text
stringlengths 181
1.69M
| label
stringclasses 11
values | num_pages
float64 1
502
| split
stringclasses 4
values |
---|---|---|---|
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 791
Publicatiedatum 15 oktober 2014
Ingekomen op 8 oktober 2014
Ingekomen in raadscommissie WB
Te behandelen op 5/6 november 2014
Onderwerp
Motie van de raadsleden de heer Groot Wassink en mevrouw Moorman inzake
de begroting voor 2015 (doelstelling transformatie kantoorruimtes).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
— inde vorige coalitieperiode zeer veel leegstaande kantoorruimte succesvol is
getransformeerd naar een nieuwe bestemming;
— van de huidige coalitie verwacht mag worden dat zij het beleid van transformatie
van leegstaande kantoorruimte met minstens even groot enthousiasme
voortzetten;
— inde begroting geen doelstelling daaromtrent te vinden is;
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
op zeer korte termijn maar in elk geval uiterlijk 1 januari 2015 aan de raad een plan te
presenteren hoe zij de transformatie van leegstaande kantoorruimte denkt vorm te
geven en welke doelstelling zij daarbij hanteert.
De leden van de gemeenteraad,
B.R. Groot Wassink
M. Moorman
1
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 604
Publicatiedatum 16 juni 2017
Ingekomen onder BD
Ingekomen op donderdag 8 juni 2017
Behandeld op donderdag 8 juni 2017
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Boldewijn inzake de Nota parkeernormen auto (nadere omschrijving
begrippen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Nota parkeernormen auto (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 429).
Overwegende dat:
— de begrippen gehanteerd in de parkeernota eenduidig moeten zijn.
Constaterende dat:
— vooral de mate van bereikbaarheid per openbaar vervoer wordt als maatstaf
genomen voor het vaststellen van parkeernormen;
— het niet goed duidelijk is aangegeven wanneer er sprake is van zeer goed, goed
en minder goed openbaar vervoer;
— het grootste deel van Amsterdam als B-locatie wordt geclassificeerd;
— bij nieuwbouwplannen alleen in bij C-locaties maatwerk mogelijk is.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
de begrippen ‘zeer goed, goed en minder goed openbaar vervoer’ nader te
omschrijven en op te nemen in de parkeernota auto (bijvoorbeeld door het opnemen
van een afstandscriterium tussen een bepaald gebied en een beschikbare OV-halte).
Het lid van de gemeenteraad
H.B. Boldewijn
1
| Motie | 1 | val |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 136
Datum indiening 22 december 2017
Datum akkoord college van b&w van 6 februari 2018
Publicatiedatum 7 februari 2018
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Van Dantzig en Dijk inzake
woningdelen.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstellers:
Sinds begin 2017 zijn de regels omtrent woningdelen veranderd. Op de krappe
Amsterdamse woningmarkt zal woningdelen als pragmatische oplossing blijven
bestaan, omdat het — zeker voor jongeren en starters — uitweg biedt om toch
betaalbaar te kunnen wonen in de stad. De fracties van D66 en VVD zijn van mening
dat de intentie van het college om een enorme set aan regels te vervangen door
versimpelde regels, met als doel ze beter te laten aansluiten bij de praktijk, een goede
is geweest.
Voor de fracties van D66 en VVD is en was het daarbij wel heel belangrijk dat die
regels helder, eenduidig en transparant zijn zodat we kunnen voorkomen dat er
onveilige situaties ontstaan, huurders in onzekerheid leven, of dat huisjesmelkerij in
de hand gewerkt wordt. Tegelijkertijd is het van belang dat de Amsterdamse
regelgeving ook daadwerkelijk aansluit bij de praktijk. In 2016 was er op 12.700
adressen sprake van woningdelen en mits daar geen hoogoplopende misstanden
worden geconstateerd willen de fracties van D66 en VVD dat deze Amsterdammers
legaal en zonder zorgen op hun adres kunnen blijven wonen. Helaas krijgen de
fracties van D66 en VVD talloze signalen dat de goede intenties van dit college
niet overal ook echt hebben geleid tot een betere werking in de praktijk.
Gezien het vorenstaande hebben de leden Van Dantzig en Dijk, respectievelijk
namens de fracties van D66 en VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van
orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college
van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Deelt het college de opvatting van D66 en VVD dat niet de regels leidend zijn,
maar de regels juist dienend zijn om de praktijk te versimpelen teneinde de
12.700 adressen (zo'n 50.000 Amsterdammers) waar woningdelen reeds
plaatsvindt — de bestaande gevallen — te legaliseren?
Antwoord 1:
Het college deelt de opvatting, dat een belangrijk doel van het nieuwe beleid is
het woningdelen voor jongeren en studenten te vergemakkelijken. Het huidige
beleid en de handhaving daarop zijn tot stand gekomen op grond van de
evaluatie woningdelen 2016. Het aantal voorwaarden is daarom per 1 januari
1
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
Neng hae Gemeenteblad
Datum 7 februari 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017
2017 verminderd van acht naar twee voor het omzetten naar drie en vier
onzelfstandige woonruimten. Bij vijf of meer zijn vijf voorwaarden gesteld
vanwege het bedrijfsmatige karakter van woningdelen overeenkomstig de
omgevingswet. Om tegelijkertijd op negatieve gevolgen op de leefbaarheid door
woningdelen te kunnen sturen, is tevens besloten de bestaande vergunningplicht
te behouden. De bestaande woningdeel-situaties, die niet over een vergunning
beschikken, kunnen worden gelegaliseerd door het aanvragen van een
vergunning.
2. En deelt het college de opvatting van D66 en VVD dat bestaande gevallen niet in
angst zouden moeten leven met de vraag of ze wel of niet kunnen blijven wonen
waar ze wonen?
Antwoord 2:
Het college is van mening dat huurders niet in angst zouden moeten leven over
het behoud van hun woonruimte. Het college gaat er dan ook vanuit verhuurders
zich bij de verhuur van woonruimte aan de relevante wetten houden.
3. Heeft het college reeds zelf praktijkproblemen met de nieuwe woningdeelregels
geconstateerd en/of indicaties gehad vanuit huurders of verhuurders dat de
huidige regels niet aansluiten bij de praktijk ? Zo ja, welke problemen/indicaties
zijn dit, hoe beoordeelt het college die problemen en welke maatregelen heeft
het college daartoe genomen, of is zij voornemens te nemen?
Antwoord 3:
Op verzoek van de gemeenteraad wordt het beleid woningdelen 1 jaar na het
inwerking treden geëvalueerd. De evaluatie is gestart en zal inzicht geven in de
werking van de regels, de impact van woningdelen op de woningvoorraad en de
leefbaarheid. De ervaringen van verhuurders, huurders en VVE'’s zal daarbij
worden. Het college zal de evaluatie in mei aan de raadscommissie voorleggen
om gefundeerde beleidskeuzes te kunnen maken.
4. Klopt het dat de omzettingsvergunning, die aangevraagd moet worden voor het
omzetten van een zelfstandige naar een onzelfstandige woonruimte, leidt tot
problemen bij woningdelen? En zo ja, welke problemen zijn dit? Wat vindt het
college van dit effect en wat denkt zij hiertegen te kunnen doen?
Antwoord 4:
Deze vragen kunnen op basis van de evaluatie beantwoord worden.
5. Klopt het dat de hypotheekverstrekker, bij aanvraag van de omzettings-
vergunning, opnieuw akkoord moet gaan en dit het omzetten van de woning
bemoeilijkt? Kan het college hierbij ook ingaan op het verschil in taxatiewaarde
van de woning na omzetting en welke gevolgen dit heeft op bovenstaande?
Antwoord 5:
Of een hypotheeknemer toestemming moet vragen voor de verhuur en specifiek
onzelfstandige woonruimte hangt af van de het privaatrechtelijk contractclausules
in de hypotheek. Omdat de meeste hypotheken een huurbeding kennen, zullen
hypotheekhouders in de regel ontheffing moeten vragen. Dit staat echter geheel
2
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam
Neng hae Gemeenteblad R
Datum 7 februari 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017
los van de bestuursrechtelijke regelgeving, waarbij alleen de feitelijke bewoning
door drie of meer volwassenen relevant is en niet de private contracten.
De taxatie door de WOZ-waarde is gelijk voor koop- en huurwoningen en kent
geen onzelfstandige woonruimte. Het woninggebruik kan financiële risico's voor
de hypotheekverstrekker inhouden, die deze risico’s probeert te beperken via
clausules in de hypotheekakte. Hypotheekverstrekkers en beleggers maken zelf
een inschatting van de risico’s en passen hun investeringshoogte daarop aan.
Dit staat los van de vergunningverlening.
6. Is het college van mening dat de huidige uitwerking ook tot effect heeft dat
bestaande gevallen makkelijk gelegaliseerd kunnen worden? Of is het college van
mening dat de omzettingsvergunning in huidige vorm een nieuwe barrière vormt
waarmee (deels) het doel van betere aansluiting met de praktijk voorbijstreeft
wordt?
Antwoord 6:
Ook hiervoor zal de evaluatie woningdelen een gedegen inzicht geven in
hoeverre minder en simpelere vergunningvoorwaarden het woningdelen
vergemakkelijken als ook de handhaafbaarder maken en misstanden
verminderen.
7. Een voorwaarde voor de omzettingsvergunning is, naast de geluidseisen, ook de
gemeenschappelijke verblijfsruimte van minimaal 11 m? en minimaal 3 m breed.
Is de wethouder van mening dat dit een werkbaar criterium is dat goed aansluit op
de praktijk? Wat als er bijvoorbeeld sprake is van een woonkeuken, voldoet zo'n
verblijfsruimte dan ook?
Antwoord 7:
De voorwaarde ten aanzien van de gemeenschappelijke verblijfsruimte is
opgenomen om te intensieve bewoning met mogelijke bijkomende overlast, te
voorkomen. Ook woonkeukens voldoen aan het predicaat verblijfsruimte, zolang
aan de gestelde afmetingen wordt voldaan. In hoeverre de voorwaarde ten
aanzien van de verblijfsruimte aansluit bij de praktijk zal blijken uit de geplande
evaluatie.
8. Als de omzettingsvergunning de oorzaak is voor onzekerheid, zou het college dan
bereid zijn kritisch te kijken naar de huidige voorwaarden en de administratieve
lasten voortkomend uit de omzettingsvergunning?
Antwoord 8:
Ook hiervoor zal de evaluatie woningdelen een gedegen inzicht geven in
hoeverre minder en simpelere vergunningvoorwaarden het woningdelen
vergemakkelijken als ook de handhaafbaarder maken en misstanden
verminderen, zoals met de raad is afgesproken.
3
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer TL rvan 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017
9. Hoeveel (omzettings-)vergunningen voor woningdelen zijn er tot op heden
afgegeven? Hoeveel aanvragen zijn geweigerd? Kan het college een overzicht
geven op welke gronden deze aanvragen zijn geweigerd”?
Antwoord 9:
De beantwoording van deze vragen maakt deel uit van de evaluatie woningdelen.
Deze wordt is zijn geheel voorgelegd aan de nieuwe raad.
10. Is het college bekend met de aanpak die Rotterdam gekozen heeft, waarbij pas
een vergunning aangevraagd hoeft te worden voor 4 personen of meer? Wat voor
vergunning is dat en kan Amsterdam leren van de woningdeelregels die in
Rotterdam worden gehanteerd?
Antwoord 10:
Een kort overzicht van regelgeving voor woningdelen in andere steden -
waaronder Rotterdam - maakt onderdeel uit van de evaluatie.
11. Deelt het college de algemene conclusie van de fracties van D66 en VVD dat de
regels, gehoord de signalen uit de stad, nog niet simpel genoeg zijn waardoor
bestaande gevallen in de knel komen en is zij bereidt tot aanpassingen om te
waarborgen dat bestaande gevallen waar geen hoogoplopende misstanden zijn
niet hun woning verliezen?
Antwoord 11:
Op dit moment vindt het college het nog te vroeg om conclusies te trekken. Het
college verwacht met de evaluatie woningdelen gedegen informatie in handen te
krijgen en goed onderbouwde conclusies op de doelstellingen van het beleid voor
woningdelen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 1139
Datum indiening 26 mei 2017
Datum akkoord 27 september 2017
Publicatiedatum 11 oktober 2017
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Boutkan en De Heer inzake
de incasso's bij Waternet door veranderde werkwijze.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstellers:
Waternet is begin 2017 overgestapt op het versturen van digitale facturen voor het
betalen van de kosten van drinkwater. Klanten hebben zelf moeten aangeven of zij
hier geen gebruik van wilden maken, dus via een opt-out regeling. Bij klanten die niet
reageerden werd er automatisch vanuit gegaan dat zij in de toekomst digitale facturen
wilden ontvangen. Hierbij heeft door Waternet geen adequate controle
plaatsgevonden op de juistheid van het emailadres dat bekend was bij Waternet.
Door deze werkwijze komen facturen niet aan op het juiste mailadres of blijven
hangen in de spambox. Als klanten hun digitale factuur niet betaalden, werd na
verloop van tijd het incassobedrijf Vesting Finance ingeschakeld, verhoogd met
incassokosten. Deze kosten kunnen oplopen tot een bedrag dat hoger is dan het
factuurbedrag.
De PvdA Amsterdam is verrast over deze werkwijze. Voor alle klanten van Waternet
vinden wij een automatische opt-in voor digitale facturen zeer ongewenst. Dit geldt
ook voor Amsterdammers die minder makkelijk mee kunnen komen in de digitale
wereld. Het is klantonvriendelijk, belastend en duur als je buiten je schuld om wordt
geconfronteerd met een incassobureau en bijbehorende kosten. Voor
Amsterdammers die moeite hebben om financieel rond te komen is bovendien zeer
kwalijk. Daarnaast gaat van een incassobureau een intimiderende werking uit, waarbij
niet altijd duidelijk is wat de achterliggende reden is van de incasso en vaak gedreigd
wordt met hoger oplopende kosten. Voor mensen die al in financiële problemen zitten
leidt dit tot onnodige spanning en frustratie. Waternet zou als publieke instantie die
valt onder medeverantwoordelijkheid van de gemeente niet op deze manier met
Amsterdammers om moeten gaan.
Gezien het vorenstaande hebben de leden Boutkan en De Heer, beiden namens
de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor
de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van
burgemeester en wethouders gesteld:
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng Liao Gemeenteblad R
Datum 11 oktober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017
1. Is het college op de hoogte van de hierboven geschetste problemen die er zijn bij
Waternet en incasso's?
Antwoord:
De door de vragenstellers voorgestelde gang van zaken waarin wordt gesteld dat
Waternet sinds begin 2017, via een zogenaamde opt-out campagne, aan al zijn
klanten digitaal zijn facturen stuurt, klopt gedeeltelijk.
Waternet verstuurt sinds mei 2016 digitaal zijn facturen aan ongeveer 110.000
klanten die zelf hebben aangegeven dat zij hun facturen digitaal willen ontvangen.
Voor alle emailadressen van klanten die bij Waternet bekend zijn, geldt dat het
emailadres door de klant zelf is ingevuld c.q. aangemeld bij Waternet. Voor de
start van de opt-out campagne is door Waternet een controle uitgevoerd op
geldigheid van deze emailadressen. Hierbij zijn ongeveer 45.000 emailadressen
verwijderd. Bij het selecteren van klanten voor de campagne zijn klanten die, voor
zover bij Waternet bekend, een lopend traject hebben bij een schuldhulp-
verleningsinstantie en klanten die vallen onder het programma ‘Geregelde
betaling’ uitgesloten van de campagne. Deze klanten zijn dus niet omgezet naar
het digitale kanaal. Voor klanten met een e-mailadres dat na verzending niet meer
in gebruik is heeft Waternet de verzendwijze automatisch omgezet naar post.
Vervolgens is de klant per brief geïnformeerd dat het geregistreerde e-mailadres
bij Waternet inactief blijkt te zijn.
Waternet heeft zorgvuldig de opt-out campagne voorbereid. Zo is in september
gestart met een pilot met 1.000 klanten. Deze pilotperiode liep 5 weken. Hierna is
een tweede pilot gestart met 5.000 klanten per week. Deze pilot liep van oktober
2016 tot februari 2017. Door deze (ruime) periode in acht te nemen is het
volledige proces, van het versturen van een factuur, het betalingsproces en het
overdragen van facturen naar incassobureaus, getoetst onder in totaal ongeveer
50.000 klanten.
Uit deze pilot zijn in totaal 15 reacties gekomen. Deze reacties hadden vooral
betrekking op het feit dat klanten toch liever de factuur via de post ontvangen.
Van de geselecteerde klanten voor de pilot is geen enkele klant overgedragen
naar het incassobureau. Na het succes van de pilot is Waternet gestart met het
batchgewijs uitvoeren van de opt-out campagne voor in totaal 190.460 klanten.
De opt-out campagne is inmiddels afgelopen. Voor klanten die de digitaal
verzonden factuur, om welke reden dan ook, niet betaald hebben en daardoor in
het incassotraject terechtkomen, hanteert Waternet een coulance regeling waarbij
de incassokosten niet in rekening gebracht worden dan wel gecrediteerd worden.
2. Hoeveel klanten bij Waternet zijn getroffen door deze veranderde werkwijze van
Waternet?
Antwoord:
Via deze eenmalige campagne zijn in totaal 190.460 klanten van de in totaal
468.618 klanten automatisch omgezet naar het ontvangen van een factuur via het
digitale kanaal. Het verschil, tussen 468.618 en 190.460, betreft klanten die of
geen emailadres hebben, of klanten die zichzelf al digitaal aangemeld hebben c.q.
klanten die in de pilot meegenomen zijn. Er zijn in totaal 130 klachten
geregistreerd als gevolg van de campagne. Na de campagne hanteert Waternet
een werkwijze waarin de klant zelf kan aangeven of hij zijn facturen digitaal of per
post wil ontvangen.
2
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng Liao Gemeenteblad R
Datum 411 oktober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017
3. Hoeveel mensen hebben incasso's gekregen voor het niet of te laat betalen van
hun digitale facturen?
Antwoord:
In de periode vanaf september 2016 t/m juli 2017 zijn er in totaal 23.343 klanten
overgedragen aan een incassobureau. Hiervan betreft het 11.337 klanten uit de
campagne. Dit is 48,57 %.
Waternet monitort continue het overdragen van facturen (zowel digitaal als per
post) aan zijn incassobureaus. Zoals uit bovenstaande blijkt laat deze controle
geen stijging zien van het aantal klanten welke worden overgedragen aan het
incassobureau.
4. Gaat Waternet de betaalde incassokosten terugbetalen aan hun klanten?
Indien nee, waarom niet?
Antwoord:
Waternet heeft er bewust voor gekozen om coulant om te gaan met klanten die
zijn overgedragen aan een incassobureau en stelt deze klanten in de gelegenheid
om alsnog zonder incassokosten de openstaande facturen te voldoen. Deze
coulance wordt ook gehanteerd voor klanten die na betaling van de incassokosten
reclameren bij Waternet.
5. Is het college het met vragenstellers eens dat de werkwijze van Waternet onjuist
is en dat er voor het ontvangen van digitale facturen juist een opt-in systeem zou
moeten zijn?
Antwoord:
Gezien de zorgvuldigheid die Waternet heeft betracht in deze voorliggende zaak
waaronder het uitsluiten van bepaalde doelgroepen en het hanteren van
coulance, evenals de na de campagne gehanteerde werkwijze waarbij klanten via
een opt-in systeem aan kunnen geven of zij hun factuur per post of digitaal willen
ontvangen, onderschrijft het college niet de mening van de vragenstellers dat
Waternet een onjuiste werkwijze gehanteerd heeft.
6. In Amsterdam is er een flink aantal mensen dat de aansluiting op de digitale
wereld complex vindt. Hoe gaat Waternet voorkomen dat deze mensen buiten
hun schuld om in de problemen komen?
Antwoord:
Het college onderschrijft dat er ook in Amsterdam mensen zijn die de aansluiting
op de digitale wereld complex vinden. Waternet biedt deze mensen de
mogelijkheid om de huidige voorkeur in stand te houden, zoals het ontvangen van
de facturen per post. Door het toepassen van de coulance bij deze opt-out
campagne, het uitsluiten van bepaalde doelgroepen en het beschikbaar stellen
van verschillende kanalen om contact te zoeken met Waternet probeert Waternet
te voorkomen dat klanten in de problemen komen. Daarnaast hanteert Waternet
een actief beleid om samen met de daarvoor bedoelde instanties, zoals
schuldhulpverleningsinstanties en het programma ‘Geregelde betaling’, te
voorkomen dat mensen in de problemen komen. Het beleid van Waternet heeft
geresulteerd in 48 afsluitingen bij klanten met betaalproblemen; een relatief laag
aantal vergeleken met andere drinkwaterbedrijven.
3
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer Tober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017
7. Waarom heeft Waternet niet voorzien dat een automatische opt-in kan leiden tot
uitvoerings- en betalingsproblemen? Welke conclusies trekt Waternet hieruit voor
toekomstige stappen rondom digitaal versturen van acceptgiro's?
Antwoord:
Op basis van de zorgvuldig uitgevoerde pilots waarbij slechts een gering aantal
reacties is ontvangen heeft Waternet de conclusie getrokken dat het omzetten
naar het digitale kanaal niet voor noemenswaardige problemen zou zorgen.
Omdat hier sprake is van een eenmalige campagne en in de huidige werkwijze
een opt-in systeem gehanteerd wordt, voorziet Waternet geen toename van
problemen met uitvoerings- en betalingsproblemen.
8. Zijn er voor zover bekend ook bijstandsgerechtigde Amsterdammers in de
betalingsproblemen gekomen door de werkwijze van Waternet, dan wel hebben
deze wellicht onterecht incasso kosten betaald”?
Antwoord:
Klanten welke al bekend zijn bij Waternet met een lopend traject van
schuldhulpverlening, zijn op voorhand buiten deze campagne gehouden. Dit geldt
ook voor bijstandsgerechtigde klanten welke onder het programma ‘Geregelde
betaling’ vallen.
Omdat Waternet een publieke instantie is en om die reden geen, of slechts
beperkt, toegang heeft tot (basis)registraties waaronder de registratie van
bijstandsgerechtigde Amsterdammers, anders dan klanten uit het programma
‘Geregelde betaling’, kan niet met 100% zekerheid gezegd worden of er in de
campagne bijstandsgerechtigde Amsterdammers meegenomen zijn dan wel of er
sprake is van klanten die onterecht incasso kosten hebben betaald.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris K.H. Ollongren, (loco) burgemeester
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | train |
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 1641
Behandeld op 16 en 17 december 2020
Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 21 december 2020
Onderwerp
Motie van het lid de Grave-Verkerk inzake het Kunstenplan 2021-2024 (gebruik
resterende noodgeld voor acute hulpinstellingen onder de zaaglijn)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Kunstenplan 2021-2024.
Constaterende dat:
-— _Subsidieaanvragen in het kader van het Kunstenplan 2121-2024 van een aantal
(kleinere) culturele instellingen door het AFK wel honorabel zijn geacht wegens
voldoen aan de subsidiecriteria maar niet volledig zijn gehonoreerd wegens
budget tekort van het AFK, hierna aan te duiden: “instellingen die onder de
zaaglijn zijn gevallen”;
— De betreffende instellingen veelal door de bezoekersbeperkingen c.q.
instellingssluitingen vanwege de coronacrisis niet of amper zelf met inkomen uit
andere bron(nen) de tekorten in het komende jaar kunnen opvangen;
— Het AFK overeenkomstig de opdracht van het college voor verdeling van het
resterend budget van de Regeling Innovatie & Ontwikkeling een nieuwe regeling
tweejarige subsidies (periode 2021-2022) heeft ingericht en daarbinnen
mogelijkheden heeft gecreëerd voor een overbruggingsregeling ten behoeve en
op (nieuwe) aanvraag van de instellingen die onder de zaaglijn zijn gevallen;
-— Deze regeling voorziet in een (aanvullende) tweejarige subsidie tot maximaal
100.000 euro per kalenderjaar;
— Dit bedrag voor een aantal instellingen die onder de zaaglijn gevallen zijn niet
toereikend is om voorzienbaar jaarlijks exploitatietekort te dekken;
— Er per december 2020 nog 5,7 miljoen euro in de gemeentekas zit als restant van
de 17 miljoen euro die in de noodkas was gereserveerd om de verliezen tot 1
oktober 2020 van culturele instellingen uit het Kunstenplan gedeeltelijk te
compenseren;
— Het college voornemens is dit restant toe te voegen aan nieuwe steungelden
vanuit het Rijk en deze bedragen in te zetten voor een derde fase van de
steunmaatregel in de vorm van een breed herstelplan waarover de raad in januari
2021 verder wordt geïnformeerd.
Overwegende dat:
— De financiële nood per 1 januari 2021 van veel (kleinere) culturele instellingen die
onder de zaaglijn zijn gevallen groot is en de noodzaak tot oplossen daarvan
urgent is;
— De kosten van deze instellingen doorlopen en niet kunnen worden opgevangen
gedurende corona met maatregelen gericht op verhogen van inkomsten met
grotere bezoekersaantallen;
— Hetrisico dat deze instellingen in het komende kalenderjaar financieel
onderuitgaan groot is;
— De gevolgen daarvan ongewenst zijn voor Amsterdam en de Amsterdammers
omdat is dat unieke culturele infrastructuur verloren gaat;
— De mogelijkheid van toekenning van teen tweejarige subsidie voor
bovengenoemde instellingen geen soelaas biedt omdat de instellingen in acute
financiële nood verkeren en snel hulp nodig hebben en bovendien het
gemaximeerde bedrag in een aantal gevallen niet toereikend zal zijn om de
exploitatiekosten te dekken.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De resterende 5,7 miljoen euro uit de noodkas voor culturele instellingen toe te
voegen aan het Kunstenplan uiterlijk per ultimo december 2020 en deze zo spoedig
mogelijk (zo nodig naar rato) toe te (laten) kennen aan de (kleinere) culturele
instellingen die in het Kunstenplan een positieve beoordeling kregen maar onder de
zaaglijn zijn komen te vallen.
Het lid van de gemeenteraad
D.G.M. de Grave-Verkerk
2
| Motie | 2 | discard |
VN2024-000128 Gemeenteraad
Verkeer en x Gemeente RAAD
Openbare Ruimte N Amsterdam
Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024
Portefeuille Openbare Ruimte en Groen
Agendapunt 14
Datum besluit College van B&W, 16 janvari 2024
Onderwerp
Vaststellen van de actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode
De gemeenteraad van Amsterdam besluit
Ad 1. Het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode vast te stellen.
Ad 2. Kennis te nemen van het verloop van de inspraak- en adviesperiode m.b.t. het
Beleidskader Puccinimethode en de bijbehorende Nota van Beantwoording.
Wettelijke grondslag
Artikel 108, eerste lid van de Gemeentewet luidt:
De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het
gemeentebestuur overgelaten.
Artikel 147, tweede lid van de Gemeentewet luidt:
De overige bevoegdheden bedoeld in artikel 108, eerste lid, berusten bij de raad.
Bestuurlijke achtergrond
Sinds begin jaren 2000 wordt er onder de noemer ‘de Puccinimethode! vanuit diverse expertises en
disciplines gewerkt aan een eenduidige manier van werken in de Amsterdamse openbare ruimte.
In janvari 2018 is het ‘Beleidskader Puccinimethode, standaard voor het Amsterdamse Straatbeeld’
vastgesteld door de gemeenteraad, in navolging van de Visie openbare ruimte’ (2017).
Die standaard bevat o.a. inrichtingsprincipes, profielen, verhardingsmateriaal, beplantingstypen,
civieltechnische details, straatmeubilair en openbare verlichting. Dankzij deze standaard kent de
openbare ruimte in heel Amsterdam een hoge kwaliteit, zo duurzaam en functioneel mogelijk.
Daarmee is de standaard een onmisbare basis voor de keten van ontwerp — techniek - inkoop -
uitvoering — gebruik en beheer van de openbare ruimte.
Het beleidskader zoals vastgesteld door de gemeenteraad, is technisch vitgewerkt in twee
handboeken: Handboek Rood (vastgesteld 2018, geactualiseerd 2021) en Handboek Groen
(vastgesteld 2020, geactvaliseerd in 2021). Het College van B&W stelt de handboeken vast.
Op 5 januari 2022 is de gemeenteraad geïnformeerd over de voorgenomen actualisatie van het
Beleidskader Puccinimethode. Nu ligt de actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode
voor ter vaststelling in de gemeenteraad. Na vaststelling van het geactualiseerde Beleidskader
Puccinimethode worden ook de in lijn daarmee geactualiseerde Handboeken Rood en Groen
Gegenereerd: vl.9 1
VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD
Openbare Ruimte
Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024
voorgelegd aan het College van B&W ter vaststelling. Na vaststelling van de handboeken door het
college worden deze ter kennisname geagendeerd in de Commissie MOW.
Onderbouwing besluit
Ad 1. Het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode vast te stellen.
Het Beleidskader Puccinimethode zoals dat nu wordt aangeboden ter vaststelling is een actualisatie
van het Beleidskader Puccinimethode, dat in 2018 werd vastgesteld door de gemeenteraad. Omdat
de stad continu in beweging is, was het nodig het beleid aan te passen aan de ontwikkelingen in de
stad. Ontwikkelingen zoals het avtoluwer inrichten van de stad, het rigoureus vergroenen, de inzet
op meer hergebruik van materialen, de noodzaak de stad klimaatadaptiever in te richten en het
verlagen van de snelheid naar 30 km/uur.
Alles wat opgenomen is in de Puccinimethode, is de uitkomst van een integrale afweging van
diverse belangen, waaronder: duurzaamheid, functionaliteit, beheerbaarheid, verkeersveiligheid,
ecologie, cultuurhistorie, toegankelijkheid, betaalbaarheid en beeldkwaliteit. De standaarden uit de
Puccinimethode vloeien daarmee gedeeltelijk ook voort vit ander beleid, zoals de Groenvisie en het
Beleidskader Verkeersnetten.
De belangrijkste aanpassingen in het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode t.o.v. het
huidige beleid vit 2018 betreffen:
e Deteksten in Deel A (algemene, inleidende hoofdstukken) zijn aangepast op een aantal
actuele thema’s zoals duurzaamheid, verkeersveiligheid en participatie;
e Deteksten in deel B met betrekking tot inrichtingsprincipes en profielen zijn aangepast aan
het uitgangspunt ‘30 km/uur in de stad’;
* De standaardprincipes voor parkeren zijn aangepast, waarbij “modern parkeren” de standaard
is bij herinrichtingen. Dat betekent dat het materiaal van de parkeerstrook hetzelfde is als het
materiaal van de trottoirs. De trottoirband (stoeprand) loopt door langs de rijbaan. Dit profiel
is flexibeler en toekomstbestendiger. Het systeem is ook eenvoudiger: we beperken hiermee
het aantal verschillende parkeeroplossingen binnen de standaard;
e De Vloerkaart Puccinimethode (rood) is geactualiseerd, met toevoeging van Weesp en
aanpassing van de ‘bijzondere plekken’ in overleg met de stadsdelen;
* Voorde openbare verlichting en het straatmeubilair in Weesp zijn specifieke voorschriften
opgenomen. Het meubilair in Weesp is groen (i.p.v. grijs) en wordt uitgevoerd zonder
Andreaskruisen;
e De Puccini Groenkaart is toegevoegd en de tabel met groentoepassingen is geactualiseerd
t.o.v. 2018;
e De inrichtingsprincipes met betrekking tot groen op kades zijn geactualiseerd, waarbij
onderscheid gemaakt wordt tussen groen op kades in rijksbeschermd stadsgezicht en groen
op kades daarbuiten;
e De inrichtingsprincipes met betrekking tot groen in gesloten systemen (plantenbakken) zijn
aangescherpt met als principe: “nee, tenzij”;
e Alle teksten zijn aangepast aan de nieuwe sitvatie waarin de Commissie Puccinimethode niet
meer bestaat, maar toetsing plaatsvindt in het Toetsteam Openbare Ruimte & Mobiliteit.
Ad 2. Kennis te nemen van het verloop van de inspraak- en adviesperiode m.b.t. het
Beleidskader Puccinimethode en de bijbehorende Nota van Beantwoording.
In juni 2023 is de actvalisatie van het Beleidskader Puccinimethode vrijgegeven voor inspraak en
advies. De inspraak is doorlopen in de zomer van 2023. Er zijn zes inspraakreacties binnengekomen
van Amsterdammers en belangenvertegenwoordigers. Daarnaast hebben alle stadsdelen en
Gegenereerd: v1.9 2
VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD
Openbare Ruimte
Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024
stadsgebied Weesp advies uitgebracht. Deze adviezen zijn uitgebracht namens de Dagelijks
Besturen van de stadsdelen en zijn tot stand gekomen na behandeling in de Stadsdeelcommissies.
De ingediende zienswijzen en adviezen hebben tot de volgende wijzigingen in het Beleidskader
Puccinimethode geleid, ten opzichte van de inspraakversie:
* Toevoeging van ‘dijken’ als voorbeeld van een structuur die van invloed kan zijn op de
inrichting van de openbare ruimte;
e Verduidelijking dat verhardingsmaterialen worden hergebruikt zo lang ze voldoende stroef en
voldoende egaal zijn;
* Aanpassing van de Vloerkaart met de toevoeging van Stationsgebied Weesp als bijzondere
plek en aanpassing van de zonering bij de Buiksloterdijk;
e Verduidelijking van de toelichting op welke manier voetgangersruimte op gespannen voet
kan staan met andere functies en ruimteclaims in profielen;
* Correctie van het bijschrift bij de foto waar gesproken werd over de ‘Willemsparkweg’ terwijl
het een beeld betreft van de ‘De Lairessestraat’;
* Aanpassen van de titels in de Groentabel en de onderliggende teksten zodat deze
corresponderen en onduidelijkheid voorkomen wordt;
* Verduidelijking wanneer groen wel kan worden toegepast in een straat die smaller is dan 15
meter;
* Verduidelijking dat het toevoegen van groen op kades niet de toegankelijkheid van
aanlegplaatsen langs kades kan verhinderen;
* Verduidelijking dat een vitzondering op de minimale maten van plantvakken gemaakt kan
worden als er sprake is van medebeheer;
e Verduidelijking dat voorwaarden onder 10.2.1 gelden voor alle bomen;
e Schrappen van derde punt van paragraaf 10.2.3, naar aanleiding van de inspraakreactie
waarin gevraagd werd de relatie tussen de Bomenverordening en de Puccinimethode te
verduidelijken. Bomen van de 3e grootte zijn geen standaard toepassing en in principe is de
ondergrens voor de groeiplaats 25m3.
Daarnaast zijn enkele verduidelijkingen en tekstuele aanpassingen doorgevoerd.
Er zijn ook adviezen en inspraakreacties ingediend die niet tot wijzigingen geleid hebben. In de Nota
van Beantwoording is hierop een uitgebreide toelichting gegeven. Een aantal van deze reacties en
adviezen zijn hieronder uitgelicht.
Toepassing grachtenprofiel: Vereniging Voordestad vraagt om bij onderhoud en
vervangingswerkzaamheden over te gaan tot herinrichting en het nieuwe grachtengordelprofiel
(zoals vastgesteld rond het jaar 2000) toe te passen. Echter, conform de Uitvoeringsstandaard
Toekomstbestendig werken aan de Openbare Ruimte (vastgesteld door het College van B&W in het
voorjaar van 2023) wordt bij onderhoud en vervanging het profiel niet aangepast. Deze toelichting is
opgenomen in de Nota van Beantwoording onder punt 2.3.
Betrokkenheid stadsdelen bij afwijkingen van de Puccinimethode: het advies van stadsdeel
Oost vraagt om een steviger positie van de stadsdelen in het besluit over afwijkingen van de
Puccinimethode. In de Nota van Beantwoording (punt 2.13) is toegelicht dat de huidige rolverdeling
tussen DB en College van B&W in lijn is met de bevoegdheden zoals vastgelegd in de ‘Verordening
stadsdelen en stadsgebied Amsterdam 2022’. Deze rolverdeling is ook niet gewijzigd t.o.v. het
Beleidskader Puccinimethode zoals dat in 2018 werd vastgesteld.
Doorlopende banden fietspad: de Fietsersbond geeft aan bezwaar te hebben tegen het detail
van de doorlopende bandenlijnen op kruispunten, waarbij een verlaagde trottoirband in het
wegdek doorloopt tussen kruispunt en fietspad. Dit detail wordt sinds het ontstaan van de
Gegenereerd: v1.9 3
VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD
Openbare Ruimte
Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024
Puccinimethode in Amsterdam toegepast op kruispunten van gebiedsontsluitingswegen. In de Nota
van Beantwoording (punt 6.3) is toegelicht waarom dit detail gehandhaafd is.
Vergevingsgezinde fietspadband: naar vergevingsgezinde banden langs fietspaden loopt al
geruime tijd een onderzoek, dat onderdeel vitmaakt van het MJP Verkeersveiligheid. Meerdere
inspraakreacties refereren naar dit onderzoek, waarbij verschillende oplossingsrichtingen geopperd
worden. Zodra het onderzoek is afgerond wordt de uitkomst verwerkt in het Handboek Rood
van de Puccinimethode. Daarmee is de toe te passen fietspadband een collegebesluit, waar de
raadscommissie t.z.t. over geïnformeerd wordt en dit desgewenst ter bespreking kan agenderen.
Het Beleidskader Puccinimethode doet geen definitieve uitspraak over het type band langs het
fietspad, zodat er geen strijdigheid kan ontstaan tussen Handboek Rood en het Beleidskader
Puccinimethode zoals dat nu voorligt.
Verzoek om andere armaturen voor de openbare verlichting in Nieuw-West: in het advies
van stadsdeel Nieuw-West wordt gevraagd om een onderzoek naar andere armaturen voor de
verlichting in stadsdeel Nieuw- West (zone d op de verlichtingskaart). De keuze voor het type
armaturen in deze zone is destijds vastgelegd in het “Beleidsplan Openbare Verlichting 2005 -
2015” en komt voort uit stedenbouwkundige en cultuurhistorische overwegingen. Andere masten
en armaturen toepassen in Nieuw-West zou grote gevolgen hebben voor de eenduidigheid in
de stad, de samenhang in het straatbeeld, de herbruikbaarheid en duurzaamheid van het areaal
en de (beheer)kosten. Daarom is in de Nota van Beantwoording (punt 4.11) aangegeven dat een
onderzoek naar andere armaturen niet wordt gestart.
Verzoek om een standaard voor nutsobjecten en het behoud van de peperbus:
het DB van Noord benadrukt de urgentie richting een gemeentelijke standaard voor het inpassen
van nutsobjecten in de openbare ruimte. Men adviseert ook de ‘peperbus!’ te behouden voor de
stad. In de Nota van Beantwoording (punt 4.13) is opgenomen dat de Puccinimethode uitsluitend
betrekking heeft op de materialen die in het bezit zijn van de gemeente Amsterdam of die onder het
beheer van de gemeente Amsterdam vallen. De trafohuisjes vallen hier niet onder, waardoor ze niet
worden opgenomen in de standaard. In de Nota van Beantwoording (punt 4.13) is toegelicht dat de
gemeente in gesprek is met nutspartijen over de inpassing en vormgeving van nutsobjecten en dat
er gewerkt wordt aan een ruimtelijk kader om vast te stellen welke objecten waar zijn toegestaan.
Terugkerend verzoek om opname grasbetontegels in de standaard: de adviezen van Nieuw-
West, West en Zuid en het Stadsgebied Weesp vragen om doorgroeibare verharding zoals
grasbetontegels standaard toe te passen in parkeervakken. Grasbetontegels zijn geen standaard
materiaal binnen de Puccinimethode. Hierover zijn eerder diverse politieke vragen gesteld. Naar
aanleiding daarvan is een ambtelijke inventarisatie uitgevoerd naar het materiaal, maar dit heeft
niet tot nieuwe (positieve) inzichten geleid. In de Nota van Beantwoording (punt 5.21, 5.34, 6.28
en 6.20) is opgenomen dat indien de inzichten op dit punt veranderen, bijvoorbeeld op basis van
goede ervaringen in andere steden, opnieuw wordt gewogen of grasbetontegels in Amsterdamse
parkeervakken toepasbaar zijn op een beheerbare en toegankelijke manier en of ze dan ook
voldoende meerwaarde bieden.
Rol van externe partijen in projectadvisering en toetsing: het DB van stadsdeel Zuid en West
en het stadsgebied Weesp vragen aandacht voor toegankelijkheid in het projectadvisering en
toetsing en voor de inbreng van Cliëntenbelang en andere belangenvertegenwoordigers, zoals de
Fietsersbond. In de Nota van Beantwoording (punt 8.6) is verwezen naar de besluitvorming over het
Gegenereerd: v1.9 4
VN2024-000128 % Gemeente Gemeenteraad
Verkeer en % Amsterdam RAAD
Openbare Ruimte
Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024
Toetsteam OR&M en de gemaakte vervolgafspraken daaromtrent. Dit heeft geen directe relatie met
het Beleidskader Puccinimethode.
Financiële onderbouwing
Overige toelichting
Het betreft een beleidskader zonder financiële consequenties. Op het vlak van inrichtingsprincipes,
ontwerpoplossingen en materiaalgebruik zijn bij deze actualisatie geen wijzigingen opgenomen
waarvan financiële effecten te verwachten zijn.
Conclusie
De genoemde beslispunten in de voordracht hebben geen financiële consequenties.
Geheimhouding
n.v.t.
Welke stukken treft v aan
[AD2024-000508 | Beleidskader Puccinimethode.pdf (pdf)
Gemeenteraad Voordracht (pdf)
Nota van beantwoording Beleidskader Puccinimethode.pdf (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
A.J.L. Oudshoorn, a.oudshoorn@&amsterdam.nl, 06 — 23 82 14 46
Gegenereerd: vl.9 5
| Voordracht | 5 | train |
|
> < Gemeente |
Amsterdam |
> < West
Besluit Algemeen Bestuur |
A-Besluit |
Directie: Programma's, Projecten en Wijken |
Afdeling: Programma- en Projectmanagementbureau |
Behandelende ambtenaar: Amina el Mhassani |
Telefoon 06-30655018 |
Datum behandeling: og februari 2016 |
Besluitnummer: INT-15-01659 |
Portefeuille: Stedelijke vernieuwing |
Onderwerp: |
Participatieplan Brediuslocatie |
Planning van de bespreking en besluitvorming
e _ Oordeelvorming dinsdag 26 januari 2016 |
e _ Besluitvorming dinsdag 9 februari 2016
Het Algemeen Bestuur besluit:
1. akkoord te gaan met het participatieplan voor de Brediuslocatie. |
2. akkoord te gaan met de start van het participatietraject - conform het
plan - ín januari 2016
Korte samenvatting: (max. 10 regels) |
Het participatieplan geeft aan hoe bewoners (omwonenden en
buurtbewoners) bij de gebiedsontwikkeling worden betrokken en op welke |
onderdelen zij mogen mee participeren. Het geeft richting aan de met |
bewoners op te stellen kaders die als eis meegegeven worden bij de tender. |
De tender is bedoeld om een partij of een combinatie van partijen te
selecteren die een plan voor de Brediuslocatie ontwikkelt en de realisatie voor
haar rekening neemt. |
Bestuurlijke achtergrond (aanleiding en context):
In augustus 2004 heeft een brand plaatsgevonden in de Bredius Sporthal aan
de Zaanstraat. In 2010 zijn vergevorderde plannen vastgesteld voor de
herbouw van de Sporthal in combinatie met woningbouw. Het plangebied
wordt begrensd door het midden van de Zaanstraat, de Spaarndammerdijk,
het Bredius zwembad en het spoortalud. Door het wegvallen van de
hoofdgebruiker van de nieuwe Sporthal, ontstond een exploitatietekort en
besloot toenmalig stadsdeel Westerpark om de bouw van de nieuwe sporthal |
niet te realiseren. Naar aanleiding van dit besluit heeft De Key-Principaal |
aangegeven de woningbouwplannen voor de Bredius niet te kunnen
uitvoeren omdat het teveel vervlochten was met de bouw van de nieuwe |
sporthal.
|
|
Stadsdeel West Pagina 2 van 3
A-besluit
Besluitnr: INT-15-01659
Sindsdien is het terrein tijdelijk in gebruik als moestuin totdat er gebouwd |
gaat worden. |
Door het aantrekken van de woningmarkt en de ambitie van het College B&W |
om per jaar 5ooo woningen aan de stad toe te voegen, heeft het stadsdeel |
West besloten om opnieuw plannen voor de Brediuslocatie te ontwikkelen. |
Op 213 oktober 2015 is het plan van aanpak voor de ontwikkeling van de |
Brediuslocatie goedgekeurd. In het plan van aanpak wordt omschreven hoe |
de Brediuslocatie ontwikkeld gaat worden. Het plan geeft handvatten en
inzicht voor medewerkers, management, directie en het bestuur over hoe de
realisatie en de ontwikkeling van de Brediuslocatie tot stand zal komen. |
In het participatieplan staat beschreven wat we in deze fase gaan doen en hoe
we de buurt ingaan en we proberen te achterhalen wat er speelt, welke |
oplossingen/invulling de bewoners graag zien op de Brediuslocatie en deze |
inbreng wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het plan. De eerste |
buurtbijeenkomst zal plaats vinden in eind januari 2016, waarbij de hele buurt
wordt uitgenodigd. Er zullen in totaal drie buurt bijeenkomsten worden |
georganiseerd, waarbij verschillende thema’s worden behandeld. We streven |
ernaar om elke twee weken een bijeenkomst te laten plaatsvinden. De |
uitkomsten hiervan worden, voordat het investeringsbesluit ter goedkeuring
aan het DB wordt voorgelegd, aan de buurt teruggekoppeld |
Reden van het besluit: |
Door het aantrekken van de woningmarkt en de ambitie van het College B&W
om per jaar 5ooo woningen aan de stad toe te voegen, heeft het stadsdeel
5 besloten om opnieuw plannen voor de Brediuslocatie te ontwikkelen.
Het stadsdeel vindt het belangrijk dat de wensen van de buurt vertaald
worden in de nieuwe plannen voor de Brediuslocatie, het participatieplan |
beschrijft hoe de omwonenden per fase worden betrokken en welke invloed |
zij kunnen uitoefenen. |
Kosten, baten en dekking: |
-__ De kosten voor het gehele participatietraject bedragen €42.000.
-__De kosten voor de participatie worden gedekt uit reserve Bredius. |
Voorbereiding en adviezen: |
Het participatieplan is intern met het projectteam Bredius afgestemd. Het |
projectteam bestaat uit: Projectmanager, assistent, gebiedsmakelaar, |
communicatieadviseur, stedenbouwkundige, Projectleider Grond &
Ontwikkeling, planner, adviseur economische zaken, RO jurist & |
planeconoom. |
Het participatieplan is met het projectteam afgestemd en de adviezen zijn in
het plan verwerkt. |
Uitkomsten inspraak en/of maatschappelijk overleg: |
Het participatietraject is 4 januari 2016 gestart met het versturen van de |
meningspeiling naar de hele Spaarndammerbuurt.
|
|
[
Stadsdeel West Pagina 3 van 3
A-besluit |
Besluitnr: INT-15-01659 |
Meegezonden/ter inzage gelegde stukken:
1. Participatieplan; |
2. Begeleidende brief dd 12 januari 2016;
Afhandeling:
Afschrift aan: |
Gebiedsmanager Westerpark Marian Hogezand |
Ambtelijk opdrachtgever Miriam Heemelaar
Projectmanager Amina el Mhassani
Afdeling communicatie.
Bekendmaking:
Via de reguliere procedure.
Communicatie: |
Het algemeen bestuur heeft ingestemd met het participatieplan |
Brediuslocatie. Het participatieplan geeft aan hoe bewoners (omwonenden |
en buurtbewoners) bij de gebiedsontwikkeling worden betrokken en op welke |
onderdelen zij kunnen mee participeren. En geeft richting aan de met
bewoners op te stellen kaders die als eis meegegeven worden bij de tender.
Ter kennisname doorsturen aan:
Ter kennisname doorsturen is niet nodig.
Besloten in de vergadering van: 9 februari 2016 |
Het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie West,
Wnd. Secretaris: Voorzitter: a |
Se zal) |
A] hid 2 |
{Visser G.J. Bouwmeester
|
|
Í
|
|
[
| Besluit | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 2074
Datum indiening 15 oktober 2019
Datum akkoord 19 december 2019
Publicatiedatum 19 december 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake medisch-noodzakelijke
zorg aan ongedocumenteerden.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
In de Koppelingswet is geregeld dat eenieder aanspraak kan maken op medisch-
noodzakelijke zorg. De fractie van de ChristenUnie krijgt signalen dat ziekenhuizen in
Amsterdam in plaats van ‘medische-noodzakelijkheid’ de eis van ‘levensbedreigend’
hanteren, wat wel degelijk een verschil is. Kortom, ongedocumenteerden worden door
instanties als de Kruispost doorverwezen naar de Amsterdamse ziekenhuizen
vanwege het feit dat er in hun situatie sprake is van medische noodzakelijkheid, maar
bij het ziekenhuis worden zij weggestuurd omdat hun situatie niet direct
levensbedreigend is.
Een deel van dit probleem ontstaat omdat er in Amsterdam een grote groep
ongedocumenteerden zonder asielverleden zijn die zich niet kunnen verzekeren.
Doordat huisartsen hen vaak niet willen of kunnen inschrijven en daarmee ook niet in
behandeling nemen, neemt de druk op de Kruispost en andere hulpinstanties toe.
De fractie van de ChristenUnie wil weten of er mogelijkheden zijn om het traject van
ongedocumenteerden, die via huisartsen richting het ziekenhuis doorverwezen
worden wanneer er sprake is van medisch-noodzakelijke zorg, te verbeteren.
Volgens de fractie van de ChristenUnie is het zeer onwenselijk en tevens onjuist
wanneer ongedocumenteerden die in veel gevallen gewoon hier geboren en getogen
zijn, op school zitten en leven, zorg wordt geweigerd omdat hun situatie niet direct
levensbedreigend is. De fractie wil dan ook opheldering van het college over hoe er in
Amsterdam met de wettelijke regelingen omtrent zorg voor ongedocumenteerden
wordt omgegaan.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Herkent het college de signalen die de fractie van de ChristenUnie krijgt dat
ongedocumenteerden door het ziekenhuis zorg geweigerd wordt met als reden
dat hun situatie niet levensbedreigend is? Zo nee, is het college bereid bij
hulporganisaties (Johannes Wier Stichting en Dokters van de Wereld
bijvoorbeeld) na te gaan of dit probleem herkend wordt?
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer we secember 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 15 oktober 2019
Antwoord
Het college herkent deze signalen niet. Er is structureel overleg tussen de
Gemeente, GGD en de verschillende hulporganisaties. Ook is er n.a.v. van het
Uitvoeringsplan 24-uursopvang een medische werkgroep ongedocumenteerden
opgesteld, waar deze partijen zijn aangesloten.
2. Zoja, is het college het met de fractie van de ChristenUnie eens dat dit zeer
zorgelijk is, omdat dit betekent dat Amsterdamse zorginstellingen dan mogelijk
tegen de wettelijke regelingen handelen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 1.
3. Is het college bereid om bij de Amsterdamse ziekenhuizen na te gaan hoe zij
omgaan met ongedocumenteerden die zich bij hen melden met medisch-
noodzakelijke zorg en hoe vaak dit in de afgelopen jaren is voorgevallen?
Antwoord
Het college heeft de vraag uitgezet naar het Amsterdam UMG, locatie AMC en
VUMC. Als ongedocumenteerden zich melden voor medisch-noodzakelijke zorg,
wordt deze ook geboden. Het UMC geeft aan dat in 2019 3000 a 4000
behandelingen zijn gefactureerd voor medisch-noodzakelijke zorg voor
ongedocumenteerden.
4. Zijn volgens de mening van het college de regelingen voor zorg aan
ongedocumenteerden voldoende bekend bij de Amsterdamse ziekenhuizen?
Antwoord
Er zijn geen signalen dat zorg aan ongedocumenteerden niet zou worden
geboden door Amsterdamse ziekenhuizen. Op casusniveau kan de GGD worden
ingeschakeld voor bemiddeling.
5. Zijn deze wettelijke regelingen afdoende of ziet het college hier landelijk of lokaal
nog mogelijkheden tot verbetering? Zo ja, welke?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
6. Wat kunnen volgens het college verklaarbare redenen zijn voor ziekenhuizen om
zorg aan ongedocumenteerden te weigeren?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
7. Bij welke ziekenhuizen in Amsterdam kunnen ongedocumenteerden terecht voor
medisch-noodzakelijke zorg?
Antwoord
Voor medisch-noodzakelijke zorg (spoedeisende zorg) kunnen
ongedocumenteerden terecht bij alle Amsterdamse ziekenhuizen.
2
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer we secember 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 15 oktober 2019
8. Deelt het college de mening van de fractie van de ChristenUnie dat het wenselijk
zou zijn wanneer ongedocumenteerden zo veel mogelijk via de huisarts bij het
ziekenhuis terecht komen voor medisch-noodzakelijke zorg?
Antwoord
Dat is de route naar medisch-noodzakelijke zorg.
9. Is het college bereid om middels een brief of anderszins Amsterdamse huisartsen
op te roepen om ongedocumenteerden te helpen wanneer er sprake is van
medisch-noodzakelijke zorg en hen daarbij te wijzen op de regeling van het CAK?
Antwoord
De route naar medisch-noodzakelijke zorg en de regeling van het CAK is reeds
bekend. In opdracht van de medische werkgroep ongedocumenteerden wordt er
een brief opgesteld aan huisartsen in de buurt van de nieuwe opvanglocaties voor
ongedocumenteerden, zodat ongedocumenteerden zich kunnen inschrijven bij
een huisarts in de buurt van de opvanglocatie.
10. Welk bedrag is er sinds 1 januari 2017 in totaal door het Centraal
Administratiekantoor (CAK) gefinancierd voor Amsterdamse zorginstellingen voor
medisch noodzakelijke zorg aan ongedocumenteerden?
Antwoord
Het CAK verstrekt voor ca 10 min. Zorgkosten aan Amsterdamse hulpverleners
t.b.v. ongedocumenteerden. Zie onderstaande tabel voor de bedragen:
ov | wv | u |
u | u | os
us | u | oe |
4 | u | os
05 | 0 | os
05 | oo | 13
_0s | er | 96
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | train |
x Gemeente Amsterdam J l F
% Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën
% Agenda, woensdag 12 december 2012
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën
Tijd 13.30 tot 17.00 uur
Locatie 0239
Algemeen
1 __ Opening procedureel gedeelte (13:30 tot 13:45)
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 _Conceptverslagen van de openbare en besloten vergadering van de
Raadscommissie JIF d.d. 21 november 2012.
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieJlF@raadsgriffie. amsterdam.nl
5 Termijnagenda, per portefeuille
e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de
vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar
e De lijst van schriftelijke vragen wordt de maandag voorafgaande aan de vergadering
per mail toegestuurd aan de raadsleden en contactpersonen.
6 _Tkn-lijst
7 Opening inhoudelijk gedeelte (13:45 tot 17:00)
8 _Inspreekhalfuur Publiek
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: [email protected]
1
Gemeente Amsterdam J l F
Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën
Agenda, woensdag 12 december 2012
9 Actualiteiten en mededelingen
10 Rondvraag
Educatie
11 Evaluatie buurtschoolbeleid stadsdeel Amsterdam West Nr. BD2012-012100
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _Hetbestuur van stadsdeel West alsmede de schoolbesturen uit West zijn hierbij
uitgenodigd.
12 Beschikbaar stellen kredieten t.b.v. het onderwijshuisvestingsprogramma 2013
Nr. BD2012-008155
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 19 december 2012).
13 Schoolveiligheid in het Voortgezet Onderwijs Nr. BD2012-012109
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Ulichki (GrLí).
e Was TKN 4 in de vergadering van 21.11.2012.
14 Beoordeling eindopbrengsten basisonderwijs aangepast Nr. BD2012-012110
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP).
e Was TKN 5 in de vergadering van 21.11.2012,
15 Bestuurlijke jaarrapportage 2011-2012 Bureau Leerplicht PLus Nr. BD2012-
010747
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
2
Gemeente Amsterdam J l F
Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën
Agenda, woensdag 12 december 2012
Jeugdzaken
16 Toezegging Plan van Aanpak herinrichting ketenaanpak zwerfjongeren Nr.
BD2012-012111
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP).
e Was TKN 8 in de vergadering van 21.11.2012,
17 Uitvoering beleidskader Amsterdams Jongerenwerk Nieuwe Stijl Nr. BD2012-
010475
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Financiën
18 Rekenkamerbrief over gemeentelijke reserves Nr. BD2012-011382
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 23 januari 2013).
19 Verruimen kwijtschelding voor ondernemers van privé-belastingen Nr. BD2012-
011663
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 23 januari 2013).
20 Programma van eisen accountantscontrole 2013 Nr. BD2012-011747
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 19 december 2012).
21 Brief Gemeentelijke Ombudsman aan de wethouder Financiën betreffende
rapport 'U rekent zich rijk’ Nr. BD2012-012108
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Van Drooge (CDA).
e De ombudsman is hierbij uitgenodigd.
e Was TKN 1 in de vergadering van 21.11.2012,
3
| Agenda | 3 | train |
> < Gemee nte Bezoekadres
Weesperplein 8
Amsterdam 1028 XA Amsterdam
> < Postbus 2578
1000 CT Amsterdam
Telefoon 14 020
> amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 2578, 1000 CT Amsterdam
Aan de leden van de gemeenteraad
Datum 24 november 2020
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Behandeld door Erik Koldenhof, [email protected]
Kopie aan
Bijlage(n) geen
Onderwerp Afdoening motie 1119 van het raadslid A.C. de Heer c.s. inzake de voortgangsbrief
voedselstrategie (Eetbaar groen in Amsterdamse parken)
Geachte raadsleden,
In de vergadering van de gemeenteraad van 1 oktober 2020 heeft uw raad bij de behandeling van
agendapunt 21 A Voortgangsbrief voedselstrategie! (in de raadsvergadering van 30 september)
motie 1119 van de leden De Heer, Van Pijpen, Flentge, A.L. Bakker, Rooderkerk, Ceder en Kilig
inzake Eetbaar groen in Amsterdamse parken aangenomen. Hierin wordt het college tot 2
verzoeken opgeroepen:
1. Namens de raad aan het stadsdeel Zuidoost de wens over te brengen om
* _In de kaders voor inrichting van het toekomstige park op het dak van de
Gaasperdammertunnel een Amsterdamse proeftuin voor eetbaar groen op te nemen;
* _ Dat deze proeftuin in samenwerking met de buurt / buurtorganisaties wordt
vormgegeven zodat voedselproductie van en voor Amsterdammers wordt
vormgegeven;
* Dat beheer van de proeftuin ook in samenwerking en/of door de buurt kan worden
vormgegeven.
2. Teverkennen waar er in de stad nog meer mogelijkheden tot aanplanten van eetbaar groen
zijn in samenwerking met de buurt en daarover de Raad te informeren.
Het college heeft het eerste deel van de motie als volgt uitgevoerd:
Het exclusieve opdrachtgeverschap voor alle werken van de Gaasperdammertunnel ligt bij
Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft in 2012 het ontwerp Groeninrichtingsplan gestart. Er zijn
hiervoor al drie bewonersbijeenkomsten georganiseerd die tot het huidige definitief ontwerp
hebben geleid. De gemeente is ‘ontvangende partij’ geworden van het ingerichte terrein.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam Datum 24 november 2020
Kenmerk
Pagina 2 van 2
Er zijn in het Groeninrichtingsplan 8 open plekken (parkvelden) gereserveerd om
(programmatische) invulling aan te geven. Hiervoor wordt op zeer korte termijn het
participatietraject gestart met bewoners, buurtorganisaties, maatschappelijke instellingen en
andere belanghebbenden. Het initiatief voor een proeftuin voor eetbaar groen en/of andere
vormen van stadslandbouw zal hierbij worden betrokken.
Het advies van de raad zoals verwoord in de motie is overgebracht naar het stadsdeelbestuur. De
bestuurlijke besluitvorming over de invulling van de parkvelden op basis van de participatie zal
naar verwachting in het voorjaar van 2021 plaatsvinden. De oplevering van het park door
Rijkswaterstaat staat gepland voor eind 2021.
Voor wat betreft het tweede deel van de motie pakt het college deze als volgt op:
Leidend is de Groenvisie die nog moet worden vastgesteld. Raadsbehandeling staat gepland voor
16 december 2020. Voedsel(bossen) en eetbaar groen kunnen bijdragen aan nog meer kwaliteit
van het groen voor mens en dier. Bij de uitvoering van de Groenvisie wordt nader onderzocht of in
het plantingsbestek ook eetbaar groen kan worden opgenomen. Dit vraagt om maatwerk en
afhankelijk van de locatie en de wensen van bewoners kan de uitvoering anders zijn. Eetbaar groen
in een verharde openbare ruimte vraagt om andere, mogelijk intensievere beheermaatregelen
vanwege plaagdieren, schade aan objecten vanwege ‘vallend fruit’ dan eetbaar groen in een park
dat aantrekkelijk is voor insecten en bodemleven. Parallel aan de Groenvisie wordt momenteel
gewerkt aan een handboek voor ruimtelijk ontwerpers over toepassing van eetbare planten in een
stedelijke omgeving met suggesties en bodem- en beheeradviezen. Naar verwachting zal dit in
2021 verschijnen.
In het overzicht stand van zaken voedselstrategie is het plan van aanpak stadslandbouw in het
vooruitzicht gesteld. Dit wordt in het najaar van 2020 opgesteld. Hierin zal een van de
vitwerkingslijnen gaan over eetbaar groen in de openbare ruimte. In het plan van aanpak zal ook
aandacht worden gegeven aan de stedelijke beheervisie bij bewonersparticipatie in het groen,
waaronder dan ook eetbaar groen, zodat het kwalitatief goed en prettig aanzicht van het groen te
allen tijde blijft gewaarborgd.
Bewoners kunnen overigens ook nu al voorstellen voor eetbaar groen, moestuinen, geveltuintjes,
etc., doen bij hun stadsdeel met een beroep op de subsidies Groen in de Buurt.
In de motie wordt tot slot gevraagd om de raad te informeren over de samenwerking met de buurt
over de aanplant van meer eetbaar groen in de buurt. In het plan van aanpak stadslandbouw zal
ingegaan worden op de participatie en monitoring. De resultaten zullen ook terugkomen in de
jaarlijkse voortgangsrapportage voedselstrategie.
Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Np het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
Wethouder Openbare Ruimte en Groen
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Motie | 2 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2013
Afdeling 1
Nummer 371
Publicatiedatum 28 juni 2013
Ingekomen op 27 juni 2013
Ingekomen in raadscommissie VVL
Te behandelen op 3/4 juli 2013
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de Kadernota 2014 (openbaar
vervoer voor groepen in weekenden).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Kadernota 2014 (Gemeenteblad 2013, afd. 1, nr. 300);
Overwegende dat:
— _ Amsterdam een fijnmazig openbaar-vervoernetwerk heeft;
— _ openbaar vervoer een zeer goede en duurzamere vervoerwijze is voor
verplaatsingen binnen de stad;
— _ schoon, snel en slim openbaar vervoer een belangrijke rol kan spelen in het
verbeteren van de luchtkwaliteit, mits er veel gebruik van wordt gemaakt;
— de mobiliteitsaanpak vermeldt dat voor groepen in weekenden het openbaar
vervoer vaak geen optie is;
— _ groepen in het weekend vaak voor de auto kiezen, mede vanwege
de afwezigheid van files;
— in veel wijken op zondag gratis geparkeerd kan worden;
— _ maatwerk openbaar vervoer een goed alternatief kan zijn voor ‘klassiek openbaar
vervoer”,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
te onderzoeken hoe groepen in het weekend beter kunnen worden gefaciliteerd met
schoon openbaar vervoer, bijvoorbeeld met maatwerk openbaar vervoer, zoals
belbusjes en watertaxi’s.
Het lid van de gemeenteraad,
J.F.W. van Lammeren
1
| Motie | 1 | discard |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering gen 10 november 2022
Ingekomen onder nummer 350
Status Ingetrokken
Onderwerp Motie van de leden Rooderkerk, Heinhuis, Ernsting, Martens, Broersen,
Ahmadi, Boomsma en Khan inzake de Begroting 2023
Onderwerp
Steun voor kinderen van ouders met een middeninkomen
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2023
Constaterende dat:
— de gemeente Amsterdam € 500.000 extra vrijmaakt voor organisaties die kinderen uit
minimahuishoudens ondersteunen;
— _ talentontwikkeling voor alle kinderen een belangrijk speerpunt is van dit college.
Overwegende dat:
— _destijgende prijzen ook gezinnen met middeninkomens hard raken;
— hierdoor het risico ontstaat dat kinderen uit gezinnen met middeninkomens niet langer naar
sport- of muziekles kunnen;
— _ fondsen zoals het Jongerencultuurfonds en het Jeugdfonds Sport en Cultuur kinderen uit
minimagezinnen ondersteunen, maar dit uit willen breiden richting kinderen vit gezinnen met
middeninkomens.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Te onderzoeken hoe de gemeente maatschappelijke organisaties die kinderen van
minimahuishoudens ondersteunen kan helpen bij hun wens om daarnaast ook kinderen uit
gezinnen met middeninkomens te ondersteunen en hen hierover te informeren.
Gemeente Amsterdam Status
Pagina 2 van 2
Indieners
|. Rooderkerk
L.E. Heinhuis
Z.D. Ernsting
C. Martens
J. Broersen
N. Ahmadi
D.T. Boomsma
S.Y. Khan
| Motie | 2 | discard |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam Beantwoording schriftelijke vragen
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 1februari 2022
Portefeuille(s) Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit
Portefeuillehouder(s): Egbert de Vries
Behandeld door V&OR (Bestuurlijke. Zaken. [email protected])
Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden N.T. Bakker en Yilmaz inzake
vitbannen van marktexcessen in de taxibranche
Geachte leden van de gemeenteraad,
Op 10 augustus 2018 heeft het college schriftelijke vragen ontvangen van de leden N.T. Bakker en
Yilmaz inzake vitbannen van marktexcessen in de taxibranche. Onderstaand treft u de
beantwoording van deze vragen aan.
Toelichting door vragenstellers
New York legt de taxi's van Uber aan banden. De gemeenteraad besloot woensdag dat er een jaar
lang geen nieuwe vergunningen worden verstrekt. Volgens de burgemeester, Bill de Blasio, kan
daarmee een einde komen aan het verkeersinfarct in de stad en de karige beloning van chauffeurs.
De stad kan voortaan de minimumlonen van taxichauffeurs bepalen.
Gezien het vorenstaande hebben de leden N.T. Bakker en Yilmaz, namens de fracties van de SP en
DENK, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende
schriftelijke vragen aan het college gesteld:
Het college kan de gestelde vragen als volgt beantwoorden.
1. Is het college op de hoogte van de situatie inzake de taximarkt in NY? Zo nee, wil het
college deze bestuderen?
Ja, het college is op de hoogte van de situatie inzake de taximarkt in New York. De twee
voornaamste knelpunten die zich voordoen op de New Yorkse taximarkt, zijn de overvloed aan
taxi's en daardoor de lage inkomsten voor chauffeurs. Ondanks dat soortgelijke vitdagingen zich
ook voordoen in Amsterdam, zijn beide steden niet één op één met elkaar te vergelijken en geldt
voor beide steden verschillende wet- en regelgeving.
2. Zijn de maatregelen die worden genomen in NY ook toepasbaar in Amsterdam? Zo nee,
waarom niet?
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022
Pagina 2 van 4
Nee, de wettelijke basis en taxiregelgeving varieert per land en in de Verenigde Staten zelfs per
stad. Het toepassen van de maatregelen die in New York worden gehanteerd op de Amsterdamse
taximarkt is daarom niet mogelijk.
De New York City Council heeft andere bevoegdheden op de taximarkt. Voor het hanteren van
een maximumaantal taxivergunningen ontbreekt in Nederland een wettelijke basis.
In Nederland is sprake van landelijke taxiwetgeving als onderdeel van de Wet
personenvervoer200o (Wp200o), met vrije toegang voor chauffeurs en alleen lokale
bevoegdheden voor de opstapmarkt. Daarnaast moet het taxivervoer in Amsterdam voldoen aan
algemene Europese regels, zoals de Dienstenrichtlijn, de E-commercerichtlijn en de AVG.
Volumebeleid, zoals in New York het geval is, is op basis van Nederlandse en Europese wetgeving
niet mogelijk. Wél zal in de nieuwe Amsterdamse Taxi Aanpak, op basis van de
Wegenverkeerswet, met de gebiedsgerichte aanpak het volume van het taxiverkeer op specifieke
locaties in de stad worden gereguleerd om de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in de stad te
verbeteren.
Taxibedrijven zoals Uber zijn, gelet op de taxiwetgeving, een besteld vervoersbedrijf, net als de
TCA-belcentrale en de taxi-app van Bolt. Belangrijkste regel voor besteld vervoer in Nederland is
dat er gebruik gemaakt moet worden van gekwalificeerde taxichauffeurs en taxivoertuigen met
een blauw kenteken en een BCT boordcomputer. Daarom is bijvoorbeeld Uber POP (taxivervoer
door niet gekwalificeerde chauffeurs), inlo tegenstelling tot andere landen verboden in Nederland.
3. Ishetcollege op de hoogte van de ongelijkheid van regels voor die verschillende deelnemers
geldt in de taximarkt? Welke maatregelen heeft het college tussentijds genomen om een
gelijk speelveld te creëren?
Ja, het college is op de hoogte van de ongelijke regels op de taximarkt. Het college heeft zich in de
afgelopen periode gefocust op de verdere uitwerking van de Agenda Taxi 2020-2025 die op 5
november 2020 door uw gemeenteraad is vastgesteld. Dit heeft geresulteerd in de door ons
college vastgestelde Amsterdamse Taxi Aanpak (ATA), waar u op 7 december jl. van op de hoogte
bent gesteld. Met de invoering van de ATA, voorzien in Q4 2022 gelden voor alle chauffeurs en
taxiorganisaties dezelfde regels. Voor verdere toelichting van de nieuwe maatregelen verwijs ik u
gemakshalve naar de ATA.
4. Is het college van plan om Uber een halt toe te roepen of aan dezelfde regels te
onderwerpen als de overige ondernemers binnen de taxibranche? Zo nee, waarom niet?
Het college streeft naar gelijke regels voor de gehele consumententaximarkt. Met het nieuwe
taxistelsel trekken we de huidige Taxiverordening in en creëren we gelijke regels voor de hele
consumententaximarkt op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid.
De gemeente heeft niet de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan Uber of andere
bemiddelaars op de bestelmarkt. Dat betekent dat het college enerzijds in gesprek gaat met het
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022
Pagina 3 van 4
Rijk om die bevoegdheden alsnog te verkrijgen, en in de tussentijd afspraken wil maken met de
taxiorganisaties om de doelstellingen van de Agenda Taxi te realiseren.
5. Welke maatregelen kunnen worden aangedragen ter bescherming van het CAO
minimumloon voor chauffeurs in dienstverband wanneer Uber ook in aanmerking komt
voor aanbestedingen en vergunningen?
In Nederland is sprake van een liberale taximarkt met gecertificeerde chauffeurs die moeten
voldoen aan landelijke eisen op basis van de Wp20o00. Vanwege deze vereisten liggen de inkomsten
voor chauffeurs hoger dan in landen waar Uber Pop wel is toegestaan.
Chauffeurs op de consumententaximarkt werken grotendeels op zzp-basis. Uber heeft (net als het
overgrote deel van de andere taxiorganisaties) geen chauffeurs in dienst.
Uber moet als gevolg van de recente uitspraak van de rechter zijn chauffeurs in dienst nemen. Tot
op heden is dat niet gebeurd en is Uber in hoger beroep gegaan. Op vragen uit de tweede kamer
over handhaving van deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) geantwoord dat bij deze rechterlijke uitspraak geldt dat meerdere partijen, zoals de
Belastingdienst, UWV en Inspectie SZW consequenties kunnen verbinden aan de uitspraak. Maar
dat zolang er nog geen sprake is van een onherroepelijke uitspraak deze partijen zelf de afweging
moeten maken of de lijn in de jurisprudentie bestendig genoeg is om consequenties aan de
uitspraak te verbinden (dit om bijvoorbeeld terugbetalingen van opgelegde belastingen en/of
boetesom te voorkomen).
Op het moment dat chauffeurs in loondienst gaan zal Uber zich aan de CAO moeten houden.
Toezicht en handhaving op de arbeidswetten en naleving van de CAO valt onder de
verantwoordelijkheid van de Inspectie SZW. Daarbij heeft elk bedrijf zich te houden aan de CAO, dit
is onafhankelijk van gemeentelijke aanbestedingen of vergunningen.
6. Welke rol kan de gemeente vervullen om te voorkomen dat er via eventuele kartelvorming
kan worden bepaald wie wat krijgt?
Het college ziet weinig risico’s tot kartelvorming. De landelijke taximarkt is een liberale markt, het
is de klant vrij om gebruik te maken van een taxidienst naar zijn of haar voorkeur. Het grootste deel
van de chauffeurs werkt op zzp-basis en biedt taxidiensten aan via meerdere taxiorganisaties en
platforms. In de afgelopen jaren zijn twee kleine TTO's samengevoegd maar zijn er ook een nieuwe
speler op de taximarkt bij gekomen, Bolt. Daarnaast zijn er vele wat minder duidelijk zichtbare
taxiorganisaties in de stad, die vaak taxivervoer voor een deel van de markt (toeristen van en naar
Schiphol, bedrijfsleven) verzorgen. Gezien deze versplintering van de markt lijkt kartelvorming
weinig voor de hand liggend.
7. Is bijvoorbeeld een (gemeentelijke) regiecentrale op zijn plaats voor het bedienen van
lokale gecertificeerde taxivervoerders tegen een aannemelijke prijsstelling
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022
Pagina 4 van 4
Inde Agenda Taxi 2020 — 2025 heeft uw raad uitgesproken te streven naar een betrouwbare, veilige,
bonafide taximarkt in een leefbare stad. Het college voegt hieraan toe dat dit ook een economisch
rechtvaardige taximarkt moet zijn. Dat betekent gelijke regels voor taxiorganisaties en
taxichauffeurs. Op basis van de huidige regelgeving kan de gemeente maar beperkt regels stellen
aan chauffeurs en taxiorganisaties. Het streven van het college richt zich wel op lokaal vergunde
bedrijven en een fatsoenlijk inkomen voor de chauffeurs. Hiertoe is het college zoals eerder
aangegeven in gesprek met het Rijk.
Wij verwachten u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Egbert J. de Vries
Wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Schriftelijke Vraag | 4 | test |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 979
Publicatiedatum 19 november 2014
Ingekomen op 5 november 2014
Ingekomen onder 726’
Behandeld op 6 november 2014
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de raadsleden mevrouw Bosman, mevrouw Ruigrok, de heer Toonk,
de heer N.T. Bakker en de heer Groen inzake de begroting voor 2015
(instellen van een vrijzzone voor duurzaamheid en circulaire economie).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
Constaterende dat:
-___dit college een ambitieuze doelstelling heeft ten aanzien van het opwekken van
duurzame energie en het werken aan een circulaire economie in de stad;
-_In het collegeakkoord de heldere ambitie is geformuleerd om regels te
versoepelen ten behoeve van duurzame ontwikkeling en innovatie;
-_ er eerder een motie ‘Duurzame vrijzzone ofwel sustainable taks & rule zone’ van
de toenmalig raadslid mevrouw Combrink en raadslid mevrouw Ruigrok inzake
de begroting 2012 heeft geleid tot het haalbaarheidsonderzoek ‘Kansen voor een
duurzame vrijzone in Amsterdam’;
Voorts constaterende dat:
-__de minister van Economische Zaken in juni 2014 heeft aangekondigd op
aanvraag experimenten te honoreren die afwijken van de Elektriciteitswet 1998 in
het ‘Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking';
-_ de Green Deal Cirkelstad op 2 oktober 2014 is gesloten tussen koplopers uit het
bedrijfsleven, drie ministeries (Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, en
Binnenlandse Zaken) en het Rijksvastgoedbedrijf. Op basis van deze green deal
worden de komende twee jaar vijf nieuwe circulaire steden ontwikkeld in
Nederland en er is interesse in Amsterdam als één van deze steden;
Overwegende dat:
-__ bovenstaande ontwikkelingen nieuwe specifieke kansen bieden aan een vrijzone
op lokaal bestuursniveau gezien ze gericht zijn op decentrale opwekking van
duurzame elektriciteit of het sluiten van kringlopen van materialen in een stad;
-_duurzame transitie niet alleen gerealiseerd kan worden op basis van
technologische innovatie, maar ook door innovatie op het gebied van processen
en procedures;
-__ experimenteren met regelgeving het beste door meerdere overheidslagen samen
gedaan kan worden, om leerpunten te kunnen uitwisselen en zodat er werkelijk
ruimte ontstaat om regels duurzaam te veranderen,
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 979 Moti
Datum 19 november 2014 otie
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
een gebied in Amsterdam, of Amsterdam als geheel aan te wijzen als vrijzone voor
duurzaamheid en circulaire economie.
De leden van de gemeenteraad,
A.M. Bosman
M.H. Ruigrok
W.L. Toonk
N.T. Bakker
R.J. Groen
2
| Motie | 2 | train |
De voorzitter van de Stadsdeelraad Zuidoost roept de leden van de Stadsdeelraad op tot bijwoning
van de stadsdeelraadsvergadering op dinsdag 27 september 2011 om 20.00 uur in het
stadsdeelkantoor om te beraadslagen en te besluiten over de hieronder vermelde punten.
Amsterdam Zuidoost, 22 september 2011
De voorzitter van de stadsdeelraad
N.B. De stukken liggen ter inzage in de leeszaal, en voor publiek bij het Informatiecentrum
Amsterdam Zuidoost en in de openbare bibliotheek.
1. Opening en mededelingen
1a. Vaststelling van de agenda
2. Besluitenlijst van de vergadering d.d. 21 juni en 28 juni 2011
3. Ingekomen stukken (aangevuld)
Voordracht uit categorie A: BESPREEKPUNTEN
5. Evaluatie Onderzoek Rekenkamer naar Jeugd en Jongerenbeleid
SDR110927 1/36
Voordracht uit categorie B: HAMERPUNTEN
6. Goedkeuring jaarrekening 2010 Stichting Sirius
SDR110927 0/37
| Agenda | 1 | train |
> < Gemeente
Amsterdam
2% Centrum
Aanbiedingsformulier
van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur
Datum gewenste AB- Dinsdag 17 februari 2015
vergadering / mate en
eventuele reden van
urgentie
Onderwerp Besluitexploitatievergunningvrije horeca
Reden vooragenderen Ter kennisname
Bestuurlijke Op dinsdag 3 februari stond het ‘Besluit exploitatievergunningvrije horeca’ op de agenda
samenvatting van de Integrale Staf. Agendering had tot doel de staf en het dagelijks bestuur er op te
wijzen dat;
e met het van het kracht worden van het besluit van de burgemeester, voor een
mengformule niet langer een exploitatievergunning vereist is;
e voorhet exploiteren van een mengformule in stadsdeel Centrum alle in het
bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke criteria van kracht blijven.
Bestuurlijke achtergrond
Op 26 augustus 2014 heeft de burgemeester gevraagd om een reactie op het concept-
besluit ‘aanwijzen van categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunning-
plicht niet geldt’. Op de 13 oktober 2014 is de reactie van de bestuurscommissie
verstuurd aan de burgemeester.
Op 8 janvari 2015 is een brief ontvangen gericht aan de leden van de bestuurscommissie
Centrum. In die reactiebrief gaat de burgemeester in op de reacties die hij heeft
ontvangen. De ingekomen reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het
conceptbesluit.
Op 29 janvari 2015 is het conceptbesluit ‘Exploitatievergunningvrije horeca’ behandeld
in de raadscommissie Algemene Zaken. De behandeling in de raadscommissie heeft niet
geleid tot aanpassing van het conceptbesluit.
Op het moment dat het besluit bekend wordt gemaakt (z.s.m. in februari) is het van
kracht.
Onderbouwing
Een van de categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet
langer geldt zijn de horeca-activiteiten in winkels. Bij de voorwaarden die de
burgemeester daarbij stelt is het criterium, dat het horecagedeelte niet aan de
straatgevelzijde gelegen mag zijn, niet opgenomen. De bestuurscommissie had in zijn
reactie gevraagd die voorwaarde vooralsnog te handhaven. De reactie daarop is dat,
voor het vrijstellen van de exploitatie-vergunningplicht, het niet relevant is waar in de
zaak het horecagedeelte geplaatst is.
In de reactie op het conceptbesluit staat dat er binnen de bestuurscommissie
verschillend wordt gedacht over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
en de voorwaarde dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn. Een
van de argumenten, zowel voor als tegen, betreft de monocultuur. Als argument voor
wordt gesteld dat m.u.v. een paar gebieden we niet bang hoeven te zijn dat de
monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling wordt versterkt, als argument tegen
wordt gesteld dat de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling er mee wordt
versterkt, met name in het 1012-gebied.
Het AB beargumenteert dat de voorwaarden voor mengformules veel meer vanuit de
gebieden moet worden geanalyseerd. Het instrument daarvoor is het bestemmingsplan.
Ook de burgemeester schrijft in zijn reactie aan de bestuurscommissie, “vóórdat de
vraag over een exploitatievergunning aan de orde is, geldt dat de ondergeschikte horeca
ook op grond van het bestemmingsplan mogelijk moet zijn. De in het bestemmingsplan
opgenomen ruimtelijke criteria die in stadsdeel Centrum gelden, blijven hierbij in stand”.
Communicatie over het besluit en handhaving
Op het moment dat het besluit van de burgemeester van kracht wordt is het uit het
oogpunt van handhaving gewenst dat in de communicatie over dat besluit wordt gemeld
dat het besluit alleen gaat over het vervallen van de exploitatievergunningplicht, maar
dat het bestemmingsplan en de daarin opgenomen criteria ten aanzien van
mengformules nog steeds van kracht zijn.
Met de directie Openbare Orde en Veiligheid van de Bestuursdienst is dan ook
afgesproken om daar in de communicatie over het besluit nadrukkelijk op te wijzen.
Wanneer hierover niet duidelijk wordt gecommuniceerd is het aannemelijk dat
ondernemers (al dan niet vit onwetendheid) het horecadeel - in strijd met het
bestemmingsplan - aan de straatgevelzijde plaatsen.
Tot op heden kon, vanwege de exploitatievergunningplicht, een verzoek vooraf worden
getoetst aan de voorwaarden waaraan de mengformule moet voldoen.
Nu de exploitatievergunningplicht is komen te vervallen zal naar verwachting vaker
achteraf op de criteria moeten worden gehandhaafd. Op dit moment valt niet in te
schatten wat dit betekent voor de handhavingscapaciteit. Door duidelijk te
communiceren dat de objectieve criteria uit het bestemmingsplan nog steeds van kracht
zijn kan dit risico worden verkleind.
Eerst gebiedsanalyse en bredere discussie over horeca
In de reactie op het conceptbesluit van de burgemeester heeft de bestuurscommissie
aangegeven dat zij de voorwaarden van mengformules veel meer vanuit de gebieden wil
analyseren. Die benadering moet ook worden bezien in het kader van een bredere
discussie over wat we ten aanzien van horeca in het algemeen willen regelen.
De uitkomst daarvan moet vitmonden in een voorstel dat door de Raad wordt
vastgesteld. Dat voorstel moet uiteindelijk worden vertaald in de bestemmingsplannen.
Zover is het nog niet.
Vanuit juridisch-planologisch oogpunt moet op de vitkomst van de gebiedsanalyse niet
worden vooruitgelopen door - m.u.v, een paar gebieden - niet langer te handhaven op
het criterium dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn.
Het gebrek aan handhavingscapaciteit kan een reden zijn dat er niet of minder wordt
gehandhaafd, maar als we niet handhaven omdat we het niet langer noodzakelijk vinden
dan moeten we dat ook regelen in het bestemmingsplan. Doen we dat niet, dan
creeëren we een gedoogsituatie.
Wanneer naderhand op basis van een gebiedsanalyse de conclusie is dat het criterium,
dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde mag zijn gelegen, in sommige gebieden
toch weer van kracht moet zijn, dan zal het lastig worden situaties terug te draaien die al
geruime tijd gedoogd zijn.
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
Meegezonden stukken e Brief 26-8-2014, Conceptbesluit ‘aanwijzen van categorieën horecabedrijven
waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt’
e Brief 13-10-2014, Reactie van de bestuurscommissie op het conceptbesluit
e Brief 8-1-2015, Reactiebrief van de burgemeester op de reactie van de
bestuurscommissie
Wijze van voorbereiding Afgestemd met de afdelingen Juridische Zaken, Vergunningen en Handhaving van
stadsdeel Centrum.
Afgestemd met de Bestuursdienst Openbare Orde en Veiligheid en met
Bestuursvoorlichting v.w.b. de communicatie over het besluit van de burgemeester.
Behandelend ambtenaar John Avis
Doorkiesnummer 020 2564463
06 22353071
Directie/Afdeling RVE Ruimte en Duurzaamheid, Team Noord Centrum
Paraaf directeur
Bezoekadres Gemeente Amsterdam
Stadhuis, Amstel 1 B di
1011 PN Amsterdam estuursdienst
x Directie Openbare Orde en Veiligheid
Postbus 202
1000 AE Amsterdam x
Telefoon 020 552 9111
Fax 020 552 3426
www.amsterdam.nl Retouradres: BDA, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Gemeente Amsterdam |
Bestuurscommissies Noord, Centrum, Zuid, Oost, |
West, Nieuw-West, Zuidoost |
t.a.v de voorzitter |
|
|
Datum 26 augustus 2014
Ons kenmerk 2014/
Behandeld door S, Rechtuijt
Doorkiesnummer 06-10628343
E-mail [email protected] |
Bijlage 1 |
Onderwerp Concept besluit aanwijzen categorieën horecabedrijven waarvoor de
exploitatievergunningplicht niet geldt
Geachte voorzitter van de bestuurscommissie,
In de APV heeft de burgemeester de mogelijkheid de exploitatievergunningplicht voor |
bepaalde categorieën van de horeca op te heffen, Het gaat om die categorieën waarvan |
op voorhand gezegd kan worden dat er in zeer geringe mate verstoring van de openbare |
orde c.q. het woon- en leefklimaat is te verwachten. Het nu geldende besluit waarin de |
categorieën zijn aangewezen komt uit 1997, In 2011 is een aangepaste versie, ook aan de |
stadsdelen, ter inspraak voorgelegd, maar dit besluit is toen niet vastgesteld.
Daarom is in het voorjaar van 2014, samen met een ambtelijke vertegenwoordiging van de |
stadsdelen, opnieuw gekeken welke onderdelen aangepast en/of verduidelijkt moeten |
worden. Sinds 1997 hebben zich maatschappelijk ontwikkelingen voorgedaan die tot een |
voorstel tot bijstelling aanleiding geven, ook ten opzichte van de versie die in 2011 ter
inspraak is voorgelegd. |
Vraag om reactie |
Het nieuwe conceptbesluit is met instemming van het college van B&W door de |
burgemeester vrijgegeven voor inspraak. Graag verneem ik van u uw reactie op het |
bijgaande concept besluit, binnen zes weken na ontvangst van dit verzoek,
Achtergrond van de aanpassingen
Als leidraad om te bepalen bij welke horeca-activiteiten de exploitatievergunningplicht
wordt opgeheven geldt dat:
- de horeca-activiteiten zeer ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit,
- deze niet of nauwelijks invloed uitoefenen op het woon- en leefklimaat
- de toetsing aan de Wet bevordering integriteitstoets door het openbaar bestuur |
(BIBOB) niet behoeft plaats te vinden.
Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein Î
26 augustus 2014 Gemeente Amsterdam
Kenmerk 2014/ Bestuursdienst
Pagina 2 van 2
Inrichtingen waar door middel van bovenbedoeld besluit de exploitatievergunningplicht is
uitgeschakeld, maar waar wel alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt, blijven vergunningplichtig ingevolge de Drank- en Horecawet en vallen daarmee
ook onder het beleidsregime van de Wet BIBOB, zoals dat in Amsterdam voor de horeca is
vastgesteld. De gemeente heeft geen bevoegdheid de vergunningplicht van de Drank- en
Horecawet uit te schakelen.
De wijzigingen
De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het huidige besluit (1997):
1. Het voorstel om horeca-activiteiten in een winkel met een zeer bescheiden omvang en
onder bepaalde condities vrij te stellen van de exploitatievergunningplicht (alleen
alcoholvrij, een maximum vloeroppervlak aan horecafaciliteiten, zelfde ondernemer en
openingstijden als de winkel). (Zie artikel 2.1 en de toelichting daarop in het concept-
besluit). |
2. De regeling voor horeca-activiteiten in ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen. |
Daarbij is het voorstel om de verzorgingshuizen en verpleeghuizen in staat te stellen
onder bepaalde condities ook de doelgroep in de omgeving de mogelijkheid te bieden
gebruik te maken van de horecafaciliteiten in de verzorging- en verpleeghuizen,
zonder dat een exploitatievergunning vereist is. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat
de verpleeg- en verzorgingshuizen daarmee concurrent worden van de gewone
horeca. Vandaar dat ook een beperking in tijd is ingebouwd. Bij de ziekenhuizen speelt
deze wens niet. (Zie artikel 8 van het concept-besluit) |
3. ‘Kerken’ (art. 4.) zijn vernoemd tot religieuze gebouwen |
4, Kooklessen en wijncursussen zijn toegevoegd als activiteiten waar de |
exploitatievergunningplicht wordt opgeheven (zie artikel 9 van het concept-besluit) |
5. Horeca in kantines op volkstuincomplexen zijn toegevoegd als categorie die onder
voorwaarden in aanmerking komt voor ontheffing van de vergunningplicht. (zie artikel 9 |
van het concept-besluit).
Voor aanvullende vragen kunt u contact opnemen met mevr. S. Rechtuijt (zie briefhaofd). |
Met vriendelijke groet, |
De burgemeester van Amsterdam,
Namens deze, | |
drs. H.A.P. van Aart
Hoofd Domein Toezicht en Handhaving
Bestuursdienst, directie Openbare Orde en Veiligheid
2
> < Gemeente Bezoekadres
Amsterdam Amstels
1012 PN Amsterdam
D Centrum
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
2% Telefoon 14020
www.centrum amsterdam.nl
Retouradres
Burgemeester Van der Laan
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Datum 43 OKT. 2014
Kenmerk
Behandeld door J. Avis
Bijlage
Onderwerp Conceptreactie van de bestuurscommissie Centrum op het concept besluit
aanwijzen categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht
niet geldt
Geachte burgemeester,
In uw brief van 26 augustus 2014 vraagt v om een reactie op het conceptbesluit aanwijzen
categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt. Met deze brief
geeft de bestuurscommissie Centrum haar reactie.
Onze reactie samengevat;
e Wij ondersteunen het streven om daar waar mogelijk de administratieve regeldruk te
verminderen en de vergunningstrajecten in de stadsdelen te harmoniseren;
e _ Binnen onze bestuurcommissie wordt verschillend gedacht over het afschaffen van de
exploitatievergunningplicht. Er tekent zich een lichte meerderheid af voor afschaffing van
de exploitatievergunningplicht;
e _ Wij hadden graag gezien dat Centrum en de andere stadsdelen op bestuurlijk niveau
eerder bij het conceptbesluit waren betrokken.
In het bestuursakkoord van stadsdeel Centrum is opgenomen dat een debat wordt gestart over hoe
de gewenste vernieuwing, in de combinatie van functies met horeca, kan worden gefaciliteerd.
In afwachting van de uitkomst van het debat, dat dit najaar moet gaan plaatsvinden, adviseren wij
uom:
s een besluit over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht voor ondergeschikte
horeca-activiteiten in winkels uit te stellen,
en vragen wij u
e _omer voor te zorgen dat (afhankelijk van de gebiedsagenda's) de objectieve criteria zoals
opgenomen in het ruimtelijk instrumentarium (het bestemmingsplan) toepasbaar blijven.
Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen g en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
> < Gemeente _
Kenmerk
Amste rdam Pagina 2 van 5
2 Onze volledige reactie:
In het conceptbesluit noemt u een aantal functies waarvoor de exploitatievergunningplicht voor
ondergeschikte horeca-activiteiten komt te vervallen. Het gaat om functies waarvan op voorhand
gezegd kan worden dat in zeer geringe mate verstoring van de openbare orde c.q. het woon- en
leefklimaat is te verwachten.
In beginsel zijn wij het op dat punt met u eens en kunnen ons voor de meeste functies in uw besluit
vinden. Ook wij zijn er voorstander van om de administratieve regeldruk te verminderen en de
vergunningstrajecten in de stadsdelen te harmoniseren.
Eén van de functies die u in uw conceptbesluit noemt, is detailhandel met ondergeschikte horeca-
activiteiten. Zolang ondernemers zich aan een aantal voorwaarden houden, is voor een winkel met
ondergeschikte horeca-activiteiten niet langer een exploitatievergunning noodzakelijk.
Wij zouden ons daarin kunnen vinden, ware het niet dat een belangrijke voorwaarde is komen te
vervallen, namelijk ‘dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn’.
Voor ons blijft de ligging van de ondergeschikte horeca een belangrijk onderscheidend criterium
voor het bepalen van het verschil tussen horeca en winkels.
Wij lichten hierna toe waarom wij adviseren een definitief besluit over het laten vervallen van de
exploitatievergunningplicht voor ondergeschikte horeca-activiteiten in winkels uit te stellen.
Beleidsregels voor Mengformules 2006
Sinds 2006 heeft stadsdeel Centrum beleidsregels voor mengformules. Kern van dit beleid is dat in
winkels onder voorwaarden ondergeschikte horeca mogelijk is. Daarmee wil het stadsdeel een
bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Het beleid bevordert de slagings- en
overlevingskansen van bijzondere en (zeer) specialistische winkels. Het zorgt ervoor dat de
diversiteit van het winkelaanbod in stand blijft en wordt versterkt.
Op grond van de beleidsregels uit 2006 worden mengformules in stadsdeel Centrum getoetst aan
objectieve criteria. Aanvullend op de objectieve criteria is in de beleidsregels vit 2006 ook een toets
opgenomen op de ruimtelijke gewenstheid van een initiatief.
Tot op heden is voor een mengformule (de horeca-activiteit) altijd een exploitatievergunning
vereist.
In de verwachting dat de explaitatievergunningplicht voor mengformules in 2011 zou komen te
vervallen, worden sinds 2041 initiatieven niet meer getoetst aan de ruimtelijke gewenstheid.
Initiatieven worden alleen nog getoetst aan de objectieve criteria, zoals die staan opgenomen in alle
bestemmingsplannen van stadsdeel Centrum.
Met de beleidsregels vit 2006 liep stadsdeel Centrum op de troepen vooruit. Omdat het fenomeen
zich ook in andere stadsdelen begon voor te doen, ontstond de behoefte aan een stedelijke- en een
voor ondernemers eenvoudige regeling.
Zoals u in vw brief aangeeft, heeft u in 2011 het conceptbesluit ook al voor inspraak voorgelegd. Het
dagelijks bestuur heeft destijds aangegeven zich in grote lijnen in het toen voorliggende voorstel te
kunnen vinden, ook omdat het besluit voor een belangrijk deel was geënt op onze beleidsregels
voor mengformules uit 2006. Alle objectieve criteria waaraan wij initiatieven voor mengformules
toetsen (dus ook de voorwaarde dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde mag zijn
Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen g en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein,
Een routebeschrijving vindt u op www.amsterdam.nl
|
|
€ Gemeente onto
Amsterdam Ee
2 gesitueerd) waren in het conceptbesluit van 2011 opgenomen. Was die voorwaarde niet uit het nu
voorliggende conceptbesluit gehaald, dan hadden wij zonder meer positief kunnen adviseren.
Procedure
Hoewel het er lang naar uitzag dat werd gepoogd het conceptbesluit nog in de vorige
bestuursperiode vast te stellen, is het daar uiteindelijk niet meer van gekomen.
In het voorjaar van 2024 is er met ambtelijke vertegenwoordigers van de stadsdelen en EZ overleg
geweest of het voorstel uit 2011 moest worden aangepast.
Ambtelijk is er vanuit Centrum op aangedrongen om vast te houden aan alle voorwaarden van de
beleidsregels. Niettemin is in de aangepaste versie de voorwaarde, dat de ondergeschikte horeca
niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn, komen te vervallen.
Een aantal stadsdelen hecht — in ieder geval ambtelijk - minder aan de voorwaarde, dat de
ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn.
Dat stadsdelen, waar de horecaproblematiek niet of minder aan de orde is dan in de binnenstad op
dit punt ruimhartiger willen zijn begrijpen wij, maar wij vinden dat de implicaties van het schrappen
van deze voorwaarde bestuurlijk eerst op stadsdeelniveau moet worden besproken alvorens daar
een definitief besluit over te nemen.
Omdat een besluit over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht de afgelopen jaren
telkens is doorgeschoven, zijn wij verbaasd over de haast waarmee en het moment waarop het
conceptbesluit nu voor inspraak wordt voorgelegd.
Wij hadden graag gezien dat de stadsdelen - niet alleen ambtelijk - maar ook bestuurlijk eerder bij
het nieuwe conceptbesluit waren betrokken.
In overleg met u en de bestuurlijke vertegenwoordigers van de andere stadsdelen willen we graag
bespreken of het vervallen van de exploitatievergunningplicht voor winkels in deze vorm en op dit
moment moet worden doorgevoerd.
Mening bestuurscommissie Centrum:
Op 16 september 2014 heeft de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum het voorstel besproken.
Binnen de bestuurscommissie wordt verschillend gedacht over het laten vervallen van de
exploitatie-vergunningplicht en de voorwaarde dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde
gelegen mag zijn. Tijdens de discussie zijn zowel argumenten voor als argumenten tegen verwoord.
Argumenten voor:
e _ het betekent een versimpeling voor de ondernemers;
e het draagt bij aan uniformiteit in regelgeving in de stad;
e m.u.v. een paar gebieden hoeven we niet bang te zijn dat de monocultuur van zaken met
een horeca-uitstraling wordt versterkt;
e _de voorwaarden van mengformules veel meer vanuit de gebieden analyseren. Het
instrument daarvoor is het bestemmingsplan;
e _de exploitatievergunning is geen ruimtelijk instrument, ruimtelijk kan worden getoetst aan
de voorwaarden uit het bestemmingsplan.
Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen 9 en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
2% Gemeente pete
Kenmerk
Amsterdam Eens
2 Argumenten tegen:
e de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling er mee wordt versterkt, met name in
het 1012-gebied;
e metde exploitatievergunning kunje in individuele gevallen extra voorwaarden stellen;
e meteen exploitatievergunning kun je vooraf controleren of een winkel aan de voorwaarden
voor een mengformule voldoet, zonder exploitatievergunning kun je alleen achteraf op
basis van het bestemmingsplan handhaven;
e niette overzien is in hoeverre deze APV-wijziging samenhangt met de komende nieuwe
omgevingswet. Gelet daarop is het niet raadzaam om nu een APV-wijziging door te voeren.
Behalve dat binnen de bestuurscommissie verschillend wordt gedacht over het conceptbesluit is er
ook een vraag naar aanleiding van het conceptbesluit:
e Indien het conceptbesluit in zijn huidige vorm wordt vastgesteld, hoe communiceren we
dan dat ook in Centrum een exploitatievergunning niet meer vereist is, maar dat afhankelijk
van de gebiedsagenda, aan alle voorwaarden van het ruimtelijk instrument moet worden
voldaan.
Advies over uitstel van het besluit:
Handhaven van de functiemenging is al 25 jaar de primaire doelstelling voor de binnenstad. Het
bewaren van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding, tussen de verschillende
economische functies onderling, evenals het behoud van leefbaarheid en veiligheid is de
voortdurende uitdaging voor het stadsdeel.
We merken dat de APV en het bestemmingsplan soms te botte instrumenten zijn om de functie-
menging voor elkaar te krijgen. Hoe kunnen we dit beter doen? Is een ander, beter en eenvoudiger
instrumentarium denkbaar?
We zien dat veel (nieuwe) winkels, culturele instellingen en andere voorzieningen worden
gecombineerd met horeca. We zien dat zulke initiatieven bijdragen aan een positieve vernieuwing
van de stad. We willen echter niet dat die nieuwe formules eindigen in een monocultuur.
In het bestuursakkoord van Centrum is opgenomen dat wij een debat gaan organiseren over hoe we
de gewenste vernieuwing kunnen faciliteren. In dat kader willen we ook de voorwaarden van het
mengformulebeleid ter discussie stellen.
We zouden met u, eerst de vitkomst van het debat willen afwachten alvorens een definitief besluit
te nemen over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht.
Naast de hiervoor genoemde punten willen wij tot slot in onze reactie nog een paar andere punten
meegeven.
Term horecabedrijven
In het conceptbesluit wordt gesproken over ‘horecabedrijven’ waarvoor de vergunningplicht niet
langer geldt. De term horecabedrijf wekt de suggestie dat de hoofdactiviteit horeca is, terwijl dat
slechts een ondergeschikte activiteit is.
Wij adviseren om de term ‘functies’ te gebruiken i.p.v. ‘horecabedrijven’.
| Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen q en 14) of metro (lijnen 5a, 53 en 54), halte Waterlooplein.
| Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
|
|
|
| > Gemeente oat
| Amsterdam Dn
i , Pagina s vans
| | Terras
Onder punt 11 van de toelichting van het conceptbesluit staat in de laatste regel dat voor een bedrijf
met een terras altijd een exploitatievergunning nodig is .
Door deze formulering zou de indruk kunnen blijven bestaan dat winkels een exploitatievergunning
kunnen aanvragen voor ondergeschikte horeca en dus ook een terrasvergunning.
Wij adviseren om in het conceptbesluit nadrukkelijker op te nemen dat een terras niet is toegestaan
bij een winkel met ondergeschikte horeca.
Winkels met een grootschalige opzet
In het conceptbesluit wordt bij artikel 2.2. aangegeven dat de exploitatievergunningplicht ook
vervalt voor winkels met een grootschalige opzet. Zonder te verduidelijken wat daarmee wordt
bedoeld denken wij dat daarover in de praktijk discussie kan ontstaan.
In uw besluit noemt u als voorbeeld een warenhuis, een tuincentrum, een meubelzaak of
elektronicazaak.
In artikel 18, tweede lid, onder b van de Drank- en Horecawet wordt gesproken van een warenhuis
als zijnde een grote winkel die, verspreid over etages, circa 10.000 tot 20.000 m? beslaat. Heeft u
deze maat in gedachten als het om winkels met een grootschalige opzet gaat, of kan het ook om
kleinere oppervlaktes gaan, bijvoorbeeld 5oo m?.
Op grond van uw besluit geldt voor winkels met een grootschalige opzet ook geen maximale maat
voor het horecadeel. Uitgaande van het voorbeeld van 5oo m?, zou dit in de praktijk kunnen
betekenen dat een winkel tot 5oo m? is gehouden aan de voorwaarde max. 20 m?, maar dat een
winkel groter dan 5oo m2 tot 249 m? ondergeschikte horeca mag hebben.
Om te waarborgen dat het horecadeel ondersteunend en ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit
adviseren wij om in het conceptbesluit ook op te nemen hoe groot het horecadeel mag zijn.
De op 20 juli 2010 in stadsdeel Centrum vastgestelde nota ‘Additionele Horeca’ biedt daarvoor een
aanknopingspunt. Daarin is opgenomen, dat wanneer het horecadeel is afgescheiden van de
hoofdfunctie, die maximaal 20% van het totale vloeroppervlak mag bedragen. Deze maat hanteren
wij o.a. voor de additionele horeca in de Bijenkorf.
Het algemeen bestuur van de bestuurcommissie van stadsdeel Centrum,
zl e Duinkerke Boudewijn Oranje
/L da Is Voorzitter
Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen gen 14} of metro (lijnen 5a, 53 en 54}, halte Waterlooplein.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
Bezoekadres x Gemeente Amsterdam
Stadhuis, Amstel 1 5
1011 PN Amsterdam Bestuursdienst
x% Directie Openbare Orde en Velligheld
Postbus 202
1000 AE Amsterdam x
Telefoon 020 552 9111
Fax 020 552 3426
WW arristerdäni.n! Retouradres: BDA, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Gemeente Amsterdam
Bestuurscommissie Gentrum
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Datum 8 januari 2015 í
Ons kenmerk
Behandeld door S. Rechtuijt |
Doorkiesnummer 06-10628343 |
E-mail [email protected] |
Bijlage 1
Onderwerp Besluit exploitatievergunningvrije horeca
Geachte leden van de bestuurscommissie Centrum,
Per brief van 26 augustus 2014 bent u geïnformeerd over de aanpassing van het besluit |
exploitatievergunningvrije horeca. Dit besluit is gebaseerd op de mogelijkheid om op grond i
van artikel 3.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) categorieën |
horecabedrijven aan te wijzen waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt. Het gaat |
om die categorieën waarvan op voorhand gezegd kan worden dat er in zeer geringe mate |
verstoring van de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat is te verwachten. |
Al enkele jaren bestaat het voornemen om het bestaande besluit op een aantal punten te |
verruimen. Op 26 augustus is het conceptbesluit na instemming van het college voor |
inspraak vrijgegeven, waarna u een reactie heeft gestuurd. Op 18 september 2014. stond |
het conceptbesluit geagendeerd om te bespreken in de raadscommissie AZ, waar het is |
gehamerd. |
Reacties |
Koninklijke Horeca Nederland (KHN), Bestuurscommissies West, Nieuw-West en Centrum |
en drie individuele (horeca)ondernemers hebben gereageerd op het conceptbesluit. Ik wil
u bedanken voor uw reactie. In deze brief zal ik alle reacties kort weergeven en
behandelen.
De meeste reacties gaan over het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht van
ondergeschikte, alcoholvrije horeca in winkels (onder voorwaarden). |
Oneerlijke concurrentie
Zowel KHN (afdeling Amsterdam) als drie individuele ondernemers hebben bezwaren
tegen het vrijstellen van ondergeschikte horeca in winkels omdat dit voor oneerlijke
concurrentie zou kunnen zorgen. Zij geven aan dat detailhandellocaties goedkoper zijn
Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein
|
|
|
|
|
8 januari 2015 Gemeente Amsterdam
Bestuursdienst
Pagina 2 van 3
dan horecalocaties. Horecaondernemers die afhankelijk zijn van winkelend publiek geven
aan dat zij hierdoor benadeeld worden.
Aan het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht in winkels zijn voorwaarden |
verbonden die toezien op de ondergeschiktheid van de horeca en daarmee op het geringe |
effect op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Zo mag het horeca-oppervlak |
nooit meer dan 20% van het vloeroppervlak zijn, met een maximum van 20m?, en heeft de
horeca dezelfde sluitingstijd en dezelfde ondernemer als de winkel. Ook gaat het alleen |
om alcoholvrije horeca, Door deze beperkingen is er een verschil tussen de |
exploitatiemogelijkheden van wel- en niet exploitatievergunningplichtige zaken. Daarom is |
er geen reden om deze categorie niet vrij te stellen. |
Alcoholvrije dagzaken met sluitingstijd 22.00 uur ook exploitatievergunningvrij |
KHN geeft aan dat ook alcoholvrije zaken die om uiterlijk 22.00 uur sluiten, vrijgesteld |
zouden kunnen worden van de exploitatievergunningplicht. Dit voorbeeld van KHN betreft |
volledige horeca, terwijl het onderhavige besluit (met uitzondering van hotels) alleen |
ondergeschikte horeca in andere functies betreft. Ook is een openingstijdencategorie tot |
22.00 uur niet als zodanig opgenomen in de APV. Aan deze reactie wordt dan ook niet
tegemoet gekomen.
Bezwaren vrijstellen kook- en wijncursussen van exploitatievergunningplicht
KHN schrijft dat door het vrijstellen van kook- en wijncursussen dergelijke horeca- |
activiteiten zich kunnen ontwikkelen tot reguliere horeca. Bij het bedrijfsmatig schenken |
van alcoholhoudende drank is onverwijld een Drank- en Horecawetvergunning verplicht. |
Het onderhavige besluit stelt horeca alleen vrij van de exploitatievergunningplicht (APV). |
Aan deze vrijstelling zijn in dit geval voorwaarden verbonden die waarborgen dat het gaat |
om opleidingen en cursussen gaat die men op afspraak boekt om bepaalde kennis en |
vaardigheden op te doen, en daarmee wordt het ondergeschikte belang voldoende |
geborgd, |
Monoecultuur in stadsdeel Centrum |
De bestuurscommissie van stadsdeel Centrum heeft een uitgebreide inspraakreactie |
gegeven, omdat ‘mengformules’ in Centrum veel voorkomen en het stadsdeel voor de |
nodige vragen stelt. Eén van de zorgen van het stadsdeel is dat horeca-activiteiten in het |
straatbeeld de overhand krijgen. Allereerst hecht ik er aan op te merken dat het |
onderhavige besluit alleen gaat over het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht,
onder voorwaarden. Vóórdat de vraag over een exploitatievergunning aan de orde is, geldt |
dat de ondergeschikte horeca ook op grond van het bestemmingsplan mogelijk moet zijn.
De in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke criteria die in stadsdeel Centrum
gelden, blijven hierbij in stand. Een extra voorwaarde die stadsdeel Centrum graag in het
besluit opgenomen ziet worden (omdat dit ook in hun ruimtelijke beleid is opgenomen), is
dat de tafeltjes en stoeltjes niet aan de straatgevel gesitueerd mogen zijn. Voor het
vrijstellen van de exploitatievergunningplicht is het echter niet relevant waar in de zaak het
horecagedeelte is geplaatst. Een dergelijke voorwaarde zou in andere stadsdelen mogelijk
juist een beperkend effect hebben. Dit verzoek van Centrum is niet overgenomen.
2
8 januari 2015 Gemeente Amsterdam
Bestuursdienst
Pagina 3 van 3
Uitstel besluit
De bestuurscommissie Centrum verzoekt om uitstel van het besluit totdat er in Centrum
een debat is gevoerd over de mengfuncties. Echter, al sinds 2010 wordt gesproken over |
de opheffing van de exploitatievergunningplicht bij winkels. Het vigerende besluit uit 1997 |
is dringend aan een update toe. Het debat in Centrum kan gevoerd worden voor wat |
betreft de planologische aspecten. Zoals hier boven aangegeven zijn die ook altijd eerst |
aan de orde, vóór de vraag of een exploitatievergunning nodig is.
Maximaal oppervlakte grootschalige detailhandel |
Om discussies in de praktijk te voorkomen stelt Centrum voor aan te sluiten bij hun
(planologische) beleidslijn voor wat betreft een maximum oppervlak voor grootschalige
detailhandel. Echter vanuit het belang van het woon- en leefklimaat en openbare orde, |
waar dit besluit over gaat, is het niet nodig om hier nadere definities op te nemen, de
huidige voorwaarden waarborgen voldoende de ondergeschiktheid.
Extra categorieën
Bestuurscommissie Nieuw-West verzoekt om twee extra categorieën horeca op te nemen
waarvan de explaitatievergunningplicht kan worden opgeheven: stichtingen/verenigingen
zonder drankvergunning en horecascholen. Er is echter te weinig bekend over de
eventuele impact op het woon- en leefklimaat. Deze suggestie is daarom niet over
genomen.
Tenslotte
Bovengenoemde reacties laten zien dat dit onderwerp, en dan met name de combinatie
van horeca en detailhandel veel vragen en dilemma's oproept. Mede doordat er
verschillende regimes van toepassing zijn (planologisch/bestemmingsplan en APV) wordt
de discussie al snel ingewikkeld. Toch leiden bovengenoemde reacties niet tot een
inhoudelijke aanpassing van het conceptbesluit, zoals hierboven te lezen is. Ik ben dan
ook voornemens om, conform mijn bevoegdheid op grond van artikel 3.9 APV, de
exploitatievergunningplicht op te heffen voor de in het besluit in de bijlage genoemde
categorieën horeca. Deze vaak ondergeschikte horeca hoeven daarom geen
exploitatievergunning meer aan te vragen, waardoor wordt bijgedragen aan minder regels
voor deze groep ondernemers.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Met vriendelijke groet,
Burgemeester van Amsterdam
df Mr. E.E. van der Laan
3
No, [ besluit nog niet van kracht }
DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM
Gelet op het bepaalde in artikel 3.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV), waarin is
bepaald dat het ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de APV geldende verbod om zonder vergunning van
de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren niet geldt voor door de burgemeester aangewezen
soorten horecabedrijven;
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, onder f‚ ingevolge onder horecabedrijf wordt verstaan de |
voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of |
eetwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt; tot een horecabedrijf worden ook gerekend |
een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden. |
Overwegende: |
dat het gewenst is, om |
1. de lijst van horecabedrijven, als vastgesteld bij besluit van 9 maart 1994, Gemeenteblad 1994, |
afdeling 3, nummer 43, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 16 oktober 1997, nr 971567, te |
actualiseren en opnieuw vast te stellen; |
2. aan de bovenbedoelde lijst onder bepaalde voorwaarden de volgende nieuwe soorten horeca- |
activiteiten toe te voegen voor welke activiteiten geen exploitatievergunning, als bedoeld bij artikel |
3.8, eerste lid, van de APV vereist is, te weten horeca in: |
o winkels waar de horeca-activiteit maximaal 20% van de netto oppervlakte beslaat, met een
maximum 20m? |
o ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen; |
o _bedrijfskantines; |
o kooklessen, wijncursussen; |
o kantines op volkstuinen.
Besluit:
|_het Besluit burgemeester exploitatievergunningvrije ondergeschikte horeca (artikel 3.9 APV) als volgt
vast te stellen:
Artikel 1. Aanwijzing soorten horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt |
Voor de volgende soorten horecabedrijven geldt de vergunningplicht als bedoeld in artikel 3.8, eerste |
lid, van de APV niet: |
4. hotels, waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden |
verstrekt;
2.1 horeca-activiteiten in winkels, waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, uitsluitend alcoholvrije
dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en die voldoen aan de volgende
criteria:
2.1.1 de winkelactiviteit valt niet onder de uitsterfregeling van het betreffende
bestemmingsplan;
2.1.2 het horecagedeelte beslaat geen groter vloeroppervlak dan maximaal 20% van het netto
vloeroppervlak van de hele winkel, en het horecagedeelte is niet groter dan 20 m?;
2.1.3 de horeca-activiteit wordt door dezelfde ondernemer geëxploiteerd;
2.1.4 __de horeca-activiteit wordt alleen uitgeoefend gedurende de tijden dat de winkel geopend
is
| 1
2.2 horeca-activiteiten in winkels, waar sprake is van een grootschalige opzet, qua assortiment en/of
vloeroppervlak, zoals een warenhuis, een tuincentrum, een meubelzaak of elektronicazaak en
waar de horeca-activiteit, gelet op het langdurig verblijf van de bezoeker in de winkel als
ondersteuning dient voor de winkelende bezoekers, mits die winkels voor het overige voldoen aan
de criteria, als bedoeld, onder 2.1.3 t/m 2.1.4;
2.3 horeca-activiteiten in winkels waarin activiteiten plaatsvinden, waarvan in het horecabeleidsplan is
aangegeven dat daarvoor in het geheel geen vergunning, als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van |
de APV, wordt gegeven, zijn uitgezonderd van hetgeen onder 2.1 en 2.2. is bepaald,
24 horeca-activiteiten in avondwinkels, als bedoeld in de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010;
3 prostitutiebedrijven waarvan een gedeelte voor de horeca is bestemd,
4, religieuze gebouwen, mits de consumpties uitsluitend kunnen worden verkregen voorafgaande
aan of na afloop van de religieuze bijeenkomst, door bezoekers van die bijeenkomsten;
5. bedrijfskantines, voor zover deze in hoofdzaak bezocht worden door personeel van de |
hoofdactiviteit in het gebouw, dan wel dat de bedrijfskantine in hoofdzaak bestemd is ten behoeve
van het gezamenlijk gebruik van personeel van aangesloten bedrijven in omliggende gebouwen.
Daarbij dient het toegangsbeleid ten behoeve van de toezichthouder op eerste verzoek te worden
aangetoond;
6, horeca-activiteiten in sport- en dansscholen, mits in de school geen wedstrijden, anders dan
onderlinge wedstrijden worden gehouden, en de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten; f
7. horeca-activiteiten in sauna's en zonnecentra, mits de dranken en etenswaren uitsluitend worden |
verstrekt aan bezoekers die gebruikmaken van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten,
8. horeca-activiteiten in ziekenhuizen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen, indien de dranken en
etenswaren uitsluitend worden verstrekt aan degenen die verblijven in deze instellingen en hun
bezoekers, alsmede verzorgingshuizen en verpleeghuizen die toegankelijk zijn voor de doelgroep
in de buurt, mits deze toegankelijkheid uitsluitend ligt tussen 08.00 uur en 23.00 uur;
9. voor het publiek toegankelijke inrichtingen waar bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
bedrijfsmatig |
9.1. kookcursussen worden gegeven, waarbij de eindproducten ter plaatse worden
geconsumeerd door de deelnemers aan de cursus; of
9.2. wijncursussen worden gegeven waarbij ter plaatse wijnen geproefd worden met het oog
op educatie
10. horeca-activiteiten in gemeenschappelijke ruimten op volkstuinencomplexen aangesloten bij de |
Bond van Volkstuinders, mits de dranken en etenswaren uitsluitend worden verstrekt aan de
leden. |
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde aanwijzing geldt uitsluitend voor horecabedrijven, zonder terras op of aan
de weg, als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en eerste lid, onder 9 van de APV.
IL het besluit van 9 maart 1994, Gemeenteblad 1994, afdeling 3, nummer 43, laatstelijk gewijzigd bij het
besluit van 16 oktober 1997, nr 971567 in te trekken.
IL te bepalen dat de onder | en Il bedoelde besluiten in werking treden met ingang van de dag na die
van de bekendmaking in afdeling 3b van het Gemeenteblad.
De burgemeester voornoemd,
Mr E.E, van der Laan
| 2
Toelichting concept aanwijzingsbesluit.
In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is een exploitatievergunning verplicht gesteld voor
horecabedrijven. Bij vergunningverlening wordt door de burgemeester beoordeeld of de woon- of
leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig |
wordt/worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij houdt de burgemeester |
rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het bedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de |
aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of zal
komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, alsmede met de wijze van bedrijfsvoering van |
de houder of leidinggevende of met diens levensgedrag. |
Er zijn veel soorten inrichtingen waar diverse vormen van horeca plaatsvinden. De ene horeca-activiteit |
heeft meer invloed op de omgeving dan een andere. De burgemeester heeft de mogelijkheid voor soorten i
horecabedrijven de vergunningplicht op te heffen. Daarbij is bepalend of de exploitatievorm doorgaans
niet of nauwelijks van invloed is op de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
In 1994 heeft de burgemeester een besluit genomen waarbij enige horeca-exploitatievormen werden
aangewezen waar de vergunningplicht niet meer geldt. Het ging daarbij bij voorbeeld om hotels, waar |
uitsluitend horeca-activiteiten plaatsvinden voor de hotelgasten, of onder bepaalde condities |
horecafaciliteiten in grote warenhuizen. In 1997 is dit besluit geactualiseerd. |
Sinds de laatste wijziging in 1997 zijn in de detailhandel en ook bij andere voor het publiek toegankelijke |
inrichtingen vele vormen van (ondersteunende) horeca-activiteiten ontstaan. In principe geldt voor die
horeca-activiteiten de exploitatievergunningplicht. Door deze ontwikkelingen is de vraag opportuun of zich |
daarbij steeds de situatie voordoet, dat gelet op de doelstelling van het vergunningstelsel, te weten de |
mogelijke negatieve invloed van de horeca-activiteiten op de omgeving, de vergunningplicht in bepaalde
gevallen nog wel moet worden toegepast.
In dat verband is na ambtelijk overleg met de stadsdelen een nieuw concept besluit voorbereid, In dit
conceptbesluit wordt voorgesteld voor meer soorten horeca-activiteiten, onder bepaalde voorwaarden, de |
exploitatievergunningplicht uit te schakelen. Inrichtingen waar door middel van onderhavig besluit de |
exploitatievergunningplicht is uitgeschakeld, maar waar wel alcoholhoudende dranken voor gebruik ter |
plaatse worden verstrekt, blijven vergunningplichtig ingevolge de Drank- en Horecawet en vallen daarmee
ook onder het beleidsregime van de Wet BIBOB, zoals dat in Amsterdam voor de horeca is vastgesteld.
Toelichting per artikel:
1. Hotels
Al in het eerste aanwijzingsbesluit was opgenomen dat als de horeca-activiteiten in een hotel uitsluitend
plaatsvinden voor de hotelgasten de invloed daarvan op het woon- en leefklimaat als niet of nauwelijks |
van invloed op de omgeving wordt gezien.
2. Detailhandel met ondergeschikte horeca
2.1, Detailhandel met maximaal 20m* / 20% horeca-oppervlakte (netto)
In de regeling uit 1997 stonden alleen warenhuizen/grotere detailhandelsvestigingen opgenomen. Er is nu
een categorie winkels toegevoegd. Het gaat om winkels waar de horeca-activiteiten dermate
ondergeschikt zijn dat daarvan geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat wordt verwacht. Als
aan alle voorwaarden vermeld onder 2.1.1 tot en met 2.1.4 wordt voldaan, komt de
exploitatievergunningplicht te vervallen.
| 3
2.1.1: Uitsterfregeling
Het laten vervallen van de vergunningplicht voor een winkel die qua activiteit valt onder de uitsterfregeling
van een besternmingsplan zou inhouden dat er uitbreiding van activiteiten kan plaatsvinden, terwijl dat
conform de uitsterfregeling niet is toegestaan. Vandaar dat in een dergelijke situatie de
exploitatievergunningplicht niet wordt uitgeschakeld en vindt toetsing van de vergunningaanvraag aan het
bestemmingsplan en aan het vastgestelde horecabeleidsplan plaats. Naast de uitsterfregeling kan het
ook gaan om detailhandelbestemmingen waar d.m.v. een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt
dat de detailhandelsbestemming verdwijnt.
2.1.2 Vloeroppervlak
Met een maximum vloeroppervlakte van 20m? is alleen een alcoholvrije horecafaciliteit mogelijk. Voor het
verstrekken van alcoholhoudende drank ter plaatse is op grond van de Drank- en Horecawet een |
minimum oppervlakte vereist van 35m?. 20m? staat ongeveer gelijk aan 20 zitplaatsen.
21.3 Zelfde ondernemer
Deze voorwaarde is er op gericht om te waarborgen dat de horeca-activiteit ondergeschikt blijft aan de |
winkel en geen zelfstandige functie wordt. |
2.1.4 Zelfde openings- en sluitingstijden als de winkel
De ondergeschikte horecafunctie sluit aan bij het openings- en sluitingstijdenregime van de winkel. Bij het
beoordelen van een aanvraag voor een tijdelijke ontheffing van de sluitingstijd (later dan 22 uur) van een |
winkel, zal ook de invloed van de horecafunctie op de openbare orde en veiligheid en het woon- en
leefklimaat betrokken worden.
N.B.
Opgemerkt moet worden dat deze regeling alleen gaat over de vraag of er wel of niet een
exploitatievergunningplicht geldt. Vóórdat deze vraag aan de orde is, zal eerst een ruimtelijke toets (op
het bestemmingsplan) worden uitgevoerd. Onderdeel van de ruimtelijke toets kan de uitstraling (van de
winkel met ondergeschikte horeca) op de omgeving zijn.
Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat volgens het bestemmingsplan horeca-activiteit met een
maximum vloeroppervlak voor de horeca van 30% in een winkel als onderschikt wordt beschouwd. Deze
horeca-activiteit is dan echter wel vergunningplichtig, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit
2.1.2.
2.2, Grootschalige detailhandel
De regeling voor warenhuizen uit het besluit uit 1997 is in de basis gehandhaafd. De redactie is meer
uitgewerkt. De formulering in het besluit van 1997 was enigszins onduidelijk. Daaruit kon men aflezen dat
de horecafaciliteit in de winkel ten dienste moest staan voor het winkelende publiek in de winkelstraat.
Het gaat hier juist om winkels waar de horeca-activiteit doordat het publiek langdurig in de winkel verblijft,
als ondersteuning dient voor de bezoekers. Het gaat om winkels met een grootschalige opzet van het
assortiment en/of vloeroppervlak. Verder gelden de criteria, onder 2.1.3 en 2.1.4.
2.3 Horecabeleidsplan
In dit artikel is bepaald dat wanneer in het horecabeleidsplan is opgenomen dat in (een deel van) het
stadsdeel geen exploitatievergunning voor horeca wordt verleend, dan natuurlijk ook geen gebruik
gemaakt kan worden van de vrijstellingsbepalingen krachtens dit besluit.
In het beleidsplan wordt gemotiveerd waarom die inrichtingen als negatief voor het woon- en leefklimaat
worden aangewezen. Het is niet de bedoeling dat dergelijke inrichtingen, terwijl hun aanwezigheid als
| 4
negatief wordt ervaren, ook nog eens extra horeca-faciliteiten kunnen bieden door een beroep te doen op
de vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld onder voorwaarden van 2.1.1 t/m 2.1.4.
2.4 Avondwinkels
De vestiging van een avondwinkel is geregeld via de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010. Ook bij |
de vestiging van een avondwinkel kan getoetst worden op het woon- en leefklimaat. Het gaat om die |
avondwinkels waar krachtens de bovengenoemde verordening etenswaren voor directe consumptie |
mogen worden verstrekt. |
3. Prostitutiebedrijf |
Voor een prostitutiebedrijf geldt een vergunningplicht met dezelfde toetsingscriteria met betrekking tot het
woon- en leefklimaat. In het besluit van 1994 waren de prostitutiebedrijven daarom al uitgesloten van de |
exploitatievergunningplicht.
4, Religieuze gebouwen
In het besluit van 1997 waren in de uitzondering van de vergunningplicht alleen ‘kerken’ met zoveel |
woorden genoemd. De formulering is aangepast zodat allerlei ‘religieuze gebouwen’ onder deze regeling |
vallen. Met die beperking dat het uitsluitend gaat om consumpties die voorafgaande aan of na afloop van
de religieuze bijeenkomst worden verstrekt aan de bezoekers van die bijeenkomsten. |
5, Bedrijfskantines |
Deze regeling is in redactioneel aanpast, namelijk ‘uitsluitend’ is vervangen door ‘in hoofdzaak’. Omdat |
een beperkte faciliteit voor bezoekers van het personeel geen significante invloed heeft op het woon- en |
leefklimaat in de omgeving, is deze niet vergunningplichtig. Uiteraard houdt dit niet in dat de faciliteit door |
middel van reclame wordt aangeboden aan bezoekers. Verder is in deze regeling rekening gehouden met
situaties waarin verschillende bedrijven gebruik maken van één bedrijfskantine. Ook is aangegeven dat, |
indien gevraagd, het toegangsbeleid aan de toezichthouder moet worden aangetoond. |
6. Sport- en dansscholen |
Horeca-activiteiten in sport- en dansscholen zijn vergunningvrij, mits in de school geen wedstrijden, anders |
dan onderlinge wedstrijden worden gehouden, en de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten.
7. Sauna's en zonnecentra
Sauna's en zonnecentra met horecafaciliteiten zijn vrijgesteld, mits de dranken en etenswaren uitsluitend |
worden verstrekt aan bezoekers die gebruikmaken van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten. |
8. Ziekenhuizen, verzorging- en verpleeghuizen |
Er is sprake van een ontwikkeling waarbij steeds meer activiteiten mede voor een doelgroep uit de buurt |
in verzorgingshuizen worden georganiseerd. Hier kan ook sprake zijn van ondersteunende horeca- |
activiteiten. Als waarborg is in dit besluit aangegeven, dat de mede op de doelgroep in de buurt gerichte
activiteiten binnen 08:00 uur en 23:00 uur dienen plaats te vinden, met 23:00 uur wordt aangesloten bij de
milieuwetgeving. Voor horeca-activiteiten buiten die uren blijft een exploitatievergunning wel verplicht.
9, Kooklessen en wijncursussen
Er worden geregeld door ondernemers bedrijfsmatig of in een omvang alsof bedrijfsmatig kooklessen of
wijncursussen gegeven die vallen onder de definitiebepalingen van vergunningplichtige horeca-
activiteiten.
Voor de kooklessen geldt dat wat vervaardigd wordt in de cursus vaak door de cursisten ter plaatse wordt
geconsumeerd. Het gaat vaak om gespecialiseerde winkels, waarbij het assortiment en de kooklessen op
elkaar aansluiten.
| 5
Voor wijncursussen geldt dat daartoe opgeleide vinologen cursussen geven waarbij verschillende wijnen,
al dan niet in combinatie met etenswaren, geproefd worden met het oog op educatie, bijvoorbeeld voor
het verkrijgen van een wijndiploma/vignet/certificaat.
Op zichzelf zullen deze ‘horeca-activiteiten’ geen belasting van het woon- en leefmilieu opleveren, zodat
de exploitatievergunningplicht in deze situaties kan komen te vervallen.
Voor de wijncursussen en voor kooklessen waar ook alcohol geschonken wordt, geldt dat rekening |
gehouden moet worden met de vereisten van de Drank- en Horecawet, bijvoorbeeld dat de alcohol niet |
verstrekt mag worden in een ruimte die gebruikt wordt als winkel.
Ook de Winkeltijdenwet kent beperkingen ten aanzien van de toegankelijkheid van de winkel buiten de
openingstijden voor horeca-activiteiten.
Verder dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van de Drank- en Horecawet, wat betreft
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter
plaatse. |
10. Volkstuinen
In verenigingsgebouwen op volkstuinen kunnen horeca-activiteiten plaatsvinden. Op zichzelf zullen deze
geen belasting van het woon- en leefmilieu opleveren, zodat de exploitatievergunningplicht in deze
situaties kan komen te vervallen. Als er alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt,
dan moet rekening gehouden worden met de vereisten van de Drank- en Horecawet. De vrijstelling van
de vergunningplicht geldt voor de volkstuinverenigingen die zijn aangesloten bij de Bond van
Volkstuinders.
il Terras
Waar in de voorgaande leden is aangegeven dat onder bepaalde voorwaarden de
exploitatievergunningplicht niet geldt, is onder Il aangegeven, dat deze vrijstelling van de vergunningplicht
niet inhoudt, dat dan ook zonder vergunning een terras op de weg mag worden geplaatst. In dit besluit
gaat het om inrichtingen met marginale horecavoorzieningen of inrichtingen waarbij de horeca een
duidelijk onderschikte functie heeft. Een terras past niet in dat beeld. Een terras is alleen mogelijk bij een |
horecabedrijf met exploitatievergunning.
| 6
| Besluit | 22 | train |
x Gemeente Amsterdam W B
% Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn,
Openbare Ruimte en Groen, Reiniging
% Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en
Groen, Reiniging
Tijd 09:00 tot 12:30 uur
Locatie De Commissiezaal
Algemeen
1 Opening procedureel gedeelte
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 Conceptverslagen van de openbare vergadering van de Raadscommissie WB
d.d. 03.10.2018 (aangepaste versie) en 30.10.2018.
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieWB @raadsgriffie.amsterdam.nl
5 Termijnagenda, per portefeuille
6 _TKN-lijst
7 _ Opening inhoudelijk gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten en mededelingen
10 Rondvraag
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam W B
Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare
Ruimte en Groen, Reiniging
Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018
Financiën
11 De Najaarsnota 2018 Nr. BD2018-013385
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 28.11.2018).
Reiniging
12 Beantwoording raadsadres d.d. 16 juli 2018 inzake overlast
vuilnisophaalbedrijven Nr. BD2018-013614
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Boomsma (CDA).
e Was TKN 1 in de vergadering van 30.10.2018.
e _Eennietgeanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie,
kamer 3247.
Dierenwelzijn
13 Kennis nemen van de reactie op motie 535 d.d. 6 juni 2018 inzake dierenwelzijn
Hollandsche Manege (lobby wetgeving paardenwelzijn) Nr. BD2018-011979
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD) e.a.
Bouwen en Wonen
14 Proces herziening woonruimteverdeling en bijbehorende dilemma's Nr. BD2018-
012528
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
15 Kennisnemen van afhandeling motie 1646 Van Dantzig e.a. inzake evaluatie van
het Stedelijk Kader particuliere transformaties na een jaar Nr. BD2018-011235
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN
Bouwen en Wonen
16 Beantwoording schriftelijke vragen van de leden De Jong en Van Renssen inzake
de berichtgeving over het project Change= in Nieuw-West Nr. BD2018-014288
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid De Jong (GL).
2
Gemeente Amsterdam W B
Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare
Ruimte en Groen, Reiniging
Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018
Dierenwelzijn
17 Update rattenoffensief Nr. BD2018-011424
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD).
e Was oorspronkelijk TKN 1,
Openbare Ruimte en Groen
18 Beantwoording raadsadres ‘aanbevelingen voor beter insectenleven in
groenbeheer van de gemeente’ Nr. BD2018-012129
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD).
e Was oorspronkelijk TKN 6.
e _Eenniet geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie,
kamer 3247.
3
| Agenda | 3 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2013
Afdeling 1
Nummer 140
Publicatiedatum 22 maart 2013
Ingekomen onder L
Ingekomen op woensdag 13 maart 2013
Behandeld op woensdag 13 maart 2013
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de raadsleden de heer Toonk, de heer Poorter en mevrouw Ulichki inzake
één toelatingsbeleid voor het basisonderwijs in Amsterdam.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het gewijzigd initiatiefvoorstel van het raadslid de heer
Toonk van 6 november 2012, getiteld: ‘Amsterdam is toe aan één toelatingsbeleid
voor het basisonderwijs’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 113);
Constaterende dat:
— in de raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën meermaals
gediscussieerd is over het streven om te komen tot één toelatingsbeleid voor het
basisonderwijs in Amsterdam;
— _in Amsterdam nog geen eenduidig toelatingsbeleid voor het basisonderwijs is en
toelatingsbeleid per stadsdeel en soms per buurt geregeld is;
— _ ouders hun kinderen in sommige gevallen niet naar de school van hun eerste
voorkeur kunnen laten gaan omdat de grenzen van de buurten van het
toelatingsbeleid tussen hen en de school in staan;
Overwegende dat:
— erin de diverse stadsdelen ervaringen zijn opgedaan in pilots en gezien het
belang voor alle betrokkenen het verstandig is om nu een centraal
toelatingsbeleid te realiseren;
— iedereen er baat bij heeft als het toelatingsbeleid eenduidig en volledig
transparant is geformuleerd;
— _ schoolbesturen formeel verantwoordelijk zijn voor het toelatingsbeleid, maar
de gemeente hier een belangrijke partner bij is gegeven de directe relatie met
capaciteit,
1
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 140 Moti
Datum _ 22 maart 2013 ome
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— in samenwerking met de schoolbesturen, stadsdelen en ouders een voorstel aan
de gemeenteraad voor te leggen voor één stadsbreed toelatingsbeleid voor
het basisonderwijs in Amsterdam;
— _ hierover nog vóór het zomerreces 2013 met de raadscommissie voor
Jeugdzaken, Educatie en Financiën de discussie aan te gaan.
De leden van de gemeenteraad,
W.L. Toonk
M.F. Poorter
F. Ulichki
2
| Motie | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
OO 28 Gemeenteraad R
% Gemeenteblad Lr eed \t
X mot
Motie C
Er
Jaar 2018
Afdeling ü
Nummer :
Publicatiedatum
Ingekomen onder
Ingekomen op
Behandeld op .
Status
Onderwerp 6
Motie van de leden Poot en-.Boomsma inzake de actualiteit over politie-inzet tegen …
drugsbazen (Efficiënte inzet beschikbare politiecapaciteit)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
En mn Gehoord.de discussie over de actualiteit inzake politie-inzet tegen drugsbazen: o
Overwegende dat:
- — Gemeentelijke handhavers via het principe informatie-gestuurd handhaven ek,
werken;
— Ook de politie middels dataverzameling voorspellend en reactief probeert op
te treden tegen criminaliteit;
— Op basis van beschikbare informatie, meldingen en data de inzet van
schaarse politiecapaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven.
8 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— In overleg met alle relevante partijen, waaronder politie, Openbaar Ministerie
en Justitie, te onderzoeken en inventariseren op welke manieren de
beschikbare politiecapaciteit zozeffieiëatsmogelijk kan worden ingezet;
— Daarbij te leren van projecten op dit gebied in andere (Nederlandse) steden
7 en de resultaten van het informatie-gestuurd handhaven binnen de RVE
Handhaving en Toezicht;
— De gemeenteraad over de uitkomsten te informeren.
De leden van de gemeenteraad ‚ ag
f if CR
| M.C.G. Poot _- /\ LEO
D.T. Boomsma Lt
C | voe
1
| Actualiteit | 1 | train |
ALGEMEEN MANDAAT BESLUIT STADSDEEL WEST 23 februari 2016 (AMB)
Het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de wnd. Secretaris van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West,
ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
Overwegende:
e dat het vooreen vlotte voortgang van werkzaamheden en taken en vit oogpunt van doelmatigheid
gewenst is dat aan functionarissen mandaat, machtiging en volmacht worden verleend voor het nemen van
besluiten, het verrichten van privaatrechtelijke handelingen en het verrichten van feitelijke handelingen;
e _datinhet bijbehorende Mandatenregister mandaten, volmachten en machtigingen zijn opgenomen
die zijn toegespitst op de taakvelden van de stadsdelen, afgeleid van de aan de stadsdelen in mandaat gegeven
of bij delegatie overgedragen bevoegdheden, zoals bedoeld in het Bevoegdhedenregister, bijlage 3 bij de
Verordening op de Bestuurscommissie;
e dat het wenselijk is in verband met het opdragen van de bevoegdheden aan functionarissen in
onderhavig besluit algemene bepalingen voor mandaat op te nemen.
Gelet op afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;
Besluiten:
Vast te stellen:
Het "AMB" en daarbij de bevoegdheid te verlenen om in naam van het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de
wnd. Secretaris besluiten te nemen overeenkomstig het bijbehorende “Mandatenregister” waarin opgenomen
mandaten, volmachten en machtigingen, met dien verstande dat hierbij door de gemandateerden de volgende
bepalingen in acht worden genomen;
Artikel 1 Begrips- en overige bepalingen
1.
a. mandaat : de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen;
b. machtiging : de bevoegdheid om handelingen te verrichten z.g. feitelijke handelingen, die noch als
een besluit, noch als privaatrechtelijke handeling kunnen worden aangemerkt;
c. volmacht : de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan privaatrechtelijke handelingen te
verrichten;
d. mandaatgever : het bestuursorgaan dat aan een in het Mandatenregister genoemde functionaris, de
gemandateerde, de bevoegdheid geeft om in naam van het bestuursorgaan besluiten te nemen;
e. gemandateerde _:de functionaris, die van de mandaatgever de bevoegdheid heeft gekregen om in naam
van de mandaatgever besluiten te nemen;
f. onder mandaat : een door een gemandateerde verleend mandaat van een aan hem gemandateerde
bevoegdheid;
g. Mandatenregister : het bijbehorende Mandatenregister waarin ten aanzien van het uitoefenen van
bevoegdheden vermeld wordt aan welke functionarissen mandaat, machtiging of volmacht wordt verleend.
2. De algemene bepalingen die zijn opgenomen voor mandaat in de Awb gelden tevens voor de bevoegdheden
op grond van volmacht en machtiging, gelet op artikel 10:12 Awb.
3. Ingeval van afwezigheid van de in eerste lid onder e bedoelde functionarissen, worden deze bevoegdheden
uitgeoefend door hun plaatsvervanger (of waarnemer) als beschreven in artikel 4.
Op plaatsvervanging zijn de bepalingen van deze regeling van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2 Reikwijdte van het mandaat
1.De functionaris die mandaat krijgt voor het vitoefenen van een bevoegdheid is met betrekking tot die
bevoegdheid tevens bevoegd tot:
a. het verrichten van alle benodigde (feitelijke) voorbereidingshandelingen;
b. het voeren van correspondentie;
c. het verstrekken van mondelinge of schriftelijke informatie en gegevens van feitelijke en objectieve aard;
d. het ondertekenen van de betreffende stukken;
e. het voldoen aan publicatieverplicht ingen;
f. het verdagen (verlengen) c.q. opschorten van beslistermijnen inzake te nemen besluiten overeenkomstig
van toepassing zijnde regelgeving, voor zover niet opgenomen in het Mandatenregister;
g. het beslissen op in gebreke stellingen wegens het niet tijdig beslissen als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 Awb;
h. overige direct met de gemandateerde bevoegdheid samenhangende handelingen;
\. het vragen van adviezen en het inwinnen van inlichtingen.
2. De mandaatverlening omvat tevens de bevoegdheid om, ter zake van de bevoegdheden opgenomen in het
Mandatenregister, te weigeren, in te trekken, te wijzigen, voorschriften of voorwaarden te stellen, niet in
behandeling te nemen, te verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken e.e.a. voor zover niet reeds
opgenomen in het Mandatenregister en mits niet uitdrukkelijk vitgesloten of beperkt.
3. Voor zover het in mandaat genomen besluit een rechtshandeling betreft met financiële gevolgen dient de
gemandateerde te zijn aangewezen als budgethouder bij of krachtens de Budgethouders regeling en overstijgt
de waarde van de rechtshandeling niet het bedrag dat in het algemeen voor de betreffende functie of in het
bijzonder voor de betreffende functionaris is vastgesteld bij of krachtens de Budgethouders regeling.
4. Van het mandaat dat op grond van het Mandatenregister aan een functionaris van buiten de stadsdeel
organisatie is toegekend, mag slechts gebruik worden gemaakt voor zover de bevoegdheid in het kader van de
uitoefening van werkzaamheden voor het stadsdeel wordt toegepast.
5. De functionaris die mandaat krijgt voor het uitoefenen van een bevoegdheid, is niet gerechtigd deze uit te
oefenen indien hij tevens belanghebbende is.
6. Tenzij vitdrukkelijk vitgesloten of beperkt, als vermeld onder “voorwaarden mandaat/opmerking” in het
Mandatenregister, is de gemandateerde functionaris bevoegd tot het verlenen van verder onder mandaat.
7. Het mandaat mag niet uitgeoefend worden als de mandaatgever vooraf te kennen heeft gegeven zelf te
willen beslissen.
Artikel 3 Rapportage en verantwoording
De gemandateerden rapporteren in ieder geval één keer per jaar aan het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de
wnd. Secretaris over de wijze waarop gebruik is gemaakt van de gemandateerde bevoegdheden.
Artikel 4 Plaatsvervanging
De gemandateerde functionarissen regelen bij afwezigheid schriftelijk hun vervanging en wijzen daartoe de
plaatsvervangers (of waarnemers) aan.
Indien een bevoegdheid is vitgeoefend door een plaatsvervanger of waarnemer, dient dit in de ondertekening
tot uitdrukking te worden gebracht door de woorden:
“bij afwezigheid” of *b.a.”
Functie en naam plaatsvervanger
Handtekening plaatsvervanger
Naam van de gemandateerde
Artikel 5 Inwerkingtreding, verval mandaat besluiten, wijziging regelgeving
1.Het AMB treedt in werking de dag na bekendmaking.
2. In geval van wijziging van regelgeving waarop een verleende bevoegdheid berust, blijft de bevoegdheid
verleend en wordt geacht te zijn verleend op grond van de corresponderende bepalingen van gewijzigde
regelgeving. De wijzigingen worden zo spoedig mogelijk in het Mandatenregister verwerkt.
Artikel 6 Citeerwijze
Dit besluit wordt aangehaald als het “Algemeen Mandaat Besluit stadsdeel West”.
Het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West
namens hen,
Het Dagelijks Bestuur van de Bestuurscommissie,
H. Visser GJ. Bouwmeester
wnd. Secretaris Voorzitter
Voorzitter van de Bestuurscommissie, wnd. Secretaris van de Bestuurscommissie,
GJ. Bouwmeester H. Visser
| Besluit | 3 | test |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 301
Publicatiedatum 4 april 2014
Ingekomen onder AQ
Ingekomen op donderdag 13 maart 2014
Behandeld op donderdag 13 maart 2014
Status Ingetrokken
Onderwerp
Motie van de raadsleden de heer De Goede, de heer Jager en de heer Ivens inzake
het toestaan van optredens met versterkte muziek op plaatsen in de openbare ruimte.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over voordracht van het college van burgemeester en
wethouders tot kennisnemen van de brief van de burgemeester van 20 januari 2014
inzake de evaluatie van het beleid straatmuzikanten en straatartiesten
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 197);
Constaterende dat:
— het in Amsterdam op grond van artikel 2.49, lid 1, van de Algemene Plaatselijke
Verordening (APV) nergens is toegestaan om zonder vergunning versterkte
muziek ten gehore te brengen;
— volgens artikel 2.49, lid 2, van de APV de burgemeester hiervoor een vergunning
kan verlenen;
Overwegende dat:
— het wenselijk is om straatartiesten en straatmuzikanten die gebruik willen maken
van versterkte muziek hiervoor ergens in de stad een plek te geven;
— het onwenselijk is om dat op plaatsen te doen waar dit onvermijdelijk tot overlast
zal leiden;
— de bestuurscommissies, beter dan de gemeenteraad, kunnen aangeven wat in hun
stadsdeel hiervoor geschikte plaatsen zijn,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— samen met de toekomstige bestuurscommissies plaatsen in de stad te
inventariseren waar straatartiesten en straatmuzikanten die gebruik willen maken
van versterkte muziek in de openbare ruimte kunnen optreden;
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 301 Moti
Datum _ 4 april 2014 otie
— de relevante besluiten te nemen en juridisch kader te creëren om het mogelijk te
maken zodat straatmuzikanten op deze plaatsen kunnen optreden.
De leden van de gemeenteraad,
M. de Goede
G. Jager
L.G.F. Ivens
2
| Motie | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 857
Ingekomen op 10 oktober 2018
Ingekomen onder Y
Behandeld op 8 november 2018
Uitslag Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Boomsma inzake de Begroting 2019 (Door jobcoaching meer
mensen met een arbeidsbeperking aan de slag)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2019.
Overwegende dat:
— hetgoedis als meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk kunnen bij
reguliere werkgevers;
— zowel werkgevers als mensen met een arbeidsbeperking behoefte hebben aan
goede begeleiding op de werkvloer om ervoor te zorgen dat deze mensen tot hun
recht komen;
— jobcoaching kan worden gedaan door gemeentelijke, extern-ingehuurde, of
interne jobcoaches (speciaal daartoe opgeleide collega's);
— de gemeente op dit moment nog relatief weinig doet om middels goede (interne)
jobcoaching meer mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers
aan de slag te krijgen;
— de Tweede Kamer recent een motie (nr. 124, 34352) heeft aangenomen om bij de
uitwerking van het aangekondigde brede offensief in overleg met
arbeidsmarktregio's specifiek aandacht te besteden aan de mogelijkheid om
interne begeleiding bij werkgevers te financieren voor ‘on the job coaching’,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
met een voorstel te komen dat de inzet van (interne) jobcoaches stimuleert bij het aan
het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever,
onder andere met gebruikmaking van de gelden zoals die daartoe door het Rijk voor
worden vrijgemaakt.
Het lid van de gemeenteraad
D.T. Boomsma
4
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 366
Datum indiening 16 januari 2020
Datum akkoord 24 maart 2020
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vraag van het lid Van Lammeren inzake
de EY-berekening van de kostentoerekening voor pleziervaart
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
Het college van Amsterdam stelt het liggeld voor de pleziervaart te verhogen met
75%.
De onderbouwing van het college is dat de leges niet kostendekkend zouden zijn.
Hiervoor heeft het college een eigen inschatting gemaakt en later EY een second
opinion laten maken.
Aangezien de onderbouwing van beide berekeningen van elkaar afwijken. Is het zaak
om duidelijk te krijgen hoe dit verschil tot stand is gekomen.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van
de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor
de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vraag aan het college van
burgemeester en wethouders gesteld:
Kan het college alle in- en uitgaande correspondentie, inclusief alle
onderliggende documentatie doen toekomen, inclusief alle eventuele
concepten?
Antwoord:
Zoals in de uitstelbrief van 4 maart 2020 reeds vermeld, is het niet gelukt deze vragen
binnen de termijn van vier weken te beantwoorden. Daarbij is eveneens aangegeven
dat uw vragen tijdig voor de raadscommissie van 26 maart 2020 zouden worden
beantwoord.
In de bijlage van deze beantwoording treft u een inventarislijst en daarnaast alle
gevraagde documenten voor zover dat in openbaarheid kan. Een drietal documenten
is, vanwege de geheimhouding die daarop rust, voor raadsleden ter inzage gelegd bij
de raadsgriffie voor een periode van vier weken. Dit betreft een tweetal ambtelijke
rapporten die wanneer deze openbaar zouden worden de financiële belangen van de
gemeente schaden bij aanbestedingen. En daarnaast de opdrachtbevestiging van het
onderzoek die conform de algemene voorwaarden van de overeenkomst met EY niet
openbaar wordt gemaakt.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
1
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | discard |
Motie
Datum raadsvergadering 13 juli 2022
Ingekomen onder nummer 280
Status Verworpen
Onderwerp Motie van het lid Kreuger inzake het stimuleren van hoogwaardig toerisme
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de beraadslaging over het inkrimpen van het openbaar vervoer,
Overwegende dat:
— het cruciaal is dat Amsterdam over een hoogwaardig ov-netwerk beschikt;
— _ toeristen voor de uitbraak van de Corona pandemie een zeer aanzienlijk deel van de
inkomsten van het GVB genereerden waarmee het hoogwaardig ov-netwerk kon worden
gefinancierd;
— het toerisme nog niet volledig is hersteld van de pandemie,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
in overleg met de verschillende partners de lopende citymarketing campagne te intensiveren met
als doel sneller meer hoogwaardige toeristen naar Amsterdam te trekken.
Indiener
K.M. Kreuger
| Motie | 1 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1765
Publicatiedatum 6 januari 2017
Ingekomen onder BD
Ingekomen op donderdag 22 december 2016
Behandeld op donderdag 22 december 2016
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Van Lammeren inzake de berekening van “opportunity costs” bij
de omzetting van marktwoningen naar sociale woningbouw (ghettovorming).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het afhandelen van de toezegging aan het lid
Van Osselaer inzake de berekening van “opportunity costs” bij de omzetting van
marktwoningen naar sociale woningbouw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1676).
Overwegende dat:
— alle opportunity costs meegenomen moeten worden.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
bij het berekenen van de opportunity costs ook uit te rekenen wat de kosten zijn van
de mogelijke ghettovorming.
Het lid van de gemeenteraad
J.F.W. van Lammeren
4
| Motie | 1 | discard |
PAAR MAANDEN LATER INCIDENT 1 TOT AAN HEDEN JAAR NA INCIDENT 1 1 MAAND LATER INCIDENT 2 TOT AAN HEDEN
\ 3 \ 000,
9 pn | SN ei
7 5 x Zh LG
i Fi
AR
OENE OET ul ADE TENOR GEWELDSINCIDENT 2 GROEP A EIST INCIDENT 2 TROTS OP
Lid van groep B wordt aangevallen. EERSTE OPENBARE ONLINE VAN INCIDENT 1 UIT OM WRAAK TE __ LID VAN GROEP B NEEMT VIDEOCLIP î VIA SOCIALE MEDIA
Lid van groep A beweert de dader te DEORE elen NEMEN OP IN DE BUURT VAN GROEP A Het lid van groep B dat eerder een
zijn. Dit is het eerste geweldsincident ELKAAR Dit gebeurt vi | social di videoclip in de buurt van groep A Groep A maakt groep B belachelijk
tussen beide groepen. ee nes es opnam wordt aangevallen. vanwege het incident. Ook dagen ze
met het en Pp hen uit om er wraak voor te nemen.
PAAR MAANDEN NA INCIDENT 2 GEDURENDE ENKELE MAANDEN NA INCIDENT 3
p _ _n Gee ®
Í% Lj Fil SL & Dn 4
7 E £ $ dà
GEWELDSINCIDENT 3 BEELDEN VAN HET INCIDENT GROEP B BEWEERT DAT INCIDENT 3 HET
Lid van groep A wordt GAAN VIRAAL GEVOLG IS VAN DE BELEDIGINGEN DIE HET GROEP B MAAKT GROEP A
Hi 9 d 8 lid SLACHTOFFER EERDER JEGENS HEN UITTE GROEP A KONDIGT ONLINE BELACHELIJK VANWEGE
aangeva Groen le van AAN OM WRAAK TE PLEGEN GEBREK AAN WRAAK
Ze beweren dat incident 3 Ze menen via sociale media dat er
niet onbeantwoord blijft. nog geen wraak is gepleegd voor
incident 3.
AANTAL MAANDEN NA INCIDENT 3 GEDURENDE ENKELE MAANDEN NA INCIDENT 4 EEN PAAR MAANDEN NA INCIDENT 4
NS
2 Ad $5
GEWELDSINCIDENT 4 GROEP A GAAT GELIJK OP ZOEK NAAR GROEP A BLIJFT AANKONDIGEN WEDEROM DRIJFT GROEP B ONLINE DE ALDEN S
R WRAAK VOOR INCIDENT 4 WRAAK TE GAAN PLEGEN SPOT MET HET GEBREK AAN WRAAK Lid van groep B vernielt met
Lid van groep A wordt wapens het huis van een lid van
aangevallen. Groep B eist dit Zo beweert een lid van groep A dat hij Ditrnaal voor zowel incident 3 als Ze menen dat leden van groep A niet voor EN
incident online op. direct naar buiten ging om rivalen te incident 4. hun vrienden opkomen. Ze dagen hen uit en
zoeken. Er is echter niks voorgevallen. om dit wel te doen.
EEN PAAR MAANDEN NA INCIDENT 5 KORT NA INCIDENT 5 INCIDENT 6 TOT AAN HEDEN
8 | ) Ì
h 5 « ZL 5
GROEP A BEWEERT NA ENKELE MINUTEN LID VAN GROEP B LAAT
REET VIA SOCIALE MEDIA DAT INCIDENT 6 EEn DIEZELFDE AVOND VIA CIAMALBENNCHDIENNT 7 GROEP B BEWEERT MET INCIDENT 7
WRAAK IS VOOR VOORGAANDE IE RAINEMEN SNAPCHAT WETEN DAT HIJ IN Lid van groep A wordt WRAAK GEPLEEGD TE HEBBEN
Lid van groep B wordt aangevallen INCIDENTEN DE BUURT VAN GROEP AIS aangevallen. Leden van groep B VOOR INCIDENT 6
door een lid van groep A. Ze delen het met vreugd. Ook menen ze Hij is op zoek naar leden van beweren de daders te zijn.
dat dit het gevolg is van beledigingen die groep A om wraak te nemen.
het slachtoffer eerder had geuit.
? or
Causaal verband of katalysator? verband of katalysator? EN Deze casestudy is een onderzoek waarin het duiden van het verband tussen online uitingen en offline geweldsincidenten centraal
Binnen deze casestudy zijn online uitingen een katalysator voor geweld, ze dragen bij aan het An 508 stond. Het onderzoek is uitgevoerd door de netwerkmakelaar van het Actiecentrum Veiligheid en Zorg op basis van openbaar
vergroten en versnellen van geweldsincidenten. Ook blijkt dat online uitingen vlak na een EO toegankelijke bronnen op Youtube (75), Telegram (16) en Instagram (5). Hieruit zijn voor analysedoeleinden (persoons)gegevens
geweldsincident weer nieuwe geweldsincidenten uitlokken. Dit wil echter niet zeggen dat online ff „ij verwerkt tot een reconstructie van de tijdlijn in een rapport. De tijdlijn die hier voorligt is een geanonimiseerde versie van de
uitingen altijd de oorzaak zijn van geweldsincidenten. De eerste zichtbare online intimidaties in deze Re gereconstrueerde tijdlijn.
Eenes eee eenen = Omdat het een casestudy betreft, is het niet mogelijk om de bevindingen te generaliseren naar andere conflicten. Desondanks
komen de bevindingen sterk overeen met conflictdynamieken beschreven in Amsterdamse, Rotterdamse, Britse en Amerikaanse
onderzoeken naar online gewelddadige uitingen (zie llan, 2020; Roks & van den Broek, 2020; Stuart, 2020; De Jong, 2021). Het is
_ Gewelddadige online imago's aannemelijk dat de online aanloop naar andere (muziek-gerelateerde) geweldsincidenten gelijke kenmerken bevat.
u De casestudy laat zien dat een gewelddadig online imago de kans op betrokkenheid bij
15} _geweldsincidenten vergroot. Jongeren kunnen daarbij sneller als dader of slachtoffer betrokken
“ef raken bij een geweldsincident. Vanwege onderlinge online intimidaties raken zij gemotiveerder om
RA, eweld te plegen, terwijl ze voor rivalen ook een gewilder doelwit worden. Regelmatig beweren
‚d u Griend van) daders dat een geweldsincident het directe gevolg is van beledigingen die het
Ken slachtoffer eerder online uitte.
Là
Adviezen
Vergeldingsplicht an
Als een geweldsincident heeft plaatsgevonden, ontstaat direct een online krachtenspel waar rivalen e° ve
elkaar over en weer intimideren. Vaak dagen ze elkaar uit om wraak te nemen, dit kondigen ze RE e e e e e e ee Ann
vervolgens ook online aan. Als ze snel een incident vergelden, blijft hun gewelddadige imago ai Wees online vlak na een incident voor informatie over nieuwe dreigingen Ke
overeind. Dit vinden de jongeren belangrijk. Zo komt in deze casestudy bijvoorbeeld naar voren dat A, _ - _ Ta08
vrienden van een slachtoffer direct na het incident via sociale media delen dat ze in het gebied van ip We zien in de tijdlijn dat zich vlak na een geweldsincident een online krachtenspel ontketent. Vrienden van het un
de ‘vijand’ zijn. ze slachtoffer kondigen snel wraak aan; rivaliserende groepen dagen hen daartoe ook uit. Binnen enkele uren of A
dagen is de dreiging van een nieuw incident groot. De aanloop naar een wraakactie speelt zich binnen deze Ay
casestudy in grote mate online af. Voor handhavende partijen is het daarom raadzaam om na een incident online Rn
te zijn, zodat ze nieuwe dreigingen kunnen signaleren.
Th eo ret i sc h ka d er Onderzoek ruimte waar gemeentelijke partijen online kunnen monitoren
Op basis van de casestudy is het, naast observeren, ook wenselijk dat gemeentelijke partijen preventief en
De repressief interveniëren. Professionals zijn vaak niet online vanwege onduidelijke juridische mogelijkheden
EN (Bantema et al, 2021). Desondanks is laagdrempelig contact en een transparante connectie met jongeren via
- _ - - - _ “1 sociale media belangrijk voor de verbinding. Zo kunnen bijvoorbeeld scholen, jongerenwerkers, begeleiders of
In de onderstaande illustratie is de wisselwerking tussen online uitingen en offline geweldsincidenten schematisch ‚ 5) zorg en veiligheid regisseurs vanuit hun eigen juridische mogelijkheden en relatie met jongeren zicht krijgen op
weergegeven. Het theoretisch kader is gebaseerd op de “crime triangle” van Eck (1994). Deze driehoek gaat ervanuit dat Ol had 2.5) hun online leefwereld. Daarbuiten kunnen ouders een belangrijke rol vervullen in de preventieve aanpak. Door met
een geweldsincident plaatsvindt wanneer drie elementen samen komen in dezelfde tijd en ruimte: (1) een gemotiveerde n° hen het gesprek aan te gaan over de risico’s van sociale media ontstaat ook bij hen een beter begrip van de
dader, (2) een gewild slachtoffer en (3) de afwezigheid van een geschikte toezichthouder. 2) online leefwereld.
De eerste twee elementen spelen zich in deze casestudy grotendeels online af als gevolg van onderlinge online Het is verder wenselijk om (juridisch) te verkennen hoe de gemeente vanuit de repressieve benadering meer zicht
intimidaties. Potentiële daders raken gemotiveerder door onderlinge intimidaties en potentiële slachtoffers worden een en grip kan krijgen op de online leefwereld. Hierbij kan gedacht worden aan het stimuleren van sociale media
gewilder doelwit, Ook is digitaal sprake van het derde element: er ontbreekt online een geschikte toezichthouder, platformen om actiever op te treden of om in te zetten op online gebiedsverboden.
waardoor deze niet vroegtijdig kan interveniëren bij de (online) bron van het conflict. Wat er online afspeelt kan
vervolgens een offline gevolg hebben. Wanneer rivaliserende jongeren elkaar in dezelfde tijd en ruimte ontmoeten,
bestaat namelijk de kans dat het uitloopt op een geweldsincident.
Om nieuwe incidenten te voorkomen zijn er dus niet alleen offline interventies nodig, zoals bijvoorbeeld hulpverlening, < eat enn < fi Tee:
gebiedsverboden, detentie of huisarrest. Deze interventies zijn namelijk gericht op de offline leefwereld (de rechterzijde Duid de uitingen uist, of raadpleeg mensen die dit kunnen een
van het onderstaande schema). Dergelijke maatregelen beperken de kans op een ontmoeting in dezelfde tijd en fysieke O PA
ruimte. De bron van het conflict speelt zich grotendeels online af. Het is daarom belangrijk om dichter bij de bron te Online uitingen met bepaalde straattaal of symboliek zijn voor sommige professionals lastig te duiden. De taal a SO
komen — en daardoor effectiever en eerder in te grijpen. De overheid kan dit doen door de juridische mogelijkheden te en symbolen binnen de straatcultuur ontwikkelen zich bovendien in een rap tempo. Om dit goed te kunnen . An
onderzoeken om online op te kunnen treden. begrijpen is specifieke kennis nodig. Deze kennis bepaalt mede of een interventie wenselijk is en zo ja, welke ni
interventie passend is. Re
Begeleid slachtoffers van geweld om los te komen van hun online imago
4 a - : se
© %, \) In deze casestudy zijn twee manieren naar voren gekomen waarop slachtoffers na een geweldsincident hun
£ B TT Ontmoeting in dezelfde EEn gewelddadige online imago kunnen versterken of loslaten. Enerzijds kan het slachtoffer uit zijn op wraak,
CC € Se _ tijd en tysieke ruimte RA anderzijds kan het slachtoffer wegstappen van zijn online imago en anderen aansporen om goed na te denken
a £ Ontine AN hemm , oP “ii over de gevolgen van online gewelddadige uitingen. Het vergt moed om uit een geweldspiraal te stappen, omdat
CG £ Ge Û ‚| _-::| binnen de straatcultuur een vergeldingsplicht heerst. Online uitingen en online imago's dragen hieraan bij. Deze
_ & aanloop naar & $ > > > Q se mn U …} blijven online staan en verdwijnen niet. Ook al wil een jongere wellicht uit het conflict stappen, hij kan vanwege
ann geweld % ZEN Gd …./ zijn online imago overtuigd zijn vast te zitten in gedrag dat van hem wordt verwacht. Een geweldsincident is vaak
U, Ì \ / 7 een ingrijpend moment. Een moment dat ook een ingang biedt om te reflecteren op de gevolgen van hun online
ah De gedrag. Dat moment biedt wellicht ook kansen om hen hier in te begeleiden. Als ze bewust zijn van de gevolgen
gewild slachtotter van hun online imago zijn ze wellicht beter in staat om hun online imago en gedrag te veranderen.
| Onderzoeksrapport | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 848
Publicatiedatum 18 september 2015
Ingekomen onder G'
Ingekomen op 9 september 2015
Behandeld op 9 september 2015
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de raadsleden de heer Van Lammeren en mevrouw Roosma inzake
het Meerjarenprogramma 2015-2018 Amsterdamse aanpak gezond gewicht
(onafhankelijke evaluatie).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Meerjarenprogramma 2015-2018 Amsterdamse
aanpak gezond gewicht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 620);
Constaterende dat:
— de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht (AAGG) de Amsterdamse vertaling is
van de landelijke JOGG-aanpak (Jongeren Op Gezond Gewicht);
— zowel binnen JOGG als binnen AAGG sprake is of kan zijn van publiek-private
samenwerking;
— _evaluatieonderzoek van activiteiten in het kader van AAGG verricht zal worden
door het Sarphati Institute;
— binnen het Sarphati Institute eveneens sprake is of zal zijn van samenwerking
met private partijen (triple helix model);
Overwegende dat:
— het belangrijk is om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en zo
de geloofwaardigheid van het Sarphati Institute en de gemeente Amsterdam te
borgen;
— het daarom onlogisch en onwenselijk is dat het instituut, dat de effectiviteit van
AAGG-activiteiten toetst, samenwerkt met dezelfde partijen als waarmee wordt
samengewerkt in het kader van AAGG/JOGG.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
de onafhankelijke evaluatie van AAGG-activiteiten te borgen.
