text
stringlengths
181
1.69M
label
stringclasses
11 values
num_pages
float64
1
502
split
stringclasses
4 values
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 791 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Ingekomen op 8 oktober 2014 Ingekomen in raadscommissie WB Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Motie van de raadsleden de heer Groot Wassink en mevrouw Moorman inzake de begroting voor 2015 (doelstelling transformatie kantoorruimtes). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; — inde vorige coalitieperiode zeer veel leegstaande kantoorruimte succesvol is getransformeerd naar een nieuwe bestemming; — van de huidige coalitie verwacht mag worden dat zij het beleid van transformatie van leegstaande kantoorruimte met minstens even groot enthousiasme voortzetten; — inde begroting geen doelstelling daaromtrent te vinden is; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: op zeer korte termijn maar in elk geval uiterlijk 1 januari 2015 aan de raad een plan te presenteren hoe zij de transformatie van leegstaande kantoorruimte denkt vorm te geven en welke doelstelling zij daarbij hanteert. De leden van de gemeenteraad, B.R. Groot Wassink M. Moorman 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 604 Publicatiedatum 16 juni 2017 Ingekomen onder BD Ingekomen op donderdag 8 juni 2017 Behandeld op donderdag 8 juni 2017 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Boldewijn inzake de Nota parkeernormen auto (nadere omschrijving begrippen). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Nota parkeernormen auto (Gemeenteblad afd. 1, nr. 429). Overwegende dat: — de begrippen gehanteerd in de parkeernota eenduidig moeten zijn. Constaterende dat: — vooral de mate van bereikbaarheid per openbaar vervoer wordt als maatstaf genomen voor het vaststellen van parkeernormen; — het niet goed duidelijk is aangegeven wanneer er sprake is van zeer goed, goed en minder goed openbaar vervoer; — het grootste deel van Amsterdam als B-locatie wordt geclassificeerd; — bij nieuwbouwplannen alleen in bij C-locaties maatwerk mogelijk is. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: de begrippen ‘zeer goed, goed en minder goed openbaar vervoer’ nader te omschrijven en op te nemen in de parkeernota auto (bijvoorbeeld door het opnemen van een afstandscriterium tussen een bepaald gebied en een beschikbare OV-halte). Het lid van de gemeenteraad H.B. Boldewijn 1
Motie
1
val
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 136 Datum indiening 22 december 2017 Datum akkoord college van b&w van 6 februari 2018 Publicatiedatum 7 februari 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Van Dantzig en Dijk inzake woningdelen. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Sinds begin 2017 zijn de regels omtrent woningdelen veranderd. Op de krappe Amsterdamse woningmarkt zal woningdelen als pragmatische oplossing blijven bestaan, omdat het — zeker voor jongeren en starters — uitweg biedt om toch betaalbaar te kunnen wonen in de stad. De fracties van D66 en VVD zijn van mening dat de intentie van het college om een enorme set aan regels te vervangen door versimpelde regels, met als doel ze beter te laten aansluiten bij de praktijk, een goede is geweest. Voor de fracties van D66 en VVD is en was het daarbij wel heel belangrijk dat die regels helder, eenduidig en transparant zijn zodat we kunnen voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan, huurders in onzekerheid leven, of dat huisjesmelkerij in de hand gewerkt wordt. Tegelijkertijd is het van belang dat de Amsterdamse regelgeving ook daadwerkelijk aansluit bij de praktijk. In 2016 was er op 12.700 adressen sprake van woningdelen en mits daar geen hoogoplopende misstanden worden geconstateerd willen de fracties van D66 en VVD dat deze Amsterdammers legaal en zonder zorgen op hun adres kunnen blijven wonen. Helaas krijgen de fracties van D66 en VVD talloze signalen dat de goede intenties van dit college niet overal ook echt hebben geleid tot een betere werking in de praktijk. Gezien het vorenstaande hebben de leden Van Dantzig en Dijk, respectievelijk namens de fracties van D66 en VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Deelt het college de opvatting van D66 en VVD dat niet de regels leidend zijn, maar de regels juist dienend zijn om de praktijk te versimpelen teneinde de 12.700 adressen (zo'n 50.000 Amsterdammers) waar woningdelen reeds plaatsvindt — de bestaande gevallen — te legaliseren? Antwoord 1: Het college deelt de opvatting, dat een belangrijk doel van het nieuwe beleid is het woningdelen voor jongeren en studenten te vergemakkelijken. Het huidige beleid en de handhaving daarop zijn tot stand gekomen op grond van de evaluatie woningdelen 2016. Het aantal voorwaarden is daarom per 1 januari 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Neng hae Gemeenteblad Datum 7 februari 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017 2017 verminderd van acht naar twee voor het omzetten naar drie en vier onzelfstandige woonruimten. Bij vijf of meer zijn vijf voorwaarden gesteld vanwege het bedrijfsmatige karakter van woningdelen overeenkomstig de omgevingswet. Om tegelijkertijd op negatieve gevolgen op de leefbaarheid door woningdelen te kunnen sturen, is tevens besloten de bestaande vergunningplicht te behouden. De bestaande woningdeel-situaties, die niet over een vergunning beschikken, kunnen worden gelegaliseerd door het aanvragen van een vergunning. 2. En deelt het college de opvatting van D66 en VVD dat bestaande gevallen niet in angst zouden moeten leven met de vraag of ze wel of niet kunnen blijven wonen waar ze wonen? Antwoord 2: Het college is van mening dat huurders niet in angst zouden moeten leven over het behoud van hun woonruimte. Het college gaat er dan ook vanuit verhuurders zich bij de verhuur van woonruimte aan de relevante wetten houden. 3. Heeft het college reeds zelf praktijkproblemen met de nieuwe woningdeelregels geconstateerd en/of indicaties gehad vanuit huurders of verhuurders dat de huidige regels niet aansluiten bij de praktijk ? Zo ja, welke problemen/indicaties zijn dit, hoe beoordeelt het college die problemen en welke maatregelen heeft het college daartoe genomen, of is zij voornemens te nemen? Antwoord 3: Op verzoek van de gemeenteraad wordt het beleid woningdelen 1 jaar na het inwerking treden geëvalueerd. De evaluatie is gestart en zal inzicht geven in de werking van de regels, de impact van woningdelen op de woningvoorraad en de leefbaarheid. De ervaringen van verhuurders, huurders en VVE'’s zal daarbij worden. Het college zal de evaluatie in mei aan de raadscommissie voorleggen om gefundeerde beleidskeuzes te kunnen maken. 4. Klopt het dat de omzettingsvergunning, die aangevraagd moet worden voor het omzetten van een zelfstandige naar een onzelfstandige woonruimte, leidt tot problemen bij woningdelen? En zo ja, welke problemen zijn dit? Wat vindt het college van dit effect en wat denkt zij hiertegen te kunnen doen? Antwoord 4: Deze vragen kunnen op basis van de evaluatie beantwoord worden. 5. Klopt het dat de hypotheekverstrekker, bij aanvraag van de omzettings- vergunning, opnieuw akkoord moet gaan en dit het omzetten van de woning bemoeilijkt? Kan het college hierbij ook ingaan op het verschil in taxatiewaarde van de woning na omzetting en welke gevolgen dit heeft op bovenstaande? Antwoord 5: Of een hypotheeknemer toestemming moet vragen voor de verhuur en specifiek onzelfstandige woonruimte hangt af van de het privaatrechtelijk contractclausules in de hypotheek. Omdat de meeste hypotheken een huurbeding kennen, zullen hypotheekhouders in de regel ontheffing moeten vragen. Dit staat echter geheel 2 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Neng hae Gemeenteblad R Datum 7 februari 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017 los van de bestuursrechtelijke regelgeving, waarbij alleen de feitelijke bewoning door drie of meer volwassenen relevant is en niet de private contracten. De taxatie door de WOZ-waarde is gelijk voor koop- en huurwoningen en kent geen onzelfstandige woonruimte. Het woninggebruik kan financiële risico's voor de hypotheekverstrekker inhouden, die deze risico’s probeert te beperken via clausules in de hypotheekakte. Hypotheekverstrekkers en beleggers maken zelf een inschatting van de risico’s en passen hun investeringshoogte daarop aan. Dit staat los van de vergunningverlening. 6. Is het college van mening dat de huidige uitwerking ook tot effect heeft dat bestaande gevallen makkelijk gelegaliseerd kunnen worden? Of is het college van mening dat de omzettingsvergunning in huidige vorm een nieuwe barrière vormt waarmee (deels) het doel van betere aansluiting met de praktijk voorbijstreeft wordt? Antwoord 6: Ook hiervoor zal de evaluatie woningdelen een gedegen inzicht geven in hoeverre minder en simpelere vergunningvoorwaarden het woningdelen vergemakkelijken als ook de handhaafbaarder maken en misstanden verminderen. 7. Een voorwaarde voor de omzettingsvergunning is, naast de geluidseisen, ook de gemeenschappelijke verblijfsruimte van minimaal 11 m? en minimaal 3 m breed. Is de wethouder van mening dat dit een werkbaar criterium is dat goed aansluit op de praktijk? Wat als er bijvoorbeeld sprake is van een woonkeuken, voldoet zo'n verblijfsruimte dan ook? Antwoord 7: De voorwaarde ten aanzien van de gemeenschappelijke verblijfsruimte is opgenomen om te intensieve bewoning met mogelijke bijkomende overlast, te voorkomen. Ook woonkeukens voldoen aan het predicaat verblijfsruimte, zolang aan de gestelde afmetingen wordt voldaan. In hoeverre de voorwaarde ten aanzien van de verblijfsruimte aansluit bij de praktijk zal blijken uit de geplande evaluatie. 8. Als de omzettingsvergunning de oorzaak is voor onzekerheid, zou het college dan bereid zijn kritisch te kijken naar de huidige voorwaarden en de administratieve lasten voortkomend uit de omzettingsvergunning? Antwoord 8: Ook hiervoor zal de evaluatie woningdelen een gedegen inzicht geven in hoeverre minder en simpelere vergunningvoorwaarden het woningdelen vergemakkelijken als ook de handhaafbaarder maken en misstanden verminderen, zoals met de raad is afgesproken. 3 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer TL rvan 2018 Schriftelijke vragen, vrijdag 22 december 2017 9. Hoeveel (omzettings-)vergunningen voor woningdelen zijn er tot op heden afgegeven? Hoeveel aanvragen zijn geweigerd? Kan het college een overzicht geven op welke gronden deze aanvragen zijn geweigerd”? Antwoord 9: De beantwoording van deze vragen maakt deel uit van de evaluatie woningdelen. Deze wordt is zijn geheel voorgelegd aan de nieuwe raad. 10. Is het college bekend met de aanpak die Rotterdam gekozen heeft, waarbij pas een vergunning aangevraagd hoeft te worden voor 4 personen of meer? Wat voor vergunning is dat en kan Amsterdam leren van de woningdeelregels die in Rotterdam worden gehanteerd? Antwoord 10: Een kort overzicht van regelgeving voor woningdelen in andere steden - waaronder Rotterdam - maakt onderdeel uit van de evaluatie. 11. Deelt het college de algemene conclusie van de fracties van D66 en VVD dat de regels, gehoord de signalen uit de stad, nog niet simpel genoeg zijn waardoor bestaande gevallen in de knel komen en is zij bereidt tot aanpassingen om te waarborgen dat bestaande gevallen waar geen hoogoplopende misstanden zijn niet hun woning verliezen? Antwoord 11: Op dit moment vindt het college het nog te vroeg om conclusies te trekken. Het college verwacht met de evaluatie woningdelen gedegen informatie in handen te krijgen en goed onderbouwde conclusies op de doelstellingen van het beleid voor woningdelen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1139 Datum indiening 26 mei 2017 Datum akkoord 27 september 2017 Publicatiedatum 11 oktober 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Boutkan en De Heer inzake de incasso's bij Waternet door veranderde werkwijze. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Waternet is begin 2017 overgestapt op het versturen van digitale facturen voor het betalen van de kosten van drinkwater. Klanten hebben zelf moeten aangeven of zij hier geen gebruik van wilden maken, dus via een opt-out regeling. Bij klanten die niet reageerden werd er automatisch vanuit gegaan dat zij in de toekomst digitale facturen wilden ontvangen. Hierbij heeft door Waternet geen adequate controle plaatsgevonden op de juistheid van het emailadres dat bekend was bij Waternet. Door deze werkwijze komen facturen niet aan op het juiste mailadres of blijven hangen in de spambox. Als klanten hun digitale factuur niet betaalden, werd na verloop van tijd het incassobedrijf Vesting Finance ingeschakeld, verhoogd met incassokosten. Deze kosten kunnen oplopen tot een bedrag dat hoger is dan het factuurbedrag. De PvdA Amsterdam is verrast over deze werkwijze. Voor alle klanten van Waternet vinden wij een automatische opt-in voor digitale facturen zeer ongewenst. Dit geldt ook voor Amsterdammers die minder makkelijk mee kunnen komen in de digitale wereld. Het is klantonvriendelijk, belastend en duur als je buiten je schuld om wordt geconfronteerd met een incassobureau en bijbehorende kosten. Voor Amsterdammers die moeite hebben om financieel rond te komen is bovendien zeer kwalijk. Daarnaast gaat van een incassobureau een intimiderende werking uit, waarbij niet altijd duidelijk is wat de achterliggende reden is van de incasso en vaak gedreigd wordt met hoger oplopende kosten. Voor mensen die al in financiële problemen zitten leidt dit tot onnodige spanning en frustratie. Waternet zou als publieke instantie die valt onder medeverantwoordelijkheid van de gemeente niet op deze manier met Amsterdammers om moeten gaan. Gezien het vorenstaande hebben de leden Boutkan en De Heer, beiden namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng Liao Gemeenteblad R Datum 11 oktober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017 1. Is het college op de hoogte van de hierboven geschetste problemen die er zijn bij Waternet en incasso's? Antwoord: De door de vragenstellers voorgestelde gang van zaken waarin wordt gesteld dat Waternet sinds begin 2017, via een zogenaamde opt-out campagne, aan al zijn klanten digitaal zijn facturen stuurt, klopt gedeeltelijk. Waternet verstuurt sinds mei 2016 digitaal zijn facturen aan ongeveer 110.000 klanten die zelf hebben aangegeven dat zij hun facturen digitaal willen ontvangen. Voor alle emailadressen van klanten die bij Waternet bekend zijn, geldt dat het emailadres door de klant zelf is ingevuld c.q. aangemeld bij Waternet. Voor de start van de opt-out campagne is door Waternet een controle uitgevoerd op geldigheid van deze emailadressen. Hierbij zijn ongeveer 45.000 emailadressen verwijderd. Bij het selecteren van klanten voor de campagne zijn klanten die, voor zover bij Waternet bekend, een lopend traject hebben bij een schuldhulp- verleningsinstantie en klanten die vallen onder het programma ‘Geregelde betaling’ uitgesloten van de campagne. Deze klanten zijn dus niet omgezet naar het digitale kanaal. Voor klanten met een e-mailadres dat na verzending niet meer in gebruik is heeft Waternet de verzendwijze automatisch omgezet naar post. Vervolgens is de klant per brief geïnformeerd dat het geregistreerde e-mailadres bij Waternet inactief blijkt te zijn. Waternet heeft zorgvuldig de opt-out campagne voorbereid. Zo is in september gestart met een pilot met 1.000 klanten. Deze pilotperiode liep 5 weken. Hierna is een tweede pilot gestart met 5.000 klanten per week. Deze pilot liep van oktober 2016 tot februari 2017. Door deze (ruime) periode in acht te nemen is het volledige proces, van het versturen van een factuur, het betalingsproces en het overdragen van facturen naar incassobureaus, getoetst onder in totaal ongeveer 50.000 klanten. Uit deze pilot zijn in totaal 15 reacties gekomen. Deze reacties hadden vooral betrekking op het feit dat klanten toch liever de factuur via de post ontvangen. Van de geselecteerde klanten voor de pilot is geen enkele klant overgedragen naar het incassobureau. Na het succes van de pilot is Waternet gestart met het batchgewijs uitvoeren van de opt-out campagne voor in totaal 190.460 klanten. De opt-out campagne is inmiddels afgelopen. Voor klanten die de digitaal verzonden factuur, om welke reden dan ook, niet betaald hebben en daardoor in het incassotraject terechtkomen, hanteert Waternet een coulance regeling waarbij de incassokosten niet in rekening gebracht worden dan wel gecrediteerd worden. 2. Hoeveel klanten bij Waternet zijn getroffen door deze veranderde werkwijze van Waternet? Antwoord: Via deze eenmalige campagne zijn in totaal 190.460 klanten van de in totaal 468.618 klanten automatisch omgezet naar het ontvangen van een factuur via het digitale kanaal. Het verschil, tussen 468.618 en 190.460, betreft klanten die of geen emailadres hebben, of klanten die zichzelf al digitaal aangemeld hebben c.q. klanten die in de pilot meegenomen zijn. Er zijn in totaal 130 klachten geregistreerd als gevolg van de campagne. Na de campagne hanteert Waternet een werkwijze waarin de klant zelf kan aangeven of hij zijn facturen digitaal of per post wil ontvangen. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng Liao Gemeenteblad R Datum 411 oktober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017 3. Hoeveel mensen hebben incasso's gekregen voor het niet of te laat betalen van hun digitale facturen? Antwoord: In de periode vanaf september 2016 t/m juli 2017 zijn er in totaal 23.343 klanten overgedragen aan een incassobureau. Hiervan betreft het 11.337 klanten uit de campagne. Dit is 48,57 %. Waternet monitort continue het overdragen van facturen (zowel digitaal als per post) aan zijn incassobureaus. Zoals uit bovenstaande blijkt laat deze controle geen stijging zien van het aantal klanten welke worden overgedragen aan het incassobureau. 4. Gaat Waternet de betaalde incassokosten terugbetalen aan hun klanten? Indien nee, waarom niet? Antwoord: Waternet heeft er bewust voor gekozen om coulant om te gaan met klanten die zijn overgedragen aan een incassobureau en stelt deze klanten in de gelegenheid om alsnog zonder incassokosten de openstaande facturen te voldoen. Deze coulance wordt ook gehanteerd voor klanten die na betaling van de incassokosten reclameren bij Waternet. 5. Is het college het met vragenstellers eens dat de werkwijze van Waternet onjuist is en dat er voor het ontvangen van digitale facturen juist een opt-in systeem zou moeten zijn? Antwoord: Gezien de zorgvuldigheid die Waternet heeft betracht in deze voorliggende zaak waaronder het uitsluiten van bepaalde doelgroepen en het hanteren van coulance, evenals de na de campagne gehanteerde werkwijze waarbij klanten via een opt-in systeem aan kunnen geven of zij hun factuur per post of digitaal willen ontvangen, onderschrijft het college niet de mening van de vragenstellers dat Waternet een onjuiste werkwijze gehanteerd heeft. 6. In Amsterdam is er een flink aantal mensen dat de aansluiting op de digitale wereld complex vindt. Hoe gaat Waternet voorkomen dat deze mensen buiten hun schuld om in de problemen komen? Antwoord: Het college onderschrijft dat er ook in Amsterdam mensen zijn die de aansluiting op de digitale wereld complex vinden. Waternet biedt deze mensen de mogelijkheid om de huidige voorkeur in stand te houden, zoals het ontvangen van de facturen per post. Door het toepassen van de coulance bij deze opt-out campagne, het uitsluiten van bepaalde doelgroepen en het beschikbaar stellen van verschillende kanalen om contact te zoeken met Waternet probeert Waternet te voorkomen dat klanten in de problemen komen. Daarnaast hanteert Waternet een actief beleid om samen met de daarvoor bedoelde instanties, zoals schuldhulpverleningsinstanties en het programma ‘Geregelde betaling’, te voorkomen dat mensen in de problemen komen. Het beleid van Waternet heeft geresulteerd in 48 afsluitingen bij klanten met betaalproblemen; een relatief laag aantal vergeleken met andere drinkwaterbedrijven. 3 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Tober 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 26 mei 2017 7. Waarom heeft Waternet niet voorzien dat een automatische opt-in kan leiden tot uitvoerings- en betalingsproblemen? Welke conclusies trekt Waternet hieruit voor toekomstige stappen rondom digitaal versturen van acceptgiro's? Antwoord: Op basis van de zorgvuldig uitgevoerde pilots waarbij slechts een gering aantal reacties is ontvangen heeft Waternet de conclusie getrokken dat het omzetten naar het digitale kanaal niet voor noemenswaardige problemen zou zorgen. Omdat hier sprake is van een eenmalige campagne en in de huidige werkwijze een opt-in systeem gehanteerd wordt, voorziet Waternet geen toename van problemen met uitvoerings- en betalingsproblemen. 8. Zijn er voor zover bekend ook bijstandsgerechtigde Amsterdammers in de betalingsproblemen gekomen door de werkwijze van Waternet, dan wel hebben deze wellicht onterecht incasso kosten betaald”? Antwoord: Klanten welke al bekend zijn bij Waternet met een lopend traject van schuldhulpverlening, zijn op voorhand buiten deze campagne gehouden. Dit geldt ook voor bijstandsgerechtigde klanten welke onder het programma ‘Geregelde betaling’ vallen. Omdat Waternet een publieke instantie is en om die reden geen, of slechts beperkt, toegang heeft tot (basis)registraties waaronder de registratie van bijstandsgerechtigde Amsterdammers, anders dan klanten uit het programma ‘Geregelde betaling’, kan niet met 100% zekerheid gezegd worden of er in de campagne bijstandsgerechtigde Amsterdammers meegenomen zijn dan wel of er sprake is van klanten die onterecht incasso kosten hebben betaald. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris K.H. Ollongren, (loco) burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
train
Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1641 Behandeld op 16 en 17 december 2020 Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 21 december 2020 Onderwerp Motie van het lid de Grave-Verkerk inzake het Kunstenplan 2021-2024 (gebruik resterende noodgeld voor acute hulpinstellingen onder de zaaglijn) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Kunstenplan 2021-2024. Constaterende dat: -— _Subsidieaanvragen in het kader van het Kunstenplan 2121-2024 van een aantal (kleinere) culturele instellingen door het AFK wel honorabel zijn geacht wegens voldoen aan de subsidiecriteria maar niet volledig zijn gehonoreerd wegens budget tekort van het AFK, hierna aan te duiden: “instellingen die onder de zaaglijn zijn gevallen”; — De betreffende instellingen veelal door de bezoekersbeperkingen c.q. instellingssluitingen vanwege de coronacrisis niet of amper zelf met inkomen uit andere bron(nen) de tekorten in het komende jaar kunnen opvangen; — Het AFK overeenkomstig de opdracht van het college voor verdeling van het resterend budget van de Regeling Innovatie & Ontwikkeling een nieuwe regeling tweejarige subsidies (periode 2021-2022) heeft ingericht en daarbinnen mogelijkheden heeft gecreëerd voor een overbruggingsregeling ten behoeve en op (nieuwe) aanvraag van de instellingen die onder de zaaglijn zijn gevallen; -— Deze regeling voorziet in een (aanvullende) tweejarige subsidie tot maximaal 100.000 euro per kalenderjaar; — Dit bedrag voor een aantal instellingen die onder de zaaglijn gevallen zijn niet toereikend is om voorzienbaar jaarlijks exploitatietekort te dekken; — Er per december 2020 nog 5,7 miljoen euro in de gemeentekas zit als restant van de 17 miljoen euro die in de noodkas was gereserveerd om de verliezen tot 1 oktober 2020 van culturele instellingen uit het Kunstenplan gedeeltelijk te compenseren; — Het college voornemens is dit restant toe te voegen aan nieuwe steungelden vanuit het Rijk en deze bedragen in te zetten voor een derde fase van de steunmaatregel in de vorm van een breed herstelplan waarover de raad in januari 2021 verder wordt geïnformeerd. Overwegende dat: — De financiële nood per 1 januari 2021 van veel (kleinere) culturele instellingen die onder de zaaglijn zijn gevallen groot is en de noodzaak tot oplossen daarvan urgent is; — De kosten van deze instellingen doorlopen en niet kunnen worden opgevangen gedurende corona met maatregelen gericht op verhogen van inkomsten met grotere bezoekersaantallen; — Hetrisico dat deze instellingen in het komende kalenderjaar financieel onderuitgaan groot is; — De gevolgen daarvan ongewenst zijn voor Amsterdam en de Amsterdammers omdat is dat unieke culturele infrastructuur verloren gaat; — De mogelijkheid van toekenning van teen tweejarige subsidie voor bovengenoemde instellingen geen soelaas biedt omdat de instellingen in acute financiële nood verkeren en snel hulp nodig hebben en bovendien het gemaximeerde bedrag in een aantal gevallen niet toereikend zal zijn om de exploitatiekosten te dekken. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De resterende 5,7 miljoen euro uit de noodkas voor culturele instellingen toe te voegen aan het Kunstenplan uiterlijk per ultimo december 2020 en deze zo spoedig mogelijk (zo nodig naar rato) toe te (laten) kennen aan de (kleinere) culturele instellingen die in het Kunstenplan een positieve beoordeling kregen maar onder de zaaglijn zijn komen te vallen. Het lid van de gemeenteraad D.G.M. de Grave-Verkerk 2
Motie
2
discard
VN2024-000128 Gemeenteraad Verkeer en x Gemeente RAAD Openbare Ruimte N Amsterdam Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024 Portefeuille Openbare Ruimte en Groen Agendapunt 14 Datum besluit College van B&W, 16 janvari 2024 Onderwerp Vaststellen van de actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode De gemeenteraad van Amsterdam besluit Ad 1. Het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode vast te stellen. Ad 2. Kennis te nemen van het verloop van de inspraak- en adviesperiode m.b.t. het Beleidskader Puccinimethode en de bijbehorende Nota van Beantwoording. Wettelijke grondslag Artikel 108, eerste lid van de Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten. Artikel 147, tweede lid van de Gemeentewet luidt: De overige bevoegdheden bedoeld in artikel 108, eerste lid, berusten bij de raad. Bestuurlijke achtergrond Sinds begin jaren 2000 wordt er onder de noemer ‘de Puccinimethode! vanuit diverse expertises en disciplines gewerkt aan een eenduidige manier van werken in de Amsterdamse openbare ruimte. In janvari 2018 is het ‘Beleidskader Puccinimethode, standaard voor het Amsterdamse Straatbeeld’ vastgesteld door de gemeenteraad, in navolging van de Visie openbare ruimte’ (2017). Die standaard bevat o.a. inrichtingsprincipes, profielen, verhardingsmateriaal, beplantingstypen, civieltechnische details, straatmeubilair en openbare verlichting. Dankzij deze standaard kent de openbare ruimte in heel Amsterdam een hoge kwaliteit, zo duurzaam en functioneel mogelijk. Daarmee is de standaard een onmisbare basis voor de keten van ontwerp — techniek - inkoop - uitvoering — gebruik en beheer van de openbare ruimte. Het beleidskader zoals vastgesteld door de gemeenteraad, is technisch vitgewerkt in twee handboeken: Handboek Rood (vastgesteld 2018, geactualiseerd 2021) en Handboek Groen (vastgesteld 2020, geactvaliseerd in 2021). Het College van B&W stelt de handboeken vast. Op 5 januari 2022 is de gemeenteraad geïnformeerd over de voorgenomen actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode. Nu ligt de actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode voor ter vaststelling in de gemeenteraad. Na vaststelling van het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode worden ook de in lijn daarmee geactualiseerde Handboeken Rood en Groen Gegenereerd: vl.9 1 VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD Openbare Ruimte Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024 voorgelegd aan het College van B&W ter vaststelling. Na vaststelling van de handboeken door het college worden deze ter kennisname geagendeerd in de Commissie MOW. Onderbouwing besluit Ad 1. Het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode vast te stellen. Het Beleidskader Puccinimethode zoals dat nu wordt aangeboden ter vaststelling is een actualisatie van het Beleidskader Puccinimethode, dat in 2018 werd vastgesteld door de gemeenteraad. Omdat de stad continu in beweging is, was het nodig het beleid aan te passen aan de ontwikkelingen in de stad. Ontwikkelingen zoals het avtoluwer inrichten van de stad, het rigoureus vergroenen, de inzet op meer hergebruik van materialen, de noodzaak de stad klimaatadaptiever in te richten en het verlagen van de snelheid naar 30 km/uur. Alles wat opgenomen is in de Puccinimethode, is de uitkomst van een integrale afweging van diverse belangen, waaronder: duurzaamheid, functionaliteit, beheerbaarheid, verkeersveiligheid, ecologie, cultuurhistorie, toegankelijkheid, betaalbaarheid en beeldkwaliteit. De standaarden uit de Puccinimethode vloeien daarmee gedeeltelijk ook voort vit ander beleid, zoals de Groenvisie en het Beleidskader Verkeersnetten. De belangrijkste aanpassingen in het geactualiseerde Beleidskader Puccinimethode t.o.v. het huidige beleid vit 2018 betreffen: e Deteksten in Deel A (algemene, inleidende hoofdstukken) zijn aangepast op een aantal actuele thema’s zoals duurzaamheid, verkeersveiligheid en participatie; e Deteksten in deel B met betrekking tot inrichtingsprincipes en profielen zijn aangepast aan het uitgangspunt ‘30 km/uur in de stad’; * De standaardprincipes voor parkeren zijn aangepast, waarbij “modern parkeren” de standaard is bij herinrichtingen. Dat betekent dat het materiaal van de parkeerstrook hetzelfde is als het materiaal van de trottoirs. De trottoirband (stoeprand) loopt door langs de rijbaan. Dit profiel is flexibeler en toekomstbestendiger. Het systeem is ook eenvoudiger: we beperken hiermee het aantal verschillende parkeeroplossingen binnen de standaard; e De Vloerkaart Puccinimethode (rood) is geactualiseerd, met toevoeging van Weesp en aanpassing van de ‘bijzondere plekken’ in overleg met de stadsdelen; * Voorde openbare verlichting en het straatmeubilair in Weesp zijn specifieke voorschriften opgenomen. Het meubilair in Weesp is groen (i.p.v. grijs) en wordt uitgevoerd zonder Andreaskruisen; e De Puccini Groenkaart is toegevoegd en de tabel met groentoepassingen is geactualiseerd t.o.v. 2018; e De inrichtingsprincipes met betrekking tot groen op kades zijn geactualiseerd, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen groen op kades in rijksbeschermd stadsgezicht en groen op kades daarbuiten; e De inrichtingsprincipes met betrekking tot groen in gesloten systemen (plantenbakken) zijn aangescherpt met als principe: “nee, tenzij”; e Alle teksten zijn aangepast aan de nieuwe sitvatie waarin de Commissie Puccinimethode niet meer bestaat, maar toetsing plaatsvindt in het Toetsteam Openbare Ruimte & Mobiliteit. Ad 2. Kennis te nemen van het verloop van de inspraak- en adviesperiode m.b.t. het Beleidskader Puccinimethode en de bijbehorende Nota van Beantwoording. In juni 2023 is de actvalisatie van het Beleidskader Puccinimethode vrijgegeven voor inspraak en advies. De inspraak is doorlopen in de zomer van 2023. Er zijn zes inspraakreacties binnengekomen van Amsterdammers en belangenvertegenwoordigers. Daarnaast hebben alle stadsdelen en Gegenereerd: v1.9 2 VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD Openbare Ruimte Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024 stadsgebied Weesp advies uitgebracht. Deze adviezen zijn uitgebracht