De leden van de gemeenteraad
J.F.W. van Lammeren
F. Roosma
1
| Motie | 1 | train |
x Gemeente Besluit van de vergadering van het Algemeen Bestuur van
X% Amsterdam 24 maart 2025
X Oost
Jaar 2014
Registratienummer Z-15-15319/ INT-15-04379
Onderwerp: Ontwerpbestemmingsplan, ontwerpbesluit hogere waarden en concept-omgevingsvergunning
1° Oosterparkstraat 88-126
Het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie Oost,
Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 3 februari 2015
Overwegende dat,
- Het bouwproject zorgt voor een kwalitatieve impuls voor zowel woningbouw als
commerciële ruimtes in de 1e Oosterparkstraat;
- Het bestemmingsplan voldoet aan de doorstartnotitie, zoals gesteld door de voormalige
deelraad van stadsdeel Oost op 12 maart 2013;
- Erop grond van artikel 3.1.1 Bro vooroverleg heeft plaatsgevonden;
- Er drie overlegreacties zijn ontvangen;
- De ontvangen overlegreacties niet hebben geleid tot grootschalige wijzigingen in het
bestemmingsplan;
- De TAVGA positief heeft geadviseerd op het verlenen van hogere waarden;
- Alle aanbevelingen overgenomen en verwerkt zijn in het ontwerpbestemmingsplan.
- Na positief advies van het Algemeen Bestuur door de wethouder (namens het college van
B&W) kan worden besloten om over te gaan tot terinzagelegging van het
ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de concept-
omgevingsvergunning,
Gelet op
- de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening;
-de Wet geluidhinder;
- het coördinatiebesluit van 12 maart 2013 van de voormalige deelraad van stadsdeel Oost;
Besluit:
a.In te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en
de concept-omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126;
2.Een positief advies af te geven over het ontwerpbestemmingsplan, de onderbouwing
hogere waarden en de concept-omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126 aan
wethouder Van der Burg ten behoeve van de terinzagelegging van het
ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de concept-
omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126.
Het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie Oost
Liane Pielanen, Ivar Manuel,
secretaris voorzitter
xZOO13599728E% 1
Afschrift: R. Leenstra
2
| Besluit | 2 | test |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum g mei 2023
Portefeuille(s) Democratisering
Portefeuillehouder(s): Rutger Groot Wassink
Behandeld door Directie Digitalisering en Innovatie, [email protected]
Onderwerp Routekaart participatieverordening
Geachte leden van de gemeenteraad,
Besturen en besluiten nemen is meer dan alleen namens burgers handelen. In het handelen
namens burgers schuilt het gevaar dat de overheid zich inzichten toe-eigent die ze niet met
recht kan claimen. Door met de burger te werken aan de publieke zaak, door actief inzichten
op te halen in plaats van te veronderstellen, wordt beleid kwalitatief beter en kan het
handelen van de overheid verrijkt worden. Ook in het licht van de lage opkomst bij de
gemeenteraadsverkiezingen is oprechte en doelbewuste participatie van Amsterdammers
keiharde noodzaak. Het is een ijkpunt in het Amsterdams Akkoord 2022-2026: de stad maken
we samen.
Die ambitie wordt bovendien versterkt door verschillende ontwikkelingen in wetgeving. Zoals
het wetsvoorstel ‘Versterking participatie op decentraal niveau’, dat door de Tweede Kamer
wordt voorbereid. Deze wet verplicht elke gemeente tot het vaststellen van een
participatieverordening. Ook de Omgevingswet, die op 1 janvari 2024 wordt ingevoerd, stelt
regels over het betrekken van burgers en de rol van de gemeente hierin. De opvatting dat
participatie een kerntaak is van de overheid heeft onder maatschappelijke druk de afgelopen
decennia steeds meer postgevat en wordt nu ook verankerd in wetgeving. Hiermee is een
verschuiving waarneembaar in het denken over de rol van de overheid, die kernachtig is
samen te vatten als de kentering van inspraak naar participatie.
De laatste jaren hebben gemeenten door het hele land gezocht naar nieuwe vormen om hun
inwoners beter te betrekken bij de keuzes die worden gemaakt. Vaak met Amsterdam
voorop. Zeker vanaf 2019 is op allerlei manieren werk gemaakt om Amsterdammers meer
eigenaarschap en zeggenschap te geven, over hun eigen stad, wijk en leefomgeving. En dat is
niet zomaar. Want de betrokkenheid van een grote groep inwoners bij onze democratie staat
steeds verder onder druk. Betere afspraken over hoe de gemeente met inwoners samenwerkt
zijn geen wondermiddel, maar wel een onmisbare bouwsteen. Want hoe kunnen we
verwachten dat Amsterdammers de gemeente vertrouwen, als de gemeente niet ook zorgt
dat ze zelf betrouwbaar is?
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023
Pagina 2 van6
Daarom heeft de gemeenteraad in 2021 het beleidskader participatie vastgesteld. Daarin
staat wat we in de Amsterdamse praktijk geleerd hebben en met welke uitgangspunten
participatie in Amsterdam voortaan wordt vormgegeven. Daarbij gaan we niet voor meer
participatie, maar voor betere participatie. Betere participatie waarbij: afwegingen bewust
worden gemaakt en helder zijn voor alle betrokkenen; vooraf expliciet een bestuurlijke
afweging is gemaakt over het participatieproces; vanaf de start duidelijkheid is over het doel
waarmee van de participatie, de rol van bewoners en wat we met hun inbreng doen; en het
perspectief van de betrokkenen in de vitwerking, uitvoering én bijstelling centraal staan.
In Amsterdam is met vrijwel iedere denkbare vorm van participatie gepionierd. Naast het
beleidskader participatie is eind 2021 het beleidskader buurtrechten in de raad bekrachtigd.
De opvatting dat participatie en actieve burgerbetrokkenheid erbij hoort, heeft daarmee al
zijn beslag gekregen in grote delen van de gemeentelijke organisatie. De maatschappelijke
ontwikkelingen, schaarse ruimte en de ambitie om Amsterdammers goed te blijven
betrekken, maken echter dat we niet tevreden achteromkijken, maar dat we vooruitkijken
naar hoe we participatie een stevigere plek kunnen geven en meer bewust en gestroomlijnd in
kunnen zetten. Dat gebeurt door — in navolging van het Amsterdams Akkoord 2022-2026 —
deze twee beleidskaders te vertalen naar een verordening en zowel het bestuur als de
organisatie voor te bereiden op de manier van werken die dat met zich meebrengt.
In het komende jaar zullen we verschillende stappen zetten om te zorgen dat er met
Amsterdammers gewerkt wordt aan de publieke zaak. We vragen u via deze brief kennis te
nemen van de routekaart en de sturende vitgangspunten.
Wat er verandert
Met het vastgestelde beleidskader participatie en het beleidskader buurtrechten heeft
Amsterdam de beweging van enkel en alleen representatie naar actieve participatie omarmd.
De Amsterdamse participatie, met het beleidskader en de vertaling daarvan in de
verordening, geeft invulling aan de kentering van inspraak naar participatie.
Het werken volgens de verordening, brengt belangrijke veranderingen met zich mee. Zowel
bestuurders als raadsleden en ambtenaren zullen zich op een andere manier tot participatie
moeten verhouden en op een andere manier moeten werken. De verandering heeft een
‘zachte! en een ‘harde’ kant. De zachte kant gaat om de geest van de verordening:
voortdurend bewuste afwegingen maken waarbij het perspectief van de burger centraal staat,
risico’s durven nemen, het gesprek met elkaar openen, een onderzoekende en kwetsbare
opstelling, alert zijn op zachte stemmen en blijven leren.
De ‘harde’ kant gaat om de eisen die we stellen om de ‘zachte’ kant te bewaken. Die eisen
vinden een vertaling in de verordening en leiden tot concrete veranderingen in het werk. Dat
betekent bijvoorbeeld dat bij elk participatietraject een participatieplan wordt gemaakt.
Daarin staat een aantal wezenlijke en vastgestelde elementen beschreven zoals de expliciete
en onderbouwde keuze voor een participatiedoel; de mate en invloed van deelnemers; en
welke kaders op voorhand worden meegegeven of zelfs al zijn vastgesteld waar in het
participatietraject rekening mee moet worden gehouden. De Amsterdamse participatie
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023
Pagina 3 van 6
vraagt ook een andere betrokkenheid van de verantwoordelijke bestuurder. De bestuurder
stelt namelijk het participatieplan vast bij de start en weegt en beoordeelt de opbrengst van
het traject. In aanvulling daarop is het tijdig en duidelijk over brengen wat er met de
opgehaalde inzichten is gebeurd en tot welk besluit dit heeft geleid een centraal punt in de
werkwijze die gepaard gaat met de verordening.
Wat we gaan doen: de uitgangspunten en de routekaart
Welke route we volgen is belangrijk, maar hoe we de route volgen evengoed. Goede
participatie is noodzaak, dus zo vullen we deze verandering ook in. We bewegen van de
huidige situatie naar de nieuwe verordening, in de geest van de verordening. Dat betekent dat
we de vastgestelde beleidskaders vertalen naar een verordening, maar dat we ondertussen
ook al werken volgens de kaders en de verordening. We werken met een vast eindpunt en
leren onderweg van de praktijk. Met een lerend proces bewegen we naar de vaststelling en
inwerkingtreding van de verordening in mei 2024.
De uitgangspunten
Die beweging zetten we in volgens een aantal vitgangspunten:
-__ Gericht op kwalitatief betere participatie;
-_ Gericht op meer ruimte voor samenwerking met initiatief;
-_ Continu lerende organisatie en proces;
-__ Voor de organisatie toepasbare regels;
-_ Inrichting van een proces met de organisatie, college, raad en bewoners.
Gericht op kwalitatief betere participatie
In oktober 2021 is het beleidskader participatie vastgesteld met als kern: niet meer
participatie, maar beter. Met bewuste en duidelijke keuzes vooraf over participatiervimte en
rollen, voorspelbaarheid en transparantie voor bewoners. Dat betekent dat ook de
verordening, de voorbereiding van het bestuur en de voorbereiding van de organisatie daarop
gericht zijn: kwalitatief betere participatie. Betere participatie — betrouwbaar, transparant en
doelbewust — is de kern van alles wat we doen.
Gericht op meer ruimte voor samenwerking met initiatief
Het beleidskader buurtrechten is gericht op een betere samenwerking met initiatieven, op
gebruikmaken van expertise uit de stad en ruimte maken in onze kaders. Zo willen we initiatieven
vanuit de buurt de ruimte geven en eigenaarschap overdragen aan de buurt.
Continu lerende organisatie en proces
In mei 2024 stelt u de verordening vast en treedt de Amsterdamse participatieverordening in
werking. Dan moet de bestuurlijke en ambtelijke organisatie klaar staan. Dat betekent niet
dat het dan klaar is. Goede participatie vraagt om ambtelijk en bestuurlijk vakmanschap en
een continu lerende organisatie, waarin we het blijvend verbeteren van processen en beleid
omarmen. Dat vraagt een andere manier van werken, die we vatten in de tekst van de
verordening, maar ook in de voorbereiding van bestuur en organisatie.
Voor de organisatie toepasbare regels
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023
Pagina 4 van 6
De participatieverordening moet niet alleen kwalitatief betere participatie verankeren, maar
ook werkbaar zijn voor de Amsterdamse gemeenteorganisatie. Door het lerende proces
kunnen we in de verordening recht doen aan de uitvoering. Door nu al te werken zoals
uiteindelijk de bedoeling is, ondervangen we problemen in de uitvoerbaarheid en brengen we
de juridische tekst al in de praktijk. Daarin is het belangrijk dat er zoveel mogelijk eenduidig
wordt gewerkt bij de verschillende directies die met participatie te maken hebben. Dit geldt
ook voor verzoeken van initiatiefnemers om gebruik te maken van het vitdaagrecht.
Tegelijkertijd bewaren we ruimte voor wat er op verschillende plekken nodig is. Participatie bij
de herinrichting van een plein vraagt ontegenzeglijk iets anders dan participatie ten behoeve
van een slavernijmuseum.
Hiervoor een proces inrichten met de organisatie, college, raad en bewoners
De Amsterdamse participatieverordening heeft effect op de raad, het college, de ambtelijke
organisatie en de Amsterdammers. Dat betekent dat we een zorgvuldig proces moeten
inrichten, waarbij we aan de betrokkenen — waaronder ook de stadsdeelcommissies en
dagelijks bestuurders van de stadsdelen — ruimte geven om hun rol in te kunnen vullen. Daarin
gaat het niet alleen om het inrichten van een participatietraject voor Amsterdammers rondom
de verordening, maar ook over het vormgeven van de routes. Die richten we daarom zo in dat
het college, de raad en de Amsterdamse ambtenaren zich voorbereid weten.
Deze vitgangspunten zijn sturend in de inhoud en het proces van de routes naar Amsterdamse
participatie. We vragen u als raad daarom kennis te nemen van deze uitgangspunten en
vanuit vw controlerende rol hier in het vervolg op toe te zien.
De routekaart
Gestuurd door de hiervoor beschreven uitgangspunten, tekenen we drie routes:
1) de voorbereiding van het bestuur op de inwerkingtreding van de
participatieverordening;
2) de voorbereiding van de organisatie daarop;
3) het daadwerkelijk tot stand brengen van de participatieverordening.
De route van bestuurlijke voorbereiding draait om bestuurlijk vakmanschap. Daarin wordt via
gesprekken, (werk)sessies en masterclasses de rol van de bestuurder bij participatie, maar ook
die van v als raad verder vormgegeven. Samen met de verantwoordelijke bestuurders wordt
onderzocht hoe de ambities, behoeftes en aanscherping verder in de praktijk van participatie
gebracht kunnen worden. Daarnaast wordt een technische sessie georganiseerd, voor v allen
toegankelijk, om u verder te informeren over de verordening en de route daarnaartoe.
De route waarin de organisatie voorbereid wordt op het werken met de Amsterdamse
participatieverordening bestaat zowel uit stedelijk aanjagen en faciliteren als voorbereidingen
treffen in de verschillende directies. Om zicht op de uitvoering van participatie te krijgen,
wordt stedelijke monitoring en evaluatie ingericht. Daaraan verbonden is de nadruk op leren
en ontwikkelen. Goede participatie vraagt om stadsbreed investeren in participatiekunde. Dat
doen we door te faciliteren met instrumenten, training en expertise. In de verschillende
directies richten we ons op het versterken van het ambtelijk vakmanschap en bewustwording,
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023
Pagina 5 van 6
naar behoefte van de directie. Ook hiertoe is kennis en gereedschap beschikbaar. Daarnaast
richten we ons op eenduidige werkprocessen, met waar mogelijk en nodig ruimte voor eigen
accenten. Tot slot gebruiken we drie pilot trajecten om direct vit de praktijk te leren van de
spannendste participatievraagstukken.
Parallel aan de voorbereidingen van bestuur en organisatie, vertalen we de vastgestelde
beleidskaders naar de Amsterdamse participatieverordening. Daaraan zijn verschillende nog
nader vit te werken onderwerpen verbonden:
-_ Reikwijdte participatie: het beleidskader bevat geen informatie over de reikwijdte van
participatie. Moet je altijd een afweging maken over participatie? Of alleen in het
geval van beleid? In de concept verordening zijn verschillende varianten opgenomen;
-__ Rolverdeling Raad, College en stadsdelen (stadsdeelcommissies en dagelijks
bestuurders): met u als Raad en met de betrokken bestuurders en
stadsdeelcommissies wordt een gesprek gevoerd over de rol bij participatie. Daaruit
moet blijken of het behulpzaam is om die rol in de verordening nog verder expliciet te
beschrijven.
-___ Monitoring en evaluatie: verder moet worden geconcretiseerd hoe jaarlijks de
uitvoering van de verordening gemonitord wordt en wat daarover in de verordening
wordt opgenomen;
-__Sociaal domein: nader ingevuld wordt in hoeverre het betrekken van cliënten en
belangenorganisaties een aparte uitwerking behoeft in de verordening;
-__Omgevingswet/-visie: de rol van externe initiatiefnemers in relatie tot deze
verordening wordt vitgewerkt;
-_Buurtplatformrecht: we verkennen hoe we de ervaringen in de pilot buurtplatformrecht
een nadere plek kunnen geven in de verordening.
Van een eerste vertaling van de huidige beleidskaders in juridische regels, wordt in de
komende maanden toegewerkt naar een definitief concept eind november, dat vrij wordt
gegeven voor inspraak en advisering door de stadsdelen. Vervolgens wordt dat concept
omgezet tot een definitieve verordening, om vast te stellen in mei 2024. Vanuit het
uitgangspunt dat we blijven leren en zoeken, gaan we ervan uit dat we de verordening de
komende jaren periodiek evalveren en bijstellen.
Het beleidskader participatie en het beleidskader buurtrechten zijn samen met
Amsterdammers, experts en andere belanghebbenden in een participatietraject tot stand
gekomen. Inzichten en lessen van participatietrajecten zijn daarbij zo goed mogelijk
vastgelegd in beleid. De inhoud van deze beleidskaders wordt nu zo nauw mogelijk vertaald
naar de verordening. Bij deze vertaling betrekken we wederom een groep betrokken
Amsterdammers en initiatiefnemers. Parallel hieraan richten we een breder participatietraject
in dat zich richt op de implementatie, het leren over en de doorontwikkeling van de
participatieverordening op termijn. Vragen die we hierbij met Amsterdammers en andere
belanghebbenden centraal stellen zijn: Hoe wordt gezorgd dat de organisatie klaar is voor de
verordening? Wat heeft hierbij prioriteit? Op welke manier kan de implementatie leiden tot
een lerende organisatie?
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023
Pagina 6 van 6
Vervolg
Met deze routekaart en vitgangspunten geven we weer hoe we er als bestuur en als
organisatie voor zorgen dat we stappen met de burger zetten, in plaats van namens de burger.
We blijven op zoek naar de beste manier om dat te doen. Immers, vrij naar Frantz Fanon, ‘For
the people the government is not the authority but the organization whereby they, the
people, exert their authority and will’
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
EZ È )
\ 5 f ee a
Ea / Á bn
GZ EE om B ON
EH Ee le
Rutger Groot Wassink Ke
Wethouder Democratisering
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 6 | train |
CINOP E‚UL “er. #ROA KOunstamm
REGIONALE LAAGGELETTERDHEID
Gemeente Amsterdam - Nieuw-West
Uitgevoerd door:
CINOP Advies
Etil
Kohnstamm Instituut
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University
2% Gemeente DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS ONTWIKKELD IN OPDRACHT VAN DE GEMEENTE
Amsterdam AMSTERDAM.
PAGINA
INHOUDSOPGAVE 2
NATIONALE FEITEN EN CIJFERS OVER LAAGGELETTERDHEID 3
LAAGGELETTERDHEID IN DE GEMEENTE 4
REGIONALE VERSCHILLEN IN LAAGGELETTERDHEID 5
LAAGGELETTERDHEID EN DE ARBEIDSMARKT 6
NIET-WERKENDE WERKZOEKENDEN ZONDER STARTKWALIFICATIE EN UITKERINGSGERECHTIGDEN 7
CONCLUSIES EN ADVIEZEN 8
BRONNEN EN METHODE 9
Pagina 2
NATIONALE FEITEN EN CIJFERS OVER LAAGGELETTERDHEID
Wat is laaggeletterdheid? EAS
Laaggeletterdheid is een moeilijk te vatten begrip, want wanneer is iemand
laaggeletterd en wanneer juist niet? Een definitie van laaggeletterdheid is als Nederland telt 10,9 miljoen inwoners van 16 tot 65 jaar.
volgt: Hiervan zijn er ongeveer 1,3 miljoen laaggeletterd (11,9
procent), waarvan 300.000 zeer laaggeletterd (2,8
Laaggeletterdheid houdt in dat mensen moeite hebben met lezen, schrijven, procent). Daarnaast zijn 250.000 inwoners analfabeet.
en/of het gebruiken van schriftelijke en digitale informatie waardoor ze
onvoldoende in staat zijn om zelfstandig te functioneren in de maatschappij, de
eigen doelen te realiseren en zichzelf te ontplooien.” lemand is laaggeletterd met
het taalniveau 1F (het niveau waarmee een kind de basisschool hoort te
verlaten) of lager. Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als analfabetisme, waarbij Ruim 1 op de 9 inwoners van 16 tot 65 jaar ís in
het gaat om mensen die helemaal niet kunnen lezen en schrijven. Vanaf 15 Nederland laaggeletterd.
jarige leeftijd kunnen we spreken van laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid kan
ook voor die leeftijd ontstaan. Ook kan er sprake zijn van afname van lees- en
schrijfvaardigheden op oudere leeftijd, waardoor iemand met een hogere . .
opleiding op latere leeftijd laaggeletterd kan worden. Laaggeletterdheid verschilt naar geslacht. Mannen
zijn iets minder vaak laaggeletterd dan vrouwen
Laaggeletterdheid wordt gemeten in het PIAAC-onderzoek. Dit is een ü i
mem ettaneel ondemere cei in 24 landen, waaronder ook Nederland, is percentage laaggeletterden per leeftijdscategorie) 11 ‚2% 1 2,7%
gehouden om de competenties van volwassenen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar 22 9%
te meten. Het PIAAC-onderzoek heeft als belangrijkste doel om de vaardigheden 201% e
van lezen en schrijven, rekenen en het oplossen van problemen in ! Laaggeletterdheid verschilt ook naar leeftijd.
technologierijke omgevingen van de bevolking te beoordelen. Eén van de n ‚
onderdelen van het onderzoek is een taaltest in het Nederlands waarmee het 10 g12:6% Ouderen zijn vaker laaggeletterd dan Jongeren.
geletterdheidsniveau van de respondenten in beeld wordt gebracht. Op basis van De Dit heeft te maken met het verlies van
de behaalde scores op deze taaltest wordt afgeleid of iemand laaggeletterd is of 6,5% 6,7% vaardigheden op hogere leeftijd en doordat
Die nn ouderen minder vaak hoogopgeleid zijn. De
Niet alle laaggeletterden ervaren dat zij een probleem hebben met lezen, laaggeletterdheid onder 16- tot 35-jarige
schrijven, rekenen of het gebruiken van informatie, en het merendeel van de 16 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar mannen en vrouwen is ongeveer gelijk, maar
laaggeletterden participeert op de arbeidsmarkt. Uit onderzoek blijkt echter dat als men ouder is neemt het sekseverschil in
laaggeletterden minder vaak betaald werk hebben, vaker werkloos zijn, minder Mannen mVrouwen laaggeletterdheid toe.
vaak maatschappelijk actief zijn, een lager inkomen hebben en vaker te maken
hebben met gezondheidsproblemen.
De arbeidsmarkt doet een sterk beroep op geletterdheid. Door upgrading van de Het hoogstbehaalde opleidingsniveau hangt nauw samen met
kwalificatie-eisen van werkgevers, digitalisering en automatisering lopen laaggeletterdheid:
laaggeletterden meer risico op (langdurige) werkloosheid en uitsluiting van de
arbeidsmarkt, en zijn daardoor vaker aangewezen op een vervangend inkomen. - Geen startkwalificatie: 26,3% (800.000 personen)
Dit heeft implicaties voor het sociaal beleid. - Middelbaar opgeleid: 9,2% (410.000 personen)
Doel van deze factsheet? - Hoogopgeleid: 2,5% (80.000 personen)
Het doel van deze factsheetrapportage is om een eerste aanzet te geven voor het
beschrijven van de omvang en kenmerken van laaggeletterdheid op regionaal en GENERATIE HERKOMST
gemeenteniveau. Gemeenten verschillen namelijk van elkaar wat betreft : ,
demografie en sociaal-economische structuur, die van invloed zijn op de Laaggeletterdheid verschilt
laaggeletterdheid van burgers. Hierdoor zijn de doelgroepen waaronder naar generatie en
laaggeletterdheid veel voorkomt voor elke gemeente en regio weer anders 8 7 herkomst. Er zijn minder
samengesteld. In een vervolg zullen we onderzoeken hoe de verschillende En laaggeletterden onder
kenmerken van laaggeletterdheid met elkaar interacteren en welke effecten ertoe autochtonen.
leiden dat in uw gemeente het percentage laaggeletterden hoger of juist lager 9,49% L , 46,59
ligt dan landelijk. aaggeletterdheid komt r
8,30 relatief veel voor onder 8,3%
Allachtaon Allachtoan . : Allachtaan Allachtoan
1e generatie 2e generatie eerstegeneratie en niet- wasters niet-westers
Autochtoon westerse migranten. Autochtoon
Pagina 3
Stadsdeel Nieuw-West Relevante factoren voor regionale verschillen laaggeletterdheid
o Naast een indicatie van het aandeel laaggeletterden in stadsdeel Nieuw-West is het
23% voor beleidsmakers ook interessant om te weten welke factoren tot verschillen in
laaggeletterdheid tussen gemeenten en regio's leiden. Op basis van het landelijke
(1 9.500-23.400*) PIAAC-onderzoek is bekend dat vier factoren een belangrijke rol spelen bij de
verklaring van de regionale verschillen:
1. Leeftijd
Gemeente Amsterdam 2. Herkomst _
3. Opleidingsniveau
4. Arbeidsmarktstatus
16%
In het vervolg gaan we voor deze factoren nader in op relevante regionale
verschillen tussen stadsdeel Nieuw-West, de gemeente Amsterdam en Nederland.
Nederland
o
11 ‚9 IG Figuur 1. Leeftijdsopbouw van de bevolking van 16 tot 65 jaar, 2012
* Aantal laaggeletterden (90% betrouwbaarheidsinterval)
Bron: ROA 44% 43% 42% 42% 44%
36%
Laaggeletterdheid stadsdeel Nieuw-West lager dan gemeente Amsterdam
De laaggeletterdheid in het stadsdeel Nieuw-West ligt in 2012 met 23% van het 20%
aantal 16-65-jarigen hoger dan landelijk. Vergeleken met de gemeente Amsterdam 15% 15%
kent het stadsdeel Nieuw-West eenzelfde typering van het aandeel laaggeletterden:
16%. Landelijk wordt er voor het inzichtelijk maken van regionale verschillen tussen
gemeenten onderscheid gemaakt in een vijftal klassen: lager, enigzins lager,
gemiddeld, enigzins hoger en hoger. De laaggeletterdheid van het stadsdeel Nieuw- : : :
West kan op basis van deze indeling getypeerd worden als ‘hoger. 16 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar
BStadsdeel Nieuw-West BGemeente Amsterdam EB Nederland
Typering van de laaggeletterdheid in het
yp 9 Ig Bron: Amsterdam in Cijfers 2012, CBS, bewerking Etil
stadsdeel Nieuw-West
Gemiddelde leeftijd ligt in stadsdeel Nieuw-West iets lager dan landelijk
De leeftijdsopbouw van de 16-64 jarige bevolking in stadsdeel Nieuw-West verschilt
met die van Nederland, maar is ongeveer gelijk aan de leeftijdsopbouw van de
gemeente Amsterdam. Het aandeel 16-34-jarigen ligt in stadsdeel Nieuw-West hoger
dan landelijk, terwijl het aandeel 35-54 en 55-64 jarigen juist lager ligt. Dit dempt het
percentage laaggeletterdheid iets. De gemiddelde leeftijd van de 16-64 jarige
bevolking in stadsdeel Nieuw-West bedraagt 39,3 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd
Bron: ROA van de 16-64 jarige bevolking in Nederland 40,6 jaar bedraagt.
Pagina 4
‚ ‚ Het percentage laaggeletterden is sterk afhankelijk van het aantal scholingsjaren.
Laaggeletterdheid verschilt naar land van herkomst en het land van herkomst van de Vooral onder mensen zonder startkwalificatie (lager onderwijs, Vmbo en Mbo-1) komt
ouders. Eerstegeneratie-migranten zijn vaker laaggeletterd dan tweedegeneratie- laaggeletterdheid vaak voor (zie hieronder).
migranten omdat zij in het buitenland zijn geboren en Nederlands niet hun moedertaal
5, Niet-westerse migranten zijn vaker laaggeletterd dan westerse migranten doordat Tabel 1. Laaggeletterdheid naar hoogstbehaalde opleiding in Nederland (ecbo, 2013)
het onderwijsniveau in de westerse landen veelal hoger ligt dan in de minder =
, , Lager onderwijs: 42 3%
ontwikkelde niet-westerse landen. Tussen gemeenten (en stadsdelen) bestaan er
sn: , , , ‚ LAAG Vmbo-bb-kb/Mbo-1: 24 4%
aanzienlijke verschillen in het aandeel migranten zowel naar generatie als naar Vmbo-alAr: 14 0%
herkomstland. Wel dient men rekening te houden met het feit dat grote steden zoals moogt: - =
Amsterdam ook in trek zijn bij kennismigranten, dit drukt het gemiddeld percentage MIDDELBAAR _|Mbo-2 of hoger:
. Q,
laaggeletterdheid enigszins.
HOOG
Figuur 2. Percentage eerste- en tweedegeneratie migranten in de bevolking
van 16 tot 65 jaar, gemiddelde 2010-2012
Figuur 3. Verdeling van de bevolking van 16 tot 65 jaar naar opleidingsniveau
op basis van de hoogstbehaalde opleiding, gemiddelde 2010-2012
kc 46%
ke 41%
— 34% 37%
” 31% 31% e
30% 28%
ede 22%
Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam Nederland
mWesterse migrant: 1e generatie mNiet-westerse migrant: 1e generatie
mWesterse migrant: 2e generatie oNiet-westerse migrant: 2e generatie Laag Middelbaar Hoog
Bron: CBS (EBB), bewerking ROA BStadsdeel Nieuw-West BGemeente Amsterdam B Nederland
Bron: CBS (EBB), bewerking ROA
Aandeel migranten in stadsdeel Nieuw-West ruim hoger dan landelijk ( ) 9
Ten opzichte van Nederland wonen er in het stadsdeel Nieuw-West relatief veel Relatief veel laagopgeleiden in stadsdeel Nieuw-West
migranten. Ook vergeleken met de gemeente Amsterdam kent het stadsdeel Nieuw- , , , En En
: , : In stadsdeel Nieuw-West ligt het aandeel inwoners zonder startkwalificatie in de
West relatief veel migranten. In het stadsdeel Nieuw-West en de gemeente , : 7
‚ , " o o bevolking van 16 tot 65 jaar ruim boven dat van de gemeente Amsterdam. Het aandeel
Amsterdam bedraagt het aandeel migranten respectievelijk 60% en 45%. In , , . 7 , , ,
. o , . hoogopgeleiden is ongeveer vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde, maar ligt ruim
Nederland bedraagt het aandeel migranten 23%. De meerderheid van de migranten . :
D eo . . o onder het niveau van de gemeente Amsterdam. Omdat laaggeletterdheid vooral
zijn eerstegeneratiemigranten in het stadsdeel Nieuw-West gaat het om 39% van de , , î
. : : N voorkomt onder laag- en middelbaar opgeleiden (en juist minder onder
bevolking, Het hogere aandeel migranten is een belangrijke reden waarom het , Sn , >
. . . : hoogopgeleiden), is dit een factor die bijdraagt aan het hogere
percentage laaggeletterden in het stadsdeel Nieuw-West hoger ligt dan in Nederland. í ‚ ‚
laaggeletterdheidspercentage van stadsdeel Nieuw-West ten opzichte van Nederland.
Pagina 5
Het percentage laaggeletterden verschilt per arbeidsmarktpositie. Gemeenten (en Figuur 5. Percentage laaggeletterden per sector in Nederland in 2012
stadsdelen) met een relatief groot aandeel werkenden en/of studenten hebben in het (PIAAC)
algemeen een (iets) lager percentage laaggeletterden dan gemeenten met veel
werklozen en inactieven. In het stadsdeel Nieuw-West is het aandeel mensen dat 16%
werkt kleiner dan in de gemeente Amsterdam en Nederland (zie figuur 4). 14%
Daarentegen is de groep van studenten in het stadsdeel Nieuw-West groter. Het 12%
aandeel werklozen in de bevolking van 16 tot 65 jaar is iets groter dan in de
gemeente Amsterdam en Nederland. 10% 9,5% 9,7%
8% 8,6% HN 2 2%
6%
4%
2%
Figuur 4. Bevolking van 16 tot 65 jaar naar arbeidsmarktposities, 0% 7 > e
gemiddelde 2010-2012 $, KA % 5 “en % B %s
bg %, ‚ % 9 Do De %, n,
100% nn en en 'e % GN & > “6
BEEIEELENDEELEDEEnT PEEDEELENDTELDEDTEN: PEEDEELENDTELDEDTEN: 8 o Kn Se,
Iriririnirdeinirinhnd Ieinirinindeindeinnen Ieinirinieieindeinnen Ve, 8 1) ,
BETE NEN 18% INN NEED iN DX 9 Cn
nn 23% rtnnnn: DELE ers ren nnn rin 21% rin: °
sos | Eni aar es anderen
nnn KEG 4% In de bouw, de industrie- en energiesector en de sectoren handel & horeca en zorg &
welzijn zijn relatief veel laaggeletterden werkzaam. Het percentage laaggeletterden
ligt in deze sectoren boven het landelijk gemiddelde (9%), zie fig. 5. De sectorale
60% verdeling van de arbeidsplaatsen in stadsdeel Nieuw-West wijkt enigszins af van de
verdeling in Nederland. Zo zijn er meer personen werkzaam in de sectoren handel &
horeca, zorg & welzijn, transport en overige dienstverlening. Daarentegen werken er
40% minder mensen in de sectoren bouw, industrie en energie (zie fig. 6).
20% n Figuur 6. Sectorale verdeling arbeidsplaatsen in 2014
28% Elka SU
Stadsdeel Nieuw-West || elek Le)
0%
Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam Nederland Gemeente Amsterdam Wrá4 Ne Ne
BFulltime werk @AParttime werk @Zelfstandige OStudent BOWerkloos Overig Nederland 18% 53% 29%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
@ Bouw, industrie en energie
Bron: CBS (EBB), bewerking ROA (notabene, de indeling in categorieën kan afwijken BHandel & horeca, zorg & welzijn, transport en ov. Dienstverlening
van de officiële definitie van het CBS) BOpenbaar bestuur en financiele & zakelijke dienstverlening
Bron: LISA, Amsterdam in cijfers 2014, bewerking Etil
Pagina 6
Zoals we op de vorige pagina zagen bestaat er een verband tussen laaggeletterdheid en de arbeidsmarktpositie. Uitkeringsgerechtigden vormen een belangrijke doelgroep voor
gemeenten omdat onder deze groep laaggeletterdheid relatief veel voorkomt en deze groep onder de nieuwe Participatiewet valt. We vinden relatief veel laaggeletterden onder
werkelozen en inactieven. Een belangrijke doelgroep voor het aanpakken van laaggeletterdheid zijn de niet-werkende werkzoekenden zonder startkwalificatie (laagopgeleiden).
Figuur 8. Aantal WW-, arbeidsongeschiktheids- (AO) en bijstandsuitkeringen,
N Il ET-WERKEN DE WERKZOEKEN DEN maart 2015 (per 1.000 inwoners van 16 tot 65 jaar)
waarvan zonder startkwalificatie 75 83
40.710 — 7
62
7 44% (NL: 51%
o . o
( ) 35 36 39 41
In de gemeente Amsterdam staan er in mei 2015 40.710 niet-werkende
werkzoekenden van 15 tot 65 jaar bij het UWV geregistreerd. Hiervan hebben 17.760 WW-uitkeri AO-uitkeri Bitstandsuitkeri
niet-werkende werkzoekenden geen startkwalificatie, ofwel 44 procent van het totaal. "K&G rHEK&NNY Jstandsurtkering
Ook in Groot Amsterdam is het 44%. In Nederland is dat gemiddeld 51%. In UStadsdeel Nieuw-West _ BGemeente Amsterdam _ Nederland
onderstaande figuur wordt het aantal NWW-ers zonder startkwalificatie tov het totaal
aantal NWW-ers weergegeven per kenmerk.
Bron: CBS, Amsterdam in cijfers 2015, bewerking Etil
Figuur 7. Aandeel niet-werkende werkzoekenden zonder startkwalificatie in Figuur 9. Aandeel 16 tm 64-jarigen dat WWB-levensonderhoud ontvangt en
het NWW-bestand naar kenmerken ot :
op trede 1 en 2 van de participatieladder
Mannen AT %
rouwen eN 48 48
Vi 40% 50
15 tot 35 jaar 34% 40
35 tot 55 jaar 45% 30
55 tot 65 jaar 52% 20
10
Korter dan 1 jaar 33%
Langer dan 1 jaar 52% 0
Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam
Bron: UWV registratie, mei 2015 Bron: http: //www.ois.amsterdam.nl/visualisatie/dashboard_kerncijfers.html
Uit landelijke cijfers blijkt dat mannen iets vaker geen startkwalificatie hebben dan Het aantal personen met een WW-uitkering ligt In stadsdeel Nieuw-West iets lager dan
, , in de gemeente Amsterdam en Nederland: 35 tegenover 36 en 39. Wel heeft het
vrouwen. Daarnaast ligt het aandeel niet-werkende werkzoekenden zonder . . , , . : ,
Nn , n . stadsdeel Nieuw-West relatief veel personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
startkwalificatie hoger naarmate men ouder is en bij de langdurig werklozen (langer " . , De
: oe : " (75 tegenover 62 en 71) en een bijstandsuitkering (83 tegenover 72 en 41), zie fig. 8.
dan 1 jaar werkloos); zie fig. 7. Uit het PIAAC-onderzoek 2012 blijkt dat het . " ,
, , . In stadsdeel Nieuw-West zijn er ongeveer net zoveel inwoners met WWB-
laaggeletterdheidspercentage onder langdurig werklozen hoog is: 25% van de bi :
. . DO levensonderhoud op trede 1 en 2 van de participatieladder als in de gemeente
mensen die langer dan 1 jaar werkloos is, is laaggeletterd. De
Amsterdam (zie fig. 9).
Pagina 7
IMPLICATIES VOOR BELEID
Stadsdeel Nieuw-West heeft een hoog percentage laaggeletterden vergeleken met de rest van Amsterdam: 23% oftewel tussen de 19.500 en 23.400 mensen. Laaggeletterdheid
hangt samen met achtergrondkenmerken als leeftijd, opleidingsniveau en herkomst. In dat opzicht heeft Nieuw-West een minder gunstige bevolkingssamenstelling met relatief meer
lager en middelbaar opgeleiden dan het Amsterdamse gemiddelde. Het percentage eerste generatie niet-westerse allochtone inwoners ligt met 32% hoger dan het landelijk en
stedelijk gemiddelde, onder deze groepen zijn relatief veel mensen laaggeletterd. Stadsdeel Nieuw-West heeft de laagste score op sociale cohesie in de buurt van Amsterdam.
Uit gebiedsanalyses blijkt dat de combinatie van armoede en laaggeletterdheid door bewoners wordt gezien als belangrijke oorzaak van problemen om elkaar te verstaan en samen
te leven.
Laaggeletterden vinden niet altijd de weg naar een taalcursus en de meeste laaggeletterden ervaren zelf geen problemen met taal. Vaak is het bijvoorbeeld de omgeving die
problemen met taalvaardigheid opmerkt. In de aanpak van laaggeletterdheid is de rol van vindplaatsen dan ook van groot belang. Het gaat dan om organisaties die een
signalerende en doorverwijzende rol hebben: gemeenten, bibliotheken, UWV, welzijnsorganisaties en wijkteams. Voor herkennen van lage taalvaardigheden kan de taalmeter of
taalwijzer worden ingezet. Amsterdamse gemeenteloketten zijn belangrijke potentiele vindplaatsen voor het herkennen & doorverwijzen van laaggeletterden naar een
taalaanbod. Een aanzienlijk deel van de Amsterdammers is daar in beeld: bijna de helft (46%) van de huishoudens in Amsterdam maakt gebruik van meer dan 1 regeling in het
sociaal domein: inkomensondersteuning, arbeidsparticipatie, Geugd)zorg en onderwijs. In Nieuw-West neemt 28% van de huishoudens deel aan 2 tot 4 van deze regelingen, dat is
hoger dan het stedelijk gemiddelde. Het gaat dan met name om regelingen op het gebied van arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning (Gemeente Amsterdam, 2015).Via een
Taalwijzer in stadsdeel Nieuw-West kunnen laaggeletterden worden doorverwezen naar een passend aanbod.
Welke doelgroepen in Stadsdeel Nieuw-West zijn kansrijke doelgroepen voor beleid? Een eerste relevante doelgroep voor de aanpak van laaggeletterdheid in Nieuw-West zijn de
niet-werkende werkzoekenden en de WW-uitkeringsgerechtigden. Het gaat in heel Amsterdam om 40710 mensen, waarvan 44% geen startkwalificatie heeft. Een groot deel
van de werkzoekenden in Amsterdam is ouder (55+) en/of langer dan 1 jaar werkloos: onder deze groepen komt laaggeleterdheid relatief vaak voor (+20%). Ze zijn goed
bereikbaar via het UWV, en ook kan de ontwikkeling van taalvaardigheid gekoppeld worden aan een concreet doel: voldoende niveau taalvaardigheid draagt bij aan kansen op de
arbeidsmarkt. In Nieuw-West wonen daarnaast 7005 bijstandsgerechtigden. Het gaat vaak om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Vergroten van taalvaardigheid
kan een belangrijk middel zijn om weer te participeren. Ook deze groep is goed naar een taalaanbod te leiden: via de Taaleis participatiewet worden gemeenten in 2016 verplicht om
bijstandsgerechtigden die de taal onvoldoende beheersen, deel te laten nemen aan een taaltraject (inspanningsverplichting).
In het stadsdeel relatief veel jong volwassenen (tot 35 jaar) in vergelijking met de rest van de stad. Alhoewel jong volwassenen gemiddeld minder vaak laaggeletterd zijn, zijn er
in Nieuw-West indicatoren die op een hoger laaggeletterdheidsprecentage onder deze groep wijzen. In de eerste plaats verlaat 12,3% van de 18-22 jarigen in Nieuw-West school
zonder startkwalificatie, dat ligt ruim boven het stedelijk gemiddelde. Veel jongeren hebben een laag opleidingsniveau. Daarnaast heeft dit stadsdeel het een-na hoogste
percentage kinderen met een VVE-indicatie van Amsterdam: kinderen tussen 2,5 en 4 jaar die twee laaglopgeleide ouders hebben of volgens de Ouder & Kind Teams in een
taalarme omgeving opgroeien. In 2014 ging het om 60% oftewel 1875 kinderen in dit stadsdeel. Daarvan behoren de ouders voor een groot deel in de groep jong volwassenen.
75% van de geïndiceerde kinderen nemen daadwerkelijk deel aan VVE: via 1402 kinderen per jaar kunnen laaggeletterde ouders worden bereikt. Voor ouders van leerlingen in het
primair onderwijs bestaan al langer programma's om taal te bevorderen onder jonge ouders zoals Taal en ouderbetrokkenheid (ingezet op 14 basisscholen in Amsterdam Nieuw-
West). 45% van de ouders van een kind met VVE-indicatie heeft al eens een taalcursus via de gemeente gevolgd (Gemeente Amsterdam, 2014).
Inwoners met schulden In Amsterdam Nieuw-West nam in 2014 2,2% van de inwoners (2457 inwoners) deel aan schuldhulpverlening. Uit onderzoek van de gemeente Amsterdam
blijkt dat onder de doelgroep die schuldhulpverlening ontvangt, laaggeletterdheid een veelvoorkomend probleem is. In 25% van de gevallen zijn mensen onvoldoende cognitief
en/of taalvaardig om aan een verplichte budgetcursus deel te nemen (gemeente Amsterdam, 2015).
Pagina 8
BRONNEN en METHODE
Gebruikte bronnen
De landelijke cijfers over laaggeletterdheid zijn afkomstig uit het PIAAC-onderzoek (Programme for the International Assesment of Adult Competencies) van de OESO. De schattingen
van het percentage laaggeletterden op landelijk niveau zijn ontleend aan het onderzoek dat het ROA in opdracht van Stichting Lezen & Schrijven heeft uitgevoerd. Daarnaast is
gebruik gemaakt van cijfers van het UWV, het CBS, Amsterdam in cijfers, LISA, Kerncijfers Amsterdam.
Methode voor het bepalen van de regionale laaggeletterdheid
De techniek van Kleinedomeinschatters wordt door het CBS en andere statistische bureaus gebruikt om voor eenheden met weinig data (bijvoorbeeld in een wijk) tot meer robuuste
schattingen te komen. Zo wordt bijvoorbeeld de werkloosheid per gemeente geschat op basis van deze techniek. Binnen het huidige onderzoek naar laaggeletterdheid binnen de
Amsterdamse stadsdelen, maakt deze methodiek gebruik van het feit dat laaggeletterdheid sterk samenhangt met kenmerken als opleidingsniveau, leeftijd en arbeidsmarktstatus.
Via een model waarin maar liefst 18 “voorspellers” gewogen meegenomen worden, wordt allereerst een ‘synthetische’ schatting van het percentage laaggeletterdheid per stadsdeel
gemaakt. Naast deze ‘synthetische schatting’ wordt tevens gebruik gemaakt van daadwerkelijk gemeten gegevens van het geletterdheidsniveau van volwassenen in de Amsterdamse
stadsdelen, namelijk uit het internationale PIAAC-onderzoek. Er is per stadsdeel te weinig data beschikbaar om alléén van deze daadwerkelijke gegevens uit te gaan, maar ze zijn wél
meegenomen als 19e voorspeller. Om tot de uiteindelijke berekening te komen is dus zowel de synthetische schatting als de daadwerkelijke data meegerekend om zo tot de best
mogelijk betrouwbare schatting per stadsdeel te komen.
Pagina 9
| Factsheet | 9 | train |
Xx Gemeente Gemeente Amsterdam
% A t d Bestuurscommissie Oost AB
msterdam Besluit van het algemeen bestuur van
x Oost 21 juni 2016
Jaar 2016
Registratienummer Z-15-17943 / INT-16-08378-5
Onderwerp: Startnotitie herontwikkeling Koffiefabriek
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost,
gezien het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 31 mei 2016,
overwegende dat:
-_ herontwikkeling van de Koffiefabriek in lijn is met de ontwikkelvisie op het gebied
Overamstel en A2 zone;
-__de globale inschatting van de kosten en opbrengsten een ruim positief saldo laat
zien;
gelet op:
-__het Bestemmingsplan zone A2/Joan Muyskenweg, vaststelling B&W 15 oktober 2013;
-_ startnotitie Ligplaatsenlocatie woonboten Joan Muyskenweg, vaststelling DB 20
januari 2015;
-_ voorlopig ontwerp ligplaatsen en kade Duivendrechtse Vaart Joan Muyskenweg,
vaststelling AB 2 december 2015;
besluit:
1. de startnotitie “Herontwikkeling Koffiefabriek, A2 zone, Joan Muyskenweg 19” vast te
stellen;
2. deze startnotitie ter kennisname voorte leggen aan de wethouder Grondzaken.
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost
Kees Rozemeijer, Ivar Manuel,
secretaris wnd. voorzitter
Afschrift:
xZO0OO0O273515222% 1
| Besluit | 1 | val |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 311
Datum akkoord college van b&w van 18 april 2017
Publicatiedatum 24 april 2017
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Paternotte en Ruigrok van 18 januari
2017 inzake de grote storing in het elektriciteitsnetwerk in en rondom Amsterdam.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstellers:
In de ochtend van 17 januari 2017 werden Amsterdam en enkele omliggende
gebieden getroffen door een grote storing in het elektriciteitsnetwerk. Gedurende
enkele uren zat de gehele stad zonder stroom. De combinatie met het tijdstip en de
vrieskou leverde veel overlast op voor veel Amsterdammers.
De fracties van D66 en VVD hebben al diverse malen aandacht gevraagd over de
stabiliteit van het netwerk en verstoringen die plaatsvinden en hebben daarom de
volgende vragen (zie Gemeenteblad afd. 1 van 2014, nr. 483, 2015, nr. 918 en 2016,
nr. 1398).
Gezien het vorenstaande hebben de leden Paternotte en Ruigrok, respectievelijk
namens de fracties van D66 en VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van
orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college
van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Kan het college toelichten wat de oorzaak is van deze storing?
Antwoord:
De stroomstoring is veroorzaakt in het stroomverdeelstation op de Hemweg,
echter de exacte oorzaak van deze storing is nog niet bekend. TenneT’ heeft een
extern onderzoek in gang gezet om vast te stellen wat de storingsoorzaak is. Het
onderzoek neemt volgens TenneT meerdere weken in beslag met als beoogd
tijdstip van oplevering, eind april. Na oplevering aan de toezichthouder, de
Autoriteit Consument & Markt (ACM), zal het onderzoek publiek gemaakt worden.
Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, zal het college u hierover
informeren.
De continuïteit van de stroomvoorziening is geen verantwoordelijkheid van het
college maar van het ministerie van Economische Zaken. Vanzelfsprekend hecht
het college wel aan een goede stroomvoorziening en is de burgemeester wel
primair verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid van de stad en haar
inwoners in het geval van een stroomstoring.
\ TenneT is verantwoordelijke voor elektriciteitstransport en balanshandhaving tussen vraag en
aanbod van elektriciteit.
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng on Gemeenteblad R
Datum 24 april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017
2. Het baart de fracties van D66 en de VVD grote zorgen dat twee sterfgevallen
mogelijkerwijs verband houden met de storing. Kan het college toelichten
welk draaiboek gevolgd dient te worden door nood- en hulpdiensten
wanneer een dergelijke storing optreedt en in hoeverre dit gevolgd is?
Antwoord:
De gemeente Amsterdam en de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (VrAA)
zijn geprepareerd op een grootschalige stroomuitval middels het regionale
multidisciplinaire calamiteitenplan Uitval elektriciteitsvoorzieningen en diverse
operationele protocollen. Hierin zijn de risico’s, de gevolgen en de wijze van
overheidsoptreden beschreven in geval van grootschalige stroomuitval. Er wordt
ook regelmatig geoefend door de hulpdiensten met het scenario grootschalige
stroomuitval.
Omdat onduidelijk was hoe lang de stroomstoring zou gaan duren is er vroegtijdig
besloten conform het calamiteitenplan en de protocollen tot het opstarten van de
crisisorganisatie waarbij de hulpdiensten gecoördineerd samenwerken en de
burgemeester geïnformeerd is. Dit met het oog op de mogelijke knelpunten zoals
de belasting van de hulpdiensten, de aankomende ochtendspits, de uitval van het
openbaar vervoer en de impact op de stad. De VrAA evalueert dit incident en in
de evaluatie worden de voorbereiding, draaiboeken en calamiteitenplannen
meegenomen.
3. Acht het college de afspraken en regels omtrent de bereikbaarheid van nood
en hulpdiensten toereikend”?
Antwoord:
Het is te vroeg om daar nu al uitspraken over te doen. De VrAA evalueert dit
incident en heeft tevens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de
Inspectie van Veiligheid en Justitie (IV&J) en het Agentschap Telecom gevraagd
onderzoek te doen. Het college zal u op een later moment nader informeren over
de uitkomsten hiervan.
4. Klopt het dat de Veiligheidsregio naar aanleiding van de storing heeft
opgeschaald tot GRIP 2? Zo ja, graag uitleg waarom en waar dit toe heeft
geleid”?
Antwoord:
Dat klopt. Er is vroegtijdig door de VrAA besloten om een operationeel en tactisch
crisisteam bijeen te roepen. Dit onder andere met het oog op gecoördineerde
samenwerking tussen de hulpdiensten en om goede afstemming en informatie-
uitwisseling te hebben met alle betrokken crisispartners zoals TenneT, Liander’,
de openbaar vervoerspartijen en de betrokken buurregio Zaanstreek-Waterland.
Eenduidige communicatie was hierbij een van de belangrijke punten. Waartoe dit
heeft geleid maakt onderdeel uit van de evaluatie.
5. Het college heeft een evaluatie van de stroomstoring aangekondigd. Op
welke termijn mag de raad die evaluatie verwachten? Zal in de evaluatie ook
2 Nederlands nutsbedrijf dat het midden- en laagspanningselektriciteitsnet en het hoge en lagedruk
gasnet in een deel van Nederland beheert.
2
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer Ja april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017
aandacht zijn voor de informatievoorziening richting Amsterdammers
gedurende de storing?
Antwoord:
De informatievoorziening gedurende de storing maakt onderdeel uit van de
evaluatie die het college u zo spoedig mogelijk zal doen toekomen.
6. Is het college van mening dat Amsterdam en haar bewoners voldoende
voorbereid is op een storing van deze orde van grootte? Acht het college
betere voorlichting over “wat te doen” nodig?
a. Zo ja, wat gaan zij hieraan doen?
b. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Uit de evaluatie kan volgen dat de voorlichting voorafgaand aan een mogelijke
stroomstoring en de communicatie tijdens een daadwerkelijke stroomstoring
nadere uitwerking behoeven. Dat maakt het prematuur om deze vragen nu te
beantwoorden.
7. Steeds meer Amsterdammers zijn voor hun telefoon geheel afhankelijk van
GSM. De storing leidt ertoe dat vele GSM-masten ook uitvallen. Is er een
beleid ten aanzien van stroomvoorziening van GSM-masten?
a. Zo ja, welke”?
b. Zo nee, zou die er niet moeten komen in ogen van het college?
Antwoord:
In de evaluatie naar aanleiding van de stroomstoring in Noord-Holland en
Flevoland is de aanbeveling opgenomen aan de telecomsector om te evalueren en
te besluiten over te treffen maatregelen om een ononderbroken toegang tot het
telefoonnummer 112 te borgen. Indien er besloten wordt om geen aanvullende
maatregelen te treffen is het aan het ministerie van Economische Zaken om te
bezien of het wenselijk is om een norm hiervoor te (gaan) stellen.
8. Steeds vaker verschijnen berichten dat hackers storingen kunnen
veroorzaken.
a. Is elektriciteitsvoorziening in de regio Amsterdam voldoende beschermd
tegen hackers?
Antwoord vraag 8a:
De Autoriteit Consument & Markt (ACM), die toezicht houdt op een
betrouwbare energievoorziening, geeft aan dat de Nederlandse elektriciteits-
en gasnetbeheerders de taak hebben hun netwerken te beschermen tegen
verschillende invloeden, waaronder tegen computercriminaliteit. De ACM geeft
aan dat de Nederlandse elektriciteits- en gasnetbeheerders maatregelen
hebben genomen om dit doel te bereiken. De ACM als toezichthouder volgt
deze ontwikkelingen en werkt samen met verschillende instanties zowel in
Nederland als binnen de EU.
3
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng on Gemeenteblad R
Datum 24 april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017
Tennet geeft aan dat het ‘security level’ van TenneT hoogstaand is en dat
TenneT intensief samenwerkt met de overheid en industrie om effectief met
dreigingen om te kunnen gaan. Netbeheerder Liander geeft aan preventieve
maatregelen te hebben genomen om hacks te voorkomen. Veiligheid wordt
meegenomen in de ontwerpen van de systemen en er wordt uitgebreid getest.
Daarbij werkt Liander samen met andere netbeheerders, onderzoekinstituten
en securitybedrijven om haar beveiliging voortdurend up-to-date te houden.
b. Stroomstoringen leiden er ook toe dat ICT-systemen zelf makkelijker
gehackt kunnen worden. Zijn de ICT-systemen van de gemeente
voldoende beschermd tegen hackers bij stroomuitval?
Antwoord vraag 8b:
Stroomstoringen leiden er niet toe dat ICT-systemen makkelijker gehackt
kunnen worden. De toegang tot de Amsterdamse informatiesystemen wordt
beschermd door firewalls en andere infrastructurele beveiligingsmaatregelen.
Bij het ontwerp hiervan is uiteraard rekening gehouden met uitval door het
dubbel uitvoeren van systemen zodat bij het falen van een systeemonderdeel
dit opgevangen kan worden. Indien de betreffende voorzieningen volledig
zouden uitvallen (dat is bij deze casus dus niet gebeurd) dan is het gevolg dat
de Amsterdamse informatiesystemen niet meer van buitenaf bereikbaar zijn.
Feitelijk wordt daardoor het risico van hackers juist geminimaliseerd.
9. Is het college in gesprek met de regionale en/of landelijke netbeheerder over
de veerkracht van netwerken?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven in de eerdere beantwoording van uw vragen over
stroomstoringen, hecht het college veel waarde aan het publieke belang van een
betrouwbare energielevering. De gemeente Amsterdam is met Alliander
(het moederbedrijf van netwerkbeheerder Liander) in gesprek over de
stroomstoringen en de maatregelen om dit tegen te gaan. De inzet van het college
is dat de betrouwbaarheid van energielevering verbeterd wordt, zodat
Amsterdammers en Amsterdamse bedrijven minder hinder ondervinden.
Het contact tussen de gemeente Amsterdam en Alliander richt zich op op
de betrouwbaarheid van het midden- en laagspanningsnetwerk.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | discard |
Gemeente Bezoekadres
d Amstel 1
Amster am 1011 PN Amsterdam
Postbus 910
1000 AX Amsterdam
Telefoon 14 020
> < amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 910, 1000 AX Amsterdam
Aan de leden van de gemeenteraad
Stadhuis, Amstel 1
1011 PN Amsterdam
Datum 18 oktober 2018
Behandeld door Directie Facilitair Bureau, Hester Keesmaat
Kopie aan
Briefnummer _ ld18-5958-Uit-18-700
Onderwerp Reactie op motie 533 van raadslid Groen (GroenLinks) over duurzame vuilniswagens
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de raadsvergadering d.d. 6 juni 2018 is de aanvraag voor het vervangingskrediet van 2018 voor
het Wagenpark behandeld. Tijdens deze vergadering is de motie van raadslid Groen (GroenLinks)
over duurzame vuilniswagens aangenomen. De raad verzoekt het college van B en W:
1. voor het verstrekken van het volgend krediet, dan wel vóór de begroting een strategie aan de
raad voor te leggen voor de verduurzaming van het wagenpark, én voortaan met enige
regelmaat de raad informeren over de voortgang van de verduurzaming;
2. de vervanging van de wagens te temporiseren, dus nu alleen wagens kopen die écht op korte
termijn vervangen moeten worden;
3. te onderzoeken of de manier waarop de gemeente de (raam)contracten voor deze wagens
opstelt de volgende keer zo kunnen doen dat die contracten géén obstakel vormen bij verdere
verduurzaming;
4. te onderzoeken of de aparte contracten voor het chassis, de opbouw, etc. kansen bieden
eerder te verduurzamen;
5. te onderzoeken of en welk deel van het wagenpark het mogelijk is te kiezen voor wagens op
biogas.
De gemeente heeft gekozen voor een ambitieuze aanpak van de klimaatverandering en de
transitie naar duurzame energie. Als grootste stad van Nederland heeft Amsterdam een
bijzondere verantwoordelijkheid bij de transitie. Graag informeren wij v over de initiatieven en
onderzoeken die nodig zijn om het gemeentelijke wagenpark te verduurzamen.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam Datum 2018
Pagina 2 van 3
1. Strategie
Voor het uitwerken van een strategie op de (middel)lange termijn is nader onderzoek nodig. In de
bijlage bij deze brief vindt v de onderzoeksvragen en de planning om te komen tot een gedegen
vervangingsstrategie. Half 2019 bieden wij u deze strategie met concrete scenario’s voor de
transitie naar een schoner wagenpark aan. Vervolgens houden wij u via de Planning en Control
cyclus op de hoogte van de voortgang van de transitie.
2. Vervanging
Het vervangingskrediet dat door de gemeenteraad voor 2018 is toegekend, gebruikt de gemeente
in 2018 voor het vervangen van voertuigen die nodig zijn om de (wettelijke) taken van
afvalinzameling, reiniging en handhaving op een goed niveau uit te kunnen blijven voeren. Op uw
verzoek temporiseert de gemeentelijke organisatie de aanschaf van voertuigen om de kansen voor
aanschaf van schonere voertuigen in de toekomst optimaal te benutten. Temporiseren kan ertoe
leiden dat er minder krediet vitgegeven wordt in 2018.
Bij elke vervangingsaanvraag wordt afgewogen wat de noodzaak tot vervanging van het voertuig
is, welke kansen tot verduurzaming er op de markt op korte termijn beschikbaar zijn en welke
risico’s er zijn indien vervanging wordt uitgesteld. Wanneer vervanging noodzakelijk is wordt
gekozen voor het ‘schoonst’ mogelijke voertuig binnen het raamcontract (bijvoorbeeld een variant
diesel EUR VI). Waar mogelijk schaft de gemeente voertuigen aan die in een later stadium alsnog
kunnen worden omgebouwd tot een emissievrij voertuig.
3. Raamcontracten en verdere verduurzaming
De gemeentelijke inkooporganisatie heeft zich in voorbereiding op de aanbestedingen in 2015
goed geïnformeerd door het uitvoeren van een marktverkenning, met ondersteuning van Bureau
Luchtkwaliteit en TNO. De brandstoffen vol-elektrisch, hybride, aard- en groengas, en
conventioneel (Euro VI) zijn hierin meegenomen. Onder andere door de uitkomsten van de |
marktverkenning is gekozen om Euro VI als minimale eis te stellen binnen de aanbesteding. |
Daarnaast is er een sub-gunningscriterium gehanteerd op het gebied van milieu/alternatieve |
brandstoffen. Doelstelling van dit sub-gunningscriterium is om een zo groot mogelijk |
verschoningseffect binnen de stad te realiseren (NO2, PM en CO2).
Ook heeft Amsterdam de visie van inschrijvers gevraagd op het toekomstige gebruik en inzet van
voertuigen op alternatieve, schone brandstoffen met de aanvullende vraag wanneer deze
voertuigen beschikbaar zijn. Het daadwerkelijk kunnen aanbieden van voertuigen op schone,
alternatieve brandstoffen tijdens de looptijd van de overeenkomst, heeft geleid tot een hogere
kwaliteitsscore in de aanbesteding voor de leverancier. Binnen het raamcontract is het al mogelijk
om per onderdeel van een inzamelvoertuig te kiezen voor duurzame varianten
Het is mogelijk om incidenteel te bestellen buiten de huidige raamcontracten, als een andere
leverancier een aantoonbaar duurzamer voertuig kan leveren die de raamcontractanten niet
kunnen leveren. Daarbij moet de gemeente wel rekening houden met de aanbestedingswet. De
gemeente is verplicht Europees aan te besteden boven een bedrag van € 221.000 en openbaar aan
te besteden boven een bedrag van € 50.000. De kosten van een duurzaam voertuig liggen boven
€ 221.000. Dit betekent dat voor ieder voertuig dat buiten een raamovereenkomst wordt
aangeschaft, een Europese Aanbesteding moet worden gestart. De doorlooptijd van een Europese
Aanbesteding is ca. 6 tot 8 maanden.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam Datum 2018
Pagina 3 van 3
4. Biogas
Naar aanleiding van uw laatste verzoek hebben wij nogmaals bij TNO informatie ingewonnen over
specifiek biogas. Om biogas als voertuigbrandstof te kunnen gebruiken, moet het opgewaardeerd
worden. Het opgewaardeerde biogas heet groengas. Afhankelijk van de herkomst van het biogas
kan de CO2-uitstoot van groengas gerekend over de gehele brandstofketen zeer laag zijn. Wel is
het zo dat voertuigen aangedreven op biogas een verbrandingsproces kennen en daarmee niet vrij
van uitstoot zijn, terwijl de ambitie van de gemeente is om emissieloos te rijden. Er zijn enkele
categorieën voertuigen op de markt beschikbaar in een biogas variant. Dit geldt bijvoorbeeld voor
enkele typen personenvoertuigen, bestelbusjes en enkele typen vrachtwagens. Voor de overige
voertuigen, zoals tractoren, veegmachines, maaiers en heftrucks is vanwege het specifieke
gebruik nader onderzoek onder marktpartijen nodig. De vitwerking hiervan nemen wij mee in de
strategie.
Wij vertrouwen erop uw vragen hiermee voldoende te hebben beantwoord en beschouwen motie
533 van raadslid Groen d.d. 6 juni 2018 hiermee als afgedaan.…
Hoogachtend,
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
_ Halsema lu
Burgemeester waarnemend gemeentesecretaris
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
| Motie | 3 | discard |
Comité Westelijke Grachtengordel e.o.
Werkgroep Behoud Beeldbepalende Bomen (BBB)
[email protected]
Gemeenteraad van Amsterdam
Amsterdam, 11 mei 2021
Raadsadres: Oranje Loper - Westermarkt ; n.a.v. de informatieavond d.d. 15 maart 2021.
Geachte raadsleden,
De Westermarkt is een zeer belangrijk plein en zeer druk bezocht plein in het gebied van de
Westelijke grachtengordel en maakt een belangrijk deel uit van de Oranje Loper. Bewoners,
leden van de werkgroep Behoud Beeldbepalende Bomen (BBB) en het bestuur van het
Comité westelijke Grachtengordel e.o. hebben mondeling en schriftelijk gereageerd op de
plannen. Namens de werkgroep BBB berichten wij u, dat er op geen enkel punt een
aanpassing overwogen wordt. Wij spreken onze zorgen uit over het behoud van de
monumentale bomen, verkeersveiligheid en overbodige kosten voor de herinrichting van de
Westermarkt. De plannen zouden de huidige bomen dienen te integreren, in plaats van eerst
de plannen en dan het groen. Wij verzoeken u de plannen nog eens te bekijken en aan te
passen.
Tekeningen herinrichting Westermarkt
De tekeningen en de afbeelding van de herinrichting van de Westermarkt zijn door bewoners
uitgebreid besproken en is waardering uitgesproken voor de bomen op het zuidelijk deel van
de Westermarkt, waar de winkels en terrassen liggen. Algemeen is er bezwaar tegen de
verplaatsing van de bomen, tussen de huidige rijbaan en het fietspad in westelijke richting
geuit. De huidige gescheiden rijbaan/fietspad in westelijke richting is toch veiliger, dan een
fietspad naast de rijbaan aangegeven door een verfstreep.
De voorgelegde tekening is misleidend. De vijf bomen worden met kleine rode stipjes
aangegeven. Met de power point presentatie was dit niet tot nauwelijks te zien. Het formaat
van bestaande bomen, twee van 1950, twee van 1970 en een van 2012 wordt geen recht
gedaan met een rood stipje tegenover de vele rondjes voor nieuw te planten bomen op de
tekening. Wij vrezen dat de 70- en 40- jarige bomen verplanten niet zullen overleven,
ondanks de positieve beoordeling van de Bomen Effect Analyse (BEA). Wij wensen de 70-
jarige en 40-jarige bomen voor de Westermarkt te behouden voor ons gebied. Wij denken
aan CO2-opvang, wateropvang en hittestress. Veel bomen in het gebied zijn vanwege de aan
te leggen noodbruggen en kadewand herstel reeds gekapt. Om het plan uit te voeren kunnen
aan deze rij bomen twee worden toegevoegd. Zonder bomen kunnen de perrons smaller
worden.
u Bomen Westermarkt
È ä - _ ä _ Dl a
a a a El ä a Ee à di 5 t
|
ej rr id ef 5 i E.
ilk zit en …l de — mjn Toke 1 al rrd
f ne eee mah
ed de hed de En
Ó : E
a i f
Ë Aan
Het huidige van de rijbaan in westelijke richting gescheiden van het fietspad voldoet nu en
zou zo nodig aan de kant van de kerk verbreed kunnen worden. Op de tekening zijn de
fietspad en rijweg niet gescheiden, zie afbeelding west-oost.
Dwarsprofiel Westermarkt
| | \ | En EE
TT B } | tte OW t Á
EE Alis
plein an halte trambaan halte an hl boi trottoir
2.92 ‚ 4,50 ‚ 3.20 ‚ 6,48 ‚ 3.50 ‚ 4.50 20 3.30
Perrons
Perrons zijn utiliteitsruimte, geen verblijfsruimte in tegenstelling van de stoep en het plein.
De perrons zouden, met uitzondering van een abri, toch vrij van obstakels moeten zijn. De
geplande bomen met hun boomspiegels zullen een obstakel vormen vanwege het profiel in
het straatoppervlak. Een ongelijk straatoppervlak is onveilig voor de in- en uitstappende
reizigers met kinderen, kinderwagens en/of koffers. Wij betwijfelen zeer of de perrons met
bomen veiliger en overzichtelijker zijn, dan perrons zonder bomen en boomspiegels. Althans
er is geen voorbeeld voor handen die dat kan bewijzen. De kosten aan onderhoud van de
bomen en eventuele schade veroorzaakt door ongevallen kan aanzienlijk zijn. Zonder bomen
kunnen de perrons smaller uitgevoerd worden ten behoeve van het verkeer en het
gescheiden fietspad met de bestaande bomenrij.
=> aal
age
is # Ts p 5 _
f E = JE FE ii ij 5 hd l an BE Ds cl
eN OT. Dei
/ PI} kt 6 E a, ” 4 WE ER oi p x
f Ô m - as ie Á er Mi t1 ee RER : er ain in nt
INN EE En
TE an sl ee | Ì 8
==, INEENS FK eG TPE de hels baat H
ef Nn elek HEEN nf, E Rt Lb N 3 # be pr sd | Er a {7 eerd E ë
Ee rp en | SP Pe Dl ef ij pe | rd == me
TE 0 Kid
| k Ee, 2 7e IKS lit mek
n é LD ij Ne EY rd . As { Ld 4 $ 4
d En — pe Dd ind en en edt Tr Ki! ‘hel
\ vk ae Tr rn Ì
3 Pe rn Gn p k
n ES L dl En : ar d Sijs ER
Richting oost — west in de toekomst?
De bovenstaande weergave van de toekomstig inrichting laat volwassen bomen zien, zoals ze
in de toekomst zullen zijn, na tientallen jaren van groei. Hoewel het nuttig is om deze
weergave te hebben, is dit niet hoe het gebied er onmiddellijk na de realisatie van het plan uit
zal zien. De realiteit zal een jarenlange aanblik van zeer jonge bomen zijn voor de bewoners.
Daarom is het essentieel dat een weergave van de werkelijke grootte van de nieuw
aangeplante bomen wordt gepresenteerd bij overleg met u en de bewoners. De huidige
situatie is toch een ijkpunt.
4 É En en Ee
/ if é EA
‚ ee / À De
gn Ee
/ te „te Eeen za
Oe A
7 dn eN 7
TE,
Ad el A EO
/ Ee RUI ee Ee
Ke A Re if
EEM TT EKEREN Ee
A
An
DEN en ba ,
Ee AeneA EP RAE RE Ee F
A LEONE er ENNE ERI dd F Ss sr Pe en
AEN EEE NE EER £
ED NM ne
: Ea NEN A
Ne EE ee
Ee LET le Or
——— NE ES
A de A KE he ek
en De her en A Ee Der
TE ENE AE A » Air En zie B nn
a eN Ve EM EEND HE EE Ten RAe
EON Rn A PRN De
r en den ed MS Ps ster DN
WEE ON
En NE
ER EV ee en et
ne) En eN 8 Te Kf fem 0)
Ze hi a Aen |
Te BR He a HN ON
Ed ij i RA E AOT | a ne
ï ME Cn NEN Ek ER Hi I dl ë fr IE Pl
der PE Â BE et Mi, | REG IE k 5 an |
Mit At en HARE. Ee A
Me ed ma Bn —e
= nn r Ni 8 pr 5 ik - E 5
mmm 1 OR ten, 5
p nn
5 5 = e _ 7 ene
en > Se nn
Es nt
Ean
a,
De huidige aanblik
Versmalling rijbaan Keizersgracht
Ook de verkeersveiligheid bij versmalling van de rijbaan van de Keizersgracht ter hoogte van
taxistandplaats op de Westermarkt baart ons zorgen. De huidige situatie met twee rijbanen
met autoverkeer en indraaiende de taxi’s al zeer onveilig voor fietsers. Wij vragen u de twee
rijbanen op de Keizersgracht te behouden en fietsvakken voor het stoplicht aan te brengen.
Het aanbrengen van fietsvakken voor de kruispunten Singel en Herengracht zou ook een
punt van aandacht dienen te zijn.
Bomen Rozengracht
Omwonenden hebben uitgebreid kenbaar gemaakt, dat zij de bomen in het bijzonder de
100-jarige boom willen behouden. De petitie heeft 10.000 handtekeningen opgehaald. Nog
steeds is onduidelijk of naar de bewoners wordt geluisterd. De 100-jarige boom tegenover
het pand 75 staat in de weg krijgen zij te horen. Een aanpassing van het fietspad zou
overwogen dienen te worden om dit monument te behouden.
Bij het maken van plannen zouden de bestaande bomen onderdeel van de plannen moeten
zijn in plaats van eerst de plannen en dan het groen. Nogmaals wij verzoeken u raadsleden
de plannen nog eens tegen het licht te houden en aan te passen.
Met vriendelijke groeten,
namens het Comité Westelijke Grachtengordel e.o,
H.E. van Nierop, vz
| Raadsadres | 5 | train |
Gemeente Bezoekadres
d Amstel 1
Amsterdam zoaz PN Amsterdam
> < Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Telefoon 14 020
> < amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Aan de leden van de gemeenteraad
Datum 20 oktober2020
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Behandeld door Kai Bhawanibhiek
Kopie aan
Bijlage(n)
Onderwerp Afdoening M293.19 ‘privilegetrainingen voor gemeentepersoneel’
Geachte leden van de raad,
In de vergadering van de gemeenteraad van 13 maart 2019 heeft uw raad bij de
behandeling van het beleidskader 2019-2022 Diversiteit en Inclusiviteit motie 293.19 van
raadslid Simons van Bijt aangenomen waarin het college gevraagd wordt om
- De kosten en mogelijkheden te onderzoeken van het opzetten van een pilot waarbij
gemeentepersoneel privilegetrainingen wordt aangeboden.
Omdat de uitvraag onderdeel was van de totstandkoming van de bestuursopdracht
diversiteit en inclusie, heeft de beantwoording van deze motie enige tijd op zich laten
wachten. Hierbij wordt u geïnformeerd over de kosten en de mogelijkheden.
Mogelijkheden
Privilege als thema gaat over de systematische verschillen in kansen als gevolg van
diversiteitskenmerken zoals afkomst, klasse en gender. Het opzetten van een pilot waarbij
gemeentepersoneel privilegetrainingen wordt aangeboden is mogelijk. Om een goed beeld
te geven van de mogelijkheden is gesproken met drie aanbieders van privilegetrainingen.
Er zijn verschillende uitwerkingen mogelijk, zoals in de vorm van een privilege walk of een
meer informatieve en theoretische benadering. Alle drie de aanbieders adviseren om:
- Een privilegetraining zorgvuldig op te bouwen: het uitvoeren van een grondige
voorbereiding en een nagesprek is noodzakelijk om een veilige omgeving te
creëren en maatwerk te kunnen bieden.
- Het thema privilege niet los aan te bieden, maar in te bedden in een groter traject.
Dit komt o.a. doordat het voor medewerkers een confronterend thema kan zijn
vanwege de negatieve ervaringen met inclusie en diversiteit die de trainingen naar
boven kunnen halen.
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam Datum 20 oktober 2020
Pagina 2 van 3
Kosten pilot privilegetrainingen
- De tarieven van de aanbieders voor een training variëren van 750 tot 1250 euro
inclusief de voorbereiding. Dit is afhankelijk van groepsgrootte, duur en de
specifieke behoefte. De kosten per deelnemer zijn dan tussen de 37,50 en 62,50
euro.
- Hiernaast komen er nog eenmalige kosten bij voor de ontwerpfase (ongeveer 2000
euro), de nauwkeurige monitoring en evaluatie om het effect en de kwaliteit te
meten (3000 tot 4500 euro} en de personele inzet op coördinatie en communicatie
(4000 euro).
Bestuursopdracht Inclusie en Diversiteit (2020 — 2023)
Op 23 juni 2020 is de bestuursopdracht Inclusie en Diversiteit (2020 — 2023) vastgesteld
door het college. Om bewustzijn over diversiteit en inclusie te stimuleren ontwikkelen we
vanuit de bestuursopdracht trainingen en instrumentarium. Trainingen op gebied van bias,
intersectionaliteit en privilege maken onderdeel uit van dit aanbod.
We hebben vanuit de bestuursopdracht gekozen om het thema privilege onderdeel van het
bredere thema inclusie te laten zijn. Het thema is op dit moment onder andere verwerkt in
het volgende aanbod:
-_De trainingen inclusief werven en selecteren worden in 2020 en 2021 aangeboden
aan ca. 900 p&o adviseurs, directeuren en managers die een rol hebben bij het
werving- en selectieproces.
- Een pilot van een management leergang over inclusie vindt nu plaats binnen 3
organisatieonderdelen van de gemeente. Hierin is privilege een van de thema’s.
De komende maanden wordt nader onderzocht hoe het organisatie brede
opleidingsaanbod op het gebied van inclusie en diversiteit wordt ingericht. Privilege wordt
als een van de thema's in dit aanbod opgenomen. Over de precieze uitwerking hiervan
wordt u begin 2021 door wethouder Meliani, en middels een update over de uitvoering van
de bestuursopdracht inclusie en diversiteit geïnformeerd.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en verzoek u de motie als
afgedaan te beschouwen.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
Z >
Cdi Ö - ee &
{ / Td in „
Rutger Groot Wassink
Wethouder Diversiteit
Gemeente Amsterdam Datum 20 oktober 2020
Pagina 3 van 3
| Motie | 3 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 116
Ingekomen onder BE
Ingekomen op woensdag 22 januari 2020
Behandeld op donderdag 23 januari 2020
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van de leden N.T. Bakker, Nadif, Van Lammeren inzake de toekomst van
Schiphol.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het onderzoek van luchtvaarteconoom Manshanden.
Overwegende dat:
— Amsterdam een belangrijke speler is in het nationale luchtvaartdebat;
— Het kabinet momenteel werkt aan een luchtvaartnota voor de periode 2020-2050;
— Het kabinet zich, bij monde van minister Van Nieuwenhuizen, op het standpunt
stelt dat Schiphol met 40.000 vliegbewegingen mag groeien;
— De groei van Schiphol in deze gelegitimeerd wordt door te wijzen op het belang
van de hubfunctie het belang van Schiphol als banen motor voor de economie;
— Het Manshanden-onderzoek aantoont dat Schiphol geen banenmotor is voor de
economie en dat de werkgelegenheidseffecten in de regio bij eventuele groei zeer
beperkt zijn;
— Deze bevinding ondersteunt wordt door onderzoeken uitgevoerd in opdracht van
het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, zoals het Decisio onderzoek en
het SEO-onderzoek, dat ook deze richting uitwijst.
De raad spreekt uit:
Dat groei van Schiphol niet automatisch leidt tot meer werkgelegenheid. Wanneer het
aantal vliegbewegingen groeit, is het effect op de werkgelegenheid in de Metropool
Regio Amsterdam beperkt.
De leden van de gemeenteraad
N.T. Bakker
|. Nadif
J.F.W. van Lammeren
S.H. Simons
1
2
| Motie | 2 | discard |
Kres Bnn mm
| LE le kn cht Ee zi UN
5 IRE NES pra A
mi 52 IJ p B je . ee, e Eal: TE E ak |
DE Ee: de Er f 8 Ì
El En is We JEE ke HB}
PE EN EN ie pr En en E an oe ai Bj! Eh P
Lela wr TR Ee KR NE
1 JAR vals 5 IIR Dek | A N ze Sn
39 \ a , / , Side Els Ri ú é JAL ná ed De ú.’ > Zj
| P/ Ke Ti Er IAOW, | ê, A lat Ne ad
be Epen VES | Np TE
Ee een B arn 1 rbe KA 4 AMM /
1. Minder overlast
Wat Status Beschrijving voortgang
Vi Grenzen stellen en handhaven
1.1 Aanpak binnenstad loopt Op basis van Zef Hemels ‘Een nieuwe historische binnenstad, visie op de binnenstad van
Amsterdam 2040’ wordt een aanpak binnenstad voorbereid samen met bewoners, ondernemers
en andere betrokkenen. De aanpak binnenstad zal rond de zomer van 2020 door de gemeente-
raad worden vastgesteld.
1.2 Maatregelenpakket Binnenstad - Wallen, loopt Er zijn korte termijn-maatregelen getroffen vanuit (met name) de middelen uit het masterplan
Rembrandtplein en Leidseplein Schoon. Onder meer rond varen, verminderen taxioverlast, meer handhaving, gerichter handhaven
Samenhangende aanpak van de veiligheid en de op overlastgevende bedrijven (top X), inzet en doorontwikkeling van hosts, een brede campagne
leefbaarheid voor de binnenstad, op korte en middel- tegen overlast, verbeteringen bij het ActieServiceCentrum (24/7 bereikbaarheid), crowd-
lange termijn. management op de Wallen en extra inzet op afval en schoon. Er zijn drie regisseurs aangesteld
(Wallen, Rembrandtplein en Leidseplein) die sturen op het goed laten uitvoeren en afstemmen van
deze verschillende maatregelen. In juli 2019 heeft de raad (raadsbrief over aanpak Binnenstad -
commissie AZ) hierover een uitgebreide stand van zaken ontvangen, een volgend overzicht van de
stand van zaken rond de belangrijkste maatregelen volgt binnenkort.
1.3 Invoering nieuwe vergunningsstelsel in strijd tegen loopt In april 2020 wordt de voortgangsrapportage van het programma De Weerbare Stad in de raad
ondermijning geagendeerd, waarin onder ander wordt gerapporteerd over de aanwijzingsbesluiten inzake
Bij signalen van ondermijning kan de burgemeester met spyshops.
een aanwijzingsbesluit een gebied, straat, pand of
branche aanwijzen voor een tijdelijke vergunningplicht.
14 Opstellen dashboard ondermijning loopt Het programma aanpak ondermijning De weerbare stad is in april 2019 vastgesteld door het
Opstellen van een dashboard waarin o.b.v. data- college. Het programma omvat algemene maatregelen en maatregelen die specifiek gericht zijn
koppeling en analysemodellen kwetsbaarheid voor op enkele kwetsbare sectoren (horeca, vastgoed, detailhandel, prostitutie en taxi). Inmiddels zijn
ondermijning kan worden voorspeld. OOV en OIS begonnen met het bouwen van een voorziening voor het (gemeentebreed)
verzamelen van ondermijningsinformatie. In april 2020 wordt de voortgangsrapportage van het
programma De Weerbare Stad in de raad geagendeerd.
1.5 Uitwerken scenario’s raamprostitutie Wallen/Singel loopt In de raadsbrief van 18 februari staat de uitwerking van de toezeggingen die op 17 oktober 2019
De drie uitgangspunten zijn: het waarborgen van aan de commissie AZ zijn gedaan, namelijk:
mensenrechten, het voorkomen en bestrijden van - Een verkenning van alternatieve vergunde werkplekken buiten de Wallen/Singel.
ondermijnende activiteiten en minder overlast door de - Een uitwerking van de consequenties van eventuele sluiting van ramen.
drukte. - Aanvullende maatregelen voor het versterken van de positie van de sekswerker.
2 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
1. Minder overlast
Wat Status Beschrijving voortgang
VI Grenzen stellen en handhaven
1.6 Uitbreiden pilot mobiel pinnen van bestuurlijke loopt Door o.a. de reorganisatie van THOR is vertraging ontstaan. Pilot wordt verlengd tot zomer 2020
boetes en vervolgens geëvalueerd.
1.7 Actieplan Geluid loopt Vaststelling Actieplan geluid heeft vertraging opgelopen en zal naar verwachting in Q1 worden
vrijgegeven voor een inspraakperiode van 6 weken. Definitieve vaststelling door het college wordt
verwacht in Q2 van 2020.
1.8 Bewegende reclame zo veel mogelijk weren uit de loopt Het college heeft op 21 januari 2020 het Kader Buitenreclame vrijgegeven voor inspraak. Hierin
stad staat dat bewegende reclamebeelden op beeldschermen in de openbare ruimte niet langer zijn
toegestaan.
be IJ Ka
& Verbeteren dienstverlening
A
1.9 Meldingen overlast en vervuiling beter opvolgen loopt Medio 2019 is het Actie Service Centrum (ASC) als officiële afdeling binnen de directie Dienst-
Inrichten 24-uurs Actiecentrum (ASC), ontwikkelen/ verlening opgericht. Sinds oktober zijn 18 ASC-regisseurs 24/7 op dienst om overlastmeldingen
aanpassen/koppelen informatiesystemen en doorvoeren van burgers aan te nemen over handhaving openbare ruimte (op straat en op het water), horeca
stadsbrede ketenprocessen voor opvolgen meldingen en evenementen. Tevens faciliteert het ASC de uitwisseling van handhavingsmeldingen in de
overlast openbare ruimte. openbare ruimte tussen diverse partijen: handhaving, politie, straatcoaches (SAOA) en hosts
(Rembrandtplein en wallengebied). Verdere uitbreiding van het ASC naar andere overlastvormen
is op dit moment financieel niet mogelijk en onderzocht wordt of dit noodzakelijk is en zo ja, hoe
dit te dekken.
Opstellen masterplan handhaving en reiniging loopt Plan is op 22 januari 2020 vastgesteld in de raad. Het plan bestaat uit 7 bestuurlijke doorbraken
Met maatregelen op het gebied van veiligheid en met 19 maatregelen. Deze worden nu geïmplementeerd en verder uitgewerkt.
overlast, schoon en verkeer & mobiliteit (inclusief
water).
Uitbreiden aantal afvalbakken loopt In Centrum, Zuidoost en Nieuw-West zijn meer en betere (zelfpersende) afvalbakken geplaatst. Dit
heeft de capaciteit van op te vangen afval vergroot. Het gaat onder andere om Wallengebied en
Dam, Arenagebied, Plein 40-45, Burgemeester de Vlugtlaan en Slotermeerlaan.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 3
1. Minder overlast
Wat Status Beschrijving voortgang
e Verminderen overlast op en om het water
1.12 Communicatiecampagne grachten loopt De communicatiecampagne grachten van 2019 is volgens bewoners en handhaving succesvol. In
2019 daalde het aantal opgelegde sancties en uitgedeelde waarschuwingen voor geluidsoverlast
en snelheidsovertredingen. Het communicatieoffensief op de grachten wordt voortgezet en
uitgebreid naar meerdere locaties in 2020.
1.13 Nachtsluiting op het water instellen afgerond Zoals in vorige voortgangsbrief vermeld: Om overlast 's nachts voor bewoners tegen te gaan
heeft het college nu de bevoegdheid om een nachtelijk vaarverbod in te stellen, van 00.00 tot
07.00 uur. Dit nachtelijk vaarverbod kan per gebied en periode flexibel worden ingezet, afhanke-
lijk of de situatie daar om vraagt.
Overlast op- en afstaplocaties aanpakken loopt De handhaving op overlast bij op- en afstaplocaties wordt geïntensiveerd door onder andere
meer te surveilleren. Er zullen passende maatregelen genomen worden indien op- en afstaploca-
ties overlastgevend blijken te zijn. In 2020 wordt meer actie ondernomen tegen het oneigenlijk
toe-eigenen van openbare op- en afstapsteigers.
1.15 Overmatig alcoholgebruik op het water tegengaan loopt De staatssecretaris heeft aangegeven in eerste aanleg voorstander te zijn van een vergunning-
plicht voor passagiersvaart op grond van de Drank en Horeca Wet (DHW) . VWS werkt dit
momenteel uit. De nieuwe DHW treedt in 2021 in werking.
1.16 Versterking handhaving loopt Het handhavingsinzetplan voor 2020 is in voorbereiding.
Prioriteit ligt bij verhogen van de pakkans door
gerichte handhavingsacties (o.a. 12+ opvarenden en
evt. nachtsluiting), geluidsoverlast (muziek én schreeu-
wen) en borgen van de veiligheid op het water en
aanverwante zaken als afvaldumps, wildplassen en
illegaal aanmeren.
4 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
1. Minder overlast
Wat Status Beschrijving voortgang
e Verminderen overlast op en om het water
1.17 Slimme camera’s geluidsoverlast loopt Zoals in vorige voortgangsbrief gemeld wordt in Amsterdam proefgedraaid met een nieuw type
camera’s op het water. Ze worden ingezet om de overlast door harde muziek en lallende opvaren-
den aan te pakken. Deze camera’s zullen onderdeel worden van de ‘Digitale gracht’ die de
komende 2 jaar uitgerold zal worden. De camera's worden afgesteld op een geluidsniveau dat
door omwonenden als hinderlijk wordt ervaren. Zodra er meer herrie wordt gemaakt, beginnen
de camera's met filmen. In de controlekamer kan dan beoordeeld worden wat er aan de hand is
en kan er een handhaver op afgestuurd worden. Het systeem heeft een paar maanden proefge-
draaid bij Waternet, het bedrijf dat het Amsterdamse kraan-, riool- en vaarwater beheert.
@ Communicatiecampagnes
Enjoy & Respect campagne voortzetten/uitvoeren loopt In 2019 was de campagne vooral online te zien om overlap met de gemeentelijke campagne
Gedragscampagne die jonge, mannelijke bezoekers uit ‘Aanpak Binnenstad’ te voorkomen. In 2020 wordt Enjoy & Respect heroverwogen en draagt de
NL en VK bewust maakt van gewenst en ongewenst gemeente niet meer bij. Amsterdam&partners en haar toeristische partners zetten de campagne
gedrag op straat in de uitgaansgebieden. nog tijdelijk voort. Er wordt gewerkt aan een nieuwe campagne die de boodschappen van Enjoy
& Respect en Aanpak binnenstad combineert.
1.19 |live here campagne voortzetten/uitvoeren loopt We live here blijft een organisch buurtinitiatief zonder formeel bestuur. Het informatiecentrum zit
Campagne, geïnitieerd en mede-ontwikkeld door op Oudekerskplein 30, in een pand van Stadsgoed. Het project heeft veel internationale media
bewoners uit het Wallengebied, maakt bezoekers aandacht gekregen en was in 2019 winnaar van de landelijke Galjaardprijs. De prijs wordt jaarlijks
bewust dat er op de Wallen ook gewoond wordt. uitgereikt aan een communicatieproject in het publieke domein. Er zijn voor 2020 middelen
beschikbaar gesteld voor (online) campagnemiddelen, huisvesting en vrijwilligersvergoeding.
1.20 Informatiecampagnes uitvoeren loopt In 2019 startte een campagne om het publiek te informeren over geldende regels, zoals het
alcoholverbod in de openbare ruimte. Deze loopt ook in 2020 het hele jaar door.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 5
2. Aantrekkelijke functiemenging
Wat Status Beschrijving voortgang
EA Realiseren van diverser voorzieningenaanbod
bn
21 Straatgerichte aanpak aantrekkelijke loopt Samen met de ondernemers werkt CentrumXL, een samenwerkingsverband tussen de gemeente
winkelgebieden (voorheen: straatgerichte aanpak en het georganiseerd bedrijfsleven, aan het aantrekkelijk(er) houden en maken van de winkel-
diversiteit winkelaanbod) straten. Waar de focus zich in eerste instantie primair richtte op winkeldiversiteit, is de aanpak nu
Samenwerking met vastgoedeigenaren en breder. Gebleken is dat ondernemers in gesprek willen over alle facetten van hun straat of plein.
ondernemers Dus ook over bijvoorbeeld afvalinzameling, zwerfvuil, fietsparkeren, ondermijning en de promotie
van het gebied.
22 Uitbreiden van de straatgerichte aanpak diversiteit loopt Naast de 17 straten in Centrum hebben (en krijgen) ook gebieden een centrumfunctie. Daarom is
winkelaanbod naar West, Zuid en Oost op basis van de ervaringen in Centrum een start gemaakt met een gelijksoortige aanpak. Die is
gestart in winkelstraten in Zuid (De Pijp), West (gebied rondom de Hallen) en Oost (Javastraat).
De eerste fase (inventarisatie) van dit traject is afgerond. Samen met de ondernemers-
verenigingen worden acties voor de korte termijn in kaart gebracht en uitgevoerd. Voor de lange
termijn wordt gewerkt aan een gezamenlijk ambitieprofiel in een publiek-private samenwerking
met de ondernemers en pandeigenaren.
2.3 Onderzoeken hoe de komst van grote ketens in het afgerond Het onderzoek is in het kader van beantwoording motie 664.18 afgerond. Gebleken is dat het
centrum kan worden gemaximeerd niet mogelijk is om ketens te beperken of weren. Reden hiervoor is dat niet ruimtelijk is te
onderbouwen wat het verschil is tussen een winkel van een keten en die van een zelfstandig
ondernemer. Simpelweg omdat een winkel hetzelfde functioneert en een zelfde ruimtelijke
uitstraling heeft. Zowel de wet Ruimtelijke Ordening als de Europese Dienstenrichtlijn verlangt
een dergelijke ruimtelijke onderbouwing.
24 Verbeteren branchering warenmarkten loopt De verbetering branchering warenmarkten wordt opgenomen in de uitwerking van de Marktvisie.
Aanpassen van inrichtingsbesluiten en markt- Daarmee is een aanvang gemaakt voor de markten in Zuidoost. De andere markten volgen.
reglementen, inclusief verzoek van de raad (via motie)
naar instrumenten om toeristische marktkramen tegen
te gaan.
6 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
2. Aantrekkelijke functiemenging
Wat Status Beschrijving voortgang
EA Realiseren van diverser voorzieningenaanbod
a
2.5 Behoud van historische vaartuigen op het water loopt Op 7 november 2019 is de conceptregeling (op het binnenwater) besproken in de gemeenteraad.
Volgens de raad is het onwenselijk het plafond van 550 vergunningen verder te verhogen. Tevens
is een motie aangenomen, waarin de raad heeft aangegeven belang te hechten aan het behoud
van historische passagiersvaartuigen op de grachten. Het college heeft het verzoek van de raad
overgenomen en daarom het totaal aantal vergunningen in het segment “beeldbepalend en
historisch” vastgesteld op 155, waarvan 110 voor historisch en 45 voor beeldbepalend.
LH KJ Kd
Groei overnachtingsaanbod beperken
LE |
Overnachtingsbeleid evalueren loopt Het huidige restrictieve overnachtingsbeleid is in 2019 geëvalueerd. De evaluatie laat zien: het
Uitvoeren vervolgacties overnachtingsbeleid werkt op zichzelf goed, maar door directe rechten in bestemmingsplannen
komen er nog nieuwe hotels bij. Naar aanleiding van de evaluatie wordt de gebiedskaart met het
nee-gebied verder vergroot. In deze gebieden werkt de gemeente niet meer mee aan nieuwe
hotelinitiatieven. Dit heeft geen invloed op de directe rechten in bestemmingsplannen. De
aangepaste gebiedskaart wordt volgens planning in Q2 van dit jaar ter vaststelling voorgelegd
aan het college.
Zie ook 6.7: Vaststellen regionaal ontwikkelingskader hotels MRA inclusief oprichting regionaal
toetsteam.
27 Onderzoeken nul dagengebieden vakantieverhuur in | loopt Conform coalitieakkoord wordt onderzocht of een verbod op vakantieverhuur mogelijk is in
drukke gebieden buurten waar de balans is verstoord.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 7
ee. . e
2. Aantrekkelijke functiemenging
Wat Status Beschrijving voortgang
|H]
Groei overnachtingsaanbod beperken
LE)
28 Continueren handhaven illegale toeristische verhuur continu Handhaving wordt gecontinueerd en betreft het oppakken van meldingen Zoeklicht, het sluiten
van woonruimte van illegale hotels, digitaal rechercheren en andere technieken die de handhaving versterken.
Door de uitspraak van de Raad van State begin 2020 zijn alle vrijstellingen onder de Huisvestings-
verordening, waaronder vakantieverhuur, komen te vervallen. Het is niet langer mogelijk om
zonder vergunning aan vakantieverhuur te doen. Daarom wordt op korte termijn gewerkt aan een
vergunningstelsel voor vakantieverhuur, die hoogstwaarschijnlijk op 1 april in werking zal treden.
Amsterdam ontwikkelt samen met de G4 een Landelijk registratiesysteem toeristische verhuur.
Dit systeem valt onder de Wet toeristische verhuur die naar verwachting in juli 2020 van kracht
gaat. In deze wet staat dat gemeenten een plicht aan verhuurders kan opleggen om zich eerst te
registreren alvorens zij starten met vakantieverhuur. Op deze manier heeft de gemeente een
instrument in handen om meer inzicht te krijgen in de aantallen en om overtredingen bij toeristi-
sche verhuur beter te handhaven.
Invoeren volumebeleid B&B op basis van loopt Het B&B beleid, met gebiedsquota, is vastgesteld in december 2019. In januari en februari was er
vergunningen een aanmeldingstermijn, waarbij Amsterdammers konden aangeven in aanmerking te willen
komen voor een vergunning. De Amsterdammers die een aanvraag hebben ingediend, kunnen
vanaf maart gefaseerd een vergunning aanvragen.
Overnachtingsaanbod upgraden
RR Re OA
2.10 Kwaliteitsverbetering hotels en hostels stimuleren continu Kwaliteitsverbetering wordt gestimuleerd via drie lijnen:
1. Uitvoeren van een kwaliteitstoets op basis van het overnachtingsbeleid en in het kader van de
omgevingsvergunning.
2. Uitvoeren regeling ‘nieuw voor oud’ op basis van het overnachtingsbeleid en in het kader van
de omgevingsvergunning.
3. Voor kwaliteitsverbetering van bestaande hotels wordt de invoering van een exploitatie-
vergunning voor hotels onderzocht. De burgemeester heeft een voorstel in het college
gebracht en is gestart met een pilot waarbij een exploitatievergunning voor spyshops is
ingevoerd. De ervaringen van de pilot worden gebruikt bij het onderzoek naar de exploitatie-
vergunningen-systematiek voor hotels.
8 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
3. Meer ruimte op straat en op het water
Wat Status Beschrijving voortgang
Ë Verminderen druk openbare ruimte
3.1 Uitvoeren bestuursopdracht ‘Gebiedsgericht beleid loopt De gemeente werkt aan een afwegingskader voor het reguleren en beprijzen van economische
voor commerciële activiteiten in de openbare activiteiten in de openbare ruimte als uitwerking van de bestuursopdracht. Streven is dat het
ruimte’ afwegingskader voor de zomer van 2020 gereed is.
3.2 Vergunningsplicht toeristengidsen uitbreiden naar afgerond Per 1 april 2020 geldt een aangescherpt beleid voor rondleidingen: het is onder andere verboden
buiten het Wallengebied om rond te leiden langs de ramen van sekswerkers, het ontheffingsgebied geldt voor heel
Centrum en de groepsgrootte is teruggebracht tot maximaal 15 deelnemers. Rondleidingen
mogen alleen plaatsvinden tussen 8.00 en 22.00 uur.
3.3 Opstellen nieuw terrassenbeleid loopt Uit de bestuursopdracht kwam de wens naar voren om dit te borgen in het omgevingsplan. De
Uitwerken als onderdeel van de bestuursopdracht uitgangspunten daarvoor zijn afgestemd en worden nu uitgewerkt. Ten behoeve van het beleids-
‘Gebiedsgericht horeca- en terrassenbeleid’ kader zelf is alle informatie verzameld en dit wordt momenteel verwerkt tot een concept beleids-
kader. Dit wordt in Q2 2020 afgestemd met alle stadsdelen. Er is een voornemen om gelijktijdig
een pilot te starten waarin de gebiedsgerichte uitwerking van het voorgestelde beleid wordt
getoetst. De goedkeuring daarvoor is nog niet rond. Er loopt een onderzoek naar mengformules
(detailhandel met additionele horeca) in de Pijp. De uitkomsten worden gebruikt als input voor
het op te stellen horecabeleid.
34 Uitvoeren Meerjarenplan Fiets 2017-2022 loopt De jaarlijkse Monitor Fiets wordt dit keer in maart/april apart voorgelegd aan de Raad. In 2018 en
Ter verbetering van doorstroming fietsverkeer en meer 2019 samen zijn circa 7.500 inpandige fietsparkeerplaatsen toegevoegd en zo'n 5.000 plaatsen
ruimte voor fietsers, meer fietsparkeerplekken met toegevoegd in de openbare ruimte. Er zijn in 2019 100.000 verkeerd geplaatste en verwaarloos-
aandacht voor ruimte op de stoep, gedragsaanpak de fietsen geknipt. Er zijn op de drukke locaties acties uitgevoerd om de fietsparkeerdruk te
fietsers en verbeteren handhaving fietsparkeren. verminderen, onder andere door bijplaatsen voorzieningen, inzetten coaches, en ludieke acties. In
Hiertoe worden diverse experimenten uitgevoerd. de afgelopen 3 jaar is het aandeel plusnet fiets met een minimale breede van 2,5 meter gestegen
van 34% naar 43% en zijn 5 kruispunten fietsvriendelijker ingericht.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 9
3. Meer ruimte op straat en op het water
Wat Status Beschrijving voortgang
re Amsterdam Autoluw
3.5 Programma Autoluw loopt Op 23 januari 2020 is de Agenda Amsterdam Autoluw door de gemeenteraad vastgesteld en
zijn verschillende moties aangenomen. De agenda omvat 27 concrete maatregelen om het
autogebruik en het aantal geparkeerde auto’s terug te dringen. Met de ruimte die vrijkomt,
wordt de stad leefbaarder en toegankelijker. Dit gebeurt onder andere door:
- Schone en actieve verplaatsingen te stimuleren.
- Het aantal autoritten te verminderen en ruimte te maken in (stads)straten voor fietsers en
voetgangers.
- Het aantal geparkeerde auto’s te verminderen.
De maatregelen en de moties worden nu verder uitgewerkt en de uitvoering wordt gestart.
3.6 Meer ruimte maken voor voetgangers, fietsers,
openbaar vervoer, verblijven en noodzakelijke
voorzieningen zoals afvalcontainers en laad- en
losplekken.
Zie Autoluw
3.7 Gebiedsspecifieke inrichting verkeer en parkeren
Zie Autoluw
3.8 Innovatieve regulering en handhaving
Zie Autoluw
10 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
3. Meer ruimte op straat en op het water
Wat Status Beschrijving voortgang
Verminderen touringcars en vrachtwagens
aal
3.9 Uitvoeren pilot 9 straatjes loopt De eerste aanbesteding is mislukt vanwege een te laag beschikbaar plafondbedrag. Het college
Met een Europese aanbesteding wil de gemeente het heeft op 5 november 2019 besloten tot een vervolg. Een tweede aanbesteding in 2020 is in
inzamelen van bedrijfs- en huishoudelijk afval in het voorbereiding, zodat de marktpartij op 1 januari 2021 kan starten.
gebied op de markt zetten. Dit vermindert het zware
verkeer in het gebied en zorgt voor een daling van de
hoeveelheid afval op straat.
3.10 Uitwerking visie overstaplocaties loopt Het college komt in Q1 2020 met de Visie Overstaplocaties. Hierin zijn de belangrijkste uitgangs-
Betreft overstaplocaties tussen touringcar en punten opgenomen.
rondvaart/rivier- en zeecruise.
3.11 Realisatie Transferpunt Touringcar Rondvaart (TTR) loopt In Q4 2019 heeft inspraak en consultatie over Agenda Touringcar plaatsgevonden. Agenda bevat
Er komt een transferplek om van de touringcar naar maatregelen om overlast van touringcars te beperken. Planning gaat uit van bestuurlijke besluit-
rondvaartboten. Deze wordt gebouwd buiten het vorming door college in Q2 2020.
centrum. Deze actie vloeit voort uit het Touringcar
Transitieplan centrum en de Watervisie.
3.12 Minder touringcars binnen de A10 en beneden
het IJ
Zie realisatie TTR
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 11
3. Meer ruimte op straat en op het water
Wat Status Beschrijving voortgang
a 20
zyqp Verminderen overlast taxi's
3.13 Uitbreiden OV-aanbod naar de nacht
Zie Autoluw
3.14 Ontwikkelen volumebeleid taxi's loopt Onderzoek Intelligente toegang Taxi is in uitvoering. Hierin wordt gekeken naar de juridische en
technische mogelijkheden voor dynamische toegang van taxi's in de stad. En er wordt digitale
techniek ingezet voor selectieve gebiedstoegang, bijvoorbeeld op basis van uitstooteisen,
beschikbare standplaatsruimte of taxivraag.
RN Tegengaan van overcrowding
eg.
3.15 Inzet technologische hulpmiddelen voor loopt Crowd Management Systeem Amsterdam: afgelopen jaar is de aanbesteding voor de meet-
volumebeleid en beheersen verkeersstromen instrumenten in het Wallengebied afgerond. De meetsystemen worden nu permanent geïnstal-
leerd. Het gebied wordt structureel gemeten. Wekelijkse datarapportages worden gebruikt voor
de operationele inzet van hosts, handhaving en politie en adviezen richting vergunningverlening.
De data van het crowd monitoringssysteem worden tevens gebruikt om meer inzicht te krijgen in
de toekomstige drukte. Met dit inzicht kan in de nabije toekomst de inzet van mensen en
middelen nog efficiënter worden gepland.
3.16 Ontwikkelen, inzetten en evalueren crowd- loopt idem
managementscenario’s
12 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
3. Meer ruimte op straat en op het water
Wat Status Beschrijving voortgang
TN Terugdringen pretvervoer op water en land
3.17 Aanscherping van het beleid voor alternatief afgerond Op 19 december 2019 heeft de raad ingestemd met de wijziging van artikel 2.51 van de APV
personenvervoer om het vergunningenstelsel rond alternatief personenvervoer te beëindigen. Hierdoor is het per
1 april 2020 in het geheel verboden op of aan de weg met een voertuig dat niet onder de Wet
personenvervoer 2000 valt tegen betaling personenvervoer aan te bieden. Na het verbod zal er
monitoring van de overlast plaatsvinden in de nieuwe situatie die daarbij ontstaat. Op basis van
de resultaten van de monitoring kan bestuurlijk besloten worden of er onder andere verdere
prioritering van handhaving nodig is en of nader onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijk-
heden rond het reguleren van de belmarkt.
3.18 Aanscherping vignetbeleid pleziervaart loopt Alle vaartuigen in openbaar Amsterdams water dienen in 2020 te zijn voorzien van een vignet.
Dat geldt dus zowel voor vaartuigen die een ligplaats willen innemen als voor vaartuigen die
alleen door Amsterdam willen varen. Door de combinatie van de vignetplicht en de inrichting van
een meetsysteem kan een dynamisch verkeersmodel worden vormgegeven. Dit model levert de
data om verkeersmaatregelen te kunnen nemen en informatiegestuurd te kunnen handhaven.
Naar verwachting wordt het voorgesteld beleid in Q1 van 2020 vastgesteld.
3.19 Grenzen aan groei passagiersvaart afgerond Op 7 november 2019 is de conceptregeling (op het binnenwater) besproken in de gemeenteraad.
Tijdens de bespreking heeft de raad aangegeven dat het onwenselijk is het plafond van 550
vergunningen verder te verhogen. Het college heeft dit overgenomen.
3.20 Verbod 12+ opvarenden afgerond Sinds mei 2019 is de 12+ regel van kracht. Een pleziervaartuig mag maximaal 12 personen plus
een schipper aan boord hebben. Naast de gebruikelijke persaandacht en informatie op de
gemeentelijke website en social media is hiervoor een flyer ontwikkeld. Deze flyers zijn in de
zomer 2019 verspreid onder pleziervaartuigen in de hele stad.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 13
4. Betere balans kosten en baten bezoekerseconomie
Wat Status Beschrijving voortgang
Pe, Eerlijker beprijzen gebruik van de stad voor bezoek en recreatie
41 Verhogen toeristenbelasting afgerond | Op 1 januari 2020 is een nieuwe systematiek voor de toeristenbelasting ingevoerd. Verblijfsbe-
zoekers die overnachten in een hotel betalen naast een percentage van 7% van de overnachtings-
prijs ook een vaste bijdrage van € 3,- per persoon per overnachting aan het veilig, schoon en
leefbaar houden van de stad. Kinderen tot 16 jaar zijn vrijgesteld van deze vaste bijdrage. Om de
toeristenbelasting doelmatig uit te kunnen voeren geldt voor verblijf in woningen (bijvoorbeeld
particuliere vakantieverhuur) geen vaste bijdrage per persoon per overnachting, maar is het tarief
verhoogd naar 10% van de overnachtingsprijs, zodat ook deze groep verblijfsbezoekers eerlijk
bijdraagt aan de stad. De raad heeft de Verordening op de toeristenbelasting 2020 vastgesteld
op 8 november 2019.
4,2 Invoeren VMR op gidsgroepen afgerond Op 1 januari 2020 is VMR voor gidstours stadsbreed geïntroduceerd. Deelnemers aan gidstours
Dit maakt onderdeel uit van een pakket aan maatrege- die tegen betaling worden aangeboden, leveren een bijdrage van € 1,50 aan de stad. De raad
len waarmee met ingang van 2021 in totaal € 105 heeft de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te land, waarmee de invoering van de
miljoen structureel wordt gerealiseerd. Het gaat om heffing is geregeld, op 8 november 2019 vastgesteld.
verhoging van de tarieven VMR en introductie van de
VMR voor gidstours (2020) en betaalde evenementen
en festivals in de openbare ruimte (2021).
4.3 Uitbreiden en verhogen VMR afgerond De tarieven VMR zijn met ingang van 1 januari 2020 verhoogd van € 0,66 cent naar € 1,50.
Dit nieuwe tarief geldt voor stadsrondritten per autobus en voor vermaak te water met gemoto-
riseerde vaartuigen (waaronder rondvaarten). Voor vermaak te water met ongemotoriseerde
vaartuigen (zoals waterfietsen) is het tarief bepaald op € 0,75. De raad heeft de Verordening
op de vermakelijkhedenretributie te land, waarmee de invoering van de heffing is geregeld,
op 8 november 2019 vastgesteld. Met de uitbreiding van de VMR en de verhoging van de
tarieven wordt ook een eerlijke bijdrage aan de stad gevraagd van dagbezoekers. De raad heeft
de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water, waarmee verhogen van de tarieven
is geregeld, op 8 november 2019 vastgesteld.
14 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
4. Betere balans kosten en baten bezoekerseconomie
Wat Status Beschrijving voortgang
Pe, Eerlijker beprijzen gebruik van de stad voor bezoek en recreatie
44 Reclamebelasting herinvoeren afgerond De reclamebelasting is per 1 januari 2020 van kracht in Amsterdam. De reclamebelasting geldt
voor reclame-uitingen en andere aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De
reclamebelasting is een regulerende heffing en zal naar verwachting bijdragen aan het tegengaan
van de verrommeling van de openbare ruimte. Bij de inrichting van de reclamebelasting is
rekening gehouden met de druk op de openbare ruimte en gekozen voor verschillende tarief-
gebieden. De Verordening op de reclamebelasting is op 8 november 2019 vastgesteld door de
raad.
Voortzetten precario voor terrassen afgerond De tarieven voor precario terrassen zijn verhoogd met ingang van 1 januari 2020 en zullen in 2021
verder stijgen. De raad heeft gekozen voor een vereenvoudiging van de tarievenstructuur en vast-
gehouden aan tariefdifferentiatie per gebied om recht te doen aan verschillen in de druk op de
openbare ruimte.
Hogere beprijzing gebruik van water en wal afgerond De gemeenteraad heeft in december 2019 de Verordening Binnenhavengeld 2020 vastgesteld.
De tarieven voor de pleziervaart zijn hierbij verhoogd.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 15
9. Duurzame recreatie en voorzieningen
Wat Status Beschrijving voortgang
OM Vervoer verduurzamen
re
5.1 Inzetten op beperken vakantieverkeer en korte loopt In het kader van de komende Luchtvaartnota heeft het college een brief naar de minister gestuurd. In
vluchtafstanden Schiphol deze brief pleit het college voor het opvolgen van de aanbevelingen van de Raad voor de Leefomge-
ving en Infrastructuur uit het rapport ‘Luchtvaartbeleid een nieuwe aanvliegroute’ (april 2019). Het
RLI-rapport past goed bij het coalitieakkoord van het college en de daarin genoemde ‘pas op de
plaats’ voor de groei van Schiphol. Dat geldt ook voor de wens voor de aanbeveling om in te zetten
op het vervangen van korte afstandsvluchten door internationaal treinverkeer.
In het rapport en de brief wordt tevens gesproken over het beprijzen van luchtvaart. Het college ziet
de invoering van de nationale vliegbelasting als een belangrijke eerste stap, maar in deze vorm nog
onvoldoende om een gedragsverandering teweeg te brengen. Een steviger inzet op beprijzing van
de luchtvaart, met oog voor een internationaal gelijk speelveld, verdient de voorkeur. De opbrengst
hiervan kan worden ingezet ter financiering van de prioritaire (nationale) bereikbaarheidsopgave aan
de westkant van Amsterdam (doortrekken NoordZuid-lijn naar Hoofddorp en sluiten van de kleine
ring), waarmee ruimte wordt gecreëerd op het spoor voor meer internationaal treinverkeer en zo
concreet invulling geeft aan de substitutieopgave. Hieraan wordt tevens samengewerkt in onder
andere het programma Samen Bouwen aan Bereikbaarheid. Inmiddels is er een rechtstreekse
treinverbinding tussen Amsterdam en Londen. De gezamenlijke lobby voor verbetering en versnelling
van internationale treinverbindingen wordt samen met het rijk en de regio gecontinueerd.
Duurzame zeecruise stimuleren loopt Uitkomsten van de onderzoeken inclusief het vervolgtraject zijn besproken in het bestuursplatform in
november 2019 in het kader van de regionale Beleidsnota Zeecruise in het NZKG. Vervolgtraject
betreft het onderzoeken van de haalbaarheid van verduurzamingsmaatregelen. Concept beleid wordt
eind 2020 aan het bestuursplatform NZKG voorgelegd voor vrijgave inspraak/consultatie. De proces-
planning is aangepast aan het advies- besluitvormingstraject m.b.t. de IJ-oeververbindingen.
5.3 Duurzame riviercruise stimuleren loopt In de eerste helft van 2020 wordt het concept Beleid Riviercruise 2020-2030 voorgelegd aan B&W
voor vrijgave inspraak, met een focus op duurzaamheid.
16 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
® . .
9. Duurzame recreatie en voorzieningen
Wat Status Beschrijving voortgang
Mw Vervoer verduurzamen
de
5.4 Versnelde verduurzaming passagiersvaart loopt Er komt geen ontheffing voor historische vaartuigen. Ruim 70% van de passagiersvaartuigen vaart al
Voorstel om alle nieuwe vergunde passagiersvaar- uitstootvrij.
tuigen per 2022 uitstootvrij te laten varen. Alle
passagiersvaartuigen moeten per 2025 uitstootvrij
varen. Dit geldt ook voor de ondersteunende
voorzieningen.
Verduurzaming pleziervaart en goederenvervoer | loopt Om de transitie te bevorderen zullen vanaf 2020 in publieke aanbestedingen gunningscriteria worden
over water toegekend aan verduurzaming. Voor duurzaam transport over water worden pilots gehouden om
Uitwerken plan voor de versnelde transitie naar ervaring op te doen en kennis op te bouwen: 3 pilots in 2020 en 5 pilots in 2021. Ook wordt beleid
uitstootvrije vaart. gemaakt voor het uitgeven van vergunningen voor transport over water.
Stimuleren schoon, gezond en gedeeld vervoer loopt Op basis van de in de raad vastgestelde Nota Deelmobiliteit gaat Amsterdam de aankomende 2 tot 3
Stimuleren overstap naar andere vervoerswijzen jaar kleinschalig experimenteren met schone deelvervoersmiddelen, zoals deelfietsen. Ook wordt aan
door bijvoorbeeld te investeren in brede stoepen/ twee partijen een stadsbrede vergunning verleend voor het aanbieden van elektrische deelbrommers.
fietspaden, schoon OV in stad en regio en het De vraag is of het gebruik van elektrische deelbromfietsen leidt tot minder autoritten en minder
ontwikkelen van hubs voor parkeren, OV, goede- stilstaande en geparkeerde bromfietsen op straat.
renoverslag en deelmobiliteit.
5.7 Uitstootvrije taxi's in Amsterdam loopt In de Agenda Taxi, in november 2019 vrijgegeven voor inspraak, is de ambitie van uitstootvrije taxi's
De ambitie is een uitstootvrij gebied voor taxi's tevens opgenomen. Voor de nadere uitwerking is het Actieplan Schone Lucht leidend, afstemming
binnen de ring A10. vindt plaats tussen de programma's. In december 2019 is de subsidie “Aanschaf uitstootvrije taxi's
voor gebruik in Amsterdam 2019-2021” gestart. Via regulerende, stimulerende en faciliterende
maatregelen zal er verder worden gewerkt aan een uitstootvrije taxilbranche.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 17
9. Duurzame recreatie en voorzieningen
Wat Status Beschrijving voortgang
er Vrijetijdsvoorzieningen verduurzamen
pd
en
5.8 Opstellen visie op duurzaam toerisme nog opte | Erwordt in 2020 een visie over duurzaam toerisme opgesteld. Hierbij worden de reeds lopende
starten initiatieven van de toeristische sector betrokken.
5.9 Duurzame hotels stimuleren loopt De gemeente heeft een koplopersgroep hotels opgericht om manieren te onderzoeken om tot een
circulaire bedrijfsvoering te komen (verspilling, afval, energie, logistiek). De koplopersgroep groeit
gestaag en vertegenwoordigt nu 22 hotels. Behaalde resultaten en verkregen inzichten worden
gedeeld via een publicatie ‘Tijd voor verandering! (zie www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/
duurzaam-amsterdam/bedrijf-instelling/hotels/). Er is een samenwerking met Horecava gestart gericht
op verdere opschaling.
Verduurzamen festivals loopt Zie 6.11: Spreiden van evenementen.
In 2020 moeten alle grote evenementen voldoen
aan de criteria van de Richtlijn Duurzame
Evenementen. Eisen voor vergunningverlening
richten zich op energie, water, afval, mobiliteit en
organisatie/communicatie.
18 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
6. Spreiden van bezoekers
Wat Status Beschrijving voortgang
°, Verplaatsen van publiekstrekkers naar perifere locaties
6.1 Onderzoeken mogelijkheden geografische loopt Zoals in vorige voortgangsbrief gemeld: De gemeente heeft eerder middelen vrijgemaakt voor de
spreiding cultuuraanbod voorbereiding voor een nieuw gebouw voor de Meervaart aan de Sloterplas, een nieuwe vestiging
van de Openbare Bibliotheek Amsterdam in Zuidas en nieuwe culturele buurtvoorzieningen in de
stadsdelen Noord, Nieuw-West en Zuidoost. De onderzoeken naar een concrete invulling van
grootstedelijke culturele voorzieningen aan het Buikslotermeerplein en in de ArenAPoort zijn nog
gaande.
Zoeken van een nieuwe locatie PTA voor grotere | loopt Uitkomsten van de onderzoeken inclusief het vervolgtraject zijn besproken in het bestuursplatform
cruiseschepen NZKG in november 2019. Begin 2020 is gestart met diverse vervolgonderzoeken inclusief locatie-
onderzoeken. Deze moeten leiden tot een concept beleidsvisie die eind 2020 aan het bestuurs-
platform kan worden voorgelegd voor vrijgave inspraak/consultatie. De procesplanning is aangepast
aan het advies- besluitvormingstraject m.b.t. de IJ-oeververbindingen. Het advies van commissie
D'Hooghe wordt in mei verwacht.
6.3 Inzetten op kwaliteits- en spreidingstrategie loopt Eerste helft 2020 wordt het concept beleid voorgelegd aan B&W voor vrijgave inspraak. Vaststelling
riviercruise van het beleid staat gepland voor Q4 2020.
Nieuwe locaties op- en afstappen en ligplaatsen loopt Nota Varen deel 2 is vrijgegeven voor inspraak. Er wordt momenteel onderzocht hoe medegebruik
op semi-exclusieve locaties eruit zou komen te zien. In 2020 wordt ook gekeken naar nieuwe locaties
voor het op- en afstappen en ligplaatsen buiten het centrum. Tevens komt er in 2020 een ligplaatsen-
register.
6.5 Weren van commercieel verhuurde waterfietsen loopt Voor wat betreft betaalde recreatievaart (bv. waterfietsen) komt het college met een visie in 2020.
en sloepjes
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 19
6. Spreiden van bezoekers
Wat Status Beschrijving voortgang
K 7 Bezoekers verleiden naar minder drukke gebieden
6.6 Continueren ‘Amsterdam bezoeken, Holland loopt Het project Amsterdam Bezoeken, Holland Zien 3.0 loopt tot 2020. Medio 2020 worden voor de
zien’ evaluatie gesprekken met betrokken gemeenten, provincies en amsterdam&partners gevoerd. De
Internationaal marketingconcept voor het aantrek- betrokken partijen zijn voornemens om de marketingcampagne te continueren. In het kader van de
ken van bezoekers naar de MRA Strategische Agenda Toerisme MRA wordt in 2020 een nieuwe gebiedspilot gekozen en uitgevoerd.
Voorlopige uitkomsten laten zien dat er in 2019 een stijging is in het aantal overnachtingen in de
Gooi- en Vechtstreek, het eerste pilotgebied.
67 Vaststellen regionaal ontwikkelingskader hotels loopt In 2019 heeft het Bestuurlijk Platform Economie het MRA Ontwikkelkader Verblijfsaccommodaties
MRA inclusief oprichting regionaal toetsteam vastgesteld. Het Ontwikkelkader beoogt alleen kwalitatief goede, gebiedsversterkende initiatieven
mogelijk te maken en verdere spreiding van toerisme over de regio te bevorderen. Vooruitlopend op
de oprichting van een MRA Expertteam is dit team al volgens de nieuwe werkwijze van start gegaan.
Het expertteam toetst hotelinitiatieven in de regio aan het MRA Ontwikkelkader. Ook toetst het
Amsterdamse initiatieven aan het Amsterdamse overnachtingsbeleid. Er vindt dus meer afstemming
plaats, maar de gemeenten maken hierin uiteindelijk hun eigen keuzes.
Zoals is toegezegd in de raadscommissie FEZ van 16 januari 2020, zal in Q2 het MRA Ontwikkelkader
Verblijfsaccommodaties ter kennisname worden voorgelegd aan de raadscommissie zodra dit is
vastgesteld door het college.
Citymarketing gericht op het spreiden van continu Artificial Intelligence - chatbot Goochem: Het afgelopen anderhalf jaar is gewerkt aan de realisatie en
bezoekers doorontwikkeling van de articifial intelligence chatbot ‘Goochem’. Deze zelflerende chatbot is een
Amsterdam&partners is gericht op op het gidsen toepassing die wordt ingezet om bezoekers te wijzen op cultureel aanbod op basis van de behoeften
en spreiden van bezoekers over minder drukke en interesses van de bezoekers. Het is een zelflerend systeem, op basis van een uitgebreide database
delen van de stad en de metropoolregio. Er wordt met daarin al het culturele aanbod in de MRA.
gebouwd aan een sterke reputatie van de MRA.
6.9 Opstellen marketing en promotieplan Cycle- loopt Afgelopen anderhalf jaar zijn 8 toeristische fietsroutes ontwikkeld, gericht op de internationale
Seeing Amsterdam bezoeker, die vanuit Amsterdam - door de groene scheggen, de regio in gaan. De routes zijn
afgestemd op het investeringsprogramma Fiets, waardoor de routes op termijn ook fysiek worden
aangepakt.
20 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
e
6. Spreiden van bezoekers
[ee neee
Buitenpoorten loopt Er vinden verkennende gesprekken plaats met NS, provincie NH en de regio Gooi- en Vechtstreek om het station
Treinstations tussen stad en landschap Bussum Zuid aan te wijzen als potentieel nieuwe Buitenpoort.
promoten en ontwikkelen om inwoners
en toeristen van Amsterdam naar het
omliggende landschap te trekken.
$ € „_Reguleren van festivals
Spreiden van evenementen loopt De evaluatie van het evenementenbeleid in 2019 heeft geleid tot vijf belangrijke wijzigingen:
1. Het vergunningenbeleid blijft grotendeels intact. Wel wordt in het geluidsbeleid een aantal aanpassingen
gedaan om overlast verder te beperken, en wordt de richtlijn duurzaamheid verder ingevoerd als een extra
stimulans om een evenement zo duurzaam mogelijk te laten zijn.
2. Een aantal locatieprofielen wordt herzien. Kleine wijzigingen worden nu doorgevoerd en gelden al voor 2020.
Grotere wijzigingen, vooral gericht op het terugdringen van de druk op de locatie en/of de directe omgeving,
worden per 2021 ingevoerd. Door aanpassingen in de locatieprofielen kan hinder en overlast verder worden
beperkt.
3. De schaarse vergunningen voor grote muziekevenementen worden in de toekomst via selectie verdeeld. Door
te toetsen op goed georganiseerd en op de betekenis van evenementen kan beter gestuurd worden op
leefbaarheid, kwaliteit en toegevoegde waarde en op een aanbod dat voor alle Amsterdammers iets te
bieden heeft.
4, Het wordt makkelijker om kleine en nieuwe evenementen te organiseren, die kunnen bijdragen aan de
leefbaarheid en sociale cohesie in de buurt. O.a. door plekken voor nieuwe organisatoren te reserveren op de
kalender, te onderzoeken of de drempel voor de vergunningplicht kan worden verhoogd van 100 naar 250
bezoekers, en door te onderzoeken op welke manier de financiële drempel kan worden verlaagd.
5. De uitvoering (vergunningverlening, handhaving en toezicht) van grote evenementen komt in in één stedelijk
programma. Dit zal leiden tot een effectievere en efficiëntere uitvoering, en daarmee tot minder hinder voor
Amsterdammers.
In 2019 heeft het BO Economie MRA ingesteld met een pilot voor verplaatsing van evenementen van de drukke
plekken MRA naar minder drukke plekken. Gemeenten die pilotlocaties hiervoor willen aanwijzen worden
begeleid door een expertiseteam met kennis vanuit gemeente Amsterdam en recreatieschappen Noord-Holland.
Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 21
6. Spreiden van bezoekers
Wat Status Beschrijving voortgang
N € ‚__Reguleren van festivals
6.12 Opstellen parkenmonitor afgerond De Bodem & Groenadviezen zijn vanaf 2019 beschikbaar gesteld. Vanaf 2020 zijn de adviezen per
De gemeente stelt een actueel groen- en locatie uitgebreid met kaarten met het kwetsbaar groen gecategoriseerd en bijbehorende beschermings-
bodemadvies beschikbaar aan evenementen- maatregelen. E.e.a. om het groen en de bodem te beschermen en eventuele schade vast te stellen na
organisatoren. Hierin worden aandachtspunten een evenement (via een visuele inspectie).
en minimale beschermingsvereisten mee-
gegeven op het gebied van flora, fauna en
bodem om schade aan een park te voorkomen.
Via evaluatie en monitoring van de evene-
menten wordt parkenkennis opgebouwd en
uitgewisseld.
@ Uitbreiden van groen
6.13 Groen en parken verbinden loopt Naar verwachting start rond mei 2020 het adviestraject voor de stadsdelen en de inspraak over de
Realiseren van netwerken van groene stads- Groenvisie.
straten en groene verbindingen.
- EN
22 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
| Onderzoeksrapport | 22 | val |
EEn ET EE
At a
| \
e.
RAADSADRES
Aan de stadsdeelraad,
De Ouderen Adviesraad Amsterdam Centrum stuurt onderstaande punten in als antwoord op de door u gestelde
vraag in uw brief van 16 oktober j.l, ten behoeve van de discussie in de vergadering van de Commissie Welzijn en
Onderwijs op 6 november a.s
Omdat in het agendapunt n.a.v. het rapport van de Rekenkamer ‘Wonen met zorg in stadsdeel centrum’, onze brief
met onze standpunten wel aan de orde zal zijn geweest, noemen wij hier het belangrijkste punt, nl, het oprichten
van een task force Wonen (met zorg) voor Ouderen hier slechts pro forma. Wat de samenstelling en de doelstelling
van een dergelijke task force zal zijn en hoe de inspraak van betanghebbenden daarbij wordt geregeld, is een punt
van uitwerking.
Hieronder volgen onze drie punten ten behoeve van de discussie met de raadscommissie en de aanwezige
organisaties.
1. De bezuinigingen en de gevolgen daarvan die onevenredig zwaar neerkomen bij ouderen, met als
voorbeelden de bezuiniging op woningaanpassingen welke toch het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van
ouderen tot doel hebben, en het wegvallen van verhuiskostenvergoedingen voor ouderen, waardoor de
doorstroming naar beter geschikte woningen stagneert.
2. Het in stand houden van de medische dienstverlening in de Amsterdamse binnenstad door het OLVG,
waarbij het Prinsengrachtziekenhuis op de benedenetage deze dienstverlening kan continueren, en op de
bovenetages o.a, toegankelijke woningen voor ouderen kunnen worden gerealiseerd. Dit zou een
samenwerkingsproject kunnen worden met de Vereniging CPO Wonen i.o. en de Ouderen Adviesraad
Amsterdam Centrum.
3, Openbare ruimte en veiligheid. Stringente handhaving van het verbod van fietsen, scooters en fietsriksjas
op de trottoirs, en handhaving op het houden van de goede rijrichting van dit verkeer.
1
Î
Graag willen wij deze punten aan de leden van de Commissie Welzijn en Onderwijs toelichten,
Met vriendelijke groet, namens de OAR A'dam C,
Frederika Gepken
Frederika Gepken
Email: [email protected]
__StadsdeetGeetun |
EEN |
[ -6 NVRR
mmm
| Raadsadres | 1 | train |
VN2023-017525 Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkelin
Stadsdeel Centrum x Gemeente ! 9 RO
% Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
Portefeuille Ruimtelijke Ordening
Agendapunt A
Datum besluit 11 juli 2023, college van B&W
Onderwerp
Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo
Wettelijke grondslag
* Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur
van de gemeente te voeren.
* Artikel 169 Gemeentewet
Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de
gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1). Zij
geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2).
e Artikel 5 lid 2 van de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving
omgevingsrecht Amsterdam.
Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en wethouders jaarlijks
mededeling aan de gemeenteraad.
Bestuurlijke achtergrond
De provincie Noord-Holland houdt in het kader van het interbestuurlijk toezicht (IBT) toezicht
op de gemeentelijke uitvoering van de gestelde wettelijke eisen aan de inrichting van de Wabo-
processen. Onderdeel hiervan is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een verordening
waarbij regels worden gesteld over de kwaliteit van vitvoering en handhaving van de Wabo-
taken. De Verordening kwaliteit VTH is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 december 2017
(Gemeenteblad nr. 2807, 4 januari 2018). Amsterdam heeft de modelverordening van het IPO en
de VNG overgenomen, waarmee we ons committeren aan de Kwaliteitscriteria 2.1 die in 2012 door
de VNG, het IPO en het Rijk bestuurlijk zijn vastgesteld. De provincie ziet er op toe of de gemeente
Amsterdam deze wettelijk verplichte verordening heeft vastgesteld en hier ook naar handelt. De
‘Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo’ wordt in dat kader toegezonden aan de
provincie.
Reden bespreking
nvt.
Uitkomsten extern advies
Gegenereerd: vl.9 1
VN2023-017525 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Stadsdeel Centrum $& Amsterdam
%
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nee
Welke stukken treft v aan?
AD2023-058016 B - 21 Raadinformatiebrief uitvoering kwaliteitscriteria Wabo. pdf (pdf)
AD2023-058012 Commissie RO Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
VTH stadsdelen, Willem-Jan Boskma, 0610683918, [email protected]
Gegenereerd: vl.9 2
| Voordracht | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 375
Publicatiedatum 10 april 2019
Ingekomen onder D
Ingekomen op woensdag 3 april 2019
Behandeld op woensdag 3 april 2019
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van het lid A.L. Bakker inzake het actieprogramma Life Sciences & Health
Amsterdam 2019-2022 en de afhandeling van motie 1043 (elke dierproef in een
databank)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over actieprogramma Life Sciences & Health Amsterdam 2019-
2022 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 247),
Overwegende dat:
— Veel dierproeven onnodig meerder malen worden uitgevoerd omdat niet elke
dierproef leidt tot publicatie, bijvoorbeeld door het mislukken van de proef of
het niet bewijzen van de hypothese;
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
In het faciliteren van samenwerking tussen bedrijven in de Life Sciences & Health
sector erop aan te dringen dat elke dierproef wordt geregistreerd in een centrale
databank zodat onnodige herhaling van proeven onderling kan worden voorkomen.
Het lid van de gemeenteraad
A.L. Bakker
1
| Motie | 1 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2013
Afdeling 1
Nummer 455
Publicatiedatum 12 juni 2013
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid mevrouw M.M. van der Pligt
van 6 mei 2013 inzake het onderzoek van het onderzoeksinstituut RIGO over het
toekomstig aanbod van respijtzorg.
ANSA ATA ZOIE
Aan de gemeenteraad
inleiding van vragenstelster.
De gemeente heeft het onderzoeksinstituut RIGO gevraagd te onderzoeken hoe het
toekomstig aanbod respijtzorg (dat is zorg die mantelzorger even respijt geeft) er uit
zou moeten zien. Het Platform Mantelzorg Amsterdam is ontevreden over het
resultaat. Volgens het platform is er geen systematisch onderzoek gepleegd en
stoelen de aanbevelingen die worden gedaan feitelijk nergens op. °)
Gezien het vorenstaande heeft vragenstelster op 6 mei 2013, namens de fractie van
de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en
wethouders gericht:
1. Volgens het Platform Mantelzorg Amsterdam heeft RIGO geen orde kunnen
scheppen: ook na het onderzoek van het RIGO is nog steeds onduidelijk wat er
eigenlijk al aan aanbod is, hoe dat aanbod wordt benut en wat er nog ontbreekt
aan respijtzorg. Klopt dat? Heeft volgens het college het onderzoek gebracht wat
het beoogde? Kan het college het antwoord toelichten?
Antwoord:
Het College wil in 2015 een optimum in de balans tussen vraag en aanbod van
respijtzorg gerealiseerd hebben én dit zo inrichten dat deze balans kan worden
behouden, ook financieel. Het RIGO-onderzoek geeft een veel beter beeld dan
we voordien hadden van de huidige en toekomstige vraag en aanbod naar
respijtzorg. RIGO heeft door middel van een quickscan de huidige en toekomstige
vraag in kaart gebracht. Deze analyse bestond uit twee onderdelen: een
kwalitatieve verkenning van behoefte per te onderscheiden doelgroep op basis
van bestaande bronnen en een kwantitatieve verkenning van het aantal
extramuraal wonende mensen dat door een mantelzorger wordt verzorgd.
Vervolgens zijn verdiepende gesprekken gevoerd met mantelzorgers en
aanbieders van formele en informele respijtzorg met als doel om de inzichten
rondom het aansluiten van vraag en aanbod verder uit te werken en knelpunten te
inventariseren. Aangezien het om een quickscan gaat, pretendeert het onderzoek
niet om hierin volledig te zijn.
1
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 12 un 2013 Schriftelijke vragen, maandag 6 mei 2013
2. Wat heeft het onderzoek in totaal gekost? Waren er meerdere aanbieders om het
onderzoek te doen?
Antwoord:
Conform de vastgestelde regels voor aanbesteding zijn voor dit onderzoek drie
offertes opgevraagd. De offerte van RIGO voldeed aan alle criteria en had de
meest gunstige prijs: £ 18.000. RIGO heeft eerder in 2008 voor de gemeente
Amsterdam onderzoek naar respijtzorg verricht en beschikte al over inhoudelijke
kennis en databestanden met betrekking tot dit onderwerp.
3. Het platform beoordeelt de aanbevelingen die het RIGO doet als onvoldoende,
aangezien niet duidelijk is waar het RIGO de aanbevelingen op baseert. Wat is de
mening van het college over de aanbevelingen van het RIGO, neemt het college
hun aanbevelingen ter harte of niet? Kan het college het antwoord toelichten?
Antwoord:
Het onderzoek van RIGO geeft een globaal beeld, maar dit moet verder worden
ingevuld. In de notitie respijt die op 26 juni 2013 ter kennisname op de agenda
van de commissie KZS staat, geeft het College aan op welke wijze zij gevolg
geeft aan de aanbevelingen van RIGO en welke vervolgstappen genomen
worden, onder andere een nadere verkenning van hiaten in het aanbod. Zo
worden in het najaar een trendonderzoek onder mantelzorgers en een analyse
van cliëntprofielen in het kader van de decentralisatie AWBZ uitgevoerd. Daarbij
wordt de behoefte aan respijtzorg meegenomen.
4. Volgens het rapport van het RIGO zullen er in 2015 als gevolg van bezuinigingen
op de zorg ten minste 900 overbelaste mantelzorgende Amsterdammers bij
komen, bovenop het bestaande aantal aan overbelaste mantelzorgende
Amsterdammers. Welke maatregelen gaat het college nemen om dit te
voorkomen en om ervoor te zorgen dat zij in ieder geval de nodige respijtzorg
krijgen?
Antwoord:
Op 14 mei 2013 heeft het college van B&W besloten in te stemmen met de
vervolgstappen die worden benoemd in de notitie Respijtzorg om een continuüm
van respijtzorg in 2015 te realiseren, namelijk:
|. uitbreiding van het aanbod van informele respijtzorg;
IL verbetering ondersteuning informele zorg;
II. vergroten bekendheid van respijtzorg onder professionals en mantelzorgers;
IV. nadere verkenning van hiaten in het aanbod;
V. faciliteren van innovatie en kennis delen;
VL. intensivering monitoring en outcomesturing.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
1) http://www. clientenbelangamsterdam.nl/stevige-kritiek-van-pma-op-rigo-rapport-respijtzorg-
4990.html
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 688
Datum indiening 8 mei 2018
Datum akkoord college van b&w van 28 augustus 2018
Publicatiedatum 29 augustus 2018
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Nanninga inzake digitale
ronselpraktijken in Amsterdam.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
Op 2 mei 2018 berichtte AT5' over foto’s en video's die mogelijk afkomstig waren uit
Syrië die via sociale media verspreid zouden worden met steunoproepen voor
fihadisten in Syrië. Op de foto ín het artikel is een automatisch wapen te zien met een
magazijn, een handgranaat en een briefje met een boodschap aan “de broeders in
Amsterdam Oost” In het artikel wordt een aantal mensen aan woord gelaten die het
bestaan en het verspreiden van dit soort foto's en video's bevestigen. AT5 vermeldt
dat zij inzage heeft gehad in Telegram-groepsgesprekken waarin door vermeende
Amsterdamse jongeren positief gereageerd wordt op de foto en waar de jihad in Syrië
expliciet genoemd wordt.
Op 8 mei 2018 verscheen er op GeenStijf een filmpje waarin een gewapende man op
de brokstukken van een pand de boodschap “bedankt A'dam Oost” spuit met een
verfbus. Ook dit filmpje zou verspreid zijn via sociale media onder jongeren in
Amsterdam Oost.
De fractie van Forum voor Democratie maakt zich ernstig zorgen om deze
ontwikkelingen en om de radicaliserende invloed en effect die het verspreiden van dit
materiaal op Amsterdamse jongeren kan hebben. Wij willen daarom opheldering over
deze zaken om ze een halt toe te roepen en het risico op potentiële (verdere)
radicalisering en vervreemding van Amsterdamse jongeren zo veel mogelijk te
beperken.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Nanninga, namens de fractie van
de fractie van Forum voor Democratie, op grond van artikel 45 van het
Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke
vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld:
1 http://www.at5.nl/artikelen/181566/steunoproep-van-syri-strijders-gaat-rond-onder-
jongeren-in-oost
2 https://www.geenstijl.nl/5141931/leuk-kinderliedje-wel/
1
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
weing es Gemeenteblad
Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018
1. Is het college bekend met de foto uit het artikel van AT5 en kan het college
de authenticiteit van de foto vaststellen?
Antwoord:
Ja, het college is bekend met deze foto en met het filmpje op GeenStijl.
De gemeente heeft geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de foto of
het filmpje omdat dit niet haar bevoegdheid is. Het filmpje en de foto zijn
doorgestuurd naar de politie. Onderzoek naar de herkomst van de foto heeft geen
resultaat opgeleverd.
2. Klopt de informatie dat deze foto wijdverspreid is onder jongeren in Amsterdam,
en dat deze foto positief is ontvangen op sociale media?
Antwoord:
Het college heeft via het stadsdeel Oost navraag gedaan bij verschillende
personen in het netwerk waaronder jongeren en jongerenwerkers. Geen van hen
had de foto zelf ontvangen of gezien — anders dan via de mediaberichtgeving.
3. Is het college bekend met het filmpje uit het artikel van GeenStijl? Hoe beoordeelt
het college dit filmpje en hoe beoordeelt het college de authenticiteit van het
filmpje?
Antwoord:
Het college acht dergelijke filmpjes onwenselijk. Voor de beoordeling van de
authenticiteit zie vraag 1.
4. De fractie van Forum voor Democratie heeft signalen ontvangen dat er meer van
dit soort filmpjes en foto's rondgaan. Herkent het college dit beeld’?
Antwoord:
{n algemene zin weet het college dat er op internet soortgelijke filmpjes en foto's
rondgaan, en in de afgelopen maanden heeft de gemeente enkele anonieme
mails ontvangen waarin is aangegeven dat er sprake is van gevallen van
mogelijke radicalisering in Oost. Er ís op verschillende manieren getracht contact
te krijgen met de anonieme mailer maar dat is niet gelukt. Ook is geprobeerd om
de informatie — voor zover deze concreet was — geverifieerd te krijgen door
andere bronnen. De gemeente heeft in dat kader ook navraag gedaan bij politie,
jongerenwerkers en hun organisaties om te vragen of zij dergelijke signalen in de
wijk herkennen. Dit bleek niet het geval.
5. Hoe beoordeelt het college deze praktijken? Is het college van mening dat er een
risico uitgaat van de verspreiding van dit soort materiaal?
Antwoord:
Het college is zeer alert op signalen van radicalisering. Het is duidelijk dat de
verspreiding van dit soort beelden risico's met zich meebrengt. Naast de
mogelijke directe invloed van dergelijk materiaal op personen die kwetsbaar zijn
voor radicalisering, kan ook juist de berichtgeving over dergelijke beelden een
veel bredere negatieve invloed hebben op Oost. Sommige mensen uit het
netwerk geven aan dat ze zich juist over de eenzijdige aandacht in de media
zorgen maken
2
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
weing es Gemeenteblad
Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018
6. Heeft het college in beeld wie deze materialen verspreid? Is er een verband
tussen dergelijk materiaal en (verdere) radicalisering van degenen die dit
ontvangen?
Antwoord:
Het college heeft niet in beeld wie deze beelden verspreiden. Bij het college zijn
ook geen personen bekend die dit specifieke materiaal direct hebben ontvangen.
Gelet op dezelfde schrijfstijl en inhoud van de berichten, is het vermoeden dat
de berichtgeving vanuit één persoon afkomstig is waarvoor het veelschrijvers-
protocol geldt. De berichtgeving wordt altijd gecheckt om te voorkomen dat wij
signalen missen.
7. Iser verband tussen dit soort foto's en video’s en ronselpraktijken? Worden dit
soort filmpjes ingezet door ronselaars? Wat is het beleid zodra dit bekend wordt,
treedt het college op? Wat voor maatregelen worden er genomen? Is er binnen
het Amsterdamse beleid een “aanpak ronselaars”?
Antwoord:
Het is algemeen bekend dat terroristische organisaties — bijvoorbeeld IS — gebruik
maken van audiovisuele middelen om hun boodschap te verspreiden. Eén van de
doelen daarbij is het werven van sympathisanten om hen mogelijk te kunnen
inzetten voor hun activiteiten. Ronselaars zijn een categorie in de Integrale
Persoonsgerichte Aanpak — Radicalisering.
Recent zijn er twee personen aangehouden op verdenking van opruiing tot het
plegen van terroristische misdrijven. De Amsterdammers (15 en 27 jaar) zouden
afbeeldingen, geschriften en filmpjes via social media hebben verspreid waarin
opgeroepen wordt tot een gewelddadig optreden tegen het gezag en
terroristische daden worden verheerlijkt.
8. Is ereen verband tussen verspreiders en ontvangers van dit soort materiaal, en
mensen die in het kader van het radicaliseringsprogramma als risicovol bekend
staan?
Antwoord:
Bij personen die in de Integrale Persoonsgerichte Aanpak — Radicalisering zijn
opgenomen wordt uiteraard gekeken naar het netwerk waarin deze persoon
verkeert, en of de persoon radicale boodschappen ontvangt of verstuurt. De
mogelijkheden om dit te kunnen onderzoeken, verschillen per persoon omdat
sommige onderzoeksmethoden alleen kunnen worden ingezet bij strafrechtelijke
onderzoeken.
9. Watis de gebruikelijke procedure bij informatie over of ontvangst van dit soort
filmpjes?
Antwoord:
Personen die dergelijke filmpjes ontvangen, kunnen zich wenden tot het Meld- en
Adviespunt Radicalisering van de gemeente Amsterdam of tot de politie.
3
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
weing es Gemeenteblad
Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018
Voor een uitgebreide beschrijving van het proces van het Meld- en Adviespunt
verwijzen wij u naar de Raadsbrief d.d. 3 oktober 2017 waarin de beantwoording
van de raadsvragen is opgenomen die tijdens de commissie AZ van 14
september 2017 zijn gesteld.
Toelichting door vragenstelster:
{n het artikel van AT5 wordt door een persoon naar aanleiding van de foto in
het artikel het volgende commentaar geleverd:
Ik heb het ontvangen via een goede vriend die zich ernstige zorgen maakt om deze
foto, want op straat vinden de jongeren het een geweldige foto, omdat vanuit Syrië Al
Qaida-strijders de groeten doen aan de jongens van Oost. De groep bestaat uit
jongeren die vooral uit Oost komen”.
10. Herkent het college het door deze persoon geschetste beeld? Klopt het dat
er groepen jongeren zijn in Amsterdam Oost die dit soort berichten over
het algemeen positief ontvangen, en dat er verbanden zijn tussen deze groep
jongeren en uitreizigers naar Syrië? Zo ja, wat is het huidige beleid om de risico’s
die dat met zich meebrengt tot een minimum te beperken?
Antwoord:
De gemeente, de politie en talloze andere partners in de stad zijn alert op
signalen van radicalisering of ronselen. In dit specifieke geval heeft het college
niemand kunnen achterhalen die de foto direct zelf heeft ontvangen. Er zijn wel
personen uit Oost opgenomen in de integrale Persoons gerichte Aanpak-
Radicalisering. Daarin is nadrukkelijk aandacht voor het netwerk waarin een
persoon verkeert en worden zo mogelijk maatregelen genomen om de risico's
zoveel mogelijk te beperken.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | discard |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering 26 januari 2022
Ingekomen onder nummer 40
Status Verworpen
Onderwerp Motie van de leden Marttin en Boomsma inzake het voorkeursbesluit en
vitvoeringsbudget voor het verkeersveilig maken van de Sloterweg West
Onderwerp
Uitbreiding Monitoringsplan
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over het voorkeursbesluit en vitvoeringsbudget voor het verkeersveiligma-
ken van de Sloterweg West
Constaterende dat,
-_Het meten van de bovengenoemde sociale en economische impact onderdeel moet uit-
maken van het monitoringsplan voordat er een gedegen voorkeursbesluit genomen kan
worden
Overwegende dat,
-_Ingrijpende besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit moeten worden
onderbouwd met gedegen data
-__De variant in het voorkeursbesluit ook sociale en economische impact heeft op het winkel-
centrum aan het Belgiëplein en Sportpark Sloten
-_ Bewoners en ondernemers uit de omgeving al tijdenlang over o.a. deze kant van de effec-
ten van het aanstaande voorkeursbesluit aan de bel trekken bij de gemeente
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Het monitoringsplan uit te breiden met nulmetingen op het gebied van de sociale en economische
effecten op het winkelcentrum aan het Belgiëplein en Sportpark Sloten
Gemeente Amsterdam Status Verworpen
Pagina 2 van 2
Indieners
A.A.M. Marttin
D.T. Boomsma
| Motie | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2013
Afdeling 1
Nummer 150
Publicatiedatum 22 maart 2013
Ingekomen onder Vv
Ingekomen op woensdag 13 maart 2013
Behandeld op woensdag 13 maart 2013
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de raadsleden de heer Van Lammeren, de heer Schimmelpennink,
de heer Evans-Knaup en mevrouw Alberts inzake de wegonttrekking van het fietspad
voor de realisatie van de gebiedsontwikkeling conform Uitvoeringsbesluit Beethoven
(olifantenpaadje voor fietsers).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 5 februari 2013 tot instemmen met de wegonttrekking van
het fietspad voor de realisatie van de gebiedsontwikkeling conform Uitvoeringsbesluit
Beethoven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 116);
Constaterende dat:
— een fietsroute voor de stad verloren gaat;
— de fietsroute verlegd wordt naar een gelijkvloerse kruising;
— er ruimte lijkt om fietsers de mogelijkheid te geven zich tussen het Stibbe- en
AKZO-kantoor te verplaatsen;
Overwegende dat:
— deze mogelijkheid geen extra vertraging of geld kost;
— deze het maatschappelijk draagvlak voor de bebouwing aanzienlijk vergroot,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— _in het maaiveldontwerp deze mogelijkheid op te nemen en zo goed mogelijk aan
te laten sluiten op het tunneltje en te laten passen binnen de co-creatie;
— _ hierbij de leden van de co-creatie te betrekken en hier in de verdere planvorming
rekening mee te houden;
— uit kostenbesparing het bestaande fietspad in de praktijk daar weg te halen waar
dat mogelijk is volgens het “just in time*-principe;
— _ hierover te berichten aan de raad.
De leden van de gemeenteraad,
J.F.W. van Lammeren
L.M.H. Schimmelpennink
LR. Evans-Knaup
R. Alberts
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 364
Datum indiening 2 mei 2018
Datum akkoord 2 april 2019
Publicatiedatum 2 april 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Temmink inzake een duurzame Pride.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
In de vergunningaanvraag van Pride Amsterdam 2018! staat dat langs de vaarroute
voor 28 locaties een barvergunning en voor 15 locaties een foodkraamvergunning
worden aangevraagd (in totaal 43 locaties). Vorig jaar maakten deze locaties gebruik
van o.a. dieselaggregaten. Dieselaggregaten veroorzaken niet alleen veel stank en
lawaai (en daarmee extra overlast voor bewoners) maar zijn ook zeer vervuilend door
hun hoge uitstoot van roet en fijnstof in de lucht.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Temmink, namens de fractie van de SP,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Wil Pride Amsterdam ook dit jaar gebruikmaken van dieselaggregaten voor de
stroomvoorziening van de 28 beoogde bars en 15 beoogde foodkramen, of een
aantal daarvan, langs de botenparade?
Antwoord:
De meeste bars staan voor een horecagelegenheid, waarbij gebruik wordt
gemaakt van een vaste stroomaansluiting. Ook op andere locaties wordt door de
organisatie geprobeerd een aansluiting op het vaste net te realiseren. Waar dat
niet mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van een klein aggregaat op benzine of
(bio)diesel.
2. Is het college het eens met de fractie van de SP dat dit beslist geen goede zaak is
voor bewoners langs de vaarroute in verband met extra stank- en lawaaioverlast
en extra uitstoot van schadelijke roetdeeltjes en fijnstof”?
Antwoord:
Het college vindt dat stank- en lawaaioverlast zoveel mogelijk moet worden
voorkomen. In het nieuwe evenementenbeleid is daarom de Richtlijn
Duurzaamheid Evenementen opgenomen. Hierin is de route vastgelegd op weg
naar 2020, het moment waarop alle grote evenementen moeten voldoen aan de
1 https://bekendmakingen.amsterdam.nl/bekendmakingen/grootstedelijke/201 8/week-12/aanvraag-
pride/
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer dori 2019 Schriftelijke vragen, woensdag 2 mei 2018
criteria voor duurzame evenementen. In 2019 moet minimaal vijftig procent van
de energie gebruikt voor het evenement duurzaam zijn. Vanaf 2020 is dat zelfs
honderd procent en is het gebruik van dieselaggregaten niet meer toegestaan.
3. Is het college bereid om de organisatie van Pride Amsterdam 2018 te verzoeken
alleen gebruik te maken van duurzame en schone stroom, dus geen
dieselaggregaten, als voorwaarde voor het afgeven van de vergunning(en) voor
28 bars en 15 foodkramen langs de vaarroute van de botenparade?
Antwoord:
Nee, het in het nieuwe evenementenbeleid is opgenomen dat de voorwaarde om
honderd procent duurzame en groene stroom te gebruiken, geldt vanaf 2020.
4. Is het college bereid om de organisatie van Pride te assisteren in het vinden van
een duurzaam alternatief voor dieselaggregaten, zodat iedereen met een schoon
geweten kan genieten van het feest?
Antwoord:
Bij het ontwikkelen van het nieuwe evenementenbeleid is uitgebreid onderzocht
vanaf wanneer het reëel is specifieke voorwaarden te stellen op het gebied van
duurzaamheid bij evenementen. Op dit moment zijn onvoldoende duurzame
alternatieven in de markt beschikbaar om alle evenementen te kunnen faciliteren.
Om deze reden is als ingangsdatum 2020 gekozen, zodat de branche zich hierop
kan voorbereiden en investeringen in duurzaamheid kan doen.
5. In verband met het op tijd kunnen verlenen van vergunningen verzoekt de fractie
van de SP om snelle beantwoording van deze schriftelijke vragen.
Antwoord:
De vergunning is 29 mei 2018 verleend. Voor de vergunning van 2019 zal de
voorwaarde uit het beleid van gebruik van minimaal vijftig procent groene stroom
een aandachtspunt zijn.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | val |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 284
Datum indiening 11 februari 2019
Datum akkoord college van b&w van 12 maart 2019
Publicatiedatum 13 maart 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest inzake contant betalen.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
Steeds vaker betalen mensen met de pinpas of contactfoos. Maar er zijn nog veel
mensen die met contant geld willen betalen. Dat wordt steeds moeilijker als
gemeenten, apotheken, ziekenhuizen en winkels dit betaalmiddel niet accepteren.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van de Partij van
de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en
wethouders gesteld:
1. Is het college bekend met het artikel ‘Op steeds meer plekken kun je niet met
contant geld betalen’ van Kassa! ?
Antwoord:
Ja, het college is bekend met dit artikel.
2. Zijn er in Amsterdam stadsdeelkantoren waar contant geld niet meer geaccepteerd
wordt? Zo ja, welke stadsdeelkantoren en waarom?
Antwoord:
Nee, dit is niet het geval. Op alle stadsdeelkantoren wordt contant geld voor alle
producten geaccepteerd. Toegankelijkheid staat daarbij voorop. Ook is de
gemeente Amsterdam zich bewust dat giraal betalen een drempel op kan werpen
voor groepen Amsterdammers.
3. Zijn er in Amsterdam ziekenhuizen waar contant geld niet meer geaccepteerd
wordt? Zo ja, welke ziekenhuizen en waarom?
Antwoord:
Deze informatie is niet bekend bij het college. Het is aan de ziekenhuizen zelf om
te bepalen of zij contante betalingen accepteren.
! https://kassa.bnnvara.nl/gemist/nieuws/op-steeds-meer-plekken-kun-je-niet-met-contant-geld-
betalen
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer Ae naart 2019 Schriftelijke vragen, maandag 11 februari 2019
4. Is het college het met de fractie van de Partij van de Ouderen eens dat contant
geld een wettig betaalmiddel is en als zodanig ook geaccepteerd dient te worden
bij gemeentelijke instanties, apotheken en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ja, het college is het met de fractie van de Partij van de Ouderen eens dat
contant geld een wettig betaalmiddel is. Het college vindt het belangrijk dat alle
Amsterdammers kunnen betalen bij gemeentelijke instanties, apotheken en
ziekenhuizen, dus ook de Amsterdammers voor wie giraal betalen een drempel
vormt. Echter, de wet verplicht niemand om wettige betaalmiddelen te
accepteren. De gemeente accepteert wel zelf contant geld (zoals beschreven bij
het antwoord op vraag 2) maar kan dit niet verplichten aan andere instanties.
Daar gaat de gemeente niet direct over.
5. Er zijn diverse apotheken in Amsterdam waar contant geld niet meer geaccepteerd
wordt. Is het college bereid om hen op te roepen om contant geld weer te gaan
accepteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het is niet aan het college om hierin te treden en hen op te roepen om weer
contant geld te accepteren. Apotheken zijn vrij om zelf te bepalen of zij contante
betalingen willen accepteren.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 823
Datum akkoord college van b&w van 1 september 2015
Publicatiedatum 2 september 2015
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer RJ. Groen van 9 juli
2015 inzake MidWest.
Aan de gemeenteraad
inleiding door vragensteller.
Op 8 juli 2015 berichtte ‘De Westkrant': “De gemeente Amsterdam wil het gebouw
van ‘creatieve verzamelplek’ MidWest in De Baarsjes niet verkopen aan de
gelijknamige stichting op basis van eerder gemaakte afspraken. Het plan was dat
de stichting het gebouw in erfpacht zou krijgen, jaarlijks de canon betalen en pas
na tien jaar, of bij tussentijdse verkoop, de koopprijs zou betalen. De gemeente
wil nu meteen afrekenen met de stichting.”
< http://www.dewestkrant.nl/index.php/einde-dreigt-voor-midwest/ >
GroenLinks is van mening dat dit soort initiatieven een belangrijke bijdrage
leveren aan de sociale cohesie in de stad, de levendigheid en de ontwikkeling van
het gebied. Daarnaast is de discussie in de raad over de nieuwe spelregels voor
het vastgoed nog niet afgerond; GroenLinks is daarom verbaasd dat voor het
initiatief MidWest nu al het einde dreigt.
Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 9 juli 2015, namens de fractie van
GroenLinks, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en
wethouders gericht:
1. Is het college op de hoogte van dit artikel?
Antwoord:
Ja, het college is op de hoogte van dit artikel.
2. Geeft het artikel een getrouwe beschrijving van de stand van zaken?
Antwoord:
Nee, het college is het op een aantal onderdelen niet eens met het artikel.
De belangrijkste is de redenering dat er een definitieve afspraak zou zijn gemaakt
over een uitgifte in erfpacht met een uitgestelde betaling. Het college heeft deze
variant samen met twee andere varianten beoordeeld en besloten tot
kostendekkende verhuur of een reguliere uitgifte in erfpacht.
1
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neeing da Gemeenteblad
Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015
3. Op welk moment heeft het college een nieuw besluit genomen ten aanzien van
MidWest?
Antwoord:
Het college heeft op 30 juni 2015 een besluit genomen ten aanzien van het pand
Cabralstraat 1 en MidWest.
4. Wat is de inhoud van dat besluit?
Antwoord:
Het besluit houdt het volgende in:
a. Het afwijzen van een uitgifte in erfpacht (verkoop) aan MidWest op basis van
het ‘ondernemingsmodel wijkonderneming MidWest’, een uitwerking van het
pilotprogramma Vertrouwen in de stad’.
b. Verhuur aan MidWest tegen de kostprijsdekkende huur van € 50/nt of een
marktconforme verkoop (uitgifte in erfpacht) getaxeerd op € 1.200.000 aan
MidWest, conform de Stedelijke Vastgoedstrategie.
ce. Indien MidWest het aanbod onder punt 2 niet accepteert, in te stemmen met
het in gang zetten van de zogenoemde ‘leurprocedure vastgoed’ om te
verkennen of het pand Cabralstraat 1 nog een beleidsdoel kan dienen voor
minimaal de kostprijsdekkende huur en dus in eigendom blijft van de
gemeente Amsterdam of transparant, openbaar en marktconform verkocht
kan worden. Conform de Stedelijke Vastgoedstrategie.
Midwest is op 2 juli 2015 per brief geïnformeerd over het besluit. In deze brief is
aan Midwest aangegeven dat zij tot 15 september 2015 de tijd heeft om aan te
geven of zij akkoord gaan met het voorstel om te huren tegen een
kostprijsdekkende huur van € 50/m2 of een marktconforme koop voor de
getaxeerde waarde van € 1.200.000 k.k.
5. Welke eerdere afspraken waren er door het stadsbestuur gemaakt met MidWest?
Antwoord:
Stichting Amsterdam MidWest heeft op 2 oktober 2012 een subsidie van € 30.500
ontvangen van de voormalige dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor
de ‘voorbereidingskosten voor Trust Cabral’ als pilotproject in het kader van de
proeftuin Vertrouwen in de stad’. DMO heeft het pand Cabralstraat 1 vanaf maart
2013 in bruikleen gegeven aan MidWest. In de bruikleenovereenkomst is
aangegeven dat de ingebruikgever (DMO) in onderhandeling treedt met de
ingebruiknemer (MidWest) over de verkoop van het pand aan gebruiker, op basis
van nog nader overeen te komen verkoopvoorwaarden. Mochten de
onderhandelingen langer duren dan 31 december 2013 dan kan het gebruik
worden verlengd. Dit is gebeurd tot 1 januari 2015, nogmaals tot 1 april 2015 en
recentelijk tot 1 oktober 2015.
In 2013 is het pand aangewezen als gemeentelijk monument en is door het
voormalige Bureau Monumentenzorg € 27.137 subsidie beschikbaar gesteld voor
groot onderhoud. Stadsdeel West heeft op 11 juni 2013 € 350.000 gereserveerd
voor groot onderhoud aan het pand onder de voorwaarde dat er een uitgifte
(verkoop) aan MidWest plaatsvindt.
2
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neeing da Gemeenteblad
Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015
Stadsdeel West heeft op 24 juni 2013 een omgevingsvergunning verleend aan
MidWest waarmee de bestemming kantoren en bedrijven op de 1° en 2°
verdieping van Cabralstraat 1 mogelijk is gemaakt. De begane grond blijft haar
maatschappelijke functie houden.
Op 5 juli 2013 is wederom een subsidie verstrekt aan MidWest van € 50.000 door
het stadsdeel als bijdrage aan de kwartiermakersuren voor het ‘door ontwikkelen
van Coop MidWest’, Stadsdeel West heeft op 4 maart 2014 besloten opdracht te
geven om de uitgifte aan wijkonderneming MidWest voor te bereiden. Tevens
heeft zij € 47.000 beschikbaar gesteld voor bijkomende kosten van notaris en
overdrachtsbelasting.
Het college heeft op 24 maart 2014 ingestemd met de overdracht van het pand
Cabralstraat 1 van DMO naar stadsdeel West. Het pand mag volgens een
afwijkende procedure van de marktprijs tegen een boekwaarde van € 1 worden
overgedragen (intern gemeentelijk). Bij de voorlopige waardebepaling van het
pand mag van een trust/buurtonderneming worden uitgegaan als basis voor de
verdere finale uitwerking van de uitgifte in erfpacht aan MidWest door het
stadsdeel. Na dit collegebesluit zijn de ambtelijke gesprekken met MidWest
gestart over het opstellen van een convenant met daarin afspraken over de
jaarlijks te behalen maatschappelijke impact en een erfpachtuitgifte.
In een bestuurlijk overleg tussen wethouder Litjens en portefeuillenouder Van
Berkel van stadsdeel West op 29 januari 2015 is afgesproken dat er een nieuwe
markttaxatie komt, een uitgebreid juridisch advies over staatssteun en dat voor de
zomer drie varianten worden ontwikkeld. Een variant die uitgaat van minimaal een
kostprijsdekkende huur, een uitgifte in erfpacht en het ‘ondernemingsmodel
wijkonderneming MidWest’. MidWest is op 2 februari 2015 door
portefeuillehouder Van Berkel hiervan op de hoogte gebracht.
6. Wat is de aanleiding geweest om deze afspraken te herzien?
Antwoord:
De afspraken zijn niet herzien; het college heeft, zoals gesteld in het antwoord op
vraag 4, besloten het pand te koop dan wel te huur aan te bieden aan Midwest.
Het college vindt dat het ondernemingsmodel ongewenst is, vanwege oneerlijke
concurrentie en verborgen subsidiëring.
De drie varianten zijn beoordeeld op basis van de wet Markt en Overheid en de
Stedelijke Vastgoedstrategie. Conclusie is dat er bij het ondernemingsmodel
Midwest een selectief voordeel wordt gegeven aan een willekeurige partij.
Volgens de wet Markt en overheid is de gemeente Amsterdam verplicht minimaal
kostprijsdekkend te verhuren of marktconform te verkopen. Bij een uitstel van
betaling wordt een selectief voordeel aan één ondernemer verschaft. Ook is er
risico op staatssteun omdat aan alle voorwaarden van staatssteun wordt voldaan
zolang het pand deels commercieel geëxploiteerd wordt, en dat is het geval in het
ondernemingsmodel van MidWest.
3
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015
In de Stedelijke Vastgoedstrategie uit januari 2014 heeft het college een duidelijke
stellingname betrokken over scheiding van subsidiestromen tussen de
exploitatiekosten voor het vastgoed en maatschappelijke activiteiten. Het is niet
de bedoeling dat uit de vastgoedexploitatie verborgen subsidiering plaatsvindt
voor maatschappelijke activiteiten. Dit is recentelijk in het besluit over de
‘Spelregels Vastgoed’ door het college bevestigd. Het ondernemingsmodel van
MidWest voldoet niet aan het streven om verborgen subsidiëring te voorkomen.