namens de Dagelijks Besturen van de stadsdelen en zijn tot stand gekomen na behandeling in de Stadsdeelcommissies. De ingediende zienswijzen en adviezen hebben tot de volgende wijzigingen in het Beleidskader Puccinimethode geleid, ten opzichte van de inspraakversie: * Toevoeging van ‘dijken’ als voorbeeld van een structuur die van invloed kan zijn op de inrichting van de openbare ruimte; e Verduidelijking dat verhardingsmaterialen worden hergebruikt zo lang ze voldoende stroef en voldoende egaal zijn; * Aanpassing van de Vloerkaart met de toevoeging van Stationsgebied Weesp als bijzondere plek en aanpassing van de zonering bij de Buiksloterdijk; e Verduidelijking van de toelichting op welke manier voetgangersruimte op gespannen voet kan staan met andere functies en ruimteclaims in profielen; * Correctie van het bijschrift bij de foto waar gesproken werd over de ‘Willemsparkweg’ terwijl het een beeld betreft van de ‘De Lairessestraat’; * Aanpassen van de titels in de Groentabel en de onderliggende teksten zodat deze corresponderen en onduidelijkheid voorkomen wordt; * Verduidelijking wanneer groen wel kan worden toegepast in een straat die smaller is dan 15 meter; * Verduidelijking dat het toevoegen van groen op kades niet de toegankelijkheid van aanlegplaatsen langs kades kan verhinderen; * Verduidelijking dat een vitzondering op de minimale maten van plantvakken gemaakt kan worden als er sprake is van medebeheer; e Verduidelijking dat voorwaarden onder 10.2.1 gelden voor alle bomen; e Schrappen van derde punt van paragraaf 10.2.3, naar aanleiding van de inspraakreactie waarin gevraagd werd de relatie tussen de Bomenverordening en de Puccinimethode te verduidelijken. Bomen van de 3e grootte zijn geen standaard toepassing en in principe is de ondergrens voor de groeiplaats 25m3. Daarnaast zijn enkele verduidelijkingen en tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Er zijn ook adviezen en inspraakreacties ingediend die niet tot wijzigingen geleid hebben. In de Nota van Beantwoording is hierop een uitgebreide toelichting gegeven. Een aantal van deze reacties en adviezen zijn hieronder uitgelicht. Toepassing grachtenprofiel: Vereniging Voordestad vraagt om bij onderhoud en vervangingswerkzaamheden over te gaan tot herinrichting en het nieuwe grachtengordelprofiel (zoals vastgesteld rond het jaar 2000) toe te passen. Echter, conform de Uitvoeringsstandaard Toekomstbestendig werken aan de Openbare Ruimte (vastgesteld door het College van B&W in het voorjaar van 2023) wordt bij onderhoud en vervanging het profiel niet aangepast. Deze toelichting is opgenomen in de Nota van Beantwoording onder punt 2.3. Betrokkenheid stadsdelen bij afwijkingen van de Puccinimethode: het advies van stadsdeel Oost vraagt om een steviger positie van de stadsdelen in het besluit over afwijkingen van de Puccinimethode. In de Nota van Beantwoording (punt 2.13) is toegelicht dat de huidige rolverdeling tussen DB en College van B&W in lijn is met de bevoegdheden zoals vastgelegd in de ‘Verordening stadsdelen en stadsgebied Amsterdam 2022’. Deze rolverdeling is ook niet gewijzigd t.o.v. het Beleidskader Puccinimethode zoals dat in 2018 werd vastgesteld. Doorlopende banden fietspad: de Fietsersbond geeft aan bezwaar te hebben tegen het detail van de doorlopende bandenlijnen op kruispunten, waarbij een verlaagde trottoirband in het wegdek doorloopt tussen kruispunt en fietspad. Dit detail wordt sinds het ontstaan van de Gegenereerd: v1.9 3 VNaoa4-o00128 % Gemeen, Gemeenteraad R A AD Openbare Ruimte Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024 Puccinimethode in Amsterdam toegepast op kruispunten van gebiedsontsluitingswegen. In de Nota van Beantwoording (punt 6.3) is toegelicht waarom dit detail gehandhaafd is. Vergevingsgezinde fietspadband: naar vergevingsgezinde banden langs fietspaden loopt al geruime tijd een onderzoek, dat onderdeel vitmaakt van het MJP Verkeersveiligheid. Meerdere inspraakreacties refereren naar dit onderzoek, waarbij verschillende oplossingsrichtingen geopperd worden. Zodra het onderzoek is afgerond wordt de uitkomst verwerkt in het Handboek Rood van de Puccinimethode. Daarmee is de toe te passen fietspadband een collegebesluit, waar de raadscommissie t.z.t. over geïnformeerd wordt en dit desgewenst ter bespreking kan agenderen. Het Beleidskader Puccinimethode doet geen definitieve uitspraak over het type band langs het fietspad, zodat er geen strijdigheid kan ontstaan tussen Handboek Rood en het Beleidskader Puccinimethode zoals dat nu voorligt. Verzoek om andere armaturen voor de openbare verlichting in Nieuw-West: in het advies van stadsdeel Nieuw-West wordt gevraagd om een onderzoek naar andere armaturen voor de verlichting in stadsdeel Nieuw- West (zone d op de verlichtingskaart). De keuze voor het type armaturen in deze zone is destijds vastgelegd in het “Beleidsplan Openbare Verlichting 2005 - 2015” en komt voort uit stedenbouwkundige en cultuurhistorische overwegingen. Andere masten en armaturen toepassen in Nieuw-West zou grote gevolgen hebben voor de eenduidigheid in de stad, de samenhang in het straatbeeld, de herbruikbaarheid en duurzaamheid van het areaal en de (beheer)kosten. Daarom is in de Nota van Beantwoording (punt 4.11) aangegeven dat een onderzoek naar andere armaturen niet wordt gestart. Verzoek om een standaard voor nutsobjecten en het behoud van de peperbus: het DB van Noord benadrukt de urgentie richting een gemeentelijke standaard voor het inpassen van nutsobjecten in de openbare ruimte. Men adviseert ook de ‘peperbus!’ te behouden voor de stad. In de Nota van Beantwoording (punt 4.13) is opgenomen dat de Puccinimethode uitsluitend betrekking heeft op de materialen die in het bezit zijn van de gemeente Amsterdam of die onder het beheer van de gemeente Amsterdam vallen. De trafohuisjes vallen hier niet onder, waardoor ze niet worden opgenomen in de standaard. In de Nota van Beantwoording (punt 4.13) is toegelicht dat de gemeente in gesprek is met nutspartijen over de inpassing en vormgeving van nutsobjecten en dat er gewerkt wordt aan een ruimtelijk kader om vast te stellen welke objecten waar zijn toegestaan. Terugkerend verzoek om opname grasbetontegels in de standaard: de adviezen van Nieuw- West, West en Zuid en het Stadsgebied Weesp vragen om doorgroeibare verharding zoals grasbetontegels standaard toe te passen in parkeervakken. Grasbetontegels zijn geen standaard materiaal binnen de Puccinimethode. Hierover zijn eerder diverse politieke vragen gesteld. Naar aanleiding daarvan is een ambtelijke inventarisatie uitgevoerd naar het materiaal, maar dit heeft niet tot nieuwe (positieve) inzichten geleid. In de Nota van Beantwoording (punt 5.21, 5.34, 6.28 en 6.20) is opgenomen dat indien de inzichten op dit punt veranderen, bijvoorbeeld op basis van goede ervaringen in andere steden, opnieuw wordt gewogen of grasbetontegels in Amsterdamse parkeervakken toepasbaar zijn op een beheerbare en toegankelijke manier en of ze dan ook voldoende meerwaarde bieden. Rol van externe partijen in projectadvisering en toetsing: het DB van stadsdeel Zuid en West en het stadsgebied Weesp vragen aandacht voor toegankelijkheid in het projectadvisering en toetsing en voor de inbreng van Cliëntenbelang en andere belangenvertegenwoordigers, zoals de Fietsersbond. In de Nota van Beantwoording (punt 8.6) is verwezen naar de besluitvorming over het Gegenereerd: v1.9 4 VN2024-000128 % Gemeente Gemeenteraad Verkeer en % Amsterdam RAAD Openbare Ruimte Voordracht voor de raadsvergadering van 28 februari 2024 Toetsteam OR&M en de gemaakte vervolgafspraken daaromtrent. Dit heeft geen directe relatie met het Beleidskader Puccinimethode. Financiële onderbouwing Overige toelichting Het betreft een beleidskader zonder financiële consequenties. Op het vlak van inrichtingsprincipes, ontwerpoplossingen en materiaalgebruik zijn bij deze actualisatie geen wijzigingen opgenomen waarvan financiële effecten te verwachten zijn. Conclusie De genoemde beslispunten in de voordracht hebben geen financiële consequenties. Geheimhouding n.v.t. Welke stukken treft v aan [AD2024-000508 | Beleidskader Puccinimethode.pdf (pdf) Gemeenteraad Voordracht (pdf) Nota van beantwoording Beleidskader Puccinimethode.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres) A.J.L. Oudshoorn, a.oudshoorn@&amsterdam.nl, 06 — 23 82 14 46 Gegenereerd: vl.9 5
Voordracht
5
train
| > < Gemeente | Amsterdam | > < West Besluit Algemeen Bestuur | A-Besluit | Directie: Programma's, Projecten en Wijken | Afdeling: Programma- en Projectmanagementbureau | Behandelende ambtenaar: Amina el Mhassani | Telefoon 06-30655018 | Datum behandeling: og februari 2016 | Besluitnummer: INT-15-01659 | Portefeuille: Stedelijke vernieuwing | Onderwerp: | Participatieplan Brediuslocatie | Planning van de bespreking en besluitvorming e _ Oordeelvorming dinsdag 26 januari 2016 | e _ Besluitvorming dinsdag 9 februari 2016 Het Algemeen Bestuur besluit: 1. akkoord te gaan met het participatieplan voor de Brediuslocatie. | 2. akkoord te gaan met de start van het participatietraject - conform het plan - ín januari 2016 Korte samenvatting: (max. 10 regels) | Het participatieplan geeft aan hoe bewoners (omwonenden en buurtbewoners) bij de gebiedsontwikkeling worden betrokken en op welke | onderdelen zij mogen mee participeren. Het geeft richting aan de met | bewoners op te stellen kaders die als eis meegegeven worden bij de tender. | De tender is bedoeld om een partij of een combinatie van partijen te selecteren die een plan voor de Brediuslocatie ontwikkelt en de realisatie voor haar rekening neemt. | Bestuurlijke achtergrond (aanleiding en context): In augustus 2004 heeft een brand plaatsgevonden in de Bredius Sporthal aan de Zaanstraat. In 2010 zijn vergevorderde plannen vastgesteld voor de herbouw van de Sporthal in combinatie met woningbouw. Het plangebied wordt begrensd door het midden van de Zaanstraat, de Spaarndammerdijk, het Bredius zwembad en het spoortalud. Door het wegvallen van de hoofdgebruiker van de nieuwe Sporthal, ontstond een exploitatietekort en besloot toenmalig stadsdeel Westerpark om de bouw van de nieuwe sporthal | niet te realiseren. Naar aanleiding van dit besluit heeft De Key-Principaal | aangegeven de woningbouwplannen voor de Bredius niet te kunnen uitvoeren omdat het teveel vervlochten was met de bouw van de nieuwe | sporthal. | | Stadsdeel West Pagina 2 van 3 A-besluit Besluitnr: INT-15-01659 Sindsdien is het terrein tijdelijk in gebruik als moestuin totdat er gebouwd | gaat worden. | Door het aantrekken van de woningmarkt en de ambitie van het College B&W | om per jaar 5ooo woningen aan de stad toe te voegen, heeft het stadsdeel | West besloten om opnieuw plannen voor de Brediuslocatie te ontwikkelen. | Op 213 oktober 2015 is het plan van aanpak voor de ontwikkeling van de | Brediuslocatie goedgekeurd. In het plan van aanpak wordt omschreven hoe | de Brediuslocatie ontwikkeld gaat worden. Het plan geeft handvatten en inzicht voor medewerkers, management, directie en het bestuur over hoe de realisatie en de ontwikkeling van de Brediuslocatie tot stand zal komen. | In het participatieplan staat beschreven wat we in deze fase gaan doen en hoe we de buurt ingaan en we proberen te achterhalen wat er speelt, welke | oplossingen/invulling de bewoners graag zien op de Brediuslocatie en deze | inbreng wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het plan. De eerste | buurtbijeenkomst zal plaats vinden in eind januari 2016, waarbij de hele buurt wordt uitgenodigd. Er zullen in totaal drie buurt bijeenkomsten worden | georganiseerd, waarbij verschillende thema’s worden behandeld. We streven | ernaar om elke twee weken een bijeenkomst te laten plaatsvinden. De | uitkomsten hiervan worden, voordat het investeringsbesluit ter goedkeuring aan het DB wordt voorgelegd, aan de buurt teruggekoppeld | Reden van het besluit: | Door het aantrekken van de woningmarkt en de ambitie van het College B&W om per jaar 5ooo woningen aan de stad toe te voegen, heeft het stadsdeel 5 besloten om opnieuw plannen voor de Brediuslocatie te ontwikkelen. Het stadsdeel vindt het belangrijk dat de wensen van de buurt vertaald worden in de nieuwe plannen voor de Brediuslocatie, het participatieplan | beschrijft hoe de omwonenden per fase worden betrokken en welke invloed | zij kunnen uitoefenen. | Kosten, baten en dekking: | -__ De kosten voor het gehele participatietraject bedragen €42.000. -__De kosten voor de participatie worden gedekt uit reserve Bredius. | Voorbereiding en adviezen: | Het participatieplan is intern met het projectteam Bredius afgestemd. Het | projectteam bestaat uit: Projectmanager, assistent, gebiedsmakelaar, | communicatieadviseur, stedenbouwkundige, Projectleider Grond & Ontwikkeling, planner, adviseur economische zaken, RO jurist & | planeconoom. | Het participatieplan is met het projectteam afgestemd en de adviezen zijn in het plan verwerkt. | Uitkomsten inspraak en/of maatschappelijk overleg: | Het participatietraject is 4 januari 2016 gestart met het versturen van de | meningspeiling naar de hele Spaarndammerbuurt. | | [ Stadsdeel West Pagina 3 van 3 A-besluit | Besluitnr: INT-15-01659 | Meegezonden/ter inzage gelegde stukken: 1. Participatieplan; | 2. Begeleidende brief dd 12 januari 2016; Afhandeling: Afschrift aan: | Gebiedsmanager Westerpark Marian Hogezand | Ambtelijk opdrachtgever Miriam Heemelaar Projectmanager Amina el Mhassani Afdeling communicatie. Bekendmaking: Via de reguliere procedure. Communicatie: | Het algemeen bestuur heeft ingestemd met het participatieplan | Brediuslocatie. Het participatieplan geeft aan hoe bewoners (omwonenden | en buurtbewoners) bij de gebiedsontwikkeling worden betrokken en op welke | onderdelen zij kunnen mee participeren. En geeft richting aan de met bewoners op te stellen kaders die als eis meegegeven worden bij de tender. Ter kennisname doorsturen aan: Ter kennisname doorsturen is niet nodig. Besloten in de vergadering van: 9 februari 2016 | Het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie West, Wnd. Secretaris: Voorzitter: a | Se zal) | A] hid 2 | {Visser G.J. Bouwmeester | | Í | | [
Besluit
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 2074 Datum indiening 15 oktober 2019 Datum akkoord 19 december 2019 Publicatiedatum 19 december 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake medisch-noodzakelijke zorg aan ongedocumenteerden. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In de Koppelingswet is geregeld dat eenieder aanspraak kan maken op medisch- noodzakelijke zorg. De fractie van de ChristenUnie krijgt signalen dat ziekenhuizen in Amsterdam in plaats van ‘medische-noodzakelijkheid’ de eis van ‘levensbedreigend’ hanteren, wat wel degelijk een verschil is. Kortom, ongedocumenteerden worden door instanties als de Kruispost doorverwezen naar de Amsterdamse ziekenhuizen vanwege het feit dat er in hun situatie sprake is van medische noodzakelijkheid, maar bij het ziekenhuis worden zij weggestuurd omdat hun situatie niet direct levensbedreigend is. Een deel van dit probleem ontstaat omdat er in Amsterdam een grote groep ongedocumenteerden zonder asielverleden zijn die zich niet kunnen verzekeren. Doordat huisartsen hen vaak niet willen of kunnen inschrijven en daarmee ook niet in behandeling nemen, neemt de druk op de Kruispost en andere hulpinstanties toe. De fractie van de ChristenUnie wil weten of er mogelijkheden zijn om het traject van ongedocumenteerden, die via huisartsen richting het ziekenhuis doorverwezen worden wanneer er sprake is van medisch-noodzakelijke zorg, te verbeteren. Volgens de fractie van de ChristenUnie is het zeer onwenselijk en tevens onjuist wanneer ongedocumenteerden die in veel gevallen gewoon hier geboren en getogen zijn, op school zitten en leven, zorg wordt geweigerd omdat hun situatie niet direct levensbedreigend is. De fractie wil dan ook opheldering van het college over hoe er in Amsterdam met de wettelijke regelingen omtrent zorg voor ongedocumenteerden wordt omgegaan. Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Herkent het college de signalen die de fractie van de ChristenUnie krijgt dat ongedocumenteerden door het ziekenhuis zorg geweigerd wordt met als reden dat hun situatie niet levensbedreigend is? Zo nee, is het college bereid bij hulporganisaties (Johannes Wier Stichting en Dokters van de Wereld bijvoorbeeld) na te gaan of dit probleem herkend wordt? 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer we secember 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 15 oktober 2019 Antwoord Het college herkent deze signalen niet. Er is structureel overleg tussen de Gemeente, GGD en de verschillende hulporganisaties. Ook is er n.a.v. van het Uitvoeringsplan 24-uursopvang een medische werkgroep ongedocumenteerden opgesteld, waar deze partijen zijn aangesloten. 2. Zoja, is het college het met de fractie van de ChristenUnie eens dat dit zeer zorgelijk is, omdat dit betekent dat Amsterdamse zorginstellingen dan mogelijk tegen de wettelijke regelingen handelen? Antwoord Zie het antwoord op vraag 1. 3. Is het college bereid om bij de Amsterdamse ziekenhuizen na te gaan hoe zij omgaan met ongedocumenteerden die zich bij hen melden met medisch- noodzakelijke zorg en hoe vaak dit in de afgelopen jaren is voorgevallen? Antwoord Het college heeft de vraag uitgezet naar het Amsterdam UMG, locatie AMC en VUMC. Als ongedocumenteerden zich melden voor medisch-noodzakelijke zorg, wordt deze ook geboden. Het UMC geeft aan dat in 2019 3000 a 4000 behandelingen zijn gefactureerd voor medisch-noodzakelijke zorg voor ongedocumenteerden. 4. Zijn volgens de mening van het college de regelingen voor zorg aan ongedocumenteerden voldoende bekend bij de Amsterdamse ziekenhuizen? Antwoord Er zijn geen signalen dat zorg aan ongedocumenteerden niet zou worden geboden door Amsterdamse ziekenhuizen. Op casusniveau kan de GGD worden ingeschakeld voor bemiddeling. 5. Zijn deze wettelijke regelingen afdoende of ziet het college hier landelijk of lokaal nog mogelijkheden tot verbetering? Zo ja, welke? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 4. 6. Wat kunnen volgens het college verklaarbare redenen zijn voor ziekenhuizen om zorg aan ongedocumenteerden te weigeren? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 4. 7. Bij welke ziekenhuizen in Amsterdam kunnen ongedocumenteerden terecht voor medisch-noodzakelijke zorg? Antwoord Voor medisch-noodzakelijke zorg (spoedeisende zorg) kunnen ongedocumenteerden terecht bij alle Amsterdamse ziekenhuizen. 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer we secember 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 15 oktober 2019 8. Deelt het college de mening van de fractie van de ChristenUnie dat het wenselijk zou zijn wanneer ongedocumenteerden zo veel mogelijk via de huisarts bij het ziekenhuis terecht komen voor medisch-noodzakelijke zorg? Antwoord Dat is de route naar medisch-noodzakelijke zorg. 9. Is het college bereid om middels een brief of anderszins Amsterdamse huisartsen op te roepen om ongedocumenteerden te helpen wanneer er sprake is van medisch-noodzakelijke zorg en hen daarbij te wijzen op de regeling van het CAK? Antwoord De route naar medisch-noodzakelijke zorg en de regeling van het CAK is reeds bekend. In opdracht van de medische werkgroep ongedocumenteerden wordt er een brief opgesteld aan huisartsen in de buurt van de nieuwe opvanglocaties voor ongedocumenteerden, zodat ongedocumenteerden zich kunnen inschrijven bij een huisarts in de buurt van de opvanglocatie. 10. Welk bedrag is er sinds 1 januari 2017 in totaal door het Centraal Administratiekantoor (CAK) gefinancierd voor Amsterdamse zorginstellingen voor medisch noodzakelijke zorg aan ongedocumenteerden? Antwoord Het CAK verstrekt voor ca 10 min. Zorgkosten aan Amsterdamse hulpverleners t.b.v. ongedocumenteerden. Zie onderstaande tabel voor de bedragen: ov | wv | u | u | u | os us | u | oe | 4 | u | os 05 | 0 | os 05 | oo | 13 _0s | er | 96 Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
train
x Gemeente Amsterdam J l F % Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën % Agenda, woensdag 12 december 2012 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Tijd 13.30 tot 17.00 uur Locatie 0239 Algemeen 1 __ Opening procedureel gedeelte (13:30 tot 13:45) 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _Conceptverslagen van de openbare en besloten vergadering van de Raadscommissie JIF d.d. 21 november 2012. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieJlF@raadsgriffie. amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar e De lijst van schriftelijke vragen wordt de maandag voorafgaande aan de vergadering per mail toegestuurd aan de raadsleden en contactpersonen. 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijk gedeelte (13:45 tot 17:00) 8 _Inspreekhalfuur Publiek Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam J l F Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Agenda, woensdag 12 december 2012 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Educatie 11 Evaluatie buurtschoolbeleid stadsdeel Amsterdam West Nr. BD2012-012100 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Hetbestuur van stadsdeel West alsmede de schoolbesturen uit West zijn hierbij uitgenodigd. 12 Beschikbaar stellen kredieten t.b.v. het onderwijshuisvestingsprogramma 2013 Nr. BD2012-008155 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 19 december 2012). 13 Schoolveiligheid in het Voortgezet Onderwijs Nr. BD2012-012109 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Ulichki (GrLí). e Was TKN 4 in de vergadering van 21.11.2012. 14 Beoordeling eindopbrengsten basisonderwijs aangepast Nr. BD2012-012110 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP). e Was TKN 5 in de vergadering van 21.11.2012, 15 Bestuurlijke jaarrapportage 2011-2012 Bureau Leerplicht PLus Nr. BD2012- 010747 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 2 Gemeente Amsterdam J l F Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Agenda, woensdag 12 december 2012 Jeugdzaken 16 Toezegging Plan van Aanpak herinrichting ketenaanpak zwerfjongeren Nr. BD2012-012111 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP). e Was TKN 8 in de vergadering van 21.11.2012, 17 Uitvoering beleidskader Amsterdams Jongerenwerk Nieuwe Stijl Nr. BD2012- 010475 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Financiën 18 Rekenkamerbrief over gemeentelijke reserves Nr. BD2012-011382 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 23 januari 2013). 19 Verruimen kwijtschelding voor ondernemers van privé-belastingen Nr. BD2012- 011663 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 23 januari 2013). 20 Programma van eisen accountantscontrole 2013 Nr. BD2012-011747 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 19 december 2012). 21 Brief Gemeentelijke Ombudsman aan de wethouder Financiën betreffende rapport 'U rekent zich rijk’ Nr. BD2012-012108 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Van Drooge (CDA). e De ombudsman is hierbij uitgenodigd. e Was TKN 1 in de vergadering van 21.11.2012, 3
Agenda
3
train
> < Gemee nte Bezoekadres Weesperplein 8 Amsterdam 1028 XA Amsterdam > < Postbus 2578 1000 CT Amsterdam Telefoon 14 020 > amsterdam.nl Retouradres: Postbus 2578, 1000 CT Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad Datum 24 november 2020 Ons kenmerk Uw kenmerk Behandeld door Erik Koldenhof, [email protected] Kopie aan Bijlage(n) geen Onderwerp Afdoening motie 1119 van het raadslid A.C. de Heer c.s. inzake de voortgangsbrief voedselstrategie (Eetbaar groen in Amsterdamse parken) Geachte raadsleden, In de vergadering van de gemeenteraad van 1 oktober 2020 heeft uw raad bij de behandeling van agendapunt 21 A Voortgangsbrief voedselstrategie! (in de raadsvergadering van 30 september) motie 1119 van de leden De Heer, Van Pijpen, Flentge, A.L. Bakker, Rooderkerk, Ceder en Kilig inzake Eetbaar groen in Amsterdamse parken aangenomen. Hierin wordt het college tot 2 verzoeken opgeroepen: 1. Namens de raad aan het stadsdeel Zuidoost de wens over te brengen om * _In de kaders voor inrichting van het toekomstige park op het dak van de Gaasperdammertunnel een Amsterdamse proeftuin voor eetbaar groen op te nemen; * _ Dat deze proeftuin in samenwerking met de buurt / buurtorganisaties wordt vormgegeven zodat voedselproductie van en voor Amsterdammers wordt vormgegeven; * Dat beheer van de proeftuin ook in samenwerking en/of door de buurt kan worden vormgegeven. 2. Teverkennen waar er in de stad nog meer mogelijkheden tot aanplanten van eetbaar groen zijn in samenwerking met de buurt en daarover de Raad te informeren. Het college heeft het eerste deel van de motie als volgt uitgevoerd: Het exclusieve opdrachtgeverschap voor alle werken van de Gaasperdammertunnel ligt bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft in 2012 het ontwerp Groeninrichtingsplan gestart. Er zijn hiervoor al drie bewonersbijeenkomsten georganiseerd die tot het huidige definitief ontwerp hebben geleid. De gemeente is ‘ontvangende partij’ geworden van het ingerichte terrein. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 24 november 2020 Kenmerk Pagina 2 van 2 Er zijn in het Groeninrichtingsplan 8 open plekken (parkvelden) gereserveerd om (programmatische) invulling aan te geven. Hiervoor wordt op zeer korte termijn het participatietraject gestart met bewoners, buurtorganisaties, maatschappelijke instellingen en andere belanghebbenden. Het initiatief voor een proeftuin voor eetbaar groen en/of andere vormen van stadslandbouw zal hierbij worden betrokken. Het advies van de raad zoals verwoord in de motie is overgebracht naar het stadsdeelbestuur. De bestuurlijke besluitvorming over de invulling van de parkvelden op basis van de participatie zal naar verwachting in het voorjaar van 2021 plaatsvinden. De oplevering van het park door Rijkswaterstaat staat gepland voor eind 2021. Voor wat betreft het tweede deel van de motie pakt het college deze als volgt op: Leidend is de Groenvisie die nog moet worden vastgesteld. Raadsbehandeling staat gepland voor 16 december 2020. Voedsel(bossen) en eetbaar groen kunnen bijdragen aan nog meer kwaliteit van het groen voor mens en dier. Bij de uitvoering van de Groenvisie wordt nader onderzocht of in het plantingsbestek ook eetbaar groen kan worden opgenomen. Dit vraagt om maatwerk en afhankelijk van de locatie en de wensen van bewoners kan de uitvoering anders zijn. Eetbaar groen in een verharde openbare ruimte vraagt om andere, mogelijk intensievere beheermaatregelen vanwege plaagdieren, schade aan objecten vanwege ‘vallend fruit’ dan eetbaar groen in een park dat aantrekkelijk is voor insecten en bodemleven. Parallel aan de Groenvisie wordt momenteel gewerkt aan een handboek voor ruimtelijk ontwerpers over toepassing van eetbare planten in een stedelijke omgeving met suggesties en bodem- en beheeradviezen. Naar verwachting zal dit in 2021 verschijnen. In het overzicht stand van zaken voedselstrategie is het plan van aanpak stadslandbouw in het vooruitzicht gesteld. Dit wordt in het najaar van 2020 opgesteld. Hierin zal een van de vitwerkingslijnen gaan over eetbaar groen in de openbare ruimte. In het plan van aanpak zal ook aandacht worden gegeven aan de stedelijke beheervisie bij bewonersparticipatie in het groen, waaronder dan ook eetbaar groen, zodat het kwalitatief goed en prettig aanzicht van het groen te allen tijde blijft gewaarborgd. Bewoners kunnen overigens ook nu al voorstellen voor eetbaar groen, moestuinen, geveltuintjes, etc., doen bij hun stadsdeel met een beroep op de subsidies Groen in de Buurt. In de motie wordt tot slot gevraagd om de raad te informeren over de samenwerking met de buurt over de aanplant van meer eetbaar groen in de buurt. In het plan van aanpak stadslandbouw zal ingegaan worden op de participatie en monitoring. De resultaten zullen ook terugkomen in de jaarlijkse voortgangsrapportage voedselstrategie. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Np het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Wethouder Openbare Ruimte en Groen Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 371 Publicatiedatum 28 juni 2013 Ingekomen op 27 juni 2013 Ingekomen in raadscommissie VVL Te behandelen op 3/4 juli 2013 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de Kadernota 2014 (openbaar vervoer voor groepen in weekenden). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Kadernota 2014 (Gemeenteblad 2013, afd. 1, nr. 300); Overwegende dat: — _ Amsterdam een fijnmazig openbaar-vervoernetwerk heeft; — _ openbaar vervoer een zeer goede en duurzamere vervoerwijze is voor verplaatsingen binnen de stad; — _ schoon, snel en slim openbaar vervoer een belangrijke rol kan spelen in het verbeteren van de luchtkwaliteit, mits er veel gebruik van wordt gemaakt; — de mobiliteitsaanpak vermeldt dat voor groepen in weekenden het openbaar vervoer vaak geen optie is; — _ groepen in het weekend vaak voor de auto kiezen, mede vanwege de afwezigheid van files; — in veel wijken op zondag gratis geparkeerd kan worden; — _ maatwerk openbaar vervoer een goed alternatief kan zijn voor ‘klassiek openbaar vervoer”, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: te onderzoeken hoe groepen in het weekend beter kunnen worden gefaciliteerd met schoon openbaar vervoer, bijvoorbeeld met maatwerk openbaar vervoer, zoals belbusjes en watertaxi’s. Het lid van de gemeenteraad, J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering gen 10 november 2022 Ingekomen onder nummer 350 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de leden Rooderkerk, Heinhuis, Ernsting, Martens, Broersen, Ahmadi, Boomsma en Khan inzake de Begroting 2023 Onderwerp Steun voor kinderen van ouders met een middeninkomen Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2023 Constaterende dat: — de gemeente Amsterdam € 500.000 extra vrijmaakt voor organisaties die kinderen uit minimahuishoudens ondersteunen; — _ talentontwikkeling voor alle kinderen een belangrijk speerpunt is van dit college. Overwegende dat: — _destijgende prijzen ook gezinnen met middeninkomens hard raken; — hierdoor het risico ontstaat dat kinderen uit gezinnen met middeninkomens niet langer naar sport- of muziekles kunnen; — _ fondsen zoals het Jongerencultuurfonds en het Jeugdfonds Sport en Cultuur kinderen uit minimagezinnen ondersteunen, maar dit uit willen breiden richting kinderen vit gezinnen met middeninkomens. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Te onderzoeken hoe de gemeente maatschappelijke organisaties die kinderen van minimahuishoudens ondersteunen kan helpen bij hun wens om daarnaast ook kinderen uit gezinnen met middeninkomens te ondersteunen en hen hierover te informeren. Gemeente Amsterdam Status Pagina 2 van 2 Indieners |. Rooderkerk L.E. Heinhuis Z.D. Ernsting C. Martens J. Broersen N. Ahmadi D.T. Boomsma S.Y. Khan
Motie
2
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Beantwoording schriftelijke vragen Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 1februari 2022 Portefeuille(s) Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Portefeuillehouder(s): Egbert de Vries Behandeld door V&OR (Bestuurlijke. Zaken. [email protected]) Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden N.T. Bakker en Yilmaz inzake vitbannen van marktexcessen in de taxibranche Geachte leden van de gemeenteraad, Op 10 augustus 2018 heeft het college schriftelijke vragen ontvangen van de leden N.T. Bakker en Yilmaz inzake vitbannen van marktexcessen in de taxibranche. Onderstaand treft u de beantwoording van deze vragen aan. Toelichting door vragenstellers New York legt de taxi's van Uber aan banden. De gemeenteraad besloot woensdag dat er een jaar lang geen nieuwe vergunningen worden verstrekt. Volgens de burgemeester, Bill de Blasio, kan daarmee een einde komen aan het verkeersinfarct in de stad en de karige beloning van chauffeurs. De stad kan voortaan de minimumlonen van taxichauffeurs bepalen. Gezien het vorenstaande hebben de leden N.T. Bakker en Yilmaz, namens de fracties van de SP en DENK, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college gesteld: Het college kan de gestelde vragen als volgt beantwoorden. 1. Is het college op de hoogte van de situatie inzake de taximarkt in NY? Zo nee, wil het college deze bestuderen? Ja, het college is op de hoogte van de situatie inzake de taximarkt in New York. De twee voornaamste knelpunten die zich voordoen op de New Yorkse taximarkt, zijn de overvloed aan taxi's en daardoor de lage inkomsten voor chauffeurs. Ondanks dat soortgelijke vitdagingen zich ook voordoen in Amsterdam, zijn beide steden niet één op één met elkaar te vergelijken en geldt voor beide steden verschillende wet- en regelgeving. 2. Zijn de maatregelen die worden genomen in NY ook toepasbaar in Amsterdam? Zo nee, waarom niet? Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022 Pagina 2 van 4 Nee, de wettelijke basis en taxiregelgeving varieert per land en in de Verenigde Staten zelfs per stad. Het toepassen van de maatregelen die in New York worden gehanteerd op de Amsterdamse taximarkt is daarom niet mogelijk. De New York City Council heeft andere bevoegdheden op de taximarkt. Voor het hanteren van een maximumaantal taxivergunningen ontbreekt in Nederland een wettelijke basis. In Nederland is sprake van landelijke taxiwetgeving als onderdeel van de Wet personenvervoer200o (Wp200o), met vrije toegang voor chauffeurs en alleen lokale bevoegdheden voor de opstapmarkt. Daarnaast moet het taxivervoer in Amsterdam voldoen aan algemene Europese regels, zoals de Dienstenrichtlijn, de E-commercerichtlijn en de AVG. Volumebeleid, zoals in New York het geval is, is op basis van Nederlandse en Europese wetgeving niet mogelijk. Wél zal in de nieuwe Amsterdamse Taxi Aanpak, op basis van de Wegenverkeerswet, met de gebiedsgerichte aanpak het volume van het taxiverkeer op specifieke locaties in de stad worden gereguleerd om de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in de stad te verbeteren. Taxibedrijven zoals Uber zijn, gelet op de taxiwetgeving, een besteld vervoersbedrijf, net als de TCA-belcentrale en de taxi-app van Bolt. Belangrijkste regel voor besteld vervoer in Nederland is dat er gebruik gemaakt moet worden van gekwalificeerde taxichauffeurs en taxivoertuigen met een blauw kenteken en een BCT boordcomputer. Daarom is bijvoorbeeld Uber POP (taxivervoer door niet gekwalificeerde chauffeurs), inlo tegenstelling tot andere landen verboden in Nederland. 3. Ishetcollege op de hoogte van de ongelijkheid van regels voor die verschillende deelnemers geldt in de taximarkt? Welke maatregelen heeft het college tussentijds genomen om een gelijk speelveld te creëren? Ja, het college is op de hoogte van de ongelijke regels op de taximarkt. Het college heeft zich in de afgelopen periode gefocust op de verdere uitwerking van de Agenda Taxi 2020-2025 die op 5 november 2020 door uw gemeenteraad is vastgesteld. Dit heeft geresulteerd in de door ons college vastgestelde Amsterdamse Taxi Aanpak (ATA), waar u op 7 december jl. van op de hoogte bent gesteld. Met de invoering van de ATA, voorzien in Q4 2022 gelden voor alle chauffeurs en taxiorganisaties dezelfde regels. Voor verdere toelichting van de nieuwe maatregelen verwijs ik u gemakshalve naar de ATA. 4. Is het college van plan om Uber een halt toe te roepen of aan dezelfde regels te onderwerpen als de overige ondernemers binnen de taxibranche? Zo nee, waarom niet? Het college streeft naar gelijke regels voor de gehele consumententaximarkt. Met het nieuwe taxistelsel trekken we de huidige Taxiverordening in en creëren we gelijke regels voor de hele consumententaximarkt op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid. De gemeente heeft niet de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan Uber of andere bemiddelaars op de bestelmarkt. Dat betekent dat het college enerzijds in gesprek gaat met het Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022 Pagina 3 van 4 Rijk om die bevoegdheden alsnog te verkrijgen, en in de tussentijd afspraken wil maken met de taxiorganisaties om de doelstellingen van de Agenda Taxi te realiseren. 5. Welke maatregelen kunnen worden aangedragen ter bescherming van het CAO minimumloon voor chauffeurs in dienstverband wanneer Uber ook in aanmerking komt voor aanbestedingen en vergunningen? In Nederland is sprake van een liberale taximarkt met gecertificeerde chauffeurs die moeten voldoen aan landelijke eisen op basis van de Wp20o00. Vanwege deze vereisten liggen de inkomsten voor chauffeurs hoger dan in landen waar Uber Pop wel is toegestaan. Chauffeurs op de consumententaximarkt werken grotendeels op zzp-basis. Uber heeft (net als het overgrote deel van de andere taxiorganisaties) geen chauffeurs in dienst. Uber moet als gevolg van de recente uitspraak van de rechter zijn chauffeurs in dienst nemen. Tot op heden is dat niet gebeurd en is Uber in hoger beroep gegaan. Op vragen uit de tweede kamer over handhaving van deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) geantwoord dat bij deze rechterlijke uitspraak geldt dat meerdere partijen, zoals de Belastingdienst, UWV en Inspectie SZW consequenties kunnen verbinden aan de uitspraak. Maar dat zolang er nog geen sprake is van een onherroepelijke uitspraak deze partijen zelf de afweging moeten maken of de lijn in de jurisprudentie bestendig genoeg is om consequenties aan de uitspraak te verbinden (dit om bijvoorbeeld terugbetalingen van opgelegde belastingen en/of boetesom te voorkomen). Op het moment dat chauffeurs in loondienst gaan zal Uber zich aan de CAO moeten houden. Toezicht en handhaving op de arbeidswetten en naleving van de CAO valt onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie SZW. Daarbij heeft elk bedrijf zich te houden aan de CAO, dit is onafhankelijk van gemeentelijke aanbestedingen of vergunningen. 6. Welke rol kan de gemeente vervullen om te voorkomen dat er via eventuele kartelvorming kan worden bepaald wie wat krijgt? Het college ziet weinig risico’s tot kartelvorming. De landelijke taximarkt is een liberale markt, het is de klant vrij om gebruik te maken van een taxidienst naar zijn of haar voorkeur. Het grootste deel van de chauffeurs werkt op zzp-basis en biedt taxidiensten aan via meerdere taxiorganisaties en platforms. In de afgelopen jaren zijn twee kleine TTO's samengevoegd maar zijn er ook een nieuwe speler op de taximarkt bij gekomen, Bolt. Daarnaast zijn er vele wat minder duidelijk zichtbare taxiorganisaties in de stad, die vaak taxivervoer voor een deel van de markt (toeristen van en naar Schiphol, bedrijfsleven) verzorgen. Gezien deze versplintering van de markt lijkt kartelvorming weinig voor de hand liggend. 7. Is bijvoorbeeld een (gemeentelijke) regiecentrale op zijn plaats voor het bedienen van lokale gecertificeerde taxivervoerders tegen een aannemelijke prijsstelling Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 februari 2022 Pagina 4 van 4 Inde Agenda Taxi 2020 — 2025 heeft uw raad uitgesproken te streven naar een betrouwbare, veilige, bonafide taximarkt in een leefbare stad. Het college voegt hieraan toe dat dit ook een economisch rechtvaardige taximarkt moet zijn. Dat betekent gelijke regels voor taxiorganisaties en taxichauffeurs. Op basis van de huidige regelgeving kan de gemeente maar beperkt regels stellen aan chauffeurs en taxiorganisaties. Het streven van het college richt zich wel op lokaal vergunde bedrijven en een fatsoenlijk inkomen voor de chauffeurs. Hiertoe is het college zoals eerder aangegeven in gesprek met het Rijk. Wij verwachten u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Egbert J. de Vries Wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Schriftelijke Vraag
4
test
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 979 Publicatiedatum 19 november 2014 Ingekomen op 5 november 2014 Ingekomen onder 726’ Behandeld op 6 november 2014 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Bosman, mevrouw Ruigrok, de heer Toonk, de heer N.T. Bakker en de heer Groen inzake de begroting voor 2015 (instellen van een vrijzzone voor duurzaamheid en circulaire economie). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Constaterende dat: -___dit college een ambitieuze doelstelling heeft ten aanzien van het opwekken van duurzame energie en het werken aan een circulaire economie in de stad; -_In het collegeakkoord de heldere ambitie is geformuleerd om regels te versoepelen ten behoeve van duurzame ontwikkeling en innovatie; -_ er eerder een motie ‘Duurzame vrijzzone ofwel sustainable taks & rule zone’ van de toenmalig raadslid mevrouw Combrink en raadslid mevrouw Ruigrok inzake de begroting 2012 heeft geleid tot het haalbaarheidsonderzoek ‘Kansen voor een duurzame vrijzone in Amsterdam’; Voorts constaterende dat: -__de minister van Economische Zaken in juni 2014 heeft aangekondigd op aanvraag experimenten te honoreren die afwijken van de Elektriciteitswet 1998 in het ‘Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking'; -_ de Green Deal Cirkelstad op 2 oktober 2014 is gesloten tussen koplopers uit het bedrijfsleven, drie ministeries (Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, en Binnenlandse Zaken) en het Rijksvastgoedbedrijf. Op basis van deze green deal worden de komende twee jaar vijf nieuwe circulaire steden ontwikkeld in Nederland en er is interesse in Amsterdam als één van deze steden; Overwegende dat: -__ bovenstaande ontwikkelingen nieuwe specifieke kansen bieden aan een vrijzone op lokaal bestuursniveau gezien ze gericht zijn op decentrale opwekking van duurzame elektriciteit of het sluiten van kringlopen van materialen in een stad; -_duurzame transitie niet alleen gerealiseerd kan worden op basis van technologische innovatie, maar ook door innovatie op het gebied van processen en procedures; -__ experimenteren met regelgeving het beste door meerdere overheidslagen samen gedaan kan worden, om leerpunten te kunnen uitwisselen en zodat er werkelijk ruimte ontstaat om regels duurzaam te veranderen, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 979 Moti Datum 19 november 2014 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: een gebied in Amsterdam, of Amsterdam als geheel aan te wijzen als vrijzone voor duurzaamheid en circulaire economie. De leden van de gemeenteraad, A.M. Bosman M.H. Ruigrok W.L. Toonk N.T. Bakker R.J. Groen 2
Motie
2
train
De voorzitter van de Stadsdeelraad Zuidoost roept de leden van de Stadsdeelraad op tot bijwoning van de stadsdeelraadsvergadering op dinsdag 27 september 2011 om 20.00 uur in het stadsdeelkantoor om te beraadslagen en te besluiten over de hieronder vermelde punten. Amsterdam Zuidoost, 22 september 2011 De voorzitter van de stadsdeelraad N.B. De stukken liggen ter inzage in de leeszaal, en voor publiek bij het Informatiecentrum Amsterdam Zuidoost en in de openbare bibliotheek. 1. Opening en mededelingen 1a. Vaststelling van de agenda 2. Besluitenlijst van de vergadering d.d. 21 juni en 28 juni 2011 3. Ingekomen stukken (aangevuld) Voordracht uit categorie A: BESPREEKPUNTEN 5. Evaluatie Onderzoek Rekenkamer naar Jeugd en Jongerenbeleid SDR110927 1/36 Voordracht uit categorie B: HAMERPUNTEN 6. Goedkeuring jaarrekening 2010 Stichting Sirius SDR110927 0/37
Agenda
1
train
> < Gemeente Amsterdam 2% Centrum Aanbiedingsformulier van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur Datum gewenste AB- Dinsdag 17 februari 2015 vergadering / mate en eventuele reden van urgentie Onderwerp Besluitexploitatievergunningvrije horeca Reden vooragenderen Ter kennisname Bestuurlijke Op dinsdag 3 februari stond het ‘Besluit exploitatievergunningvrije horeca’ op de agenda samenvatting van de Integrale Staf. Agendering had tot doel de staf en het dagelijks bestuur er op te wijzen dat; e met het van het kracht worden van het besluit van de burgemeester, voor een mengformule niet langer een exploitatievergunning vereist is; e voorhet exploiteren van een mengformule in stadsdeel Centrum alle in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke criteria van kracht blijven. Bestuurlijke achtergrond Op 26 augustus 2014 heeft de burgemeester gevraagd om een reactie op het concept- besluit ‘aanwijzen van categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunning- plicht niet geldt’. Op de 13 oktober 2014 is de reactie van de bestuurscommissie verstuurd aan de burgemeester. Op 8 janvari 2015 is een brief ontvangen gericht aan de leden van de bestuurscommissie Centrum. In die reactiebrief gaat de burgemeester in op de reacties die hij heeft ontvangen. De ingekomen reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het conceptbesluit. Op 29 janvari 2015 is het conceptbesluit ‘Exploitatievergunningvrije horeca’ behandeld in de raadscommissie Algemene Zaken. De behandeling in de raadscommissie heeft niet geleid tot aanpassing van het conceptbesluit. Op het moment dat het besluit bekend wordt gemaakt (z.s.m. in februari) is het van kracht. Onderbouwing Een van de categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet langer geldt zijn de horeca-activiteiten in winkels. Bij de voorwaarden die de burgemeester daarbij stelt is het criterium, dat het horecagedeelte niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn, niet opgenomen. De bestuurscommissie had in zijn reactie gevraagd die voorwaarde vooralsnog te handhaven. De reactie daarop is dat, voor het vrijstellen van de exploitatie-vergunningplicht, het niet relevant is waar in de zaak het horecagedeelte geplaatst is. In de reactie op het conceptbesluit staat dat er binnen de bestuurscommissie verschillend wordt gedacht over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum en de voorwaarde dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn. Een van de argumenten, zowel voor als tegen, betreft de monocultuur. Als argument voor wordt gesteld dat m.u.v. een paar gebieden we niet bang hoeven te zijn dat de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling wordt versterkt, als argument tegen wordt gesteld dat de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling er mee wordt versterkt, met name in het 1012-gebied. Het AB beargumenteert dat de voorwaarden voor mengformules veel meer vanuit de gebieden moet worden geanalyseerd. Het instrument daarvoor is het bestemmingsplan. Ook de burgemeester schrijft in zijn reactie aan de bestuurscommissie, “vóórdat de vraag over een exploitatievergunning aan de orde is, geldt dat de ondergeschikte horeca ook op grond van het bestemmingsplan mogelijk moet zijn. De in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke criteria die in stadsdeel Centrum gelden, blijven hierbij in stand”. Communicatie over het besluit en handhaving Op het moment dat het besluit van de burgemeester van kracht wordt is het uit het oogpunt van handhaving gewenst dat in de communicatie over dat besluit wordt gemeld dat het besluit alleen gaat over het vervallen van de exploitatievergunningplicht, maar dat het bestemmingsplan en de daarin opgenomen criteria ten aanzien van mengformules nog steeds van kracht zijn. Met de directie Openbare Orde en Veiligheid van de Bestuursdienst is dan ook afgesproken om daar in de communicatie over het besluit nadrukkelijk op te wijzen. Wanneer hierover niet duidelijk wordt gecommuniceerd is het aannemelijk dat ondernemers (al dan niet vit onwetendheid) het horecadeel - in strijd met het bestemmingsplan - aan de straatgevelzijde plaatsen. Tot op heden kon, vanwege de exploitatievergunningplicht, een verzoek vooraf worden getoetst aan de voorwaarden waaraan de mengformule moet voldoen. Nu de exploitatievergunningplicht is komen te vervallen zal naar verwachting vaker achteraf op de criteria moeten worden gehandhaafd. Op dit moment valt niet in te schatten wat dit betekent voor de handhavingscapaciteit. Door duidelijk te communiceren dat de objectieve criteria uit het bestemmingsplan nog steeds van kracht zijn kan dit risico worden verkleind. Eerst gebiedsanalyse en bredere discussie over horeca In de reactie op het conceptbesluit van de burgemeester heeft de bestuurscommissie aangegeven dat zij de voorwaarden van mengformules veel meer vanuit de gebieden wil analyseren. Die benadering moet ook worden bezien in het kader van een bredere discussie over wat we ten aanzien van horeca in het algemeen willen regelen. De uitkomst daarvan moet vitmonden in een voorstel dat door de Raad wordt vastgesteld. Dat voorstel moet uiteindelijk worden vertaald in de bestemmingsplannen. Zover is het nog niet. Vanuit juridisch-planologisch oogpunt moet op de vitkomst van de gebiedsanalyse niet worden vooruitgelopen door - m.u.v, een paar gebieden - niet langer te handhaven op het criterium dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn. Het gebrek aan handhavingscapaciteit kan een reden zijn dat er niet of minder wordt gehandhaafd, maar als we niet handhaven omdat we het niet langer noodzakelijk vinden dan moeten we dat ook regelen in het bestemmingsplan. Doen we dat niet, dan creeëren we een gedoogsituatie. Wanneer naderhand op basis van een gebiedsanalyse de conclusie is dat het criterium, dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde mag zijn gelegen, in sommige gebieden toch weer van kracht moet zijn, dan zal het lastig worden situaties terug te draaien die al geruime tijd gedoogd zijn. Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum Meegezonden stukken e Brief 26-8-2014, Conceptbesluit ‘aanwijzen van categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt’ e Brief 13-10-2014, Reactie van de bestuurscommissie op het conceptbesluit e Brief 8-1-2015, Reactiebrief van de burgemeester op de reactie van de bestuurscommissie Wijze van voorbereiding Afgestemd met de afdelingen Juridische Zaken, Vergunningen en Handhaving van stadsdeel Centrum. Afgestemd met de Bestuursdienst Openbare Orde en Veiligheid en met Bestuursvoorlichting v.w.b. de communicatie over het besluit van de burgemeester. Behandelend ambtenaar John Avis Doorkiesnummer 020 2564463 06 22353071 Directie/Afdeling RVE Ruimte en Duurzaamheid, Team Noord Centrum Paraaf directeur Bezoekadres Gemeente Amsterdam Stadhuis, Amstel 1 B di 1011 PN Amsterdam estuursdienst x Directie Openbare Orde en Veiligheid Postbus 202 1000 AE Amsterdam x Telefoon 020 552 9111 Fax 020 552 3426 www.amsterdam.nl Retouradres: BDA, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Gemeente Amsterdam | Bestuurscommissies Noord, Centrum, Zuid, Oost, | West, Nieuw-West, Zuidoost | t.a.v de voorzitter | | | Datum 26 augustus 2014 Ons kenmerk 2014/ Behandeld door S, Rechtuijt Doorkiesnummer 06-10628343 E-mail [email protected] | Bijlage 1 | Onderwerp Concept besluit aanwijzen categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt Geachte voorzitter van de bestuurscommissie, In de APV heeft de burgemeester de mogelijkheid de exploitatievergunningplicht voor | bepaalde categorieën van de horeca op te heffen, Het gaat om die categorieën waarvan | op voorhand gezegd kan worden dat er in zeer geringe mate verstoring van de openbare | orde c.q. het woon- en leefklimaat is te verwachten. Het nu geldende besluit waarin de | categorieën zijn aangewezen komt uit 1997, In 2011 is een aangepaste versie, ook aan de | stadsdelen, ter inspraak voorgelegd, maar dit besluit is toen niet vastgesteld. Daarom is in het voorjaar van 2014, samen met een ambtelijke vertegenwoordiging van de | stadsdelen, opnieuw gekeken welke onderdelen aangepast en/of verduidelijkt moeten | worden. Sinds 1997 hebben zich maatschappelijk ontwikkelingen voorgedaan die tot een | voorstel tot bijstelling aanleiding geven, ook ten opzichte van de versie die in 2011 ter inspraak is voorgelegd. | Vraag om reactie | Het nieuwe conceptbesluit is met instemming van het college van B&W door de | burgemeester vrijgegeven voor inspraak. Graag verneem ik van u uw reactie op het | bijgaande concept besluit, binnen zes weken na ontvangst van dit verzoek, Achtergrond van de aanpassingen Als leidraad om te bepalen bij welke horeca-activiteiten de exploitatievergunningplicht wordt opgeheven geldt dat: - de horeca-activiteiten zeer ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit, - deze niet of nauwelijks invloed uitoefenen op het woon- en leefklimaat - de toetsing aan de Wet bevordering integriteitstoets door het openbaar bestuur | (BIBOB) niet behoeft plaats te vinden. Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein Î 26 augustus 2014 Gemeente Amsterdam Kenmerk 2014/ Bestuursdienst Pagina 2 van 2 Inrichtingen waar door middel van bovenbedoeld besluit de exploitatievergunningplicht is uitgeschakeld, maar waar wel alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, blijven vergunningplichtig ingevolge de Drank- en Horecawet en vallen daarmee ook onder het beleidsregime van de Wet BIBOB, zoals dat in Amsterdam voor de horeca is vastgesteld. De gemeente heeft geen bevoegdheid de vergunningplicht van de Drank- en Horecawet uit te schakelen. De wijzigingen De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het huidige besluit (1997): 1. Het voorstel om horeca-activiteiten in een winkel met een zeer bescheiden omvang en onder bepaalde condities vrij te stellen van de exploitatievergunningplicht (alleen alcoholvrij, een maximum vloeroppervlak aan horecafaciliteiten, zelfde ondernemer en openingstijden als de winkel). (Zie artikel 2.1 en de toelichting daarop in het concept- besluit). | 2. De regeling voor horeca-activiteiten in ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen. | Daarbij is het voorstel om de verzorgingshuizen en verpleeghuizen in staat te stellen onder bepaalde condities ook de doelgroep in de omgeving de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de horecafaciliteiten in de verzorging- en verpleeghuizen, zonder dat een exploitatievergunning vereist is. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat de verpleeg- en verzorgingshuizen daarmee concurrent worden van de gewone horeca. Vandaar dat ook een beperking in tijd is ingebouwd. Bij de ziekenhuizen speelt deze wens niet. (Zie artikel 8 van het concept-besluit) | 3. ‘Kerken’ (art. 4.) zijn vernoemd tot religieuze gebouwen | 4, Kooklessen en wijncursussen zijn toegevoegd als activiteiten waar de | exploitatievergunningplicht wordt opgeheven (zie artikel 9 van het concept-besluit) | 5. Horeca in kantines op volkstuincomplexen zijn toegevoegd als categorie die onder voorwaarden in aanmerking komt voor ontheffing van de vergunningplicht. (zie artikel 9 | van het concept-besluit). Voor aanvullende vragen kunt u contact opnemen met mevr. S. Rechtuijt (zie briefhaofd). | Met vriendelijke groet, | De burgemeester van Amsterdam, Namens deze, | | drs. H.A.P. van Aart Hoofd Domein Toezicht en Handhaving Bestuursdienst, directie Openbare Orde en Veiligheid 2 > < Gemeente Bezoekadres Amsterdam Amstels 1012 PN Amsterdam D Centrum Postbus 202 1000 AE Amsterdam 2% Telefoon 14020 www.centrum amsterdam.nl Retouradres Burgemeester Van der Laan Postbus 202 1000 AE Amsterdam Datum 43 OKT. 2014 Kenmerk Behandeld door J. Avis Bijlage Onderwerp Conceptreactie van de bestuurscommissie Centrum op het concept besluit aanwijzen categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt Geachte burgemeester, In uw brief van 26 augustus 2014 vraagt v om een reactie op het conceptbesluit aanwijzen categorieën horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt. Met deze brief geeft de bestuurscommissie Centrum haar reactie. Onze reactie samengevat; e Wij ondersteunen het streven om daar waar mogelijk de administratieve regeldruk te verminderen en de vergunningstrajecten in de stadsdelen te harmoniseren; e _ Binnen onze bestuurcommissie wordt verschillend gedacht over het afschaffen van de exploitatievergunningplicht. Er tekent zich een lichte meerderheid af voor afschaffing van de exploitatievergunningplicht; e _ Wij hadden graag gezien dat Centrum en de andere stadsdelen op bestuurlijk niveau eerder bij het conceptbesluit waren betrokken. In het bestuursakkoord van stadsdeel Centrum is opgenomen dat een debat wordt gestart over hoe de gewenste vernieuwing, in de combinatie van functies met horeca, kan worden gefaciliteerd. In afwachting van de uitkomst van het debat, dat dit najaar moet gaan plaatsvinden, adviseren wij uom: s een besluit over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht voor ondergeschikte horeca-activiteiten in winkels uit te stellen, en vragen wij u e _omer voor te zorgen dat (afhankelijk van de gebiedsagenda's) de objectieve criteria zoals opgenomen in het ruimtelijk instrumentarium (het bestemmingsplan) toepasbaar blijven. Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen g en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl > < Gemeente _ Kenmerk Amste rdam Pagina 2 van 5 2 Onze volledige reactie: In het conceptbesluit noemt u een aantal functies waarvoor de exploitatievergunningplicht voor ondergeschikte horeca-activiteiten komt te vervallen. Het gaat om functies waarvan op voorhand gezegd kan worden dat in zeer geringe mate verstoring van de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat is te verwachten. In beginsel zijn wij het op dat punt met u eens en kunnen ons voor de meeste functies in uw besluit vinden. Ook wij zijn er voorstander van om de administratieve regeldruk te verminderen en de vergunningstrajecten in de stadsdelen te harmoniseren. Eén van de functies die u in uw conceptbesluit noemt, is detailhandel met ondergeschikte horeca- activiteiten. Zolang ondernemers zich aan een aantal voorwaarden houden, is voor een winkel met ondergeschikte horeca-activiteiten niet langer een exploitatievergunning noodzakelijk. Wij zouden ons daarin kunnen vinden, ware het niet dat een belangrijke voorwaarde is komen te vervallen, namelijk ‘dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn’. Voor ons blijft de ligging van de ondergeschikte horeca een belangrijk onderscheidend criterium voor het bepalen van het verschil tussen horeca en winkels. Wij lichten hierna toe waarom wij adviseren een definitief besluit over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht voor ondergeschikte horeca-activiteiten in winkels uit te stellen. Beleidsregels voor Mengformules 2006 Sinds 2006 heeft stadsdeel Centrum beleidsregels voor mengformules. Kern van dit beleid is dat in winkels onder voorwaarden ondergeschikte horeca mogelijk is. Daarmee wil het stadsdeel een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Het beleid bevordert de slagings- en overlevingskansen van bijzondere en (zeer) specialistische winkels. Het zorgt ervoor dat de diversiteit van het winkelaanbod in stand blijft en wordt versterkt. Op grond van de beleidsregels uit 2006 worden mengformules in stadsdeel Centrum getoetst aan objectieve criteria. Aanvullend op de objectieve criteria is in de beleidsregels vit 2006 ook een toets opgenomen op de ruimtelijke gewenstheid van een initiatief. Tot op heden is voor een mengformule (de horeca-activiteit) altijd een exploitatievergunning vereist. In de verwachting dat de explaitatievergunningplicht voor mengformules in 2011 zou komen te vervallen, worden sinds 2041 initiatieven niet meer getoetst aan de ruimtelijke gewenstheid. Initiatieven worden alleen nog getoetst aan de objectieve criteria, zoals die staan opgenomen in alle bestemmingsplannen van stadsdeel Centrum. Met de beleidsregels vit 2006 liep stadsdeel Centrum op de troepen vooruit. Omdat het fenomeen zich ook in andere stadsdelen begon voor te doen, ontstond de behoefte aan een stedelijke- en een voor ondernemers eenvoudige regeling. Zoals u in vw brief aangeeft, heeft u in 2011 het conceptbesluit ook al voor inspraak voorgelegd. Het dagelijks bestuur heeft destijds aangegeven zich in grote lijnen in het toen voorliggende voorstel te kunnen vinden, ook omdat het besluit voor een belangrijk deel was geënt op onze beleidsregels voor mengformules uit 2006. Alle objectieve criteria waaraan wij initiatieven voor mengformules toetsen (dus ook de voorwaarde dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde mag zijn Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen g en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein, Een routebeschrijving vindt u op www.amsterdam.nl | | € Gemeente onto Amsterdam Ee 2 gesitueerd) waren in het conceptbesluit van 2011 opgenomen. Was die voorwaarde niet uit het nu voorliggende conceptbesluit gehaald, dan hadden wij zonder meer positief kunnen adviseren. Procedure Hoewel het er lang naar uitzag dat werd gepoogd het conceptbesluit nog in de vorige bestuursperiode vast te stellen, is het daar uiteindelijk niet meer van gekomen. In het voorjaar van 2024 is er met ambtelijke vertegenwoordigers van de stadsdelen en EZ overleg geweest of het voorstel uit 2011 moest worden aangepast. Ambtelijk is er vanuit Centrum op aangedrongen om vast te houden aan alle voorwaarden van de beleidsregels. Niettemin is in de aangepaste versie de voorwaarde, dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn, komen te vervallen. Een aantal stadsdelen hecht — in ieder geval ambtelijk - minder aan de voorwaarde, dat de ondergeschikte horeca niet aan de straatgevelzijde gesitueerd mag zijn. Dat stadsdelen, waar de horecaproblematiek niet of minder aan de orde is dan in de binnenstad op dit punt ruimhartiger willen zijn begrijpen wij, maar wij vinden dat de implicaties van het schrappen van deze voorwaarde bestuurlijk eerst op stadsdeelniveau moet worden besproken alvorens daar een definitief besluit over te nemen. Omdat een besluit over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht de afgelopen jaren telkens is doorgeschoven, zijn wij verbaasd over de haast waarmee en het moment waarop het conceptbesluit nu voor inspraak wordt voorgelegd. Wij hadden graag gezien dat de stadsdelen - niet alleen ambtelijk - maar ook bestuurlijk eerder bij het nieuwe conceptbesluit waren betrokken. In overleg met u en de bestuurlijke vertegenwoordigers van de andere stadsdelen willen we graag bespreken of het vervallen van de exploitatievergunningplicht voor winkels in deze vorm en op dit moment moet worden doorgevoerd. Mening bestuurscommissie Centrum: Op 16 september 2014 heeft de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum het voorstel besproken. Binnen de bestuurscommissie wordt verschillend gedacht over het laten vervallen van de exploitatie-vergunningplicht en de voorwaarde dat het horecadeel niet aan de straatgevelzijde gelegen mag zijn. Tijdens de discussie zijn zowel argumenten voor als argumenten tegen verwoord. Argumenten voor: e _ het betekent een versimpeling voor de ondernemers; e het draagt bij aan uniformiteit in regelgeving in de stad; e m.u.v. een paar gebieden hoeven we niet bang te zijn dat de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling wordt versterkt; e _de voorwaarden van mengformules veel meer vanuit de gebieden analyseren. Het instrument daarvoor is het bestemmingsplan; e _de exploitatievergunning is geen ruimtelijk instrument, ruimtelijk kan worden getoetst aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan. Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen 9 en 14) of metro (lijnen 51, 53 en 54), halte Waterlooplein. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl 2% Gemeente pete Kenmerk Amsterdam Eens 2 Argumenten tegen: e de monocultuur van zaken met een horeca-uitstraling er mee wordt versterkt, met name in het 1012-gebied; e metde exploitatievergunning kunje in individuele gevallen extra voorwaarden stellen; e meteen exploitatievergunning kun je vooraf controleren of een winkel aan de voorwaarden voor een mengformule voldoet, zonder exploitatievergunning kun je alleen achteraf op basis van het bestemmingsplan handhaven; e niette overzien is in hoeverre deze APV-wijziging samenhangt met de komende nieuwe omgevingswet. Gelet daarop is het niet raadzaam om nu een APV-wijziging door te voeren. Behalve dat binnen de bestuurscommissie verschillend wordt gedacht over het conceptbesluit is er ook een vraag naar aanleiding van het conceptbesluit: e Indien het conceptbesluit in zijn huidige vorm wordt vastgesteld, hoe communiceren we dan dat ook in Centrum een exploitatievergunning niet meer vereist is, maar dat afhankelijk van de gebiedsagenda, aan alle voorwaarden van het ruimtelijk instrument moet worden voldaan. Advies over uitstel van het besluit: Handhaven van de functiemenging is al 25 jaar de primaire doelstelling voor de binnenstad. Het bewaren van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding, tussen de verschillende economische functies onderling, evenals het behoud van leefbaarheid en veiligheid is de voortdurende uitdaging voor het stadsdeel. We merken dat de APV en het bestemmingsplan soms te botte instrumenten zijn om de functie- menging voor elkaar te krijgen. Hoe kunnen we dit beter doen? Is een ander, beter en eenvoudiger instrumentarium denkbaar? We zien dat veel (nieuwe) winkels, culturele instellingen en andere voorzieningen worden gecombineerd met horeca. We zien dat zulke initiatieven bijdragen aan een positieve vernieuwing van de stad. We willen echter niet dat die nieuwe formules eindigen in een monocultuur. In het bestuursakkoord van Centrum is opgenomen dat wij een debat gaan organiseren over hoe we de gewenste vernieuwing kunnen faciliteren. In dat kader willen we ook de voorwaarden van het mengformulebeleid ter discussie stellen. We zouden met u, eerst de vitkomst van het debat willen afwachten alvorens een definitief besluit te nemen over het laten vervallen van de exploitatievergunningplicht. Naast de hiervoor genoemde punten willen wij tot slot in onze reactie nog een paar andere punten meegeven. Term horecabedrijven In het conceptbesluit wordt gesproken over ‘horecabedrijven’ waarvoor de vergunningplicht niet langer geldt. De term horecabedrijf wekt de suggestie dat de hoofdactiviteit horeca is, terwijl dat slechts een ondergeschikte activiteit is. Wij adviseren om de term ‘functies’ te gebruiken i.p.v. ‘horecabedrijven’. | Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen q en 14) of metro (lijnen 5a, 53 en 54), halte Waterlooplein. | Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl | | | | > Gemeente oat | Amsterdam Dn i , Pagina s vans | | Terras Onder punt 11 van de toelichting van het conceptbesluit staat in de laatste regel dat voor een bedrijf met een terras altijd een exploitatievergunning nodig is . Door deze formulering zou de indruk kunnen blijven bestaan dat winkels een exploitatievergunning kunnen aanvragen voor ondergeschikte horeca en dus ook een terrasvergunning. Wij adviseren om in het conceptbesluit nadrukkelijker op te nemen dat een terras niet is toegestaan bij een winkel met ondergeschikte horeca. Winkels met een grootschalige opzet In het conceptbesluit wordt bij artikel 2.2. aangegeven dat de exploitatievergunningplicht ook vervalt voor winkels met een grootschalige opzet. Zonder te verduidelijken wat daarmee wordt bedoeld denken wij dat daarover in de praktijk discussie kan ontstaan. In uw besluit noemt u als voorbeeld een warenhuis, een tuincentrum, een meubelzaak of elektronicazaak. In artikel 18, tweede lid, onder b van de Drank- en Horecawet wordt gesproken van een warenhuis als zijnde een grote winkel die, verspreid over etages, circa 10.000 tot 20.000 m? beslaat. Heeft u deze maat in gedachten als het om winkels met een grootschalige opzet gaat, of kan het ook om kleinere oppervlaktes gaan, bijvoorbeeld 5oo m?. Op grond van uw besluit geldt voor winkels met een grootschalige opzet ook geen maximale maat voor het horecadeel. Uitgaande van het voorbeeld van 5oo m?, zou dit in de praktijk kunnen betekenen dat een winkel tot 5oo m? is gehouden aan de voorwaarde max. 20 m?, maar dat een winkel groter dan 5oo m2 tot 249 m? ondergeschikte horeca mag hebben. Om te waarborgen dat het horecadeel ondersteunend en ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit adviseren wij om in het conceptbesluit ook op te nemen hoe groot het horecadeel mag zijn. De op 20 juli 2010 in stadsdeel Centrum vastgestelde nota ‘Additionele Horeca’ biedt daarvoor een aanknopingspunt. Daarin is opgenomen, dat wanneer het horecadeel is afgescheiden van de hoofdfunctie, die maximaal 20% van het totale vloeroppervlak mag bedragen. Deze maat hanteren wij o.a. voor de additionele horeca in de Bijenkorf. Het algemeen bestuur van de bestuurcommissie van stadsdeel Centrum, zl e Duinkerke Boudewijn Oranje /L da Is Voorzitter Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram (lijnen gen 14} of metro (lijnen 5a, 53 en 54}, halte Waterlooplein. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Bezoekadres x Gemeente Amsterdam Stadhuis, Amstel 1 5 1011 PN Amsterdam Bestuursdienst x% Directie Openbare Orde en Velligheld Postbus 202 1000 AE Amsterdam x Telefoon 020 552 9111 Fax 020 552 3426 WW arristerdäni.n! Retouradres: BDA, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Gemeente Amsterdam Bestuurscommissie Gentrum Postbus 202 1000 AE Amsterdam Datum 8 januari 2015 í Ons kenmerk Behandeld door S. Rechtuijt | Doorkiesnummer 06-10628343 | E-mail [email protected] | Bijlage 1 Onderwerp Besluit exploitatievergunningvrije horeca Geachte leden van de bestuurscommissie Centrum, Per brief van 26 augustus 2014 bent u geïnformeerd over de aanpassing van het besluit | exploitatievergunningvrije horeca. Dit besluit is gebaseerd op de mogelijkheid om op grond i van artikel 3.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) categorieën | horecabedrijven aan te wijzen waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt. Het gaat | om die categorieën waarvan op voorhand gezegd kan worden dat er in zeer geringe mate | verstoring van de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat is te verwachten. | Al enkele jaren bestaat het voornemen om het bestaande besluit op een aantal punten te | verruimen. Op 26 augustus is het conceptbesluit na instemming van het college voor | inspraak vrijgegeven, waarna u een reactie heeft gestuurd. Op 18 september 2014. stond | het conceptbesluit geagendeerd om te bespreken in de raadscommissie AZ, waar het is | gehamerd. | Reacties | Koninklijke Horeca Nederland (KHN), Bestuurscommissies West, Nieuw-West en Centrum | en drie individuele (horeca)ondernemers hebben gereageerd op het conceptbesluit. Ik wil u bedanken voor uw reactie. In deze brief zal ik alle reacties kort weergeven en behandelen. De meeste reacties gaan over het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht van ondergeschikte, alcoholvrije horeca in winkels (onder voorwaarden). | Oneerlijke concurrentie Zowel KHN (afdeling Amsterdam) als drie individuele ondernemers hebben bezwaren tegen het vrijstellen van ondergeschikte horeca in winkels omdat dit voor oneerlijke concurrentie zou kunnen zorgen. Zij geven aan dat detailhandellocaties goedkoper zijn Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein | | | | | 8 januari 2015 Gemeente Amsterdam Bestuursdienst Pagina 2 van 3 dan horecalocaties. Horecaondernemers die afhankelijk zijn van winkelend publiek geven aan dat zij hierdoor benadeeld worden. Aan het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht in winkels zijn voorwaarden | verbonden die toezien op de ondergeschiktheid van de horeca en daarmee op het geringe | effect op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Zo mag het horeca-oppervlak | nooit meer dan 20% van het vloeroppervlak zijn, met een maximum van 20m?, en heeft de horeca dezelfde sluitingstijd en dezelfde ondernemer als de winkel. Ook gaat het alleen | om alcoholvrije horeca, Door deze beperkingen is er een verschil tussen de | exploitatiemogelijkheden van wel- en niet exploitatievergunningplichtige zaken. Daarom is | er geen reden om deze categorie niet vrij te stellen. | Alcoholvrije dagzaken met sluitingstijd 22.00 uur ook exploitatievergunningvrij | KHN geeft aan dat ook alcoholvrije zaken die om uiterlijk 22.00 uur sluiten, vrijgesteld | zouden kunnen worden van de exploitatievergunningplicht. Dit voorbeeld van KHN betreft | volledige horeca, terwijl het onderhavige besluit (met uitzondering van hotels) alleen | ondergeschikte horeca in andere functies betreft. Ook is een openingstijdencategorie tot | 22.00 uur niet als zodanig opgenomen in de APV. Aan deze reactie wordt dan ook niet tegemoet gekomen. Bezwaren vrijstellen kook- en wijncursussen van exploitatievergunningplicht KHN schrijft dat door het vrijstellen van kook- en wijncursussen dergelijke horeca- | activiteiten zich kunnen ontwikkelen tot reguliere horeca. Bij het bedrijfsmatig schenken | van alcoholhoudende drank is onverwijld een Drank- en Horecawetvergunning verplicht. | Het onderhavige besluit stelt horeca alleen vrij van de exploitatievergunningplicht (APV). | Aan deze vrijstelling zijn in dit geval voorwaarden verbonden die waarborgen dat het gaat | om opleidingen en cursussen gaat die men op afspraak boekt om bepaalde kennis en | vaardigheden op te doen, en daarmee wordt het ondergeschikte belang voldoende | geborgd, | Monoecultuur in stadsdeel Centrum | De bestuurscommissie van stadsdeel Centrum heeft een uitgebreide inspraakreactie | gegeven, omdat ‘mengformules’ in Centrum veel voorkomen en het stadsdeel voor de | nodige vragen stelt. Eén van de zorgen van het stadsdeel is dat horeca-activiteiten in het | straatbeeld de overhand krijgen. Allereerst hecht ik er aan op te merken dat het | onderhavige besluit alleen gaat over het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht, onder voorwaarden. Vóórdat de vraag over een exploitatievergunning aan de orde is, geldt | dat de ondergeschikte horeca ook op grond van het bestemmingsplan mogelijk moet zijn. De in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke criteria die in stadsdeel Centrum gelden, blijven hierbij in stand. Een extra voorwaarde die stadsdeel Centrum graag in het besluit opgenomen ziet worden (omdat dit ook in hun ruimtelijke beleid is opgenomen), is dat de tafeltjes en stoeltjes niet aan de straatgevel gesitueerd mogen zijn. Voor het vrijstellen van de exploitatievergunningplicht is het echter niet relevant waar in de zaak het horecagedeelte is geplaatst. Een dergelijke voorwaarde zou in andere stadsdelen mogelijk juist een beperkend effect hebben. Dit verzoek van Centrum is niet overgenomen. 2 8 januari 2015 Gemeente Amsterdam Bestuursdienst Pagina 3 van 3 Uitstel besluit De bestuurscommissie Centrum verzoekt om uitstel van het besluit totdat er in Centrum een debat is gevoerd over de mengfuncties. Echter, al sinds 2010 wordt gesproken over | de opheffing van de exploitatievergunningplicht bij winkels. Het vigerende besluit uit 1997 | is dringend aan een update toe. Het debat in Centrum kan gevoerd worden voor wat | betreft de planologische aspecten. Zoals hier boven aangegeven zijn die ook altijd eerst | aan de orde, vóór de vraag of een exploitatievergunning nodig is. Maximaal oppervlakte grootschalige detailhandel | Om discussies in de praktijk te voorkomen stelt Centrum voor aan te sluiten bij hun (planologische) beleidslijn voor wat betreft een maximum oppervlak voor grootschalige detailhandel. Echter vanuit het belang van het woon- en leefklimaat en openbare orde, | waar dit besluit over gaat, is het niet nodig om hier nadere definities op te nemen, de huidige voorwaarden waarborgen voldoende de ondergeschiktheid. Extra categorieën Bestuurscommissie Nieuw-West verzoekt om twee extra categorieën horeca op te nemen waarvan de explaitatievergunningplicht kan worden opgeheven: stichtingen/verenigingen zonder drankvergunning en horecascholen. Er is echter te weinig bekend over de eventuele impact op het woon- en leefklimaat. Deze suggestie is daarom niet over genomen. Tenslotte Bovengenoemde reacties laten zien dat dit onderwerp, en dan met name de combinatie van horeca en detailhandel veel vragen en dilemma's oproept. Mede doordat er verschillende regimes van toepassing zijn (planologisch/bestemmingsplan en APV) wordt de discussie al snel ingewikkeld. Toch leiden bovengenoemde reacties niet tot een inhoudelijke aanpassing van het conceptbesluit, zoals hierboven te lezen is. Ik ben dan ook voornemens om, conform mijn bevoegdheid op grond van artikel 3.9 APV, de exploitatievergunningplicht op te heffen voor de in het besluit in de bijlage genoemde categorieën horeca. Deze vaak ondergeschikte horeca hoeven daarom geen exploitatievergunning meer aan te vragen, waardoor wordt bijgedragen aan minder regels voor deze groep ondernemers. Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Met vriendelijke groet, Burgemeester van Amsterdam df Mr. E.E. van der Laan 3 No, [ besluit nog niet van kracht } DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM Gelet op het bepaalde in artikel 3.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV), waarin is bepaald dat het ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de APV geldende verbod om zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren niet geldt voor door de burgemeester aangewezen soorten horecabedrijven; Gelet op het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, onder f‚ ingevolge onder horecabedrijf wordt verstaan de | voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of | eetwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt; tot een horecabedrijf worden ook gerekend | een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden. | Overwegende: | dat het gewenst is, om | 1. de lijst van horecabedrijven, als vastgesteld bij besluit van 9 maart 1994, Gemeenteblad 1994, | afdeling 3, nummer 43, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 16 oktober 1997, nr 971567, te | actualiseren en opnieuw vast te stellen; | 2. aan de bovenbedoelde lijst onder bepaalde voorwaarden de volgende nieuwe soorten horeca- | activiteiten toe te voegen voor welke activiteiten geen exploitatievergunning, als bedoeld bij artikel | 3.8, eerste lid, van de APV vereist is, te weten horeca in: | o winkels waar de horeca-activiteit maximaal 20% van de netto oppervlakte beslaat, met een maximum 20m? | o ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen; | o _bedrijfskantines; | o kooklessen, wijncursussen; | o kantines op volkstuinen. Besluit: |_het Besluit burgemeester exploitatievergunningvrije ondergeschikte horeca (artikel 3.9 APV) als volgt vast te stellen: Artikel 1. Aanwijzing soorten horecabedrijven waarvoor de exploitatievergunningplicht niet geldt | Voor de volgende soorten horecabedrijven geldt de vergunningplicht als bedoeld in artikel 3.8, eerste | lid, van de APV niet: | 4. hotels, waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden | verstrekt; 2.1 horeca-activiteiten in winkels, waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, uitsluitend alcoholvrije dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en die voldoen aan de volgende criteria: 2.1.1 de winkelactiviteit valt niet onder de uitsterfregeling van het betreffende bestemmingsplan; 2.1.2 het horecagedeelte beslaat geen groter vloeroppervlak dan maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de hele winkel, en het horecagedeelte is niet groter dan 20 m?; 2.1.3 de horeca-activiteit wordt door dezelfde ondernemer geëxploiteerd; 2.1.4 __de horeca-activiteit wordt alleen uitgeoefend gedurende de tijden dat de winkel geopend is | 1 2.2 horeca-activiteiten in winkels, waar sprake is van een grootschalige opzet, qua assortiment en/of vloeroppervlak, zoals een warenhuis, een tuincentrum, een meubelzaak of elektronicazaak en waar de horeca-activiteit, gelet op het langdurig verblijf van de bezoeker in de winkel als ondersteuning dient voor de winkelende bezoekers, mits die winkels voor het overige voldoen aan de criteria, als bedoeld, onder 2.1.3 t/m 2.1.4; 2.3 horeca-activiteiten in winkels waarin activiteiten plaatsvinden, waarvan in het horecabeleidsplan is aangegeven dat daarvoor in het geheel geen vergunning, als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van | de APV, wordt gegeven, zijn uitgezonderd van hetgeen onder 2.1 en 2.2. is bepaald, 24 horeca-activiteiten in avondwinkels, als bedoeld in de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010; 3 prostitutiebedrijven waarvan een gedeelte voor de horeca is bestemd, 4, religieuze gebouwen, mits de consumpties uitsluitend kunnen worden verkregen voorafgaande aan of na afloop van de religieuze bijeenkomst, door bezoekers van die bijeenkomsten; 5. bedrijfskantines, voor zover deze in hoofdzaak bezocht worden door personeel van de | hoofdactiviteit in het gebouw, dan wel dat de bedrijfskantine in hoofdzaak bestemd is ten behoeve van het gezamenlijk gebruik van personeel van aangesloten bedrijven in omliggende gebouwen. Daarbij dient het toegangsbeleid ten behoeve van de toezichthouder op eerste verzoek te worden aangetoond; 6, horeca-activiteiten in sport- en dansscholen, mits in de school geen wedstrijden, anders dan onderlinge wedstrijden worden gehouden, en de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten; f 7. horeca-activiteiten in sauna's en zonnecentra, mits de dranken en etenswaren uitsluitend worden | verstrekt aan bezoekers die gebruikmaken van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten, 8. horeca-activiteiten in ziekenhuizen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen, indien de dranken en etenswaren uitsluitend worden verstrekt aan degenen die verblijven in deze instellingen en hun bezoekers, alsmede verzorgingshuizen en verpleeghuizen die toegankelijk zijn voor de doelgroep in de buurt, mits deze toegankelijkheid uitsluitend ligt tussen 08.00 uur en 23.00 uur; 9. voor het publiek toegankelijke inrichtingen waar bedrijfsmatig, of in een omvang alsof bedrijfsmatig | 9.1. kookcursussen worden gegeven, waarbij de eindproducten ter plaatse worden geconsumeerd door de deelnemers aan de cursus; of 9.2. wijncursussen worden gegeven waarbij ter plaatse wijnen geproefd worden met het oog op educatie 10. horeca-activiteiten in gemeenschappelijke ruimten op volkstuinencomplexen aangesloten bij de | Bond van Volkstuinders, mits de dranken en etenswaren uitsluitend worden verstrekt aan de leden. | Artikel 2 De in artikel 1 bedoelde aanwijzing geldt uitsluitend voor horecabedrijven, zonder terras op of aan de weg, als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en eerste lid, onder 9 van de APV. IL het besluit van 9 maart 1994, Gemeenteblad 1994, afdeling 3, nummer 43, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 16 oktober 1997, nr 971567 in te trekken. IL te bepalen dat de onder | en Il bedoelde besluiten in werking treden met ingang van de dag na die van de bekendmaking in afdeling 3b van het Gemeenteblad. De burgemeester voornoemd, Mr E.E, van der Laan | 2 Toelichting concept aanwijzingsbesluit. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is een exploitatievergunning verplicht gesteld voor horecabedrijven. Bij vergunningverlening wordt door de burgemeester beoordeeld of de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig | wordt/worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij houdt de burgemeester | rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het bedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de | aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, alsmede met de wijze van bedrijfsvoering van | de houder of leidinggevende of met diens levensgedrag. | Er zijn veel soorten inrichtingen waar diverse vormen van horeca plaatsvinden. De ene horeca-activiteit | heeft meer invloed op de omgeving dan een andere. De burgemeester heeft de mogelijkheid voor soorten i horecabedrijven de vergunningplicht op te heffen. Daarbij is bepalend of de exploitatievorm doorgaans niet of nauwelijks van invloed is op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. In 1994 heeft de burgemeester een besluit genomen waarbij enige horeca-exploitatievormen werden aangewezen waar de vergunningplicht niet meer geldt. Het ging daarbij bij voorbeeld om hotels, waar | uitsluitend horeca-activiteiten plaatsvinden voor de hotelgasten, of onder bepaalde condities | horecafaciliteiten in grote warenhuizen. In 1997 is dit besluit geactualiseerd. | Sinds de laatste wijziging in 1997 zijn in de detailhandel en ook bij andere voor het publiek toegankelijke | inrichtingen vele vormen van (ondersteunende) horeca-activiteiten ontstaan. In principe geldt voor die horeca-activiteiten de exploitatievergunningplicht. Door deze ontwikkelingen is de vraag opportuun of zich | daarbij steeds de situatie voordoet, dat gelet op de doelstelling van het vergunningstelsel, te weten de | mogelijke negatieve invloed van de horeca-activiteiten op de omgeving, de vergunningplicht in bepaalde gevallen nog wel moet worden toegepast. In dat verband is na ambtelijk overleg met de stadsdelen een nieuw concept besluit voorbereid, In dit conceptbesluit wordt voorgesteld voor meer soorten horeca-activiteiten, onder bepaalde voorwaarden, de | exploitatievergunningplicht uit te schakelen. Inrichtingen waar door middel van onderhavig besluit de | exploitatievergunningplicht is uitgeschakeld, maar waar wel alcoholhoudende dranken voor gebruik ter | plaatse worden verstrekt, blijven vergunningplichtig ingevolge de Drank- en Horecawet en vallen daarmee ook onder het beleidsregime van de Wet BIBOB, zoals dat in Amsterdam voor de horeca is vastgesteld. Toelichting per artikel: 1. Hotels Al in het eerste aanwijzingsbesluit was opgenomen dat als de horeca-activiteiten in een hotel uitsluitend plaatsvinden voor de hotelgasten de invloed daarvan op het woon- en leefklimaat als niet of nauwelijks | van invloed op de omgeving wordt gezien. 2. Detailhandel met ondergeschikte horeca 2.1, Detailhandel met maximaal 20m* / 20% horeca-oppervlakte (netto) In de regeling uit 1997 stonden alleen warenhuizen/grotere detailhandelsvestigingen opgenomen. Er is nu een categorie winkels toegevoegd. Het gaat om winkels waar de horeca-activiteiten dermate ondergeschikt zijn dat daarvan geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat wordt verwacht. Als aan alle voorwaarden vermeld onder 2.1.1 tot en met 2.1.4 wordt voldaan, komt de exploitatievergunningplicht te vervallen. | 3 2.1.1: Uitsterfregeling Het laten vervallen van de vergunningplicht voor een winkel die qua activiteit valt onder de uitsterfregeling van een besternmingsplan zou inhouden dat er uitbreiding van activiteiten kan plaatsvinden, terwijl dat conform de uitsterfregeling niet is toegestaan. Vandaar dat in een dergelijke situatie de exploitatievergunningplicht niet wordt uitgeschakeld en vindt toetsing van de vergunningaanvraag aan het bestemmingsplan en aan het vastgestelde horecabeleidsplan plaats. Naast de uitsterfregeling kan het ook gaan om detailhandelbestemmingen waar d.m.v. een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt dat de detailhandelsbestemming verdwijnt. 2.1.2 Vloeroppervlak Met een maximum vloeroppervlakte van 20m? is alleen een alcoholvrije horecafaciliteit mogelijk. Voor het verstrekken van alcoholhoudende drank ter plaatse is op grond van de Drank- en Horecawet een | minimum oppervlakte vereist van 35m?. 20m? staat ongeveer gelijk aan 20 zitplaatsen. 21.3 Zelfde ondernemer Deze voorwaarde is er op gericht om te waarborgen dat de horeca-activiteit ondergeschikt blijft aan de | winkel en geen zelfstandige functie wordt. | 2.1.4 Zelfde openings- en sluitingstijden als de winkel De ondergeschikte horecafunctie sluit aan bij het openings- en sluitingstijdenregime van de winkel. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een tijdelijke ontheffing van de sluitingstijd (later dan 22 uur) van een | winkel, zal ook de invloed van de horecafunctie op de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat betrokken worden. N.B. Opgemerkt moet worden dat deze regeling alleen gaat over de vraag of er wel of niet een exploitatievergunningplicht geldt. Vóórdat deze vraag aan de orde is, zal eerst een ruimtelijke toets (op het bestemmingsplan) worden uitgevoerd. Onderdeel van de ruimtelijke toets kan de uitstraling (van de winkel met ondergeschikte horeca) op de omgeving zijn. Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat volgens het bestemmingsplan horeca-activiteit met een maximum vloeroppervlak voor de horeca van 30% in een winkel als onderschikt wordt beschouwd. Deze horeca-activiteit is dan echter wel vergunningplichtig, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit 2.1.2. 2.2, Grootschalige detailhandel De regeling voor warenhuizen uit het besluit uit 1997 is in de basis gehandhaafd. De redactie is meer uitgewerkt. De formulering in het besluit van 1997 was enigszins onduidelijk. Daaruit kon men aflezen dat de horecafaciliteit in de winkel ten dienste moest staan voor het winkelende publiek in de winkelstraat. Het gaat hier juist om winkels waar de horeca-activiteit doordat het publiek langdurig in de winkel verblijft, als ondersteuning dient voor de bezoekers. Het gaat om winkels met een grootschalige opzet van het assortiment en/of vloeroppervlak. Verder gelden de criteria, onder 2.1.3 en 2.1.4. 2.3 Horecabeleidsplan In dit artikel is bepaald dat wanneer in het horecabeleidsplan is opgenomen dat in (een deel van) het stadsdeel geen exploitatievergunning voor horeca wordt verleend, dan natuurlijk ook geen gebruik gemaakt kan worden van de vrijstellingsbepalingen krachtens dit besluit. In het beleidsplan wordt gemotiveerd waarom die inrichtingen als negatief voor het woon- en leefklimaat worden aangewezen. Het is niet de bedoeling dat dergelijke inrichtingen, terwijl hun aanwezigheid als | 4 negatief wordt ervaren, ook nog eens extra horeca-faciliteiten kunnen bieden door een beroep te doen op de vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld onder voorwaarden van 2.1.1 t/m 2.1.4. 2.4 Avondwinkels De vestiging van een avondwinkel is geregeld via de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010. Ook bij | de vestiging van een avondwinkel kan getoetst worden op het woon- en leefklimaat. Het gaat om die | avondwinkels waar krachtens de bovengenoemde verordening etenswaren voor directe consumptie | mogen worden verstrekt. | 3. Prostitutiebedrijf | Voor een prostitutiebedrijf geldt een vergunningplicht met dezelfde toetsingscriteria met betrekking tot het woon- en leefklimaat. In het besluit van 1994 waren de prostitutiebedrijven daarom al uitgesloten van de | exploitatievergunningplicht. 4, Religieuze gebouwen In het besluit van 1997 waren in de uitzondering van de vergunningplicht alleen ‘kerken’ met zoveel | woorden genoemd. De formulering is aangepast zodat allerlei ‘religieuze gebouwen’ onder deze regeling | vallen. Met die beperking dat het uitsluitend gaat om consumpties die voorafgaande aan of na afloop van de religieuze bijeenkomst worden verstrekt aan de bezoekers van die bijeenkomsten. | 5, Bedrijfskantines | Deze regeling is in redactioneel aanpast, namelijk ‘uitsluitend’ is vervangen door ‘in hoofdzaak’. Omdat | een beperkte faciliteit voor bezoekers van het personeel geen significante invloed heeft op het woon- en | leefklimaat in de omgeving, is deze niet vergunningplichtig. Uiteraard houdt dit niet in dat de faciliteit door | middel van reclame wordt aangeboden aan bezoekers. Verder is in deze regeling rekening gehouden met situaties waarin verschillende bedrijven gebruik maken van één bedrijfskantine. Ook is aangegeven dat, | indien gevraagd, het toegangsbeleid aan de toezichthouder moet worden aangetoond. | 6. Sport- en dansscholen | Horeca-activiteiten in sport- en dansscholen zijn vergunningvrij, mits in de school geen wedstrijden, anders | dan onderlinge wedstrijden worden gehouden, en de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten. 7. Sauna's en zonnecentra Sauna's en zonnecentra met horecafaciliteiten zijn vrijgesteld, mits de dranken en etenswaren uitsluitend | worden verstrekt aan bezoekers die gebruikmaken van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten. | 8. Ziekenhuizen, verzorging- en verpleeghuizen | Er is sprake van een ontwikkeling waarbij steeds meer activiteiten mede voor een doelgroep uit de buurt | in verzorgingshuizen worden georganiseerd. Hier kan ook sprake zijn van ondersteunende horeca- | activiteiten. Als waarborg is in dit besluit aangegeven, dat de mede op de doelgroep in de buurt gerichte activiteiten binnen 08:00 uur en 23:00 uur dienen plaats te vinden, met 23:00 uur wordt aangesloten bij de milieuwetgeving. Voor horeca-activiteiten buiten die uren blijft een exploitatievergunning wel verplicht. 9, Kooklessen en wijncursussen Er worden geregeld door ondernemers bedrijfsmatig of in een omvang alsof bedrijfsmatig kooklessen of wijncursussen gegeven die vallen onder de definitiebepalingen van vergunningplichtige horeca- activiteiten. Voor de kooklessen geldt dat wat vervaardigd wordt in de cursus vaak door de cursisten ter plaatse wordt geconsumeerd. Het gaat vaak om gespecialiseerde winkels, waarbij het assortiment en de kooklessen op elkaar aansluiten. | 5 Voor wijncursussen geldt dat daartoe opgeleide vinologen cursussen geven waarbij verschillende wijnen, al dan niet in combinatie met etenswaren, geproefd worden met het oog op educatie, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een wijndiploma/vignet/certificaat. Op zichzelf zullen deze ‘horeca-activiteiten’ geen belasting van het woon- en leefmilieu opleveren, zodat de exploitatievergunningplicht in deze situaties kan komen te vervallen. Voor de wijncursussen en voor kooklessen waar ook alcohol geschonken wordt, geldt dat rekening | gehouden moet worden met de vereisten van de Drank- en Horecawet, bijvoorbeeld dat de alcohol niet | verstrekt mag worden in een ruimte die gebruikt wordt als winkel. Ook de Winkeltijdenwet kent beperkingen ten aanzien van de toegankelijkheid van de winkel buiten de openingstijden voor horeca-activiteiten. Verder dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van de Drank- en Horecawet, wat betreft het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse. | 10. Volkstuinen In verenigingsgebouwen op volkstuinen kunnen horeca-activiteiten plaatsvinden. Op zichzelf zullen deze geen belasting van het woon- en leefmilieu opleveren, zodat de exploitatievergunningplicht in deze situaties kan komen te vervallen. Als er alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan moet rekening gehouden worden met de vereisten van de Drank- en Horecawet. De vrijstelling van de vergunningplicht geldt voor de volkstuinverenigingen die zijn aangesloten bij de Bond van Volkstuinders. il Terras Waar in de voorgaande leden is aangegeven dat onder bepaalde voorwaarden de exploitatievergunningplicht niet geldt, is onder Il aangegeven, dat deze vrijstelling van de vergunningplicht niet inhoudt, dat dan ook zonder vergunning een terras op de weg mag worden geplaatst. In dit besluit gaat het om inrichtingen met marginale horecavoorzieningen of inrichtingen waarbij de horeca een duidelijk onderschikte functie heeft. Een terras past niet in dat beeld. Een terras is alleen mogelijk bij een | horecabedrijf met exploitatievergunning. | 6