7. De nota ‘Spelregels Vastgoed’ is nog niet vastgesteld door de raad; worden de
daarin beschreven ‘spelregels’ nu al wel toegepast?
Antwoord:
Nee, toegepast wordt de Stedelijke Vastgoedstrategie uit januari 2014 die uitgaat
van scheiding van subsidiestromen tussen de exploitatiekosten voor het vastgoed
en maatschappelijke activiteiten. Het is niet de bedoeling dat uit de
vastgoedexploitatie verborgen subsidiering plaats vindt voor maatschappelijke
activiteiten. Vastgoed wordt minimaal kostendekkend verhuurd.
Het ondernemingsmodel van MidWest voldoet niet aan het streven om verborgen
subsidiering te voorkomen. Vanuit de exploitatiekosten van het vastgoed worden
juist maatschappelijke activiteiten gesubsidieerd en is dus in strijd met de
Stedelijke Vastgoedstrategie.
8. Hoe is de bestuurscommissie bij dit besluit betrokken?
Antwoord:
De bestuurscommissie is vanaf het begin bij alle gesprekken en besluiten
betrokken geweest. Zij nam daarin een ander standpunt in dan de wethouder
Vastgoed en het college, namelijk wel akkoord te gaan met het
ondernemingsmodel van MidWest. Dit standpunt is ook kenbaar gemaakt aan het
college en bij de besluitvorming afgewogen.
9. Wat is de koopprijs die aan de Coop MidWest is aangeboden? Wat is de huidige
WOZ-waarde van het pand? Hoe is het pand getaxeerd?
Antwoord:
De taxatiewaarde van het pand Cabralstraat 1 is op basis van het
bestemmingsplan door een externe makelaar getaxeerd op € 1.200.000,- in april
2015. Dit is ook de prijs die aan MidWest is aangeboden. De WOZ-waarde is door
de Belastingdienst in 2012 bepaald op € 697.500 en sindsdien bevroren, gezien
de plannen voor renovatie van het pand. Dit betekent dat de WOZ-waarde nog
uitgaat van een onderwijsfunctie.
10. Is het college het met de fractie van GroenLinks eens dat voor MidWest alsnog
gezocht moet worden naar een maatwerk oplossing?
Antwoord:
Het college vindt dat een maatwerkoplossing is geboden door een marktconforme
koopaanbieding te doen en een huuraanbieding te doen tegen de
kostprijsdekkende huur van € 50,- per mf.
4
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neng da Gemeenteblad
ummer = su nn
Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015
11. Zo ja; hoe wil het college dat aanpakken?
Antwoord:
Het college vindt dat een maatwerkoplossing is geboden door een marktconforme
koopaanbieding te doen en een huuraanbieding te doen tegen de
kostprijsdekkende huur van € 50,- per m2.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
5
| Schriftelijke Vraag | 5 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 1255
Te behandelen op 16 en 17 december 2020
Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 18 december 2020
Onderwerp
Motie van de leden De Jong, Roosma, Hammelburg, Flentge en Mbarki inzake
de Begroting 2021 (Tegengaan van onnodig hoge inkomenseisen bij vrije sector
huurwoningen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2021.
Overwegende dat:
— verhuurders in de vrije sector geregeld hoge inkomenseisen stellen van bruto 4
tot wel 5 keer de kale maandhuur, wat een onnodige drempel opwerpt voor
huurders die wel de huur kunnen en willen betalen maar niet voldoen aan de
inkomenseis;
— _ zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders dit soort onnodige
inkomenseisen stellen.
Constaterende dat:
— hier geen wet- of regelgeving over bestaat en geen (al dan niet vrijwillige)
afspraken over zijn gemaakt met verhuurders.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
1. In gesprekken met woningcorporaties en (vertegenwoordiging van) particuliere
verhuurders het probleem van onnodig hoge inkomenseisen onder de aandacht
te brengen en zo mogelijk afspraken te maken dat zij inkomenseisen hanteren
van maximaal bruto drie keer de kale maandhuur;
2. Te bezien of de maximale inkomenseis een criterium kan worden voor de
verhuurvergunning.
De leden van de gemeenteraad
D.S. de Jong
F. Roosma
A.R. Hammelburg
E.A. Flentge
S. Mbarki
1
| Motie | 1 | discard |
X Gemeente Amsterdam AZ
% Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische
Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en
x Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en
Raadsaangelegenheden
Tijd 13.30 tot 17.00 uur en zo nodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur
Locatie De Boekmanzaal, Stadhuis
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststelling agenda
4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZ
d.d. 12 november 2015
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieAZ @raadsgriffie.amsterdam.nl
5 Termijnagenda, openstaande toezeggingen, schriftelijke vragen
Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de
vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
6 _Tkn-lijst
7 Opening inhoudelijke gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten Burgemeester
10 Rondvraag
Openbare Orde en Veiligheid
11 Herijking Project 1012 Nr. BD2015-016793
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
12 Haalbaarheidsonderzoek Eigen Raam Nr. BD2015-015906
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 16 december 2015)
13 Beantwoording raadsadres BCD overlast postcodegebied 1012 Nr. BD2015-
015653
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Nuijens (GL)
e Was Tkn 4 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015
14 Antwoorden Schriftelijke vragen Paternotte inzake radicalisering. Nr. BD2015-
015654
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het lid Paternotte (D66)
e _ Uitgesteld in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015
15 Feitenrelaas ontruiming Maagdenhuis Nr. BD2015-015011
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Groot Wassink (GL)
2
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
16 jaarverloop OOV budgetten 2009-2019 Nr. BD2015-017204
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van de commissieleden Paternotte (D66) en Shahsavari
(CDA)
e Was Tkn8 in de raadscommissie AZ, d.d. 12 november 2015
17 autokraken garage Bos en Lommer Nr. BD2015-015652
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Yesilgöz (VVD)
e Was Tkn 3 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015
18 Herzien gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland
Nr. BD2015-011961
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 16 december 2015)
Algemene Zaken
19 Initiatiefvoorstel van het raadslid Vroege: Las Vegas aan de Amstel Nr. BD2015-
016863
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Voorgesteld wordt dit gevoegd te behandelen met agendapunt 20
20 Bestuurlijke reactie initiatief raadslid Vroege (D66) Las Vegas aan de Amstel Nr.
BD2015-015344.
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Voorgesteld wordt dit gevoegd te behandelen met agendapunt 19
21 Bestuurlijke reactie op motie AH d.d. 1 en 2 juli 2015 van Raadslid Bakker inzake
het EU Voorzitterschap 2016 en de voorjaarsnota 2015 Nr. BD2015-016702
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Kwint (SP)
e Was Tkn 1 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015
e _Deleden van de raadscommissie WE zijn hierbij uitgenodigd
3
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
22 Terugkoppeling bestuurlijke conferentie metropoolregio Amsterdam 18
september j.l. Nr. BD2015-016108
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
Juridische Zaken
23 Huurprijsverhogingen kleine ondernemers Noord Zuidlijn Nr. BD2015-016789
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e _Deleden van de raadscommissie ID en WE zijn hierbij uitgenodigd
Raadsaangelegenheden
24 Vaststellen Verordening tot wijzigen van de Verordening op de Raadscommissies
2009 in verband met de harmonisatie en versnelling van de procedure tot het
vaststellen van lokale bestemmingsplannen Nr. BD2015-016865
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 16 december 2015)
e __Deleden van de raadscommissie RO zijn hierbij uitgenodigd
25 Instemmen met structurele bezuinigingen begroting Raadsgriffie 2016 Nr.
BD2015-01 7094
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 16 december 2015)
26 Vaststellen van het voorschot op de fractieondersteuning 2016 en vaststellen van
een verordening tot wijziging van de Verordening op de fractieondersteuning
2009 Nr. BD2015-017072
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 16 december 2015
4
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
TOEGEVOEGD AGENDAPUNT
Openbare Orde en Veiligheid
27 Beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Yesilgöz inzake
drugsdealers in de binnenstad. Nr. BD2015-017896
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het lid Yesilgöz (VVD)
BESLOTEN DEEL
5
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015
6
| Agenda | 6 | discard |
VN2023-022938 N% Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en OZA
Wer Farticipate % Amsterdam Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en
Schuldhulpverlening
Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Armoedebestrijding en Schuldhulpverlening
Sociale Zaken (14,)
Agendapunt 8
Datum besluit 11 juli 2023
Onderwerp
Kennis te nemen van de start van het Gezin en Geld onderzoek (pilot Gewoon Geld Geven) zoals
opgenomen in het coalitieakkoord.
Kennis te nemen van de start van het Gezin en Geld onderzoek (pilot Gewoon Geld Geven) zoals
opgenomen in het coalitieakkoord.
In het Amsterdams Coalitieakkoord 2022-2026 is opgenomen dat we als Amsterdam participeren in
de pilot ‘gewoon geld geven! van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), waarin mensen tijdelijk een
aanvulling krijgen op hun uitkering om zo meer grip op hun leven te krijgen. Het college heeft op 11
juli jl. de start van het onderzoek bekrachtigd. In bijgaande raadsbrief informeert het college v nader
over het onderzoeksproject en de wijze waarop de gemeente het onderzoek faciliteert. De brief is u
eerder, voor het zomerreces in de Dagmail van 23 juli jl, toegestuurd.
Het onderzoek
Met het instemmen met deelname aan het onderzoeksproject Gezin en Geld geeft het
college vitvoering aan het voornemen in het coalitieakkoord en het startsein voor de officiële
voorbereidingen voor het onderzoek (begin 2024). Deze zal worden voorafgegaan door een pilot
van 3 maanden onder 10-15 personen om de onderzoeksopzet uit te testen (Q4 2023). In het
onderzoeksproject worden de deelnemende bijstandsgerechtigden met minimaal één thuiswonend
kind onder de 18 jaar gedurende twee jaar onvoorwaardelijk ondersteund met € 150 netto per
maand (€ 1.800 per jaar). Het geld wordt beschikbaar gesteld door externe, maatschappelijk
betrokken fondsen. Na twee jaar onderzoek wordt de bijdrage in zes maanden afgebouwd
om een abrupte armoedeval bij de deelnemers te voorkomen. De HvA doet wetenschappelijk
onderzoek naar het effect van deze extra financiële bijdrage op het welzijn, de gezondheid, de
ontwikkeling, het gebruik van zorg en ondersteuning door de gezinnen en het effect op participatie.
Het onderzoek zal plaatsvinden in de masterplangebieden Zuidoost, Nieuw-West en Noord. Alle
potentiële deelnemers in de masterplangebieden kunnen zich aanmelden. Op basis van loting
worden de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep (beiden 300 deelnemers) ingedeeld. Het
betrekken van een (grote) vergelijkingsgroep is een voorwaarde voor betrouwbaar onderzoek en
om te komen tot gevalideerde onderzoeksresultaten. Om de gezinnen binnen en tussen gemeenten
goed te kunnen vergelijken is een zelfde inkomstensituatie noodzakelijk. Ook is het essentieel
dat de deelnemers vrijelijk over het geld kunnen beschikken. Het onderzoek zal in de eerste helft
van 2024 starten en wordt eind 2023 voorafgegaan door een pilot om de onderzoeksopzet te
testen. Amsterdam is de derde gemeente die meedoet aan dit onderzoek. De deelname van
Amsterdam betekent een verdubbeling van het aantal deelnemers in de onderzoeksgroep,
de andere gemeenten Zaanstad en Tilburg hebben beiden 150 deelnemers. Resultaten uit dit
onderzoek worden ook gebruikt voor een maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) die wordt
uitgevoerd door een onafhankelijk bureau.
Faciliteren van het onderzoek
Om het onderzoek in Amsterdam mogelijk te maken, heeft het college samen met de andere twee
deelnemende gemeenten een aantal (wettelijke) barriêres moeten doorbreken. De deelnemende
Gegenereerd: vl.3 1
VN2023-022938 2 Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en O ZA
Werk, Participatie 9 Amsterdam - ee >
en Inkomen % Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en
Schuldhulpverlening
Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
gezinnen mogen geen financieel nadeel ondervinden van hun deelname aan het onderzoek. Daarom
is het niet wenselijk dat de gemeente de maandelijkse bijdrage verrekent met de bijstandsuitkering.
Hiermee zou immers het effect van de extra financiële bijdrage wegvallen en daarmee het doel
van het onderzoek ondermijnen. Daarom heeft het college recent de giftendrempel verhoogd
naar € 1.800 per jaar. Dat betekent dat Amsterdammers met een bijstandsuitkering giften pas
hoeven te melden als het om meer dan € 1.800 per jaar gaat. De gift van € 150 (€ 1.800 per jaar)
is extern (via Kansfonds) gefinancierd. Ook is, net als in Zaanstad en Tilburg, geregeld dat de
gift geen gevolgen heeft voor het recht op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Dit is
afgestemd met Gemeentebelastingen Amsterdam en het waterschap. Om problemen met de
belastingdienst te voorkomen, is het belangrijk dat de deelnemende gezinnen melding van de gift
maken bij de belastingdienst. Op deze manier blijft het een belastingvrije gift. De deelnemende
gezinnen zullen in de onderzoeksperiode door de gemeente worden ondersteund bij het invullen
van de belastingaangifte. Alle deelnemers, ook de mensen in de vergelijkingsgroep, ontvangen
een vergoeding voor het invullen van de onderzoeksvragenlijsten. Omdat niet kan worden
uitgesloten dat zich in individvele gevallen een negatief financieel effect voordoet, geldt een
inspanningsverplichting voor de gemeente en Kansfonds om dit negatieve effect weg te nemen.
Hiervoor wordt € 20.000 euro gereserveerd. Verder draagt het college vanwege de uitbreiding van
de onderzoeksgroep van 150 naar 300 deelnemers € 200.000 bij aan de onderzoekskosten, gedekt
uit de armoedebegroting. Ook stelt de gemeente een projectleider beschikbaar.
Samenwerkingsovereenkomst betrokken partijen
Het college heet de verantwoordelijk wethouder Armoedebestrijding gemandateerd
om de samenwerkingsovereenkomst met Kansfonds en de Hogeschool van Amsterdam
voor de projectperiode te sluiten en te ondertekenen. Het ondertekenen van de
samenwerkingsovereenkomst is noodzakelijk om deelname aan het onderzoek ‘Gezin en Geld’
mogelijk te maken. Met ondertekening van de overeenkomst liggen de samenwerkingsafspraken
tussen Kansfonds, de HvA en de gemeente Amsterdam vast.
Wettelijke grondslag
Artikel 160 lid 1 Gemeentewet onderdeel a:
* Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren.
Art 169 Gemeentewet
e Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de
Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2).
e Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid
2).
Bestuurlijke achtergrond
Amsterdam wil een solidaire stad zijn met gelijke kansen voor iedereen. Het borgen van de
bestaanszekerheid van kwetsbare Amsterdammers is een bestuurlijke prioriteit van dit college. De
Nationale Ombudsman stelde eind 2022 dat minima flink in de knel zitten en door de ondergrens
zakken. Het sociaal minimum is ontoereikend, mensen kunnen geen buffers opbouwen en regels in
het sociaal domein zijn veel te ingewikkeld. De commissie Sociaal Minimum komt in haar recente
tussenrapport tot dezelfde conclusie en adviseert het kabinet om het besteedbaar inkomen van alle
huishoudens op het sociaal minimum te verhogen. Deze rapporten zien we als een onderbouwing
Gegenereerd: vl.3 2
VN2023-022938 % Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en ZA
Werk, Participatie _%$ Amsterdam Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd Onderwijs en Armoed
en Inkomen % aatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en
Schuldhulpverlening
Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
van de ingezette koers. Daarom doet Amsterdam mee aan het onderzoek Gezin en Geld (pilot
Gewoon geld geven).
Reden bespreking
O.v.v. het lid Yemane (GL).
De fractie van Groenlinks wil deze stukken graag in de commissie bespreken omdat zij het belangrijk
vinden om met de Wethouder in gesprek te gaan over het onderzoek over de pilot “gewoon geld
geven”.
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nee
Welke stukken treft v aan?
Meegestuurd Registratienr. Naam
AD2023-078921 BRIEF start onderzoek Gezin en Geld (pilot Gewoon Geld Geven). pdf (pdf)
AD2023-078922 | Commissie OZA (2) Voordracht (pdf)
Ter Inzage
| Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
WPI, Nadia el Kebir, 06-48178285, [email protected] WPI, Jan Feenstra, 06-30364058,
[email protected]
Gegenereerd: vl.3 3
| Voordracht | 3 | val |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 44
Datum akkoord 20 januari 2017
Publicatiedatum 24 januari 2017
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Lammeren van 25 november 2016
inzake de dreigende festivalisering van het Amsterdamse Bos.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
Het karakter van het Amsterdamse Bos, onderdeel van Natuur Netwerk Nederland,
staat ernstig onder druk door de toename van evenementen. Ook omwonenden
ervaren overlast, verstoring van rust en druk op de omgeving. De fractie van de Partij
voor de Dieren ontvangt signalen dat er in het Amsterdamse Bos nieuwe
evenementenlocaties worden aangewezen.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van
de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor
de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van
burgemeester en wethouders gesteld:
1. Is het waar dat er sprake is van een verdere toename van het aantal
(vergunningplichtige) evenementen met versterkte muziek zoals, maar niet
uitsluitend, sportevenementen (WK roeien) en dancefestivals (A Day at the Park)
in het Amsterdamse Bos en dat er nieuwe evenementenlocaties worden
aangewezen? Zo ja, wat is de rol van de gemeente Amsterdam hierin?
Antwoord:
a. Neen, er is geen sprake van toename. Het aantal grote evenementen met
mogelijke geluidsoverlast wordt sinds 2014 beperkt tot 4 met een totaal van 7
festivaldagen. Deze maximering is in samenspraak met de gemeente
Amstelveen vastgelegd in het nieuwe evenementenbeleid zoals dat in 2015
door de gemeente Amstelveen is vastgesteld.
b. Erzijn evenmin nieuwe evenementenlocaties aangewezen. De reeds eerder
bestaande situatie is in het nieuwe evenementenbeleid overgenomen, waarbij
echter thans expliciet wordt aangegeven welk type evenement voor welke
locatie passend wordt geacht. Deze locatieprofielen hebben er toe geleid dat
de 4 grote evenementen met mogelijke geluidoverlast voortaan alleen op het
evenemententerrein ‘Land van Bosse’ zijn toegestaan. Het Land van Bosse is
speciaal voor dit type evenementen ontwikkeld en ingericht. Het ligt
excentrisch, op ruime afstand van de bebouwde kom in het zuidelijk gedeelte
van het Amsterdamse Bos, waar sprake is van een relatief geringe
bezoekersdruk.
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Neng 1 Gemeenteblad
Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016
Met de toepassing van de locatieprofielen, die onderdeel vormen van het
nieuwe evenementenbeleid van Amstelveen, wordt aan evenementen de
ruimte geboden die daar qua soort van het evenement het beste bij past en
overlast voor de overige bezoekers en de omwonenden zo veel als mogelijk
voorkomt.
Bronnen:
a. Evenementenbeleid Amstelveen, 16 december 2015;
b. Overzicht Evenemententerreinen Amsterdamse Bos (bijlage 1),
www.amsterdamsebos.nl/evenementenbureau.
2. Op welke manier worden omwonenden betrokken bij het aanwijzen van mogelijke
nieuwe evenementenlocaties?
Antwoord:
Eris geen voornemen om in het Amsterdamse Bos nieuwe evenementenlocaties
aan de bestaande toe te voegen.
Wat betreft de actualisering in 2015 van het evenementenbeleid en de
vastlegging van de locatieprofielen merken wij nog het volgende op:
Naast individuele contacten over dit onderwerp, zijn door de Amsterdamse
Bosorganisatie de afgelopen jaren diverse bijeenkomsten met omwonenden
georganiseerd, waarvoor omwonenden uit zowel Amsterdam als Amstelveen
werden uitgenodigd die zich eerder met informatievragen of via een klacht
hadden gemeld. Deze contacten hebben bijgedragen aan de opstelling van de
locatieprofielen. Een voorbeeld is eerdere discussies met omwonenden over
grote bedrijfsfeesten met livemuziek op het Arenaterrein. Gezien de door
omwonenden aangegeven geluidsoverlast wordt dit soort feesten niet meer op die
plek toegestaan, hetgeen thans in de nieuwe locatieprofielen is verankerd.
Voorts heeft door de gemeente Amstelveen voorafgaand aan de vaststelling van
het nieuwe evenementenbeleid een brede evaluatie met de verschillende
belanghebbenden plaatsgevonden.
Het evenementenbeleid valt immers onder de formele publieke
verantwoordelijkheid van de gemeente Amstelveen.
Bron:
Evaluatie Evenementenbeleid Amstelveen, 30 juni 2015.
3. Waarliggen de mogelijke nieuwe evenementenlocaties en welke voorwaarden
(frequentie, geluid en aantal bezoekers) zullen er gaan gelden voor de al
bestaande en eventuele nieuwe evenementenlocaties?
Antwoord:
Er komen geen nieuwe evenementenlocaties. De eerder bestaande situatie is
vastgelegd in het nieuwe evenementenbeleid van Amstelveen en wordt
binnenkort ook opgenomen in een geactualiseerd bestemmingsplan van
Amstelveen.
Daarmee is de eerder bestaande situatie geformaliseerd en genormeerd.
2
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Neng 1 Gemeenteblad
Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016
In bijlage 1 bij deze reactie treft u een kaart met aanduiding van de verschillende
locaties in het Amsterdamse Bos. Waar van toepassing gelden specifieke
bepalingen met betrekking tot frequentie, maximale geluidsnorm en maximum
aantal bezoekers per dag. Hieronder treft u het overzicht met een
nummerverwijzing naar de locaties op de kaart:
Land van Bosse |
Maximale geluidsontheffing
maatgevende geluidgevoelige bebouwing
Soundcheck Maximaal 2 uur per dag
en
uur
Radarterrein________—————
Maximale geluidsontheffing Bosse
maatgevende geluidgevoelige bebouwing
Evenementen tot 5.000 bezoekers per dag 5 dagen
Ee
van Bosse
e Beperkte geluidsbelasting van 65
dB (A) — 75 dB (C)
e Onderscheidend en vernieuwend
| Arenaterrein_
personen per dag
Maximale geluidsnorm 50 dB(A)
en er
achtergrondniveau is toegestaan
3
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng 1 Gemeenteblad R
Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016
_Speelweiden
geluidsontheffing
geluidsontheffing
Openluchttheater ||
theatervoorstellingen en evenementen die
passen binnen de bestemming “Cultuur en
Ontspanning-Theater
Bosbaan
geluidgevoelige bebouwing
Bronnen:
a. Overzicht Evenemententerreinen Amsterdamse Bos (bijlage 1);
b. Evenementenbeleid Amstelveen, 16 december 2015.
4. Deelt het college de mening dat toename van het aantal (vergunningplichtige)
evenementen met versterkte muziek in het Amsterdamse Bos onwenselijk is?
Antwoord:
Ja, dit is ook de reden geweest om samen met de gemeente Amstelveen de
eerder genoemde beperking tot 4 grote festivals met mogelijke geluidsoverlast
per jaar vast te leggen.
5. Is het college, namens de gemeente Amsterdam als eigenaar van het
Amsterdamse Bos, in gesprek gegaan met de gemeente Amstelveen over het
integraal optellen van bronnen en zorgen dat belasting van evenementen
integraal wordt afgewogen, conform de toezegging in de raad van 14 juli 2016?
Zo ja, wat is hier uitgekomen?
4
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer % januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016
Antwoord:
Met de gemeente Amstelveen vindt regelmatig bestuurlijk en ambtelijk overleg
plaats, waarbij ook dit onderwerp aan de orde komt.
Bij de programmering van de evenementen en festivals in het Amsterdamse Bos
wordt rekening gehouden met eventuele overige overlast gevende activiteiten in
de omgeving. Dit betekent dat er geen toestemming wordt verleend voor
gelijktijdige grootschalige evenementen, die de draagkracht van het Bos voor wat
betreft de bezoekersdruk en overige recreatiemogelijkheden te boven gaan. Het
behoud van een goede balans tussen de groene, sportieve en recreatieve
functies van het Amsterdamse Bos zijn het uitgangspunt.
Daarnaast is het in het evenementenbeleid van Amstelveen vastgelegde besluit
om de grote, grote muziekfestivals voortaan te concentreren op het Land van
Bosse mede gericht op het voorkomen van cumulatie met andere mogelijk
overlast gevende activiteiten en geluidsbronnen in en rond het Amsterdamse Bos,
zoals die zich voorheen met name voordeed in de Amsterdamse en
Amstelveense woongebieden aan de grens van het noordoostelijk gedeelte van
het Amsterdamse Bos.
Ook het niet meer toestaan van evenementen met een hoge geluidsdruk op het
Arenaterrein van het Amsterdamse Bos dient dat doel.
Verder geldt ter voorkoming van overlast in het Amsterdamse Bos thans een
standaard eindtijd voor de geluidsontheffingen, namelijk tot uiterlijk 23.00 uur.
Bronnen:
a. Locatieprofielen Amsterdamse Bos;
b. Evenementenbeleid Amstelveen.
6. Waarom is de aangenomen motie nr. 189 van 4 april 2012 van vragensteller
(zie bijlage 2) voor een maximum van vier grote evenementen (met versterkte
muziek) per jaar nooit uitgevoerd”?
Antwoord:
Dit is niet juist. Zie voorgaande beantwoording.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
5
| Schriftelijke Vraag | 5 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 892
Datum akkoord college van b&w van 5 juli 2016
Publicatiedatum 11 juli 2016
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ernsting van 25 april 2016 inzake
delobby van de VNG tegen de Wet Open Overheid.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
Op 19 april 2016 nam de Tweede Kamer de initiatiefwet Wet Open Overheid aan van
Linda Voortman (GroenLinks) en Steven van Weyenberg (D66). Deze wet is er op
gericht om documenten op te nemen in een openbaar toegankelijk register, en
daarmee de Wet Openbaar Bestuur min of meer overbodig te maken. In de Vrij
Nederland (https://www.vn.nl/hoe-de-machtigste-lobby-deze-week-een-smadelijke-
nederlaag-leed/) las vragensteller dat onder andere de VNG namens Nederlandse
gemeenten een flinke lobby voert tegen de Wet Open Overheid. Dat verbaast
GroenLinks zeer.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Ernsting, namens de fractie van GroenLinks,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Is het college bekend met het genoemde artikel?
Antwoord:
Ja.
2. Klopt het dat de VNG namens de Nederlandse gemeentes een lobby voert
tegen de wet?
Antwoord:
Ja.
3. Klopt het dat die lobby nu gericht gaat worden op de Eerste Kamer?
Antwoord:
Ja.
4. Waarom voert de VNG die lobby?
Antwoord:
Op de website geeft de VNG aan dat zij van oordeel is dat de Wet open overheid
(verder: Woo) in de huidige vorm volstrekt onuitvoerbaar is, niet alleen voor
gemeenten maar ook voor andere overheden. Daarbij voert de VNG meer
inhoudelijk aan dat de eisen aan actieve openbaarmaking en de beperkingen van
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam
Neeing oz Gemeenteblad R
Datum 11 juli 2016 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016
de uitzonderingsgronden maken dat het democratisch besluitvormingsproces
binnen gemeenten ernstig wordt belemmerd en vertrouwelijk overleg over lastige
kwesties nauwelijks meer mogelijk is. Voornaamste is wat de VNG betreft echter
dat de registerplicht op de voorgestelde manier onuitvoerbaar is en zorgt voor
extra bureaucratie. Bovendien brengt de invoering van de wet volgens de VNG
ook zeer hoge kosten met zich mee.
5. Wat vindt het college van die lobbyactiviteiten?
Antwoord:
De Woo moet de huidige Wet openbaarheid van bestuur (verder: Wob) gaan
vervangen. Stelling van de indieners van het initiatiefvoorstel is dat de ideeën
over nut en noodzaak van openbaarheid onvoldoende weerklank vinden in de
huidige Nederlandse praktijk. Er wordt op grond van de Wob te weinig informatie
uit eigen beweging openbaar gemaakt, de uitzonderingsgronden sluiten teveel
belangrijke informatie uit en verzoekers kunnen met hoge kosten worden
geconfronteerd. Bovendien is er volgens de indieners van het initiatiefvoorstel
geen sprake van een correcte en zuivere informatiehuishouding.
Het college is het met de indieners van het initiatiefvoorstel eens dat
openbaarheid en transparantie voor een goed functionerende democratie van
groot belang zijn. Dit heeft het college ook al verschillende keren naar voren
gebracht. Alleen al voor de invulling van het kiesrecht moet er inzicht bestaan in
de wijze waarop besluitvorming heeft plaatsgevonden en welke belangen daarbij
een rol hebben gespeeld. Bovendien stelt openbaarheid burgers en bedrijven,
maar zeker ook journalisten, in staat om de overheid te controleren en de
legitimiteit van het handelen na te gaan. Dit kan ook bijdragen aan een betere
verbinding tussen de overheid en burgers en kan het vertrouwen van burgers in
het openbaar bestuur bevorderen.
Het college onderschrijft ook dat er in de praktijk meer kan en moet worden
gedaan om het belang van openbaarheid te dienen. Om die reden is het proces
rond de afhandeling van Wob-verzoeken binnen de gemeente de afgelopen tijd
bijvoorbeeld kritisch onder loep genomen. Elk organisatieonderdeel heeft een
coördinator aangewezen die zorgt voor een tijdige en zorgvuldige afhandeling van
de Wob-verzoeken en er worden handleidingen en formats opgesteld om ervoor
te zorgen dat de kwaliteit van de besluiten toeneemt en er recht wordt gedaan
aan het belang van openbaarheid. Verder is het college het met de indieners van
het initiatiefvoorstel eens dat meer informatie actief openbaar moet worden
gemaakt en dat bestuursorganen hun archieven beter op orde zou moeten
brengen zodat informatie (ook naar aanleiding van een verzoek) makkelijker te
achterhalen is.
Het college is in dat kader ook een voorstander van het register dat op grond van
de wet tot stand moet worden gebracht. Het is voor het verder bevorderen van
openbaarheid en transparantie van belang dat het wettelijk kader wordt
gemoderniseerd en dat gebruik wordt gemaakt van de huidige technologische
mogelijkheden om burgers en journalisten toegang te geven tot
overheidsinformatie.
2
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Neeing oz Gemeenteblad
Datum 11 juli 2016 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016
Het college realiseert zich vanzelfsprekend wel dat het tijd en geld zal kosten voor
dit register voorhanden is en het inderdaad de rol en de functie heeft die de
indieners van het initiatiefvoorstel voor ogen hebben, maar daar is in het
initiatiefvoorstel ook rekening mee gehouden. De indieners geven in elk geval aan
dat er is voorzien in de mogelijkheid om de invoering van het register te koppelen
aan het reguliere ICT-onderhoud waardoor het register gaandeweg vorm kan
worden gegeven en de kosten beperkt blijven.
Kortom, het college is het niet met de VNG eens dat het initiatiefvoorstel voor
gemeenten ‘slecht nieuws!’ is. Het college acht het voorstel ook niet ‘volstrekt
onuitvoerbaar’. Punt van kritiek is wat het college betreft wél de anti-
misbruikbepaling. Op grond van die bepaling kan een bestuursorgaan een
verzoek buiten behandeling laten als een verzoeker kennelijk een ander doel
heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident
geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. De jurisprudentie biedt op dit moment
echter betere handvatten om misbruik tegen te gaan. Zo betrekt de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State ook de achtergrond van de
verzoeker en/of gemachtigde, de aard van en het aantal bestuursorganen waarbij
het verzoek is ingediend en de opstelling van de verzoeker en/of gemachtigde bij
de afweging. Verder mist het college een regeling voor die gevallen waarin een
verzoek weliswaar een redelijk doel heeft, maar de verzoeker om zoveel
documenten vraagt dat in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden
verwacht dat het aan dit verzoek voldoet.
In het verlengde daarvan is van belang dat in de Woo staat dat er geen
aanspraak op een dwangsom bestaat en er geen beroep kan worden ingesteld
als er niet tijdig op een verzoek wordt beslist. Naar het oordeel van het college is
dit niet terecht. De mogelijkheid om een dwangsom te vragen of beroep in te
stellen als een bestuursorgaan in gebreke is, is voor een verzoeker een
belangrijke stok achter de deur en gebleken is dat die stok in sommige gevallen
ook nodig is. De ervaring leert verder dat er relatief weinig verzoeken worden
ingediend waarbij er sprake is van misbruik van recht. Er is dus geen aanleiding
om degenen die een legitiem verzoek indienen die stok te ontnemen.
6. Doet de VNG die lobbyactiviteiten ook namens Amsterdam? Zo ja, heeft
Amsterdam daar bewust mee ingestemd? Zo ja, waarom?
Antwoord:
De VNG voert de lobby in opdracht van het bestuur na een advies van de
commissie van de vereniging. De gemeente Amsterdam heeft hier niet expliciet
mee ingestemd.
7. Wat is de mening van het college over de Wet Open Overheid?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
3
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer dr dui 2018 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016
8. Als het college de Wet Open Overheid ondersteunt, kan het college dat dan
apart duidelijk maken aan de leden van de Eerste Kamer?
Antwoord:
Ja, het college heeft een brief aan de Eerste Kamer gestuurd waarin het
standpunt van het college opgenomen is (bijlage 1). Dit ook naar aanleiding van
de motie die tijdens de raadsvergadering op 2 juni 2016 door de gemeenteraad
aangenomen is. Deze motie wordt hierbij dan ook als afgedaan beschouwd.
9. Kan het college nu al invulling geven aan de bedoeling van de Wet Open
Overheid? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Doel van zowel de Woo als de Wob is dat recht wordt gedaan aan het algemene
belang van openbaarheid en dat transparantie voorop staat. In die zin wijzigt de
wet niet en geeft het college daar ook al invulling aan. Meer specifiek kan voor
wat betreft de stelling van de indieners van het initiatiefvoorstel dat te weinig
informatie nu uit eigen beweging openbaar wordt gemaakt, de
uitzonderingsgronden teveel belangrijke informatie uitsluiten en dat verzoekers
met hoge kosten worden geconfronteerd worden opgemerkt dat dit binnen de
gemeente al punt van aandacht is. Dit is onder andere ook de aanleiding geweest
om het proces rond de afhandeling van Wob-verzoeken binnen de gemeente
kritisch onder loep te nemen. In dat kader is er nu ook extra aandacht voor de
juiste toepassing van de weigeringsgronden en wordt ook bezien welke informatie
de gemeente uit eigen beweging openbaar kan maken. Verder is afgesproken dat
er bij een Wob-verzoek in beginsel geen leges in rekening worden gebracht en
dat verzoekers dus niet met kosten worden geconfronteerd.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | train |
VN2022-007958 Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR
% Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
Portefeuille Kunst en Cultuur, Monumenten en Erfgoed
Agendapunt 42
Datum besluit 16 maart 2022
Onderwerp
Aanbiedingsbrief van de Amsterdamse Kunstraad bij de Culturele Investeringsrekening 2022 (d.d. 16
maart 2022)
De commissie wordt gevraagd
kennis te nemen van de aanbiedingsbrief en de Culturele Investeringsrekening 2022 (via link: https://
investeringsrekening.kunstraad.nlf
Wettelijke grondslag
Art. 169 Gemeentewet
Bestuurlijke achtergrond
De aanbiedingsbrief en de Culturele Investeringsrekening 2022 stonden op 16 maart 2022 in de
dagmail.
Reden bespreking
Nvt.
Uitkomsten extern advies
Nvt.
Geheimhouding
Nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nvt.
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.9 1
VN2022-007958 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Griffie % Amsterdam
%
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
AD2022-028287 1. Culturele investeringsrekening 2022 Amsterdamse Kunstraad.pdf (pdf)
Aanbiedingsbrief Culturele Investeringsrekening 2022 Amsterdamse
AD2022-027573
Kunstraad 16 maart 2022.pdf (pdf)
AD2022-027569 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Nadere informatie bij de Amsterdamse Kunstraad
Gegenereerd: vl.9 2
| Voordracht | 2 | discard |
> < gemeente Raadsinformatiebrief
| msterdam Afdoening toezegging
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 12 juni 2023
Portefeuille(s) Woningbouw
Portefeuillehouder(s): Reinier van Dantzig
Behandeld door Grond & Ontwikkeling ([email protected])
Onderwerp Afdoening toezegging in de vergadering van de commissie WV van 12 april
2023 inzake gesprekken investeerders, corporaties en grondprijzen (TA2023-
000389)
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de vergadering van de commissie WV van 12 april 2023 heb ik bij de bespreking van het
Woningbouwplan 2022-2028 toegezegd na te vragen of de commissieleden uitgenodigd kunnen
worden voor de informele gesprekken die ik heb met o.a. investeerders en corporaties en een
rondetafelgesprek te organiseren over grondprijzen.
Deze toezegging wordt als volgt afgedaan:
e Bij de toekomstige “Van Dantzig-dialogen”, zoals de gesprekken met marktpartijen en mij
genoemd zijn, worden ook de raadsleden van de commissies WV en RO uitgenodigd. Het
eerstvolgende gesprek vindt plaats op 14 september a.s. De leden van de commissies WV en
RO kunnen de uitnodiging hiervoor tegemoet zien. Ik verheug me op de aanwezigheid van de
leden bij deze ontmoeting om met elkaar, met iets meer afstand van de dagelijkse hectiek,
gesprekken met belangrijke stakeholders te kunnen voeren.
e Op 3julia.s. heb ik een aantal marktpartijen vitgenodigd om met mij in gesprek te gaan over
de huidige ontwikkelingen in de markt, en de beleidsmogelijkheden die de gemeente heeft,
inclusief een gesprek over de grondprijzen. Dit als een speciale verdieping op verzoek van
deelnemers aan het Bestuurlijk Bouwoverleg (een halfjaarlijks overleg met de
koepelorganisaties van beleggers, investeerders en woningcorporaties). De commissies WV
en RO worden over de vitkomsten van dit gesprek geïnformeerd.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Reinier van Dantzig
Wethouder Woningbouw en Stedelijke Ontwikkeling
| Brief | 1 | val |
x Gemeente Amsterdam R
% Gemeenteraad
Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 172
Publicatiedatum 20 maart 2015
Ingekomen onder AY
Ingekomen op 11 februari 2015
Behandeld op 11 maart 2015
Status Aangehouden in de raadsvergadering op 11 februari 2015 en verworpen op 11 maart 2015
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de Agenda Duurzaamheid
(externe kosten restwarmte).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Agenda Duurzaamheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 50);
Overwegende dat:
— het begrip ‘externe kosten’ in de definitie van het begrip circulaire economie een
essentieel onderdeel vormt;
— het begrip ‘externe kosten’ niet expliciet aan de orde komt in de Agenda
Duurzaamheid, terwijl het keer op keer een beslissende rol speelt in de berekening
van de haalbaarheid van de ambities;
— dit begrip nog relatief onbekend is bij beleidsmakers en het grote publiek;
— het begrip ook nog verder ontwikkeld dient te worden en Amsterdam hier een
voortrekkersrol kan vervullen;
— een concreet project daar heel goed bij kan dienen;
— restwarmte van industriële bedrijven in het havengebied momenteel grotendeels
wordt geloosd in het IJ (zie ook het interview Dirk Sijmons in Het Parool van
24 januari 2015);
— Kopenhagen reeds een verbod heeft ingesteld op warmtelozing in de stad,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— uitte zoeken hoeveel warmte industriële bedrijven op en rond het havengebied
(de zogenoemde Westas) lozen;
— tevens te berekenen wat de kosten van deze warmte zouden bedragen wanneer
deze worden berekend volgens gangbare methoden (opwekkosten voor deze
warmte);
— de uitkomsten van deze berekening openbaar te maken en ter kennisgeving aan
de bedrijven te sturen, om aan hen inzichtelijk te maken hoeveel energie zij
dumpen en wat de waarde van deze energie is.
Het lid van de gemeenteraad,
J.F.W. van Lammeren
1
| Motie | 1 | train |
min: 0-3 13 |
…__zoi3/1dz}
Aan de leden van de Amsterdamse gemeenteraad
t.a.v. de raadsgriffie
Amstel 1
1011 PN Amsterdam
RAADSADRES
Amsterdam, 19 maart 2013
Betreft: bezwaar tegen uitstel tot na 2025 van de herprofilering van de Weesperstraat tot
2x1-baans
Geachte gemeenteraadsleden,
De bewoners van de buurten Nieuwmarkt en Groot Waterloo hebben met verontrusting
kennis genomen van nieuwe plannen in onze buurt aangaande de verkeerscirculatie voor de
gehele stad, met daarin plannen voor de stadshartlus en de bereikbaarheid van de
binnenstad, die onmiddellijk invloed hebben op de Weesperstraat, het Jonas Daniel
Meijerplein en het Mr. Visserplein. Dit zijn straten, die de buurt Groot Waterloo doormidden
snijden, waar de auto’s nog 50 km/u mogen rijden, in tegenstelling tot bijna alle verdere
straten binnen de ringweg A10 en waar de luchtverontreinigina de WHO-normen verre
overschrijdt. Wij zijn ervan overtuigd dat het draagvlak voor ons verzoek niet tot de
genoemde buurten blijft beperkt,
Wij verwijzen naar recente nota's van het stadsdeel centrum “De Bereikbare Binnenstad”
en van de gemeente “Amsterdam Aantrekkelijk Bereikbaar”. |
Wij wijzen er voorts op, dat in het Masterplan voor de Wibautas, besloten is de
Weesperstraat een 2x1-baans profilering te geven, uitgevoerd, wanneer de NZ-metrolijn
gereed zou zijn. Deze afspraak is gemaakt ook met de Kamer van Koophandel. Het verkeer,
dat van Oost en Zuid naar Noord rijdt (en omgekeerd), gaat in die situatie voor een groot
deel via de Mauritskade, langs de Nieuwe Vaart naar de Prins Hendrikkade. In de periode
2002-2006 is door wethouder Van der Horst en portefeuillehouder Frankfurther bevestigd,
dat de versmalling van de Weesperstraat zou worden uitgevoerd, wanneer ‘de
werkzaamheden voor de Noord/Zuidlijn dit zouden toelaten’.
Gedurende de bouw van de Noord/Zuidlijn is er door de bewoners geleden onder de
overlast van de 2x2-baans-verbinding van de Weesperstraat naar de IJ-tunnel en naar de
binnenstad, maar hier is met begrip mee omgegaan. De laatste herprofilering van het Mr.
Visserplein is immers een verbetering ten opzichte van de situatie daarvoor, met name wat
raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr, Visserplein 20130319
1
betreft de verkeersveiligheid. Echter, zolang de Weesperstraat 2x2+1-baans blijft en in de
naaste toekomst de verkeersdruk nog zal toenemen vanwege de knip aan het begin van de
Vijzelgracht bij de Munt (volgens uw eigen rapport) zal de negatieve invloed op de
volksgezondheid voor de direct omwonenden en verblijvenden, veroorzaakt door de ernstige
milieuverontreiniging die het gemotoriseerde verkeer hier nog geeft, alleen maar toenemen.
Vermindering van de luchtverontreiniging langs de Valkenburgerstraat en dus vermindering
van de verkeersdruk Weesperstraat naar IJtunnel is noodzakelijk, omdat de woningen aan
de Rapenburgerstraat en de Valkenburgerstraat (de zgn. VARA-strook) op die voorwaarden
zijn gebouwd! En alleen mogelijk waren, vanwege deze belofte.
Overigens was aan de toezegging de Weesperstraat terug te versmallen tot 2x1-baans de
herprofilering van het Jonas Daniel Meijerplein verbonden. Hierbij zou dit plein worden
vergroot en met aanzienlijk meer ‘groen’ verbeterd tot een aangename verblijfruimte, die
recht doet aan de Dokwerker.
Voorts is het Mr. Visserplein ook nog lang niet veilig genoeg. De verkeerssituatie is op
enkele plekken nog zeer onoverzichtelijk. Het ingezette beleid met meer ruimte voor
voetganger en fietser houdt bij het Mr. Visserplein op. Dit wordt niet beargumenteerd
(behalve door te schrijven dat de Weesperstraat een belangrijke toevoersroute moet
blijven?). Door op het Mr. Visserplein de voetganger en fietser voorrang te geven, kan een
andere, veiliger manier van omgaan met verkeersstromen worden gerealiseeerd, waardoor
fiets- en looproutes tussen de Plantage en de binnenstad verbeterd worden, zoals het beleid
dit voorschrijft.
Tenslotte zal de verblijfruimte op het Mr. Visserplein aanzienlijk worden verbeterd, wanneer
de twee groene ‘pukkels’ ten behoeve van TunFun, worden afgebroken tot het maaiveld,
zodat een vrij zichtveld ontstaat van Waterlooplein tot Muiderstraat en van Jodenbreestraat
naar Joods Historisch Museum. Omdat de vergunning van TunFun in 2015 wordt vernieuwd,
verzoeken wij u in de voorwaarden op te nemen, dat het bedrijf deze twee ‘pukkels’ sloopt
voor 2017, wanneer de N/Z-metrolijn in gebruik genomen wordt.
De bewonersvergaderingen Nieuwmarkt en Groot Waterloo vinden uitstel van een
herprofilering van de Weesperstraat tot een 2x1-baans route tot na 2025 onacceptabel.
Wij verzoeken u om plannen te ontwikkelen voor het verbeteren van het leef- en
verblijfgebied en met name de verkeersveiligheid op het Mr. Visserplein en wel op zeer
korte termijn.
Resumerend vragen wij u hetvolgende:
1. uiterlijk in 2017 of zoveel eerder als de werkzaamheden ten gevolge van de N/Z-
metrolijn dit toelaten, uitvoering van het besluit de Weesperstraat te herprofileren tot een |
2xl-baans autoroute met een maximum snelheid van 30 km. per uur.
2. plannen te maken voor verbetering van de verkeersveiligheid.
3a. plannen te maken voor de verbetering van de luchtkwaliteit ter plekke.
3b. plannen te maken ter vermindering van de verkeersdruk nabij de VARA-strook.
4, bij de verlenging van het contract met TunFun de voorwaarde op te nemen tot het
verwijderen van de groene “pukkels”.
5, plannen te maken voor betere aansluitingen van het langzaam verkeer, m.n. het
voetgangers verkeer vanaf het Rembrandtplein naar het Mr. Visserplein en vanuit de
raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr. Visserplein 20130319
2
Jodenbreestraat naar de Hortus (“de Groene Loper”) en het fietsverkeer van Roeterseiland
en Wibautstraat naar het Centraal Station.
Wij ondertekenen,
namens de bewonersvergaderingen Nieuwmarkt en Groot Waterloo,
Winne Meijering, voorzitter
Hans van Os
Peter Passchenegger
Marijke Storm,
namens deze,
Cliff van Dijk, secretaris
Nieuwe Amstelstraat 25
1O011PL Amsterdam
0206 278370
0620 583677
[email protected]
raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr. Visserplein 20130319
3
| Raadsadres | 3 | val |
VN2022-005407 Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR
% Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Openbare Ruimte en Groen
Agendapunt 28
Datum besluit n.v.t. -
Onderwerp
Raadsadres Stadhouderspark voor Amsterdam
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van het raadsadres Stadhouderspark voor Amsterdam
Wettelijke grondslag
Artikel 26 lid 3 RvO
Bestuurlijke achtergrond
Dit raadsadres stond op de ingekomen stukkenlijst voor de raad van 16 en 17 feb. 2022
Reden bespreking
Op verzoek van het lid A.L. Bakker (PvdD)
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
n.v.t.
Welke stukken treft v aan?
Meegestuurd Registratienr. Naam
AD2022-018773 | Raadsadres idee voor een Stadhouderspark in Amsterdam.pdf (pdf)
AD2022-018770 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Gegenereerd: vl.12 1
VN2022-005407 % G t Tijdelijke Al R issi
Griffe % Gemeente ijdelijke Algemene Raadscommissie TAR
%
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Het lid A.L. Bakker (PvdD)
Gegenereerd: vl.12 2
| Voordracht | 2 | train |
62923007035 X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO
Ontwikkeling X Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023
Ter kennisneming
Portefeuille Grond en Ontwikkeling
Agendapunt 6
Datum besluit Nvt.
Onderwerp
Kennisnemen van de raadsinformatiebrief erfpachtontwikkelingen
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief inzake de ontwikkelingen van het erfpachtstelsel
Wettelijke grondslag
Artikel 169 Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden
afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde
bestuur (lid 1); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak
nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde
inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3).
Bestuurlijke achtergrond
Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad ingestemd met de invoering van eeuwigdurende erfpacht
voor nieuwe uitgiften (Gemeenteblad afd. 4, nr. 664) door middel van de vaststelling van de
Algemene Bepalingen (AB2016) en het bijbehorende uitgiftebeleid en grondprijsbeleid voor nieuwe
gronduitgiften in eeuwigdurende erfpacht.
Op 28 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met het collegebesluit tot vaststelling van de
Overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht (Gemeenteblad2017, nr. 141355).
Tegelijkertijd heeft de gemeenteraad ingestemd met het collegebesluit tot vaststelling van het
beleid Grondwaardebepaling voor bestaande erfpachtrechten 2017 (Gemeenteblad 2017, nr. 140578)
en het collegebesluit tot vaststelling van het aanvullend beleid voor bestaande erfpachtrechten
(Gemeenteblad 2017, nr.143786).
Naar aanleiding daarvan en mede naar aanleiding van de op 28 juni 2017 door de gemeenteraad
aangenomen moties, heeft het college de Overstapregeling, het beleid Grondwaardebepaling en
het aanvullend beleid op 19 december 2017 definitief vastgesteld.
Medio mei 2018 heeft de vorige coalitie haar coalitieakkoord: “een nieuwe lente en een nieuw geluid”
gepresenteerd. In het coalitieakkoord is een aantal punten met betrekking tot het voortdurende
en eeuwigdurende erfpachtstelsel opgenomen. In het coalitieakkoord staat op pagina 72: “Voor
erfpachters bieden we een compensatie voor de verhoging van de OZB door een extra overstapkorting
van 10% voor wie vòòr 2020 overstapt naar het eeuwigdurende stelsel.”
Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college besloten om de korting met terugwerkende
kracht te verrekenen met alle erfpachters die al een aanbieding hebben ontvangen, geaccepteerd of
wanneer de akte al is gepasseerd bij de notaris.
Het college heeft op 3 september 2019 ingestemd met het besluit tot het wijzigen van de
Overstapregeling zodat erfpachters die vóór 1-1-2020 een overstapaanvraag hebben gedaan,
maar (nog) niet voldoen aan alle vereisten van de Overstapregeling met enige coulance worden
behandeld. Tevens heeft het college besloten dat, indien een erfpachter zijn erfpachtrecht
Gegenereerd: vl.9 1
VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Grond en % Amsterdam RO
Ontwikkeling %
Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023
Ter kennisneming
overdraagt gedurende het overstapproces, de aanvraagdatum (c.q. peildatum) kan worden
“overgedragen” aan de koper.
Op 29 oktober 2019 heeft het college ingestemd met het besluit tot het wijzigen van de
Overstapregeling zodat ook erfpachtrechten met een gemengde erfpachtbestemming - als een
erfpachtbestemmingswijziging vanwege het vigerende publiekrecht en een appartementensplitsing
niet mogelijk zijn - onder voorwaarden voor overstap naar eeuwigdurende erfpacht in aanmerking
kunnen komen.
Op 7 janvari 2020 heeft het college ingestemd met het besluit om de tot 31 december 2019 geldende
voorwaarden om over te stappen van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht te verlengen met
terugwerkende kracht vanaf 1 januari tot en met 7 janvari 2020.
Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college ingestemd met het wijzigen van de
Overstapregeling voor (toekomstige) erfpachters van een woning uitgegeven in voortdurende
erfpacht na 7 januari 2020 en vóór 1 janvari 2021, met een koopovereenkomst van vóór 8 janvari
2020, waardoor zij in aanmerking komen voor het registreren van een overstapaanvraag onder de
overstapvoorwaarden die golden tot 8 janvari 2020.
Op 17 maart 2020 heeft het college ingestemd met de vaststelling van het Plan van Aanpak
‘Programma Uitvoering Overstapregeling Eeuwigdurende erfpacht’ (ZD 2020-002071). In dit
Plan van aanpak wordt aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de verwerking van de
overstapaanvragen die zijn ingediend vóór 8 janvari 2020.
Het college heeft op 24 november 2020 ingestemd met de wijziging van de Overstapregeling
waardoor - onder voorwaarden — overstapakten kunnen worden gepasseerd door notarissen die niet
behoren tot de Ring Amsterdam van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).
Het college heeft bij besluit van 23 maart 2021 - en in samenhang met het besluit inzake het actief
openbaarmaken van de documenten inzake de totstandkoming van de vernieuwing van het
erfpachtstelsel, van 30 maart 2021 - ingestemd met de herijking van de oorspronkelijke doelstelling
om per september 2021 90% van alle overstapaanvragen te voorzien van een overstapaanbieding.
De herijkte doelstelling luidt dat per einde van het tweede kwartaal van 2022 85% van de
overstapaanvragen (voor zowel particulieren als beleggers) van een overstapaanbieding wordt
voorzien.
Het college heeft bij besluit van 9 november 2021 ingestemd met het opstellen van een
Spijtoptantenregeling waarbij alle erfpachters die tot 8 januari 2020 volgens de Overstapregeling
een overstapaanvraag konden doen, maar dat niet hebben gedaan uit coulance alsnog - binnen een
periode van zes maanden - éénmalig in de gelegenheid worden gesteld om een overstapaanvraag
te doen onder de voorwaarden zoals die tot 8 janvari 2020 golden. Ingevolge de Overstapregeling
worden overstapaanvragen die zijn ingediend vóór 8 januari 2020 berekend op basis van de volgende
financiële parameters:
- De laagste WOZ-waarde uit 2015 (peildatum 1-1-2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015);
- Het canonpercentage van 2,39%;
- De buurtstraatquote (BSQ) van 2017;
-Een overstappremie van 35%.
In de vergadering van de gemeenteraad van 26 januari 2022 zijn bij de behandeling van het
agendapunt: ‘Kennisnemen van de raadsinformatiebrief Nieuwe kans voor woningerfpachters om
een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019’, de motie 0.60.22 van
Gegenereerd: vl.9 2
VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Grond en % Amsterdam RO
Ontwikkeling %
Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023
Ter kennisneming
de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Nanninga, Kuiper en A.L. Bakker inzake een Nieuwe
kans om een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019 (Herstel voor
latere overstappers) en de motie 0.61.22 van de leden Boomsma, Naoum Néhmé, Nanninga,
Kuiper en A.L. Bakker inzake een Nieuwe kans om een overstapaanvraag te doen onder de
overstapvoorwaarden van 2019 (ook nieuwe kans voor wie wel al een aanvraag had gedaan)
aangenomen.
In mei 20202 heeft de coalitie haar coalitieakkoord: “Amsterdams Akkoord 2022-2026"
gepresenteerd. In het coalitieakkoord is een aantal punten met betrekking tot het erfpachtstelsel
opgenomen. In het coalitieakkoord staat op pagina 56 onder andere het volgende:
* “We voeren een spijtoptantenregeling in voor erfpachters die vóór 8 januari 2020 erfpachter
waren en aan alle overstapvoorwaarden voldeden. Deze regeling wordt zo breed mogelijk
opgezet onder die voorwaarden dat de regeling vitvoerbaar moet zijn. Alle spijtoptanten worden
geïnformeerd, waarbij de hefboomwerking door een stijgende WOZ-waarde wordt vitgelegd.
Spijtoptanten hebben na ontvangst van de informatie 6 maanden de tijd om gebruik te maken
van de spijtoptantenregeling.
* De overstapkorting blijft, met terugwerkende kracht, staan op 35% in plaats van dat deze
terugvalt naar 25%.”
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft het college ingestemd met de vrijgave van de vitwerking van de
Spijtoptantenregeling en de afdoening van moties 2022.60 en 61 inzake een nieuwe kans om een
overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019. In de Spijtoptantenregeling
is bepaald welke erfpachters worden aangemerkt als Spijtoptant en derhalve binnen zes maanden
nadat zij daarvan persoonlijk bericht hebben ontvangen (opnieuw) een overstapaanvraag kunnen
indienen die zal worden beoordeeld op basis van de overstapvoorwaarden die golden vóór 8 januari
2020.
De inspraakperiode vond plaats van 24 juni 2022 tot en met 19 september 2022.
Bij besluit van 22 november 2022 heeft het college ingestemd met de vaststelling van de Nota
van Beantwoording als verslag van de inspraak met betrekking tot de Spijtoptantenregeling.
Naar aanleiding van de inspraak is de Spijtoptantenregeling aangepast en vervolgens definitief
vastgesteld. Ook heeft het college ingestemd met het besluit tot het verlenen van 10% extra
overstapkorting. Per 8 januari 2020 was deze 10% extra overstapkorting komen te vervallen. Naar
aanleiding van het coalitieakkoord wordt de overstapkorting, met terugwerkende kracht vanaf 8
janvari 2020, structureel vastgesteld op 35%.
Reden bespreking
Nvt.
Uitkomsten extern advies
Nvt.
Geheimhouding
Nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Gegenereerd: vl.9 3
VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Grond en % Amsterdam
Ontwikkeling %
Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023
Ter kennisneming
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nvt.
Welke stukken treft v aan?
AD2023-017246 2023-02-13 raadsinformatiebrief erfpachtontwikkelingen.pdf (pdf)
AD2023-017235 Commissie RO Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Jette van der Muur; juridisch beleidsadviseur, Erfpacht & Uitgifte; Grond & Ontwikkeling;
J.van.der.muur@®amsterdam.nl; 06 1872 7120
Gegenereerd: vl.9 4
| Voordracht | 4 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 978
Publicatiedatum 19 november 2014
Ingekomen op 5 november 2014
Ingekomen onder 724’
Behandeld op 6 november 2014
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het raadslid mevrouw Bosman inzake de begroting voor 2015
(schrappen van regels in de Welstandsnota 2013 voor zonnepanelen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
Constaterende dat:
— Amsterdam een ambitieuze doelstelling heeft ten aanzien van het opwekken van
duurzame energie, energiebesparing en het verminderen van CO2-uitstoot;
— een zeer groot deel van Amsterdam onder ‘Beschermd Stadsgezicht valt’, te weten
de gehele binnenstad en grote delen van Noord, Zuid en Nieuw West;
— de Commissie voor Welstand en Monumenten zorgt voor de welstandsadviezen,
monumentenadviezen en plaatsingsadviezen aan het Amsterdamse
gemeentebestuur (stadsdelen en centrale stad) op basis van de Welstandsnota
2013;
— de Welstandsnota vastgesteld wordt door de gemeenteraad;
Overwegende dat:
— de Welstandsnota 2013 een aantal onlogische barriëêres opwerpt ten aanzien van
het plaatsen van zonnepanelen of andere duurzame klimaatinstallaties, te weten:
e plaatsing in het schuine dakvlak is alleen toegestaan aan de achterzijde en
indien en indien de zonnepanelen of -collectoren gerangschikt zijn op één
horizontale lijn;
e plaatsing in het schuine dakvlak is alleen toegestaan als het totaal van
bestaande en aangevraagde ingrepen in het dak zoals dakkapellen,
dakramen, zonnepanelen en andere toegevoegde elementen of ingrepen in
het dak samen niet meer dan 30% van de lengte van de kap beslaan;
e plaatsing op platte daken is alleen toegestaan als de afstand tot de dakrand
minstens gelijk is aan de hoogte van het zonnepaneel of de -collector, omdat
voldoende afstand tot de goot en nok nodig zou zijn ‘om het dakvlak als
eenheid te respecteren’;
Voorts overwegende dat:
— in het collegeakkoord de heldere ambitie is geformuleerd om regels te versoepelen
ten behoeve van duurzame ontwikkeling en innovatie,
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 978 Moti
Datum 19 november 2014 otie
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- voor schuine daken, de achterkant-regel, de 30%-regel en de horizontale-
rangschik-regel te schrappen;
- voor platte en schuine daken, de dakrand-afstand-regel te schrappen dan wel niet
toe te passen;
-__ hierbij in overweging te nemen of ‘niet storend zichtbaar vanaf de openbare weg’
(antraciet of zwarte zonnepanelen zijn bijvoorbeeld niet onzichtbaar op zwarte
daken, maar verstoren het daklandschap visueel niet) als alternatief criterium kan
dienen voor het plaatsen van zonnepanelen in beschermd stads- en dorpsgezicht;
- de nieuwe passage in de Welstandsnota, die in de plaats komt voor
de belemmerende regels die de plaatsing van zonnepanelen ontmoedigen,
als voorstel voor te leggen aan de gemeenteraad.
Het lid van de gemeenteraad,
Â.M. Bosman
2
| Motie | 2 | discard |
De voorzitter van de Stadsdeelraad Zuidoost roept de leden van de Stadsdeelraad op tot bijwoning
van de stadsdeelraadsvergadering op dinsdag 26 JUNI 2007 om 20.00 uur in het
stadsdeelkantoor om te beraadslagen en te besluiten over de hieronder vermelde punten.
Amsterdam Zuidoost, 14 juni 2007
De voorzitter van de Stadsdeelraad
N.B. De stukken liggen ter inzage in de leeszaal, en voor publiek bij het Informatiecentrum
Amsterdam Zuidoost en in de openbare bibliotheek.
1. Opening en Mededelingen
1a. Vaststelling van de agenda
2. Verslag van de vergadering d.d. 31 mei 2007
2a. Ingekomen stukken
Voordrachten uit categorie A: BESPREEKPUNTEN
3. Milieuvisie en Milieubeleidsplan 2007-2010
(rapport en bijlagen in uw bezit)
SDR260607 Mil/20
4, Bestemmingsplan Nieuwe Bijlmer
(plankaart en overige stukken in uw bezit)
SDR 260607 RO/21
5. Evaluatie Centrum voor beeldende kunst Zuidoost
(evaluatierapport in uw bezit)
SDR 260607 Cult/22
6. Beleidsplan Ouderparticipatie Voorschool 2007-2009
SDR 260607 0/23
7. Strategisch sportbeleid (voordracht LZO)
SDR 260607 Sp/24
8. Winkeliers Kraaiennest (voordracht GL en SP)
SDR 260607 Ez/ 25
9, Voorjaarsnota 2007
(nota is in uw bezit)
SDR 260607 Fin/26
Voordrachten uit categorie B: HAMERPUINTEN
10. Aanpassing tarieventabel markten
SDR 260607 Fin/27
11. Aanpassing legesverordening tbv Wet Kenbaarheid
Publiekrechtelijke Beperkingen
SDR 260607 Fin/28
| Agenda | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2013
Afdeling 1
Nummer 283
Publicatiedatum 29 mei 2013
Ingekomen onder AG
Ingekomen op donderdag 16 mei 2013
Behandeld op donderdag 16 mei 2013
Status Ingetrokken
Onderwerp
Motie van de raadsleden mevrouw Van Roemburg, de heer Piek en de heer Jager
inzake de verzelfstandiging van het Afval Energie Bedrijf (AEB) (duurzame bedrijf).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 15 januari 2013 inzake het afronden van de onderzoeksfase van
de verzelfstandiging van het Afval Energie Bedrijf (AEB) (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 227);
Overwegende dat:
— verzelfstandigen gaat over de vorm waarin het Afval- en Energiebedrijf van
Amsterdam wordt geëxploiteerd;
— welbeschouwd de manier waarop dit bedrijf wordt geëxploiteerd veel belangrijker
is;
— het AEB op het gebied van duurzaamheid goede resultaten boekt, maar
tegelijkertijd met twee verbrandingsovens moeilijk gezien kan worden als een
duurzaam bedrijf,
Spreekt als ambitie uit dat:
het Amsterdamse AEB in 2030 het duurzaamste afvalverwerkings- en
grondstofopwekkend bedrijf ter wereld dient te zijn,
Draagt het college van burgemeester en wethouders op:
de ambitie om het Amsterdamse AEB in 2030 de duurzaamste grondstoffen en
afvalbedrijf ter wereld te zijn mede als richtsnoer te nemen bij haar optreden als
aandeelhouder,
1
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 283 Moti
Datum _ 29 mei 2013 otie
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
in de statuten vast te leggen dat eisen van duurzaamheid nadrukkelijk worden
betrokken bij het plan maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De leden van de gemeenteraad,
E.T.W. van Roemburg
M.F.G. Piek
G. Jager
2
| Motie | 2 | discard |
VN2022-041349 Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie,
Economische Zaken x Gemeente , . 3 3 D … S EF D
Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed,
% Amsterdam he
Volwasseneneducatie, Democratisering
Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023
Ter advisering aan de raad
Portefeuille Economische Zaken
Agendapunt 3
Datum besluit College van B&W 13 december 2022
Onderwerp
Kennis te nemen van het inwerkingtredingsbesluvit van twaalf BIZ-verordeningen en vaststellen van
de verordening tot intrekking van één biz-verordening
De commissie wordt gevraagd
De raad te adviseren om te besluiten:
1. kennis te nemen van het inwerkingtredingsbesluit van twaalf BIZ-verordeningen en van de
resultaten van de draagvlakmetingen die van 3 oktober 2022 tot en met 7 november 2022 zijn
gehouden op verzoek van de ondernemers voor de verordeningen voor het instellen van een
bedrijveninvesteringszone (biz), waaruit blijkt dat een meerderheid van de ondernemers in twaalf
van de dertien gebieden samen wil optrekken in een biz.
2. het vaststellen van de Verordening tot intrekking van één biz-verordening met als belangrijkste
punten:
a. De biz verordening Staal- en Nieuwe Doelenstraat gebruikers 2023 in te trekken vanwege
onvoldoende draagvlak onder gebruikers bij de draagvlakmeting.
b. De intrekkingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.
3. In te stemmen met het aanpassen van de begroting 2023 bij het eerstvolgende P&C-moment,
waarbij de inkomsten voor het product overige heffingen worden verhoogd met € 360.350,--.
De uitgaven van het product ondernemersklimaat worden verhoogd met € 360.350,-- waarvan €
g.009,-- perceptiekosten.
Wettelijke grondslag
Wet op de bedrijveninvesteringszones en de daarop gebaseerde Verordeningen die op 16 september
2021 door de raad zijn vastgesteld.
Gemeentewet artikel 14,7. Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor
zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de
burgemeester is toegekend.
Gemeentewet artikel 189. Voor alle taken en activiteiten brengt de raad jaarlijks op de begroting de
bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting
kan aanwenden.
Bestuurlijke achtergrond
Op 1 januari 2015 is de Wet op de bedrijveninvesteringszones van kracht geworden.
Bedrijveninvesteringszones (biz'en) zijn gebieden waar ondernemers (en/of vastgoed-eigenaren) de
gemeente verzoeken een bestemmingsheffing op te leggen. Het geld dat de gemeente met deze
heffing int vloeit terug naar de biz-vereniging of -stichting die speciaal daartoe wordt opgericht. Dit
geld wordt gebruikt voor het verbeteren van de bedrijfsomgeving.
Gegenereerd: vl.15 1
VN2022-041349 % Gemeente Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie, S EF D
i msterdam
Economische Zaken % Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed,
Volwasseneneducatie, Democratisering
Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023
Ter advisering aan de raad
De wet op de bedrijveninvesteringszones schrijft voor dat na vaststelling van de biz-verordening
alle bij de gemeente bekende bijdrageplichtigen in de gelegenheid moeten worden gesteld
zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de verordening vit te spreken. Enkel als
er blijk is van voldoende steun, kan de verordening in werking treden. Volgens de wet op de
bedrijveninvesteringszones is sprake van voldoende steun wanneer minstens de helft van de
bijdrageplichtigen heeft gestemd en van alle vitgebrachte geldige stemmen minstens twee derde
voor inwerkingtreding van de biz-verordening is. Wanneer een biz op WOZ waarde heft geldt
daarbovenop dat de WOZ waarde van de voorstemmers de WOZ waarde van de tegenstemmers
overstijgt.
Op 14 september 2022 heeft de gemeenteraad de verordeningen vastgesteld voor dertien nieuwe
bedrijveninvesteringszones (biz'en). De wet bepaalt dat deze pas van kracht zijn na blijk van
voldoende steun onder de beoogde bijdrageplichtigen. Deze wet maakt het mogelijk dat de
gemeenteraad bedrijveninvesteringszones instelt en intrekt.
Nadat de raad de dertien BIZ-verordeningen heeft vastgesteld op 14 september 2022 heeft het
college draagvlakmetingen georganiseerd voor de biz-gebieden. De draagvlakmetingen zijn
gehouden van 3 oktober 2022 tot en met 7 november 2022.
Als er onvoldoende steun blijkt te zijn, dient de gemeenteraad de verordening weer in te trekken.
Zie voor de onderbouwing de raadsvoordracht.
Reden bespreking
Behandeling in de raad.
Uitkomsten extern advies
De biz-voorstellen worden gedaan door biz‘en/ondernemersverenigingen. Het proces om te komen
tot nieuwe biz-gebieden vindt plaats op verzoek van en in nauw overleg met het georganiseerd
bedrijfsleven en (winkel)straatmanagers.
Geheimhouding
Nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nvt.
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.15 2
VN2022-041349 % Gemeente Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie,
Economische Zaken 9 Amsterdam ‚ ‚ „
% Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed,
Volwasseneneducatie, Democratisering
Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023
Ter advisering aan de raad
1. Uitslagen alle gebieden DVM2022 ‚pdf (pdf)
2. PublicatiebesluitinwerkingstellenTwaalfBlZverordeningen2023V2.docx
AD2022-121084
(msw12)
3. Publicatiebesluit bekendmaking intrekkingsverordening één BIZ-
AD2022-121083 ‚
verordeningV2.docx (msw22)
AD2022-121086 4. Raadsvoordracht.pdf (pdf)
AD2022-113822 Commissie SED Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
EZC, Mariëlle Kruijs, o6 3090 5979, m.kruijs amsterdam.nl
Gegenereerd: vl.15 3
| Voordracht | 3 | train |
x Gemeente Amsterdam AZ
% Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische
Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit,
x Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht
Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugdcriminaliteit, Vluchtelingen
en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht
Tijd 13:30 uur tot 17:00 uur
Locatie De Raadszaal
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststelling agenda
4 Conceptverslag (niet aanwezig)
5 Termijnagenda, per portefeuille
6 _Tkn-lijst
7 Opening inhoudelijke gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten Burgemeester
10 Rondvraag
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en
Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht
Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018
Openbare Orde en Veiligheid
11 Opvolgingsonderzoek van de rekenkamer naar nazorg aan gedetineerden Nr.
BD2018-007039
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
12 Evaluatie cameratoezicht 2017 en verlenging cameratoezicht Nr. BD2018-
005145
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
13 Toepassing arbeidsvoorwaarden bij de Brandweer Nr. BD2018-007214
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
14 Instemmen met de reactie op motie 1281.17 van raadsleden Nuijens, Torn en
Boutkan inzake uitbreiding van het bierfietsverbod Nr. BD2018-007067
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Juridische Zaken
15 Oprichting commissie Joodse erfpachttegoeden en afronding stichting Individuele
Terugbetalingen Amsterdam Nr. BD2018-007073
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
16 Het namenmonument. Nr. BD2018-007084
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
17 Namenmonument. Nr. BD2018-007076
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
18 Raadsvoordrachten inzake nieuwe gedragscodes voor het dagelijks bestuur van
de stadsdelen en de stadsdeelcommissies. Nr. BD2018-006245
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
2
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en
Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht
Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018
19 Vastst. ve. verordening tot wijziging v.d. Alg. Plaatselijke Verordening 2008 in
verband met het schrappen van uitgaansoverlastgebieden en het toevoegen van
een aantal gronden voor het opleggen van een gebiedsverbod in algemene
overlastgebieden. Nr. BD2018-007078
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
Raadsaangelegenheden
20 Ontwerpbegroting 2019 en gewijzigde begroting 2018 RMA Nr. BD2018-006997
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
Communicatie
21 Beantwoording motie Viering Amsterdam 750 jaar’ Nr. BD2018-004303
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
22 Beantwoording motie ‘Efficiënte inzet van communicatiemiddelen' Nr. BD2018-
003522
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN
Algemene Zaken
23 Onderzoek van de rekenkamer naar Project 1012 Nr. BD2018-007734
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
24 Jaarrekening en accountantsverklaring 2017 Ombudsman Metropool Amsterdam
Nr. BD2018-007767
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
e Was oorspronkelijk TKN 2,
25 Begroting 2019 Ombudsman Metropool Amsterdam Nr. BD2018-007768
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
e Was oorspronkelijk TKN 3.
3
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en
Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht
Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018
Juridische Zaken
26 Oprichting commissie Joodse erfpachttegoeden en afronding stichting Individuele
Terugbetalingen Amsterdam. Nr. BD2018-007815
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018).
27 Notificatie Richtlijn Nr. BD2018-007825
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (SP).
Openbare Orde en Veiligheid
28 Raadsadres betere handhaving alcoholverbod op straat Nr. BD2018-007830
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA).
e _Eenniet geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie,
kamer 3247.
29 Kennisnemen van brief aan de gemeenteraad inzake follow up onderzoeken
radicalisering Nr. BD2018-007132
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
30 Kennisneming afhandeling toezegging ‘Update Amsterdammers maken
Amsterdam veilig’ Nr. BD2018-005143
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
4
| Agenda | 4 | train |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering 19 juli 2023
Ingekomen onder nummer 454 accent
Status Aangenomen
Onderwerp Motie van de leden Van Renssen en Heinhuis inzake anit-speculatiebeding
Onderwerp
Tegengaan speculatiebeding bij verkoop ondanks Geen verkoop, tenzij-beleid
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over de Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting,
Gelezen de raadsvoordracht;
Overwegende dat:
-__Ereen groot tekort aan betaalbare woningen is in Amsterdam;
-__ De schaarste de prijs van de beschikbare koopwoningen opdrijft;
-__ Woningcorporaties stellen dat ze sociale woningen moeten verkopen om hun taken te
kunnen uitoefenen;
-__In de Aanpak Volkshuisvesting wordt vitgegaan van een “Geen verkoop, tenzij’ beleid en
in principe sociale woningen in Amsterdam niet verkocht zouden moeten worden, omdat
er onvoldoende sociale woningen zijn in de stad;
-__ Voor uitgifte van grond voor nieuwbouw van woningen, de gemeente Amsterdam sinds
2020 een zelfbewoningsplicht hanteert;
- Voor bestaande woningen vanaf 1 april 2022 de opkoopbescherming geldt;
-_ Indien en voor zover bestaande corporatiewoningen toch worden verkocht door woning-
corporaties een anti-speculatiebeding kan worden dat belemmerd werkt voor speculatie
en prijsopdrijving van voormalige sociale woningen de verhuur en doorverkoop;
-_ Corporaties nu vaak geen verkoopbelemmerde bepaling hanteren of alleen bepaling met
een duur van 2 jaar of 3 jaar, waarbij meestal geen kettingbeding daarvoor wordt opgeno-
men;
-_In het coalitieakkoord is opgenomen: “We breiden waar mogelijk regulering in de vorm
van de opkoopbescherming en anti-speculatiebedingen uit.”
Gemeente Amsterdam Status Aangenomen
Pagina 2 van 2
Verzoekt het college:
-_In kaartte brengen wat de aanvullende werking kan zijn op de bestaande zelfbewonings-
plicht en opkoopbescherming voor de bestaande voorraad van de anti-speculatiebedin-
gen in combinatie met een kettingbeding bij verkoop;
-__ Te onderzoeken hoe verkoop- en verhuurbelemmerende bedingen op dit moment worden
ingezet door verkopers van sociale huurwoningen en de wijze waarop deze worden ge-
handhaafd en of deze kunnen worden gestandaardiseerd en aangescherpt qua inhoud en
duur;
- Met corporaties hierover in gesprek te gaan en te rapporteren aan de raad voordat de Sa-
menwerkingsafspraken definitief worden;
Indiener(s),
N.A. van Renssen
L.E. Heinhuis
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 1232
Datum indiening 29 maart 2019
Datum akkoord college van b&w van 9 juli 2019
Publicatiedatum 10 juli 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Martens en Poot inzake het
uithuwelijken in het buitenland.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelsters:
Op 20 maart 2019 verscheen op Omroep Brabant een bericht over de uithuwelijking
van basisschoolleerlingen in het buitenland. Volgens een docent, die lesgeeft aan
kinderen van migranten, komt het voor dat meisjes tijdens schoolvakanties door hun
ouders worden meegenomen naar het land van herkomst en daar worden
achtergelaten en uitgehuwelijkt. Hierna zou terugkeer naar Nederland zeer lastig zijn.
Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) laat in reactie op
het bericht weten dat er sprake is van een toename in het aantal meldingen over
uithuwelijking in het buitenland, maar geeft aan geen signalen te hebben dat dit ook
voorkomt onder basisschoolleerlingen.
Gezien het vorenstaande hebben de leden Martens en Poot, beiden namens
de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor
de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van
burgemeester en wethouders gesteld:
1. Hoeveel gevallen kent het college waarbij Amsterdamse kinderen en/of jonge
vrouwen zijn uitgehuwelijkt in het buitenland? Kan het college aangeven of en zo
ja, bij hoeveel gevallen er sprake was van meisjes met een basisschoolleeftijd’?
Antwoord
Voor beantwoording van deze vraag is uitvraag gedaan bij de afdeling Leerplicht
van de Gemeente Amsterdam, bij Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland, bij de
Raad voor de Kinderbescherming en bij het Openbaar Ministerie Amsterdam-
Amstelland. Leerlingenadministratie van scholen wordt niet gebruikt voor dit type
informatie: deze is niet bedoeld om privacygevoelige gegevens te delen. De
Koninklijke Marechaussee registreert het aantal vermoedens van kindontvoering
of achterlating niet.
a. De afdeling Leerplicht komt in actie als een leerling door school wordt gemeld
omdat deze 16 uur of langer niet op school is verschenen. Leerplicht reageert
op dit signaal van verzuim met een verzoek om op gesprek te komen, en later
1 https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/2962958/Meisjes-van-12-worden-ontvoerd-
verkocht-en-uitgehuwelijkt-juf-Kiet-trekt-aan-de-bel
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Neng az Gemeenteblad R
Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019
een of meer huisbezoeken. Indien dit alles niet leidt tot contact, komt
gedwongen achterlating van de leerling in het buitenland als mogelijke situatie
in beeld. Dit beeld wordt versterkt als de betrokken leerling wel in het
buitenland is, maar door de ouders/familie niet is uitgeschreven van de school
(om geen argwaan te wekken). In de afgelopen 5 jaar is dit 1 keer
voorgekomen. Dit betrof een gedwongen achterlating van een leerling bij
familie in Zuid-Amerika, maar van uithuwelijking bleek geen sprake.
Uithuwelijking kan ook worden vermoed indien een compleet gezin
(emigreert, bijvoorbeeld naar het land van herkomst. Hierop heeft Leerplicht
verder geen zicht of invloed.
b. Bij Veilig Thuis kunnen meldingen gerelateerd aan achterlating en
huwelijksdwang vanaf 1 januari 2019 apart worden ingezien. Veilig Thuis
heeft vanaf 1 januari 2019 in Amsterdam-Amstelland 7 casussen achterlating
en/of huwelijksdwang geregistreerd, waarvan 2 casussen met meisjes in de
basisschoolleeftijd. Zie voor de opvolging van deze casussen vraag 8.
c. Bij de Raad voor de Kinderbescherming worden deze gegevens niet
bijgehouden in de systemen… Rondvraag in de organisatie levert geen cijfers
op, waarschijnlijk is het sporadisch voorgevallen dat de Raad in Amsterdam
een dergelijke zaak in onderzoek heeft gehad.
d. Bij het Openbaar Ministerie Amsterdam-Amstelland worden deze gegevens
niet bijgehouden in de systemen. Het Openbaar Ministerie houdt de
strafzaken bij onder de overtreden wettelijke bepalingen en niet onder de
termen achterlating en uithuwelijking. Er zijn dus geen cijfers over achterlating
en uithuwelijking van zaken bij het Amsterdamse OM bekend. Het OM merkt
hierbij terzijde op dat niet vaststaat of deze omstandigheden altijd strafbare
feiten zijn/opleveren. Bovendien hebben de feiten plaatsgevonden in het
buitenland, waar geen bevoegdheden liggen van het OM van Nederland.
e. Ter aanvulling de landelijke cijfers: In 2018 heeft het Landelijk Knooppunt
Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) geen meldingen ontvangen van kind-
huwelijken, waarbij het slachtoffer de basisschoolleeftijd had op het moment
van de melding. Dit wil niet zeggen dat dit niet gebeurt. In 2018 heeft het
LKHA 10 meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland. In 4
gevallen betrof het een gedwongen huwelijk van een minderjarige. Daarvan
zijn er 2 teruggekeerd naar Nederland. Niet bekend is, of zij hun partner
meenamen. Het aantal meldingen van achtergelaten minderjarigen betrof 11
meldingen. Bij 3 meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland
en bij 5 meldingen is er geen achterlating vastgesteld.
2. Weet het college in welke landen deze huwelijken hebben plaatsgevonden?
Antwoord
In 1 geval wel, te weten een land in Zuid-Amerika. Hier was sprake van
achterlating, niet van uithuwelijking.
3. Is het gelukt om deze kinderen of jonge vrouwen terug naar Nederland te halen?
Zo ja, bij hoeveel gevallen is dit gelukt? Zo nee, wat belemmert de terugkeer?
Antwoord
Bij de casus in vraag 2 is dit gelukt.
2
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Neng az Gemeenteblad R
Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019
4. In hoeverre is er bekend wie de daders en medeplichtigen zijn? Zijn deze
personen vervolgd? Zo ja, hoe?
Antwoord
Bij de casus in vraag 2 was dit bekend. Hierbij was geen sprake van vervolging.
Ter aanvulling en nuancering het volgende:
— Huwelijksdwang is in Nederland bij wet strafbaar (artikel 284 Wetboek van
Strafrecht). Tot op heden is niemand vervolgd wegens het in Nederland
afdwingen van een huwelijk. Veelal zijn er aarzelingen bij het slachtoffer om
aangifte te doen. Ook het voorbereiden van een gedwongen huwelijk — het
opzettelijk buiten of naar Nederland lokken van een persoon met het oogmerk
die persoon te dwingen tot het aangaan van een huwelijk - is strafbaar (artikel
285c Wetboek van Strafrecht).
— Gedwongen huwelijken in Nederland en het buitenland zijn een schending
van de mensenrechten zoals benoemd in VN-verdragen waaronder het VN-
Vrouwenverdrag (CEDAW) en het Europees Verdrag van de Rechten van de
Mens (EVRM). Nederland accepteert in het buitenland gesloten huwelijken
van minderjarigen pas, als beide partners meerderjarig zijn en als zij in
Nederland om erkenning van het huwelijk vragen. Doen zij dat niet, dan
worden beide partners niet volgens de Nederlandse wet beschouwd al
echtpaar.
— Ook ontvoering is strafbaar: Bij ontvoering brengt één gezaghebbende ouder
het kind naar het buitenland, zonder de wettelijk vereiste instemming van de
andere gezaghebbende ouder.
— Gezaghebbende ouders mogen hun kind achterlaten in het buitenland. Zij
hebben daar het recht toe, omdat zij binnen wettelijke grenzen samen mogen
bepalen hoe het kind (tot 18 jaar) wordt opgevoed en waar dat gebeurt. Dat
kan dus ook in het buitenland zijn, terwijl de ouders zelf in Nederland wonen.
Dat kan ook achterlating zijn tegen de wens van het kind in. Het Landelijk
Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating zegt over strafbaarstelling hiervan
het volgende: “Afhankelijk van de omstandigheden kan achterlating gelden als
een vorm van kindermishandeling. Het hangt af van de manier waarop de
achterlating is uitgevoerd en de omstandigheden waaronder het kind verblijft.
Het is echter moeilijk de feiten boven tafel te krijgen. De ouders en het kind
vertellen vaak tegenstrijdige verhalen. Contact leggen met het kind in het
buitenland is sowieso lastig. Getuigen of bewijsmateriaal ontbreken. Het is
nog moeilijker om dit bij de rechter ‘wettelijk en overtuigend’ te bewijzen.
Strafrechtelijk vervolgen geldt dan ook als een uiterst middel. Eerst worden
andere middelen ingezet om de veiligheid van het kind te garanderen en
indien mogelijk indringende gesprekken met ouders. Maar ook het
voorbereiden en nemen van civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen
(ondertoezichtstelling, in het uiterste geval een voogdijmaatregel).”
— Ouders zijn wel strafbaar als ze hun kind in het buitenland achterlaten zonder
ontheffing van de leerplicht aan te vragen. De leerplichtambtenaar maakt dan
een proces-verbaal op. De rechter kan de ouders een gevangenisstraf van ten
hoogste een maand of een geldboete opleggen.
3
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Neng az Gemeenteblad R
Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019
5. Zijn er aanstaande ontvoeringen, achterlatingen en/of gedwongen huwelijken van
Amsterdamse kinderen en/of vrouwen voorkomen? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Zie hiervoor vraag 8. In 1 geval is in 2019 mogelijke uithuwelijking in het
buitenland van een minderjarige gemeld bij Veilig Thuis. Hierop zijn
veiligheidsvoorwaarden geformuleerd en is vervolghulp ingezet. Omdat deze
melding nog wordt gemonitord, is nog niet met zekerheid te zeggen of hiermee
een mogelijke uithuwelijking is voorkomen.
6. Is het college van mening dat het voldoende zicht heeft op uithuwelijking van
Amsterdamse meisjes en jonge vrouwen in het buitenland?
Antwoord
Het zicht hierop is onvoldoende. Indien een aanstaande achterlating
{uithuwelijking tijdig wordt gesignaleerd en gemeld, is er wel zicht op. Maar na
een vertrek naar het buitenland zonder dat melding is gedaan bij Veilig Thuis of
de politie, is het zicht op achterlating/uithuwelijking zeer moeilijk. Dit hangt samen
met het feit dat achterlating in het buitenland met goedvinden van beide ouders in
beginsel geen vorm van (strafbare) kindermishandeling is. En indien hiervan wel
sprake is of lijkt, is het aantonen hiervan uiterst moeilijk. Het gaat derhalve om
een vaak onzichtbaar probleem. De focus van beleid dient zicht daarom te richten
op preventie en voorlichting, op tijdige signalering in het onderwijs en door
naasten, en de beschikbaarheid en bereikbaarheid voor meldingen bij Veilig
Thuis.
7. Bij welke instelling kan men een melding doen als er vermoedens zijn van een
(aanstaande) ontvoering, achterlating en/of uithuwelijking?
Antwoord
Bij vermoedens van uithuwelijking in het buitenland worden door
onderwijsmedewerkers (evenals andere beroepskrachten), net als bij andere
signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de
meldcode kindermishandeling gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan
resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Veilig Thuis krijgt alle meldingen
binnen en heeft de radarfunctie met betrekking tot huiselijk geweld en
kindermishandeling. Er is ook melding is mogelijk bij het bij het landelijke
expertisecentrum Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating. In acute
situaties kan de politie worden gebeld.
8. Hoeveel meldingen zijn er hieromtrent gedaan in Amsterdam en hoe is er
opvolging gegeven aan deze meldingen?
Antwoord
Zie vraag 1b: Het betreft in 2019 in totaal 10 meldingen in 7 casussen (5
casussen met 1 melding, 1 casus met 2 meldingen en 1 casus met 3 meldingen).
— 2 casussen leidden tot veiligheidsvoorwaarden en vervolghulpverlening (1
vanwege mogelijke huwelijksdwang en 1 zonder huwelijksdwang).
— 1 casus leidde tot onderzoek door Veilig Thuis (met als conclusie: geen
huwelijksdwang bij afsluiten).
4
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Neng az Gemeenteblad
Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019
— 4 casussen zijn overgedragen aan het sociaal wijkteam of huishouden zelf (de
veiligheidsbeoordeling bracht geen ernstige situatie aan het licht).
— Bij geen van deze 7 casussen was sprake van achterlating bij afsluiten.
— Bij 2 casussen was sprake van een meisje in de basisschoolleeftijd, 1 in
Amstelveen en 1 in Ouder-Amstel. In Amsterdam zijn er geen meldingen
geweest van meisjes in de basisschoolleeftijd.
9. In hoeverre weten docenten waar zij vermoedens van ontvoering of uithuwelijking
kunnen melden?
Antwoord
— Alle scholen zijn gehouden aan de toepassing van de Wet verbeterde
Meldcode. Deze strekt zich uit tot alle specifieke geweldvormen, waaronder
huwelijksdwang en achterlating.
— Veilig Thuis stuurt vlak voor de zomervakantie alle scholen een brief-mailing
om scholen alert te maken op huwelijksdwang en achterlating. (In de periode
voorafgaand aan de start van Veilig Thuis in 2015 stuurde Leerplicht alle
scholen een dergelijke brief.)
— Veilig Thuis heeft een aparte signaalkaart voor alle specifieke geweldsvormen
en ook op dit onderwerp. De signaalkaart beschrijft signalen van mogelijke /
aanstaande huwelijksdwang en achterlating, mogelijkheden voor betrokkenen
om zelf te handelen (en in welke situaties juist niet), de stappen van de
meldcode, en de contactgegevens van Veilig Thuis.
10. Kan het college uiteenzetten wat de gemeente en betrokken instanties
momenteel ondernemen als het gaat om signalering, preventie en maatregelen
tegen ontvoeringen, achterlatingen en uithuwelijken?
Antwoord
— In algemene zin is het aantal meldingen vanuit Leerplicht bij Veilig Thuis zeer
gering (3 meldingen in de afgelopen 3 jaar). Veilig Thuis organiseert dit najaar
een bijeenkomst om de verbinding met Leerplicht verder aan te halen.
— In het programma ‘Geweld Hoort Nergens Thuis’ hebben de minister van
VWS en de minister voor Rechtsbescherming aangekondigd een nadere
verkenning te starten over eventueel te nemen maatregelen tegen schadelijke
traditionele praktijken. In de afgelopen periode is samen met de ministeries
van BZ, OCW en SZW en expertsessie georganiseerd met de betrokken
veldpartijen zoals de politie, LKHA, GGD GHOR Nederland, Movisie, Veilig
Thuis en Femmes for Freedom. Tijdens deze sessie is ook gesproken over
een onderzoek naar aanvullend instrumentarium, waaronder wettelijke
instrumenten voor het tegengaan van huwelijksdwang en achterlating. In de
komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede
samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en
maatregelen. Deze zullen worden opgenomen in de Amsterdamse
uitvoeringsagenda bij het nieuwe Regioprogramma Huiselijk geweld en
Kindermishandeling 2020-2025. Dit programma komt in het voorjaar van 2020
in de raad.
5
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
weing az Gemeenteblad
ummer seat
Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
6
| Schriftelijke Vraag | 6 | val |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 268
Publicatiedatum 13 april 2017
Ingekomen onder B
Ingekomen op woensdag 5 april 2017
Behandeld op woensdag 5 april 2017
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de leden Groen, Alberts, Van den Berg, Van Lammeren en Bosman inzake
de beheerkosten van het Groengebied Amstelland.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de actualiteit van de leden Groen, Alberts, Van den Berg
en Van Lammeren inzake de beheerkosten van het Groengebied Amstelland
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 263).
Constaterende dat:
— het Groengebied Amstelland (GGA) een beheertekort van € 800.000 kent;
— het bestuur van het GGA een keuze moet maken hoe dat tekort wordt opgelost,
door een combinatie van versoberen van het beheer, vercommercialisering of het
verhogen van de beheerbijdrage van de deelnemende gemeenten;
Overwegende dat:
— het Amstelland een uniek, belangrijk en waardevol groengebied is;
— door eerdere bezuinigingsrondes de kwaliteit van het beheersniveau in
het groengebied al onder druk staat, en verder versoberen onwenselijk is;
— gemeenten bereid moeten zijn het beheer voor gewaardeerde publieke
groenvoorzieningen met publieke middelen te betalen en dat dat beheer niet
uitsluitend afhankelijk moet zijn commerciële activiteiten en/of festivals.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
1. in het Algemeen Bestuur van het Groengebied Amstelland te pleiten voor
het verhogen van de beheerbijdrage van de deelnemende gemeenten voor ten
minste de helft van het beheertekort;
2. te onderzoeken of de hogere lasten voor de gemeente, in ieder geval incidenteel,
kunnen worden gedekt uit de groengelden en welke aanpassing van de regels
voor de groengelden daarvoor nodig zijn;
3. bij de Voorjaarsnota 2017 een voorstel te doen voor de dekking.
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 268 Motie
Datum 13 april 2017
De leden van de gemeenteraad
R.J. Groen
R. Alberts
P.J.M. van den Berg
J.F.W. van Lammeren
A.M. Bosman
2
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam OZ K
% Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur,
Monumenten en Lokale Media
% Agenda, woensdag 30 juni 2010
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en
Lokale Media
Tijd 09.00 tot 12.30 uur en zonodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur
Locatie 0239, de Rooszaal, Stadhuis
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 _Inspreekhalfuur Publiek
5 Actualiteiten
6A Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie ZM
d.d. 27 januari 2010
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, [email protected]
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt.
De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: [email protected]
1
Gemeente Amsterdam OZ K
Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur,
Monumenten en Lokale Media
Agenda, woensdag 30 juni 2010
6B Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSB
d.d. 4 februari 2010
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, [email protected]
7 Openstaande toezeggingen
8 Termijnagenda
9 Openstaande Schriftelijke vragen
10 Rondvraag - Tkn lijst
11 ACAM Rapporten inzake de controle van de jaarrekening 2009 van diensten en
bedrijven
Bijgevoegd (voor zover aangeleverd bij de raadsgriffie) de Dienst Zorg en Samenleving, de
Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam en de Dienst Maatschappelijke
Ontwikkeling.
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _ACAM-rapporten gevoegd behandelen met agendapunt 12 Jaarrekening 2009.
12 Jaarrekening 2009 Gemeente Amsterdam Nr. BD2010-003525
De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(gemeenteraad d.d. 7 juli 2010).
e _ Jaarrekening gevoegd behandelen met agendapunt 11 ACAM-rapporten.
e Jaarrekening 2009 is u reeds separaat toegezonden.
© Jaarverslagen van de diensten/bedrijven liggen ter inzage (voorzover deze zijn
aangeleverd bij de Raadsgriffie).
2
Gemeente Amsterdam
Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, OZ K
Monumenten en Lokale Media
Agenda, woensdag 30 juni 2010
Kunst en Cultuur
13 Vaststellen opdrachtformulering en profielschets Kunstschouwen Nr. BD2010-
003837
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010).
14 Ontwikkelingsgelden kunstenaars Nr. BD2010-003838
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. juli 2010)
e _ Onder voorbehoud besluit College, d.d. 22 juni 2010
Educatie
15 Voorstel herinzet middelen onderwijs 2010 tbv aanvullende dekking
Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs Amsterdam (KBA) 2010 en bestedingsvoorstel
KBA 2010 Nr. BD2010-003579
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010).
16 Het beschikbaar stellen van middelen ten behoeve van de uitvoering van het
Onderwijsachterstandenbeleid (OAB): schakelklassen in het schooljaar 2010-
2011 Nr. BD2010-003778
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010).
17 Vaststellen Plan van Scholen 2011-2014 Nr. BD2010-003876
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010).
3
Gemeente Amsterdam OZ K
Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur,
Monumenten en Lokale Media
Agenda, woensdag 30 juni 2010
Jeugdzaken
18 Onderzoeksrapport Scan van Streetcornerwork 2008-2009 Nr. BD2010-003409
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Zorg en Welzijn
19 Besluit naar aanleiding van gewijzigde procedure vergunningverlening
ambulancezorg Nr. BD2010-002265
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _Deleden van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en
Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Financiën en
Raadsaangelegenheden alsmede de leden van de Raadscommissie voor
Economische Zaken, Bedrijfsvoering, Bedrijven en deelnemingen, Inkoop, Waternet
en Binnenwaterbeheer, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Externe
Betrekkingen, Luchthaven, ICT en Dierenwelzijn zijn hierbij zijn hierbij uitgenodigd.
20 Nieuwe organisatievorm voor professionele alarmopvolging in Amsterdam door
Stichting ATA Nr. BD2010-003680
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
21 Uitvoering amendement 825, toegankelijkheid i.c. de fysieke toegankelijkheid van
openbare gebouwen en Openbare Ruimte (Sajet, van Doorninck, Willemse) Nr.
BD2010-001654
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Korff (D66).
e Was TKN 6 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010.
22 Pilot ' Veilig zelfstandig wonen voor mensen met dementie’ Nr. BD2010-001653
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van raadslid Burke (PvdA).
e Was TKN 4 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010.
4
Gemeente Amsterdam OZ K
Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur,
Monumenten en Lokale Media
Agenda, woensdag 30 juni 2010
23 Wmo-monitor 'De Staat van de Wmo' Nr. BD2010-001652
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Korff (D66).
e Was TKN 3 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010.
24 Brief Gemeentelijke Ombudsman 7 januari 2010 betr. AOV en klachtbehandeling
bij uitbesteding van overheidstaken Nr. BD2010-001656
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Boelhouwer (SP).
e Was TKN 8 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010.
e De Gemeentelijke Ombudsman, de heer Van de Pol is hierbij uitgenodigd.
25 Lunches op school Nr. BD2010-003863
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van raadslid Burke (PvdA).
e Was TKN 7 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010.
BESLOTEN DEEL
5
| Agenda | 5 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 1097
Publicatiedatum 18 september 2020
Datum antwoord 5 oktober 2020
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake gesprek burgemeester
met de verhuurder van de Hillsong kerk.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
De burgemeester gaf in de raadscommissievergadering Algemene Zaken van 17
september 2020 aan een gesprek te gaan voeren met de verhuurder van het pand
waar de Hillsong kerk huisvest. Daarbij gaf de burgemeester aan dergelijke
maatregelen nooit te zullen treffen op basis van speculatie maar op basis van
informatie.
Wanneer het bestuur van de stad meent in gesprek te moeten treden met de
verhuurder die vastgoed verhuurt aan de kerk, is het belangrijk dat het college hier
uitgebreid tekst en uitleg over geeft, aangezien dergelijke uitspraken een grote impact
hebben op de gemeenschap. Ook vraagt de fractie van de ChristenUnie zich af
waarom er niet met de kerk zelf gesproken kan worden.
De fractie van de ChristenUnie vraagt zich ook af hoe de uitspraken van de
burgemeester over de kerk zich verhouden tot de brief van 25 januari 2019 van de
burgemeester, waarbij de burgemeester aangeeft alleen de vrijheid van expressie te
willen begrenzen als er gevaar is voor de openbare orde of de opvattingen aanzetten
tot haat en geweld.
Gezien de onrust en onduidelijkheid die er is ontstaan na de gedane uitspraken en de
verdere gevolgen wat dit betekent voor religieuze gemeenschappen in de stad, vraagt
de fractie van de ChristenUnie om duidelijkheid van het college aangezien dergelijke
acties zoals het aanspreken van verhuurders haaks lijken te staan op het eerdere
standpunt van de burgemeester verwoord in genoemde brief.
De fractie van de ChristenUnie benadrukt overigens opnieuw dat zij alle vormen van
haat en geweld richting LHBTl'ers sterk afkeurt en is van mening dat dergelijke
strafbare feiten hard aangepakt dienen te worden.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de
volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Is het college van mening dat er een directe of indirecte relatie is tussen het
recente anti-homogeweld in de stad en de Hillsong kerk?
1
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Amer ob er2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020
Nee, er zijn geen aanwijzingen dat het recente anti-homogeweld op enige wijze een
relatie heeft met de Hillsongkerk. Dit is ook op geen enkel moment gesuggereerd.
2. Iser volgens het college sprake van strafbare feiten gepleegd door de Hillsong
kerk? Zo ja, kan het college dit verduidelijken en ook aangeven wat de
scheidingen tussen de rol van het OM en de rol van het college hierin zou moeten
zijn?
Het college beschikt niet over informatie dat er al dan niet strafbare feiten zijn
gepleegd door de Hillsongkerk.
3. Waarom gaat de burgemeester het gesprek voeren met de verhuurder van een
religieuze gemeenschap? Heeft de burgemeester al eerder geprobeerd om
contact op te nemen met de kerk en met hen gesproken? Zo nee, is de
burgemeester niet van mening dat dat een veel zorgvuldigere stap is.
Naar aanleiding van wat er besproken is in de Commissie AZ van 17 september jl,
heeft de gemeente contact gezocht met zowel de Hillsongkerk als de betreffende
verhuurder, Theater Amsterdam. Dit was deels ter verificatie van de signalen over de
kerk die de heer Flentge in de commissie deelde, maar ook om tekst en uitleg te
kunnen geven over de uitspraken die in de commissievergadering zijn gedaan.
Voorafgaand aan de commissievergadering is er geen contact geweest met de
Hillsongkerk. Daar was geen aanleiding voor aangezien er geen zorgelijke signalen
over de Hillsongkerk bij de gemeente bekend waren.
Op 1 oktober heb ik, naar aanleiding van de commissievergadering van 17
september, telefonisch overleg gehad met de general manager en voorganger van de
Hillsongkerk. Het was een positief gesprek waarin deze
vertegenwoordigers benadrukten dat de Hillsongkerk al jaren geleden nadrukkelijk
afstand heeft genomen van conversietherapie en waarin we afgesproken hebben dat
de kerk in gesprek gaat met vertegenwoordigers van de regenboogcommunity om
eventuele zorgen daarover weg te nemen. Ik heb aangegeven dat de gemeente geen
aanwijzingen heeft dat er sprake is van conversietherapie binnen de kerk. Hoewel ik
signalen vanuit de raad altijd serieus zal nemen, heb ik niet de indruk willen wekken
hierover op voorhand al te oordelen.
4, Welke informatie doelt het college op wanneer men zegt niet op basis van
speculatie maar informatie in gesprek te moeten treden met de verhuurder?
Als er concrete zorgen bij de gemeente bekend zijn over conversietherapie of grote
onverdraagzaamheid richting LHBTIQ+ zou dat reden zijn om een gesprek te voeren
met vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen en partijen daarom heen —
zoals bijvoorbeeld een verhuurder. Dit is in lijn met de uitgangspunten die het college
eerder uiteenzette in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Vroege
inzake “homogenezings- behandelingen” in Amsterdam (18 september 2019).
De gemeente heeft de uitspraken van de heer Flentge met betrekking tot
conversietherapie bij de Hillsongkerk niet kunnen verifiëren. Daarmee is er
ook geen reden om in gesprek te treden met de verhuurder.
2
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Amer ob er2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020
5. Watis het doel van het college met het gesprek met de verhuurder? Wat hoopt
het college te bereiken?
Het contact dat met de verhuurder is geweest naar aanleiding van de discussie in de
commissie had voornamelijk als doel om de verhuurder te betrekken als
gesprekspartner bij de opvolging van het besprokene. De verhuurder heeft
aangegeven dit contact als positief te hebben ervaren. De verhuurder heeft
bovendien aangegeven uitgesproken voorstander te zijn van de rechten en veiligheid
van de regenboogcommunity en dit graag te willen uitdragen. De gemeente heeft
vertegenwoordigers van de community daarop in contact gebracht met de verhuurder.
6. Is het college voornemens om in soortgelijke gevallen altijd mogelijke verhuurders
of andere contractpartijen aan te spreken en niet de gemeenschap zelf? Zo nee,
is het college dan niet van mening dat er sprake is van (de schijn van) willekeur?
Zoals gesteld in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Vroege inzake
“homogenezings- behandelingen” in Amsterdam (18 september 2019) zal het college
indien bekend is dat er ergens sprake is van homogenezing actief het gesprek
aangaan met de vertegenwoordigers van de betrokken geloofsgemeenschap en
de boodschap overbrengen dat we een dergelijke praktijk niet vinden passen bij
de waarden van onze stad. Zoals hierboven al gesteld is dit in het geval van de
Hillsongkerk niet aan de orde.
1. Welk precedent denkt het college te scheppen door in gesprek te treden met
verhuurders die panden verhuren aan kerken of andere religieuze
gemeenschappen wanneer men daar gelooft in opvattingen waar het college zich
mogelijk niet in kan vinden?
Het is niet de intentie van het college een dergelijk precedent te scheppen.
8. Hoe verhoudt zich dit voorval en de uitspraken van de burgemeester tot de
scheiding van kerk en staat? Staat de burgemeester nog steeds achter haar
uiteenzetting in de brief van 22 augustus 2018 ten aanzien van geloofsvrijheid in
de stad?
9. Erkent het college de spanning die er bestaat tussen de vrijheid van godsdienst
en de scheiding van kerk en staat en het door het college in gesprek treden met
geloofsgemeenschappen of contractpartijen vanwege niet-strafbare, maar door
het college ongewenste opvattingen?
Antwoord op vragen 8 en 9:
Het uitgangspunt ten opzichte van geloofsvrijheid zoals geformuleerd in de brief van
22 augustus 2018 staat onverminderd fier overeind. Zoals ik in die brief stelde
impliceert de geloofsvrijheid dat de overheid zich niet inlaat met geloofszaken, maar
dat deze vrijheid verdwijnt als dit leidt tot dwang of intimidatie van bijvoorbeeld
vrouwen of homoseksuelen. Dat heb ik ook hier willen benadrukken. Aangezien van
dergelijke dwang of intimidatie geen sprake lijkt te zijn bij de Hillsongkerk respecteer
ik dan ook volledig de grenzen die de geloofsvrijheid oplegt aan de gemeente.
Het is overigens niet ongebruikelijk dat de gemeente contact onderhoudt met
religieuze gemeenschappen en dat hier ook eventuele zorgelijke signalen besproken
3
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Ndeing 1007 Gemeenteblad
ummer - =. …
Datum 5 oktober 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020
worden. Dit levert in de praktijk weinig spanning op met betrekking tot de vrijheid van
godsdienst. Over het algemeen worden de contacten door de religieuze
gemeenschappen gewaardeerd. Dit biedt immers ook vertegenwoordigers van die
gemeenschappen de kans zorgen die zij hebben over veiligheid en tolerantie met de
gemeente de delen. Juist door op dagelijkse basis contact te hebben met vele
religieuze gemeenschappen wordt bijgedragen aan een veiligere stad voor alle
Amsterdammers.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 769
Datum indiening 29 april 2019
Datum akkoord 5 juni 2019
Publicatiedatum 6 juni 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake een kraak van We Are
Here in winkelcentrum Ganzepoort.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
Op Facebook verscheen het bericht dat een groep krakers van We Are Here hun
intrek hebben genomen in wel drie leegstaande winkelpanden in winkelcentrum
Ganzenpoort in Zuidoost. Het zou gaan om panden gelegen aan de Bijlmerdreef.
Omwonenden maken zich kennelijk zorgen over de negatieve uitstraling en uitwerking
die de gekraakte panden hebben in een toch al kwetsbare omgeving, aldus het
bericht van ONS Zuidoost.
De panden hebben kennelijk geen elektriciteit en stromend water waardoor zij met
kunst en vliegwerk illegaal stroom aftappen, met alle (brand)gevaren van dien voor
omwonenden.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond
van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende
schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Kan het college de kraak van de bovengenoemde panden bevestigen?
Antwoord
Ja.
2. Watis er bekend over de personen die deze panden hebben gekraakt? Maken zij
inderdaad onderdeel uit van de We Are Here-groep?
Antwoord
Ja. De krakers hebben een spandoek in de etalage van een van de winkelpanden
opgehangen met een tekst waaruit blijkt dat ze onderdeel uitmaken van We Are
Here.
3. Worden deze personen verdacht van huisvredebreuk of inbraak?
Antwoord
Er is aangifte gedaan van huisvredebreuk. Het OM bepaalt of en zo ja waarvan
deze personen worden verdacht.
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 6 hant 2019 Schriftelijke vragen, maandag 29 april 2019
4. Iser door de eigenaar van de panden aangifte gedaan? Op welke termijn zullen
de panden worden ontruimd?
Antwoord
Ja, er is op 31 maart 2019 aangifte gedaan. Wanneer er ontruimd wordt, is nog
niet bekend. Het OM heeft de krakers aangeschreven dat zij voornemens is het
pand te ontruimen. De krakers hebben tegen dit voornemen een kort geding
aangespannen. Dat zal 6 juni plaatsvinden.
5. Welke bestemming hebben deze panden?
Antwoord
De panden hebben een gemengde bestemming, onder andere voor bedrijven,
kantoren en voorzieningen.
6. Is er door politie of het college contact geweest met omwonenden/werkenden
van het pand om hen te helpen bij voorkomende overlast van de krakers”?
Antwoord
De politie in de wijk staat altijd in contact met de buurt en houdt een vinger aan de
pols, ook in geval er een pand gekraakt wordt. In het geval er sprake is van
overlast kan men zich wenden tot de politie en/ of de gemeente.
7. Zijn er meldingen bekend van overlast door de groep krakers”?
Antwoord
Er zijn drie meldingen bekend bij de gemeente over overlast van stank, afval en
geluid, van 1 en 12 april en 2 juni.
8. Is ereen grond voor een spoedontruiming op grond van brandgevaar, aangezien
de krakers zelf provisorisch elektriciteit aanleggen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het OM besluit of er grond is voor een spoedontruiming. Op 15 mei heeft de
gemeente samen met de brandweer een schouw uitgevoerd. Er is geen
brandgevaarlijke situatie geconstateerd. Het OM heeft de krakers aangeschreven
dat zij voornemens is het pand te ontruimen.
9. Is de politie ter plaatse geweest om de kraak te constateren en om brandgevaar
te controleren? Zo nee, kan dat alsnog gebeuren?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 8.
2
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 6 hant 2019 Schriftelijke vragen, maandag 29 april 2019
10. Is er recent nog sprake geweest van een gesprek met (vertegenwoordigers van)
We Are Here over de aanstaande 24-uursopvang? Is er een gesprek geweest
met leden van We Are Here die nu in Zuidoost verblijven, of in andere
stadsdelen? Zo ja, wat is daar besproken?
Antwoord
Supporters (ondersteuners) en leden van de We Are Here groepen in de stad zijn
regelmatig aanwezig bij bijeenkomsten over de aanstaande 24-uursopvang. Er
zijn nog geen afzonderlijke gesprekken met leden van de We Are Here groepen
geweest.
11. In hoeverre staan leden van We Are Here, naar weten van het college, open om
hun intrek te nemen in de 24-uursopvang, mocht deze er komen? Hoe zit dat met
de groep die nu in Zuidoost panden hebben gekraakt? Hebben zij toegezegd om
te stoppen met kraken indien de opvang opent?
Antwoord
Dat is nog niet bekend. Zodra er locaties beschikbaar komen, kunnen individuen
uit de diverse We Are Here groepen zich aanmelden. Na aanmelding volgt een
intake en screening om te beoordelen of de aanmelder tot de doelgroep behoort,
en of hij/zij wil meewerken aan een bestendige oplossing. Het college verwacht
dat mensen uit de diverse We Are Here subgroepen gaan deelnemen aan ons
programma en willen werken aan perspectief. Helaas verwachten we dat er niet
snel plek voor hen is in de opvang. De nieuwe locaties zijn in eerste instantie
bestemd als vervanging van de huidige locaties en in tweede instantie als
uitbreiding. Mensen kunnen zich wel melden voor begeleiding naar een oplossing
te weten legaal verblijf of terugkeer.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | discard |
Termijnagenda stadsdeelcommissie Noord
Datum Invulling Oud Noord Noord Oost Noord West
2-oktPlenair - Integrale Landschapskaart Noord
- Uitvoeringsprogramma Wabo 2019-2020
- Eindrapport Planstudie KANS
- Wijzingsbesluit Beleidsregels ontheffing artikel 87 Reglement Verkeersregels en
Verkeerstekens 2019
16-oktPlenair - Agenda Amsterdam autoluw
- Nota Varen Il
6-novfPlenair - Stedenbouwkundig plan Klaprozenbuurt
- Staat van noord
ee
- Advies inzake aanpassing van de Welstandsnota Schoonheid van Amsterdam
- Visie en toetsingskader Noorder-Ijplas
BBN
nn
| - Consultatie voorkeurslocatie PTA
LL
Le
LT
ee
LT
Le
LL
Nog niet ingeplande onderwerpen:
Jaar Datum Onderwerp IKL Bijzonderheden
n.n.b. _En.n.b. Jaarverslag natuur in Noord JFred Haaijen Verzoek van commissie in
vergadering 14 november
2018
n.n.b. _En.n.b. Recreatieschap Twiske Robert Brand Pfh. Groenewoud adviseert
de Landschapsvisie hierbij te
betrekken
n.n.b. n.n.b. Werkwijze Nicoline van der Torre,
stadsdeelcommissie Canan Uyar, Wijbe
Langeveld, Fatin Bouali, Niels
Ras & Frans Rein Jurrema
n.n.b. n.n.b. Geluidswal Kadoelen Dennis Overweg, Frans Rein JN.a.v. Stem van Noord 15
Jurrema, Canan Uyar & mei 2019
Nicoline van der Torre
n.n.b. En.n.b. Groen Wijbe Langeveld, Fatin Bewoner die hierbij
Bouali, Canan Uyar betrokken wil worden:
Camiel Ledderhof en
Rebecca Kloosterman
[email protected]
A
NDSM
nn
stoepen
ee
Canan Uyar 2018
NoordWest Overweg
n.n.b. n.n.b. Bereikbaarheid Frans Rein Jurrema, Canan
A
Fatin Bouali
n.n.b. _En.n.b. Meer sportmogelijkheden in BCanan Uyar, Dennis In samenwerking met Robert
TE
Peter Willing Noord).
nn
Hamerstraatgebied
Langeveld
n.n.b. _En.n.b. Toegankelijkheid van Noord fFatin Bouali, Dennis Overweg
EEE TT
beperking
201901 Tweede technische sessie Verzoek gedaan op eerste
TT ESL
informatieavonden
Werkbezoeken:
Jaar DET) Onderwerp Trekker Bijzonderheden
A
A
n.n.b. jn.n.b. Hamerkwartier Verzoek gedaan op
nn
| Agenda | 2 | train |
df hr 2 / af Ik > ë ee En Ee
ENE Ree a WE es Zas > EN
een ee ed ee IE Sel RE tE 4 NE, ie jaan)? À Ss ee SE. Ln
OE REN BF en Ne EEN a reren WEE Pe
TE EN Een re JERS Eee ed a Sar } mr] ri mn ee Ln En
Eer AE nt at Le EEN HE: = yer: ze, EEE en
Ed Ad emee Ek PS ee Mi 25 ee re bte ne 258 zo Re i3 de N , 8 ee zen En En Ee
WEE a rt Roei Ë OE PA Ee el ol NE. _n 1 eer IE Trned TETE ebk BE
is \m sterc nen à Be eN TE CELLE Bt
KS jaN ster Self ne B Td WES dr Fn * ed en OR En
rd ned se een nn et Re Fn mie Ka Be
Ee LEE oe ck ER pe F ENE Rt
ë LK ld me Aaen ht a sd El METEEN MEER Ee SN ME ï =l re Ï Er Tin SO Ee: El
8 bm ed Re ne eg WEN EE | Í mn | EIN On
Pe 2e vl I ze: Ren | N. E Sein Ee, ee DANE Ï Ë an E ek B 5 Rien
Ee ee aj N= u Bere ER DR Ad el TN et $ lt En
EKE Naf AT ee A Nete 0 ii Eeke
s: ja Ee 4 ER UBA edn Lj | Ae, B MONT Tt En A :
We aa ke il REE BBaBReEn je 4 U NIF Fee en DE
NN Sn kel El je ONE CEE (CE mg gn e an
nn 1 TEN IK | En mrd nn mn AM ee
Lj m mm ll le me = = ae] e. EE 1 Ee | 2 AE RE pee
| En | | ek ted ® JRE EL EET ri h ‚ADA Ed Re RE ES knn *
id ie rete Ze Kn DE ie, GORE EE On Á
À he Pen he: ben RT dl RR IO Ee 4 sh E
VINE 7 EE ET AE CN EE el PE En
rm LE Eat hehe Dek 5 zi E 8 3 8 3 Í
te Jz et ____ @ 4 Ee ES Ï 5 Dr EE EN
5 7 ie mr ee Ten £ SE EE
G B mn mk | ES mn en Sn : =
mi tl Tait nd
5 me NRN SS Ee 3 en %
Ze, = arne ES Sn 5 me Ee 2 4
EE EE eed Ee zs “
a EE En Gr A en En
ss 5 2 nn ns © en L ë PN
e" 6 8) ©, 8 Ee mn 8, & 6 ns iter E ft E- ee Zas
Deme: pn zen ne ef Pd ss Ik
na ï ee ne eee f Pe TA
: En if | er As |
== > ET a |
pe _% |
En, ; en | | k
2 \ ee A 3
EN | ee eee ER Werl _…
| Pel Sk mg
L EG 7 NS > N
Le en dn ' ak
dd 4 3 mn Kn Meer nt 3
Ed EE Ee Ee, Ì De a > Re Be 3 5
Pd eerd Dn wi \ Kot
€ Samenvatting
Het Actieplan Schone Lucht (ASL) is vastgesteld in WHO-ADVIESWAARDEN
2019 met de ambitie om vanaf 2030 te voldoen aan Amsterdam ligt op koers om in 2030 overal te * De maatregelen die Amsterdam gaat nemen
> < de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor komen in 2023 samen in de Uitvoeringsagenda
2005. Om deze doelstelling te halen wordt vanuit NO, PM‚o en PM, . Deze advieswaarden zijn Uitstootvrije Mobiliteit: een integraal
> < het ASL gewerkt aan de verschoning van mobiliteit, strenger dan de huidige wettelijke grenswaarden maatregelenpakket voor de uitvoering van de
mobiele werktuigen en houtstook in Amsterdam. voor deze stoffen. De WHO-advieswaarden zijn in plannen uit het ASL.
2021 opnieuw stevig aangescherpt, en de Europese
EU GRENSWAARDEN LUCHTKWALITEIT Commissie heeft een voorstel gedaan om ook de UITBREIDING LAADINFRASTRUCTUUR
De jarenlange inzet op de verbetering van Europese grenswaarden opnieuw aan te scherpen. De gemeente is volop bezig met de uitvoering van
luchtkwaliteit loont. Voor het tweede jaar op rij Dit onderstreept de noodzaak van verdere het Strategisch plan Laadinfrastructuur 2020-2030.
voldoet Amsterdam overal aan alle wettelijke verschoning van de lucht in Amsterdam. * In november 2022 is de 3.000ste standaard
grenswaarden voor stikstofdioxide (NO) en fijnstof Tegelijkertijd is luchtkwaliteit niet gebonden aan publieke laadpaal geplaatst.
(PMoen PM) s). De laatste knelpunten voor NO, zijn stadsgrenzen. De gevolgen van de voorgestelde * _ TOTAL is de partner die nieuwe laadpalen
daarmee verdwenen. Aan de wettelijke grens- aanscherping worden daarom verkend in plaatst. Vattenfall beheert ruim 2.500 laadpalen
waarden voor fijnstof voldeed Amsterdam al jaren. samenwerking met de partners van het landelijke die per januari 2023 zijn overgenomen door
KLIMAAT EN CO2-REDUCTIE Schone Lucht Akkoord. Equans.
Amsterdam heeft de ambitie om in 2030 volledig UITVOERING ACTIEPLAN SCHONE LUCHT Een uitdaging bij de groei van het laadnetwerk is
uitstootvrij te zijn. Deze doelstelling is vastgelegd in De aanpak van de uitvoering bestaat uit vier pijlers: congestie op het elektriciteitsnet. Deze druk op het
de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 en_ stimuleren, communiceren, faciliteren en reguleren. net heeft vooral betrekking op het laden van
het ASL, en vertegenwoordigt een potentiële CO>- _… per 1 januari 2022 is de milieuzone binnen de logistiek (hoogvermogen, snelladen) en nog niet op
reductie van 11% voor heel Amsterdam. Een Ring A10 aangescherpt naar EURO 6 en laag vermogen laadinfrastructuur. De gemeente zet
voorwaarde hiervoor is dat de benodigde energie uitstootvrij voor vrachtwagens en autobussen. _ hierdoor zoveel mogelijk in op het zo slim mogelijk
afkomstig is van een duurzame bron. De * In 2022 zijn het Landelijk Taxiconvenant en het omgaan met het energienet, om laadpieken te
doelstellingen zijn nog steeds uitdagend en daarom lokale convenant emissieloos taxivervoer voorkomen en te vermijden.
is het belangrijk om de ambities zoals die zijn Amsterdam getekend.
vastgesteld in het ASL volledig na te streven.
2
€ Inleidin 8 BELEIDSCONTEXT LAADINFRASTRUCTUUR
Het Actieplan Schone Lucht geeft in Amsterdam Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) — een
AMBITIES invulling aan diverse plannen en akkoorden: meerjarige beleidsagenda met ambities en acties
> < Op 1 oktober 2019 heeft het college het Actieplan die zorgen voor een landelijke uitrol van een
Schone Lucht (ASL) vastgesteld. Dit actieplan INTERNATIONAAL dekkend laadnetwerk.
vertegenwoordigt de ambitie om vanaf 2030 te Akkoord van Parijs — het mondiale verdrag om de
> < voldoen aan de WHO-advieswaarden voor opwarming van de aarde te beteugelen en te Regionale Aanpak Laadinfrastructuur (RAL G4) — Een
luchtkwaliteit uit 2005. Het doel van het ASL is beperken tot max. 1,5°C. uitwerking van de NAL. In dit verband staan
tevens om te blijven voldoen aan de wettelijke Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den
Europese normen voor luchtkwaliteit en NATIONAAL Haag gezamenlijk aan de lat voor het realiseren van
luchtverontreinigende stoffen verder te blijven Klimaatakkoord — een onderdeel van het laadinfra en het vervullen van een voorbeeldfunctie
reduceren. Met het ASL zet de gemeente Nederlandse klimaatbeleid. Een overeenkomst voor de andere regio’s.
Amsterdam stevig in op het verschonen van tussen overheden, organisaties en bedrijven om de
mobiliteit, om een belangrijke bijdrage te leveren _ vitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. INHOUD
aan CO» reductie tegelijk de luchtkwaliteit (verder) In de Monitor Actieplan Schone Lucht Amsterdam
te verbeteren. Schone Lucht Akkoord — een overeenkomst tussen _ wordt jaarlijks gerapporteerd over enerzijds de
Rijk, provincies en gemeenten om de luchtkwaliteit _ voortgang ten aanzien van de ambities, en
AANPAK in Nederland permanent te verbeteren. anderzijds over de uitvoering van de belangrijk(stje
De werkwijze kenmerkt zich door ambitieuze maatregelen van het ASL.
doelstellingen en een aanpak bij de bron. Er wordt REGIONAAL
ingezet op vervuilingsbronnen waar de gemeente __gegionaal Mobiliteitsplan — een uitwerking van het Eerst worden de monitoringsresultaten van de
de meeste directe invloed op heeft: het Klimaatakkoord om toekomstbestendige luchtkwaliteit en CO,-reductie in Amsterdam
wegverkeer, de passagiers- en pleziervaart, mobiele opiossingen te realiseren die bijdragen aan de toegelicht, afkomstig van de landelijke rapportage
werktuigen en houtstook. Hierbij wordt een mix van transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem van het RIVM. In het tweede deel staat de aanpak
maatregelen gehanteerd: communiceren, vanuit het ASL centraal en geven we een overzicht
stimuleren, faciliteren en reguleren. De samenhang /OKAAL van de uitgevoerde activiteiten. Daarna volgt de
van de maatregelen brengt beweging in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 -Een ontwikkeling van het wagenpark dat in Amsterdam
maatschappij. beleidsplan waarin is vastgelegd hoe Amsterdam rondrijdt en een overzicht van de stand zaken bij de
haar COz-uitstoot met 5% reduceert in 2025, met overige ASL-opgaven. Ten slotte worden de
60% in 2030 en met 95 procent in 2050 (ten prognoses bij de ASL doestellingen voor 2030
opzichte van 1990) BEBeven.
3
€ De missie: Schone Lucht
DE ONTWIKKELING VAN DE AMSTERDAMSE LUCHTKWALITEIT Voor stikstofdioxide geldt dat circa 40-60% van de concentratie afkomstig is
Monitoring en wettelijke toetsing van de luchtkwaliteit wordt in Nederland van de lokale bijdragen, waardoor hier relatief veel invloed op uitgeoefend kan
gedaan door het RIVM. Dit gebeurt op basis van een combinatie van worden met lokaal beleid. De concentraties fijnstof bestaan voor slechts 10-
metingen afkomstig van het landelijk meetnet luchtkwaliteit en 20% uit lokale bijdragen. Aan de hoogst berekende jaargemiddelde
> < berekeningen. Deze monitoring en toetsing vindt jaarlijks plaats binnen het concentraties fijnstof in 2021 is te zien dat Amsterdam bijna voldoet aan de
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), aangevoerd door _WHO-advieswaarden uit 2005. Vanwege de beperkte lokale bijdrage aan
het RIVM en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. fijnstof zal echter alle mogelijke lokale winst geboekt moeten worden vanwege
de geringe invloed van lokale interventies op de totale concentraties.
De NSL-monitoringsresultaten van 2022 hebben betrekking op zichtjaar
2021, en dit is het tweede jaar op rij dat Amsterdam overal voldoet aan de In Amsterdam wordt de luchtkwaliteit ook uitgebreid gemeten door de GGD.
wettelijke EU-grenswaarden voor jaargemiddelde concentraties De GGD is tevens beheerder van het Amsterdamse luchtmeetnetwerk dat
stikstofdioxide (NO) en fijnstof (PM, en PM, 5). In 2021 (zichtjaar 2020) hiervoor gebruikt wordt. De gemeten jaargemiddelde concentraties NO,, PM,
werd hier voor het eerst sinds het begin van het NSL in 2010 aan voldaan. PM, sen roet (EC) zijn in 2021 vergelijkbaar met die gemeten in 2020. De GGD-
meetresultaten zijn in lijn met die van het NSL en bevestigen dat in 2021 overal
In tabel 1 zijn de hoogst berekende jaargemiddelde concentraties voor wordt voldaan aan de huidige wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit.
stikstofdioxide en fijnstof weergegeven. Het doel van het ASL is om in 2030
te voldoen aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2005, die In 2021 is de verkeersintensiteit toegenomen ten opzichte van 2020, maar nog
strenger zijn dan de huidige wettelijke normen. De concentratie vaneen stof niet tot het niveau van 2019. De maatregelen die in Amsterdam zijn genomen
op een bepaalde locatie is opgebouwd uit de lokale bijdragen — zoals om de verkeersemissies terug te dringen leveren daarom nog steeds een
wegverkeer, industrie en scheepvaart — en de achtergrondconcentratie. positieve bijdrage op de luchtkwaliteit in Amsterdam.
Berekende jaargemiddelde Toetslocaties met hoogste berekende EU wettelijk | WHO 2005 WHO 2021
concentraties heel Amsterdam jaargemiddelde concentratie
21,4 (H9/M?) 37,7 Ho/m? IJ-tunnel Noord 40 Hg/Mm3 40 g/m? 10 pg/m?
18,5 (Hg/m3) 23,2 Hg/m? Stadhouderskade 40 Hg/m? 20 HG/mM? 15 HG/m?
10,3 (Hg/m3) 13,2 Hg/m? Stadhouderskade 25 Hg/m? 10 Hg/mM? 5 Hg/m?
Tabel 1: Hoogste jaargemiddelde concentraties in 2021 in microgrammen per kubieke meter, berekend door het RIVM, in relatie tot de WHO-advieswaarden uit 2005 en 2021. Bron: NSL 2022
4
€ De missie: Klimaat
EEN FORSE CO2-OPGAVE * _de samenstelling van het Amsterdamse in de stad. De relatieve stijging in 2021 komt door
Klimaatproblematiek is urgent en het college heeft wagenpark; de toename in verkeersintensiteit als gevolg van de
de Amsterdamse doelstelling op dit gebied * _de door TNO ontwikkelde emissiefactoren. versoepeling en beëindiging van
aangescherpt: 60% COz-reductie van de CO,- . . . coronamaatregelen. In 2021 is nog wel een reductie
uitstoot in 2030 ten opzichte van basisjaar 1990. Figuur 1 laat zien dat de COz-uitstoot van zichtbaar ten opzichte van zichtjaar 2019, waarin er
Zodra al het Amsterdamse verkeer uitstootvrij is en wegverkeer in Amsterdam in 2021 met 11% (43 geen coronamaatregelen waren.
de productie van elektriciteit volledig duurzaam, kiloton) Is afgenomen ten opzichte van 2019. Deze
wordt een reductie van 9% van de totale CO2- reductie in Amsterdam komt door een lagere Snelwegen zijn rijkswegen en vallen daarmee dus
uitstoot van Amsterdam (op basis van de situatie in verkeersintensiteit in 2021 als gevolg van de buiten de scope van het ASL. De verschoning van
2017) gerealiseerd. Het verschonen van de coronamaatregelen. Daarnaast speelt ook de het wegverkeer in Amsterdam heeft echter wel een
productie van elektriciteit is geen onderdeel van het autonome sroel van het aantal elektrische uitstralingseffect op de samenstelling van het
ASL. Dit wordt aangepakt vanuit het landelijke voertuigen in Nederland en Europa een rol, en de verkeer op de omliggende snelwegen. 45% van de
Klimaatakkoord en Amsterdam draagt hieraan bij overstap naar steeds meer uitstootvrije voertuigen huidige uitstoot van verkeer op snelwegen in
via de Regionale Energietransitie. Voor mobiele als gevolg van stimulerende en regulerende Amsterdam is van voertuigen met een herkomst of
werktuigen geldt volgens conservatieve berekening maatregelen van de gemeente. bestemming in Amsterdam, terwijl 55% enkel
dat een verschoning hiervan kan bijdrage aan een De COz-uitstoot van het wegverkeer op snelwegen passeert. Dit betekent dat een volledige
reductie van de totale COz-reductie van 2% 9op in Amsterdam is in 2021 met 4% toegenomen ten verschoning van het Amsterdamse wagenpark ook
basis van de situatie in 2017). De maatregelen in het opzichte van 2020, tegen 2% stijging bij wegverkeer kan bijdragen aan een flinke reductie van de
ASL zijn daarom belangrijk voor de verbetering van uitstoot door wegverkeer op snelwegen.
de luchtkwaliteit en voor het halen van de CO2 UITSTOOT PER JAAR [KTON]
Amsterdamse klimaatambities.
Em Snelweg HE Stad
Om zo zorgvuldig mogelijk in te schatten hoe de 5 d 5 — 0
COz-uitstoot van het Amsterdamse wagenpark zich L11 398 390 3 st
ontwikkeld wordt gebruik gemaakt van drie 339 347
databronnen:
* de geregistreerde voertuigkilometers op basis
van het Verkeersmodel Amsterdam en actuele
verkeerstellingen; 2017 2018 2019 2020 2021
Figuur 1: Aandeel CO2-uitstoot van wegverkeer in Amsterdam tot en met 2021. Bron: emissieregistratie/TNO.
5
Ld
€ Aanpak: Communiceren COMMUNICATIESTRATEGIE
We benadrukken de noodzaak van schone lucht en het tegengaan van De bekendheid en het draagvlak van de uitstootvrije maatregelen zijn afgenomen
> < klimaatverandering. Na de koplopers willen we ook de massa bereiken en de _ t.o.v. 2021, maar zijn ongeveer gelijk aan 2020. De meerderheid staat nog achter
bewustwording en draagvlak voor onze uitstootvrije ambities vergroten. We de ambities en is ook tevreden over de verdere uitbreiding van het laadnetwerk.
bieden handelingsperspectief en delen kennis en goede voorbeelden. De bekendheid is echter nog steeds erg beperkt en moet flink vergoot worden.
x BELANGRIJKSTE INSPANNINGEN IN 2022 Bekendheid mn
« Samen met Rotterdam en Utrecht onderdeel van het Nederlands 86% is bekend met het thema luchtkwaliteit en de negatieve gevolgen van
paviljoen op het Electric Vehicle Symposium en heeft bijgedragen aan vervuilde lucht voor gezondheid (2021: 89%) .
presentaties en paneldiscussies. 39% is bekend met het ASL-doel om de luchtkwaliteit te verbeteren (2021: 46%)
De bekendste maatregelen uit het ASL: huidige milieuzones (59%), uitbreiding
* Drie netwerkbijeenkomsten Koffie Elektrisch voor bedrijven en laadinfra (43%), uitstootvrije bebouwde kom 2030 (39%) en snelladers (33%)
organisaties over EV: een werkbezoek bij Feenstra, een bijeenkomst bij
EV Experience in Zandvoort en een met Pakhuis de Zwijger. Draagvlak a
29% staat wel achter de ambitie van het ASL (2021: 31%)
* Veel aandacht voor de doelgroep ondernemers (stadslogistiek), viaeigen 31% staat enigszins achter de ambitie van het ASL (2021: 34%)
kanalen en met een landelijke campagne. Er is een nieuwe webpagina 40% staat niet achter de ambitie van het ASL (2021: 35%)
opgezet en er is een advies- en inkoopactie voor laadpalen opgezet. Tevredenheid (over de faciliterende rol van de gemeente)
* Erzijn voorbereidingen getroffen voor een informatiebrief voor alle 61% is (zeer) tevreden over de uitbreiding van openbare laadinfra
Amsterdamse ondernemers met een bestel- en/of vrachtwagen. 40% van de e-rijders is (zeer) tevreden over de oplaadinfra (2021: 62%)
. . De . . . 4% van de e-rijders is (zeer) ontevreden over de oplaadinfra (2021: 10%)
* Eris laagdrempelige voorlichting ingezet op social media over houtstook
begin 2022 en eind 2022 (herfst-/wintermaanden). Huidig gedrag
8 Dn . 35% maakt regelmatig gebruik van het OV (2021: 33%)
* Erzijn voorbereidingen getroffen voor een grote bewustwordings- 33% maakt bewust vaker gebruikt van een (e-)fiets (2021: 30%)
campagne in 2023 over de uitstootvrije ambities van Amsterdam. 23% laat pakketleveringen bezorgen bij een pakketpunt (2021: 17%)
. Het lespakket over luchtvervuiling en gezondheid is bij 12 Toekomstig gedrag
basisscholen gegeven en in de Week van het Verkeer is op 9 basisscholen 64% van de personenauto- en motoreigenaren verwacht over te stappen naar
een les gegeven over luchtkwaliteit. uitstootvrij vervoer voor 2030;
36% van de personenauto- en motoreigenaren heeft geen overstapintentie.
6
e
Aanpak: Stimuleren _ ol
Het stimuleren van gebruik maakt de overstap naar
. . 9 . PD Stadslogistiek o Ö Taxi
uitstootvrije varianten laagdrempeliger. Met diverse , . . . . …
prikkels worden de alternatieven aantrekkelijk * Vanuit de afdeling Duurzaamheid van de * Op 21 april 2022 is het landelijke Afsprakenkader
gemaakt. Hierbij vergt iedere modaliteit (doelgroep) gemeente Amsterdam is er een integrale, Emissieloos Taxivervoer getekend. Amsterdam
een andere aanpak en benadering gebiedsgerichte aanpak op bedrijventerreinen committeert zich hiermee aan stille en schone
' opgestart. Het doel hierbij is om input van taxi's, samen met het Ministerie van
SUBSIDIE bedrijven en verschillende teams bij elkaar te Infrastructuur en Waterstaat, diverse
Sinds 2019 stimuleert de gemeente de zakelijke brengen om bedrijven integraal te kunnen gemeenten en partijen uit de taxisector. Dit
markt met diverse subsidieregelingen, om nu al te helpen met de energietransitie en de transitie afsprakenkader biedt steden vanaf 2025 de
kiezen voor uïtstootvrij vervoer. In 2021 zijn de naar uitstootvrij vervoer. mogelijkheid om alleen uitstootvrije taxi's in
aanvraagcriteria van de lopende regelingen Om t k dat d ind (delen van) de stad toe te laten,
… . * Om te voorkomen dat een ondernemer in de
versoepeld, en zijn alle bepalingen samengevoegd verduurzaming van zijn/haar pand en In 2025 rijden alle taxi’s binnen de ring
tot de overkoepelende Subsidieregeling Duurzame . . 8 J p i i.D bitie is 23 ber 2022
. st bedrijfsvoering verstrikt raakt in de vele uitstootvrij. Deze ambitie is 23 september
Amsterdamse Vervoermiddelen. De looptijd is tact 4 te hak bii d vastgelegd in het Convenant emissieloos
verlengd tot en met 31 december 2022. Comacen van G& BEmeens TaXen We dan DU 06 taxivervoer Amsterdam. De maatregel wordt
opzet van een energieloket. Hiermee is er een teund d rd heid 8 d
… gesteund door een meerderheid van de
Ondernemers konden subsidie aanvragen voor de vast aanspreekpunt voor bedrijven. taxibranche en draagt bij aan betere
aanschaf van een elektrische bedrijfsauto (bestel- of «Door middel van een pilot in de luchtkwaliteit en minder verkeerslawaai in
vrachtauto of autobus) of taxi(bus). Dit geldt voor Haar! buurt ; kt d ' Amsterdam.
nieuwe, gebruikte (en/of omgebouwde) voertuigen. aaremmerouur Sn erzoe etoturiie e a =
Bij de sluiting van de regeling is 262 keer subsidie mameren om eén STE en UESTOOLVIJG iN Er)
verleend voor de aanschaf van een schoon voertuig. bevoorrading van winkels mogelijk te maken. Robe | Se)
Í rf | |
Dit is 54% van in totaal 482 aanvragen. Omdateen _ … In 2022 i teld het vanaf ore tastad Di S j
aanvraag binnen acht maanden nadat de subsidie is an cen van vendteniden , in ie vri ak Kn On It
verleend moet worden vastgesteld op basis van de p Sn J voo Hi > oorwije LENA
voorwaarden, kan het totaal en het percentage stadslogistiek. Er wordt in (pilot-)gebieden N 4
verleende subsidie nog veranderen. getest of een verruiming van venstertijden voor AN 17 ABA
uitstootvrije stadslogistiek gewenst en a | f 7 p,
toepasbaar is. LE El. sr
7
®
% fi, Cas
Brom- en snorfietsen Mobiele werktuigen Houtstook
> < * 2022 stond in het teken van het treffen van de * In mei 2022 is een Plan van Aanpak vastgesteld * De gemeente Amsterdam heeft opnieuw
benodigde voorbereidingen voor het kunnen door het college om te komen tot een voorlichting gegeven over houtstook om de
invoeren van een uitstootvrije zone voor brom- Amsterdamse Aanpak Schone Mobiele bewustwording over de (gezondheids) effecten
> < en snorfietsen per 2025. In afstemming met Werktuigen. Het doel van deze aanpak is om van houtstook te vergroten en de tips van de
belangenverenigingen is er gewerkt aan een duidelijkheid te scheppen in de route naar ‘Stookwijzer’ onder de aandacht te brengen.
beleidsvoorstel. In 2022 was er verder een schone mobiele werktuigen, en in de diverse Bij de voorlichting wordt ook verwezen naar
sterke stijging van het aandeel elektrische brom- rollen die de gemeente Amsterdam heeft in dit amsterdam.nl/houtstook.
en snorfietsen in de nieuwverkopen. De eerste 9 dossier. In 2022 is ook de marktgroep gestart die
maanden van 2022 lag dat rond de 75% voor bijdraagt aan de ontwikkeling van de “_In opdracht van de gemeente .
heel Amsterdam. Amsterdamse Aanpak. Amsterdam heeft Motivaction in december
2021 een onderzoek uitgevoerd naar de kennis,
* TNO ontwikkelde een emissietool voor het de houding en het gedrag van Amsterdammers
||| Lj berekenen van de uitstoot van mobiele met betrekking tot houtstook. De belangrijkste
Autobus ak hd ä werktuigen en bouwlogistiek, ten behoeve van conclusie is dat een meerderheid van de
«Per 1 januari 2022 is de milieuzone aangescherpt monitoring, sturing en inzicht in uitstoot. Deze Amsterdammers het belang ziet van regels om
voor autobus (openbaar vervoer) en touringcar wordt per 1 januari 2022 door alle partners van houtstook te beperken.
binnen de Ring A10, waardoor dit gebied alleen de Samenwerkingsovereenkomst Verhardingen, (et RivM, TNO, Institute of Risk Assessment
nog toegankelijk is voor EURO 6 en uitstootvrije gebruikt. Sciences (IRAS, Universiteit Utrecht) en GGD
voertuigen. Dit is een belangrijke stap richting de « per 2022 wordt de CO2-prestatieladder Amsterdam hebben in 2021 landelijk onderzoek
ambitie van een volledig uitstootvrije zone standaard gebruikt voor de beoordeling van gedaan onder de noemer Samenwerking
binnen de Ring A10. Gedurende 2022 is er hard inkoop door de gemeente Amsterdam. Houtrookonderzoek. Het onderzoek toont aan
gewerkt aan de voorbereiding van een landelijk Daarnaast zien we steeds vaker de toepassing dat blootstelling aan houtrook op buurtniveau
convenant met de touringcarbranche, ten van de criteria Slim & Schoon en de Milieu tot schadelijke concentraties (fijn)stoffen en
behoeve van draagvlak voor een uitstootvrije Kosten Indicator. In de Samenwerkings- gezondheidsklachten leidt.
zone voor autobussen. overeenkomst Verhardingen 2.0 zijn tevens eisen
en gunningscriteria met betrekking tot mobiele
werktuigen gedefinieerd.
8
€ Aan pa k: Fa cilite ren Omdat de openbare ruimte in Amsterdam schaars Figuur 2 laat zien dat in september 2022 de
. . . is, is het uitgangspunt van de gemeente dat er laadpalen tezamen in totaal bijna 6.000
in het Klimaatakkoord is de ambitie opgenomen dat wordt ingezet op het laden op privaat terrein*. oplaadpunten bevatten. Het aantal standaard
> < in 2030 alle nieuwe auto s uitstootvrij zijn. De Als dit niet mogelijk is kan er uitgeweken worden _ laadpalen is in november 2022 op meer dan 3.000
Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is een naar (semi) publieke laadpunten. gekomen.
samenwerkingsverband tussen gemeenten (o.a.
Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam), het _ PUBLIEK LADEN In 2023 veranderen we de werkwijze voor het
Rijk, provincies, moarkportijen en netbeheerders die In de openbare ruimte heeft de gemeente een plaatsen van laadpalen van (aan)vraaggestuurd- naar
de realisatie van voldoende laadinfrastructuur regierol voor het realiseren van een dekkend datagestuurd. Door data uit operationele
hiervoor mogelijk maakt. oplaadnetwerk. Het daadwerkelijk realiseren van _ laadpunten te analyseren, zien we op welke locaties
. laadinfrastructuur wordt tot en met 2023 gedaan een grotere vraag naar laadcapaciteit en dus
Ook regionaal worden stappen ondernomen om door Total Energies. Momenteel wordt de behoefte naar laadpalen ontstaat. Potentiële
deze landelijke ambities waar te maken. In het Laad volgende aanbesteding voor plaatsing van laadpaallocaties zijn door de gemeente in kaart
me — Strategisch plan faadinfrastructuur 2020 — publieke laadpalen voorbereid. Het doel hierbij is gebracht en afgestemd met de stadsdelen, diverse
2030 zijn de strategische lijnen voor Amsterdam om tot een kosten efficiënte overeenkomst te (centrale) opgaven en buurtbewoners. Dit wordt het
uitgewerkt om een betrouwbaar en dekkend komen en om in te zetten op innovatieve wijklocatieplan genoemd. Begin 2023 wordt de
openbaar laadnetwerk te realiseren. Met als oplossingen zoals slim laden. definitieve afgestemde kaart verwacht.
randvoorwaarden dat de infrastructuur veilig,
nkelijk en baar is. . zel: :
Bovendien heeft hat fuseren van Weesp met Uitbreidina laadinfrastructuur
===laadpalen ml aadpunten
Amsterdam de vraag naar openbare 5000
laadinfrastructuur met 30% vergroot. Gelet op de
ambities van het ASL voor 2025 en 2030 is een
aanzienlijke schaalsprong nodig: van circa 9.600
laadpunten nu, naar 37.000 laadpunten in 2025 3000
en 82.000 in 2030. Dit is gebaseerd op de
verwachte ontwikkeling van het aantal auto’s in
Amsterdam. 1000
De gebruiker is zelfvoorzienend en parkeerten laadt op eigen A D & ® ® 9 9 © 9 ° ° ° ° Ny Ny Ny Ny y ny y
terrein (of het kl terrein van iin/haar/hen werkgever). E € . S Eil Ei & - S El E € . s 5 E & . S £ E & . s 5
:_Het laadpunt is doorgaans niet toegankelijk voor derden.
Kd Figuur 2: Ontwikkeling publieke laadinfrastructuur Amsterdam
9
SNELLADEN
In 2022 waren er 33 publieke snelladers in Deze instrumentenkist bestaat uit landelijke en
gebruik in de stad. Er zijn in Amsterdam echter lokale instrumenten, gericht op private of
ook snelladers die op privaat terrein staan, welke semipublieke partijen. De instrumenten zelf variëren
toegankelijk zijn gemaakt voor derden. Het totaal van gerichte informatie voor kleine
aantal snelladers in Amsterdam is met 70 ondernemers, tot rekentools om een total cost of
stuks ongeveer het dubbele. De ontwikkeling van ownership (TCO) te bepalen, tot ondersteuning bij
kortparkeerladers tot en met 50kwh wordt wet- en regelgeving. Enkele voorbeelden hiervan ENERGIECONGESTIE
ondergebracht in de nieuwe aanbesteding voor zijn: . …
- . ; . „ . De afgelopen jaren zijn delen van Amsterdam
plaatsing van publieke laadpalen, die vanaf 1 * Landelijk is er vanuit de rijksoverheid een en:
. . . . ee . Re geconfronteerd met capaciteitsproblemen/
januari 2024 ingaat. De laatste drie snelladers van subsidie beschikbaar gesteld voor het inwinnen .
. . . . Ne . transportschaarste op het energienet (ook wel
de vorige concessie worden in 2023 geplaatst. van advies over het veilig realiseren van . .
. . En congestie). Vooralsnog heeft deze congestie
laadinfrastructuur in parkeergarages. De actie is vooral betrekking op het middenspanningsnet
SEMI-PUBLIEK & PRIVAAT LADEN bedoeld om de zorgen van Vereniging(en) van 6 op a p . 6
. . . . ‚ A (o.a. snelladen voor logistiek) en nog niet op het
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van het Eigenaren (VvE's) over de brandveiligheid van het . . .
. . . . : laagspanningsnet (publieke laadinfrastructuur).
realiseren van private laadpalen. Om plaatsing laden van elektrische auto's in hun (vaak oudere) en : ,
. De vraag naar elektriciteit zal echter in 2030 zo’n
eenvoudiger te maken voor particulieren, garages te doen afnemen en het draagvlak voor . …
. . , . anderhalf tot drie keer zo groot zijn.
Vereniging van Eigenaars (VvE’s) en andere laadpunten in garages te doen toenemen.
. . . . Regi fi . … nm
eigenaren van parkeerterreinen, ontwikkelt de egionaal financierde de gemeente gedeeltelijk De toenemende congestie is een serieus
gemeente, gebaseerd op behoeftes van het onderzoek (2022) van 4 Amsterdamse Ne
. . . . probleem voor de transitiedoelen van de
stakeholders, instrumenten om private eigenaren corporaties naar veilig laden en het . .
. . gemeente. Vanuit het team Laadinfrastructuur
te helpen met laadinfrastructuur door o.a. de toekomstbestendig maken van hun garages. Op Ni . . …
an N . . zijn we daarom bezig om te zien welke bijdrage
juiste randvoorwaarden te creëren. basis van het daarop gebaseerde beleid worden . ee .
. . we kunnen realiseren om de ambities uit de
binnenkort de eerste laadpunten verwacht in ee: .
. Laadvisie richting 2030 te realiseren en
enkele van de corporatiegarages. … … : ne
tegelijkertijd de impact op het elektriciteitsnet zo
* Intern worden afspraken gemaakt over het . …
. klein mogelijk te houden.
toekomstbestendig maken van de aanleg van
laadpunten in nieuwbouwprojecten.
10
| ‘ ENERGIESTRATEGIE * Het project Batterijnhub P&R Zeeburg onderzoekt TOEZEGGING COMMISSIE MOW — TA2022-000974
Om te voorkomen dat het Amsterdamse of de inzet van grote batterijen een goede Het opnemen van de effecten die eindgebruiker
elektriciteitsnet piekvragen niet aan kan moet ondersteuning is voor de laadcapaciteit in ondervindt van de congestie op het netwerk in de
laadinfrastructuur zoveel mogelijk flexibel en ‘slim’ woonwijken en op drukke knooppunten. jaarlijkse rapportage.
kunnen laden. Door deze flexibiliteit kan het net b 3 k d sinds oktober 202
ontlast worden op piekmomenten. Binnen berte wer Boe sm 5 e Oe en Maar Om de benodigde groei in laadinfrastructuur te
verschillende gemeentelijke projecten onderzoeken e ee Is hei Wem Ee rui tom de kunnen realiseren, terwijl de piekvraag op het
we welke mogelijkheden er zijn, hoe deze toe te techno Eer en . e ün | dat d elektriciteitsnet niet toeneemt, is flexibel laden dus
passen en welke rol de gemeente op zich neemt. le neme o ik ) dd att at : e belangrijk. De kennis en ervaring die geput is uit
. . e iciëntie van het ge rui van de atterij niet onder andere het Flexpower3-project wordt in 2023
* Met het project Flexpower3 is samen met optimaal is. De lessen uit het eerste jaar zijn dat breder in de stad toegepast. De toepassing van deze
partners’ gewerkt aan een opschaalbare, dergelijke experimenten met het laden met technologie is belangrijk om de netcongestie-
toekomstbestendige manier van het laden van batterijen uitdrukkelijker onder de aandacht problematiek de komende jaren zoveel mogelijk te
elektrische voertuigen aan publieke laadpalen. gebracht moeten worden bij gebruikers en dat ontzien, zonder de gemeentelijk ambities uit het
De stroom die hiervoor nodig is wordt via er slim gestuurd moet worden om te voorkomen oog te verliezen We zetten ons in om veilige
middenspanningsstations naar laadpalen (en dat er minder dan 10 kW geladen of ontladen betrouwbare en betaalbare laadinfrastructuur te
woningen) geleid. Met de technologie van wordt, want dan is er veel energieverlies. realiseren
Flexpower 3 kunnen middenspanningsstations Met ‘sli laden’ d keni houd
functioneren met tot vijf keer minder et N m op'aden vond er rEKENINE 5E en en Bij de toepassing van innovaties is het effect hiervan
gereserveerde stroom”*, waardoor er aanzienlijk ne € Vraag en aan in van stroom Kl et op de eindgebruiker zeer belangrijk. Tijdens
meer capaciteit beschikbaar komt voor de ej k \ieiteitsnet en, beeld opgewe e Flexpower3 is gebleken dat licht vertraagd laden bij
constante toelevering. Gedurende 2023 worden v ie room EE agnes ee korte laadsessies tijdens congestiemoment geen
de publieke laadpalen die in samenwerking met EnIc ahd de (V2X) bi on ek Ie Se effect heeft op het gebruikersgemak. Bij lange
Vattenfall zijn geplaatst uitgerust met deze vorm ade ke ni 5 ne waarbij een k e ee e laadsessies is er geen effect op het
innovaties. ar e 5 â $ oon hed an De gebruikersgemak wanneer er licht vertraagd
aan j net nnen Sn pr ri e 7 geladen wordt. Deze aanpak wordt omarmt in de
#_ Vattenfal Heijmans, Lander, Elaaden de Hoogeschoolvan Kies aaan teatructuursantersen bide nop CArpak Slim laden voor iedereen’ die nationaal
£_Amsterdam i pl ot -laadinfastructuur aameggen e €, nog (door de NAL, Nationale Adviescommissie
#*_Middenspanningsstations reserveren standaardeen deel: nieuw te bouwen, Smart Mobility Hub nabij de Laadinfrastructuur) wordt uitgerold.
£_…van de capaciteit op basis van het aantal aansluitingen: Johan Cruijff ArenA.
11
€ Aanpak: Reguleren
Met de invoering van milieuzones weren wij de EVALUATIE HARMONISATIE MILIEUZONES Aanvullend is er een overgangsregeling bepaald voor
vervuilendste dieselvoertuigen van de stad. Door de Sinds 1 april 2021 hebben alle gemeenten meteen _bestel- en vrachtauto's waardoor de nieuwste
invoering van uitstootvrije zones wordt de overstap milieuzone voor personen- en bedrijfsauto's de (fossiele) voertuigen tijdelijk toegang houden tot de
naar uitstootvrije varianten verplicht. Dit is destok ondergrens van emissieklasse 4 en isersprakevan zone na 2025:
> < achter de deur die kracht bijzet om over te stappen een uniform toegangsregime. De belangrijkste
op schonere alternatieven. bevinding uit de evaluatie van deze harmonisatie is emissieklasse 5 bestelauto's tot 1 januari 2027
dat tijdige en duidelijke communicatie cruciaal is, emissieklasse 6 bestelauto's tot 1 januari 2028
MILIEUZONES PER 2022 omdat weggebruikers vanaf 2025 in een aantal emissieklasse 6 vrachtauto's tot 1 januari 2030
Milieuzones zijn het sterkste regulerende middel binnensteden worden geconfronteerd met milieu-
om oude en vervuilende voertuigen uit de stad te en uitstootvrije zones. De gemeente Amsterdam ondersteunt bedrijven bij
weren. Amsterdam heeft milieuzones voor de verduurzaming van hun bedrijf en bedrijfsvoering
personenauto’s, bestel- en vrachtauto’s, De gemeente Amsterdam werkt daarom met en signaleert tevens dat ondernemers ook van haar
autobussen, taxi’s en brom- en snorfietsen. Per 1 andere gemeenten, diverse partners en het Rijk aan verwachten om samenwerking te faciliteren om tot
januari 2022 is de toegang voor vrachtauto’s en een landelijk loket voor ontheffingen voor milieu- voldoende laadinfrastructuur te komen. Om
autobussen aangescherpt naar EURO 6 en en uitstootvrije zones vanaf 2025. Parallel hieraan bedrijven te helpen bij de overstap naar volledig
uitstootvrij. wordt gewerkt aan een oplossing voor de uitstootvrij vervoer is er een adviestraject
handhaving van buitenlandse voertuigen. ontwikkeld om uitdagingen voor ondernemers met
een klein wagenpark proactief op te pakken. Dit
UITSTOOTVRIJE ZONE STADSLOGISTIEK traject gaat naast de keuze en de beschikbaarheid
In 2022 zijn er belangrijke stappen gezet in de van voertuigen over het realiseren van
voorbereiding van een uitstootvrije zone voor laadinfrastructuur en meedenken over het
bestel- en vrachtauto's binnen de Ring A10 per vermijden van knelpunten in het energienet. Hier is
2025. Vanuit het Rijk ligt er een landelijk kader die de energiecongestie zorgelijk omdat veel
de uitstootvrije zone juridisch mogelijk maakt. bedrijven(terreinen) geen verhoogde aansluiting
kunnen krijgen die noodzakelijk is voor de
verduurzaming van het wagenpark.
12
€ Het wagen pa rk op straat In Amste rda m Verhouding detecties per voertuigcategorie
In het ASL is vastgesteld dat de samenstelling van het wagenpark dat in Amsterdam rijdt 13% 0% 0,7% 1,3%
jaarlijks wordt gemonitord. Deze analyse gebeurt op basis van kentekenscans afkomstig
> < van handhavingscamera’s. De data in dit hoofdstuk heeft betrekking op de periode Q2 | SN
2019 tot en met Q3 2022. | ES
= Bestelauto's
> < WAGENPARKSAMENSTELLING nm = Vrachtauto's (en trekkers)
Figuur 3 geeft de samenstelling van het Amsterdamse wagenpark weer in september ARAS
2022: alle voertuigen die in Amsterdam rijden. Met circa 74% van de detecties is = Motoren
personenauto’s de grootste groep. Opvallend is dat personenauto's ten opzichte van EEE NEENENS
het totaal met 2% zijn afgenomen sinds medio 2021. Vooral uitstootvrije taxi's en
bestelauto's hebben sinds 2021 een groter aandeel in het totale aantal bewegingen in
de stad. Figuur 3: Aandeel per voertuigcategorie t.o.v. de totale detecties in Amsterdam. Eén
detectie staat gelijk aan één vervoersbeweging langs één ANPR-camera in de stad.
Figuur 4 geeft per modaliteit het percentage uitstootvrije detecties binnen die
categorie ten opzichte van het totaal weer. Hieruit blijkt dat de verschoning van bussen, _ Aandeel uitstootvrije voertuigen
brom- en snorfietsen en taxi's vooruitloopt op de overige modaliteiten — een trend die Ie
al zichtbaar was in 2021. Bij autobussen komt dit door de verschoning (elektrificatie) 25 25%
van het stedelijke en regionale (openbare) busvervoer in en naar Amsterdam. Het 20%
aandeel uitstootvrije touringcars is zeer klein ten opzichte van het totaal. Met de 25%
versoepeling van coronamaatregelen zijn touringcars weer meer gaan rijden en dit ox ii
verklaart de afname in het aandeel uitstootvrije bussen in het derde kwartaal van 2022. n 17%
Het aandeel uitstootvrije brommers en scooters is sinds 2020 meer dan verdubbeld en 10%
dit is deels te verklaren door de groei van schone deelscooterconcepten in Amsterdam. ze ik
Tegelijkertijd is de beschikbaarheid van elektrische modellen flink toegenomen _ mn 2
waardoor medio 2022 gemiddeld 75% van de nieuw verkochte brommers en scooters a a a RR B B H EH EH EH HE HR
in Amsterdam uitstootvrij was. Zoals figuur 4 laat zien is daardoor 23% van alle brom- 8 8 3 dS 8 3 8 8 8 5 8 8 8
en snorfiets-detecties een uitstootvrij voertuig. Wat ten slotte opvalt in figuur 4 is dat Personenauto's —Tads Bezelaus
het aandeel uitstootvrije detecties bij personenauto's ruim vervijfvoudigd is sinds 2019, EE Meen
van circa 1,5% naar 8% uitstootvrij ten opzichte van het totaal. kor 4: percentage uitstoowvrije Gts Per Modal
13
€ SAMENSTELLING PER MODALITEIT IN AMSTERDAM Personenauto's
Figuren 5 tot en met 11 laten de samenstelling en het verloop zien van het wagenpark per modaliteit .
tot en met september 2022. De percentages zijn totalen per kwartaal en wijken daarom licht af van de a 3%
percentages per maand in figuur 6. Voor alle modaliteiten behalve personenauto's en motoren geldt dat 3%
er sinds 2019 aanscherpingen zijn geweest in het toegangsregime. Er is dan ook een duidelijke daling 26%
> < zichtbaar bij de meest vervuilende categorieën, ten gunste van EURO 6 en uitstootvrij. 26%
Rn In In 31%
In het derde kwartaal van 2022 was 8,4% van alle detecties uitstootvrij: circa 11 miljoen op 129 miljoen 33%
voertuig-passages. Personenauto’s vertegenwoordigen 74% van alle passages. Van alle uitstootvrije
passages van het totale wegverkeer is 65% een uitstootvrije personenauto. Het grote aandeel
personenauto’s in het verkeer wijst op het belang om deze modaliteit de komende jaren te blijven 16% 16%
stimuleren om te verschonen.
- 6%
Motoren Brom- en Snorfietsen 5
262% 16%
13%
ne 27% mn
27% Mo 22% 6
22%
n 5% ”
43% 8% ke
i EAO id
75% Kel
lep} 6
4 530 :
i) 0
33% Ee 26% DN: ied 8% pn n
0 A KZ Ol LS 6% 2% P Ax] Wi D
2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-O4 2020-04 2021-04 2022-03 2019-O4 2020-04 2021-04 2022-03
EB Overig brandstof E Benzine EURO 2 of lager B Benzine EURO 3 m Overig brandstof EB Benzine EURO 2 Benzine EURO 4 mm Diesel EURO 4 of slechter Hm Diesel EURO 5
Benzine EURO 4 Benzine EURO 5 m Uitstootvrij Benzine EURO 5 m Uitstootvrij m Diesel EURO 6 EB Benzine EURO 3 of slechter
Benzine EURO 4 Benzine EURO 5
Benzine EURO 6 Hybride
E Uitstootvrij
Figuur 5: Samenstelling en ontwikkeling van motoren. Figuur 6: Samenstelling en ontwikkeling van brom- en snorfietsen. Figuur 7: Samenstelling en ontwikkeling van personenauto’s.
14
€ Bestelauto's
Bij vrachtwagens is de groei van het aandeel EURO 6 het opvallendst. De 3% 495 rj md,
uitstootvrije zone in Amsterdam per 2025 binnen de Ring A10 voor m Uitstootvrij
stadslogistiek — bestel- en vrachtauto’s — kent een overgangsregeling vanuit het 36% 2%
Rijk. Hierdoor hebben EURO 6 voertuigen toegang tot en met 1 januari 2030. Benzine + Overig 4270 51% Bh %
Bedrijven zijn daarom het afgelopen jaar overgestapt op EURO 6. Hoewel het
aandeel uitstootvrij met 50% is toegenomen is dit nog steeds slecht 3% van het Diesel EURO 6
totaal. De uitstootvrije zone voor stadslogistiek kent ook een overgangsregeling 37%
voor bestelauto's. Dit is terug te zien in de groei in EURO 5 en 6, die toegang m Diesel EURO 5 34% 0%
houden tot respectievelijk 1 januari 2027 en 1 januari 2028. Het aandeel Eds ple
uitstootvrije bestelauto’s in Amsterdam gaat gelijk op met vrachtauto’s: een - oee EURO 4 of nn
toename van 1% in 2019 naar 3% van het totaal in 2022. secr ki Kh 14% 12
2019-04 2020-04 2021-04 2022-03
Figuur 8: Samenstelling en ontwikkeling van bestelauto's.
Taxi's Autobus: ov en touringcars Vrachtauto's
TTT
a% a a% zen
9 13% 9 %
19% 3 15% 15% 34% oo
21% 29% 0 65% 77%
31% 43% 41% 10% 29% 85%
)
° 56% Ed: PED 33%
33% PA ry 24 35 EUA EE, 5%
EN] 0% 4 Kz (va
2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-04 2020-04, 2021-04 2022-03
E Diesel EURO 5 of slechter Diesel EURO 6 E Diesel EURO 4 of slechter E Diesel EURO 5 E Diesel EURO 4 of slechter E Diesel EURO 5
Benzine B Uitstootvrij Diesel EURO 6 E Uitstootvrij Diesel EURO 6 E Uitstootvrij
Figuur 9: Samenstelling en ontwikkeling van taxi's Figuur 10: Samenstelling en ontwikkeling van autobussen. Figuur 11: Samenstelling en ontwikkeling van vrachtauto’s.
15
€ Stand van zaken overige ASL-opgaven hed.
DEELMOBILITEIT VAREN WES
De gemeente zet in op deelmobiliteit met Alle passagiersvaartuigen op het Amsterdamse VEREN
deelauto’s, deelscooters en deel(bak)fietsen als binnenwater dienen in 2025 uitstootvrij te varen. De gemeente heeft samen met het GVB afspraken
alternatief voor de privéauto omdat dit ruimte- Voor pleziervaartuigen geldt de ambitie dat in 2025 gemaakt over het verschonen van de veren. De
efficiënter is. Dit draagt bij aan schone lucht in het centrum uitstootvrij moet worden gevaren. strategie schrijft een stapsgewijze verschoning van
doordat de deelauto-gebruiker zo’n 10 % minder Vanaf 2030 geldt dat alle pleziervaart in heel de vloot tot 2030 voor. Jaarlijks wordt de strategie
rijdt en de deelauto’s doorgaans nieuwer zijn. In Amsterdam uitstootvrij moet zijn. geëvalueerd en waar nodig aangepast. Dit gebeurt
navolging van de Agenda Autodelen (2019) worden op basis van de reizigersgroei en in samenhang met
alle deelauto’s uitstootvrij in 2025. Momenteel is de gemeente in gesprek met de de Sprong over het IJ.
branche om voor de pleziervaart te komen tot een . .
Met de (volledige) verschoning van deelvervoer in Routekaart Uitstootvrije Pleziervaart 2025-2030. “Vanuit de Update Nota Veren 2021 groeit de n
Amsterdam per 2025 wordt naar verwachting (TNO) Hierin wordt uitgewerkt hoe de transitie naar vloot van 1 naar 18 veren. De nieuwe veren zijn
een reductie van circa 10 kiloton CO2, ruim 7 ton uitstootvrije varen er precies uit zal zien. Deze volledig uitstootvrij en worden in twee fasen
stikstofdioxide en 0,11 ton fijnstof behaald. Dit is Routekaart, die onderdeel uitmaakt van de ingevoerd: eerst vier IJveren in 2024-2026,
gebaseerd op de groei van deelvervoer, in Uitvoeringsagenda Uitstootvrije Mobiliteit, zal in daarna nos drie veren op basis van de
combinatie met de verschoning van de vloot. 2023 worden vastgesteld. reIzZIEersgroen.