Besluit
22
train
x Gemeente Amsterdam W B % Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reiniging % Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reiniging Tijd 09:00 tot 12:30 uur Locatie De Commissiezaal Algemeen 1 Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslagen van de openbare vergadering van de Raadscommissie WB d.d. 03.10.2018 (aangepaste versie) en 30.10.2018. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieWB @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille 6 _TKN-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam W B Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reiniging Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018 Financiën 11 De Najaarsnota 2018 Nr. BD2018-013385 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 28.11.2018). Reiniging 12 Beantwoording raadsadres d.d. 16 juli 2018 inzake overlast vuilnisophaalbedrijven Nr. BD2018-013614 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boomsma (CDA). e Was TKN 1 in de vergadering van 30.10.2018. e _Eennietgeanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie, kamer 3247. Dierenwelzijn 13 Kennis nemen van de reactie op motie 535 d.d. 6 juni 2018 inzake dierenwelzijn Hollandsche Manege (lobby wetgeving paardenwelzijn) Nr. BD2018-011979 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD) e.a. Bouwen en Wonen 14 Proces herziening woonruimteverdeling en bijbehorende dilemma's Nr. BD2018- 012528 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 15 Kennisnemen van afhandeling motie 1646 Van Dantzig e.a. inzake evaluatie van het Stedelijk Kader particuliere transformaties na een jaar Nr. BD2018-011235 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN Bouwen en Wonen 16 Beantwoording schriftelijke vragen van de leden De Jong en Van Renssen inzake de berichtgeving over het project Change= in Nieuw-West Nr. BD2018-014288 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid De Jong (GL). 2 Gemeente Amsterdam W B Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reiniging Gewijzigde agenda, woensdag 21 november 2018 Dierenwelzijn 17 Update rattenoffensief Nr. BD2018-011424 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD). e Was oorspronkelijk TKN 1, Openbare Ruimte en Groen 18 Beantwoording raadsadres ‘aanbevelingen voor beter insectenleven in groenbeheer van de gemeente’ Nr. BD2018-012129 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (PvdD). e Was oorspronkelijk TKN 6. e _Eenniet geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie, kamer 3247. 3
Agenda
3
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 140 Publicatiedatum 22 maart 2013 Ingekomen onder L Ingekomen op woensdag 13 maart 2013 Behandeld op woensdag 13 maart 2013 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden de heer Toonk, de heer Poorter en mevrouw Ulichki inzake één toelatingsbeleid voor het basisonderwijs in Amsterdam. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het gewijzigd initiatiefvoorstel van het raadslid de heer Toonk van 6 november 2012, getiteld: ‘Amsterdam is toe aan één toelatingsbeleid voor het basisonderwijs’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 113); Constaterende dat: — in de raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën meermaals gediscussieerd is over het streven om te komen tot één toelatingsbeleid voor het basisonderwijs in Amsterdam; — _in Amsterdam nog geen eenduidig toelatingsbeleid voor het basisonderwijs is en toelatingsbeleid per stadsdeel en soms per buurt geregeld is; — _ ouders hun kinderen in sommige gevallen niet naar de school van hun eerste voorkeur kunnen laten gaan omdat de grenzen van de buurten van het toelatingsbeleid tussen hen en de school in staan; Overwegende dat: — erin de diverse stadsdelen ervaringen zijn opgedaan in pilots en gezien het belang voor alle betrokkenen het verstandig is om nu een centraal toelatingsbeleid te realiseren; — iedereen er baat bij heeft als het toelatingsbeleid eenduidig en volledig transparant is geformuleerd; — _ schoolbesturen formeel verantwoordelijk zijn voor het toelatingsbeleid, maar de gemeente hier een belangrijke partner bij is gegeven de directe relatie met capaciteit, 1 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 140 Moti Datum _ 22 maart 2013 ome Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — in samenwerking met de schoolbesturen, stadsdelen en ouders een voorstel aan de gemeenteraad voor te leggen voor één stadsbreed toelatingsbeleid voor het basisonderwijs in Amsterdam; — _ hierover nog vóór het zomerreces 2013 met de raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie en Financiën de discussie aan te gaan. De leden van de gemeenteraad, W.L. Toonk M.F. Poorter F. Ulichki 2
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam OO 28 Gemeenteraad R % Gemeenteblad Lr eed \t X mot Motie C Er Jaar 2018 Afdeling ü Nummer : Publicatiedatum Ingekomen onder Ingekomen op Behandeld op . Status Onderwerp 6 Motie van de leden Poot en-.Boomsma inzake de actualiteit over politie-inzet tegen … drugsbazen (Efficiënte inzet beschikbare politiecapaciteit) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, En mn Gehoord.de discussie over de actualiteit inzake politie-inzet tegen drugsbazen: o Overwegende dat: - — Gemeentelijke handhavers via het principe informatie-gestuurd handhaven ek, werken; — Ook de politie middels dataverzameling voorspellend en reactief probeert op te treden tegen criminaliteit; — Op basis van beschikbare informatie, meldingen en data de inzet van schaarse politiecapaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven. 8 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — In overleg met alle relevante partijen, waaronder politie, Openbaar Ministerie en Justitie, te onderzoeken en inventariseren op welke manieren de beschikbare politiecapaciteit zozeffieiëatsmogelijk kan worden ingezet; — Daarbij te leren van projecten op dit gebied in andere (Nederlandse) steden 7 en de resultaten van het informatie-gestuurd handhaven binnen de RVE Handhaving en Toezicht; — De gemeenteraad over de uitkomsten te informeren. De leden van de gemeenteraad ‚ ag f if CR | M.C.G. Poot _- /\ LEO D.T. Boomsma Lt C | voe 1
Actualiteit
1
train
ALGEMEEN MANDAAT BESLUIT STADSDEEL WEST 23 februari 2016 (AMB) Het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de wnd. Secretaris van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft; Overwegende: e dat het vooreen vlotte voortgang van werkzaamheden en taken en vit oogpunt van doelmatigheid gewenst is dat aan functionarissen mandaat, machtiging en volmacht worden verleend voor het nemen van besluiten, het verrichten van privaatrechtelijke handelingen en het verrichten van feitelijke handelingen; e _datinhet bijbehorende Mandatenregister mandaten, volmachten en machtigingen zijn opgenomen die zijn toegespitst op de taakvelden van de stadsdelen, afgeleid van de aan de stadsdelen in mandaat gegeven of bij delegatie overgedragen bevoegdheden, zoals bedoeld in het Bevoegdhedenregister, bijlage 3 bij de Verordening op de Bestuurscommissie; e dat het wenselijk is in verband met het opdragen van de bevoegdheden aan functionarissen in onderhavig besluit algemene bepalingen voor mandaat op te nemen. Gelet op afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet; Besluiten: Vast te stellen: Het "AMB" en daarbij de bevoegdheid te verlenen om in naam van het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de wnd. Secretaris besluiten te nemen overeenkomstig het bijbehorende “Mandatenregister” waarin opgenomen mandaten, volmachten en machtigingen, met dien verstande dat hierbij door de gemandateerden de volgende bepalingen in acht worden genomen; Artikel 1 Begrips- en overige bepalingen 1. a. mandaat : de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen; b. machtiging : de bevoegdheid om handelingen te verrichten z.g. feitelijke handelingen, die noch als een besluit, noch als privaatrechtelijke handeling kunnen worden aangemerkt; c. volmacht : de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan privaatrechtelijke handelingen te verrichten; d. mandaatgever : het bestuursorgaan dat aan een in het Mandatenregister genoemde functionaris, de gemandateerde, de bevoegdheid geeft om in naam van het bestuursorgaan besluiten te nemen; e. gemandateerde _:de functionaris, die van de mandaatgever de bevoegdheid heeft gekregen om in naam van de mandaatgever besluiten te nemen; f. onder mandaat : een door een gemandateerde verleend mandaat van een aan hem gemandateerde bevoegdheid; g. Mandatenregister : het bijbehorende Mandatenregister waarin ten aanzien van het uitoefenen van bevoegdheden vermeld wordt aan welke functionarissen mandaat, machtiging of volmacht wordt verleend. 2. De algemene bepalingen die zijn opgenomen voor mandaat in de Awb gelden tevens voor de bevoegdheden op grond van volmacht en machtiging, gelet op artikel 10:12 Awb. 3. Ingeval van afwezigheid van de in eerste lid onder e bedoelde functionarissen, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door hun plaatsvervanger (of waarnemer) als beschreven in artikel 4. Op plaatsvervanging zijn de bepalingen van deze regeling van overeenkomstige toepassing. Artikel 2 Reikwijdte van het mandaat 1.De functionaris die mandaat krijgt voor het vitoefenen van een bevoegdheid is met betrekking tot die bevoegdheid tevens bevoegd tot: a. het verrichten van alle benodigde (feitelijke) voorbereidingshandelingen; b. het voeren van correspondentie; c. het verstrekken van mondelinge of schriftelijke informatie en gegevens van feitelijke en objectieve aard; d. het ondertekenen van de betreffende stukken; e. het voldoen aan publicatieverplicht ingen; f. het verdagen (verlengen) c.q. opschorten van beslistermijnen inzake te nemen besluiten overeenkomstig van toepassing zijnde regelgeving, voor zover niet opgenomen in het Mandatenregister; g. het beslissen op in gebreke stellingen wegens het niet tijdig beslissen als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 Awb; h. overige direct met de gemandateerde bevoegdheid samenhangende handelingen; \. het vragen van adviezen en het inwinnen van inlichtingen. 2. De mandaatverlening omvat tevens de bevoegdheid om, ter zake van de bevoegdheden opgenomen in het Mandatenregister, te weigeren, in te trekken, te wijzigen, voorschriften of voorwaarden te stellen, niet in behandeling te nemen, te verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken e.e.a. voor zover niet reeds opgenomen in het Mandatenregister en mits niet uitdrukkelijk vitgesloten of beperkt. 3. Voor zover het in mandaat genomen besluit een rechtshandeling betreft met financiële gevolgen dient de gemandateerde te zijn aangewezen als budgethouder bij of krachtens de Budgethouders regeling en overstijgt de waarde van de rechtshandeling niet het bedrag dat in het algemeen voor de betreffende functie of in het bijzonder voor de betreffende functionaris is vastgesteld bij of krachtens de Budgethouders regeling. 4. Van het mandaat dat op grond van het Mandatenregister aan een functionaris van buiten de stadsdeel organisatie is toegekend, mag slechts gebruik worden gemaakt voor zover de bevoegdheid in het kader van de uitoefening van werkzaamheden voor het stadsdeel wordt toegepast. 5. De functionaris die mandaat krijgt voor het uitoefenen van een bevoegdheid, is niet gerechtigd deze uit te oefenen indien hij tevens belanghebbende is. 6. Tenzij vitdrukkelijk vitgesloten of beperkt, als vermeld onder “voorwaarden mandaat/opmerking” in het Mandatenregister, is de gemandateerde functionaris bevoegd tot het verlenen van verder onder mandaat. 7. Het mandaat mag niet uitgeoefend worden als de mandaatgever vooraf te kennen heeft gegeven zelf te willen beslissen. Artikel 3 Rapportage en verantwoording De gemandateerden rapporteren in ieder geval één keer per jaar aan het Dagelijks Bestuur, de Voorzitter en de wnd. Secretaris over de wijze waarop gebruik is gemaakt van de gemandateerde bevoegdheden. Artikel 4 Plaatsvervanging De gemandateerde functionarissen regelen bij afwezigheid schriftelijk hun vervanging en wijzen daartoe de plaatsvervangers (of waarnemers) aan. Indien een bevoegdheid is vitgeoefend door een plaatsvervanger of waarnemer, dient dit in de ondertekening tot uitdrukking te worden gebracht door de woorden: “bij afwezigheid” of *b.a.” Functie en naam plaatsvervanger Handtekening plaatsvervanger Naam van de gemandateerde Artikel 5 Inwerkingtreding, verval mandaat besluiten, wijziging regelgeving 1.Het AMB treedt in werking de dag na bekendmaking. 2. In geval van wijziging van regelgeving waarop een verleende bevoegdheid berust, blijft de bevoegdheid verleend en wordt geacht te zijn verleend op grond van de corresponderende bepalingen van gewijzigde regelgeving. De wijzigingen worden zo spoedig mogelijk in het Mandatenregister verwerkt. Artikel 6 Citeerwijze Dit besluit wordt aangehaald als het “Algemeen Mandaat Besluit stadsdeel West”. Het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West namens hen, Het Dagelijks Bestuur van de Bestuurscommissie, H. Visser GJ. Bouwmeester wnd. Secretaris Voorzitter Voorzitter van de Bestuurscommissie, wnd. Secretaris van de Bestuurscommissie, GJ. Bouwmeester H. Visser
Besluit
3
test
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 301 Publicatiedatum 4 april 2014 Ingekomen onder AQ Ingekomen op donderdag 13 maart 2014 Behandeld op donderdag 13 maart 2014 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de raadsleden de heer De Goede, de heer Jager en de heer Ivens inzake het toestaan van optredens met versterkte muziek op plaatsen in de openbare ruimte. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van de brief van de burgemeester van 20 januari 2014 inzake de evaluatie van het beleid straatmuzikanten en straatartiesten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197); Constaterende dat: — het in Amsterdam op grond van artikel 2.49, lid 1, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) nergens is toegestaan om zonder vergunning versterkte muziek ten gehore te brengen; — volgens artikel 2.49, lid 2, van de APV de burgemeester hiervoor een vergunning kan verlenen; Overwegende dat: — het wenselijk is om straatartiesten en straatmuzikanten die gebruik willen maken van versterkte muziek hiervoor ergens in de stad een plek te geven; — het onwenselijk is om dat op plaatsen te doen waar dit onvermijdelijk tot overlast zal leiden; — de bestuurscommissies, beter dan de gemeenteraad, kunnen aangeven wat in hun stadsdeel hiervoor geschikte plaatsen zijn, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — samen met de toekomstige bestuurscommissies plaatsen in de stad te inventariseren waar straatartiesten en straatmuzikanten die gebruik willen maken van versterkte muziek in de openbare ruimte kunnen optreden; 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 301 Moti Datum _ 4 april 2014 otie — de relevante besluiten te nemen en juridisch kader te creëren om het mogelijk te maken zodat straatmuzikanten op deze plaatsen kunnen optreden. De leden van de gemeenteraad, M. de Goede G. Jager L.G.F. Ivens 2
Motie
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 857 Ingekomen op 10 oktober 2018 Ingekomen onder Y Behandeld op 8 november 2018 Uitslag Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Boomsma inzake de Begroting 2019 (Door jobcoaching meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2019. Overwegende dat: — hetgoedis als meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk kunnen bij reguliere werkgevers; — zowel werkgevers als mensen met een arbeidsbeperking behoefte hebben aan goede begeleiding op de werkvloer om ervoor te zorgen dat deze mensen tot hun recht komen; — jobcoaching kan worden gedaan door gemeentelijke, extern-ingehuurde, of interne jobcoaches (speciaal daartoe opgeleide collega's); — de gemeente op dit moment nog relatief weinig doet om middels goede (interne) jobcoaching meer mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers aan de slag te krijgen; — de Tweede Kamer recent een motie (nr. 124, 34352) heeft aangenomen om bij de uitwerking van het aangekondigde brede offensief in overleg met arbeidsmarktregio's specifiek aandacht te besteden aan de mogelijkheid om interne begeleiding bij werkgevers te financieren voor ‘on the job coaching’, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: met een voorstel te komen dat de inzet van (interne) jobcoaches stimuleert bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever, onder andere met gebruikmaking van de gelden zoals die daartoe door het Rijk voor worden vrijgemaakt. Het lid van de gemeenteraad D.T. Boomsma 4
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 366 Datum indiening 16 januari 2020 Datum akkoord 24 maart 2020 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vraag van het lid Van Lammeren inzake de EY-berekening van de kostentoerekening voor pleziervaart Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Het college van Amsterdam stelt het liggeld voor de pleziervaart te verhogen met 75%. De onderbouwing van het college is dat de leges niet kostendekkend zouden zijn. Hiervoor heeft het college een eigen inschatting gemaakt en later EY een second opinion laten maken. Aangezien de onderbouwing van beide berekeningen van elkaar afwijken. Is het zaak om duidelijk te krijgen hoe dit verschil tot stand is gekomen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vraag aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: Kan het college alle in- en uitgaande correspondentie, inclusief alle onderliggende documentatie doen toekomen, inclusief alle eventuele concepten? Antwoord: Zoals in de uitstelbrief van 4 maart 2020 reeds vermeld, is het niet gelukt deze vragen binnen de termijn van vier weken te beantwoorden. Daarbij is eveneens aangegeven dat uw vragen tijdig voor de raadscommissie van 26 maart 2020 zouden worden beantwoord. In de bijlage van deze beantwoording treft u een inventarislijst en daarnaast alle gevraagde documenten voor zover dat in openbaarheid kan. Een drietal documenten is, vanwege de geheimhouding die daarop rust, voor raadsleden ter inzage gelegd bij de raadsgriffie voor een periode van vier weken. Dit betreft een tweetal ambtelijke rapporten die wanneer deze openbaar zouden worden de financiële belangen van de gemeente schaden bij aanbestedingen. En daarnaast de opdrachtbevestiging van het onderzoek die conform de algemene voorwaarden van de overeenkomst met EY niet openbaar wordt gemaakt. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 1 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
Motie Datum raadsvergadering 13 juli 2022 Ingekomen onder nummer 280 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Kreuger inzake het stimuleren van hoogwaardig toerisme Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de beraadslaging over het inkrimpen van het openbaar vervoer, Overwegende dat: — het cruciaal is dat Amsterdam over een hoogwaardig ov-netwerk beschikt; — _ toeristen voor de uitbraak van de Corona pandemie een zeer aanzienlijk deel van de inkomsten van het GVB genereerden waarmee het hoogwaardig ov-netwerk kon worden gefinancierd; — het toerisme nog niet volledig is hersteld van de pandemie, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders in overleg met de verschillende partners de lopende citymarketing campagne te intensiveren met als doel sneller meer hoogwaardige toeristen naar Amsterdam te trekken. Indiener K.M. Kreuger
Motie
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1765 Publicatiedatum 6 januari 2017 Ingekomen onder BD Ingekomen op donderdag 22 december 2016 Behandeld op donderdag 22 december 2016 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Van Lammeren inzake de berekening van “opportunity costs” bij de omzetting van marktwoningen naar sociale woningbouw (ghettovorming). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het afhandelen van de toezegging aan het lid Van Osselaer inzake de berekening van “opportunity costs” bij de omzetting van marktwoningen naar sociale woningbouw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1676). Overwegende dat: — alle opportunity costs meegenomen moeten worden. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: bij het berekenen van de opportunity costs ook uit te rekenen wat de kosten zijn van de mogelijke ghettovorming. Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 4
Motie
1
discard
PAAR MAANDEN LATER INCIDENT 1 TOT AAN HEDEN JAAR NA INCIDENT 1 1 MAAND LATER INCIDENT 2 TOT AAN HEDEN \ 3 \ 000, 9 pn | SN ei 7 5 x Zh LG i Fi AR OENE OET ul ADE TENOR GEWELDSINCIDENT 2 GROEP A EIST INCIDENT 2 TROTS OP Lid van groep B wordt aangevallen. EERSTE OPENBARE ONLINE VAN INCIDENT 1 UIT OM WRAAK TE __ LID VAN GROEP B NEEMT VIDEOCLIP î VIA SOCIALE MEDIA Lid van groep A beweert de dader te DEORE elen NEMEN OP IN DE BUURT VAN GROEP A Het lid van groep B dat eerder een zijn. Dit is het eerste geweldsincident ELKAAR Dit gebeurt vi | social di videoclip in de buurt van groep A Groep A maakt groep B belachelijk tussen beide groepen. ee nes es opnam wordt aangevallen. vanwege het incident. Ook dagen ze met het en Pp hen uit om er wraak voor te nemen. PAAR MAANDEN NA INCIDENT 2 GEDURENDE ENKELE MAANDEN NA INCIDENT 3 p _ _n Gee ® Í% Lj Fil SL & Dn 4 7 E £ $ dà GEWELDSINCIDENT 3 BEELDEN VAN HET INCIDENT GROEP B BEWEERT DAT INCIDENT 3 HET Lid van groep A wordt GAAN VIRAAL GEVOLG IS VAN DE BELEDIGINGEN DIE HET GROEP B MAAKT GROEP A Hi 9 d 8 lid SLACHTOFFER EERDER JEGENS HEN UITTE GROEP A KONDIGT ONLINE BELACHELIJK VANWEGE aangeva Groen le van AAN OM WRAAK TE PLEGEN GEBREK AAN WRAAK Ze beweren dat incident 3 Ze menen via sociale media dat er niet onbeantwoord blijft. nog geen wraak is gepleegd voor incident 3. AANTAL MAANDEN NA INCIDENT 3 GEDURENDE ENKELE MAANDEN NA INCIDENT 4 EEN PAAR MAANDEN NA INCIDENT 4 NS 2 Ad $5 GEWELDSINCIDENT 4 GROEP A GAAT GELIJK OP ZOEK NAAR GROEP A BLIJFT AANKONDIGEN WEDEROM DRIJFT GROEP B ONLINE DE ALDEN S R WRAAK VOOR INCIDENT 4 WRAAK TE GAAN PLEGEN SPOT MET HET GEBREK AAN WRAAK Lid van groep B vernielt met Lid van groep A wordt wapens het huis van een lid van aangevallen. Groep B eist dit Zo beweert een lid van groep A dat hij Ditrnaal voor zowel incident 3 als Ze menen dat leden van groep A niet voor EN incident online op. direct naar buiten ging om rivalen te incident 4. hun vrienden opkomen. Ze dagen hen uit en zoeken. Er is echter niks voorgevallen. om dit wel te doen. EEN PAAR MAANDEN NA INCIDENT 5 KORT NA INCIDENT 5 INCIDENT 6 TOT AAN HEDEN 8 | ) Ì h 5 « ZL 5 GROEP A BEWEERT NA ENKELE MINUTEN LID VAN GROEP B LAAT REET VIA SOCIALE MEDIA DAT INCIDENT 6 EEn DIEZELFDE AVOND VIA CIAMALBENNCHDIENNT 7 GROEP B BEWEERT MET INCIDENT 7 WRAAK IS VOOR VOORGAANDE IE RAINEMEN SNAPCHAT WETEN DAT HIJ IN Lid van groep A wordt WRAAK GEPLEEGD TE HEBBEN Lid van groep B wordt aangevallen INCIDENTEN DE BUURT VAN GROEP AIS aangevallen. Leden van groep B VOOR INCIDENT 6 door een lid van groep A. Ze delen het met vreugd. Ook menen ze Hij is op zoek naar leden van beweren de daders te zijn. dat dit het gevolg is van beledigingen die groep A om wraak te nemen. het slachtoffer eerder had geuit. ? or Causaal verband of katalysator? verband of katalysator? EN Deze casestudy is een onderzoek waarin het duiden van het verband tussen online uitingen en offline geweldsincidenten centraal Binnen deze casestudy zijn online uitingen een katalysator voor geweld, ze dragen bij aan het An 508 stond. Het onderzoek is uitgevoerd door de netwerkmakelaar van het Actiecentrum Veiligheid en Zorg op basis van openbaar vergroten en versnellen van geweldsincidenten. Ook blijkt dat online uitingen vlak na een EO toegankelijke bronnen op Youtube (75), Telegram (16) en Instagram (5). Hieruit zijn voor analysedoeleinden (persoons)gegevens geweldsincident weer nieuwe geweldsincidenten uitlokken. Dit wil echter niet zeggen dat online ff „ij verwerkt tot een reconstructie van de tijdlijn in een rapport. De tijdlijn die hier voorligt is een geanonimiseerde versie van de uitingen altijd de oorzaak zijn van geweldsincidenten. De eerste zichtbare online intimidaties in deze Re gereconstrueerde tijdlijn. Eenes eee eenen = Omdat het een casestudy betreft, is het niet mogelijk om de bevindingen te generaliseren naar andere conflicten. Desondanks komen de bevindingen sterk overeen met conflictdynamieken beschreven in Amsterdamse, Rotterdamse, Britse en Amerikaanse onderzoeken naar online gewelddadige uitingen (zie llan, 2020; Roks & van den Broek, 2020; Stuart, 2020; De Jong, 2021). Het is _ Gewelddadige online imago's aannemelijk dat de online aanloop naar andere (muziek-gerelateerde) geweldsincidenten gelijke kenmerken bevat. u De casestudy laat zien dat een gewelddadig online imago de kans op betrokkenheid bij 15} _geweldsincidenten vergroot. Jongeren kunnen daarbij sneller als dader of slachtoffer betrokken “ef raken bij een geweldsincident. Vanwege onderlinge online intimidaties raken zij gemotiveerder om RA, eweld te plegen, terwijl ze voor rivalen ook een gewilder doelwit worden. Regelmatig beweren ‚d u Griend van) daders dat een geweldsincident het directe gevolg is van beledigingen die het Ken slachtoffer eerder online uitte. Là Adviezen Vergeldingsplicht an Als een geweldsincident heeft plaatsgevonden, ontstaat direct een online krachtenspel waar rivalen e° ve elkaar over en weer intimideren. Vaak dagen ze elkaar uit om wraak te nemen, dit kondigen ze RE e e e e e e ee Ann vervolgens ook online aan. Als ze snel een incident vergelden, blijft hun gewelddadige imago ai Wees online vlak na een incident voor informatie over nieuwe dreigingen Ke overeind. Dit vinden de jongeren belangrijk. Zo komt in deze casestudy bijvoorbeeld naar voren dat A, _ - _ Ta08 vrienden van een slachtoffer direct na het incident via sociale media delen dat ze in het gebied van ip We zien in de tijdlijn dat zich vlak na een geweldsincident een online krachtenspel ontketent. Vrienden van het un de ‘vijand’ zijn. ze slachtoffer kondigen snel wraak aan; rivaliserende groepen dagen hen daartoe ook uit. Binnen enkele uren of A dagen is de dreiging van een nieuw incident groot. De aanloop naar een wraakactie speelt zich binnen deze Ay casestudy in grote mate online af. Voor handhavende partijen is het daarom raadzaam om na een incident online Rn te zijn, zodat ze nieuwe dreigingen kunnen signaleren. Th eo ret i sc h ka d er Onderzoek ruimte waar gemeentelijke partijen online kunnen monitoren Op basis van de casestudy is het, naast observeren, ook wenselijk dat gemeentelijke partijen preventief en De repressief interveniëren. Professionals zijn vaak niet online vanwege onduidelijke juridische mogelijkheden EN (Bantema et al, 2021). Desondanks is laagdrempelig contact en een transparante connectie met jongeren via - _ - - - _ “1 sociale media belangrijk voor de verbinding. Zo kunnen bijvoorbeeld scholen, jongerenwerkers, begeleiders of In de onderstaande illustratie is de wisselwerking tussen online uitingen en offline geweldsincidenten schematisch ‚ 5) zorg en veiligheid regisseurs vanuit hun eigen juridische mogelijkheden en relatie met jongeren zicht krijgen op weergegeven. Het theoretisch kader is gebaseerd op de “crime triangle” van Eck (1994). Deze driehoek gaat ervanuit dat Ol had 2.5) hun online leefwereld. Daarbuiten kunnen ouders een belangrijke rol vervullen in de preventieve aanpak. Door met een geweldsincident plaatsvindt wanneer drie elementen samen komen in dezelfde tijd en ruimte: (1) een gemotiveerde n° hen het gesprek aan te gaan over de risico’s van sociale media ontstaat ook bij hen een beter begrip van de dader, (2) een gewild slachtoffer en (3) de afwezigheid van een geschikte toezichthouder. 2) online leefwereld. De eerste twee elementen spelen zich in deze casestudy grotendeels online af als gevolg van onderlinge online Het is verder wenselijk om (juridisch) te verkennen hoe de gemeente vanuit de repressieve benadering meer zicht intimidaties. Potentiële daders raken gemotiveerder door onderlinge intimidaties en potentiële slachtoffers worden een en grip kan krijgen op de online leefwereld. Hierbij kan gedacht worden aan het stimuleren van sociale media gewilder doelwit, Ook is digitaal sprake van het derde element: er ontbreekt online een geschikte toezichthouder, platformen om actiever op te treden of om in te zetten op online gebiedsverboden. waardoor deze niet vroegtijdig kan interveniëren bij de (online) bron van het conflict. Wat er online afspeelt kan vervolgens een offline gevolg hebben. Wanneer rivaliserende jongeren elkaar in dezelfde tijd en ruimte ontmoeten, bestaat namelijk de kans dat het uitloopt op een geweldsincident. Om nieuwe incidenten te voorkomen zijn er dus niet alleen offline interventies nodig, zoals bijvoorbeeld hulpverlening, < eat enn < fi Tee: gebiedsverboden, detentie of huisarrest. Deze interventies zijn namelijk gericht op de offline leefwereld (de rechterzijde Duid de uitingen uist, of raadpleeg mensen die dit kunnen een van het onderstaande schema). Dergelijke maatregelen beperken de kans op een ontmoeting in dezelfde tijd en fysieke O PA ruimte. De bron van het conflict speelt zich grotendeels online af. Het is daarom belangrijk om dichter bij de bron te Online uitingen met bepaalde straattaal of symboliek zijn voor sommige professionals lastig te duiden. De taal a SO komen — en daardoor effectiever en eerder in te grijpen. De overheid kan dit doen door de juridische mogelijkheden te en symbolen binnen de straatcultuur ontwikkelen zich bovendien in een rap tempo. Om dit goed te kunnen . An onderzoeken om online op te kunnen treden. begrijpen is specifieke kennis nodig. Deze kennis bepaalt mede of een interventie wenselijk is en zo ja, welke ni interventie passend is. Re Begeleid slachtoffers van geweld om los te komen van hun online imago 4 a - : se © %, \) In deze casestudy zijn twee manieren naar voren gekomen waarop slachtoffers na een geweldsincident hun £ B TT Ontmoeting in dezelfde EEn gewelddadige online imago kunnen versterken of loslaten. Enerzijds kan het slachtoffer uit zijn op wraak, CC € Se _ tijd en tysieke ruimte RA anderzijds kan het slachtoffer wegstappen van zijn online imago en anderen aansporen om goed na te denken a £ Ontine AN hemm , oP “ii over de gevolgen van online gewelddadige uitingen. Het vergt moed om uit een geweldspiraal te stappen, omdat CG £ Ge Û ‚| _-::| binnen de straatcultuur een vergeldingsplicht heerst. Online uitingen en online imago's dragen hieraan bij. Deze _ & aanloop naar & $ > > > Q se mn U …} blijven online staan en verdwijnen niet. Ook al wil een jongere wellicht uit het conflict stappen, hij kan vanwege ann geweld % ZEN Gd …./ zijn online imago overtuigd zijn vast te zitten in gedrag dat van hem wordt verwacht. Een geweldsincident is vaak U, Ì \ / 7 een ingrijpend moment. Een moment dat ook een ingang biedt om te reflecteren op de gevolgen van hun online ah De gedrag. Dat moment biedt wellicht ook kansen om hen hier in te begeleiden. Als ze bewust zijn van de gevolgen gewild slachtotter van hun online imago zijn ze wellicht beter in staat om hun online imago en gedrag te veranderen.
Onderzoeksrapport
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 848 Publicatiedatum 18 september 2015 Ingekomen onder G' Ingekomen op 9 september 2015 Behandeld op 9 september 2015 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden de heer Van Lammeren en mevrouw Roosma inzake het Meerjarenprogramma 2015-2018 Amsterdamse aanpak gezond gewicht (onafhankelijke evaluatie). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Meerjarenprogramma 2015-2018 Amsterdamse aanpak gezond gewicht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 620); Constaterende dat: — de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht (AAGG) de Amsterdamse vertaling is van de landelijke JOGG-aanpak (Jongeren Op Gezond Gewicht); — zowel binnen JOGG als binnen AAGG sprake is of kan zijn van publiek-private samenwerking; — _evaluatieonderzoek van activiteiten in het kader van AAGG verricht zal worden door het Sarphati Institute; — binnen het Sarphati Institute eveneens sprake is of zal zijn van samenwerking met private partijen (triple helix model); Overwegende dat: — het belangrijk is om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en zo de geloofwaardigheid van het Sarphati Institute en de gemeente Amsterdam te borgen; — het daarom onlogisch en onwenselijk is dat het instituut, dat de effectiviteit van AAGG-activiteiten toetst, samenwerkt met dezelfde partijen als waarmee wordt samengewerkt in het kader van AAGG/JOGG. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: de onafhankelijke evaluatie van AAGG-activiteiten te borgen. De leden van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren F. Roosma 1
Motie
1
train
x Gemeente Besluit van de vergadering van het Algemeen Bestuur van X% Amsterdam 24 maart 2025 X Oost Jaar 2014 Registratienummer Z-15-15319/ INT-15-04379 Onderwerp: Ontwerpbestemmingsplan, ontwerpbesluit hogere waarden en concept-omgevingsvergunning 1° Oosterparkstraat 88-126 Het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie Oost, Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 3 februari 2015 Overwegende dat, - Het bouwproject zorgt voor een kwalitatieve impuls voor zowel woningbouw als commerciële ruimtes in de 1e Oosterparkstraat; - Het bestemmingsplan voldoet aan de doorstartnotitie, zoals gesteld door de voormalige deelraad van stadsdeel Oost op 12 maart 2013; - Erop grond van artikel 3.1.1 Bro vooroverleg heeft plaatsgevonden; - Er drie overlegreacties zijn ontvangen; - De ontvangen overlegreacties niet hebben geleid tot grootschalige wijzigingen in het bestemmingsplan; - De TAVGA positief heeft geadviseerd op het verlenen van hogere waarden; - Alle aanbevelingen overgenomen en verwerkt zijn in het ontwerpbestemmingsplan. - Na positief advies van het Algemeen Bestuur door de wethouder (namens het college van B&W) kan worden besloten om over te gaan tot terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de concept- omgevingsvergunning, Gelet op - de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening; -de Wet geluidhinder; - het coördinatiebesluit van 12 maart 2013 van de voormalige deelraad van stadsdeel Oost; Besluit: a.In te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de concept-omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126; 2.Een positief advies af te geven over het ontwerpbestemmingsplan, de onderbouwing hogere waarden en de concept-omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126 aan wethouder Van der Burg ten behoeve van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de concept- omgevingsvergunning 1e Oosterparkstraat 88-126. Het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie Oost Liane Pielanen, Ivar Manuel, secretaris voorzitter xZOO13599728E% 1 Afschrift: R. Leenstra 2
Besluit
2
test
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum g mei 2023 Portefeuille(s) Democratisering Portefeuillehouder(s): Rutger Groot Wassink Behandeld door Directie Digitalisering en Innovatie, [email protected] Onderwerp Routekaart participatieverordening Geachte leden van de gemeenteraad, Besturen en besluiten nemen is meer dan alleen namens burgers handelen. In het handelen namens burgers schuilt het gevaar dat de overheid zich inzichten toe-eigent die ze niet met recht kan claimen. Door met de burger te werken aan de publieke zaak, door actief inzichten op te halen in plaats van te veronderstellen, wordt beleid kwalitatief beter en kan het handelen van de overheid verrijkt worden. Ook in het licht van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen is oprechte en doelbewuste participatie van Amsterdammers keiharde noodzaak. Het is een ijkpunt in het Amsterdams Akkoord 2022-2026: de stad maken we samen. Die ambitie wordt bovendien versterkt door verschillende ontwikkelingen in wetgeving. Zoals het wetsvoorstel ‘Versterking participatie op decentraal niveau’, dat door de Tweede Kamer wordt voorbereid. Deze wet verplicht elke gemeente tot het vaststellen van een participatieverordening. Ook de Omgevingswet, die op 1 janvari 2024 wordt ingevoerd, stelt regels over het betrekken van burgers en de rol van de gemeente hierin. De opvatting dat participatie een kerntaak is van de overheid heeft onder maatschappelijke druk de afgelopen decennia steeds meer postgevat en wordt nu ook verankerd in wetgeving. Hiermee is een verschuiving waarneembaar in het denken over de rol van de overheid, die kernachtig is samen te vatten als de kentering van inspraak naar participatie. De laatste jaren hebben gemeenten door het hele land gezocht naar nieuwe vormen om hun inwoners beter te betrekken bij de keuzes die worden gemaakt. Vaak met Amsterdam voorop. Zeker vanaf 2019 is op allerlei manieren werk gemaakt om Amsterdammers meer eigenaarschap en zeggenschap te geven, over hun eigen stad, wijk en leefomgeving. En dat is niet zomaar. Want de betrokkenheid van een grote groep inwoners bij onze democratie staat steeds verder onder druk. Betere afspraken over hoe de gemeente met inwoners samenwerkt zijn geen wondermiddel, maar wel een onmisbare bouwsteen. Want hoe kunnen we verwachten dat Amsterdammers de gemeente vertrouwen, als de gemeente niet ook zorgt dat ze zelf betrouwbaar is? Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023 Pagina 2 van6 Daarom heeft de gemeenteraad in 2021 het beleidskader participatie vastgesteld. Daarin staat wat we in de Amsterdamse praktijk geleerd hebben en met welke uitgangspunten participatie in Amsterdam voortaan wordt vormgegeven. Daarbij gaan we niet voor meer participatie, maar voor betere participatie. Betere participatie waarbij: afwegingen bewust worden gemaakt en helder zijn voor alle betrokkenen; vooraf expliciet een bestuurlijke afweging is gemaakt over het participatieproces; vanaf de start duidelijkheid is over het doel waarmee van de participatie, de rol van bewoners en wat we met hun inbreng doen; en het perspectief van de betrokkenen in de vitwerking, uitvoering én bijstelling centraal staan. In Amsterdam is met vrijwel iedere denkbare vorm van participatie gepionierd. Naast het beleidskader participatie is eind 2021 het beleidskader buurtrechten in de raad bekrachtigd. De opvatting dat participatie en actieve burgerbetrokkenheid erbij hoort, heeft daarmee al zijn beslag gekregen in grote delen van de gemeentelijke organisatie. De maatschappelijke ontwikkelingen, schaarse ruimte en de ambitie om Amsterdammers goed te blijven betrekken, maken echter dat we niet tevreden achteromkijken, maar dat we vooruitkijken naar hoe we participatie een stevigere plek kunnen geven en meer bewust en gestroomlijnd in kunnen zetten. Dat gebeurt door — in navolging van het Amsterdams Akkoord 2022-2026 — deze twee beleidskaders te vertalen naar een verordening en zowel het bestuur als de organisatie voor te bereiden op de manier van werken die dat met zich meebrengt. In het komende jaar zullen we verschillende stappen zetten om te zorgen dat er met Amsterdammers gewerkt wordt aan de publieke zaak. We vragen u via deze brief kennis te nemen van de routekaart en de sturende vitgangspunten. Wat er verandert Met het vastgestelde beleidskader participatie en het beleidskader buurtrechten heeft Amsterdam de beweging van enkel en alleen representatie naar actieve participatie omarmd. De Amsterdamse participatie, met het beleidskader en de vertaling daarvan in de verordening, geeft invulling aan de kentering van inspraak naar participatie. Het werken volgens de verordening, brengt belangrijke veranderingen met zich mee. Zowel bestuurders als raadsleden en ambtenaren zullen zich op een andere manier tot participatie moeten verhouden en op een andere manier moeten werken. De verandering heeft een ‘zachte! en een ‘harde’ kant. De zachte kant gaat om de geest van de verordening: voortdurend bewuste afwegingen maken waarbij het perspectief van de burger centraal staat, risico’s durven nemen, het gesprek met elkaar openen, een onderzoekende en kwetsbare opstelling, alert zijn op zachte stemmen en blijven leren. De ‘harde’ kant gaat om de eisen die we stellen om de ‘zachte’ kant te bewaken. Die eisen vinden een vertaling in de verordening en leiden tot concrete veranderingen in het werk. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij elk participatietraject een participatieplan wordt gemaakt. Daarin staat een aantal wezenlijke en vastgestelde elementen beschreven zoals de expliciete en onderbouwde keuze voor een participatiedoel; de mate en invloed van deelnemers; en welke kaders op voorhand worden meegegeven of zelfs al zijn vastgesteld waar in het participatietraject rekening mee moet worden gehouden. De Amsterdamse participatie Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023 Pagina 3 van 6 vraagt ook een andere betrokkenheid van de verantwoordelijke bestuurder. De bestuurder stelt namelijk het participatieplan vast bij de start en weegt en beoordeelt de opbrengst van het traject. In aanvulling daarop is het tijdig en duidelijk over brengen wat er met de opgehaalde inzichten is gebeurd en tot welk besluit dit heeft geleid een centraal punt in de werkwijze die gepaard gaat met de verordening. Wat we gaan doen: de uitgangspunten en de routekaart Welke route we volgen is belangrijk, maar hoe we de route volgen evengoed. Goede participatie is noodzaak, dus zo vullen we deze verandering ook in. We bewegen van de huidige situatie naar de nieuwe verordening, in de geest van de verordening. Dat betekent dat we de vastgestelde beleidskaders vertalen naar een verordening, maar dat we ondertussen ook al werken volgens de kaders en de verordening. We werken met een vast eindpunt en leren onderweg van de praktijk. Met een lerend proces bewegen we naar de vaststelling en inwerkingtreding van de verordening in mei 2024. De uitgangspunten Die beweging zetten we in volgens een aantal vitgangspunten: -__ Gericht op kwalitatief betere participatie; -_ Gericht op meer ruimte voor samenwerking met initiatief; -_ Continu lerende organisatie en proces; -__ Voor de organisatie toepasbare regels; -_ Inrichting van een proces met de organisatie, college, raad en bewoners. Gericht op kwalitatief betere participatie In oktober 2021 is het beleidskader participatie vastgesteld met als kern: niet meer participatie, maar beter. Met bewuste en duidelijke keuzes vooraf over participatiervimte en rollen, voorspelbaarheid en transparantie voor bewoners. Dat betekent dat ook de verordening, de voorbereiding van het bestuur en de voorbereiding van de organisatie daarop gericht zijn: kwalitatief betere participatie. Betere participatie — betrouwbaar, transparant en doelbewust — is de kern van alles wat we doen. Gericht op meer ruimte voor samenwerking met initiatief Het beleidskader buurtrechten is gericht op een betere samenwerking met initiatieven, op gebruikmaken van expertise uit de stad en ruimte maken in onze kaders. Zo willen we initiatieven vanuit de buurt de ruimte geven en eigenaarschap overdragen aan de buurt. Continu lerende organisatie en proces In mei 2024 stelt u de verordening vast en treedt de Amsterdamse participatieverordening in werking. Dan moet de bestuurlijke en ambtelijke organisatie klaar staan. Dat betekent niet dat het dan klaar is. Goede participatie vraagt om ambtelijk en bestuurlijk vakmanschap en een continu lerende organisatie, waarin we het blijvend verbeteren van processen en beleid omarmen. Dat vraagt een andere manier van werken, die we vatten in de tekst van de verordening, maar ook in de voorbereiding van bestuur en organisatie. Voor de organisatie toepasbare regels Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023 Pagina 4 van 6 De participatieverordening moet niet alleen kwalitatief betere participatie verankeren, maar ook werkbaar zijn voor de Amsterdamse gemeenteorganisatie. Door het lerende proces kunnen we in de verordening recht doen aan de uitvoering. Door nu al te werken zoals uiteindelijk de bedoeling is, ondervangen we problemen in de uitvoerbaarheid en brengen we de juridische tekst al in de praktijk. Daarin is het belangrijk dat er zoveel mogelijk eenduidig wordt gewerkt bij de verschillende directies die met participatie te maken hebben. Dit geldt ook voor verzoeken van initiatiefnemers om gebruik te maken van het vitdaagrecht. Tegelijkertijd bewaren we ruimte voor wat er op verschillende plekken nodig is. Participatie bij de herinrichting van een plein vraagt ontegenzeglijk iets anders dan participatie ten behoeve van een slavernijmuseum. Hiervoor een proces inrichten met de organisatie, college, raad en bewoners De Amsterdamse participatieverordening heeft effect op de raad, het college, de ambtelijke organisatie en de Amsterdammers. Dat betekent dat we een zorgvuldig proces moeten inrichten, waarbij we aan de betrokkenen — waaronder ook de stadsdeelcommissies en dagelijks bestuurders van de stadsdelen — ruimte geven om hun rol in te kunnen vullen. Daarin gaat het niet alleen om het inrichten van een participatietraject voor Amsterdammers rondom de verordening, maar ook over het vormgeven van de routes. Die richten we daarom zo in dat het college, de raad en de Amsterdamse ambtenaren zich voorbereid weten. Deze vitgangspunten zijn sturend in de inhoud en het proces van de routes naar Amsterdamse participatie. We vragen u als raad daarom kennis te nemen van deze uitgangspunten en vanuit vw controlerende rol hier in het vervolg op toe te zien. De routekaart Gestuurd door de hiervoor beschreven uitgangspunten, tekenen we drie routes: 1) de voorbereiding van het bestuur op de inwerkingtreding van de participatieverordening; 2) de voorbereiding van de organisatie daarop; 3) het daadwerkelijk tot stand brengen van de participatieverordening. De route van bestuurlijke voorbereiding draait om bestuurlijk vakmanschap. Daarin wordt via gesprekken, (werk)sessies en masterclasses de rol van de bestuurder bij participatie, maar ook die van v als raad verder vormgegeven. Samen met de verantwoordelijke bestuurders wordt onderzocht hoe de ambities, behoeftes en aanscherping verder in de praktijk van participatie gebracht kunnen worden. Daarnaast wordt een technische sessie georganiseerd, voor v allen toegankelijk, om u verder te informeren over de verordening en de route daarnaartoe. De route waarin de organisatie voorbereid wordt op het werken met de Amsterdamse participatieverordening bestaat zowel uit stedelijk aanjagen en faciliteren als voorbereidingen treffen in de verschillende directies. Om zicht op de uitvoering van participatie te krijgen, wordt stedelijke monitoring en evaluatie ingericht. Daaraan verbonden is de nadruk op leren en ontwikkelen. Goede participatie vraagt om stadsbreed investeren in participatiekunde. Dat doen we door te faciliteren met instrumenten, training en expertise. In de verschillende directies richten we ons op het versterken van het ambtelijk vakmanschap en bewustwording, Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023 Pagina 5 van 6 naar behoefte van de directie. Ook hiertoe is kennis en gereedschap beschikbaar. Daarnaast richten we ons op eenduidige werkprocessen, met waar mogelijk en nodig ruimte voor eigen accenten. Tot slot gebruiken we drie pilot trajecten om direct vit de praktijk te leren van de spannendste participatievraagstukken. Parallel aan de voorbereidingen van bestuur en organisatie, vertalen we de vastgestelde beleidskaders naar de Amsterdamse participatieverordening. Daaraan zijn verschillende nog nader vit te werken onderwerpen verbonden: -_ Reikwijdte participatie: het beleidskader bevat geen informatie over de reikwijdte van participatie. Moet je altijd een afweging maken over participatie? Of alleen in het geval van beleid? In de concept verordening zijn verschillende varianten opgenomen; -__ Rolverdeling Raad, College en stadsdelen (stadsdeelcommissies en dagelijks bestuurders): met u als Raad en met de betrokken bestuurders en stadsdeelcommissies wordt een gesprek gevoerd over de rol bij participatie. Daaruit moet blijken of het behulpzaam is om die rol in de verordening nog verder expliciet te beschrijven. -___ Monitoring en evaluatie: verder moet worden geconcretiseerd hoe jaarlijks de uitvoering van de verordening gemonitord wordt en wat daarover in de verordening wordt opgenomen; -__Sociaal domein: nader ingevuld wordt in hoeverre het betrekken van cliënten en belangenorganisaties een aparte uitwerking behoeft in de verordening; -__Omgevingswet/-visie: de rol van externe initiatiefnemers in relatie tot deze verordening wordt vitgewerkt; -_Buurtplatformrecht: we verkennen hoe we de ervaringen in de pilot buurtplatformrecht een nadere plek kunnen geven in de verordening. Van een eerste vertaling van de huidige beleidskaders in juridische regels, wordt in de komende maanden toegewerkt naar een definitief concept eind november, dat vrij wordt gegeven voor inspraak en advisering door de stadsdelen. Vervolgens wordt dat concept omgezet tot een definitieve verordening, om vast te stellen in mei 2024. Vanuit het uitgangspunt dat we blijven leren en zoeken, gaan we ervan uit dat we de verordening de komende jaren periodiek evalveren en bijstellen. Het beleidskader participatie en het beleidskader buurtrechten zijn samen met Amsterdammers, experts en andere belanghebbenden in een participatietraject tot stand gekomen. Inzichten en lessen van participatietrajecten zijn daarbij zo goed mogelijk vastgelegd in beleid. De inhoud van deze beleidskaders wordt nu zo nauw mogelijk vertaald naar de verordening. Bij deze vertaling betrekken we wederom een groep betrokken Amsterdammers en initiatiefnemers. Parallel hieraan richten we een breder participatietraject in dat zich richt op de implementatie, het leren over en de doorontwikkeling van de participatieverordening op termijn. Vragen die we hierbij met Amsterdammers en andere belanghebbenden centraal stellen zijn: Hoe wordt gezorgd dat de organisatie klaar is voor de verordening? Wat heeft hierbij prioriteit? Op welke manier kan de implementatie leiden tot een lerende organisatie? Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 9 mei 2023 Pagina 6 van 6 Vervolg Met deze routekaart en vitgangspunten geven we weer hoe we er als bestuur en als organisatie voor zorgen dat we stappen met de burger zetten, in plaats van namens de burger. We blijven op zoek naar de beste manier om dat te doen. Immers, vrij naar Frantz Fanon, ‘For the people the government is not the authority but the organization whereby they, the people, exert their authority and will’ Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, EZ È ) \ 5 f ee a Ea / Á bn GZ EE om B ON EH Ee le Rutger Groot Wassink Ke Wethouder Democratisering Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
6
train
CINOP E‚UL “er. #ROA KOunstamm REGIONALE LAAGGELETTERDHEID Gemeente Amsterdam - Nieuw-West Uitgevoerd door: CINOP Advies Etil Kohnstamm Instituut Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University 2% Gemeente DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS ONTWIKKELD IN OPDRACHT VAN DE GEMEENTE Amsterdam AMSTERDAM. PAGINA INHOUDSOPGAVE 2 NATIONALE FEITEN EN CIJFERS OVER LAAGGELETTERDHEID 3 LAAGGELETTERDHEID IN DE GEMEENTE 4 REGIONALE VERSCHILLEN IN LAAGGELETTERDHEID 5 LAAGGELETTERDHEID EN DE ARBEIDSMARKT 6 NIET-WERKENDE WERKZOEKENDEN ZONDER STARTKWALIFICATIE EN UITKERINGSGERECHTIGDEN 7 CONCLUSIES EN ADVIEZEN 8 BRONNEN EN METHODE 9 Pagina 2 NATIONALE FEITEN EN CIJFERS OVER LAAGGELETTERDHEID Wat is laaggeletterdheid? EAS Laaggeletterdheid is een moeilijk te vatten begrip, want wanneer is iemand laaggeletterd en wanneer juist niet? Een definitie van laaggeletterdheid is als Nederland telt 10,9 miljoen inwoners van 16 tot 65 jaar. volgt: Hiervan zijn er ongeveer 1,3 miljoen laaggeletterd (11,9 procent), waarvan 300.000 zeer laaggeletterd (2,8 Laaggeletterdheid houdt in dat mensen moeite hebben met lezen, schrijven, procent). Daarnaast zijn 250.000 inwoners analfabeet. en/of het gebruiken van schriftelijke en digitale informatie waardoor ze onvoldoende in staat zijn om zelfstandig te functioneren in de maatschappij, de eigen doelen te realiseren en zichzelf te ontplooien.” lemand is laaggeletterd met het taalniveau 1F (het niveau waarmee een kind de basisschool hoort te verlaten) of lager. Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als analfabetisme, waarbij Ruim 1 op de 9 inwoners van 16 tot 65 jaar ís in het gaat om mensen die helemaal niet kunnen lezen en schrijven. Vanaf 15 Nederland laaggeletterd. jarige leeftijd kunnen we spreken van laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid kan ook voor die leeftijd ontstaan. Ook kan er sprake zijn van afname van lees- en schrijfvaardigheden op oudere leeftijd, waardoor iemand met een hogere . . opleiding op latere leeftijd laaggeletterd kan worden. Laaggeletterdheid verschilt naar geslacht. Mannen zijn iets minder vaak laaggeletterd dan vrouwen Laaggeletterdheid wordt gemeten in het PIAAC-onderzoek. Dit is een ü i mem ettaneel ondemere cei in 24 landen, waaronder ook Nederland, is percentage laaggeletterden per leeftijdscategorie) 11 ‚2% 1 2,7% gehouden om de competenties van volwassenen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar 22 9% te meten. Het PIAAC-onderzoek heeft als belangrijkste doel om de vaardigheden 201% e van lezen en schrijven, rekenen en het oplossen van problemen in ! Laaggeletterdheid verschilt ook naar leeftijd. technologierijke omgevingen van de bevolking te beoordelen. Eén van de n ‚ onderdelen van het onderzoek is een taaltest in het Nederlands waarmee het 10 g12:6% Ouderen zijn vaker laaggeletterd dan Jongeren. geletterdheidsniveau van de respondenten in beeld wordt gebracht. Op basis van De Dit heeft te maken met het verlies van de behaalde scores op deze taaltest wordt afgeleid of iemand laaggeletterd is of 6,5% 6,7% vaardigheden op hogere leeftijd en doordat Die nn ouderen minder vaak hoogopgeleid zijn. De Niet alle laaggeletterden ervaren dat zij een probleem hebben met lezen, laaggeletterdheid onder 16- tot 35-jarige schrijven, rekenen of het gebruiken van informatie, en het merendeel van de 16 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar mannen en vrouwen is ongeveer gelijk, maar laaggeletterden participeert op de arbeidsmarkt. Uit onderzoek blijkt echter dat als men ouder is neemt het sekseverschil in laaggeletterden minder vaak betaald werk hebben, vaker werkloos zijn, minder Mannen mVrouwen laaggeletterdheid toe. vaak maatschappelijk actief zijn, een lager inkomen hebben en vaker te maken hebben met gezondheidsproblemen. De arbeidsmarkt doet een sterk beroep op geletterdheid. Door upgrading van de Het hoogstbehaalde opleidingsniveau hangt nauw samen met kwalificatie-eisen van werkgevers, digitalisering en automatisering lopen laaggeletterdheid: laaggeletterden meer risico op (langdurige) werkloosheid en uitsluiting van de arbeidsmarkt, en zijn daardoor vaker aangewezen op een vervangend inkomen. - Geen startkwalificatie: 26,3% (800.000 personen) Dit heeft implicaties voor het sociaal beleid. - Middelbaar opgeleid: 9,2% (410.000 personen) Doel van deze factsheet? - Hoogopgeleid: 2,5% (80.000 personen) Het doel van deze factsheetrapportage is om een eerste aanzet te geven voor het beschrijven van de omvang en kenmerken van laaggeletterdheid op regionaal en GENERATIE HERKOMST gemeenteniveau. Gemeenten verschillen namelijk van elkaar wat betreft : , demografie en sociaal-economische structuur, die van invloed zijn op de Laaggeletterdheid verschilt laaggeletterdheid van burgers. Hierdoor zijn de doelgroepen waaronder naar generatie en laaggeletterdheid veel voorkomt voor elke gemeente en regio weer anders 8 7 herkomst. Er zijn minder samengesteld. In een vervolg zullen we onderzoeken hoe de verschillende En laaggeletterden onder kenmerken van laaggeletterdheid met elkaar interacteren en welke effecten ertoe autochtonen. leiden dat in uw gemeente het percentage laaggeletterden hoger of juist lager 9,49% L , 46,59 ligt dan landelijk. aaggeletterdheid komt r 8,30 relatief veel voor onder 8,3% Allachtaon Allachtoan . : Allachtaan Allachtoan 1e generatie 2e generatie eerstegeneratie en niet- wasters niet-westers Autochtoon westerse migranten. Autochtoon Pagina 3 Stadsdeel Nieuw-West Relevante factoren voor regionale verschillen laaggeletterdheid o Naast een indicatie van het aandeel laaggeletterden in stadsdeel Nieuw-West is het 23% voor beleidsmakers ook interessant om te weten welke factoren tot verschillen in laaggeletterdheid tussen gemeenten en regio's leiden. Op basis van het landelijke (1 9.500-23.400*) PIAAC-onderzoek is bekend dat vier factoren een belangrijke rol spelen bij de verklaring van de regionale verschillen: 1. Leeftijd Gemeente Amsterdam 2. Herkomst _ 3. Opleidingsniveau 4. Arbeidsmarktstatus 16% In het vervolg gaan we voor deze factoren nader in op relevante regionale verschillen tussen stadsdeel Nieuw-West, de gemeente Amsterdam en Nederland. Nederland o 11 ‚9 IG Figuur 1. Leeftijdsopbouw van de bevolking van 16 tot 65 jaar, 2012 * Aantal laaggeletterden (90% betrouwbaarheidsinterval) Bron: ROA 44% 43% 42% 42% 44% 36% Laaggeletterdheid stadsdeel Nieuw-West lager dan gemeente Amsterdam De laaggeletterdheid in het stadsdeel Nieuw-West ligt in 2012 met 23% van het 20% aantal 16-65-jarigen hoger dan landelijk. Vergeleken met de gemeente Amsterdam 15% 15% kent het stadsdeel Nieuw-West eenzelfde typering van het aandeel laaggeletterden: 16%. Landelijk wordt er voor het inzichtelijk maken van regionale verschillen tussen gemeenten onderscheid gemaakt in een vijftal klassen: lager, enigzins lager, gemiddeld, enigzins hoger en hoger. De laaggeletterdheid van het stadsdeel Nieuw- : : : West kan op basis van deze indeling getypeerd worden als ‘hoger. 