* De vijf veerponten op de verbindingen
Er zijn circa 3.000 deelauto’s in Amsterdam. De helft 70% van de passagiersvoertuigen vaart in 2021 Buitenhuizen, Velsen en Zaandam zijn per 2022
daarvan is free-floating en uitstootvrij. De uitstootvrij. De prognose is dat er volledig allemaal vervangen door uitstootvrije veren.
deelauto’s met vaste standplaats zijn merendeels uitstootvrij wordt gevaren per maart 2025. 15% van * Circa 25% van de totale brandstofkosten (diesel)
fossiel en in transitie naar uitstootvrij. Hierin werkt de pleziervaart vaart medio 2022 uitstootvrij. Begin van het GVB is afkomstig van de veren.
de gemeente nauw samen met de branche. 2023 staat een evaluatie gepland om de * Voorde verdere verschoning van de vloot
. n , uitstootcijfers van pleziervaart opnieuw te bepalen. moeten de bestaande diesel- en dieselhybride-
Inmiddels zijn er 153 deelauto s met standplaats Dan wordt de bijdrage van de pleziervaart aan de veren omgebouwd worden, in tandem met de
omgezet naar uitstootvrij (van 1400), inclusief het luchtkwaliteit accurater ingeschat. aanleg van laadinfrastructuur op de diverse
plaatsen van een laadpaal. Naast de doelen van de aanlandingen.
gemeente hebben ook de aanbieders van Voor zowel passagiers- als pleziervaart wordt
deelvervoer de weg naar een uitstootvrije vloot in gewerkt aan een passende laadstrategie.
alle steden omarmd. e $, dennen
16
€ ||| J Op 24 november 2022 werd de derde batch in De komende jaren is er nog veel werk te verzetten
OV-BUSSEN Ela Ld gebruik genomen: de laadvoorzieningen bij om de doelen daadwerkelijk te behalen. Een
> < GVB, de gemeente Amsterdam en de Vervoersregio busstation Amsterdam Centraal. Eind 2022 zijn er uitdaging voor het komende jaar is om aanbod te
Amsterdam werken samen aan de realisatie van van de totale vloot 75 bussen verschoond. De 4e vinden bij de vraag van de gemeente naar
uitstootvrije bussen voor de concessie Amsterdam. batch gebeurt in fases in 2023. Het betreft drie elektrische voer- en werktuigen.
Het doel is om in 2025 alleen nog maar met ZE verschillende locaties, busstation Lelylaan, Noord en
bussen te rijden. Dit wordt bereikt door de huidige Holendrecht, waar overdag circa 85 nieuwe Het afgelopen jaar zijn enkele belangrijke mijlpalen
dieselbussen van GVB aan het eind van hun elektrische bussen kunnen bijladen. In de GVB behaald.
technische levensduur te vervangen door ZE garages West, Noord en Zuid worden de bussen in __<* In het transitieplan staat de doelstelling om per
bussen. Zo ontstaat op een natuurlijke wijze de de nacht geladen. Verschoning van de batches 5 en 2023 alle personen- en kleine bestelauto's te
vervanging in zes verschillende opeenvolgende 6 volgt vanaf 2024. Het betreft de locaties verschonen. Eind 2022 zijn 89% van de
batches. busstation Strawinskylaan/Zuidas en Strandeiland personenauto's en 41% van de kleine
op IJburg (realisatie eind 2024) en de locatie bestelauto's uitstootvrij.
SS SS Olof Palmeplein (realisatie eind 2025) * Per 2022 zijn zeven locaties van de gemeente
a SS IN Amsterdam volledig geëlektrificeerd, waaronder
Ne EN \N De bussen van Connexxion, die onder de concessie de Jan van Galenstraat en twee locaties aan het
SE > ms NN van Amstelland rijden, zijn al bijna volledig Weesperplein.
D, XX E ANS uitstootvrij. * Per 1 december heeft de gemeente Amsterdam
Ke SF SIN een nieuwe leverancier voor uitstootvrije
En 5 EENS GEMEENTELIJK WAGENPARK platformtrucks, die in de hele stad gebruikt
Sn PO En “Goed voorbeeld doet volgen.” Zo luidt de worden voor het schoonhouden van de openbare
Pp B jie | strategische leus in het ASL. In het Transitieplan ruimte.
pi =d Verduurzaming Amsterdams Wagenpark (2019) zijn
NN kr f 7 Ni î RS in doelstellingen afgesproken om het eigen wagenpark In 2023 komt er een herijking van het
Es | Dhn. eN Ee tot 2030 stapsgewijs volledig te verschonen. De Transitieplan Verduurzamen Gemeentelijk
Ain le | ek —— Verduurzamingsopdracht komt overeen met de Wagenpark waarin de aanpak voor de komende
in Keo ms Bee logistieke strategie van Amsterdam: schoner, jaren wordt voorgesteld. Het gemeentelijk
lichter, veiliger, efficiënter. wagenpark zal aan de eigen milieuzone-eisen
ì sr mn (inclusief uitstootvrije zones) voldoen.
17
€ Prognoses voor 2030
De doelstelling in het ASL is om in 2030 te voldoen In 2021 heeft de WHO daarom haar CO2-DOELSTELLING 2030
> < aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit _advieswaarden voor NO, PM, en PM, ; stevig Het behalen van de Amsterdamse CO2-doelstelling
2005. Ten aanzien van de jaargemiddelde aangescherpt. Dit is weergegeven in tabel 2. ten aanzien van het wegverkeer is afhankelijk van
concentraties NO, en PM, is de verwachting dat Verbeterde luchtkwaliteit leidt daarom altijd tot de verschoning van het (Amsterdamse) wagenpark
> < deze doelstelling wordt gehaald. De haalbaarheid gezondheidswinst. Dit onderstreept de noodzaak en de ontwikkeling van het aantal
van de doelstelling voor PM, is echter nog van verdere verschoning van de lucht. voertuigkilometers. In september 2022 was 8,4%
onzeker, omdat er volgens de prognose uit het van het totale gemotoriseerde verkeer in
NSL voor 2030 nog een beperkt aantal Sinds de aanscherping van de WHO- Amsterdam uitstootvrij. Aan de ontwikkeling van
toetslocaties met een kleine overschrijding zal advieswaarden in 2021 zijn de SLA-partners de verkeersvolumes is te zien dat de druk van
zijn. De prognose gaat uit van de autonome gezamenlijk in overleg wat de consequenties verkeer op de stad zonder mitigerend beleid
ontwikkeling vanaf 2021. De verbetering van de hiervan zijn voor het luchtkwaliteit- en onverminderd groot blijft. Als Amsterdam aan
luchtkwaliteit als gevolg van de lokale klimaatbeleid. In 2022 heeft de Europese haar CO>-doelstellingen ten aanzien van het
aanscherping van de milieuzone voor vrachtauto Commissie een voorstel gedaan voor de opname wegverkeer wil voldoen is de volledige
en autobus is hier nog niet in opgenomen. Dit van de nieuwe WHO- advieswaarden in de EU- verschoning van het wagenpark daarom van groot
geldt ook voor de effecten van de uitstootvrije grenswaarden voor luchtkwaliteit. belang.
zone voor stadslogistiek die in 2025 wordt
ingevoerd. De constatering dat lage{re) concentraties NO, en Het momenteel ontbreken van een juridische
PM, alsnog een negatieve impact hebben op grondslag voor het invoeren van een uitstootvrije
AANSCHERPING WHO-ADVIESWAARDEN gezondheid benadrukt opnieuw het belang van de zone voor personenauto’s per 2030 (zoals is
Diverse wetenschappelijke onderzoeken hebben ambities in het ASL. De grootste uitdaging voor voorgesteld in het Actieplan Schone Lucht) is een
de afgelopen jaren uitgewezen dat er ook bij heel Amsterdam is de reductie van fijnstof omdat uitdaging, waardoor we rekening moeten houden
lage concentraties stikstofdioxide en fijnstof lokale uitstoot hier slechts beperkt aan bijdraagt. met een overgangsregeling. Deze ontwikkeling kan
negatieve gezondheidseffecten optreden. Hierdoor hebben lokale maatregelen ook slechts zorgen voor een lagere reductie van de CO2-
een beperkte impact op de totale concentratie. uitstoot door het wegverkeer dan geambieerd en
dit kan invloed hebben op het streven naar een
reductie van de totale CO, -uitstoot van
Amsterdam in 2030 met 60%.
18
| Onderzoeksrapport | 18 | val |
VN2023-008922 N% Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en D C
Sums An Reiniging, Voedsel en Dierenwelzijn
vurzaamheid N Amsterdam
Voordracht voor de Commissie DC van 23 maart 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie
Agendapunt 8
Datum besluit n.v.t.
Onderwerp
Kennisnemen van de raadsinformatiebrief inzake Start verkenningsfase project Energieroute Noord-
Holland
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de bijgaande raadinformatiebrief met daarin informatie inzake:
1. Aanleiding van het project Energieroute Noord-Holland welk een samenwerking is tussen
het Rijk, provincie Noord-Holland en tien omliggende gemeenten. Hierbij worden de kansen
voor duurzame energieopwekking naast wegen gelegen gronden, bermen, knooppunten en
op taluds verkend.
2. Globale planning, de resultaten van de voorverkenningsfase en de aspecten die gedurende
de verkenningsfase verder onderzocht worden.
Wettelijke grondslag
Gemeentewet, artikel 169:
Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de
Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2).
Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2).
Bestuurlijke achtergrond
* Amsterdam heeft hoge ambities voor opwekking van duurzame energie als onderdeel van
het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen. Het Coalitieakkoord Amsterdam 2022-2026
bevat het streven naar een CO2-reductie van 60% in 2030 en continueert de Routekaart
Amsterdam Klimaatneutraal waarin vastgelegd is om alle geschikte inzetbare ruimtes te gaan
benutten voor opwek van duurzame energie.
* Inde Regionale Energie Strategie (RES) regio Noord Holland Zuid (NHZ) worden veel
mogelijkheden gezien voor dubbel ruimtegebruik van taluds en in afslagen en knooppunten
De opname van de Amsterdamse rijksgronden As, Ag en Az in het Programma Opwek
Energie op Rijksvastgoed (OER) en de benutting van gronden langs rijkswegen is in lijn met
het beleid van de gemeente Amsterdam omtrent de maximale opwek van hernieuwbare
energie op alle ruimtes die zich hiervoor lenen en levert een significante bijdrage aan het
reduceren van de CO2 uitstoot in de stad.
e In november 2022 is de wethouder van Duurzaamheid en Circulaire economie, een
intentieverklaring (bijlage2)} aangegaan met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
om gedurende deze fase gezamenlijk nader te verkennen of en hoe de gronden en/of
geluidsschermen langs de Ag, A5 en A2 geschikt zijn voor de realisatie van hernieuwbare
energieopwekking.
e Voormalig Wethouder Marieke van Doorninck heeft in oktober 2020 naar aanleiding van de
kabinetsreactie op het IBO Grondvergoeding Energievoorziening (15 november 2019) het
initiatief genomen en samen met de gemeenten Haarlemmermeer, Diemen, Ouder Amstel
en Amstelveen het miniserie van Economische zaken en Klimaat door middel van een brief
gevraagd om te potentie van de rijksgronden beter te benutten voor het opwekken van
Gegenereerd: vl.4 1
VN2023-008922 % Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en
Ruimte en % Amsterdam Reiniai Voedsel Di lzii
Duurzaamheid % einiging, Voedsel en Dierenwelzijn
Voordracht voor de Commissie DC van 23 maart 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
duurzame energie en deze ruimtes op te nemen in het Rijksprogramma Opwek Energie op
Rijksgronden (OER).
Reden bespreking
Motivatie: lid Nijssen (VVD) wil dit graag met de wethouder bespreken en aanvullende opties
doornemen.
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
n.v.t.
Welke stukken treft v aan?
AD2023-024381 1. RIB verkenningsfase project Energieroute Noord-Holland.pdf (pdf)
2. Intentieverklaring t.b.v. Stuurgroep 26-10-22 OER Ag A5 A22 A2 A1.pdf
AD2023-024380
(pdf)
AD2023-024382 Commissie DC (3) Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Ruimte en Duurzaamheid, Shahrzad Faili, 0622182362, [email protected]
Gegenereerd: vl.4 2
| Voordracht | 2 | train |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
| Amsterdam Afdoening motie
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 15 december 2022
Portefeuille(s) Inclusie en Antidiscriminatie
Portefeuillehouder(s): Wethouder Meliani
Behandeld door Diversiteit (OJZD)
Onderwerp Afdoening motie 444 inzake het ook betrekken van andere gemeenschappen
van kleur bij antidiscriminatieplannen van het lid Kilig (DENK)
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de vergadering van de gemeenteraad van 8 juli 2021 heeft uw raad bij de behandeling van de
Voorjaarsnota 2021 motie 444 van raadslid Kilig van DENK aangenomen inzake het ook betrekken
van andere (dan reeds benaderde) gemeenschappen van kleur bij anti-discriminatieplannen. In
deze motie wordt het college gevraagd om:
1. In contacttetreden met verschillende vertegenwoordigers van de andere
gemeenschappen van kleur zoals Sikhs en Hindoes;
2. Te inventariseren of zij betrokken willen worden bij het antidiscriminatiebeleid;
3. Te onderzoeken op welke wijze hun specifieke vormen van uitsluiting meegenomen
kunnen worden in de aanpak tegen discriminatie en vóór inclusie alsook tegen pesterijen
op scholen.
Amsterdam is een zeer diverse stad. Deze diversiteit zit in het DNA van onze stad, en mogen we
koesteren. Tegelijkertijd bestaat er in zo een diverse stad ook het risico voor onbegrip, uitsluiting
en discriminatie. De gemeente Amsterdam wil er zijn voor al haar inwoners en maakt zich hard
tegen discriminatie. Voor antidiscriminatie zijn signalen en ervaringen van de groepen die te
maken hebben met discriminatie van groot belang om tot een passende en doeltreffende aanpak
te komen. Hiervoor is het belangrijk om een divers en uitgebreid netwerk te hebben waarin zoveel
mogelijk gemeenschappen in de stad vertegenwoordigd zijn. Het onderhouden van dit netwerk
van de gemeente Amsterdam is een structurele opgave waar doorlopend aandacht voor is. Er
kunnen dus altijd nieuwe organisaties, gemeenschappen en groepen aan worden toegevoegd.
In het huidige netwerk van de gemeente Amsterdam zijn onder andere de volgende
gemeenschappen van kleur’ vertegenwoordigd: zwarte gemeenschappen (Surinaamse,
Antilliaanse, Caribische en verschillende Afrikaanse gemeenschappen), Islamitische en Afrikaanse
gemeenschappen, Roma en Sinti gemeenschap, gemeenschappen uit het Midden-Oosten en
‘De term gemeenschappen van kleur wordt in het kader van deze motie opgevat als gemeenschappen
met een bi-culturele of etnische (anders zijnde dan de Nederlandse) achtergrond
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 15 december 2022
Pagina 2 van 3
Chinees-Aziatische gemeenschappen, Indische en Molukse gemeenschappen. Het college deelt de
mening van de raad dat ook andere gemeenschappen betrokken moeten worden bij het
antidiscriminatiebeleid en onderdeel moeten zijn van het netwerk van de gemeente Amsterdam.
Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie:
Om zicht te krijgen op gemeenschappen die nog onvoldoende in contact staan met de gemeente
is via verschillende kanalen een oproep geplaatst naar aanleiding van deze motie:
e Eriseen oproep geplaatst binnen het Culturele Ambtenaren Netwerk en het cluster
Sociaal van de gemeente Amsterdam.
e Verschillende contactpersonen uit het werkveld zijn benaderd. Bijvoorbeeld de oprichter
van het Pan Asian Collective (PAC) en de mede-oprichter van st. Aralez. Het PAC is een
collectief dat in nauw contact staat met verschillende Aziatische organisaties en werkt aan
het vergroten van hun zichtbaarheid. Stichting Aralez is een de-koloniale netwerk- en
grassroot-organisatie. De organisatie staat in nauw contact met andere
grassrootsorganisaties die onder andere Inheemse volkeren afkomstig uit verschillende
werelddelen zoals Azië en Latijns Amerika vertegenwoordigen. Deze contactpersonen
hebben ons geholpen met nieuwe contacten binnen gemeenschappen met wie nog
onvoldoende contact was.
e _Ookis kritisch gekeken naar het huidige netwerk van de afdeling Diversiteit: welke
gemeenschappen zijn daarin vertegenwoordigd, en welke ontbreken er nog?
In reactie op de oproep zijn verschillende gemeenschappen of groepen benoemd die ervaren dat
ze nog onvoldoende in contact staan met gemeente, te weten:
e Indiase gemeenschap, waaronder Hindoes en Sikhs
e Inheemse volkeren vit onder andere Zuid-Amerika en het Caribisch gebied
e Roma en Sinti
e Papoea's
e Indische Nederlanders
e Molukkers
e Tamils
e _ Aziatische gemeenschappen
e Oeigoeren
e Vluchtelingen, waaronder Syriërs, Eritreeërs en Iraniërs
De gemeente heeft ook onderzocht welke organisaties of personen binnen de betreffende
gemeenschappen worden beschouwd als belangrijke vertegenwoordiger(s). Met een aantal van
hen hebben gesprekken plaatsgevonden om kennis te maken en te bespreken met welke
specifieke vormen van uitsluiting zij te maken hebben. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de
Indiase gemeenschap, waaronder Sikhs en Hindoes, organisaties die Inheemse volkeren
vertegenwoordigen, vertegenwoordigers van de Oeigoerse gemeenschap en de Aziatische
gemeenschap. Waar het wenselijk en nodig is, worden signalen gedeeld die andere portefeuilles
raken.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 15 december 2022
Pagina 3 van 3
De organisaties waarmee naar aanleiding van deze inventarisatie is gesproken zijn vitgenodigd
voor de activiteiten van de alliantie ‘Samen Tegen Racisme’. Deze alliantie wil in gesprek met zo
veel mogelijk groepen, om een zo divers mogelijke groep Amsterdammers te betrekken bij de
aanpak van discriminatie. De alliantie ‘Samen Tegen Racisme! is een strategisch
samenwerkingsverband van zeven verschillende Amsterdamse organisaties die zich inzetten om
bewustwording en kennis in de samenleving op het gebied van racisme en discriminatie te
bevorderen. Ook biedt dit een netwerk voor steun en kennisuitwisseling.
Waar het specifiek gaat over pesterijen op school, is het belangrijk dat hier voortdurend aandacht
voor is. Zeker omdat er veel verschillende uitingsvormen zijn. Mede naar aanleiding van deze
motie is geïnventariseerd welke ondersteuning de gemeente biedt. Er is ondersteuning vanuit
verschillende programma’s en projecten, zoals vanuit het programma Gezonde School,
Amsterdammerschap in het onderwijs, en vanuit het diversiteitsbeleid. Zo kunnen scholen vanuit
de Gezonde School-aanpak ondersteund worden bij het implementeren van schoolbeleid gericht
op sociale veiligheid. Ook biedt de te ontwikkelen website ‘Eerste Hulp bij Discriminatie
(Bestrijding) vanuit het diversiteitsbeleid straks handreikingen voor het onderwijsveld. Tenslotte
is het aanpakken van discriminatie en vooroordelen expliciet opgenomen in de beleidsbrief
Amsterdammerschap in het Onderwijs. De gemeente Amsterdam ondersteunt scholen bij het
opstellen en uitvoeren van dit burgerschapsbeleid.
Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuw beleidskader Inclusie en Antidiscriminatie. Bij het
opstellen van dit beleidskader wordt met verschillende gemeenschappen en groepen gesproken,
zodat het antidiscriminatiebeleid zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften en ervaringen van de
verschillende groepen in de stad. De in deze motie genoemde gemeenschappen worden hier ook
bij betrokken.
Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Touria Meliani
Wethouder Inclusie en Antidiscriminatie
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Motie | 3 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 532
Datum akkoord 12 augustus 2014
Publicatiedatum 13 augustus 2014
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer B.L. Vink van 30 juni
2014 inzake het opnieuw toekennen van een schoolbestemming aan het leegstaande
ICA-gebouw in Nieuw-West.
Aan de gemeenteraad
inleiding door vragensteller:
In het verlengde van de toezegging van voormalig wethouder Asscher en gesprekken
met de buurt, is de formele bestemming van het ICA-gebouw in Nieuw-West
gewijzigd en is in 2013 ook een gebiedsvisie voor de Jacob Geelbuurt vastgesteld
waarin geen ruimte meer is ingeruimd voor een middelbare school.
Het vorige college besloot kort geleden echter alsnog het gebouw weer een
schoolfunctie te geven en daartoe de formele bestemming (terug) te willen wijzigen.
Daarmee worden eerdere afspraken terzijde geschoven.
In antwoord op de mondelinge vragen daarover in de vergadering van de Tijdelijke
Algemene Raadscommissie (TAR) op 4 juni 2014 gaf toenmalig wethouder Ossel aan
de eerdere toezeggingen en afspraken te kennen, maar ook dat er reden was deze
terzijde te schuiven. Hij gaf aan dat de voornaamste reden daarvoor was dat een
school nabij de A10-West een luchtkwaliteitsprobleem had waarvoor ‘tijdig’ een
oplossing moest worden gevonden. Het momenteel (grotendeels) leegstaande ICA-
gebouw was daarvoor de enige ‘tijdig beschikbare optie’, gaf de wethouder aan. Hij
zegde vervolgens toe de raad te betrekken bij de gebiedsgerichte uitwerking van
deze zijns inziens noodzakelijke keuze.
In de week van 30 juni 2014 kwam een rapport van Milieudefensie naar buiten over
luchtkwaliteit. Daaruit komen in totaal twaalf plekken in Nederland naar voren waar de
wettelijke norm op dit punt wordt overschreden. Vier van die plekken bevinden zich in
Amsterdam: drie in het stadsdeel Centrum en één in Zuid (Rivierenbuurt). De urgentie
om de school in het stadsdeel Nieuw-West nabij de A10-West te verplaatsen blijkt
hier niet uit.
Richting stadsdeel, buurtbewoners en met oog op toekomstige participatie van
Amsterdammers aan beleidsontwikkeling van de gemeente, is het belangrijk om
helder te zijn over de eventuele redenen de eerdere afspraken op te zeggen c.q.
terug te draaien.
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 15 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014
Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 30 juni 2014, namens de fractie van
D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en
wethouders gericht:
1. Heeft het college kennisgenomen van het rapport van Milieudefensie?
Antwoord:
Ja.
2. Herkent het college de conclusies van het rapport in het algemeen en de vier
Amsterdamse noteringen in de luchtkwaliteits-top12 in het bijzonder? Graag een
toelichting.
Antwoord:
De metingen van Milieudefensie zijn in lijn met het beeld dat de gemeente
Amsterdam zelf heeft van de luchtkwaliteit van de stad. De wethouder voor
Duurzaamheid heeft de gemeenteraad per brief reeds een reactie op het rapport
gestuurd (zie bijlage).
3. Kan het college — in het licht van dit rapport — aangeven of het nog steeds
‘luchtkwaliteitsurgentie' ziet voor verplaatsing van de school nabij de Â10-West?
Antwoord:
Ja, het college ziet die urgentie nog steeds.
4. Zo ja, waarop baseert het college deze 'luchtkwaliteitsurgentie'?
Antwoord:
Het landelijke “Besluit gevoelige bestemmingen” bepaalt dat geen nieuwe
gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd op locaties in een zone van
300 meter van de rand van een snelweg (of 50 meter van de rand van een
provinciale weg) waar sprake is van (dreigende) overschrijding van de
grenswaarden voor luchtkwaliteit. De landelijke regelgeving heeft géén betrekking
op bestaande voorzieningen.
De Amsterdamse “Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit”, die de raad
heeft vastgesteld op 5 januari 2010, is strenger en stelt dat er - ongeacht de
luchtkwaliteit - geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd
binnen 300 meter van de rand van een snelweg (en binnen 50 meter van de rand
van een provinciale weg.). Net als de nationale regelgeving heeft ook de
Amsterdamse richtlijn géén betrekking bestaande voorzieningen.
Dit betekent dat in Amsterdam bij het bouwen of uitbreiden van scholen de in
de Richtlijn genoemde afstanden worden gehanteerd.
De wens tot het verplaatsen van de school nabij (binnen 100 meter van) de A10-
West, is ingegeven door groei van de school, die uitbreiding nodig maakt.
Met de huidige richtlijnen kan dat niet op de bestaande locatie. Dat bepaalt dus
de urgentie.
2
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 15 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014
Overigens laat de wethouder Onderwijs op dit moment een inventarisatie
uitvoeren naar het aantal scholen in Amsterdam dat in een fijnstofzone ligt.
Op basis van deze inventarisatie wordt beoordeeld wat de consequenties zijn
van de landelijke en Amsterdamse regelgeving inzake luchtkwaliteit voor het
realiseren van voldoende schoolgebouwen in Amsterdam.
5. Zo nee, ziet het college ruimte alsnog andere opties te overwegen en daarover in
overleg te treden met de bij de buurtverbetering van de Jacob Geelbuurt
betrokken partijen, zoals De Alliantie en het stadsdeel Nieuw-West
(c.q. de betreffende bestuurscommissie)?
Antwoord:
Niet van toepassing, zie de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6.
6. Heeft het college andere redenen dan luchtkwaliteit om de eerdere afspraken op
te zeggen en het momenteel (grotendeels) leegstaande ICA-gebouw opnieuw de
bestemming school te geven? Zo ja, welke dringende redenen zijn dat?
Antwoord:
Het schoolgebouw aan de Jacob Geelstraat had en heeft een onderwijs-
bestemming. Na vertrek van het ICA is er voor gekozen het gebouw af te stoten.
Om diverse redenen zoals de slechte marktomstandigheden en de hoge
boekwaarde op het pand, is het niet gelukt het gebouw voor een redelijk bedrag
van de hand te doen.
Inmiddels zijn de omstandigheden gewijzigd. In de aanloop naar een nieuw
Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) is op basis van de nieuwste
leerlingprognoses geconstateerd dat het aantal scholieren in Amsterdam fors
stijgt. De voorspelling is dat het in de komende 10 jaar naast de normale
vervangingsbehoefte noodzakelijk is een flink aantal scholen uit te breiden of
nieuw te starten. In Nieuw-West zijn drie scholen die huisvesting zoeken.
Dat vraagt om herbezinning op het afstoten van onderwijsgebouwen.
In afwachting van besluitvorming over het RPO 2015-2019 en het daar aan te
koppelen Integraal huisvestingsprogramma (IHP 2016-2020) zullen
schoolgebouwen (en gronden) die nog voldoende geschikt zijn om onderwijs in te
geven daarom in principe niet worden afgestoten. Dat betekent dat ook in het
geval Comenius niet naar de Jacob Geelstraat zou verhuizen, het op dit moment
voor de hand ligt de onderwijsbestemming van het gebouw te continueren. Het
gebouw is goed geschikt voor onderwijs. Een alternatief zoeken voor dit gebouw
is lastig, leidt tot hogere kosten en gaat veel tijd kosten.
Zowel ambtelijk als bestuurlijk is er inmiddels intensief overleg tussen stad,
stadsdeel, school, De Alliantie en actieve buurtbewoners om te komen tot een
goede inpassing van de school in het gebied. Naar verwachting zal dit op korte
termijn tot een breed gedragen voorstel leiden.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
3
Bezoekadres x Gemeente Amsterdam
Stadhuis, Amstel 1
1011 PN Amsterdam x
Postbus 202
1000 AE Amsterdam x
www.amsterdam.nl
Retouradres: B&W, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Aan de leden van de Amsterdamse gemeenteraad |
|
L |
Ons kenmerk
Behandeld door D. Gelauff
Telefoonnummer 020 552 9855
Faxnummer 020 556 5744
E-mail [email protected]
Bijlage
Onderwerp Rapport Milieudefensie: Hoe Gezond is onze Lucht?
Geachte raadsleden,
Donderdag 26 juni presenteerde Milieudefensie het rapport “Hoe gezond is onze
lucht?” Hierin worden de resultaten gepresenteerd van twee jaar meten op 101 locaties
door heel Nederland. De metingen zijn uitgevoerd door Milieudefensie in samenwerking
met betrokken bewoners, met zogeheten Palmesbuisjes die een betrouwbaar beeld
geven van de lokale luchtkwaliteit. Er is ook in Amsterdam gemeten. Op vier locaties in
Amsterdam constateert Milieudefensie dat nog niet wordt voldaan aan de toekomstige
strengere norm voor stikstofdioxide. Als wethouder luchtkwaliteit vind ik het van het |
grootste belang dat iedere Amsterdammer zo schoon mogelijke lucht inademt. In deze
brief geef ik u graag een toelichting op het rapport van Milieudefensie en hoe de
resultaten daarvan zich verhouden tot het Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid.
Rapport “Hoe gezond is onze lucht?”
= Milieudefensie heeft samen met bewoners op 101 locaties in heel Nederland de
concentraties stokstofdioxide (NO,) gemeten, een belangrijke indicatorstof voor
luchtkwaliteit waarvoor wettelijke (Europese) normen gelden. In Amsterdam is op 17
locaties gemeten. Overal wordt voldaan aan de huidige norm, namelijk 60 ugq/m
(microgram per vierkante meter). Op vier locaties (Weesperstraat, Vijzelgracht,
Geldersekade en Rijnstraat) constateert Milieudefensie echter dat niet voldaan wordt
aan de norm die vanaf 1 januari 2015 zal gaan gelden, namelijk 40 Hg/m’. De zes
zwaarst belaste locaties uit het onderzoek liggen in Den Haag en Rotterdam. Ik
concludeer het volgende naar aanleiding van het rapport:
= De metingen van Milieudefensie zijn in lijn met het beeld dat de gemeente Amsterdam
zelf heeft van de luchtkwaliteit in de stad.
= De metingen door Milieudefensie zijn een aanvulling op de metingen van de
gemeente zelf. Volgens de gemeente bevinden de zwaarst belaste locaties zich op de
Prins Hendrikkade, de Valkenburgerstraat, de Stadhouderskade, de
Amstelveenseweg, de Haarlemmerweg, de Jan van Galenstraat, de Overtoom en de
Van Diemenstraat. Op deze locaties heeft Milieudefensie niet gemeten.
= Milieudefensie concludeert dat de berekende concentraties in Amsterdam vrij goed
overeenkomen met gemeten waarden. Toch is Milieudefensie kritisch op de input die
de gemeente aanlevert aan het RIVM voor het maken van berekeningen voor de
toekomst omdat deze volgens hen een te rooskleurig beeld geven van de
Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein
Pagina 2 van 3
Gemeente Amsterdam
Wethouders
luchtkwaliteit in de stad. Bovendien zouden hierdoor de berekende effecten van
voorgestelde maatregelen te laag uitkomen. Ik deel deze kritiek niet omdat
Amsterdam zelf voortdurend de verschillen tussen gemeten en berekende
luchtkwaliteit onderzoekt, en hier rekening mee houdt bij het uitwerken van |
maatregelen. Amsterdam gaat hierbij uit van de metingen van het fijnmazig
meetnetwerk van de GGD, het meest uitgebreide stedelijk meetnetwerk van |
Nederland. We zijn al geruime tijd in gesprek met het RIVM over geconstateerde
verschillen tussen de berekeningen en de metingen van de GGD. Oorzaken worden
gezocht in veronderstelde leeftijd van het wagenpark, uitgangspunten over
hoeveelheden verkeer, doorstroming etc. Amsterdam heeft er voor gekozen eerst
goed onderzoek te doen, alvorens de input aan te passen. Dit leidt in ieder geval dit
jaar al tot aanpassingen van die input, en naar verwachting een nog betere match
tussen meten en rekenen. Bij berekening van het effect van maatregelen wordt altijd |
uitgegaan van de laatste inzichten. over bijvoorbeeld de leeftijd van het wagenpark, |
en van de meest recente cijfers over verkeersintensiteiten en doorstroming. Het klopt
dus niet dat door foutieve input een verkeerd beeld ontstaat van de luchtkwaliteit of |
van de effectiviteit van maatregelen.
Meten en rekenen
Ik ben voorstander van moderne, eenvoudige en toegankelijke luchtmetingen zodat er
zo min mogelijk verschil zit tussen de verschillende metingen. In Nederland wordt de
luchtkwaliteit op relatief grote schaal gemeten. De gemeente Amsterdam heeft zelfs het
meest fijnmazige stedelijke meetnetwerk van het land. Vanuit wet- en regelgeving moet
voor iedere 100 meter wegvak in Nederland de luchtkwaliteit berekend kunnen worden.
Het is zowel financieel, praktisch als technisch niet mogelijk overal ook echt te meten.
Daarnaast zijn prognoses nodig om beleid op af te kunnen stemmen. Om te bepalen of |
in Nederland (ook in de toekomst) wordt voldaan aan de normen luchtkwaliteit wordt |
gebruikgemaakt van de zogenaamde landelijke Monitoringstool van het RIVM. Het |
gebruik hiervan, en van de daarin gebruikte rekenmethodes zijn vastgelegd in de wet. |
De Monitoringstool levert modelmatige, geavanceerde berekeningen van de
luchtkwaliteit. Hiermee loopt Nederland vooraan op het gebied van |
luchtkwaliteitsanalyse.
Normen en beleid
In Nederland moet voldaan worden aan de (Europese) normen voor stikstofdioxide en
fijnstof. In Amsterdam wordt overal voldaan aan de norm voor fijnstof, maar op een paar
plekken nog niet aan die voor stikstofdioxide. Ik richt mij om te beginnen dan ook op het
zo snel mogelijk halen van deze norm. Als de norm niet op tijd wordt gehaald bestaat de
kans dat Nederland een boete krijgt van de Europese Unie. Of dit ook gebeurt, is
onzeker omdat Europa ook, bijvoorbeeld bij Europese regelgeving voor autofabrikanten,
een belangrijke rol speelt in het tijdig halen van de norm.
Er zijn echter meer stoffen in de lucht die schadelijk zijn voor-de gezondheid,
bijvoorbeeld roet. En van fijnstof is bekend dat ook concentraties onder de norm
schadelijk zijn voor de gezondheid. Het beleid is daarom ook gericht op het verder
terugdringen van deze stoffen. Ook na 1 januari 2015. Amsterdam voert een pakket
maatregelen uit gekozen op kosteneffectiviteit: zoveel mogelijk terugdringen van de
luchtverontreiniging voor het beschikbare geld. Deze maatregelen zijn opgenomen in
het plan “Schone Lucht voor Amsterdam” (2011) en in het programakkoord wordt de
ambitie uitgesproken de luchtkwaliteit te verbeteren. Er wordt vooral ingezet op
generieke maatregelen: maatregelen die de lucht in de hele stad schoner maken, niet
alleen voor stikstofdioxide maar ook voor fijnstof en roet. Denk hierbij aan de milieuzone
voor vrachtverkeer, het stimuleren van elektrisch vervoer en de schoonste diesels, en
2
Pagina 3 van 3
Gemeente Amsterdam
Wethouders
|
schoner en slimmer vrachtverkeer in stad. Voor aanpak van de laatste knelpunten is |
ook locatiespecifiek beleid nodig. Hiervoor wordt in oktober een apart plan opgesteld dat
zal worden voorgelegd aan de Raad.
Er is onderzocht of de metingen van Milieudefensie reden geven onze inzichten over de |
zwaarst belaste locaties aan te passen. Ik ga hier per locatie kort op in:
= Weesperstraat: De gemeente meet zelf op een andere locatie op de Weesperstraat |
(veel) lagere waarden. Met Milieudefensie is afgesproken dat zij de gemeente al haar |
gegevens stuurt om te onderzoeken of hier echt sprake zal zijn van een wettelijke |
overschrijding. Als dit het geval is zal gekeken worden of hier extra maatregelen nodig |
zijn. |
= Vijzelgracht: De luchtkwaliteit op de Vijzelgracht wordt waarschijnlijk extra belast |
door de Noord-Zuidlijn (bouwverkeer en doorstroming overig verkeer). De GGD voert |
daarom al extra metingen uit op deze straat. Dit kan leiden tot (tijdelijke) maatregelen |
ter plekke. Naar verwachting zal na afronding van de werkzaamheden in ieder geval |
aan de norm voldaan worden. |
= Geldersekade: De metingen hier zijn van mindere kwaliteit dan op andere locaties,
geeft Milieudefensie zelf aan. De locatie ligt bovendien vlak bij de Prins Hendrikkade:
een van de zwaarst belaste locaties van de stad. Wij delen de conclusie met |
Milieudefensie dat het juist het verkeer op de Prins Hendrikkade is dat de hoge
concentraties op de Geldersekade verklaart. Hiervoor bestaat al locatiespecifiek
beleid, en worden al aanvullende maatregelen onderzocht. |
= Rijnstraat: Tijdens de meetperiode vond de grondige renovatie van de Amsteldijk |
plaats, hierdoor werd deze locatie tijdelijk zwaarder belast. Recente metingen leiden
tot de conclusie dat hier in 2015 aan de norm zal worden voldaan. De metingen van
de GGD laten zien dat de concentraties tijdens de werkzaamheden tot 5 ug/m3 hoger
waren tijdens de werkzaamheden. |
|
Luchtkwaliteit is niet alleen een lokaal probleem: Regionale, nationale en internationale |
bronnen dragen bij aan de luchtverontreiniging. Amsterdam voert haar maatregelen dan
ook uit binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Gemeenten, provincies en het Rijk werken hierin samen om de luchtkwaliteit te
verbeteren. Amsterdam signaleert wel al geruime tijd dat haar mogelijkheden om ook op
de laatste locaties op tijd aan de norm te voldoen beperkt zijn. Het Amsterdamse
maatregelenpakket is al het meest kostenefficiënte, en de beschikbare middelen zijn
beperkt. Amsterdam roept dan ook met name het Rijk op aanvullende maatregelen te
nemen. Met het huidige maatregelenpakket zal de norm ook op de laatste locaties naar
verwachting tussen 2018 en 2021 gehaald worden. |
Op 2 oktober 2013 bent u akkoord gegaan met de "Evaluatie Amsterdamse |
maatregelen”, en met het (naar aanleiding hiervan) uitwerken van aanvullende |
maatregelen. Op dit moment wordt onderzocht hoe deze maatregelen zich verhouden |
tot de ambities uit het nieuwe programakkoord. Ik zal u hier eveneens in oktober over
informeren.
Hoogachtend, pal
HT
EF Jd Ks
Pl
Abdeluheb Choho
Wethouder Duurzaamheid
3
| Schriftelijke Vraag | 6 | train |
ERE
Slachtoffermonitor
mensenhandel
2014-2018
AA Ek, 4 Te hade ld Kl Een me ï |
GIANG RETE AEN nl rn
IN BALEN IEN $A ê À
KEN $ NS 4 Ke PP, EN Ù Ri Ô
ARLES , ‚f AL AMEN EPE
% EDA POET
dd pe de A Ee Mi A Nh k Ml
IAR NT MENEN LAAN
REM TAN NRE
HIDE
TA AP UM MT FAN
H.J. Bolhaar
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen
Auteurs:
S.R. van Bemmel (Coördinator cluster mensenhandel)
N.N.D. Bos (Beleidsmedewerker)
S.E. Hageman (Onderzoeker / Projectleider Slachtoffermonitor mensenhandel 2014-2018)
B.J.H. van Oerle (Beleidsmedewerker)
S.L.J. Kragten-Heerdink (Senior onderzoeker)
Colofon
Referentie: Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2019).
Slachtoffermonitor mensenhandel 2014-2018. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
070-3704514
www.nationaalrapporteur.nl
Grafische en digitale realisatie: Studio Kers
© Nationaal Rapporteur 2019
ij Inhoud
Overzicht figuren en tabellen 7
Gebruikte afkortingen 9
Voorwoord u
1 Inleiding 13
1.1 Doel van de monitor mensenhandel 13
1.2 Deintegrale aanpak van mensenhandel 14
1.3 Terugblik op de monitor mensenhandel 2013-2017 17
1.4 Vormen van mensenhandel 19
1.5 De geschatte populatie slachtoffers van mensenhandel 20
1.6 Leeswijzer 22
2 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel 23
2.1 Algemene ontwikkelingen 24
2.1.1 Strafrechtelijke aanpak van mensenhandel 27
2.1.2 Bestuurlijke aanpak van mensenhandel 32
2.1.3 Bescherming en ondersteuning bij mensenhandel 34
2.1.4 Overige ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel 39
2.2 Seksuele uitbuiting 43
2.2.1 Strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting 43
2.2.2 Bestuurlijke aanpak van seksuele uitbuiting 45
2.2.3 Bescherming en ondersteuning bij seksuele uitbuiting 46
2.2.4 Publiek-private samenwerking ten aanzien van seksuele uitbuiting 50
2.3 Arbeidsuitbuiting 50
2.3.1 Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van arbeidsuitbuiting 51
2.3.2 Bescherming en ondersteuning bij arbeidsuitbuiting 56
2.3.3 Publiek-private samenwerking ten aanzien van arbeidsuitbuiting 57
2.4 Criminele uitbuiting 58
2.4.1 Strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting 59
2.4.2 Bestuurlijke aanpak van criminele uitbuiting 60
2.4.3 Bescherming en ondersteuning bij criminele uitbuiting 60
2.5 Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering 62
2.6 Conclusie 62
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers 69
3.1 Inleiding 69
3.2 Achtergrond van de cijfers 70
3.2.1 Kanttekeningen bij de cijfers 73
3.2.2 Devier mensenhandelvormen 74
3.3 Aantal slachtoffers 74
3.4 Verschillende mensenhandelvormen: vier groepen slachtoffers 77
3.4.1 Uitbuitingsvormen 77
3.4.2 Vier groepen slachtoffers 86
3.5 Persoonskenmerken van de vier groepen slachtoffers 87
3.5.1 Uitgelicht: minderjarige slachtoffers 95
3.5.2 Uitgelicht: sub-3 personen (uitsluitend door de KMar gemelde seksuele
uitbuitingsslachtoffers) 97
3.6 Melders van de vier groepen slachtoffers 97
3.6.1 Regionale politiemeldingen 103
3.7 Aangifte door de vier groepen slachtoffers 107
3.8 Conclusie 108
4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 113
4.1 Inleiding 113
4.2 Verblijfsregeling slachtoffers van mensenhandel 114
4.2.1 De bedenktijd 115
4.2.2 Deverblijfsvergunning 116
4.3 Achtergrond van de cijfers 120
4.3.1 Kanttekeningen bij de cijfers 121
4.3.2 De vier mensenhandelvormen 122
4.4 Gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel 122
4.4.1 Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel 124
4.5 Tijdelijk verblijf mensenhandel 128
4.5.1 Tijdelijk verblijf en een Dublinstatus 130
4.6 Het voortgezet verblijf mensenhandel 133
4.7 Persoonskenmerken van slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling
mensenhandel 137
4.8 Conclusie 143
5 Conclusie en aanbevelingen 147
5.1 Een effectieve integrale aanpak van mensenhandel 147
5.2 Ontwikkelingen in de aanpak mensenhandel 148
5.3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers 154
5.3.1 Slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting 155
5.3.2 Slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting 156
5.3.3 Slachtoffers van arbeidsuitbuiting 156
5.3.4 Slachtoffers van criminele uitbuiting 157
5.4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 157
5.4.1 Gebruik van de verblijfsregeling 157
5.5 Aanbevelingen 159
Inhoud
5.5.1 Coördinatie en monitoring van het programma Samen tegen
mensenhandel ontbreekt 159
5.5.2 Het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld
zijn verslechtert 161
5.5.3 Jonge slachtoffers en daders van binnenlandse seksuele uitbuiting raken uit
beeld 162
5.5.4 Uitbuiting van slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus vraagt
om inzicht 164
5.5.5 De aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie 166
Literatuur 169
B1 Het corrigeren en bijschatten van de prostitutiesectoren van seksuele uitbuiting 175
B2 _ Bijlagetabellen 177
ij Overzicht figuren en tabellen
Hoofdstuk 1
Schema 1.1 De integrale aanpak 15
Hoofdstuk 3
Figuur 3.1 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2009-2018 75
Figuur 3.2 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers met en zonder de uitsluitend
door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers, per jaar 2014-2018
(N=5.749) 76
Figuur 3.3 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar uitbuitingsvorm, per jaar 2014-2018
(N=4.981) 78
Figuur 3.4a Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector
indien bekend, per jaar 2014-2018 (N=1.156) 80
Figuur 3.4b Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector
indien bekend of bijgeschat, per periode 2014-2015 en 2016-2018 (N=2.102) 82
Figuur 3.5 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting, naar sector,
periode 2014-2018 (N=1.068) 84
Figuur 3.6 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting, naar de manier
waarop, periode 2016-2018 (N=187) 85
Figuur 3.7 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar mensenhandelvorm, per jaar
2014-2018 (N=4.981) 86
Figuur 3.8 Geslacht van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en
per mensenhandelvorm (N=4.981) 88
Figuur 3.9 Leeftijd van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per
mensenhandelvorm (N=4.981) go
Tabel 3.1 Top-5 nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar
2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 92
Figuur 3.10 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-
2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 94
Figuur 3.11 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers, per
jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=1.050) 96
Tabel 3.2 Persoonskenmerken van de uitsluitend door de KMar bij CoMensha gemelde
seksuele uitbuitingsslachtoffers (de sub-3-personen), per jaar 2014-2018
(N=768) 97
Figuur 3.12 Meldingen van slachtoffers naar melder, per jaar 2014-2018 en per
mensenhandelvorm (N=5.845) 98
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Figuur 3.13 Politiemeldingen van slachtoffers naar politie-eenheid, per jaar 2014-2018
en per mensenhandelvorm (N=2.746) 104
Figuur 3.14 Het jaarlijks gemiddeld aantal gemelde slachtoffers ten opzichte van het
gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in 2014-2018 106
Figuur 3.15 Aangifte door de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en
per mensenhandelvorm (N=4.981) 107
Hoofdstuk 4
Schema 4.1 Schematische weergave van de verblijfsregeling mensenhandel tot
1 augustus 2019 115
Figuur 4.1 Aantal keer dat gebruik is gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel,
afgezet tegen het aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse slachtoffers,
per jaar 2014-2018 123
Figuur 4.2 Routes van gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel, periode
2014-2018 (N=1.648) 126
Figuur 4.3 Aantal afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar afdoeningsgrond, per
jaar 2014-2018 (N=1.119) 129
Figuur 4.4 Afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar aanwezigheid van een
Dublinstatus, per jaar 2016-2018 (N=660) 131
Figuur 4.5 Aantal afgehandelde aanvragen voortgezet verblijfsrecht mensenhandel
naar afdoening, per jaar 2014-2018 (N=719) 134
Figuur 4.6 Geslacht van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 138
Figuur 4.7 Leeftijd van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 139
Tabel 4.1 Top-5 nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben
gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018
(N=1.648) 140
Tabel 4.2 Top-5 nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de
verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) 141
Figuur 4.8 Herkomstregio van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt
van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 142
Bijlagen
Tabel B2.1 Nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar
2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 178
Tabel B2.2 Nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers, per
jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=1.050) 183
Tabel B2.3 Nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt
van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 187
Tabel B2.4 Nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de
verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) 190
ij Gebruikte afkortingen
AMV Alleenstaande minderjarige vreemdelingen
AP Autoriteit Persoonsgegevens
ATO Aanjaagteam Ondermijning
Atw Arbeidstijdenwet
AU Arbeidsuitbuiting
AVG Algemene Verordening Gegevensbescherming
AVIM Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
Avv Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van
bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten
BL-SU Binnenlandse seksuele uitbuiting
BO Beschermde Opvang
BuZa Buitenlandse Zaken
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CCV Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid
CKM Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel
COA Centraal Orgaan Asielzoekers
CoMensha Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel
CU Criminele uitbuiting
DFC Defence for Children
DLR Dienst Landelijke Recherche
DRR Dienst Regionale Recherche
DT&V Dienst Terugkeer en Vertrek
EMM Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
EU Europese Unie
FIU Financial Intelligence Unit
GO-SU Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting
GRETA Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings
IBP Interbestuurlijk Programma
iCOV Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen
IG] Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
IND Immigratie- en Naturalisatiedienst
IOB Informatie Ondersteund Beslissen
IOM International Organization for Migration
ISZW Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
ISZW-DO Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Opsporing
10
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
JenV Justitie en Veiligheid
KMar Koninklijke Marechaussee
KNMG Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
LCC Landelijk Coördinatiecentrum
LIEC Landelijk Informatie en Expertise Centrum
LIP MPG Landelijk Innovatieplatform Multiprobleemgezinnen
LVB Licht verstandelijke beperking
LSI Landelijke Stuurgroep Interventieteams
mob Met onbekende bestemming
MPG Multiprobleemgezinnen
MRO Melding recherche onderzoek
MSE Multiple Systems Estimation
ngo Non-gouvermentele organisatie
NVIS Nationaal Visum Informatiesysteem
OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OICM Operationeel Informatiepunt Mensenhandel
OMM Opsporing Mensenhandel en Migratiecriminaliteit
OM Openbaar Ministerie
RIEC Regionaal Informatie en Expertise Centrum
RUPS Regeling Uitstapprogramma'’s Prostituees
SDG Sustainable Development Goals
ST Wetboek van Strafrecht
SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid
THB Trafficking in Human Beings
UNODC United Nations Office on Drugs and Crime
UNU-CPR United Nations University for Policy Research
UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Vb 2000 Vreemdelingenbesluit 2000
Vc 2000 Vreemdelingencirculaire 2000
Vw 2000 Vreemdelingenwet 2000
vws Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Waadi Wet allocatie arbeidskrachten voor intermediairs
WagwEU Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie
Wav Wet arbeid vreemdelingen
Wbp Wet bescherming persoonsgegevens
Wml Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
Wrs Wet Regulering Sekswerk
ij Voorwoord
ledere 18 oktober, de Europese dag tegen mensenhandel, publiceer ik de Slachtoffermonitor mensen-
handel. Op deze dag vestigen we onze aandacht op de slachtoffers van mensenhandel. Hun verhalen zijn
vaak huiveringwekkend, en maken duidelijk wat de ernstige en langdurige gevolgen zijn voor hen, en
voor de Nederlandse samenleving als geheel.
Een van de verhalen die me is bijgebleven komt van de vijftienjarige Eva”. Zij sprak mij aan na een lezing
in Zuid-Limburg. Eva verbleef in een nieuw type zorginstelling voor minderjarigen die slachtoffer zijn
geworden van seksuele uitbuiting. Ze heeft een licht verstandelijke beperking en kampte met PTSS,
drugs- en hechtingsproblematiek. Mensenhandelaren richten zich vaak op kwetsbare jongeren zoals Eva
en maken meedogenloos misbruik van deze kwetsbaarheid. Zo sprak ik een paar maanden geleden bij
een welzijnsorganisatie met hun medewerker Joseph*, een jongeman uit Oeganda. Ook hij is in Neder-
land als jongere seksueel uitgebuit. Hij durfde niet naar de politie te gaan, want zijn mensenhandelaar
vertelde hem dat hij dan het land uitgezet zou worden. Hij vond het als man ook moeilijk om over sek-
suele uitbuiting door mannen te spreken.
Het valt mij op dat het bij mensenhandel vaak gaat om jonge mensen. Zowel in mijn rapporten als in
gesprekken die ik heb met professionals en slachtoffers, zie ik veel jonge slachtoffers en jonge daders.
De verhalen van Eva en Joseph laten de urgentie zien van deze problematiek. Uit het programma Samen
tegen mensenhandel blijkt dat deze urgentie ook op de ministeries is doorgedrongen. Ik constateer
echter dat er een flinke spanning bestaat tussen de geuite beleidsambities en de uitvoeringspraktijk. Om
de geuite ambities te kunnen waarmaken is veel meer en concreter inzicht nodig in de aard en omvang
van mensenhandel op zowel landelijk als regionaal niveau. Er moeten knelpunten worden weggeno-
men en randvoorwaarden worden gecreëerd die professionals in staat stellen om deze problematiek
effectief en integraal aan te pakken. Cruciale randvoorwaarden, zoals meer en betere dataverzameling,
mogelijkheden voor data-uitwisseling en expertise-opbouw, moeten daarom worden gerealiseerd.
Effectieve bescherming van slachtoffers vraagt om inzicht in de problematiek. Uit deze monitor blijkt
echter een dramatische en structurele verslechtering van onze informatiepositie. Dat is onaanvaardbaar,
en strookt ook niet met de doelstellingen die zijn geformuleerd in Samen tegen mensenhandel en in de
internationale verplichtingen waaraan de Nederlandse overheid zich heeft gecommitteerd.
* De gebruikte namen zijn om privacyredenen gefingeerd
Id
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Door een betrouwbare schatting weten we dat veel meer jongeren slachtoffer zijn van uitbuiting dan dat
we nu in deze monitor zien. Dit zijn jongeren zoals Eva en Joseph. Het is daarom cruciaal om alles in het
werk te stellen om mensenhandel te voorkomen, slachtoffers te beschermen en ondersteunen, en da-
ders te stoppen en bestraffen. Juist voor de mensen die het meest kwetsbaar zijn, die zelf vaak niet om
hulp kunnen of durven vragen, dient de overheid er te zijn. Ze vragen van ons geen woorden maar da-
den.
Mijn dank gaat uit naar de slachtoffers die hun verhaal wilden vertellen, naar de bevlogen professionals
die zich elke dag inzetten vooreen betere aanpak van mensenhandel, en naar alle betrokkenen die heb-
ben meegewerkt aan deze monitor, in het bijzonder het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (Co-
Mensha) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het aanleveren van de data voor deze mo-
nitor. Ook wil ik de medewerkers van mijn bureau bedanken voor hun inzet bij de totstandkoming van
dit rapport.
Herman Bolhaar
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen
Inleiding
In Nederland zijn naar schatting jaarlijks tussen de 5.000 en 7.500 (mogelijke) slachtoffers van mensen-
handel.‘ Het gaat om mannen, vrouwen en kinderen die worden uitgebuit of daarvoor worden geron-
seld. Mensenhandel is een aantasting van de waardigheid en integriteit van de mens en een inbreuk op
diens persoonlijke vrijheid. De aanpak van mensenhandel is daarom geworteld in internationale rechts-
instrumenten. Zo verplichten internationale verdragen en Europese richtlijnen de Nederlandse overheid
tot het voeren van effectief beleid om mensenhandel tegen te gaan. Dit beleid dient zich te richten op
het voorkomen van mensenhandel, het beschermen en ondersteunen van slachtoffers en het vervolgen
en berechten van daders.”
Deze slachtoffermonitor gaat over de signalering en bescherming van slachtoffers van mensenhandel
in de periode 2014-2018. De slachtoffermonitor vermeldt cijfers over de (mogelijke) slachtoffers die in
Nederland in de jaren 2014-2018 bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) en bij de
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn geregistreerd. Deze informatie maakt inzichtelijk hoeveel
en welke slachtoffers in Nederland in beeld zijn gekomen, door wie zij zijn gemeld, en welke vreemde-
lingrechtelijke bescherming buitenlandse slachtoffers vragen en ontvangen. Naast cijfermatig inzicht
informeert deze monitor ook over ontwikkelingen in beleidslijnen, wetgeving en onderzoek op het
terrein van mensenhandel in de periode van september 2018 tot en met augustus 2019.
1.1 _ Doel van de monitor mensenhandel
Eén van de wettelijke taken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinde-
ren is het rapporteren over de aard en omvang van mensenhandel in Nederland en het meten van effecten
van beleid op dit terrein. De Nationaal Rapporteur geeft uitvoering aan deze taak met de monitor mensen-
handel. De monitor mensenhandel bestaat uit een slachtoffermonitor en een dadermonitor. Deze delen
geven gezamenlijk inzicht in de aard en omvang van mensenhandel in Nederland. Het is dan ook belangrijk
1 Zie Hoofdstuk 2 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
2 Deze internationale regelingen zijn het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhan-
del, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen
grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (New York, 15 november 2000), Trb. 2001, 69 en 2004, 35 (hierna:
VN-Palermo Protocol), het Verdrag van Warschau en Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad
inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging
van het Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel).
1
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
dat zij in samenhang met elkaar worden gelezen. Dit rapport, een slachtoffermonitor, geeft inzage in het
aantal slachtoffers van mensenhandel dat in Nederland in beeld komt bij CoMensha en de IND. De dader-
monitor laat de aard en omvang zien van verdachten en daders van mensenhandel die de strafrechtketen
hebben doorlopen. Daarnaast informeren beide rapporten over de ontwikkelingen op het gebied van be-
leid, onderzoek en wetgeving. Voor het inzichtelijk maken van de aard en omvang van slachtofferschap en
daderschap gebruikt de Nationaal Rapporteur doorgaans het model van de ‘trechter’. De ‘trechter’ schetst
het proces dat slachtoffers en daders kunnen doorlopen vanaf het moment dat het delict heeft plaatsge-
vonden tot aan het moment dat zij zijn geholpen dan wel geresocialiseerd.? Voor de slachtoffermonitor
mensenhandel is het echter niet mogelijk om dit model te hanteren, omdat het onbekend is in welke fase
van de slachtoffergerichte aanpak (zie Schema 1.1) de aan CoMensha gemelde slachtoffers zich bevinden.
De resultaten in de monitor zijn in eerste instantie beschrijvend van aard en slechts verklarend waar
mogelijk. Door het analyseren van meerjarige duurzame ontwikkelingen en informatie die de Nationaal
Rapporteur ontvangt vanuit het veld, krijgen de bevindingen echter wel context en worden knel- en ver-
beterpunten zichtbaar. Dit maakt het mogelijk om gerichte aanbevelingen te doen. Hiervoor is echter wel
vereist dat de monitor mensenhandel met een bepaalde periodiciteit verschijnt. De Nationaal Rapporteur
streeft er daarom naar jaarlijks een slachtoffermonitor en tweejaarlijks een dadermonitor te publiceren.
De Nationaal Rapporteur beoogt met de monitor mensenhandel het lerend en presterend vermogen van
de organisaties die een rol hebben in de aanpak van mensenhandel te vergroten. De monitor vormt
daarmee een extra periodieke toets in de Plan, Do, Check, Act kwaliteitssystematiek.* Deze systematiek
stelt dat aan de basis van elk proces een cyclus ligt waarin bewaakt wordt of het beoogde resultaat ook
gehaald wordt. Dit betekent bij de aanpak van mensenhandel dat genomen maatregelen van meetbare
doelstellingen worden voorzien, deze worden geëvalueerd en op basis daarvan worden bijgestuurd. De
verantwoordelijkheid voor het evalueren van eigen beleid en praktijk ligt allereerst bij organisaties zelf.
De Nationaal Rapporteur kan daarin wel ondersteuning bieden. Niet alleen door de beschrijvingen in
de monitor en het doen van aanbevelingen, maar bijvoorbeeld ook door het vervullen van een adviesrol.
1.2 De integrale aanpak van mensenhandel
Mensenhandel kent diverse verschijningsvormen (zie hierover S1.4) en komt in verschillende sectoren
voor. Dit vraagt om betrokkenheid van veel verschillende actoren bij de aanpak van mensenhandel,
zoals opsporingsinstanties, hulp- en zorgverleningsinstanties en gemeenten. Al deze organisaties heb-
ben daarin een eigen — en soms overlappende — verantwoordelijkheid, waarbij het van belang is dat de
verschillende partijen soms buiten hun eigen aandachtsgebied kijken om de samenwerking succesvol
te laten zijn. De Systeemanalyse Mensenhandel, die onderzoeksorganisatie TNO op initiatief van Co-
Mensha heeft uitgevoerd, geeft de complexiteit van deze integrale benadering van mensenhandel goed
weer.” Deze complexiteit vraagt om een sluitende en integrale aanpak, die uit verschillende soorten
3 Zie bijvoorbeeld Figuur 1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016)
en Figuur 1.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
4 Zie voor meer informatie hierover www.deming.org/explore/p-d-s-a (geraadpleegd 2 april 2019).
5 Website Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/11/13{tk-bijlage-1-systeemanalyse-men-
senhandel-tno (geraadpleegd 15 augustus 2019).
Inleiding
interventies bestaat. Een sluitende aanpak richt zich zowel op slachtoffers als op daders. De bescher-
ming van slachtoffers is namelijk onlosmakelijk verbonden met de aanpak van daders en vice versa. Het
signaleren van slachtoffers volstaat immers niet als een dader vervolgens nieuwe slachtoffers kan ma-
ken. Een integrale aanpak van mensenhandel kent zowel een preventieve als een reactieve kant, en
streeft drie doelen na:
1. Het voorkomen van mensenhandel
2. Het signaleren en het stoppen van mensenhandel
3. A) Het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel en B) Het bestraffen van daders
van mensenhandel
DE INTEGRALE AANPAK
SLACHTOFFERGERICHTE AANPAK Ee DADERGERICHTE AANPAK
DOEL 1 DOEL 1
HET VOORKOMEN VAN SLACHTOFFERSCHAP HET VOORKOMEN VAN DADERSCHAP
RE
« interventies die risicogroepen weerbaar maken pj * interventies die het plegen onaantrekkelijk maken
* interventies die omgevingen veilig maken 2 « interventies die alternatieven aantrekkelijk maken
« etc. df « etc.
Ei
DOEL 2 DOEL 2
HET SIGNALEREN EN STOPPEN VAN BESTAAND HET SIGNALEREN EN STOPPEN VAN BESTAAND
SLACHTOFFERSCHAP ENDE Nd
STRAFRECHT OVERIGE RECHTSGEBIEDEN
« signalering * signalering * bestuursrechtelijke
« melding « opsporing interventies
« onderzoek « etc.
Ed
E
bd
m
el
Ei
DOEL 3A al DOEL 3B
HET BIEDEN VAN PASSENDE HULP AAN SLACHTOFFERS HET BESTRAFFEN VAN DADERS
STRAFRECHT OVERIGE RECHTSGEBIEDEN
* opvang * vervolging * bestuursrechtelijke
« behandeling « berechting interventies
« resocialisatie « etc.
VOORKOMEN VAN REVICTIMISATIE VOORKOMEN VAN RECIDIVE
Schema1.… De integrale aanpak
16
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Schema 1.1 geeft de integrale aanpak van mensenhandel schematisch weer.° De drie doelen in het sche-
ma komen grotendeels overeen met de ambities zoals geformuleerd in het interdepartementale actie-
programma Samen tegen mensenhandel.” Deze doelen zijn tevens in overeenstemming met de ver-
plichting die de Nederlandse overheid hiertoe heeft op basis van de EU-Richtlijn mensenhandel.
Doel 1: het voorkomen van mensenhandel
Het eerste doel betreft interventies die zich richten op het voorkomen van slachtoffer- en daderschap
van mensenhandel. Dit zijn preventieve interventies. Bij het voorkomen van slachtofferschap kunnen
veel actoren een rol spelen. Zo hebben scholen een rol in het gebruiken van bewezen effectieve lesme-
thoden voor seksuele en relationele vorming.® Ook kunnen bedrijven bijvoorbeeld maatregelen nemen
die voorkomen dat mensenhandel binnen hun productieketen plaatsvindt.'® Om slachtofferschap van
mensenhandel te voorkomen is het essentieel om te weten welke groepen een groot risico lopen om
slachtoffer te worden. Alleen wanneer dat duidelijk is, kunnen specifieke interventies worden ingericht.
Vervolgens is het belangrijk dat ontplooide interventies ook gemonitord en geëvalueerd worden, zodat
inzicht komt in de effectiviteit van de maatregelen. Dat het voorkomen van mensenhandel van groot
belang is, is evident: hier valt immers de grootste winst te halen.
Doel 2: het signaleren en stoppen van mensenhandel
Het tweede doel, het signaleren en stoppen van bestaand slachtofferschap en daderschap, wordt vorm-
gegeven door interventies die kunnen worden ingezet op het moment dat een uitbuitingssituatie plaats-
vindt. Dit betreffen reactieve interventies. Voor het signaleren en stoppen van slachtofferschap kan
worden gedacht aan het trainen van professionals in het herkennen en melden van signalen van men-
senhandel, zoals eerstelijns politiemedewerkers of hulpverleners binnen de jeugdzorg. Voor het ontwik-
kelen van maatregelen die gericht zijn op dit doel is gedegen inzicht in de aard en omvang van het
aantal slachtoffers van mensenhandel essentieel.
Doel 3A: het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel
Slachtoffers hebben recht op opvang, hulp, bescherming en behandeling. Dit doel heeft zowel een re-
actief als preventief karakter. Voor slachtoffers van mensenhandel betekent dit dat zij de bescherming
en hulpverlening ontvangen die zij nodig hebben. Daarbij is het van belang dat ook wordt ingezet op
het voorkomen van revictimisatie. Op dit moment ontbreekt het aan informatie over het aantal slacht-
offers dat hulpverlening ontvangt, en welk type hulpverlening zij ontvangen. Ook bestaat er geen infor-
matie over revictimisatie van slachtoffers. Voor effectieve en duurzame bescherming van slachtoffers
van mensenhandel is inzicht hierin van groot belang.
6 Zie voor een uitgebreide(re) beschrijving van de integrale aanpak Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor men-
senhandel 2013-2017), p. 19-22.
7 Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het programma Samen tegen mensen-
handel).
8 Zie onder 7 in de preambule bij de EU-Richtlijn mensenhandel.
9 Zie hierover bijvoorbeeld Nationaal Rapporteur, 2017 (Effectief preventief).
10 Zie hierover bijvoorbeeld $2.3.4 over de IMVO-convenanten in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor
mensenhandel 2013-2017) en de Wet zorgplicht kinderarbeid.
Inleiding
Doel 3B: het bestraffen van daders van mensenhandel
Daders dienen te worden berecht en bestraft.“ Ook dit doel heeft zowel een reactief als preventief ka-
rakter. Van het vervolgen en berechten van daders gaat een afschrikwekkende en normstellende werking
uit. Bestraffing dient als vergelding voor het aangedane leed. Een straf moet tevens voorkomen dat een
dader in herhaling treedt. Om recidive te voorkomen is het van belang het recidiverisico zo goed moge-
lijk in te schatten en op basis daarvan een (gedrags-Jinterventie in te zetten die bijdraagt aan het verla-
gen van dit risico? Op dit moment ontbreekt het nog aan zicht op, en inzicht in, recidive van mensen-
handelaren. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 heeft de Nationaal Rapporteur de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (JenV) daarom aanbevolen hier onderzoek naar te doen.
De slachtoffermonitor in relatie tot de integrale aanpak van mensenhandel
Deze slachtoffermonitor mensenhandel gaat over een beperkt deel van de reactieve slachtoffergerichte
aanpak. Voor het monitoren van de (reactieve) slachtoffergerichte aanpak (vanaf de signalering van be-
staand slachtofferschap) ontbreekt het echter nog aan (cijfermatige) informatie over de verschillende fases
die in het schema worden onderscheiden. Zo zijn de slachtoffers die voorkomen in de landelijke registra-
tie weliswaar allemaal ‘gemeld’ bij CoMensha, maar zijn dit niet het type meldingen dat wordt bedoeld in
de integrale aanpak. Uit de landelijke registratie is niet af te leiden hoeveel en welke slachtoffers gesigna-
leerd worden, hoeveel en welke slachtoffers gemeld worden bij- en onderzochtworden door instanties die
slachtoffers verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgcoördinatoren, scholen, gemeenten,
jeugdzorginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteindelijk opvang krijgen en behandeld worden.
Door het ontbreken van informatie over de verschillende fases waarin slachtoffers van mensenhandel zich
bevinden, is een gedegen monitoring van de slachtoffergerichte aanpak zoals in Schema 1.1, en daarmee
de vormgeving van een informatiegestuurde effectieve aanpak, op dit moment feitelijk niet mogelijk.
1.3 Terugblik op de monitor mensenhandel 2013-2017
De laatste keer dat de Nationaal Rapporteur rapporteerde over de slachtoffer- en dadergerichte aanpak
betrof dat de periode 2013-2017. De Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 en de Dadermonitor
mensenhandel 2013-2017 dienen — voor zover relevant — daarom als vertrekpunt voor dit rapport.
Een belangrijke bevinding uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 was de forse daling van het
aantal slachtoffers dat in die periode aan CoMensha is gemeld.'* Deze daling werd verklaard door een andere
prioritering binnen de opsporing die ten koste ging van de bestrijding van mensenhandel, en door de ver-
eiste schriftelijke toestemmingsverklaring voor het melden van slachtoffers aan CoMensha door organisaties
anders dan opsporingsinstanties. Het aantal en soort meldingen van politie-eenheden aan CoMensha bleek
ook van elkaar te verschillen en lieten zich niet verklaren door geografische ligging of het aantal inwoners in
een regio. Een derde bevinding was dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers die enige vorm van vreemde-
1 De rechtspraak onderschrijft vier doelen van het strafrecht, namelijk 1) vergelding 2} het voorkomen van herhaling
3) afschrikken en 4) het beschermen van de samenleving. Zie ook website Rechtspraak: www.rechtspraak.nl/Orga-
nisatie-en-contact/Rechtspraak-in-Nederland/Rechters/Paginas/Strafrechter.aspx (geraadpleegd 25 juli 2019).
12 Zie over het inschatten van het recidiverisico bij zedendelinquenten Nationaal Rapporteur, 2017 (Gewogen Risico deel 2).
13 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 187.
14 Deze daling heeft zich in de periode 2014-2018 zelfs versterkt, zie Hoofdstuk 3.
18
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
lingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling mensenhandel heeft gehad, overstapte naar een
asielprocedure. Dit terwijl zij nog mogelijkheden hadden om verdere bescherming aan te vragen op basis van
de verblijfsregeling mensenhandel. Vanwege deze bevindingen werd de staatssecretaris van JenV aanbevolen:
1. Alle benodigde voorzieningen te treffen om meldingen en registratie van relevante slachtoffergege-
vens mogelijk te maken;
2. Een extern onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van de verschillen in het aantal meldingen
tussen de politie-eenheden en daarbij in beeld te brengen met welke problematiek eenheden te maken
hebben bij het bestrijden van mensenhandel en wat nodig is om deze problematiek te overkomen;
3. Een onderzoek te laten verrichten naar de reden dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers van
mensenhandel kiest voor een asielprocedure.
In hoeverre deze aanbevelingen zijn opgevolgd en hoe daar verder invulling aan wordt gegeven komt aan bod
in Hoofdstuk 2 van deze monitor. Tot slot vroeg de Nationaal Rapporteur in de slachtoffermonitor aandacht
voor de 360 (alleenstaande) minderjarige asielzoekers die in de periode van 2015 tot 2017 met onbekende
bestemming (mob) uit de opvang zijn vertrokken. De zorg bestaat dat (een deel van) deze kwetsbare kinderen
slachtoffer wordt van mensenhandel of van andere vormen van criminaliteit, zoals seksueel geweld."
Parellel aan het dalend aantal slachtoffers dat in 2013-2017 door de politie werd gemeld aan CoMensha, was
de enorme daling van het aantal ingeschreven verdachten bij het Openbaar Ministerie (OM) in diezelfde
periode. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 werd dan ook geconstateerd dat een intensivering
van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel hard nodig is. In de dadermonitor viel verder op dat de
strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting fors achterbleef op die van seksuele
uitbuiting. Het bleek niet mogelijk om de volledige dadergerichte reactieve aanpak van mensenhandel te
monitoren: het ontbrak aan inzicht in welke signalen tot een opsporingsonderzoek leidden en er bestond
geen zicht op interventies binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel en heteffect daarvan. Ook bleek
er te weinig inzicht in de prevalentie, signalering, resocialisatie en recidive van daders van mensenhandel.
Daarnaast viel op dat een kwart van de daders nog geen 23 jaar oud was, en dat dit voor daders van seksuele
uitbuiting zelfs ruim een derde was. Dit suggereert een bepaalde mate van laagdrempeligheid die niet lijkt
te passen bij de ernst van het delict mensenhandel. Tot slot bleek uit de dadermonitor dat rechters zeer uit-
eenlopende straffen opleggen aan daders van mensenhandel, waarbij onduidelijk was welke factoren rech-
ters meewogen bij het bepalen van een straf. Deze bevindingen leidden tot de volgende vijf aanbevelingen:
1. Onderzoek welke methode geschikt is om de daderprevalentie van de verschillende mensenhandel-
vormen in Nederland te bepalen en om (indien mogelijk) een eerste betrouwbare schatting te laten
uitvoeren;
2. Onderzoek hoe vaak daders van mensenhandel recidiveren;
3. Maak het mogelijk zowel de gehele strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aanpak van alle vormen
van mensenhandel te monitoren;
4. Stuur aan op een vergroting en verbreding van de opsporings- en vervolgingsinspanningen ten aan-
zien van uitbuiting buiten de seksindustrie;
5. Onderzoek de factoren die van invloed kunnen zijn op de strafoplegging in mensenhandelzaken
onderling.‘
15 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
16 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
Inleiding
Aangezien er pas zeer recentelijk een beleidsreactie op de dadermonitor is verschenen, kon tijdens het
schrijven van deze monitor hierop niet meer worden ingegaan.”
1.4 Vormen van mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Mensenhandel kent vele uit-
eenlopende verschijningsvormen en daarmee ook verschillende soorten daders en slachtoffers. Het kan
gaan om jongens die worden geronseld op dating apps, die zich in een kwetsbare positie bevinden ten
opzichte van een oudere man die hen seks laat hebben met derden. Maar bijvoorbeeld ook om Vietna-
mese vrouwen die naar Nederland zijn gesmokkeld om gedwongen en onder slechte omstandigheden
in nagelsalons te werken voor een beperkt of géén salaris. Hoewel bovenstaande situaties zeer verschil-
lend zijn, kan het in beide gevallen om mensenhandel gaan.
Aangezien zowel de aard als de omvang — en daarmee ook de aanpak — verschilt per mensenhandelvorm,
volstaat het niet om het fenomeen mensenhandel alleen in brede zin te monitoren. Ook met het oog
op de verschillende actoren die bij verschillende mensenhandelvormen betrokken zijn, is het van be-
lang gerichter te rapporteren. Zo is de politie verantwoordelijk voor de opsporing van seksuele uitbui-
ting, gedwongen dienstverlening, criminele uitbuiting en gedwongen orgaanverwijdering; gaat de In-
spectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) over arbeidsuitbuiting en heeft de Koninklijke
Marechaussee (KMar) uitsluitend een rol bij grensoverschrijdende vormen van mensenhandel. Om deze
reden monitort de Nationaal Rapporteur idealiter het slachtoffer- en daderschap van verschillende men-
senhandelvormen. Voorheen waren de vier mensenhandelvormen die de Nationaal Rapporteur ge-
bruikte gebaseerd op de uitbuitingsvorm (seksuele uitbuiting en uitbuiting buiten de seksindustrie) en
op het land van werving en uitbuiting (binnenlandse en grensoverschrijdende mensenhandel).
Met ingang van deze monitor is gekozen voor een andere indeling. Hiermee wordt onderscheid gemaakt
tussen meer vormen van uitbuiting dan alleen seksueel en niet-seksueel. Ook wordt de binnenlandse
dan wel grensoverschrijdende aard van de mensenhandel alleen benadrukt waar dat relevant is. Dat
resulteert in de volgende vier mensenhandelvormen:
« _ Binnenlandse seksuele uitbuiting (BL-SU)
* _ Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (GO-SU)
« _ Arbeidsuitbuiting (AU)
« _ Criminele uitbuiting (CU)
Deze indeling sluit beter aan op het onderscheid dat wordt gemaakt in het actieprogramma Samen te-
gen mensenhandel en in de Veiligheidsagenda 2019-2022. Ook de ontwikkelingen die in Hoofdstuk 2
van deze monitor worden beschreven zijn beter in te delen in meerdere vormen van uitbuiting, omdat
organisaties vaak gericht zijn op een bepaalde uitbuitingsvorm. Door in de cijfermatige resultaten een
soortgelijk onderscheid te maken, wordt het leggen van verbanden tussen de bevindingen uit de ver-
schillende hoofdstukken vergemakkelijkt. Daarnaast blijkt het onderscheid tussen binnenlandse en
grensoverschrijdende aard minder relevant bij niet-seksuele uitbuiting. Er is namelijk geen sprake van
grote verschillen in de kenmerken van slachtoffers en daders of de modus operandi zoals dat bij seksu-
17 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 september 2019, Kamerstukken 11 2018/19, 29638, nr. 147.
pio
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
ele uitbuiting wel het geval is. Dit heeft mogelijk ook te maken met het feit dat er zeer weinig slachtof-
fers van binnenlandse uitbuiting buiten de seksindustrie bij CoMensha worden gemeld. Deze groep was
daarom doorgaans te klein om gegronde uitspraken over te kunnen doen. Met de huidige indeling zijn
de vier groepen groot genoeg om er uitspraken over te kunnen doen.
Overige terminologie
De cijfers in deze monitor betreffen mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Er bestaat in Nederland geen
geformaliseerde manier van het vaststellen van slachtofferschap. Op grond van internationale regelgeving
is de Nederlandse overheid echter verplicht om in geval van de geringste aanwijzing van mensenhandel
bescherming te bieden aan (mogelijke) slachtoffers. Ten behoeve van de leesbaarheid is er in deze monitor
voor gekozen de nuance op deze plaats te benoemen en verder telkens kortweg te spreken over slachtoffers.
Hoewel slachtoffers de focus zijn van deze monitor wordt ook gesproken over daders — bijvoorbeeld
wanneer wordt verwezen naar de dadermonitor. Het gaat doorgaans om vermoedelijke daders omdat
niet altijd sprake is van een onherroepelijke veroordeling. Dat wil zeggen: de rechter heeft (nog) niet
bewezen verklaard dat de dader het feit heeft gepleegd. Dit is bijvoorbeeld het geval ten tijde van signa-
lering, opsporing en vervolging. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in deze monitor niet altijd
onderscheid gemaakt tussen de termen dader, verdachte of veroordeelde. Dit betekent dat het begrip
dader in dit rapport niet strikt in juridische zin gehanteerd wordt.
1.5 De geschatte populatie slachtoffers van mensenhandel
Bij het lezen van de monitor mensenhandel mag niet uit het oog worden verloren dat het aantal gere-
gistreerde slachtoffers slechts een klein deel vormt van het daadwerkelijke aantal slachtoffers. De mees-
te slachtoffers van mensenhandel komen namelijk niet in beeld bij instanties. De totale populatie
slachtoffers (zowel de slachtoffers in beeld als de slachtoffers die buiten beeld blijven) vormt echter het
vertrekpunt waartegen het aantal geregistreerde slachtoffers wordt afgezet. Dit laat namelijk zien welk
percentage van het totaal aantal slachtoffers in beeld is bij de autoriteiten.
In 2017 hebben experts" op het gebied van omvangschattingen van verborgen populaties, in samenwer-
king met United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) en de Nationaal Rapporteur, een eerste
betrouwbare schatting’ gemaakt van de totale populatie van slachtoffers van mensenhandel op basis
van de ‘multiple systems estimation (MSE)'-methode.°®
18 Cruyff en van der Heijden, in samenwerking met van Dijk.
19 Deze schatting is niet de eerste schatting van het aantal mensenhandelslachtoffers in Nederland, en zelfs niet de eerste
op basis van de MSE-methode (zie bijvoorbeeld Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-
2016), $2.1.2.1). Echter, deze schatting is wel de eerste die volgens genoemde experts en de Nationaal Rapporteur metho-
dologisch verantwoord is, omwille van verschillende redenen, zoals het feit dat de schatting gebaseerd is op meerdere
jaren en er vier relevante covariaten zijn opgenomen in het schattingsmodel (zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2017
(Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.1.2.3). Dit betekent overigens niet dat deze schatting geen kantteke-
ningen kent (zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.1.2.4).
20 Zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), Hoofdstuk 2; UJNODC & Dutch Nati-
onal Rapporteur, 2017. Met de ontwikkeling van deze schatting(smethode) is een eerdere aanbeveling van de Natio-
naal Rapporteur opgevolgd (zie Nationaal Rapporteur, 2012 (Mensenhandel in en uit beeld, Cijfermatige rapportage
2007-2011), p. 25-42 en 225 (Aanbeveling 1)).
Inleiding
Nu het niet in de lijn der verwachting ligt dat de (geschatte) populatie ieder jaar wezenlijk verschilt,
is het niet nodig om jaarlijks een nieuwe schatting te (laten) maken.” Het is echter wel van belang
om een schatting periodiek (bijvoorbeeld eens in de vijf jaar) uit te voeren. Op die manier kan gemo-
nitord worden of, en zo ja hoe, de omvang van (de verschillende vormen van) mensenhandel in Ne-
derland verandert. Tevens wordt hiermee inzichtelijk of het beleid het gewenste effect heeft en kan
indien nodig worden bijgestuurd. Daarnaast heeft Nederland met de gebruikte schatting(smethode)
een bijdrage geleverd aan de monitoring van de Sustainable Development Goals (SDG's).*? Nederland
voldoet hiermee reeds aan het meetbaar maken (Indicator 16.2.2)* van Target 16.2: ‘End abuse, ex-
ploitation, trafficking and all forms of violence and torture against children’. Het programma Samen
tegen mensenhandel vermeldt dat het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) in 2020 een tweede
schatting laat uitvoeren.”* Op dit moment is de haalbaarheid van een tweede betrouwbare schatting
echter in het geding. De MSE-methode maakt namelijk gebruik van de overlap tussen gesignaleerde
slachtoffers door de verschillende opsporingsinstanties en gesignaleerde slachtoffers door niet-op-
sporingsinstanties (zoals zorgcoördinatoren, hulpverlenende en opvangorganisaties etc.). Vanwege
privacywetgeving komen er in het meest recente jaar 2018 echter nog maar nauwelijks slachtoffers
voor die zijn gesignaleerd door de zeer belangrijke groep signaleerders: niet-opsporingsinstanties (zie
$3.6).
De populatieschatting (MSE) over 2014/2015°°
In deze monitor is de ín 2017 gepubliceerde schatting, gebaseerd op de jaren 2014/2015, wederom het
vertrekpunt van de (cijfermatige) monitoring van (de aanpak van) mensenhandel in Nederland. Uit
deze schatting blijkt dat het in Nederland jaarlijks gaat om tussen de 5.000 en 7.500 slachtoffers. De
meest voorkomende mensenhandelvorm is binnenlandse seksuele uitbuiting. Het gaat om ongeveer
de helft van alle slachtoffers (46%; n=3.000), waarvan bijna de helft minderjarig is (47%; n=1.300).
Ongeveer een vijfde (21%; n=1.300) van de geschatte populatie is slachtoffer van grensoverschrij-
dende seksuele uitbuiting en het resterende deel (=33%) van arbeidsuitbuiting of criminele uitbui-
ting.”®
In 2014/2015 kwam gemiddeld ongeveer 19% van de geschatte slachtoffers voor in de CoMensha-regis-
tratie. Binnenlandse seksuele uitbuiting was in deze jaren — in vergelijking tot de andere mensenhan-
delvormen — het minst goed in beeld bij CoMensha (slechts 15%), en voor de minderjarige slachtoffers
gold dit in nog extremere mate (slechts 11%).
21 Gezien de huidige migratie- en vluchtelingenstromen en aldus een toename van de groep die in Nederland het
meest kwetsbaar is gebleken voor uitbuiting (zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel
2012-2016), $2.2.1), is het niet aannemelijk dat de populatie recent kleiner zou zijn geworden.
22 De Verenigde Naties hebben de SDG's voor 2015-2030 vastgesteld (de SDG's zijn het vervolg op de Millennium Deve-
lopment Goals 2000-2015).
23 ‘Number of victims of human trafficking per 100.000 population, by sex, age and form of exploitation.”
24 In het programma Samen tegen mensenhandel staat foutief opgenomen dat de schatting in 2019 zal worden uitge-
voerd. Dit moet 2020 zijn. Programma Samen tegen mensenhandel, p. 38.
25 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.2 en $3.8.
26 De schatting over 2014/2015 onderscheidt binnenlandse uitbuiting buiten de seksindustrie en grensoverschrijdende
uitbuiting buiten de seksindustrie, in plaats van arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting.
22
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 belicht de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel op het gebied van
beleid, wetgeving en onderzoek. De ontwikkelingen zijn beschreven per uitbuitingsvorm en per do-
mein, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de strafrechtelijke aanpak, de bestuurlijke aanpak en
de bescherming en ondersteuning van slachtoffers. Hoofdstuk 3 gaat in op de meldingen van slachtof-
fers bij CoMensha. Er wordt beschreven hoeveel slachtoffers bij CoMensha zijn gemeld, maar ook in
welke sector zij zijn uitgebuit en welke vorm van mensenhandel het betreft. Hoofdstuk 4 betreft een
overzicht van de buitenlandse slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel.
Er wordt in kaart gebracht hoeveel slachtoffers van de regeling gebruikmaken en om welke slachtoffers
het gaat (persoonskenmerken). Ook wordt ingegaan op de verschillende manieren waarop gebruik is
gemaakt van de verblijfsregeling. Ten slotte worden de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken in
Hoofdstuk 5 kort samengevat en met elkaar in verband gebracht. Hieruit volgen vijf aanbevelingen.
Î Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
De aanpak van mensenhandel is complex. Mensenhandel kent diverse verschijningsvormen en doet zich
in uiteenlopende sectoren voor. Slachtofferschap en daderschap manifesteert zich daardoor ook op
diverse manieren, waarbij slachtofferschap in sommige gevallen zelfs overloopt in daderschap. De ver-
scheidenheid van het fenomeen vraagt om betrokkenheid van een breed scala aan actoren, zoals opspo-
ringsdiensten, hulpverleningsinstellingen en gemeenten. Geen enkele organisatie is immers in staat
deze problematiek alleen tegen te gaan. Organisaties hebben daarbij niet alleen een eigen verantwoor-
delijkheid maar dienen ook met elkaar samen te werken. De aanpak van mensenhandel moet zich daar-
bij richten op het voorkomen van mensenhandel, de bescherming en ondersteuning van slachtoffers
en de vervolging en berechting van daders. Deze complexiteit vraagt om een effectieve integrale aanpak
van mensenhandel (zie Schema 1.1 in S1.2) die bestaat uit diverse samenhangende maatregelen en zich
richt op zowel slachtoffers als daders.
Dit hoofdstuk gaat in op de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel in de periode
van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Het hoofdstuk begint met een overzicht van de alge-
mene ontwikkelingen in de aanpak en zal vervolgens ingaan op vier specifieke vormen van mensenhan-
del, te weten 1) seksuele uitbuiting 2) arbeidsuitbuiting 3) criminele uitbuiting en 4) orgaanverwijdering
met het oogmerk van mensenhandel. Dit hoofdstuk is geschreven vanuit de overtuiging dat integrale
samenwerking onmisbaar is voor een effectieve aanpak. Om een compleet beeld te krijgen van ontwik-
kelingen in de integrale aanpak beschrijven we ontwikkelingen binnen het strafrechtelijk domein, het
bestuurlijke domein en het domein van bescherming en ondersteuning. Waar relevant, zal ook worden
ingegaan op ontwikkelingen met betrekking tot publiek-private samenwerking. Voor dit hoofdstuk is
gebruik gemaakt van openbare beleidsinformatie, door de Nationaal Rapporteur uitgevoerde en secun-
dair uitgevoerde onderzoeken en informatie van organisaties betrokken bij de aanpak van mensenhan-
del. De mondelinge en schriftelijke ontvangen informatie is na verwerking voorgelegd aan de organisa-
tie van wie deze informatie afkomstig was, zodat de informatie kon worden gecontroleerd op feitelijke
onjuistheden.
1 In Hoofdstuk 2 van Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017) staan de ontwikke-
lingen in de aanpak van mensenhandel tot en met 31 augustus 2018 beschreven.
pj)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
21 Algemene ontwikkelingen
Op 13 november 2018 presenteerde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (JenV) het kabinetsbrede
programma Samen tegen mensenhandel. Met het programma zet de overheid in op een intensivering
van de aanpak van mensenhandel en stelt het dat mensenhandel integraal en gezamenlijk moet worden
aangepakt. In het programma is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor onder andere verschillende
ministeries, gemeenten, opsporingsinstanties, opvang- en zorginstellingen, scholen, ngo’s en private
partijen. Voor de ontwikkeling van het programma is gebruik gemaakt van diverse onderzoeken die in
de afgelopen jaren zijn gepubliceerd, waaronder de systeemanalyse die het Coördinatiecentrum tegen
Mensenhandel (CoMensha) in samenwerking met TNO heeft uitgevoerd. Daarnaast zijn zestien work-
shops georganiseerd over uiteenlopende thema’s, waarbij stakeholders zoals gemeenten, opsporingsin-
stanties en het maatschappelijk middenveld belangrijke input hebben kunnen leveren.
Het programma Samen tegen mensenhandel richt zich op de aanpak van seksuele uitbuiting, arbeids-
uitbuiting en criminele uitbuiting en noemt daarbij drie ambities: (1) het voorkomen van slachtoffer-
schap (2) het verbeteren van de signalering en bescherming van slachtoffers en (3) het stoppen van da-
ders en het voorkomen van herhaald daderschap. Het programma is opgebouwd uit vijf actielijnen die
diverse projecten, acties en initiatieven bevatten. Deze zijn net in gang gezet of zullen op korte of
middellange termijn de eerste resultaten opleveren.” Het programma bevat acht doelstellingen, waar-
onder het beter in beeld krijgen van slachtoffers van mensenhandel, het vervolgen van meer daders en
het creëren van groter maatschappelijk bewustzijn voor het onderwerp.
Het is positief dat er een breed gedragen en ambitieus programma is opgesteld. Tegelijkertijd zijn er
door zowel de Nationaal Rapporteur als door andere organisaties diverse kritische kanttekeningen bij
het programma geplaatst.” Zo zijn de doelstellingen in het programma niet voorzien van concrete en
meetbare resultaatindicatoren. Het formuleren hiervan is van belang om de effecten van de maatrege-
len, en het programma als geheel, te kunnen meten en van de genomen maatregelen te kunnen leren.
Ook is onduidelijk hoe de opgenomen maatregelen zich tot elkaar verhouden en hoe deze maatregelen
samen het gestelde doel dienen te realiseren. Bovendien bestaan nog veel vraagtekens bij hoe de moni-
toring en evaluatie van het programma eruit zal zien. In het programma is opgenomen dat de Tweede
Kamer in ieder geval jaarlijks over de voortgang van de vijf actielijnen zal worden geïnformeerd, maar
op welke wijze dat zal gebeuren is vooralsnog onbekend. De Nationaal Rapporteur en diverse andere
organisaties hebben specifiek aangedrongen op het belang van een adequate monitoring en evaluatie
2 Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het programma Samen tegen mensenhandel).
3 TNO, 2018.
4 De vijf actielijnen zijn respectievelijk 1) doorontwikkelen van de basisaanpak van mensenhandel 2} doorontwikkelen
van de aanpak van arbeidsuitbuiting 3) voorkomen van slachtofferschap en daderschap 4) versterken van de ge-
meentelijke aanpak van mensenhandel en 5) delen van kennis en informatie.
5 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 november 2018, Kamerstukken 11 2018/19, 28638, nr. 164.
6 Programma Samen tegen mensenhandel, 2018, p 9.
7 Zie onder andere de reacties op het programma van de Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actu-
eel{2018/reactie-nationaal-rapporteur-op-programma-samen-tegen-mensenhandel.aspx (geraadpleegd 1 augustus
2019), Coalitie tegen Seksuele uitbuiting, www.defenceforchildren.nl/media{/3892/20190612-coalitieinbreng-ao-
mensenhandel.pdf (geraadpleegd 1 augustus 2019) en CoMensha, www.comensha.nl/actualiteiten/item/kabinet-
presenteert-programma-samen-tegen-mensenhandel-work-in-progress/ (geraadpleegd 1 augustus 2019).
p)
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
van het programma.® Daarnaast ontbreken een aantal thema’s die van belang zijn voor een effectieve
aanpak van mensenhandel. Zo is er bijvoorbeeld geen aandacht voor de rol van technologie bij de aan-
pak van mensenhandel, mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering, samenwerking met
de private sector, en de rol van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Daarbij is het voorkomen
van herhaald daderschap wel opgenomen als een van de drie ambities van het programma, maar richt
geen van de genoemde maatregelen zich hierop. Tot op heden ontbreekt ook een structurele program-
macoördinatie. Hierdoor is het onduidelijk wie zorg dient te dragen voor bovenstaande knelpunten en
omissies. Ook valt op dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) niet is betrokken
bij het programma, terwijl de rol van scholen en onderwijs veelvuldig in het programma genoemd
wordt. Bovendien kunnen juist in het onderwijs preventieve interventies — bijvoorbeeld op het gebied
van seksuele en relationele vorming — worden aangeboden die zich zowel richten op het voorkomen van
slachtofferschap als daderschap.” Tot slot hebben diverse organisaties aangegeven dat het hen ontbreekt
aan (financiële) middelen om de maatregelen zoals opgenomen in het programma te kunnen realise-
ren.'° De staatssecretaris van JenV heeft aangegeven dat het programma beschouwd moet worden als
een ‘levend document’ wat betekent dat initiatieven nog aan het programma kunnen worden toege-
voegd en ook andere, ontbrekende aspecten, nog nader kunnen worden uitgewerkt.”
Naast Samen tegen mensenhandel is in 2018 ook het interdepartementale actieprogramma Geweld hoort
nergens thuis door de Verenging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ministeries van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport (VWS) en JenV gelanceerd? Dit programma bevat een groot aantal maatregelen om
de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te verbeteren. Ook voor het tegengaan van lover-
boyproblematiek is een breed scala aan maatregelen opgenomen in Geweld hoort nergens thuis. Om de
aanpak te ondersteunen zijn er een programmateam met programmadirecteur, een stuurgroep (met onder
andere de minister van VWS en de minister voor Rechtsbescherming), een kernteam, regionale leerkringen,
regionale projectleiders en een spiegelgroep van ervaringsdeskundigen betrokken bij Geweld hoort nergens
thuis.” Afgesproken is dat het programma Geweld hoort nergens thuis halfjaarlijks een voortgangsrappor-
tage publiceert die inzicht biedt in de realisatie van de gestelde doelen en ambities.'* Bovendien werkt de
Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis aan een langdurige im-
pactmonitor om de effecten van de geïntensiveerde aanpak te onderzoeken. Op basis van de uitkomsten
van de impactmonitor kunnen verbeteringen vervolgens worden geconsolideerd of juist in gang worden
gezet. * Deze gestructureerde en brede programmacoördinatie (zowel landelijk als regionaal) en de opzet
van een gedegen monitor verdienen spoedig navolging in het programma Samen tegen mensenhandel.
8 Ibidem.
9 Zie hierover ook Nationaal Rapporteur, 2017 (Effectief preventief. Het voorkomen van seksueel geweld door seksu-
ele en relationele vorming in het onderwijs).
10 Zie bijvoorbeeld de brief van de G4 (niet openbaar) en de website Coalitie tegen Seksuele uitbuiting, www.defence-
forchildren.nl/media/3892/20190612-coalitieinbreng-ao-mensenhandel.pdf (geraadpleegd 1 augustus 2019) aan de
vaste commissie van JenV op 3 juli 2019 ten behoeve van Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitutie.
11 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 november 2018, Kamerstukken 11 2018/19, 28638, nr. 164.
12 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ministerie van Justitie en Veiligheid en Vereniging van Neder-
landse Gemeenten, 2018 (hierna: het programma Geweld hoort nergens thuis).
13 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoort-nergens-thuis/wieris-wie (geraadpleegd op 11 september
2019).
14 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoortnergens-thuis/voortgang (geraadpleegd op 11 september
2019).
15 Programma Geweld hoort nergens thuis.
26
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Het programma Samen tegen mensenhandel staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een
bredere ontwikkeling waarin meer aandacht voor het onderwerp mensenhandel is gekomen. Zo zijn in
het Interbestuurlijk Programma (IBP) gemeenten, provincies en waterschappen overeengekomen dat
elke gemeente over vier jaar een duidelijk beleid moet hebben om mensenhandel tegen te gaan. '® De
aanpak van mensenhandel is bovendien als één van de vier landelijke beleidsdoelstellingen opgenomen
in de Veiligheidsagenda 2019-2022.” Deze wordt minimaal één keer in de vier jaar door de minister van
JenV vastgesteld, en de beleidsdoelstellingen dienen altijd te worden meegewogen door het gezag bij
de inzet van de politie. In de Veiligheidsagenda 2019-2022 zijn concrete resultaatafspraken vastgelegd
over de aanpak van mensenhandel door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) (zie $2.1.1).
Tweede evaluatie van Nederland door GRETA
In november 2018 verscheen de tweede evaluatie van de Nederlandse aanpak van mensenhandel
door de Group of Expert on Action against Trafficking in Human Beings (GRETA).'® In het rapport
wordt geconcludeerd dat Nederland aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in de aanpak van
mensenhandel, maar dat er voldoende ruimte is voor verbetering. Het rapport is positief over de
extra financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan de politie en de Inspectie SZW. Tege-
lijkertijd wijst GRETA erop dat veel organisaties op dit moment geen mensenhandelslachtoffers
bij CoMensha kunnen melden, waardoor het zicht op de problematiek afneemt. In het rapport
wordt de Nederlandse overheid daarom opgeroepen om maatregelen te nemen, zodat alle
slachtoffers gemeld kunnen worden. Tevens ziet GRETA nog veel ruimte voor het betrekken van
nieuwe organisaties bij de aanpak van mensenhandel, en wijst daarbij specifiek op een sterkere
rol voor gemeenten. Voor de totstandkoming van het rapport werd met meer dan 25 organisaties
in Nederland gesproken.
Een intensivering van de aanpak van mensenhandel is hard nodig. Het aantal geregistreerde slachtoffers
bij CoMensha nam in de afgelopen vijf jaar met bijna 50% af, van 1.255 in 2014 naar 668 in 2018 (zie
Hoofdstuk 3). Bovendien halveerde tussen 2014 en 2017 het aantal ingeschreven mensenhandelzaken
bij het OM. Waar in 2014 nog 282 verdachten bij het OM werden ingeschreven, daalde dit in 2017 naar
144.'° Uit deze daling kan niet worden geconcludeerd dat het aantal slachtoffers en daders van mensen-
handel in deze periode ook daadwerkelijk is afgenomen. Twee andere oorzaken lijken aan de forse da-
ling ten grondslag te liggen. Allereerst heeft de verminderde aandacht voor het onderwerp mensenhan-
del in de afgelopen jaren geleid tot een veranderende prioriteit bij de opsporingsdiensten die ten koste
is gegaan van de aanpak van mensenhandel.°° Ten tweede heeft de Algemene verordening gegevensbe-
scherming (AVG) die sinds 25 mei 2018 van toepassing is opnieuw de aandacht gevestigd op de nadruk-
kelijke toestemmingsverklaring die nodig is voor het melden van slachtoffers aan CoMensha door orga-
nisaties zonder wettelijke grondslag bemoeilijkt (zie $2.1.4). Diverse van deze melders geven aan dat zij
hierdoor geen slachtoffers meer kunnen melden en hebben hierover hun zorgen geuit.” De Nationaal
16 Overhedenoverleg, 2018, p. 22.
17 Kamerstukken Il, 2018/19, 29 628, nr. 540.
18 Council of Europe, 2018.
19 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
20 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150.
21 Website CoMensha, (geraadpleegd 15 augustus 2019).
p)
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
Rapporteur heeft daarom herhaaldelijk aanbevolen om het melden van alle relevante slachtoffergege-
vens mogelijk te maken.”
Bovenstaande ontwikkeling is zorgelijk voor een effectieve aanpak van mensenhandel. Een halvering
van het aantal ingeschreven mensenhandelverdachten bij het OM betekent immers, aannemende dat
de totale omvang van mensenhandel in Nederland gelijk is gebleven, dat de pakkans van daders lager is
dan in voorgaande jaren. Mensenhandel is daardoor minder risicovol en dus lucratiever voor daders.
Daarnaast is voor het maken van goed geïnformeerd beleid zicht op de problematiek van groot belang.
Dat komt ook naar voren in de EU-Richtlijn mensenhandel, die de Nederlandse overheid verplicht om
effectief beleid te voeren teneinde mensenhandel te voorkomen en bestrijden.” Daarbij dient de over-
heid te voorzien in de mogelijkheid om ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel te monitoren,
statistieken te verzamelen en de resultaten van de maatregelen van mensenhandel te meten.” Het is de
vraag in hoeverre Nederland nog kan voldoen aan de voorwaarden om tot effectief mensenhandelbeleid
te komen nu het zicht op de problematiek verdwijnt.
2.11 Strafrechtelijke aanpak van mensenhandel
De strafrechtelijke aanpak van mensenhandel richt zich op de opsporing, vervolging en berechting van
verdachten van mensenhandel. Verschillende organisaties hebben een rol binnen deze aanpak. Binnen
de Nationale Politie houdt de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)
zich bezig met de opsporing van mensenhandel.® De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Di-
rectie Opsporing (ISZW-DO) legt zich uitsluitend toe op de opsporing van mensenhandel met het oog-
merk van arbeidsuitbuiting. Daarnaast heeft ook de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de luchtha-
vens en aan de grens een (signalerende) taak in de bestrijding van mensenhandel.®* Opsporing van
mensenhandel gebeurt onder het gezag van het OM. Daarnaast is het OM belast met de vervolging van
verdachten. De berechting van de verdachten gebeurt door mensenhandelkamers van de rechtbanken
en gerechtshoven. Deze paragraaf beschrijft de belangrijkste algemene ontwikkelingen van deze peri-
ode in de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Het betreft in overwegende mate ontwikkelingen
bij de Nationale Politie.” Ontwikkelingen bij ISZW-DO komen aan bod in $2.3 aangezien deze organi-
satie zich louter op arbeidsuitbuiting concentreert.
De Nationale Politie
De aanpak van mensenhandel is één van de vier thema’s in de Veiligheidsagenda 2019-2022. De Veilig-
heidsagenda 2019-2022 bevat de beleidsdoelstellingen van de politie voor de komende vier jaar. Het gaat
hier om onderwerpen die vragen om een landelijke aanpak of specifieke expertise op landelijk niveau.”
22 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131.
23 Zie onder 7 in de preambule bij de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming
en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van het Kaderbe-
sluit 2002/629/JBZ van de Raad van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel).
24 Zie artikel 19 en onder 27 in de preambule bij de EU-richtlijn mensenhandel.
25 Elke regionale eenheid heeft een AVIM. De AVIM is onderdeel van de Dienst Regionale Recherche (DRR).
26 In $3.3.3 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel) staat een uitvoerige beschrijving van de
taakstelling van de KMar ten aanzien van mensenhandel.
27 Ontwikkelingen bij de KMar en ISZW-DO komen aan bod in $2.2.1 respectievelijk 52.31. Hoofdstuk 2 in Nationaal
Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017) biedt een overzicht van de ontwikkelingen binnen de
rechtspraak van de afgelopen twee jaar.
28 Kamerstukken 11 2018/19, 28 684, nr. 540, p. 2.
28
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
De beleidsdoelstellingen houden onder meer in dat binnen de politie-eenheden mensenhandel zal wor-
den geprioriteerd en dat de signalering en informatiegestuurde aanpak op alle vormen van mensen han-
del wordt versterkt en geborgd.°® Deze afspraken dienen te leiden tot een toename van het aantal poli-
tiemeldingen van slachtoffers aan CoMensha, en tot een toename van het aantal ingestuurde zaken aan
het OM van 190 zaken in 2019 tot 240 zaken in 2022.°° Dit betekent echter dat er in 2022 nog altijd minder
zaken worden ingestuurd dan voor 2015.*' Daarnaast wordt gestreefd naar een toename van complexe
onderzoeken. Wat complexe onderzoeken zijn, wordt niet nader gespecificeerd in de Veiligheidsagenda
2019-2022. De geformuleerde beleidsdoelstellingen beogen te bewerkstelligen dat de politie onder het
gezag van het OM en in samenwerking met andere partners meer en beter strategisch gekozen interven-
ties gaat plegen om zo meer slachtoffers uit uitbuitingssituaties te helpen en daders te stoppen.”
Eén van de maatregelen die dient te leiden tot een verbetering van de signalering van mensenhandel, en
welke reeds eind 2016 is aangekondigd, is het trainen van alle eerstelijns politiemedewerkers in het
herkennen van die signalen.” Dit betreft een maatregel naar aanleiding van extra middelen die door het
kabinet Rutte Il aan de politie en het OM ter beschikking zijn gesteld.** Ten behoeve van deze training is
een toolkit ontwikkeld met daarin onder meer een e-learning, signaalkaarten en een app. De training is
vanaf 1 januari 2019 beschikbaar voor alle eerstelijns politiemedewerkers.” Elke eenheid kiest voor een
werkvorm waarbinnen zij de training aanbieden aan eerstelijns politieagenten (bijvoorbeeld in de vorm
van een briefing of als onderdeel van de Integrale Beroepsvaardigheid Training). In de eerste zes maan-
den van 2019 hebben 380 eerstelijns politiemedewerkers de toolkit bekeken en hebben ongeveer 1.200
eerstelijns politiemedewerkers de training gevolgd? Binnen elke eenheid is de AVIM verantwoordelijk
voor het geven van de training aan de basisteams.”” De AVIM’s merken echter dat het draagvlak voor de
training per eenheid verschilt en ervaren daarbij vooral de vrije werkvorm als knelpunt. Hierdoor bestaat
de zorg dat niet alle eerstelijns politiemedewerkers voldoende worden getraind in het herkennen van
signalen van mensenhandel. De AVIM's vragen zich dan ook af of vanuit de politieorganisatie wel de
juiste keuzes zijn gemaakt met betrekking tot de landelijke implementatie van de training.” Het vergro-
ten van de signalering is een essentiële stap in het verkrijgen van meer zicht op mensenhandel. Het
trainen van eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks werk te maken kunnen krijgen met
slachtoffers van mensenhandel, draagt hieraan bij. De rapporteur vindt het dan ook van belang dat de
AVIM's worden ondersteund bij een zorgvuldige implementatie van de training en dat de noodzakelijke
randvoorwaarden daartoe worden geschept. Daarnaast vindt de rapporteur het van belang dat de trai-
ning wordt geborgd in de basisopleiding van eerstelijns politiemedewerkers (of anderszins), zodat ook
toekomstige politiemedewerkers in staat zijn om signalen van mensenhandel te herkennen.
29 Ibidem, p. 4en 5.
30 Bijlage 2 bij kamerstukken II, 2018/19, 29 628, nr. 896, p. 7.
31 Zie hierover $8.1.3 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
32 Kamerstukken 11 2018/19, 28 684, nr. 540, p. 4 en 5.
33 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28 638 nr. 150.
34 Deze maatregelen staan uitgebreid beschreven in Hoofstuk 2 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor
mensenhandel 2013-2017).
35 Schriftelijke informatie van NeXt migratie,7 augustus 2019. Van oktober 2018 tot januari 2019 vond een pilot plaats
waarbij één basisteam binnen elke politie-eenheid de training volgde.
36 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 22 augustus 2019. De e-learning is in totaal 654 keer bekeken door 380
unieke gebruikers.
37 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 7 augustus 2019.
38 Mondelinge informatie vanuit het LOSM, 30 juli 2019.
p)
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
Een andere reeds genomen maatregel betreft het jaarlijks opleiden van twintig extra gecertificeerde re-
chercheurs mensenhandel. In oktober van 2018 is ten behoeve van het opleiden van deze rechercheurs
de opleiding Opsporing Mensenhandel en Migratiecriminaliteit (OMM) van start gegaan.“® Inmiddels
hebben 19 studenten deze opleiding gevolgd.* De opleiding richt zich specifiek op de opsporing van
mensenhandelzaken, waarbij onder meer aandacht is voor (de gedragswetenschappelijke aspecten van)
het verhoor van het slachtoffer en financiële opsporing. Om ook te investeren in de kwaliteit van de
mensenhandelrechercheurs die reeds zijn gecertificeerd, wordt momenteel gewerkt aan een lichtere
variant van de opleiding OMM.“* Deze lichtere variant kan naar verwachting in de loop van 2020 worden
onderwezen.
Ten behoeve van het versterken en borgen van een informatiegestuurde aanpak vermeldt het program-
ma Samen tegen mensenhandel dat de politie gaat investeren in de ontwikkeling van een informatie-
gestuurde werkwijze.* Deze informatiegestuurde werkwijze is in 2017 ontwikkeld en in 2018 heeft de
korpsleiding besloten om de werkwijze landelijk te implementeren binnen de politie. De informatie-
gestuurde werkwijze bevordert het wegen en prioriteren van signalen van mensenhandel door middel
van een taxatiemodel. Daarnaast leidt de werkwijze tot een themaregister, waarin alle signalen van men-
senhandel samenkomen en blijvend worden verrijkt en gemonitord.* Het streven is dat alle AVIM's eind
2019 uniform werken met de volledige versie van de werkwijze. Op termijn zal worden verkend of ook
de andere opsporingsdiensten met een taak op het terrein van mensenhandel, ISZW-DO en de KMar, van
de werkwijze en het themaregister gebruik kunnen gaan maken. De verwachting is dat de werkwijze en
het themaregister de opsporing gaan ondersteunen in het versterken van hun informatiepositie en het
stellen van prioriteiten. De rapporteur moedigt het evalueren van de werkwijze en het mogelijk organi-
satie overstijgende themaregister aan, zodat de effecten hiervan op de opsporing en de aanpak van
mensenhandel zichtbaar worden.
Naast de regionale politie-eenheden kan ook de Dienst Landelijke Recherche (DLR) van de Landelijke
Eenheid een opsporingsonderzoek naar mensenhandel verrichten. De DLR richt zich uitsluitend op
zwaar georganiseerde criminaliteit in internationaal verband. Mensenhandel is een delict dat regelma-
tig in georganiseerd verband gepleegd wordt en vaak een internationaal karakter heeft.” De afgelopen
vier jaar heeft de Landelijke Eenheid echter geen slachtoffers gemeld aan CoMensha (zie $3.6). Ook
39 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14.
40 Zie hierover ook $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
41 Schriftelijke informatie van de politieacademie, 26 augustus 2019. In het najaar van 2019 zullen nog 30 studenten
worden opgeleid. Vanaf 2020 zullen jaarlijks 60 studenten opgeleid tot gecertificeerd mensenhandelrechercheur.
Overigens dienen rechercheurs van de ISZW-DO en de KMar ook de opleiding OMM te volgen, willen zij een certifi-
cering behalen.
42 Schriftelijke informatie van de politieacademie, 15 juli 2019.
43 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14.
44 Bijlage 2 bij kamerstukken II, 2018/19, 29 628, nr. 896, p. 6.
45 Voor meer uitgebreide informatie over de werkwijze zie $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor
mensenhandel 2013-2017).
46 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 8 augustus 2019. Op het moment van schrijven werken drie AVIM’s met
(onderdelen uit) de werkwijze.
47 In 7% van de in eerste aanleg afgedane mensenhandelzaken in de periode 2013-2017 werd de verdachte n ook ver-
volgd voor deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast was meer dan de helft van de verdachten afkomstig
uit het buitenland. Zie $6.3.1 en $7.6 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
0
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
heeft de Landelijke Eenheid van 2015 tot 2017 slechts drie opsporingsonderzoeken naar mensenhandel
verricht. Het Tactisch programma mensenhandel 2018-2019 van de Landelijke Eenheid en het Lande-
lijke Parket van het OM moet hier verandering in brengen.® Het tactisch programma vermeldt dat de
focus van Landelijke Eenheid ligt op het in beeld krijgen en aanpakken van internationaal actieve en
georganiseerde samenwerkingsverbanden, gelegenheidsstructuren en financieel gewin. Het tactisch
programma richt zich primair op georganiseerde vormen van criminele uitbuiting en op uitbuiting van
vluchtelingen en migranten. Er wordt onder meer ingezet op het verbeteren van de informatiepositie
van de Landelijke Eenheid op het thema mensenhandel. Daarnaast wordt 5% van de generieke capaci-
teit van de DLR ingezet op mensenhandel, waarbij het de ambitie is om jaarlijks tenminste één om-
vangrijk strafrechtelijk onderzoek af te ronden. Het programma loopt inmiddels bijna op zijn einde.
De activiteiten die in het kader van het tactisch programma hebben plaatsgevonden en de resultaten
daarvan, zijn vooralsnog niet bekend of zichtbaar. De Landelijke Eenheid en het Landelijk Parket zijn
momenteel bezig met het ontwikkelen van een tactisch programma voor de periode van 2020-2021.°
In het programma Samen tegen mensenhandel staat verder dat de politie in kaart gaat brengen hoe
het komt dat er grote verschillen bestaan tussen de politie-eenheden als het gaat om het aantal slacht-
offers dat de politie meldt aan CoMensha.”' Aanleiding hiertoe waren de bevindingen en aanbeveling
van de Nationaal Rapporteur in de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017.” In dit rapport bleek
dat tussen de regionale politie-eenheden grote verschillen bestonden in het aantal slachtoffers (om-
vang) dat werd gemeld aan CoMensha, waarbij drie van de tien regionale eenheden verantwoordelijk
waren voor 50% van alle meldingen in de periode 2013-2017. Ook viel op dat grote verschillen beston-
den tussen de vorm van mensenhandel (aard) die door de politie-eenheden werd gemeld. De omvang
en aard van de politie-meldingen liepen zodanig uiteen dat het verschil zich niet meer liet verklaren
door factoren als geografische ligging, samenstelling van de bevolking of regionaal beleid. Dit leidde
tot de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om extern onderzoek te laten verrichten naar de ach-
tergrond van deze verschillen en daarbij in beeld te brengen welke problemen de politie-eenheden
ondervinden in het opsporen van mensenhandel en wat zij nodig hebben om deze problemen te over-
komen. Dit onderzoek wordt echter niet verricht. De politie doet momenteel wel een intern onderzoek
naar hoe het komt dat er grote verschillen bestaan tussen de politie-eenheden als het gaat om het
aantal slachtoffers dat de politie meldt aan CoMensha, waarbij vooral wordt gekeken naar het melden
van binnenlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting melden.” De strekking van de aanbeveling was
echter om in kaart te brengen hoe het kan dat bepaalde politie-eenheden meer zicht lijken te hebben
op slachtoffers van (bepaalde vormen van) mensenhandel dan andere eenheden, waarbij dient te wor-
den gekeken hoe de opsporing binnen de eenheden is georganiseerd, welke problemen de eenheden
in de opsporing ondervinden en wat nodig is om deze problemen te overkomen. De bevindingen in
dit rapport versterken het beeld uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 ($S2.6). De aanbe-
veling om een extern onderzoek te laten verrichten naar de verschillen tussen de AVIM'’s geldt dan ook
onverkort.
48 Zie $4.6.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
49 Programma Samen tegen mensenhandel, p.14.
50 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 15 juli 2019.
51 Programma Samen tegen mensenhandel, p.14.
52 Zie $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
53 Mondelinge informatie van NeXt migratie, 20 juni 2019.
1
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
Een laatste belangrijke ontwikkeling is de forse toename van het aantal buitenlandse slachtoffers van
mensenhandel met een Dublinstatus dat aangifte wil doen van mensenhandel. Deze toename is dusda-
nig dat de capaciteit van de AVIM's zwaar onder druk is komen te staan en wachtlijsten van enkele maan-
den zijn ontstaan voor het doen van aangifte. In reactie op deze problematiek heeft de staatssecretaris
van JenV per 1 augustus 2019 de verblijfsregeling mensenhandel aangepast (zie hierover uitgebreid
$2.1.3). Om de wachtlijsten weg te kunnen werken, heeft de politie een Landelijk Coördinatiecentrum
(LCC) opgericht.” Het LCC treedt op als centraal punt waar alle verzoeken tot intakegesprekken en aan-
giften binnenkomen en worden geprioriteerd. Bij deze prioritering wordt zoveel mogelijk rekening
gehouden met de datum waarop de overdracht van het mogelijke slachtoffer naar het Dublinland staat
gepland, vooral wanneer er indicaties zijn van mensenhandel in Nederland gepleegd. De intakes en
aangiften worden vervolgens door de AVIM's uitgevoerd. Op het moment dat de wachtlijsten zijn weg-
gewerkt, wordt geëvalueerd of deze landelijke werkwijze wordt voortgezet.
Overige ontwikkelingen binnen de opsporing
Het programma Samen tegen mensenhandel noemt financiële opsporing als middel om daders en faci-
litators van mensenhandel aan te pakken.” Bestaande samenwerkingsverbanden, zoals de samenwer-
king tussen de opsporingsinstanties en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) of de
samenwerking tussen ABN Amro, de Universiteit van Amsterdam en ISZW (zie hierover ook $2.2.3), die-
nen te worden benut en uitgebreid. Tot welke resultaten deze samenwerkingsverbanden tot op heden
hebben geleid, is onduidelijk. Daarnaast werkt de Finance Intelligence Unit (FIU) momenteel aan de
doorontwikkeling van een werkwijze waarbij verdachte transacties die door de FIU worden gesignaleerd,
worden gedeeld met opsporingsinstanties. Ten behoeve van de signalering van deze transacties worden
speciale analyses uitgevoerd op ongebruikelijke transacties en werkt de FIU actief samen met diverse
autoriteiten in binnen- en buitenland. Het jaaroverzicht van 2018 van de FIU vermeldt dat 2% van de
doorverwezen dossiers waarvan de crimíinaliteitsvorm kon worden geregistreerd betrekking had op men-
senhandel.® Het is positief dat diverse financiële expertisecentra, al dan niet in een samenwerkingsver-
band, aandacht hebben voor het signaleren van mensenhandel. Mensenhandel mag immers niet lonen
en het is dan ook van belang dat integraal wordt ingezet op het frustreren van bestaande verdienmodel-
len. Het programma Samen tegen mensenhandel noemt echter geen concrete maatregelen gericht op
het intensiveren of verbeteren van financiële opsporing als onderdeel van een regulier strafrechtelijk
onderzoek naar mensenhandel. De Nationaal Rapporteur betreurt dit en verwacht dat het programma in
de nabije toekomst op dit punt wordt aangevuld. Financiële opsporing kan namelijk essentieel zijn voor
het versterken van de bewijspositie van het OM. Daarnaast vormt financieel onderzoek vaak ook de basis
voor het confisqueren van crimineel vermogen en het vaststellen van schade geleden door het slachtoffer.
Tot slot is de analysecapaciteit bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) uit-
gebreid. Het EMM is een samenwerkingsverband tussen de Nationale Politie, de KMar, ISZW-DO en de
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het EMM verzamelt en analyseert operationele en strategische
informatie over mensenhandel. De analysecapaciteit wordt niet alleen uitgebreid naar aanleiding van
extra middelen die door het vorige kabinet aan het EMM ter beschikking zijn gesteld, maar ook doordat
andere samenwerkingspartners naast de Nationale Politie capaciteit leveren aan het EMM. Naast een
54 Schriftelijke informatie ministerie van JenV, 6 september 2019.
55 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 15.
56 Finance Intelligence Unit, 2019, p. 30.
2
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
uitbreiding van de analysecapaciteit is ook een nieuwe leiding aangesteld en wordt momenteel gewerkt
aan het ontwikkelen van een nieuw convenant tussen samenwerkingspartners waarin duidelijke afspra-
ken staan over de doelen en producten van het EMM en de door de samenwerkingspartners te leveren
capaciteit aan het EMM.” Een dergelijk convenant lijkt een stap in de goede richting, aangezien nog te
weinig bekend is over de precieze taakstelling, doelstelling en positionering van het EMM. Dit leidt er
onder meer toe dat onduidelijk is hoe en in welke mate het EMM een bijdrage levert in de aanpak van
mensenhandel.
2.1.2 Bestuurlijke aanpak van mensenhandel
Eén van de actielijnen van het programma Samen tegen mensenhandel richt zich op het versterken van
de gemeentelijke (bestuurlijke) aanpak van mensenhandel.” Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het
organiseren van zorg en opvang voor slachtoffers en spelen een belangrijke rol in de lokale samenwer-
king tussen ketenpartners. Bovendien zijn gemeenten verantwoordelijk voor de bestuurlijke aanpak van
mensenhandel. Grondgedachte achter deze aanpak is dat overheidsorganisaties die op basis van het
bestuursrecht opereren bestuursrechtelijke bevoegdheden (kunnen) inzetten met als doel mensen han-
del te voorkomen, signaleren en/of stoppen. Dit sluit aan bij het toegenomen besef dat voor het effec-
tief tegengaan van mensenhandel een louter strafrechtelijke aanpak niet voldoende is.*° Overheidsor-
ganisaties die handelen op grondslag van het bestuursrecht, zoals gemeenten, de Belastingdienst en
inspectiediensten kunnen een belangrijke rol vervullen bij de aanpak van mensenhandel.
Gemeentelijke aanpak
De afgelopen jaren is veel aandacht geweest voor de centrale rol die gemeenten kunnen innemen bij het
vormgeven en uitvoeren van de bestuurlijke aanpak. Na het rapport van de commissie Lenferink® en de
afspraken uit het IBP heeft ook het programma Samen tegen mensenhandel het versterken van de ge-
meentelijke aanpak geprioriteerd en aangewezen als één van de vijf actielijnen. Eén van de belangrijkste
doelen van deze actielijn is het uitwerken van de afspraken uit het IBP. Hiervoor is onder andere bij de
VNG een projectleider aangesteld. De taak van deze projectleider is gemeenten te ondersteunen bij de
opdracht uit het IBP om in 2022 in alle gemeenten duidelijk beleid te hebben om de aanpak van men-
senhandel te borgen.°? Daarnaast is de VNG-projectleider aangesteld om bewustzijn bij gemeenten te
vergroten, structurele inbedding van de aanpak van mensenhandel te verzorgen en te komen tot een
landelijk dekkende zorgstructuur voor de opvang van slachtoffers. Dit doet de VNG in samenwerking
met onder andere CoMensha en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Inventarisatie gemeentelijke aanpak door de VNG en CoMensha
In 2019 heeft de VNG, samen met CoMensha, middels een enquête de gemeentelijke aanpak van men-
senhandel in Nederland geïnventariseerd. 135 gemeenten hebben deze enquête ingevuld. In 2017 publi-
ceerde de Nationaal Rapporteur in de Tiende Rapportage een vergelijkbaar onderzoek naar het zicht en
beleid van gemeenten op mensenhandel. Destijds bleek 95% van de bevraagde gemeenten geen speci-
57 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 13 juli 2019.
58 Zie ook $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
59 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 29.
60 Van der Meij & Van der Leun, 2010, p. 67-83.
61 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015.
62 Overhedenoverleg, 2018, p. 22.
63 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 31.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
fiek beleid te hebben over mensenhandel en ruim een derde van de bevraagde gemeenten wist niet of
mensenhandel in hun gemeente voorkwam. Tussen beide onderzoeken zijn enkele interessante paral-
lellen te trekken.
Zo blijkt inmiddels 81% van de ondervraagde respondenten aan te geven dat mensenhandel in enige
vorm voorkomt binnen zijn of haar gemeente. In het onderzoek van de Nationaal Rapporteur was dit
nog 58%. Gemeenten geven in de enquête van de VNG het vaakst aan dat arbeidsuitbuiting (72%) voor-
komt in hun gemeente, maar ook criminele uitbuiting (61%) en seksuele uitbuiting (59%) wordt door
meer dan de helft van de gemeenten genoemd. Opvallend hierbij is dat, gevraagd naar welke vormen
van mensenhandel aandacht krijgen in lokale beleidsdocumenten, voornamelijk seksuele uitbuiting en
loverboyproblematiek (56%) aandacht krijgen in lokale beleidsdocumenten.$5 Er lijkt derhalve sprake
van een discrepantie: beleidsdocumenten sluiten namelijk niet altijd aan op de mensenhandelvormen
waarvan respondenten aangeven dat ze voorkomen in hun gemeenten.
Naast deze discrepantie valt op dat minder dan 7% van de gemeenten een specifiek beleidsdocument
mensenhandel heeft. Dat was 4.5% ten tijde van het onderzoek van de Nationaal Rapporteur. Destijds
beval de Nationaal Rapporteur aan dat elke gemeente dient te beschikken over specifiek, op de lokale
omstandigheden toegespitst beleid over mensenhandel.® Gemeenten hebben in het IBP afgesproken
dat alle gemeenten in 2022 duidelijk beleid moeten hebben omtrent mensenhandel. Gezien boven-
staande bevindingen hebben gemeenten de komende jaren nog een inhaalslag te maken.
Om gedegen gemeentelijk beleid te kunnen ontwikkelen, is zicht op aard en omvang nodig. Zonder
zicht is immers geen inschatting te maken van de middelen en capaciteit die nodig zijn om het pro-
bleem van een passende aanpak te voorzien. Uit de enquête van de VNG blijkt dat lokaal zicht op men-
senhandelproblematiek echter in ruim 75% van de gemeenten ontbreekt. Een van de conclusies naar
aanleiding van de VNG enquête is dan ook dat er bij gemeenten dringend behoefte is aan meer zicht op,
en inzicht in, mensenhandelproblematiek op lokaal en regionaal niveau.°? Het is belangrijk dat wordt
nagedacht over alternatieve manieren om tot deze inzichten te komen en om de voortgang en effectivi-
teit van de aanpak van mensenhandel te kunnen meten.°® Vanuit de Taskforce Mensenhandel is afge-
sproken om in elk van de tien politie-eenheden een regionale mensenhandeltafel in te stellen.°° Regi-
onale tafels hebben onder andere tot doel bewustzijn te creëren, kennis te verspreiden, zicht te krijgen
op regionale problematiek en casuïstiek en te komen tot een gezamenlijke aanpak.”° Dergelijke tafels
kunnen daardoor bijdragen aan het vormen van een stevig fundament onder de lokale integrale aanpak.
Bovendien lijken regionale tafels bij uitstek geschikt om zicht op en inzicht in mensenhandelproblema-
tiek regionaal en lokaal te vergroten in de vorm van bijvoorbeeld een monitor. Tot op heden is echter in
slechts drie regio’s een tafel gerealiseerd.
64 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 5.
65 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 8-16.
66 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 5.
67 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 26.
68 Zie daarover ook Waardenburg et al., 2018.
69 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 33.
70 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamen-
werking d.d. 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28628, nr. 161.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Gevraagd naar meldroutes geeft slechts de helft van de respondenten binnen de enquête van de VNG aan dat
er in zijn of haar gemeente afspraken zijn over een meldroute voor signalen van mensenhandel. Wel heeft
FairWork in 2018 en 2019 een behoorlijk aantal gemeenteambtenaren met burgercontact (bijvoorbeeld ba-
liemedewerkers) getraind in het signaleren van mensenhandel” en heeft groot aantal gemeenten ketenre-
gisseurs en aandachtsfunctionarissen aangesteld om signalen van mensenhandel te ontvangen en te ver-
werken.” Door het ontbreken van meldroutes bestaat echter hetrisico dat signaleerders en signaalverwerkers
binnen gemeenten onvoldoende met elkaar verbonden zijn. Hierdoor bestaat het gevaar dat slachtoffers van
mensenhandel niet (tijdig) worden gesignaleerd en niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Bovendien zal
het gebrek aan meldroutes niet bijdragen aan het creëren van (lokaal) zicht op mensenhandelproblematiek.
Versterking integrale aanpak
Het programma Samen tegen mensenhandel beoogt de integrale aanpak van mensenhandel te verster-
ken. Hiervoor moet onder andere de centrale rol in de integrale aanpak van Regionale Informatie en
Expertise Centra (RIEC) verstevigd worden. In het programma staat dat er een werkgroep integrale da-
deraanpak mensenhandel wordt opgericht die bestaat uit vertegenwoordigers van de ISZW, politie,
KMar, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC), OM en het ministerie van JenV.”* De Natio-
naal Rapporteur ziet voor deze werkgroep een belangrijke rol weggelegd in het creëren van een stevig
fundament onder de integrale aanpak van mensenhandel door te zorgen voor samenhang tussen initi-
atieven bij verschillende ketenpartners. Deze werkgroep is echter tot op heden nog niet opgericht.’%
Daarnaast, waar alle RIEC’s in 2017 nog 177 casus mensenhandel behandelden „’S is dit in 2018 afgenomen
tot 114 casus.” Ook geeft slechts 50% van de gemeenten in de enquête van de VNG en CoMensha aan
mensenhandelcasuïstiek te kunnen bespreken in RIEC-verband en slechts 60% van de gemeenten zegt
aangesloten te zijn bij een RIEC waarbij mensenhandel in een beleidsdocument aandacht krijgt.” Bo-
venstaande cijfers lijken niet te duiden op een verstevigde rol van RIEC's in de integrale aanpak van
mensenhandel. Dit is zorgelijk gezien de cruciale rol die RIEC’s kunnen spelen in het faciliteren van in-
formatie-uitwisseling tussen bijvoorbeeld opsporingsdiensten, gemeenten en de Belastingdienst.
21.3 Bescherming en ondersteuning bij mensenhandel
Op basis van internationale verdragen en de EU-richtlijn mensenhandel heeft de Nederlandse overheid
een positieve verplichting om maatregelen te nemen die eraan bijdragen om alle vormen van mensen-
handel te voorkomen en alle slachtoffers te beschermen en te ondersteunen.” Beschermingsmaatrege-
len zijn dan ook een essentieel onderdeel van de aanpak van mensenhandel.
De bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel maakt een belangrijk onderdeel
uit van het programma Samen tegen mensenhandel. Zo gaat één van de doelstellingen die is opgeno-
men in het programma over het realiseren van een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren.…’®
Een zorgcoördinator behartigt de belangen van slachtoffers van mensenhandel en is verantwoordelijk
71 Schriftelijke informatie van Fairwork, 12 juli 2019.
72 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 13-18.
73 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14.
74 Schriftelijke informatie ministerie van JenV,8 augustus 2019.
75 LIEC, 2017, p. 18.
76 Schriftelijke informatie LIEC, 22 augustus 2019.
77 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 16-19.
78 Onder preambule 25 en art. 11 in de EU-Richtlijn mensenhandel.
79 Overhedenoverleg, 2018, p. 22.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
voor het organiseren van een samenhangend hulp- en ondersteuningsaanbod. Op dit moment is er in
30 van de 36 centrumgemeenten zorgcoördinatie gerealiseerd voor de regio.°° Dit is een positieve ont-
wikkeling. Uit de enquête van de VNG en CoMensha (zie ook S2.1.2) blijkt echter dat 30% van de deelne-
mende gemeenten niet weet of zij zorgcoördinatie hebben en zelfs 21% van hen geeft aan dat zij geen
zorgcoördinatie hebben.® Dit doet vermoeden dat gemeenten in de regio nog veelal onbekend zijn met
het feit dat er soms wel degelijk een zorgcoördinator voor de regio is aangesteld. Verder blijkt dat er op
dit moment geen uniformiteit bestaat over hoe zorgcoördinatie precies geregeld is per regio en aan welk
functieprofiel dient te worden voldaan. Zo verschilt het per regio op welke wijze de zorgcoördinator is
gefinancierd evenals het aantal uren en de taken van de coördinator. Op dit moment werkt CoMensha
aan het actualiseren van het functieprofiel waaraan een zorgcoördinator zou moeten voldoen. Het duur-
zaam borgen van zorgcoördinatie blijft dan ook een uitdaging voor de toekomst.
Een tweede ontwikkeling is het betrekken van medische professionals bij de aanpak van mensenhandel.
Mede naar aanleiding van onderzoek door de Nationaal Rapporteur naar de signalerende rol van medi-
sche professionals is op 22 november 2018 een factsheet over mensenhandel opgenomen in de meld-
code Huiselijk Geweld en Kindermishandeling®® die geldt voor medische professionals. De factsheet
kwam voort uit een samenwerking tussen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst (KNMG), Veilig Thuis, CoMensha en Movisie en helpt artsen bij het signaleren van en han-
delen bij mensenhandel en jeugdprostitutie. In het rapport van de Nationaal Rapporteur werd de minis-
ter voor Medische Zorg tevens aanbevolen om ervoor zorg te dragen dat medische professionals worden
getraind in het herkennen en doorzetten van signalen van mensenhandel. Tot op heden gebeurt dit
echter nog niet. De aanbeveling geldt dan ook onverkort.
Met het oog op het signaleren van slachtoffers van mensenhandel is CoMensha in het afgelopen jaar gestart
met de Mensenhandel Academy. Het doel hiervan is het gehele (opleidings)aanbod op het gebied van
signalering van mensenhandel overzichtelijk te bundelen, zodat professionals eenvoudiger toegang heb-
ben tot opleidingsmateriaal. Op dit digitale platform zal relevant opleidingsmateriaal komen te staan, waar-
onder gratis e-learnings, factsheets en toolkits. In het programma Samen tegen mensenhandel wordt ingezet
op een breed scala aan organisaties die een rol (moeten) spelen bij de aanpak van mensenhandel. Het digi-
tale platform kan daarbij mogelijk voorzien in het creëren van voldoende kennis en expertise-aanbod, zodat
nieuwe professionals ook voldoende toegerust zijn om met deze problematiek aan de slag te gaan.
Sinds 1 september 2018 zijn er ook diverse ontwikkelingen geweest met betrekking tot niet-Europese slacht-
offers van mensenhandel. Zo is op 1 augustus 2019 de verblijfsregeling mensenhandel, de B8/3 in de Vreem-
delingencirculaire 2000 (Vc 2000) gewijzigd met betrekking tot mogelijke slachtoffers van mensenhandel
met een Dublinstatus.®° Aanleiding voor de wijziging was een forse toename van het aantal vreemdelingen
met een Dublinstatus dat aangifte wilde doen van mensenhandel (zie hierover ook $3.6 en S4.5.1).
80 Schriftelijke informatie van CoMensha, 10 juli 2019.
81 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 19.
82 Schriftelijke informatie van CoMensha, 10 juli 2019.
83 Website KNMG, www.knmg.nl/actualiteit-opinie/nieuws/nieuwsbericht/nieuwe-knmg-meldcode-kindermishande-
ling-en-huiselijk-geweld-per-1-januari-2019-verplicht.htm (geraadpleegd 17 september 2019).
84 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 187.
85 Website CoMensha,www.comensha.nl/mensenhandel-academy/ (geraadpleegd 17 juli 2019).
86 Voor een inhoudelijke beschrijving van de wijziging, alsook meer informatie over de verblijfsregeling mensenhan-
del zie $4.2.
a)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Mogelijke slachtoffers met mensenhandel met een Dublinstatus
Buitenlandse mogelijke slachtoffers van mensenhandel (of vreemdelingen) van buiten de Euro-
pese Unie hebben vaak een Dublinstatus (zie 54.51). Dit betekent dat een vreemdeling die Europa
via een andere lidstaat dan Nederland is binnengekomen in bezit is van een visum voor een ander
land dat aangesloten is bij de Dublinverordening, of eerder in een andere lidstaat asiel heeft
aangevraagd en daar als zodanig staat geregistreerd. Volgens de Dublinverordening is dit land
verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. De vreemdeling
dient zijn of haar asielverzoek in dit land af te wachten. Vreemdelingen met een Dublinstatus
kunnen door Nederland aan het Dublinland worden overgedragen. Als een vreemdeling aangifte
doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling voor slachtoffers van men-
senhandel een tijdelijk verblijfsvergunning verstrekt aan de vreemdeling, dan vervalt de Dublin-
status. De vreemdeling hoeft in dat geval niet terug naar het Dublinland. Wanneer het tijdelijk
verblijfsvergunning op grond van verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel komt te ver-
vallen, wordt Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag.
Het merendeel van de aangiften door deze groep bevat geen opsporingsindicaties van mensenhandel
die in Nederland is gepleegd, en ook geen opsporingsindicaties die tot de identificatie van een dader
leiden.” Het kost de AVIM'’s desalniettemin veel tijd en capaciteit om deze aangiften af te nemen, waar-
door de wachttijd voor het doen van aangifte is opgelopen tot enkele maanden. Verschillende uitvoe-
ringsorganisaties vermoedden bovendien dat een groot deel van de vreemdelingen aangifte wilde doen
om (oneigenlijk) gebruik te maken van de verblijfsregeling mensenhandel ®® De wijziging van de ver-
blijfsregeling mensenhandel houdt in dat buitenlandse mogelijke slachtoffers met een Dublinstatus
alleen recht op tijdelijk verblijf hebben wanneer hun aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor
de opsporing en vervolging van mensenhandel. De politie en het OM beslissen hierover binnen een
streeftermijn van vier weken na de aangifte.°® De beslissing hierover hangt samen met de vraag of er
‘voldoende opsporingsindicaties’ zijn die wijzen op mensenhandel in Nederland, waarvoor de aanwe-
zigheid van het mogelijke slachtoffer in Nederland noodzakelijk is in het belang van de opsporing en
vervolging. Indien dit niet het geval is, zal het slachtoffer worden overgedragen aan het Dublinland.
Hoewel de rapporteur begrijpt dat er veel druk is komen te staan op de opsporing door de beschreven
toename en dat deze druk vraagt om een oplossing, is er ook kritiek op de wijziging.®° Zo leidt de wijzi-
ging tot een zekere mate van ongelijkheid tussen buitenlandse slachtoffers zonder en buitenlandse
slachtoffers met een Dublinstatus. De (vreemdelingrechtelijke) bescherming van laatstgenoemde groep
87 Deze aangiften worden ter beoordeling voorgelegd aan het Landelijk Parket. Deze beslist dan of verder opsporings-
onderzoek wordt verricht of dat de zaak vroegtijdig wordt beëindigd. In 2018 heeft het LP in totaal 233 zaken voor-
tijdig beëindigd en in de eerste helft van 2019 (tot 15 juli 2019) 216 zaken (schriftelijke informatie van het Landelijk
Parket, 17 juli 2019).
88 Website NRC, https: //www.nrc.nl/nieuws{2019/04/23/meer-migranten-claimen-slachtoffer-mensenhandel-te-zijn-
a3957918 (geraadpleegd 18 augustus 2019).
89 Brief staatsecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 28 juni 2019, Kamerstukken II, 2018/2019 28638, nr. 165.
90 Zie hierover de brief van de Nationaal Rapporteur: (www.nationaalrapporteur.nl/Publicaties/Brieven/brief-natio-
naal-rapporteur-voor-ao-mensenhandel-over-wijziging-verblijfsregeling-mensenhandel.aspx (geraadpleegd 20 au-
gustus 2019) en de brief van het Strategisch Overleg Mensenhandel: www.comensha.nl/actualiteiten{/item/brand-
brief-som-en-zoco-aan-tweede-kamer-over-invoering-tijdelijke-werkwijze-dublin-overdrachten/ (geraadpleegd
20 augustus 2019).
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
is namelijk volledig gekoppeld aan (de kansrijkheid) van het strafrechtelijk onderzoek. Dit uit zich op
twee manieren. Allereerst maken slachtoffers zónder Dublinstatus sneller aanspraak op tijdelijk verblijf
(de B8/3 uit de Vc 2000), omdat zij — ongeacht de aanwezigheid van opsporingsindicaties van mensen-
handel in Nederland — recht hebben op verblijf en bescherming nadat zij aangifte hebben gedaan of op
andere wijze meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast kunnen slachtoffer zónder Du-
blinstatus anders dan slachtoffers mét een Dublinstatus, ongeacht de uitkomst van het strafrechtelijke
onderzoek, een aanvraag doen tot voortgezet verblijf op grond van bijzondere individuele omstandig-
heden (de Bg/12 in de Vc 2000). Deze aanvraag wordt beoordeeld door de IND, waarbij wordt gekeken
naar de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer in plaats van naar het strafvorderlijke belang
van het opsporen en vervolgen van de dader. Het direct koppelen van de bescherming van slachtoffers
van mensenhandel aan het strafrechtelijk onderzoek werd door GRETA in 2014 en 2018 als onwenselijk
beschouwd.”
De wijziging van de verblijfsregeling mensenhandel heeft tot gevolg dat opsporingsdiensten een cruci-
ale rol spelen in het toekennen van (vreemdelingrechtelijke) bescherming aan slachtoffers met een
Dublinstatus. Deze beslissing is geheel afhankelijk van ‘voldoende opsporingsindicaties’ van mensen-
handel in Nederland. Het ontbreken van dergelijke opsporingsindicaties betekent echter niet dat ie-
mand geen slachtoffer van mensenhandel is. Diverse onderzoeken tonen aan dat slachtoffers van men-
senhandel vanwege angst, trauma, wantrouwen jegens autoriteiten of culturele achtergrond niet altijd
kunnen of durven te vertellen over wat hen is overkomen.” Nu in de huidige regeling zoveel gewicht
toekomt aan de opsporingsinformatie die slachtoffers kunnen overleggen, is het dan ook belangrijk dat
er door de opsporingsinstanties voldoende wordt geïnvesteerd in het creëren van verdiepte kennis en
expertise over deze groepen slachtoffers, waarbij specifiek aandacht is voor trauma en culturele achter-
grond. Dit kan mogelijk leiden tot meer relevante opsporingsinformatie.® Op dit moment wordt hierin
nog niet voorzien.
Daarnaast bestaat momenteel geen gedegen inzicht in de oorzaak en achtergrond van de recente toe-
name. Hoewel oneigenlijk gebruik van de regeling wordt verondersteld, zijn in de afgelopen jaren ook
een veelvoud aan onderzoeken verschenen die erop wijzen dat er zich grote groepen slachtoffers van
mensenhandel bevinden tussen de migratiestromen.” Het is dan ook niet ondenkbaar dat zij zelfstan-
dig of gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland.
Mensenhandel binnen de migratiestromen
Sinds 2014 heeft zowel in Europa als in Nederland een toename plaatsgevonden van het aantal
vluchtelingen en migranten. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke verwevenheid be-
staat tussen mensenhandel en mensensmokkel, en dat zich binnen de migratiestromen ook
slachtoffers van mensenhandel bevinden. In 2016 schatte de International Organization for
Migration (IOM) al dat 80% van de 11.000 Nigeriaanse vrouwen en meisjes die tussen 2014 en
91 Council of Europe, 2014; Council of Europe, 2018.
92 Tankink en Lambrichts, 2017; Can, 2016; De Jong, 2015; Klerx-van Mierlo et al., 2014.
93 Uit onderzoek van De Jong (2015) wordt ook geconcludeerd dat er bij het opnemen van aangiften van West-Afrikaan-
se slachtoffers nog te weinig rekening wordt gehouden met interculturele aspecten. Zij beveelt dan ook aan dat
opsporingsorganisaties zich meer verdiepen in de West-Afrikaanse cultuur.
94 Zie bijvoorbeeld IOM, 2018; Europese Commissie, 2016; Save the Children, 2016.
95 Europol, 2016.
8
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
2016 naar Italië afreisden, slachtoffer van mensenhandel zou zijn.°* Uit ander onderzoek van het
IOM bleek dat bij 76% van de mannelijke en 67% van de vrouwelijke ondervraagde migranten en
vluchtelingen die per boot Italië hadden bereikt, één of meerdere indicatoren van mensenhandel
werden vastgesteld.” Diverse onderzoeken wijzen bovendien specifiek op de kwetsbaarheid van
alleenstaande minderjarige vreemdelingen voor mensenhandel. Zo wordt het merendeel van de
meisjes tijdens de reis slachtoffer van seksueel misbruik en/of uitbuiting en krijgt 86% van de
jongens te maken met gedwongen arbeid.°®
Om daders én (internationale) criminele organisaties die mogelijk mensenhandel faciliteren effectief te
stoppen, en slachtoffers effectief te beschermen, is het daarom van belang dat Nederland in internatio-
naal verband onderzoek doet naar de achtergrond van de toename.
Bovendien is nog veel onduidelijkheid over hoe de overdracht van slachtoffers van mensenhandel aan
andere landen vorm krijgt en op welke wijze de uitwisseling van opsporingsinformatie tussen de Euro-
pese opsporingsdiensten eruit zal zien. Met het oog op adequate bescherming van slachtoffers is het van
belang dat er een ‘warme’ overdracht plaatsvindt tussen Nederland en het land van overdracht. Dit
houdt in dat informatie over de hulpvraag wordt gedeeld, en dat wordt gemonitord of slachtoffers van
mensenhandel ook na overdracht adequate bescherming ontvangen. Tevens is het van groot belang dat
Nederland actief opsporingsinformatie deelt met buitenlandse opsporingsdiensten om te voorkomen
dat (internationale) criminele organisaties blijven voortbestaan. De voortgang van deze samenwerking
dient dan ook periodiek te worden gemonitord en geëvalueerd. De politie- en OM-liaison die in Italië
zijn gestationeerd kunnen daarbij een belangrijke rol vervullen. In het licht hiervan is het van belang
om te benoemen dat de Tweede Kamer op 5 juli 2019 een motie heeft aangenomen die oproept tot een
verkenning naar de toedracht van de recente stijging van het aantal Dublinclaimanten dat aangifte in
Nederland doet van mensenhandel en de regering daarnaast verzoekt om extra zorg te dragen voor de
overdracht van opsporings- en zorgindicaties bij een overdracht.”°®
Tot slot bestaat de vrees dat vanwege de hoge drempel om als slachtoffer van mensenhandel met een
Dublinstatus bescherming te krijgen in Nederland, deze groep helemaal uit beeld verdwijnt van de au-
toriteiten. Als deze slachtoffers geen melding meer maken van mensenhandel vermindert niet alleen
het zicht op deze slachtoffers, maar daarmee ook aanknopingspunten voor de opsporing van daders. De
casuïstiek achter deze slachtoffers biedt immers mogelijk aanknopingspunten voor het bredere verhaal
achter structurele uitbuiting binnen migratiestromen.
Een andere ontwikkeling met betrekking tot niet-Europese slachtoffers van mensenhandel is dat in de
afgelopen jaren door heel Europa een groot aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers met onbe-
kende bestemming (mob) zijn verdwenen. Uit cijfers van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en de
jeugdvoogdij-instelling NIDOS zouden in de afgelopen 4,5 jaar ruim 1.600 kinderen in Nederland uit een
96 Website The Guardian, www.theguardian.com{global-development{2017/jan{12{/nigerian-women-trafficked-to-
italy-for-sex-doubled-2016 (geraadpleegd 21 augustus 2019).
97 IOM, 2018.
98 IOM en Unicef, 2017. Voor dit onderzoek werden in totaal 11.000 minderjarigen en jongeren bevraagd over hun er-
varingen gedurende de reis.
99 Motie van de leden Segers en Buitenweg, Kamerstukken 11, 2018/2019, 28 638, nr. 172.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
opvanginstelling zijn verdwenen. °° Daaronder bevinden zich ook zestig kinderen van Vietnamese af-
komst die zijn weggelopen uit de Beschermde Opvang (BO). De BO is speciaal opgericht voor minderja-
rigen die (vermoedelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel en extra bescherming nodig hebben. Een
uitzending van het VPRO-programma Argos naar de Vietnamese minderjarigen bracht aan het licht dat
er sterke aanwijzingen zijn dat de verdwenen kinderen slachtoffer worden van mensenhandel, onder
meer in Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en Nederland. '®' Het is al langer bekend dat specifiek deze
groep in Groot-Brittannië relatief vaak wordt uitgebuit, onder andere door gedwongen te werken in
nagelsalons, de hennepteelt en de prostitutie.'°? Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de staats-
secretaris van JenV twee onderzoeken aangekondigd. Het eerste onderzoek richt zich specifiek op Viet-
namese kinderen en zal worden uitgevoerd door het EMM. Het EMM zal de omvang onderzoeken van- en
de omstandigheden waaronder de groep Vietnamese kinderen uit de BO zijn vertrokken in de periode
van 2015 tot 2019. Dit onderzoek wordt in het najaar van 2019 verwacht. Het tweede onderzoek richt zich
niet alleen op Vietnamese kinderen, maar kijkt naar alle alleenstaande minderjarige asielzoekers die uit
opvanglocaties zijn verdwenen. Het onderzoek wordt door het ministerie van JenV uitgevoerd en is naar
verwachting in het najaar van 2019 afgerond.'°? Gezien de internationale dimensie van de problematiek
heeft de Nationaal Rapporteur erop gewezen om deze onderzoeken in Europees verband uit te voeren '°%
Uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 bleek tot slot dat 30% van alle slachtoffers van men-
senhandel die enige vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling
mensenhandel heeft gehad overstapt naar een asielprocedure. '°S Uit het onderzoek bleek bovendien dat
van de slachtoffers die na het tijdelijk verblijfsrecht niet verder gebruik maakte van de verblijfsregeling,
ruim een derde vervolgens wel een asielvraag indient. Een opvallende conclusie aangezien de mogelijk-
heden tot bescherming en verblijf op basis van de verblijfsregeling mensenhandel op dat moment nog
niet zijn uitgeput. Als slachtoffer van mensenhandel kunnen zij immers nog een aanvraag doen tot
voortgezet verblijf (zie ook $4.2). De Nationaal Rapporteur heeft daarom aanbevolen om onderzoek te
verrichten naar de reden dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers van mensenhandel kiest voor een
asielprocedure. Het is positief dat het WODC hier op dit moment een onderzoek naar uitvoert. De resul-
taten worden begin 2020 verwacht.
2.1.4 Overige ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel
De AVG en het melden van slachtoffers
Het ontbreken van een wettelijke basis op grond waarvan alle slachtoffers van mensenhandel aan Co-
Mensha kunnen worden gemeld, blijft een groot en urgent knelpunt dat vraagt om een spoedige oplos-
sing. Organisaties anders dan opsporingsinstanties, zoals hulpverleners en zorgcoördinatoren, worden
momenteel belemmerd in het melden van mensenhandelslachtoffers aan CoMensha. Omdat minder
100 Website Trouw, www.trouw.nl{/nieuws{ruim-1600-asielkinderen-zijn-in-4-5-jaar-tijd-weggelopen-uit-opvanglocati
es-b6gb7age/?referer-htps%3A%2F%2Fwww.google.com%z2F (geraadpleegd 20 augustus 2019).
101 Website Argos, www.vpro.nl/argos{/media/afleveringen{2019{Tientallen-Vietnamese-kinderen-verdwenen-uit-be-
schermde-opvang.html (geraadpleegd 16 augustus 2019).
102 ECPAT UK, Anti-slavery & Pacific Link Foundation, 2019.
103 Schriftelijke informatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid, 19 juli 2019.
104 Website Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actueel/2019/onderzoek-naar-signalen-mensenhan-
del-bij-verdwenen-kinderen.aspx (geraadpleegd 16 augustus 2019).
105 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 132.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
meldingen leiden tot minder slachtoffers in beeld en daarmee tot verminderd inzicht in de mensen-
handelproblematiek heeft de rapporteur de staatssecretaris van JenV aanbevolen om voorzieningen te
treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle slachtoffergegevens mogelijk
maakt. Inzicht is immers essentieel voor het vormen van goed geïnformeerd en gefundeerd beleid.
Dat inzicht cruciaal is wordt ook onderstreept in het programma Samen tegen mensenhandel, waarin
wordt gesteld dat voor het naar beneden brengen van het aantal slachtoffers van mensenhandel eerst
meer en beter zicht nodig is op (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.'°? Tegelijkertijd heeft de
staatssecretaris van JenV laten weten dat geen wettelijke basis wordt gecreëerd die het melden van
slachtoffers zonder toestemmingsverklaring mogelijk maakt, maar dat in plaats daarvan wordt onder-
zocht op welke andere manier het zicht op de mensenhandelproblematiek kan worden verbeterd.'®® Op
het moment van schrijven zijn de uitkomsten van dit onderzoek nog niet bekend. De bevindingen in
$2.6 tonen aan dat het aantal meldingen uit de categorie overige melders substantieel is afgenomen in
2018 ten opzichte van de voorgaande jaren. Op dit moment is daarom de vraag in hoeverre de landelijke
registratie zich nog leent voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. Het
is dan ook van groot belang dat spoedig wordt voorzien in een oplossing die het inzicht in de mensen-
handelproblematiek doet verbeteren.
Informatiedeling tussen en binnen ketenorganisaties
Ook het delen en bundelen van informatie over mensenhandel tussen en binnen ketenorganisaties
blijft problematisch. Het programma Samen tegen mensenhandel meldt dat een projectleider is aange-
steld die de werkprocessen met betrekking tot informatiedeling van de verschillende ketenorganisaties
in kaart gaat brengen en die een handelingsperspectief gaat maken over welke informatie op welke
wijze onderling gedeeld mag worden. Daarnaast inventariseert de projectleider of aanpassingen in wet-
en regelgeving nodig zijn op het gebied van informatie-uitwisseling. Waar mogelijk zal daarbij aanslui-
ting worden gezocht bij andere wetgevingstrajecten rondom informatiedeling, bijvoorbeeld in het ka-
der van de aanpak van ondermijning. Verwacht wordt dat de projectleider binnenkort met de eerste
uitkomsten van de analyses komt.'°®
Dat informatiedeling een probleem blijft, bleek onlangs weer. Regioburgemeesters luidden in septem-
ber 2017 de noodklok over de beperkingen die zij ervaren omtrent gegevensdeling in de aanpak van
ondermijning. Volgens hen is aanvullende wetgeving nodig om de gewenste versterking van de bestuur-
lijke aanpak van ondermijning te realiseren. Momenteel is het binnen gemeenten vanwege doelbin-
dingsvereisten uit de privacywetgeving of specifieke geheimhoudingsplichten lastig, soms zelfs onmo-
gelijk, om informatie te delen tussen gemeentelijke afdelingen. In de aanpak van mensenhandel kan
bijvoorbeeld informatie niet zonder meer gedeeld worden tussen de zorg- en veiligheidsafdeling binnen
één gemeente." De regioburgemeesters vroegen de minister van JenV daarom in 2017 onder andere om
in de omschrijving van de openbare-ordetaak van burgemeesters in de Gemeentewet op te nemen dat
106 Zie aanbeveling 1 in $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
107 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6.
108 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 38.
109 Volgens een mededeling van de staatssecretaris van JenV tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitutie
van de vaste commissie van JenV op 3 juli 2019, zie Handelingen I1 2018/19, 28 638, nr. 173.
110 Zie het nieuwsbericht op de website van Regioburgemeesters, wwvw.regioburgemeesters.nl/thema/technologische-
ontwikkeling-en-informatievoorziening/informatie-uitwisseling/ (geraadpleegd 22 juli 2019).
I
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
zij ook verantwoordelijk zijn voor “het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten”! Dit zou
informatie-uitwisseling en bundeling binnen gemeenten volgens hen sterk vergemakkelijken.
De minister van JenV heeft, gesterkt door een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State,
hiervan afgezien. De ministers van JenV en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben wel
laten weten het Aanjaagteam ondermijning (ATO) bereid te hebben gevonden om, in overleg met de
Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en gemeenten, een model-protocol op te stellen op basis waarvan
gemeenten informatie binnengemeentelijk kunnen uitwisselen. Bovendien worden er workshops ge-
organiseerd voor gemeenten om de kennispositie bij gemeenten te bevorderen."* De VNG, het Bureau
Regioburgemeesters en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters hebben hierop gezamenlijk de
Tweede Kamer gevraagd nieuwe oplossingen aan te kaarten bij beide ministers. Het opstellen van een
model-protocol gaat hen niet ver en snel genoeg omdat het voorstel voortborduurt op de onsuccesvol
gebleken aanpak van de laatste jaren…”'3
Gemeenten hebben de laatste jaren in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van
mensenhandel (zie het rapport van de Commissie Lenferink, "* het IBP,“5 het programma Samen tegen
Mensenhandel, en $2.1.2). Dit schept verwachtingen. De rapporteur is daarom van mening dat de rand-
voorwaarden voor gemeenten in orde dienen te zijn zodat zij in staat worden gesteld aan deze verwach-
tingen te voldoen. Bovendien, zoals de burgemeesters zelf ook aangeven, "® heeft het knelpunt van
binnengemeentelijke informatiedeling niet alleen invloed op de gemeentelijke aanpak van ondermij-
ning (en dus van mensenhandel), maar op de integrale aanpak in zijn geheel. Wanneer gemeenten hun
informatie immers niet optimaal kunnen bundelen en delen, kunnen ook ketenpartners niet van deze
informatie profiteren. Het signaal dat de regioburgemeesters gezamenlijk afgeven dient daarom met
passende urgentie te worden opgepakt.
Het voorkomen van slachtofferschap door visumbeleid
Circa 37% van de buitenlandse slachtoffers van mensenhandel zijn van buiten de EU en kunnen met uit-
zondering van niet-visumplichtige nationaliteiten, alleen op legale wijze naar Nederland afreizen indien
zij in het bezit zijn van een visum voor lang verblijf (mvv) of kort verblijf (kvv). Het ministerie van Buiten-
landse Zaken (BuZa) is verantwoordelijk voor het verstrekken van een kvv voor Nederland en andere lan-
den binnen het Koninkrijk. Vanaf 2017 hanteert het ministerie in de beoordeling van een KVV de werk-
wijze Informatie Ondersteund Beslissen (IOB)."” Dit is een beslistraject waarbij de aanvraag zoveel als
mogelijk is, wordt verrijkt met informatie over de aanvrager, en/of referent. Daarnaast worden op basis
van data of kennis, samengestelde risico- en kansprofielen bij de aanvraag betrokken. Op basis van een
weging van deze informatie wordt de aanvraag vervolgens ingedeeld in een categorie waar nader onder-
zoek wel of niet noodzakelijk wordt geacht. Dit nader onderzoek kan bestaan uit een interview met aan-
111 Regioburgemeesters, 2017, P. 5
112 Zie de brief van minister van Justitie en Veiligheid, Kamerstukken 11 2018/19, 29 911, nr. 244.
113 Website Regioburgemeesters, www.regioburgemeesters.nl/actueel?id=693 (geraadpleegd 29 augustus 2019).
114 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015.
115 Overhedenoverleg, 2018, p. 22.
116 Website Regioburgemeesters, www.regioburgemeesters.nl/actueel?id=693 (geraadpleegd 29 augustus 2019).
117 De hier vermelde informatie over de werkwijze Informatie Ondersteunend Beslissen is verkregen van een medewer-
ker van het project Informatie Ondersteund Beslissen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (schriftelijke infor-
matie, 6 september 2019).
pj)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
vrager en/of referent, of nader documentonderzoek. Informatie over de aanvrager en de referent wordt
onder meer gehaald uit bronnen van de IND, de KMar, ISZW, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het
nationaal visum informatiesysteem (NVIS). Uit deze bronnen kan blijken dat de referent eerder aanvragen
heeft ondersteund of dat de aanvrager eerder is geweigerd aan de grens met Nederland. IOB biedt ook een
kans voor preventie. IOB heeft daarom de ambitie om (potentiële) slachtoffers van mensenhandel en
smokkel, in samenwerking met betrokken partners, te identificeren, te informeren over de risico’s in
Nederland en waar zij voor hulp terecht kunnen. Het ministerie van BuZa wil het aantal beschikbare bron-
nen onder meer voor dit doel uitbreiden met bijvoorbeeld informatie van het OM. Met de inzet van deze
instrumenten en middelen beoogt het ministerie om via de visumverlening direct bij te dragen aan de
aanpak van mensenhandel. De inzet van het visumbeleid draagt verder mogelijk bij aan signalering zodat
betrokken spelers misstanden en elementen van mensenhandel kunnen aanpakken.
Internationale ontwikkelingen
De regeringen van Liechtenstein, Australië en Nederland, de Universiteit van de Verenigde Naties (UNU-
CPR) en een consortium van banken, filantropische stichtingen en verenigingen hebben zich verenigd
in The Liechtenstein Initiative for a Financial Sector Commission on Modern Slavery and Human Trafficking (hierna het
Liechtenstein Initiatief). Deze publiek-private samenwerking tracht de financiële sector te betrekken in
de wereldwijde aanpak van moderne slavernij en mensenhandel. De financiële sector kan immers op
veel verschillende manieren in aanraking komen met mensenhandel: van het investeren in malafide
bedrijven waar personeel wordt uitgebuit tot het witwassen van met mensenhandel verkregen vermo-
gen. Het Liechtenstein Initiatief besprak daarom in 2018 en 2019 meermaals de aanpak van mensen han-
del door de financiële sector, hoe banken verantwoord kunnen lenen en investeren en hoe de financi-
ele sector kan innoveren om moderne slavernij en mensenhandel in de toekomst beter aan te pakken.
In september 2019 zal het Liechtenstein Initiatief een actieplan met daarin een geïntensiveerde aanpak
aanbieden aan de Verenigde Naties. ® Het is van belang de komende jaren te blijven investeren in (in-
ternationale) publiek-private samenwerkingen en in de financiële aanpak van mensenhandel.
Daarnaast heeft het RIEC Zeeland West-Brabant samen met twee Belgische gemeenten en de Katholieke
Universiteit Leuven in 2017 en 2018 getracht beter inzicht te verwerven in administratieve- en financiële
indicatoren van seksuele- en arbeidsuitbuiting."® De ervaringen uit deze transnationale samenwerkin-
gen worden meegenomen bij de oprichting van het EU-RIEC, een internationale samenwerking tussen
Nederland, België en de deelstaat Noordrijn-Westfalen (Duitsland). Dit project bestrijkt de hele oost- en
zuidgrens van Nederland, alsook de grens tussen België en Duitsland en zal zich richten op het verster-
ken van de bestuurlijke aanpak van ondermijning in deze landen. Naar verwachting start het program-
ma in de tweede helft van 2019. °°
Tot slot heeft de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een onderzoek
aangekondigd naar de aard en omvang van ‘weeshuistoerisme’.*! Dit naar aanleiding van signalen dat
kinderen in weeshuizen in ontwikkelingslanden worden uitgebuit, bijvoorbeeld doordat zij eigenlijk
18 Website Liechtenstein Initiatief, www. financialsectorcommission.org/ (geraadpleegd 23 juli 2019).
119 Stad Antwerpen e.a, 2018, p. 5.
120 Schriftelijke informatie RIEC Limburg, 5 juli 2019.
121 Brief minister Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 21 juni 2019, Kamerstukken II 2018/19, 35 069,
nr. 12.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
geen wees zouden zijn. Nederlandse toeristen zouden hier onbewust aan bijdragen door geld te betalen
om stage te mogen lopen in een weeshuis.” In het onderzoek wordt de omvang van het weeshuistoe-
risme vanuit Nederland in kaart gebracht, naar welke landen zij reizen en welke actoren welke rol en
verantwoordelijkheid hebben in bij voorkomen hiervan.
2.2 Seksuele uitbuiting
Deze paragraaf bespreekt de ontwikkelingen in de aanpak van seksuele uitbuiting. Slachtoffers van sek-
suele uitbuiting zijn de grootste groep in Nederland van zowel het totaal aantal geregistreerde als ge-
schatte slachtoffers van mensenhandel. Bij seksuele uitbuiting gaat veel aandacht uit naar uitbuiting
binnen de prostitutie, zoals bijvoorbeeld raamprostitutie of slachtoffers van loverboys. Hoewel uitbui-
ting binnen de prostitutie de meest voorkomende vorm van seksuele uitbuiting is, zijn er ook vormen
van seksuele uitbuiting waarbij geen sprake is van fysiek contact, zoals het gedwongen verrichten van
seksuele diensten via een webcam. Bij uitbuiting binnen de seksindustrie is snel sprake van mensenhan-
del omdat de aard van de uitbuiting naast de persoonlijke vrijheid per definitie óók de lichamelijke in-
tegriteit aantast.
2.2.1 Strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting
De opsporing van seksuele uitbuiting is belegd bij de politie. Eén van de belangrijkste maatregelen om
de opsporing van seksuele uitbuiting te innoveren en te intensiveren, is de ontwikkeling van de web-
crawler. De webcrawler maakt het mogelijk om online seksadvertenties te scannen op signalen van
mensenhandel. De Prostitutie Controle Teams van enkele gemeenten maken al geruime tijd gebruik van
een webcrawler die is ontwikkeld door een private partij. Na aankondiging van de minister van Ven] in
20163, is de Nationale Politie in 2017 gestart met de ontwikkeling van een eigen webcrawler, zodat elke
AVIM hiervan gebruik kan maken bij het opsporen van uitbuitingssituaties en mensenhandelaren. De
staatssecretaris van JenV heeft inmiddels laten weten dat deze webcrawler nog dit jaar landelijk zal wor-
den geïmplementeerd.'°* Dit is positief, zeker nu steeds meer slachtoffers van seksuele uitbuiting wor-
den aangetroffen in de minder zichtbare prostitutiesectoren, zoals de thuisprostitutie (zie ook $2.4.1.1).
De Nationaal Rapporteur benadrukt het belang dat na de landelijke implementatie aandacht blijft voor
de (verdere) ontwikkeling van de webcrawler, zodat de werking daarvan kan worden geoptimaliseerd.
Daarnaast is het goed om het effect van de webcrawler op het opsporen van seksuele uitbuiting te eva-
lueren: leidt een webcrawler tot meer signalen van mensenhandel die moeten worden onderzocht,
leiden deze signalen tot meer strafrechtelijke onderzoeken en om wat voor zaken gaat het?
Een andere ontwikkeling in de strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting is verhoogde aandacht
voor de klant. Dit geldt vooral ten aanzien van de klant die tegen betaling ontucht pleegt met een zes-
122 Zie hierover ook de initatiefnota van het lid Van Haga: “Een goede bedoeling is niet altijd een goed idee: een voorstel
tot bestrijding van weeshuistoerisme.” Kamerstukken 11 2018/19, 35 069, nr. 2.