16 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar BStadsdeel Nieuw-West BGemeente Amsterdam EB Nederland Typering van de laaggeletterdheid in het yp 9 Ig Bron: Amsterdam in Cijfers 2012, CBS, bewerking Etil stadsdeel Nieuw-West Gemiddelde leeftijd ligt in stadsdeel Nieuw-West iets lager dan landelijk De leeftijdsopbouw van de 16-64 jarige bevolking in stadsdeel Nieuw-West verschilt met die van Nederland, maar is ongeveer gelijk aan de leeftijdsopbouw van de gemeente Amsterdam. Het aandeel 16-34-jarigen ligt in stadsdeel Nieuw-West hoger dan landelijk, terwijl het aandeel 35-54 en 55-64 jarigen juist lager ligt. Dit dempt het percentage laaggeletterdheid iets. De gemiddelde leeftijd van de 16-64 jarige bevolking in stadsdeel Nieuw-West bedraagt 39,3 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd Bron: ROA van de 16-64 jarige bevolking in Nederland 40,6 jaar bedraagt. Pagina 4 ‚ ‚ Het percentage laaggeletterden is sterk afhankelijk van het aantal scholingsjaren. Laaggeletterdheid verschilt naar land van herkomst en het land van herkomst van de Vooral onder mensen zonder startkwalificatie (lager onderwijs, Vmbo en Mbo-1) komt ouders. Eerstegeneratie-migranten zijn vaker laaggeletterd dan tweedegeneratie- laaggeletterdheid vaak voor (zie hieronder). migranten omdat zij in het buitenland zijn geboren en Nederlands niet hun moedertaal 5, Niet-westerse migranten zijn vaker laaggeletterd dan westerse migranten doordat Tabel 1. Laaggeletterdheid naar hoogstbehaalde opleiding in Nederland (ecbo, 2013) het onderwijsniveau in de westerse landen veelal hoger ligt dan in de minder = , , Lager onderwijs: 42 3% ontwikkelde niet-westerse landen. Tussen gemeenten (en stadsdelen) bestaan er sn: , , , ‚ LAAG Vmbo-bb-kb/Mbo-1: 24 4% aanzienlijke verschillen in het aandeel migranten zowel naar generatie als naar Vmbo-alAr: 14 0% herkomstland. Wel dient men rekening te houden met het feit dat grote steden zoals moogt: - = Amsterdam ook in trek zijn bij kennismigranten, dit drukt het gemiddeld percentage MIDDELBAAR _|Mbo-2 of hoger: . Q, laaggeletterdheid enigszins. HOOG Figuur 2. Percentage eerste- en tweedegeneratie migranten in de bevolking van 16 tot 65 jaar, gemiddelde 2010-2012 Figuur 3. Verdeling van de bevolking van 16 tot 65 jaar naar opleidingsniveau op basis van de hoogstbehaalde opleiding, gemiddelde 2010-2012 kc 46% ke 41% — 34% 37% ” 31% 31% e 30% 28% ede 22% Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam Nederland mWesterse migrant: 1e generatie mNiet-westerse migrant: 1e generatie mWesterse migrant: 2e generatie oNiet-westerse migrant: 2e generatie Laag Middelbaar Hoog Bron: CBS (EBB), bewerking ROA BStadsdeel Nieuw-West BGemeente Amsterdam B Nederland Bron: CBS (EBB), bewerking ROA Aandeel migranten in stadsdeel Nieuw-West ruim hoger dan landelijk ( ) 9 Ten opzichte van Nederland wonen er in het stadsdeel Nieuw-West relatief veel Relatief veel laagopgeleiden in stadsdeel Nieuw-West migranten. Ook vergeleken met de gemeente Amsterdam kent het stadsdeel Nieuw- , , , En En : , : In stadsdeel Nieuw-West ligt het aandeel inwoners zonder startkwalificatie in de West relatief veel migranten. In het stadsdeel Nieuw-West en de gemeente , : 7 ‚ , " o o bevolking van 16 tot 65 jaar ruim boven dat van de gemeente Amsterdam. Het aandeel Amsterdam bedraagt het aandeel migranten respectievelijk 60% en 45%. In , , . 7 , , , . o , . hoogopgeleiden is ongeveer vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde, maar ligt ruim Nederland bedraagt het aandeel migranten 23%. De meerderheid van de migranten . : D eo . . o onder het niveau van de gemeente Amsterdam. Omdat laaggeletterdheid vooral zijn eerstegeneratiemigranten in het stadsdeel Nieuw-West gaat het om 39% van de , , î . : : N voorkomt onder laag- en middelbaar opgeleiden (en juist minder onder bevolking, Het hogere aandeel migranten is een belangrijke reden waarom het , Sn , > . . . : hoogopgeleiden), is dit een factor die bijdraagt aan het hogere percentage laaggeletterden in het stadsdeel Nieuw-West hoger ligt dan in Nederland. í ‚ ‚ laaggeletterdheidspercentage van stadsdeel Nieuw-West ten opzichte van Nederland. Pagina 5 Het percentage laaggeletterden verschilt per arbeidsmarktpositie. Gemeenten (en Figuur 5. Percentage laaggeletterden per sector in Nederland in 2012 stadsdelen) met een relatief groot aandeel werkenden en/of studenten hebben in het (PIAAC) algemeen een (iets) lager percentage laaggeletterden dan gemeenten met veel werklozen en inactieven. In het stadsdeel Nieuw-West is het aandeel mensen dat 16% werkt kleiner dan in de gemeente Amsterdam en Nederland (zie figuur 4). 14% Daarentegen is de groep van studenten in het stadsdeel Nieuw-West groter. Het 12% aandeel werklozen in de bevolking van 16 tot 65 jaar is iets groter dan in de gemeente Amsterdam en Nederland. 10% 9,5% 9,7% 8% 8,6% HN 2 2% 6% 4% 2% Figuur 4. Bevolking van 16 tot 65 jaar naar arbeidsmarktposities, 0% 7 > e gemiddelde 2010-2012 $, KA % 5 “en % B %s bg %, ‚ % 9 Do De %, n, 100% nn en en 'e % GN & > “6 BEEIEELENDEELEDEEnT PEEDEELENDTELDEDTEN: PEEDEELENDTELDEDTEN: 8 o Kn Se, Iriririnirdeinirinhnd Ieinirinindeindeinnen Ieinirinieieindeinnen Ve, 8 1) , BETE NEN 18% INN NEED iN DX 9 Cn nn 23% rtnnnn: DELE ers ren nnn rin 21% rin: ° sos | Eni aar es anderen nnn KEG 4% In de bouw, de industrie- en energiesector en de sectoren handel & horeca en zorg & welzijn zijn relatief veel laaggeletterden werkzaam. Het percentage laaggeletterden ligt in deze sectoren boven het landelijk gemiddelde (9%), zie fig. 5. De sectorale 60% verdeling van de arbeidsplaatsen in stadsdeel Nieuw-West wijkt enigszins af van de verdeling in Nederland. Zo zijn er meer personen werkzaam in de sectoren handel & horeca, zorg & welzijn, transport en overige dienstverlening. Daarentegen werken er 40% minder mensen in de sectoren bouw, industrie en energie (zie fig. 6). 20% n Figuur 6. Sectorale verdeling arbeidsplaatsen in 2014 28% Elka SU Stadsdeel Nieuw-West || elek Le) 0% Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam Nederland Gemeente Amsterdam Wrá4 Ne Ne BFulltime werk @AParttime werk @Zelfstandige OStudent BOWerkloos Overig Nederland 18% 53% 29% 0% 20% 40% 60% 80% 100% @ Bouw, industrie en energie Bron: CBS (EBB), bewerking ROA (notabene, de indeling in categorieën kan afwijken BHandel & horeca, zorg & welzijn, transport en ov. Dienstverlening van de officiële definitie van het CBS) BOpenbaar bestuur en financiele & zakelijke dienstverlening Bron: LISA, Amsterdam in cijfers 2014, bewerking Etil Pagina 6 Zoals we op de vorige pagina zagen bestaat er een verband tussen laaggeletterdheid en de arbeidsmarktpositie. Uitkeringsgerechtigden vormen een belangrijke doelgroep voor gemeenten omdat onder deze groep laaggeletterdheid relatief veel voorkomt en deze groep onder de nieuwe Participatiewet valt. We vinden relatief veel laaggeletterden onder werkelozen en inactieven. Een belangrijke doelgroep voor het aanpakken van laaggeletterdheid zijn de niet-werkende werkzoekenden zonder startkwalificatie (laagopgeleiden). Figuur 8. Aantal WW-, arbeidsongeschiktheids- (AO) en bijstandsuitkeringen, N Il ET-WERKEN DE WERKZOEKEN DEN maart 2015 (per 1.000 inwoners van 16 tot 65 jaar) waarvan zonder startkwalificatie 75 83 40.710 — 7 62 7 44% (NL: 51% o . o ( ) 35 36 39 41 In de gemeente Amsterdam staan er in mei 2015 40.710 niet-werkende werkzoekenden van 15 tot 65 jaar bij het UWV geregistreerd. Hiervan hebben 17.760 WW-uitkeri AO-uitkeri Bitstandsuitkeri niet-werkende werkzoekenden geen startkwalificatie, ofwel 44 procent van het totaal. "K&G rHEK&NNY Jstandsurtkering Ook in Groot Amsterdam is het 44%. In Nederland is dat gemiddeld 51%. In UStadsdeel Nieuw-West _ BGemeente Amsterdam _ Nederland onderstaande figuur wordt het aantal NWW-ers zonder startkwalificatie tov het totaal aantal NWW-ers weergegeven per kenmerk. Bron: CBS, Amsterdam in cijfers 2015, bewerking Etil Figuur 7. Aandeel niet-werkende werkzoekenden zonder startkwalificatie in Figuur 9. Aandeel 16 tm 64-jarigen dat WWB-levensonderhoud ontvangt en het NWW-bestand naar kenmerken ot : op trede 1 en 2 van de participatieladder Mannen AT % rouwen eN 48 48 Vi 40% 50 15 tot 35 jaar 34% 40 35 tot 55 jaar 45% 30 55 tot 65 jaar 52% 20 10 Korter dan 1 jaar 33% Langer dan 1 jaar 52% 0 Stadsdeel Nieuw-West Gemeente Amsterdam Bron: UWV registratie, mei 2015 Bron: http: //www.ois.amsterdam.nl/visualisatie/dashboard_kerncijfers.html Uit landelijke cijfers blijkt dat mannen iets vaker geen startkwalificatie hebben dan Het aantal personen met een WW-uitkering ligt In stadsdeel Nieuw-West iets lager dan , , in de gemeente Amsterdam en Nederland: 35 tegenover 36 en 39. Wel heeft het vrouwen. Daarnaast ligt het aandeel niet-werkende werkzoekenden zonder . . , , . : , Nn , n . stadsdeel Nieuw-West relatief veel personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering startkwalificatie hoger naarmate men ouder is en bij de langdurig werklozen (langer " . , De : oe : " (75 tegenover 62 en 71) en een bijstandsuitkering (83 tegenover 72 en 41), zie fig. 8. dan 1 jaar werkloos); zie fig. 7. Uit het PIAAC-onderzoek 2012 blijkt dat het . " , , , . In stadsdeel Nieuw-West zijn er ongeveer net zoveel inwoners met WWB- laaggeletterdheidspercentage onder langdurig werklozen hoog is: 25% van de bi : . . DO levensonderhoud op trede 1 en 2 van de participatieladder als in de gemeente mensen die langer dan 1 jaar werkloos is, is laaggeletterd. De Amsterdam (zie fig. 9). Pagina 7 IMPLICATIES VOOR BELEID Stadsdeel Nieuw-West heeft een hoog percentage laaggeletterden vergeleken met de rest van Amsterdam: 23% oftewel tussen de 19.500 en 23.400 mensen. Laaggeletterdheid hangt samen met achtergrondkenmerken als leeftijd, opleidingsniveau en herkomst. In dat opzicht heeft Nieuw-West een minder gunstige bevolkingssamenstelling met relatief meer lager en middelbaar opgeleiden dan het Amsterdamse gemiddelde. Het percentage eerste generatie niet-westerse allochtone inwoners ligt met 32% hoger dan het landelijk en stedelijk gemiddelde, onder deze groepen zijn relatief veel mensen laaggeletterd. Stadsdeel Nieuw-West heeft de laagste score op sociale cohesie in de buurt van Amsterdam. Uit gebiedsanalyses blijkt dat de combinatie van armoede en laaggeletterdheid door bewoners wordt gezien als belangrijke oorzaak van problemen om elkaar te verstaan en samen te leven. Laaggeletterden vinden niet altijd de weg naar een taalcursus en de meeste laaggeletterden ervaren zelf geen problemen met taal. Vaak is het bijvoorbeeld de omgeving die problemen met taalvaardigheid opmerkt. In de aanpak van laaggeletterdheid is de rol van vindplaatsen dan ook van groot belang. Het gaat dan om organisaties die een signalerende en doorverwijzende rol hebben: gemeenten, bibliotheken, UWV, welzijnsorganisaties en wijkteams. Voor herkennen van lage taalvaardigheden kan de taalmeter of taalwijzer worden ingezet. Amsterdamse gemeenteloketten zijn belangrijke potentiele vindplaatsen voor het herkennen & doorverwijzen van laaggeletterden naar een taalaanbod. Een aanzienlijk deel van de Amsterdammers is daar in beeld: bijna de helft (46%) van de huishoudens in Amsterdam maakt gebruik van meer dan 1 regeling in het sociaal domein: inkomensondersteuning, arbeidsparticipatie, Geugd)zorg en onderwijs. In Nieuw-West neemt 28% van de huishoudens deel aan 2 tot 4 van deze regelingen, dat is hoger dan het stedelijk gemiddelde. Het gaat dan met name om regelingen op het gebied van arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning (Gemeente Amsterdam, 2015).Via een Taalwijzer in stadsdeel Nieuw-West kunnen laaggeletterden worden doorverwezen naar een passend aanbod. Welke doelgroepen in Stadsdeel Nieuw-West zijn kansrijke doelgroepen voor beleid? Een eerste relevante doelgroep voor de aanpak van laaggeletterdheid in Nieuw-West zijn de niet-werkende werkzoekenden en de WW-uitkeringsgerechtigden. Het gaat in heel Amsterdam om 40710 mensen, waarvan 44% geen startkwalificatie heeft. Een groot deel van de werkzoekenden in Amsterdam is ouder (55+) en/of langer dan 1 jaar werkloos: onder deze groepen komt laaggeleterdheid relatief vaak voor (+20%). Ze zijn goed bereikbaar via het UWV, en ook kan de ontwikkeling van taalvaardigheid gekoppeld worden aan een concreet doel: voldoende niveau taalvaardigheid draagt bij aan kansen op de arbeidsmarkt. In Nieuw-West wonen daarnaast 7005 bijstandsgerechtigden. Het gaat vaak om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Vergroten van taalvaardigheid kan een belangrijk middel zijn om weer te participeren. Ook deze groep is goed naar een taalaanbod te leiden: via de Taaleis participatiewet worden gemeenten in 2016 verplicht om bijstandsgerechtigden die de taal onvoldoende beheersen, deel te laten nemen aan een taaltraject (inspanningsverplichting). In het stadsdeel relatief veel jong volwassenen (tot 35 jaar) in vergelijking met de rest van de stad. Alhoewel jong volwassenen gemiddeld minder vaak laaggeletterd zijn, zijn er in Nieuw-West indicatoren die op een hoger laaggeletterdheidsprecentage onder deze groep wijzen. In de eerste plaats verlaat 12,3% van de 18-22 jarigen in Nieuw-West school zonder startkwalificatie, dat ligt ruim boven het stedelijk gemiddelde. Veel jongeren hebben een laag opleidingsniveau. Daarnaast heeft dit stadsdeel het een-na hoogste percentage kinderen met een VVE-indicatie van Amsterdam: kinderen tussen 2,5 en 4 jaar die twee laaglopgeleide ouders hebben of volgens de Ouder & Kind Teams in een taalarme omgeving opgroeien. In 2014 ging het om 60% oftewel 1875 kinderen in dit stadsdeel. Daarvan behoren de ouders voor een groot deel in de groep jong volwassenen. 75% van de geïndiceerde kinderen nemen daadwerkelijk deel aan VVE: via 1402 kinderen per jaar kunnen laaggeletterde ouders worden bereikt. Voor ouders van leerlingen in het primair onderwijs bestaan al langer programma's om taal te bevorderen onder jonge ouders zoals Taal en ouderbetrokkenheid (ingezet op 14 basisscholen in Amsterdam Nieuw- West). 45% van de ouders van een kind met VVE-indicatie heeft al eens een taalcursus via de gemeente gevolgd (Gemeente Amsterdam, 2014). Inwoners met schulden In Amsterdam Nieuw-West nam in 2014 2,2% van de inwoners (2457 inwoners) deel aan schuldhulpverlening. Uit onderzoek van de gemeente Amsterdam blijkt dat onder de doelgroep die schuldhulpverlening ontvangt, laaggeletterdheid een veelvoorkomend probleem is. In 25% van de gevallen zijn mensen onvoldoende cognitief en/of taalvaardig om aan een verplichte budgetcursus deel te nemen (gemeente Amsterdam, 2015). Pagina 8 BRONNEN en METHODE Gebruikte bronnen De landelijke cijfers over laaggeletterdheid zijn afkomstig uit het PIAAC-onderzoek (Programme for the International Assesment of Adult Competencies) van de OESO. De schattingen van het percentage laaggeletterden op landelijk niveau zijn ontleend aan het onderzoek dat het ROA in opdracht van Stichting Lezen & Schrijven heeft uitgevoerd. Daarnaast is gebruik gemaakt van cijfers van het UWV, het CBS, Amsterdam in cijfers, LISA, Kerncijfers Amsterdam. Methode voor het bepalen van de regionale laaggeletterdheid De techniek van Kleinedomeinschatters wordt door het CBS en andere statistische bureaus gebruikt om voor eenheden met weinig data (bijvoorbeeld in een wijk) tot meer robuuste schattingen te komen. Zo wordt bijvoorbeeld de werkloosheid per gemeente geschat op basis van deze techniek. Binnen het huidige onderzoek naar laaggeletterdheid binnen de Amsterdamse stadsdelen, maakt deze methodiek gebruik van het feit dat laaggeletterdheid sterk samenhangt met kenmerken als opleidingsniveau, leeftijd en arbeidsmarktstatus. Via een model waarin maar liefst 18 “voorspellers” gewogen meegenomen worden, wordt allereerst een ‘synthetische’ schatting van het percentage laaggeletterdheid per stadsdeel gemaakt. Naast deze ‘synthetische schatting’ wordt tevens gebruik gemaakt van daadwerkelijk gemeten gegevens van het geletterdheidsniveau van volwassenen in de Amsterdamse stadsdelen, namelijk uit het internationale PIAAC-onderzoek. Er is per stadsdeel te weinig data beschikbaar om alléén van deze daadwerkelijke gegevens uit te gaan, maar ze zijn wél meegenomen als 19e voorspeller. Om tot de uiteindelijke berekening te komen is dus zowel de synthetische schatting als de daadwerkelijke data meegerekend om zo tot de best mogelijk betrouwbare schatting per stadsdeel te komen. Pagina 9
Factsheet
9
train
Xx Gemeente Gemeente Amsterdam % A t d Bestuurscommissie Oost AB msterdam Besluit van het algemeen bestuur van x Oost 21 juni 2016 Jaar 2016 Registratienummer Z-15-17943 / INT-16-08378-5 Onderwerp: Startnotitie herontwikkeling Koffiefabriek Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost, gezien het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 31 mei 2016, overwegende dat: -_ herontwikkeling van de Koffiefabriek in lijn is met de ontwikkelvisie op het gebied Overamstel en A2 zone; -__de globale inschatting van de kosten en opbrengsten een ruim positief saldo laat zien; gelet op: -__het Bestemmingsplan zone A2/Joan Muyskenweg, vaststelling B&W 15 oktober 2013; -_ startnotitie Ligplaatsenlocatie woonboten Joan Muyskenweg, vaststelling DB 20 januari 2015; -_ voorlopig ontwerp ligplaatsen en kade Duivendrechtse Vaart Joan Muyskenweg, vaststelling AB 2 december 2015; besluit: 1. de startnotitie “Herontwikkeling Koffiefabriek, A2 zone, Joan Muyskenweg 19” vast te stellen; 2. deze startnotitie ter kennisname voorte leggen aan de wethouder Grondzaken. Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost Kees Rozemeijer, Ivar Manuel, secretaris wnd. voorzitter Afschrift: xZO0OO0O273515222% 1
Besluit
1
val
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 311 Datum akkoord college van b&w van 18 april 2017 Publicatiedatum 24 april 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Paternotte en Ruigrok van 18 januari 2017 inzake de grote storing in het elektriciteitsnetwerk in en rondom Amsterdam. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: In de ochtend van 17 januari 2017 werden Amsterdam en enkele omliggende gebieden getroffen door een grote storing in het elektriciteitsnetwerk. Gedurende enkele uren zat de gehele stad zonder stroom. De combinatie met het tijdstip en de vrieskou leverde veel overlast op voor veel Amsterdammers. De fracties van D66 en VVD hebben al diverse malen aandacht gevraagd over de stabiliteit van het netwerk en verstoringen die plaatsvinden en hebben daarom de volgende vragen (zie Gemeenteblad afd. 1 van 2014, nr. 483, 2015, nr. 918 en 2016, nr. 1398). Gezien het vorenstaande hebben de leden Paternotte en Ruigrok, respectievelijk namens de fracties van D66 en VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Kan het college toelichten wat de oorzaak is van deze storing? Antwoord: De stroomstoring is veroorzaakt in het stroomverdeelstation op de Hemweg, echter de exacte oorzaak van deze storing is nog niet bekend. TenneT’ heeft een extern onderzoek in gang gezet om vast te stellen wat de storingsoorzaak is. Het onderzoek neemt volgens TenneT meerdere weken in beslag met als beoogd tijdstip van oplevering, eind april. Na oplevering aan de toezichthouder, de Autoriteit Consument & Markt (ACM), zal het onderzoek publiek gemaakt worden. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, zal het college u hierover informeren. De continuïteit van de stroomvoorziening is geen verantwoordelijkheid van het college maar van het ministerie van Economische Zaken. Vanzelfsprekend hecht het college wel aan een goede stroomvoorziening en is de burgemeester wel primair verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid van de stad en haar inwoners in het geval van een stroomstoring. \ TenneT is verantwoordelijke voor elektriciteitstransport en balanshandhaving tussen vraag en aanbod van elektriciteit. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng on Gemeenteblad R Datum 24 april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017 2. Het baart de fracties van D66 en de VVD grote zorgen dat twee sterfgevallen mogelijkerwijs verband houden met de storing. Kan het college toelichten welk draaiboek gevolgd dient te worden door nood- en hulpdiensten wanneer een dergelijke storing optreedt en in hoeverre dit gevolgd is? Antwoord: De gemeente Amsterdam en de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (VrAA) zijn geprepareerd op een grootschalige stroomuitval middels het regionale multidisciplinaire calamiteitenplan Uitval elektriciteitsvoorzieningen en diverse operationele protocollen. Hierin zijn de risico’s, de gevolgen en de wijze van overheidsoptreden beschreven in geval van grootschalige stroomuitval. Er wordt ook regelmatig geoefend door de hulpdiensten met het scenario grootschalige stroomuitval. Omdat onduidelijk was hoe lang de stroomstoring zou gaan duren is er vroegtijdig besloten conform het calamiteitenplan en de protocollen tot het opstarten van de crisisorganisatie waarbij de hulpdiensten gecoördineerd samenwerken en de burgemeester geïnformeerd is. Dit met het oog op de mogelijke knelpunten zoals de belasting van de hulpdiensten, de aankomende ochtendspits, de uitval van het openbaar vervoer en de impact op de stad. De VrAA evalueert dit incident en in de evaluatie worden de voorbereiding, draaiboeken en calamiteitenplannen meegenomen. 3. Acht het college de afspraken en regels omtrent de bereikbaarheid van nood en hulpdiensten toereikend”? Antwoord: Het is te vroeg om daar nu al uitspraken over te doen. De VrAA evalueert dit incident en heeft tevens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie van Veiligheid en Justitie (IV&J) en het Agentschap Telecom gevraagd onderzoek te doen. Het college zal u op een later moment nader informeren over de uitkomsten hiervan. 4. Klopt het dat de Veiligheidsregio naar aanleiding van de storing heeft opgeschaald tot GRIP 2? Zo ja, graag uitleg waarom en waar dit toe heeft geleid”? Antwoord: Dat klopt. Er is vroegtijdig door de VrAA besloten om een operationeel en tactisch crisisteam bijeen te roepen. Dit onder andere met het oog op gecoördineerde samenwerking tussen de hulpdiensten en om goede afstemming en informatie- uitwisseling te hebben met alle betrokken crisispartners zoals TenneT, Liander’, de openbaar vervoerspartijen en de betrokken buurregio Zaanstreek-Waterland. Eenduidige communicatie was hierbij een van de belangrijke punten. Waartoe dit heeft geleid maakt onderdeel uit van de evaluatie. 5. Het college heeft een evaluatie van de stroomstoring aangekondigd. Op welke termijn mag de raad die evaluatie verwachten? Zal in de evaluatie ook 2 Nederlands nutsbedrijf dat het midden- en laagspanningselektriciteitsnet en het hoge en lagedruk gasnet in een deel van Nederland beheert. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Ja april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017 aandacht zijn voor de informatievoorziening richting Amsterdammers gedurende de storing? Antwoord: De informatievoorziening gedurende de storing maakt onderdeel uit van de evaluatie die het college u zo spoedig mogelijk zal doen toekomen. 6. Is het college van mening dat Amsterdam en haar bewoners voldoende voorbereid is op een storing van deze orde van grootte? Acht het college betere voorlichting over “wat te doen” nodig? a. Zo ja, wat gaan zij hieraan doen? b. Zo nee, waarom niet? Antwoord: Uit de evaluatie kan volgen dat de voorlichting voorafgaand aan een mogelijke stroomstoring en de communicatie tijdens een daadwerkelijke stroomstoring nadere uitwerking behoeven. Dat maakt het prematuur om deze vragen nu te beantwoorden. 7. Steeds meer Amsterdammers zijn voor hun telefoon geheel afhankelijk van GSM. De storing leidt ertoe dat vele GSM-masten ook uitvallen. Is er een beleid ten aanzien van stroomvoorziening van GSM-masten? a. Zo ja, welke”? b. Zo nee, zou die er niet moeten komen in ogen van het college? Antwoord: In de evaluatie naar aanleiding van de stroomstoring in Noord-Holland en Flevoland is de aanbeveling opgenomen aan de telecomsector om te evalueren en te besluiten over te treffen maatregelen om een ononderbroken toegang tot het telefoonnummer 112 te borgen. Indien er besloten wordt om geen aanvullende maatregelen te treffen is het aan het ministerie van Economische Zaken om te bezien of het wenselijk is om een norm hiervoor te (gaan) stellen. 8. Steeds vaker verschijnen berichten dat hackers storingen kunnen veroorzaken. a. Is elektriciteitsvoorziening in de regio Amsterdam voldoende beschermd tegen hackers? Antwoord vraag 8a: De Autoriteit Consument & Markt (ACM), die toezicht houdt op een betrouwbare energievoorziening, geeft aan dat de Nederlandse elektriciteits- en gasnetbeheerders de taak hebben hun netwerken te beschermen tegen verschillende invloeden, waaronder tegen computercriminaliteit. De ACM geeft aan dat de Nederlandse elektriciteits- en gasnetbeheerders maatregelen hebben genomen om dit doel te bereiken. De ACM als toezichthouder volgt deze ontwikkelingen en werkt samen met verschillende instanties zowel in Nederland als binnen de EU. 3 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng on Gemeenteblad R Datum 24 april 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 18 januari 2017 Tennet geeft aan dat het ‘security level’ van TenneT hoogstaand is en dat TenneT intensief samenwerkt met de overheid en industrie om effectief met dreigingen om te kunnen gaan. Netbeheerder Liander geeft aan preventieve maatregelen te hebben genomen om hacks te voorkomen. Veiligheid wordt meegenomen in de ontwerpen van de systemen en er wordt uitgebreid getest. Daarbij werkt Liander samen met andere netbeheerders, onderzoekinstituten en securitybedrijven om haar beveiliging voortdurend up-to-date te houden. b. Stroomstoringen leiden er ook toe dat ICT-systemen zelf makkelijker gehackt kunnen worden. Zijn de ICT-systemen van de gemeente voldoende beschermd tegen hackers bij stroomuitval? Antwoord vraag 8b: Stroomstoringen leiden er niet toe dat ICT-systemen makkelijker gehackt kunnen worden. De toegang tot de Amsterdamse informatiesystemen wordt beschermd door firewalls en andere infrastructurele beveiligingsmaatregelen. Bij het ontwerp hiervan is uiteraard rekening gehouden met uitval door het dubbel uitvoeren van systemen zodat bij het falen van een systeemonderdeel dit opgevangen kan worden. Indien de betreffende voorzieningen volledig zouden uitvallen (dat is bij deze casus dus niet gebeurd) dan is het gevolg dat de Amsterdamse informatiesystemen niet meer van buitenaf bereikbaar zijn. Feitelijk wordt daardoor het risico van hackers juist geminimaliseerd. 9. Is het college in gesprek met de regionale en/of landelijke netbeheerder over de veerkracht van netwerken? Antwoord: Zoals ook aangegeven in de eerdere beantwoording van uw vragen over stroomstoringen, hecht het college veel waarde aan het publieke belang van een betrouwbare energielevering. De gemeente Amsterdam is met Alliander (het moederbedrijf van netwerkbeheerder Liander) in gesprek over de stroomstoringen en de maatregelen om dit tegen te gaan. De inzet van het college is dat de betrouwbaarheid van energielevering verbeterd wordt, zodat Amsterdammers en Amsterdamse bedrijven minder hinder ondervinden. Het contact tussen de gemeente Amsterdam en Alliander richt zich op op de betrouwbaarheid van het midden- en laagspanningsnetwerk. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