123 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 7 janu-
ari 2016, Kamerstukken 11 2015/6, 28638, nr. 500.
124 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Pros-
tütutie van 3 juli 2019, zie Handelingen Il 2018/19, 28 638, nr. 173.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
tien- of zeventienjarige.°S Het aanpakken van de klant dient de handel in ontuchtige of gedwongen
seksuele dienstverlening te bemoeilijken en daarmee mensenhandel tegen te gaan.” Voor het aanpak-
ken van ontuchtige seksuele diensterlening, ten onrechte ook wel aangeduid als jeugdprostitutie,°7
heeft het OM een verscherpte aanpak ontwikkeld, die inhoudt dat het OM vaker klanten wil vervolgen
die hebben betaald voor seks met een zestien- of zeventienjarige (artikel 248b van het Wetboek van
Strafrecht (Sr)). In het geval van een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van een minderja-
rige wordt te allen tijde ingezet op het opsporen en vervolgen van de klant.?® Naast de opsporing en
vervolging van de klant op grond van artikel 248b Sr, is ook aandacht geweest voor de berechting van de
klant. Vooral wat betreft de strafoplegging: steeds vaker wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
van enige duur opgelegd. De verwachting van de minister van JenV is dat van de verscherpte aanpak van
de politie en het OM, alsmede de forsere straffen een preventieve werking uit zal gaan. '°®
De Schiedamse zedenzaak
In de Schiedamse zedenzaak werden vijf prostituanten vervolgd voor het verrichten van seksu-
ele handeling tegen betaling met een zestienjarig slachtoffer.'*° Het slachtoffer werd uitgebuit
door een loverboy. De prostituanten kwamen in contact met de loverboy, nadat zij hadden ge-
reageerd op een valse online seksadvertentie van een meerderjarige prostituee. De loverboy
sprak met de prostituanten af op een adres in Schiedam. Eenmaal aangekomen bracht de lover-
boy de prostituanten naar een kelderbox van een flatgebouw waar zij tegen betaling seks konden
hebben met het slachtoffer. De prostituanten dienden vooraf te betalen aan de loverboy. Ten
behoeve van de seksuele dienstverlening lag er een matras op de grond. Het hof Den Haag ver-
oordeelde uiteindelijk drie prostituanten voor artikel 248b Sr. Ten aanzien van de strafmaat over-
woog het hof dat het onder de eigen verantwoordelijkheid van de prostituant valt om zich ervan
te vergewissen dat een prostituee minderjarig is, vooral wanneer — zoals in deze zaak — sprake is
van bijzondere situationele omstandigheden zoals een matras in een kelderbox. Ook overwoog
het hof dat in het geval van een overtreding van artikel 248b Sr bij de bepaling van de straf een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden het uitgangspunt is. Dit uitgangspunt is
onder meer gebaseerd op de strafbedreiging van artikel 248b Sr, de ernst van het feit van pros-
titutie door 16- en 17-jarige kinderen, de kwetsbaarheid van deze slachtoffers juist door hun
leeftijd en de negatieve, vaak psychische gevolgen die dit strafbaar feit met zich meebrengt.
125 Tegen betaling ontucht plegen met een persoon die de leeftijd van zestien maar nog niet de leeftijd van achttien jaar
heeft bereikt, is strafbaar gesteld in art. 248b Sr.
126 Aanhangsel handelingen 11 2018/19, 2892.
127 Ten onrechte omdat prostitutie in Nederland alleen is toegestaan, wanneer de prostituee de leeftijd van achttien jaar
heeft bereikt. Door een minderjarige aan te duiden als prostituee wordt het slachtofferschap miskend en wordt
mogelijk extra leed toegevoegd voor het slachtoffer. Daarnaast speelt ook de maatschappelijke normstelling een rol:
de term jeugdprostituee suggereert ten onrechte dat prostitutie een genormaliseerd en gelegaliseerd beroep is voor
minderjarigen.
128 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 28 augustus 2019. Uit eerder onderzoek van de Nationaal Rappor-
teur volgt dat tot aan 2015 nauwelijks vervolging in werd gesteld voor art. 248b Sr. Dit leidde tot de aanbeveling dat
het OM bij elk opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van minderjarigen ook dient in te zetten op het op-
sporen van klanten, zodat deze doelgroep op doelmatige en uniforme wijze wordt aangepakt. Zie Nationaal Rap-
porteur, 2016 (De klant erbij. De strafbaarstelling van seks met 16- en 17-jarigen tegen betaling).
129 Aanhangsel handelingen 11 2018/19, 2892.
130 Zie onder andere hof Den Haag 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA: 2018:2598 en ook Website NOS, www.nos.nl/
artikel/2055907-tot-megen-maanden-celstraf-in-schiedamse-kelderboxsekszaak.html (geraadpleegd 7 augustus 2019).
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
2.2.2 Bestuurlijke aanpak van seksuele uitbuiting
Gemeentelijk prostitutiebeleid
Mensenhandel en prostitutie zijn twee van elkaar te onderscheiden begrippen. Dit onderscheid hangt
samen met het uitgangspunt dat prostitutie in Nederland een legaal beroep is waarvoor volwassenen op
vrijwillige basis kunnen kiezen. Tegelijkertijd worden veel slachtoffers van seksuele uitbuiting aange-
troffen binnen de prostitutie en blijkt prostitutie daarmee een kwetsbare sector voor mensenhandel. De
regulering van prostitutie is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn daarmee ook verantwoordelijk voor de
aanpak van seksuele uitbuiting in de prostitutie?! Om de gemeentelijke aanpak van seksuele uitbuiting
in de prostitutie te versterken is ervoor gekozen om een landelijk uniform wettelijk kader te ontwikke-
len in de vorm van een vergunningsstelsel.
Inmiddels is Nederland ruim tien jaar in afwachting van wetgeving ten behoeve van dit landelijk en
uniform vergunningstelsel voor sekswerk.'*° Het wetsvoorstel hiertoe, het Wetsvoorstel regulering seks-
werk en bestrijding misstanden, zal hoogstwaarschijnlijk dit najaar in consultatie gaan.'* Het is van
belang dat dit wetsvoorstel dan ook daadwerkelijk verschijnt. Het ontwikkelen van duurzaam prostitu-
tiebeleid en een effectieve handhaving daarvan is immers niet mogelijk zolang onduidelijk blijft wat de
strekking is van het nieuwe vergunningstelsel. Vanwege ontwikkelingen in de prostitutiesector, zoals de
verschuiving van prostitutie naar minder zichtbare sectoren, zijn een aantal gemeenten vooruitlopend
op het wetsvoorstel reeds aan de slag gegaan met de manier waarop, en onder welke voorwaarden,
sekswerkers hun diensten binnen hun gemeente mogen aanbieden. Het meest in het oog springend is
wellicht de erkenningsplicht voor thuiswerkende sekswerkers in Assen en drie andere Drentse gemeen-
ten. Deze gemeenten benaderen sinds begin 2019 thuiswerkende sekswerkers actief met een uitnodi-
ging voor een erkenningsgesprek. In een dergelijk gesprek worden de rechten en plichten van sekswer-
kers toegelicht zoals gratis medische controles, hulp bij psychosociale problemen en toegang tot
uitstapprogramma’s. Bovendien wordt onderzocht of een sekswerker vrijwillig werkt. Deze erkennings-
plicht is géén vergunningplicht, maar wel een manier voor de gemeenten om met thuiswerkende seks-
werkers in contact te komen en hen indien nodig te ondersteunen. Thuiswerkende sekswerkers die niet
reageren op de uitnodiging van de gemeente worden door de gemeentelijke handhaving bezocht om
alsnog een erkenningsgesprek aan te gaan. Indien de sekswerker zich nog steeds niet wil laten erkennen
zal de gemeente niet sanctioneren, maar zal de zorg geïntensiveerd worden.…'**
Ook de gemeente Utrecht probeert het werk van zelfstandige sekswerkers beter te faciliteren. Bij de in-
richting van het Nieuwe Zandpad worden werkplekken gecreëerd die sekswerkers kortdurend kunnen
huren om via internet geworven klanten te ontvangen. Hierdoor vergroot de gemeente Utrecht het aan-
tal verschillende sekswerkers dat gebruik kan maken van legale werkplekken en kan de gemeentelijke
131 Zie over de decentralisatie van de beheersing en regulering van prostitutie en de rol van gemeenten Nationaal Rap-
porteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), Hoofdstuk 4.
132 Uitgebreide informatie over dit wetsvoorstel en de geschiedenis daarvan staat in $4.3 in Nationaal Rapporteur, 2016
(Prostitutie en mensenhandel) en in $2.4.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
133 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV gedaan tijdens het Algemeen Overleg mensenhandel
en prostitutie van 3 juli 2019, Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173.
134 Website Binnenlands Bestuur, www. binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/assen-begonnen-met-erkenningsplicht-
sekswerkers.9610925.lynkx (geraadpleegd 23 juli 2019).
B SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
handhaving, zorg en politie zodoende toezicht houden op een grotere groep sekswerkers.'* Eenzelfde
constructie voor het online werven van klanten wordt in Amsterdam overwogen bij de herinrichting van
het Wallengebied. Dit maakt onderdeel uit van een breder traject waarin middels scenario’s gekeken
wordt (of en) hoe raamprostitutie in het Wallengebied uitgeoefend kan worden. Deze scenario’s variëren
van het sluiten van alle ramen tot juist het uitbreiden van het aantal werkplekken. De Amsterdamse
gemeenteraad en het college zullen uiteindelijk één scenario kiezen en verder uitwerken.'3$
Uitstapprogramma'’s voor sekswerkers
In het regeerakkoord is structureel € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een landelijk dekkend netwerk
van uitstapprogramma’s voor sekswerkers die hulp en ondersteuning willen bij het stoppen met, al dan
niet gedwongen, sekswerk. Het evaluatierapport van de huidige Regeling Uitstapprogramma’s Prostitu-
ees II (RUPS II) concludeert dat er tot op heden nog geen landelijk dekkend netwerk van uitstappro-
gramma’s is gerealiseerd. Er blijkt dat sommige regio’s niet alle delen van de regio en niet alle doelgroe-
pen (bijvoorbeeld mannelijke sekswerkers, illegale sekswerkers en thuiswerkers) voldoende bedienen.
Bovendien blijkt een objectieve evaluatie van de resultaten en een vergelijking tussen uitstapprogram-
ma’s niet mogelijk. Volgens het WODC is dit mede te wijten aan het ontbreken van uniforme rapporta-
geformats.'®? Het ministerie van JenV heeft naar aanleiding van deze evaluatie aangekondigd te komen
tot een tijdelijke anderhalf jaar durende regeling (tot 31 december 2020), RUPS II, om de resultaten uit
de evaluatie toekomstbestendig te verwerken. Belangrijk uitgangspunt is hierbij onder andere een pas-
send hulpaanbod voor alle doelgroepen 3 De Nationaal Rapporteur merkt hierbij op dat er nog steeds
geen sprake lijkt van een uniform rapportageformat voor de RUPS III. Dit is echter van belang om ten
tijde van de evaluatie van de RUPS III, in tegenstelling tot de evaluatie van de RUPS IL, de resultaten te
kunnen meten en vergelijken. Dit is nodig om de uitstapprogramma’s doorlopend te blijven verbeteren.
2.2.3 Bescherming en ondersteuning bij seksuele uitbuiting
Tussen 1 september 2018 en 31 augustus 2019 hebben zich diverse ontwikkelingen voltrokken met be-
trekking tot de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Deze paragraaf
gaat allereerst in op de verschillende projecten ten aanzien van seksuele uitbuiting die in het program-
ma Samen tegen mensenhandel zijn opgenomen. Vervolgens worden diverse relevante onderzoeken
met betrekking tot seksuele uitbuiting besproken. Tot slot wordt ingegaan op drie groepen slachtoffers
van seksuele uitbuiting waarvoor in het afgelopen jaar bijzondere aandacht is geweest.
De bescherming en ondersteuning van specifiek slachtoffers van seksuele uitbuiting neemt in het pro-
gramma Samen tegen mensenhandel een prominente plek in. Aangezien slachtoffers van seksuele uit-
buiting de grootste groep van zowel het totaal aantal geregistreerde als geschatte slachtoffers van men-
senhandel in Nederland vormen, is dit een begrijpelijke keuze (zie Hoofdstuk 3). Eén van de maatregelen
die is opgenomen in het programma is het verbeteren van de signalering van loverboys door Veilig
Thuis"? In het afgelopen jaar is in 11 van de 26 Veilig Thuis locaties een aandachtsfunctionaris mensen-
handel benoemd. Deze heeft een adviserende en coördinerende rol bij vermoedens van mensenhandel.
135 Zie het raadsvoorstel ten behoeve van de raadsvergadering van de Gemeente Utrecht, 16 juni 2019, kenmerk 11675,
„2.
136 Website Gemeente Amsterdam, www.amsterdam.nl/nieuws/nieuws/anders-wallen/ (geraadpleegd 23 juli 2019).
137 Regioplan, 2019, p. 49.
138 Zie brief van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Kamerstukken 11 2018/19, 34 193, nr. 9.
139 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 12.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
De verschillende aandachtsfunctionarissen komen tweemaal per jaar bijeen om knelpunten met elkaar
te bespreken.…'*° Het is een positieve ontwikkeling dat Veilig Thuis meer bij de signalering van mensen-
handel wordt betrokken. Tegelijkertijd ontbreekt het vooralsnog aan zicht op de resultaten waartoe deze
investering heeft geleid.'*! Zo heeft Veilig Thuis in 2018 bijvoorbeeld geen slachtoffermeldingen ge-
maakt bij CoMensha. Het is van belang dat gedegen wordt gemonitord in hoeverre het betrekken van
Veilig Thuis ook daadwerkelijk tot het gewenste effect leidt.
Een tweede maatregel die in het programma is opgenomen heeft betrekking op het verbeteren van de
signalering van en het inzicht in de aard en omvang van mensenhandel in de jeugdhulpverlening. Uit
de registraties van CoMensha blijkt dat jeugdhulpinstellingen vrijwel geen slachtoffers melden (zie
S3.6). Dit lijkt enerzijds voort te komen uit het feit dat slachtoffers van mensenhandel nog onvoldoende
worden gesignaleerd en doorverwezen binnen de jeugdhulpverlening.'®* Anderzijds vormt de beno-
digde toestemmingsverklaring van het slachtoffer en/of de ouders een belangrijk obstakel voor het kun-
nen maken van een melding. Momenteel voert CoMensha een project uit met als doel de signalering
van slachtoffers van seksuele uitbuiting binnen de jeugdzorg te verbeteren en het zicht op de aard en
omvang van me@nsenhandelproblematiek binnen de jeugdzorg te vergroten? Aan het project doen vier
jeugdhulpinstellingen mee en de resultaten worden begin 2020 verwacht. '4*
Met betrekking tot hulpverlening zijn in 2019 ook extra opvanglocaties gerealiseerd voor meerderjarige
slachtoffers van mensenhandel waarbij sprake is van meervoudige problematiek zoals slachtoffers met
een verslaving, psychische problematiek en/of een (licht) verstandelijk beperking (LVB).'* Dit naar aan-
leiding van een onderzoek van de Universiteit van Tilburg en CoMensha uit 2018, waaruit bleek dat bij
een groot deel van de Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting sprake is van complexe zorgvra-
gen, maar dat het huidige zorgaanbod veelal niet goed is afgestemd op de specifieke behoefte van deze
groep. °° In totaal zullen er gefaseerd 36 plekken worden opengesteld in de gemeenten Almere, Alk-
maar, Amsterdam, Rotterdam en Zwolle. CoMensha zal tweejaarlijks een rapportage uitbrengen over de
bezetting van de opvang en na drie jaar zal de nieuwe werkwijze worden geëvalueerd. '#7
In het programma Samen tegen mensenhandel wordt ook specifiek aandacht gevraagd voor slachtoffers
van seksuele uitbuiting met een LVB. Hoewel uit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om een be-
trouwbaar beeld te geven van het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting met een LVB, bestaan er
sterke aanwijzingen dat dit voor een aanzienlijk gedeelte van deze slachtoffers geldt*® Naar aanleiding
hiervan heeft het landelijk kenniscentrum LVB in februari 2017 een project afgerond waarin diverse in-
140 Schriftelijke informatie CoMensha, 10 juli 2019.
141 In Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor Seksueel Geweld tegen Kinderen 2016) wordt ook het belang van
informatie over Veilig Thuis in het zicht krijgen op de jeugdhulpketen benadrukt.
142 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd concludeerde in haar rapport naar de kwaliteit van de gespecialiseerde
jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2018) dat deze groep slachtoffers
onvoldoende wordt gesignaleerd en/of doorverwezen naar de gespecialiseerde jeugdhulp.
143 Website CoMensha, www.comensha.nl/projecten/jeugdzorg/ (geraadpleegd 18 juli 2019).
144 Schriftelijke informatie CoMensha, 28 augustus 2019.
145 Website Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/actueel{nieuws/2019/04/12/extra-opvang-slachtoffers-mensenhandel
(geraadpleegd 19 juli 2019).
146 Bollen et al, 2018.
147 Schriftelijke informatie CoMensha, 10 juli 2019.
148 EMM, 2017; Nanhoe et al., 2018.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
strumenten zijn ontwikkeld voor professionals die werken in een LVB- en GGZ-instelling. '®® In het pro-
gramma is opgenomen dat de kennis over deze problematiek en over de kwetsbaarheid van deze groep
voor uitbuiting zal worden verspreid onder LVB- en GGZ-instellingen. Gezien de kwetsbaarheid van deze
groep voor mensenhandel is het van belang dat hiermee snel gestart wordt. Het is vooralsnog echter
onbekend wanneer dit zal gaan gebeuren.
Tot slot is in het afgelopen jaar aandacht geweest voor de positie van slachtoffers binnen het strafproces.
Onderzoek naar de aangiftebereidheid van Nederlandse, minderjarige slachtoffers van seksuele uitbui-
ting door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) uit 2018 wees uit dat er diverse
factoren zijn die slachtoffers weerhouden van het doen van aangifte."°° In het onderzoek wordt onder
meer gewezen op de belasting en duur van het strafproces en op angst van slachtoffers voor de mensen-
handelaar en zijn/haar netwerk. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de politie de aanbeveling
opgevolgd om samen met het OM en het CKM een pilot te starten met het doel de aangiftebereidheid
van minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting te verhogen. In de pilot — die naar verwachting in
januari 2020 van start zal gaan — wordt onder meer ingezet op het bieden van bescherming aan slachtof-
fers in een zo vroeg mogelijk stadium, op het vergroten van het vertrouwen in het strafrechtelijk proces
en op het voorkomen van secundaire victimisatie. Het is de bedoeling dat de effecten van de pilot wor-
den geëvalueerd.'S*
In de te bespreken periode zijn ook enkele onderzoeken met betrekking tot slachtoffers van seksuele
uitbuiting van start gegaan. Zo zijn er in 2019 twee onderzoeken naar effectieve zorg en begeleiding van
slachtoffers van mensenhandel gestart die onderdeel uitmaken van het onderzoeksprogramma Kinder-
mishandeling bij ZonMw. * In het eerste onderzoek wordt de effectiviteit van zeven zorgprogramma's
onderzocht die momenteel worden aangeboden in jeugdhulpinstellingen. Het tweede onderzoek gaat
in op de factoren die van invloed zijn op een succesvol behandeltraject bij loverboyslachtoffers. Slacht-
offers van seksuele uitbuiting ontvangen niet altijd op het juiste moment de benodigde zorg, bijvoor-
beeld omdat zij niet worden herkend. In het onderzoek wordt onder meer ingegaan op de vraag waarom
slachtoffers niet als zodanig zijn herkend en welke hulp zij ontvangen. De resultaten van de onderzoe-
ken worden in 2021 verwacht. Naar aanleiding van de toegenomen aandacht voor jongensslachtoffers
van seksuele uitbuiting, is in 2019 ook een onderzoek gestart naar de behandelmethodieken voor jon-
gens die seksueel zijn uitgebuit. Het is vooralsnog onbekend wanneer de resultaten van dit onderzoek
worden verwacht.
In het afgelopen jaar is tot slot ook aandacht geweest voor specifieke groepen slachtoffers van seksuele
uitbuiting. In de eerste plaats geldt dat voor minderjarigen die weglopen vanuit een (zorg)instelling.
Naast de reeds besproken alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVs) die in afgelopen jaren veel-
vuldig vanuit de Beschermde Opvang of een COA-locatie vertrokken (S2.1.3), geldt dit ook voor Neder-
landse kinderen. Hoewel precieze cijfers over het aantal weglopers vanuit jeugdzorg niet voorhanden
zijn, blijkt uit onderzoek van Defence for Children (DEC) dat het naar schatting van de politie om onge-
149 Website Kenniscentrum LVB,www.kenniscentrumlvb.nl/actueel{/handreikingen-voor-hulp-aan-slachtoffers-van-
mensenhandel-loverboys/ (geraadpleegd 14 augustus 2019).
150 Leermakers et al., 2018.
151 Mondelinge informatie CKM, 9 juli 2019.
152 Website ZonMw, www.zonmw.nl{nl/actueel{/nieuws/detail/item/twee-nieuwe-onderzoeken-naar-effectieve-zorg-
en-begeleiding-voor-slachtoffers-van-loverboys-en-mense/ (geraadpleegd 17 juli 2019).
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel n
veer 20.000 kinderen op jaarbasis gaat, waaronder ook slachtoffers van seksuele uitbuiting. '® Bij laatst-
genoemde groep zou het vooral gaan om meisjes met een LVB die tijdens de vermissing een groot risico
lopen om opnieuw slachtoffer van mensenhandel te worden. Er zijn diverse factoren die bijdragen aan
het weglopen van slachtoffers, zoals onder meer een drang om bij haar ‘vriendje’ te zijn, verzet tegen
‘opsluiting’, de sfeer en bejegening in de zorginstelling en een gebrek aan perspectief waardoor behan-
deling niet goed aanslaat.“ In het onderzoek wordt de vraag opgeworpen of slachtoffers van mensen-
handel wel in gespecialiseerde zorginstellingen terecht komen en of de geboden hulp wel adequaat is.
In 2018 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al dat slachtoffers van mensenhandel nog
onvoldoende worden doorverwezen naar gespecialiseerde zorginstellingen. SS Tot slot wijst het onder-
zoek van DEC erop dat de samenwerking tussen de politie en jeugdhulp nog sterk verbeterd kan worden.
Zo wordt er nog te vaak te weinig informatie gedeeld, bestaat er onduidelijkheid over wie welke verant-
woordelijkheid heeft bij een vermissing, en worden vermissingen door de wijze van melden, de grote
aantallen en het capaciteitsgebrek bij de politie vaak niet als urgent opgepakt, terwijl soms wel directe
actie is vereist "56
Een tweede groep slachtoffers waarvoor in het afgelopen jaar aandacht is gekomen, betreft meisjes met
anorexia die zich bevinden op zogeheten pro-anorexiawebsites. Op deze websites komen meisjes en
jongens met anorexia met elkaar in contact en delen zij tips over afvallen. In verkennend onderzoek van
de Nationaal Rapporteur uit 2016 werd reeds gewezen op de kwetsbaarheid van deze groep voor men-
senhandel en seksueel geweld”? Uit de voorlopige resultaten van een onderzoek van CKM, GZZ Rivier-
duinen Eetstoornissen Ursula en Proud2Bme blijkt dat op deze zogeheten pro-anorexiawebsites ook
volwassen mannen actief zijn die deze meisjes ‘helpen’ om af te vallen in ruil voor naaktfoto’s of seks.'5®
Van de zestig meisjes met anorexia die een enquête op de website van Proud2Bme invulden, gaf 96% aan
dat zij gevraagd waren om foto’s te sturen, en werd meer dan de helft van hen gevraagd om fysiek af te
spreken met hun ‘coach’. Het definitieve onderzoek wordt in het najaar van 2019 verwacht, maar daarop
vooruitlopend heeft de minister van JenV reeds een campagne op dit thema aangekondigd.’ In hoe-
verre er nog verdere beschermingsmaatregelen zullen worden getroffen is vooralsnog onduidelijk.'*°
Een laatste relevante groep waarvoor in de te bespreken periode aandacht is geweest, betreft West Afri-
kaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting. Het Leger des Heils publiceerde in november 2018 een on-
derzoek over de stappen die Nigeriaanse en Ghanese slachtoffers van mensenhandel zetten nadat zij uit
een uitbuitingssituatie zijn geraakt'*! Hieruit blijkt dat slachtoffers ook nadat zij uit de situatie zijn
153 De Witte, 2019, p. 9.
154 De Witte, 2019, p. 30.
155 Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2018.
156 De Witte, 2019, p.32.
157 Nationaal Rapporteur, 2016 (Zicht op Kwetsbaarheid), p. 36-40.
158 Website NOS, www.nos.nl{/op3/artikel{/2287012-pro-anorexia-coach-blijkt-vaak-man-met-seksuele-bedoelingen.
html (geraadpleegd 17 juli 2019).
159 Website NOS, www.nos.nl/op3/artikel/2287050-minister-pro-anorexia-coaches-walgelijk-in-najaar-campagne.html
(geraadpleegd 17 juli 2019).
160 In het kader hiervan is er ook een debat aangevraagd in de Tweede Kamer over pro-anorexia coaches die meisjes
misbruiken. Het is vooralsnog onbekend wanneer deze plaats zal vinden. Zie website Tweede Kamer, www. tweede-
kamer.nl{debat_en_vergadering{plenaire_vergaderingen/details/activiteit?id=2019A02554 (geraadpleegd 16 augus-
tus 2019).
161 Leger des Heils, 2018.
(9)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
gekomen, zeer kwetsbaar blijven voor mensenhandel en soms opnieuw worden uitgebuit door (hand-
langers van) hun initiële mensenhandelaar of door nieuwe uitbuiters. Deze kwetsbaarheid komt voort
uit het feit dat deze slachtoffers in Nederland vaak in de illegaliteit verblijven, bijvoorbeeld omdat het
strafproces voortijdig is afgesloten en zij daarmee hun verblijfsrecht op basis van de verblijfsregeling
mensenhandel verliezen. In het rapport worden tien aanbevelingen gedaan, waaronder het investeren
in een cultuur-sensitieve en trauma-geïnformeerde wijze van werken bij de politie en het onderzoeken
van de criminele netwerken die deze mensenhandel faciliteren. De Nationaal Rapporteur onderschrijft
deze twee aanbevelingen, zeker in het licht van de al eerder genoemde wijziging van de verblijfsregeling
mensenhandel ten aanzien van Dublinclaimanten (zie $2.1.2). Daarbij is het van belang dat het onder-
zoek naar deze criminele organisaties in internationaal verband wordt uitgevoerd.
2.2.4 Publiek-private samenwerking ten aanzien van seksuele uitbuiting
De overheid en de (semi)private organisaties werken soms samen in de aanpak van mensenhandel. Een
voorbeeld hiervan is het project What Design Can Do. Dit betreft een initiatief van het OM en het innova-
teplatform van ministerie van JenV, waarbij samen met (industrieel) ontwerpers is gekeken hoe het
thema seksuele uitbuiting van minderjarigen bij een breed publiek onder de aandacht kan worden ge-
bracht en beter kan worden gesignaleerd. '°? Het project heeft geleid tot meerdere vernieuwende ideeën.
Eén van deze ideeën, No Place for Sex Trafficking, wordt vanaf september z019 uitgevoerd.'®? Het betreft
een certificeringssysteem voor bedrijven in de horeca (zoals hotels, vakantieparken maar ook taxibedrij-
ven) die zich committeren aan het actief voorkomen en verstoren van seksuele uitbuiting. Deelnemen-
de bedrijven ontvangen een certificaat wanneer minimaal 60% van de medewerkers een op de branche
toegespitste training heeft gevolgd die hen in staat stelt signalen van uitbuiting te herkennen en hen
ook een handelingsperspectief biedt. Door middel van een certificaat kunnen bedrijven hierover op een
positieve manier naar buiten treden, wat mogelijk ook leidt tot meer bewustwording bij bezoekers en
waardoor een signaal wordt afgegeven aan potentiele daders en klanten. Het OM wil naast No Place for
Sex Trafficking aan de slag met drie andere vernieuwende initiatieven en probeert de uitvoering van die
ideeën te realiseren
2.3 Arbeidsuitbuiting
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel waarbij sprake is van gedwongen arbeids- of dienst-
verlening zonder seksuele component. Gedwongen arbeid vindt vaak plaats in het domein werk en inko-
men. Doorgaans is sprake van een formele werkgever-werknemersrelatie en is de sector waarin de uit-
buiting plaatsvindt georganiseerd (denk aan de tuinbouwsector of de binnenvaart). Bij gedwongen
dienstverlening ontbreekt vaak een arbeidsovereenkomst en is de sector waarin de tewerkstelling plaats-
vindt ongeorganiseerd (denk aan uitbuiting binnen het huishouden of van au pairs). Naast arbeidsuit-
buiting in de zin van mensenhandel, dat wil zeggen een gedwongen tewerkstelling die strafbaar is onder
162 Website What Design Can Do, www.whatdesigncando.com/no-minor-thing-challenge/ (geraadpleegd 23 augustus
2019).
163 Schriftelijke informatie van OMSpaces, 23 augustus 2019.
164 Schriftelijke informatie van OMSpaces, 23 augustus 2019. Het gaat om de ideeën Schaamstreken, PenisDialogen en
The Shocking Truth. Om deze ideeën een stap verder te krijgen is financiering nodig. Het OM doet daarom mee met
het [DOLS-programma van OCW zie website Project IDOLS, www.projectidols.nl{portfolio_page/seksuele-uitbui-
ting-minderjarigen/ (geraadpleegd 23 augustus 2019).
1
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
artikel 273f Sr, wordt ook wel gesproken van uitbuiting in de zin van ernstige benadeling. Hiervan is
sprake wanneer malafide werkgevers werknemers bijvoorbeeld ernstig onderbetalen, hen laten werken
in slechte werksituaties of andere grove overtredingen van de arbeidswetten begaan maar waarbij niet
aan alle vereisten uit artikel 273f Sr wordt voldaan…®5 ISZW is verantwoordelijk voor zowel de aanpak van
arbeidsuitbuiting (dit doen de rechercheurs bij de Directie Opsporing als de aanpak van ernstige bena-
deling (dit doen de inspecteurs bij de afdeling Toezicht). ISZW streeft naar een geïntegreerde samenwer-
king tussen de opsporingsdienst en het inspectieprogramma bij de afdeling Toezicht, wat inhoudt dat
er coördinatie is tussen alle relevante onderdelen van ISZW om gezamenlijk problemen als ernstige
benadeling en arbeidsuitbuiting aan te pakken '°
Sinds 2017 werkt de afdeling Toezicht van ISZW programmatisch. Dit houdt in dat ISZW aan de hand van
risicoanalyses bepaalt binnen welke thema’s en sectoren de grootste risico’s bestaan op bijvoorbeeld
oneerlijk of onveilig werk. Dit leidt tot programma’s gericht op specifieke thema’s (bijvoorbeeld het
programma ‘Schijnconstructies, cao-naleving en fraude’) en op bepaalde sectoren (bijvoorbeeld het
programma ‘Agrarisch en groen’ of ‘Horeca en detailhandel”). Aan de hand van de risicoanalyse wordt
ook bepaald hoe de handhavingscapaciteit de komende jaren wordt ingezet. Arbeidsuitbuiting is één
van de thema’s met een eigen programma. Vanuit het themaprogramma Arbeidsuitbuiting wordt input
geleverd aan alle sectorprogramma’s zodat tijdens controles binnen bepaalde sectoren aandacht is voor
signalen van mensenhandel en/of ernstige benadeling. Daarnaast beschikt het programma Arbeidsuit-
buiting over eigen inspecteurs die gerichte controles uitvoeren op ernstige benadeling.
De doorontwikkeling van de aanpak van arbeidsuitbuiting is één van de vijf actielijnen in het program-
ma Samen tegen mensenhandel. Deze actielijn bevat maatregelen die zowel betrekking hebben op de
strafrechtelijke aanpak door ISZW-DO als de bestuurlijke aanpak door de afdeling Toezicht. Ook is aan-
dacht voor de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van arbeidsuitbuiting en ernstige benade-
ling. Vanwege de beoogde geïntegreerde samenwerking tussen de opsporingsdienst en het inspectie-
programma van ISZW zullen deze tezamen worden besproken.
2.3.1 Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van arbeidsuitbuiting
Uitbreiding capaciteit ISZW
Het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst uit 2017 vermeldt dat in een oplopende reeks jaarlijks €50
miljoen wordt vrijgemaakt om de handhavingsketen van ISZW te versterken? De helft van het gehele
budget zal in 2023 worden ingezet op het domein ‘Eerlijk Werk’'f? Deze versterking houdt in dat ISZW
tussen 2017 en 2023 gaat groeien met circa 340 fte. In 2018 is met de eerste €13 miljoen van deze extra
middelen de bezetting van ISZW reeds uitgebreid met 123 fte. Dit betreffen voornamelijk inspecteurs en
rechercheurs. Deze nieuwe inspecteurs en rechercheurs doorlopen eerst een opleidingstraject alvorens
165 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 20.
166 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019a, p. 46.
167 VVD, CDA, D66 & ChristenUnie, 2017, p. 8.
168 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 37-39. Onder ‘oneerlijk werk’ verstaat de ISZW werk waarbij
sprake is van overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), Wet arbeid vreemdelin-
gen (Wav), Arbeidstijdenwet (Atw), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), Wet arbeidsvoorwaar-
den gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU), Wet op het algemeen verbindend en het onverbin-
dend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Avv).
p)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
zij operationeel ingezet kunnen worden. Volgens de vuistregel die ISZW hanteert, leidt de uitbreiding
van 2018 tot een verhoogde operationele inzet in 2019.°® De Nationaal Rapporteur benadrukt dat bij de
uitbreiding van capaciteit, ook de kwaliteit van die capaciteit aandacht verdient. De randvoorwaarden
dienen aanwezig te zijn om inspecteurs te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel en
rechercheurs zich te laten specialiseren in de opsporing van arbeidsuitbuiting. In 2018 is reeds een stij-
ging te zien in het aantal door de ISZW-DO gemelde slachtoffers bij CoMensha (zie $3.6) en vanwege de
capaciteitsuitbreiding verwacht de Nationaal Rapporteur dat deze stijging zich de komende jaren door-
zet.
Intensivering van de aanpak van arbeidsuitbuiting
Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 blijkt dat daders van uitbuiting buiten de seksindustrie
(een verzamelnaam voor arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting) veel minder vaak strafrechtelijk
worden aangepakt dan daders van seksuele uitbuiting. Dit betekent dat deze daders minder vaak worden
gedagvaard, veroordeeld en gestraft.”° Een verklaring hiervoor kan zijn dat de jurisprudentie over de
reikwijdte van de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in artikel 273f Sr niet eenduidig is.” Dit kan
van invloed zijn op hoe arbeidsuitbuiting in de strafrechtketen wordt beoordeeld: meldingen, aangiften
en strafrechtelijke onderzoeken worden mogelijk niet opgepakt of doorgezet, omdat de bewijsgrens
onduidelijk is. Het bevorderen van een rechtsontwikkeling op dit punt vereist een intensivering en gro-
tere diversiteit aan zaken van arbeidsuitbuiting die worden voorgelegd aan de rechter.”* Dit vraagt van
ISZW om meer signalen en meldingen van arbeidsuitbuiting in meer verschillende sectoren te onder-
zoeken, zodat het OM kan inzetten op een gerichte opsporing en vervolging van zaken die naast norme-
rend ook rechtsvormend zijn.’
Naast de beschreven uitbreiding van de handhavingscapaciteit bij ISZW noemt het programma Samen
tegen mensenhandel een aantal andere maatregelen die kunnen bijdragen aan intensivering van de
strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting. Zo werkt ISZW sinds enkele maanden met een Operatio-
neel Informatiepunt Mensenhandel (OICM). Het OICM is onderdeel van ISZW-DO en vormt het punt
waar alle meldingen en signalen van arbeidsuitbuiting binnenkomen. ”* Gecertificeerde mensenhan-
delrechercheurs van het OICM zijn verantwoordelijk voor het afnemen van alle intakegesprekken en
aangiften.'”° Door de intakegesprekken en aangiften door hetzelfde team te laten afnemen, beoogt IS-
ZW-DO een zorgvuldig en professioneel proces in te richten voor slachtoffers van mensenhandel waarbij
hun bescherming voorop staat en wat de inhoudelijke beoordeling ten behoeve van de opsporing on-
dersteunt.?° Ook streeft ISZW-DO ernaar om op deze wijze meer eenduidigheid te creëren als het gaat
om de beslissing ten aanzien van het verlenen van de bedenktijd”? Mocht een intakegesprek of aan-
gifte onvoldoende opsporingsindicaties bevatten om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen arbeids-
169 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019a, p. 83.
170 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $8.1.2.2 en $8.2.3.
171 Zie hierover uitgebreid Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $2.2.3 en $2.5.
172 De Hoge Raad kwam tot een gelijkluidende conclusie in het jaarverslag van 2018. Zie Hoge Raad, 2019.
173 Zie Aanbeveling 4 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $8.2.3.
174 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 21.
175 Mondelinge informatie van het OICM, 3 juli 2019.
176 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 50.
177 Zie hierover Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 3.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
uitbuiting, dan zet het OICM dit signaal door naar de afdeling Toezicht zodat deze mogelijk bestuurlijk
kan optreden tegen ernstige benadeling.
De aanpak van ernstige benadeling
ISZW treedt niet alleen strafrechtelijk op tegen arbeidsuitbuiting, maar ook bestuursrechtelijk tegen
ernstige benadeling. Dit gebeurt vanuit het themaprogramma Arbeidsuitbuiting. De meeste capaciteit
gaat momenteel nog naar het reactief oppakken van binnengekomen signalen en meldingen. Hierdoor
is er weinig ruimte om (proactief op basis van eigen informatie en analyses controles uit te voeren. De
ISZW streeft er daarom naar de balans tussen (proactief en reactief werk de komende jaren te herstellen
(naar de verhouding 50:50 in 2020)."®
Ook verkennen de ministeries van SZW en JenV mogelijke beleids- en wetswijzigingen om de handha-
ving en de aanpak van ernstige benadeling te versterken”? Reden hiervoor is dat het in de praktijk soms
als ingewikkeld wordt ervaren om hier effectief tegen op te treden: omdat geen sprake is van arbeidsuit-
buiting in de zin van artikel 273f Sr kan alleen worden opgetreden tegen de overtreding van verschil-
lende arbeidswetten en/of andere strafbare feiten. *° Bovendien maken slachtoffers van ernstige bena-
deling geen aanspraak op de bescherming en opvang waar de slachtoffers van arbeidsuitbuiting recht
op hebben (zie ook $2.3.3). De verkenning dient te leiden tot inzicht of — en zo ja welke — beleids- en/of
wetswijzigingen nodig zijn om daders passend aan te pakken en slachtoffers adequaat te ondersteunen.
Daarnaast dient de verkenning te leiden tot inzicht wat nodig is om in de praktijk te kunnen komen tot
een integrale gecoördineerde aanpak, waarbij de barrières die in zo’n geval kunnen worden toegepast
in kaart zijn gebracht®' Deze barrières zijn het vervolgen voor een ander strafbaar feit, de mogelijkhe-
den voor bestuurlijk optreden of de mogelijkheden voor civielrechtelijk optreden. Onderdeel van de
verkenning is ook onderzoek naar het zogenaamde ‘Belgische model’. In België bestaat een strafbaar-
stelling voor economische uitbuiting, waarbij dwang(middelen) geen onderdeel uitmaken van de de-
lictsomschrijving maar enkel als strafverzwarende omstandigheid gelden, waardoor deze niet hoeven te
worden bewezen om tot een veroordeling voor mensenhandel te komen. ®* Daarnaast biedt de strafwet-
geving in België ook ruimte om minder zware overtredingen op het gebied van werk en inkomen, die in
Nederland via het bestuursrecht worden afgedaan, strafrechtelijk aan te pakken.
Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling
Bestuurlijk optreden tegen arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling is een onderdeel van de integrale
aanpak tegen mensenhandel (zie 51.2). Juist binnen ISZW, waar toezicht en opsporing plaatsvinden bin-
nen dezelfde organisatie, is een geïntegreerde aanpak goed te realiseren. Om de integratie van opspo-
ringsonderzoek met het themaprogramma Arbeidsuitbuiting te verstevigen, gaat de ISZW vanaf dit jaar
178 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 46-56.
179 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 22.
180 Er kan bijvoorbeeld bestuurlijk worden opgetreden tegen overtredingen van de Wet minimumloon en minimum-
vakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Voorbeelden van andere strafbare feiten
waarvoor kan worden vervolgd, zijn de tewerkstelling van een illegale vreemdeling, oplichting of dwang. In be-
paalde gevallen kan de gedraging ook een fiscaal delict opleveren.
181 Mondelinge informatie van het ministerie van JenV en het ministerie van SZW, 30 augustus 2019.
182 Voor uitgebreide informatie over de verschillende dwangmiddelen die onderdeel zijn van de delictsomschrijving
van art. 273f Sr zie $2.2.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
meldingen actief delen tussen het themaprogramma en de opsporing via een Informatieplein.? Dit
Informatieplein betreft in feite een tweewekelijks overleg tussen het OICM en het themaprogramma
Arbeidsuitbuiting, ®* waarbij alle signalen en meldingen van arbeidsuitbuiting worden besproken die
in deze periode zijn binnengekomen. Vervolgens beoordelen ze gezamenlijk welke vorm van optreden
op dat moment het meest passend is: bestuurlijk of strafrechtelijk.®5 Deze samenwerking is positief en
kan het begin zijn van een duurzame integrale aanpak van arbeidsuitbuiting.
Monitoren bestuurlijke aanpak
Zoals reeds beschreven speelt de bestuurlijke aanpak van mensenhandel, en dus ook van arbeidsuitbui-
ting, een steeds grotere rol. Zicht op de aard en omvang van deze bestuurlijke aanpak ontbreekt echter.
De Nationaal Rapporteur heeft eerder aanbevolen om het monitoren van de volledige dadergerichte
aanpak mogelijk te maken. Het jaarverslag 2018 van de ISZW vermeldt dat in 2018 bij het programma
Arbeidsuitbuiting in totaal 138 zaken in behandeling waren.” Het is echter, onder andere, onduidelijk
hoeveel signalen bij het programma zijn binnengekomen, hoeveel verdachten er bestuurlijk zijn aan-
gepakt, hoeveel slachtoffers er betrokken waren, in welke sectoren er precies bestuurlijk is ingegrepen.
Inzicht hierin is van belang om te komen tot een betere aanpak van ernstige benadeling. De Nationaal
Rapporteur roept ISZW dan ook op om de volledige bestuurlijke aanpak te monitoren zodat het effect
daarvan bekend wordt.
Risicoanalyse en programmering ten behoeve van toezicht
Zoals reeds gesteld, werkt ISZW programmatisch op basis van risicoanalyses. Dit blijkt voor het domein
‘Eerlijk werk’ lastig, omdat gegevens over de kans op bepaalde risico’s zoals uitbuiting of illegale tewerk-
stelling ontbreken. Deze risico’s hebben immers, meer dan bijvoorbeeld het risico op fysieke overbelas-
ting of gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen, een verborgen karakter.'** Ten
behoeve van een gedegen risicoanalyse op het gebied van oneerlijk werk en arbeidsuitbuiting werkt
ISZW daarom aan een monitor Eerlijk Werk. '®® ISZW beoogt met deze monitor zicht te krijgen op het
aantal overtredingen van wet- en regelgeving op het terrein van eerlijk werk, op het aantal mensen dat
aan deze overtredingen is blootgesteld en op de kenmerken van de overtreders en benadeelden.…'®° On-
danks dat een volledig beeld over deze risico’s (nog) niet bestaat, zijn de risico’s op het gebied van on-
eerlijk werk en arbeidsuitbuiting wel duurzaam ondergebracht in de sector- en themaprogramma'’s van
ISZW.'®! De monitor Eerlijk Werk geeft mogelijk meer inzicht in arbeidsuitbuiting en de Nationaal Rap-
porteur is dan ook benieuwd naar het resultaat.
Het programmatisch werken houdt ook in dat ISZW aan de hand van risicoanalyses de sectoren selec-
teert waarbinnen de grootste risico’s bestaan, en op basis daarvan bepaalt hoe de handhavingscapaciteit
183 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 49.
184 Meer specifiek het project Ernstige Benadeling dat onderdeel is van het themaprogramma Arbeidsuitbuiting.
185 Mondelinge informatie van het OICM, 31 juli 2019.
186 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
187 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019b, p. 75.
188 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 9.
189 Op het moment van schrijven is de monitor Eerlijk Werk nog niet gepubliceerd.
190 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 9.
191 Arbeidsuitbuiting is aangemerkt als een van de prioritaire thema’s met een eigen themaprogramma. Inspectie So-
ciale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 22; Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 22.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
moet worden ingezet. ISZW probeert zodoende een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te berei-
ken met de totaal beschikbare capaciteit. Met betrekking tot de risico’s op het gebied van arbeidsuitbui-
ting is deze selectie vooral gebaseerd op het aantal reeds eerder geconstateerde overtredingen en signa-
len van mensenhandel binnen de geprioriteerde sectoren van ISZW.'** Een mogelijke valkuil van deze
wijze van selecteren is dat de focus (en daarmee capaciteit) van ISZW voornamelijk blijft uitgaan naar
sectoren die zijn opgenomen in de sectorprogramma’s, waardoor geen of minder aandacht en capaciteit
overblijft voor misstanden in sectoren die niet in sectorprogramma’s zijn opgenomen. De Nationaal
Rapporteur vindt het van belang dat de inzet van capaciteit wordt gebaseerd op een gedegen risicoana-
lyse en verwacht dat de monitor Eerlijk Werk daaraan kan bijdragen.
Het bevorderen van een flexibele inzet van capaciteit
ISZW heeft in haar Meerjarenplan 2019-2022 aangegeven een moderne en flexibele organisatie te willen
zijn en haar informatiepositie te willen verstevigen. '® Zodoende is het themaprogramma Meldingen,
verzoeken en preventie van oneerlijk werk opgestart. Meldingen en verzoeken die betrekking hebben
op sectoren of thema’s waarvoor géén programma bestaat, kunnen door de inspecteurs van dit thema-
programma opgepakt worden. Hierdoor houdt ISZW handhavingsdruk op het gehele domein van werk
en inkomen en blijft ISZW flexibel inzetbaar.'** Op deze manier verwacht ISZW een maximaal maat-
schappelijk effect te bereiken met de beschikbare middelen en menskracht. '® Bovendien is de afdeling
Toezicht bezig een ‘quick response team’ op te starten om nog sneller signalen van misstanden en ern-
stige benadeling op te kunnen pakken. Dit team, bestaande uit inspecteurs, moet snel op een melding
kunnen afgaan en voortvarend kunnen handhaven in het geval van schrijnende arbeidssituaties waarin
slachtoffers ernstig worden benadeeld.'®* De Nationaal Rapporteur onderschrijft dat flexibele capaci-
teitsinzet vereist is om adequaat in te kunnen grijpen als er misstanden plaatsvinden buiten de geprio-
riteerde sectoren. Onderstaande voorbeelden illustreren het belang hiervan.
Misstanden bij riviercruises en nagelsalons
In september 2018 publiceerde Investico, een platform voor onderzoeksjournalistiek, een artikel
over misstanden op riviercruiseschepen. Hierin werd geconstateerd dat personeelsleden, door-
gaans geworven in Oost-Europa of Azië, op riviercruiseschepen op grote schaal worden uitge-
buit.'9? Riviercruises zijn echter niet door ISZW als sector geprioriteerd. Hierdoor had de controle
van riviercruiseschepen in 2018 geen prioriteit.'®® Dit terwijl ISZW als gevolg van inspecties in 2017
nog bijna een half miljoen euro aan boetes heeft opgelegd aan riviercruises.'99
192 De geprioriteerde sectoren zijn de sectoren waarbinnen zich de grootste risico’s voordoen en die daarom een eigen
sectorprogramma hebben.
193 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 34.
194 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 48.
195 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 12.
196 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 21.
197 Website Investico, www. platform-investico.nl/artikel{rijncruise-drijft-op-arbeidsuitbuiting/ (geraadpleegd 17 juli
2019).
198 Antwoorden van minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 14 november 2018, Kamerstukken I1 2018/19, nr. 643.
199 Website Trouw, www.trouw.nl{nieuws/voor-het-personeel-is-zo-n-reisje-langs-de-rijn-bepaald-geen-feest-bc48
c3bs/ (geraadpleegd 7 augustus 2019).
(9)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Een vergelijkbare situatie deed zich voor toen de NOS in januari 2019 berichtte dat er nauwelijks
toezicht is op nagelsalons, terwijl er zorgwekkende signalen zijn van mensenhandel.°°® Het aan-
tal nagelsalons in Nederland groeit sterk en eerder werden in Engeland, België en Spanje reeds
Vietnamese medewerkers aangetroffen die in nagelsalons werden uitgebuit. Ook Europol en de
FIOD stellen dat nagelsalons aantrekkelijk zijn om geld wit te wassen of illegalen tewerk te stel-
len. ISZW heeft dan ook bij de helft van de 29 gecontroleerde nagelsalons uiteenlopende over-
tredingen geconstateerd. Het controleren van nagelsalons kreeg echter geen prioriteit vanwege
een gebrek aan concrete signalen van mensenhandel dan wel ernstige benadeling. In reactie op
Kamervragen liet de staatssecretaris van SZW weten dat de aanpak van misstanden in nagelsa-
lons de blijvende aandacht heeft van ISZW.°°' Bovendien deed de staatssecretaris een oproep aan
burgers om verdachte situaties te melden. Meldingen helpen ISZW immers bij interveniëren en
kunnen daarnaast de prioritering beïnvloeden.”
Samenwerking ISZW met andere stakeholders
Om haar maatschappelijk effect te vergroten zet ISZW de komende jaren in op het versterken en verbre-
den van samenwerking met externe partners zoals politie, OM, Belastingdienst, gemeenten en het Uit-
voeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Dit zal onder andere gebeuren in samenwerkings-
verbanden als het RIEC of de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI).°°* Dit is in overeenstemming
met de afspraken uit het programma Samen tegen Mensenhandel. In dit kader is de bilaterale overeen-
komst tussen ISZW en de gemeente Amsterdam interessant om te noemen. Eind 2018 zijn de ISZW en de
gemeente Amsterdam gekomen tot een overeenkomst omtrent gegevensuitwisseling. Hierbij is afge-
sproken dat ISZW de gemeente informeert als horecabedrijven beboet worden voor bijvoorbeeld onder-
betaling of illegale tewerkstelling. De burgemeester van de gemeente Amsterdam kan vervolgens be-
stuurlijke maatregelen treffen (bijvoorbeeld sluiting of intrekking van de drank- en horecavergunning)
tegen dergelijke horecaondernemingen. In 2018 zijn door deze werkwijze 9 vergunningen ingetrokken
en zijn zes waarschuwingen afgegeven.°°* De Nationaal Rapporteur moedigt ISZW aan om deze werk-
wijze te verbreden naar andere sectoren en gemeenten in Nederland.
2.3.2 Bescherming en ondersteuning bij arbeidsuitbuiting
Met betrekking tot de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van arbeidsuitbuiting hebben
zich enkele ontwikkelingen voltrokken. Zo is in het programma opgenomen dat ISZW onderzoek zal
uitvoeren naar drie groepen die kwetsbaar zijn voor arbeidsuitbuiting. De drie groepen waarnaar onder-
zoek zal worden uitgevoerd zijn 1) arbeidsmigranten 2) personen met een LVB en 3) minderjarigen. De
uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het nieuwe meerjarenprogramma van
ISZW op het gebied van arbeidsuitbuiting.°°5
200 _ Website NOS, www.nos.nl/op3/artikel{2267236-zorgen-om-uitbuiting-in-goedkope-nagelsalons.html (geraad-
pleegd 7 augustus 2019).
201 Kamerstukken 11 2018/19, nr. 1614.
202 Website NOS, www.nos.nl/artikel/2267647-staatssecretaris-meld-misstanden-in-nagelsalons.html (geraadpleegd
7 augustus 2019).
203 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 15.
204 Website ISZW, www. inspectieszw.nl/actueel{nieuws/2018/12/21/horecaondernemers-riskeren-sluiting-na-boete (ge-
raadpleegd 30 juli 2019).
205 Schriftelijke informatie van ISZW, 31 juli 2019.
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
Hoewel slachtoffers van arbeidsuitbuiting recht hebben op dezelfde voorzieningen en zorg als andere
slachtoffers van mensenhandel, blijkt het in de praktijk vaak moeilijk voor slachtoffers van arbeidsuit-
buiting om achterstallig loon te ontvangen.°°®* De reden hiervoor is dat de maatregelen ter bescherming
en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel zijn gekoppeld aan het strafrecht. Uit de Dader-
monitor mensenhandel 2013-2017 bleek echter dat het aantal zaken van arbeidsuitbuiting in de straf-
rechtketen gering is waardoor in feite ook maar weinig slachtoffers aanspraak kunnen maken op deze
beschermingsmaatregelen. Alhoewel een slachtoffer ook via de civiele weg een schadeclaim of loonvor-
dering kan indienen, is het maar zeer de vraag in hoeverre slachtoffers dit weten te bewerkstelligen.
Civiele procedures zijn immers ingewikkeld, kostbaar en langdurig. In het kader van het programma
start het ministerie van SZW daarom met een verkenning naar de gang van zaken rondom het terugvor-
deren van loon en toegang tot rechtsbijstand voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting. De verwachting is
dat in dit najaar de uitkomsten van deze verkenning en eventuele maatregelen worden gepresenteerd.
Het programma Samen tegen mensenhandel zet ook actief in op een bestuursrechtelijke aanpak van
mensenhandel. Het strafrecht wordt dan ook een ultimum remedium genoemd. Hoewel het soms ef-
fectiever kan zijn om andere handhavingssystemen te gebruiken dan het strafrecht, brengt een sterke
focus op een bestuursrechtelijke aanpak wel een risico mee voor de bescherming van slachtoffers. De
(vreemdelingenrechtelijke) bescherming van slachtoffers van mensenhandel is namelijk direct gekop-
peld aan (de medewerking aan) het strafproces. De beslissing om een zaak strafrechtelijk of bestuurs-
rechtelijk te onderzoeken, heeft daarmee grote gevolgen voor de rechtspositie van het slachtoffer. Bij
de opsporing van arbeidsuitbuiting speelt dit eens te meer, aangezien de grens tussen het strafrechtelijk
opsporen en bestuurlijk handhaven op voorhand vaak niet direct duidelijk is.°® Met het oog op de in-
ternationale verplichting om slachtoffers van mensenhandel te beschermen, is het daarom van groot
belang dat aandacht is voor de rechtspositie van slachtoffers van arbeidsuitbuiting ongeacht of er een
strafrechtelijk of bestuursrechtelijke proces plaatsvindt.
2.3.3 Publiek-private samenwerking ten aanzien van arbeidsuitbuiting
Publiek-private samenwerking begint een steeds grotere rol te spelen in de aanpak van arbeidsuitbui-
ting. Zo is ISZW-DO een samenwerking aangegaan met de ABN AMRO en de Universiteit van Amsterdam,
waarbij de bank aan de hand van financiële indicatoren ongebruikelijke transacties identificeert en deze
meldt bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU). De FIU kan vervolgens op basis van deze onge-
bruikelijke transacties signalen van arbeidsuitbuiting doorgeven aan ISZW-DO. De pilot beoogt het tij-
dig signaleren van arbeidsuitbuiting te bevorderen. De eerste fase van deze pilot heeft enkele tientallen
ongebruikelijke situaties ontdekt en gemeld bij de FIU.°°° Sinds maart 2019 participeren ook andere
Nederlandse banken in het project. Dit is een positieve ontwikkeling, aangezien een samenwerking met
meerdere grote banken niet alleen kan leiden tot meer financiële signalen en informatie die mogelijk
de start kunnen vormen van een strafrechtelijk onderzoek (zoals bijvoorbeeld transacties tussen ver-
schillende banken), maar ook tot het tegengaan van een zogenaamd waterbedeffect. Bovendien kan
deze werkwijze zicht bieden op verdienmodellen van mensenhandelaren.
206 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 22.
207 Schriftelijke informatie van ISZW, 31 juli 2019.
208 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
209 Website Trouw, www.trouw.nl{nieuws/abn-amro-speurt-met-big-data-succesvol-naar-uitbuiting-en-mensenhandel-
b63oagod/ (geraadpleegd 18 juli 2019).
8
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
CoMensha en Fairwork hebben het initiatief genomen om een samenwerking met de hotelsector op te
richten. Hiertoe is een werkgroep opgericht bestaande uit ISZW, Defence for Children-ECPAT, de Nationale
Politie en het Functioneel Parket. Alle deelnemers aan deze werkgroep verzamelen eigen informatie en
signalen over uitbuiting in de hotelsector en hebben ook het EMM hierbij betrokken om signalen van uit-
buiting (zowel seksuele- als arbeidsuitbuiting) te verzamelen en te analyseren. Deze analyse wordt eind 2019
verwacht en moet leiden tot een stappenplan voor het voorkomen van alle vormen van mensenhandel in
de gehele hotelketen (ook bijvoorbeeld leveranciers) die gericht is aan hoteldirecties en leidinggevenden.”°
Op 22 mei heeft het Leger des Heils een Europese campagne gelanceerd met het doel de vraagzijde van
mensenhandel te doen afnemen.” In Nederland richt de campagne zich op het creëren van bewustzijn
onder consumenten dat ook producten die in Nederland verkocht worden door slachtoffers van men-
senhandel kunnen zijn vervaardigd. Het is van belang dat naast de opsporing van daders en bescherming
van slachtoffers ook stevig wordt ingezet op het verminderen van de vraagzijde naar producten en dien-
sten die door uitbuiting tot stand zijn gekomen. In het programma Samen tegen mensenhandel gaat
hier momenteel nog onvoldoende aandacht naar uit.
Naast bewustzijn bij consumenten komt er ook langzaamaan meer aandacht voor de rol van producenten
in het aanpakken van mensenhandel in de productieketen. Eén daarvan is de Wet zorgplicht kinderarbeid”?
Deze wet is op 14 mei 2019 aangenomen door de Eerste Kamer.”* De wet verplicht bedrijven, ook niet-Ne-
derlandse bedrijven die (online) producten of diensten aanbieden op de Nederlandse markt, om te onder-
zoeken of de door hen geleverde producten en diensten tot stand zijn gekomen met behulp van kinderar-
beid. Daarnaast moeten bedrijven een plan van aanpak opstellen en uitvoeren in het geval een redelijk
vermoeden van kinderarbeid bestaat. Niet-naleving van de wet kan worden gesanctioneerd met een be-
stuurlijke boete of, in het geval van herhaaldelijk verzuim, strafrechtelijke vervolging. Alhoewel het positief
is dat bedrijven concrete maatregelen moeten nemen om kinderarbeid tegen te gaan, is op het moment van
schrijven nog veel onduidelijk over de implementatie, handhaving en evaluatie van de wet. Zo is nog niet
bekend welke instantie als toezichthouder zal worden aangesteld.”* De Nationaal Rapporteur benadrukt
dat het effect van de wet in sterke mate afhankelijk is van de wijze waarop deze wordt uitgevoerd en verwacht
dat hier op korte termijn meer over bekend wordt. Bovendien heeft de Nationaal Rapporteur meermaals
gepleit voor het verbreden van de reikwijdte van de wet van kinderarbeid naar mensenhandel.*5 De wet gaat
immers over het belang van verantwoord ondernemen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van gedwon-
gen arbeid door kinderen. Dit zou echter ook het uitgangspunt ten aanzien van volwassenen moeten zijn.
2.4 Criminele uitbuiting
Bij mensenhandel met het oogmerk van criminele uitbuiting worden personen gedwongen tot het ver-
richten van arbeid of diensten die strafbaar zijn gesteld. Hierbij kan gedacht worden aan het onder
210 Programma Samen tegen Mensenhandel, p.26 en mondelinge informatie FairWork, 9 augustus 2019.
211 Website Leger des Heils, htps://aht.legerdesheils.nl/ (geraadpleegd 25 juli 2019).
212 Zie het voorstel van wet, Kamerstukken 11 2015/16, 34 506, nr. 2.
213 Handelingen1 2018/19, nr. 28, item 5.
214 In de wet staat dat bij Algemene Maatregelen van Bestuur een toezichthouder in het leven zal worden geroepen.
215 Website Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actueel/2017/rapporteur-laat-wet-tegen-kinderarbeid-
ook-over-mensenhandel-gaan.aspx (geraadpleegd 16 augustus 2019).
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
dwang moeten plegen van diefstal of het verwerken van drugs. Het moeten ronselen van nieuwe slacht-
offers is tevens een vorm van criminele uitbuiting. In zaken waarin sprake is van criminele uitbuiting is
aandacht voor het zogenoemde ‘non-punishmentbeginsel’ van groot belang. Dit schrijft voor dat staten
de mogelijkheid moeten creëren om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of bestraffen voor
strafbare feiten die zij tijdens de mensenhandelsituatie hebben begaan.
2.4.1 Strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting
Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 blijkt dat er betrekkelijk weinig aandacht is voor crimi-
nele uitbuiting in de strafrechtketen. In de periode van 2013-2017 zijn er jaarlijks tussen de drie en zeven
opsporingsonderzoeken naar criminele uitbuiting verricht en ging slechts 20% van de zaken die bij het
OM werden ingeschreven over uitbuiting buiten de seksindustrie (een verzamelnaam voor arbeidsuit-
buiting en criminele uitbuiting).”$ Ook zijn in de periode van 2014-2018 zeer weinig slachtoffers van
criminele uitbuiting gemeld aan CoMensha (zie S3.4.1). Dit lijkt erop te duiden dat slachtoffers minder
worden gesignaleerd of herkend als mensenhandelslachtoffer en dat de aanpak van criminele uitbuiting
achterblijft in vergelijking met andere vormen van mensenhandel.*7
Alhoewel het programma Samen tegen mensenhandel het aanpakken en frustreren van meer daders van
criminele uitbuiting noemt als gewenst resultaat, bevat het programma nagenoeg geen maatregelen die
gaan over de intensivering van de strafrechtelijke aanpak.®® De aangekondigde maatregelen richten
zich voornamelijk op het vergroten van de signalering onder professionals in de zorg, (jeugd)hulpver-
lening en vreemdelingenketen door middel van een voorlichtingsfilm en het opstellen van handelings-
kaders (zie $2.4.2). Omdat slachtoffers van criminele uitbuiting vaak in beeld komen bij instanties op
het moment dat zij klassieke strafbare feiten plegen zoals winkeldiefstal of zakkenrollen, is het echter
van belang dat ook de professionals die dit soort feiten constateren, opsporen en vervolgen deze vorm
van mensenhandel herkennen. Onder andere om deze reden is het essentieel dat de training van alle
eerstelijns politiemedewerkers (zie hierover $2.1.1) op zorgvuldige wijze wordt geïmplementeerd en
geborgd. Daarnaast zou het goed zijn om ook andere professionals in de strafrechtketen, bijvoorbeeld
medewerkers van de KMar die de algemene politietaak uitoefenen op Schiphol of officieren van justitie
die zaken afdoen binnen ZSM,*® te trainen op het herkennen van signalen van criminele uitbuiting. Tot
slot blijft het goed om de bewustwording over criminele uitbuiting te vergroten bij professionals buiten
de strafrechtketen, zoals bijvoorbeeld baliemedewerkers of handhavers van gemeenten en professionals
werkzaam in het onderwijs.
Het programma Samen tegen Mensenhandel vermeldt ook dat georganiseerde criminele uitbuiting in
het Tactisch programma mensenhandel 2018-2019 van de Landelijke Eenheid en het Landelijk Parket is
216 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $4.5.1 en $5.3.2. Ook hadden van de 212 uit-
spraken uit de periode van 1 april 2017 tot 5 januari 2019, slechts 12 uitspraken betrekking op criminele uitbuiting
(zie $2.2.4 in Nationaal Rapporteur, 2019).
217 De vier grootste gemeenten van Nederland herkennen het beeld dat de aanpak van criminele uitbuiting achterblijft
en hebben dit onderstreept in een brief aan de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid ten behoeve van het Al-
gemeen Overleg van 3 juli 2019 (niet gepubliceerd).
218 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 9.
219 ZSM is een werkwijze waarmee het OM beoogt om veelvoorkomende criminaliteit daadkrachtig en snel aan te pak-
ken. Onderdeel hiervan is dat zo spoedig mogelijk na de aanhouding van de verdachte een afdoeningsbeslissing
wordt genomen.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
opgenomen.”° Volgens het Landelijk Parket heeft de Landelijke Eenheid naar aanleiding van dit pro-
gramma wel opsporingsonderzoeken naar mensenhandel verricht.“ In hoeverre deze opsporingson-
derzoeken zien op criminele uitbuiting en in hoeverre er verdachten zijn doorgestroomd in de straf-
rechtketen, is onduidelijk. Overigens heeft de Landelijke Eenheid in 2018 wederom geen slachtoffers
gemeld aan CoMensha (S3.6).
2.4.2 Bestuurlijke aanpak van criminele uitbuiting
Het programma Samen tegen mensenhandel stelt dat de kennis die is opgedaan in het programma
Aanpak uitbuiting Roma kinderen door het CCV landelijk zal worden verspreid en doorontwikkeld in
samenwerking met gemeenten. Het CCV heeft toolkits, geeft workshops en ook de projectleider Multi-
probleemgezinnen (MPG) met een Roma-achtergrond van het CCV ondersteunt actief gemeenten met
hulpvragen rondom deze doelgroep. Rondom het project MPG met een Roma-achtergrond zijn inmid-
dels verschillende vruchtbare initiatieven. Zo is het voormalig ‘proeftuinoverleg’ doorontwikkeld naar
het Landelijk Innovatieplatform Multiprobleemgezinnen Roma (LIP MPG Roma) waarin gemeenten,
het ministerie SZW en JenV en enkele landelijke organisaties zoals het CCV en het Leger des Heils plaats-
nemen, en naar het Strategisch Beraad waarin bestuurders van al deze partijen zitten.” Deze aanpak
van MPG met een Roma-achtergrond ziet echter op veel bredere (multi)problematiek dan louter crimi-
nele uitbuiting. Bovendien speelt criminele uitbuiting zich niet enkel af in de Romagemeenschap. Het
is daarom belangrijk om de aanpak van criminele uitbuiting niet te concentreren op risicoprofielen, in
dit geval vaak minderjarigen die behoren tot de Roma-gemeenschap, maar om te vertrekken vanuit het
fenomeen criminele uitbuiting: profijttrekking door een ander te dwingen criminele delicten te plegen.
2.4.3 Bescherming en ondersteuning bij criminele uitbuiting
In de afgelopen jaren is de aandacht en het bewustzijn voor criminele uitbuiting toegenomen. Tegelij-
kertijd zijn er blijvende zorgen over de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van deze vorm
van mensenhandel. Zo riepen Unicef en Defence for Children in 2018 op tot betere bescherming en
ondersteuning van kinderen die slachtoffer worden van criminele uitbuiting.”® Het Leger des Heils gaf
aan dat met name slachtoffers van criminele uitbuiting die behoren tot de Roma-gemeenschap nog vaak
als dader worden aangemerkt.”* Onderzoek van Defence for Children en het Leger des Heils uit novem-
ber 2018 liet zien dat de identificatie van slachtoffers van criminele uitbuiting behorende tot de Roma-
gemeenschap door de politie en hulpverlening in de afgelopen jaren wel is verbeterd.” Het verspreiden
en borgen van kennis over het fenomeen vraagt echter blijvende aandacht. Daarnaast blijft het bieden
van effectieve bescherming aan deze slachtoffers en het vinden van een duurzame oplossing een grote
uitdaging. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat veel kinderen na kortere of langere tijd uit de jeugd-
hulpinstelling verdwijnen of worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Het onderzoek wijst
onder andere op meer aandacht voor het betrekken van jongeren in het zoeken naar een oplossing en
op het werken met cultural mediators om een vertrouwensband op te bouwen. In mei 2018 stelde de staats-
220 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14. Meer informatie over de rol van de Landelijke Eenheid staat in $2.1.1.
221 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 3 juli 2019.
222 Website CCV, www. hetccv.nl/onderwerpen{/multiprobleemgezinnen-met-een-roma-achtergrond/helpdesk/lande-
lijk-innovatieplatform-en-strategisch-beraad/ (geraadpleegd 23 juli 2019)
223 Unicef en Defence for Children, 2018, p. 25-28.
224 Zie https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2213064-honderden-roma-kinderen-in-nederland-uitgebuit.html (geraad-
pleegd op 20 augustus 2019).
225 De Witte, 2018.
61
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel n
secretaris van Justitie en Veiligheid dat er in overleg met het ministerie van VWS, de VNG, politie en het
OM werd gekeken naar het ontwikkelen van een specialistisch zorg- en opvangaanbod voor slachtoffers
van criminele uitbuiting? Het is vooralsnog niet bekend waartoe dit heeft geleid.
Tegelijkertijd is het van belang dat de focus van criminele uitbuiting zich niet louter blijft richten op (min-
derjarige) slachtoffers behorende tot de Roma-gemeenschap. In het Verenigd Koninkrijk is recent het besef
ontstaan dat criminele uitbuiting veelvuldig voorkomt onder Britse jongeren die deel uitmaken van (jeugd)
bendes. Het gaat hierbij met name om kinderen met een kwetsbare achtergrond die zich in eerste instantie
vrijwillig aansluiten bij een bende. Vervolgens worden zij door middel van geweld onder controle gehou-
den en gedwongen tot bijvoorbeeld het vervoeren van of handelen in drugs.” Tussen 2016 en 2018 steeg
het aantal geregistreerde Britse slachtoffers van mensenhandel van 326 naar 1.625. Dit kwam voornamelijk
door een grote stijging van het aantal jongeren dat crimineel werd uitgebuit.”® Naar aanleiding daarvan
riep de Britse Children's Commissioner op om van de criminele uitbuiting van kinderen een nationale prioriteit
te maken, en wees daarbij op de belangrijke rol voor scholen en medische professionals.°® Het is belang-
rijk dat in Nederland ook meer aandacht komt voor criminele uitbuiting van jongeren. Uit enquêtes onder
scholieren blijkt dat vijf tot tien procent van de jongeren in Nederland is onderdeel is van een problemati-
sche jeugdgroep.“ Verkennend onderzoek en signalen uit het veld laten bovendien zien dat ookin Neder-
land jongeren op scholen worden geronseld om al dan niet gedwongen te werken in de drugshandel.**
Honderden jongeren werkzaam in de cocaïnehandel in Nederland
In juli 2019 sloeg het RIEC Midden-Nederland, dat gemeenten, het OM en de politie ondersteunt,
alarm over het grote aantal kinderen dat is betrokken bij drugshandel in de regio. De organi-
satie is zeer bezorgd over het aantal kinderen dat voornamelijk in de cocaïnehandel verzeild is
geraakt. Hoewel niet exact bekend is om hoeveel personen het gaat, zouden alleen in de regio
Midden-Nederland al honderden jongeren hierbij betrokken zijn. Criminele organisaties ronselen
de jongeren op straat, maar ook via sociale media, en zij zouden worden ingezet om cocaïne te
verwerken en distribueren, op de uitkijk te staan maar soms ook om een overval te plegen. In
Midden-Nederland wordt door middel van het project Straatwaarde(n) nu extra ingezet op de
aanpak van deze problematiek. Het doel hiervan is om jongeren niet alleen te straffen, maar om
hen ook op andere gedachten te brengen.
Het is van belang dat ook scholen een belangrijke rol gaan spelen bij de aanpak hiervan. Het feit dat het
ministerie van OCW geen rol speelt bij het programma Samen tegen mensenhandel dient dan ook te
worden beschouwd als een gemis.
226 Brief van de staatssecretaris van JenV, 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28638, nr. 161, p. 14.
227 Children's Commissioner, 2019.
228 Website National Crime Agency, www.nationalcrimeagency.gov.uk/news/nearly-7-o00-potential-victims-of-slavery-
and-trafficking-reported-in-2018 (geraadpleegd 22 juli 2019).
229 Website Children's Commissioner, www.childrenscommissioner.gov.uk/2019/02/28{childrens-commissioner-for-
england-warns-the-same-mistakes-that-led-to-child-sexual-exploitation-failings-are-being-repeated-with-gangs/
(geraadpleegd 22 juli 2019).
230 NSCR, 2017.
231 Website Volkskrant, www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond{jongeren-geronseld-voor-prostitutie-of-drugshandel-
hoe-criminele-bendes-grip-hebben-op-scholen-in-nederland-b282f841/ (geraadpleegd 22 juli 2019).
232 Website RTL Nieuws, www.rtInieuws.nl{nieuws/nederland/artikel{4794321/kinderen-cocainehandel-drugs-bende-
steeds-meer-toename (geraadpleegd 15 augustus 2019).
62
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
2.5 Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering
Elke handeling waardoor iemand gedwongen wordt om een of meerdere organen af te staan wordt ge-
classificeerd als mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering. Over deze vorm van mensen-
handel is in Nederland nog altijd weinig bekend. Daarom is ervoor gekozen om in deze paragraaf geen
indeling te maken in de verschillende domeinen.
Naast dat er weinig bekend is over mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering, is er tevens
weinig aandacht voor deze vorm van mensenhandel in Nederland. Zo richt het programma Samen tegen
mensenhandel zich niet op deze vorm van mensenhandel, aangezien deze niet als dreiging is gekwali-
ficeerd in het Nationaal Dreigingsbeeld 2017. In de Veiligheidsagenda 2019-2022 is gedwongen or-
gaanverwijdering daarentegen wel opgenomen.
Slachtoffers van deze vorm van mensenhandel komen in Nederland slechts sporadisch in beeld. Tussen
2014 en 2018 zijn zes slachtoffers van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering gemeld
bij CoMensha, waarvan vier in het afgelopen jaar (zie $3.4.1). Tegelijkertijd zijn er signalen dat Neder-
landse burgers wel degelijk een rol spelen als afnemers van organen in het buitenland. Uit onderzoek
van Ambagtsheer naar de relatie tussen mensenhandel en orgaanhandel bleek dat bijna de helft van de
241 ondervraagde transplantatieprofessionals aangaf weleens een patiënt te hebben behandeld die voor
een niertransplantatie naar het buitenland was afgereisd. Ongeveer een derde van hen had de over-
tuiging dat de patiënt voor dit orgaan had betaald. Hoewel orgaanhandel en mensenhandel twee te
onderscheiden fenomenen zijn, bestaat in geval van commerciële orgaanhandel wel een risico op men-
senhandel. Het is dan ook de vraag welke verantwoordelijkheid de Nederlandse overheid heeft bij het
tegengaan van Nederlandse burgers die in het buitenland commercieel organen afnemen, en daarmee
mogelijk mensenhandel faciliteren.
2.6 Conclusie
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de integrale aanpak van men-
senhandel in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Veel van deze ontwikkelin-
gen komen voort uit het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel, dat maatrege-
len bevat die een impuls moeten geven aan de aanpak van mensenhandel. Het programma Samen tegen
mensenhandel streeft een integrale aanpak na, waarbij organisaties in gezamenlijkheid mensenhandel
dienen te voorkomen, slachtoffers te beschermen en daders te bestraffen. Een integrale aanpak (zie
Schema 1.1 in $1.2) is idealiter gestoeld op een gedegen probleemanalyse en bestaat uit een set van sa-
menhangende maatregelen die zich richt op het teweegbrengen van een meerjarige en duurzame ont-
wikkeling. De uitvoering hiervan dient gecoördineerd en in gezamenlijkheid te worden uitgevoerd. Om
de samenwerking succesvol te laten zijn is het van belang dat organisaties in staat worden gesteld om
met elkaar te kunnen samenwerken, bijvoorbeeld door informatie met elkaar te kunnen delen. Daar-
naast dienen zij bereid te zijn om verder te kijken dan hun directe taakstelling. Voor het bewerkstelligen
233 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6.
234 Kamerstukken 11 2018/19, 29628, nr. 540.
235 Ambagstheer, 2017.
6
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
van een effectieve integrale aanpak is het tot slot essentieel dat het effect van genomen maatregelen
wordt gemeten en geëvalueerd, zodat indien nodig tijdig kan worden bijgestuurd en hiervan kan wor-
den geleerd bij het vormgeven van toekomstig beleid.
Het programma Samen tegen mensenhandel bevat veel maatregelen en initiatieven gericht op de be-
strijding van mensenhandel en een breed scala aan organisaties hebben daarbij een rol toebedeeld ge-
kregen. Het programma laat dan ook zien dat mensenhandel hoog op de (politieke) agenda staat en dat
de ambitie om mensenhandel tegen te gaan groot is. Tegelijkertijd blijkt uit dit hoofdstuk dat er diverse
belemmeringen zijn om te komen tot de hierboven beschreven integrale aanpak van mensenhandel.
Coördinatie en monitoring Samen tegen mensenhandel
Het programma Samen tegen mensenhandel bevat een veelheid aan maatregelen die als doel hebben
om de aanpak van mensenhandel te versterken. Er is echter geen sprake van zichtbare structurele pro-
grammacoördinatie, waardoor het ontbreekt aan samenhang tussen de aangekondigde maatregelen.
Voor het ontwikkelen van een effectieve aanpak van mensenhandel is het echter van belang dat het ef-
fect van de genomen maatregelen wordt gemonitord, zodat hiervan kan worden geleerd. Bij veel van de
maatregelen in het programma ontbreken tevens concrete en meetbare doelstellingen, waardoor de
effecten zich niet of moeilijk laten meten. Bovendien is vooralsnog onduidelijk op welke wijze de mo-
nitoring en evaluatie van het programma Samen tegen mensenhandel als geheel vorm krijgt. Hierdoor
is onduidelijk welke duurzame ontwikkeling het programma bevordert. De rapporteur heeft meermaals
het belang van een adequate monitoring en evaluatie benadrukt en wijst daarbij nadrukkelijk op de
monitoring en coördinatie van het interdepartementale programma Geweld Hoort Nergens Thuis dat
tweejaarlijks rapporteert over de voortgang van het programma en daarnaast werkt aan het opzetten van
een monitor van de integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zicht op slachtoffers en daders
Om mensenhandel integraal aan te pakken en om slachtoffers effectief te kunnen beschermen, moeten
beleidsmakers en betrokken organisaties minimaal weten wie de slachtoffers zijn en waar zij worden
aangetroffen. Dit geldt evenzeer voor daders van mensenhandel. Het belang hiervan wordt onderschre-
ven in de EU-richtlijn mensenhandel, die lidstaten ertoe verplicht om te voorzien in de mogelijkheid
om ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel te monitoren.
Het melden van slachtoffers van mensenhandel aan CoMensha vormt echter al enkele jaren een groot
knelpunt in de aanpak van mensenhandel. In de afgelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slacht-
offers met bijna 50% af (zie Figuur 3.2). De gevolgen van deze daling voor het kunnen monitoren van de
aanpak van mensenhandel krijgt onvoldoende aandacht in de uitvoering van het programma Samen
tegen mensenhandel. De rapporteur heeft de staatssecretaris van JenV reeds diverse malen aanbevolen
om voorzieningen te treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle relevante
slachtoffergegevens mogelijk maakt. De huidige monitor toont aan dat dit niet langer op zich kan laten
wachten.
Opbouw van kennis en expertise
In het programma Samen tegen mensenhandel is niet alleen aandacht voor traditionele organisaties die
een rol hebben bij de aanpak van mensenhandel, zoals de opsporing en hulpverlening, maar ook voor
diverse andere professionals die door de aard van hun werk mogelijk met slachtoffers of situaties van
mensenhandel in aanraking komen. Het programma wijst daarbij onder meer op medische professio-
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
nals, Veilig Thuis-medewerkers, eerstelijns politiemedewerkers, lokale ambtenaren, zorgcoördinato-
ren, ngo’s en private partijen.
Dat het belangrijk is dat meer organisaties en professionals bij de aanpak van mensenhandel worden
betrokken is evident. Meer bewustzijn van mensenhandel leidt tot meer zicht op waar en in welke
verschijningsvormen mensenhandel zich voordoet. Het programma is echter onduidelijk over de wij-
ze waarop professionals, van wie wordt verwacht dat zij een rol spelen bij de aanpak van mensenhan-
del, ook in staat worden gesteld om dit adequaat te kunnen doen. In het programma wordt weliswaar
gesproken over het opleiden van diverse doelgroepen, maar het is niet helder welke opleidingen dit
behelzen, in hoeverre deze voor bepaalde functies verplicht zijn gesteld en tot welke resultaten zij heb-
ben geleid of dienen te leiden. Voor een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat
stevig wordt ingezet op het duurzaam opbouwen van kennis en expertise bij professionals die in aan-
raking komen met slachtoffers van mensenhandel, waarbij tevens voldoende aandacht is voor imple-
mentatie en evaluatie van de genomen maatregelen. Met betrekking tot implementatie is het van be-
lang de in 2016 aangekondigde training van alle eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks
werk in aanraking kunnen komen met slachtoffers te noemen. Op dit moment bestaat de zorg dat niet
alle eerstelijns politiemedewerkers (voldoende) worden getraind in het herkennen van signalen men-
senhandel vanwege de wijze waarop de training binnen hun eigen politie-eenheid is geïmplemen-
teerd.
Informatiedeling tussen organisaties
Een integrale aanpak kan alleen effectief zijn wanneer organisaties in staat worden gesteld om met el-
kaar te kunnen samenwerken. Bij veel organisaties bestaan echter al geruime tijd zorgen over het onder-
ling uitwisselen van informatie. Gemeenten, hulpverleningsorganisaties en zorgcoördinatoren geven
aan dat er bij hen onduidelijkheid is over welke informatie zij met elkaar mogelijk delen, of dat zij dit in
sommige gevallen niet kunnen. Diverse burgemeesters hebben de minister van JenV om een oplossing
voor deze problematiek gevraagd. De Nationaal Rapporteur onderstreept het belang van informatiede-
ling en informatiebundeling ten behoeve van de integrale samenwerking en verwacht dat de onduide-
lijkheid hieromtrent op korte termijn wordt weggenomen en dat uitvoeringsorganisaties een helder
handelingsperspectief wordt geboden.
De aanpak van mensenhandel door gemeenten
Gemeenten hebben in de laatste jaren in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van
mensenhandel. Zo spelen zij onder meer een rol in het vormgeven van preventie, zijn zij verantwoorde-
lijk voor de zorg en opvang van slachtoffers en kunnen gemeenten bestuurlijke maatregelen nemen
gericht op het stoppen van daders. In het IBP zijn afspraken gemaakt over de rol van gemeenten, en het
versterken hiervan is een van de actielijnen zoals genoemd in het programma Samen tegen mensenhan-
del. Uit onderzoek van de VNG en CoMensha blijkt echter dat gemeenten nog vaak niet aan deze afspra-
ken en verwachtingen (kunnen) voldoen. Zo beschikken gemeenten nog zelden over specifiek mensen-
handelbeleid en indien beleid aanwezig is, sluit dit slecht aan op de mensenhandelvormen waarvan
gedacht wordt dat die voorkomen. Bovendien blijft het duurzaam borgen van zorgcoördinatie nog een
belangrijke uitdaging in verschillende regio’s. Tot slot ontbreekt het in veel gemeenten aan zicht op
lokale mensenhandelproblematiek, terwijl dit juist van belang is voor het vormgeven van een effectieve
gemeentelijke aanpak. Om een succesvolle gemeentelijke aanpak te realiseren dienen gemeenten hun
inspanningen te intensiveren en dient de Rijksoverheid hiervoor de benodigde randvoorwaarden te
scheppen.
6
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
Slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus
Vanwege de grote toestroom van het aantal vreemdelingen met een Dublinstatus dat aangifte wil doen
van mensenhandel, heeft de staatssecretaris van JenV besloten om de verblijfsregeling mensenhandel
aan te passen. Hierdoor krijgen vreemdelingen met een Dublinstatus pas tijdelijk verblijfsrecht wanneer
er voldoende opsporingsindicaties zijn die wijzen op mensenhandel in Nederland. De rapporteur heeft
begrip voor de situatie waarin de opsporingsketen zich bevindt, maar heeft diverse punten van zorg als
het gaat om de gekozen oplossing.
Door opsporingsorganisaties en het OM wordt verondersteld dat de verblijfsregeling mensenhandel
door sommige slachtoffers oneigenlijk wordt gebruikt. Door het doen van aangifte wordt een tijdelijk
verblijfsvergunning gegeven, waardoor de Dublinclaim vervalt. Meerdere onderzoeken wijzen er echter
op dat zich grote groepen mensenhandelslachtoffers bevinden tussen de migratiestromen. Het is niet
ondenkbaar dat deze slachtoffers vrijwillig of gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland en hier nu
aangifte willen doen van mensenhandel. Of en in welke mate misbruik van de regeling wordt gemaakt
is dan ook onduidelijk. Om slachtofferschap effectief te voorkomen, en criminele organisaties die mo-
gelijk mensenhandel faciliteren tegen te gaan, verdient het dan ook aanbeveling om in internationaal
verband onderzoek te doen naar de achtergrond van deze toename, en de mechanismes die dit facilite-
ren.
Bovendien is met het wijzigen van de verblijfsregeling mensenhandel de bescherming van slachtoffers
met een Dublinstatus volledig gekoppeld aan het strafrechtelijke onderzoek en in welke mate dit kans-
rijk is. Weinig tot geen opsporingsindicaties in een aangifte betekent echter niet automatisch dat ie-
mand geen slachtoffer is. Zo kunnen of durven slachtoffers niet altijd te vertellen over wat hen is over-
komen. Hierdoor kunnen opsporingsindicatoren niet naar voren komen, terwijl zij er mogelijk wel zijn.
De rapporteur is dan ook van mening dat opsporingsinstanties dienen te investeren in het opbouwen
van expertise over deze doelgroep, waarbij specifiek aandacht is voor trauma en culturele achtergrond.
Ook is er nog veel onduidelijk op welke wijze de overdracht van slachtoffers van mensenhandel aan
andere landen wordt vormgegeven, en hoe opsporingsinformatie wordt uitgewisseld. Voor een effec-
tieve integrale aanpak is het daarom van belang dat er in Europees verband, of in ieder geval met het
land van overdracht, zicht komt op de effecten van de wijziging. Net als andere Europese landen is Ne-
derland immers verplicht om deze groep slachtoffers optimaal te beschermen en uitbuiting binnen de
migratiestromen te stoppen.
Tot slot bestaat de vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te
maken van mensenhandel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. De ver-
wachting is dat deze groep hierdoor grotendeels buiten beeld van de autoriteiten blijft. Dit zou het zicht
op de problematiek verkleinen, en daarmee een effectieve integrale aanpak bemoeilijken.
Ontwikkelen van duurzaam en effectief prostitutiebeleid
Nederland wacht inmiddels al ruim tien jaar op wetgeving die zich richt op een landelijk en uniform
vergunningstelsel voor sekswerk. Inmiddels is toegezegd dat het wetsvoorstel van de Wet Regulering
Sekswerk (Wrs) in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan. Het is van groot belang dat de Wrs geen
verdere vertraging oploopt. Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten
een rol ín de aanpak van seksuele uitbuiting in deze sector. Zolang de contouren van het nieuwe vergun-
ningstelsel onbekend blijven, kunnen gemeenten geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen dat
8 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
onder meer is gericht op de voorkoming en bestrijding van seksuele uitbuiting. Daardoor kunnen ge-
meenten niet goed de rol vervullen die zij hebben in de aanpak van seksuele uitbuiting.
Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling
Uit het programma Samen tegen mensenhandel volgt dat wordt ingezet op een intensivering van zowel
de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting als op de bestuurlijke aanpak van ernstige benadeling.
ISZW is voor beide verantwoordelijk en in de komende jaren wordt door de regering fors geïnvesteerd
in het versterken van de organisatie. Het is van belang dat deze versterking niet alleen ziet op de uitbrei-
ding van capaciteit, maar ook op de opbouw van relevante expertise. Gezien ISZW zowel verantwoorde-
lijk is voor toezicht als opsporing, is een geïntegreerde aanpak van arbeidsuitbuiting goed te realiseren.
Om te komen tot een duurzame en effectieve integrale aanpak van arbeidsuitbuiting is het echter van
belang dat de effecten van de samenwerking worden gemonitord, zodat hiervan kan worden geleerd.
Bovendien dient ISZW, ongeacht de soort interventie die wordt toegepast, zorg te dragen voor een ade-
quate bescherming en opvang van slachtoffers. Dit draagt niet alleen bij aan de bescherming van slacht-
offers, maar ook aan de opsporing van daders. Indien slachtoffers van arbeidsuitbuiting niet meer naar
de autoriteiten gaan in geval van misstanden omdat zij het gevoel hebben dat dit hen onvoldoende
(rechts)bescherming biedt, blijven daders immers ook uit beeld.
Verbreding en signalering van criminele uitbuiting
In de aanpak van mensenhandel is betrekkelijk weinig aandacht voor criminele uitbuiting. Met name
de signalering van slachtoffers blijkt lastig in de praktijk. Wanneer een slachtoffer niet als zodanig wordt
herkend, kan dit grote impact hebben voor een slachtoffer. In plaats van het ontvangen van bescher-
ming en ondersteuning, waar een slachtoffer van mensenhandel recht op heeft, loopt deze immers het
risico om te worden vervolgd, veroordeeld en bestraft. Het is daarom belangrijk om bewustwording over
criminele uitbuiting te vergroten bij professionals binnen en buiten de strafrechtketen. Daarbij dient
niet alleen te worden ingezet op professionals die reeds met deze doelgroep werkzaam zijn, maar juist
op professionals met een algemene taakstelling die mogelijk ook in contact met deze groep komen,
zoals medewerkers van de KMar die op een luchthaven de algemene politietaak uitvoeren, eerstelijns
politiemedewerkers, officieren van justitie die zaken afdoen binnen ZSM en professionals in het onder-
wijs.
Een tweede constatering is dat de aanpak van criminele uitbuiting zich nog altijd vrijwel uitsluitend
richt op minderjarigen die behoren tot de Roma-gemeenschap. Signalen in Nederland en onderzoek uit
het Verenigd Koninkrijk, laat echter zien dat criminele uitbuiting ook binnen andere groepen voor-
komt. Het is daarom van belang om de aanpak meer te richten op het fenomeen in plaats van op be-
paalde risicoprofielen. Met het oog op de ontwikkelingen in het buitenland dient daarbij in het speci-
fiek aandacht te komen voor de criminele uitbuiting van jongeren binnen de drugscriminaliteit.
Rol van de private sector
Publieke en private instellingen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het tegengaan van maat-
schappelijke problemen en kunnen elkaar versterken. In het programma Samen tegen mensenhandel
staat dan ook dat mensenhandel in samenwerking met de private sector dient te worden aangepakt.
Hoewel er in het programma enkele initiatieven met betrekking tot publiek-private samenwerking zijn
opgenomen, zoals de ontwikkeling van de webcrawler en de samenwerking met een Nederlandse bank,
zijn deze vaak al jaren geleden gestart. Het is daarom van belang dat in de komende jaren steviger wordt
ingezet op het stimuleren van nieuwe publiek-private samenwerkingsverbanden.
6
Ontwikkelingen aanpak mensenhandel
De verwevenheid van de Nederlandse economie met buitenlandse handel laat tot slot zien dat Neder-
landse bedrijven onderdeel uitmaken van ketens waarin mensenhandel voorkomt. Nederlandse bedrij-
ven kunnen zodoende een belangrijke rol vervullen in het voorkomen dat mensenhandel binnen hun
productieketen voorkomt In landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Australië heeft dit inzicht
ertoe geleid dat vanuit de overheid wetgeving is opgesteld om de private sector bij de aanpak van men-
senhandel te betrekken. In Nederland is dat vooralsnog niet het geval. De Nederlandse overheid dient
daarom een actievere rol te spelen bij het betrekken van de private sector in de aanpak van mensenhan-
del, en daarbij te leren van de ontwikkelingen die zich in het buitenland voltrekken.
Î De bij CoMensha gemelde slachtoffers
3.1 Inleiding
Voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel in Nederland maakt de Nati-
onaal Rapporteur gebruik van de registratie van het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (Co-
Mensha). Deze registratietaak is dan ook ten behoeve van de Nationaal Rapporteur bij CoMensha be-
legd! De registratie van CoMensha is gebaseerd op meldingen van slachtoffers afkomstig van
opsporingsinstanties (de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Inspectie Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, Directie Opsporing (ISZW-DO)), andere organisaties, waaronder non-gou-
vernementele organisaties (ngo’s), en particulieren.
In Nederland worden naar schatting jaarlijks tussen de 5.000 en 7.500 personen slachtoffer van mensen-
handel.“ In de jaren 2014/2015 kwam daarvan gemiddeld 19% voor in de CoMensha-registratie (zie S1.5).2
De verhouding van het aantal slachtoffers in beeld (bij CoMensha) en het aantal uit beeld verschilt
echter per mensenhandelvorm (zie $1.4). Niet alleen vormen de slachtoffers in de CoMensha-registratie
dus maar een klein deel van alle slachtoffers, het vormt tevens een niet-representatief, oftewel een
vertekend, deel.
Dit komt enerzijds door het verborgen karakter van mensenhandel: slachtoffers (en daders) zullen niet
snel zelf naar buiten treden. Het in beeld brengen van mensenhandel vereist dus inspanning. Meer of
juist minder in beeld gebrachte slachtoffers zegt dan ook veel meer over de inspanningen van identifi-
cerende instanties, dan over het daadwerkelijke aantal slachtoffers. Anderzijds komt dit door het hete-
rogene karakter van mensenhandel: slachtoffers worden op verschillende manieren en in een grote
variëteit aan sectoren uitgebuit. Hierdoor bestaan er grote verschillen tussen zowel de persoonskenmer-
ken van slachtoffers als de manier waarop zij in beeld gebracht kunnen worden. Nederlandse slachtof-
fers die worden uitgebuit in de thuisprostitutie worden bijvoorbeeld op andere plekken en door andere
instanties gesignaleerd dan buitenlandse slachtoffers die worden uitgebuit in de horeca. Welke slachtof-
fers van welke mensenhandelvormen het meest in beeld worden gebracht, is dus zeker niet enkel afhan-
kelijk van de populatieomvang van de verschillende slachtoffergroepen, maar juist ook van de focus van
signalerende instanties. Welke slachtoffers die in beeld zijn bij deze instanties vervolgens ook voorko-
men in de CoMensha-registratie is weer een andere vraag (S2.2.1).
1 In de Vc 2000, tevens genoemd in de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit politiegegevens (Stb. 2014,
585).
2 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.2.1.
3 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $3.8.
(9)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
De integrale aanpak
Schema 1.1 in $1.2 illustreert hoe de integrale slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel eruit dient
te zien. Het gaat hierbij opeenvolgend om het voorkomen van slachtofferschap, het signaleren en stop-
pen van bestaand slachtofferschap en het bieden van passende hulp aan slachtoffers. Om de reactieve
slachtoffergerichte aanpak (oftewel vanaf de signalering van bestaand slachtofferschap) te kunnen mo-
nitoren en de effecten van de aanpak te kunnen meten is (cijfermatige) informatie nodig over de ver-
schillende fases die in het schema onderscheiden worden. Hoeveel en welke slachtoffers gesignaleerd
worden, hoeveel en welke er gemeld worden bij en onderzocht worden door instanties die slachtoffers
verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgcoördinatoren, scholen, gemeenten, jeugdzor-
ginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteindelijk opvang krijgen en behandeld worden, is ech-
ter niet bekend. Hierdoor is een gedegen monitoring en aldus de vormgeving van een informatiege-
stuurde effectieve aanpak op dit moment feitelijk niet mogelijk.
De slachtoffers die voorkomen in de CoMensha-registratie zijn weliswaar allemaal ‘gemeld’ bij Co-
Mensha, maar dit is niet de soort melding zoals bedoeld in de integrale aanpak (Schema 1.1). Iedereen
kan immers een slachtoffer bij CoMensha melden: degene die een slachtoffer voor het eerst signaleert,
degene bij wie een slachtoffer is gemeld voor het in gang zetten van hulp, of degene die aan een slacht-
offer opvang en/of behandeling biedt. Hierdoor bevinden de verschillende slachtoffers in de CoMensha-
registratie zich in verschillende fases van de integrale aanpak. Zo meldt de politie bijvoorbeeld slachtof-
fers bij CoMensha die zij zelf signaleren (fase signalering), maar ook slachtoffers die in eerste instantie
door een ander zijn gesignaleerd en door die ander bij de politie zijn gemeld (fase melding/onderzoek).
Hulpverlenende organisaties kunnen slachtoffers melden die zij opvang en/of behandeling bieden voor
specifiek het slachtofferschap van mensenhandel (fase opvang/behandeling), maar ook slachtoffers die
om een andere reden opvang/behandeling krijgen, en waarbij de hulpverlenende organisatie (ook) sig-
nalen van mensenhandel signaleert (fase signalering). Idealiter zou CoMensha dus zicht hebben op alle
slachtoffers die in Nederland in alle fases van de integrale aanpak in beeld zijn. Echter, de CoMensha-
registratie is verre van compleet omdat lang niet iedereen de slachtoffers die bij hen bekend zijn ook bij
CoMensha meldt (zie $3.2.1). Hierdoor, en vanwege het feit dat van de bij CoMensha gemelde slachtof-
fers op individueel niveau niet bekend is in welke fase zij zich bevinden, kan op basis van de CoMensha-
registratie niet gerapporteerd worden over één of meer specifieke fases van de integrale aanpak.
Leeswijzer
In $3.2 wordt verder ingegaan op de data die ten grondslag liggen aan dit hoofdstuk. Zowel de kenmer-
ken als de kanttekeningen van de data worden beschreven. Vanaf $2.3 wordt ingegaan op de cijferma-
tige bevindingen, beginnend met een beschrijving van het totaal aantal slachtoffers dat bij CoMensha
is gemeld in de afgelopen jaren. Vervolgens worden de slachtoffers in $3.4 ingedeeld in vier mensen-
handelvormen (op basis van uitbuitingsvorm en — in het geval van seksuele uitbuiting — op basis van het
binnenlandse dan wel grensoverschrijdende karakter van de mensenhandel). Voorts worden deze vier
groepen slachtoffers telkens met elkaar vergeleken: in S3.5 op basis van hun persoonskenmerken (ge-
slacht, leeftijd en nationaliteit), in $3.6 op basis van de melder en in 53.7 op basis van het al dan niet
doen van aangifte. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de conclusie in S2.8.
3.2 Achtergrond van de cijfers
De resultaten die zijn opgenomen in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de bestanden van CoMensha. De
analyse over deze bestanden vormt een terugkerend aspect in de slachtoffermonitors van de Nationaal
1
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
Rapporteur. De registratie van CoMensha is afhankelijk van meldingen over slachtoffers. Meldingen
worden gedaan via een standaard (digitaal) meldingsformulier. Met een aantal belangrijke melders zijn
afspraken gemaakt over in welke situatie een slachtoffer gemeld wordt. Melders kunnen worden onder-
scheiden in opsporingsinstanties en andersoortige organisaties. Daarnaast heeft CoMensha in som-
mige jaren de registratie aangevuld met gegevens afkomstig van het Expertisecentrum Mensenhandel
en Mensensmokkel (EMM). Hoe de melding en registratie voor die verschillende organisaties in hun
werk gaat staat hieronder beschreven.
Opsporingsinstanties
Voor slachtoffers die door de politie en/of de KMar worden aangetroffen in het kader van het vreemde-
lingenrecht geldt een meldplicht.* Maar ook ten aanzien van andere (bijvoorbeeld Nederlandse) slacht-
offers wordt zoveel mogelijk aangespoord tot melden. Zo stelt het Besluit Politiegegevens dat gegevens
mogen worden verstrekt aan CoMensha ‘voor wat betreft gegevens over slachtoffers van mensenhandel
en de aanmeldende autoriteit ten behoeve van de coördinatie van de opvang en verzorging van slachtof-
fers van mensenhandel en de registratie van gegevens over mensenhandel’.* Ook in het Referentiekader
mensenhandel en -smokkel van de Nationale Politie staat dat alle door gecertificeerde rechercheurs
vastgestelde vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel bij CoMensha worden gemeld.
Om ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren (binnen de verschillende eenheden) van de Nationale
Politie en ISZW-DO, slachtoffers met wie zij te maken krijgen eenduidig en consequent melden, zijn
werkafspraken gemaakt met CoMensha.° Die houden in dat mensenhandelslachtoffers in de volgende
gevallen worden gemeld:
« _Uiteen informatief gesprek mensenhandel worden signalen van mensenhandel vastgesteld, en/of;
« Uit de aangifte van mensenhandel worden signalen van mensenhandel vastgesteld, en/of;
« _De verblijfstitel bedenktijd B8 of een daadwerkelijke B8 wordt aangeboden (zie voor meer informa-
tie over de ‘verblijfsregeling mensenhandel’ voor buitenlandse slachtoffers, Hoofdstuk 4), of;
* _Er wordt een ambtshalve opsporingsonderzoek mensenhandel gestart dat ‘Melding Recherche On-
derzoek’ (MRO) waardig is, of;
* Een mogelijk slachtoffer valt buiten de bovenstaande vier criteria maar geeft aan behoefte te hebben
aan opvang en/of hulpverlening.
Aanvullende gegevens via het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
Het EMM is een samenwerkingsverband tussen de politie, de KMar, de Immigratie- en Naturalisatie-
dienst (IND) en ISZW-DO, dat middels het verzamelen van informatie over mensenhandel (en men-
sensmokkel) tot doel heeft opsporingsdiensten te ondersteunen (zie ook $2.1.1). Het EMM is geen
4 Dit staat vastgelegd in de Vc 2000. Een meldplicht ten aanzien van alle slachtoffers van mensenhandel (dus ook ten
aanzien van bijvoorbeeld Nederlandse slachtoffers) was in het verleden — voor de politie — opgenomen in de Aan-
wijzing mensenhandel (2008) van het Openbaar Ministerie. Die passage is met de vermagering van de Aanwijzing in
2013 echter komen te vervallen. NB: zowel voor de politie als voor de KMar geldt sowieso dat ze slachtoffers mogen/
kunnen melden op grond van art. 18 lid 1 Wet politiegegevens jo. art. 4.2 Besluit politiegegevens. Voor de bijzon-
dere opsporingsdienst ISZW-DO mag/kan dit op grond van art. 2 lid 2 Besluit politiegegevens bijzondere opsporings-
diensten.
5 Besluit van 14 december 2007, houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet politiegegevens, Stb. 2007, 550.
6 Op dit moment zijn de KMar en CoMensha bezig om tot dezelfde afspraken te komen. Schriftelijke informatie van
CoMensha, 19 september 2019.
)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
opsporingsinstantie en heeft dan ook vrijwel geen direct contact met slachtoffers. Het EMM is dus ook
geen melder bij CoMensha. Wel beschikt het EMM over (een deel van) de registraties van opsporings-
instanties. Om die reden heeft CoMensha in een aantal jaren de bij het EMM beschikbare registraties
‘mensenhandel’ van opsporingsinstanties opgevraagd en op basis daarvan de CoMensha-registratie
aangevuld (nieuwe slachtoffers toegevoegd) en/of verrijkt (ontbrekende informatie van reeds geregis-
treerde slachtoffers toegevoegd). CoMensha ziet hiertoe noodzaak: enerzijds omdat opsporingsin-
stanties nog steeds niet altijd melden (ondanks meldplicht, werkafspraken etc. zie $3.2.1), en ander-
zijds omdat wanneer zij dit wel doen, de melding niet zelden onvolledig is. Zie $3.2.1 voor de
kanttekeningen bij de manier waarop CoMensha de data in de afgelopen jaren via het EMM heeft
aangevuld.
Andere melders
Bij andere organisaties en particulieren die slachtoffers bij CoMensha melden moetworden gedacht aan
zorgcoördinatoren,’ andere overheidsinstanties en ngo’s die in aanraking kunnen komen met mensen-
handelslachtoffers (zoals ambulante en residentiële hulpverlenende instanties die zich specifiek richten
op mensenhandelslachtoffers/migranten/prostitué(e)s, instanties die maatschappelijke of juridische
diensten verlenen, jeugdhulpaanbieders, Veilig-Thuis-organisaties). Met deze organisaties bestaan geen
werkafspraken. Tot slot kunnen ook bezorgde burgers (of slachtoffers zelf) bij CoMensha melden, al
komt dit maar weinig voor.
Volgens de privacywetgeving (tot 25 mei 2018 de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), inmiddels
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)), mogen genoemde organisaties niet zonder
meer persoonsgegevens van slachtoffers aan CoMensha verstrekken. Hiertoe is ofwel een wettelijke
grondslag nodig, ofwel een toestemmingsverklaring van het slachtoffer (of diens ouder/voogd). Uit de
cijfers in dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat dit toestemmingsvereiste — dat sinds 2018 vaker dan voorheen
wordt nageleefd — in de praktijk een grote belemmering vormt voor het melden van slachtoffers (zie
S2.1.4 en 53.6). Ondanks eerdere aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur” is hiervoor tot op heden
nog geen oplossing gevonden. Het zicht op de aard en omvang van de mensenhandel die in Nederland
in beeld is, heeft op dit moment echter een dieptepunt bereikt (zie Figuur 3.2). Dit staat een gedegen
monitoring en vormgeving van een informatiegestuurde, effectieve aanpak in de weg. De staatssecreta-
ris van Justitie en Veiligheid heeft echter eerder aan de Nationaal Rapporteur laten weten geen wette-
lijke grondslag te willen creëren voor het zonder toestemming registreren van persoonsgegevens van
een slachtoffer van mensenhandel.® Wel loopt er vanuit het ministerie van JenV een verkenning naar het
vraagstuk omtrent het registreren van slachtoffergegevens ($2.1.4).
7 Zorgcoördinatoren hebben tot doel de belangen van mensenhandelslachtoffers te behartigen en om een samen-
hangend hulp- en ondersteuningsaanbod voor hen te organiseren (zie https: //www.wegwijzermensenhandel.nl/
Zorgcoordinatoren/Zorgcoordinatoren.aspx).
8 Zie Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131 (Aanbeveling 1); Nationaal Rap-
porteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 101 (Aanbeveling 1) en Nationaal Rapporteur, 2016
(Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), p. 45 (Aanbeveling 1).
9 Brief van de staatssecretaris van JenV aan de Nationaal Rapporteur, 3 september 2018 (niet openbaar). Zie ook minis-
terie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het Programma Samen tegen mensenhandel),
p. 38.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
3.2.1 Kanttekeningen bij de cijfers
Zoals in S1.4 staat beschreven zien de cijfers in deze monitor — waaronder de cijfers gebaseerd op de
registratie van CoMensha — op mogelijke slachtoffers. Er bestaat in Nederland geen geformaliseerde ma-
nier waarop het slachtofferschap van mensenhandel wordt vastgesteld. Ten behoeve van de leesbaar-
heid wordt in deze monitor, waaronder in dit hoofdstuk, echter kortweg gesproken over slachtoffers.
Een tweede kanttekening is het feit dat lang niet ieder slachtoffer dat in Nederland in beeld is (bij een
opsporingsinstantie, een andere organisatie of een particulier), ook bij CoMensha wordt gemeld. Daar-
voor moet de betreffende instantie/persoon niet alleen in staat zijn om het slachtofferschap te herken-
nen, maar ook: bekend zijn met het bestaan van de landelijke CoMensha-registratie; de moeite nemen
om een melding te maken (het belang hiervan inzien), en; de mogelijkheid hebben om te melden (zie
de hiervoor genoemde wettelijke grondslag/toestemmingsverklaring van het slachtoffer). Hoeveel en
welke slachtoffers die in beeld zijn gekomen, vervolgens ook bij CoMensha worden gemeld, is dus af-
hankelijk van verschillende factoren die per instantie, per persoon, per regio en in tijd verschillen.
Een derde kanttekening heeft te maken met de manier waarop CoMensha de data in de verschillende
jaren heeft aangevuld via het EMM (zoals eerder beschreven in S3.2). Dit is niet transparant'® en conse-
quent gebeurd. Zo heeft CoMensha in 2014 aan de hand van de opgevraagde informatie bij het EMM
alleen ‘nieuwe’ slachtoffers aan de registratie toegevoegd, dat wil zeggen slachtoffers die nog niet eerder
in de registratie voorkwamen vanwege een eerdere melding. In 2015 en 2016 heeft het EMM slechts zeer
beperkt informatie aan CoMensha verstrekt. In 2017 heeft CoMensha aan de hand van de opgevraagde
informatie bij het EMM zowel nieuwe slachtoffers aan de registratie toegevoegd, als bij de slachtoffers
die al voorkwamen in de registratie het EMM toegevoegd als tweede (of volgende) ‘melder’ (en indien
van toepassing aanvullende informatie over het slachtoffer opgenomen). Ten slotte heeft CoMensha in
2018 alleen informatie bij het EMM opgevraagd over de eerste helft van het jaar. Om voorgaande rede-
nen zijn de aantallen EMM-'meldingen’ in de genoemde jaren niet met elkaar te vergelijken. De aantal-
len gemelde slachtoffers in de verschillende jaren zonder de registraties verkregen via het EMM zijn dus
beter vergelijkbaar. Om in de huidige monitor echter niet te veel af te wijken van de vorige slachtoffer-
monitors worden voor de jaren 2014-2017 de aantallen inclusief EMM aangehouden. Omdat in 2018
maar voor de helft van het jaar de CoMensha-registratie is aangevuld met EMM-gegevens wordt in deze
monitor over 2018 het aantal zonder de slachtoffers afkomstig van het EMM gebruikt. Voor de volgende
slachtoffermonitor, over de jaren 2015-2019, wordt beoogd om de CoMensha-registratie voor de jaren
2018 en 2019 op een vergelijkbare manier als in 2017 aan te vullen met informatie via het EMM (zodat
dan de drie meest recente jaren in dit opzicht wel vergelijkbaar zijn). Idealiter is dan ook bekend uit
welke opsporingsregistratie de verschillende slachtoffers via het EMM afkomstig zijn. Op die manier
kunnen de slachtoffers namelijk toebedeeld worden aan de daadwerkelijke instantie die in direct con-
tact is gekomen met het slachtoffer (maar die heeft nagelaten te melden), in plaats van aan het EMM (dat
feitelijk geen opsporingsdienst of melder is).
10 Bij de personen die voorkomen in de registraties die het EMM levert staat (onder meer) de ‘rol’ van deze personen ge-
noemd. De personen met rollen die volgens CoMensha slachtofferschap impliceren (zoals ‘slachtoffer’, maar ook ‘be-
nadeelde”) zijn in sommige jaren toegevoegd aan de CoMensha-registratie, ook wanneer zij hierin nog niet voorkwa-
men. Verder is aanvullende informatie over personen met een andere rol (zoals ‘betrokkene’ of ‘getuige’) toegevoegd
wanneer deze personen al wel voorkwamen als slachtoffer in de CoMensha-registratie. Voorgaande is door CoMensha
niet afgestemd met het EMM/opsporingsinstanties (mondelinge informatie CoMensha, 25 september 2018).
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
3.2.2 De vier mensenhandelvormen
Met ingang van deze monitor is gekozen voor een nieuwe opdeling van mensenhandel in verschillende
mensenhandelvormen (zie ook $1.4). Hierdoor wordt onderscheid gemaakt tussen meer vormen van
uitbuiting dan alleen seksueel en niet-seksueel. Ook wordt het binnenlandse dan wel grensoverschrij-
dende karakter van de mensenhandel alleen benadrukt waar dat het meest relevant is. Dit resulteert in
de volgende vier mensenhandelvormen:
« Binnenlandse seksuele uitbuiting (BL-SU)
* _ Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (GO-SU)
« _Arbeidsuitbuiting (AU)
* _ Criminele uitbuiting, inclusief gedwongen bedelen en schuldenopbouw (CU)
Deze indeling sluit beter aan op beleidsdocumenten zoals het interdepartementale programma Samen te-
gen mensenhandel," de Veiligheidsagenda 2019-2022° en het Nationaal Dreigingsbeeld.' Ook sluit het
beter aan op de manier waarop de uitvoering van beleid is ingericht, zo verschilt de uitvoeringsorganisatie
veelal per vorm van uitbuiting. Ook Hoofdstuk 2 van deze monitor, dat ontwikkelingen in beleid en praktijk
beschrijft, is opgebouwd aan de hand van de verschillende uitbuitingsvormen. Door in dit hoofdstuk daar-
bij aansluiting te zoeken kunnen cijfermatige bevindingen beter met elkaar in verband worden gebracht.
Een kanttekening bij deze indeling is dat de uitbuitingsvorm gedwongen orgaanverwijdering inhoudelijk
niet onder te brengen is bij één van de hiervoor genoemde vier mensenhandelvormen, maar cijfermatig —
gezien de zeer geringe aantallen (zie Figuur 3.3) — ook niet als aparte mensenhandelvorm kan worden weer-
gegeven. Daarom is ervoor gekozen bij de resultaten die zijn uitgesplitst naar mensenhandelvorm (vanaf
Figuur 3.7), het zeer kleine aantal slachtoffers van gedwongen orgaanverwijdering op te nemen in de groep
slachtoffers van wie — door ontbrekende informatie — niet bekend is om welke mensenhandelvorm het gaat.
De mensenhandelvorm is afgeleid van de uitbuitingsvorm en in het geval van seksuele uitbuiting ook van het
binnenlandse dan wel grensoverschrijdende karakter van de mensenhandel. De vorm van uitbuiting maakt
onderdeel uit van het meldingsformulier en dit wordt meestal ook ingevuld. Of het gaat om binnenlandse
dan wel grensoverschrijdende mensenhandel wordt idealiter afgeleid van de landen van werving en uitbui-
ting die tevens onderdeel uitmaken van het meldingsformulier. Deze informatie is echter vaak niet ingevuld.
Eris er daarom voor gekozen om het al dan niet grensoverschrijdende karakter af te leiden van de nationalí-
teit van de slachtoffers. Nederlandse slachtoffers zijn immers vrijwel altijd slachtoffer van binnenlandse men-
senhandel, en buitenlandse slachtoffers vrijwel altijd van inkomende grensoverschrijdende mensenhandel.'*
3.3 Aantal slachtoffers
In Figuur 2.1 is voor de jaren 2014-2018 het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers te zien (don-
kerblauw). Om dit aantal in een wat breder perspectief te plaatsen is ook het aantal bij CoMensha gemelde
slachtoffers in de vijf jaar daarvoor weergegeven (lichtblauw). Zoals hiervoor (S2.1 en 52.21) uiteengezet,
u Programma Samen tegen mensenhandel.
12 Kamerstukken Il, 2018/19, 29 628, nr. 540.
13 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6.
14 Zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $1.1.1.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
zeggen deze jaarlijkse aantallen geregistreerde slachtoffers waarschijnlijk weinig over (de ontwikkeling
van) de daadwerkelijke populatieomvang. De rode lijn geeft voor de vijf meest recente jaren aan wat het
aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers is, exclusief de slachtoffers uitsluitend afkomstig van het EMM.
Zoals in $3.2.1 beschreven is de registratie van CoMensha namelijk niet ieder jaar op eenzelfde manier
aangevuld met EMM-gegevens, wat de vergelijking tussen de verschillende jaren bemoeilijkt.
1BOO
1600 ted ho 9% 15%
1.200 0% 228 3
1000 5%
800 =
DOO
BOO
ROO
°"zoo9 2010 20 2012 2013 2014 2015 2016 207 2018
== Totaal aantal gemelde slachtoffers gog 993 1.222 171 1.437 1.561 1.321 1049 _ 1.076 780
Totaal aantal gemelde slachtoffers zonder 1.502 1.316 1.033 LOT 742
de slachtoffers uitsluitend afkomstig van
hetEMM
Figuur 3.1 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2009-2018
Bron: CoMensha-databestanden
Figuur 3.1 toont dat met uitzondering van 2017 het aantal slachtoffers gemeld bij CoMensha in de peri-
ode 2014-2018 jaarlijks met minstens 15% daalde. In 2018 is sprake van de grootste daling resulterend in
het kleinste aantal in de hier getoonde tienjarige periode. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de
slachtofferpopulatie in Nederland ook daadwerkelijk afneemt, betekent dit dat het zicht op slachtoffers
van mensenhandel dramatisch is verminderd.
Als voor ieder jaar de slachtoffers via het EMM buiten beschouwing worden gelaten — zoals weergegeven
door de rode lijn in Figuur 3.1 — dan is te zien dat het aantal gemelde slachtoffers na 2014 ieder jaar is
gedaald. Zonder de slachtoffers die uitsluitend op basis van de registraties verkregen via het EMM in de
CoMensha-registratie zijn opgenomen, zou in 2017 namelijk sprake zijn van 1.011 gemelde slachtoffers
en dus van een (lichte) daling ten opzichte van 2016.
Hiernavolgende Figuur 3.2 laat zien wat het effect is wanneer de gemelde slachtoffers in het kader van arti-
kel 273f lid 1 sub 3 Sr (verder: sub-3 of grensoverschrijdende prostitutie) buiten beschouwing worden gela-
ten. Op grond van deze Nederlandse strafbepaling ís iemand die een ander aanwerft, meeneemt of ontvoert
met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot prostitutie,
schuldig aan mensenhandel. Tot voor kort definieerde feitelijk alleen het grensoverschrijdende karakter de
strafwaardigheid en was uitbuiting (of het oogmerk daartoe) geen onderdeel van destrafbepaling. De Hoge
Raad oordeelde bij zijn arrest van 17 mei 2016 echter dat de gedragingen uit sub-3 ‘alleen strafbaar zijn als
zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld’ Het uitsluitend over
15 HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
de grens brengen van een persoon om in Nederland in de prostitutie te werken (of andersom) kan sindsdien
dus niet langer als mensenhandel worden aangemerkt. Uit eerder onderzoek van de Nationaal Rapporteur
bleek dat de slachtoffers die de KMar meldt vrijwel allemaal ‘slachtoffers’ van grensoverschrijdende prosti-
tutie betreffen zónder dat sprake is van ook signalen van uitbuiting (verder: sub-3-personen).' Om de
sub-3-personen zo goed als mogelijk uit te sluiten zijn daarom in het blauwe vlak in de volgende figuur de
uitsluitend door de KMar als seksuele uitbuitingsslachtoffers gemelde personen — die ingevolge voor-
noemd arrest dus niet meer als slachtoffers kunnen worden gezien — buiten beschouwing gelaten.” Dit
onderzoek van de Nationaal Rapporteur stamt echter uit 2014 en beslaat de jaren 2008-2012. Gezien de
uitspraak van de Hoge Raad zou het wenselijk zijn opnieuw een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren.
BOO
GOO
1.400
1.200
1.000
800
600
400
200
o
2014 2015 2016 2017 2018
B Totaal aantal gemelde slachtoffers 1.561 1.321 1.049 1.076 7a2
B Aantal gemelde slachtoffers 1.255 1.150 952 956 668
zonder de seksuele uitbuitings-
slachtoffers die uitsluitend door
de KMar gemeld zijn
Figuur 3.2 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers met en zonder de uitsluitend
door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers, per jaar 2014-2018 (N=5.749)
Bron: CoMensha-databestanden
Figuur 3.2 toont voor het aantal slachtoffers exclusief de sub-3-personen een vergelijkbare ontwikkeling
als beschreven onder Figuur 3.1. In 2018 daalde het aantal slachtoffers van 956 naar 668 met 30%. Deze
daling heeft grotendeels te maken met het van toepassing worden van de Algemene verordening gege-
vensbescherming (AVG) op 25 mei 2018 (zie hierover meer S3.2 en $2.1.4)."* Sindsdien melden andere
organisaties dan opsporingsinstanties (die geen wettelijke grondslag hebben om te melden), nog maar
16 Zie Nationaal Rapporteur, 2014 (Mensenhandel in en uit beeld, Cijfermatige rapportage 2008-2012), $3.3.
17 De slachtoffers die zowel door de KMar als door een andere melder bij CoMensha zijn gemeld worden niet be-
schouwd als (uitsluitend) sub-3-persoon, en tevens uiteraard de slachtoffers die (uitsluitend) door de KMar zijn ge-
meld als slachtoffer van uitbuiting buiten de seksindustrie. Slachtoffers gemeld door uitsluitend de KMar maar
waarbij de uitbuitingsvorm niet geregistreerd was zijn wel beschouwd als sub-3-personen.
18 Merk op dat in 2018 geen slachtoffers van het EMM zijn meegenomen, maar in 2017 wel (zie Figuur 3.1), wat ook een
klein deel van het grote verschil tussen deze twee jaren verklaart.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
nauwelijks slachtoffers bij CoMensha omdat hiervoor een toestemmingsverklaring vereist is (zie S3.6
over de drastische daling van het aantal meldingen afkomstig van deze groep melders). Hierdoor is het
zicht op de mensenhandel die in Nederland in beeld is ernstig aangetast, waardoor de monitoring en de
vormgeving van een effectieve aanpak in het geding is.
De Nationaal Rapporteur kiest ervoor om, ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016, in deze
slachtoffermonitor de sub-3-personen in de cijfers buiten beschouwing te laten”® In de hieropvolgende
paragrafen zal dus telkens uitgegaan worden van het totaal van 4.981 bij CoMensha gemelde slachtoffers
in de periode 2014-2018, waaronder 668 in 2018. Omdat de Nationaal Rapporteur tegelijkertijd wel belang
hecht aan de registraties van de KMar en het in beeld brengen van grensoverschrijdende prostitutie (sub-
3-personen blijken qua persoonskenmerken veel overeenkomst te vertonen met slachtoffers van grens-
overschrijdende seksuele uitbuiting), is in dit hoofdstuk wel een aparte subparagraaf (S3.5.2) gewijd aan
de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers (oftewel de sub-3-personen).
3.4 Verschillende mensenhandelvormen: vier groepen slachtoffers
In $3.4.1 komen de verschillende uitbuitingsvormen aan de orde: in $3.4.1.1 de zichtbare en minder zicht-
bare seksuele uitbuitingssectoren, in $3.4.1.2 de sectoren van arbeidsuitbuiting, en in $3.4.1.3 de crimi-
nele uitbuitingssectoren. Uiteindelijk worden in S2.4.2 de slachtoffers ingedeeld in vier groepen op basis
van uitbuitingsvorm: seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting of criminele uitbuiting, waarbij bij seksuele
uitbuiting ook onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse seksuele uitbuiting en grensoverschrij-
dende seksuele uitbuiting. Deze indeling is net anders dan in voorgaande monitors (zie $2.2.2).
3.4.1 Uitbuitingsvormen
Figuur 3.3 toont hoeveel van de 4.981 slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld, slachtoffer
zijn van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting (gereguleerde arbeid of dienstverlening), criminele uit-
buiting (inclusief bedelen/schuldenopbouw) en/of gedwongen orgaanverwijdering. De slachtoffers van
wie ten tijde van de melding niet bekend is om welke uitbuitingsvorm het gaat, zijn ingedeeld in de
categorie ‘onbekend’.®® Omdat slachtoffers niet zelden op meerdere manieren worden uitgebuit staan
inde figuur ook alle in de onderzochte periode voorkomende combinaties van uitbuitingsvormen weer-
gegeven. In het blauw staan de categorieën weergegeven waarbij sprake is van seksuele uitbuiting al dan
niet in combinatie met arbeidsuitbuiting en/of criminele uitbuiting. De in rood weergegeven catego-
rieën tonen hoe vaak het voorkomt dat sprake is van uitsluitend arbeidsuitbuiting, criminele uitbuiting,
en gedwongen orgaanverwijdering, dan wel een combinatie daarvan.
19 Net als in voorgaande slachtoffermonitors. Zie voor een uitgebreidere verantwoording Nationaal Rapporteur, 2017
(Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $1.1.2.
20 De in Figuur 3.3 weergegeven categorie ‘onbekend’ bestaat uit de slachtoffers waarbij in de CoMensha-registratie als
‘sector van uitbuiting’ ofwel ‘onbekend’ ofwel ‘nog niet gewerkt’ is geregistreerd. Ook in dit laatste geval is de beoogde
sector van uitbuiting onbekend. De twee categorieën verschillen inhoudelijk dus nauwelijks van elkaar (en zijn daarom
in de figuur ook als één categorie weergegeven), behalve dan dat in geval van ‘nog niet gewerkt’ in ieder geval vaststaat
dat het slachtoffer nog niet gewerkt heeft (in de beoogde onbekende sector). In het geval dat een slachtoffer nog niet
gewerkt heeft en de beoogde sector van uitbuiting wél bekend is, moet bij ‘sector van uitbuiting’ de beoogde sector
worden geregistreerd (bijvoorbeeld seksuele uitbuiting) en dan bij ‘subsector van uitbuiting’: ‘nog niet gewerkt’. Die
gevallen zijn in Figuur 2.3 geplaatst bij de betreffende vorm van uitbuiting waar het slachtoffer zou gaan komen te werken.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
100%
go% — ————— ———— _———— | |
80%
zot MR MB nj
60% — | m n —
50%
zo AR n__n B
zee AR A B
zooo AR A B
ve AR n__n B
oe EE nn B
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Onbekend/nog niet gewerkt 233 194 150 133 36 746
Criminele uitbuiting en gedwongen
n - o o o o 1 1
orgaanverwijdering,
Arbeids- en criminele uitbuiting o o 2 2 5 9
= Gedwongen orgaanverwijdering (uitsluitend) o 1 o 1 3 5
= Criminele uitbuiting, inclusief bedelen/ 2 > ; za8
schuldenopbouw (uitsluitend) 4 3 55 3 55 4
m Arbeidsuitbuiting (uitsluitend) 238 257 207 215 102 1.019
Seksuele, arbeids- en criminele uitbuiting o o o 1 1 2
Seksuele en criminele uitbuiting n 7 24 29 21 92
= Seksuele en arbeidsuitbuiting 3 6 1 12 6 38
m Seksuele uitbuiting (uitsluitend) 746 662 523 532 458 2.921
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 4.987
Figuur 3.3 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar uitbuitingsvorm, per jaar 2014-
2018 (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
Uit Figuur 3.3 blijkt dat over de gehele periode zo’n 61% (n=3.053) van de gemelde slachtoffers seksueel
is uitgebuit, eventueel in combinatie met andere uitbuitingsvormen (zie de kolom 2014-2018). 1.068
slachtoffers (21%) zijn slachtoffer van arbeidsuitbuiting, waarbij het bij 1.019 slachtoffers uitsluitend om
deze uitbuitingsvorm gaat. Bij totaal 252 slachtoffers (5%) is sprake van criminele uitbuiting (inclusief
bedelen en schuldenopbouw) en bij 148 van hen is dit de enige vorm van uitbuiting. Van totaal 746 (15%)
slachtoffers is — vanwege ontbrekende informatie — niet bekend om welke uitbuitingsvorm het gaat.
Wat betreft de jaarlijkse ontwikkeling valt op dat het percentage seksuele uitbuiting (al dan niet in combi-
natie met andere uitbuitingsvormen) in de periode 2014-2017 redelijk stabiel rond de 60% ligt. In 2018 ligt
het percentage slachtoffers van seksuele uitbuiting een stuk hoger: 73% van het totaal aantal slachtoffers.
In absolute aantallen is echter sprake van een daling: van 574 slachtoffers in 2017 naar 486 slachtoffers in
2018, wat dus betekent dat het jaarlijks aantal gemelde slachtoffers van andere uitbuitingsvormen nog
harder is gedaald. Zo gaat het bij de groep slachtoffers van arbeidsuitbuiting zelfs om een halvering: van 230
slachtoffers in 2017 naar 114 slachtoffers in 2018. Het aantal slachtoffers waarvan de uitbuitingsvorm onbe-
kend is, isin 2018 maar liefst 73% lager dan ín 2017. Dat dit aantal zo sterk is afgenomen komt waarschijnlijk
doordat de melders zonder wettelijke grondslag, die voorheen vaker onvolledige meldingen deden (waar-
door er te weinig informatie beschikbaar was om de slachtoffers bij een mensenhandelvorm in te delen),
de slachtoffers recent überhaupt bijna niet meer melden vanwege privacywetgeving (zie S2.1.4 en S3.2).
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
Gedwongen orgaanverwijdering
Uit Figuur 3.3 blijkt dat er in de periode 2014-2017 maar twee keer een slachtoffer van gedwongen
orgaanverwijdering bij CoMensha is gemeld. In het meest recente jaar 2018 zijn dit er opeens vier:
drie slachtoffers van uitsluitend gedwongen orgaanverwijdering en één slachtoffer van zowel
gedwongen orgaanverwijdering als van criminele uitbuiting. Deze toename is opmerkelijk.
Ondanks deze stijging is echter nog steeds sprake van slechts een zeer incidenteel vóórkomen van
slachtoffers van deze vorm van mensenhandel in de CoMensha-registratie. Daarom vormen zij
geen aparte groep slachtoffers die, naast de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting,
grensoverschrijdende seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting (zie 63.2.2 en
de figuren vanaf Figuur 3.7), in dit hoofdstuk cijfermatig gemonitord wordt (zie ook 83.2.2)}. Om-
dat de vijf slachtoffers van uitsluitend gedwongen orgaanverwijdering inhoudelijk ook niet bij
één van de andere mensenhandelvormen ondergebracht kunnen worden, zijn zij, vanaf Figuur
3.7 opgenomen in de groep slachtoffers van wie — door ontbrekende informatie — niet bekend is
om welke mensenhandelvorm het gaat. Het slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering dat
daarnaast ook slachtoffer is van criminele uitbuiting is logischerwijs ingedeeld bij laatstgenoem-
de mensenhandelvorm.
De in totaal zes gemelde slachtoffers van gedwongen orgaanverwijdering zijn allen man. Het gaat
om één minderjarig slachtoffer, twee adolescente slachtoffers (18-22 jaar) en drie slachtoffers van
23 jaar of ouder. Ze zijn alle zes afkomstig van buiten de Europese Unie (EU) (Oekraïne, Sierra
Leone, Irak, Sri Lanka, Syrië en Viëtnam). Vijf slachtoffers zijn (in ieder geval)” gemeld door de
politie en één slachtoffer door de KMar. Van vier slachtoffers is bekend dat ze aangifte hebben
gedaan of anderszins meewerkten aan het opsporingsonderzoek. Van een paar slachtoffers is
bekend dat de gedwongen orgaanverwijdering (nog) niet had plaatsgevonden ten tijde van de
melding bij CoMensha, zij werden hiermee bedreigd.
3.411 Seksuele uitbuiting: sectoren
CoMensha registreert naast de uitbuitingsvorm ‘seksuele uitbuiting’ vervolgens ook de specifieke pros-
titutiesector waarbinnen deze slachtoffers zijn uitgebuit. In de registratie over de jaren 2014-2018 kun-
nen de volgende twee meer zichtbare prostitutiesectoren worden onderscheiden: raamprostitutie en
bordelen/clubs/privéhuizen en de volgende drie minder zichtbare prostitutiesectoren: thuisprostitutie,
escort/hotelprostitutie en een restcategorie ‘overige sectoren’ die onder andere bestaat uit massage-/
beautysalons en dergelijke, straatprostitutie en internet (webcamseks). De definities van en de verschil-
len tussen vooral de minder zichtbare prostitutiesectoren zijn niet altijd even duidelijk.** Dit benadrukt
het belang van een codeboek dat door de verschillende melders en CoMensha eenduidig en consequent
wordt gebruikt. Het onderscheid tussen de meer zichtbare sectoren en de minder zichtbare sectoren
verschaft daarom waarschijnlijk meer betrouwbare informatie dan het onderscheid tussen de minder
zichtbare sectoren onderling. Het is op dit moment overigens nog niet bekend hoe het toezicht op de
verschillende onderdelen binnen de prostitutiebranche zal zijn geregeld binnen het wetsvoorstel Wet
Regulering Sekswerk (Wrs) dat in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan (zie S2.2.2).
21 Eén slachtoffer dat door de politie is gemeld is ook gemeld door een opvanginstelling, Nidos en een regiocoördinator.
22 Zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), p. 160.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Helaas wordt de specifieke prostitutiesector vaker niet dan wel geregistreerd. De sector is slechts bekend
van 38% (n=1.156) van alle slachtoffers van seksuele uitbuiting in de periode 2014-2018 (3.053, zie Figuur
3.3: de som van de blauwe categorieën)” Van deze 1.156 slachtoffers is in Figuur 3.4a weergegeven in
welke prostitutiesectoren zij zijn uitgebuit (het aandeel ‘onbekend’** is niet weergegeven omdat hier-
door ontwikkelingen in de wel bekende prostitutiesectoren veel minder goed te zien zouden zijn). Om-
dat een (klein) aantal slachtoffers waarbij de prostitutiesector is ingevuld in meer dan één prostitutie-
sector is uitgebuit en Figuur 3.qa is weergegeven op slachtofferniveau, is de volgende hiërarchie
toegepast: bordelen/clubs/privéhuizen, raamprostitutie, escort/hotelprostitutie, thuisprostitutie en
overige sectoren. In de figuur is met kleur een onderscheid gemaakt tussen de meer zichtbare sectoren
(de twee blauwe sectoren) en de minder zichtbare sectoren (de drie rode sectoren).
100%
on _R B n
jn ER n__n en
on AR R_D _ NN
60%
son AR B
zon AR R_D _ B
zon DE B __ _B
wo nn MN
ve MR 0 B
on MR nm mm
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Overige sectoren (massage-
/beautysalons, straatprostitutie, 19 12 13 u 32 87
internet)
m Escort /Hotelprostitutie 50 45 49 36 50 230
B Thuisprostitutie 104 To 106 106 163 589
= Bordelen / clubs / privéhuizen go 29 28 10 15 122
B Raamprostitutie 33 45 19 14 17 128
Totaal 246 241 215 U 277 1.156
Figuur 3.ga Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector
indien bekend, per jaar 2014-2018°° (N=1.156)
Bron: CoMensha-databestanden
Uit de figuur blijkt dat over de gehele periode 2014-2018 het aandeel gemelde slachtoffers uitgebuit in de
meer zichtbare sectoren weergegeven in het blauw iets meer dan een vijfde is. Daarnaast is duidelijk sprake
van een trapsgewijze afname van het ‘blauwe aandeel’ en tegelijkertijd aldus van een gestage toename van
23 In 2014: 32%; n=246, in 2015: 36%; n=241, in 2016: 39%; n=215, in 2017: 31%; n=177, in 2018: 57%; n=277.
24 Binnen de ‘sector van uitbuiting’="seksuele uitbuiting’ bestaat naast ‘onbekend’ ook de ‘subsector van uitbui-
ting’=‘nog niet gewerkt’. In de weergegeven periode is hiervan 118 keer sprake (23 keer in 2014, 14 keer in 2015, 20
keer in 2016, 47 keer in 2017 en 14 keer in 2018). Deze gevallen zijn in Figuur 3.4a buiten beschouwing gelaten, ofte-
wel als ‘onbekend’ beschouwd.
25 X2=64,678; dí=16; p=0,000; V=0,118; p=0,000.
81
De bij CoMensha gemelde slachtoffers n
het ‘rode aandeel’, oftewel de minder zichtbare sectoren. Daarnaast valt op dat in 2018 de absolute aantallen
hoger zijn dan ín voorgaande jaren. Dit komt doordat in dit meest recente jaar de prostitutiesector veel vaker
bekend was. Bijzonder om te noemen is dat in 2018 een duidelijke toename is te zien van het aantal straat-
prostituees (n=34 in 2018). Dit zijn allemaal meerderjarige Afrikaanse (met name Nigeriaanse) slachtoffers.
De Nationaal Rapporteur heeft deze verschuiving van de meer zichtbare naar de minder zichtbare pros-
titutiesectoren al eerder opgemerkt” Over een wetsvoorstel waarin slechts de bedrijfsmatige —de door-
gaans meer zichtbare — onderdelen van de prostitutiebranche onder een landelijk en uniform vergun-
ningsstelsel zouden vallen, uitte de Nationaal Rapporteur middels een consultatiereactie dan ook zijn
zorgen. Dat wetsvoorstel wordt momenteel herzien.” Inmiddels is toegezegd dat het wetsvoorstel van
de Wet Regulering Sekswerk (Wrs) in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan.®* Om te verzekeren dat
seksuele uitbuiting zowel landelijk als regionaal effectief kan worden aangepakt in alle sectoren en dat
alle slachtoffers de hulp ontvangen die zij behoeven is gedegen, informatiegestuurd, prostitutiebeleid
van cruciaal belang. Niet alleen voor sekswerk en sekswerkers, maar ook voor de aanpak van seksuele
uitbuiting is het uiterst relevant hoe het nieuwe vergunningstelsel vorm zal krijgen. Dat geldt ook voor
de gemeentelijke aanpak. Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten
een rol in de aanpak van seksuele uitbuiting in deze sector. Zolang de contouren van het nieuwe vergun-
ningstelsel onbekend blijven, kunnen gemeenten echter geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen
dat onder meer is gericht op de voorkoming en bestrijding van seksuele uitbuiting. Daardoor kunnen
gemeenten niet goed de rol vervullen die zij hebben in de aanpak van seksuele uitbuiting (zie $2.2.2).
Gezien het feit dat voorgaande Figuur 3.4a gebaseerd is op slechts 38% van het totaal aantal bij Co-
Mensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, is het niet aannemelijk dat de in de figuur ge-
toonde verhouding tussen de meer zichtbare en minder zichtbare sectoren representatief is voor alle
slachtoffers van seksuele uitbuiting die bij CoMensha zijn gemeld. Er is daarom gecorrigeerd voor de
vertekenende effecten van de volgende drie factoren die samenhangen met het al dan niet bekend zijn
van de prostitutiesector, en meestal ook met de prostitutiesector (meer of minder zichtbaar) indien die
bekend is: de herkomstregio van een slachtoffer °® de minder- of meerderjarigheid van een slachtoffer’?
en de melder (tevens naar regio)”.” Hierdoor kon de prostitutiesectorverdeling van een deel van de
26 Zie Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel) en Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor
mensenhandel 2013-2017).
27 Zie Nationaal Rapporteur 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $2.4.1.
28 De staatssecretaris van JenV heeft deze toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitu-
tie van de vaste commissie van JenV op 3 juli 2019, zie Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173.
29 De factor ‘herkomstregio’ bestaat uit vier categorieën: Nederland, Europa, Afrika en overig. Het al dan niet bekend
zijn van de prostitutiesector: xX2=239,966; df=3; p=0,000; V=0,284; p=0,000 / de prostitutiesector indien bekend:
X2=241,044; df=3; p=0,000; V=0,458; p=0,000.
30 Het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector: x2=54,946; df=1; p=0,000; ®=0,135; p=0,000 / de prostitutiesec-
tor indien bekend: x2=1,839; df=1; p=0,175; P=0,040; pP=0,175 (dit verband is dus niet significant).
31 De factor ‘melder naar regio’ bestaat uit twaalf categorieën: politie Amsterdam, politie Noord-Nederland, politie
Oost-Nederland, politie Midden-Nederland, politie Den Haag, politie Noord-Holland, politie Rotterdam, politie
Limburg, politie Oost-Brabant, politie Zeeland-West-Brabant, politie overig (landelijk, meer dan één regionale een-
heid of politie maar regionale eenheid onbekend) en overige melder (geen politie, maar uitsluitend andere melder,
zoals KMar, ISZW-DO, zorgcoördinatoren etc.). Het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector: x2=558,564;
df=11; p=0,000; V=0,428; p=0,000 / de prostitutiesector indien bekend: y2=54,125; df=11; p=0,000; V=0,216; p=0,000.
32 Zie ook Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), p. 160-161.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
slachtoffers waarbij dit aanvankelijk niet bekend was, worden bijgeschat (zie voor de onderzoeksverant-
woording Bijlage 1).
Figuur 3.4b toont de verdeling: meer zichtbaar versus minder zichtbaar — gecorrigeerd voor de verteke-
nende effecten van de voornoemde drie factoren (herkomstregio, minder-/meerderjarigheid, melder naar
regio). Hierin is de periode 2014-2015 afgezet tegen de periode 2016-2018. In Figuur 3.4b zijn gos slachtof-
fers (63%) van de totaal 1.435 slachtoffers van seksuele uitbuiting die in de jaren 2014-2015 bij CoMensha
zijn gemeld opgenomen,” en 1.197 slachtoffers (74%) van de totaal 1.618 slachtoffers van seksuele uitbui-
ting die in de jaren 2016-2018 bij CoMensha zijn gemeld.* Voor de totale periode 2014-2018 kan de verde-
ling in Figuur 3.4b als representatief worden beschouwd voor in ieder geval 69% (n=2.102) van alle 3.053
bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting (dit is dus zo’n 30% meer dan in Figuur 3.44).
" mn 0
" | _
" | _
n | _
" | _
n | _
7 | _
…. mn 0
n mn Lj
. mn _
0%
2014-2015 2016-2018 2014-2018
B Minder zichtbare sectoren
(thuisprostitutie, escort/ 637 1.016 1.653
hotelprostitutie, overig)
B Meer zichtbare sectoren
(raamprostitutie, bordelen 268 181 449
/clubs/privéhuizen)
Totaal 905 1197 2102
Figuur 3.gb Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector
indien bekend of bijgeschat, per periode 2014-2015 en 2016-2018 (N=2.102)
Bron: CoMensha-databestanden
Zoals uit Figuur 3.4b blijkt is de verhouding minder-meer zichtbare sectoren, voor de slachtoffers waar-
bij dat bekend of bijgeschat is, in de periode 2014-2015 70% ten opzichte van 30%. Deze verhouding is
in de periode 2016-2018 aanzienlijk anders: 85% minder zichtbaar versus 15% meer zichtbaar. Ook hier-
uit blijkt dus dezelfde trend waarbij slachtoffers van seksuele uitbuiting in verhouding steeds vaker
33 In vergelijking tot 487 (34%) van de 1.435 in 2014-2015 in Figuur 3.4a.
34 In vergelijking tot 669 (41%) van de 1.618 in 2016-2018 in Figuur 3.4a.
8
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
worden aangetroffen in de minder zichtbare sectoren. Let wel: ondanks dat deze figuur als representa-
tief kan worden beschouwd voor een substantieel groter deel van de bij CoMensha gemelde seksuele
uitbuitingsslachtoffers dan Figuur 3.4a, is ook hier nog steeds sprake van ongeveer een derde van de
gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting waarover geen uitspraken kan worden gedaan.” Het feit
dat uit Figuur 2.4b dezelfde ontwikkeling blijkt als uit Figuur 3.4a, zorgt er desalniettemin voor dat de
trend wel een stuk aannemelijker is. Deze cijfers onderstrepen — net zoals in de twee eerdere slachtof-
fermonitors mensenhandel — het grote belang van toezicht op juist de minder zichtbare sectoren in de
aanpak van seksuele uitbuiting. Dit dient erkend te worden in het wetsvoorstel van de Wet Regulering
Sekswerk (Wrs) die in het najaar van 2019 in consulatie gaat (zie $2.2.2 voor meer informatie over de
Wrs).
3.4.1.2 Arbeidsuitbuiting: sectoren
Uit Figuur 3.3 bleek dat er in 2014-2018 in totaal 1.068 slachtoffers (waarvan 114 in 2018) van arbeidsuit-
buiting bij CoMensha zijn gemeld (1.019 — waarvan 102 in 2018 — zijn uitsluitend op deze manier uitge-
buit). De meest voorkomende arbeidssectoren wisselen per jaar, en zijn niet zelden het gevolg van toe-
vallige grote uitbuitingszaken die aan het licht komen (dat wil zeggen uitbuitingszaken met een groot
aantal slachtoffers). In tegenstelling tot Figuur 3.4a, waar de prostitutiesectoren bij seksuele uitbuiting
zijn weergegeven per jaar, zijn de arbeidssectoren daarom in Figuur 3.5 weergegeven voor de totale pe-
riode 2014-2018.%
35 Daarbij kunnen tevens geen uitspraken worden gedaan over of er meer prostituees worden uitgebuit in bijvoorbeeld
de meer zichtbare of juist de minder zichtbare sectoren. Zie ook Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensen-
handel), p. 162.
36 Omdat een (klein) aantal slachtoffers waarbij de sector is ingevuld in meer dan één sector is uitgebuit, is de volgende
hiërarchie toegepast: minder voorkomende arbeidssectoren boven vaker voorkomende arbeidssectoren, maar alle
arbeidssectoren gaan boven de restcategorie ‘overige arbeid’. Deze restcategorie bestaat uit: gezondheids-/welzijns-
zorg, productie en distributie van en handel in elektriciteit/ aardgas/stoom/gekoelde lucht, winning en distributie
van water: afval- en afvalwaterbeheer en saneringen, informatie/communicatie en cultuur/sport/recreatie.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
253; 24% onE®
Ile B Landbouw / bosbouw / visserij
B Horeca
B Huishoudelijk werk (incl au-pair)
& Industrie
a 0,
uaj6 14 Vervoer en opslag (incl. havenarbeid /
scheep- en binnenvaart)
120; 11% Bouw
Groot- en detailhandel
134; 13% . . . .
35; 3% Overige arbeid of dienstverlening
58;5% Onbekend /nog niet gewerkt
72,7% 90; 8%
Figuur 3.5 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting, naar sector,
periode 2014-2018 (N=1.068)
Bron: CoMensha-databestanden
In vergelijking met de meldingen van seksuele uitbuiting (zie S3.4.1.1) is de specifieke sector van arbeids-
uitbuiting een stuk vaker bekend — namelijk bij 76% (n=815) van de slachtoffers. Deze informatie ont-
breekt echter dus alsnog bij een kwart van de gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Uit de figuur
kan verder worden opgemaakt dat arbeidsuitbuiting in een verscheidenheid aan sectoren voorkomt. Zo
gaat het onder andere om slachtoffers uitgebuit in de landbouw/bosbouw/visserij, in de horeca, in huis-
houdelijk werk (waaronder als au-pair) en in de industrie.
3.4.1.3 Criminele uitbuiting: sectoren
Uit Eiguur 3.3 blijkt dat 252 slachtoffers (waarvan 63 in 2018) bij CoMensha zijn gemeld die slachtoffer
zijn van criminele uitbuiting, inclusief bedelen en schuldenopbouw door bijvoorbeeld het afsluiten
van telefoonabonnementen (148 — waarvan 35 in 2018 — zijn uitsluitend op deze manier uitgebuit).
Informatie over de manier waarop slachtoffers die bij CoMensha zijn gemeld crimineel worden uit-
gebuit is pas sinds 2016 voorhanden. In de jaren 2016-2018 zijn 187 van de totaal 252 slachtoffers van
criminele uitbuiting gemeld. Figuur 3.6 toont de verschillende manieren waarop zij crimineel zijn
uitgebuit. Omdat het slechts om een beperkt aantal slachtoffers per jaar gaat, en deze informatie pas
vanaf 2016 bekend is, worden de categorieën van criminele uitbuiting niet per jaar, maar voor de
totale periode (vanaf 2016) weergegeven.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
2; 1% ij og
42 s
B Drugsdelicten
IER
m Diefstal /vermogensdelicten
m Schuldenopbouw / fraude
| em Bedelen
Ronselen van nieuwe seksuele
uitbuitingsslachtoffers
ete Overige delicten
4 Onbekend / nog niet gewerkt
VRT
Figuur 3.6 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting, naar de
manier waarop, periode 2016-2018 (N=187)
Bron: CoMensha-databestanden
De manier van criminele uitbuiting is van 91% (n=170) van deze slachtoffers bekend. Uit de figuur blijkt
dat ruim een derde (35%, n=66) gedwongen is tot het plegen van drugsdelicten. In het Verenigd Konink-
rijk is recent meer zicht gekomen op de criminele uitbuiting van Britse jongeren die worden gedwongen
tot het vervoeren en/of handelen in drugs.’ Dit resulteerde in een forse stijging van het aantal gesigna-
leerde slachtoffers van deze vorm van criminele uitbuiting. Verkennend onderzoek laat zien dat ook in
Nederland jongeren, op grotere schaal dan de cijfers in de figuur doen vermoeden, mogelijk gedwongen
worden tot drugscriminaliteit (zie hierover meer in S2.4.3).* Het is daarom van belang hier in de ko-
mende jaren meer aandacht voor te hebben.
Daarnaast is bij ongeveer een kwart van de slachtoffers van criminele uitbuiting (24%, n=44) sprake van
gedwongen diefstal of een ander vermogensdelict, heeft een vijfde (19%, n=36) schulden moeten op-
bouwen of fraude moeten plegen en is een tiende (10%, n=18) gedwongen tot bedelen. Incidenteel gaat
het om slachtoffers die andere slachtoffers moesten ronselen (n=4), of overige delicten moesten plegen
(n=2).
37 Children's Commissioner, 2019; Website National Crime Agency, www.nationalcrimeagency.gov.uk/news/nearly-
7-ooo-potential-victims-of-slavery-and-trafficking-reported-in-2018 (geraadpleegd 22 juli 2019).
38 Website Volkskrant, www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond{jongeren-geronseld-voor-prostitutie-of-drugshandel-
hoe-criminele-bendes-grip-hebben-op-scholen-in-nederland-b282{841/ (geraadpleegd 22 juli 2019); Website RTL
Nieuws, www.rtlnieuws.nl{/nieuws/nederland/artikel/4794321/kinderen-cocainehandel-drugs-bende-steeds-meer-
toename (geraadpleegd 15 augustus 2019).
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
3.4.2 Vier groepen slachtoffers
In Figuur 3.7 zijn verschillende groepen slachtoffers gevormd op basis van de uitbuitingsvorm: seksu-
ele uitbuiting, arbeidsuitbuiting of criminele uitbuiting (zie Figuur 3.3). In het geval van seksuele
uitbuiting is een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende seksuele uitbui-
ting. Daarom worden de volgende vier groepen onderscheiden: ‘binnenlandse seksuele uitbuiting’,
‘grensoverschrijdende seksuele uitbuiting’, ‘arbeidsuitbuiting’ en ‘criminele uitbuiting (inclusief be-
delen en schuldenopbouw)’. In de resterende groep ‘onbekend’ zitten de slachtoffers waarbij de uit-
buitingsvorm en/of — in het geval van seksuele uitbuiting — de nationaliteit niet bekend is. Ook zijn
hierin de vijf slachtoffers die uitsluitend slachtoffer zijn van gedwongen orgaanverwijdering opgeno-
men (zie $3.2.2 en Figuur 3.3). Deze slachtoffers vallen namelijk niet onder één van de andere mensen-
handelvormen, maar zijn in aantal te klein om een eigen groep te vormen. Omdat sommige slachtof-
fers op verschillende manieren zijn uitgebuit (bijvoorbeeld zowel seksueel als crimineel, zie Figuur
3.3) is de volgende hiërarchie toegepast: seksuele uitbuiting (binnenlands dan wel grensoverschrij-
dend) gaat boven de andere mensenhandelvormen en arbeidsuitbuiting gaat boven criminele uitbui-
ting.
450 100%
400 ___ 90%
NNI
300 NE
NZE
en, eN
„_— ENNE EE
50%
200
NH
: NE:
Too E 20%
50 Emi B 10%
o 0%
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Onbekend (incl gedwongen
orgaanverwijdering) 241 210 179 158 42 aa
mmm Criminele uitbuiting 24 23 35 31 36 149
mmm Arbeidsuitbuiting 238 257 209 217 107 1.028
mes Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting 392 290 297 287 351 1.617
mmm Binnenlandse seksuele uitbuiting 360 370 232 263 132 1.357
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 4.981
Figuur 3.7 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar mensenhandelvorm, per jaar
2014-2018% (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
39 X/=220,858; df=16; pP=0,000; V=0,105; P=0,000.
8
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
Van alle bij CoMensha gemelde slachtoffers in de periode 2014-2018 is 27% slachtoffer van binnen-
landse seksuele uitbuiting, 32% van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting, 21% van arbeidsuitbui-
ting en 3% van criminele uitbuiting (zie de laatste kolom 2014-2018 in de figuur). De overige 830 slacht-
offers (17%) kunnen — vanwege ontbrekende informatie — niet worden ingedeeld in één van de vier
groepen. Dat deze groep slachtoffers in de categorie ‘onbekend’ in 2018 fors is gedaald, komt (zoals
reeds opgemerkt is in $3.4.1 onder Figuur 3.3) waarschijnlijk doordat de melders zonder wettelijke
grondslag — die vaker onvolledig melden (waardoor er te weinig informatie beschikbaar is om de slacht-
offer bij een mensenhandelvorm in te delen) — de slachtoffers in 2018 überhaupt bijna niet meer heb-
ben gemeld vanwege privacywetgeving (zie S2.1.4 en $3.2).
Detrendlijnen van de verschillende mensenhandelvormen laten het volgende zien. Het aantal slachtof-
fers van binnenlandse seksuele uitbuiting is in de weergegeven periode tot tweemaal toe fors gedaald
met in totaal ruim 60% (van 360/370 in 2014/2015 naar nog maar 132 in 2018). De eerste daling in 2016
was met name het gevolg van minder capaciteit, andere prioriteitsstellingen en expertiseverlies door de
reorganisatie bij de politie.*° De meest recente daling in 2018 betreft een halvering ten opzichte van
2017, en komt onder meer doordat melders zonder wettelijke grondslag vanaf dit jaar — conform priva-
cywetgeving — geen slachtoffers (van binnenlandse seksuele uitbuiting) meer melden zonder toestem-
mingsverklaring (zie hierover meer uitgebreid $2.1.4 en $3.2). Het aantal slachtoffers van grensover-
schrijdende seksuele uitbuiting laat in 2018 voor het eerst in de onderzochte periode juist een
aanzienlijke stijging zien. Dit duidt op de forse toename van de zogenoemde Dublinclaimanten (zie
voor meer informatie hierover $2.1.3). Het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting fluctueerde in de
periode voor 2018 nog tussen de 209 (2016) en 257 (2015) slachtoffers, maar halveerde — net als binnen-
landse seksuele uitbuiting — ook in 2018. Er zijn in dit meest recente jaar nog maar 107 slachtoffers van
arbeidsuitbuiting gemeld. Dit komt doordat de ngo FairWork — voorheen de grootste melder van deze
groep slachtoffers — in 2018 vanwege het toestemmingsvereiste (zie $2.1.4 en S3.2) vrijwel geen slachtof-
fers meer bij CoMensha heeft gemeld (zie $2.6 waaronder Figuur 3.12). Het aantal slachtoffers van cri-
minele uitbuiting is in de drie meest recente jaren stabiel (jaarlijks in de 30 slachtoffers). Deze lage
aantallen illustreren het feit dat de aanpak van deze mensenhandelvorm nog in de kinderschoenen
staat. Er bestaan echter steeds meer signalen die erop wijzen dat deze mensenhandelvorm in Nederland
wel veel vaker voorkomt dan deze cijfers doen vermoeden (zie hierover meer $2.4.3).
Vanaf dit punt worden de verschillende groepen slachtoffers telkens met elkaar vergeleken. In de hier-
opvolgende paragraaf (S3.5) gebeurt dat ten aanzien van hun persoonskenmerken, in $3.6 ten aanzien
van de melders en in S3.7 ten aanzien van het doen van aangifte.
3.5 Persoonskenmerken van de vier groepen slachtoffers
Geslacht
Figuur 3.8 geeft — zowel per jaar als per mensenhandelvorm — het geslacht® weer van de slachtoffers die
bij CoMensha zijn gemeld.
40 Zie hierover meer uitgebreid Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers
2011-2015); Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
41 In het geval van transgenders heeft CoMensha, indien bekend, het aangenomen geslacht geregistreerd.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Geslachtsverdeling per jaar Geslachtsverdeling per mensenhandelvorm
ZENNENENENNEN
ANNEN EN
ANNEN NE
CANE E
ENEN EN
ANNEER E
ENEN
ENNE E
ZENNE NE
ENDE
0%
2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU Onbekend| z014-
2018
B Man 245 273 222 254 249 36 269 630 66 242 1.243
B Vrouw 1.010 877 726 690 419 1.319 1.346 388 83 586 3.722
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981
BL-SU: binnenlandse seksuele uitbuiting AU: arbeidsuitbuiting
&O-sU: grensoverschrijdende seksuele uitbuiting cu: criminele uitbuiting
Figuur 3.8 Geslacht van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018%*
en per mensenhandelvorm® (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
Gemiddeld is een kwart (25%) van de gemelde slachtoffers man (zie de kolom 2014-2018). Wanneer naar
de geslachtsverdeling in de verschillende jaren wordt gekeken, dan valt op dat er in verhouding steeds
vaker mannelijke slachtoffers bij CoMensha in beeld komen (van 20% in 2014 naar 37% in 2018). Het
absolute aantal mannelijke slachtoffers is in dit tijdsbestek echter ongeveer gelijk gebleven (van 245 in
2014 naar 249 in 2018). De toename van het relatieve aandeel mannen komt dus door een daling in het
aantal vrouwelijke slachtoffers dat bij CoMensha in beeld komt. In de vorige Slachtoffermonitor werd
deze trend ook opgemerkt.“ Toen bleek dit gerelateerd te zijn aan een daling van de seksuele uitbui-
tingsvormen (waar vrouwen vaker dan mannen slachtoffer van zijn), terwijl de niet-seksuele uitbuitings-
vormen (waar mannen iets vaker dan vrouwen slachtoffer van zijn) redelijk stabiel bleven. Als nu naar
de ontwikkeling van de verschillende mensenhandelvormen wordt gekeken, dan blijkt dit echter niet
langer de volledige verklaring. Hoewel in 2018 het aantal slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbui-
42 Man versus vrouw: x°=77,766; df=4; p=0,000; V=0,125; p=0,000.
43 Man versus vrouw: x°=1.195,786; df=4; p=0,000; V=0,491; p=0,000.
44 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), pp. 73-74.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers n
ting (gemiddeld 3% man) inderdaad wederom sterk is gedaald, geldt dat dit keer ook voor arbeidsuitbui-
ting (gemiddeld 61% man). Daarbij is grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (gemiddeld 17% man)
juist behoorlijk gestegen. Dit impliceert dat er in 2018 een andere geslachtsverdeling is binnen de ver-
schillende mensenhandelvormen dan voorheen. Uit een nadere verkenning blijkt inderdaad dat het
aandeel mannen recent is toegenomen binnen alle vier de mensenhandelvormen afzonderlijk.“ Hierbij
valt met name de forse stijging binnen de groep grensoverschrijdende seksuele uitbuiting op: van 7-11%
mannen in de jaren 2014-2016, tot 24% in 2017 en maar liefst 33% in 2018.% In deze twee meest recente
jaren gaat het bij deze mensenhandelvorm vrijwel altijd (95%) om Afrikaanse mannelijke slachtoffers
(die deel uitmaken van de toestroom van de zogenoemde Dublinclaimanten, zie hierover meer in
S2.1.3).7
Leeftijd
Figuur 3.9 toont zowel de gemiddelde leeftijd (ten opzichte van de rechter-as) als de leeftijd in catego-
rieën (ten opzichte van de linker-as) van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar en per mensen-
handelvorm. De rode leeftijdscategorieën zijn de minderjarige en adolescente slachtoffers en de blauwe
leeftijdscategorieën de slachtoffers van 23 jaar en ouder. Het gaat in deze figuur overigens om de leeftijd
ten tijde van melding bij CoMensha. De leeftijd ten tijde van (begin) slachtofferschap kan dus nog lager
zijn. Helaas wordt deze leeftijd bij CoMensha minder goed gemeld/geregistreerd en daarom niet gerap-
porteerd.
45 Binnenlandse seksuele uitbuiting: van gemiddeld 2% mannen in 2014-2017 naar 10% in 2018 (x’=29,247; dí=1;
p=0,000; ®=0,147; p=0,000); grensoverschrijdende seksuele uitbuiting: van gemiddeld 12% mannen in 2014-2017
naar 33% in 2018 (x’=83,815; df=1; p=0,000; Ò=0,228; p=0,000); arbeidsuitbuiting: van gemiddeld 60% mannen in
2014-2017 naar 75% in 2018 (x°=8,410; df=1; p=0,004; P=0,091; p=0,004); criminele uitbuiting: van gemiddeld 32%
mannen in 2014-2017 naar 83% in 2018 (x°=29,318; df=1; p=0,000; $=0,444; p=0,000).
46 x=122,156; df=q; pP=0,000; V=0,275; P=0,000.
47 In de drie jaren ervoor om 67% (X°=35,403; df=1; p=0,000; Ò=0,363; p=0,000).
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Leeftijdsverdeling per jaar Leeftijdsverdeling per mensenhandelvorm
100% zg 7] EN / LLL Y7 777 40
a _M Te , Me”
80%
zoe NN EN _ _M Mm >
NE HN Sl B
ANNEER OB AB
su ANNEN NEE en Mm
Ï 1
GO-SU 10
hrijdend 20%
ee NN NR ERN NE:
en CANE
arbeidsuitbuiting
“ In nn = me 2e zong
criminele uitbuiting 2018
M 505 EEE EE sos
MM 18-22 (adolescent) 31 255 184 198 185 1133
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1,357 1.617 1.028 149 830 4.987
Figuur 3.9 Leeftijd van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018%
8 ) J 8 per }
en per mensenhandelvorm®® (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
Gemiddeld is 44% van de gemelde slachtoffers jonger dan 23 jaar (21% is minderjarig en 23% is adoles-
cent), is ruim een vijfde (22%) tussen de 23 en 29 jaar oud, en een kwart (25%) 30 jaar of ouder (van de
overige 10% is de leeftijd onbekend). De gemiddelde leeftijd is 25,9 jaar ten tijde van de melding bij
8 ) 8 ) 9} ) 8 Di
CoMensha (zie de kolom 2014-2018). In de eerste drie weergegeven jaren (2014-2016) verschilt zowel de
gemiddelde leeftijd als de leeftijd in categorieën niet veel per jaar. Maar in 2017 en met name in 2018, is
de gemiddelde leeftijd hoger (namelijk 26,8 respectievelijk 27,9 jaar ten opzichte van tussen de 24,7 jaar
in 2015 en de 25,5 jaar in 2014). Dit komt vooral doordat er steeds minder minderjarige slachtoffers bij
) jarig )
CoMensha worden gemeld. In 2014 en 2015 ging het nog om rond de 280 minderjarige slachtoffers,
terwijl het er in 2018 nog maar 62 zijn. 29 van deze 62 minderjarige slachtoffers in 2018 zijn slachtoffer
van binnenlandse seksuele uitbuiting. Dat de minderjarige slachtoffers steeds meer uit beeld raken is al
S jarig
meermaals geconstateerd” Het is onacceptabel dat de Nederlandse overheid het beperkte zicht op deze
meest kwetsbare groep slachtoffers nu bijna helemaal verloren heeft laten gaan.
48 Leeftijd in categorieën: x°=288,089; df=20; p=0,000; V=0,120; p=0,000 / gemiddelde leeftijd: F=14,575; df=4;
p=0,000; p(verschil 2017-2015)=0,000; p(verschil 2017-2016)=0,005; p(verschil 2018-2014)=0,000; p(verschil 2018-
2015)=0,000; p(verschil 2018-2016)=0,000.
49 Leeftijd in categorieën: x°=2.959,276; dí=20; p=0,000; V=0,385; p=0,000 { gemiddelde leeftijd: F=316,216; df=4;
p=0,000; p(verschil BL-SU met GO-SU)=o, 000; p(verschil AU met alle andere groepen)=0,000; p(verschil Onbekend
met alle andere groepen)=o,000.
50 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor-
teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
1
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
De leeftijd van de gemelde slachtoffers verschilt sterk per mensenhandelvorm. Slachtoffers van bin-
nenlandse seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting zijn in verhouding veel vaker minderjarig of ado-
lescent dan slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Het verschil
is het grootst tussen de groep slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting met 65% minderjarigen
en adolescenten (en een gemiddelde leeftijd van 22,9 jaar), en de groep slachtoffers van arbeidsuitbui-
ting met 9% minderjarigen en adolescenten (en een gemiddelde leeftijd van 34,8 jaar). Verder blijkt dat
meer dan de helft van de slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is, minderjarig is
(n=481; 58%). Tot slot valt op dat de leeftijd van een groot deel (40%; n=407) van de slachtoffers van ar-
beidsuitbuiting onbekend is. Deze 407 slachtoffers zijn bijna allemaal (92%) gemeld door FairWork (zie
$2.6 voor meer informatie over deze melder, van wie in 2018 vrijwel geen slachtoffers meer afkomstig
zijn in de CoMensha-registratie).
Nationaliteit en herkomstregio
In totaal hebben de bij CoMensha gemelde slachtoffers in 2014-2018 meer dan 120 verschillende natio-
naliteiten. In Tabel 3.1 staan de vijf meest voorkomende nationaliteiten genoemd, zowel voor ieder jaar
afzonderlijk, als per mensenhandelvorm.” Tussen haakjes is telkens het betreffende aantal slachtoffers
genoemd.”
51 Als een nationaliteit een plek inneemt in een top-5, maar minder dan 10 slachtoffers vertegenwoordigt, dan is de
nationaliteit niet weergegeven in de tabel. Zie Bijlage 2, Tabel B2.1 voor de voorkomende nationaliteiten van alle
slachtoffers, per jaar en per mensenhandelvorm.
52 Indien twee landen precies evenveel slachtoffers vertegenwoordigen en dus een gedeelde plek innemen is dit aan-
gegeven met een apostrof.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Oe e
Kat
5
Sal & 5
FR Dn Dn — mn ;
Lj \o - oo
vl EN EmSeoinN 9
tT . NA NM NM NL >
nl == m am m mn 8
© 2 end
Ss &
oo
8
5
in
U
> 8
8 5
SR A = A 5
di & „8 CrBoEsE 8
ec CS nd 5 5
en © 5 &
Lal >
oo
© U
(oa) 2
Y yv Ss
u Sa Se
Z ce de nn Ss @& zE nu 5
> Eni Ss NE EAN sE
E 8e ni a a a se
si vS u
e Ee &
> 5D
2 o &
5 ‚ on ZX eo
“a & 8
s Bz N = ERS — 5 © 8
T - EZ © Te La Fn ==
ES UI Ee — \O IN AMO TA Nm 8
E 8 a T N D = D == zg
2 ND mn =
® d 5 E sE
A Vi
s en N
® Ù A
Ee U EE
EN Seun 8 s
9 Eos FE OL S = SE
A 88758 ONNA P_ma in @ s U
5 EESBT SN 2 ed 2 5
© Sge5e ES
oo 6
- “ &
© Ss U
a 8 &
5
+ : v On 22
ï ” mn
B [58358 6 ej
a 3 B 5 Tl — mm > 5
CG _ U
Eel SE 5 2 1 9 Eg &
s afyseE mn 0
5 TG
5 zE
A vv
&
ï co 3 mn EN — zl EN @ 8
v sel s Nee 3 m A In BE
E NE 5 zz * > 2 5
© > 5
Z ER
u E
5 zE
el RR & = DEN DN — — ë 0
v sel mas meme Nei &
5 u m 0, Z es o mn a 2
0 E or 5 5
E 2 ®
® 5e
&p ze
2 en ® En EnEe z 5
==
5 sPJ LNE TENeN EE ij
5 RL NL es E es mn af
Ss 82
=d
o 5 2
Ie u ®
== & = 5D
5 EN EE zE
v Sef SS afEeTseN a K=
"5 el > à 6
s Vv s
® B U
> SV
U 6D
Ss …_
5
8 a ENE
5 en S= EN EN 5 5
- & Á Á =
z EN m8 TE S SZ
© & ha S ze
s S ES
© A 5
oe ® rk)
5 S 5 5
E Z 5 ©
S Ss 8
Lo P Re
5 2 5 5 5
Ez v u 2 S 0
Es e En 2 © E 8 u © N=
= SG @ u z 5 B g v — E © Ee = 1 ©
a 5 6 EE 8 db 6 == 3 Ee 8E 9 ES
® V Y oo S E Fe) ee 5 T
u TD U f c on a a 5 e.
2 o 5 2 0e 5 8 2 2 5 3 LL FE LIE
E 2 à z CE a T Ö i W n > Li ed & en
Ln
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
De top-5 over het totaal bestaat uit Nederland, drie Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 of
2007 tot de Europese Unie (EU) zijn toegetreden (Polen, Roemenië en Bulgarije) en Nigeria. Samen
vormen de slachtoffers met deze vijf nationaliteiten een meerderheid (n=2.893; 58%).
De Nederlandse nationaliteit staat ieder jaar op de eerste plek. Desondanks is het aantal Nederlandse
slachtoffers enorm gedaald: van 462 in 2014 naar nog maar 171 in 2018 (een daling van 63%). Daarnaast
valt op dat Nigeria sinds 2015 deel uitmaakt van de top-5, en dat het aantal Nigeriaanse slachtoffers in 2018
zo sterk is toegenomen (van 44-46 in 2015-2017 naar 149 in 2018: een stijging van 239%) dat deze nationa-
liteit in dit jaar op de tweede plek staat. Ook twee andere Afrikaanse landen (Oeganda en Sierra Leone)
komen in recente jaren voor in de top-5. Terwijl Polen, Bulgarije en Hongarije dan juist geen plek meer
innemen in de jaarlijkse top-5. Van de Midden- en Oost-Europese landen komt alleen Roemenië in alle
vijf de jaren voor, al is ook het aantal slachtoffers met deze nationaliteit in 2018 gehalveerd ten opzichte
van 2017.
Wanneer in de tabel wordt gekeken naar welke nationaliteiten binnen de verschillende mensenhandelvor-
men het vaakst voorkomen, dan blijkt het volgende. De top-5 van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting
bestaat uit drie Afrikaanse nationaliteiten (met Nigeria op de eerste plek) en twee Midden- en Oost-Europe-
se nationaliteiten. Bij arbeidsuitbuiting bestaat de top-5 bijna alleen maar uit Midden- en Oost-Europese
nationaliteiten (met Polen op de eerste plek) en de Filipijnen. In het geval van criminele uitbuiting gaat het
vaak om Nederlandse slachtoffers (48 van de 149; 32%), maar ook Nigeriaanse en Midden- en Oost-Europe-
se slachtoffers van criminele uitbuiting komen voor. Tot slot valt op dat de top-5 nationaliteiten van de
slachtoffers van wie de mensenhandelvorm onbekend is — op Nederland en Guinee na — andere landen laat
zien.
In Figuur 3.10 is te zien waar de bij CoMensha gemelde slachtoffers vandaan komen, zowel per jaar als
per mensenhandelvorm (zes verschillende herkomstregio’s gebaseerd op de nationaliteit). De blauwe
herkomstregio’s zijn regio’s in Europa en de rode herkomstregio’s, regio’s buiten Europa.
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Herkomstregio per jaar Herkomstregio per mensenhandelvorm
100% I m
" Hania
NEREDE
REENER
sie NNN BL
ENEN B
ERO RN EEN
BL-SU 30%
zee RNN NEE
uitbuiting 20%
GO-SU
grensoverschrijdende o
seksuele uitbuiting 10%
5 NEEN SEN
arbeidsuitbuiting 0%
cu 2014 2015 2016 2017 2018 [BL-SU GO-SU AU CU Onbekend 2014-
criminele uitbuiting 2018
EE Latijns-Amerikaen 29 23 21 38 19 o 102 18 4 6 130
de Caraïben
m Azië 181 182 14 87 ag o 133 304 13 163 673
B Afrika 207 182 178 197 328 o 782 81 24 205 1.092
2 Europa 358 307 270 260 97 o 598 569 45 80 1.292
B Nederland 462 433 288 330 171 1.357 o 36 48 252 1.693
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981
Figuur 3.10 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-
2018°* en per mensenhandelvorm® (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
De laatste kolom (2014-2018) in de figuur laat zien dat gemiddeld meer dan de helft (60%) van de ge-
melde slachtoffers afkomstig is uit Nederland (34%) of een ander Europees land (26%). Verder is ruim
één op de vijf slachtoffers (22%) afkomstig uit Afrika en ongeveer één op de acht slachtoffers (12%) uit
Azië.
In de periode 2014-2017 verschillen de percentages slachtoffers afkomstig uit de zes weergegeven
herkomstregio’s niet heel erg van elkaar. Maar het jaar 2018 laat wel een duidelijk andere verdeling
zien. Vergeleken met de jaren ervoor gaat het in dit meest recente jaar — zowel absoluut als relatief
— een stuk minder vaak om Nederlandse slachtoffers (26% in 2018 versus gemiddeld 35% in 2014-
54 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië versus overige herkomstregio’s: x*-367,128; df=16; p=0,000;
V=0,138; p=0,000.
55 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië versus overige herkomstregio’s: x’=1.584,118; df=12; p=0,000;
V=0,390; p=0,000 (exclusief de mensenhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting omdat dit per definitie Ne-
derlandse slachtoffers zijn).
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
2017) en om Europese slachtoffers (15% in 2018 versus gemiddeld 28% in 2014-2017), en veel vaker
om Afrikaanse slachtoffers (49% in 2018 versus gemiddeld 18% in 2014-2017). Daarnaast blijkt dat
het absolute aantal Aziatische slachtoffers in de weergegeven periode is gedaald van meer dan 180
in 2014-2015 naar nog maar q9 in 2018.
De herkomstregio’s van de slachtoffers verschillen sterk per mensenhandelvorm. Logischerwijs zijn
alle slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting Nederlands. De groep grensoverschrijdende
seksuele uitbuiting bestaat voor ongeveer de helft (48%) uit Afrikaanse slachtoffers, en daarnaast
voornamelijk uit Europese (niet-Nederlandse) slachtoffers (37%). Hoewel de meeste (55%) slachtoffers
van arbeidsuitbuiting ook Europees zijn, is 30% van de slachtoffers van deze mensenhandelvorm af-
komstig uit Azië. Slachtoffers van criminele uitbuiting zijn in dit opzicht het meest heterogeen: de
verdeling van de herkomstregio’s is vergelijkbaar met die van alle andere mensenhandelvormen sa-
men.
3.5.1 Uitgelicht: minderjarige slachtoffers
In deze subparagraaf wordt extra aandacht besteed aan de 1.050 (zie Figuur 3.9) bij CoMensha ge-
melde minderjarige slachtoffers in 2014-2018. De geslachtsverdeling voor minderjarigen is eigenlijk
niet anders dan de geslachtsverdeling van de totale populatie slachtoffers (zie Figuur 3.8). Ook bij
minderjarigen is bijna een kwart een jongen (23%). Wat verder wel opvallend is, is dat van bijna de
helft (46%; n=481) van de minderjarigen niet bekend is van welke mensenhandelvorm ze slachtoffer
zijn. De registratie van minderjarigen is veel minder volledig dan de registratie van meerderjarigen
en slachtoffers van wie de leeftijd onbekend is (van deze slachtoffers kon namelijk maar 9% niet
worden ingedeeld in één van de vier mensenhandelvormen). Bijna alle (90%; n=511) minderjarige
slachtoffers van wie de mensenhandelvorm wel bekend is, zijn slachtoffer van seksuele uitbuiting, en
dan met name van binnenlandse seksuele uitbuiting (binnenlandse seksuele uitbuiting: 72%; n=410,
grensoverschrijdende seksuele uitbuiting: 18%; n=101). Slechts bij 58 minderjarige slachtoffers is ge-
registreerd dat ze slachtoffer zijn van arbeids- (n=20) of criminele uitbuiting (n=38) (zie ook Figuur
3-9).
In totaal hebben de 1.050 bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers in 2014-2018 meer dan 7o
verschillende nationaliteiten. De top-5 nationaliteiten®® van minderjarige slachtoffers bestaat uit: Ne-
derland (n=553), Vietnam (n=63), Eritrea (n=59), Afghanistan (n=40) en Guinee (n=35). Al deze landen
komen — op Nederland na — niet voor in de totale top-5 nationaliteiten van alle slachtoffers (vergelijk
met Tabel 3.1). Wel zijn dit precies de nationaliteiten die in Tabel 3.1 deel uitmaken van de top-5 van de
slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is. Deze groep bestaat dan ook voor meer dan
de helft uit minderjarigen (58%: 481 van de 830 (zie Figuur 3.7).
Figuur 3.11 toont, per jaar en per mensenhandelvorm — al is dit laatste minder interessant omdat de
mensenhandelvorm bij bijna de helft onbekend is — waar de bij CoMensha gemelde minderjarige slacht-
offers vandaan komen (vijf verschillende herkomstregio’s gebaseerd op de nationaliteit). De rode her-
komstregio’s zijn regio’s buiten Europa.
56 Zie Bijlage 2, Tabel B2.2 voor de voorkomende nationaliteiten van alle minderjarige slachtoffers, per jaar en per
mensenhandelvorm.
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Herkomstregio per jaar Herkomstregio per mensenhandelvorm
Ie IN 5
90%
0 AN B na
70% RR B [R 0 DJ
nnn ennn na
aesu 50% NRR B
binnenlandse seksuele 40% | m | | | | | | | |
uitbuiting 20% RR AR B
overschrijdende 20% R_D
seksuele uitbuiting lo% RR M_N_M
we ARE BB
arbeidsuitbuiting 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU _Onbekendf 2014-
criminele uitbuiting 2018
Latijns-Amerikaen de Caraïben o 1 o 2 1 4
Totaal 279 288 227 194 62 410 101 20 38 481 1.050
Figuur 3.11 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers,
per jaar 2014-201857 en per mensenhandelvorm5® (N=1.050)
Bron: CoMensha-databestanden
Gemiddeld is 53% van de minderjarigen afkomstig uit Nederland (zie de kolom 2014-2018). Daarnaast
komt een vijfde (20%) van de minderjarige slachtoffers uit Afrika en 15% uit Azië.
Het absolute aantal Nederlandse minderjarige slachtoffers is in 2018 fors lager dan in voorgaande jaren
(vergelijk go Nederlandse minderjarige slachtoffers in 2018 met jaarlijks tussen de 95-160 in de vier jaren
ervoor). Toch is het aandeel Nederlandse slachtoffers binnen de groep minderjarige slachtoffers toege-
nomen (van 42% in 2016 naar 65% in 2018). Dit betekent dus dat het aantal minderjarige slachtoffers
afkomstig uit het buitenland in verhouding nog sterker is gedaald dan het aantal Nederlandse minder-
jarige slachtoffers. In 2018 gaat het dan ook nog maar om 13 Afrikaanse minderjarige slachtoffers (ver-
geleken met tussen de 29 in 2017 en de 79 in 2014) en nauwelijks om minderjarige slachtoffers uit Azië
(slechts 3 vergeleken met tussen de 19 in 2017 en de 73 in 2015).
410 (74%) van de totaal 553 Nederlandse minderjarige slachtoffers is slachtoffer van binnenlandse sek-
suele uitbuiting. Het jaarlijks aantal minderjarige slachtoffers van specifiek deze mensenhandelvorm is
enorm gedaald: van nog 100 respectievelijk 127 in 2014 en 2015 naar nog maar 29 in 2018 (een daling van
70%-80%). Van vrijwel alle resterende Nederlandse minderjarigen is niet bekend van welke mensenhan-
delvorm zij slachtoffer zijn (24%; n=135). Dit laatste geldt ook voor verreweg de meeste Afrikaanse (74%)
en Aziatische (84%) minderjarige slachtoffers.
57 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië: ('=68,908; df=12; p=0,000; V=0,151; p=0,000.
58 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië: x’=172,032; df=9; p=0,000; V=0,311; p=0,000 (exclusief de men-
senhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting omdat dit per definitie Nederlandse slachtoffers zijn).
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
3.5.2 Uitgelicht: sub-3 personen (uitsluitend door de KMar gemelde seksuele
uitbuitingsslachtoffers)
In S2.3 is uitgelegd waarom de sub-3-personen, oftewel de uitsluitend door de KMar gemelde slachtof-
fers van seksuele uitbuiting, in de cijfers telkens buiten beschouwing zijn gelaten. Omdat de Nationaal
Rapporteur echter wel belang hecht aan de registraties van de KMar en het in beeld brengen van grens-
overschrijdende prostitutie, is hieraan in deze subparagraaf aandacht besteed. In 2014-2018 gaat het in
totaal om 768 sub-3-personen (dit kan worden afgeleid uit Figuur 3.2). Deze personen zijn voornamelijk
door de KMar regio Schiphol (46%) en door de KMar regio Zuid (45%) bij CoMensha gemeld.
Tabel 3.2 toont een overzicht van de persoonskenmerken (geslacht, minder-/meerderjarigheid en her-
komstregio) van de 768 sub-3-personen die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld.
Tabel 3.2 Persoonskenmerken van de uitsluitend door de KMar bij CoMensha gemelde seksuele
uitbuitingsslachtoffers (de sub-3-personen), per jaar 2014-2018 (N=768)
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Vrouw 99% 99% 100% 99% 97% 99%
Meerderjarig 99% 98% 100% 98% 99% 98%
| Europa 95% 96% 91% 93% 84% | 93%
Totaal 306 171 97 Uri) rd) AE
Bron: CoMensha-databestanden
Uit de tabel blijkt duidelijk dat de sub-3-personen een zeer homogene groep vormen. Het gaat vrijwel
altijd om vrouwelijke, meerderjarige personen afkomstig uit Europa. De twee meest voorkomende nati-
onaliteiten zijn: Roemeens (48%; n=365) en Bulgaars (28%; n=217), die beide ook voorkomen in de top-5
van meest voorkomende nationaliteiten van slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting
in 2014-2018 (zie Tabel 3.1). Overigens is het percentage sub-3-personen afkomstig uit Europa in 2018 wel
een stuk lager dan in andere jaren (vergelijk 84% in 2018 met tussen de 91% in 2016 en de 96% in 2015).
3.6 Melders van de vier groepen slachtoffers
Verschillende instanties melden slachtoffers bij CoMensha. Idealiter geldt dat alle instanties en particu-
lieren die slachtoffers signaleren, deze melden bij CoMensha. Toch worden nog lang niet alle slachtof-
fers die in beeld komen vervolgens ook bij CoMensha gemeld. Dit staat uitgebreid beschreven in S3.2.
Omdat één slachtoffer door meerdere instanties bij CoMensha gemeld kan worden, is het aantal aan-
meldingen dat CoMensha binnenkrijgt groter dan het totaal aantal unieke slachtoffers. Zo is er over de
4.981 bij CoMensha gemelde unieke slachtoffers in 2014-2018 in totaal 5.845 keer gemeld.” In Figuur
59 Hierbij wordt alleen uitgegaan van dubbele meldingen in hetzelfde jaar tussen de verschillende groepen melders zoals die
in Figuur 3.12 zijn weergegeven. Maar ook binnen een groep melders zijn slachtoffers in hetzelfde jaar soms meer dan eens
gemeld (bijvoorbeeld door verschillende regionale politie-eenheden binnen de melder ‘politie’ of door verschillende
instanties behorende tot de melder ‘overige melders”). Deze dubbele meldingen zijn hier buiten beschouwing gelaten.
R SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
3.12 zijn van deze meldingen de melders weergegeven, zowel per jaar als per mensenhandelvorm. De
blauwe melders betreffen opsporingsinstanties: de Nationale Politie, de KMar, ISZW-DO en het EMM
(dat feitelijk geen opsporingsinstantie betreft: zie voor de verdere toelichting $3.2 en $3.2.1). De rode
melders zijn: zorgcoördinatoren, de ngo FairWork®® en de restcategorie overige melders. Onder deze
laatste groep melders vallen (met name) opvang- en zorginstellingen (waaronder Nidos), ngo'’s, over-
heidsorganisaties (waaronder de IND), juridische dienstverlening en particulieren (waaronder heel in-
cidenteel slachtoffers zelf).
Melders per jaar Melders per mensenhandelvorm
GEENEN ENENN:
m0 5 B B B U
en nk NE
en EN IR eN
60% —
wa son IE EE a
EE | NN NR
seksuele 40%
se _E_ IAR B B
GO-SU 30%
grens-
overschrijdende 20% nm nm nm nm | | nm m |
sen BRR ERN EN IJ
uitbuiting 10%
7 REEN
arbeidsuitbuiting 0%
cu 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU _ Onbekendf 2014-
criminele uitbuiting 2018
Overige melders 184 252 228 145 56 123 257 83 35 367 865
ME Zorgcoördinatoren 210 163 240 320 91 367 272 80 26 279 1.024
EMM 59 5 17 244 68 93 247 5 6 16 393
HE Politie 672 623 446 432 530 978 1.263 205 100 157 2.703
Totaal 1.313 1.267 1.106 1.322 837 1.564 2.068 1.200 171 8q2 5845
Figuur 3.12 Meldingen van slachtoffers naar melder, per jaar 2014-2018°' en per
mensenhandelvorm®? (N=5.845)
Bron: CoMensha-databestanden
60 Ondanks dat FairWork qua aard past binnen de categorie ‘overige melders’, rechtvaardigt de omvang van de meldin-
gen afkomstig van FairWork het feit dat het als aparte categorie melder wordt weergegeven in Figuur 3.12.
61 Politie: °=222,352; df=4; p=0,000; V=0,211; p=0,000 / KMar: X°=16,068; df=4; p=0,003; V=0,057; pP=0,003 / ISZW-DO:
X/=56,074; df=4; p=0,000; V=0,106; p=0,000 / EMM: x°=568,144; df=g; p=0,000; V=0,338; p=0,000 / zorgcoördina-
toren: X°=169,863; df=4; p=0,000; V=0,185; p=0,000 / Fairwork: x°=90,398; df=4; p=0,000; V=0,135; pP=0,000 / ove-
rige melders: x°=92,502; df=4; p=0,000; V=0,136; p=0,000.
62 Politie: x*=1.459,535; df=4g; p=0,000; V=0,541; p=0,000 / KMar: x°=56,060; df=4g; p=0,000; V=0,106; p=0,000 / ISZW-
DO: yf=1.265,511; df=4; p=0,000; V=0,504; p=0,000 / EMM: x°=200,629; df=4; p=0,000; V=0,201; p=0,000 / zorgco-
ordinatoren: x’=239,047; df=4; p=0,000; V=0,219; p=0,000 / Fairwork: x°=1.768,644; df=4; p=0,000; V=0,596;
p=0,000 / overige melders: x*=550,364; df=4; p=0,000; V=0,332; p=0,000.
De bij CoMensha gemelde slachtoffers n
Politiemeldingen
In de periode 2014-2018 is de politie de grootste melder. Gemiddeld neemt zij bijna de helft (46%) van alle
meldingen voor haar rekening (zie de kolom 2014-2018). De politie doet meer dan de helft van alle meldin-
gen over slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting (63%), slachtoffers van grensoverschrijdende
seksuele uitbuiting (61%) en slachtoffers van criminele uitbuiting (58%). Daarnaast is 17% van alle meldingen
over arbeidsuitbuiting afkomstig van de politie (de aangewezen opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting
is ISZW-DO) en 19% van de meldingen over slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is.
Tussen 2014 en 2017 is het aantal meldingen afkomstig van de politie — zowel absoluut als relatief — sterk
afgenomen (van 672 meldingen in 2014 (51%) naar 432 in 2017 (33%)). Deze daling zette overigens al een
jaar eerder (in 2013) in,£ en hierover is dan ook al herhaaldelijk gerapporteerd. Zo stond in de vorige
slachtoffermonitor het volgende:
“Deze daling komt door capaciteitsverlies vanwege andere prioriteitsstellingen (met name
mensensmokkel),$* en mogelijk ook door expertiseverlies als gevolg van de reorganisatie van de Natio-
nale Politie sinds 2013.® In dit kader heeft de Nationaal Rapporteur eerder aanbevolen dat binnen de
aanpak van mensensmokkel ook oog moet zijn voor signalen van mensenhandel en daarnaast dat de ca-
paciteit ten aanzien van mensenhandel niet lijdt onder de bestrijding van mensensmokkel. ® In juni 2017
heeft de toenmalige minister van JenV aangegeven dat de capaciteit binnen de AVIM's weer op sterkte is.°7
Naar verwachting zal het aantal meldingen vanuit de politie in 2018 dan ook toenemen.”°®
Op het eerste gezicht lijkt deze verwachting te zijn uitgekomen. De politie heeft in 2018 inderdaad zo’n
100 slachtoffers meer bij CoMensha gemeld dan in 2017. Deze stijging wordt echter veroorzaakt door één
specifieke groep slachtoffers: Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (zie
voor meer informatie over de forse toename van het aantal niet-Europese slachtoffers van mensenhan-
del met een zogenoemde Dublinstatus: $2.1.3). Wanneer per mensenhandelvorm wordt gekeken naar
de ontwikkeling van het aantal slachtoffers gemeld door de politie, dan blijkt namelijk het volgende
(deze informatie is niet in Figuur 3.12 te zien):°?
* Een recente verdere daling van het aantal slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting gemeld
door de politie (totaal 978, zie Figuur 3.12): van 262 in 2014 naar 145 in 2017 en nog maar 112 in 2018
(dit is een daling van 57% in de totale periode).
63 In 2013 meldde de politie voor het eerst aanzienlijk minder slachtoffers dan in het jaar ervoor, zie Nationaal Rap-
porteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 50.
64 Brief van de minister van Ven] d.d. 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150, p. 3.
65 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), $1.3, $5.2 en p. 43-
44. Zie S2.1.… [van de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017} voor meer informatie over de nieuwe opleiding tot
mensenhandelrechercheur.
66 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), p. 45-46 (Aanbeve-
lingen 2 en 3).
67 Brief van de minister van Ven] d.d. 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2.
68 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 82.
69 Het aantal slachtoffers gemeld door de politie van wie niet bekend is om welke mensenhandelvorm het gaat (totaal
157, zie Figuur 3.12), fluctueert jaarlijks tussen de 20 in 2017 en de 53 in 2014.
100
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
* Een recente verdere daling van het aantal buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van grensover-
schrijdende seksuele uitbuiting (dit zijn voornamelijk Europese slachtoffers, zie Figuur 3.10) gemeld
door de politie (totaal 605): van 190 in 2014 naar 88 in 2017 en nog maar 62 in 2018 (dit is een daling
van 67% in de totale periode).
« Een recente forse stijging van het aantal Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele
uitbuiting gemeld door de politie (totaal 658): van g2 in 2014 naar 124 in 2017 en maar liefst 261 in
2018 (dit is een stijging van 184% in de totale periode).
« Een recente lichte verdere daling van het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting gemeld door de
politie (totaal 205, zie Figuur 3.12): van 63 in 2014 naar 35 in 2017 en 30 in 2018 (dit is een daling van
52% in de totale periode). Dit (recente) kleine aantal is te verklaren doordat de opsporing van deze
mensenhandelvorm primair is belegd bij ISZW-DO (en deze opsporingsdienst laat in 2018 juist een
stijging zien van het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting, zie hierna onder het kopje ‘ISZW-DO-
meldingen’).
* Een recente lichte stijging van het aantal slachtoffers van criminele uitbuiting gemeld door de po-
litie (totaal 100, zie Figuur 3.12): van 12 in 2014 naar 20 in 2017 en 33 in 2018 (dit is een stijging van
175% in de totale periode). Hoewel het positief is dat het aantal slachtoffers van criminele uitbui-
ting gemeld door de politie is toegenomen, gaat het nog steeds om een zeer kleine groep. Feitelijk
staat de aanpak van deze mensenhandelvorm dus nog in de kinderschoenen. In het Verenigd Ko-
ninkrijk wordt criminele uitbuiting (van kwetsbare jongeren) inmiddels veel vaker (herkend, en
ook in Nederland komen er steeds meer signalen dat deze praktijken zich op soortgelijke schaal
voordoen (zie $2.4.3 voor meer informatie hierover). De signalering van criminele uitbuiting — ze-
ker ook binnen de opsporing van strafbare feiten in het algemeen — dient daarom meer aandacht
te krijgen.
Bovenstaande opsomming laat een enorme daling zien van zowel het aantal slachtoffers van binnen-
landse seksuele uitbuiting, als van het aantal buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele
uitbuiting dat door de politie gemeld wordt. Aangezien opsporingsinstanties bij de melding aan Co-
Mensha niet belemmerd worden door privacywetgeving, betekent een daling hoogstwaarschijnlijk’® dat
er daadwerkelijk minder slachtoffers bij de politie in beeld zijn. Dit houdt dus in dat de politie op dit
moment aan nog” veel minder Nederlandse (vaak minderjarige) en (voornamelijk) Europese slachtof-
fers van seksuele uitbuiting bescherming biedt dan voorheen. Ondanks dat de capaciteit binnen de Af-
delingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM’s) in 2018 weer op sterkte was,
heeft dit dus niet geleid tot een intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvormen. Dit terwijl
een impuls in de aanpak van met name binnenlandse seksuele uitbuiting juist zo hard nodig is. Bij
herhaling is immers geconcludeerd dat deze mensenhandelvorm: (1) naar schatting het vaakste voor-
komt in Nederland, (2) de meeste minderjarige slachtoffers kent, en (3) hier landelijk het minste zicht
op is.”
70 Een verminderde meldingsbereidheid vanuit de politie zou hiervoor ook een verklaring kunnen zijn. Er bestaan
echter geen aanwijzingen dat hiervan sprake zou zijn.
71 Ook voorheen (in 2014 en 2015) bleken slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting minder goed dan slachtof-
fers van andere mensenhandelvormen in beeld te zijn (en dit gold in nog sterkere mate voor de minderjarige slacht-
offers van deze mensenhandelvorm), zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016),
$5.1.1, Pp. 100-101.
72 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor-
teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
101
De bij CoMensha gemelde slachtoffers R
De ontwikkeling van het aantal politiemeldingen over Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende
seksuele uitbuiting illustreert wat in $2.1.3 is beschreven: dat de forse toename van slachtoffers van
mensenhandel met een Dublinstatus op dit moment erg veel capaciteit vergt van de politie.
KMar-meldingen
Met het uitsluiten van de sub-3-personen (de seksuele uitbuitingsslachtoffers die uitsluitend door de
KMar bij CoMensha zijn gemeld) blijft er nog maar een klein aantal meldingen van de KMar over. Het
gaat gemiddeld om slechts 1% van alle meldingen (n=59 in de totale vijfjarige periode: 43 meldingen van
slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie en 18 meldingen van slachtoffers die tevens door een
andere melder bij CoMensha zijn gemeld)”
ISZW-DO-meldingen
Het aandeel meldingen afkomstig van ISZW-DO is gemiddeld 6%. ISZW-DO meldt logischerwijs vrij-
wel alleen maar slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Dit is goed voor gemiddeld 27% (318 van de 1.200)
van alle meldingen van arbeidsuitbuiting die bij CoMensha binnenkomen. Zoals ook in de vorige
slachtoffermonitor werd opgemerkt valt dit percentage tegen aangezien ISZW-DO de voornaamste
opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting is.” Met name in 2017 was het aantal meldingen vanuit
ISZW-DO erg laag (slechts 38). Dit kwam onder meer doordat de organisatie niet altijd slachtoffers bij
CoMensha meldde aan wie wel de bedenktijd was aangeboden, maar die niet door het slachtoffer was
geaccepteerd. Inmiddels bestaan er werkafspraken dat melding wordt gemaakt bij CoMensha zodra
sprake is van de geringste aanwijzing van mensenhandel (en een slachtoffer dus bedenktijd krijgt
aangeboden ongeacht of dit ook geaccepteerd wordt). In 2018 is het aantal meldingen vanuit ISZW-
DO ten opzichte van 2017 dan ook meer dan verdubbeld (naar 75). 74 van deze 75 meldingen hadden
betrekking op slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Deze 74 slachtoffers van arbeidsuitbuiting zijn 69%
van alle 107 slachtoffers van arbeidsuitbuiting in 2018 (zie Figuur 3.7). Dit percentage is aanzienlijk
hoger dan het eerdergenoemde percentage van gemiddeld 27% over de totale vijfjarige periode” en
past veel meer bij de rol die ISZW-DO behoort te vervullen in de aanpak van arbeidsuitbuiting. Overi-
gens wordt dit hoge percentage niet alleen veroorzaakt door de recente stijging van het absolute
aantal meldingen vanuit ISZW-DO. Ook de enorme daling van het absolute aantal FairWork-meldin-
gen in 2018 draagt hieraan bij (zie hierover meer onder het kopje ‘Melders zonder wettelijke grond-
slag’).
EMM-'meldingen’
Het EMM is zelf geen opsporingsinstantie en signaleert dan ook geen slachtoffers. Het EMM is dus ook
geen melder bij CoMensha. De meldingen die bij CoMensha geregistreerd zijn alszijnde afkomstig van
het EMM, hebben betrekking op slachtoffers die voorkomen in de mensenhandelregistraties van opspo-
ringsinstanties die bij het EMM bekend zijn. Omdat deze registraties door CoMensha in de verschillende
jaren op een inconsequente manier zijn opgevraagd bij het EMM, wordt hieraan verder inhoudelijk geen
aandacht besteed (zie $3.2 en specifiek $3.2.1).
73 zslachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie gemeld door de KMar zijn dus ook door een andere melder gemeld.
74 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 82-83.
75 Merk op dat het percentage van 69% is berekend op uniek slachtofferniveau en het percentage van 27% op meldin-
genniveau en daardoor niet precies te vergelijken zijn. Op uniek slachtofferniveau zou het gaan om aldus 69% versus
31% (i.p.v. 27%).
102
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Melders zonder wettelijke grondslag (zorgcoördinatoren, FairWork en overige melders)
Zorgcoördinatoren, FairWork, en overige melders hebben geen wettelijke grondslag waarop zij slacht-
offers bij CoMensha kunnen melden (zie S3.2). Op grond van privacywetgeving (voorheen de Wet be-
scherming persoonsgegevens (Wbp), inmiddels de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG)) mogen deze melders een slachtoffer pas bij CoMensha melden na zijn of haar toestemming (of
van zijn of haar ouder/voogd als het gaat om minderjarigen). De meldingen afkomstig van deze mel-
ders zonder wettelijke grondslag zijn in de totale vijf jaar (2014-2018) goed voor gemiddeld 40% van alle
meldingen (zie de rode melders in de laatste kolom ‘2014-2018’ in Figuur 3.12). Ze nemen 31% van alle
meldingen over binnenlandse seksuele uitbuiting, 26% van alle meldingen over grensoverschrijdende
seksuele uitbuiting, 51% van alle meldingen over arbeidsuitbuiting en 36% van alle meldingen over
criminele uitbuiting voor hun rekening. Daarnaast valt op dat deze melders het overgrote deel (79%)
van de meldingen doen waarbij informatie ontbreekt, waardoor niet bekend is van welke mensenhan-
delvorm sprake is. In absolute aantallen gaat het in de totale periode om 2.365 meldingen over 2.309
unieke slachtoffers. Van deze slachtoffers zijn er 1.779 zelfs uitsluitend door deze melders gemeld (en
dus niet ook door opsporingsinstanties). De genoemde hoge percentages en aantallen die de melders
zonder wettelijke grondslag voor hun rekening nemen, laten het grote belang zien van deze groep
melders in de signalering en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Het zicht hierop is dan
ook onmisbaar voor de vormgeving en monitoring van de (slachtoffergerichte) aanpak van mensen-
handel.
Sinds de inwerkingtreding van de AVG op 25 mei 2018, wordt het toestemmingsvereiste in de praktijk
veel vaker dan daarvoor nageleefd. Dat dit tot problemen leidt, laten de cijfers duidelijk zien (zie
voor meer informatie over hoe de privacywetgeving het melden van slachtoffers bij CoMensha be-
moeilijkt: $2.1.4 en S$3.2). In de periode 2014-2017 nemen de melders zonder wettelijke grondslag
jaarlijks nog tussen de 38%-54% van alle meldingen voor hun rekening (zie de rode melders in Figuur
3.12). In 2018 (het jaar waarin de AVG in werking trad) daalt dit percentage drastisch naar nog maar
18%. In absolute aantallen geldt hetzelfde: van bij elkaar vrijwel elk jaar (ruim) meer dan soo mel-
dingen (gemiddeld 553) in de jaren 2014-2017 naar nog maar 152 in 2018.”° Deze alarmerende ontwik-
keling geldt ook voor alle drie de groepen melders zonder wettelijke grondslag afzonderlijk (zorgco-
ordinatoren: van jaarlijks gemiddeld 233 in 2014-2017 naar nog maar 91 in 2018 (terwijl het aantal
zorgcoördinatoren juist is gestegen, zie $2.1.3); FairWork: van jaarlijks gemiddeld 118 in 2014-2017
naar nog maar 5 in 2018; overige melders: van jaarlijks gemiddeld 202 in 2014-2017 naar nog maar 56
in 2018).
Het moge duidelijk zijn dat de vereiste toestemmingsverklaring het landelijke zicht op de mensenhan-
delslachtoffers die in Nederland in beeld komen ernstig belemmert. Op dit moment is het zelfs de vraag
in hoeverre de CoMensha-registratie hiervoor nog gebruikt kan worden. Het hebben van inzicht in de
groep slachtoffers die in Nederland in beeld is, is echter cruciaal voor de totstandkoming van een infor-
matiegestuurde integrale aanpak. Zonder kennis over wie de slachtoffers zijn, kan een effectieve be-
scherming niet worden vormgegeven. Daarnaast kan de uitvoering van de aanpak niet worden gemoni-
tord, de cijfers zijn dan namelijk niet langer een afspiegeling van wat er in de praktijk gebeurd. Het is
76 Voor specifiek de mensenhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting is sprake van een daling van 78% (van ruim
150 in 2017 naar nog maar 33 in 2018).
10
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
dan ook evident dat dit probleem — waarvoor al herhaaldelijk is gewaarschuwd’ — zo spoedig mogelijk
opgelost wordt.
Het is overigens niet per definitie zo dat de melders zonder wettelijke grondslag nu ook geen slachtof-
fers meer signaleren en/of beschermen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het jaarverslag van FairWork — een ngo
die opkomt voor de belangen van slachtoffers van specifiek arbeidsuitbuiting — dat in 2018 449 cliënten
zijn geadviseerd en dat bij 37% van hen sprake was van één of meer signalen van mensenhandel.” Het
gaat in dit geval dus om ruim 160 mogelijke slachtoffers van mensenhandel in dit jaar die wel door
FairWork zijn geholpen, maar waarvan er maar 5 identificeerbaar gemeld konden worden bij CoMensha
(zie Figuur 3.12).”®
3.6.1 Regionale politiemeldingen
In en onder Figuur 3.12 is reeds aandacht besteed aan de (ontwikkeling van de) 2.703 politiemeldin-
gen in 2014-2018. Omdat in Figuur 3.12 alleen sprake was van mogelijke overlap tussen de verschil-
lende weergegeven categorieën melders en er dus geen sprake was van dubbele meldingen binnen
één categorie melders, betreffen die 2.703 politiemeldingen ook 2.703 unieke slachtoffers. Het
komt echter wel voor dat slachtoffers in hetzelfde jaar meer dan eens zijn gemeld door verschil-
lende regionale politie-eenheden. In Figuur 3.13 gaat het daarom om 2.746 (in plaats van 2.703)
politiemeldingen, weergegeven naar regionale politie-eenheid, zowel per jaar als per mensenhan-
delvorm.
77 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor-
teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
78 FairWork, 2019, p. 5.
79 FairWork heeft in 2018 overigens wel alle ruim 160 slachtoffers bij CoMensha gemeld, maar — vanwege de AVG — op
zo’n manier dat CoMensha de slachtoffers niet kon opnemen in de registratie (zonder identificerende gegevens op
basis waarvan CoMensha unieke — en daarmee dubbel gemelde — slachtoffers kan identificeren) (mondelinge infor-
matie FairWork, g juli 2019).
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Politie-eenheden per jaar Politie-eenheden per mensenhandelvorm
100%
nen m mm mm
0% —|
NR Mm B me
REN an NE aM
ANNEN Sj
50%
en ERE BEB |
binnenlandse 40%
a TR BNB
uitbuiting 30%
oe NRE EEE B
grens. 20%
overschrijdende
me BRR EEE am on EN
uitbuiting 10%
. EEEN
oe o
arbeidsuitbuiting 0% 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU Onbekend 2014-
criminele uitbuiting 2018
Limburg 15 19 12 12 30 16 53 8 4 7 88
B Noord-Holland 37 23 16 17 21 38 52 g 8 7 TIA
Midden-Nederland go 34 27 27 75 54 116 1 14 8 203
Amsterdam 45 58 45 48 59 35 163 41 14 2 255
EB Den Haag 48 60 38 75 42 69 137 34 12 1 263
M Oost-Nederland 65 50 66 go 48 137 84 23 1 14 269
HE Zeeland-West-Brabant 120 97 22 18 28 155 105 6 6 13 285
Ee Rotterdam 150 131 86 7o 53 234 166 31 3 56 490
Oost-Brabant TI 12 102 84 104 231 205 26 20 31 513
Totaal 674 632 450 439 551 997 1.292 205 100 158 2746
Figuur 3.13 Politiemeldingen van slachtoffers naar politie-eenheid, per jaar 2014-
2018°° en per mensenhandelvorm?' (N=2.746)
Bron: CoMensha-databestanden
80 Oost-Brabant: x°=7,648; df=4; p=0,105; V=0,053; p=0,105 / Rotterdam: x*-36,560; df=4; p=0,000; V=0,116; p=0,000
{ Zeeland-West-Brabant: x°=103,856; df=4; p=0,000; V=0,196; p=0,000 / Oost-Nederland: x’=15,032; df=4; p=0,005;
V=0,075; pP=0,005 / Noord-Nederland: x*=47,201; df=4; p=0,000; V=0,132; p=0,000 / Den Haag: X’=36,480; df=4;
p=0,000; V=0,116; p=0,000 / Amsterdam: x°=9,341; df=4; p=0,053; V=0,059; p=0,053 / Midden-Nederland: x°=42,125;
df=g; p=0,000; V=0,125; p=0,000 / Noord-Holland: x=3,797; df=4; p=0,434; V=0,037; p=0,434 / Limburg: x°=12,815;
df=g; p=0,012; V=0,069; p=0,012.
81 Oost-Brabant: x°=25,311; df=4; p=0,000; V=0,097; p=0,000 / Rotterdam: x°=92,514; df=4; p=0,000; V=0,185; p=0,000
{ Zeeland-West-Brabant: x*=51,492; df=4; p=0,000; V=0,138; p=0,000 / Oost-Nederland: x*=33,992; df=4; p=0,000;
V=0,112; p=0,000 { Noord-Nederland: x’=133,850; df=4g; p=0,000; V=0,223; p=0,000 / Den Haag: x’=22,643; df=4;
p=0,000; V=0,092; p=0,000 { Amsterdam: x°=98,524; df=4; p=0,000; V=0,191; p=0,000 / Midden-Nederland:
X/=19,404; df=g; p=0,001; V=0,085; p=0,001 / Noord-Holland: x*=3,878; df=4; p=0,423; V=0,038; p=0,423 { Limburg:
X7=12,864; df=q; p=0,012; V=0,069; p=0,012.
10
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
De laatste kolom in de figuur (2014-2018) laat zien dat de regionale politie-eenheden Oost-Brabant en
Rotterdam een stuk meer slachtoffers bij CoMensha melden dan de andere eenheden: beide gemid-
deld rond de 100 per jaar (in de figuur blauw weergegeven). Desalniettemin is het aantal meldingen
vanuit Rotterdam in het weergegeven tijdsbestek flink afgenomen (van 150 in 2014 naar 53 in 2018). Na
deze twee (blauwe) regionale eenheden volgen zes regio’s die alle jaarlijks gemiddeld rond de 5o
slachtoffers melden (in de figuur rood weergegeven). Hierbij valt overigens op dat in 2018 de regio-
nale politie-eenheid Noord-Nederland bijna 1oo meldingen (n=91) bij CoMensha heeft gedaan, en
daarmee in dit jaar de tweede plek inneemt. Ook Midden-Nederland laat in dit meest recente jaar een
behoorlijke stijging zien. Tot slot melden Noord-Holland en Limburg slechts zo’n 20 slachtoffers per
jaar (waarbij het er in Limburg in 2018 wel aanzienlijk meer zijn dan voorheen) en meldt de Landelijke
Eenheid vrijwel nooit slachtoffers — ook niet in het meest recente jaar 2018 (in de figuur grijs weerge-
geven). Dit laatste is opmerkelijk in het licht van de ambitie zoals geformuleerd in het Tactisch pro-
gramma mensenhandel van het Landelijk Parket en de Landelijke Eenheid 2018/2019 (zie hierover
meer $2.1.1).
In de vorige slachtoffermonitor werd al opgemerkt dat de verschillen tussen de regionale politie-
eenheden het grootst zijn bij de mensenhandelvorm ‘binnenlandse seksuele uitbuiting’. Dit is lo-
gischerwijs nog steeds het geval:®? meer dan drie kwart (76%; n=757) van alle 991 politiemeldingen
over binnenlandse seksuele uitbuiting in de totale periode zijn afkomstig van slechts vier eenheden
(Rotterdam (24%), Oost-Brabant (23%), Zeeland-West-Brabant (16%) en Oost-Nederland (14%). In
de vorige monitor was deze bevinding mede aanleiding tot de aanbeveling extern onderzoek te la-
ten verrichten naar de achtergrond van deze verschillen en daarbij in beeld te brengen welke pro-
blemen de politie-eenheden ondervinden in het opsporen van mensenhandel en welke randvoor-
waarden noodzakelijk zijn om deze problemen te overkomen. Zoals beschreven in $2.1.1 kent deze
aanbeveling op dit moment helaas nog geen opvolging. De resultaten in deze monitor onderstre-
pen echter wel nogmaals het belang van het onderzoek zoals door de Nationaal Rapporteur beoogd.
Het aantal meldingen door een regionale politie-eenheid is naar verwachting (deels) afhankelijk van de
populatieomvang van de slachtoffers binnen een regionale politie-eenheid (de slachtoffers in beeld
plus de slachtoffers die buiten beeld blijven). Ook is het waarschijnlijk dat het aantal slachtoffers enigs-
zins samenhangt met het aantal inwoners in een regionale politie-eenheid. Daarom zijn in Figuur 3.14
— per regionale politie-eenheid — het gemiddeld jaarlijks aantal (door de politie) gemelde slachtoffers
(horizontale as) afgezet tegen het aantal inwoners (verticale as).
82 Aangezien vier van de vijf weergegeven jaren overlappen met de vorige slachtoffermonitor.
83 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131-132, Aanbeveling 3.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
3.500.000
® Oost-Nederland
3.000.000
in 2500000
2 Midden-Nederland
8 2000000 ENTER
3 ® e Noord-Nederland
E Noord-Holland ® Den Haag e Rotterdam
B 1500000 eK
E Zeeland-West-Brabant ®
8 © Oost-Brabant
1.000.000 — EDU
IMDUrg Amsterdam
500.000
a
o 20 40 60 80 100 120
Aantal gemelde slachtoffers
Figuur 3.14 Het jaarlijks gemiddeld aantal gemelde slachtoffers ten opzichte van het
gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in 2014-2018%*
Bron: CoMensha-databestanden en Centraal Bureau voor de Statistiek®
De stippen in de bovenstaande figuur liggen niet op een lijn, wat betekent dat er — anders dan verwacht
— geen duidelijk verband bestaat tussen het aantal inwoners binnen een regionale politie-eenheid en
het aantal gemelde slachtoffers. Oftewel, er geldt niet: hoe meer inwoners, hoe meer gemelde slachtof-
fers. Hiervoor zijn twee verklaringen denkbaar. Ofwel: de populatieomvang van de slachtoffers — en
daarmee ook het aantal gemelde slachtoffers — binnen een regionale politie-eenheid hangt niet zozeer
samen met het inwonersaantal, maar meer met andere factoren (zoals bijvoorbeeld geografische lig-
ging, de aanwezigheid van logistieke (transport)knooppunten, de samenstelling van de bevolking, ge-
meentelijk prostitutiebeleid etc.). Ofwel: het aantal door een regionale politie-eenheid gemelde slacht-
offers is niet zozeer afhankelijk van de populatieomvang van de slachtoffers binnen deze regionale
politie-eenheid, maar meer van expertise, beschikbare capaciteit en/of prioritering. In dit kader speelt
ook de meldingsbereidheid aan CoMensha een rol, die per regionale politie-eenheid zou kunnen ver-
schillen.
84 T=0,092; p=0,800.
85 Het gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in de jaren 2014-2018 volgens Statline (geraadpleegd
juli 2019).
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
3.7 Aangifte door de vier groepen slachtoffers
Figuur 3.15 laat zien hoeveel van de 4.981 slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld aan-
gifte hebben gedaan of anderszins hebben meegewerkt aan het opsporingsonderzoek, zowel per jaar
als per mensenhandelvorm.
Aangifte per jaar Aangifte per mensenhandelvorm
100% ITI IJ" JIJ FIN IJD WIJT NIJS JIJ JIJ
90% —, | —— Sf ——— ——— | —— me |
80% AAI AG en
BL-SU 70% — if ——— 7 —— —— —— al
binnenlandse 60% -
seksuele
zaan u
GO-SU 40%
BEN dende 30% RR A N S |
n__n nn nn u
viewing 10% NRR n__n Mm
arbeidsuitbuiting 0% m m m m EE m _| _| | |
criminele uitbuiting 2018
Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981
Figuur 3.15 Aangifte door de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-
2018° en per mensenhandelvormê? (N=4.981)
Bron: CoMensha-databestanden
Gemiddeld is maar van een kleine meerderheid (57%) van de slachtoffers bekend of al dan niet aangifte
is gedaan. Soms komt dit doordat ten tijde van de melding bij CoMensha de bedenktijd nog loopt of
alleen pas een intake is gedaan. Dit betekent dat de twee hierna genoemde percentages minima zijn. In
ieder geval 29% van de slachtoffers heeft aangifte gedaan of op een andere manier meegewerkt aan de
opsporing (zie de blauwe categorieën in de laatste kolom 2014-2018) en minstens 27% heeft geen aan-
gifte gedaan (zie de rode categorie in de laatste kolom 2014-2018).
De eerste vijf kolommen in Figuur 3.15 tonen de ontwikkeling per jaar. Hierbij vallen twee dingen op.
Het eerste is dat het percentage slachtoffers van wie bekend is of aangifte is gedaan, in 2018 hoger ligt
dan in de vier jaar ervoor: van tussen de 51%-62% in 2014-2017 naar 70% in 2018. Dit komt waarschijnlijk
onder meer doordat in 2018 de melders zonder wettelijke grondslag nog maar nauwelijks slachtoffers
hebben gemeld (zie $3.6, Figuur 3.12.). Deze melders hebben minder vaak dan opsporingsinstanties
kennis over of al dan niet aangifte is gedaan, wat in de jaren vóór 2018 zorgde voor een hoger percen-
tage ‘onbekend of aangifte is gedaan’. Het tweede punt dat opvalt is dat er in het meest recente jaar in
86 X°=424,324; df=12; p=0,000; V=0,169; p=0,000.
87 X/=685,735; df=12; p=0,000; V=0,214; P=0,000.
Rosj
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
verhouding ook veel vaker aangifte is gedaan (vergelijk 56% in 2018 met tussen de 20%-34% in 2014-
2017). Dit is te verklaren door de plotselinge toestroom van de zogenoemde Dublinclaimanten (zie
$2.1.3) die per definitie afkomstig zijn van buiten de Europese Unie (EU). Slachtoffers van buiten de EU
werken veel vaker mee aan de opsporing dan EU-slachtoffers,®® omdat hun verblijfsstatus hiervan afhan-
kelijk is.
Wanneer het deel van de slachtoffers van wie niets bekend is over het al dan niet doen van aangifte (gemid-
deld 43%) buiten beschouwing wordt gelaten, dan blijkt dat gemiddeld over de vijf jaar ongeveer net zo vaak
wel is meegewerkt aan de opsporing (52%) als niet (48%). Deze verhouding is overigens niet ieder jaar
hetzelfde. In de jaren 2014, 2015 en 2016 werd namelijk vaker niet meegewerkt dan wel (38%-44%). Pas in
2017 en 2018 is deze verhouding omgedraaid, naar zelfs 80% wel meewerken in het meest recente jaar.
Daarnaast blijkt dat slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting als enige groep vaker wel
(gemiddeld 69% in vijf jaar) dan niet meewerken. Van de slachtoffers van arbeidsuitbuiting (geregeld ook
niet-EU slachtoffers, zie Figuur 3.10) werkt gemiddeld ongeveer de helft mee (51%). Binnen de overige
slachtoffergroepen zijn de slachtoffers die meewerken aan de opsporing juist in de minderheid (criminele
uitbuiting: 44%, binnenlandse seksuele uitbuiting: 37%, slachtoffers van wie de mensenhandelvorm onbe-
kend is: 20%).
3.8 Conclusie
De landelijke slachtofferregistratie van CoMensha is uniek. Hierin wordt immers informatie van opspo-
ringsinstanties, andere organisaties (waaronder ngo’s) en particulieren gekoppeld. Het zicht op de
slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld zijn, wordt door de Nationaal rapporteur
daarom ook reeds sinds jaar en dag gebaseerd op de CoMensha-registratie. Het beeld dat op basis hier-
van door de rapporteur in de jaarlijkse mensenhandelmonitors geschetst wordt, draagt vervolgens dus
bij aan de vormgeving en monitoring van een informatiegestuurde, effectieve (slachtoffergerichte) aan-
pak van mensenhandel.
88 Zo werkt gemiddeld 48% (73% wanneer de slachtoffers van wie onbekend is of ze aangifte hebben gedaan buiten
beschouwing worden gelaten) van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van buiten de EU mee aan de opsporing,
ten opzichte van 18% (35% exclusief onbekend) van de bij CoMensha gemelde EU-slachtoffers, waaronder Neder-
landse slachtoffers (inclusief onbekend: x*=509,879; df=2; p=0,000; V=0,325; p=0,000; exclusief onbekend:
X/=409,118; df=1; p=0,000; H=0,383; p=0,000).
89 Overigens geldt zowel voor de EU-slachtoffers (inclusief Nederlands), als de niet-EU slachtoffers dat het percentage
aangifte in de jaren 2017 en 2018 hoger is dan in de jaren ervoor. Zoals in de vorige slachtoffermonitor beschreven
kwam dit in 2017 door een verrijking van de gegevens via het EMM (zie Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermo-
nitor mensenhandel 2013-2017), $3.7, p. 90). Hoewel er in 2018 geen slachtoffers zijn toegevoegd aan de CoMensha-
registratie op basis van informatie afkomstig van het EMM (zie $3.2), zijn de gegevens (zoals informatie over of
aangifte is gedaan) over de slachtoffers die reeds door de opsporing bij CoMensha gemeld waren in de eerste helft
van 2018, wel ook aangevuld met EMM-informatie. Daarnaast speelt voor 2018 dus ook mee dat het aandeel slachtof-
fers gemeld door de opsporing veel groter is (vanwege nauwelijks meldingen van melders zonder wettelijke grond-
slag) en de opsporing in verhouding hoogstwaarschijnlijk vaker slachtoffers meldt die aangifte doen (alleen al om-
dat ze daar vaker kennis over hebben).
10
De bij CoMensha gemelde slachtoffers
Het totaal aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers
In de periode 2014-2018 zijn er in totaal 4.981 slachtoffers bij CoMensha gemeld (exclusief de slachtoffers
van seksuele uitbuiting die uitsluitend door de KMar zijn gemeld®® zie Figuur 3.2). Het jaarlijks aantal
gemelde slachtoffers is in deze vijfjarige periode bijna gehalveerd: van 1.255 in 2014 naar nog maar 668
in het meest recente jaar 2018. Het is echter niet aannemelijk dat de daadwerkelijke slachtofferpopulatie
(die voor de jaren 2014/2015 is geschat op tussen de 5.000 en 7.500) in de afgelopen periode ook fors is
afgenomen. Dit zou dus betekenen dat op dit moment nóg veel minder slachtoffers —dan de in 2014/2015
geschatte 19% — voorkomen in de registratie van CoMensha (zie ook S1.5).
Het aantal gemelde slachtoffers van de verschillende mensenhandelvormen
Gemiddeld is 27% van de slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld, slachtoffer van bin-
nenlandse seksuele uitbuiting; 32% van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting; 21% van arbeidsuit-
buiting; 3% van criminele uitbuiting; en is van de overige 17% door ontbrekende informatie niet bekend
van welke mensenhandelvorm sprake is (zie Figuur 3.7). Merk op dat binnen deze laatste groep slachtof-
fers van wie de mensenhandelvorm niet bekend zou zijn, vijf slachtoffers van gedwongen orgaanverwij-
dering vallen. Gezien het incidentele (geregistreerde) vóórkomen van deze mensenhandelvorm, kun-
nen zij niet als aparte groep slachtoffers worden weergegeven. Wat in dit kader wel opmerkelijk ís, is het
feit dat in het meest recente jaar 2018 maar liefst drie van deze vijf slachtoffers gemeld zijn, en daarnaast
tevens een slachtoffer van zowel gedwongen orgaanverwijdering als criminele uitbuiting (dit slachtoffer
is opgenomen in de groep slachtoffers die crimineel zijn uitgebuit) (zie Figuur 3.3).
Wanneer per mensenhandelvorm naar de ontwikkeling per jaar wordt gekeken dan vallen drie dingen
op (zie Figuur 3.7). Het aantal gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting is enorm ge-
daald: van ruim 350 slachtoffers in 2014 en 2015 naar rond de 250 slachtoffers in de twee jaren erna, naar
nog maar zo’n 130 slachtoffers in 2018. Het aantal gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting laat een-
zelfde soort beweging zien, waarbij in 2018 sprake is van de grootste daling (van rond de 250 in 2014/2015,
naar ruim 200 in 2016/2017, naar nog maar ongeveer 100 in 2018). Hier staat tegenover dat het aantal
slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting dat voorkomt in de CoMensha-registratie in
2018 juist behoorlijk is gestegen (van jaarlijks een kleine 300 in de periode 2015-2017 naar 350 in 2018).
Specifieke sectoren van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting
In de huidige monitor wordt voor de derde keer op rij geconstateerd dat de gemelde slachtoffers van
seksuele uitbuiting steeds vaker worden aangetroffen op locaties die primair níet zijn ingericht voor
sekswerk — oftewel in de zo aangeduide “minder zichtbare sectoren’ (met name thuisprostitutie en es-
cort/hotelprostitutie) — dan op locaties die hiervoor primair wél zijn ingericht — de ‘meer zichtbare
sectoren’ (zoals raamprostitutie en bordelen/clubs/privéhuizen). Zo is in de jaren 2016-2018 — van de
slachtoffers van wie de specifieke sector van uitbuiting bekend is of is bijgeschat — nog maar 15% uitge-
buit in de ‘meer zichtbare sectoren’ en dus maar liefst 85% in de “minder zichtbare sectoren’ (zie Figuur
3.4b). Deze cijfers onderstrepen wederom het grote belang van toezicht op juist de minder zichtbare
sectoren in de aanpak van seksuele uitbuiting. Dit dient erkend te worden in het wetsvoorstel van de Wet
Regulering Sekswerk (Wrs) die in het najaar van 2019 in consulatie gaat.
90 Het gaat bij de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers meestal om grensoverschrijdende
prostitutie zonder dat daarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van
17 mei 2016 kunnen deze personen niet langer als mensenhandelslachtoffer worden beschouwd (zie $3.3 en S3.5.2).
Ee
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
De bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting zijn uitgebuit in een variëteit aan verschil-
lende sectoren. De vier arbeidsuitbuitingssectoren die in de afgelopen vijf jaar het vaakst zijn geregis-
treerd zijn: de landbouw/bosbouw/visserij, de horeca, huishoudelijk werk (inclusief au-pairs) en de in-
dustrie (zie Figuur 3.5). In dit hoofdstuk vallen onder de mensenhandelvorm criminele uitbuiting niet
alleen de slachtoffers die gedwongen werden tot het plegen van strafbare feiten (met name drugs- en
vermogensdelicten, zie Figuur 3.6), maar ook de slachtoffers die gedwongen werden om te bedelen of
om schulden op te bouwen (bijvoorbeeld door het afsluiten van telefoonabonnementen).
Persoonskenmerken
Gemiddeld is een kwart (25%) van alle gemelde slachtoffers in 2014-2018 man (zie Figuur 3.8) en is 44%
jonger dan 23 jaar op het moment dat ze bij CoMensha worden gemeld (21% is minderjarig en 23% is
adolescent, zie Figuur 3.9). De geslachts- en de leeftijdsverdeling van de slachtoffers verschilt sterk per
mensenhandelvorm. Zo zijn de gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting het minst
vaak man (3%) en het vaakst minderjarig of adolescent (65%), en kent de groep gemelde slachtoffers van
arbeidsuitbuiting juist de meeste mannen (61%) en de minste minderjarigen en adolescenten (9%).
Van alle gemelde slachtoffers bij CoMensha in de gemonitorde vijf jaar heeft 34% de Nederlandse nati-
onaliteit, 26% een andere Europese nationaliteit, 22% een Afrikaanse nationaliteit en 12% een Aziatische
nationaliteit (zie Tabel 3.1 en Figuur 3.10). Ook de herkomstregio’s van de slachtoffers verschillen per
mensenhandelvorm. De gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting zijn (per definitie)
alle afkomstig uit Nederland. Een aanzienlijk deel (37% respectievelijk 55%) van de gemelde slachtoffers
van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting, is afkomstig uit Europa. Roemenië
en Bulgarije komen bij deze beide mensenhandelvormen voor in de top-5 van meest voorkomende
nationaliteiten. In het geval van arbeidsuitbuiting maken daarnaast ook de Europese landen Polen en
Hongarije hier onderdeel van uit. Verder is ongeveer de helft (48%) van de gemelde slachtoffers van
grensoverschrijdende seksuele uitbuiting afkomstig uit Afrika (met name Nigeria, Oeganda en Guinee)
en ís 30% van de gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting afkomstig uit Azië (met name de Filipijnen).
De gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting zijn qua afkomst het meest heterogeen. Het gaat bij
hen ongeveer net zo vaak om Nederlandse (32%) als om Europese (30%) slachtoffers.
Politiemeldingen
De politie neemt in de periode 2014-2018 gemiddeld bijna de helft (46%) van alle meldingen bij Co-
Mensha voor haar rekening (zie Figuur 3.12). De politie is de voornaamste opsporingsinstantie voor
(binnenlandse dan wel grensoverschrijdende) seksuele uitbuiting en voor criminele uitbuiting. Zij doet
dan ook meer dan de helft van alle meldingen over deze drie mensenhandelvormen (respectievelijk
63%, 61% en 58%).
In de gemonitorde vijf jaren is het aantal politiemeldingen over slachtoffers van binnenlandse seksuele
uitbuiting (van 262 politiemeldingen in 2014 naar 112 in 2018) en over buitenlandse niet-Afrikaanse (met
name Europese) slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (van 190 politiemeldingen in
2014 naar 62 in 2018) sterk afgenomen. Omdat de politie in regelgeving wordt aangespoord om alle
gesignaleerde slachtoffers van mensenhandel bij CoMensha te melden (de zogenoemde meldplicht),
duiden voornoemde dalingen er hoogstwaarschijnlijk op dat de politie nu daadwerkelijk minder slacht-
offers van deze mensenhandelvormen signaleert dan voorheen. Ondanks dat de capaciteit binnen de
11
De bij CoMensha gemelde slachtoffers Rn
AVIM's in 2017° en in 2018°* voor het eerst sinds jaren weer op sterkte was, heeft dit dus niet geleid tot
een vast te stellen intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvormen. Dit terwijl een impuls
in de aanpak van met name binnenlandse seksuele uitbuiting juist zo hard nodig is. Bij herhaling is
immers geconcludeerd dat deze mensenhandelvorm: (1) naar schatting het vaakst voorkomt in Neder-
land, (2) veruit de jongste slachtoffers (en daders) kent, en (3) in verhouding het minst vaak bij Co-
Mensha wordt gemeld.
Daarnaast blijkt dat de politie jaarlijks wel steeds meer Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende
seksuele uitbuiting heeft gemeld bij CoMensha (van ga politiemeldingen in 2014 naar 261 in 2018). Deze
ontwikkeling — waarbij de grootste stijging plaatsvond tussen 2017 en 2018 — illustreert de recente forse
toename van slachtoffers van mensenhandel met een zogenoemde Dublinstatus (zie hierover meer
$2.1.3).
Verder meldt de politie ook steeds wat meer slachtoffers van criminele uitbuiting bij CoMensha (van 12
in 2014 naar 33 in 2018). Ook in het meest recente jaar gaat het echter om een erg klein aantal. Feitelijk
staat de aanpak van deze mensenhandelvorm dus nog in de kinderschoenen. Wel bestaan er steeds meer
signalen dat criminele uitbuiting in Nederland zich op veel grotere schaal voordoet dan de cijfers doen
vermoeden (zie hierover meer $2.4.3). De signalering van criminele uitbuiting — zeker ook binnen de
opsporing van strafbare feiten in het algemeen — verdient daarom meer aandacht.
ISZW-DO-meldingen
Van het totaal aantal meldingen bij CoMensha in 2014-2018 is 6% afkomstig van ISZW-DO (zie Figuur
3.12). ISZW-DO is de voornaamste opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting. Binnen deze mensenhan-
delvorm neemt zij dan ook een hoger percentage meldingen — namelijk 27% — voor haar rekening (318
van de 1.200). In 2017 was het aantal meldingen vanuit ISZW-DO opvallend laag (slechts 38). Inmiddels
bestaan er interne afspraken over wanneer een slachtoffer van arbeidsuitbuiting bij CoMensha te mel-
den. Het aantal ISZW-DO-meldingen is, ten opzichte van 2017, in 2018 dan ook verdubbeld (naar 75).
Meldingen van melders zonder wettelijke grondslag
Professionals werkzaam bij andere organisaties dan opsporingsinstanties (denk hierbij aan zorgcoördi-
natoren, ngo’s zoals FairWork, opvang- en zorginstellingen etc.) nemen een aanzienlijk deel in van alle
slachtoffermeldingen bij CoMensha. Het gaat maar liefst om 40% van alle meldingen in de periode
2014-2018 (zie Figuur 3.12). In absolute aantallen gaat het om 2.365 meldingen over 2.309 unieke slacht-
offers, waarvan er 1.779 zelfs uitsluitend door deze melders zijn gemeld (en dus niet ook door opspo-
ringsinstanties). Voorgaande illustreert het grote belang van deze groep melders in de signalering en
bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Het zicht hierop is dan ook onmisbaar voor de vorm-
geving en monitoring van de (slachtoffergerichte) aanpak van mensenhandel.
91 Brief van de minister van JenV d.d. 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2.
92 Brief van de staatsecretaris van JenV, de minister van SZW, de minister van VWS, de minister van BuZa, de minister
voor BHO d.d. 25 mei 2018, Kamerstukken Il 2017/2018, 28638, nr. 161, p. 5.
93 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
94 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor-
teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016).
B
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Deze melders hebben echter geen wettelijke grondslag waarop zij slachtoffers bij CoMensha mogen
melden. Een melding vereist in dit geval de uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer (of zijn of
haar ouder/voogd). Sinds het van toepassing worden van de AVG op 25 mei 2018, wordt het toestem-
mingsvereiste in de praktijk veel vaker dan daarvoor nageleefd (zie ook $2.1.4). Dat dit tot problemen
leidt, laten de cijfers duidelijk zien. In de periode 2014-2017 deden de melders zonder wettelijke grond-
slag bij elkaar vrijwel elk jaar (ruim) meer dan 5oo meldingen (gemiddeld 553). In 2018 waren dit er nog
slechts 152.
Het ís duidelijk dat de vereiste toestemmingsverklaring het zicht op de mensenhandelslachtoffers die in
Nederland in beeld komen, ernstig belemmert. Op dit moment is het zelfs de vraag in hoeverre de Co-
Mensha-registratie nog kan fungeren als belangrijke informatiebron die zicht verschaft op de mensen-
handel in beeld, en in het verlengde daarvan, als informatiebron die bijdraagt aan de vormgeving en
monitoring van de aanpak van mensenhandel.
Î Vreemdelingrechtelijke bescherming
slachtoffers mensenhandel
4-1 Inleiding
Internationale verdragen en Europese richtlijnen verplichten Nederland tot een op mensenrechten ge-
baseerde aanpak van mensenhandel! Deze aanpak omvat onder meer de (vreemdelingrechtelijke) be-
scherming van buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. In Nederland is deze bescherming gere-
geld in de verblijfsregeling mensenhandel in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Uit de Vc 2000
blijkt dat de vreemdelingrechtelijke bescherming van buitenlandse slachtoffers is gekoppeld aan het
strafrecht. Dit betekent dat het doen van aangifte in principe noodzakelijk is voor het verkrijgen van een
tijdelijke verblijfstitel en toegang tot hulpverlening en bijstand? De verblijfsregeling mensenhandel
heeft als doel slachtoffers van mensenhandel te beschermen door hen de mogelijkheid te bieden in
Nederland veilig te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar. Deze
bescherming dient vervolgens de bereidheid van slachtoffers te stimuleren om aangifte te doen en/of
mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek. Slachtoffers die aangifte doen en/of medewerking
verlenen hoeven immers niet te vrezen dat zij als illegaal vreemdeling Nederland moeten verlaten. Aan
het bieden van vreemdelingrechtelijke bescherming zit dus ook duidelijk een instrumenteel aspect ver-
bonden: de opsporing van daders van mensenhandel?
De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is verantwoordelijk voor de vreemdelingrechtelijke bescher-
ming van slachtoffers van mensenhandel. De IND verstrekt ieder jaar een overzicht aan de Nationaal
1 Zie de preambule bij het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel (Warschau, 16 mei
2005), Trb. 2006,99 (het Verdrag van Warschau) en ook Rantsev. Deze internationale rechtsbronnen zijn het Protocol
inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinder-
handel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
(New York, 15 november 2000), Trb. 2001, 69 en 2004, 35 (hierna: VN-Palermo Protocol), het Verdrag van Warschau
en Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhan-
del en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van het Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad
van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel).
2 Uitzondering hierop is de regeling van het schrijnend pad (zie hierover $4.2).
3 Brief van de staatssecretaris van JenV van 23 juni 2014, Kamerstukken 11 2013/14, 28 638, nr. 121 (Doorlichting verblijfs-
regeling mensenhandel). Deze tweeledigheid komt terug in Richtlijn 2004/81/EG waar in artikel 1 als doel is gesteld
‘de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur, gekoppeld aan de duur van
de daarmee verband houdende nationale procedures, aan onderdanen van derde landen die hun medewerking
verlenen bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie.’
bhÎ
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Rapporteur van alle behandelde aanvragen tot verblijf in het kader van mensenhandelslachtofferschap.
Naast het aantal mensenhandelslachtoffers dat bij de IND bekend is vanwege een vreemdelingrechte-
lijke procedure gaat dit hoofdstuk ook in op de verschillende manieren waarop slachtoffers gebruik
hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel.
De integrale aanpak
Schema 1.1 in S1.2 beschrijft de integrale slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. Deze inte-
grale slachtoffergerichte aanpak bestaat opeenvolgend uit het voorkomen van slachtofferschap, het
signaleren en stoppen van bestaand slachtofferschap en het bieden van passende hulp aan slachtof-
fers. Om de reactieve slachtoffergerichte aanpak (vanaf de signalering van bestaand slachtoffer-
schap) te kunnen monitoren en de effecten van de aanpak te kunnen meten is (cijfermatige) infor-
matie nodig over de verschillende fases die in het schema onderscheiden worden. Hoeveel en welke
slachtoffers gesignaleerd worden, hoeveel en welke slachtoffers gemeld worden bij- en onderzocht
worden door instanties die slachtoffers verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgco-
ordinatoren, scholen, gemeenten, jeugdzorginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteinde-
lijk opvang krijgen en behandeld worden, is echter niet bekend. Hierdoor is een gedegen monitoring
en dus de vormgeving van een informatiegestuurde effectieve aanpak op dit moment feitelijk niet
mogelijk.
De bevindingen in dit hoofdstuk richten zich op buitenlandse slachtoffers van mensenhandel die
vreemdelingrechtelijke bescherming, dat wil zeggen rechtmatig verblijf en toegang tot hulpverlening,
behoeven en om die reden voorkomen in de registratie van de IND. De IND voorziet deze slachtoffers
van de noodzakelijke status op basis waarvan zij aanspraak kunnen maken op bescherming en onder-
steuning (zie de fase opvang/behandeling in Schema 1.1).
Leeswijzer
De hierop volgende 54.2 zet het beleidskader voor vreemdelingrechtelijke bescherming van slacht-
offers van mensenhandel uiteen. $4.3 beschrijft de gegevens die voor dit hoofdstuk zijn gebruikt.
Vervolgens gaan S4.4 tot en met $4.7 in op de bevindingen die hieruit blijken. S4.4 biedt een over-
zicht van alle afgehandelde aanbiedingen van de bedenktijd en aanvragen voor tijdelijk- en voort-
gezet verblijf en beschrijft hoe vaak van de verschillende routes van de verblijfsregeling mensenhan-
del gebruik wordt gemaakt. In $4.5 en $4.6 wordt — respectievelijk — ingegaan op de verlening van
vergunningen voor tijdelijk verblijf en voortgezet verblijf voor mensenhandelslachtoffers. S4.7 be-
schrijft de persoonskenmerken van de groepen slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsrege-
ling mensenhandel. Ten slotte worden in $4.8 de belangrijkste bevindingen samengevat.
4.2 Verblijfsregeling slachtoffers van mensenhandel
De verblijfsregeling voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel lijkt op het eerste gezicht com-
plex. De vreemdelingrechtelijke bescherming is grotendeels geregeld in de Vc 2000. Daarnaast zijn ook
de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing. De
Vc 2000 onderscheidt twee vreemdelingrechtelijke situaties met betrekking tot tijdelijk verblijfsrecht
voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel, namelijk de bedenktijd (54.21) en een tijdelijke ver-
blijfsvergunning (S4.2.2). De bedenktijd schort het vertrek van een slachtoffer dat niet rechtmatig in
Nederland verblijft met drie maanden op. De tijdelijke verblijfsvergunning verschaft een tijdelijk ver-
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
blijfsrecht aan het slachtoffer. Schema 4.1 geeft een overzicht van de verblijfsregeling en mogelijk te
volgen routes, zoals deze gold tot 1 augustus 2019.*
Slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel
Informatief gesprek
Bedenktijd B8/3
5 Schrijnend pad =
| s
Geen tijdelijk verblijf B8/3 ET Ad =IE
bonnen Schrijnend pad veenververer
2/3
Geen aanvraag voortgezet verblijf Aanvraag voortgezet verblijf Bo/12 Aanvraag voortgezet verblijf Bo/12 of
Bg/10 of Bo/12 of Bg/io: b-grond Bo/10 :a-grond
5 ga gb
Schema 4.1 Schematische weergave van de verblijfsregeling mensenhandel tot
1 augustus 2019
4.2.1 De bedenktijd
Uit Schema 4.1 volgt dat de bedenktijd de eerste stap is in de vreemdelingrechtelijke procedure voor
buitenlandse slachtoffers van mensenhandel.® De bedenktijd is geregeld in hoofdstuk B8/3 van de Vc
2000. Hieruit volgt dat de bedenktijd uitsluitend openstaat voor slachtoffers die niet rechtmatig in Ne-
derland verblijven en waarvan wordt vermoed dat zij, hetzij in Nederland hetzij in het buitenland, slacht-
offer zijn van een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de ge-
ringste aanwijzing van mensenhandel biedt de politie, KMar of ISZW-DO’ vermoedelijke slachtoffers de
bedenktijd aan.” Alhoewel aan het informatieve gesprek in de verblijfsregeling mensenhandel geen doel
is toebedeeld, blijkt uit onderzoek dat het informatief gesprek feitelijk het moment is waarop opspo-
ringsinstanties informatie vergaren op basis waarvan een beslissing over het aanbieden van de bedenk-
4 De verblijfsregeling mensenhandel is gewijzigd per 1 augustus 2019 (zie ook $4.2.2}. Omdat de populatie slachtoffers
waar dit hoofdstuk betrekking op heeft (periode 2014-2018), onder de oude regeling valt, is ervoor gekozen om al-
leen de oude regeling schematisch weer te geven.
5 Zie voor meer uitgebreide informatie over de bedenktijd $3.1 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage
mensenhandel).
6 B8/3 Vc 2000. Opgemerkt wordt dat art. 273f Sr ook ziet op situaties waarin het slachtoffer nog niet tewerkgesteld is.
7 Deze drie instanties zijn belast met de opsporing van mensenhandel (zie $2.1.1). Daarbij geldt dat de politie op
voorspraak van ISZW-DO de bedenktijd aanbiedt. ISZW-DO biedt in feite dus indirect de bedenktijd aan.
8 De bedenktijd wordt verleend op grond van art. 8 onder k Vw 2000, B8/3 Vc 2000.
116
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
tijd wordt genomen.” Het informatieve gesprek vindt plaats voorafgaand aan een aangifte, en dient er-
toe zicht te krijgen op het slachtofferschap en het slachtoffer uitleg te geven over de strafrechtelijke
procedure.'° De bedenktijd wordt eenmalig verleend voor de duur van drie maanden. Gedurende de
bedenktijd krijgen slachtoffers de mogelijkheid om te beslissen of zij aangifte willen doen, op andere
wijze willen meewerken aan het strafproces'', of dat zij hiervan afzien. Slachtoffers kunnen er overigens
ook voor kiezen om direct na het informatieve gesprek aangifte te doen. Aan hen kan dan tijdelijk ver-
blijf verstrekt worden (zie hieronder) zonder dat daar de bedenktijd aan vooraf is gegaan. Als een per-
soon gebruik maakt van de bedenktijd dan heeft hij of zij gedurende deze periode recht op opvang en
huisvesting, medische bijstand en rechtshulp.'*
4.2.2 De verblijfsvergunning
Na de bedenktijd volgt de tweede verblijfsrechtelijke situatie voor buitenlandse slachtoffers van men-
senhandel, namelijk het aanvragen en verkrijgen van tijdelijk verblijfsrecht (zie Schema 4.1). Er bestaan
twee opeenvolgende tijdelijke verblijfsvergunningen:
« _Deverblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden (hierna: tijdelijk
verblijf of B8/3); en daaropvolgend
« De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op niet-tijdelijke humanitaire gronden (hierna:
voorgezet verblijf of Bg/12 dan wel B9/10).'*
Het tijdelijk verblijf (B8/3)
De regels voor tijdelijk verblijf staan in de B8/3 Vc 2000. Tot 1 augustus 2019 werd tijdelijk verblijf verleend
aan (vrijwel) alle buitenlandse slachtoffers die aangifte deden van mensenhandel of anderszins meewerk-
ten aan het strafproces. De opsporingsinstantie stuurde in dat geval een kennisgeving op naar de IND (ook
wel een Model M55), welke door de IND ambtshalve werd aangemerkt als aanvraag voor tijdelijk verblijf.'4
De IND maakte vervolgens een beslissing over de aanvraag. Een aanvraag werd slechts in enkele gevallen
afgewezen.” Per 1 augustus 2019 zijn de beleidsregels uit de B8/3 van de Vc 2000 echter gewijzigd ten aan-
zien van buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus (zie over de Dublinstatus de kadertekst hieronder).
9 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), $3.5.3.
10 Aanwijzing mensenhandel, Stcrt. 2013, 16813, $4 onder opsporing.
u In de verblijfsregeling staat steeds “op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings-
of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijk aanleg van een verdachte van mensenhandel.” Omwille van
de leesbaarheid wordt dit tezamen aangeduid als strafproces.
12 Hoofdstuk B8/3 Vc.
13 De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op niet-tijdelijke humanitaire gronden werd tot de inwerkingtre-
ding van de Wet Modernisering Migratiebeleid in 2013 aangeduid als voortgezet verblijf. Omwille van de leesbaarheid
wordt in deze monitor van deze term gebruik gemaakt waar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op
niet-tijdelijke humanitaire gronden wordt bedoeld.
14 In dit verband is het goed om op te merken dat een vreemdeling niet zelf een aanvraag kan doen tot tijdelijk verblijf
op basisvan $3.1 onder zen 3van de B8/3 Vc2000. Zie ook rechtbank Den Haag 21 mei 2019, ECLI:NLRBDHA:2019:5480,
overweging 6.2.
15 Uit $4.5 volgt dat in de jaren 2014-2018 een aanvraag voor tijdelijk verblijf slechts in 3% van de gevallen werd afge-
wezen. Voor 1 augustus 2019 kon de IND een aanvraag alleen afwijzen wanneer het slachtoffer geen aangifte had
gedaan of medewerking had verleend aan het strafproces of op één van de algemene gronden vermeldt in art. 16,
eerste lid, Vw 2000 (onderdelen b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel,
zie art. 3.48, derde lid, Vb 2000 j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het slachtoffer een
gevaar vormt voor de openbare orde zonder dat dit verband houdt met het mensenhandel feit.
11
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
De IND verleent aan deze slachtoffers alleen nog een tijdelijk verblijf indien het Openbaar Ministerie (OM)
de IND heeft laten weten dat de aanwezigheid van het slachtoffer noodzakelijk is met het oog op de opspo-
ring en vervolging van mensenhandel. * Als de aanwezigheid van het slachtoffer noodzakelijk is volgens
het OM, beslist de IND binnen een streeftermijn van 24 uur over de aanvraag. Mocht het OM de aanwezig-
heid van het slachtoffer in Nederland niet noodzakelijk achten voor de opsporing en vervolging van men-
senhandel, dan beslist de IND zo snel mogelijk over de aanvraag. De IND kan een aanvraag ook afwijzen
zonder het bericht van het OM af te wachten wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van
drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland. Tot slot vermeldt de B8/3 Vc 2000 ten
aanzien van slachtoffers met een Dublinstatus, dat een geplande overdracht naar het Dublinland kan door-
gaan ookal heeft een slachtoffer dat aangifte wil doen van mensenhandel dat nog niet kunnen doen. Voor
buitenlandse slachtoffers van mensenhandel zonder Dublinstatus wijzigt niets: voor hen biedt het doen
van aangifte of anderszins meewerken aan het strafproces voldoende reden om tijdelijk verblijf te krijgen.
Mogelijke slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus
Mogelijke slachtoffers van mensenhandel (of vreemdelingen) van buiten de Europese Unie (EU) heb-
ben vaak een Dublinstatus (zie 84.51). Dit betekent dat een vreemdeling Europa via een andere lid-
staat dan Nederland is binnengekomen en in bezit is van een visum voor een ander land aangesloten
bij de Dublinverordening of eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd en daar ook als
zodanig staat geregistreerd. Dit andere land is volgens de Dublinverordening van 2013 verantwoor-
delijk voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling.” De vreemdeling moet zijn of
haar asielverzoek in dat betreffende land — ook wel het Dublinland — afwachten. Vreemdelingen met
een Dublinstatus kunnen door Nederland aan het Dublinland worden overgedragen. Als een vreem-
deling aangifte doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling voor slachtoffers
van mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning aan de vreemdeling verstrekt, vervalt de Dublin-
status van de vreemdeling. De vreemdeling hoeft in dat geval niet terug naar het Dublinland. Wan-
neer het tijdelijk verblijfsrecht op grond van verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel komt
te vervallen, wordt Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag.
Tijdelijk verblijf wordt verleend voor de duur van één jaar en kan telkens met één jaar worden verlengd. *
De IND trekt tijdelijk verblijfsrecht in wanneer geen sprake meer is van een opsporings- of vervolgings-
onderzoek naar, of de berechting van, het mensenhandelfeit® Slachtoffers met tijdelijk verblijf hebben
recht op opvang, huisvesting, medische bijstand en rechtshulp.“
Tijdelijk verblijf op basis van het schrijnend pad (B8/3)
Ook een slachtoffer dat geen aangifte wil of kan doen of geen medewerking wil of kan verlenen aan
het strafproces, kan aanspraak maken op tijdelijk verblijf.* Dit kan via het zogeheten schrijnend
16 Meer informatie over de achtergrond van deze wijziging is te vinden in S2.1.1 en $2.1.3. In een brief aan de vaste
Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid (JenV) van z juli 2019 heeft de Nationaal Rapporteur gereageerd
op deze wijziging. De brief is te raadplegen via www.nationaalrapporteur.nl/Publicaties{Brieven/brief-nationaal-
rapporteur-voor-ao-mensenhandel-over-wijziging-verblijfsregeling-mensenhandel.aspx.
17 Verordening (EU) 604/2013 (Dublin III), PbEU 2013, L180/31.
18 Art. 3.58, eerste lid, Vb 2000 en B8/3 onder 3.2 Vc 2000.
19 B8/3 onder 3.2 Vc 2000.
20 B8/3 onder 3.4 Vc 2000.
21 B8/3 onder 3.1 Vc 2000
ak
Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
pad.” Het slachtoffer moet dan wel kunnen aantonen dat het niet doen van aangifte of geen me-
dewerking verlenen in verband staat met een ernstige bedreiging en/of een medische of psychische
beperking en/of minderjarigheid.” De IND heeft bij deze aanvraag meer ruimte om positief of ne-
gatief te beslissen dan bij de beslissing over een reguliere aanvraag voor tijdelijk verblijf.“*Tijdelijk
verblijf op basis van het schrijnend pad wordt verleend voor maximaal één jaar.° Het slachtoffer
kan na dit jaar een aanvraag indienen voor voortgezet verblijf op grond van Bg/10 Vc 2000 (komt
verderop aan de orde) of, indien mogelijk, er alsnog voor kiezen om aangifte te doen of medewer-
king te verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar.®* In dit laatste geval
behoudt het slachtoffer tijdelijk verblijf en kan dit telkens met één jaar worden verlengd.
Voortgezet verblijf (Bo/12)
De laatste fase in Schema 4.1 gaat over voortgezet verblijf. Voortgezet verblijf kan worden verleend
op basis van de Bg/12 Vc 2000.°” De B9/12 richt zich op slachtoffers die aangifte hebben gedaan van
mensenhandel of op andere wijze medewerking hebben verleend aan het strafproces.” Deze slacht-
offers maken onder bepaalde voorwaarden aanspraak op voorgezet verblijf. Hierbij kan onderscheid
worden gemaakt tussen voorwaarden die vallen onder de a-grond en voorwaarden die vallen onder
de b-grond. Indien een a-grond van toepassing is, wordt voortgezet verblijf in beginsel aan het
slachtoffer verleend. De IND beoordeelt zo een aanvraag in principe niet inhoudelijk.® Er zijn twee
a-gronden:
« de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ten aanzien van het strafbare feit waarvan
aangifte is gedaan en dat tot verlening van tijdelijk verblijfsrecht heeft geleid; of
« _de strafzaak loopt nog en het slachtoffer verblijft drie jaar in Nederland op basis van een tijdelijk
verblijf.
Deze twee a-gronden gelden sinds 1 oktober 2018. De verblijfsregeling mensenhandel is met ingang van
deze datum gewijzigd naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om slachtoffers
van mensenhandel in aanmerking te laten komen voor voortgezet verblijf vanaf het moment dat de
officier van justitie een vervolgingsbeslissing heeft genomen.” Op het overgrote deel van de geregis-
treerde slachtoffers uit de jaren 2014-2018 zijn echter de a-gronden van toepassing van voor 1 oktober
2018. Deze drie a-gronden waren:
22 Zie Noteboom & Dettmeijer, 2015.
23 In de B8/3 onder 3.3. staat beschreven hoe slachtoffers dit kunnen aantonen.
24 Overigens zijn hiernaast ook de afwijzingsgronden uit artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen
b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel (zie artikel 3.48, derde lid, Vb 2000
j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1).
25 B8/3 onder 3.2 Vc 2000.
26 B8/3 onder 3.2 Vc 2000.
27 In dit verband is het goed te vermelden dat zowel de B9/12 als de B9/10 met ingang van 1 oktober 2018 zijn gewijzigd
naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationaal Rapporteur in de Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-
2016 (Nationaal Rapporteur, 2017), zie ook de kadertekst in deze paragraaf.
28 Een Bg/12 wordt verleend op grond van art. 3.51, eerste lid, onder k Vb 2000.
29 Wederom zijn wel de afwijzingsgronden uit artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen c en k van
dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000).
30 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $5.2.
bil
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
« _destrafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling;” of
« _destrafzaak heeft niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van
uitspraak al langer dan drie jaar in Nederland op basis van tijdelijk verblijf; of
« _de strafzaak loopt nog en het slachtoffer verblijft drie jaar in Nederland op basis van een tijdelijk
verblijf.
Indien het slachtoffer niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op basis van een a-grond kan de
IND voorgezet verblijf verlenen vanwege bijzondere individuele omstandigheden die verband houden
met mensenhandel waardoor het slachtoffer Nederland niet kan verlaten. Het slachtoffer dient dan aan
te tonen dat sprake is van dergelijke omstandigheden. De IND betrekt bij de inhoudelijke beoordeling
daarvan in ieder geval de volgende factoren (dit zijn de zogenaamde b-gronden):*
« _hetrisico op represailles ten opzichte van het slachtoffer en diens familie en de mate van bescher-
ming die de autoriteit in het land van herkomst daartegen kunnen bieden;
« _hetrisico op vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
« _de mogelijkheid van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
Anders dan bij een a-grond vindt bij een aanvraag op basis van een b-grond dus wel een inhoudelijke
toets plaats.
Voortgezet verblijf op basis van het schrijnend pad (B9/10)
Voortgezet verblijf kan ook worden verleend aan een slachtoffer dat geen aangifte heeft kunnen of wil-
len doen of anderszins medewerking heeft kunnen of willen verlenen aan het strafproces (slachtoffers
binnen het schrijnend pad). Dit kan op grond van de Bg/10 Vc 2000. Voorgezet verblijf op grond van de
Bg/10 wordt verleend wanneer:
« het slachtoffer aantoont dat de dreiging op grond waarvan tijdelijk verblijf is verleend binnen het
schrijnend pad nog altijd voortduurt, waardoor het slachtoffer nog steeds niet kan meewerken aan
het strafproces; of
« het slachtoffer aantoont dat een fysieke of psychische aandoening nog altijd in de weg staat aan
meewerken aan het strafproces; of
« _hetslachtoffer op de moment van aanvraag minderjarig is en uit een recente verklaring van de op-
sporingsinstanties blijkt dat daarom van het slachtoffer geen medewerking aan het strafproces kan
worden verwacht.”
Daarnaast wordt voortgezet verblijf verleend op grond van de Bg/10 in het geval er sprake is van de vol-
gende drie gronden:*%
31 Hierbij volstond een veroordeling voor een ander ten laste gelegd feit dan mensenhandel, zolang mensenhandel
onderdeel uitmaakte van de tenlastelegging.
32 Daarnaast kan een aanvraag worden afgewezen op de gronden die staan vermeld in artikel 16, eerste lid, Vw 2000, waar-
bij de onderdelen cen k niet van toepassing zijn op slachtoffers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000).
33 In dit geval wordt een Bg/10 verleend op grond van art. 3.51, derde lid Vb 2000. Ook zijn de afwijzingsgronden uit
artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen c en k van dit artikel zijn niet van toepassing op slacht-
offers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000).
34 In welk geval een B9/10 wordt verleend op grond van art. 3.51, vierde lid Vb 2000.
120
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
« het slachtoffer is ten minste één jaar in het bezit geweest van een B8/3 en het slachtoffer heeft om
zwaarwegende redenen geen aangifte kunnen of willen doen van mensenhandel of anderszins geen
medewerking kunnen of willen verlenen aan het strafproces; én
« geen sprake meer is van en ernstige bedreiging of van een fysieke of psychische beperking waardoor
het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; én
« er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, die rechtstreeks
verband houden met mensenhandel, waardoor van het slachtoffer niet kan worden gevergd dat deze
Nederland verlaat.”
Voorgezet verblijf wordt verleend voor de duur van vijf jaar en kan steeds met vijf jaar worden ver-
lengd.%
4.3 Achtergrond van de cijfers
Voor het rapporteren over de vreemdelingrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel
wordt gebruik gemaakt van gegevens van de IND. Op jaarbasis ontvangt de Nationaal Rapporteur cijfers
over de regeling omtrent het gebruik van de bedenktijd, tijdelijk verblijf mensenhandel en voortgezet ver-
blijf mensenhandel (kortgezegd de verblijfsregeling mensenhandel). De IND registreert bij aanvragen tot
verblijf de code van de verblijfsgrond die wordt aangevraagd (bedenktijd, tijdelijk verblijf mensenhandel,
voortgezet verblijf mensenhandel) en het soort aanvraag (eerste aanvraag tot verblijf, aanvraag voor een
verlenging van de verblijfsvergunning, of bezwaar op een eerder gemaakte beslissing). Tijdelijke en niet-
tújdelijke verblijfsvergunningen op de humanitaire grond ‘mensenhandel’ zijn hierin te onderscheiden.
Hierdoor kan een overzicht gegenereerd worden van alle aanvragen, verlengingen en bezwaren met betrek-
king tot verblijfsvergunningen op grond van mensenhandel. Om te komen tot het databestand maakt de
IND een uitdraai van registratiesysteem INDIGO. Doorgaans ligt de peildatum van de uitdraai rond het be-
gin van het tweede kwartaal van het jaar volgend op de te onderzoeken vijfjarige periode. De bewerkingen
en analyses op alle ontvangen bestanden zijn door de Nationaal Rapporteur in SPSS versie 21 verricht.
Op verzoek van het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de IND zelf heeft de IND ook aanvul-
lend onderzoek verricht naar het aantal keer dat in de periode 2016-2018 tijdelijk verblijf is verleend aan
vreemdelingen met een Dublinstatus (zie $4.2.1). Omdat het toegenomen aantal aangiften van vreem-
delingen met een Dublinstatus een belangrijke recentelijke ontwikkeling is, heeft de Nationaal Rap-
porteur een overzicht opgevraagd en ontvangen van de slachtoffers met tijdelijk verblijfsrecht in de
periode 2016-2018 waarvan de IND heeft vastgesteld dat sprake is van een Dublinstatus. Het betreft ech-
ter geen volledig overzicht van alle slachtoffers met een Dublinstatus die tijdelijk verblijf hebben aan-
gevraagd. Een Dublinstatus komt alleen in de registratie naar voren als ook in Nederland een asielpro-
cedure is gestart en een Dublinclaim is opgevoerd, en nietwanneer een vreemdeling enkel (door middel
van aangifte) tijdelijk verblijf aanvraagt. Voor slachtoffers die ná tijdelijk verblijf asiel hebben aange-
vraagd is handmatig nagegaan of sprake was van een potentiële Dublinstatus. Voor slachtoffers die
(nog) geen asiel in Nederland hebben aangevraagd is uit de registratie niet op te maken of sprake is van
35 Zie de b-gronden ten aanzien van de B9/12 voor de factoren die bij de beoordeling van deze omstandigheid worden
betrokken.
36 Art. 3.58, eerste lid Vb 2000.
pl
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel Rn
een potentiële Dublinstatus. Daarvoor zou een zeer uitgebreid dossieronderzoek nodig zijn, waar bin-
nen de tijdsspanne van dit onderzoek geen mogelijkheid toe was.
De cijfers in dit hoofdstuk gaan over de volledige groep slachtoffers die aanspraak heeft gemaakt op de
verblijfsregeling mensenhandel. Om deze reden kunnen de gegevens in dit hoofdstuk worden be-
schouwd als een populatieonderzoek en niet als onderzoek op basis van een steekproef. Daarom zijn
geen statistische toetsen op de resultaten uitgevoerd. Statistische toetsing geeft immers antwoord op
de vraag in hoeverre steekproefresultaten representatief zijn voor de populatie waaruit de steekproef
getrokken is.
4.3.1 Kanttekeningen bij de cijfers
Het kan voorkomen dat een slachtoffer binnen de onderzochte periode meer dan één keer gebruik heeft
gemaakt van de bedenktijd of een verblijfsvergunning — bijvoorbeeld wanneer sprake is van revictimi-
satie. Wanneer dat binnen één jaar voorkomt, is er vanuit gegaan dat het waarschijnlijk om eenzelfde
aanvraag gaat die — foutief — meerdere keren is geregistreerd? Wanneer het echter gaat om eenzelfde
aanvraag in verschillende jaren kan niet worden uitgesloten dat het gaat om een nieuwe mensenhan-
delsituatie, waardoor zij opnieuw in aanmerking komen voor de verblijfsregeling. Deze dubbele aanvra-
gen zijn in dat geval dan ook in de verschillende jaren meegenomen. Hierdoor is het aantal unieke
slachtoffers dat binnen de onderzochte periode gebruik heeft gemaakt van de verblijfsregeling niet ge-
lijk aan het aantal unieke aanvragen, waardoor de totaal aantallen in sommige figuren niet met elkaar
overeenkomen.
Een tweede kanttekening betreft dat er een gering aantal aanvragen voor verblijf worden ingediend door
getuige-aangevers (zie $4.2). Omdat blijkt dat per individu van aanvraag tot aanvraag inconsistent staat
geregistreerd of het om een slachtoffer of getuige-aangever gaat, zijn ook aanvragen van getuige-
aangevers meegenomen in de bevindingen van dit hoofdstuk.
Een derde kanttekening betreft het gegeven dat het aantal slachtoffers dat gebruik maakt van de ver-
bliijfsregeling jaarlijks relatief klein is waardoor grote uitbuitingszaken met tientallen slachtoffers al van
invloed kunnen zijn op het beeld dat ontstaat uit de cijfers. Deze uitbuitingszaken kunnen de bevindin-
gen over bijvoorbeeld de persoonskenmerken van de slachtoffers aanzienlijk beïnvloeden.
Tot slot is van belang te benoemen dat de in dit hoofdstuk getoonde jaarlijkse aantallen aanvragen voor
tijdelijk en voortgezet verblijf, aanvragen betreffen die binnen een bepaald jaar zijn afgehandeld. Het gaat
dus niet per definitie om alle aanvragen die binnen een jaar zijn ingediend — dat is een ander cohort. In
het verleden is soms gerapporteerd over zowel het aantal aanvragen als het aantal afgehandelde aanvra-
gen. Dat maakt vanwege de verschillende cohorten echter bevindingen binnen één hoofdstuk lastig
vergelijkbaar. Om ook over de beslissingen op aanvragen (afwijzingen en verleningen) te kunnen rap-
37 De Nationaal rapporteur heeft eerder dossieronderzoek gedaan naar acht dubbele aanvragen van slachtoffers in de
periode 2009-2011 die in het registratiesysteem zijn aangetroffen. Voor de helft van hen (n=4} bleek het echter om
registratiefouten te gaan en dus niet om daadwerkelijk twee verschillende aanvragen voor het tijdelijk verblijfsrecht.
Voor de andere helft waren er wel daadwerkelijk twee verschillende aanvragen ingediend (Nationaal Rapporteur,
2012 (Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007-2011), p. 237-238).
122
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
porteren is ervoor gekozen in heel het hoofdstuk uit te gaan van binnen de onderzochte periode afge-
handelde aanvragen
4.3.2 De vier mensenhandelvormen
De IND registreert sinds 2015 — op verzoek van de Nationaal Rapporteur — bij aanvragen tot verblijf in het
kader van mensenhandel of het gaat om seksuele uitbuiting, overige uitbuiting of gedwongen orgaan-
verwijdering. Helaas is dit over de gehele periode 2014-2018 nog voor bijna 60% van de slachtoffers
onbekend. Ook kan door middel van deze vorm van registratie geen indeling worden gemaakt naar de
vier mensenhandelvormen die voor het eerst in deze slachtoffermonitor wordt aangehouden (zie 51.4).
Er kan namelijk geen onderscheid gemaakt worden tussen criminele uitbuiting en arbeidsuitbuiting.
Om deze redenen is het niet mogelijk de bevindingen in dit hoofdstuk uit te splitsen naar mensenhan-
delvorm. Om dat wel mogelijk te maken zou het formulier dat opsporingsdiensten gebruiken ter ken-
nisgeving (Mss) moeten worden aangepast en zou dit gedetailleerder door de IND moeten worden ge-
registreerd. Idealiter zou het overzicht van slachtoffers bekend bij de IND echter gekoppeld kunnen
worden aan andere gegevensbronnen over de verschillende fases in de slachtoffergerichte aanpak. Op
die manier wordt optimaal gebruik gemaakt van gegevens die voorhanden zijn. Het koppelen van de
CoMensha-registratie aan de databestanden van de IND is momenteel echter niet mogelijk.
4.4 Gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel
Zoals beschreven in $4.2 mogen alle niet-Nederlandse slachtoffers van mensenhandel gebruik maken
van de verblijfsregeling mensenhandel. Buitenlandse slachtoffers maken echter niet altijd gebruik van
de bedenktijd of van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op
basis van hun slachtofferschap. Dit komt ten eerste omdat zij niet altijd in beeld zijn bij een instantie
die hen hulp kan bieden. Zo gaat het naar schatting in Nederland jaarlijks om 2.750 buitenlandse (mo-
gelijke) slachtoffers van mensenhandel, waarvan er gemiddeld maar ongeveer een kwart in beeld is bij
één of meerdere instanties.*° Het kan zijn dat deze slachtoffers nog steeds worden uitgebuit, maar het
is ook mogelijk dat zij of betrokken instanties niet op de hoogte zijn welke rechten zij hebben als slacht-
offer van mensenhandel. Ten tweede is niet in alle gevallen een verblijfsvergunning noodzakelijk. Zo
verblijven sommige buitenlandse slachtoffers al rechtmatig in Nederland, bijvoorbeeld omdat zij af-
komstig zijn uit een andere EU-lidstaat. Daarnaast kiezen sommige slachtoffers ervoor om geen gebruik
te maken van de verblijfsregeling, omdat die niet op hun behoeften aansluit. Dit is bijvoorbeeld het
geval wanneer slachtoffers naar huis willen terugkeren of kiezen voor vreemdelingrechtelijke bescher-
ming op basis van een andere regeling, zoals asiel.
De verblijfsregeling mensenhandel biedt de mogelijkheid tot een bedenktijd van maximaal drie maan-
den en tijdelijk verblijfrecht zo lang er een strafproces loopt (zie $4.2). Daarnaast bestaat er na het tijde-
lijke verblijf de mogelijkheid een aanvraag tot voortgezet verblijf in te dienen. Figuur 4.1 toont het
38 De aantallen in sommige figuren kunnen daardoor afwijken van vergelijkbare bevindingen omtrent vreemdeling-
rechtelijke bescherming in rapportages van vóór het jaar 2018.
39 In rapportages over slachtoffers van mensenhandel bekend of geregistreerd zijn bij een organisatie — in dit geval de
IND — zal dus altijd een deel van de slachtoffers buiten beeld blijven (UNODC & Nationaal Rapporteur, 2017). Zie ook
S1L5.
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
aantal keer dat jaarlijks de bedenktijd is aangeboden en het aantal afgehandelde aanvragen voor tijdelijk
verblijf en voortgezet verblijf voor de periode 2014-2018. Deze aantallen zijn ter illustratie afgezet tegen
het aantal bij CoMensha geregistreerde buitenlandse mensenhandelslachtoffers. De aantallen van deze
twee bronnen komen niet overeen omdat — zoals in deze paragraaf is beschreven — niet alle buiten-
landse slachtoffers (op grond van mensenhandel) verblijf aanvragen. Daarnaast is het mogelijk dat
slachtoffers in een ander jaar bij CoMensha gemeld worden dan dat zij gebruik maken van de verblijfs-
regeling mensenhandel. De jaarlijkse aantallen bedenktijd, tijdelijk verblijf en voortgezet verblijf vor-
men eveneens geen cohort. Met andere woorden: het gaat bij deze aantallen binnen één jaar niet altijd
om dezelfde slachtoffers. Daarom is het ook niet mogelijk deze een-op-een met elkaar te vergelijken.
1000 —_——— mm
800 —_— KT
600
goo
200
0
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Totaal aantal bij CoMensha gemelde
buitenlandse slachtoffers 107 865 678 zoe 587 3.908
mees Totaal aantal bij CoMensha gemelde
buitenlandse slachtoffers zonder 6 6 3 3
seksuele uitbuitingsslachtoffers 77 95 zed 584 53 5152
uitsluitend door de KMar gemeld
== Aantal bedenktijd 173 137 n4 131 173 728
Aantal afgehandelde aanvragen
tijdelijk verblijf 258 179 163 186 333 ng
—— Aantal afgehandelde aanvragen
voortgezet verblijf 262 nê 120 13 88 719
Figuur 4.1 Aantal keer dat gebruik is gemaakt van de verblijfsregeling
mensenhandel, afgezet tegen het aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse
slachtoffers, per jaar 2014-2018°°
Bron: IND-bestanden en CoMensha-bestanden
Uit Figuur 4.1 blijkt dat zowel het aantal keer dat gebruik is gemaakt van de bedenktijd als het aantal
aanvragen voor tijdelijk verblijf in 2018 zijn gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. Het aantal keer
dat de bedenktijd is aangeboden (de rode lijn in de figuur) daalt in 2015 en 2016, maar neemt weer toe
in 2017. Ook in 2018 is sprake van een stijging. Met een toename van 131 in 2017 naar 173 in 2018 gaat het
40 Zie $3.3 voor een uitleg over het weergeven van het aantal (buitenlandse) slachtoffers zonder de uitsluitend door de
KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers.
12
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
om een stijging van 32%. Het aantal keer dat in 2018 de bedenktijd is aangeboden is daarmee exact even
hoog als in 2014. Ook het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf neemt in 2018 toe (zie de donkerrode lijn
in de figuur). Er is sprake van een stijging van 79%: van 186 in 2017 naar 333 in 2018. Het aantal aanvragen
in 2018 is daarmee het hoogste aantal in de hier gerapporteerde periode van 2014-2018. In de jaren
daarvoor was echter ook sprake van relatief hoge aantallen aanvragen. In zowel 2011 als 2012 lag het
aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf boven de vierhonderd.* In tegenstelling tot het gebruik van de
bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalt het aantal aanvragen tot voortgezet verblijf in 2018 (de blauwe lijn
in de figuur). Het gaat om een afname van bijna een derde: van 131 in 2017 naar 88 in 2018. Sinds de
Nationaal Rapporteur cijfermatige bevindingen over voortgezet verblijf rapporteert is het aantal aanvra-
gen nog nooit zo laag geweest.* Tussen 2015 en 2017 zijn aanzienlijk minder aanvragen ingediend dan
in de jaren ervoor, maar leek het jaarlijks aantal redelijk stabiel. In 2017 is sprake van een zeer lichte
stijging vanwege één zaak met een groot aantal slachtoffers.
Het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha daalt in 2018 in tegenstelling tot het aantal
slachtoffers dat gebruik heeft gemaakt van de bedenktijd en van tijdelijk verblijf licht, namelijk met 12%
(van 584 in 2017 naar 513 in 2018). Hoewel het aantal buitenlandse bij CoMensha gemelde slachtoffers
in 2017 stabiel blijft, is reeds daarvoor (in 2015 en 2016) ook sprake van een daling. Zoals eerder in deze
paragraaf beschreven is het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers niet direct te vergelijken
met het jaarlijks aantal slachtoffers bekend bij de IND. Desondanks valt op dat tot 2018 een redelijk
vergelijkbare trend waarneembaar is voor zowel het gebruik van de bedenktijd en het tijdelijk verblijf,
als het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha. De tegenovergestelde beweging in 2018
(met name als het gaat om het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf) is dan ook opvallend. Dat het
aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha en het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf dich-
ter bij elkaar liggen suggereert dat buitenlandse slachtoffers in 2018 relatief gezien vaker gebruik maken
van de verblijfsregeling. Dit komt door de forse toestroom van het aantal Afrikaanse slachtoffers met
een Dublinstatus in het meest recente jaar, die met het doen van een aangifte van mensenhandel een
aanvraag tot tijdelijk verblijf indienen (zie $2.1.3 en $4.5.1). Zo toont Figuur 3.10 in het vorige hoofdstuk
dat de daling van het aantal buitenlandse mogelijke slachtoffers gemeld bij CoMensha in 2018 vooral
neerkomt op een daling van het aantal slachtoffers afkomstig uit Europa. Het aantal mogelijke slachtof-
fers met herkomstregio Afrika steeg hier tegelijkertijd juist enorm. Ook de stijging in de aanvragen voor
tijdelijk verblijf in 2018 is te relateren aan een toename in aanvragen van slachtoffers uit Afrikaanse
landen (zie Tabel 4.2).
4.4.1 Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel
In totaal hebben in de periode 2014-2018 1.648 slachtoffers gebruik gemaakt van de verblijfsregeling
mensenhandel. Dat wil zeggen dat zij gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd, en/of een aanvraag
41 Nationaal Rapporteur, 2015 (Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers vreemdelingrechtelijke bescherming
slachtoffers mensenhandel 2010-2014). Destijds werd over aanvragen nog wel gerapporteerd op basis van ingediende
aanvragen en sinds de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 gebeurt dit op basis van afgehandelde aanvragen
(zie S4.3). Omdat daarmee de jaarlijkse cohorten iets veranderen kunnen deze aantallen niet direct vergeleken wor-
den, maar het gaat in dit geval om een periode van drie opeenvolgende jaren (2010, 2011 en 2012) waarin het aantal
aanvragen hoger is dan zowel de daaropvolgende jaren als de huidige onderzochte periode.
42 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016) en Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtof-
fermonitor mensenhandel 2013-2017).
43 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), $4.5.
12
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
hebben gedaan tot tijdelijk verblijf (via het ‘standaard-“ of ‘schrijnend pad’) en/of een aanvraag tot voort-
gezet verblijf. Niet alle buitenlandse mensenhandelslachtoffers in Nederland maken gebruik van de
verblijfsregeling mensenhandel. De slachtoffers die dat wel doen, doorlopen de regeling niet allemaal
op eenzelfde wijze. In Figuur 4.2 zijn de verschillende routes weergegeven die een slachtoffer kan door-
lopen binnen de verblijfsregeling mensenhandel. Het schema is opgebouwd uit beslismomenten voor
slachtoffers in de verschillende fases van de verblijfsregeling. leder eindpunt van een mogelijke — voor-
komende — route is dik omrand en aangegeven met een cijfer. Deze eindpunten komen overeen met de
punten in de ideaaltypische weergave in Schema 4.1 en zijn overeenkomstig genummerd. Alle stappen
zijn op schaal weergegeven en reflecteren dus hoe vaak slachtoffers gebruik maken van een bepaalde
stap of route. De verschillende fases zijn daarnaast in kleur onderscheiden: rood voor de bedenktijd,
bruinrood voor tijdelijk verblijf en blauw voor voortgezet verblijf.
Op basis van de routes uiteengezet in Figuur 4.2 kunnen alle 1.648 unieke slachtoffers die in de periode
2014-2018 worden ingedeeld in vijf van elkaar te onderscheiden groepen“:
1. slachtoffers die uitsluitend van de bedenktijd gebruik maken;
2. slachtoffers die gebruik maken van de bedenktijd, alleen gevolgd door tijdelijk verblijf;
3. slachtoffers die direct en uitsluitend gebruik maken van tijdelijk verblijf;
4. slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van tijdelijk verblijf (eventueel voorgegaan door de be-
denktijd) en die vervolgens voorgezet verblijf aanvragen en krijgen;
5. slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van tijdelijk verblijf (eventueel voorgegaan door de be-
denktijd) en die vervolgens voorgezet verblijf aanvragen en niet krijgen.
Op het moment dat een slachtoffer vreemdelingrechtelijke bescherming wenst binnen deze verblijfsre-
geling heeft hij of zij twee mogelijkheden: gebruik maken van de aangeboden bedenktijd, of gelijk
aangifte doen dan wel anderszins meewerken aan het strafproces. Deze twee startpunten zijn in Figuur
4.2 bovenaan — links respectievelijk in het midden — weergegeven. Een aanzienlijk aantal slachtoffers
heeft echter in de periode 2014-2018 enkel voortgezet verblijf aangevraagd; tijdelijk verblijf hebben zij dan
logischerwijs vóór 2014 gekregen. Omdat van hen niet bekend is of zij daarvoor ook bedenktijd hebben
gehad, is het niet mogelijk deze slachtoffers naar de twee voorgenoemde mogelijke startpunten van
routes in te delen. In Figuur 4.2 is deze groep rechts weergegeven. Het verloop in de kleuren van de
verschillende fases geeft aan dat per fase niet bekend is hoeveel slachtoffers horen bij de corresponde-
rende stap links of in het midden van de figuur.
44 In $4.7 wordt over de persoonskenmerken van slachtoffers in de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensen-
handelslachtoffers ook gerapporteerd aan de hand van deze indeling.
_
8 8 je 8 Nn
Slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel
N=1.648 (2014-2018)
u
Land
P
AQ
T
—
©
Het gaat in totaal om 715 unieke slachtoffers A
Bedenktijd _ met bedenktijd in de periode 2014-2018. 5
7E Ev. bedenktijd vóó Omdat sommige slachtoffers meerdere z
keren gebruik hebben gemaakt van de Ö
bedenktijd, telt het totaal in Figuur a.1 op tot 5
77% | 23% 728, 8
Z
1 - - m
Het gaat in totaal om 1.110 unieke zZ
ma g He An Hi JR N slachtoffers wier aanvraag tot tijdelijk verblijf À
LETTE ndel Nd Geen tijdelijk Maar ROA Av olezer eo ern) is afgehandeld in de periode 2014-2018. 2
alerts verblijf n=167 ste aero gee eorerinelofo gors nl Omdat sommige slachtoffers meerdere E
aanvragen hebben gedaan, telt het totaal in z
Figuren 4.1 en 4.3 op tot1.119. 2
2
34% | 66% 26% | 74% NJ
o
=
no
2 3 Het gaat in totaal om zoa unieke slachtoffers No
wier aanvraag tot voortgezet verblijf is eo
Aanvraag … EEMIEE Aetin + BIEN IL afgehandeld in de periode 2014-2018. oo
Nen CCC oenen verblijf EER Geen ganvess vooreen ved PN Omdat sommigeslachtoffers meerdere
ms halide sE, aanvragen hebben gedaan, telt hettotaal in
Figuren 4.1 en 4.5 op tot 719.
40%} 60% 48%f 52% 45% [55%
Het gaat totaal om 311 unieke slachtoffers
da ba ab 5b 4 5C aan wie voortgezet verblijf is verleend en om
- Niet 391 unieke slachtoffers aan wie geen
hen ver- Nietverleend voortgezet verblijf is verleend in de periode
verleend :
_ leend n=204 2014-2018. Omdat sommige slachtoffers
n=111
n=76 meerdere aanvragen hebben gedaan, tellen
detotalen in Figuur 4.5 op tot 312 (verlening)
en 407 (afwijzing+overig).
Figuur q.2 Routes van gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
Bron: IND-bestanden
2)
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
Van de in totaal 1.648 slachtoffers die in de periode 2014-2018 gebruik hebben gemaakt van de ver-
blijfsregeling mensenhandel is aan 715 van hen — binnen die periode — de bedenktijd aangeboden.
Daarentegen maken 562 slachtoffers geen gebruik van de bedenktijd binnen deze periode. Zij dienen
direct een aanvraag tot tijdelijk verblijf in, doorgaans door middel van het doen van aangifte. Van nog
eens 371 slachtoffers is niet bekend of zij de bedenktijd hebben gehad, aangezien hun aanvraag tot
tijdelijk verblijf en eventueel aanbieding van de bedenktijd vóór de onderzochte periode heeft plaats-
gevonden.
Tijdens of na de bedenktijd kan een slachtoffer besluiten tijdelijk verblijf aan te vragen — ofwel door
middel van aangifte te doen of anderzijds mee te werken aan het strafonderzoek, ofwel door middel van
het zogeheten ‘schrijnend pad’ (zie $4.2 en S4.5). Zoals te zien in Figuur 4.2 kiest 77% (n=548) van de 715
slachtoffers aan wie de bedenktijd is aangeboden in de periode 2014-2018 ervoor tijdelijk verblijf aan te
vragen.“ Het is mogelijk dat een slachtoffer besluit na de bedenktijd niet mee te werken aan de opspo-
ring of vervolging en ook niet op een andere manier tijdelijk verblijf wenst aan te vragen. Dat is een
eerste mogelijk eindpunt van een route in de verblijfsregeling mensenhandel, aangeduid met een ‘1’ in
de figuur. In de periode 2014-2018 hebben in totaal 167 (23%) van de 715 slachtoffers uitsluitend gebruik
gemaakt van de bedenktijd. Er kunnen verschillende redenen zijn voor een slachtoffer om geen verder
gebruik te maken van de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensenhandelslachtoffers (bijvoor-
beeld omdat zij terugkeren of omdat zij via een andere procedure verblijf aanvragen, zie ook S4.4).
Van alle 1.110 slachtoffers die in de periode 2014-2018 tijdelijk verblijf hebben aangevraagd doet een
kleine meerderheid dit zonder gebruik te maken van de bedenktijd (562 slachtoffers ten opzichte
van 548).%* Via beide routes geldt dat voor slachtoffers vervolgens de mogelijkheid bestaat om voort-
gezet verblijf aan te vragen. Figuur 4.2 toont dat slachtoffers die in de periode 2014-2018 ook gebruik
maken van de bedenktijd dit vaker doen dan slachtoffers die direct tijdelijk verblijf aanvragen: 34%
vergeleken met 26%. Het valt op dat deze percentages lager liggen dan in de rapportage over de jaren
2013-2017. Toen ging het nog om respectievelijk 44% en 32%. Zoals reeds uit $4.4 bleek, wordt recen-
telijk over het algemeen dus minder vaak voortgezet verblijf aangevraagd. Dat geldt dus zowel voor
slachtoffers die daarvoor bedenktijd hebben gehad als voor slachtoffers die dat niet hebben gehad.
Wanneer na gebruik van tijdelijk verblijf geen aanvraag voor voortgezet verblijf volgt, geldt dit ook als
een eindpunt van de route in de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensenhandelslachtoffers.
Voor slachtoffers die zowel gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd als tijdelijk verblijf is dit eind-
punt aangeduid met een ‘2’ in Figuur 4.2. Voor slachtoffers die direct tijdelijk verblijf hebben aange-
vraagd staat dit in Figuur 4.2 aangegeven met een ‘3’. Ook wanneer een slachtoffer na tijdelijk verblijf
geen aanvraag doet tot voortgezet verblijf geldt dat dit zowel kan betekenen dat zij geen behoefte meer
hebben aan vreemdelingrechtelijke bescherming, als dat zij een aanvraag hebben gedaan voor een an-
45 40 slachtoffers hebben de bedenktijd gekregen in de laatste negentig dagen (de maximale duur van de bedenktijd)
van 2018. Het is dus mogelijk dat zij na 2018 alsnog een tijdelijk verblijf aanvraag volgt, wat in de huidige cijfers nog
niet terug te zien zou zijn.
46 Voor 85 slachtoffers geldt dat hun aanvraag tot tijdelijk verblijf binnen de eerste negentig dagen van 2014 is afgehan-
deld. Het is dus mogelijk dat zij reeds vóór 2014 toch bedenktijd hebben gekregen, wat in de huidige cijfers niet terug
te zien Is.
128
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
dere vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming.#’ $4.5 gaat verder in op de inwilligingen en afwij-
zingen van aanvragen voor tijdelijk verblijf.
In totaal ís van 7oz2 slachtoffers in de periode 2014-2018 een aanvraag tot voortgezet verblijf afgehandeld.
Zoals aan het begin van deze paragraaf is vermeld, hebben 371 (53%) van hen reeds gebruik gemaakt van
tijdelijk verblijf — en eventueel de bedenktijd vóór 2014. Van slechts 331 (47%) is bekend welke route zij
voor het aanvragen van voortgezet verblijf hebben doorlopen. Het merendeel van hen (56%; n=185)
heeft voorafgaand aan tijdelijk verblijf en een aanvraag tot voortgezet verblijf eerst gebruik gemaakt van
de bedenktijd. De overige 147 slachtoffers (44%) vragen direct tijdelijk verblijf aan. Van alle 7o2 slachtof-
fers die voortgezet verblijf aanvragen in de onderzochte periode is dit aan 311 (44%) slachtoffers ver-
leend. Aan de meerderheid (56%; n=391) is geen voortgezet verblijf verleend. Zie voor een uitgebreidere
bespreking van inwilligingen en afwijzingen van voortgezet verblijf S$4.6.
Er bestaat een klein verschil in het percentage verleningen ten opzichte van niet-verleningen (afwijzin-
gen en overige afdoeningen) van voortgezet verblijf tussen de slachtoffers die wel bedenktijd hebben
gehad, en zij die dat niet hebben gehad. Uit Figuur 4.2 blijkt dat slachtoffers die géén gebruik hebben
gemaakt van de bedenktijd vaker voortgezet verblijf ontvangen dan slachtoffers die daar wél gebruik van
hebben gemaakt. Waar de eerstgenoemde groep slachtoffers in iets minder dan de helft (48%) van de
gevallen voortgezet verblijf krijgt, is dit in de laatstgenoemde groep slechts 40%. Voor de slachtoffers
van wie niet bekend is of zij gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd — aangezien dit vóór 2014 moet
zijn geweest — ligt dit percentage ertussenin (45%). Op basis van alleen registratiegegevens kan niet di-
rect worden verklaard waar dit verschil aan ligt. Wel lijkt het om andere groepen slachtoffers te gaan op
basis van persoonskenmerken. Zo gaat het bij slachtoffers die voortgezet verblijf kregen nadat zij ook
bedenktijd hebben gehad (groep 4a) vaker om vrouwen (60%) dan bij slachtoffers die voor verleend
voortgezet verblijf direct aangifte deden (groep qb; 39%). Binnen beide groepen is de meest voorko-
mende nationaliteit de Filipijnse (zie daarover $4.6). Voor slachtoffers die direct aangifte deden gaat het
zelfs om de helft van de slachtoffers. Slachtoffers uit groep qa zijn gemiddeld ouder dan slachtoffers uit
groep gb op het moment dat voortgezet verblijf wordt verleend: 35,8 jaar vergeleken met 33,1. De groe-
pen slachtoffers wier aanvraag voor voortgezet verblijf werd afgewezen verschillen daarentegen alleen
qua leeftijd. Slachtoffers die geen gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd (groep 5b) zijn met gemid-
deld 29,6 jaar een stuk jonger dan slachtoffers die dat niet deden (groep 5a; 33,1 jaar). $4.6 gaat verder
in op de verschillen in persoonskenmerken van groepen slachtoffers.
4.5 Tijdelijk verblijf mensenhandel
Zoals in $4.2 is beschreven, wordt tijdelijk verblijf doorgaans aangevraagd door middel van het doen van
aangifte van mensenhandel of door op een andere manier mee te werken aan het strafproces. Wanneer
een slachtoffer niet in staat is aangifte te doen of op een andere manier medewerking te verlenen aan
het strafproces, bestaat de mogelijkheid om een verblijfsvergunning via een andere route aan te vragen,
het zogenoemde ‘schrijnend pad’.% In dat geval toetst de IND of er zwaarwegende redenen zijn waar-
47 Incidenteel (in 29 gevallen) kon er geen voortgezet verblijf worden aangevraagd omdat tijdelijk verblijf (ondanks
eventuele bezwaren) niet is verleend.
48 Zie daarover ook $4.2.1.
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
door het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen.® Deze paragraaf gaat verder in op hoe vaak het tij-
delijk verblijf wordt verleend, hoe vaak het wordt afgewezen en hoe hoog het aantal verleningen per jaar
is.
Verleningen tijdelijk verblijf
Figuur 4.3 toont het jaarlijkse aantal verleningen, afwijzingen en overige afdoeningen van aanvragen tot
tijdelijk verblijf in de periode 2014-2018. Daarnaast geeft de figuur ook percentueel weer hoe vaak de ver-
schillende uitkomsten van een beoordeling voorkomen over de gehele periode. Het gaat om drie verschil-
lende uitkomsten: een verlening (al dan niet na bezwaar), een afwijzing en een overige beslissing. Een
overige beslissing houdt in dat de aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. Dit betreffen aanvragen die
bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of die door de IND buiten behandeling zijn gesteld.5°
350 —_ 100%
go%
300
LE:
250 70%
NE
150 m 40%
100 30%
mn 20%
Oo
5 m 10%
nf 0%
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Overig 3 1 3 3 1 7
ER Afwijzing 10 5 3 3 g 30
EN Verlening 245 173 157 180 323 1.078
Totaal 258 179 163 186 333 1.719
Figuur 4.3 Aantal afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar afdoeningsgrond,
per jaar 2014-2018 (N=1.119)""*?
Bron: IND-bestanden
49 Noteboom & Dettmeijer, 2015.
50 Zie artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht voor een overzicht van de gronden waarop een bestuursorgaan kan be-
palen een aanvraag niet in behandeling te nemen. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat sprake is van
een dubbele aanvraag (schriftelijke informatie IND, 11 september 2018).
51 In Figuur 4.3 zijn uitsluitend de laatst genomen beslissingen weergegeven. Indien bezwaar op een afgewezen aan-
vraag is ingewilligd, is dit besluit als een verlening (na bezwaar) beschouwd. Deze verlening is dan meegenomen in
het jaar van de originele aanvraag. Daarnaast zijn ook verleningen van tijdelijk verblijf meegenomen van slachtoffers
die in eerste instantie geen tijdelijk verblijf hebben aangevraagd, maar bij wie tijdens toetsing van de asielprocedure
slachtofferschap van mensenhandel naar voren is gekomen. Dit was twee keer in 2016 en één keer in 2017 het geval.
52 Het totaal aantal verleningen en niet-verleningen (afwijzingen + overige afdoeningen) in deze figuur komt niet
overeen met de aantallen in Figuur 4.2. Zoals daar reeds aangegeven gaat het in Figuur 4.2 om unieke personen en
hier om unieke afgehandelde aanvragen. Omdat een persoon meerdere keren een aanvraag kan doen voor een
verblijfsvergunning zijn de aantallen hier iets hoger.
130
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
De rechter totaalkolom in de figuur laat zien dat het overgrote deel van de afgehandelde aanvragen tot
tijdelijk verblijf in de periode 2014-2018 een verlening betreft: 1.078 van de 1.119 afgedane aanvragen (96%).
Slechts 30 keer (3%) werd een aanvraag afgewezen. De exacte gronden voor iedere afwijzing zijn in de regis-
tratie-data niet te achterhalen. Tot 1 juli 2019 was het doen van aangifte of medewerking verlenen aan het
strafproces praktisch de enige voorwaarde waaraan een slachtoffer hoefde te voldoen om in aanmerking te
komen voor tijdelijk verblijf.” Van een inhoudelijke beoordeling van het slachtofferschap was dan ook
nauwelijks sprake. In slechts elf gevallen was sprake van een overige afdoening (1%). Dit betreft aanvragen
die bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of aanvragen die ‘buiten behandeling’ zijn ge-
steld, zoals wanneer het formulier ontbreekt waarmee de opsporingsinstantie de IND op de hoogte stelt
van een aangifte van mensenhandel. Hierbij moet vermeld worden dat de verblijfsregeling mensenhandel
per 1 augustus 2019 is gewijzigd ten aanzien van buitenlandse slachtoffers van mensenhandel met een
Dublinstatus (zie hierover $2.3.1). Voor deze groep gelden sindsdien extra voorwaarden voor tijdelijk ver-
blijf waardoor een aanvraag tot tijdelijk verblijf in de toekomst waarschijnlijk vaker zal worden afgewezen.
Een heel beperkt aantal slachtoffers doet een aanvraag tot tijdelijk verblijf zonder aan het medewer-
kingsvereiste te kunnen of willen voldoen, het zogeheten ‘schrijnend pad’. In de periode 2014-2018 gaat
het in totaal om 37 behandelde aanvragen. Op slechts vijftien van deze aanvragen volgt ook daadwerke-
lijk verlening van tijdelijk verblijf. Niet zelden wordt na afwijzing of overige afdoening alsnog een aan-
vraag ingediend via het ‘standaard pad’. Dat zowel het aantal aanvragen als het aantal verleningen via het
schrijnend pad zo laag ligt is opvallend gezien wat bekend is over de mate waarin slachtoffers lijden aan
trauma en psychologische problemen als gevolg van mensenhandel.” Bij de wijziging van de Vc 2000
per 1 oktober 2018 is minderjarigheid als extra grond voor het schrijnend pad toegevoegd (zie $4.2.2).
Eventuele effecten daarvan zullen waarschijnlijk pas in een volgende monitor naar voren komen.
De jaarlijkse ontwikkeling in Figuur 4.3 toont dat, net als het aantal afgedane aanvragen voor tijdelijk
verblijf (zie Figuur 4.1), het aantal verleningen van tijdelijk verblijf tussen 2017 en 2018 sterk is toegeno-
men. In 2017 ging het om 181 verleningen en in 2018 om 323 verleningen: een stijging van maar liefst 78%.
Het aantal verleningen in 2018 is daarmee het hoogste aantal binnen de onderzochte periode. Zoals in
de volgende paragraaf staat beschreven heeft dit hoogstwaarschijnlijk vooral te maken met de toename
van het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat tijdelijk verblijf aanvraagt (en krijgt). Het aantal
verleningen van tijdelijk verblijfsrecht ligt in 2018 echter nog steeds lager dan in de jaren 2013 en 2012.
4.51 Tijdelijk verblijf en een Dublinstatus
Zoals in $4.2.1 is uiteengezet, komen vreemdelingen met een Dublinstatus in Nederland normaal ge-
sproken niet in aanmerking voor asiel. Zij dienen terug te keren naar het Dublinland. Het staat alle
53 Voor 1 augustus 2019 kon de IND een aanvraag alleen afwijzen wanneer het slachtoffer geen aangifte had gedaan of
medewerking had verleend aan het strafproces of wanneer sprake was van één van de algemene gronden uit art. 16,
eerste lid, Vw 2000 (onderdelen b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel,
zie art. 3.48, derde lid, Vb 2000 j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1). Een voorbeeld van een dergelijke algemene grond is
wanneer het slachtoffer een gevaar vormt voor de openbare orde zonder dat dit verband houdt met het mensenhan-
del feit. De genoemde gronden kwamen ook naar voren als een aantal van de meest voorkomende redenen voor
afwijzing in een dossieronderzoek van de Nationaal Rapporteur. Zie Nationaal Rapporteur, 2012 (Mensenhandel in
en uit beeld, Cijfermatige rapportage 2007-2011), p. 119-123.
54 Oram et al, 2015.
55 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
slachtoffers van mensenhandel, ook die met een Dublinstatus, echter vrij om aangifte te doen van men-
senhandel. Indien er voldoende opsporingsindicaties van mensenhandel in Nederland zijn, komt een
slachtoffer met een Dublinstatus in aanmerking voor verblijf in Nederland. Als een slachtoffer aangifte
doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijk verblijf
aan het slachtoffer verstrekt, vervalt namelijk de Dublinstatus van het slachtoffer en wordt Nederland
verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Het slachtoffer hoeft in dat
geval niet terug naar het Dublinland.
Uit Figuur 4.1 en Figuur 4.3 bleek reeds dat het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf in 2018 sterk is
toegenomen. Volgens de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM's) van
de Nationale Politie gaat het vooral om een toename van het aantal slachtoffers met een Dublinsta-
tus. Figuur 4.4 toont hoe vaak bij de verleningen van het tijdelijk verblijf in de periode 2016-2018
sprake is van een Dublinstatus van het betreffende slachtoffer dat de aanvraag heeft ingediend. Het gaat
hierbij om een minimum. Dit komt omdat de IND alleen een overzicht kan genereren van slachtoffers
met een (potentiële) Dublinstatus die tevens — voor of na tijdelijk verblijf —asiel hebben aangevraagd in
Nederland (zie S4.3). Mochten er slachtoffers zijn die (nog) geen asiel hebben aangevraagd, maar wel
een Dublinstatus hebben, dan is dat niet in Figuur 4.4 terug te zien.
100%
90% En En HN
jn _ER B
En _ER B
in _ER B
in __ER B
in _ER B
in _ER B
in _ER B
In _BE B
0%
2016 2017 2018 2016-2018
B Aanvraag met een Dublinstatus 36 7o 171 277
MH Aanvraag waar geen informatie over 3
een Dublinstatus beschikbaar is 1e ne 152 25
Totaal 157 180 323 660
Figuur 4.4 Afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar aanwezigheid van een
Dublinstatus, per jaar 2016-2018 (N=660)
Bron: IND-bestanden
56 Zie S2.1.1.
132
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Over de gehele periode is te zien dat 42% (n=277) van het totaal aantal verleningen van tijdelijk
verblijf aan een mogelijk slachtoffer met een Dublinstatus (weergegeven in rood) is verleend. De
overige 58% (n=383) van de verleningen betreft aanvragen waar uit het registratiesysteem niet kon
worden opgemaakt of er sprake is van een Dublinstatus (weergegeven in blauw). Wat opvalt is dat
het aantal aanvragen waar sowieso sprake is van een Dublinstatus over de getoonde periode is toe-
genomen. In 2016 ging het nog om 36 verleningen, in 2017 verdubbelde dat tot 7o en in 2018 nam
het aantal verleningen toe met 144% tot 171. Het aantal verleningen van tijdelijk verblijf aan slacht-
offers waar geen informatie bekend is over een mogelijke Dublinstatus is tussen 2017 en 2018 ook
toegenomen, al zij het minder sterk: met 37%. De toename van het aantal buitenlandse, met name
Afrikaanse, slachtoffers met een Dublinstatus naar Nederland kan meerdere oorzaken hebben. Re-
centelijk is het aantal bij de IND bekende buitenlandse slachtoffers van buiten de EU gestegen (zie
$4.7). Gezien het feit dat de buitengrenzen van de EU de afgelopen jaren strenger worden bewaakt
dan voorheen, is het voor vreemdelingen van buiten de EU steeds lastiger om Nederland te bereiken
zonder in andere EU-lidstaten met immigratiediensten in aanraking te zijn gekomen. Vreemdelin-
gen van buiten de EU hebben daarom tegenwoordig veel vaker een Dublinstatus.”” Uit een veelvoud
aan onderzoeken blijkt daarnaast dat zich grote groepen slachtoffers van mensenhandel bevinden
tussen de migratiestromen (zie $2.1.3). Het is mogelijk dat slachtoffers na asiel te hebben aange-
vraagd in een ander land — al dan niet gedwongen — zijn doorgereisd naar Nederland. Op dit mo-
ment bestaat echter geen inzicht in de achtergrond van de toename van deze groep slachtoffers
noch in de mechanismes die dit (mogelijk) faciliteren. Om mensenhandel binnen de migratiestro-
men effectief tegen te gaan is het noodzakelijk om breed (internationaal) inzicht te krijgen in de
onderliggende oorzaken van deze problematiek.
In de eerste helft van 2019 is waarschijnlijk sprake van een nog verdere stijging van het aantal aan-
vragen tijdelijk verblijf van slachtoffers met een Dublinstatus. De politie heeft in de eerste vier maan-
den al 475 verzoeken tot het doen van aangifte van mensenhandel ontvangen, waarvan 80% afkom-
stig van slachtoffers met een Dublinstatus.5® Het merendeel van deze aangiften zou volgens de politie
geen opsporingsindicaties bevatten. Daarnaast vermoeden verschillende uitvoeringsorganisaties dat
een deel van deze groep aangifte wilde doen om (oneigenlijk) gebruik te maken van de verblijfsrege-
ling mensenhandel. Dit terwijl de Nationale Politie en het OM hebben aangegeven dat de stijging in
het aantal aangiften veel capaciteit in beslag neemt. Hierdoor werd in de loop van 2019 duidelijk dat
er zeer lange wachttijden waren voor het doen van aangifte, oplopend tot een aantal maanden. Deze
ontwikkeling heeft ertoe geleid dat de staatsecretaris van JenV heeft besloten per 1 augustus 2019 de
Vc te wijzigen. Hoewel er begrip is voor de problematiek waarvoor de opsporingsketen zich naar
aanleiding van de toestroom van slachtoffers met een Dublinstatus gesteld ziet, zijn er diverse zorgen
naar aanleiding van de wijziging (zie $2.1.3). Als deze wijziging het gewenste gevolg heeft, kan vanaf
de tweede helft van 2019 een daling in zowel het aantal aanvragen als het aantal verleningen van
tijdelijk verblijf van deze groep verwacht worden. Daarmee verdwijnt echter het zicht op deze groep.
57 De groep asielzoekers in Nederland is absoluut en relatief groot, en is tussen 2014 en 2016 sterk toegenomen. In 2016
ging het om 51% van eerste asielaanvragen (Algemene Rekenkamer, 2018, pp. 26-27). Dat is vergelijkbaar met het
percentage tijdelijke verblijfsaanvragen van slachtoffers met een Dublinstatus in 2018. De toename van Dublinclai-
manten hangt o.a. samen met de groei van het aantal asielzoekers uit ‘veilige landen’ en een verbetering van de
registratie van asielzoekers binnen de EU (die voorheen soms nog erg slecht was) (Ibid).
58 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, 28 juni 2019, Kamerstukken 11 2018/19, 28 638, nr. 165.
1
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
4.6 Het voortgezet verblijf mensenhandel
In tegenstelling tot aanvragen tot tijdelijk verblijf maken mensenhandelslachtoffers niet automatisch
aanspraak op voortgezet verblijf wanneer zij meewerken aan het strafproces. Waar het tijdelijk verblijfs-
recht — naast de bescherming van het slachtoffer — ook tot doel heeft dat slachtoffers in Nederland
kunnen blijven ten behoeve van de opsporing en vervolging, geldt dat niet voor het voortgezet verblijf.
Voortgezet verblijf voorziet in een beschermingsmogelijkheid voor slachtoffers die vanwege hun
slachtofferschap niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en staat daarmee los van de
opsporing.
Zoals beschreven in S$4.2.2 werd tot 1 oktober 2018 voortgezet verblijf verleend wanneer sprake was
van een veroordeling van een dader of wanneer een slachtoffer al drie jaar in Nederland verbleef op
basis van tijdelijk verblijf tijdens een (af)lopende strafzaak (oftewel de a-grond). Vanaf 1 oktober
2018 is de Vc 2000 op dit punt gewijzigd. Een slachtoffer komt nu in aanmerking voor voortgezet
verblijfsvergunning op het moment dat de officier van justitie overgaat tot vervolging van een dader.
Ook kan aan slachtoffers voortgezet verblijf worden verleend wanneer zij kunnen aantonen dat
sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die verband houden met mensenhandel waar-
door zij Nederland niet kunnen verlaten (oftewel de b-grond). Deze omstandigheden kunnen bij-
voorbeeld inhouden dat er een risico op represailles ten opzichte van het slachtoffer en diens fami-
lie bestaat, of dat sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst onmogelijk
is.
Verleningen van het voortgezet verblijf
Figuur 4.5 toont het jaarlijkse aantal verleningen, afwijzingen en overige afdoeningen van aanvragen
tot voortgezet verblijf in de periode 2014-2018. Daarnaast geeft de figuur ook percentueel weer hoe vaak
de verschillende uitkomsten van een beoordeling voorkomen over de gehele periode. Het gaat om drie
verschillende uitkomsten: een verlening (al dan niet na ingediend bezwaar), een afwijzing en een ove-
rige beslissing. Een overige beslissing houdt in dat de aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. Dit be-
treffen aanvragen die bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of die door de IND buiten
behandeling zijn gesteld.”
59 Zie artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht voor een overzicht van de gronden waarop een bestuursorgaan kan be-
palen een aanvraag niet in behandeling te nemen. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat sprake is van
een dubbele aanvraag (schriftelijke informatie IND, 11 september 2018).
jl
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
200 —_ 100%
180 90%
A so%
ao \ zo
0 NL boo
vo Ne sot
so NA 00%
A 0%
20 m 10%
Oo m 0%
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
Overig g 8 g 3 7 36
mm Afwijzing 176 65 54 37 39 371
mmm Verlening 77 45 57 g1 q2 312
Totaal 262 18 120 131 88 719
Figuur 4.5 Aantal afgehandelde aanvragen voortgezet verblijfsrecht mensenhandel
naar afdoening, per jaar 2014-2018 (N=719)°*$"
Bron: IND-bestanden
In tegenstelling tot de aanvragen tot tijdelijk verblijf ligt het percentage afwijzingen bij voortgezet ver-
blijf hoger. De helft (n=371) van de aanvragen in de periode 2014-2018 zijn afgewezen. In totaal 330 be-
oordeelde aanvragen (45%) leiden tot een verlening van voortgezet verblijf, 53 daarvan pas nadat be-
zwaar is gemaakt op een afwijzing. Daarnaast is in de periode 2014-2018 sprake van 36 overige
afdoeningen (5%).
In Figuur 4.5 zijn het jaarlijks aantal verleningen van voortgezet verblijf afgezet tegen enkel de inhoude-
lijk beoordeelde aanvragen. Daarin zijn de 36 aanvragen waarover op een andere manier is beslist niet
meegenomen. Wat opvalt is dat het aantal verleningen na een stijging in 2017 weer is gedaald in 2018.
Met 46 verleningen gaat het in 2018 om het laagste aantal in zowel de periode 2014-2018 als in eerdere
onderzochte jaren.°? Wel is het aantal verleningen in 2018 vergelijkbaar met de jaren 2015 en 2016. De
piek in 2017 (n=96) is waarschijnlijk grotendeels te verklaren door één mensenhandelzaak. Meer dan de
60 Het aantal inwilligingen en niet-inwilligingen in deze figuur komt niet overeen met Figuur 4.2. Zoals daar reeds
aangegeven gaat het in Figuur 4.2 om unieke personen en hier om unieke afgehandelde aanvragen. Omdat een
persoon meerdere keren een aanvraag kan doen voor een verblijfsvergunning zijn deze aantallen hoger.
61 Het totaal aantal afdoeningen in deze figuur wijkt af van het totaal aantal afgehandelde aanvragen voortgezet ver-
blijf op te maken uit Figuur 4.1. Dit omdat in deze figuur nu steeds de laatst genomen beslissing is meegenomen,
ook als die in een ander jaar heeft plaatsgenomen dan de eerste beslissing. Voor het jaar 2013 betekent dat, dat ook
succesvolle bezwaren op aanvragen van voorgaande jaren als inwilligingen zijn meegenomen.
62 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016); Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtof-
fermonitor mensenhandel 2013-2017).
Û
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
helft (n=54) van de verleningen van voortgezet verblijf in dat jaar waren aanvragen van Filipijnse slacht-
offers die hoogstwaarschijnlijk te relateren zijn aan één strafproces uit 2014 waarbij een grote groep
mensenhandelslachtoffers van Filipijnse afkomst in de scheepvaart werd aangetroffen £? Aangezien
hun strafzaak in 2017 reeds drie jaar liep kwamen deze slachtoffers in aanmerking voor voortgezet ver-
blijf op basis van de a-grond.
Doordat deze relatief grote groep in 2017 automatisch in aanmerking kwam voor voortgezet verblijf
steeg het aantal verleningen sterker dan het aantal afgehandelde aanvragen.° In Figuur 4.5 is dit te zien
aan de zwarte en blauwe lijnen die in dat jaar dichter bij elkaar liggen. Het inwilligingspercentage van
aanvragen tot voortgezet verblijf lag in 2017 op 72%. Wanneer de 54 Filipijnse slachtoffers, waarvan in
ieder geval de meeste deel uitmaken van de eerder genoemde zaak, buiten beschouwing worden gela-
ten, dan blijkt dat in 2017 nog maar sprake is van een inwilligingspercentage van 53% (96-54=42 inwil-
ligingen ten opzichte van 134-54=80 afgehandelde aanvragen). In 2018 gaat het om 54% van de aanvra-
gen, dat is vergelijkbaar met de jaren 2015 en 2016 (respectievelijk 47% en 50%) en dus met het jaar 2017
wanneer de groep slachtoffers uit de voorgenoemde zaak buiten beschouwing wordt gelaten.
Grond van verlening voortgezet verblijfsrecht
Of aanvragen voor voortgezet verblijf zijn ingediend op basis van de a-grond dan wel de b-grond is logi-
scherwijs van invloed op het percentage verleningen. Immers, aanvragen ingediend op basis van de a-
grond worden in beginsel ingewilligd. Op verzoek van de Nationaal Rapporteur wordt de grond van inwil-
liging van een aanvraag tot voortgezet verblijf sinds 2015 door de IND geregistreerd. In de jaren 2015 en
2016 bleef registratie echter achter en is dit gemiddeld voor slechts 26% van slachtoffers ingevuld. Van de
verleningen in 2017 en 2018 is wel van bijna alle slachtoffers (96%, 130 van de 133) de grond bekend waar-
op voortgezet verblijfsrecht is verleend. In 2017 kreeg het merendeel (69%, n=63) van de slachtoffers aan
wie voortgezet verblijf is verleend dit op basis van een drie jaar lopende strafzaak (een groot deel daarvan
betreft de voorgenoemde Filipijnse slachtoffers) en nog eens vier slachtoffers (4%) op basis van een ver-
oordeling van de dader. Voor iets minder dan een kwart (24%, n=25) van de slachtoffers werd voortgezet
verblijf toegekend op basis van bijzondere individuele omstandigheden, oftewel de b-grond.£5 In 2018
was de meest voorkomende grond ook een drie jaar durende strafzaak waar verblijf aan is gekoppeld, al
ligt het percentage lager, namelijk 50% van de gevallen (n=21). Aan drie andere slachtoffers (7%) werd ook
voortgezet verblijf verleend op basis van de a-grond: twee vanwege een veroordeling en één vanwege
vervolging van de verdachte. 17 slachtoffers (40%) kregen voortgezet verblijf op basis van de b-grond.
Door de IND wordt alleen bijgehouden op wat voor grond een aanvraag is toegekend. Hoewel dus niet
bekend is op welke grond afgewezen aanvragen zijn gedaan, kan er vanuit worden gegaan dat afgewezen
aanvragen in principe altijd aanvragen op basis van een b-grond betreffen. Dit zou betekenen dat in 2017
63 Zie ook Nationaal Rapporteur, 2015 (Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers mogelijke slachtoffers 2010-2014),
64 rme niet alle aanvragen tot voortgezet verblijf worden gedaan op de a-grond waarbij verlening nagenoeg ambts-
halve plaatsvindt, zonder een inhoudelijke toets op, bijvoorbeeld, de aannemelijkheid van slachtofferschap. Zie ook
S4.2 en de volgende alinea in de lopende tekst.
65 Wanneer wederom voornoemde 54 Filipijnse slachtoffers buiten beschouwing worden gelaten, ontstaat een tegen-
overgesteld beeld. Van de dan resterende 42 inwilligingen is van 38 de grond bekend: een derde betreft een inwilli-
ging op basis van de a-grond (34%; n=4 veroordelingen + n=g drie jaar lopende strafzaak) en twee derde betreft een
inwilliging op basis van de b-grond (66%; n=25).
viele)
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
en 2018 samen ruim de helft van het aantal aanvragen op basis van een b-grond werd ingediend (39 in-
gewilligde en 86 afgewezen aanvragen) en dat daarvan slechts 31% werd ingewilligd.
Gebruik van de mogelijkheid tot voortgezet verblijf
Met uitzondering van 2017 ligt het aantal aanvragen en verleningen van voortgezet verblijf vanaf 2015
een stuk lager dan de jaren ervoor. Onder andere om de verblijfsregeling mensenhandel voldoende
toegankelijk te laten zijn voor de personen waarvoor deze bedoeld is, heeft de Nationaal Rapporteur in
de Slachtoffermonitor 2012-2016 aanbevolen om slachtoffers in aanmerking te laten komen voor voort-
gezet verblijf op het moment dat het OM een verdachte besluit te vervolgen.® Om de positie van het
slachtoffer binnen de verblijfsregeling te versterken is met ingang van 1 oktober 2018 de Vc 2000 op dit
punt aangepast. Een slachtoffer met een tijdelijke verblijfsvergunning heeft nu recht op voortgezet ver-
blijf vanaf het moment dat een officier van justitie tot vervolging overgaat. Daarmee is een slachtoffer
niet langer afhankelijk van een veroordeling voor voortgezet verblijf. Tot nu toe is met één verlening op
basis van de aangepaste grond het effect van de aanpassing van de Vc nog niet merkbaar. Daarnaast is
begin 2018 een pilot van start gegaan bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven met een multidiscipli-
naire commissie slachtofferschap mensenhandel.°? De commissie kan op aanvraag in individuele zaken
een deskundigenbericht uitbrengen over de aannemelijkheid van slachtofferschap. Onder andere in de
beoordeling van de IND omtrent voortgezet verblijf kan zo een deskundigheidsbericht worden meege-
wogen. Ook de pilot bij het Schadefonds lijkt nog niet te hebben geleid tot meer aanvragen of verlenin-
gen van voortgezet verblijf. Het aantal aanvragen verleend op basis van de b-grond — waarop slachtoffers
met een positief deskundigheidsbericht voortgezet verblijf zouden kunnen aanvragen — is in 2018 zelfs
iets lager dan in 2017 (17 vergeleken met 22). Het aantal afgewezen aanvragen (waarbij kan worden ver-
ondersteld dat sprake is van de b-grond) is nagenoeg hetzelfde gebleven (46 vergeleken met 40).
Gebruik van de asielprocedure
Zoals in S$4.4.1 staat beschreven, is het mogelijk dat slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsrege-
ling mensenhandel op enig moment besluiten hiermee te stoppen. Dit betekent niet per definitie dat
zij geen vreemdelingrechtelijke bescherming meer nodig hebben. Slachtoffers van mensenhandel die
buiten de verblijfsregeling mensenhandel in aanmerking willen komen voor (duurzaam) verblijf kun-
nen namelijk ook een aanvraag doen voor andere reguliere vreemdelingrechtelijke procedures, bijvoor-
beeld op grond van gezinshereniging of studie in Nederland. Uit onderzoek en berichten uit het veld
komt echter naar voren dat de asielprocedure het meest voorkomende alternatief voor slachtoffers lijkt
te zijn. ©
In de vorige slachtoffermonitor is voor het eerst cijfermatig inzicht verschaft in het gebruik van de asiel-
procedure door slachtoffers van mensenhandel die bij de IND bekend zijn vanwege aanvragen in het
kader van de verblijfsregeling mensenhandel.° Daaruit blijkt dat 30% van alle slachtoffers van mensen-
handel die enige vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling men-
66 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), Aanbeveling 3.
67 Website Schadefonds Geweldsmisdrijven, www.schadefonds.nl/nl/pilot-aannemelijkheid-slachtofferschap-men-
senhandel-1-januari-2018-van-start/ (geraadpleegd 28 september 2018).
68 Nationaal Rapporteur, 2012 (Opsporing van mensenhandel en de Bg-regeling), p. 12; Nationaal Rapporteur, 2015
(Naar een kindgericht beschermingssysteem voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen); de Jong, 2015; Leer-
makers, 2017; Pilon & Bijl, 2017.
69 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
1
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
senhandel heeft gehad, overstapt naar een asielprocedure. Daarbij valt op dat van de slachtoffers die na
het tijdelijk verblijfsrecht niet verder gebruik maken van de verblijfsregeling, ruim een derde vervolgens
wel een asielvraag indient. Dit terwijl hun mogelijkheden tot bescherming en verblijf op basis van de
verblijfsregeling mensenhandel nog niet zijn uitgeput. Als slachtoffer van mensenhandel kunnen zij
immers nog een aanvraag doen tot voortgezet verblijf. Gegevens over asielaanvragen waren slechts over
de periode 2013-2017 beschikbaar. Daardoor was het alleen mogelijk in beeld te brengen hoe vaak slacht-
offers na het einde van één van de routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel asiel aanvragen. Op
het gebruik van de asielprocedure door slachtoffers van mensenhandel vóór de verblijfregeling mensen-
handel bestaat vooralsnog geen zicht. Omdat slachtofferschap in de asielprocedure niet wordt geregis-
treerd zijn mensenhandelslachtoffers die uitsluitend van de asielprocedure gebruik maken zelfs hele-
maal niet in beeld te brengen door middel van kwantitatief dataonderzoek.
Mogelijk kiezen slachtoffers in toenemende mate voor asiel omdat zij de kans op duurzaam verblijf via
deze procedure groter achten dan via de verblijfsregeling mensenhandel. Ook verschillen de verblijfsre-
geling mensenhandel en de asielprocedure voor mensenhandelslachtoffers op bepaalde punten. Zo
bestaan er binnen de verblijfsregeling bepaalde drempels die niet van toepassing zijn op asiel, zoal
verschillen in kosten, vereisten en de manier en transparantie van toetsing. Wat exact de overwegingen
zijn om de asielprocedure te verkiezen boven de verblijfsregeling mensenhandel is nog niet eerder on-
derzocht. Vanuit zowel het oogpunt van bescherming als de opsporing van daders van mensenhandel is
het onwenselijk als slachtoffers, die hier de mogelijkheid toe hebben, besluiten geen (verder) gebruik
te maken van de verblijfsregeling mensenhandel. In het licht van deze bevindingen heeft de Nationaal
Rapporteur de staatssecretaris van JenV in 2018 dan ook aanbevolen hier onderzoek naar te verrichten”
De staatssecretaris heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) opdracht
gegeven dit onderzoek uit te voeren. De resultaten daarvan worden begin 2020 verwacht.
4.7 Persoonskenmerken van slachtoffers die gebruik maken van de
verblijfsregeling mensenhandel
De persoonskenmerken (geslacht, leeftijd, nationaliteit en herkomstregio) van de 1.648 slachtoffers die
in de periode 2014-2018 gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel zijn hieronder
weergegeven. De slachtoffers zijn ingedeeld naar de categorisering zoals geïntroduceerd in $4.4.1 en
Figuur 4.2.
Geslacht
In Figuur 4.6 is te zien wat de man- vrouw-verdeling is voor zowel de vijf groepen slachtoffers afzonder-
lijk, als voor het totaal.
70 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), Aanbeveling 4.
138
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
en MAR mm MN
0%
sot MAR nm mm
Ie AA MM
60% Mmmm mm
sot MR nm mm
en AAA MM
30% MR nm mm
200% MR nm mm
on AAA MM
ze A B B
1 Uitsluitend _2Bedenktijd- 3Uitsluitend q Voortgezet 5 Voortgezet Totaal
bedenktijd __ uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet
tijdelijk verblijf verleend verleend
verblijf
EB Man 46 126 164 121 100 557
B Vrouw 121 237 252 190 291 LOG
Totaal 167 363 416 311 391 1.648
Figuur 4.6 Geslacht van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van
de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
Bron: IND-bestanden
Gemiddeld is 34% van de slachtoffers man (zie de totaalkolom). Het aandeel mannen is het kleinst (26%)
in de groep aan wie na tijdelijk verblijf (en eventueel de bedenktijd) geen voortgezet verblijf is verleend
(groep 5). Onder slachtoffers die alleen gebruik hebben gemaakt van het tijdelijk verblijf (groep 3) en
onder slachtoffers aan wie wel voortgezet verblijf is verleend (groep 4) is het aandeel mannen het grootst
(39%). Dat het in deze laatstgenoemde groep slachtoffers vaker om mannen gaat, is waarschijnlijk te
relateren aan de eerdergenoemde zaak (zie 54.5) met een groot aantal Filipijnse — mannelijke —slachtof-
fers in 2017.
Leeftijd
Figuur 4.7 toont zowel de gemiddelde leeftijd (de zwarte markeringen ten opzichte van de rechter-as)
als de leeftijdsverdeling in categorieën (de kolommen ten opzichte van de linker-as) van zowel de vijf
groepen slachtoffers afzonderlijk als voor het totaal. Het betreft de leeftijd van de slachtoffers ten tijde
van het laatste moment waarop zij voorkwamen in de IND-registratie (in het kader van de verblijfsre-
geling mensenhandel). Dit betekent bijvoorbeeld dat de leeftijd van de slachtoffers uit groep 1 bere-
kend is op het moment dat de IND de bedenktijd registreerde, terwijl de leeftijd van de slachtoffers uit
groep 5 berekend is op het moment dat de IND de aanvraag tot voortgezet verblijf als afgewezen regis-
treerde.
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
ie ERN °
0,
a ee A en 35
oe R_D n__n
60% n__n 25
on AR BB Mi 7
20% AR
30% Ann >
20% AR 1o
10% n__n 5
0% Mm nm o
1 2 3 4 5
Uitsluitend Bedenktijd- Uitsluitend Voortgezet Voortgezet Totaal
bedenktijd _ uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet
tijdelijk verblijf verleend verleend
verblijf
®% Gemiddelde leeftijd 30,1 31,1 28,1 34,3 31,5 30,9
got 28 58 32 76 64 258
EB 30-39 46 117 1 130 117 521
23-29 qz 118 151 82 151 544
18-22 (adolescent) q1 59 104 17 53 274
EB Minderjarig 10 1 18 6 6 51
Totaal 167 363 416 311 301 1.648
Figuur 4.7 Leeftijd van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van
de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
Bron: IND-bestanden
Gemiddeld zijn de slachtoffers 30,9 jaar oud. Het gaat bijna nooit om minderjarigen (slechts 3%). Zo’n
16% is adolescent, een derde (33%) is tussen de 23 en 29 jaar oud, ongeveer een derde (32%) tussen de 30
en de 39 jaar en 16% is 40 jaar of ouder. Deze verdeling komt grotendeels overeen met de leeftijdsverde-
ling van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeids-
uitbuiting (welke vrijwel allemaal niet-Nederlandse slachtoffers betreffen, zie Figuur 3.10) samen (zie
S ) S
Figuur 3.9)”
Met een gemiddelde leeftijd van 34,4 jaar zijn slachtoffers die voortgezet verblijf hebben gekregen
(groep 4) de oudste groep. 61% van deze slachtoffers is dertig jaar of ouder. Dat de slachtoffers in groe-
pen 4 en 5 gemiddeld wat ouder zijn dan de slachtoffers in andere groepen is niet verwonderlijk, aange-
71 De buitenlandse slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel zijn wel iets ouder dan deze
bij CoMensha gemelde slachtoffers. Ter vergelijking: 5% minderjarig; 18% adolescent; 27% tussen de 23-29 jaar; 23%
tussen de 30-39 jaar; 12% 40 jaar of ouder. Dit ligt in de lijn der verwachting. Immers, voor een gedeelte van de
slachtoffers (met name die in groepen 4 en 5) is de leeftijd op een later moment berekend dan bij CoMensha (een
slachtoffer zal hoogstwaarschijnlijk op een eerder moment bij CoMensha zijn gemeld dan dat over de aanvraag
voortgezet verblijf van dit slachtoffer wordt besloten). Daarnaast zijn ook andere verklaringen denkbaar: bijvoor-
8 ) ) 8 )
beeld dat slachtoffers van arbeidsuitbuiting — die volgens Figuur 3.9 ouder zijn — in verhouding vaker gebruik maken
van de verblijfsregeling mensenhandel dan slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
zien zij ten tijde van het berekenen van de leeftijd al enige tijd (niet zelden jaren) gebruik maakten van
de verblijfsregeling mensenhandel. Dat het in groep 4 vaker gaat om slachtoffers van dertig jaar of ouder
is daarnaast waarschijnlijk te relateren aan eerdergenoemde zaak (zie S4.5) met een groot aantal Fili-
pijnse — vaak relatief oude — slachtoffers in 2017. Het is dan ook opvallender dat slachtoffers die direct
aangifte doen of op andere wijze meewerken aan het strafproces (groep 3) jonger zijn (namelijk gemid-
deld 28,1 jaar), dan slachtoffers die kiezen voor de bedenktijd: groepen 1 (30,1 jaar) en 2 (31,1 jaar). Dat
komt voornamelijk door het hoge aandeel slachtoffers tussen de 23 en 29 jaar onder slachtoffers die
uitsluitend tijdelijk verblijf hebben gekregen (groep 3; n=152, 37%).
Nationaliteit en herkomstregio
Tabel 4.1 toont de top-5 meest voorkomende nationaliteiten van slachtoffers in de verblijfsregeling
mensenhandel in de periode 2014-2018 — zowel naar groep voor de gehele periode 2014-2018 als voor
het totaal.”
Tabel 4.1 Top-5 nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
2 Bedenktijd
—uitsluitend 3Uitsluitend 4Voortgezet 5 Voortgezet
1 Uitsluitend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet
bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal
| n=167 n=363 ‚ n=416 n=311 ‚ n=391 N=1.648
Nigeria 3 (14) 2(54) 1 (116) 2(33) 1017) 1(334)
Oeganda 4 (10) 1 (60) 2 (41) 5 (14) 2(129) |
Filipijnen 3 (24) 1 (69) 3 (104)
Sierra Leone 22 2 (40) 4 (86)
Guinee 4 (22) 4” (27) 4 (26) 5 (85) |
Hongarije 5 (9) 5 (17) 3 (30) 3 (22) |
Roemenië 2(16) 4’ (27) |
Bulgarije 1 (20) |
China 4(17) 3 (32) |
India 5 (14) |
Bron: IND-bestanden
Uit de totaalkolom in Tabel 4.1 valt af te leiden dat vier van de vijf meest voorkomende nationaliteiten
van slachtoffers die in deze periode gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf in
de verblijfsregeling mensenhandel West- en Oost-Afrikaanse nationaliteiten betreffen. Nigeriaanse en
Oegandese slachtoffers maken het vaakst gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel. Daarna komt
de Filipijnse, en vervolgens de Sierra Leoonse en Guineese nationaliteit het vaakste voor.
72 Zie Bijlagetabel B2.3 voor een uitsplitsing van alle nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers per groep.
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
De top-5 van het totaal aantal slachtoffers is niet representatief voor de verschillende groepen slachtof-
fers die gebruik maken van de verblijfsregeling. Slachtoffers die uitsluitend gebruik maken van de be-
denktijd (groep 1) of tijdelijk verblijf (groep 3) hebben naar verhouding vaker een Centraal-Europese of
Oost-Europese nationaliteit. In groep 1 is de Bulgaarse de meest voorkomende nationaliteit, gevolgd
door de Roemeense en vervolgens de Nigeriaanse. In groep 3 komt de Hongaarse nationaliteit het vaak-
ste voor. Bij slachtoffers die na tijdelijk verblijf (en eventueel de bedenktijd) voortgezet verblijf aanvra-
gen, en waarbij dit niet wordt verleend (groep 5), betreft het voornamelijk slachtoffers afkomstig uit
Afrikaanse landen. Van deze slachtoffers heeft 31% de Nigeriaanse nationaliteit. Wanneer voortgezet
verblijf wel wordt verleend (groep 4), zijn dat het vaakst Filipijnse slachtoffers (17%), gevolgd door Nige-
riaanse (12%) en Chinese (6%) slachtoffers. Voor de Filipijnse slachtoffers geldt dat dit vooral verlenin-
gen zijn in het jaar 2017 (54 van 63) die verband houden met de eerdergenoemde mensenhandelzaak.
Om inzichtelijk te maken welke nationaliteiten van slachtoffers die voor het eerst in beeld komen bij de
IND vaker voorkomen, toont Tabel 4.2 per jaar de nationaliteiten van slachtoffers die in de periode 2014-
2018 gebruik hebben van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf.” ’* Hierbij zijn de slachtoffers die in deze
periode enkel gebruik hebben gemaakt van het voortgezet verblijf (n=371, zie Figuur 4.2) buiten be-
schouwing gelaten. De slachtoffers zijn daarnaast ingedeeld per jaar dat zij voor het eerst gebruik heb-
ben gemaakt van de verblijfsregeling.
Tabel 4.2 Top-5 nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of
het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277)
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
n=330 n=190 n=187 n=209 n=361 N=1.277
Nigeria 2(45) 1(29) 1 (30) 1 (38) 10114) 1(256)
| Oeganda 5’(15) 2(18) 2’(13) 2(28) 2(51) | 2125)
Filipijnen 1 (68) 5’(15) 3(93)
Hongarije 3(23) 3(13) 2’(13) 3'(13) 4 (66)
| Guinee 4 (20) 3'(13) 4 (16) | 5 (63)
| Roemenië 41) 3 (11) 51) 5’(15) |
| Sierra Leone 3 (23) |
| Bulgarije 5’ (15) 4 (11) |
Polen 3’ (11)
Bron: IND-databestanden
De top-5 van nationaliteiten onder alle slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/
of tijdelijk verblijf bestaat uit de Nigeriaanse, Oegandese, Filipijnse, Hongaarse en de Guineese nationa-
liteit. Deze slachtoffers samen vormen net iets minder dan de helft van het totaal aantal (n=603, 47%).
73 Tussen haakjes is telkens het betreffende aantal slachtoffers per land genoemd. Indien twee landen precies evenveel
slachtoffers vertegenwoordigen en dus een gedeelde plek innemen is dit aangegeven met een apostrof.
74 Zie Bijlagetabel B2.4 voor een uitsplitsing van alle nationaliteiten van de slachtoffers die gebruik hebben gemaakt
van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijf per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
De Filipijnse nationaliteit staat in 2014 op de eerste plek, vanwege de eerdergenoemde mensenhandel-
zaak met een groot aantal Filipijnse slachtoffers. Alleen in 2018 komt deze nationaliteit weer in de top-5
voor, maar dan op plaats vijf. Vanaf 2015 neemt de Nigeriaanse nationaliteit de eerste plek in. Het gaat
in 2018 met 114 Nigeriaanse slachtoffers echter om een veel groter aantal Nigeriaanse slachtoffers dan
in de voorgaande jaren (tussen de 29 en de 45 slachtoffers). Ook het aantal slachtoffers met Oegandese
nationaliteit is in 2018 (n=51) aanzienlijk groter dan de voorgaande jaren (tussen 13 en 28 slachtoffers).
De Sierra Leoonse nationaliteit maakt in 2018 voor het eerst in de onderzochte periode deel uit van de
top-5. Het feit dat slachtoffers met een West- en Oost-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen jaren veel
vaker voorkomen heeft te maken met de toename van het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat
tijdelijk verblijf aanvraagt (zie daarover uitgebreid $4.5.1). Dit zijn namelijk hoofdzakelijk Afrikaanse
slachtoffers.
Figuur 4.8 toont de herkomstregio van slachtoffers die de verblijfsregeling mensenhandel doorliepen
—zowel naar groep voor de gehele periode 2014-2018 als naar jaar.
100% EET
90%
30% AR
70% _ARA_____NR
60% MAR BAR MB
50% ARR
30% ARR
30% Mn ____
20% AR OM
10% Rn
0% _M OM Oo ||
1Uitsluitend 2Bedenktijd 3Uitsluitend q Voortgezet 5 Voortgezet Totaal
bedenktijd _ - uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet
tijdelijk verblijf verleend verleend
verblijf
Onbekend 3 u 3 6 15 38
Staatloos 0 0 0 1 0 1
Noord-Amerika 1 0 0 0 0 1
E Latijns-Amerika en de Caraïben 6 20 8 26 12 72
m Azië 30 64 29 18 75 316
Em Afrika 48 198 280 83 272 881
m Europa niet-EU 15 8 8 25 6 62
BEU 64 62 88 52 1 277
Totaal 167 363 qi6 31 391 1.648
Figuur 4.8 Herkomstregio van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben
gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
Bron: IND-bestanden
Zoals ook al naar voren kwam uit Tabel 4.1, blijkt uit Figuur 4.8 dat van het totaal aantal slachtoffers (de
meest rechterkolom) meer dan de helft — 53% — afkomstig is uit Afrika. Daarna zijn de meest voorko-
mende herkomstregio’s — waar ongeveer evenveel slachtoffers vandaag komen — Azië (19%) en de EU (17%).
Slachtoffers die alleen gebruik maken van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf — de eerste drie groepen
— hebben naar verhouding een groter aandeel Europese slachtoffers. Van degenen die enkel en alleen
1
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
gebruik maken van de bedenktijd (groep 1) komt zelfs bijna 40% uit de EU. Slachtoffers van Afrikaanse
en Aziatische herkomst maken dus vaker tot een latere fase gebruik van de verblijfsregeling mensenhan-
del dan slachtoffers afkomstig uit Europa. Dit is niet verwonderlijk aangezien zij aan de verblijfsregeling
ook werkelijk verblijfsrecht ontlenen. Echter, verreweg de meeste Afrikaanse slachtoffers (n=272, van
272+83=355) Vragen zonder succes voortgezet verblijf aan. Uit deze figuur blijkt dat iets minder dan drie
kwart van de slachtoffers wier aanvraag voor voortgezet verblijf niet is verleend van Afrikaanse herkomst
is. Dit is een aanzienlijk groter aandeel dan in de andere groepen. Het grootste aantal slachtoffers uit
Azië (n=118) valt juist binnen de groep slachtoffers aan wie wél voortgezet verblijf is verleend. Het feit
dat Afrikaanse slachtoffers naar verhouding zelden voortgezet verblijfsrecht krijgen (77% van de aanvra-
gen door hen ingediend wordt afgewezen), is waarschijnlijk toe te schrijven aan het feit dat is gebleken
dat meldingen en aangiften van West-Afrikaanse slachtoffers vaak leiden tot een sepot vanwege een
gebrek aan opsporingsindicaties in Nederland.” Hierdoor is voor deze slachtoffers bijna nooit sprake
van een a-grond waarop voortgezet verblijf verleend kan worden.
4.8 Conclusie
Nederland is verplicht om buitenlandse slachtoffers van mensenhandel onder andere vreemdelingrech-
telijk te beschermen. Deze bescherming is geregeld in de verblijfsregeling mensenhandel, die bestaat
uit de bedenktijd en de mogelijkheid tot tijdelijk en eventueel voortgezet verblijf. Hoewel de regeling in
eerste instantie dient ter bescherming van buitenlandse slachtoffers, heeft de regeling ook tot doel
strafrechtelijk onderzoek naar daders van mensenhandel te bevorderen. De vreemdelingrechtelijke be-
scherming van buitenlandse slachtoffers is dan ook gekoppeld aan het strafrecht.
Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel
Op basis van gegevens afkomstig van de IND is het mogelijk om inzichtelijk te maken hoe gebruik wordt
gemaakt van de verblijfregeling mensenhandel en door welke slachtoffers. Op basis van de route die
slachtoffers binnen de verblijfsregeling kunnen doorlopen, zijn voor de 1.648 unieke slachtoffers in de
periode 2014-2018 vijf groepen te onderscheiden (zie S4.4.1).
Bedenktijd
Het gebruik van de bedenktijd is in 2018 toegenomen (zie Figuur 4.1). Het aantal keer dat in 2018 de
bedenktijd is verleend is daarmee even hoog als in 2014. Aan totaal 715 unieke slachtoffers is in de peri-
ode 2014-2018 de bedenktijd verleend. De meesten (77%) hebben vervolgens tijdelijk verblijf aange-
vraagd. 167 slachtoffers maakten uitsluitend gebruik van de bedenktijd (zie Figuur 4.2). Dit is daarmee
de kleinste van de vijf te onderscheiden groepen slachtoffers. De personen in deze groep zijn relatief iets
vaker vrouwen. In vergelijking met de andere groepen slachtoffers zijn slachtoffers die uitsluitend ge-
bruik maken van de bedenktijd vaker afkomstig uit Europese landen, met name EU-landen. De meeste
van hen zijn afkomstig uit Bulgarije en Roemenië (zie S4.7).
Tijdelijk verblijf
Het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf nam in 2018 ook toe en steeg nog sterker dan het gebruik van
de bedenktijd, namelijk met 79% ten opzichte van 2017 (zie Figuur 4.1). Het aantal aanvragen in 2018 is
75 De Jong, 2015.
1
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
daarmee het hoogste aantal in de hier gerapporteerde periode. Het gaat echter niet om een ongekend
hoog aantal aanvragen: in de periode vóór 2014 was sprake van een vergelijkbaar of zelfs hoger aantal
aanvragen. In de periode 2014-2018 hebben 1.119 slachtoffers tijdelijk verblijf aangevraagd (zie Figuur
4.2). Ongeveer de helft van deze slachtoffers heeft direct tijdelijk verblijf aangevraagd. Van alle vijf groe-
pen in de periode 2014-2018 is de groep slachtoffers die uitsluitend gebruik maakt van tijdelijk verblijf
—zonder bedenktijd en voortgezet verblijf — het grootst. Aangezien tijdelijk verblijf tot 1 augustus 2019
nog ambtshalve werd ingewilligd op het moment dat een slachtoffer aangifte deed of anderszins mee-
werkte aan het strafproces werd in 96% van de aanvragen daadwerkelijk tijdelijk verblijf verleend.
Als wordt gekeken naar alle slachtoffers die in de periode 2014-2018 voor het eerst de bedenktijd krijgen
en/of tijdelijk verblijf aanvragen, valt op dat dit aantal in 2018 een stuk hoger ligt dan in de voorgaande
jaren. In 2018 ligt het gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel en het aantal bij CoMensha ge-
melde buitenlandse slachtoffers dichter bij elkaar dan in de voorgaande jaren. Ten eerste omdat het
aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha in de periode 2014-2018 juist een dalende trend
laat zien. Daarnaast is in 2018 een groep in beeld gekomen binnen de registratie van CoMensha die naar
verhouding ook vaker in beeld is binnen de verblijfsregeling mensenhandel. Het gaat om een aanzien-
lijke toename van het aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting afkomstig uit
Afrikaanse landen. Het gaat hoogstwaarschijnlijk veelal om slachtoffers met een Dublinstatus die aan-
gifte doen van mensenhandel. Hoewel het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf voor zowel slachtoffers
met- als zonder Dublinstatus in 2018 is gestegen, is die stijging aanzienlijk sterker voor de aanvragen
waar sprake is van een Dublinstatus (zie Figuur 4.4). In 2018 gaat het om iets meer dan de helft (53%) van
het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf. De Nationale Politie en het OM geven aan dat de aangiften van
slachtoffers met en Dublinstatus veel capaciteit kosten en daarnaast doorgaans weinig opsporingsindi-
caties bevatten van mensenhandel in Nederland. Bovendien wordt door deze organisaties verondersteld
dat een deel van de groep oneigenlijk gebruik maakt van de verblijfsregeling. Om deze redenen heeft de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met ingang van 1 augustus 2019 de verblijfsregeling voor slacht-
offers van mensenhandel met een Dublinstatus aangepast (zie $2.1.3). Er gelden voor deze groep nu
extra voorwaarden om tijdelijk verblijf te krijgen. Daardoor zal het aantal verleningen in de toekomst
waarschijnlijk afnemen. Ook beoogt de wijziging hiermee oneigenlijk gebruik te ontmoedigen, waar-
door het aantal aangiften — en daarmee aanvragen tijdelijk verblijf — van deze groep naar verwachting
zal dalen. Het ontbreekt momenteel echter nog aan inzicht in de onderliggende oorzaken van deze
problematiek, en de mechanismen die hierachter schuil gaan. Voor een effectieve integrale aanpak van
mensenhandel is het daarom van belang dat hier in Europees verband meer inzicht in komt.
Voortgezet verblijf
In tegenstelling tot het gebruik van de bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalde het aantal aanvragen tot
voortgezet verblijf in 2018 met bijna een derde (zie Figuur 4.1). Sinds in de slachtoffermonitor cijfers over
voortgezet verblijf worden gerapporteerd, is het aantal aanvragen nog nooit zo laag geweest. In totaal
hebben 702 slachtoffers in de periode 2014-2018 voortgezet verblijf aangevraagd (zie Figuur 4.2). Van
slechts 47% van hen is bekend of zij wel of geen bedenktijd hebben gehad voor tijdelijk verblijf. Voor het
merendeel (53%) ligt de aanvraag voor tijdelijk verblijf —en eventueel de bedenktijd nog vóór 2014. Niet
zelden zit er dus een aanzienlijke periode tussen de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf en een aanvraag
tot voortgezet verblijf. Over de gehele periode 2014-2018 is aan iets minder dan de helft (43%) daadwer-
kelijk voortgezet verblijf verleend (zie Figuur 4.5). De overige aanvragen zijn afgewezen (52%) of overig
afgehandeld (5%). Ook in 2018 werd iets minder dan de helft (48%) van de aanvragen tot voortgezet
verblijf ingewilligd.
1
Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
In oktober 2018 zijn de inwilligingsgronden voor voortgezet verblijf aangepast in de Vc 2000. Sindsdien
maken slachtoffers reeds aanspraak op voortgezet verblijfsrecht op het moment dat hun aangifte dan
wel medewerking aan het strafproces tot een vervolging heeft geleid. Tot nu toe is met één verlening op
basis van de aangepaste grond het effect van de aanpassing van de Vc nog niet merkbaar.
Slachtoffers die voortgezet verblijf aanvragen en aan wie dat ook verleend wordt, zijn relatief vaker van
Aziatische afkomst dan andere groepen slachtoffers. Dit heeft vooral te maken met een grote groep Fi-
lipijnse slachtoffers aan wie in 2014 tijdelijk verblijf is verleend. Slachtoffers die wel voortgezet verblijf
aanvragen, maar aan wie dat niet verleend wordt zijn meestal van Afrikaanse afkomst. In vergelijking
met de andere groepen is het aandeel slachtoffers met deze herkomst aanzienlijk hoog. Het gaat vaak
om de Nigeriaanse en de Sierra Leoonse nationaliteiten (zie S4.7).
Î Conclusie en aanbevelingen
De Nederlandse overheid is verplicht om effectief beleid te voeren dat mensenhandel in al zijn vormen
bestrijdt. Dit beleid dient te zijn gericht op het voorkomen van mensenhandel, het beschermen en onder-
steunen van slachtoffers en het stoppen van daders. Dit vraagt om een effectieve integrale aanpak van
mensenhandel (zie Schema 1.1 in $1.2). In deze monitor is gerapporteerd over deze aanpak door de ontwik-
kelingen op het gebied van beleid, wetgeving en onderzoek te beschrijven (Hoofdstuk 2). Daarnaast is ver-
meld hoeveel en welke slachtoffers in de periode van 2014-2018 aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel
zijn gemeld (Hoofdstuk 2), en hoe vaak door buitenlandse slachtoffers gebruik is gemaakt van de verblijfs-
regeling mensenhandel (Hoofdstuk 4). Dit geeft zicht op een deel van de slachtoffergerichte aanpak.
Dit hoofdstuk begint met een korte beschrijving van wat nodig is om te komen tot een effectieve inte-
grale aanpak van mensenhandel (S5.1). In S5.2, $5.3 en S5.4. wordt ingegaan op de belangrijkste bevin-
dingen uit respectievelijk de Hoofdstukken 2, 3 en 4. Deze resulteren in vijf aanbevelingen die in S5.5
worden toegelicht.
51 Een effectieve integrale aanpak van mensenhandel
De aanpak van mensenhandel is complex. Mensenhandel komt in veel verschillende gedaanten en sec-
toren voor, en vergt betrokkenheid van en samenwerking tussen een breed scala aan organisaties en
instanties. Deze complexiteit vraagt om een integrale aanpak van mensenhandel die zich richt op zowel
slachtoffers als daders. Daarbij dienen drie doelen te worden nagestreefd:
1. Hetvoorkomen van mensenhandel
2. Het signaleren en stoppen van mensenhandel
3. A) Het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel en B) Het bestraffen van daders
van mensenhandel
Schema 1.1 in Hoofdstuk 1 geeft de integrale aanpak van mensenhandel schematisch weer. Een effec-
tieve integrale aanpak bestaat uit een set van samenhangende maatregelen die zich richt op het teweeg-
brengen van een meerjarige en duurzame ontwikkeling. De uitvoering van deze set aan maatregelen
dient gecoördineerd en in gezamenlijkheid te geschieden. Om te komen tot een succesvolle samenwer-
king is het in de eerste plaats van belang dat de noodzakelijke randvoorwaarden daartoe in orde zijn. Ook
dienen organisaties bereid te zijn om verder te kijken dan hun directe taakstelling. Voor het bewerkstel-
ligen van een effectieve aanpak is het tot slot essentieel dat het effect van genomen maatregelen wordt
gemeten en geëvalueerd, zodat hiervan kan worden geleerd bij het vormgeven van toekomstig beleid.
148
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Om de effectiviteit van de aanpak te kunnen meten, is informatie nodig over alle stappen uit de inte-
grale aanpak. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 bleek al dat veel informatie over de dader-
gerichte aanpak ontbreekt Uit deze slachtoffermonitor blijkt dat hetzelfde geldt voor de slachtofferge-
richte aanpak. Dit betreft specifiek informatie over de stappen die slachtoffers van mensenhandel
binnen de integrale aanpak (S1.2) doorlopen. De vraag of slachtoffers bescherming en ondersteuning
ontvangen, en zo ja welke, is een belangrijke, maar één die in het huidige rapport niet kan worden be-
antwoord. Het is hierdoor niet mogelijk om in kaart te brengen welke groepen welke hulp ontvangen
en in hoeverre deze hulp effectief is. Om slachtoffers adequaat te kunnen beschermen is het van belang
dat informatie hierover beschikbaar komt.
Bovendien blijkt uit deze monitor dat het deel van de slachtoffergerichte aanpak waar wél zicht op be-
staat, enorm afneemt. In de afgelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slachtoffers bij CoMensha
met bijna 50% af, terwijl geenszins valt aan te nemen dat het aantal daadwerkelijke slachtoffers ook is
gedaald. De daling geldt specifiek voor het aandeel minderjarige slachtoffers, een groep die inherent
kwetsbaar is voor mensenhandel. Dit is een zorgelijke en alarmerende situatie. Voor het ontwikkelen
van een effectieve integrale aanpak van mensenhandel, is zicht op aard en omvang onmisbaar. Kennis
over wie de slachtoffers zijn en waar zij zich bevinden, geeft richting aan welke maatregelen genomen
dienen te worden. Bovendien kan door deze informatie worden gemonitord of de interventies die wor-
den toegepast ook tot het gewenste resultaat leiden om zo herhaling van het delict te voorkomen. Nu
slachtoffers in steeds grotere getale buiten beeld blijven, betekent dit dat het steeds moeilijker wordt
om passende maatregelen te treffen. Hierdoor komt het bieden van effectieve bescherming en onder-
steuning aan slachtoffers van mensenhandel in gevaar.
5.2 Ontwikkelingen in de aanpak mensenhandel
Hoofdstuk 2 biedt een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel
in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Deze ontwikkelingen gaan met name
over het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel dat in november 2018 is gepre-
senteerd. Samen tegen mensenhandel richt zich op de aanpak van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbui-
túng en criminele uitbuiting en bevat een groot aantal maatregelen die (1) slachtofferschap moeten
voorkomen, (2) de signalering en bescherming van slachtoffers moet verbeteren, en (3) daders moet
stoppen en herhaald daderschap moeten voorkomen. Het programma beoogt mensenhandel integraal
aan te pakken en kent daarbij een rol toe aan een breed scala aan organisaties. Ook is gekozen om
ruimte te houden in het programma voor aanvullende initiatieven om adequaat te kunnen reageren op
nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel (zie S2.1).
Een integraal meerjarig actieprogramma gericht op de intensivering van de aanpak van mensenhandel
was hard nodig. De bevindingen uit de slachtoffer- en dadermonitor mensenhandel 2013-2017 (zie S1.3)
schetsen immers een zorgwekkend beeld van steeds minder slachtoffers die aan CoMensha worden
gemeld en steeds minder daders die strafrechtelijk worden aangepakt, terwijl niet valt aan te nemen dat
ook het daadwerkelijk aantal slachtoffers in die periode is gedaald (zie S1.5). De bevindingen uit Hoofd-
stuk 3 en 4 van deze monitor bevestigen dit beeld en onderstrepen wederom de noodzaak van een ef-
1 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
Conclusie en aanbevelingen
fectieve integrale aanpak gericht op het teweegbrengen van meerjarige duurzame ontwikkelingen. De
vraag is echter in hoeverre Samen tegen mensenhandel in zijn huidige vorm tot een dergelijke aanpak
gaat leiden, nu het programma vooralsnog onvoldoende ingaat op de daarvoor noodzakelijke randvoor-
waarden.
Programmacoördinatie en monitoring
Voor het ontwikkelen van een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat er gedegen
programmacoördinatie is en dat het effect van de genomen maatregelen wordt gemonitord, zodat hier-
van kan worden geleerd. In het programma Samen tegen mensenhandel staan veel goede initiatieven
opgenomen, maar het is niet duidelijk op welke wijze deze met elkaar samenhangen. Daarnaast bevat
het programma diverse maatregelen die soms al enkele jaren zijn aangekondigd maar nog altijd niet —of
slechts deels — zijn opgevolgd. Bovendien is er vooralsnog geen zicht op de wijze waarop de monitoring
en evaluatie van het programma gestalte krijgt. Bij veel van de maatregelen in het programma ontbreekt
het aan concrete en meetbare doelstellingen, waardoor de effecten zich niet of moeilijk laten meten.
Hierdoor kan de effectiviteit van de maatregelen niet gemeten worden. De rapporteur heeft meermaals
het belang van een adequate programmacoördinatie en monitoring benadrukt en wijst daarbij nadruk-
kelijk op de coördinatie en monitoring van het interdepartementale programma Geweld hoort nergens
thuis (S2.1). Dit programma rapporteert tweejaarlijks over de voortgang, heeft een uitgebreide coördi-
natiestructuur en werkt daarnaast aan het opzetten van een monitor van de integrale aanpak van huise-
lijk geweld en kindermishandeling.
Zicht op slachtoffers en daders
Om effectief beleid te ontwikkelen dat mensenhandel voorkomt, slachtoffers beschermt en daders
stopt, moeten beleidsmakers en betrokken organisaties minimaal willen weten wie deze slachtoffers en
daders zijn en waar zij worden aangetroffen. Gedegen zicht is dan ook van essentieel belang om te ko-
men tot een integrale aanpak van mensenhandel. Het belang hiervan wordt onderkend in de EU-richt-
lijn mensenhandel, die lidstaten ertoe verplicht om te voorzien in de mogelijkheid om ontwikkelingen
op het gebied van mensenhandel te monitoren. Het melden van slachtoffers van mensenhandel aan
CoMensha vormt echter al enkele jaren een groot knelpunt in de aanpak van mensenhandel. In de af-
gelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slachtoffers met bijna 50% af (S3.2). Het zicht op slacht-
offers is daarmee substantieel verminderd, en het is zelfs de vraag in hoeverre de landelijke registratie
nog volstaat voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. De urgentie van
dit probleem weerklinkt onvoldoende in de uitvoering van het programma Samen tegen mensenhan-
del. De rapporteur heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder aanbevolen voorzieningen
te treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle relevante slachtoffergegevens
mogelijk maakt.* De bevindingen in deze monitor laten eens te meer zien dat dergelijke voorzieningen
niet langer op zich kunnen laten wachten.
Opbouw van kennis en expertise
Meer bewustzijn van en kennis over mensenhandel leidt tot meer zicht op waar en in welke verschij-
ningsvormen mensenhandel zich voordoet. In Samen tegen mensenhandel is daarom aandacht voor
het vergroten van dít bewustzijn onder organisaties en professionals die met slachtoffers of situaties van
mensenhandel in aanraking kunnen komen. Het programma is echter onduidelijk over de wijze waarop
2 Zie aanbeveling 1 in $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017).
150
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
professionals, van wie wordt verwacht dat zij een signalerende rol spelen bij de aanpak van mensenhan-
del, in staat worden gesteld om adequaat mensenhandel te signaleren. Hoewel in het programma wordt
gesproken over het opleiden van diverse doelgroepen is niet helder welke opleidingen dit betreft, in
hoeverre deze voor desbetreffende functies verplicht zijn gesteld, en tot welke resultaten zij hebben
geleid of zouden moeten leiden. Voor een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat
stevig wordt ingezet op het duurzaam opbouwen van kennis en expertise bij professionals die in aanra-
king komen met slachtoffers (en daders) van mensenhandel, waarbij tevens voldoende aandacht dient
te zijn voor de implementatie en evaluatie van genomen maatregelen. Hierbij dient specifiek gewezen
te worden op de training van alle eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks werk in aanraking
kunnen komen met slachtoffers van mensenhandel, welke reeds in 2016 was aangekondigd. De AVIM's
geven aan dat het draagvlak voor de training per eenheid verschilt en ervaren daarbij vooral de vrije
werkvorm als knelpunt. Hierdoor bestaat de zorg dat niet alle eerstelijns politiemedewerkers (voldoen-
de) worden getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel (zie $2.1.1). Het is van belang dat
de AVIM's worden ondersteund bij een zorgvuldige implementatie van de training en dat de noodzake-
lijke randvoorwaarden daartoe worden gecreëerd.
Informatiedeling tussen organisaties
Een van de noodzakelijke randvoorwaarden om te komen tot een effectieve integrale aanpak is het kun-
nen delen van relevante informatie tussen ketenpartners. Gemeenten, hulpverleningsorganisaties en
zorgcoördinatoren hebben echter bij herhaling aangegeven dat bij hen onduidelijkheid bestaat over
welke informatie zij in welke situatie met elkaar mogen delen. Diverse burgemeesters hebben de minis-
ter van Justitie en Veiligheid daarom middels een brief gevraagd om met een oplossing te komen voor
deze problematiek (zie $2.1.2). De Nationaal Rapporteur onderschrijft het belang van informatiedeling
en informatiebundeling ten behoeve van de integrale samenwerking en verwacht dat de onduidelijk-
heid hierover op korte termijn wordt weggenomen.
De aanpak van mensenhandel door gemeenten
De laatste jaren hebben gemeenten in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van
mensenhandel. Zo zijn gemeenten onder meer betrokken bij het vormgeven van preventie, zijn zij ver-
antwoordelijk voor de zorg en opvang van slachtoffers en kunnen gemeenten maatregelen treffen die
zien op het signaleren en stoppen van daders. Over de rol van gemeenten zijn afspraken gemaakt in het
Interbestuurlijk Programma en ook het in het programma Samen tegen mensenhandel ligt veel nadruk
op de gemeentelijke aanpak. Onderzoek van de VNG en CoMensha laat echter zien dat gemeenten nog
vaak niet aan deze afspraken en verwachtingen (kunnen) voldoen.* Gemeenten beschikken nog zelden
over specifiek mensenhandelbeleid. Dit beleid sluit bovendien niet altijd aan op de mensenhandelvor-
men waarvan wordt verondersteld dat die voorkomen binnen de gemeente. Bovendien blijkt zorgcoör-
dinatie nog niet overal duurzaam geborgd. Tot slot ontbreekt het in veel gemeenten aan zicht op lokale
mensenhandelproblematiek (zie $2.1.2). Bovenstaande constateringen laten zien dat de gemeentelijke
aanpak ook de komende jaren blijvende aandacht behoeft. Gemeenten hebben hierbij een eigen ver-
antwoordelijkheid om hun inspanningen te intensiveren, maar een stevige rol bij het scheppen van de
benodigde randvoorwaarden vanuit de Rijksoverheid is daarbij onontbeerlijk.
3 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken Il, 28 638 nr. 150.
4 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019.
Conclusie en aanbevelingen
Ontwikkelen van duurzaam en effectief prostitutiebeleid
Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten een rol in de aanpak van
seksuele uitbuiting in de prostitutiesector. De Wet Regulering Sekswerk (Wrs), die ziet op een landelijk
en uniform vergunningstelsel voor sekswerk, laat echter al ruim tien jaar op zich wachten. Inmiddels is
toegezegd dat het wetsvoorstel in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan.” Het is van groot belang
dat de Wrs geen verdere vertraging oploopt. Zolang de contouren van het nieuwe vergunningstelsel
onbekend blijven, kunnen gemeenten immers geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen. Gemeen-
ten worden dientengevolge onvoldoende in staat gesteld de rol te vervullen die zij hebben in de aanpak
van seksuele uitbuiting.
Slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus
Per 1 augustus 2019 is de verblijfsregeling mensenhandel gewijzigd voor mogelijke buitenlandse slacht-
offers met een Dublinstatus (ook wel Dublinclaimanten genoemd).* Reden voor de wijziging is een
forse toename van het aantal Dublinclaimanten dat aangifte heeft gedaan of wil doen van mensenhan-
del. De Nationale Politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben aangegeven dat zij veel tijd en capa-
citeit kwijt zijn aan het opnemen van deze aangiften, terwijl deze zelden opsporingsindicaties van men-
senhandel in Nederland bevatten. Bovendien wordt door deze organisaties verondersteld dat een deel
van de groep oneigenlijk gebruik wil maken van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhan-
del. Door het doen van aangifte wordt namelijk een tijdelijke verblijfsvergunning afgegeven, waardoor
hun Dublinstatus komt te vervallen en Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van hun
asielaanvraag (zie $2.1.3). Hoewel er begrip is voor problematiek waarvoor de opsporingsketen zich naar
aanleiding van de toestroom van slachtoffers met een Dublinstatus gesteld ziet, zijn er diverse zorgen
naar aanleiding van de wijziging.
Allereerst leidt de gekozen oplossing tot een zekere mate van ongelijkheid tussen buitenlandse slachtof-
fers zonder en buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus. Voor laatstgenoemde groep betekent dit
namelijk dat de bescherming die zij in Nederland kunnen ontvangen, volledig is gekoppeld aan (de
kansrijkheid van) het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Dit uit zich op twee manieren. Allereerst
maken slachtoffers zónder Dublinstatus sneller aanspraak op tijdelijk verblijf (hoofdstuk B8/3 in de Vc
2000). Voor deze groep geldt dat zij — ongeacht de aanwezigheid van opsporingsindicatoren voor men-
senhandel gepleegd in Nederland — recht hebben op verblijf en ondersteuning. Slachtoffers mét een
Dublinstatus ontvangen deze vorm van bescherming echter pas wanneer de aangifte voldoende opspo-
ringsindicaties van mensenhandel in Nederland bevat. Indien dit niet het geval is, wordt het slachtoffer
overgedragen aan het Dublinland waar het slachtoffer aangifte kan doen van mensenhandel en kan
vragen om bescherming en ondersteuning. Een tweede verschil is dat slachtoffers zónder Dublinstatus
een extra mogelijkheid hebben om ín aanmerking te komen voor vreemdelingrechtelijke bescherming.
In tegenstelling tot Dublinclaimanten kunnen slachtoffers zonder Dublinstatus — ongeacht de uitkomst
van het strafrechtelijk onderzoek — een aanvraag doen tot voortgezet verblijf op grond van bijzondere
individuele omstandigheden (hoofdstuk B9/12 in de Vc 2000). Een dergelijke aanvraag wordt beoordeeld
door de IND, waarbij gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer in plaats
van naar het strafvorderlijk belang van het opsporen en vervolgen van een dader. Dat het onwenselijk is
5 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV gedaan tijdens het Algemeen Overleg mensenhandel
en prostitutie van 3 juli 2019, Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173.
6 Brief staatsecretaris van justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken Il, 2018/19 28638, nr. 165.
vp
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
om de aannemelijkheid van het slachtofferschap voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel in
overwegende mate te laten afhangen van het opsporings- en vervolgingsonderzoek, volgt ook uit de
bevindingen van GRETA in 2014 en 2018.”
De wijziging van de verblijfsregeling mensenhandel heeft daarmee tot gevolg dat opsporingsdiensten
een cruciale rol hebben in de beslissing over het toekennen van vreemdelingrechtelijke bescherming in
Nederland aan slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus. Bovendien wordt deze beslissing
nu gebaseerd op de aanwezigheid van ‘voldoende opsporingsindicatoren’ van mensenhandel in Neder-
land. Het ontbreken van dergelijke informatie betekent echter niet dat iemand geen slachtoffer van
mensenhandel is. Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers vanwege trauma, wantrouwen jegens autoritei-
ten of culturele achtergrond niet altijd in staat of bereid zijn om informatie te leveren die kan bijdragen
aan een succesvolle opsporing en vervolging van hun dader.® Nu in de huidige regeling zoveel gewicht
is toegekend aan de informatie die deze slachtoffers (kunnen) overleggen, is het van belang dat door de
opsporingsorganisaties wordt geïnvesteerd in voldoende kennis en expertise over deze groepen, waarbij
in ieder geval aandacht ís voor trauma en culturele achtergronden. Dit kan bijdragen aan het verzamelen
van meer opsporingsinformatie, hetgeen niet alleen in het belang is voor de bescherming van slachtof-
fers, maar ook voor de opsporing van daders.
Ten tweede valt op dat met de wijzing van de vreemdelingrechtelijke bescherming vooral wordt beoogd
om een onwenselijke verblijfsrechtelijke prikkel tegen te gaan en zo de knelpunten in de opsporing op
te lossen. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de effectieve integrale aanpak van mensenhandel waartoe
Nederland en andere Europese landen verplicht zijn, is niet in kaart gebracht. Alhoewel er vanuit mag
worden gegaan dat slachtoffers in hun Dublinland adequate bescherming krijgen en dat land ook vol-
doende inspanningen verricht om daders te stoppen, is het vooralsnog de vraag in hoeverre dit leidt tot
de meest effectieve aanpak van uitbuiting binnen migratiestromen. Het is immers niet bekend wat er
met de slachtoffers gebeurt na het moment van overdracht aan een Dublinland en wat het resultaat is
van de inspanningen om de daders te stoppen. Het is belangrijk om hier in Europees verband, of in ieder
geval met het land van overdracht, zicht op te krijgen. Nederland is immers net als andere Europese
landen verplicht om deze groep slachtoffers optimaal te beschermen en uitbuiting in migratiestromen
te stoppen. Om dit effectief te kunnen doen, moetworden onderzocht of slachtoffers onder de huidige
regeling adequaat worden beschermd, daders daadwerkelijk worden opgespoord en voldoende infor-
matie beschikbaar is om deze vorm van mensenhandel te voorkomen. Daarbij kan bijvoorbeeld gebruik
worden gemaakt van de politie- en OM-liaison die in Italië zijn gestationeerd.
Tot slot bestaat de vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te
maken van mensenhandel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. De ver-
wachting is daarom dat deze groep grotendeels buiten beeld blijft bij de autoriteiten en/of verdwijnt
met onbekende bestemming. Dit terwijl het voor de hand ligt dat het aantal slachtoffers van mensen-
handel met een Dublinstatus in de komende jaren alleen nog maar zal toenemen als gevolg van (stren-
ger wordend) Europese migratiebeleid. Als deze slachtoffers geen melding meer maken van mensen-
handel vermindert niet alleen het zicht op deze slachtoffers, maar daarmee ook aanknopingspunten
voor de opsporing van daders. De casuïstiek achter deze slachtoffers biedt immers mogelijk aankno-
7 Council of Europe, 2018; Council of Europe, 2014.
8 Tankink en Lambrichts, 2017; Can, 2016; De Jong, 2015; Klerx-van Mierlo et al., 2014.
Conclusie en aanbevelingen
pingspunten voor het bredere verhaal achter structurele uitbuiting binnen migratiestromen, die — even-
als mensenhandel in Nederland — effectief en integraal dient te worden aangepakt. Om deze daders ef-
fectief te stoppen is inzicht in de problematiek essentieel en het is dan ook van belang dat dit in Europees
perspectief wordt verkregen.
Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling
ISZW is zowel verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting als voor de be-
stuurlijke aanpak van ernstige benadeling. Vanuit het regeerakkoord wordt de komende jaren fors ge-
investeerd in het versterken van ISZW en ook het actieprogramma Samen tegen mensenhandel zet stevig
in op een intensivering van de (integrale) aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Om dit
te realiseren is het van belang dat de investering in ISZW niet alleen ziet op uitbreiding van capaciteit,
maar ook op de opbouw van relevante expertise. Bovendien is een geïntegreerde aanpak van arbeidsuit-
buiting en ernstige benadeling vanwege de overlap tussen beide gewenst. Dit is in principe goed te rea-
liseren omdat zowel toezicht als opsporing plaatsvindt binnen ISZW. Om te komen tot een duurzame en
effectieve geïntegreerde aanpak dienen de effecten van maatregelen teworden gemonitord, zodat hier-
van kan worden geleerd. Bovendien dient ISZW daarbij zorg te dragen voor een adequate bescherming
en opvang van slachtoffers, ongeacht de soort interventie die wordt toegepast.
Verbreding en signalering van criminele uitbuiting
In de aanpak van mensenhandel is vooralsnog weinig aandacht voor criminele uitbuiting. Met name het
herkennen van slachtoffers blijkt problematisch. Wanneer een slachtoffer niet als zodanig wordt her-
kend, kan mogelijk (ten onrechte) vervolging en eventueel zelfs veroordeling en bestraffing volgen. Om
het zicht op deze problematiek te vergroten is het belangrijk bewustwording over criminele uitbuiting
te vergroten bij professionals binnen en buiten de strafrechtketen die mogelijk in aanraking komen met
slachtoffers van criminele uitbuiting. Hierbij dient in ieder geval te worden gedacht aan medewerkers
van de KMar die op een luchthaven de algemene politietaak uitvoeren, eerstelijnsmedewerkers van de
politie, officieren van justitie die zaken afdoen binnen ZSM en professionals werkzaam in het onderwijs.
Verder richt de aanpak van criminele uitbuiting zich nog altijd vrijwel uitsluitend op minderjarigen die
behoren tot de Roma-gemeenschap. Signalen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk laten echter zien
dat criminele uitbuiting zich ook buiten deze populatie voordoet.” Het is dan ook belangrijk om in
plaats van risicoprofielen leidend te laten zijn, te vertrekken vanuit het fenomeen: profijttrekking door
een persoon te dwingen tot het plegen van criminele handelingen. Met het oog op de ontwikkelingen
in het buitenland dient daarbij in het bijzonder te worden ingezet op de criminele uitbuiting van jon-
geren binnen de drugscriminaliteit.
Rol van de private sector
Publieke en private instellingen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het tegengaan van men-
senhandel. In het programma Samen tegen mensenhandel wordt dan ook gesteld dat mensenhandel in
gezamenlijkheid met de private sector dient te worden aangepakt. Het programma Samen tegen men-
senhandel wijst voor de ontwikkelingen op het gebied van publiek-private samenwerking voornamelijk
op initiatieven zoals de ontwikkeling van de webcrawler en de samenwerking van ISZW met een Neder-
landse bank. Deze initiatieven zijn echter al enige jaren geleden ontplooid, en over de voortgang en
9 Children's Commissioner, 2019.
1
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
resultaten hiervan is nog altijd geen informatie beschikbaar. Daarnaast is er in het programma weinig
aandacht voor nieuwe initiatieven binnen dit domein. Mede in dat licht is het van belang dat in de ko-
mende jaren steviger wordt ingezet op het stimuleren van nieuwe publiek-private samenwerkingsver-
banden teneinde mensenhandel tegen te gaan.
De verwevenheid van de Nederlandse economie met buitenlandse handel toont tot slot aan dat Neder-
landse bedrijven onderdeel uitmaken van ketens waarbinnen mensenhandel zich voordoet. Nederland-
se bedrijven kunnen daarmee een belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van mensenhandel in
hun productieketens. In landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Australië heeft dit inzicht ertoe
geleid dat wetgeving is opgesteld om de private sector bij de aanpak van mensenhandel te betrekken. In
Nederland is dat vooralsnog niet het geval. Het is daarom van belang dat de Nederlandse overheid een
actieve rol inneemt bij het betrekken van de private sector in het voorkomen dat mensenhandel zich
voordoet in de productieketen. Daarbij dient geleerd te worden van de ontwikkelingen die zich in het
buitenland voltrekken.
5.3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers
Het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) draagt — ten behoeve van de Nationaal Rap-
porteur — zorg voor de registratie van de (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in
beeld komen. Het gaat hierbij niet alleen om slachtoffers die in beeld zijn bij opsporingsinstanties (de
Nationale politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) of de Directie Opsporing van de Inspectie Soci-
ale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW-DO)), maar juist ook om slachtoffers in beeld bij andere organisa-
ties (denk bijvoorbeeld aan zorgcoördinatoren, non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en opvang-
en zorginstellingen). Dit maakt de CoMensha-registratie uniek. Al jaren monitort de rapporteur daarom
op basis van deze landelijke registratie — waarin slachtoffers vanuit de hele breedte van de keten zijn
opgenomen —de aanpak zoals die in de praktijk gestalte krijgt. De monitoring draagt vervolgens bij aan
de vormgeving van een informatiegestuurde en daarmee een zo effectief mogelijke aanpak. De cijfers in
deze monitor laten echter zien dat het zicht dat de CoMensha-registratie verschaft op de slachtoffers die
in de praktijk in beeld zijn, dusdanig is afgenomen dat het op dit moment de vraag is in hoeverre de
registratie hier nog voor gebruikt kan worden.
Het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers is in de periode 2014-2018 namelijk bijna gehal-
veerd (van 1.255 in 2014 naar nog maar 668 in 2018, zie S3.3, Figuur 3.2). Omdat het niet aannemelijk is
dat ook de daadwerkelijke slachtofferpopulatie — in 2014/2015 geschat op tussen de 5.000 en 7.500 — fors
zou zijn gedaald, betekent dit dat er in 2018 nóg veel minder slachtoffers voorkomen in de CoMensha-
registratie dan de geschatte 19% in 2014/2015 (zie S1.5). Deze ontwikkeling kent twee mogelijke oorza-
ken. De eerste is dat er in de praktijk (in de opsporings- en hulpverleningsketen) minder slachtoffers in
beeld worden gebracht. Met name de dalingen in de jaren 2015 en 2016 lijken hierdoor te kunnen wor-
den verklaard. Door capaciteitsverlies vanwege een andere prioriteitstelling binnen de Afdelingen
Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM's) en expertiseverlies als gevolg van de re-
organisatie binnen de Nationale Politie, signaleerde de politie steeds minder mensenhandelslachtof-
fers. '° Dit geldt zowel voor de regionale eenheden als voor de Landelijke Eenheid. De AVIM's zijn echter
10 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150.
Conclusie en aanbevelingen
sinds medio 2017 weer op sterkte." De grootste daling (van maar liefst 30%) die in het meest recente jaar
heeft plaatsgevonden, is hier dan ook hoogstwaarschijnlijk niet langer aan te wijten. Deze daling lijkt
vooral te maken te hebben met de tweede mogelijke oorzaak: het feit dat de slachtoffers in beeld bij
andere organisaties dan opsporingsinstanties (de hulpverleningsketen), vrijwel niet meer bij CoMensha
gemeld worden. Deze melders hebben — anders dan opsporingsinstanties — geen wettelijke grondslag
waarop zij slachtoffers mogen melden bij CoMensha. Voor een melding is daarom — op grond van de
privacywetgeving — een toestemmingsverklaring van het slachtoffer (of zijn/haar ouder/voogd) vereist.
Vanwege het van toepassing worden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in 2018,
is dit toestemmingsvereiste opnieuw onder de aandacht gekomen en wordt dit veel vaker nageleefd (zie
S2.1.4). Waar de melders zonder wettelijke grondslag in de periode 2014-2017 jaarlijks nog gemiddeld
ruim 550 meldingen deden, waren dit er in 2018 nog maar 152 (zie 53.6, Figuur 3.12). Hoewel de bescher-
ming van de persoonsgegevens van slachtoffers van mensenhandel een groot goed is, is het zicht op de
vele slachtoffers die in beeld zijn bij de melders zonder wettelijke grondslag onmisbaar voor de moni-
toring en vormgeving van de aanpak van mensenhandel. Het is dan ook van groot belang dat hiervoor
op korte termijn een oplossing wordt gevonden.
In de periode 2014-2018 zijn in totaal 4.981 bij slachtoffers bij CoMensha gemeld (exclusief de slachtof-
fers van seksuele uitbuiting die uitsluitend door de KMar zijn gemeld, zie $3.3, Figuur 3.2). In de vol-
gende vier subparagrafen staan de belangrijkste bevindingen beschreven per mensenhandelvorm die de
Nationaal Rapporteur monitort: binnenlandse seksuele uitbuiting (S5.3.1), grensoverschrijdende sek-
suele uitbuiting (S5.3.2), arbeidsuitbuiting (S5.3.3) en criminele uitbuiting (S5.3.4).
5.3.1 Slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting
Volgens de schatting van de daadwerkelijke slachtofferpopulatie over de jaren 2014-2015 is binnenland-
se seksuele uitbuiting de mensenhandelvorm die in Nederland het vaakste voorkomt (46%). Het gaat om
ongeveer 3.000 slachtoffers per jaar, waaronder maar liefst zo’n 1.300 minderjarigen (zie S1.5). Ook de
slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting die voorkomen in de CoMensha-registratie zijn in
vergelijking met de andere slachtoffers waar CoMensha zicht op heeft, veruit het jongste (65% is min-
derjarig of adolescent, zie S3.5, Figuur 3.9).
Ook is dit de mensenhandelvorm waarop de CoMensha-registratie in de jaren 2014/2015 het minst goed
zicht had. Naar schatting werd toen slechts 15% van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting
gemeld bij CoMensha, en van de minderjarigen zelfs maar 11%. Sindsdien is het aantal bij CoMensha
gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting echter nog veel verder afgenomen: van ruim
350 slachtoffers in 2014 en 2015 naar rond de 250 slachtoffers in de twee jaren erna, naar nog maar 132
slachtoffers — waaronder slechts 29 minderjarigen — in 2018 (een totale daling van ruim 60%, zie S3.4,
Figuur 3.7). Nu het niet aannemelijk is dat de daadwerkelijke populatie sinds 2015 ook fors kleiner is
geworden, zou dit betekenen dat nu nog maar 4% à 5% van het geschatte aantal Nederlandse slachtoffers
van seksuele uitbuiting voorkomt in de CoMensha-registratie, waaronder slechts 2% à 3% van de min-
derjarigen.
De politie meldt per jaar gemiddeld 63% van de slachtoffers van deze mensenhandelvorm en de melders
zonder wettelijke grondslag gemiddeld 31%, (zie S3.6, Figuur 3.12). Enerzijds komt de daling dan ook
11 Brief van de minister van Ven] 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2.
156
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
door ieder jaar minder meldingen vanuit de politie (van 262 in 2014 naar 112 in 2018, een daling van 57%,
zie S3.6), wat gezien de meldplicht (zie S3.2) lijkt te duiden op daadwerkelijk minder door de politie
geïdentificeerde slachtoffers. En anderzijds door het feit dat de groep melders zonder wettelijke grond-
slag — vanwege privacywetgeving (zie S5.3) — in het meest recente jaar nog maar nauwelijks slachtoffers
van (onder meer) binnenlandse seksuele uitbuiting bij CoMensha heeft gemeld (van ruim 150 in 2017
naar 33 in 2018, een daling van 78%, zie $3.6). Bovenstaande ontwikkelingen zijn zeer zorgelijk en staan
de monitoring en vormgeving van een informatiegestuurde aanpak van binnenlandse seksuele uitbui-
ting in de weg.
5.3.2 Slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting
Het aantal slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting dat voorkomt in de CoMensha-
registratie is in 2018 gestegen: van jaarlijks een kleine 300 in de periode 2015-2017 naar zo’n 350 in 2018
(zie $3.4, Figuur 3.7). De politie is de voornaamste melder van deze mensenhandelvorm (gemiddeld
61%, zie S3.6, Figuur 3.12) en blijkt dan ook verantwoordelijk voor de recente stijging. De stijging is
echter te relateren aan één specifieke groep slachtoffers, namelijk Afrikaanse slachtoffers van seksuele
uitbuiting (van g2 politiemeldingen in 2014 naar 261 in 2018, een stijging van 184%, zie S3.6). Deze ont-
wikkeling — waarbij de grootste stijging plaatsvond tussen 2017 en 2018 — illustreert de recente forse
toename van slachtoffers van mensenhandel met een zogenoemde Dublinstatus (zie hierover meer
$2.1.3).
Het aantal door de politie gemelde buitenlandse niet-Afrikaanse (met name Europese) slachtoffers van
seksuele uitbuiting is overigens — net als het aantal door de politie gemelde Nederlandse slachtoffers
van seksuele uitbuiting (zie $5.3.1) — juist behoorlijk gedaald (van 190 politiemeldingen in 2014 naar nog
maar 62 in 2018, een daling van 67%, zie 53.6). Ook hier bestaat echter geen reden om aan te nemen dat
het daadwerkelijke aantal slachtoffers in het afgelopen jaar zou zijn afgenomen.
5.3.3 Slachtoffers van arbeidsuitbuiting
Onder arbeidsuitbuiting worden alle vormen van gedwongen arbeid of dienstverlening zonder seksuele
component geschaard. Slachtoffers kunnen dan ook in een grote variëteit aan sectoren worden aange-
troffen. Uitbuiting in de landbouw/bosbouw/visserij, de horeca, huishoudelijk werk (inclusief au-pair)
en de industrie zijn vier van de vele sectoren waarvan regelmatig sprake was bij de bij CoMensha ge-
melde slachtoffers van deze mensenhandelvorm (zie S3.4, Figuur 3.5).
Het aantal gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting is in de periode 2014-2018 aanzienlijk afgeno-
men: van jaarlijks rond de 250 in 2014/2015, naar ruim 200 in 2016/2017, naar nog maar ongeveer 100 in
2018. In de totale vijf jaar zijn de twee grootste melders van deze mensenhandelvorm de ngo FairWork
(gemiddeld 38%) en ISZW-DO (gemiddeld 27%) (zie S3.6, Figuur 3.12). De daling, die in het meest re-
cente jaar het grootst is, komt voor rekening van FairWork. Zo meldde Fairwork in eerdere jaren ruim
meer dan 100 slachtoffers van arbeidsuitbuiting, maar in 2018 — vanwege privacywetgeving (zie 55.3) —
nog maar 5.
Nu FairWork (vrijwel) geen slachtoffers meer meldt bij CoMensha is ISZW-DO — de voornaamste opspo-
ringsinstantie voor arbeidsuitbuiting — voor het eerst sinds 2014 zowel relatief als absoluut de grootste
melder. In 2017 was het aantal meldingen vanuit ISZW-DO echter nog opvallend laag, maar dit is in 2018
—door werkafspraken — bijna verdubbeld (naar 75, zie S3.6, Figuur 3.12).
Conclusie en aanbevelingen
5.3.4 Slachtoffers van criminele uitbuiting
Onder criminele uitbuiting worden alle slachtoffers geschaard die zijn gedwongen tot het verrichten van
arbeid of diensten die strafbaar zijn gesteld, bedelen en/of schuldenopbouw (bijvoorbeeld door het
afsluiten van telefoonabonnementen).
In de periode 2014-2018 zijn in totaal 252 slachtoffers van criminele uitbuiting bij CoMensha gemeld. Dit
betekent dat dit de minst geregistreerde vorm van mensenhandel is. Wel valt op dat de politie in de af-
gelopen jaren steeds meer slachtoffers van criminele uitbuiting meldt (van 12 in 2014 naar 33 in 2018),
al gaat het in het meest recente jaar dus nog altijd om een zeer klein aantal. Er bestaan steeds meer
signalen dat criminele uitbuiting in Nederland zich op veel grotere schaal voordoet dan de cijfers doen
vermoeden (zie hierover meer $2.4.3). Het is dan ook van belang dat er meer aandacht komt voor de
signalering van criminele uitbuiting. Daarbij dient specifiek te worden gekeken naar de uitbuiting van
jongeren binnen de drugscriminaliteit.
5.4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel
Hoofdstuk 4 beschrijft de slachtoffers die vreemdelingrechtelijke bescherming ontvangen op basis van
slachtofferschap van mensenhandel. Ook gaat dit hoofdstuk in op de jaarlijkse ontwikkelingen in het
gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel waarin vreemdelingrechtelijke bescherming van slacht-
offers van mensenhandel is geregeld. De verblijfsregeling mensenhandel is vastgelegd in de Vreemde-
lingcirculaire 2000 (Vc 2000) en bestaat uit een bedenktijd en de mogelijkheid tot tijdelijk en eventueel
voortgezet verblijf. De verblijfregeling dient allereerst ter bescherming van slachtoffers, door hen veilig
te laten herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar. Deze bescherming
stimuleert daarnaast de bereidheid van slachtoffers tot het doen van aangifte en/of het meewerken aan
het strafrechtelijk onderzoek. Bij de geringste aanwijzing van mensenhandel dienen de politie, KMar of
ISZW-DO vermoedelijke slachtoffers de bedenktijd aan te bieden. Verblijfsrecht — tijdelijk of voortgezet
verblijf —is in principe gekoppeld aan het strafproces. Het doen van aangifte of anderszins meewerken
aan het strafproces is in eerste instantie een voorwaarde voor tijdelijk verblijf. Tijdelijk verblijf wordt
slechts verleend zo lang er nog een opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt naar het betreffende
mensenhandelfeit. Voortgezet verblijf wordt vervolgens alleen verleend wanneer aangifte of medewer-
king aan het strafproces heeft geleid tot een vervolging, of wanneer sprake is van bijzondere individu-
ele omstandigheden.
5.4.1 Gebruik van de verblijfsregeling
Niet voor alle buitenlandse slachtoffers van mensenhandel bestaat de noodzaak, dan wel behoefte, aan
vreemdelingrechtelijke bescherming, of vreemdelingrechtelijke bescherming op grond van de verblijfs-
regeling mensenhandel (zie $4.3.1). Zo kiezen slachtoffers die wel behoefte hebben aan vreemdeling-
rechtelijke bescherming in Nederland niet zelden voor een andere verblijfsregeling, zoals bijvoorbeeld
asiel. Slachtoffers die wel gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel doen dit niet allemaal
op eenzelfde wijze (zie S4.4.1). Op basis van de verschillende beslismomenten binnen de regeling, kun-
nen slachtoffers worden ingedeeld in vijf verschillende groepen.
Bedenktijd en tijdelijk verblijf
Als wordt gekeken naar alle slachtoffers die in de periode 2014-2018 voor het eerst gebruik maken van
de verblijfsregeling — dat betekent bedenktijd krijgen en/of tijdelijk verblijf aanvragen — valt op dat dit
Its
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
aantal in 2018 een stuk hoger ligt dan in de voorgaande jaren (zie Figuur 4.1). Het aantal keer dat de
bedenktijd is aangeboden is in 2018 toegenomen en daarmee weer even hoog als in het begin van de
onderzochte periode. Het aantal aanvragen tijdelijk verblijf is in 2018 zelfs nog harder gestegen. Het gaat
om 79% meer aanvragen dan in 2017. Het aantal aanvragen in 2018 is daarmee het hoogste aantal in de
periode 2014-2018. Tot de wijziging in de Vc 2000 van 1 augustus 2019 werd een aanvraag voor tijdelijk
verblijf doorgaans automatisch ingewilligd (zie $2.1.3 en S4.2). Op het moment dat een slachtoffer aan-
gifte deed of anderszins meewerkte aan het strafproces, werd tijdelijk verblijf namelijk ambtshalve ver-
leend. Over de periode 2014-2018 gaat het dan ook om een inwilligingspercentage van 96% van de tijde-
lijk verblijf aanvragen (zie Figuur 4.3).
Slachtoffers met een Dublinstatus
De sterke toename van het aantal aanvragen voor tijdelijk verblijf komt vooral door een toename van
het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat aangifte doet van mensenhandel en daarmee tijdelijk
verblijf aanvraagt (zie Figuur 4.4). Het aantal aanvragen waar aantoonbaar sprake is van een Dublin-
status steeg van 36 in 2016 tot 171 in 2018. Het gaat in 2018 om in ieder geval meer dan de helft (53%)
van het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf. Deze groep slachtoffers en de recente toename is ook
evident opgemerkt in de registratie van CoMensha en heeft fors gedrukt op de capaciteit van uitvoe-
ringsinstanties (zie S5.2 en $5.3.2). Uit de gegevens afkomstig van CoMensha blijkt dat het waarschijn-
lijk vooral gaat om Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting. Omdat het per jaar niet per defini-
tie om dezelfde slachtoffers gaat, zijn de aantallen slachtoffers bekend bij de IND en bij CoMensha niet
één-op-één met elkaar te vergelijken. Doordat deze groep nu sterk vertegenwoordigd is onder zowel
de slachtoffers bekend bij de IND als bij CoMensha, en andere groepen buitenlandse slachtoffers re-
centelijk minder vaak bij CoMensha zijn gemeld, liggen deze aantallen in 2018 echter wel dichter bij
elkaar dan in andere jaren. Het aantal buitenlandse slachtoffers dat bij CoMensha wordt gemeld, is
nog steeds aanzienlijk hoger dan het aantal slachtoffers dat gebruikt maakt van de verblijfsregeling.
Niet alle slachtoffers die in beeld zijn genieten dus (deze vorm van) vreemdelingrechtelijke bescher-
ming.
Vanwege de druk op de capaciteit bij de Nationale Politie en het OM, het gebrek van opsporingsindica-
ties van mensenhandel in Nederland in de aangiften, en de mogelijkheid van oneigenlijk gebruik van
de verblijfsregeling, is de Vc 2000 gewijzigd voor wat betreft slachtoffers met een Dublinstatus. Er geldt
voor hen nu een extra voorwaarde voor het verlenen van tijdelijk verblijf. Dit zou het aantal aangiften,
en daarmee aanvragen tot tijdelijk verblijf, van slachtoffers met een Dublinstatus moeten terugdrin-
gen.'* Hoewel het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf in het verleden hoger is geweest, is een derge-
lijke maatregel niet eerder genomen. Destijds ging het niet specifiek om een toestroom van slachtoffers
met een Dublinstatus, maar was wel sprake van hoge aantallen slachtoffers met dezelfde kenmerken als
nu het geval is. Gezien de Europese migratie-instroom en de daaruit voortkomend strengere bewaking
van de buitengrenzen van de Europese Unie is de kans dat slachtoffers die in Nederland aankomen een
Dublinstatus hebben tegenwoordig dan ook veel groter dan voorheen.
Voortgezet verblijf
In tegenstelling tot het gebruik van de bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalde het aantal aanvragen tot
voortgezet verblijf in 2018 met bijna een derde. Dat is het laagste aantal aanvragen sinds in de slachtof-
12 Brief Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken II, 2018/19, 28638, nr. 165.
Conclusie en aanbevelingen
fermonitor cijfers over voortgezet verblijf worden gerapporteerd. Over de gehele periode 2014-2018 is
aan iets minder dan de helft daadwerkelijk voortgezet verblijf verleend. De overige aanvragen zijn afge-
wezen of overig afgehandeld. Onder de slachtoffers wier aanvraag tot voortgezet verblijf is afgewezen
bevinden zich naar verhouding veel Afrikaanse slachtoffers. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat
opsporingsinstanties aangeven dat de aangiften van deze groep doorgaans weinig opsporingsindicaties
voor mensenhandel in Nederland bevatten. Aangiften van deze slachtoffers eindigen dan ook vaak in
een sepot. Tegenwoordig hebben deze slachtoffers veelal een Dublinstatus. Tot voor kort kregen zij wel
tijdelijk verblijf, maar werd dat vaak weer ingetrokken op moment van seponering, en werden hun
aanvragen tot voortgezet verblijf vervolgens afgewezen. Na de wijziging van de Vc 2000 komen veel van
deze slachtoffers helemaal niet meer in aanmerking voor tijdelijk en voortgezet verblijf op basis van de
verblijfsregeling mensenhandel.
5.5 Aanbevelingen
De bevindingen uit deze monitor leiden tot vijf aanbevelingen. De eerste drie aanbevelingen zijn gericht
aan alle bewindspersonen die in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor de voorgenomen intensi-
vering van de aanpak van mensenhandel blijkens het programma Samen tegen mensenhandel. In deze
aanbevelingen is telkens de coördinerend bewindspersoon van dit programma aangesproken, te weten:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vierde aanbeveling is tevens gericht aan de staatssecre-
taris van Justitie en Veiligheid. De vijfde aanbeveling richt zich aan de minister en staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid en aan de korpsleiding van de Nationale Politie.
5.5.1 Coördinatie en monitoring van het programma Samen tegen mensenhandel
ontbreekt
Mede dankzij het programma Samen tegen Mensenhandel staat het complexe fenomeen mensenhandel
hoog op de politieke agenda. Bijna een jaar nadat Samen tegen Mensenhandel is gelanceerd, bestaat er
echter nog veel onduidelijkheid over de voortgang van het programma. Bovendien is weinig gedaan met
de herhaaldelijk geuite kanttekeningen die door de Nationaal Rapporteur en veel andere organisaties
bij het programma zijn geplaatst.
Het eerste punt van zorg betreft de coördinatie en implementatie van de maatregelen uit het pro-
gramma Samen tegen mensenhandel. Het programma bevat een veelheid aan goede initiatieven en
maatregelen. Het is echter onduidelijk hoe al deze initiatieven zich tot elkaar verhouden. Idealiter
vormen alle maatregelen een samenhangend geheel waarbij initiatieven en maatregelen logisch op
elkaar aansluiten om zodoende een duidelijk vastgesteld doel te realiseren. Van een dergelijke struc-
tuur en samenhang lijkt tot op heden geen sprake. Ook is het voor sommige ambities uit het pro-
gramma onduidelijk hoe deze verwezenlijkt zullen worden. Zo is het voorkomen van herhaald dader-
schap opgenomen als een van de drie hoofdambities, maar richt geen van de in het programma
genoemde maatregelen zich hier op. Daarnaast beschrijft het programma diverse initiatieven die al
geruime tijd — soms zelfs enkele jaren — voor de totstandkoming van het programma zijn aangekon-
digd, maar nog niet of niet volledig zijn opgevolgd. Hierbij kan onder meer worden gewezen op de
landelijke uitrol van de webcrawler door de Nationale Politie, de oprichting van de regionale tafels
mensenhandel, een landelijk uniform vergunningsstelsel voor sekswerkers en de training van alle eer-
stelijns politiemedewerkers. Bovendien benoemt het programma reeds lang bestaande knelpunten,
zonder dat daar een oplossing voor wordt geboden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de belemmeringen
160
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
rondom het delen van informatie tussen organisaties en de registratie van slachtoffergegevens. Tot slot
heeft de staatssecretaris van JenV aangegeven dat nieuwe initiatieven aan het programma kunnen wor-
den toegevoegd. Het is echter niet bekend welke persoon of organisatie het mandaat heeft om initia-
tieven toe te voegen aan het programma Samen tegen Mensenhandel en op basis waarvan deze beslissing
gemaakt wordt.
Geconcludeerd kan worden dat Samen tegen Mensenhandel, een veelomvattend actieprogramma ge-
richt op brede problematiek, structurele en uitgebreide programmacoördinatie behoeft. Dit is nodig
om samenhang aan te brengen tussen verschillende initiatieven en om aangekondigde initiatieven en
maatregelen daadwerkelijk te implementeren. Hierbij dient de programmacoördinatie tevens lande-
lijke partijen te verbinden met de lokale uitvoeringspraktijk.
Het ontbreken van coördinatie is tevens zichtbaar bij de monitoring van het programma Samen tegen
mensenhandel. Na een jaar is er nog altijd geen zicht op hoe de monitoring van het programma ge-
stalte krijgt. Zo ontbreekt het in het programma aan concrete en meetbare doelstellingen en resultaats-
indicatoren en is er geen vastgestelde looptijd van het programma. De Nationaal Rapporteur, en diverse
andere organisaties, hebben in het afgelopen jaren meermaals aangedrongen op een adequate moni-
toring en evaluatie van het programma. Indien er geen monitoring plaatsvindt, kan immers niet inzich-
telijk worden gemaakt in hoeverre het programma bijdraagt aan het bevorderen van een effectieve in-
tegrale aanpak van mensenhandel.
In tegenstelling tot Samen tegen Mensenhandel vindt bij het interdepartementale actieprogramma
Geweld hoort nergens thuis, van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), de Ver-
eniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Justitie en Veiligheid, wel gedegen coör-
dinatie en monitoring plaats. Zo heeft Geweld hoort nergens thuis een projectteam met programma-
directeur, een stuurgroep met daarin onder andere de minister van VWS en de minister voor
Rechtsbescherming, een kernteam, 28 regionale projectleiders, een spiegelgroep van ervaringsdes-
kundigen en zes regionale leerkringen…* Bovendien wordt twee keer per jaar over de voortgang van
het programma gerapporteerd en werkt een adviescommissie aan het opzetten van een langdurige
impactmonitor. Deze impactmonitor bevat een veelheid aan indicatoren en beoogt de aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling in kaart te brengen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van
zowel kwantitatieve- als kwalitatieve gegevens. Op basis van de uitkomsten van de monitor kunnen
verbeteringen worden geconsolideerd of juist in gang worden gezet, waardoor de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling stapsgewijs bijgestuurd en verbeterd kan worden. Deze structurele en
gedegen programmacoördinatie en monitoring van Geweld hoort nergens thuis verdient spoedig na-
volging.
Het gebrek aan structurele programmacoördinatie van het programma Samen tegen mensenhan-
del, en het uitblijven van duidelijkheid omtrent de monitoring ervan, leidt tot de volgende aanbeve-
ling:
13 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoort-nergens-thuis/wie-is-wie (geraadpleegd op 11 september
2019).
Conclusie en aanbevelingen
AANBEVELING 1: Zorg voor structurele programmacoördinatie en monitoring van het programma
Samen tegen mensenhandel
De Nationaal Rapporteur beveelt de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid aan om ervoor zorg
te dragen dat, in navolging van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis, de implemen-
tatie en samenhang van maatregelen in het programma Samen tegen mensenhandel structureel
worden gecoördineerd en dat een gedegen monitoring wordt vormgegeven.
5.5.2 Het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld zijn
verslechtert
De aanpak van mensenhandel kan alleen effectief zijn wanneer deze is gebaseerd op kennis over de aard
en omvang van het fenomeen. De EU-Richtlijn mensenhandel benadrukt dan ook het belang van het
verzamelen van statistieken, het monitoren van ontwikkelingen, en het meten van de resultaten van
maatregelen. Een belangrijk vereiste hiervoor is dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn. Het belang
van gedegen zicht op de problematiek vindt ook bevestiging in het interdepartementale programma
Samen tegen mensenhandel dat stelt dat voor het terugdringen van mensenhandel vooraleer meer en
beter zicht nodig is op de slachtoffers van mensenhandel.
Het zicht op en het inzicht in de slachtoffers die in Nederland in beeld komen wordt sinds jaar en dag
voor een belangrijk deel gebaseerd op de landelijke slachtofferregistratie van het Coördinatiecentrum
tegen mensenhandel (CoMensha) waarin informatie vanuit opsporingsinstanties en andere organisaties
wordt gebundeld. Uit deze monitor blijkt echter dat het aantal slachtoffers dat in deze landelijke regis-
tratie voorkomt in de afgelopen jaren enorm is gedaald. In de afgelopen vijf jaar is het aantal gemelde
slachtoffers bijna gehalveerd. Dit is vooral het gevolg van een grote afname van het aantal meldingen
van niet-opsporingsinstanties, zoals zorgcoördinatoren en hulpverleningsinstanties (waaronder non-
gouvernementele organisaties (ngo’s)). Waar deze organisaties in 2014-2017 gemiddeld ruim 550 mel-
dingen per jaar deden, is dit in het afgelopen jaar namelijk gedaald naar nog slechts 152 meldingen. Het
is echter niet aannemelijk dat ook de daadwerkelijke slachtofferpopulatie fors zou zijn gedaald. Dat deze
melders nu nog maar nauwelijks slachtoffers melden, betekent waarschijnlijk ook niet (of in ieder geval
niet per definitie) dat zij minder slachtoffers signaleren of beschermen. De oorzaak van de daling ligt in
het feit dat zij niet zomaar slachtoffergegevens mogen delen met instanties die geen wettelijke grond-
slag hebben om dit soort gegevens te ontvangen en te verwerken. Hierdoor heeft het zicht op de aard en
omvang van de slachtoffers die in Nederland in beeld komen momenteel een dieptepunt bereikt.
De Nationaal Rapporteur wijst er al enkele jaren op dat door de afname van het zicht op de problema-
tiek, gedegen monitoring van het fenomeen en de aanpak van mensenhandel steeds lastiger wordt. Om
de integrale aanpak van mensenhandel zoals in Schema 1.1 weergegeven te kunnen monitoren, dient
een duurzame oplossing te komen voor het rechtmatig kunnen verzamelen van slachtoffergegevens
waarbij de privacy van slachtoffers is gewaarborgd. Daarom dient met alle betrokken partijen zo snel
mogelijk te worden verkend wat de mogelijkheden zijn om het landelijke overzicht van slachtoffers die
in beeld zijn te completeren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zou hierin een rol kunnen
spelen. Het CBS is immers, als onafhankelijk statistisch bureau met wettelijke grondslag, niet alleen
bevoegd om gegevens te verzamelen ten behoeve van statistiek en onderzoek, maar heeft hiermee ook
ervaring, alsmede met het realiseren van betrouwbare en innovatieve statistische informatie die in-
speelt op de behoefte van de samenleving. Bovendien kunnen via het CBS de huidige slachtoffergege-
vens verrijkt worden. Hierbij kan gedacht worden aan het in kaart brengen van meer gedetailleerde
slachtoffertypologieën, aan het volgen van slachtoffers in de hulpverlenings- en strafrechtsketen, en
pEoyd
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
aan het op regionaal niveau inzicht verschaffen in de problematiek die aldaar in beeld is. Op basis van
verdiepte kennis over de slachtoffers kan het fenomeen en de ontwikkeling hiervan beter in kaart ge-
bracht worden en kunnen veel gerichtere maatregelen worden genomen om mensenhandel te voorko-
men, slachtoffers te beschermen en daders op te sporen.
Uit vorenstaande blijkt dat de landelijke slachtofferregistratie in steeds mindere mate inzicht geeft in de
slachtoffers die in Nederland in beeld komen. Het is op dit moment zelfs de vraag in hoeverre deze re-
gistratie zich hiervoor nog leent. Dit betekent dat het steeds moeilijker wordt om passende maatregelen
te treffen om mensenhandel te voorkomen, slachtoffers te beschermen en daders te bestraffen. Ook met
het oog op de internationale verplichting die Nederland heeft tot het bieden van effectieve bescherming
aan slachtoffers van mensenhandel, en in lijn met de ambitie van het programma Samen tegen men-
senhandel, leidt dit tot de volgende aanbeveling:
AANBEVELING 2: Completeer en verrijk het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in
Nederland in beeld komen en verken hierbij de rol van het Centraal Bureau voor de Statistiek
De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om het zicht
op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld komen te completeren, en het
inzicht in de aard van het slachtofferschap te verrijken, teneinde de integrale aanpak van men-
senhandel informatiegestuurd vorm te kunnen geven en te kunnen monitoren. Hierbij wijst de
rapporteur specifiek op de rol die het Centraal Bureau voor de Statistiek als onafhankelijk statis-
tisch bureau met wettelijke grondslag zou kunnen vervullen.
5.5.3 Jonge slachtoffers en daders van binnenlandse seksuele uitbuiting raken uit beeld
In de monitors van de Nationaal Rapporteur is herhaaldelijk geconcludeerd dat binnenlandse seksuele
uitbuiting het meest zorgelijk is. Niet alleen komt deze mensenhandelvorm naar schatting het meest
voorin Nederland (het gaat om zo’n 3.000 slachtoffers per jaar), het kent ook verreweg de jongste slacht-
offers en daders vergeleken met andere mensenhandelvormen. Zo is bijna de helft van de geschatte
slachtofferpopulatie van deze vorm van mensenhandel minderjarig (rond de 1.300 per jaar). Daarnaast
blijkt dat ruim een derde (34%, zie Figuur 23.9) van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting
die bij CoMensha in beeld komen, adolescent (18-22 jaar) is. Dat het hier om de meest kwetsbare slacht-
offers gaat moge duidelijk zijn: het gaat immers om kinderen en jongeren van wie de persoonlijke (li-
chamelijke en geestelijke) integriteit ernstig wordt aangetast…'* Verder blijkt uit de meest recente dader-
monitor mensenhandel, dat het leeftijdsprofiel van de daders van binnenlandse seksuele uitbuiting die
in beeld komen in de strafrechtketen evenzeer schokkend is. Bijna vier op de tien van hen is namelijk
jonger dan 23 jaar (incidenteel minderjarig, meestal adolescent). De omvang van deze groep zeer
jonge daders suggereert een bepaalde mate van laagdrempeligheid ten aanzien van het plegen die zorg-
wekkend is voor een ernstig delict als mensenhandel.
Bovenstaande maakt duidelijk dat binnen de integrale aanpak van mensenhandel zoals in Schema 1.1
weergegeven — zowel op lokaal, regionaal als landelijk niveau — specifiek binnenlandse seksuele uitbui-
14 Dat kinderen kwetsbaarder zijn dan volwassenen en daarom een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden
van mensenhandel wordt ook erkend in de EU-richtlijn mensenhandel (zie onder 8 in de preambule van de richt-
lijn).
15 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $7.5, Figuur 7.2, p. 167-168.
Conclusie en aanbevelingen
ting urgentie behoeft. Het dient hierbij zowel te gaan om het voorkomen van het jonge slachtoffer- en
daderschap, als het signaleren en stoppen van reeds ontstane uitbuitingssituaties, als het bieden van
passende hulp aan slachtoffers en het straffen van daders waarbij revictimisatie en recidive zoveel mo-
gelijk wordt voorkomen. De huidige praktijk lijkt hiermee echter (al jaren) in schril contrast te staan. Zo
bleek een aantal jaar geleden al dat de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting — vergeleken
met andere mensenhandelvormen — in Nederland het minst goed in beeld zijn. In 2014-2015 werd er van
de jaarlijks geschatte 3.000 slachtoffers (waaronder 1.300 minderjarigen) van binnenlandse seksuele
uitbuiting slechts 15% bij CoMensha gemeld (en van de minderjarigen maar 11%). Deze schrijnende be-
vinding heeft eerder al geleid tot een aanbeveling van de rapporteur gericht op de signalering en be-
scherming van deze meest kwetsbare slachtoffers. '® Desondanks lijkt de aanpak van deze mensenhan-
delvorm in 2018 een dieptepunt te hebben bereikt. In dit meest recente jaar waarover gemonitord kan
worden zijn namelijk nog maar 132 slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting gemeld (dit is een
daling van ruim 60% ten opzichte van 2014 en 2015, zie Figuur 3.7), waaronder slechts 29 minderjarigen
(zie S3.5.1). Nu het niet aannemelijk is dat de prevalentie van deze groep slachtoffers sinds 2015 fors is
afgenomen, zou dit betekenen dat nu nog maar 4% à 5% van het geschatte aantal Nederlandse slachtof-
fers van seksuele uitbuiting voorkomt in de CoMensha-registratie, en van de minderjarigen zelfs nog
maar 2% à 3%.
De politie is de belangrijkste signaleerder en melder van slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbui-
ting (zij neemt gemiddeld 63% van deze meldingen voor haar rekening, zie Figuur 3.12) en heeft een
plicht en wettelijke grondslag om slachtoffers bij CoMensha te melden. Het aantal meldingen van deze
mensenhandelvorm afkomstig van de politie is in de afgelopen vijf jaar enorm afgenomen: van 262 in
2014 naar nog maar 112 in 2018 (een daling van 57%). Gezien de meldplicht lijkt de daling te betekenen
dat de politie daadwerkelijk minder Nederlandse (vaak minderjarige) slachtoffers signaleert en onder-
steunt dan voorheen. Hoewel de capaciteit binnen de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en
Mensenhandel (AVIM's) in 2017 en 2018'® voor het eerst sinds jaren weer op sterkte was, heeft dit niet
geleid tot een vast te stellen intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvorm.
Daarnaast ontbreekt het momenteel ook aan zicht op de slachtoffers die door professionals worden ge-
holpen die niet werkzaam zijn in de opsporing (bijvoorbeeld zorgcoördinatoren, hulpverleners werk-
zaam in opvang- en zorginstellingen etc.). In lijn met de privacywetgeving mogen zij slachtoffers enkel
bij CoMensha melden na expliciete toestemming van het slachtoffer (of zijn of haar voogd) (zie ook S5.2
en $5.3). Sinds 2018 wordt dit toestemmingsvereiste in de praktijk veel vaker dan daarvoor nageleefd
(vanwege het van toepassing worden van de Algemene verordening gegevensbescherming). Hierdoor is
het aantal meldingen afkomstig van deze groep melders drastisch afgenomen. Voor specifiek binnen-
landse seksuele uitbuiting is het aantal meldingen gedaald van ruim 150 meldingen in 2017 naar nog
maar 33 meldingen in 2018 (een daling van 78%). Het ontbreken van deze meldingen bij CoMensha bete-
kent overigens niet per definitie dat slachtoffers niet meer worden gesignaleerd en beschermd door deze
groep professionals. Het heeft echter wel tot gevolg dat de aanpak niet meer gemonitord en tevens niet
16 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $5.1.1, p. 100-101 (Aanbeveling 1). Zie
ook: Nationaal Rapporteur, 2013 (Mensenhandel. Negende rapportage van de Nationaal rapporteur), p. 314 (Aanbe-
veling 1).
17 Brief van de minister van JenV 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2.
18 Brief van de staatsecretaris van JenV, de minister van SZW, de minister van VWS, de minister van BuZa, de minister
voor BHO 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28638, nr. 161, p. 5.
16
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
meer bijgestuurd kan worden. Zonder gedegen zicht op de slachtoffers die in beeld zijn gekomen, is het
immers niet mogelijk om een informatiegestuurde effectieve aanpak vorm te geven (zie Aanbeveling 2).
Er kan worden geconcludeerd dat binnenlandse seksuele uitbuiting het meest zorgwekkend is. Het is
namelijk de meest voorkomende mensenhandelvorm in Nederland en kent verreweg de jongste slacht-
offers en daders. Het is daarom onacceptabel dat juist de slachtoffers van deze mensenhandelvorm het
minst goed in beeld zijn, wat recent zelfs een dieptepunt heeft bereikt. Het gaat tenslotte om de meest
kwetsbare slachtoffers: veelal kinderen en jongeren van wie de persoonlijke integriteit ernstig wordt
aangetast door eveneens vaak zeer jonge personen. Het is evident dat dit een probleem van de hoogste
urgentie is. De rapporteur is nu dan ook van mening dat binnenlandse seksuele uitbuiting van minder-
jarigen en adolescenten vraagt om geïntensiveerde en prioritaire aandacht. Dit leidt tot de volgende
aanbeveling:
AANBEVELING 3: Geef prioriteit aan de integrale aanpak van binnenlandse seksuele uitbuiting en
focus daarbij op de jonge slachtoffer- en dadergroep
De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om zicht te
verschaffen op de groep minderjarige en adolescente slachtoffers en daders van binnenlandse
seksuele uitbuiting, en de integrale aanpak zichtbaar en prioritair gestalte te doen geven.
5.5.4 Uitbuiting van slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus vraagt om
inzicht
Alle mogelijke slachtoffers van mensenhandel hebben recht op adequate bescherming en ondersteu-
ning. Dit geldt in het bijzonder en zonder uitzondering voor de fase waarin een mogelijk slachtoffer nog
maar net als zodanig is herkend. Tijdens deze fase behoren mogelijke slachtoffers de tijd te krijgen om
te herstellen, om zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar en om na te denken over
eventuele samenwerking met de autoriteiten bij de opsporing en vervolging van de dader. Aan het bie-
den van bescherming is dus ook een duidelijk instrumenteel aspect verbonden: de opsporing van da-
ders.
Uit Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 4 van dit rapport blijkt dat er in de afgelopen anderhalf jaar een forse
toename is geweest van het aantal buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus (ook wel Dublinclai-
manten) dat aangifte heeft gedaan of wil doen van mensenhandel. Het gaat voornamelijk om slachtof-
fers met als herkomstregio Afrika, die via de Middellandse Zee Europa hebben bereikt. Het kost de Nati-
onale Politie en het Openbaar Ministerie veel tijd en capaciteit om deze aangiften op te nemen, terwijl
deze zelden opsporingsindicaties bevatten van mensenhandel in Nederland. Bovendien wordt door deze
organisaties verondersteld dat een deel van de groep oneigenlijk gebruik maakt van de verblijfsregeling
voor slachtoffers van mensenhandel. Om een onwenselijke verblijfsrechtelijke prikkel tegen te gaan en
de druk op de opsporingsketen te verminderen heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met
ingang van 1 augustus 2019 de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel met een Dublinsta-
tus aangepast. "°
Deze wijziging is ingrijpend te noemen. Zo leidt deze allereerst tot een zekere mate van ongelijkheid
tussen buitenlandse slachtoffers zónder en buitenlandse slachtoffers mét een Dublinstatus. Anders dan
19 Brief staatsecretaris van Justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken I1, 2018/19 28638, nr. 165.
Conclusie en aanbevelingen
voor de eerstgenoemde groep is de bescherming die Dublinclaimanten in Nederland kunnen ontvangen
volledig gekoppeld aan de kansrijkheid van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Daarmee hebben
opsporingsdiensten een cruciale rol in de beslissing over het toekennen van vreemdelingrechtelijke
bescherming. Bovendien wordt deze beslissing nu gebaseerd op de aanwezigheid van ‘voldoende op-
sporingsindicatoren’ van mensenhandel in Nederland. Het ontbreken van dergelijke informatie bete-
kent echter niet dat iemand geen slachtoffer van mensenhandel is. Zo zijn slachtoffers vanwege trauma,
wantrouwen jegens autoriteiten of culturele achtergrond niet altijd in staat of bereid om informatie te
leveren die kan bijdragen aan een succesvolle opsporing en vervolging. Nu de huidige regeling zoveel
gewicht toekent aan de opsporingsinformatie die deze slachtoffers kunnen vertellen, is het van belang
dat door de opsporingsorganisaties wordt geïnvesteerd in voldoende kennis en expertise over deze groe-
pen, waarbij in ieder geval aandacht is voor trauma en culturele achtergronden. Dit is niet alleen in het
belang van de bescherming van slachtoffers, maar ook voor de opsporing van daders. Tot slot bestaat de
vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te maken van mensen-
handel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. Als deze slachtoffers geen
melding meer maken van mensenhandel vermindert niet alleen het zicht op deze slachtoffers, maar
daarmee ook aanknopingspunten voor de opsporing van daders.
De forse toestroom van buitenlandse, met name Afrikaanse, slachtoffers met een Dublinstatus naar
Nederland kan meerdere oorzaken hebben. Zo blijkt uit een veelvoud aan onderzoeken dat zich grote
groepen slachtoffers van mensenhandel bevinden tussen de migratiestromen.” Het is mogelijk dat deze
al dan niet gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland. Op dit moment bestaat echter geen inzicht in
de achtergrond van de toename van deze groep slachtoffers noch in de mechanismes die dit (mogelijk)
faciliteren. Om mensenhandel binnen de migratiestromen effectief tegen te gaan, criminele organisa-
ties te stoppen, en daarmee ook (toekomstige) slachtoffers te beschermen, is het noodzakelijk om in-
zicht te krijgen in de onderliggende oorzaken van deze problematiek. Ook ten aanzien van deze groep
geldt dat beleidsmakers en uitvoeringsinstanties moeten weten wie deze slachtoffers zijn en hoe zij hier
terecht komen, willen zij effectief beleid kunnen ontwikkelen dat is gericht op het bestrijden van men-
senhandel. Uitbuiting binnen de migratiestromen is echter per definitie een complex en internationaal
probleem en vraagt derhalve om een internationale oplossing. De aanpak van deze problematiek dient
dan ook in brede internationale samenwerking gestalte te krijgen.
Gezien de internationale verplichting die de Nederlandse staat heeft om mensenhandel, zowel gepleegd
in Nederland als daarbuiten, effectief te bestrijden en daarbij zo nodig nauw samen te werken met an-
dere lidstaten, leidt bovenstaande ontwikkeling tot de volgende aanbeveling:
AANBEVELING 4: Zorg voor een effectieve aanpak van mensenhandel gepleegd ten aanzien van
buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus
De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om in Europees
verband onderzoek te doen naar de onderliggende mensenhandel gerelateerde oorzaken van en
achterliggende mechanismen achter de toestroom van buitenlandse slachtoffers van mensen-
handel met een Dublinstatus en daarbij effectief beleid te ontwikkelen dat is gericht op het be-
strijden hiervan.
20 Zie bijvoorbeeld IOM, 2018; Europese Commissie, 2016; Save the Children, 2016.
166
n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
5.5.5 De aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie
In de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 werd voor het vierde opeenvolgende jaar geconsta-
teerd dat het aantal door de politie gemelde slachtoffers was afgenomen. Bovendien bleek dat er grote
verschillen bestonden tussen de regionale politie-eenheden in het soort en aantal meldingen dat werd
gedaan. Dit gold specifiek ten aanzien van het aantal meldingen van slachtoffers van binnenlandse
seksuele uitbuiting, waarbij vier regio’s verantwoordelijk waren voor meer dan 75% van de meldingen.
Naar aanleiding van de bevindingen werden de minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris
van Veiligheid aanbevolen om extern onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van de verschil-
len in het aantal meldingen, en daarbij concreet in beeld te brengen voor welke problematiek de politie-
eenheden zich gesteld zien bij de aanpak van mensenhandel en wat zij nodig hebben om deze te over-
komen. Aan deze aanbeveling is vooralsnog geen opvolging gegeven.
Ook uit de huidige monitor blijkt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de aanpak van mensen-
handel door de Nationale Politie. Hoewel het aantal meldingen door de Nationale Politie in het afgelo-
pen jaar voor het eerst in vijf jaar is gestegen, komt dit voornamelijk door de signalering van één groep,
namelijk Afrikaanse slachtoffers. Wanneer wordt gekeken naar het aantal Nederlandse slachtoffers van
binnenlandse seksuele uitbuiting en buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijden-
de seksuele uitbuiting, blijkt dat dit voor het vijfde jaar op rij is gedaald. Anders dan de zogenoemde
‘overige melders’ worden opsporingsinstanties niet belemmerd door privacywetgeving bij het melden
van slachtoffers aan CoMensha. De daling van het aantal gemelde slachtoffers van binnenlandse en
niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting betekent daarom hoogstwaarschijnlijk dat deze
slachtoffers daadwerkelijk minder in beeld zijn bij de Nationale Politie. Vooral het verminderde zicht op
binnenlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting is buitengewoon zorgelijk, nu deze groep slachtoffers
in vergelijking tot andere groepen slachtoffers vaker minderjarig of adolescent zijn (zie Aanbeveling 3).
Bovendien bestaan er nog altijd grote verschillen in het melden van slachtoffers tussen de regionale
politie-eenheden en heeft de Landelijke Eenheid de afgelopen vijf jaar slechts één slachtoffer gemeld.
Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017, die op 2 mei 2019 verscheen, bleek tevens dat de het
aantal betrokken personen in opsporingsonderzoeken van de politie — zoals verdachten, slachtoffers en
getuigen — tussen 2013 en 2017 is gedaald.“ Dit kan erop duiden dat opsporingsonderzoeken tegenwoor-
dig betrekking hebben op kleinschaligere of minder complexe mensenhandelsituaties dan in de jaren
daarvoor. Ook is het aantal ingeschreven verdachten van mensenhandel bij het Openbaar Ministerie
tussen 2016 en 2017 met maar liefst 38% afgenomen.
De voorafgaande jaren werd de daling van het aantal gemelde slachtoffers door de Nationale Politie
toegeschreven aan capaciteitsverlies vanwege een andere prioriteitstelling binnen de AVIM's en exper-
tiseverlies als gevolg van de reorganisatie binnen de Nationale Politie. De AVIM's zijn echter sinds medio
2017 weer op sterkte.“ Daarnaast is de afgelopen jaren geïnvesteerd in een aantal maatregelen die de
opsporing zouden moeten versterken in de bestrijding van mensenhandel. Zo stelde de toenmalige
staatsecretaris van Justitie en Veiligheid in 2016 dat de politie een webcrawler ontwikkelt om verdachte
advertenties op het internet op basis van zoektermen automatisch te doorzoeken.” In 2016 werd aan-
21 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017).
22 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2.
23 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, en de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 7 janu-
ari 2016, Kamerstukken 11 2015/16, 28638, nr. 500.
Conclusie en aanbevelingen
gekondigd dat alle eerstelijns politiemedewerkers zouden worden getraind in het herkennen van signa-
len van mensenhandel.®* En in 2018 werd gesteld dat de politie investeert in een domeinoverstijgende,
informatiegestuurde werkwijze ten behoeve van de signalering en opsporing van mensenhandel.
Geen van deze maatregelen is op het moment van schrijven echter volledig en/of duurzaam geïmple-
menteerd. Het capaciteitsherstel en de aangekondigde maatregelen hebben tot dusver nog geen positief
effect gehad op de bestrijding van mensenhandel van de Nationale Politie. Sterker nog, het zicht op
binnenlandse en niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting is nagenoeg verdwenen en de op-
sporingsonderzoeken die worden verricht zijn vermoedelijk minder complex.
Het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel zet in op een intensivering van de
aanpak van mensenhandel. Een uitvloeisel hiervan is het opnemen van mensenhandel als één van de
vier beleidsdoelstellingen in de Veiligheidsagenda 2019-2022. Dit betekent dat mensenhandel binnen
alle politie-eenheden zal worden geprioriteerd en dat de signalering en informatiegestuurde aanpak op
alle vormen van mensenhandel zal worden versterkt, teneinde het zicht op het aantal slachtoffers en de
aanpak van daders te vergroten. Dit betekent concreet dat er vanuit de politie 240 OM-verdachten van
mensenhandel dienen in te stromen in 2022, een stijging van ruim go verdachten ten opzichte van 2017.
Deze ambitie is op zichzelf positief, maar naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport is het echter
de vraag of en in welke mate de Nationale Politie in staat is deze ambitie te realiseren.
Gezien de kabinetsbrede ambitie om de aanpak van mensenhandel te intensiveren en de internationale
verplichting die de Nederlandse staat heeft om slachtoffers te beschermen en daders te vervolgen en
bestraffen, en de belangrijke rol die hierbij vanuit de regering is toebedeeld aan de Nationale Politie,
leiden bovenstaande ontwikkelingen tot de volgende aanbeveling:
AANBEVELING 5: Vergroot het presterend vermogen van de Nationale Politie in de aanpak van
mensenhandel
De Nationaal Rapporteur beveelt de minister van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid en de korpsleiding van de Nationale Politie aan om het presterend vermo-
gen van de Nationale Politie in de aanpak van mensenhandel te vergroten door de reeds aange-
kondigde maatregelen ter versterking van de opsporing van mensenhandel zo spoedig mogelijk
op gedegen wijze te implementeren, en daarnaast te laten onderzoeken wat de knelpunten zijn
in de aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie en welke randvoorwaarden noodza-
kelijk zijn om deze aanpak op een duurzame en effectieve manier te intensiveren.
24 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken Il, 28 638 nr. 150.
25 Programma Samen tegen mensenhandel, p 14.
ij Literatuur
Algemene Rekenkamer (2018). Asielstroom 2014-2016: Een cohort asielzoekers in beeld. Den Haag: Algemene
Rekenkamer.
Ambagstheer, F. (2017). Organ Trade. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Boerman, F., Grapendaal, M., Nieuwenhuis, F. & Stoffers, E. (2017) Nationaal dreigingsbeeld 2017. Georgani-
seerde criminaliteit. Zoetermeer: Nationale Politie.
Bollen, C., de Groot, C., Oedayrajsingh Varma, B. & Rijken, C. (2018). Slachtoffers van mensenhandel met
multiproblematiek. Amersfoort: CoMensha & Tilburg University.
Children’s Commissioner (2019). Keeping kids safe. London: Children's Commissioner for England.
Council of Europe (2014). Report concerning the implementation of the Council of Europe Convention on Action against
Trafficking in Human Beings by the Netherlands — first evaluation round. Straatsburg: Secretariat of the Council
of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings.
Council of Europe (2018). Report concerning the implementation of the Council of Europe Convention on Action against
Trafficking in Human Beings by the Netherlands —second evaluation round. Straatsburg: Secretariat of the Coun-
cil of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings.
De Jong, J. (2015). De aard en omvang van West-Afrikaanse mensenhandel in Nederland. Een onderzoek op basis van
verklaringen van mogelijke slachtoffers. Woerden: Dienst Landelijke Informatieorganisatie.
De Witte, L. (2018). Duurzame oplossingen voor Roma kinderen die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Leiden:
Defence for Children — ECPAT & Leger des Heils.
De Witte, 1. (2019). Minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting die weglopen uit de instelling. Leiden: Defence
for Children — ECPAT.
ECPAT UK, Anti-slavery & Pacific Link Foundation (2019). Precarious Journeys. Mapping vulnerabilities of victims
of trafficking from Vietnam to Europe.
EMM (2018). Slachtoffers van mensenhandel met een licht verstandelijke beperking (LVB). Zwolle: EMM.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Europese Commissie (2016). Report on the Progress made in the Fight against Trafficking in Human Beings. Brussel:
Europese Commissie.
Europol (2016). Migrant Smuggling in the EU. Brussel: Europol.
Fairwork (2019). Jaarverslag 2018. Geraadpleegd van https://www.fairwork.nu/wp-content/up-
loads/2019/05/FairWork-jaarverslag-2018.pdf.
Finance Intelligence Unit (2019). FIU-Nederland. Jaaroverzicht 2018. Zoetermeer: FIU-Nederland.
Hoge Raad der Nederlanden (2019). Jaarverslag 2018. Geraadpleegd van https://2018.jaarverslaghogeraad.
nl/. Den Haag: Hoge Raad.
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (2018). De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van
loverboys. Den Haag: ministerie van VWS.
Inspectie SZW (2018a). Meerjarenplan 2018-2022. Den Haag: ministerie van SZW.
Inspectie SZW (2018b). Jaarplan 2019. Den Haag: ministerie van SZW.
Inspectie SZW (2018c). Inspectiebrede Risicoanalyse 4.0 — Meerjarenplan 2019-2022. Den Haag: ministerie van SZW.
Inspectie SZW (2019a). Jaarplan 2020. Den Haag: ministerie van SZW.
Inspectie SZW (2019b). Jaarverslag 2018. Den Haag: ministerie van SZW.
International Organization for Migration & Unicef (2017). Harrowing Journeys. Children andYouth on the Move
Across the Mediterranean Sea, at Risk of Trafficking and Exploitation. New York: IOM.
International Organization for Migration (2018), Flow Monitoring Surveys. The Human Trafficking and other Ex-
ploitative Practices Prevalence Indication Survey. Geneva: IOM.
Klerx- van Mierlo, F., Youngs, D., Oostinga, M., Mergaerts, L., VanDale, P. & van der Velden, P. (2014).
Bejegening van getraumatiseerde slachtoffers van mensenhandel ten behoeve van coherente of consistente verklarin-
gen. Een internationaal verkennende studie. Tilburg: Intervict.
Leermakers, S., Glasgow-Kulu, Y., Heeringa, A. & Noteboom, F. (2017). Verblijfsrechtelijke bescherming van
slachtoffers mensenhandel in Nederland. Een verkennende studie. Den Haag: CKM.
Leermakers, S., Simons, E. L. & Noteboom, F. (2018). Aangifte doe je niet. Den Haag: CKM
Leger des Heils (2018). Finding a way out. Amsterdam: Leger des Heils.
LIEC (2018). Jaarverslag 2017. Den Haag: LIEC.
Literatuur
Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, & ministerie van Buitenlandse Zaken (2018). Samen tegen Mensen-
handel. Een integrale programma-aanpak van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting. Den
Haag: Rijksoverheid.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2018). Geweld hoort nergens thuis. Aanpak huiselijk geweld
en kindermishandeling. Den Haag: ministerie van JenV, ministerie van VWS & VNG.
Nanhoe, A.C., van de Looij-Jansen, P. & van Horssen, J. (2018). LVB en mensenhandel. Rotterdam: Onder-
zoek en Business Intelligence.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007). Mensenhandel. Vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den
Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2009). Mensenhandel. Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur.
Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2010). Mensenhandel. 10 jaar NRM. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009 — 2012. Een analyse. Den
Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Kwantitatieve gegevens over (de vervolging en berechting van) ver-
dachten en veroordeelden in mensenhandelzaken in de periode 2006-2010. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Opsporing van mensenhandel en de Bg-regeling. Vreemdelingrechte-
lijke en strafrechtelijke aspecten van geseponeerde mensenhandelzaken. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2012). Mensenhandel in en uit
beeld. Cijfermatige rapportage 2007-2011. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2013). Mensenhandel. Negende
rapportage. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014). Mensenhandel in en uit
beeld Il. Cijfermatige rapportage 2008-2012. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014). Mensenhandel in en uit
beeld. Update cijfers vervolging en berechting 2009-2013. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel in en uit
beeld. Update cijfers mogelijke slachtoffers 2010-2014. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel in en uit
beeld. Update cijfers vervolging en berechting 2010-2014. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel. Naar een kind-
gericht beschermingssysteem voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Monitor mensenhandel.
Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Monitor mensenhandel.
Cijfers vervolging en berechting 2011-2015. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Ontucht voor de rechter.
Deel 2: De straffen. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Gewogen risico. Deel 2:
Behandeling opleggen aan zedendelinquenten. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Mensenhandel. Tiende
rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Prostitutie en mensenhan-
del. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Slachtoffermonitor men-
senhandel 2012-2016. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2018). Slachtoffermonitor men-
senhandel 2013-2017. Den Haag: Nationaal Rapporteur.
Noteboom, F. & Dettmeijer-Vermeulen, C.E. (2015). Verkenning van het schrijnend pad: Dossieronderzoek
naar verblijfsrecht mensenhandel voor kwetsbaarste slachtoffers. Asiel en Migratie, 2015(4), 155-160.
NSCR (2017). Factsheet jeugdbendes en problematische jeugdgroepen in Nederland en Europa. Amsterdam: NSCR.
Oram. S., Khondoker, M., Abas, M., Broadbent, M. & Howard, L.M. (2015). ‘Characteristics of Trafficked Adults
and Children with Severe Mental Illness: a Historical Cohort Study’. Lancet Psychiatry, 2(12), 1084-1091.
Overhedenoverleg (2018). Programmastart IBP. Samen meer bereiken als één overheid. Rijk, gemeenten, provincies en
waterschappekstarten met een interbestuurlijk programma en een gezamenlijke agenda. https://vng.nl/files/vng/
brieven/2018/attachments/programmastart_ibp.pdf.
Pilon, M. & Bijl, R. (2017). ‘Deel 4: Kansloze aangiftes. Waarin Gabriël Martin moet vinden’. De handel in
mannen. Over mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Amsterdam: OneWorld.
Regioburgemeesters (2017). Proeve van wetgeving. ‘Voorkomen en Aanpakken ondermijning’.
Regioplan (2019). Evaluatie Regeling Uitstapprogramma's Prostitutie (RUPS II). Amsterdam: Regioplan.
Literatuur
Stad Antwerpen, RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant, Katholieke Universiteit Leuven & Stad
Genk (2018). Confine, naar een operationele samenwerking rond financiële en administratieve aanpak van mensen-
handel op lokaal niveau. Antwerpen: Stad Antwerpen.
Save the Children (2016). Young Invisble Enslaved. Rome: Save the Children.
M. Tankink &R. Lambrichts (2017),‘Rammelende verklaringen en de vrije wil. Over inconsistente verkla-
ringen en keuzevrijheid bij slachtoffers van seksuele uitbuiting. DD, 2, p. 13-25.
TNO (2018). Systeemanalyse Mensenhandel. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/
2018/11/13/tk-bijlage-1-systeemanalyse-mensenhandel-tno.
Unicef & Defence for Children (2018). Jaarbericht kinderrechten 2018. Den Haag, Leiden: Unicef & Defence
for Children.
United Nations Office on Drugs and Crime & Dutch National Rapporteur on Trafficking in Human Beings
and Sexual Violence against Children (2017). Research brief: Monitoring Target 16.2 of the United Nations’
Sustainable Development Goals. A multiple systems estimation of the numbers of presumed human trafficking victims
in the Netherlands in 2010-2015 by year, age, gender, form of exploitation and nationality. Vienna: UNODC.
Van Can (2016). Interpreteren van verklaringen van mensenhandelslachtoffers is complex. TPWS, 41, p. 1-11.
Van der Heijden, P. G. M., Cruyff, M. J. L. F., & Van Gils, G. H. C. (2017). Methodenonderzoek Dark number
jeugdige daders in Nederland van gedigitaliseerde criminaliteit en cybercriminaliteit. Den Haag: WODC.
Van der Heijden, P. G. M., Cruyff M., Böhning D. (2014). Capture Recapture to Estimate Criminal Populati-
ons. In: Bruinsma G., Weisburd D. (eds) Encyclopedia of Criminology and Criminal Justice. New York: Springer.
Van der Heijden, P. G. M., Cruyff, M. J. L. F., & Van Gils, G. H. C. (2014). Schattingen van de omvang van huise-
lijk geweld in Nederland. Vangst-hervangstschattingen 2010 2011. Utrecht: Universiteit Utrecht.
Van der Meij, P. R. J., & Van der Leun, J. P. (2010). Beleid, barrières en begrenzingen. Een domeinover-
schrijdende aanpak van het fenomeen mensenhandel. In G. K. Schoep, C. P. M. Cleiren, J. P. Van der
Leun, &P. M. Schuyt (Eds), Vervlechting van domeinen (pp. 67-83). Deventer: Wolters Kluwer.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2015). Gemeenten en de opvang van en zorg voor slachtoffers van men-
senhandel. Den Haag: VNG.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2019). Aanpak van mensenhandel in gemeenten. Den Haag: VNG.
VVD, CDA, D66 en ChristenUnie (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017-2021. Den Haag: VVD,
CDA, D66 en ChristenUnie.
Waardenburg, M., Groenleer, M., De Jong, J., Bolhaar, H. (2018). Evidence-based prevention of organized
crime: Assessing a new collaborative approach. Public Administration Review, 78(2), 315-317.
‚ Het corrigeren en bijschatten van de
prostitutiesectoren van seksuele uitbuiting
Voor de resultaten wat betreft de sectoren waarbinnen de bij CoMensha gemelde seksuele uitbuitings-
slachtoffers zijn uitgebuit, is vanwege het grote aantal slachtoffers waar dit onbekend is, de sector van
seksuele uitbuiting bijgeschat (zie Figuur 3.4b in $3.4.1.1). In totaal gaat het om 1.435 slachtoffers van
seksuele uitbuiting in de jaren 2014-2015 en 1.618 in de jaren 2016-2018. Van 1.391 respectievelijk 1.545
slachtoffers is zowel de herkomstregio,' de minder- of meerderjarigheid, als de regionale melder® be-
kend, welke drie factoren samenhangen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector,® en meest-
al ook met de prostitutiesector indien die is ingevuld. Voornoemde 1.391 respectievelijk 1.545 slachtof-
fers zijn op basis van deze drie factoren ingedeeld in 96 subpopulaties (vier herkomstregio’s * twee
leeftijdscategorieën * twaalf regionale melders), waarvan 17 respectievelijk 18 subpopulaties nooit voor-
kwamen.
Een voorbeeld van een subpopulatie die wel voorkwam in beide periodes is de subpopulatie
‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Midden-Neder-
land’ die in 2014-2015 uit 18 slachtoffers bestaat en in 2016-2018 uit 25.
Vervolgens is per subpopulatie gekeken naar de prostitutiesectorverdeling van de slachtoffers waarbij
dit is ingevuld, en is deze verdeling geëxtrapoleerd naar het totaal van de slachtoffers binnen de betref-
fende subpopulatie.
1 Nederland, Europa, Afrika en overige herkomstregio’s.
2 Er zijn twaalf elkaar uitsluitende groepen regionale melders gevormd: politie Amsterdam, politie Noord-Nederland,
politie Oost-Nederland, politie Midden-Nederland, politie Den Haag, politie Noord-Holland, politie Rotterdam,
politie Limburg, politie Oost-Brabant, politie Zeeland-West-Brabant, politie overig (landelijk, meer dan één regio-
nale eenheid of politie maar regionale eenheid onbekend) en overige melder (geen politie, maar uitsluitend an-
dere melder, zoals KMar, ISZW-DO, regiocoördinatoren etc).
3 De herkomstregio van de slachtoffers hangt samen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector (y2=239,966;
df=3; p=0,000; V=0,284; p=0,000). De minder- of meerderjarigheid van de slachtoffers hangt samen met het wel of
niet invullen van de prostitutiesector ({2=54,946; df=1; p=0,000; =0,135; p=0,000). De regionale melder hangt
samen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector (x2=558,564; df=11; p=0,000; V=0,428; p=0,000).
4 De herkomstregio van de slachtoffers hangt samen met de prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (y2=241,044;
df=3; p=0,000; V=0,458; p=0,000). De minder- of meerderjarigheid van de slachtoffers hangt niet samen met de
prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (g2=1,839; df=1; p=0,175; ®=0,040; p=0,175). De regionale melder hangt
samen met de prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (y2=54,125; df=11; p=0,000; V=0,216; p=0,000).
176
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Bijvoorbeeld: van 10 (56%) respectievelijk 19 (76%) van de voornoemde 18 respectievelijk 25
slachtoffers behorende tot de subpopulatie ‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld
door regionale politie-eenheid Midden-Nederland’ is de prostitutiesector ingevuld: 2014-2015: 2
slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 8 in de minder zichtbare sectoren, 2016-2018: 5
slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 14 in de minder zichtbare sectoren. Deze verdeling
van de 10 respectievelijk 19 slachtoffers waarbij de prostitutiesector bekend is, is geëxtrapoleerd
naar de totaal 18 respectievelijk 25 slachtoffers behorende tot deze subpopulatie (in 2014-2015
dus telkens * factor (18/10=}1,8 en in 2016-2018 * factor (25/19=) 1,3): 2014-2015: 3,6 slachtoffers
inde meer zichtbare sectoren en 14,4 slachtoffers in de minder zichtbare sectoren, 2016-2018: 6,6
slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 18,4 slachtoffers in de minder zichtbare sectoren.
Indien echter van minder dan 20% van de slachtoffers binnen een subpopulatie de prostitutiesector
bekend was, en deze 20% tevens kleiner was dan n=17, dan ís de prostitutiesectorverdeling van de slacht-
offers waarbij de prostitutiesector wel is ingevuld niet als representatief beschouwd voor de gehele sub-
populatie. In dit geval is de prostitutiesector van alle slachtoffers behorende tot deze subpopulatie als
onbekend aangemerkt, hetgeen in 2014-2015 18 verschillende subpopulaties (bevattende 486 slachtof-
fers) en in 2016-2018 21 verschillende subpopulaties (bevattende 348 slachtoffers) betrof.
Een voorbeeld van een subpopulatie waarbij de prostitutiesectorverdeling als onbekend is aan-
gemerkt (in beide periodes), is de subpopulatie ‘Nederlandse minderjarige slachtoffers gemeld
door regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant’. Deze subpopulatie bestaat in 2014-2015
totaal uit q7 slachtoffers en in 2016-2018 uit 7 slachtoffers, waarbij van slechts 5 (11%) respectie-
velijk 1 (14%) de prostitutiesector bekend is.
Tot slot is het totaal aantal slachtoffers per prostitutiesector berekend, door de som te nemen van alle
geëxtrapoleerde aantallen slachtoffers binnen de in 2014-2015 (96-17-18=) 61 resterende subpopulaties
(bevattende 1.391-486=9g05 slachtoffers) en binnen de in 2016-2018 (96-18-21=) 57 resterende subpopu-
laties (bevattende 1.545-348=1.197 slachtoffers).
Bijvoorbeeld: de geschatte 637 slachtoffers die zijn uitgebuit in de minder zichtbare sectoren in
2014-2015 (zie Figuur 3.ab in 83.4.1.1) is de optelsom van de berekende geëxtrapoleerde aantallen
slachtoffers die in de minder zichtbare sectoren zijn uitgebuit binnen de 61 verschillende subpo-
pulaties — waaronder het rekenvoorbeeld in deze bijlage van 14,4 slachtoffers binnen de subpo-
pulatie ‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Midden-
Nederland’.
_ Bijlagetabellen
Tabellen B2.1 en B2.2 geven aanvulling op Hoofdstuk 3, specifiek 53.5.
Tabellen B2.3 en B2.4 geven aanvulling op Hoofdstuk 4, specifiek S4.7.
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
oo
e
S co
IS 3 NS e= ANNEE NNT
en
e
A
v
c
Z
vl oo o cv oo oo No 4NN eo Noo «oo
s
c
Ö
= glee —-— eo oe ee eo os es es se @ -— Loe es © 0 - o
co
Kl
st
Ï
Z
2
o
E 2je oe -— Noe eo-stanes os © oe Neo
s =
2
®
sz
5
£ 5
8 |Zo ae -treAaner2eenRNreeKREe
We
s W
Ê
am
®
Eu >
5 fje o oo oo oo oo oss so ooo oo 0 a
co ca
_
©
8 nnn nnn 0
st
_
3 oo
N sl -— nero eN Neng 0 0e ee em meo
© Nl
©
E
am
®
äs
2 Lane
9 sl A Oo une too == oo Nm Noe dto =H ao
EE e al —
© Al
2
5
v
5
2
W
® @
= sle — en one oe eo == nm ton Goor ete o
E Al
®
en
5
5
E La
3 si Nv eo Noe eo - No == Nme gene o 24+ -
Al
©
ee
Kn
5
3 ks
Da MA LN @
E jes TeesreNrseses mers orto
©
>
&
®
5 0
2 E
© 8
ê 5
5 E
c o
2 5 e Es 2 8
_= a En N @& 5 ra o 8
N 2 0 @ 5 2 VD u V LL e= DD =
eà Ee es 8 € Vv U 5 w oe Ees Ee &
0 CC tT © Ev Same == Os 5 G (5
el £E OO OV U A % 0 5 e= EN 03E e= Ee oo H
v oo Oo op © mo E35 ov eceLSe NLs ZEE s = 2 4
A Ee a EEESEEEeREEEERE SES Se 8
E dd ada TE B 0 A A B mm B B BV VU U U U
Bijlagetabellen
co
e=
& AN n ce
Ee 8 Ne SO mQeunt ee eELEeNNe
st = == =
S
A
vo
5
S
vile oe & m NN eo mo 5 Name mo -— eo o Ho @ «0
s
8
gle eo eo o — oo - ooo 0 -—Neo oo oo oo o 0 o
2 22 st m
zie eo eo — — oe ee NMe nm N se mee k
5
ol == 8 © 0 dt ee NT eo == NMO NA Me 8 NeR
W
>
“je oe o o oo ooo ooo ooo oo oo oo oe oo
ta
oo
sle ee m eN O0 Loan -=eo go or
Nl
m
sle eo © a Ne Net eeR em one o foe XN
Nl
2 o ke) mm
ole eo = st Nn ON —- 20 0 0 oo mo moo Zo nm
Nl
Ln
sle au MeeR ed eN me == Nee RR
t
sl - ee Nl eee Noe rn me Nn unmunme Boe ®
Al
So
u
Ee vw 3
5 0 u ho]
u & _ E © À
Dx BX 5 © © @ v
o SV 9 CE | Vv 5 X 5 = & ï e=
5 22 6 6 0 wv 5 == OG EC EE wv ù © 'E
0 U oo eo £ 9 5 0 Cc a EE a 0 U SC @
NEREDE EEEN:
ea En En SS 5EiaesEs es rEE AS
3 29 V OV 3 veen Leu rss ss 3
Ù 0 Oee Oe aw auw NV VVV VE VVI
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
oo
e=
Ri
SIS see are ee RerenNmEEeEse- es
nd
e
A
v
c
Z
vile o © un eoa o oo ne Ne Nee meo Mm e= © m
s
c
Ö
gle eo eo eo © oe o ooo ee es oo ese ene se eo
ZI RAA une- ee emoe oo ene o o
5
ols e 2ame2e- o-Neune ee nme Ne 0
W
>
je o oo oo oo ooo soo ooo ss oo 0
ca
eo
ole -— oo e-NoeO - © oo 0 oo No oo 0m == NoO —
Al
m
el A um un maune oe oo 0 oo Noe -— une meo —
Al
wo
ols 2 -— ore moo oo oto o oe 0 Neo me eo N
Al
in
SIE ne Ss gnoe eo oo to -—-— ro Nood — — —
Nl
et
sle 8 nn -— neer Ne —e-Ndte moe 0 4
Nl
=
£
2
0 c U
: 5 € En
5 Kaj B 3 8 5 5 w
8 ER: u 2 8 Vv 8e © DP 2 8 5
Ez 5 Ne 5 EC 8 2 Vv 8
S v *= 5 Oo 0 9 TD ‚N bl ‘T 0D ‘5
SS © 2 6 Le toernee 5e.
v 5 5 5 Ee a 8E ù N 6 0 A Oo 5 U 5 Oe = Kn
EEE SE 8e ess ss EES eLeESyELsSES
EEE Ze SSS Sese 2 a
Bijlagetabellen
co
==
S Mm o LA EN —
St ay \ © — @
et \Ò NN 2 — Mm — en NM NA NA
en
e
Al
v
E
2 "U
vn eo Oo -— mee unsere LC mono onNveo o oe a
A NN
C
Ö
Tl - eo es oe oe oee 2 eo -— re © eo oo eme 2
al = o sr 5 Ln
ajS — emee -Rsen@ Ee en se me mi
a
n= o „
If o mu oe oa Nn o oo mm Le o 2 4 N
ol = - 1 — & Le e= - 8 J
WW
> m=
9 oo oo eo oo oo koo oo oo eo oo oo oo o o
ca —=
oo en a
o|= ee es ee nr. Te A mood == o Ne
Nl
È en Wo <t o co
È
S Zer Oee eo oo NT OO 4 9 er oo Noo eo % — 0
El a Sa Wo o a @
=
sl = eo - ener me gemee — -e os es 5e 8
el oo na er + Oo © er
E
sl ee Nae enNnme gere oee NE
EN es NI sr a
- —
sl = ee eee Nes Nm ae oe Nee Mm m8
o e 5 <
rm : on 2 :
e € VV 9 5 CE 8 es vw Sl - > _ 2
XE © Ss SS EC (0 Vv EC O © ij EG
Xx # © o o EE <= 0 LE CS Ee 3 &
TS SS 05 ce 5e EB es PC 5 8 Hú oo ce 5 E
oe 5 2 Ee Ee © Ki 2 9 0 6 bh EERSEL ss 0 p 5
5 5 Ö © 6 6 à bo 0D E ze Le 2 LE
9 SS 8 U V 0 © 6 © 0 © © Oo
ee eee ese 200 0 0a a a a a & @
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
oo
e
8
en
e
A
v
c
Z
se — eo - ee Demo so roo —o — o o o
c
Ö
gl - eo eo o - og ooo © oo oo oo oo oo o o
ZIN — eo o oo oo mT oa Nma —o dto eo mo mm
5
of = e= oo Nos ma =— 0 2e eo == ame XN a o
W
>
“je eo o o oo ooo ooo ooo eo © oo © o o
ca
0
ol N — — OO Oo mo NO NN e- Mino Oe oo — © o
Nl
m
ols ee eo ooo DO NWN NN EO NO == NO o
Al
\o
olm ee - mo PD in NN mm men Zoe «to oo … oo o
Al
in
sin — eo de Tae undee Td eo -— in e= @ No —
Al
st
slm oe -— - eN ee mm mmm e= oo N= ee Mm” av
Al
wv
v 9
je in
5 8
>
c v 2
Vv 8 c 5 ©
9 Oo u u
5 Y =
eeSS 5 z SET eEL,SsE ce 2 E wv 6 o
sEeertEersSESREo8RESoRSEe
SES RSS SEESSSDES
a he
ESATA ahrrErerEe Rr RreEeRr
Bijlagetabellen
eo co nn mm
=
e
AK — a RS Sl o
_ st -_
e e
A A
v
E E
9
ie OO en
Im o o Aan eNne eo & EJ 2 SIR o — oon
2 NR EN:
Ö Ti Oo
Z |
&
n E
gle oe eo meo oo es es SR ° glee oe ese © © o o
= Z
v
e=
s J
ej
5
ES 3
ZIN oe an eon oe SR 2 2 oe eo o ee o o
ha ®
am |
9
5 a
>
VE IN DS 5 u
ole eeft eNe es == eG oo dl er Neer
WV in S WV
î
St
Ln
8
> ond N 2
u In 5 u
Sje eo o ooo ooo so olijk} 3 Sje eo o o oo oo o
ca > Kn ca
®
n__n Aa n__n
ï
ml
oo 5 E oo
ol© — emoo oo © 0 «REZ o ole ee -— -— eo oo eo
N 5 ä Nl
Ml
be
3
E
mi J
v
„ ‚p „
—_ mn BÀ 5 —_
siam A Ne eneco oe © AE 5 sle eo © - oe -
Q 2
Al 5 Al
e=
Ss |
S
E
wo DN Z wo
sl - „ne kh - oe eo es oe 2 ES x sl o mo oo —
a ® q
AL E AL
5
en
8
5
In Eed E In
sle eo o RQ No Neo — NES ® s[3 e ee eo -— Ne
fl Ss = Al
©
ee
Kn
5
v
sr LA) 5 sr
[a]
ss -— edo oo 2 Mt E sle © — eo oo oe eo
Al en © Al
>
Ss &
Qu
EE & |
Ss 2
Sam
X S 8
2 8 E
o © Dv 5 Z c 0 Cc
ij x 2x 5 u E EN 8 N 8
v ET 3 N 1 :
EE Ge AE et MME EE Vv 2 Tv
Esse vue MES a Ee 8 EE 9 © p
fi CC CC A 8 tan vRNS U CC © Uv A Th S=
Eee SE se OBN: 7 58 0E 5 Ee W
ECCE ec EE: EE 5 6 8 0 9
> 25NENESNOORR AE:
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
)
-
Si
dje o @ =— me 2 NON == RN NN N= Ree Mt A
nl
e
&
Vv
E
S
de Oe Neo a NO EE No == eo oo == NN me
ä Ln NJ
c
Oo
gle — me es ee o - ooo "ooo oo © oo o oo
zje eo moe -— eo oo oo oo oo NO o-r @ o
a
ol 7 Nee =- oo Oo — no 0 ze dto Oo — NN
WW
>
fje o o © o oo oo oo oo oo oo ooo oo oo oo
7)
0
sle eo —- es eo eo oo oo - oo oo -=unmoeo oo oo -—
al
m
ole AN m en — oo Oo == moo == == Oan ON AT Oo Nn
al
\o
sin ee “ve oe Nn - No Se oo ro oo 0 oo No
A
Ln
SIN oe oe -— oe o oooh == - ooo mm == oo 0 — N
A
st
sle -— Ne r-e s „oo 9 eee 2e NN — 4
al
®
iS
5
Eb
©
U
N v 2
5 5 6
E U En ie
> x © a
5 WV 2 ev B Do w Xx S 2 z
v T DT 2 Ss Su Se LEL 5 ov 8 5 2
co 5 o £ O9 us 2 oeraeEeSe ES De 5
== 5 0 3 Ee o € 2 Aa 9 5 2 EE E vw ES CC = ©
Cn es a Ss Au EE 0 U Ss 5D X CE 6
9 0 5 3 £ O9 SS rs LEE Ee EE LE Ee
Do A B B VU VOE ww we VVV UIEE EE
co
==
e
AL
î
sf= 7 |
| n
| | ijlage E
getabellen ij
v ]
S }
v N
| — Ù
2e T e
| a 2 mv @
ê == NN —
En e
- 4
hal
NN
-
NN
| =— — m
ui |
oo |
| NM
a an!
© |
oo |
@
@
@
| © ‘©
| ©
| © ©
| O NN
| t
oo
@
@
| @
| O NN
@
‘ | — Oo
| En
— © © |
@
© © |
-
@
NN
| oo ©
Rn |
| | A OO
© © |
| © Ie
| 0
oo
@
@
| o eo 8
-
° — A © KS
5 © ©
| ©
3 oo
oo
@
@
@
sl © |
@
| | NN OO
| @
| Oo
oo |
@
-
©
| oo -
le |E
| oo —
| a}
| t
oo
@
-
oo —
el |
| | —_ \O
—_ © |
| =O AN
© © |
== NN
‘ o eo 8
lS 7 Ì
| @
| NN
| — Mm
| U
@ Mm
NN OO
-
— eo à
t
Tt co
NN
hal
@
NM
@
c 5
o 3
e 2
u U 5
REEN: q
0 5 SG
BREE Et EE:
58888 288
88E EDE @
siigidkiig v
SiaiEEEES Ee
HHR Ë
EEE: Ei
2 BEE tt Ee |
EED e 5 c 0
BEREN E È
5888 à EE
ESES $
88E Ë
Ss jë
ZE &
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
co
-
S )
gl 9 Ae Nene ENeNNgNNee 8 EE
- ee
e
A
v
E
2 =
gf ee Teneer-Nese re nRNNee ni
c
o
BE
gle —-— eo ese es eo eos es es © oe oo es eo DN EA
2je eo o o co eo ooo eos se Neos oo et
>
u DN
ole —eT-eNe es" Ne es ess
WW
2 e
lo eo o eo oo os © oo oo oo oo oo ooo oo ol
E tr
oo
sle oe No oo eo oor oer rees eso ok
Nl
- be
= Ee
sle eo ne eo eo eN oo Nn ee eo TEN
S En
® n
sl- vv eo e- vooor o ooo Soo e eo SE
q A
A co
sie oe “No -— ct ooo oo NN o — REI
A
Nl
s a
ole oe — one - o ooo ono 0 — — nit
ES A
<=
Qu
GS
=
5
2
xe 8
ei 2
5 2
E S
S 5
v o ES
Ec ks) Ee A
8 e “ v o 5 E 5 B 5
© 45e U © X E E o ® Ee tE se TT s
eV 5 0 U 5 2 8 WV RE - EKEN — KE
5 EZ DVE ESLT Ee LEN
5588 EERE EERS Ees
Kn T u 3 == 0 3
aanne SSNNESNOENS
Bijlagetabellen
Tabel B2.3 Nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de
verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648)
tijd
— uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort-
1 Uitslui- tend tend gezet gezet
tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet
bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal
Albanië 4 0 1 5 è 12
| Angola 2 4 9 3 13 31
Argentinië 0 1 0 0 0 1
Armenië 1 4 1 2 12 20
| Azerbeidzjan 0 0 0 0 4 4
| Belarus 1 0 0 0 0 1
België 3 1 0 0 0 4
Benin 0 1 4 0 1 6
Bosnië en 1 0 3 5 0 9
Herzegovina
Brazilië 1 6 6 11 1 25
Bulgarije 20 14 13 12 1 60
| Burkina Faso 0 1 0 0 1 2
Burundi 1 0 0 1 1 3
Canada 1 0 0 0 0 1
| China 3 4 3 17 32 59
Colombia 2 2 2 0 0 6
Costa Rica 0 0 0 0 1 1
Democratische 0 4 7 6 4 21
Republiek Congo
| Egypte 1 1 0 0 3 5
El Salvador 0 1 0 0 2 3
Eritrea 0 0 7 0 1 8
| Ethiopië 0 0 3 0 0 3
Filipijnen 1 24 5 69 5 104
Gambia è 1 8 0 3 14
| Georgië 0 0 2 1 0 3
Ghana 5 5 3 5 11 29
Griekenland 1 2 0 0 0 3
| Guatemala 0 1 0 0 0 1
Guinee è 22 27 8 26 85
Guinee-Bissau 0 0 1 0 0 1
| Guyana 0 0 0 1 1 2
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
2 Bedenk-
tijd
— uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort-
1 Uitslui- tend tend gezet gezet
tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet
‚bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal
Honduras 0 0 0 2 0 2
Hongarije 9 17 30 22 4 | 82 |
India 1 16 4 14 10 45
Indonesië 9 2 1 6 4 22
Irak 0 0 3 1 0 | 4 |
Iran 0 0 1 0 0 1
Italië 1 0 3 0 0 4
Ivoorkust 1 5 1 0 3 10 |
Japan 1 0 0 0 0 1 |
Kameroen è è 7 3 7 21 |
Kenia 0 1 1 0 5 7 |
Kirgizië 0 0 0 1 0 1 |
Kroatië 0 0 0 1 0 1
Letland 0 2 1 0 0 3
Liberia 0 è 3 1 6 | 12 |
Litouwen 1 1 1 1 1 5
Macedonië 0 1 0 5 0 6
Madagaskar 0 0 0 1 0 | 1 |
Maleisië 1 0 0 0 0 1
Mali 0 1 3 0 1 5
Marokko 2 17 3 6 5 33 |
Mauritanië 0 0 1 0 0 1 |
Mexico 1 0 0 0 0 1 |
Moldavië 3 0 1 0 1 5 |
Mongolië 3 4 3 0 4 14 |
Montenegro 0 0 1 0 0 1
Nepal 0 0 1 2 0 3
Niger 1 1 1 0 0 | 3 |
Nigeria 14 54 116 33 117 334
Oeganda 10 60 41 4 14 129
Oekraïne 3 6 1 6 0 16 |
Oostenrijk 1 0 0 0 0 1
Pakistan 1 4 1 0 2 8
Paraguay 0 1 0 0 0 1 |
Bijlagetabellen
EEE
tijd
— uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort-
1 Uitslui- tend tend gezet gezet
tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet
bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal
Peru 0 0 0 0 è 2
| Polen 6 12 8 è 1 29
Portugal 1 1 0 0 0 2
Republiek Congo 0 0 4 0 0 4
| Roemenië 16 12 27 9 2 66
Rusland 3 1 0 4 2 10
Rwanda 1 0 0 0 0 1
| Senegal 1 0 2 0 3 6
| Servië 0 0 1 0 1 2
| Seychellen 0 0 0 0 1 1
| Sierra Leone 1 14 22 9 40 86
| Slowakije 1 0 1 5 1 8
Soedan 0 0 2 1 1 4
Somalië 1 0 0 0 2 3
| Spanje 1 0 3 0 1 5
Sri Lanka 0 2 0 1 0 3
Suriname 1 3 0 9 4 17
| Syrië 0 0 è 0 0 2
Tanzania 0 0 1 0 0 1
Thailand 1 2 0 0 0 3
| Togo 0 è 1 0 1 4
| Tsjechië 2 0 1 0 0 3
| Tunesië 1 0 0 0 1 2
| Turkije 0 0 1 3 1 5
| Venezuela 1 5 0 3 1 10
Vietnam 8 2 1 1 1 13
Zambia 0 0 0 2 0 2
| Zimbabwe 0 0 1 0 1 2
Zuid-Afrika 0 0 1 0 0 1
Zweden 1 0 0 0 0 1
| Staatloos 0 0 0 1 0 1
Onbekend 3 11 3 6 15 38
Totaal 167 363 416 311 391 1.648
Bron: IND-bestanden
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
Tabel B2.4 Nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het
tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277)
\__2014 ____ 2015 2016 2017 2018
Albanië 3 1 4 è 1 11
Angola 6 1 2 7 5 21
Argentinië 0 0 0 1 0 1
Armenië 4 1 2 2 3 12
Azerbeidzjan 2 0 0 0 0 2
Belarus 0 0 0 0 1 1
België 1 0 1 1 1 4
Benin 1 1 0 2 2 6
Bosnië en 0 0 5 1 2 8
Herzegovina
Brazilië 5 3 3 1 3 15
Bulgarije 15 1 9 4 13 52
Burkina Faso 1 0 0 1 0 2
Burundi 0 2 0 0 1 3
Canada 0 0 1 0 0 1
China 11 8 3 3 1 26
Colombia 1 2 0 3 0 6
Costa Rica 0 1 0 0 0 1
Democratische 4 2 5 4 0 15
Republiek Congo
Egypte 1 è 0 1 0 4
El Salvador 0 1 1 1 0 3
Eritrea 1 2 1 0 3 7
Ethiopië 0 1 0 1 1 3
Filipijnen 68 0 3 7 15 93
Gambia 0 1 0 0 11 12
Georgië 0 2 0 0 0 2
Ghana 8 3 3 1 1 16
Griekenland 0 0 0 0 3 3
Guatemala 0 1 0 0 0 1
Guinee 20 7 7 13 16 63
Guinee-Bissau 0 0 0 0 1 1
Guyana 1 0 1 0 0 2
Hongarije 23 13 13 13 4 66
India 6 9 è 8 5 30
Bijlagetabellen
2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018
| Indonesië 9 1 8 1 1 20
| Irak 0 0 0 3 0 3
Iran 0 0 1 0 0 1
Italië 1 1 0 1 1 4
| Ivoorkust 2 2 2 2 1 | 9 |
Japan 0 0 0 0 1 1
Kameroen è 4 0 6 4 16
| Kenia 1 0 0 1 2 | 4 |
Kirgizië 0 1 0 0 0 1
Letland 0 2 1 0 0 3
| Liberia 2 0 1 4 1 8
| Litouwen 2 0 1 0 0 3
| Macedonië 0 0 0 0 1 1
| Maleisië 0 0 0 0 1 1
| Mali 1 1 1 1 1 5 |
Marokko 4 8 10 2 4 28
Mauritanië 0 0 0 0 1 1
| Mexico 0 0 1 0 0 | 1 |
Moldavië 0 0 0 0 4 4
Mongolië 3 5 3 2 0 13
| Montenegro 0 1 0 0 0 1 |
Nepal 0 0 0 1 0 1
Niger 0 0 0 1 2 3
| Nigeria 45 29 30 38 114 256
| Oeganda 15 18 13 28 51 125
Oekraïne 2 3 1 5 0 11
Oostenrijk 0 0 0 1 0 1
| Pakistan 0 0 1 1 4 6 |
Paraguay 0 0 0 0 1 1
Polen 7 4 1 1 4 27
| Portugal 1 0 0 0 1 | 2 |
Republiek Congo 0 0 0 0 4 4
Roemenië 11 11 11 11 15 59
| Rusland 1 2 2 2 1 8 |
Rwanda 0 0 0 0 1 1
Senegal 1 1 0 1 1 4
| Servië 0 0 1 0 0 1
SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018
2014 2015 2016 2017 2018
Sierra Leone 14 7 7 6 23 57
Slowakije 5 0 0 1 0 6
Soedan 0 0 0 0 2 2
Somalië 1 0 0 0 0 1
Spanje 2 0 1 0 2 5
Sri Lanka 1 1 0 0 0 2
Suriname 1 1 1 2 3 8
Syrië 0 0 1 0 1 2
Tanzania 0 0 1 0 0 1
Thailand 0 1 1 1 0 3
Togo 1 1 0 0 1 3
Tsjechië 0 0 1 0 2 3
Tunesië 0 1 0 0 1 2
Turkije 0 0 1 0 0 1
Venezuela 1 0 2 3 1 7
Vietnam 6 2 1 3 1 13
Zimbabwe 1 0 0 1 0 2
Zuid-Afrika 0 0 0 0 1 1
Zweden 0 1 0 0 0 1
Onbekend 5 6 5 2 8 26
Totaal 330 190 LETA 209 361 1.277
Bron: IND-bestanden
De Nationaal Rapporteur rapporteert over de aard en omvang van
mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen in Nederland
& Wat doet de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en
en Seksueel Geweld tegen Kinderen?
N / Ze me De Nationaal Rapporteur rapporteert over de aard en omvang van men-
ij MN. senhandel en seksueel geweld tegen kinderen in Nederland en heeft een
hi Len Zn onafhankelijke positie. De rapporteur monitort de effecten van het be-
k ä leid dat op deze terreinen wordt gevoerd, signaleert knelpunten en doet
OA aanbevelingen om de aanpak te verbeteren. De rapporteur heeft geen
ke Á opsporingsbevoegdheden en is geen klachteninstantie.
e ik
E 2 L enk.
RS Ë ____‚\ Wieis de Nationaal Rapporteur?
NE e E De Nationaal Rapporteur is Herman Bolhaar. Hij wordt in zijn werk-
RN 8 ; NE zaamheden ondersteund door een team van onderzoekers afkomstig uit
RR BIN te oat
Welke activiteiten verricht de Nationaal Rapporteur?
De Nationaal Rapporteur verzamelt kwantitatieve en kwalitatieve gegevens door het doen van eigen
onderzoek, intensief contact te onderhouden met het veld, het organiseren en bijwonen van confer-
enties en deel te nemen aan taskforces en expertgroepen. De onderzoeksresultaten en de hieruit voort-
vloeiende aanbevelingen publiceert de rapporteur in openbare (deel)rapportages. Deze bevatten ook
beschrijvende informatie over het fenomeen, relevante wet- en regelgeving en de aanpak: preventie,
opsporing en vervolging van daders en hulpverlening aan slachtoffers. De rapporteur monitort of en
hoe de aanbevelingen in de praktijk vorm krijgen. Omdat mensenhandel en seksueel geweld tegen
kinderen dikwijls grensoverschrijdende aspecten kennen, is de rapporteur ook op internationaal niveau
Glen
Postadres
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Telefoon: 070 370 45 14
www.nationaalrapporteur.nl
@NLRapporteur
Oktober 2019
| Factsheet | 193 | train |
X Gemeente Amsterdam
X _ Actualiteit voor de raadscommissie voor Zorg, Jeugd,
Mbo-agenda Beroepsonderwijs en Toeleiding
Arbeidsmarkt, Sport en Recreatie, Ouderen
Jaar 2019
Datum indiening
Datum behandeling
Onderwerp
Actualiteit van het raadslid Kreuger (FVD) inzake de sportnorm en het tekort aan sportvelden
op IJburg
Aan de commissie
Inleiding & reden bespreking
Op dinsdag 21 januari 2018 werd in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen
door GroenLinks, D66, PvdA, SP, VVD en het CDA het Sportakkoord ondertekend bij
het Groot Amsterdams Sportdebat'. In het akkoord is de sportnorm voor de bouw van
nieuwe woonwijken opgenomen en op de avond zelf waren alle aanwezige partijen
het erover eens dat de bindende sportnorm er moest komen, ook de huidige
coalitiepartijen. In een verslag van Topsport Amsterdam op hun website schrijven zij
het volgende over de avond:
“De derde stelling ging over de vraag of Amsterdam een bindende sportnorm in
moet voeren bij de bouw van nieuwe woonwijken. Dit houdt in: rekening houden met
bewegingsruimte voor bewoners bij de bouw van nieuwe woonwijken. Ondanks dat
alle partijen het hier mee eens waren, mondde deze stelling uit in een wedstrijdje
verwijten tussen Eric van der Burg (VVD) en Reinier van Dantzig (D66) over de vraag
waarom deze sportnorm het huidige college (waar beide partijen onderdeel van
uitmaken) nog niet vastgelegd is.*” (opmaak zelf toegevoegd)
Een motie om de bindende sportnorm in nieuwe ontwikkelgebieden daadwerkelijk
door te voeren werd tijdens de raadsvergadering van 23 en 24 januari echter
verworpen door dezelfde partijen, alleen FVD en PvdO stemden voor. Voor FVD is dit
een teleurstellende en zorgwekkende uitkomst die we graag in het licht van de
huidige ontwikkelingen op IJburg willen bespreken. Daarbij willen wij ook graag het
standpunt van de Sportraad in herinnering brengen:
1 https://www.topsport.amsterdam/?g=page&n=819
? https://www.topsport.amsterdam/2q=page&n=819
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Commissieactualiteit
“1. De Sportraad blijft pleiten voor invoering van een bindende sportnorm.
Het vorige college heeft de sportnorm vastgesteld en de huidige coalitie schrijft deze
sportnorm als uitgangspunt te zullen nemen bij investeringen ín nieuwe
sportaccommodaties die horen bij de groei van de stad. Voor zover wij weten is
Amsterdam met de introductie van de sportnorm wereldwijd een voorloper. De Sportraad
is logischerwijs enorm tevreden met de ambitie die het college met het SHP nastreeft ten
aanzien van het aanbod van sportieve voorzieningen in een verdichtende stad.
Desondanks vrezen wij dat het uitblijven van een bindende sportnorm in de praktijk
betekent dat ruimte voor sport in de planfase blijft sneuvelen, juist omdat het nog altijd
een te vrijblijvende referentienorm betreft. Dat het verleden herhaaldelijk heeft
aangetoond dat deze vrijblijvendheid uiterst schadelijk is voor de sport op groeilocaties in
onze stad, behoeft geen nadere toelichting meer. *
Reden spoedeisendheid
Forum voor Democratie vindt de uitkomst van het recente debat over de sportnorm
zeer teleurstellend en wil dit met de commissie bespreken. Nu op IJburg zien we
helaas ook weer dat de sportnorm niet gehaald wordt en er een groot tekort is aan
ruimte voor sport. FVD eist dat de sportnorm serieus genomen wordt en gehandhaafd
wordt bij toekomstige gebiedsontwikkeling om problemen zoals die op IJburg te
voorkomen.
Het lid van de commissie,
K.M. Kreuger
2
| Actualiteit | 2 | train |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 19 april 2022
Portefeuille(s) Bouwen en Wonen
Portefeuillehouder(s):
Behandeld door Directie Wonen, [email protected]
Onderwerp Voortgangsrapportage Programma Ouderenhuisvesting 2021 in het kader van
het Programma Ouderenhuisvesting 2019-2022
Geachte leden van de gemeenteraad,
Met deze brief informeert het college v over de voortgang van het programma
ouderenhuisvesting.
De positie van ouderen op de Amsterdamse woningmarkt vraagt om blijvende aandacht. Begin
2019 telde Amsterdam ongeveer 108.000 65-plussers. In 2039 zal dit aantal met 68% zijn
toegenomen tot 181.000 Amsterdammers van 65 jaar of ouder (OIS 2020). Het klassieke
verzorgingshuis is verdwenen. Ouderen zijn genoodzaakt langer thuis te wonen. Veel woningen in
de stad zijn niet gelijkvloers, hebben steile trappen en zijn daarmee niet geschikt om oud in te
worden.
Daarom zet het college het Programma Ouderenhuisvesting 2019-2022 elk jaar ‘met kracht’ door
zodat Amsterdam een ouderenvriendelijke stad blijft. Het Programma Ouderenhuisvesting zet er
op in dat er voldoende geschikte woningen in de stad zijn, waarin ouderen passend en op een fijne
plek kunnen wonen. In bijgaande Voortgangsrapportage Ouderenhuisvesting 2021 rapporteert het
college over de behaalde resultaten in 2021.
De Voortgangsrapportage 2021 gaat in op de volgende onderwerpen binnen het Programma
Ouderenhuisvesting: inzet op individueel wonen, inzet op zelfstandige geclusterde
ouderenwoningen, inzet op regie bij transformatie van zorghuisvesting en inzet op communicatie
en participatie. Een belangrijk onderdeel in deze voortgangsrapportage is het onderdeel
‘Samenwerking in de stadsdelen’, waardoor er in gezamenlijkheid huisvestingsprojecten en
voorlichtingsactiviteiten voor ouderen zijn gerealiseerd of in gang zijn gezet.
Daarna volgt de financiële verantwoording van het Programma Ouderenhuisvesting over 2021. Er
wordt afgesloten met een korte vooruitblik op de uitvoering van het programma in 2022.
Door de coronacrisis heeft het programmateam ouderenhuisvesting niet alle gewenste doelen
kunnen behalen in 2021. Toch is er in 2021 op verschillende onderdelen belangrijke voortgang
geboekt. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten.
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022
Pagina 2 van 4
Inzet op individueel wonen
® In 2021 zijn 130 seniorenwoningen opgeleverd en 149 seniorenwoningen in aanbouw
genomen. Het gaat om projecten met woningen in de sociale huur gelabeld voor senioren.
e Vande door corporaties opgeleverde sociale huurwoningen is 89% aanpasbaar gebouwd.
De afspraak met de corporaties om tenminste go%.van de woningen aanpasbaar te
bouwen is daarmee nagenoeg gehaald.
© In 2021 zijn 111 kleine huishoudens met van Groot naar Beter (VGNB) verhuisd. Daarmee
heeft deze regeling gezorgd voor 111 grote woningen (7o m2 of groter en 4 of meer
kamers) die beschikbaar kwamen voor grote gezinnen. Aan 102 verhuisden met VGNB
heeft de gemeente een subsidie verhuiskostenvergoeding VGNB toegekend. Van het
budget 2021 van € 500.000 is daarmee € 435.000 besteed aan vergoedingen.
© In 2021 zijn 106 ouderen (65+ers ) verhuisd met VHNL verhuisd van een hooggelegen
woning met trappen naar een geschikte toegankelijke woning.
Jaar 2020 2021
Van Groot naar Beter 102 111
Van Hoog naar Laag 92 106
e De toezegging aan raadslid het lid Van Renssen (GL) in commissie Wonen en Bouwen d.d.
19 janvari 2022 om schriftelijk terug te komen op hoeveel gebruik er wordt gemaakt van
Van Hoog naar Laag, is hiermee afgedaan.
Inzet op zelfstandige geclusterde ouderenwoningen
e De Intentieverklaring Zelfstandig geclusterd wonen voor ouderen in Amsterdam is op 1
juli 2020 ondertekend door de wethouder Bouwen en Wonen met 22 andere partijen.
Hierin staat een gezamenlijke opgave om binnen vijf jaar 2.000 geclusterde
ouderenwoningen in aanbouw te hebben genomen, gemiddeld 5oo woningen per jaar.
e Eriseen stuurgroep en een ambtelijke werkgroep opgericht waaraan een afvaardiging
van de ondertekenaars (woningcorporaties, zorgaanbieders, marktpartijen en
ouderenorganisaties) deelneemt. Hierin wordt volop gewerkt aan de uitvoering van de
Intentieverklaring.
e Hetresultaat is een start bouw van 149 seniorenwoningen in 2021. Het kost tijd om
projecten met geclusterde ouderenwoningen in de planvoorraad op te nemen. De
prognose tot 2025 en later laat zien dat — op basis van de meeste recente cijfers over de
planvoorraad- het aantal op te leveren geclusterde ouderenwoningen in de komende
periode zal toenemen en de totale opgave om 2.000 woningen in aanbouw te nemen in de
jaren 2021-2025 gehaald kan worden.
startbouw ___ sociaal _middelduur __vrijesector totaal
2021 149 O0 O0 149
2022 295 84 18 397
2023 415 150 30 595
2024 375 82 nb 457
2025 en later 390 265 nb 655
totaal 1.624 581 >48 2.253
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022
Pagina 3 van 4
e In 2021 is door inzet van het programma een wijziging in de Huisvestingsverordening
(Hvv) gerealiseerd met ingang van 1 januari 2022, betreffende de mogelijkheid om
wooncoöperaties te vormen (in de vorm van woongemeenschappen voor ouderen als ook
woonzorggemeenschappen), waarbij de bewoners via coöptatie invloed hebben op
nieuwe huurders en leden van de gemeenschap
Inzet op regie bij transformatie van zorghuisvesting
e Door de sterke vergrijzing blijkt dat de vraag naar intramurale zorgplekken en
zelfstandige geclusterde ouderenwoningen zal toenemen. Deze ontwikkelingen hebben
consequenties voor de exploitatie van het bestaande zorgvastgoed, zoals meer vraag naar
tijdelijke zorghuisvesting (wissellocaties) om het bestaande zorgvastgoed te kunnen
moderniseren en te transformeren en er komt meer vraag naar alternatieve zelfstandige
(geclusterde) woonvormen geschikt voor zorg en ondersteuning (extramurale zorg).
e Het programma ouderenhuisvesting voert hierom de regie over de verbouw en
transformatie van intramurale verpleeg- en verzorgingshuizen in de gemeente
Amsterdam. De werkgroep zorghuisvesting is in 2021 een aantal keren bij elkaar
gekomen. Er is concreet zicht op enkele locaties die kunnen fungeren als wissellocatie.
Zorgaanbieder ZGAO heeft voor de bewoners van verpleeghuis Open Hof voldoende
plaatsen gevonden in De Drie Hoven in Nieuw West. Andere aanbieders van
verpleeghuiszorg kunnen op termijn gebruik maken van de mogelijkheden op een kavel
op Centrumeiland (IJburg) waar een intramuraal verpleeghuis zal worden ontwikkeld door
een corporatie en de eerste jaren zal worden ingezet als wissellocatie.
Inzet op participatie en communicatie
e De coronacrisis heeft gevolgen gehad voor de wijze waarop de gemeente met
ouderen(organisaties) en kennispartners heeft kunnen samenwerken. Alles ging veelal
online. Het niet kunnen samenkomen op locatie werd door de ouderen, partners en de
gemeente als een gemis ervaren.
e Inhet programma Gewoon Thuis van stichting WOON waren vorig jaar 481 contacten
met ouderen waarin informatie over langer zelfstandig thuis wonen is gegeven.…
e De wooncoaches legden in 2021 een beperkt aantal huisbezoeken af (62). Vanwege corona
was de hulp net als in 2020 vooral telefonisch. Er waren van de 12 wooncoaches eind 2021
nog 6 wooncoaches actief. Er zijn 3 nieuwe Turks en Arabisch sprekende coaches
geworven en getraind.
e _Wooninformatiemarkten in de stadsdelen konden niet doorgaan. Met de stadsdelen West
en Oost zijn ouderen in de wijk bereikt met de zogenaamde ‘bustours’. De gemeente en
de woningcorporaties, stichting WOON, de welzijnsorganisaties en het buurtteam
werkten hierin samen. Er is op straat persoonlijk gesproken met ruim 550 individuele
ouderen over hun woonsituatie en de mogelijkheden om die te verbeteren
e De vernieuwde webpagina's ‘ouderenhuisvesting’ en ‘langer zelfstandig wonen!’ zijn
gelanceerd. Meer Amsterdammers hebben de weg naar de juiste informatie hierdoor
online kunnen vinden.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022
Pagina 4 van 4
e Belangrijke voortgang van het programma ouderenhuisvesting is geboekt met de
samenwerking in de stadsdelen. Er is een scala aan projecten op gebied van participatie-
en voorlichtingsactiviteiten, woningbouwprojecten en transformatie van zorghuisvesting.
In de bijlage treft v de volledige rapportage.
Het college hoopt u met de Voortgangsrapportage 2021 inzicht te hebben gegeven in de behaalde
resultaten van het programma ouderenhuisvesting in het afgelopen jaar.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Jakob Wedemeijer
Wethouder Bouwen en Wonen
Bijlage
1. Voortgangsrapportage Programma Ouderenhuisvesting 2021
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 4 | train |
Dn
‘Van:
Verzonden: maandag 26 juni 2017 10:27
Aan: Schelleman, Hellas; Verkenning Plantage Middenlaan; Info gemeenteraad; Tilburg
Mario van
Onderwerp: Open brief herinrichting Plantage Middenlaan
Geachte wethouder Litjens, geachte gemeenteraad en raadscommissie, geachte Hellas Schelleman en beste
buurtbewoners van de Plantage Middenlaan,
In deze open brief verzoek ik de wethouder en vooral de raad om voorlopig geen actie te ondernemen
in wat de ‘herinrichting Plantage Middenlaan’ is gaan heten. Daar geef ik drie argumenten voor. Ten
eerste is er geen goede aanleiding, ten tweede zijn de als kansrijk betitelde varianten typisch de
varianten die negatief zijn voor de buurt, waarin gemeente en GVB geen compromissen hoeven te
doen, en ten derde is het duidelijk dat over een jaar of zeven er mogelijk wel een aanleiding is en het
dan veel beter kan, in lijn met de visie op de buurt. Ik werk de argumenten hieronder uit, en verzoek
met name de gemeenteraad om deze brief ter harte te nemen bij stemming over dit onderwerp.
Het duizelt mij als ik terug denk aan de afgelopen twee jaar, waarin ik mij heb bezig gehouden met de
herinrichting van de Plantage Middenlaan. De uren van mijn vrije tijd die ik hier in heb gestoken zijn niet
meer te tellen. Ik voelde me af en toe gekke henkie - zoveel gedoe over een paar bomen, terwijl elke twee
seconden een voetbalveld aan regenwoud verdwijnt. Maar dit gaat over meer dan die acht bomen. Eerst was
er de verbazing over het geplande kappen, daarna over het plan om lijn 9 sneller te laten rijden, en daarna
over de zinloosheid van het hele project.
Geen aanleiding
In 2015 kreeg de buurt te horen dat een van de tramhaltes ‘Artis’ naar de andere kant van de kruising zou
worden verplaatst, met de kap van acht platanen in de Plantage Middenlaan tot gevolg. De aanleiding, zo
bleek uit documenten die ik later met enige moeite naar boven haalde, was dat het GVB wil dat lijn 9 sneller
over de kruising gaat. In september 2016 heb ik bij een inspraakronde tijdens een raadsvergadering |
argumenten gegeven waarom dit een slecht idee is. Ook Artis schreef een brief, waarin staat dat men tegen
is. De Hollandsche Schouwburg schreef ook een brief, ook tegen. De buurt verenigde zich: tegen. Er werden
nieuwe verkenningen beloofd.
Toen bleek dat het ‘noodzakelijk’ was dat tramhaltes een bepaalde breedte zouden hebben, hetgeen nu bij
halte ‘Artis’ niet het geval is. Meerdere malen is gevraagd waar dit idee voor verbreding vandaan komt, |
omdat er legio haltes in de binnenstad zijn waar deze breedte ook onmogelijk wordt gehaald. Er kwam geen
antwoord op. Bovendien is er slechts zelden sprake van een overvolle halte ‘Artis’. Druk, zeker, maar de
hele stad is druk.
De verkennende ambtenaren, onderleiding van mw. Schelleman, lieten weten dat dit nu eenmaal zo was;
een gemeentelijke richtlijn, en hun opdracht. Alle lof voor het proces dat Schelleman en haar mensen
hebben ingezet, maar niets “is nu eenmaal zo’. En dat het hun opdracht is, daar heeft de buurt natuurlijk
geen boodschap aan. Kortom: de aanleiding is niet alleen vaag, maar ook nog eens onbeargumenteerd.
Compromissen
Het is in een stad als Amsterdam onmogelijk om het iedereen naar de zin te maken. Als je iets fysiek aan
een straat wil veranderen, zit je met de gegeven straatbreedte. Zo kan het gebeuren dat de wens van de een
botst met de wens van de ander. Je hebt een visie, doet compromissen en dan kom je er samen uit.
1
Zo niet hier in de Plantage Middenlaan. De buurt (inclusief Artis in een door hen ingediend document) heeft
laten weten dat ze hecht aan de definiëring van de laan door de ritmische aanwezigheid van de platanen. Er
zijn eeuwenoude tekeningen in het Stadsarchief waarop deze structuur in de Plantage Middenlaan al is te
zien. Een onderbreking daar van, oftewel kappen van acht exemplaren rond de kruising, doet afbreuk aan
het geheel. Zoals ook omschreven is in het ‘Bomenplan’ (2012) van de gemeente. .
Nu liggen er drie botsende wensen. De gemeente wil de tramhaltes verbreden, het GVB wil sneller over de
kruising zonder ander verkeer er bij op de trambaan, en de buurt wil de bomen behouden. Die drie zijn
onmogelijk te verenigen binnen de 28 meter van muur tot muur. En wat zien we? In de als kansrijk
bestempelde varianten wordt voldaan aan de wensen van gemeente en aan die van het GVB, maar niet aan
die van de bewoners.
Het is een raadsel waarom het combineren van weg- en tramverkeer door het GVB als geen optie wordt
gezien. Verderop in lijn 9 gebeurt het op de Middenweg, en bij de 14 ín de Molukkenstraat. En op nog zo
veel andere plaatsen in de stad. Sterker nog: de afgelopen jaren gebeurde het op exact de plek waar we het
over hebben, omdat er een ‘tijdelijk’ politiehuisje voor de Hollandsche Schouwburg is geplaatst. Ik snap dat
het voor de tram vervelend is om niet sneller over de Plantage Middenlaan en de kruising te kunnen, maar
dat is het ook voor automobilisten, fietsers en voetgangers. We willen allemaal wel voorrang.
Er kwam een verhaal over hulpdiensten die er langs moeten kunnen, maar ‘Prio 1’ moet ook door de
Linneaus en de Mollukkenstraat. Bovendien kunnen ze ook door de Henri Polaklaan of de Plantage
Doklaan. De kwestie versimpelen tot bomen redden of levens redden, is een eerste klas drogredenering - en
waarom kon deze situatie in de afgelopen jaren dan wel bestaan.
De varianten die nu als realistisch worden betiteld kosten bomen. Het bijplanten op lege posities op andere
plekken in de laan, of het planten van (andere) bomen iets dichter bij de gevel, ís natuurlijk geen winst, en
ook zeker geen compensatie. Want dat zorgt niet voor het behoud van de laanstructuur. Ook verliezen we
als buurt rijrichtingen, met hoogstwaarschijnlijk grotere verkeersdruk in omliggende straten, of we verliezen
de toegang tot de IJtunnel. Het zijn allemaal verliesscenario’s voor de buurt en de laan. Ik zie niet in
waarom het GVB of de gemeente geen compromis hoeft te sluiten.
Over zeven jaar
Het geld is er nu dus we moeten het op maken, anders ben je het kwijt - dat is door de ambtenaren letterlijk |
gezegd tijdens een bewonersbijeenkomst. Die redenering klopt, tenzij er sprake is van kapitaalvernietiging. |
Over een jaar gaat de Noord/Zuidlijn open, waarvan de impact op het (openbaar) vervoer in de stad nog
amper is te overzien. Wel is inmiddels duidelijk dat lijn 9 een andere route gaat rijden: niet meer door de
Plantage Middenlaan. Een factor van groot belang in dit verhaal. Minder tramverkeer biedt nieuwe situaties
en kansen.
Over een jaar of zeven staat er meer onderhoud en herinrichting van deze buurt op het programma, zo
begrijp ik van de ambtenaren. We krijgen nu te horen dat de varianten van herinrichting met een ingreep in
het railsysteem (strengelspoor bij de haltes zoals in de Czaar Peterstraat zou eigenlijk alle problemen in een
keer oplossen) te veel geld kosten op dit moment. En zo komen we tot halve maatregelen, die sowieso over
zeven jaar voor herziening op het programma komen. Spaar het geld op, werd er vanuit de bewoners
gezegd. Maar de ambtenaren zeiden dat het zo niet werkt.
Maar zo werkt het natuurlijk wel, als je de kapitaalvernietiging van halve maatregelen meerekent, en zeker
als je sympathie van de buurt als kapitaal beschouwd.
De nu gepresenteerde kansrijke varianten gaan bovendien voorbij aan de visie op deze buurt. Die lijkt de
gemeente wel te hebben, als ik de presentaties en documenten daarover mag geloven, maar het is kennelijk
erg lastig om die consistent door te zetten in de praktijk. Dat maakt een visie nogal hol.
2
Vr Pee te ae Bh LEET EE El EE DEES En |
Doe het niet
Beste wethouder Litjens en gemeenteraad, doe het dus niet. Ga voor de ‘nul’ variant: plaats een hekje bij de
haltes voor de veiligheid, en laat de bomenrij in takt. Leg over een paar jaar een strengelspoor aan en los het
probleem dan op. Wachten is soms wel degelijk beter. De urgentie om nu iets te doen, komt feitelijk neer op
het opmaken van een potje.
Bescherm de pracht van de eeuwenoude Plantage Middenlaan, koester dat waar de hele stad deze laan en
buurt aan herkent, respecteer de ritmische bomenstructuur van het mooiste deel van de “groene loper”
(Bomenplan). En los een probleem op, wanneer je het goed kan doen.
Nog één ding
De afgelopen jaren staat het deel van de Plantage Middenlaan bij de kruising met de Kerklaan op z’n kop.
Op nummer 46 werd een gebouw afgebroken, op onorthodoxe wijze. Daarna werden er palen in de grond
gedraaid en een nieuw gebouw uit de grond gestampt. Op nummer 42 werd een oude slagerij omgebouwd
tot hotel; nieuwe fundering en een heftige renovatie.
De rijstrook is afgezet, wandel- en fietsverkeer wordt belemmerd, auto’s gaan over de trambaan en soms
kon ik mijn eigen huis nauwelijks uit. Men is onlangs op nummer 41A begonnen met de grondige renovatie
van het “Groote Museum Artis’, ook met veel gevolgen voor verkeer en de buurt. En over enige tijd wordt
begonnen met de sloop van het St. Jacob, honderd meter verderop, waarna de nieuwbouw start, die
ongetwijfeld ook niet geruisloos zal zijn.
We hebben de bouw van De Plantage nog maar net achter de rug. Grote projecten, die allemaal bijdragen
aan een mooiere buurt. Maar de werkzaamheden zijn slopend voor de bewoners; de koffiezaak op nummer
44 heeft het moeilijk omdat klanten weg blijven, en horen en zien vergaat je soms in je eigen huis. Het
verkeer is chaotisch, er is lawaai en smerigheid, en het duurt heel lang.
Het is buurtbewoners wel wat waard om het stof even te laten dalen hier, voor er nog veel meer overhoop |
wordt gehaald. Zeker als het houtje-touwtje oplossingen betreft, waar de buurt niets aan heeft. Ik wens u
veel wijsheid toe bij het nemen van deze beslissing, al denk ik dat die voor zich spreekt.
Met vriendelijke groet,
|
3
| Raadsadres | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 1896
Ingekomen onder BJ
Ingekomen op donderdag 7 november 2019
Behandeld op donderdag 7 november 2019
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van het lid Bloemberg-lssa inzake de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost
(lage temperatuurwarmte)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 1830).
Constaterende dat:
— de afspraken met Nuon gebaseerd zijn op technieken uit het jaar 2005;
— woningen tegenwoordig beter geïsoleerd kunnen worden waardoor technieken
met lage temperatuurwarmte duurzamer zijn dan stadswarmte;
— het de wens is van de gemeenteraad om technieken met lage temperatuurwarmte
toe te passen bij nieuwbouw.
Overwegende dat:
— het college binnenkort in overleg wil gaan over de concessie met Nuon teneinde
om op een andere manier dan zoals beschreven is in de concessie om te gaan
met de verdeling van warmte in de stad.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Vooralsnog, in de plannen voor de Jacob Geelbuurt Oost af te zien van het aansluiten
van woningen op stadswarmte en de wens van de gemeenteraad, het toepassen van
de lage temperatuurwarmte in de Jacob Geelbuurt Oost, te betrekken bij de
gesprekken die binnenkort met Nuon plaatsvinden over de lopende concessie inzake
de verdeling van warmte in de stad.
Het lid van de gemeenteraad
J.F. Bloemberg-lssa
1
| Motie | 1 | discard |
AB Beeldvormend
Aanvang 19:00
Datum 23-02-2016
Agenda:
1. Opening en vaststelling agenda
geplande start datum 23-02-2016
2. Mededelingen
geplande start datum 23-02-2016
3. Presentatie Rijkswaterstaat/IXAS over ontwikkelingen A9
geplande start datum 23-02-2016
4, Presentatie Toerisme in focusgebied Zuidoost
geplande start datum 23-02-2016
5. Presentatie ruimte en duurzaamheid: Koers 2025
geplande start datum 23-02-2016
| Agenda | 1 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 316
Publicatiedatum 4 april 2014
Ingekomen onder BA
Ingekomen op donderdag 13 maart 2014
Behandeld op donderdag 13 maart 2014
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer De Goede inzake de rapportage over maatschappelijk
relevante indicatoren van deelnemingen 2012 (meer vrouwen en mensen met een
bi-culturele achtergrond aan de top van de Amsterdamse deelnemingen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders inzake de rapportage over maatschappelijk relevante indicatoren van
deelnemingen 2012 en van het overzicht payrolling bij deelnemingen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 244);
Constaterende dat:
— inde raden van bestuur van de Amsterdamse deelnemingen nog geen 15% van
de bestuurders vrouw is;
— Nederland als twee na laatste staat op de lijst van landen met het percentage van
vrouwen in de top van het bedrijfsleven, net boven de Verenigde Arabische
Emiraten;
— ook het percentage mensen met een bi-culturele achtergrond sterk
ondervertegenwoordigd is in deze functies;
Overwegende dat:
— de ambitie van dit college is om een groter percentage vrouwen in de top van de
gemeentelijke organisatie en haar bedrijven en deelnemingen te hebben.
— ditop dit percentage op dit moment te laag is;
— in landen als Duitsland, Turkije of Botswana meer dan 30% van de bestuurders
van bedrijven een vrouw is en er landen zijn met nog veel hogere percentages
zoals Polen of China,
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 316 Moti
Datum _ 4 april 2014 otie
Spreekt uit dat:
— het onwenselijk is dat de huidige samenstelling van directies of raden van bestuur
van de Amsterdamse deelnemingen bij lange na niet een goede afspiegeling is
van de Amsterdamse samenleving;
— het wenselijk is om een groter percentage vrouwen en mensen met een bi-
culturele achtergrond in de directies en raden van bestuur van de deelnemingen
van de gemeente Amsterdam te hebben, waarbij het streven is dat deze
percentages een afspiegeling zijn van de Amsterdamse samenleving,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
aan deze ambitie vorm te geven door:
— het percentage mensen met een bi-culturele achtergond in de directies en raden
van bestuur van de deelnemingen van de gemeente Amsterdam zoveel als
mogelijk een afspiegeling te laten zijn de Amsterdamse samenleving;
— het percentage vrouwen op minimaal boven het niveau van Botswana te brengen.
Het lid van de gemeenteraad,
M. de Goede
2
| Motie | 2 | train |
amsterdam __w
Aj if
Factsheet
Woningvoorraad W Ko le
NEPA onihngvoorraa
Hoeveel huishoudens wonen er in de Metropool Regio Amsterdam?
milioen Het aantal huishoudens is in twee jaar tijd met ruim 20.000
4 1 8 ij toegenomen tot 1.186.000. In vier op de tien huishoudens
Ï huishoudens is de leeftijd van de bewoners 55 jaar of ouder.
En wat is hun inkomen?
De groep met lage inkomens neemt licht toe, mede
door de vergrijzing. Na het pensioen daalt van een
deel van de ouderen het inkomen.
lage inkomens middeninkomens hogere inkomens
tot en met £€38.035 €38.035 -£57.053 vanaf €57.053
deels een gevolg van de groeiende
economie. Toename hogere
laagste totaal van de middeninkomens _ hoge inkomens inkomens leidt tot prijsstijgingen
inkomens lage inkomens nemen af nemen toe op de woningmarkt.
nemen af neemt toe
Koop- en huurwoningen schuiven
van het midden naar het dure
2019 US mdk segment. Huishoudens met een
middeninkomen hebben hierdoor
Inkomensgroepen in de MRA, bruto jaarinkomens per huishouden, inclusief studenten minder keuze en krijgen te maken
met hoge woonlasten.
Hoe is de woningvoorraad verdeeld? ….
} bod in de vri 4 15 miljoen
et aanbod In de vrije sector groelt :
Je org I woningen
door nieuwbouw en liberalisering.
Door dat laatste vallen particuliere
huurwoningen na een stijging van de 9% sociale huur
huurprijs niet meer onder sociale huur corporaties
maar in de vrije sector. Ook zijn er 2017
weinig betaalbare koopwoningen. 8% sociale huur
Lage inkomens zijn hierdoor steeds particulier
meer afhankelijk van sociale 2019
huurwoningen van corporaties, maar
die komen weinig beschikbaar.
Voor het eerst is de omvang van de sociale huur. PvA > BTN
kleiner dan het aantal huishoudens dat hiervoor in
aanmerking komt. Met een laag inkomen is hiermee
de mogelijkheid op het vinden van een betaalbare 2017 2019
woning verder afgenomen. _
Het aandeel koopwoningen bleef gelijk.
Van de mensen die recent verhuisd ie sector
zijn ging een kwart naar een corporaties
particuliere vrije sector woning. Met en
. k d n met een 2019 Vrije sector
name woningzoekende particulier
midden- en hoger inkomen deden dit. 8% LZ
2017
Wat geven huishoudens uit aan wonen?
Huurders besteden een groot deel van hun inkomen aan wonen.
Vooral in de particuliere vrije sector liggen de huren hoog. Recent verhuisde huurders betalen in deze sector
gemiddeld €1290 aan kale huur per maand. Voor een kwart van deze huurders is dit 40 procent of meer van hun
inkomen.
Gemiddelde kale maandhuur Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen.
corporatie en particuliere sociale huur
recent
verhuisde
huurde huurde huurders recent verhuisde huurders
KK KRETA
2019 2019
Gemiddelde kale maandhuur Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen.
corporatie en particuliere vrije sector
huurders A recent verhuisde huurders B
recent
verhuisde
huurders huurders 2019 2019
€ 1111-R6 1248,-
Gemiddelde hypotheek Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen.
per maand (bruto)
kopers recent verhuisde kopers
2019 2019
Kopers besteden een kleiner deel van hun inkomen aan hun woning.
Toetreden tot de koopmarkt is door stijgende huizenprijzen moeilijker. Huishoudens die willen maar niet kunnen
kopen, wijken daarom uit naar vrije sector verhuur.
A ee k = rn ki arn Dn 3 Ì à es EE ze Te e : *
ke al ed he ke 1 í |! TE nt nn mmm men en
e En ee ak eh Ë 5 Pe ne = PI ae € g5 mn Md ij di '
Pa ng: en É me vn ee me Î
a ut Ee Ee Er TE mn Ee En Es ij
ie TE en ie, 5 zei er On Ee enn a |
Be er ie En ee eN ee
ed 7 ME EEE pn es Nen En en ee TA
ek % kad 8 ee, E al 5 ls es =N Ur 5 ® 1 en É _ a EN OH
Ii 4 ali en AS de
r SD i , EEn Emi S "} Ed Pl, en re b
rr Emmen EN Me nl,
1| Huishoudens- en woningontwikkelingen: de Metropoolregio Amsterdam groeit
Op 1 januari 2019 telt de Metropoolregio Amsterdam 1.186.000 huishoudens." De MRA groeit, in
de afgelopen twee jaar zijn er ruim 20.000 huishoudens bij gekomen (+1,8%). Deze groei was
Kk relatief het sterkst in de regio Almere/Lelystad (+3,4%; 4000 huishoudens), gevolgd door
Amstelland-Meerlanden (+2,2%; 3000 huishoudens). In absolute aantallen was de groei het sterkst
1,2 miljoen in Amsterdam (+1,7%; 8000 huishoudens).
huis- Op het niveau van de MRA is de samenstelling van de huishoudens redelijk stabiel. De verdeling
houdens van de huishoudens in huishoudenstypen (alleenwonenden, stellen, gezinnen) blijft redelijk gelijk.
Wel is het effect van de vergrijzing te zien, er komen minder huishoudens in de leeftijdsgroep 35-
54 jaar en meer in de leeftijdsgroep 55-74 jaar. Dit geldt in alle deelregio’s.
Binnen de deelregio’s zijn wel verschuivingen gaande. In de deelregio’s Almere/Lelystad,
Zaanstreek-Waterland en IJmond neemt het aandeel stellen (zowel met als zonder kinderen) af.
Het aandeel alleenwonenden en eenoudergezinnen neemt hier toe. Hier lijkt een verschuiving
gaande naar huishoudens met maximaal één potentiële kostwinner. Ook in Zuid-Kennemerland
en Gooi en Vechtstreek is er een lichte toename van het aandeel eenoudergezinnen, maar hier
gaat dit gepaard met een toename aan stellen met kinderen. Hier neemt dus het aandeel
gezinshuishoudens in het algemeen toe. Amsterdam is de enige deelregio waar het aandeel
eenoudergezinnen niet toeneemt, maar juist iets afneemt. Ook het aandeel alleenwonenden
neemt in Amsterdam iets af. In Amsterdam lijkt juist een verschuiving te zijn naar huishoudens
met twee potentiële kostwinners.
De woningvoorraad in de MRA is in de afgelopen twee jaar met 26.000 woningen toegenomen.”
Vooral in 2018 was de groei groot (+16.000). In de jaren daarvoor groeide de woningvoorraad met
ki ongeveer 10.000 woningen per jaar. De grootste groei vond in 2018 plaats in Amsterdam (+9000
woningen; +2,0%), gevolgd door Almere/Lelystad (+2000; +1,7%) en Amstelland-Meerlanden
1800; %).
+ 10.000 (1800; +1,2%)
woningen
er jaar Figuur 1 Verandering van de woningvoorraad in de MRA, 2012-2018
i J 20.000
15.000 mm overige toe- en afname
10.000 ma sloop
5.000 B nieuwbouw
—-toename
Oo
Bn
-5.000
2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
bron: CBS
| Deze paragraaf is gebaseerd op registratiecijfers, afkomstig van het CBS.
2 pe woningvoorraad is dus sterker gegroeid dan het aantal huishoudens. Maar niet alle woningen zijn bewoond, en het
komt ook voor dat meerdere huishoudens één woning bewonen. Het aantal woningen komt daarmee zelden overeen
met het aantal huishoudens in een deelregio.
1
2| Inkomensontwikkeling: groei hoge én lage inkomens
Het gaat al een aantal jaar goed met de economie en veel mensen hebben (weer) een baan. Ook
biedt de Metropoolregio Amsterdam een groeiend aanbod aan hoger betaald werk dat mensen
z Kk, aantrekt vanuit binnen- en buitenland.” Dit uit zich in een groeiende groep huishoudens met een
= hoog inkomen (groep 7). Tegelijkertijd blijft de groep huishoudens met een laag inkomen (groep
1-2) onverminderd groot (42%). Ten opzichte van 2017 is de groep lage inkomens ook iets
aids gegroeid (was 41%).* Daarbinnen is wel een verschuiving te zien. Vergeleken met twee jaar
ds geleden is de groep laagste inkomens (tot de huurtoeslaggrens, groep 1°) kleiner geworden en de
EEE) groep lage inkomens vanaf de huurtoeslaggrens (groep 2) is gegroeid. Het aandeel
middeninkomens neemt af (groep 3-5).
Figuur 2 Inkomensgroepen (bruto jaarinkomen per huishouden, incl. studenten) MRA, 2017-2019 (%)
Metropoolregio Amsterdam 2017 7 A12
2019 6 3 9
Zaanstreek-Waterland 2013 16 10
2017 8 5 14
2019 7 3 10
Almere 2013 15 12
Almere/Lelystad 2017 8 4 13
2019 6 4 10
Gooi en Vechtstreek 2013
2017 6 4 12
2019 6 49
Amstelland-Meerlanden 2013 14 10
2017 8 3 13
2019 5 3 9
Zuid-Kennemerland/lmond 2013 15 10
2017 7 A12
2019 6 3 10
Zuid Kennemerland 2019 6 3 9
IJmond 2019 6 A4 1
Amsterdam 2013 14 7
2017 6 A4 10
2019 6 3 7 %
0 20 40 60 80 100
lage inkomens laagste midden- lagere midden- midden- hogere hoogste
Lio) inkomens inkomens inkomens (€57.053 - inkomens
huurtoeslag- (€38.035 - (€42.436- (€47.544- €76.070) (vanaf
la €42.436) 2) €47.544) €57.053) €76.070)
1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825
2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd.
® Gemeente Amste rdam, Economische Zaken (2017). Economische verkenningen Metropoolregio Amsterdam 2019.
“poor afrondingsverschillen komt de optelling in de grafiek (23%+18%=41%) lager uit dan de werkelijke optelling
(23,18%+18,35%=41,53%, afgerond 42%).
® Voor de leesbaarheid zijn de inkomensgroepen voorzien van nummer 1 tot en met 7, waarnaar in de tekst regelmatig
verwezen wordt. In de legenda van figuur 2 is te zien welk nummer bij welke groep hoort.
2
Bij de groep ouderen vanaf 55 jaar is er een verschuiving te zien in de inkomensverdeling: het
aandeel lage inkomens vanaf de huurtoeslaggrens (groep 2) neemt toe en het aandeel
middeninkomens (met name groep 5) neemt af. Dit kan een gevolg zijn van de overgang van werk
naar pensioen die in sommige gevallen tot een inkomensdaling leidt.
Drie op de tien huishoudens hebben een inkomen van meer dan €76.070 (groep 7), een stijging
van 3 procentpunt ten opzichte van 2017. Deze toename komt deels door de instroom van rijkere
huishoudens, maar is ook te zien bij vooral jonge huishoudens die al langer in de MRA wonen. De
afname van huishoudens met een middeninkomen (groep 3-5) wordt vanuit twee kanten gevoed:
de inkomensafname bij oudere huishoudens van een middeninkomen naar een lager inkomen en
de inkomensgroei van jongere huishoudens van een middeninkomen naar een hoger inkomen.
In Amstelland-Meerlanden, Gooi en Vechtstreek en Zuid-Kennemerland liggen de inkomens het
hoogst. Ruim een derde heeft hier een huishoudinkomen in de hoogste categorie (vanaf €76.070,
groep 7). In Amsterdam en Gooi en Vechtstreek is deze hoogste inkomensgroep naar verhouding
het snelst gegroeid (+3 procentpunt). De groep met een laag inkomen (groep 1-2) is in Amsterdam
met 47% relatief groot, dit was ook in de voorgaande jaren zo. Amsterdam is de enige deelregio
waar deze groep kleiner wordt. In Amstelland-Meerlanden is deze groep ondanks een groei van 4
procentpunt nog steeds het kleinst (34%).
Figuur 3 laat het aandeel huishoudens met een inkomen tot de grens voor sociale huur (groep 1-2)
per wijk (en in een aantal gevallen per gemeente) zien. Dit aandeel lage inkomens ligt gemiddeld
op 42%, maar varieert tussen de wijken van 11% tot 80%. Lage inkomens zijn vooral sterk
vertegenwoordigd in delen van Amsterdam (Zuidoost, Nieuw-West en Noord), Zaanstad Zuidoost,
Haarlem (Slachthuiswijk, Europawijk en Meerwijk) en Purmerend Wheermolen. In Venserpolder,
overig Bijlmer Centrum en Slotermeer-Zuidwest gaat het om driekwart of meer van de
huishoudens.
Figuur 3 Huishoudens met bruto jaarinkomen inkomen tot €38.035, MRA, 2019 (%)
4 Ö l
dn >
L_@ W/ / qe
B OM Aen / ES Aer
Ks 1E Na JS Te c
| ef Í P TY 4 Af EZ Z
IAN d A8 à KD IN
{ 4 GN
AN SP ij p
E Wa 7 Miss kv
de hr EE 5 .
PANEL Ere
| GT
A 7 vd ns 5 A huishoudens met inkomen
/ AQ Ä Kr ft LS tot €38.035 (%)
Se À 5
Ps 5 ä
d b, el Ee] geen data
Dm  8 Ti Ë L_] tet 25%
: g) LE] 25%tot 35%
TE 35% tot 45%
B 45% tot 60%
EN 6e%en meer
3
Lage inkomens vaak alleenwonend, middeninkomens meer divers samengesteld
Om te beoordelen in welke mate de samenstelling van de woningvoorraad aansluit op de
samenstelling van de bevolking, is het belangrijk de omvang van verschillende inkomensgroepen
en huishoudenstypen in beeld te brengen. Een laag inkomen kan voor een
eenpersoonshuishouden volstaan om een passende woning te vinden, maar voor een groter
huishouden is dat lastiger. Ook verschillen de mogelijkheden van huishoudens per deelregio, door
verschillen in het aanbod als het gaat om de prijs en het soort woningen.
Huishoudens met een laag inkomen (tot de grens voor sociale huur van £38.035, groep 1-2) zijn
relatief vaak alleenwonend. Gemiddeld bestaan zes op de tien huishoudens met een laag inkomen
(groep 1-2) in de MRA uit één persoon en minder dan een kwart is een stel (15% zonder kinderen,
8% met kinderen). Middeninkomens (groep 3-5) zijn meer divers samengesteld, vier op de tien is
alleenwonend en ruim de helft is een stel (19% met kinderen, 33% zonder kinderen). In veel
deelregio’s ligt het aandeel alleenstaanden onder middeninkomens lager, maar Amsterdam haalt
het gemiddelde omhoog (zie figuur 4).
Eén op de zes huishoudens met een laag inkomen is alleenwonend en jonger dan 35 jaar. Voor hen
is de kans relatief groot dat zij door een groeiend inkomen en het vinden van een partner in de
toekomst opschuiven van een laag naar een middeninkomen. Vijf procent van de lage inkomens
betreft studenten, zij wonen vooral in Amsterdam en Amstelland-Meerlanden.
Figuur 4 Huishoudenssamenstelling, naar lage en middeninkomens, MRA, 2019 (%)
Metropoolregio Amsterdam ER mn DTDHÚT13 3 ml
Zaanstreek-Waterland WE NA 20 5 EN
S8 Almere/Lelystad BET Rn 14 19 Em
5 8 Gooî en Vechtstreek EE 16 3 ml
5 8 Amstelland-Meerlanden EED AR 15 15
Pe Zuid-Kennemerland ER eDTDTHT13 3 El
vond ME tT 14 KN
Amsterdam BME 4e 0 Mm
Metropoolregio Amsterdam BEE 204 29 9
23 Zaanstreek-Waterland BER 23 38 10
5 8 Almere/Lelystad 4 31 13
En Gooî en Vechtstreek 5 37 11
8 5 Amstelland-Meerlanden WEB A42 36 12
zg Zuid-Kennemerland MEM 5 30 9
mond 5 35 8
Amsterdam 5 17 7 EC
0 20 40 60 80 100
stelzonder stelzonder _eenouder-
wonend, wonend, kind,tot 35 kind, 35 gezin kinderen
tot 35 jaar, | tot 35 jaar, jaar jaar en
KD To (In): geen ouder
student
4
3| Ontwikkeling woningvoorraad: groei vrije sector huur
De samenstelling van de woningvoorraad verandert. In de vorige meting, van 2017, werd
Em geconstateerd dat de vrije sector huur toeneemt. Deze groei zet in 2019 door en bedraagt nu 14%.
Het merendeel van de vrije sector is in eigendom van particulieren (11%, zie figuur 5). In 2019 is
het percentage sociale huurwoningen lager dan in 2017 (sociaal van corporaties: 30% versus 31%
EES in 2017 en van particulieren 8% versus 9% in 2017).
huur, 14% De groei van de vrije sector huur van particulieren vindt in alle deelregio’s plaats. De groei is het
vrije sector sterkst in Amsterdam. In de meeste deelregio’s gaat het om een groei van één procentpunt. In
ales Amsterdam gaat het om vier procentpunten (van 11% naar 15%) en gaat deze gepaard met een
lichte afname in de koopsector. In de andere deelregio’s is dit niet het geval. Figuur 6 en 7 geven
per regio de onderverdeling weer van de koop- en huursector in klassen.
De verdeling van de sociale huur van corporaties over de MRA is niet gelijk (zie figuur 8).
Amsterdam heeft het hoogste aandeel sociale huur van corporaties (38%), met de hoogste
percentages in de stadsdelen Nieuw-West, Zuidoost, Noord en delen van Oost. De deelregio's
Zaanstreek-Waterland en IJmond volgen daarna met 30% en 31%. Ook daarbinnen zijn een aantal
wijken te vinden waar het aandeel hoog is, namelijk in Purmerend Wheermolen (55%) en in
Zaanstad Zuidoost Il (56%). In Zuid-Kennemerland, Gooi en Vechtstreek en Almere/Lelystad
Figuur 5 Woningvoorraad naar segmenten, MRA, 2017-2019 (%)°
Metropoolregio Amsterdam 2017 4
2019 3
Zaanstreek-Waterland 2013 EEn
2017 3
2019 3
Almere 2013 EN
Almere/Lelystad 2017 4
2019 3
Gooi en Vechtstreek 2017 4
2019 3
Amstelland-Meerlanden 2013 EN
2017 6
2019 5
Zuid-Kennemerland/\Jmond 2013 3
2017 4
2019 3
Zuid-Kennemerland 2019 3
IJmond 2019 4
Amsterdam 2013 NO En
2017 4
2019 3 %
0 20 40 60 80 100
sociale huur, vrije sector vrije sector koopwoning
corporatie huur, corp. huur, part.
Ô pe woningen met een sociale huurprijs worden onderscheiden van de vrije sectorhuurwoningen op basis van de huur die
huishoudens betalen. Een deel van de huurders in de vrije sector heeft een corporatiewoning met een sociaal contract,
maar door (inkomensafhankelijke) huurverhogingen kan de huur boven de sociale huurgrens (€720) uitstijgen.
5
ligt het aandeel sociale huur van corporaties gemiddeld op 24-25%. Binnen Zuid-Kennemerland
valt Haarlem op met de Europa-, Boerhaave- en Meerwijk (respectievelijk 47%, 50% en 68%). In
Amstelland-Meerlanden is het aandeel sociale huur het laagst (21%). Maar ook hier is een gebied
te vinden met een relatief hoog aandeel sociale huur: Uithoorn-Centrum-Thamerdal (48%).
Figuur 6 Huurwoningvoorraad naar klassen, MRA, 2019 (%)
0 20 40 60 80 100
tot €651 €720-£901 £€901-£1009 Ansjorr ASL
ARTAN meer
Figuur 7 Koopwoningvoorraad naar WOZ-klassen, MRA, 2019 (%)
0 20 40 60 80 100
€175.000- €195.000- €221.000- MA ROL0L0 €409.000 en
€195.000 €221.000 €279.000 €409.000 meer
6
Figuur 8 Sociale huur van corporaties (huur < €720), MRA, 2019 (%)
TE EN Ä
SL
: 3 Sval ) 9
Aij Dad ES :
Lif Pas Ns Ee
DSS Rf ben ed
TER Erdee
7 ú SN > woningvoorraad 2019
JL 9 % e) sociale huur corporatie
L È \& (T] tot 15%
Le - bn [ZT] 25% tot 25%
dt) EE 25% tot 35%
7 B 35% tot 4,5%
BEN 45% en meer
Woningdelen
Het delen van een woning met meerdere huishoudens komt in toenemende mate voor in de Metropoolregio
Amsterdam. In de enquête van 2019 is daarom hier meer over doorgevraagd, zodat deze woningdelers
onderscheiden kunnen worden van huishoudens die een woning niet delen.
In ongeveer 2% van de woningen komt woningdelen voor. Dit zijn deels formele woningdeelsituaties zoals
studentenhuisvesting met gedeelde voorzieningen, maar ook reguliere woningen die bewoond worden door
meerdere huishoudens. In Amsterdam komt woningdelen vaker voor: in ongeveer 4% van de woningen vindt
woningdelen plaats. Ook Almere/Lelystad valt op met 2%. In de andere deelregio’s ligt het aandeel op 1%. Het
gaat meestal om jonge mensen voor wie het woningdelen een tijdelijke intentie heeft. De helft van de
woningdelers is recent naar de woning toe verhuisd, vaak vanuit het ouderlijk huis of vanuit een andere
woningdeelsituatie. Velen zijn op zoek naar andere huisvesting: de helft geeft aan zeker binnen twee jaar te
willen verhuizen. De meeste woningdelers werken (79%). Ongeveer een kwart van de woningdelers is student.
Zij werken meestal ook naast hun studie.
Het inkomen van woningdelers is niet hoog, 64% heeft een inkomen lager dan €38.035. De gemiddelde huur
van een woningdeler ligt op €720 per maand. Dit komt vooral door een aantal vitschieters aan de bovenkant:
69% betaalt een huur lager dan dit gemiddelde.
7
Middeldure huurwoningen verschillen sterk in grootte
De categorie vrije sector huurwoningen bestaat deels vit middeldure en deels vit dure
huurwoningen. Van de totale woningvoorraad behoort 7% tot de middeldure huurwoningen met
ENA een huur tussen de €720 en €1009 per maand. Zes procent behoort tot de dure huurwoningen met
een huur van meer dan £1009 per maand.
EEn Ongeveer de helft van de middeldure huurwoningen is in eigendom van corporaties, de andere
segment helft wordt door particulieren verhuurd. Het gaat zowel om appartementen (60%) als om
huur eengezinswoningen (37%; 3% anders). Middeldure huurwoningen zijn vaak middelgrote woningen
tussen de 60 en 120 vierkante meter groot (72%). Middeldure huurwoningen van corporaties zijn
gemiddeld wat groter dan middeldure huurwoningen verhuurd door particulieren, maar dit loopt
niet sterk viteen (bij corporatiewoningen is 72% groter dan 80 vierkante meter, bij de particuliere
verhuurders is dit 62%). Groter zijn de verschillen tussen de deelregio's. In de duurdere deelregio's
Amsterdam, Gooi en Vechtstreek en Zuid-Kennemerland zijn middeldure huurwoningen relatief
klein. Ongeveer de helft van de middeldure huurwoningen in deze deelregio’s is kleiner dan 80
vierkante meter. In de deelregio's Zaanstreek-Waterland, Almere/Lelystad, Amstelland-
Meerlanden en IJmond hebben bewoners van middeldure huurwoningen vaak meer oppervlak tot
hun beschikking, de helft heeft een woning groter dan 100 vierkante meter.
Figuur 9 Middeldure huurwoningen (€720-£1009) naar oppervlakte (m®”), MRA, 2019 (%)
0 20 40 60 80 100
minder dan 60-80 100-120 (0
60 vierkante vierkante ILL II IN
meter meter Lal La KA 0)
meer
8
4| Vergelijking inkomens en woonsegmenten: ruimte voor lage inkomens
afgenomen
Figuur 10 geeft de inkomensverdeling weer van de huishoudens in de MRA én de segmentale
verdeling van de woningvoorraad. De groep huishoudens met een laag inkomen (groep 1-2) is iets
gegroeid ten opzichte van 2017 terwijl het aandeel woningen in de goedkope voorraad iets is
afgenomen. De mogelijkheden voor huishoudens met lage inkomens zijn daarmee afgenomen. Zij
kunnen enkel in de goedkopere woningvoorraad terecht en niet uitwijken naar een duurder
segment.
De groep huishoudens met een middeninkomen (groep 3-5) is afgenomen, en de voorraad die
bereikbaar is voor middeninkomens is ook iets gekrompen, maar minder sterk. Dit lijkt op een
kleine verruiming van de mogelijkheden, maar zij moeten concurreren met hogere inkomens
(groep 6-7). Het aandeel hoge inkomens (groep 6-7) is gegroeid en groter dan er woningen in het
duurdere segment aanwezig zijn. De toename van het aandeel hoge inkomens ging gepaard met
een groei van het duurste segment.
Figuur 10 Inkomensverdeling en segmentverdeling, MRA, 2017-2019 (%)
0 20 40 60 80 100
lage laagste lagere middeninko rey hoogste
Tae laul La middeninko middeninko mens [lalola lk [lalola lk
inkomen tot mens mens (€47.544- (€57.053- (vanaf
huurtoeslag (€38.035- (£42.436- €57.053) €76.070) €76.070)
Filed) €42.436) 2) €47.544)
huur tot koop huur €720- huur€901- nut al TU ale
cj €1/5.000- £901-koop £€1009- KOS fo ETRA NNS
Men €195.000 €195.000- koop IS sereen al-iclg
SeEme €221.000 €221.000- Koo dan
€279.000 €279.000- €409.000
€409.000
groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7
1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825
2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd.
9
5| Recent betrokken woningen: grote rol voor particuliere huur
Voor woningzoekenden is niet zozeer de totale woningvoorraad van belang, maar de voorraad die
Eu! vrijkomt of nieuw op de markt komt. In deze paragraaf wordt in beeld gebracht welke woningen
recent zijn betrokken (woonduur van het huishouden maximaal 2,5 jaar). Dit geeft inzicht in het
beschikbare aanbod.
EM Hoewel de vrije sector huur van particulieren in de woningvoorraad met 10% nog een relatief klein
sector van segment is, is dit wel het segment dat veel beschikbaar komt. Een kwart van de recent verhuisde
PE huishoudens heeft een particuliere huurwoning in de vrije sector betrokken. De doorloop in dit
deel van de woningvoorraad is vrij hoog, huishoudens wonen er vaak maar kort. Ook bestond de
nieuwbouw in de afgelopen periode voor een relatief groot deel uit vrije sector huurwoningen. De
koopsector en de sociale huursector van corporaties zijn juist ondervertegenwoordigd bij de recent
verhuisden. In de totale voorraad is 48% een koopwoning en slechts 36% van de recent verhuisde
huishoudens betrok een koopwoning. Wanneer huishoudens een koopwoning betrekken is dit
vaak voor langere tijd, deze woningen komen daarmee minder vaak vrij. Bij de sociale voorraad
van de corporaties is de verhouding 30% om 24%.
In alle deelregio’s geldt dat de vrije sector huur van particulieren een relatief belangrijk segment is
voor recent verhuisde huishoudens ten opzichte van de totale voorraad. Omgekeerd geldt ook dat
de koopsector in alle deelregio’s minder vaak vrij komt voor nieuwe bewoning. Bij de sociale huur
van corporaties zijn opvallende verschillen tussen de deelregio’s. In de regio IJmond is dit segment
juist relatief vaak recent betrokken (35% bij een aandeel van 31% in de totale voorraad), in
Amstelland-Meerlanden is de verhouding gelijk (21-22%), en in Zaanstreek-Waterland loopt deze
niet sterk uiteen (28% om 30% in de totale voorraad). In Almere/Lelystad, Gooi en Vechtstreek en
Figuur 11 Recent betrokken woningen en totale woningvoorraad naar segment, MRA, 2019 (%)
Metropoolregio Amsterdam - totaal 3
recent betrokken 4
Zaanstreek-Waterland - totaal 3
recent betrokken 4
Almere/Lelystad - totaal 3
recent betrokken 3
Gooi en Vechtstreek - totaal 3
recent betrokken 5
Amstelland-Meerlanden - totaal 5
recent betrokken 7
Zuid-Kennemerland - totaal 3
recent betrokken 4
IJmond - totaal 4
recent betrokken 6
Amsterdam - totaal 3
recent betrokken 4 %
0 20 40 60 80 100
elo DIT VICE etl vrije sector koopwoning
corporatie huur, corp. _ BaieeElgë
10
Zuid-Kennemerland komt dit segment naar verhouding wel wat minder vaak vrij (20%-22%, bij
een aandeel van 24-25% in de totale woningvoorraad). Nergens is het verschil zo groot als in
Amsterdam: 38% van de woningvoorraad is hier een sociale huurwoning van een corporatie, maar
slechts 26% van de recent verhuisde huishoudens heeft een sociale huurwoning van een corporatie
betrokken. Hoewel Amsterdam een grote sociale huurvoorraad heeft van corporaties, komen deze
woningen relatief weinig beschikbaar voor woningzoekenden.
De sociale huur van particulieren is een klein segment, dat wel relatief vaak recent betrokken is
(11% versus 8% van de voorraad). Deze recent betrokken sociale huurwoningen verhuurd door
particulieren zijn vaak studio's, gericht op jongeren en studenten. Een groot deel van deze recent
betrokken woningen (43%) is kleiner dan 40 vierkante meter.
Aankoopprijzen woningen verschillen sterk tussen deelregio’s
In de meeste deelregio’s is het koopsegment het grootste segment voor recent verhuisde
huishoudens. De prijzen van recent betrokken koopwoningen verschillen sterk tussen de
deelregio’s. Woningen onder de €175.000, bereikbaar voor lage inkomens tot €38.035, zijn weinig
betrokken in de MRA. Negen procent van de recent verhuisden (woonduur maximaal 2,5 jaar)
heeft minder dan €175.000 betaald voor de woning. Een derde van de recent verhuisden die een
koopwoning hebben betrokken, betaalde tussen de €175.000 en €279.000. Dit segment is
bereikbaar voor middeninkomens (€38.035 - €57.053). Met name in Zaanstreek-Waterland,
Almere/Lelystad en IJmond bestond het recent betrokken aanbod uit dit middeldure segment. In
Almere/Lelystad betrokken huishoudens relatief grote woningen in dit middeldure segment, de
helft was meer dan 120 vierkante meter groot. In IJmond en Zaanstreek-Waterland waren de
woningen kleiner. Hier was het recent betrokken middeldure segment vaak tussen de 80 en 120
vierkante meter.
De deelregio's Gooi en Vechtstreek, Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland en Amsterdam
zijn duidelijk duurder. De meeste recent verhuisden betaalden meer dan €279.000 voor hun
woning.
Figuur 12 Aankoopprijzen recent betrokken koopwoningen, MRA, 2019 (%)
Metropoolregio Amsterdam _9
Zaanstreek-Waterland 24
Almere/telystad 15
Gooî en Vechtstreek 1
Amstelland-Meerlanden 430 En
Zuid-Kennemerland _ 8
Umond 17
Amsterdam 5 %
0 20 40 60 80 100
€175.000 €409.000 SI
11
6| Bewoning huurwoningvoorraad: lage inkomens in sociale huur, hoge inkomens
in vrije sector
In deze paragraaf wordt gekeken welke inkomensgroepen de huurwoningvoorraad bewonen.
Hierbij wordt ingezoomd op de sociale huur van corporaties en particulieren en het vrije sector
huursegment.
Sociale huurwoningen van corporaties in toenemende mate bewoond door lage inkomens
De doelgroep van sociale huurwoningen van corporaties zijn huishoudens met een inkomen tot
€38.035 (groep 1-2). Tweeëntachtig procent van de huurders van sociale corporatie huurwoningen
= k heeft een inkomen tot €38.035 in de MRA (figuur 13). In 2017 had 79% van de huurders in dit
Ss segment een inkomen tot €38.035. Het sociale corporatiebezit wordt dus steeds doelmatiger
bewoond. De instroom in de sociale huursector van corporaties bestaat sterker dan voorheen uit
PVEN de laagste inkomens tot de huurtoeslaggrens (groep 1). Dit wordt veroorzaakt door het passend
EVOA toewijzen en de relatief grote instroom vanaf 2015 vanuit zorgdoelgroepen (extramuralisering) en
statushouders.”
Huishoudens met een inkomen tussen £38.035 en €42.346 (groep 3) hebben door een tijdelijke
verruiming van de doelgroep ook toegang tot een deel van de sociale huurvoorraad van
corporaties? Vijf procent van de huurders van sociale huurwoningen van corporaties heeft een
inkomen in deze klasse. In totaal heeft 13% van de huishoudens in sociale corporatie
huurwoningen een inkomen boven de €42.436 (groep 4-7) en woont daarmee goedkoop scheef. In
2017 ging het om 14%.
Hoe de sociale huur van corporaties wordt bewoond, loopt weinig viteen tussen de deelregio's.
Het aandeel lage inkomens (tot £38.035, groep 1-2) varieert van 75% in IJmond tot 87% in
Almere/Lelystad. In alle deelregio's zien we in dit segment dat het aandeel huurders met een
inkomen tot £€38.035 licht is toegenomen en dat de voorraad dus doelmatiger wordt bewoond.
Het percentage midden- en hoge inkomens (groep 4-7) in sociale huur ligt in de deelregio’s tussen
de 10%-18%. In IJmond is het aandeel midden- en hoge inkomens in sociale huur het hoogst.
Minder lage inkomens in sociale huurwoningen van particulieren dan van corporaties
De sociale huurwoningen in de particuliere sector in de MRA worden minder vaak door de
doelgroep bewoond dan de sociale huurwoningen van corporaties (figuur 13). Van de huurders van
= k particuliere sociale huurwoningen heeft 73% een inkomen tot €38.035 (groep 1-2). Dat is
se nagenoeg gelijk aan 2017 (72%). In vergelijking met het sociale corporatiesegment hebben
huurders in particuliere sociale huurwoningen minder vaak een inkomen tot de huurtoeslaggrens
PEPE (groep 1). Dit aandeel is in 2019 verder afgenomen naar 43%. In totaal heeft 20% van de huurders
Ee in de particuliere sociale huurwoningen een midden- of hoger inkomen (groep 4-7; 2017: 21%).
7 Zorgdoelgroepen als ouderen en mensen met psychische problematiek komen sinds 2015 enkel in aanmerking voor
intramurale zorg als de zorgbehoefte zeer groot is. Een deel van de mensen die eerst intramuraal woonden, zijn
zelfstandig gaan wonen, vaak in een corporatiewoning. Daarnaast heeft iedere gemeenten een taakstelling om
statushouders te huisvesten. Ook dat gebeurt voornamelijk in de corporatiesector.
9 Van de vrijgekomen gereguleerde huurwoningen moet 90% worden toegewezen aan huishoudens tot €38.035, maar tot
en met 2020 geldt deze inkomensgrens maar voor 80% van de vrijgekomen woningen. Tien procent mag toegewezen
worden aan huishoudens met een inkomen tussen de €38.035en €42.436. De overige 10% mag, net als voorheen, door
woningcorporaties vrij worden toegewezen.
12
Figuur 13 Inkomensgroepen in sociale huurwoningen, naar corporatie en particulier, MRA, 2013-2019 (%)°
corporatiesector
Metropoolregio Amsterdam 2017 7 36
2019 5 25
Zaanstreek-Waterland 2013 16 05
2017 8 36
2019 6 24 0E
Almere 2013 10 04 EM
Almere/Lelystad 2017 7 314
201 22 21 6
Gooi en Vechtstreek 2017 8 37
2019 7 44E
Amstelland-Meerlanden 2013 4 07
2017 8 3 6
2019 7 3 5
Zuid-Kennemerland/lJmond 2013 15 07
2017 8 47
2019 6 3 6
Zuid-Kennemerland 2019 6 217
IJmond 2019 7 A6
Amsterdam 2013 12 05
2017 6 3 5
2019 5 214 %
0 20 40 60 80 100
particuliere sector
Metropoolregio Amsterdam 2017 7 31 8
2019 7 3 5 %
0 20 40 60 80 100
lage inkomens laagste lagere midden- hogere hoogste
tot midden- midden- inkomens inkomens inkomens
huurtoeslag inkomens inkomens (€47.544- (€57.053- (vanaf
Ed) (€38.035 - (€42.436- €57.053) €76.070) €76.070)
€42.436) 2) €47.544)
1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825
2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd.
° In veel deelregio’s komt de particuliere sociale huursector weinig voor. Vanwege de kleine responsaantallen is dit
niet naar deelregio uitgesplitst.
13
Vrije sector huur in meerderheid bewoond door hoge inkomens
Onder het vrije sector segment vallen huurwoningen met een huur boven de €720. Binnen de vrije
E44 sector is er een onderscheid te maken naar middeldure huurwoningen (£720-£1009) en dure
5 k huurwoningen (> €1009).
ze In de totale vrije sector is de groep middeninkomens (groep 5) tussen 2017 en 2019 afgenomen
van 16% naar 12% (figuur 14). Tegelijkertijd is het aandeel hoge inkomens (groep 6-7) in de vrije
ld sector gestegen met zes procentpunt naar 55%. De bewoning van de vrije sector door huurders
€57.053: met een inkomen dat past bij een sociale huurwoning (groep 1-2) is niet veel gewijzigd en komt in
a 2019 uit op 22%. Deze groep woont in feite te duur. Verhuurders in de vrije sector stellen vaak
minimale inkomenseisen aan nieuwe huurders. Maar door inkomensachteruitgang na verhuring
kan het voorkomen dat huishoudens met een lager inkomen in de vrije sector huren. Zij hebben te
maken met hoge woonlasten.
Binnen de vrije sector verschilt de bewoning van het middeldure en het dure segment. De dure
huurwoningen worden steeds meer bewoond door huurders met hoge inkomens (groep 6-7: 73%).
De middeninkomens in de dure huur zijn in aandeel ongeveer gelijk gebleven (10%). In de dure
huur woont 11% duur scheef (groep 1-2).
Het middeldure huursegment is diverser qua samenstelling van inkomensgroepen. Het aandeel
hoge inkomens (groep 6-7) is hier kleiner maar eveneens gestegen (van 34% naar 39%). De groep
middeninkomens is geslonken met 5 procentpunt naar 15%. In de middeldure huur woont 32%
duur scheef (groep 1-2). In 2017 ging het om 30%. Op dit punt laat de middeldure huur in de
corporatiesector en die in particuliere sector een verschillende ontwikkeling zien. In de
corporatiesector is het aandeel dat duur scheef woont in de middeldure huur afgenomen naar
27%. In de particuliere sector is juist sprake van een toename en woont 34% in 2019 duur scheef.
In hoeverre de middeldure huurvoorraad wordt bewoond door huishoudens met een inkomen tot
€38.035 (groep 1-2) verschilt tussen de deelregio's. In Amstelland-Meerlanden is dit aandeel met
25% het laagst en in Gooi en Vechtstreek het hoogst (41%).
14
Figuur 14 Inkomensgroepen in vrije sector huur, naar middeldure huur (€720-€1009) en dure huur (€1009 en
hoger), MRA, 2017-2019 (%)
vrije sector totaal 2017 8 5 16
2019 8 4 12
dure huur 2017 5 4 MU
2019 EN 7 5 2 10
middeldure huur 2017 u 5 20
00 KEM 2 1 5 5 Mn
0 20 40 60 80 100
middeldure huur (€720-€1009)
corporatie 2017 EN : 21
010 MENEN os OE
particulier 2017 NN:
010 ERS Os EN
0 20 40 60 80 100
lage inkomens laagste lagere midden- hogere hoogste
Lio) midden- midden- inkomens inkomens inkomens
huurtoeslag inkomens inkomens (€47.544- (€57.053- (vanaf
ied) (€38.053- (€42.436- €57.053) €76.070) €76.070)
€42.436) 2) €47.544)
1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825
2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd.
15
7| Woonsegmenten per inkomensgroep: 81% laagste inkomens huurt sociaal
In de voorgaande paragraaf werd gekeken hoe de huurvoorraad bewoond wordt, in deze
paragraaf is het perspectief omgekeerd: hoe wonen de verschillende inkomensgroepen?
=S Kk Van de huishoudens met een inkomen tot de huurtoeslaggrens (groep 1) woont 67% in 2019 in
=S een sociale huurwoning van een corporatie en 14% in een particulier verhuurde sociale
huurwoning, in totaal 81%. In 2017 lag het aandeel sociale corporatiewoningen 1 procentpunt
EE lager. Verder is het beeld in deze inkomensgroep onveranderd ten opzichte van twee jaar geleden.
GVL Huishoudens met een inkomen tussen de huurtoeslaggrens en €38.035 (groep 2) wonen in 39%
dh van de gevallen in een sociale corporatiewoning, eveneens een groei van 1 procentpunt. Daarmee
is het aandeel van de laagste twee inkomensgroepen dat sociaal huurt bij een corporatie licht
toegenomen ten opzichte van 2017.
Huishoudens met een laag middeninkomen (groep 3) huren minder vaak in de sociale sector van
corporaties dan twee jaar geleden. Het gaat om bijna een kwart in 2019, een daling van vier
procentpunt. Het aandeel huishoudens in deze inkomensklasse dat particulier sociaal huurt, blijft
gelijk. In hogere inkomensklassen neemt het aandeel huishoudens in een sociale corporatiewoning
niet af.
In alle inkomensklassen huren meer huishoudens in de vrije sector bij een particuliere verhuurder
dan twee jaar geleden. Vooral midden- en hogere inkomens huren vaker in dit segment, maar de
groei is ook terug te zien bij huishoudens met een inkomen tussen de huurtoeslaggrens en de
grens voor sociale huur (groep 2).
Figuur 15 Woonsegmenten per inkomensgroep, MRA, 2017-2019 (%)
lage inkomens tot huurtoeslaggrens (1) 2017 66 | 14 2E
2019 x
inkomens vanaf hts-groep t/m €£38.035 (2) 2017 12 4
laagste middeninkomens (3) 2017 8 3
2019 8 5
zoo EN
0 20 40 60 80 100
huur koop
sociale huur, sociale huur, vrije sector vrije sector bruto hypo- bruto hypo-
corporatie particulier huur, ag theeklastentot _ theeklasten van
corporatie particulier AE Aal
16
Bij de hoge inkomens (groep 6-7) is het aandeel dat in een koopwoning woont iets afgenomen.
Daarbinnen is er een verschuiving te zien: het aandeel in het hoogste segment (bruto
hypotheeklasten van €644 en meer) is afgenomen en het segment daaronder (bruto
hypotheeklasten tot £644) neemt toe. Dit komt mede doordat de woonlasten van huiseigenaren
afnemen door de lage rentestand en het (gedeeltelijk) aflossen van de hypotheek.
Recent verhuisden huren vaker in particuliere sector
Dat lage inkomens in ttenemende mate in de sociale huur wonen, is ook terug te zien bij de recent
verhuisde huishoudens met een laag inkomen. Terwijl gemiddeld 81% van de laagste inkomens
S Kk (groep 1) sociaal huurt, is dit voor de recent verhuisde laagste inkomens 86%. Een relatief groot
id . … er: 0
deel hiervan huurt bij een particulier (22%).
nn In de woonsituatie van recent verhuisde huishoudens is de opmars van particuliere verhuur in
CALS . …. . . .
nn a zowel de sociale als de vrije sector terug te zien. Recent verhuisde lagere inkomens (groep 1-3)
vernuIsd: . . . . . . . .
AT wonen vaker in een particuliere sociale huurwoning dan het totaal aan huishoudens in die groepen.
fo NUU . . ee. . .
EE Hogere inkomens betrekken dit segment weinig, ook als gevolg van de inkomensregels in het
sOClaa . . . . .
sociale huursegment. Recent verhuisde huishoudens met een midden- en hoger inkomen (groep
3-7) hebben relatief vaak een particuliere vrije sectorhuurwoning betrokken.
Particuliere vrije sectorverhuur is vooral voor woningzoekenden met een middeninkomen en een
hogere middeninkomen belangrijk. Van de verhuisde huishoudens met het laagste
middeninkomen (groep 3), een middeninkomen (groep 5), hoger inkomen (groep 6) en hoogste
inkomen (groep 7) betrok ruim een derde een woning in dit segment. Maar ook lagere inkomens
die recent verhuisd zijn, komen relatief vaak in het vrije sectorhuursegment terecht.
Figuur 16 Woonsegmenten per inkomensgroep, alle huishoudens en recent verhuisden (minder dan 2,5 jaar
geleden verhuisd), MRA, 2019 (%)
lage inkomens tot huurtoeslaggrens (1) totaal 14
inkomens vanaf hts-groep t/m €38.035 (2) totaal 12 EEN
laagste middeninkomens (3) totaal 8 5
verhuisd 27
verhuisd 15
gere nmens (6) vos EN
verhuisd Jo 4 SE
0 20 40 60 80 100
huur koop
sociale huur, sociale huur, Viiederdatigs vrije sector huur, bruto hypo- bruto hypo-
corporatie particulier corporatie particulier theeklastentot theeklasten van
AE AI
17
8] Hvur- en hypotheeklasten: hoge woonlasten in de vrije sectorhuur
In deze laatste paragraaf wordt ingegaan op de huur- of de hypotheeklasten die huishoudens
betalen en hoe die zich verhouden tot hun inkomen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe
huishoudens hun woonlasten ervaren.
Huren verschillen sterk naar segment en deelregio
Gemiddeld betalen huurders in de MRA €680 aan kale huur per maand (figuur 17). In 2017 ging het
om een maandbedrag van €632. In het sociale huursegment ligt de gemiddelde maandhuur bij
corporatiewoningen wat hoger dan bij particuliere woningen (€538 versus €511). Deze
corporatiewoningen hebben gemiddeld genomen echter wel een groter oppervlak. In de vrije
sector verschillen de huren per woningsegment veel sterker van elkaar. De gemiddelde kale
maandhuur van een vrije sector corporatiewoning bedraagt €910, terwijl huurders van particuliere
vrije sectorwoningen gemiddeld € 1183 aan kale maandhuur betalen. In het particuliere vrije
sectorsegment zijn de regionale verschillen het grootst: de gemiddelde kale maandhuren lopen
uiteen van €915 in Zaanstreek-Waterland tot €1285 in Amsterdam.
Recent (korter dan 2,5 jaar geleden) verhuisde huurders betalen gemiddeld een hogere kale
maandhuur dan zittende huurders. Bij sociale huurders is dit verschil relatief gering; bij
corporatiewoningen gaat het om €6 en bij particuliere woningen om €16. Recent verhuisden in
vrije sector woningen van corporaties betalen echter €126 meer dan zittende huurders. Bij
particuliere vrije sectorwoningen is het verschil nog groter, hier betalen recent verhuisden
gemiddeld €223 meer aan kale maandhuur dan zittende huurders in dit segment. De gemiddelde
kale maandhuur van recent verhuisden in de particuliere vrije sector komt neer op €1290 en bij de
corporatie vrije sector op €1005.
Figuur 17 Gemiddelde huur naar huursegment, MRA, 2017-2019 (%)
sociale huur, corporatie sociale huur, particulier
» 2017
m 2019
recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal
vrije sector, corporatie vrije sector, particulier gemiddelde huur, totaal
Le
IE
dvn :
kink EE
recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal
18
Hoge huurquotes in de particuliere vrije sector.
Huurders in de MRA zijn, na aftrek van de huurtoeslag, gemiddeld 29% van hun inkomen kwijt aan
SE EN huur. In 2017 bedroeg de huurguote eveneens 29%. De huurguote is het laagst in IJmond (26%). In
de overige deelregio's ligt de huurguote tussen de 28-30%. In Zaanstreek-Waterland en Gooi en
Vechtstreek is de huurquote tussen 2017 en 2019 een procentpunt gedaald naar 28%. In de andere
ETEN deelregio’s is het beeld stabiel.
DY Per huursegment verschilt de huurquote, deze loopt viteen van 27% in de sociale huursector tot
33% in particuliere vrije sector (zie figuur 18). Tussen 2017 en 2019 zijn de huurquotes in de
verschillende huursegmenten niet veel veranderd.
Bij recent verhuisde huurders in de MRA is de huurguote hoger dan de gemiddelde huurguote van
alle huurders (31% versus 29%). In alle deelregio's zien we dit verschil. Het verschil is het grootst in
Amsterdam, daar ligt de huurquote van recent verhuisden 4 procentpunt boven het gemiddelde in
Amsterdam.
In alle huursegmenten besteden recent verhuisden verhoudingsgewijs een groter deel van hun
inkomen aan huur dan de zittende huurders. Recent verhuisden in de particuliere vrije sector
hebben de hoogste huurguote (34%). De huurquote voor recent verhuisden naar sociale
huurwoningen en vrije sectorhuurwoningen van corporaties is licht gedaald. In het particuliere
segment neemt deze voor beide groepen juist toe.
Veertien procent van de huurders heeft te maken met een zeer hoge huurquote van 40% of meer.
Bij recent verhuisden heeft 20% een huurguote van 40% of meer. Bij de recent verhuisden in de
particuliere vrije huursector, die gemiddeld een huurguote van 34% hebben, ligt het aandeel met
een huurquote van 40% of meer op 26%.
Figuur 18 Gemiddelde huurquote naar huursegment, MRA, 2017-2019
sociale huur, corporatie sociale huur, particulier
e 2017
EN m 2019
|
recent totaal recent verhuisd totaal
verhuisd
vrije sector, corporatie vrije sector, particulier huurquote, totaal
Er ee]
| |
recent totaal recent verhuisd totaal recent totaal
verhuisd verhuisd
19
Hypotheek en hypotheekquote gedaald
Woningeigenaren in de MRA betalen per maand gemiddeld €755 aan hypotheek (bruto). In 2017
Se A lag dit bedrag op €771. In Zaanstreek-Waterland zijn de gemiddelde hypotheeklasten met €633
het laagst en in Amsterdam met €866 het hoogst. Recent verhuisden die een koopwoning hebben
betrokken in de MRA, betalen gemiddeld €1045 aan hypotheeklasten per maand (bruto).
pore In de MRA besteden woningeigenaren gemiddeld 17% van hun inkomen aan de hypotheek. De
kde hypotheekquote in de MRA is ten opzichte van 2017 licht gedaald, toen besteedden huishoudens
gemiddeld 18% van hun inkomen aan de hypotheek (zie figuur 19).
De hypotheekquote varieert enigszins tussen de deelregio’s en ligt tussen de 16-18%. In alle
deelregio’s is de hypotheekquote in vergelijking met 2017 licht gedaald, met 1 procentpunt.
Recent verhuisde kopers hebben een hogere hypotheekquote dan zittende kopers. De
hypotheekquote van recent verhuisde kopers is 21%, dat is gelijk aan 2017.
Figuur 19 Gemiddelde hypotheekquote, MRA, 2017-2019 (%)
hypotheekquote
2017
m 2019
hl
‘Ii
recent totaal
verhuisd
20
Eén op de vijf huishoudens geeft een rapportcijfer 5 of lager aan de betaalbaarheid van de woning
Gemiddeld geven inwoners van de MRA een 7,1 voor de betaalbaarheid van hun woning. ° In 2017
was dit eveneens een 7,1. Huurders vinden hun woonlasten moeilijker te betalen dan bewoners
= k van een koopwoning (6,1 versus 8,2). Dit heeft vooral met het verschil in inkomen te maken:
sss hogere inkomens hebben in het algemeen minder moeite om hun woning te betalen dan lage
inkomens. In het sociale segment hebben huurders van corporatiewoning meer moeite met de
betaalbaar- betaalbaarheid van hun woning dan huurders in particuliere woningen (6,0 versus 6,6). Bij de vrije
Er KI sector is dit verschil wat kleiner. Huurders van corporatiewoningen in de vrije sector beoordelen de
ft Â
betaalbaarheid van de woning gemiddeld met een 6,0 en huurders van particuliere vrije
sectorwoningen geven gemiddeld een 6,2. Recent verhuisden beoordelen de betaalbaarheid van
de woning gemiddeld met een 6,8 terwijl niet-verhuisde bewoners gemiddeld een 7,2 geven.
De gebieden waar bewoners het meest negatief zijn over de betaalbaarheid van de woonlasten
zijn delen van Nieuw-West, Noord en Zuidoost in Amsterdam. Ook in Haarlem-Zuidoost,
Zaanstad-Zuidoost en delen van Purmerend vallen op. In de rijkere delen van de MRA
(bijvoorbeeld Bloemendaal, Heemstede, delen van Gooi en Vechtstreek) hebben huishoudens het
minst moeite met de betaalbaarheid van de huur/hypotheek. Maar ook Lelystad, delen van
Purmerend en Heemskerk vallen op.
Figuur 20 Oordeel betaalbaarheid huur/hypotheek woning, MRA, 2019
Rapportcijfer (L=moeilijk betaalbaar, 10= makkelijk betaalbaar)
m 2 L D FL) S Ze EC
ne 8 X À I/ }
E 5
Eid 2 ie) / R
Ok dT ( RAF
UN
GN 8 8
A EO : =
9) _…G \\ Ne
La | CRL R$ ged /
f 29) an PE (Er & .
LI ke Ge
er RN LÀ BERN / DN s/ ,
kf TY de EVE Sl
S BE AN A
CS fe
75 N Et AE betaalbaarheid
Se À U ED) / d 7 oordeel betaalbaarheid huur/hypotheek
is Bn B eo en lager
4 AN El 6,0 tot 6,5
Nn El 6,5 tot 7,0
Zj Lj 7otot7,5
EZ 7,5 tot 8,0
B 8,0 tot 8,5
Eén op de vijf huishoudens (21%) geeft een 5 of lager aan de betaalbaarheid van de woning. Onder
huurders is dit aandeel flink hoger: 35%. Bij kopers spelen betaalbaarheidsproblemen veel minder
(6%). Huurders met een huurguote van 40% of meer geven in ruim de helft (56%) van de gevallen
aan de huur moeilijk te kunnen betalen (rapportcijfer 5 of lager).
1 Het gaat om een rapportcijfer tussen de 1 en 10, waarbij een 1 staat voor moeilijk betaalbaar en een 10 voor makkelijk
betaalbaar.
21
22
Bijlage| Onderzoeksverantwoording Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2019
Het onderzoek ‘Wonen in de Metropoolregio Amsterdam’ (WiMRA) 2019 geeft de ontwikkelingen
op de woningmarkt weer in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en gaat in op de positie van de
verschillende regio's daarbinnen.
De MRA is een samenwerkingsverband van 32 gemeenten, twee provincies (Noord-Holland en
Flevoland) en de Vervoerregio. Er wordt al veel langer regionaal samengewerkt, maar sinds 1
januari 2017 is de samenwerking in de MRA formeel van start gegaan. Naast de MRA Agenda die
acties bevat op het gebied van Ruimte, Economie en Bereikbaarheid, is er een jaarprogramma
Bouwen en Wonen MRA. Het WiMRA is hier onderdeel van.
Gezamenlijk onderzoek en kennisdeling is één van de pijlers onder de samenwerking op het
gebied van bouwen en wonen in de MRA. Het WiMRA is een belangrijke bron voor regionaal
inzicht in de werking van en samenhang op de woningmarkt en voor het gesprek over de
woningbouwopgave en de betaalbaarheid van het wonen. Het WiMRA wordt uitgevoerd in
opdracht van de Metropoolregio Amsterdam en de corporaties vertegenwoordigd in de MRA,
waaronder leden van het Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad (PWNR).
Figuur B.1 Regio-indeling Metropoolregio Amsterdam
Zaanstreek-Waterland
» 4
IJmond Beverwijk 7
Velsen se
Zuid-Kennemerland
Amsterdam En
Amstelland-Meerlanden zy
Gooî en Vechtstreek DD er endeceek
23
Het onderzoek
Het onderzoek “Wonen in de Metropoolregio Amsterdam” (WiMRA) bestaat uit een grootschalige
enquête waaraan in totaal bijna 50.000 respondenten uit de MRA hun medewerking hebben
verleend. Huishoudens zijn bevraagd over hun huidige en vorige woonsituatie, hun woonlasten en
woonwensen. Tenzij anders vermeld, is de bron voor de cijfers, figuren en tabellen in de fact
sheets de enquête Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2019.
Daarnaast bevat het onderzoek een verhuizingenbestand, opgebouwd vit registratiedata (CBS).
Dit bestand bevat gegevens over alle verhuizingen in de regio Amsterdam in de periode
2017/2018, aangevuld met kenmerken (huishoudsamenstelling, leeftijd, inkomen, opleiding, etc.)
van alle huishoudens. De verhuisdynamiek uit de fact sheet ‘woonwensen en recent verhuisden’ is
hierop gebaseerd.
Het onderzoek is een vervolg op het onderzoek ‘Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2017’.
Sinds 2013 wordt dit onderzoek in de voormalige Stadsregio plus Haarlem en Almere uitgevoerd.
In Amsterdam wordt het onderzoek ‘Wonen in Amsterdam’ sinds 1995 tweejaarlijks uitgevoerd.
Het WiMRA-onderzoek sluit aan op dit Amsterdamse onderzoek.
Steekproeven
De steekproeven voor dit onderzoek zijn aangeleverd door de gemeenten. Hen is gevraagd een
steekproef te leveren van personen, met maximaal één persoon per adres, niet zijnde een
inwonend kind. De aanlevering en verwerking van de persoonsgegevens is gedaan volgens de
richtlijnen die de AVG stelt.
Steekproefkader
Tehuisbewoners en bewoners ouder dan 85 jaar vallen buiten de steekproef. Studenten in
zelfstandige studentenwoningen maken wel deel uit van de steekproef. Studenten in
onzelfstandige eenheden vallen er grotendeels buiten omdat zij geen eigen adres hebben.
Weging van het bestand
Het enquêtebestand wordt gewogen naar het totaal aantal bewoonde woningen in de gemeente
(of deelgebied daarbinnen). In de meeste gemeenten is het aantal bewoonde adressen gelijk aan
het aantal huishoudens en gelijk aan het aantal woningen. Daarmee is het mogelijk uitspraken te
doen over de woningvoorraad. In grotere gemeenten loopt dit echter niet altijd gelijk op. Met
name in Amsterdam is hier sprake van. Hier wonen vaker meerdere huishoudens op één adres en
wonen huishoudens vaker buiten de woningvoorraad (bijvoorbeeld in woonboten of
bedrijfsgebouwen), waarmee het aantal huishoudens groter is dan de woningvoorraad. Er zijn in
totaal 390.200 bewoonde woningen, 58.700 minder dan het totaal aan huishoudens in
Amsterdam.
Er wordt gewerkt met twee wegingen: één die opweegt naar de bewoonde woningen en één die
opweegt naar de woningvoorraad (inclusief leegstand).
Er wordt een ondergrens aangehouden van minimaal 50 respondenten om over een groep te
kunnen rapporteren.
De antwoorden op de vragen die in de enquête zijn gesteld, zijn representatief voor alle
zelfstandig wonende huishoudens in de MRA.
24
Leeswijzer inkomensgroepen en woonsegmenten
In de hoofdstukken zijn inkomensgrenzen en huur- en koopklassen een terugkerend element.
Hiervoor wordt de onderstaande indeling gehanteerd (tabel 2). Voor elke inkomensgroep is
bepaald welke huur- en koopklasse bereikbaar en/of passend is. De huurgrenzen volgen vit het
huurbeleid. De koopklassen zijn bepaald op basis van de leennormen per inkomensgroep. De
hypotheeklasten zijn daar weer een afgeleide van. In de grafieken in dit rapport krijgen de
corresponderende inkomens-, huur- en koopklassen steeds gelijke kleuren.
Tabel B.2 Woonsegmenten koop en huur en bijbehorende inkomensgroepen, 2019
€ kale WOZ bruto €
huur per waarde hypotheek inkomensgroep netto/
Segment maand koop /maand (€ bruto per jaar) maand
doelgroep tot Lio) lage inkomens tot Lio)
huurtoeslaggrens 1 | €607,46 tot €72.000 | tot €238 huurtoeslaggrens 1 €22.700 | groep 1 MRSE}
extra grens 10% lage middeninkomens:
sociale huur €720,42 € 195.000 €5/8-€644 €38.035 tot €£42.436 groep 3 € 2569
€720,42- €195.000- lage middeninkomens: €2569-
middelduur 1 €901 €221.000 €644-€730 €42436 tot £47.544 groep 4 €2784
€901 - €221.000 - middeninkomens: €47.544 €2784-
middelduur 2 €1009 €279.000 €730-€922 tot €57.053 groep 5 €3187
lolol Ee EMV ÁC RU OO EN IC VAS hoge inkomens: €57.053 tot NEA
fo TT €1341 €409.000 €1352 €76.0/70 groep 6 ESE)
ESL)
vanaf AE Lat hoogste inkomens: €76.070 Ela)
duur 2 ENE KOS ROO vanaf €1352 | en meer groep / meer
De inkomensgrens voor de huurtoeslag is voor eenpersoonshuishoudens €22.700 (huurtoeslaggrens 1)
en voor meerpersoonshuishoudens €30.825 (huurtoeslaggrens 2).
De door de Europese Unie en de rijksoverheid sinds 2011 gehanteerde inkomensgrens ligt in 2019 op
€38.035. Van de vrijkomende gereguleerde huurwoningen van corporaties moet 90% worden
toegewezen aan de huishoudens met een inkomen tot €38.035. De overige 10% mogen corporaties vrij
toewijzen. Tot 2020 geldt echter dat niet 90% maar 80% van de vrijkomende gereguleerde woningen
moet worden toegewezen aan huishoudens tot €38.035. Eris in 2015 een extra inkomensgrens
ingevoerd voor huishoudens die 10% van de vrijkomende gereguleerde huurwoningen toegewezen
mogen krijgen. Deze maatregel geldt tot 2020. Deze extra inkomensgrens ligt in 2019 op €42.436. Dat is
ook de grens waarvoor de overheid een boventrendmatige maximale huurverhoging heeft vastgesteld
van 4,3% in plaats van 2,8%.
25
Tabel B.3 Voorbeelden van beroepen naar salarisniveau
hotelportier (€1200-1500)
lage inkomens tot huurtoeslaggrens onderhoudsmonteur (€1400-£1800)
1€22.700 tot €1593 logistiek medewerker (€1350-€2200)
verpleegkundige (€1600 - €2700)
lage middeninkomens: €38.035 tot conducteur (€1850-€2500)
€42.436 €2569 wegenwacht (€1900 - €2800)
ICT supportmedeweker (€1900 - €2800)
lage middeninkomens: €42.436 tot timmerman (€1700 - €2600)
€47.544 €2569-€2784 liftmonteur (€1700 — €2600)
leraar (€2300 - €6000)
middeninkomens: €47.544 tot JAVA Developer (€2500 - €4500)
€57.053 €2784- €3187 App Developer (€2500 - €4500)
veearts (€2000 - €5000)
beleidsmedewerker (€2100 - €7000)
hoge inkomens: €57.053 tot €76.070 | €3187 - €3938 stedebouwkundige (2200 — €6500)
burgemeester (€3340 - €£10325)
8 longarts (€3000 - €21000)
hoogste inkomens: €76.070 en meer | €3938 en meer
*gebaseerd op de nationaleberoepengids.nl. Op deze site wordt per beroep een indicatie van het salaris gegeven.
Colofon
Het onderzoek is vitgevoerd door Onderzoek, Informatie en Statistiek, gemeente Amsterdam.
Het onderzoek is begeleid door de deelnemende gemeenten en corporaties.
Begeleidingscommissie:
Lisan Wilkens, Metropoolregio Amsterdam
Jeroen van der Veer, Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad
Renée Kuit, gemeente Zaanstad
Kees Dignum, gemeente Amsterdam
Monique van Diest, gemeente Purmerend
Martine de Graaf, gemeente Haarlem
Marian Prins, gemeente Diemen
Betty Boerman, regio Gooi en Vechtstreek
Auteurs:
Laura de Graaff, OIS Amsterdam
Feiko de Grip, OIS Amsterdam
Hester Booi, OIS Amsterdam
Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS)
Weesperstraat 113-117
1018 VN Amsterdam
020-2510333
data.amsterdam.nl
[email protected]
26
| Factsheet | 28 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 1499
Datum indiening 31 oktober 2017
Datum akkoord 29 november 2017
Publicatiedatum 30 november 2017
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake onbehandelde
gewelddadige recidivisten.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
Op 26 oktober 2017 berichtte onder andere Het Parool en AT5 over de steekpartij
met dodelijke afloop die plaatsvond op 27 juli 2017 in metro 53.
Volgens de berichtgeving is de 27-jarige verdachte van deze steekpartij eerder
veroordeeld voor een gewapende overval. De verdachte zou daarna ook nog een
beveiliger van de rechtbank en een verpleegkundige hebben mishandeld. Omdat, zo
blijkt uit onderzoek van AT5, de verdachte weigerde mee te werken aan een
onderzoek van het Pieter Baancentrum kon hem alleen een gevangenisstraf en geen
tbs worden opgelegd.* De dodelijke steekpartij in de metro vond plaats toen de
verdachte op onbegeleid verlof was uit de psychiatrische kliniek van het AMC.
Het aanpassen van het strafrecht en het eerder of verplicht kunnen opleggen van tbs
zijn landelijke kwesties. Dit neemt niet weg dat het zorgwekkend is dat onbehandelde
gewelddadige recidivisten vrij rond kunnen lopen in deze stad. De VVD wil dat het
college alle mogelijke middelen aangrijpt en er alles aan doet om de kans dat
dergelijke geweldsmisdrijven plaatsvinden zo veel mogelijk te beperken.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond
van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende
schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Wordt de driehoek (burgemeester, Openbaar Ministerie en politie) op hoogte
gebracht op het moment dat een gewelddadige recidivist met (onbegeleid)
(proef)verlof gaat vanuit een gevangenis, instelling of psychiatrische afdeling van
een ziekenhuis? Zo ja, kan het college aangeven wat er vervolgens gebeurt met
een dergelijke aankondiging? Zo nee, kan het college zich hiervoor inspannen?
Antwoord:
Het college is geschokt door de steekpartij die op 27 juli 2017 heeft
plaatsgevonden in de Amsterdamse metro en leeft mee met de nabestaanden
van het slachtoffer. Het college kan zich voorstellen dat het willekeurige karakter
1 https://www.parool.nl/amsterdam/verdachte-dodelijke-steekpartij-metro-was-net-vrij-a452361 1/
? http://www. at5.nl/artikelen/174597/verdachte-metromoord-was-net-vrij-weigerde-eerder-onderzoek-pieter-baan-
centrum
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng Lio9 Gemeenteblad R
Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017
van de moord en het feit dat de dader op verlof was veel vragen oproept over hoe
dit heeft kunnen gebeuren. Dit wordt momenteel door het AMC onderzocht en
naar verwachting is het rapport in december gereed. Het college heeft getracht zo
helder mogelijk uiteen te zetten hoe beslissingen inzake verlof in zijn
algemeenheid genomen worden, wat de betrokkenheid van de gemeente is en
welke, beperkte, middelen de gemeente heeft om dit soort vreselijke incidenten te
voorkomen.
Verlof kan in verschillende kaders worden verleend, en daarvoor gelden ook
steeds andere mogelijkheden en protocollen. Hieronder worden de belangrijkste
weergegeven.
Verlof van gewelds- en zedendelinquenten uit detentie of TBS
De burgemeester wordt geïnformeerd over vrijkomende ernstige gewelds- en
zedendelinguenten door middel van de zogenaamde BIJJ-meldingen (Bestuurlijke
Informatievoorziening Justitiabelen) van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Er wordt een melding gedaan bij het eerste verlof en bij de definitieve terugkeer
(uit detentie of TBS) van een delinquent in Amsterdam. De meldingen worden
besproken in het BlIJ-casusoverleg, waarin directie OOV, GGD en directie
Juridische Zaken van de gemeente Amsterdam, de politie, het Openbaar
Ministerie en Reclassering Nederland vertegenwoordigd zijn. Aan de hand van de
ontvangen informatie wordt beoordeeld of er als gevolg van de terugkeer
verstoring van de openbare orde of maatschappelijke onrust wordt verwacht.
Vervolgens kan besloten worden om interventies in te zetten ter voorkoming
hiervan. Voorbeelden van interventies zijn een bezoek van de GGD om iemand
naar de juiste zorg toe te leiden, een huisbezoek door de politie, adviseren van
specifieke bijzondere voorwaarden door de reclassering en
huisvestingsbegeleiding door de gemeente.
De werkwijze is beschreven in de bijgevoegde notitie Werkwijze rond
terugkerende zware gewelds- en zedendelinguenten in de Gemeente Amsterdam’
die op 19 februari 2015 in de commissie Algemene Zaken is besproken. In deze
notitie zijn ook de mogelijke interventies opgenomen.
Verlof in het kader van een gedwongen opname in een psychiatrisch
ziekenhuis
Wanneer een persoon gedwongen wordt opgenomen in het kader van de wet
BOPZ (Bijzondere Opname in Psychiatrische Ziekenhuizen, de wet die
gedwongen opname mogelijk maakt), of klinische behandeling in het kader van
een voorwaardelijke sanctie® plaatsvindt, wordt de driehoek niet over verlof
geïnformeerd. Er bestaat geen wettelijke grondslag om informatie over
behandeling en verlof met de driehoek te delen. Als het een Top600/400-persoon
betreft verzoekt de regisseur de instelling waar de persoon is opgenomen om op
de hoogte gebracht te worden van een eventueel verlof. Op casusniveau wordt
bezien of dit privacytechnisch mogelijk is. Vervolgens kan de regisseur acties
inzetten, zoals de politie inlichten dat de persoon weer op straat gezien kan
3 De rechter legt dan in het vonnis vast dat een persoon de gevangenisstraf niet hoeft uit
te zitten op voorwaarde dat men zich onder behandeling van de GGZ stelt. Als deze
voorwaarde wordt overtreden wordt de gevangenisstraf alsnog uitgevoerd.
2
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng Lio9 Gemeenteblad R
Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017
worden of laten controleren of de persoon wel op het opgegeven verlofadres
verblijft.
Op dit moment ligt het wetsvoorstel ‘verplichte Geestelijke Gezondheidszorg’ bij
de Eerste Kamer“. De behandeling is gepland op 15 januari 2018. In dit
wetsvoorstel worden mogelijkheden geschapen voor het informeren van het
college van burgemeester en wethouders over personen die verplichte opname
zonder justitieel kader ondergaan.
Regulier verlof uit detentie
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) neemt beslissingen over
verlofaanvragen tijdens detentie. De directeur kan voorwaarden aan het verlof
verbinden. Ook kan hij of zij zich laten informeren door partners zoals de
reclassering, het Openbaar Ministerie, de politie en indien van toepassing, de
Top600/400-regisseur vanuit het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ). In het
geval van een ernstig gewelds- of zedendelict of als iemand een gevangenisstraf
van twee jaar of meer heeft gekregen is de directeur verplicht om advies bij het
Openbaar Ministerie te vragen. Het is aan het OM om het verlof met
politie/gemeente te bespreken.
Bij het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) worden onder regie van de
gemeente straf- en zorgpartners bij elkaar gebracht. Zo is vanuit het programma
Detentie en Terugkeer, dat onderdeel is van het AcVZ, een nauwe samenwerking
met de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgebouwd. Het programma Detentie
en Terugkeer is gericht op het ondersteunen van de re-integratie van
Amsterdamse (ex-)gedetineerden, met als doel de kans op recidive te
verminderen en het perspectief van de (ex-)gedetineerde te verbeteren.
Aangaande verlofbeslissingen neemt het AcVZ geen verantwoordelijkheden van
DJI over. Wel wordt bij personen bij wie de kans op recidive groot is, zoals
Top600/400-personen, het AcVZ geïnformeerd over verlofaanvragen. Als er een
regisseur betrokken is, hebben het AcVZ en de gevangenissen de afspraak dat
deze betrokken wordt bij de verlofbeslissing. De regisseur kan ook interventies
inzetten tijdens het verlof, zoals een controle of een persoon ook op de
opgegeven locatie aanwezig is.
Het college is van mening dat de gemeente vanuit haar huidige taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden voldoende geïnformeerd wordt over
verschillende vormen van verloftoekenning. In het geval van tijdig aan de
gemeente verstrekte BlJ-meldingen, met name van zedendelinguenten, kan de
gemeente met de samenwerkingspartners verschillende interventies inzetten ter
voorkoming van maatschappelijke onrust. Bij gedwongen opname in het kader
van de BOPZ krijgt de burgemeester geen meldingen over het verlof, maar
ambulante behandelaren en hulpverleners die met de patiënt te maken hebben
worden wel betrokken (zie ook vraag 3).
4 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/32399 wet verplichte geestelijke
3
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam
Neng Lio9 Gemeenteblad R
Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017
2. Wordt het college betrokken bij de beslissing om dergelijke personen (proef)verlof
te geven? Zo ja, kan het college aangeven in hoeverre zij hier invloed op heeft?
Kan vanuit de gemeente, als zij hier reden toe ziet, om een second opinion
gevraagd worden voor een (proef)verlof?
Antwoord:
Het college wordt niet bij dergelijke beslissingen betrokken en heeft ook geen
bevoegdheid aangaande verlofbeslissingen. Het is dan ook niet mogelijk een
second opinion aan te vragen.
De gemeente wordt bij ernstige gewelds- en zedendelicten wel geïnformeerd over
verlofbeslissingen vanuit een strafrechtelijke maatregel. Alleen bij Top600/400-
personen wordt de regisseur bij de verlofbeslissing betrokken (zie vraag 1).
3. Wordt GGZ Amsterdam en/of andere gezondheidsinstellingen in Amsterdam
betrokken bij de beslissing om dergelijke personen verlof te geven?
Antwoord:
Verlof bij een gedwongen opname wordt verleend wanneer het klinische
ziektebeeld het niet langer rechtvaardigt om iemand op een gesloten afdeling te
houden. Over het algemeen is het zo dat naarmate het ziektebeeld het toelaat en
het gevaar dat de aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is
geweken, meer vrijheden worden gegeven. De geneesheer-directeur is
verantwoordelijk voor deze inschatting en kan deze inschatting ook het beste
maken. De instelling kan besluiten hierover de omgeving van de patiënt, de
ambulante behandelaar en/of huisarts te raadplegen, maar dit is geen
verplichting. Aangezien een eventuele ambulante behandelaar (van bijvoorbeeld
de GGZ of een andere zorginstelling) in de regel betrokken wordt bij het
behandelplan, wordt deze ook betrokken bij verlofbeslissingen.
4. Heeft de gemeente zicht op het aantal (Amsterdamse) delinquenten die op enig
moment (proef)verlof heeft vanuit een instelling in of in de buurt van Amsterdam?
Zo ja, wat gebeurt hiermee?
Antwoord:
Zie vraag 1. De gemeente ontvangt alleen BIJ-meldingen voor een beperkt aantal
gedetineerden. Bovendien wordt er alleen een melding gedaan bij het eerste
verlof. Verlof van Top600-personen vormt een klein gedeelte van het verlof van
alle Amsterdamse delinquenten. Er is dus geen zicht op het totaal aantal
delinquenten dat op enig moment verlof uit detentie heeft.
5. Iser contact en overleg met corporaties en/of politie en/of stadsdelen,
bijvoorbeeld over verscherpt toezicht, als delinguenten die psychisch onderzoek
geweigerd hebben, vrij komen?
Antwoord:
De gemeente is er niet van op de hoogte wanneer iemand niet meegewerkt heeft
aan dergelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie wel en is
betrokken bij de verlofbeslissing. Bij verlof dat in het kader van BIJ aan de
gemeente wordt gemeld, kan het BIJ-casusoverleg besluiten andere partijen,
zoals wijkteams van de politie of het betreffende stadsdeel, te informeren.
4
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer do vember 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017
6. Ziet het college mogelijkheden om de risico’s op misdrijven zoals deze in te
perken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het risico op incidenten tijdens verlof van gedwongen opname wordt vooral
verminderd wanneer er passende behandeling is en de verlofbeslissingen
zorgvuldig genomen worden. Het uitgangspunt is dat gestart wordt met verlof als
het ziektebeeld en de risico’s niet meer zodanig zijn dat het gerechtvaardigd is dat
iemand op een gesloten afdeling verblijft. Dit is een inschatting van de
behandelaar. De gemeente heeft niet de kennis of het specialisme om deze
afwegingen beter te maken dan de huidige verantwoordelijken.
In januari 2018 treedt de Wet Langdurig Toezicht’ in werking, die het mogelijk
maakt veroordeelde zware gewelds- en zedendelinguenten als het nodig is hun
hele leven onder toezicht van de reclassering te stellen. Binnen het toezicht
kunnen ook bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals het volgen van
behandeling of een locatieverbod. Hiermee kunnen risicofactoren worden
verminderd.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E. van der Burg, locoburgemeester
5 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33816_ langdurig toezicht
5
| Schriftelijke Vraag | 5 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Amendement
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 935
Publicatiedatum 9 oktober 2015
Ingekomen onder N
Ingekomen op woensdag 30 september 2015
Behandeld op woensdag 30 september 2015
Status Verworpen
Onderwerp
Amendement van het lid Van Lammeren inzake de Agenda Groen (groen ecologisch
beheren).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Agenda Groen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 806);
Overwegende dat:
— de manier van beheren van het openbaar groen een groot effect heeft op de
biodiversiteit in de stad;
— de inrichting en het (maai)beheer van openbaar groen mede gericht moet zijn op
het vergroten van de insectenstand;
— er een wereldwijde trend is in onder andere bijensterfte en het afnemen van de
biodiversiteit.
Besluit:
op pagina 18, bij het kopje “Acties” bij Ecologisch en Duurzaam, de tekst
e “Het groen, ook buiten de Amsterdamse Ecologische Structuur, meer ecologisch
beheren.
e Erop toezien dat 50% van al het openbare groen insectvriendelijk worden
beheerd.”
te vervangen door:
e “De inzet gericht is op al het groen, ook buiten de Amsterdamse Ecologische
Structuur, volledig ecologisch beheren.
e Erop toezien dat al het openbare groen insectvriendelijk wordt beheerd.
e Daar waar volledig ecologisch beheer niet mogelijk actief te informeren naar de
raad.”
Het lid van de gemeenteraad
J.F.W. van Lammeren
1
| Motie | 1 | discard |
Bezoekadres
> Gemeente Bezoeke
Amste rdam 1011 PN Amsterdam
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Telefoon 14 020
> < amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Aan de leden van de raadscommissie Mobiliteit,
Luchtkwaliteit en Water
Datum 18 augustus 2020
Ons kenmerk
Behandeld door
Bijlage
Onderwerp __Voortgangsbrief Nota Varen Deel 1
Geachte leden van de commissie,
In mei 2019’ is de Nota Varen Deel 1 vastgesteld door de gemeenteraad. Daarin staat dat het
college elk half jaar een voortgangsrapportage oplevert aan de raad. Dat gebeurt aan het eind van
het jaar gecombineerd met de jaarlijkse Grachtenmonitor en een keer per jaar door een
voortgangsbrief. De Grachtenmonitor 2020 die eind dit jaar gereed is, rapporteert over het laatste
kwartaal van 2019 en de eerste drie kwartalen van 2020.
Nota Varen Deel 2 is op 20 mei 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze brief bevat een
globale planning van de maatregelen vit deze nota maar gaat hoofdzakelijk over de Nota Varen
Deel 1. De volgende rapportages gaan over de voortgang van beide nota's.
In de bijlage bij deze brief is de periodieke rapportage juridische kosten opgenomen, in uitvoering
van motie 507 inzake Nota Varen Deel 1 van het raadslid Van Lammeren (PvdD).
Tegengaan overlast en versterking handhaving
Een belangrijke maatregel die is ingevoerd om de overlast op het water tegen te gaan is het
verbod voor pleziervaartuigen om te varen met meer dan 12 opvarenden plus een schipper. De
gemeente heeft deze 12+ maatregel op 23 mei 2019 bekend gemaakt en vervolgens tot 14 juni
2019 met een voorlichtingscampagne op social media en via flyers gecommuniceerd. Vanaf 14 juni
2019 is de gemeente gestart met het handhaven van deze maatregel, in eerste instantie door het
geven van formele waarschuwingen en vanaf 28 juni 2019 door het beboeten van overtredingen.
Bij het opleggen van een (bestuurlijke) boete wordt tevens een waarschuwingsbrief uitgedeeld
waarin staat dat bij herhaalde overtreding een last onder dwangsom volgt. Tot en met Q1 2020
* https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/water-varen/
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl.
Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020
Kenmerk
Pagina 2 van 5
zijn er 22 bestuurlijke boetes opgelegd, circa 30 waarschuwingsbrieven verzonden en is er 3 keer
een last onder dwangsom opgelegd.
Omdat de 12+ maatregel niet geldt op de doorgaande vaarroutes, is er een verschuiving waar te
nemen van pleziervaartuigen met meer dan 13 opvarenden naar de Kostverlorenvaartroute en de
Amstel. Soms gaat dit ook gepaard met toenemende overlast op die routes. De aanpak van de
overlast op deze doorvaartroutes en de handhaving van de 12+ maatregel zijn onderdeel van de
handhavingsprioriteiten van het huidige en komende vaarseizoen.
Conform de Nota Varen Deel 2 is de handhaving per vaarseizoen 2019 geïntensiveerd. Tijdens het
vaarseizoen 2019 lag de nadruk op het verminderen én aanpakken van de illegale passagiersvaart
en het borgen van de veiligheid op het water (overtredingen van de maximumsnelheid en
verkeersregels, geschiktheid van vaartuigen en bemanning) door gerichte handhavingsacties op
hotspots en specifieke tijdstippen. Dit doet de gemeente door de handhavingsinzet te
intensiveren in het hoogseizoen. Op zomerse dagen werden drie tot vijf extra boten ingezet en
werd op de Amstel en aangrenzende hotspots extra gesurveilleerd. Ook zijn er extra
walhandhavers ingezet die per fiets op meldingen kunnen reageren of overlastmeldingen door
kunnen geven aan collega's te water. Naast repressieve handhaving moet extra communicatie
leiden tot een andere normbeleving van wat er op het water mag. Hiervoor is in 2019 €0,5 miljoen
extra beschikbaar gesteld. Deze is uitgegeven aan extra inzet handhavers en open vaartuigen,
invoer van het digitale vignet voor de pleziervaart en de inzet van data-analyse.
Ook zijn er per vaarseizoen 2019 maatregelen genomen om de overlast bij populaire op- en
afstaplocaties aan te pakken zoals o.a. de Anne Frank steiger, de Stopera steiger, de Hermitage
steiger en de Oudezijds Voorburgwal. Deze op- en afstaplocaties worden veel gebruikt door reders
in het segment Midden en Klein die zelf niet over een vaste afvaartlocatie beschikken. Deze reders
hebben wel de behoefte om vaste afvaarten te verzorgen en doen dat vanuit deze locaties, maar
deze locaties zijn niet bedoeld of ingericht om vaste afvaarten te verzorgen. In het uitwerkingsplan
op- en afstappen wordt in lijn met de Nota Varen Deel 2 gekeken naar de mogelijkheden om deze
reders toegang te bieden tot een geschikte op- en afstaplocatie. De gemeente kijkt in overleg met
de stadsdelen ook of en waar het mogelijk is om extra op- en afstapvoorzieningen te realiseren in
bewonersluwe gebieden. Tevens wordt onderzocht of het mogelijk is om bij het Anne Frankhuis
het op- en afstappen te scheiden, zodat overlast rondom deze locatie vermindert. Daarnaast is ook
op dit thema de handhaving geïntensiveerd.
Een andere belangrijke maatregel om overlast te verminderen is het tegengaan van overmatig
alcoholgebruik op het water. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (YWS) heeft
gesprekken gevoerd met een aantal gemeenten, waaronder Amsterdam, over nut en noodzaak
van het vergunningplichtig maken van voer- en vaartuigen binnen de Drank- en Horecawet (DHW).
De staatssecretaris heeft na de consultatieronde over de Drank- en Horecawet aangegeven in
eerste aanleg een voorstander te zijn van de vergunningplicht op grond van de DHW voor de
passagiersvaart. VWS werkt dit momenteel verder vit. Daarnaast treedt de gemeente in overleg
met de branche over het aanbieden van zogeheten ‘all you can drink-concepten’ of een convenant
haalbaar en wenselijk is, dit naar aanleiding van motie 975 (2018) van het raadslid Vroege (D66)
inzake het tegengaan van ‘all you can drink-concepten’ op het water. Hierover zal ik v later dit jaar
nader informeren.
Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020
Kenmerk
Pagina 3 van 5
Grenzen aan groei passagiersvaart
Met de Nota Varen Deel 21 heeft de raad het vergunningenplafond van 550
exploitatievergunningen voor de passagiersvaart vastgesteld. Met dit vergunningenplafond
worden de schaarse vergunningen in lijn met de Europese Dienstenrichtlijn onder de
belangstellende partijen verdeeld. Bestaande exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd zijn
omgezet naar vergunningen voor bepaalde tijd.
Voor het omzetten van vergunningen voor onbepaalde naar bepaalde tijd zijn beleidsregels
opgesteld. Op 21 juni 2019 zijn de regels voor vergunningverlening (Vastgelegd in de Regeling op
het binnenwater 2020) en de beleidsregels voor het omzetten van vergunningen naar bepaalde
tijd vrijgegeven voor inspraak. Deze beleidsregels en de Regeling op het binnenwater 2020 zijn in
december 2019 vastgesteld door het college. Beide waren gericht op het verlenen van
vergunningen voor het vaarseizoen 2022. In verband met de Coronacrisis is de ingangsdatum van
de 21° tranche verplaatst van 2022 naar maart 2024“. De brieven met de definitieve besluiten
inzake de omzetting van de exploitatievergunningen voor passagiersvaart van onbepaalde tijd
naar bepaalde tijd zijn begin juni 2020 naar de reders verstuurd.
Verduurzaming en transport over water
Alle passagiersvaartuigen en hun voorzieningen moeten in 2025 uitstootvrij zijn. Op dit moment is
ongeveer 75% van de passagiersvaartuigen vitstootvrij. Nieuw vergunde passagiersvaartuigen
moeten op het moment van ingaan van de nieuwe vergunning uitstootvrij zijn (maart 2024). Dat is
2 jaar later dan beoogd vanwege het uitstel dat is verleend vanwege de coronacrisis.
Alle pleziervaartuigen in het Centrum moeten in 2025 uitstootvrij zijn. Voor het overige
binnenwater geldt dit vanaf 2030 (uitgezonderd de doorgaande routes). Het project aanbesteding
laadinfra passagiers- en pleziervaart is in Q1 2020 gestart. Nog in 2020 zal een aantal extra
laadpunten voor de pleziervaart worden gerealiseerd in het kader van een pilot die als doel heeft
om meer te leren over het laadgedrag van booteigenaren.
Voor transport over water worden er in 2020 en in 2021 pilots uitgevoerd. Deze pilots hebben
betrekking op de verduurzamingseis en op het gehele proces van het goederenvervoer. In 2020
gaat het om pilots met betrekking tot stimuleren en faciliteren van bouw, afval en
goederenstromen. Het uitvoeringsplan transport over water wordt in het najaar aan de commissie
MLW aangeboden.
Recreatievaart
In Nota Varen Deel 1 is onderzoek aangekondigd naar routes/zones voor commercieel verhuurde
waterfietsen en sloepjes en het inrichten van routes/zones voor niet-commerciële activiteiten met
als doel de drukte en overlast op het water terug te dringen en de veiligheid te vergroten.
[2]
https://amsterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/673602/Raadscommissie%2oMobiliteit%2C%z2oLuc
htkwaliteit%2C%20Water%20%28MLW%29%2004-06-2020
Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020
Kenmerk
Pagina 4 van 5
In Nota Varen Deel 2 is aangegeven dat er voorlopig geen noodzaak is om aparte recreatiezones in
te richten maar dat het wel gewenst is om de uitwerking van het beleid voor pleziervaart breder te
trekken naar ‘recreatievaart’. Onder recreatievaart wordt naast de pleziervaart ook niet-
gemotoriseerde, onbemande verhuur bedoeld (zoals waterfietsen, kano’s, SUP, etc.). Het
uitwerkingsplan recreatievaart wordt verwacht in de tweede helft van 2021. In de tussenliggende
tijd zal worden gemonitord hoe de drukte en overlast op de recreatielocaties zich ontwikkelt.
Indicatieve planning vitwerkingsplannen
Nota Varen Deel 2 wordt uitgewerkt middels een aantal vitwerkingsplannen, waarbij uiteraard de
stakeholders worden betrokken. In de komende periode zullen de volgende vitwerkingsplannen
verschijnen:
1) Uitwerkingsplan overstaplocaties (tweede helft 2020)
2) Uitwerkingsplan transport over water (tweede helft 2020)
3) Uitwerkingsplan semi exclusieve locaties (eerste helft 2021)
4) Uitwerkingsplan ligplaatsen (eerste helft 2021)
5) Voortgangsrapportage verduurzaming (eind 2020)
6) Uitwerkingsplan recreatievaart (eind 2021)
Hoogachtend,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
ES
LA EE
vr Mr
„e \Aan: ad )
En NAAN
Le
Ó
Sharon A.M. Dijksma
wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020
Kenmerk
Pagina 5 van 5
Bijlage 1 Periodieke rapportage juridische kosten
Bij de behandeling van Nota Varen Deel 2 in de gemeenteraad is motie 507.19 van raadslid Van
Lammeren aangenomen, waarin het college wordt verzocht om de gemeenteraad 2 keer per jaar
te informeren over schadeclaims en juridische procedures betreffende het varen beleid. Ook de
kosten die betrekking hebben op schadeclaims en procedures worden hierbij meegenomen. In
oktober 2019 is een eerste overzicht verstrekt van de procedures, claims en kosten die waren
gemaakt tot 1 oktober 2019°.
Schadeclaims
23 schadeverzoeken zijn ingediend voor april 2020. 2 daarvan zijn geschikt, 21 zijn nog in
behandeling. Zie bijlage. Deze bijlage wordt onder geheimhouding bij de griffie neergelegd.
Alle dossiers worden door de verzekeraar VGA zorgvuldig behandeld. Waar mogelijk wordt
getracht te komen tot een minnelijke regeling. Er loopt 1 schadeclaim tegen het nieuwe op- en
afstapbeleid. Deze is door de aanvrager (nog) niet financieel onderbouwd.
Bezwaar en beroep
In september 2020 is het mogelijk om een aanvraag in te dienen voor een exploitatievergunning.
Aanvragen die ingediend worden voor september 2020 zijn en worden geweigerd. Tegen deze
weigering kan een juridische procedure worden gestart. In de periode oktober 2019 tot april 2020
zijn 11 procedures gestart samenhangend met Nota Varen 1. Door de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State is in maart 2020 bevestigd dat aanvragen voor nieuwe
exploitatievergunningen geweigerd mogen worden tot de nieuwe uitgifteronde van september
2020°.
Interne en externe juridische kosten
In de periode 1 oktober 2019 tot 1 april 2020 is door het programma Varen € 43.282,- aan
personele kosten (intern en extern) gemaakt voor de afhandeling van juridische procedures van
Nota Varen deel 1.
Het totaalbedrag aan personele kosten (intern en extern) voor zowel juridisch advies als de
afhandeling van juridische procedures voor de uitvoering van het beleid van Nota Varen deel 1
over deze periode is € 234.122,-. Dit is dezelfde berekening als ook is gebruikt bij de
beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kreuger en het lid Ceder*.
* Geagendeerd voor de cie MLD van 31 oktober 2019, bij het agendapunt 25 Aanvullend dossier op
Wensen en Bedenkingen aangepaste vergunningregels passagiersvaart Nr. BD2019-007127,
https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/8098201/1/3 20191018 Afhandeling motie Van
Lammeren effecten Nota Varen deel 1
* https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/8767587/1/brief uitspraak RvS
* https://amsterdam.raadsinformatie.nl{modules/4/schriftelijke%2ovragen/568850
| Motie | 5 | discard |
Stadsdeelcommissie - gebied Indische Buurt, Oostelijk Havengebied
Agenda
Datum 08-06-2020
Aanvang 19:30
Locatie Digitale vergadering
Algemeen
1 Opening en vaststelling agenda
2 Mededelingen
3 Vaststellen van het conceptverslag van de vergadering van 25 mei 2020
4 Mededelingen van de ingekomen stukken
5 Het woord aan bewoners, ondernemers en instellingen
Inhoudelijk
6 Aangepast ontwerp hellingbaan Javaplantsoen
5/8: Agendapunt toegevoegd op verzoek van
7 Korte update over hoe het nu zit met het toekomstig beheer van Buurthuis Batavia
8 Informele voedselhulp, hoe nu verder?
9 Gebiedsgerichte uitwerking sociale basis 2021, gebied Indische Buurt, Oostelijk Havengebied
Algemeen
10 Vooruitblik
Doel bespreking: voorbespreken agenda komende vergaderingen en of termijnagenda nog actueel is
8/6: Termijnagenda toegevoegd (inloggen vereist)
2/6: Termijnagenda volgt maandag 8 juni
11 Rondvraag en sluiting
Ingekomen stukken
Geen bericht ontvangen.
Insprekerslijst
Verslag
Informatie
Locatie en opnamen
Dit overleg met de stadsdeelcommissieleden en het dagelijks bestuur vindt vanwege covid-19 niet fysiek plaats in
de Raadszaal van Stadsloket Oost. Van de vergadering wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt. De
vergadering is daarmee live te volgen en achteraf terug te bekijken via deze pagina.
Inspreken en daarvoor aanmelden
Vanwege de coronavirusmaatregelen zijn stadsdeelceommissievergaderingen niet fysiek en daarom zonder
publiek. Inspreken kan live tijdens de digitale vergadering of schriftelijk. Aanmelden om in te spreken - live of
schriftelijk - kan middels een e-mail aan [email protected].
| Agenda | 2 | val |
VN2022-004891 idelij issi
Basisinformatie > 4 Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie TAR
% Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
Portefeuille Algemene Zaken
Agendapunt 1
Datum besluit n.v.t.
Onderwerp
Kennisnemen van de afdoening van motie 745 ‘Zonder X wordt het niks' van de leden T.C. de Fockert
(GroenLinks) en J.A. Veldhuyzen (BlJa) inzake non-binaire geslachtsaanduiding
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief waarmee motie 745 'Zonder X wordt het niks' van de
leden T.C. de Fockert (GroenLinks) en J.A. Veldhuyzen (Bl1) wordt afgedaan.
Wettelijke grondslag
Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80.
Gemeentewet, artikel 169: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden
afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde
bestuur (lid 2); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig
heeft (lid 2).
Bestuurlijke achtergrond
In de vergadering van de gemeenteraad van 11 november 2021 heeft vw raad, bij de discussie over
de begroting 2022, motie 745 ‘Zonder X wordt het niks' van de leden Veldhuyzen (Bl1) en de Fockert
(GroenLinks) aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd om:
* Eenbrief te sturen naar de VNG en het ministerie van Binnenlandse Zaken met het verzoek
om de non-binaire geslachtsaanduiding wettelijk mogelijk te maken.
Reden bespreking
n.v.t.
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Ja, motie 745 Begroting 2022 Zonder X wordt het niks
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.12 1
VN2022-004891 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie R
Basisinformatie % Amsterdam
%
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
AD2022-017317 745.21.Motie Veldhuyzen c.s. zonder X wordt het niks (a). pdf (pdf)
AD2022-017315 Bijlage 1. Brief aan BZK inzake non-binaire geslachtsaanduiding. pdf (pdf)
AD2022-017316 Bijlage 2. Brief aan VNG inzake non-binaire geslachtsaanduiding.pdf (pdf)
Raadsinformatiebrief afdoening motie 745 zonder X wordt het niks.pdf
AD2022-017314
(pdf)
AD2022-017318 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Basisinformatie, Eric Gubbels, bestuurszaken. [email protected]
Gegenereerd: vl.12 2
| Voordracht | 2 | discard |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad
Datum 18 mei 2022
Portefeuille(s) Openbare ruimte en Groen
Portefeuillehouder(s): Jakob Wedemeijer
Behandeld door Ruimte en Duurzaamheid, [email protected]
Onderwerp Vervolg aanbevelingen Rekenkameronderzoek Groen in de stad
Geachte leden van de gemeenteraad,
In juni 2020 startte de Rekenkamer Amsterdam met het onderzoek Groen in de stad met als doel
een bijdrage leveren aan doeltreffend beleid ten aanzien van groen in Amsterdam. In september
2021 ontving u het definitieve Onderzoeksrapport en het Bestuurlijk rapport. Voor het onderzoek
sprak de Rekenkamer met vele belanghebbenden en deed een solide studie naar het groen in
Amsterdam. De Rekenkamer hanteerde verschillende onderzoeksmethodes, zoals interviews met
de ambtelijke groenorganisatie, enquêtes onder gebruikers (bewoners van Amsterdam) van het
groen in de verschillende stadsdelen, in beeld brengen van het groen door middel van data-
analyses en een verdiepend ruimtelijk onderzoek in vier specifieke gebieden.
Aanbevelingen
Als we kijken naar het Rekenkamer onderzoek en specifiek naar de aanbevelingen zien we een
aantal opgaven:
e Zorg dat groen op een eenvormige manier gedefinieerd wordt en duidelijk is welk doel
groen dient voor de stad.
e Zorg dat de hoeveelheid groen op de juiste manier gemeten, gewaardeerd, onderbouwd
en navolgbaar is (met de juiste indicatoren, streefwaarden en definitie).
e Gebruik (referentie) groennormen om de hoeveelheid groen te duiden. Voldoen de
huidige groennormen, moeten er groennormen voor bijvoorbeeld bestaande stad komen?
Gebruik deze normen verstandig, houdt oog voor maatwerk en details.
e Zorg dan dat groen op de goede manier opgenomen wordt in opdrachten en
besluitvorming, denk hierbij aan voldoende groen, goede kwaliteit (zoals biodiversiteit,
beheer en onderhoud) en zorg dan de financiën in balans zijn.
Zoals afgesproken geeft het college aan op welke manier de uitkomsten en aanbevelingen van de
Rekenkamer verder vorm krijgen. Het college hecht eraan te benadrukken dat de aanbevelingen
zich vooral richten op de beleidskant van het groen en dat eventuele koersbepaling hierop is
weggelegd voor een nieuw college, hier zijn namelijk financiële consequenties aan verbonden.
Toch hechten we eraan om niet aan de aanbevelingen voorbij te gaan, vandaar dat we hier graag
kort op ingaan in deze brief.
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 mei 2022
Pagina 2 van 3
Beleid
Groen in de stad is complex, want het is levend, vergt veel ruimte, vertegenwoordigt ook waarden
die niet direct in geld zijn vit te drukken en goed onderhoud van groen is kostbaar. Daarnaast is er
niet één definitie voor goed groen, wat de ene bewoner perfect vindt (stil, natuurlijk) vindt de
ander waardeloos (saai, gevaarlijk). Toch wordt in de gemeentelijke organisatie gewerkt aan
systemen om groen te meten en te beoordelen om zo grip op de hoeveelheid en kwaliteit te
krijgen. De resultaten uit het Rekenkameronderzoek geven handvatten voor verbeteringen, maar
bevestigen ook dat we op de goede weg zijn. Om deze gekozen richting te laten slagen gaan we
een aantal processen aanscherpen en aanvullen met de inzichten uit de aanbevelingen.
Hoe de stad de komende jaren omgaat met groen, zowel met het nieuwe groen, het bestaande
groen en de beheer- en onderhoudsopgave is een keuze voor het nieuwe stadsbestuur.
Groenvisie en Omgevingsvisie
Om de aanbevelingen van het Rekenkameronderzoek te kunnen uitvoeren is de eerste belangrijke
stap gezet door de vaststelling van de Groen- en Omgevingsvisie met het principe “groen, tenzij”
en de pijler Rigoureus vergroenen.
De Groenvisie richt zich op 4 speerpunten, namelijk groen in Amsterdam moet bijdragen aan
gezondheid, biodiversiteit, klimaatadaptatie en sociaal welzijn. Hiervoor leggen we nieuw groen
aan op daken en gevels, langs straten, op pleinen, en maken nieuwe stadsparken en een stadsbos.
Daarnaast zorgen we ervoor dat het bestaande groen aantrekkelijker wordt voor meer mensen en
dieren, door daar de waarde voor natuur, gezondheid, sociaal welzijn en klimaatadaptatie te
vergroten. Dat doen we door in binnentuinen tegels weg te halen, door in stadsparken het eigen
karakter te versterken, door groene gebieden zoals volkstuinparken toegankelijker te maken, en
door landschapsparken te ontwikkelen in het landschap direct om de stad.
De Groenvisie wordt verder uitgewerkt in het programma Realisatie Groenvisie. Hierin is het
uitgangspunt dat de doelen gesteld voor 2050 haalbaar zijn als we de ingeslagen weg gaan
intensiveren. Een belangrijke stap die nu al is gezet, is kijken naar de procedures rondom de
groenketen*. Vragen die daarbij worden uitgewerkt zijn:
-_hoe wordt samengewerkt
-__hoe wordt informatie en kennis uitgewisseld
-__met welke systemen beoordelen we het groen
De afgelopen 2 jaar is de samenwerking gestart voor een aantal (urgente) onderwerpen. Er wordt
momenteel bijvoorbeeld geïnventariseerd wat de financiële stromen zijn binnen het groendomein.
Voor het eerst hebben we door middel van het instellen van het Strategisch Huisvestingsplan
(SHP) Bovenwijks Groen het groen ook als investering op de agenda gezet. Groenprojecten putten
echter op dit moment vit verschillende investeringsbronnen en ‘potjes’, waardoor het overzicht
hoeveel geld er voor het groen is niet structureel wordt bijgehouden. Daarnaast is het groen
gebaat bij structurele budgetten.
Een ander onderzoek kijkt naar welke groene data er al beschikbaar zijn en maakt inzichtelijk
hoeveel groen er in Amsterdam is om zo het groen en de groene ambities te monitoren.
* Groenketen: iedereen die werkt aan de groenopgave binnen de gemeente Amsterdam, vanuit
verschillende directies en stadsdelen.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 mei 2022
Pagina 3 van 3
Al deze onderzoeken gaan de randvoorwaarden bepalen om het groen op beleids-, ontwerp-,
onderhouds- en beheerniveau integraal op te pakken. Daarnaast werkt het programma Realisatie
Groenvisie aan de natuvurinclusieve stad, meer kwaliteit in de parken en het aanleggen van groene
straten en pleinen. Met de resultaten zal de komende jaren het bestaande groen en het nieuwe
groen steeds beter gaan bijdragen aan een gezonde stad.
De resultaten vanuit Realisatie Groenvisie worden regelmatig gerapporteerd aan de Raad. De
meeste recente terugkoppeling was de Raadsinformatiebrief Groenprojecten en inzet middelen
van 25 december 2021, daarnaast bent uv op 26 januari 2022 geïnformeerd over de stand van zaken
Groengelden en op 8 maart 2022 over het 3e verdelingsvoorstel SHP Bovenwijks Groen. Hierin is
uitgebreid ingegaan op zowel de proces- en beleidskant als de daadwerkelijk investeringen in
groenprojecten. Beter en meer groen vergt enerzijds een schaalsprong in denken over groen en
anderzijds wordt continu gewerkt aan zichtbare realisatie op ‘straat’, zoals door aanplant bomen,
opknappen van parken, aanleg ecologische oevers en “groen in plaats van grijs”- projecten.
Groennormen stad
In het groendomein wordt onderscheid gemaakt tussen groen in de gebiedsontwikkeling en groen
in de bestaande stad. Voor de gebiedsontwikkeling bestaan referentienormen maatschappelijke
voorzieningen, waarin groen is opgenomen. Voor de bestaande stad en in transformatiegebieden
bestaan op dit moment geen groen(referentie)normen, bestaand groen is hierdoor kwetsbaar. Dit
komt onder ander door de vele functies die zich concentreren in de openbare groene ruimte. In de
afweging bij planvorming, bijvoorbeeld bij herinrichting van straten, moeten meerdere belangen
tegen elkaar worden afgewogen en wordt groen soms onvoldoende meegenomen en wordt in
sommige gevallen te weinig (beheer)budget gereserveerd. Met de doelstelling “groen, tenzij”
vanuit de Groenvisie heeft de raad ook aandacht gevraagd voor de weging van deze belangen.
Onderzoek of de huidige referentienormen maatschappelijk voorzieningen voor groen voldoen en
onderzoek naar groennormen voor de bestaande stad, zoals voorgesteld door de Rekenkamer,
kunnen inzicht bieden in manieren om groen te borgen. Dit kan, in een groeiende en verdichtende
(bestaande) stad, helpen om de keuzes te maken voor de inrichting van de ruimte. Om dit
onderzoek vit te voeren moet capaciteit vrijgemaakt worden en zijn middelen nodig. Deze zijn op
dit moment niet beschikbaar.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
Jakob Wedemeijer
Wethouder Openbare ruimte en Groen
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 3 | train |
AGENDA (concept)
Raadscommissie MIDDELEN
Datum: 16 mei 2012
Aanvang: 20.00 uur
Zaal: Raadzaal Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000
Blok A Procedureel
‚Nr. |Onderwerp __________________|Nadereinfo |
Opening/Mededelingen
Vaststellen agenda Ter vaststelling
3. Vragenkwartiertje Vrije inspraak op niet-geagendeerde
onderwerpen
Verslag 11 april 2012 Ter vaststelling
Openstaande toezeggingen
[6._\ Mededelingen portefeuillehouder(s)
Blok B Bespreking beleidsonderwerpen
‚Nr. |Onderwerp ___________________________|Nadereinfo |Reg.nr. |
7. Programmajaarrekening 2011 Ter advisering 5155
programma 1. Dienstverlening
programma 2. Openbare Orde en Veiligheid
programma 4. Werk, Inkomen en Economie,
onderdelen werk en economie
programma 8. Cultuur en Monumenten, onderdeel
cultuur
programma 12. Bestuur en Ondersteuning
Tevens hoofdstukken met betrekking tot het
financieel perspectief, de knelpunten 2012 en de
heroverwegingen.
Incidentele begrotingswijzigingen niet begrote Ter advisering 5169
uitgaven en inkomsten Ontwikkelen en Strategie 2012
Agenderingsvoorstel Jaarverslag 2011 en Jaarplan Ter bespreking
2012 Adviescommissie Kaderstelling en Controle
Blok C Algemeen
‚Nr. |Onderwerp |
Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering
zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924.
| Agenda | 1 | train |
Nummer _BD2017-001408
sidelire Haa > 4 Gemeente Amsterdam AB
| % Stadsdeel Zuid
a Voordracht voor het Algemeen Bestuur van de
D bestuurscommissie Zuid
Z Datum: 31 januari 2018
Programma 7. Economie en Cultuur
Agendapunt u
Datum besluit DB 19 december 2017
nm
Te publiceren tekst Onderwerp '
Inrichtingsbesluit en Marktreglement Albert Cuypmarkt
Met deze voordracht stelt het DB het algemeen bestuur van de bestuurscommissie voor het volgende besluit te
AS mmm
Te publiceren tekst De het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Stadsdeel Zuid besluit
1. Vastte stellen het Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt en de bijbehorende
Inrichtingstekening.
2. Vastte stellen het Marktreglement Albert Cuypmarkt en de Nota van
beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt.
3. Het Marktreglement Albert Cuyp 2009 in te trekken, gelijktijdig met de
inwerkingtreding van het nieuwe Marktreglement.
Mm
Wettelijke grondslag
Besluitvorming over de markten vindt plaats op grond van de Marktverordening. De in de
Marktverordening opgenomen bevoegdheden zijn voor zover zij betrekking hebben op
bovenstaande besluiten — met uitzondering van de bevoegdheden inzake hoofdstuk 4
Markt op Afstand - overgedragen aan de Algemeen Besturen van de bestuurscommissies
(Bevoegdhedenregister Bestuurscommissies — mei 2016, bijlage 3 bij de Verordening op
de Bestuurscommissies). Het AB heeft deze bevoegdheden — voor zover dit niet het
vaststellen van algemene regels betreft - vervolgens gemandateerd aan het DB in het
Algemeen Mandaatsbesluit Stadsdeel Zuid, d.d. 31 mei 2017. Het Inrichtingsbesluit en het
Marktreglement zijn besluiten van algemene strekking met algemeen verbindende
voorschriften, vandaar dat deze door het AB moeten worden vastgesteld.
mmm
Bestuurlijke achtergrond
De laatste herindeling van de Albert Cuypmarkt was in 2014. Na de herindeling waren er
27 open plaatsen voor sollicitanten. Inmiddels is het aantal open plekken sterk toegenomen
tot in totaal 69 marktplaatsen. Daarom heeft het Dagelijks Bestuur op 17 oktober 2017
besloten tot een herindeling. Dat gebeurt om een volle en aantrekkelijke markt te krijgen.
Om de herindeling te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat het AB het Inrichtingsbesluit
vaststelt en daarmee samenhangend het Marktreglement.
nnn
Resultaat commissiebehandeling
De voorbereidende commissie heeft in haar vergadering van 10 januari 2018 besloten
het dossier ter vaststelling voor te leggen aan het algemeen bestuur.
1
Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid
ph d Bestuurscommissie AB
i eling B&O .
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018
Korte toelichting op het gevraagde besluit
1. Vastte stellen het Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt en de bijbehorende
Inrichtingstekening.
In het Inrichtingsbesluit zijn de belangrijkste zaken die de inrichting van de markt betreffen
vastgelegd. Het betreft merendeels het vastleggen van de bestaande situatie, met
uitzondering van de hieronder genoemde punten:
a. alle brancheplaatsen, bakplaatsen en plaatsen voor verkoopwagens
worden eenduidig vastgelegd;
b. vijf marktplaatsen worden aangewezen als Experimentele Zones;
c. Op de 3° markt wordt een brancheplaats voor aardappelen, groente en fruit
aangewezen;
d. Het aantal brancheplaatsen wordt uitgebreid met negen nieuwe
brancheplaatsen voor gerede eet en drinkwaren. Vijf van deze negen
plaatsen zijn bestemd voor vaste plaatshouders en vier worden
aangehouden als losse plaatsen zodat vaste plaatshouders en sollicitanten
hier etenswaren kunnen aanbieden;
e. Het aanbod van stroopwafels, poffertjes en zoete wafels wordt |
gemaximeerd, in combinatie met een overgangsregeling voor vaste
plaatshouders die stroopwafels al voor 1 september 2017 aanboden.
Hoewel de Albert Cuypmarkt een relatief goedlopende markt is, is er toch aanleiding voor
deze maatregelen. De markt is een van de beter bezette markten (april t/m augustus 2017
tussen de 80 en 90 % bezetting) die met een 7,6 goed gewaardeerd wordt door bezoekers, |
maar het afgelopen jaar heeft de markt slechts 16 zaterdagen helemaal vol gestaan. In de |
wintermaanden en aan het begin van de week is de bezetting beduidend minder. Er is een |
duidelijke afname van het versaanbod, in mei 2017 betrof dit nog slechts 56 van de 263 |
kramen en dat is inclusief het take away aanbod. Tegelijkertijd is er een sterke groei |
zichtbaar van de aanbieders van stroopwafels en souvenirs, waardoor de diversiteit van het
aanbod afneemt, hetgeen een ongewenste ontwikkeling is.
Het benoemen van brancheplaatsen maakt het mogelijk om in ieder geval voor de
benoemde plaatsen het gewenste aanbod vast te leggen en te beschermen. De AGF-
plaats op de derde markt is gewenst omdat er aan die kant van de markt geen AGF-
aanbod is.
De Experimentele Zone is bedoeld voor aanvullende en vernieuwende producten.
Ondernemers worden geselecteerd op basis van hun aanbod en niet op anciënniteit. Zij
hebben geen aanwezigheidsplicht, zoals tijdelijke vaste plaatshouders. De wijze van
selectie en vergunningverlening voor de Experimentele Zone wordt nog in een separaat
besluit uitgewerkt in nauwe afstemming met de OVAC.
Bakplaatsen en verwarmingstoestellen
De afgelopen jaren is de praktijk ontstaan om met elektrische verwarmingstoestellen eten
te bereiden voor de verkoop op marktplaatsen die niet zijn aangeduid als bakplaats. Dit is
oogluikend toegestaan omdat hier vanuit de ondernemers sterke behoefte aan was en
omdat op grond van het in voorbereiding zijnde Marktreglement, kleine
verwarmingstoestellen ook op niet bakplaatsen waren toegestaan. Het toestaan van het
gebruik van deze verwarmingstoestellen heeft geleid tot een grote toename van de
aanbieders van stroopwafels, poffertjes en vergelijkbaar aanbod.
In het Marktreglement is een regeling voor deze kleinere toestellen opgenomen, die
beperkender is dan de huidige praktijk op de Albert Cuypmarkt (zie beslispunt 2).
2
|
|
|
Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid
Ee unt 7 Bestuurscommissie AB |
eling B&O : :
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 |
= |
mn
Vanuit verschillende kanten is betoogd dat het onwenselijk is dat mensen op niet-
bakplaatsen eten voor de verkoop bereiden. Zo zou het geuroverlast geven, onveilig zijn,
niet hygiënisch en professioneel zijn en niet ‘eerlijk’ zijn ten opzichte van kooplieden die wel
een bakplaats hebben. Dit standpunt is als zienswijze bij het Marktreglement naar voren |
gekomen en ook in een juridische procedure tegen het stadsdeel in verband met het
gedogen van het gebruik van verwarmingstoestellen op marktplaatsen die niet als |
bakplaats zijn aangewezen. |
Anderzijds wordt vaak betoogd dat er behoefte is aan nieuw foodaanbod (streetfood,
foodtrucks, e.d.) en dat het ook voor sollicitanten mogelijk moet zijn om te bakken.
Om duidelijkheid te scheppen over hetgeen er wel en niet is toegestaan worden de
marktplaatsen van vijf vaste plaatshouders die al voor 1 september 2017 bakten op
elektrische apparatuur product benoemde ‘brancheplaatsen voor gerede eet en
drinkwaren’. Daarnaast worden er vier losse ‘brancheplaatsen voor gerede eet- en
drinkwaren’ aangewezen. Hier zijn open vuur en frituren niet toegestaan en mag er
uitsluitend op elektrische apparatuur gewerkt worden. Deze plaatsen zijn beschikbaar voor
vaste plaatshouders en sollicitanten die op deze manier voedsel willen bereiden.
Maximeren stroopwafels, poffertjes, zoete wafels
De afgelopen periode is het aanbod van stroopwafels en vergelijkbare producten sterk |
toegenomen. Hier wordt veelvuldig over geklaagd door zowel kooplieden als bezoekers, |
die vinden dat daarmee de diversiteit op de markt te veel onder druk komt te staan en dat |
het teveel een toeristenmarkt wordt. De discussie is vergelijkbaar met die in het centrum, |
waar gezocht wordt naar manieren om een eenzijdig op toeristen gericht
detailhandelsaanbod in te perken en waar zeer onlangs besloten is verdere uitbreiding van
dit type winkels te verbieden. |
In het Inrichtingsbesluit wordt het aanbod van stroopwafels en poffertjes gemaximeerd op |
ieder drie marktplaatsen en de zoete wafels op twee marktplaatsen. |
Aangezien er in september 2017 al vier vaste plaatshouders zijn met stroopwafels geldt
voor hen een overgangsregeling. Bij opzeggen of productwisseling zijn op die plaatsen
geen stroopwafels toegestaan tot het maximum van drie plaatsen voor stroopwafels is
bereikt. De peildatum van september 2017 is gekozen omdat dat het moment is dat er voor
het eerst over dit voornemen gepubliceerd is.
Sollicitanten die voedsel bereiden op een niet-bakplaats worden gewezen op het nieuwe
Marktreglement en zullen de activiteiten moeten beëindigen of kiezen voor een van de
nieuwe vrije brancheplaatsen voor gerede eet- en drinkwaren indien beschikbaar. Als zij
een aantrekkelijk en aanvullend aanbod hebben kunnen zij mogelijk een plaats krijgen op
de Experimentele Zone.
2. Vast te stellen het Marktreglement Albert Cuypmarkt en de Nota van
beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt.
3. Het Marktreglement Albert Cuyp 2009 in te trekken, gelijktijdig met de
inwerkingtreding van het nieuwe Marktreglement.
Het concept Marktreglement heeft van 21 februari 2017 t/m 4 april 2017 ter inzage gelegen
en verscheidene zienswijzen opgeleverd. In de Nota van beantwoording wordt op de
reacties ingegaan. De belangrijkste punten zijn:
3
Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid A B
Dn ens Bestuurscommissie ‚
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 _
Definitie kleine eenvoudige verwarmingstoestellen:
Verschillende indieners van een zienswijze vragen om een heldere definitie van kleine
eenvoudige verwarmingstoestellen die buiten de aangewezen bakplaatsen zijn toegestaan.
Er is een duidelijke omschrijving en restrictie opgenomen, de tekst luidt:
Artikel 3.3 Verwarmingstoestellen, bak- en kookinstallaties
1. Het is verboden om gebruik te maken van verwarmingstoestellen, bak- en/of
kookinstallaties op andere plaatsen dan die daarvoor zijn aangewezen in het
inrichtingsbesluit als bakplaats.
2. Dit verbod geldt niet voor één eenvoudig en kleine verwarmingsapparaat per
vergunninghouder, dat werkt via elektriciteit, max 3500W,
Door deze restrictie is het niet mogelijk nieuwe bakplaatsen in gebruik te nemen die niet als
zodanig zijn aangewezen. Een beperkt gebruikt van verwarmingstoestellen is wel
toegestaan, binnen de omschrijving uit artikel 3.3 lid 2.
Verkoopwagens op de markt
Een belangrijk discussiepunt bij de voorbereiding van het marktreglement was de positie
van ondernemers met een verkoopwagen die deze 's nachts op het marktterrein laten |
staan. De bestuurscommissie heeft eerder besloten te onderzoeken of er een regeling
mogelijk is die recht doet aan de belangen van de ondernemers die hun verkoopwagen |
vaak al jarenlang op het marktterrein laten staan, zonder dat hier tegen is opgetreden door |
de gemeente. |
Vanuit het perspectief van de omgeving en hygiëne heeft het elke dag verwijderen van alle
verkoopwagens de voorkeur. |
De werkzaamheden aan de Ferdinand Bolstraat en de van Woustraat bemoeilijken het |
verplaatsen van de grote verkoopwagens.
De reden dat sommige verkoopwagens blijven staan ligt in het feit dat er voor sommige
wagens beperkte ruimte is om in de ochtend en in de avond te manoeuvreren. Omdat in
het verleden geen commentaar is geweest over het blijven staan van de verkoopwagens
zijn enkele wagens ook zodanig gebouwd dat manoeuvreren bijna onmogelijk is. Voor die
wagens moeten aparte afspraken worden gemaakt.
Het Platform Bewoners Albert Cuyp heeft gevraagd om de mogelijkheid om uitzonderingen
te maken voor het laten staan van verkoopwagens uit het Marktreglement te halen.
Het is niet mogelijk om het laten staan van verkoopwagens na sluiting van het marktterrein
via het Marktreglement te regelen omdat het Marktreglement ’s avonds en 's nachts niet
van toepassing is. Eris een besluit nodig dat het mogelijk maakt de verkoopwagens 's
avonds en ‘s nachts te laten staan. Deze besluiten worden op individuele basis genomen.
Met die ondernemers die al vóór 1 maart 2016 hun verkoopwagens 's nachts op de markt
lieten staan, waarvoor verwijdering op korte termijn niet mogelijk is, zullen in het kader van
een overgangsregeling individuele afspraken worden gemaakt voor een periode van vier
jaar. Zij ontvangen een ontheffing, dan wel een gedoogbesluit voor deze periode. Een
definitieve oplossing kan geformuleerd worden als er meer duidelijkheid is over de
toekomstige indeling en inrichting van de Albert Cuypmarkt en de wijze waarop de
verkoopwagens hier een plaats in krijgen.
Terrassen met alcohol op de markt
Een ander belangrijk discussiepunt betreft een mogelijke regeling voor de terrassen op de
markt. Op de terrassen die vallen onder de marktverordening is alcohol niet toegestaan.
Naar de mogelijkheid om voor horecagelegenheden tach ruimte te krijgen voor een terras
4
Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid A B
sane Ë Bestuurscommissie
eling B&O : :
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018
(met alcohol) is onderzoek gedaan. De enige mogelijkheid om dit juridisch sluitend te
regelen is door het uitsnijden van deze marktplaatsen uit het marktterrein en ze een
terrasvergunning te verstrekken op grond van de APV. Dit is — ook naar het oordeel van de
OVAC - ongewenst omdat daarmee een precedent wordt geschapen voor andere
horecaondernemers die ook een terras op het marktterrein wensen en omdat het
marktterrein hiermee verkleind wordt. Ook bestaat het risico dat horecaterrassen met slecht
weer niet gebruikt worden. Als deze plaatsen geen onderdeel meer uitmaken van het
marktterrein kunnen ze niet als marktplaats worden uitgegeven aan sollicitanten.
Het stadsdeel is bezig met de voorbereiding een nieuw — terughoudend — terrassenbeleid,
Ook in dit licht is uitbreiding van de terrassen op de markt ongewenst.
In december 2017 wordt de Marktvisie van de gemeente Amsterdam vrijgegeven voor
maatschappelijk overleg. In Marktvisie is de wens opgenomen om meer zitgelegenheid op
de markt mogelijk te maken. Deze Marktvisie zal na vaststelling in de loop van 2018
worden uitgewerkt in concrete instrumenten en vervolgens in plannen voor de afzonderlijke
markten. In dat kader zal gezocht worden naar instrumenten die het mogelijk maken de
huidige situatie te legaliseren voor de twee marktcafés die sinds jaar en dag op de Albert
Cuypmarkt gevestigd zijn. In de tussentijd wordt er niet opgetreden tegen de huidige
situatie, maar wordt uitbreiding van terrassen niet toegestaan.
Kanttekeningen en risico's _n.v.t.
Gevolgen
Belanghebbenden De inrichting van de markt en de bijzondere marktplaatsen zijn voor iedereen duidelijk
aangegeven.
Stadsdeelorganisatie Geen
Adviezen
Intern (binnen gemeente) __Marktbureau: besluit is door het Marktbureau in samenwerking met stadsdeel Zuid
opgesteld.
Juridisch Bureau: het Juridisch Bureau is betrokken geweest bij de totstandkoming van de
concepten.
Economie: De opmerkingen van Economie zijn verwerkt.
Gebiedsteam: Akkoord.
Extern (buiten gemeente) n.v.t.
Uitkomsten inspraak en/of maatschappelijk overleg
De herindeling is in nauwe samenwerking met de Ondernemersvereniging Albert Cuyp
(OVAC) voorbereid. De ondernemers zijn begin september voor het eerst geïnformeerd |
over de uitgangspunten voor de herindelingen uitgenodigd voor spreekuren op het |
Marktkantoor. Van de spreekuren is door 52 ondernemers gebruik gemaakt. Daarnaast |
heeft een tiental ondernemers schriftelijk gereageerd. Naar aanleiding van deze
spreekuren, schriftelijke reacties en de Algemene Ledenvergadering van de OVAG zijn de
volgende aanpassingen doorgevoerd.
2
EE Er Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid AB
Afdeling B80 Bestuurscommissie
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018
- Enkele brancheplaatsen en plaatsen voor de Experimentele Zone zijn op verzoek
van ondernemers verplaatst als daar verder geen nadelige gevolgen aan zaten
voor de markt in zijn totaliteit of voor andere ondernemers.
- Het totaal aantal plaatsen voor de Experimentele Zone is teruggebracht van negen |
naar vijf plaatsen op de derde markt. Reden hiervoor was dat ondernemers die
kunnen deelnemen aan de herindeling zich beperkt voelen in hun keuzevrijheid
doordat er plaatsen aan de herindeling worden onttrokken ten behoeve van de
Experimentele Zone, terwijl nog niet duidelijk is hoe deze wordt ingevuld. Daarom
wordt met een kleiner aantal plaatsen gestart. Mocht de Experimentele Zone een |
succes blijken dan kan met een kleine aanpassing van het Inrichtingsbesluit
worden besloten om deze uit te breiden. |
Punten de niet zijn overgenomen
- Door een drietal ondernemers is verzocht om plaatsvergroting mogelijk te maken
tijdens de herindeling. Dit betreft twee ondernemers die een achtmeterplek willen |
innemen, in combinatie met hun winkel en één ondernemer die ten principale vindt |
dat plaatsvergroting mogelijk moet zijn. De Marktverordening biedt de mogelijkheid
om in het Inrichtingsbesluit op te nemen dat plaatsvergroting bij de herindeling is
toegestaan ‘op de marktgedeelten waar het college dit toestaat’. Voorgesteld wordt
om dit niet toe te staan op de Albert Cuypmarkt. Hoewel het in sommige gevallen
wenselijk kan zijn vanuit individueel ondernemersperspectief, is het veelal ten
nadele van de naastgelegen winkeliers die daardoor geen kans meer maken op
een plek bij de dagelijkse indeling. In het verleden is hier veel ruzie over geweest
en zijn er slepende procedures over gevoerd,
Het is niet mogelijk om bij plaatsvergroting onderscheid te maken tussen plaatsen
die al dan niet voor een winkel gelegen zijn. Daarom is het Inrichtingsbesluit op dit
punt niet aangepast.
- Twee marktondernemers hebben verzocht om het overal toe te staan om te bakken
met elektrische apparatuur. Deze ondernemers voeren aan dat het mogelijk moet
zijn hiermee te experimenteren. Dit is niet overgenomen. Wel zijn er acht plaatsen
voor Gerede eet- en drinkwaren, waarvan er vier open blijven voor vaste
plaatshouders en sollicitanten die willen bakken op elektrische apparatuur.
- De afgelopen jaren zijn er verscheidene 8-meterplaatsen die in 2014 bij de laatste
herindeling zijn ingesteld, langdurig niet ingenomen. In de concept
Inrichtingstekening waren daarom slechts twee vrije 8-meterplaatsen opgenomen.
Deze plekken zijn niet voor winkels gesitueerd.
Tijdens de spreekuren is door vijf ondernemers die gerechtigd zijn tot deelname
aan de herindeling aangegeven dat zij overwegen een 8 meterplaats te kiezen,
afhankelijk van de locatie. Het aantal 8-meterplaatsen is niet vergroot, omdat dit
alleen mogelijk is door plaatsen voor winkels samen te voegen.
- Door één ondernemer is gevraagd is of de plaatsen voor de Experimentele Zone
na de herindeling kunnen worden aangewezen uit de overgebleven open plaatsen.
Dit is niet mogelijk aangezien de Experimentele Zone dient te worden opgenomen
in het Inrichtingsbesluit. Het is ook niet wenselijk, omdat daarmee alleen de minste
plaatsen overblijven voor de Experimentele Zone, terwijl het wenselijk is hier
vernieuwende ondernemers met aanvullend aanbod te trekken. Het is wenselijk om
deze ondernemers ook iets te kunnen bieden. Het totaal aantal plaatsen voor de
Experimentele Zone is teruggebracht van negen naar vijf.
De reacties op het concept Marktreglement zijn opgenomen in de reactienota. In de
toelichting op het besluit is reeds op de belangrijkste punten ingegaan.
6
Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid AB
Ed 5 re) Bestuurscommissie
Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018
Financiële paragraaf
Er zijn geen financiële gevolgen.
Zijn er financiële risico'sen _n‚v.t.
zo ja, hoe worden deze
beheerst?
Geheimhouding
n.v.t,
Publicatielcommunicatie
Het besluit wordt digitaal gepubliceerd in het digitale gemeenteblad.
nn,
Stukken
Meegezonden 1. Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt.
2. Inrichtingstekening als bijlage bij het Inrichtingsbesluit.
3. Marktreglement Albert Cuypmarkt. |
4. Nota van beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt
(geanonimiseerd).
Ter inzage gelegd De stukken liggen ter inzage op het stadsdeelkantoor (President Kennedylaan 923) en in
de Huizen van de Wijk van het stadsdeel.
ern nnen
Aldus besloten,
Ein El
An A Ds
17 Aj
/ Jd
Aye : Pl / Le
S.T. Capel M. F. Smeels |
voorzitter secretaris
/
|
| Besluit | 8 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1753
Publicatiedatum 6 januari 2017
Ingekomen onder AR
Ingekomen op woensdag 21 december 2016
Behandeld op woensdag 21 december 2016
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Alberts inzake het Stedelijk kader Buitenreclame (overdaad
schaadt).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Stedelijk kader Buitenreclame (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1589).
Overwegende dat:
— reclame-uitingen in de openbare ruimte van Amsterdam vele mogelijke gedaantes
kennen;
— een deel van deze reclame onder dit stedelijk kader buitenreclame valt, maar er
zijn ook reclamevormen die hier niet onder vallen, zoals reclame op bussen en
trams en gevelreclame;
— deze uitingen op zichzelf staand nog geen overlast hoeven te veroorzaken, maar
dit bij elkaar opgeteld wel kunnen zijn.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
1. een plan uit te werken voor een rode kaart voor reclameplannen om te
voorkomen dat reclames, voortkomende uit verschillende beleidskaders, bij elkaar
opgeteld het straatbeeld op een overlastgevende manier vervuilen;
2. hiervoor de samenwerking te zoeken met relevante partijen, zoals
reclamebedrijven en aanbieders van reclameruimte.
Het lid van de gemeenteraad
R. Alberts
4
| Motie | 1 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
De burgemeester van Amsterdam nodigt de leden van de gemeenteraad uit voor de
raadsvergadering.
Datum en tijd woensdag 14 maart 2012 13.00 uur en 19.30 uur
Locatie Raadzaal
Algemeen
1 Mededelingen.
2 Notulen van de raadsvergadering op 15 februari 2012.
3 Vaststelling van de agenda.
4 Mededeling van de ingekomen stukken.
5 Mondelingevragenuur.
Benoemingen
6 Benoeming van het raadslid de heer Evans-Knaup in de commissie voor de
behandeling van bezwaar- en beroepschriften.
Grondzaken
7 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012
tot herbevestigen van de uitgangspunten van het Amsterdamse erfpachtstelsel.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 74)
8 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012
tot opdracht geven tot onderzoek naar actualisatie van het Amsterdamse
erfpachtstelsel. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 73)
9 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 januari 2012
tot vaststellen van de Grondprijzenbrief 2012. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 101)
Ruimtelijke Ordening
10 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012
tot vaststellen van het voorlopig ontwerp maaiveld Stationseiland en
de Prins Hendrikkade. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 100)
1
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
Financiën
11 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van
14 februari 2012 tot vaststelling van de 1° wijziging van de begroting 2012 van de
gemeente Amsterdam. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 104)
Zorg en Welzijn
12 Initiatiefvoorstel ter instemming van de raadsleden mevrouw Van der Pligt en
mevrouw De Soete van 18 november 2011, getiteld: ‘Preventieve opruiming’ en
kennisnemen van de bestuurlijke reactie. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 109)
N.B. De stukken worden nagestuurd per supplementagenda.
13 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 26 oktober
2011, getiteld: Warm welkom voor arbeidsmigranten’ en kennisnemen van de
bestuurlijke reactie. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 107)
Werk, Inkomen en Participatie
14 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen
van de rapportage uitvoering invulling Social Return 2011. (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 98)
Diversiteit en Integratie
15 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen
van het onderzoeksrapport van stadsdeel Oost inzake ‘De Verbinding’.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 99)
Verkeer, Vervoer en Infrastructuur
16 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van
29 november 2011 tot vaststellen van een verordening tot wijziging van de
Subsidieverordening ter stimulering van de schone rondvaart.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 66)
17 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012
tot beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de
reconstructie van het Damrak, op basis van het ontwerp van de Rode Loper
tussen Prins Hendrikkade en het Weteringcircuit. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 102)
Bedrijven
18 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van
20 december 2011 tot instemmen met het aanstellen van buitengewone
opsporingsambtenaren als onbezoldigd ambtenaar bij de dienst Stadstoezicht.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 103)
2
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
Ingekomen stukken
1 Brief van de heer I.R. Evans-Knaup, raadslid van Red Amsterdam, van
27 februari 2012 inzake het verzoek om hem te benoemen tot lid van de
commissie voor beroep- en bezwaarschriften.
Voorgesteld wordt, deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6,
benoemingen.
2 Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening en
Grondzaken, van 14 februari 2012 inzake de bestuurlijke reactie op motie nr. 742
van 2010 van het raadslid mevrouw Van Doorninck inzake de begroting voor
2011 - ontruimingsstop.
Voorgesteld wordt, de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en
Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven
en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid kennis te laten
nemen van de uitvoering van deze motie en na goedkeuring de motie als
uitgevoerd te beschouwen.
3 Ledenbrief VNG van 9 februari 2012 inzake ledenraadpleging over
burgerzakenmodules.
Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
4 Ledenbrief VNG van 13 februari 2012 inzake FLO-overgangsrecht: nieuwe ronde
voor het aanleveren van werkgevers- en werknemersgegevens.
Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
5 Ledenbrief VNG van 13 februari 2012 inzake kenniscoaches voor een doelmatig
waterbeheer.
Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
6 Ledenbrief VNG van 1 maart 2012 inzake invulling vacatures bestuurlijke
organisatie VNG.
Voorgesteld wordt, de afhandeling van deze brief over te laten aan de leden van
de gemeenteraad.
7 _Ledenbrief VNG van 29 februari 2012 inzake recente ontwikkelingen op het
gebied van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen van peuterspeelzalen.
Voorgesteld wordt, de afhandeling van deze brief over te laten aan het college
van burgemeester en wethouders.
3
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
8 Raadsadres van de heer M. Rutte, namens de Vereniging van bewonersgroepen
Samen Sterk in Nieuw-West, van 15 februari 2012 inzake de notitie ‘Stedelijke
vernieuwing: de stand van zaken in 2011’.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen
en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen,
Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid.
9 Raadsadres van een burger van 15 februari 2012 inzake de afwikkeling van de
evaluatienota van 16 oktober 2011 over zijn raadsadres van 16 oktober 2006
betreffende de kledingvoorschriften voor gemeentepersoneel.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Economische Zaken,
Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en
Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer.
10 Raadsadres van een burger van 20 februari 2012 inzake de slechte woonsituatie
in Amsterdam Zuidoost.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen
en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen,
Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid.
11 Raadsadres van een burger van 21 februari en een aanvulling van
29 februari 2012 inzake de angst voor overlast van de nachtclub op de De
Ruyterkade.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres door te geleiden naar stadsdeel Centrum ter
afdoening.
12 Schrijven van een burger van 20 februari 2012 inzake diefstal van de plannen
voor Stadion Amsterdam ArenA.
Voorgesteld wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen naar aanleiding
van de brief van het college van burgemeester en wethouders, gedateerd
8 augustus 2011, kenmerk nr. 2011/5273.
4
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
13 Raadsadres van de heer P.C. Broekhuizen, voorzitter van de Vereniging
Woonboten Groene Staart, van 27 februari 2012 inzake ligplaatsvergunningen
voor woonboten aan het Ronetteterrein.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Economische Zaken,
Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en
Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer.
14 Brief van mevrouw R. Dujardin-van Hove, griffier van stadsdeel Centrum, van
1 maart 2012 inzake het besluit van stadsdeelraad Centrum van 21 februari 2012
omtrent de Rode Loper.
Voorgesteld wordt, dit besluit desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 17, beschikbaar stellen uitvoeringskrediet ten behoeve van de
reconstructie van het Damrak, op basis van het ontwerp van de Rode Loper
tussen de Prins Hendrikkade en het Weteringcircuit.
15 Raadsadres van de heer F.L.T. Hylkema, namens P1 Parking, van 29 februari
2012 inzake het VO maaiveld Stationseiland en de Prins Hendrikkade.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling
van agendapunt 10, vaststellen van het voorlopig ontwerp maaiveld
Stationseiland en de Prins Hendrikkade.
16 Raadsadres van een burger van 27 februari 2012 inzake korting op de
Langdurigheidstoeslag van de bijstandsuitkering.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Werk, Inkomen en
Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma
Maatschappelijke Investeringen.
17 Raadsadres van een burger van 26 februari 2012 inzake de voetgangers- en
fietsroute onder het Rijksmuseum.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit).
5
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
18 Raadsadres van de heer R. Keijzer, voorzitter van de medezeggenschapsraad
van de St. Janschool, van 24 februari 2012 inzake het afschaffen van de
verkeersexamens op de Amsterdamse basisscholen in het schooljaar 2012-2013.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit).
19 Raadsadres van een burger van 27 februari 2012 inzake een klacht over
politieoptreden, parkeerkosten en overlast van de Noord-Zuidlijn.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening.
20 Raadsadres van een burger van 27 februari en een aanvulling van 4 maart 2012
inzake een aanvulling op haar eerdere raadsadres van 22 januari 2012 over de
regeling Plusvoorziening 65* en de formulierenbrigade.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Werk, Inkomen en
Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma
Maatschappelijke Investeringen.
21 Raadsadres van een burger van 22 februari 2012 inzake de Beheervisie
Amsterdamse Waterleidingduinen.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de bespreking van
de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen.
22 Raadsadres van de heer A.J. van Kooten Niekerk, directeur van Wandelnet, van
1 maart 2012 inzake hun reactie op de Beheervisie Amsterdamse
Waterleidingduinen.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de bespreking van
de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen.
23 Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur,
van 2 maart 2012, inzake het Ramses Shaffy Art Project.
Voorgesteld wordt, deze brief desgewenst te betrekken bij de presentatie van de
architectuur en kunst in de stations van de Noord-Zuidlijn in de vergadering van
de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord-
Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op 19 april 2012.
6
Gemeente Amsterdam
Gemeenteraad R
Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012
24 Raadsadres van een burger van 2 maart 2012 inzake problemen rond het
parkeren van fietsen.
Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te
zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit).
25 Brief van mevrouw drs. A.S. Roeters, inspecteur-generaal van het Onderwijs van
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 1 maart 2012 inzake
de openbaarwording van het rapport ‘Kwaliteit gemeentelijk toezicht
kinderopvang 2010-2011’.
Voorgesteld wordt, de afhandeling van dit rapport over te laten aan het college
van burgemeester en wethouders.
7
| Agenda | 7 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 831
Publicatiedatum 7 juli 2017
Ingekomen onder AK
Ingekomen op donderdag 29 juni 2017
Behandeld op donderdag 29 juni 2017
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van de leden Groen en Van den Berg inzake het beheer van groengebieden en
recreatieschappen.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 22 mei 2017 inzake Instemmen met de financiële jaarstukken van de
recreatieschappen Twiske-Waterland, Spaarnwoude en Groengebied Amstelland en
een zienswijze in te dienen op de begroting 2018 van Groengebied Amstelland
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 672);
Constaterende dat;
* De raad eerder bij motie heeft uitgesproken dat het beheertekort van het GGA
tenminste voor de helft zou moeten worden opgelost door de budgetten te verhogen;
* Daarbij het doel was om de druk van evenementen en andere commerciële
activiteiten op het Groengebied te verlagen;
* Dat de raad op dat moment nog niet geïnformeerd was over de precieze scenario's
waar het AB van het GGA over zou beslissen;
e Nu gekozen is voor scenario 1, waarbij de omvang van de festivals en het aantal
festivals nog steeds aanzienlijk moet toeneemt;
e Bij de keuze voor scenario 2 de druk op het groengebied weliswaar niet afneemt,
maar ook niet toeneemt;
Overwegende dat;
De druk op parken binnen Amsterdam eveneens steeds verder toeneemt, waardoor
de functie van de groengebieden als plek waar Amsterdammers nog natuurbeleving
en rust kunnen vinden nog belangrijker wordt.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders::
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 831 Motie
Datum 7 juli 2017
ten aanzien van beslispunt 2:
* in het DB van het GGA een zienswijze in te dienen om alsnog te kiezen voor
scenario 2 voor het oplossen van het beheertekort van het Groengebied, en de
programmabegroting 2018 GGA daarop aan te passen;
* uitsluitend in te stemmen met scenario 1 voor het oplossen van het beheertekort van
het Groengebied, als er in het AB van het GGA geen meerderheid is om voor optie 2
te kiezen;
* de meerkosten van dit besluit voor de gemeente Amsterdam van €50.000 in 2018
op te nemen in de 4-maandsrapportage 2018, en of deze te dekken uit de ‘stelpost
ontwikkelingen tussen VJN en BG.
De leden van de gemeenteraad
RJ. Groen
P.J.M. van den Berg
2
| Motie | 2 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 463
Publicatiedatum 19 juni 2015
Ingekomen op 17 juni 2015
Ingekomen in raadscommissie WE
Te behandelen op 1/2 juli 2015
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Nuijens inzake de Voorjaarsnota 2015
(alleen bezuinigen op dierenwelzijnsorganisaties, niet op dierenwelzijn).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2015 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 379);
Overwegende dat:
— de gemeente Amsterdam meerdere dierenwelzijnstaken subsidieert bij
verschillende organisaties;
— een aanzienlijk deel van de dierenwelzijnssubsidies gegeven wordt voor wettelijk
verplichte taken, die de gemeente anders zelf moet verrichten;
— voor zover het buiten of bovenwettelijke taken geniet, uit eerdere besprekingen
heeft mogen blijken dat de raad deze taken wel omarmt;
— het college desondanks in de Voorjaarsnota 2015 voorstelt om te bezuinigen op de
subsidies voor dierenwelzijn;
Constaterende dat:
— in het Amsterdamse dierenwelzijnsveld sprake is van een zekere mate van
gegroeide versnippering;
— gemeentelijke subsidie niet de instandhouding van organisaties — of locaties — an
sich tot doel moet hebben, maar het bevorderen van dierenwelzijn;
— de Dierenambulance een bovengemiddeld hoge ritprijs kent, die deels wordt
verklaard door een duur pand (erfenis), en bestaande contractuele verplichtingen
aan relatief dure werknemers (conform afspraak gemeente zijn werkgeversplichten
aan ID-ers overgenomen;
— de gemeente voor de Dierenopvang Amsterdam (DOA) een groot pand heeft neer
— gezet, dat op dit moment niet optimaal wordt gebruikt;
— een groot deel van de ritten van de Dierenambulance naar DOA voert;
— het mogelijk zou moeten zijn om een vergaande, kruisbestuivende,
kostenbesparen de samenwerking tot stand te brengen tussen de
Dierenambulance Amsterdam en de Dierenopvang Amsterdam, bijvoorbeeld door
fusie, of in ieder geval door het samenbrengen van beide (natuurlijke) partners op
de (logische) locatie van de DOA,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— te voorkomen dat de bezuiniging op dierenwelzijnsorganisaties ten koste gaat van
het dierenwelzijn;
1
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 463 Moti
Datum _ 19 juni 2015 otie
— hiertoe in gesprek met de adviesraad dierenwelzijn te zoeken naar brede
samenwerking tussen alle organisaties, het terugdringen van versnippering en het
samen besparen van overhead;
— de Dierenambulance en de Dierenopvang Amsterdam voor te stellen samen
optimaal invulling te geven aan de locatie van de Dierenopvang;
— de Dierenambulance te assisteren in het zo snel mogelijk verkopen van hun eigen
pand.
Het lid van de gemeenteraad,
J.W. Nuijens
2
| Motie | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 295
Datum indiening 18 december 2017
Datum akkoord 13 maart 2017
Publicatiedatum 14 maart 2018
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake de 31ste kraak door
de 'We are here'-groep uitgeprocedeerde asielzoekers.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
Voor de 31° keer heeft de ‘We are here’-groep een pand gekraakt. Dit keer
de voormalige Christus Koningkerk in de James Wattstraat.
De ‘We are here’-groep bestaat uit uitgeprocedeerde asielzoekers zonder geldige
verblijfstitel in Nederland. Zij moeten het land verlaten, maar weigeren daartoe over
te gaan.
Volgens Het Parool betreft het hier een gemeentelijk monument waarvan de eigenaar
inmiddels procedures heeft lopen voor een herbestemming. Dat betekent dat deze
nieuwe locatie snel kan worden ontruimd.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond
van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende
schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Is erdoor de eigenaar van de kerk aan de James Wattstraat aangifte gedaan van
de kraak?
Antwoord:
Ja, de eigenaar heeft 19 december 2017 aangifte gedaan.
2. In hoeverre lopen er nu procedures om het pand te verbouwen voor ander
gebruik?
Antwoord:
Er is 28 december 2017 een omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit
zijn twee beroepschriften ingediend.
1
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer ee maart 2018 Schriftelijke vragen, maandag 18 december 2017
3. Op welke termijn zal het pand worden ontruimd?
Antwoord:
Dat is nog niet bekend. Het reguliere kraak- en ontruimingsbeleid is van
toepassing. De eigenaar heeft aangifte gedaan. Als de eigenaar aan kan tonen
dat het pand direct na de ontruiming in gebruik zal worden genomen, zal het
Openbaar Ministerie conform het reguliere kraak- en ontruimingsbeleid de krakers
aanschrijven over het voornemen het pand te ontruimen. Dit betekent dat het
pand in principe binnen 8 weken na de aanschrijving wordt ontruimd.
4. Is het college het met de fractie van de fractie van de VVD eens dat gezien de
plannen van de eigenaar een snelle ontruiming aan de orde is? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord:
Als de eigenaar aan kan tonen dat het pand direct na de ontruiming in gebruik zal
worden genomen, zal het Openbaar Ministerie conform het reguliere kraak- en
ontruimingsbeleid de krakers aanschrijven over het voornemen het pand te
ontruimen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | train |
> Gemeente
Amsterdam
Amendement
Datum raadsvergadering 25 januari 2023
Ingekomen onder nummer 022 Accent
Status Aangenomen
Onderwerp Amendement van de leden Van Renssen, Minderhoud en Wehkamp inzake
verduidelijking werkwijze Hoofdstuk 4
Onderwerp
Indicatieve kaart verduidelijken
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over het Beleidskader Hoofdgroenstructuur
- in aanmerking nemende dat in de raadsvoordracht in Hoofdstuk 4 een werkwijze wordt
voorgesteld om versterking en uitbreiding van het groen te bereiken in ruil voor flexibili-
teit;
- dat hiervoor een indicatieve kaart is opgenomen met de titel “Indicatie van lopende ge-
biedsontwikkelingen”, dat in sommige van deze 85 gebieden geen Hoofdgroenstructuur is
opgenomen (bijvoorbeeld gebied 2,3 en 22) dus feitelijk niet relevant zijn voor dit Beleids-
kader.
- deze kaart nader kan worden gespecificeerd, bijvoorbeeld bij de nog op te stellen Opga-
venkaart 2050;
Besluit:
Op pagina 7a, in de tweede kolom bovenaan, na “liggen hier kansen voor” toe te voegen:
“De indicatieve kaart 3 op de volgende pagina's bestaat vit een overzicht van gebiedsontwikkelin-
gen, in sommige van deze gebieden ligt geen Hoofdgroenstructuur. Bij de nog op te stellen Opga-
venkaart zal worden bezien of deze gebieden nader gespecificeerd kunnen worden.”
Gemeente Amsterdam Status Aangenomen
Pagina 2 van 2
Indiener(s),
N.A. van Renssen
B.M.H. Minderhoud
J. Wehkamp
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam VVL
% Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn
en Luchtkwaliteit)
% Agenda, donderdag 28 maart 2013
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en Luchtkwaliteit)
Tijd 09.00 tot 12.30 uur en vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur
Locatie Rooszaal 0239, Stadhuis
Procedureel gedeelte van 09.00 uur tot 09.15 uur
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 _Conceptverslagen van de openbare vergadering van de Raadscommissie VVL
d.d. 07 maart 2013
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissie VVL@raadsgriffie. amsterdam.nl
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: [email protected]
1
Gemeente Amsterdam
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en VVL
Luchtkwaliteit)
Agenda, donderdag 28 maart 2013
5 Termijnagenda, per portefeuille
e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de
vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar
e De lijst van schriftelijke vragen wordt de maandag voorafgaande aan de vergadering
per mail toegestuurd aan de raadsleden en contactpersonen.
6 _Tkn-lijst
Inhoudelijk gedeelte vanaf 09.15 uur
7 Opening inhoudelijke gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten en mededelingen
10 Rondvraag
Verkeer, Vervoer en Infrastructuur
11 Rapportage “Bloeiende Stationsomgevingen”, juli-december 2012 Nr. BD2013-
002242
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
12 Intrekken Verordening Parkeerbelastingen 2013 en vaststellen Verordening
Parkeerbelastingen 2013-Il Nr. BD2013-001164
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 april 2013).
13 Intrekken Parkeerverordening 2009 en vaststellen Parkeerverordening 2013 Nr.
BD2013-001014
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 april 2013).
2
Gemeente Amsterdam
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en VVL
Luchtkwaliteit)
Agenda, donderdag 28 maart 2013
14 Wijzigen voorlopig ontwerp (VO) maaiveld Stationseiland - Prins Hendrikkade
maart 2012 Nr. BD2013-002371
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 april 2013).
15 Stand van zaken Verschoning van de Rondvaartvloot Nr. BD2013-002894
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van commissielid Klatser (RED)
e Was Tkn 3 in de raadscommissie VVL, d.d. 7 maart 2013
16 Tijdelijke buitengebruikname metrospoor ten behoeve van project Renovatie
Oostlijn, onderdeel Vluchtwegmaatregelen Nr. BD2013-001743
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
17 Voortgangsrapportage Renovatie Oostlijn 4e kwartaal 2012 Nr. BD2013-000429
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _Kabinetbijlage ligt uitsluitend voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie
18 Rapportage 4e kwartaal 2012 Noord-Zuidlijn Nr. BD2013-000422
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _Kabinetbijlage ligt uitsluitend voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie
19 Beschikbaar stellen van een integraal uitvoeringskrediet van €£131,1 miljoen voor
project Renovatie Oostlijn Nr. BD2013-001108
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 april 2013).
20 Integrale Financiële Risicoanalyse Dienst Metro Nr. BD2013-001557
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
3
| Agenda | 3 | discard |
x Gemeente
Bezoekadres
Amsterdam en
2x 1011 PN Amsterdam
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Telefoon 14 020
amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Datum 25 februari 2020
Ons kenmerk __ V&OR/UIT/2019006454
Uw kenmerk
Behandeld door Jorden Steenge, V&OR - Kennis en Kaders, 06 22920672, [email protected]
en Debbie Dekkers, CTO, 06 20317325, [email protected]
Kopie aan
Bijlage
Onderwerp Motie 1421, mobilititeitsarrangementen voor Stadpashouders
Geachte raadsleden,
Met deze brief wordt u geïnformeerd over de afdoening van motie 1421,
mobiliteitsarrangementen voor Stadpashouders, ingediend door de leden Ernsting, Vroege en
Boutkan. De motie roept het college op om te onderzoeken of en hoe bewoners met een Stadspas
in centrale delen van de stad voor een laag bedrag een ander mobiliteitsarrangement kunnen
aanschaffen voor hun bezoekers. Er wordt op dit moment een aantal regelingen vitgewerkt om de
mobiliteitsopties voor houders van een stadspas te vergroten. Verder bieden reeds afgeronde
projecten en ontwikkelingen met Mobility as a Service mogelijkheden om dit ook in te zetten voor
korting op vervoer voor deze doelgroep.
Stadspashouders in het Centrum
De Stadspas kent twee varianten. De pas met de groene stip is bestemd voor Amsterdammers
met een laag inkomen. Hiervan zijn er in stadsdeel Centrum ca. 6.500. De stadspas met de blauwe
ruit is bestemd voor 65-plussers. Deze laatste groep komt in stadsdeel Centrum in aanmerking
voor een kraskaart waarmee het bezoek tegen een gereduceerd tarief (korting van 50%) kan
parkeren.
Een gelijksoortige bezoekersregeling voor de stadspashouder met de groene stip is niet mogelijk |
omdat gemeenten (parkeer)belasting niet inkomensafhankelijk mogen heffen.
Naast de kraskaartregeling voor ouderen en gehandicapten heeft de gemeente nog een aantal
regelingen die de kosten van vervoer/ parkeren mitigeren:
Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl.
Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020
Ons kenmerk
V&OR/UIT/2019006454
Pagina 2 van 4
Mantelzorgers
Bewoners die mantelzorg krijgen kunnen een mantelzorgvergunning aanvragen. Hiermee kan
tegen 50% van het tarief van een bewonersvergunning geparkeerd worden. Daarnaast kunnen
mantelzorgers die drie kilometer of verder van hun mantelzorgadres af wonen een vergoeding
voor hun OV-kosten vragen.
Gratis OV-voor kinderen van stadpashouders
Twee maal per jaar krijgen kinderen van stadpashouders een mailing met vijf gratis OV-tickets
plus twee kaartjes voor een begeleider.
Subsidie en loket kleinschalig buurtvervoer
In de Agenda Autoluw worden meerdere maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de stad
toegankelijk blijft voor mensen met een beperking of mensen met een kleine beurs. Een van die
maatregelen is het geven van een opstartsubsidie voor nieuwe buurtinitiatieven om het
vervoersaanbod te vergroten.
Bezoekersregeling stadsdeel Centrum
In motie 1418 van raadslid Vroege is gevraagd om een bezoekersregeling in te voeren in delen van
stadsdeel Centrum. Het college heeft hierop een voorstel ingediend voor een
bezoekersvergunning met een kortingspercentage van 35% voor bewoners van de Oostelijke
Eilanden en de Plantage- en Weesperbuurt. De benodigde wijziging van de parkeerregelgeving is
op 22 januari in vw raad aangenomen.
In het onderzoek naar een bruikbaar alternatief mobiliteitsarrangement voor bezoekers van
stadspashouders zijn de volgende mogelijkheden nader bekeken.
Aanpassen Reisproef publieke professionals en bewoners
Bij de Reisproef publieke professionals (project Reizen als een Pro) hebben deelnemers een
probeeraanbod gekregen om, in plaats van met de eigen auto, de woon-werkreis op een andere
manier dan met de auto af te leggen. Deelnemende bewoners kregen met de Reisproef Bewoners
een mobiliteitsbudget aangeboden, waarmee zij andere manieren van (deel)vervoer konden
uitproberen. Voorwaarde was wel dat zij hun auto voor de duur van twee maanden zouden
inleveren. Bij beide proeven was er sprake van een van te voren bekende groep professionals of
bewoners die beschikking kregen over de subsidie, mits zij voldeden aan de voorwaarden en deze
persoonlijke subsidie alleen aan vormen van mobiliteit besteed zou worden. De deelnemers waren
bekend bij de gemeente en kregen via een persoonlijke rekening de subsidie van €500,-
toegekend. Om deze subsidieregeling persoonlijk aan te kunnen bieden én om er zeker van te zijn
dat het gebruik van zo een regeling ook rechtmatig gebeurt, moet de degene die er gebruik van
maakt, vooraf bekend zijn bij de gemeente. Dat is bij bezoekers van Stadspashouders niet het
geval.
Voor de Reisproef heeft de gemeente samengewerkt met Bungbank. Tijdens het experiment
moeten deelnemers een Bung-rekening aanschaffen, met de bijkomende kosten en commitment
die erbij horen. Dit alles in aanmerking genomen is de Reisproef geen voor de hand liggende,
alternatieve faciliteit voor bezoekers van Stadspashouders in het centrum.
Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020
Ons kenmerk
V&OR/UIT/2019006454
Pagina 3 van 4
Mobility as a Service
Mobility as a Service (MaaS) richt zich in Amsterdam ook op de ontwikkeling van een MaaSdienst
op (nu nog) de Zuidas. Deze dienst heeft in eerste instantie de werkgevers en werknemers van de
Zuidas als doelgroep. Als de testfase succesvol wordt afgerond kan de MaaSdienst worden
doorontwikkeld naar een dienst die voor alle Amsterdammers en hun bezoek laagdrempelig te
bereiken is. De testfase zal eind 2020/ begin 2021 worden afgerond. Dan is bekend hoe deze MaaS
dienst breder ingezet kan worden.
Probeeraanbod
In de Agenda Autoluw is als maatregel een probeeraanbod bij verandermomenten aangekondigd.
Het is de bedoeling om op momenten waarop gewoontes veranderen (zoals bij een verhuizing) of
bij veranderende situaties bewoners een aanbieding met gratis of goedkoper OV te doen. Deze
maatregel wordt nog vitgewerkt, de raad zal hierover nog nader geïnformeerd worden.
Bij de uitwerking zal ook gekeken worden naar stadpashouders en hun bezoek.
Naast een probeeraanbod met openbaar vervoer wordt er ook onderzocht of het mogelijk is om
een dergelijke regeling met deelvervoer aan te bieden. Na een rondgang langs aanbieders van
deelvervoer wordt positief gereageerd op een dergelijk initiatief. Vanwege de nog niet altijd
sluitende buisinesscase rondom deelvervoer kan het zijn dat er vanuit de gemeente extra budget
vrij moet worden gemaakt voor een dergelijke regeling. Na de zomer wordt hiervoor door het
programma smart mobility een pilot uitgewerkt.
Extra vervoersmiddelen aanbieden bij P+R
Amsterdam heeft 4.400 P+R plekken waarbij bezoekers die na 10.00 uur inrijden voor € 1,- kunnen
parkeren. Bij P+R locaties bestaat de mogelijkheid om, naast openbaar vervoer, andere
vervoersmiddelen aan te bieden. Een enkele reis vanaf een P+R locatie met het openbaar vervoer
kost tussen de € 1,50 en de € 2. Een bezoeker die gebruik maakt van een P+R is voor de volledige
reis € 3 á € 4 kwijt voor het openbaar vervoer. Huur van een OV-fiets kost € 3,85 per 24 uur. De
kosten van fiets en openbaar vervoer zijn daarmee ongeveer gelijk. Voor P+R Noord wordt een
experiment vitgewerkt waarbij elektrische deelfietsen worden aangeboden aan gebruikers van de
P+R. Dit experiment zou in de loop van 2020 moeten starten.
Enquête Stadspas
In het voorjaar heb ik u laten weten dat het college overwoog bewoners met een Stadspas en
woonachtig in de centrale delen van de stad te enquêteren om zo een beter beeld te krijgen van de
gevolgen van verhoging van de parkeertarieven voor hun bezoek. De belangrijkste reden om het
onderzoek, vooralsnog, niet uit te voeren was het gebrek aan concrete alternatieven voor het
bezoek van bewoners. Overigens bestaat ook de verwachting dat, gezien de doelgroep, de
respons van zo een enquête zo klein is dat het geen representatief beeld zal opleveren over de
reële problematiek. De kosten van een dergelijk onderzoek bedragen ca €8000,-.
Om toch een beeld te krijgen van de gevolgen van maatregelen voor de Stadspashouders, wordt
momenteel een cliëntenpanel van gebruikers van de Stadspas opgericht. Naar verwachting is het
Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020
Ons kenmerk
V&OR/UIT/2019006454
Pagina 4 van 4
panel voor de zomer ingericht en kunnen dergelijke vragen en mogelijkheden via dit kanaal direct
aan deze groep bewoners worden voorgelegd.
Concluderend bestaan voor kwetsbare groepen zoals Stadspashouders die in het centrum van de
stad wonen enkele nieuwe, bestaande en toekomstige mogelijkheden waarmee deze groep
bezoekers met korting kan ontvangen. Ik houd u via de vitwerking van de programma’s Autoluw
en Smart Mobility op de hoogte van de voortgang.
Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens.het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
4) kp Ben.
Alf) ——
Hi nk
larie dn Doorninck,
ouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
| Motie | 4 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 61
Datum akkoord 9 februari 2015
Publicatiedatum 11 februari 2015
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer N.T. Bakker van 8 januari
2015 inzake het wegknippen van “fout geparkeerde fietsen.
Aan de gemeenteraad
inleiding door vragensteller.
In het verleden heeft de SP bij het stadsbestuur al gewezen op onze bezwaren tegen
het wegknippen van fietsen als daar geen dringende reden voor bestaat. Ons
standpunt is dat alleen foutgeparkeerde fietsen die overlast geven en fietswrakken
(ook wel weesfietsen genoemd) worden weggeknipt. Tegelijkertijd willen wij dat de
gemeente op basis van de woondichtheid een norm vaststelt voor het aantal
stallingen en fietsenrekken in een buurt.
Recent heeft de Fietsersbond zijn zorgen geuit over het wegknippen van fietsen in
grote steden in Nederland en Amsterdam in het bijzonder. Naast het feit dat het op
grote schaal en — volgens de Fietsersbond — lukraak en willekeurig wegknippen van
fietsen vervelend is voor gedupeerde fietsers, wordt het imago van fietsvriendelijke
stad daarmee geen dienst bewezen. Verder kost het wegknippen van fietsen de
overheid per saldo veel geld.
Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 8 januari 2015, namens de fractie
van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en
wethouders gericht:
1. Recent heeft de Fietsersbond de Nederlandse gemeenten opgeroepen met het
wegknippen van fietsen te stoppen zolang er niet genoeg fietsparkeerplekken zijn.
Wat vindt het college (inhoudelijk) van deze oproep?
Antwoord:
Het college streeft ernaar het verwijderen van fietsen zo beperkt mogelijk te
houden. Conform het Meerjarenplan Fiets 2012-2016 zijn en worden op korte
termijn al grote hoeveelheden fietsparkeervoorzieningen bijgebouwd (totaal ca.
40.000 plekken). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Maar het bijbouwen
van voorzieningen loopt tegen de grenzen van beschikbare openbare ruimte aan
en is niet altijd effectief. Op dit moment zijn ongeveer 40.000 fietsparkeerplekken
1
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neng de Gemeenteblad
ummer = su . -
Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015
structureel niet beschikbaar doordat zij bezet gehouden worden door ongebruikte
fietsen!. Onze inzet is daarom om eerst en vooral de bestaande voorzieningen
beter te benutten. Daartoe zijn handhavingsmaatregelen onontbeerlijk.
Onderzoek? wijst uit dat ruim de helft van de Amsterdammers (55%) de op straat
geparkeerde fietsen die niet meer gebruikt worden, als een (zeer) groot probleem
ervaart. Ruim zeven van de tien (72%) vinden dat de gemeente (heel) streng
moet optreden tegen ongebruikte fietsen in de stad. Zodra de gemeente zou
stoppen met het verwijderen hiervan, loopt dit aantal snel op.
2. Is het college van plan het bestaande, nogal repressieve, beleid aan te vullen met
beleid waarmee fietsers de mogelijkheid wordt geboden op een gemakkelijke
manier hun fiets te stallen? Dus niet nu massaal fietsen wegknippen en pas veel
later zorgen voor meer fietsenrekken e.d. Hoe gaat u dat doen? Graag
kwantitatieve gegevens verstrekken voorzien van een tijdpad.
Antwoord:
Hieronder een overzicht van de aantallen fietsparkeerplekken die in onze
opdracht zijn of worden gecreëerd, inclusief termijnen. Het betreft een
totaaloverzicht (tijdelijke voorzieningen, vervanging en extra voorzieningen).
Daarnaast zullen dit jaar pilots draaien voor flexibele fietsparkeerplekken. Zoals 's
avonds extra fietsparkeervakken markeren door middel van ledverlichting op
plaatsen waar het overdag te druk is voor parkeervakken.
Nieuwe fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte (maaiveld)
Gerealiseerd Nog niet in voorbereiding
1. Centraal Station (tijdelijk) + 1.200 2013/2014 5 5
2 Station Zuid Vormeulenpad (tijdelijk) +800 2012 Le GWerigestntions se SA,
3. Station Muiderpoort +80 2013 sk ze ve
4 Station Amstel + 200 2013 or RA 500 22016
5. Matrohalta Weesperplein (tijdelijk) +187 2014 de Roda Loper EE
6. Metrohalte Wibautstraat + 300 2013 Damrak Noord tad
Á be À 1 a Totaal: 10.263 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld
9. Leidseplein (ujdelijk) +700 2012/2013
TÖsEiropepiëin *} + 800 (2015), 1.500 (2016) en 1.000 (=2016)
Totaal: 3.667 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld
In voorbereiding / uitvoering Totaal
1. Centraal Station (tijdelijk) + 500 2015 3667 + 6.551 + 10.263 = 20.481
2. Station Zuid Parnassusweg (tijdelijk) +530 2015 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld
3. Station Zuid Strawinsklylaan {tijdelijk} +110 2015
4 Staton Muiderpoort +700 2014
5. Metrohalte Weesperplein +236 =2016
&. Metrohalte Nieuwmarkt + 300 2016
7. Metrohalte Waterlooplein +400 2016
8. Haarlemmermeerstation + 100 =2016
9_ Busstation Marnixstraat (Appeltjesmarkt) + 270 2015
10. Rokin + 660 2016
11. Munt + 200 2016
12. Vijzelstraat +520 2016
13. Vijzelgracht +700 2016
14. Ceintuurbaan + 660 2016
15. Europaplein + 340 2015/2016
16. Noorderpark +325 2016
Totaal: 6.551 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld 5
*Trajan — Inventarisatie verwaarloosde en verlaten fietsen in Amsterdam — januari 2014
* Dienst Onderzoek en Statistiek - Ongebruikte fietsen in stadsdeel Centrum — januari 2011
2
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neng de Gemeenteblad
ummer = su . -
Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015
Nieuwe fietsparkeerplaatsen in gebouwde parkeervoorzieningen / fietspunten
Gerealiseerd Neg niet in voorbereiding
1. Uitbreiding Zuidplein + 500 2013 1. Centraal Station ZW + 7.000 =2016
2. Fietspunt Amstel + 1.400 2013 2. Centraal Station overig + 7.500 =2016
3. Leidseplein + 4.000 va. 2016
Totaal: 1.900 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen
Totaal: 18.500 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen
In voorbereiding / uitvoering Totaal
1. Centraal Station NW + 1.000 2015 1.900 + 18.090 + 18.500 = 38.490
2. Centraal Stauon ZO + 2.000 2016 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen
3. Station Zuid Mahlerplein + 3.000 2016
Station RAI + 1.900 2015
5. Rokin + 220 =2016
&. Vijzelgracht + 300 2016
7. Ceintuurbaan + 1.000 2016
8. Moord busstation + 1.900 2016
9. Beursplein + 1.770 2016
10. Station Zuid + 5.000 =2016
Totaal: 18.090 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen
In aanvulling hierop:
Station Lelylaan: 500 plekken op maaiveld, uitvoering 1e kwartaal 2015,
Station Amsterdam Science Park: 384 plekken inpandig, uitvoering 2e kwartaal 2015.
3. Gestalde fietsen die verkeersonveilige situaties veroorzaken, kunnen verwijderd
worden op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Fietsen die gestald
worden op plaatsen waar dat op grond van de APV of bord E3 van het RVV niet is
toegestaan, kunnen ook verwijderd worden. Op grond van welke (andere) (al dan
niet juridische) titels worden in Amsterdam fietsen verwijderd? En in welke
gevallen is het hierbij wel of niet mogelijk om bezwaar te maken en/of in beroep te
gaan?
Antwoord:
Op fietsparkeren wordt in de meeste gevallen bestuursrechtelijk gehandhaafd met
(een last onder) bestuursdwang. In dat geval is bezwaar en beroep mogelijk. De
belangrijkste verbodsbepalingen op grond waarvan wordt gehandhaafd, zijn te
vinden in artikel 4.27 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het gaat
dan bijvoorbeeld om fout (hinderlijk, onveilig, etc.) geparkeerde fietsen.
In een enkel geval wordt, in aanvulling op de bestuursrechtelijke handhaving, ook
strafrechtelijk gehandhaafd. Bij het Amstelstation) wordt in opdracht van
ProRail/NS gehandhaafd op grond van artikel 72 van de Wet personenvervoer
2000, in samenhang met artikel 52 van het Besluit personenvervoer 2000 (verbod
hinder of gevaar te veroorzaken bij stations). Bezwaar en beroep zoals bij het
bestuursrechtelijk handhaven, is in dit geval niet mogelijk.
De resultaat verantwoordelijke eenheden Verkeer & Openbare Ruimte en
Handhaving & Toezicht onderzoeken momenteel op welke wijze de
handhavingspraktijk verder geharmoniseerd en geoptimaliseerd kan worden.
Onderdeel hiervan is eenduidige communicatie over de wijze van handhaving in
Amsterdam en de mogelijkheden voor bezwaar en beroep.
3
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neng í Gemeenteblad
Datum 21 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015
4. Zelfs op drukke plaatsen in het centrum van de stad — zoals op de Nieuwezijds
Voorburgwal — is het mogelijk om extra fietsenrekken te plaatsen. Dit is een
relatief eenvoudige en betaalbare maatregel, zonder afhankelijk te zijn van
uitvoerige beleidsvisies en lange uitvoeringstermijnen. Waarom gebeurt dat tot nu
toe niet of nauwelijks? Is het college bereid daartoe op korte termijn wel over te
gaan?
Antwoord:
Het college zet zich samen met de bestuurscommissies in om voor de actieve
fietsers parkeermogelijkheden te realiseren (zie antwoord op vraag 2). Ook de
stadsdelen plaatsen fietsenrekken bij. Zo wijzen in stadsdeel West
buurtcoördinatoren en winkelstraatmanagers locaties aan die om verbetering van
de fietsparkeersituatie vragen en kunnen bewoners en ondernemers aanvragen
indienen voor bijplaatsing van fietsparkeervoorzieningen. Ook andere stadsdelen
kennen een dergelijke werkwijze. Op deze manier zijn de afgelopen jaren veel
extra fietsparkeerplekken gerealiseerd.
5. Hoe staat het met invoeren en toepassen van een norm op basis van
woondichtheid voor het aantal stallingen en fietsenrekken in een (woon)buurt?
Antwoord:
De praktijk in stadsdeel West met het gebruik van normen gebaseerd op
woondichtheid, leidde niet tot doelmatige verdeling van fietsvoorzieningen. De
inzet van het college is het creëren van fietsvoorzieningen op de plaatsen waar
de fietsparkeerdruk dat nodig maakt. Conform de leidraad fietsparkeren van de
CROW gebeurt dat op basis van tellingen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | discard |
Eron N% Gemeente Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, W B
emeentelijke : " : bi
Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reinigin
ombudsman X Amsterdam jn, SP ging
Voordracht voor de Commissie WB van 08 september 2021
Ter kennisneming
Portefeuille Bouwen en Wonen
Agendapunt 5
Datum besluit n.v.t. n.v.t.
Onderwerp
Rapport Ombudsman Metropool Amsterdam ‘Woonboot vraagt maatwerk!
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van het rapport “Woonboot vraagt maatwerk” dat de ombudsman op 27 juli 2021
uitbracht.
Wettelijke grondslag
Gemeenschappelijke Regeling Ombudsman Metropool Amsterdam
Bestuurlijke achtergrond
n.v.t.
Reden bespreking
n.v.t.
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
n.v.t.
Welke stukken treft v aan?
Meegestuurd Registratienr. Naam
AD2021-080376 | 2021-07-20_Rapport_Woonboot_vraagt_maatwerk.pdf (pdf) |
AD2021-080375 Commissie WB Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam |
Gegenereerd: vl.7 1
VN2021-021532 % Gemeente Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten,
Gemeentelijke % Amsterdam Di Izijn. Openbare Rui G Reiniai
ombudsman % lerenwelzijn, Openbare uimte en roen, Keinlging
Voordracht voor de Commissie WB van 08 september 2021
Ter kennisneming
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Ombudsman Metropool Amsterdam, Anne Martien van der Does, 020-625 9999 / 06-5357 4727
annemartien®&ombudsmanmetropool.nl
Gegenereerd: vl.7 2
| Voordracht | 2 | train |
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.