Gemeente Bezoekadres d Amstel 1 Amster am 1011 PN Amsterdam Postbus 910 1000 AX Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 910, 1000 AX Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad Stadhuis, Amstel 1 1011 PN Amsterdam Datum 18 oktober 2018 Behandeld door Directie Facilitair Bureau, Hester Keesmaat Kopie aan Briefnummer _ ld18-5958-Uit-18-700 Onderwerp Reactie op motie 533 van raadslid Groen (GroenLinks) over duurzame vuilniswagens Geachte leden van de gemeenteraad, In de raadsvergadering d.d. 6 juni 2018 is de aanvraag voor het vervangingskrediet van 2018 voor het Wagenpark behandeld. Tijdens deze vergadering is de motie van raadslid Groen (GroenLinks) over duurzame vuilniswagens aangenomen. De raad verzoekt het college van B en W: 1. voor het verstrekken van het volgend krediet, dan wel vóór de begroting een strategie aan de raad voor te leggen voor de verduurzaming van het wagenpark, én voortaan met enige regelmaat de raad informeren over de voortgang van de verduurzaming; 2. de vervanging van de wagens te temporiseren, dus nu alleen wagens kopen die écht op korte termijn vervangen moeten worden; 3. te onderzoeken of de manier waarop de gemeente de (raam)contracten voor deze wagens opstelt de volgende keer zo kunnen doen dat die contracten géén obstakel vormen bij verdere verduurzaming; 4. te onderzoeken of de aparte contracten voor het chassis, de opbouw, etc. kansen bieden eerder te verduurzamen; 5. te onderzoeken of en welk deel van het wagenpark het mogelijk is te kiezen voor wagens op biogas. De gemeente heeft gekozen voor een ambitieuze aanpak van de klimaatverandering en de transitie naar duurzame energie. Als grootste stad van Nederland heeft Amsterdam een bijzondere verantwoordelijkheid bij de transitie. Graag informeren wij v over de initiatieven en onderzoeken die nodig zijn om het gemeentelijke wagenpark te verduurzamen. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 2018 Pagina 2 van 3 1. Strategie Voor het uitwerken van een strategie op de (middel)lange termijn is nader onderzoek nodig. In de bijlage bij deze brief vindt v de onderzoeksvragen en de planning om te komen tot een gedegen vervangingsstrategie. Half 2019 bieden wij u deze strategie met concrete scenario’s voor de transitie naar een schoner wagenpark aan. Vervolgens houden wij u via de Planning en Control cyclus op de hoogte van de voortgang van de transitie. 2. Vervanging Het vervangingskrediet dat door de gemeenteraad voor 2018 is toegekend, gebruikt de gemeente in 2018 voor het vervangen van voertuigen die nodig zijn om de (wettelijke) taken van afvalinzameling, reiniging en handhaving op een goed niveau uit te kunnen blijven voeren. Op uw verzoek temporiseert de gemeentelijke organisatie de aanschaf van voertuigen om de kansen voor aanschaf van schonere voertuigen in de toekomst optimaal te benutten. Temporiseren kan ertoe leiden dat er minder krediet vitgegeven wordt in 2018. Bij elke vervangingsaanvraag wordt afgewogen wat de noodzaak tot vervanging van het voertuig is, welke kansen tot verduurzaming er op de markt op korte termijn beschikbaar zijn en welke risico’s er zijn indien vervanging wordt uitgesteld. Wanneer vervanging noodzakelijk is wordt gekozen voor het ‘schoonst’ mogelijke voertuig binnen het raamcontract (bijvoorbeeld een variant diesel EUR VI). Waar mogelijk schaft de gemeente voertuigen aan die in een later stadium alsnog kunnen worden omgebouwd tot een emissievrij voertuig. 3. Raamcontracten en verdere verduurzaming De gemeentelijke inkooporganisatie heeft zich in voorbereiding op de aanbestedingen in 2015 goed geïnformeerd door het uitvoeren van een marktverkenning, met ondersteuning van Bureau Luchtkwaliteit en TNO. De brandstoffen vol-elektrisch, hybride, aard- en groengas, en conventioneel (Euro VI) zijn hierin meegenomen. Onder andere door de uitkomsten van de | marktverkenning is gekozen om Euro VI als minimale eis te stellen binnen de aanbesteding. | Daarnaast is er een sub-gunningscriterium gehanteerd op het gebied van milieu/alternatieve | brandstoffen. Doelstelling van dit sub-gunningscriterium is om een zo groot mogelijk | verschoningseffect binnen de stad te realiseren (NO2, PM en CO2). Ook heeft Amsterdam de visie van inschrijvers gevraagd op het toekomstige gebruik en inzet van voertuigen op alternatieve, schone brandstoffen met de aanvullende vraag wanneer deze voertuigen beschikbaar zijn. Het daadwerkelijk kunnen aanbieden van voertuigen op schone, alternatieve brandstoffen tijdens de looptijd van de overeenkomst, heeft geleid tot een hogere kwaliteitsscore in de aanbesteding voor de leverancier. Binnen het raamcontract is het al mogelijk om per onderdeel van een inzamelvoertuig te kiezen voor duurzame varianten Het is mogelijk om incidenteel te bestellen buiten de huidige raamcontracten, als een andere leverancier een aantoonbaar duurzamer voertuig kan leveren die de raamcontractanten niet kunnen leveren. Daarbij moet de gemeente wel rekening houden met de aanbestedingswet. De gemeente is verplicht Europees aan te besteden boven een bedrag van € 221.000 en openbaar aan te besteden boven een bedrag van € 50.000. De kosten van een duurzaam voertuig liggen boven € 221.000. Dit betekent dat voor ieder voertuig dat buiten een raamovereenkomst wordt aangeschaft, een Europese Aanbesteding moet worden gestart. De doorlooptijd van een Europese Aanbesteding is ca. 6 tot 8 maanden. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 2018 Pagina 3 van 3 4. Biogas Naar aanleiding van uw laatste verzoek hebben wij nogmaals bij TNO informatie ingewonnen over specifiek biogas. Om biogas als voertuigbrandstof te kunnen gebruiken, moet het opgewaardeerd worden. Het opgewaardeerde biogas heet groengas. Afhankelijk van de herkomst van het biogas kan de CO2-uitstoot van groengas gerekend over de gehele brandstofketen zeer laag zijn. Wel is het zo dat voertuigen aangedreven op biogas een verbrandingsproces kennen en daarmee niet vrij van uitstoot zijn, terwijl de ambitie van de gemeente is om emissieloos te rijden. Er zijn enkele categorieën voertuigen op de markt beschikbaar in een biogas variant. Dit geldt bijvoorbeeld voor enkele typen personenvoertuigen, bestelbusjes en enkele typen vrachtwagens. Voor de overige voertuigen, zoals tractoren, veegmachines, maaiers en heftrucks is vanwege het specifieke gebruik nader onderzoek onder marktpartijen nodig. De vitwerking hiervan nemen wij mee in de strategie. Wij vertrouwen erop uw vragen hiermee voldoende te hebben beantwoord en beschouwen motie 533 van raadslid Groen d.d. 6 juni 2018 hiermee als afgedaan.… Hoogachtend, Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, _ Halsema lu Burgemeester waarnemend gemeentesecretaris Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl
Motie
3
discard
Comité Westelijke Grachtengordel e.o. Werkgroep Behoud Beeldbepalende Bomen (BBB) [email protected] Gemeenteraad van Amsterdam Amsterdam, 11 mei 2021 Raadsadres: Oranje Loper - Westermarkt ; n.a.v. de informatieavond d.d. 15 maart 2021. Geachte raadsleden, De Westermarkt is een zeer belangrijk plein en zeer druk bezocht plein in het gebied van de Westelijke grachtengordel en maakt een belangrijk deel uit van de Oranje Loper. Bewoners, leden van de werkgroep Behoud Beeldbepalende Bomen (BBB) en het bestuur van het Comité westelijke Grachtengordel e.o. hebben mondeling en schriftelijk gereageerd op de plannen. Namens de werkgroep BBB berichten wij u, dat er op geen enkel punt een aanpassing overwogen wordt. Wij spreken onze zorgen uit over het behoud van de monumentale bomen, verkeersveiligheid en overbodige kosten voor de herinrichting van de Westermarkt. De plannen zouden de huidige bomen dienen te integreren, in plaats van eerst de plannen en dan het groen. Wij verzoeken u de plannen nog eens te bekijken en aan te passen. Tekeningen herinrichting Westermarkt De tekeningen en de afbeelding van de herinrichting van de Westermarkt zijn door bewoners uitgebreid besproken en is waardering uitgesproken voor de bomen op het zuidelijk deel van de Westermarkt, waar de winkels en terrassen liggen. Algemeen is er bezwaar tegen de verplaatsing van de bomen, tussen de huidige rijbaan en het fietspad in westelijke richting geuit. De huidige gescheiden rijbaan/fietspad in westelijke richting is toch veiliger, dan een fietspad naast de rijbaan aangegeven door een verfstreep. De voorgelegde tekening is misleidend. De vijf bomen worden met kleine rode stipjes aangegeven. Met de power point presentatie was dit niet tot nauwelijks te zien. Het formaat van bestaande bomen, twee van 1950, twee van 1970 en een van 2012 wordt geen recht gedaan met een rood stipje tegenover de vele rondjes voor nieuw te planten bomen op de tekening. Wij vrezen dat de 70- en 40- jarige bomen verplanten niet zullen overleven, ondanks de positieve beoordeling van de Bomen Effect Analyse (BEA). Wij wensen de 70- jarige en 40-jarige bomen voor de Westermarkt te behouden voor ons gebied. Wij denken aan CO2-opvang, wateropvang en hittestress. Veel bomen in het gebied zijn vanwege de aan te leggen noodbruggen en kadewand herstel reeds gekapt. Om het plan uit te voeren kunnen aan deze rij bomen twee worden toegevoegd. Zonder bomen kunnen de perrons smaller worden. u Bomen Westermarkt È ä - _ ä _ Dl a a a a El ä a Ee à di 5 t | ej rr id ef 5 i E. ilk zit en …l de — mjn Toke 1 al rrd f ne eee mah ed de hed de En Ó : E a i f Ë Aan Het huidige van de rijbaan in westelijke richting gescheiden van het fietspad voldoet nu en zou zo nodig aan de kant van de kerk verbreed kunnen worden. Op de tekening zijn de fietspad en rijweg niet gescheiden, zie afbeelding west-oost. Dwarsprofiel Westermarkt | | \ | En EE TT B } | tte OW t Á EE Alis plein an halte trambaan halte an hl boi trottoir 2.92 ‚ 4,50 ‚ 3.20 ‚ 6,48 ‚ 3.50 ‚ 4.50 20 3.30 Perrons Perrons zijn utiliteitsruimte, geen verblijfsruimte in tegenstelling van de stoep en het plein. De perrons zouden, met uitzondering van een abri, toch vrij van obstakels moeten zijn. De geplande bomen met hun boomspiegels zullen een obstakel vormen vanwege het profiel in het straatoppervlak. Een ongelijk straatoppervlak is onveilig voor de in- en uitstappende reizigers met kinderen, kinderwagens en/of koffers. Wij betwijfelen zeer of de perrons met bomen veiliger en overzichtelijker zijn, dan perrons zonder bomen en boomspiegels. Althans er is geen voorbeeld voor handen die dat kan bewijzen. De kosten aan onderhoud van de bomen en eventuele schade veroorzaakt door ongevallen kan aanzienlijk zijn. Zonder bomen kunnen de perrons smaller uitgevoerd worden ten behoeve van het verkeer en het gescheiden fietspad met de bestaande bomenrij. => aal age is # Ts p 5 _ f E = JE FE ii ij 5 hd l an BE Ds cl eN OT. Dei / PI} kt 6 E a, ” 4 WE ER oi p x f Ô m - as ie Á er Mi t1 ee RER : er ain in nt INN EE En TE an sl ee | Ì 8 ==, INEENS FK eG TPE de hels baat H ef Nn elek HEEN nf, E Rt Lb N 3 # be pr sd | Er a {7 eerd E ë Ee rp en | SP Pe Dl ef ij pe | rd == me TE 0 Kid | k Ee, 2 7e IKS lit mek n é LD ij Ne EY rd . As { Ld 4 $ 4 d En — pe Dd ind en en edt Tr Ki! ‘hel \ vk ae Tr rn Ì 3 Pe rn Gn p k n ES L dl En : ar d Sijs ER Richting oost — west in de toekomst? De bovenstaande weergave van de toekomstig inrichting laat volwassen bomen zien, zoals ze in de toekomst zullen zijn, na tientallen jaren van groei. Hoewel het nuttig is om deze weergave te hebben, is dit niet hoe het gebied er onmiddellijk na de realisatie van het plan uit zal zien. De realiteit zal een jarenlange aanblik van zeer jonge bomen zijn voor de bewoners. Daarom is het essentieel dat een weergave van de werkelijke grootte van de nieuw aangeplante bomen wordt gepresenteerd bij overleg met u en de bewoners. De huidige situatie is toch een ijkpunt. 4 É En en Ee / if é EA ‚ ee / À De gn Ee / te „te Eeen za Oe A 7 dn eN 7 TE, Ad el A EO / Ee RUI ee Ee Ke A Re if EEM TT EKEREN Ee A An DEN en ba , Ee AeneA EP RAE RE Ee F A LEONE er ENNE ERI dd F Ss sr Pe en AEN EEE NE EER £ ED NM ne : Ea NEN A Ne EE ee Ee LET le Or ——— NE ES A de A KE he ek en De her en A Ee Der TE ENE AE A » Air En zie B nn a eN Ve EM EEND HE EE Ten RAe EON Rn A PRN De r en den ed MS Ps ster DN WEE ON En NE ER EV ee en et ne) En eN 8 Te Kf fem 0) Ze hi a Aen | Te BR He a HN ON Ed ij i RA E AOT | a ne ï ME Cn NEN Ek ER Hi I dl ë fr IE Pl der PE Â BE et Mi, | REG IE k 5 an | Mit At en HARE. Ee A Me ed ma Bn —e = nn r Ni 8 pr 5 ik - E 5 mmm 1 OR ten, 5 p nn 5 5 = e _ 7 ene en > Se nn Es nt Ean a, De huidige aanblik Versmalling rijbaan Keizersgracht Ook de verkeersveiligheid bij versmalling van de rijbaan van de Keizersgracht ter hoogte van taxistandplaats op de Westermarkt baart ons zorgen. De huidige situatie met twee rijbanen met autoverkeer en indraaiende de taxi’s al zeer onveilig voor fietsers. Wij vragen u de twee rijbanen op de Keizersgracht te behouden en fietsvakken voor het stoplicht aan te brengen. Het aanbrengen van fietsvakken voor de kruispunten Singel en Herengracht zou ook een punt van aandacht dienen te zijn. Bomen Rozengracht Omwonenden hebben uitgebreid kenbaar gemaakt, dat zij de bomen in het bijzonder de 100-jarige boom willen behouden. De petitie heeft 10.000 handtekeningen opgehaald. Nog steeds is onduidelijk of naar de bewoners wordt geluisterd. De 100-jarige boom tegenover het pand 75 staat in de weg krijgen zij te horen. Een aanpassing van het fietspad zou overwogen dienen te worden om dit monument te behouden. Bij het maken van plannen zouden de bestaande bomen onderdeel van de plannen moeten zijn in plaats van eerst de plannen en dan het groen. Nogmaals wij verzoeken u raadsleden de plannen nog eens tegen het licht te houden en aan te passen. Met vriendelijke groeten, namens het Comité Westelijke Grachtengordel e.o, H.E. van Nierop, vz
Raadsadres
5
train
Gemeente Bezoekadres d Amstel 1 Amsterdam zoaz PN Amsterdam > < Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad Datum 20 oktober2020 Ons kenmerk Uw kenmerk Behandeld door Kai Bhawanibhiek Kopie aan Bijlage(n) Onderwerp Afdoening M293.19 ‘privilegetrainingen voor gemeentepersoneel’ Geachte leden van de raad, In de vergadering van de gemeenteraad van 13 maart 2019 heeft uw raad bij de behandeling van het beleidskader 2019-2022 Diversiteit en Inclusiviteit motie 293.19 van raadslid Simons van Bijt aangenomen waarin het college gevraagd wordt om - De kosten en mogelijkheden te onderzoeken van het opzetten van een pilot waarbij gemeentepersoneel privilegetrainingen wordt aangeboden. Omdat de uitvraag onderdeel was van de totstandkoming van de bestuursopdracht diversiteit en inclusie, heeft de beantwoording van deze motie enige tijd op zich laten wachten. Hierbij wordt u geïnformeerd over de kosten en de mogelijkheden. Mogelijkheden Privilege als thema gaat over de systematische verschillen in kansen als gevolg van diversiteitskenmerken zoals afkomst, klasse en gender. Het opzetten van een pilot waarbij gemeentepersoneel privilegetrainingen wordt aangeboden is mogelijk. Om een goed beeld te geven van de mogelijkheden is gesproken met drie aanbieders van privilegetrainingen. Er zijn verschillende uitwerkingen mogelijk, zoals in de vorm van een privilege walk of een meer informatieve en theoretische benadering. Alle drie de aanbieders adviseren om: - Een privilegetraining zorgvuldig op te bouwen: het uitvoeren van een grondige voorbereiding en een nagesprek is noodzakelijk om een veilige omgeving te creëren en maatwerk te kunnen bieden. - Het thema privilege niet los aan te bieden, maar in te bedden in een groter traject. Dit komt o.a. doordat het voor medewerkers een confronterend thema kan zijn vanwege de negatieve ervaringen met inclusie en diversiteit die de trainingen naar boven kunnen halen. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 20 oktober 2020 Pagina 2 van 3 Kosten pilot privilegetrainingen - De tarieven van de aanbieders voor een training variëren van 750 tot 1250 euro inclusief de voorbereiding. Dit is afhankelijk van groepsgrootte, duur en de specifieke behoefte. De kosten per deelnemer zijn dan tussen de 37,50 en 62,50 euro. - Hiernaast komen er nog eenmalige kosten bij voor de ontwerpfase (ongeveer 2000 euro), de nauwkeurige monitoring en evaluatie om het effect en de kwaliteit te meten (3000 tot 4500 euro} en de personele inzet op coördinatie en communicatie (4000 euro). Bestuursopdracht Inclusie en Diversiteit (2020 — 2023) Op 23 juni 2020 is de bestuursopdracht Inclusie en Diversiteit (2020 — 2023) vastgesteld door het college. Om bewustzijn over diversiteit en inclusie te stimuleren ontwikkelen we vanuit de bestuursopdracht trainingen en instrumentarium. Trainingen op gebied van bias, intersectionaliteit en privilege maken onderdeel uit van dit aanbod. We hebben vanuit de bestuursopdracht gekozen om het thema privilege onderdeel van het bredere thema inclusie te laten zijn. Het thema is op dit moment onder andere verwerkt in het volgende aanbod: -_De trainingen inclusief werven en selecteren worden in 2020 en 2021 aangeboden aan ca. 900 p&o adviseurs, directeuren en managers die een rol hebben bij het werving- en selectieproces. - Een pilot van een management leergang over inclusie vindt nu plaats binnen 3 organisatieonderdelen van de gemeente. Hierin is privilege een van de thema’s. De komende maanden wordt nader onderzocht hoe het organisatie brede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie en diversiteit wordt ingericht. Privilege wordt als een van de thema's in dit aanbod opgenomen. Over de precieze uitwerking hiervan wordt u begin 2021 door wethouder Meliani, en middels een update over de uitvoering van de bestuursopdracht inclusie en diversiteit geïnformeerd. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en verzoek u de motie als afgedaan te beschouwen. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Z > Cdi Ö - ee & { / Td in „ Rutger Groot Wassink Wethouder Diversiteit Gemeente Amsterdam Datum 20 oktober 2020 Pagina 3 van 3
Motie
3
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 116 Ingekomen onder BE Ingekomen op woensdag 22 januari 2020 Behandeld op donderdag 23 januari 2020 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden N.T. Bakker, Nadif, Van Lammeren inzake de toekomst van Schiphol. Aan de gemeenteraad Ondergetekende hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het onderzoek van luchtvaarteconoom Manshanden. Overwegende dat: — Amsterdam een belangrijke speler is in het nationale luchtvaartdebat; — Het kabinet momenteel werkt aan een luchtvaartnota voor de periode 2020-2050; — Het kabinet zich, bij monde van minister Van Nieuwenhuizen, op het standpunt stelt dat Schiphol met 40.000 vliegbewegingen mag groeien; — De groei van Schiphol in deze gelegitimeerd wordt door te wijzen op het belang van de hubfunctie het belang van Schiphol als banen motor voor de economie; — Het Manshanden-onderzoek aantoont dat Schiphol geen banenmotor is voor de economie en dat de werkgelegenheidseffecten in de regio bij eventuele groei zeer beperkt zijn; — Deze bevinding ondersteunt wordt door onderzoeken uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, zoals het Decisio onderzoek en het SEO-onderzoek, dat ook deze richting uitwijst. De raad spreekt uit: Dat groei van Schiphol niet automatisch leidt tot meer werkgelegenheid. Wanneer het aantal vliegbewegingen groeit, is het effect op de werkgelegenheid in de Metropool Regio Amsterdam beperkt. De leden van de gemeenteraad N.T. Bakker |. Nadif J.F.W. van Lammeren S.H. Simons 1 2
Motie
2
discard
Kres Bnn mm | LE le kn cht Ee zi UN 5 IRE NES pra A mi 52 IJ p B je . ee, e Eal: TE E ak | DE Ee: de Er f 8 Ì El En is We JEE ke HB} PE EN EN ie pr En en E an oe ai Bj! Eh P Lela wr TR Ee KR NE 1 JAR vals 5 IIR Dek | A N ze Sn 39 \ a , / , Side Els Ri ú é JAL ná ed De ú.’ > Zj | P/ Ke Ti Er IAOW, | ê, A lat Ne ad be Epen VES | Np TE Ee een B arn 1 rbe KA 4 AMM / 1. Minder overlast Wat Status Beschrijving voortgang Vi Grenzen stellen en handhaven 1.1 Aanpak binnenstad loopt Op basis van Zef Hemels ‘Een nieuwe historische binnenstad, visie op de binnenstad van Amsterdam 2040’ wordt een aanpak binnenstad voorbereid samen met bewoners, ondernemers en andere betrokkenen. De aanpak binnenstad zal rond de zomer van 2020 door de gemeente- raad worden vastgesteld. 1.2 Maatregelenpakket Binnenstad - Wallen, loopt Er zijn korte termijn-maatregelen getroffen vanuit (met name) de middelen uit het masterplan Rembrandtplein en Leidseplein Schoon. Onder meer rond varen, verminderen taxioverlast, meer handhaving, gerichter handhaven Samenhangende aanpak van de veiligheid en de op overlastgevende bedrijven (top X), inzet en doorontwikkeling van hosts, een brede campagne leefbaarheid voor de binnenstad, op korte en middel- tegen overlast, verbeteringen bij het ActieServiceCentrum (24/7 bereikbaarheid), crowd- lange termijn. management op de Wallen en extra inzet op afval en schoon. Er zijn drie regisseurs aangesteld (Wallen, Rembrandtplein en Leidseplein) die sturen op het goed laten uitvoeren en afstemmen van deze verschillende maatregelen. In juli 2019 heeft de raad (raadsbrief over aanpak Binnenstad - commissie AZ) hierover een uitgebreide stand van zaken ontvangen, een volgend overzicht van de stand van zaken rond de belangrijkste maatregelen volgt binnenkort. 1.3 Invoering nieuwe vergunningsstelsel in strijd tegen loopt In april 2020 wordt de voortgangsrapportage van het programma De Weerbare Stad in de raad ondermijning geagendeerd, waarin onder ander wordt gerapporteerd over de aanwijzingsbesluiten inzake Bij signalen van ondermijning kan de burgemeester met spyshops. een aanwijzingsbesluit een gebied, straat, pand of branche aanwijzen voor een tijdelijke vergunningplicht. 14 Opstellen dashboard ondermijning loopt Het programma aanpak ondermijning De weerbare stad is in april 2019 vastgesteld door het Opstellen van een dashboard waarin o.b.v. data- college. Het programma omvat algemene maatregelen en maatregelen die specifiek gericht zijn koppeling en analysemodellen kwetsbaarheid voor op enkele kwetsbare sectoren (horeca, vastgoed, detailhandel, prostitutie en taxi). Inmiddels zijn ondermijning kan worden voorspeld. OOV en OIS begonnen met het bouwen van een voorziening voor het (gemeentebreed) verzamelen van ondermijningsinformatie. In april 2020 wordt de voortgangsrapportage van het programma De Weerbare Stad in de raad geagendeerd. 1.5 Uitwerken scenario’s raamprostitutie Wallen/Singel loopt In de raadsbrief van 18 februari staat de uitwerking van de toezeggingen die op 17 oktober 2019 De drie uitgangspunten zijn: het waarborgen van aan de commissie AZ zijn gedaan, namelijk: mensenrechten, het voorkomen en bestrijden van - Een verkenning van alternatieve vergunde werkplekken buiten de Wallen/Singel. ondermijnende activiteiten en minder overlast door de - Een uitwerking van de consequenties van eventuele sluiting van ramen. drukte. - Aanvullende maatregelen voor het versterken van de positie van de sekswerker. 2 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 1. Minder overlast Wat Status Beschrijving voortgang VI Grenzen stellen en handhaven 1.6 Uitbreiden pilot mobiel pinnen van bestuurlijke loopt Door o.a. de reorganisatie van THOR is vertraging ontstaan. Pilot wordt verlengd tot zomer 2020 boetes en vervolgens geëvalueerd. 1.7 Actieplan Geluid loopt Vaststelling Actieplan geluid heeft vertraging opgelopen en zal naar verwachting in Q1 worden vrijgegeven voor een inspraakperiode van 6 weken. Definitieve vaststelling door het college wordt verwacht in Q2 van 2020. 1.8 Bewegende reclame zo veel mogelijk weren uit de loopt Het college heeft op 21 januari 2020 het Kader Buitenreclame vrijgegeven voor inspraak. Hierin stad staat dat bewegende reclamebeelden op beeldschermen in de openbare ruimte niet langer zijn toegestaan. be IJ Ka & Verbeteren dienstverlening A 1.9 Meldingen overlast en vervuiling beter opvolgen loopt Medio 2019 is het Actie Service Centrum (ASC) als officiële afdeling binnen de directie Dienst- Inrichten 24-uurs Actiecentrum (ASC), ontwikkelen/ verlening opgericht. Sinds oktober zijn 18 ASC-regisseurs 24/7 op dienst om overlastmeldingen aanpassen/koppelen informatiesystemen en doorvoeren van burgers aan te nemen over handhaving openbare ruimte (op straat en op het water), horeca stadsbrede ketenprocessen voor opvolgen meldingen en evenementen. Tevens faciliteert het ASC de uitwisseling van handhavingsmeldingen in de overlast openbare ruimte. openbare ruimte tussen diverse partijen: handhaving, politie, straatcoaches (SAOA) en hosts (Rembrandtplein en wallengebied). Verdere uitbreiding van het ASC naar andere overlastvormen is op dit moment financieel niet mogelijk en onderzocht wordt of dit noodzakelijk is en zo ja, hoe dit te dekken. Opstellen masterplan handhaving en reiniging loopt Plan is op 22 januari 2020 vastgesteld in de raad. Het plan bestaat uit 7 bestuurlijke doorbraken Met maatregelen op het gebied van veiligheid en met 19 maatregelen. Deze worden nu geïmplementeerd en verder uitgewerkt. overlast, schoon en verkeer & mobiliteit (inclusief water). Uitbreiden aantal afvalbakken loopt In Centrum, Zuidoost en Nieuw-West zijn meer en betere (zelfpersende) afvalbakken geplaatst. Dit heeft de capaciteit van op te vangen afval vergroot. Het gaat onder andere om Wallengebied en Dam, Arenagebied, Plein 40-45, Burgemeester de Vlugtlaan en Slotermeerlaan. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 3 1. Minder overlast Wat Status Beschrijving voortgang e Verminderen overlast op en om het water 1.12 Communicatiecampagne grachten loopt De communicatiecampagne grachten van 2019 is volgens bewoners en handhaving succesvol. In 2019 daalde het aantal opgelegde sancties en uitgedeelde waarschuwingen voor geluidsoverlast en snelheidsovertredingen. Het communicatieoffensief op de grachten wordt voortgezet en uitgebreid naar meerdere locaties in 2020. 1.13 Nachtsluiting op het water instellen afgerond Zoals in vorige voortgangsbrief vermeld: Om overlast 's nachts voor bewoners tegen te gaan heeft het college nu de bevoegdheid om een nachtelijk vaarverbod in te stellen, van 00.00 tot 07.00 uur. Dit nachtelijk vaarverbod kan per gebied en periode flexibel worden ingezet, afhanke- lijk of de situatie daar om vraagt. Overlast op- en afstaplocaties aanpakken loopt De handhaving op overlast bij op- en afstaplocaties wordt geïntensiveerd door onder andere meer te surveilleren. Er zullen passende maatregelen genomen worden indien op- en afstaploca- ties overlastgevend blijken te zijn. In 2020 wordt meer actie ondernomen tegen het oneigenlijk toe-eigenen van openbare op- en afstapsteigers. 1.15 Overmatig alcoholgebruik op het water tegengaan loopt De staatssecretaris heeft aangegeven in eerste aanleg voorstander te zijn van een vergunning- plicht voor passagiersvaart op grond van de Drank en Horeca Wet (DHW) . VWS werkt dit momenteel uit. De nieuwe DHW treedt in 2021 in werking. 1.16 Versterking handhaving loopt Het handhavingsinzetplan voor 2020 is in voorbereiding. Prioriteit ligt bij verhogen van de pakkans door gerichte handhavingsacties (o.a. 12+ opvarenden en evt. nachtsluiting), geluidsoverlast (muziek én schreeu- wen) en borgen van de veiligheid op het water en aanverwante zaken als afvaldumps, wildplassen en illegaal aanmeren. 4 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 1. Minder overlast Wat Status Beschrijving voortgang e Verminderen overlast op en om het water 1.17 Slimme camera’s geluidsoverlast loopt Zoals in vorige voortgangsbrief gemeld wordt in Amsterdam proefgedraaid met een nieuw type camera’s op het water. Ze worden ingezet om de overlast door harde muziek en lallende opvaren- den aan te pakken. Deze camera’s zullen onderdeel worden van de ‘Digitale gracht’ die de komende 2 jaar uitgerold zal worden. De camera's worden afgesteld op een geluidsniveau dat door omwonenden als hinderlijk wordt ervaren. Zodra er meer herrie wordt gemaakt, beginnen de camera's met filmen. In de controlekamer kan dan beoordeeld worden wat er aan de hand is en kan er een handhaver op afgestuurd worden. Het systeem heeft een paar maanden proefge- draaid bij Waternet, het bedrijf dat het Amsterdamse kraan-, riool- en vaarwater beheert. @ Communicatiecampagnes Enjoy & Respect campagne voortzetten/uitvoeren loopt In 2019 was de campagne vooral online te zien om overlap met de gemeentelijke campagne Gedragscampagne die jonge, mannelijke bezoekers uit ‘Aanpak Binnenstad’ te voorkomen. In 2020 wordt Enjoy & Respect heroverwogen en draagt de NL en VK bewust maakt van gewenst en ongewenst gemeente niet meer bij. Amsterdam&partners en haar toeristische partners zetten de campagne gedrag op straat in de uitgaansgebieden. nog tijdelijk voort. Er wordt gewerkt aan een nieuwe campagne die de boodschappen van Enjoy & Respect en Aanpak binnenstad combineert. 1.19 |live here campagne voortzetten/uitvoeren loopt We live here blijft een organisch buurtinitiatief zonder formeel bestuur. Het informatiecentrum zit Campagne, geïnitieerd en mede-ontwikkeld door op Oudekerskplein 30, in een pand van Stadsgoed. Het project heeft veel internationale media bewoners uit het Wallengebied, maakt bezoekers aandacht gekregen en was in 2019 winnaar van de landelijke Galjaardprijs. De prijs wordt jaarlijks bewust dat er op de Wallen ook gewoond wordt. uitgereikt aan een communicatieproject in het publieke domein. Er zijn voor 2020 middelen beschikbaar gesteld voor (online) campagnemiddelen, huisvesting en vrijwilligersvergoeding. 1.20 Informatiecampagnes uitvoeren loopt In 2019 startte een campagne om het publiek te informeren over geldende regels, zoals het alcoholverbod in de openbare ruimte. Deze loopt ook in 2020 het hele jaar door. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 5 2. Aantrekkelijke functiemenging Wat Status Beschrijving voortgang EA Realiseren van diverser voorzieningenaanbod bn 21 Straatgerichte aanpak aantrekkelijke loopt Samen met de ondernemers werkt CentrumXL, een samenwerkingsverband tussen de gemeente winkelgebieden (voorheen: straatgerichte aanpak en het georganiseerd bedrijfsleven, aan het aantrekkelijk(er) houden en maken van de winkel- diversiteit winkelaanbod) straten. Waar de focus zich in eerste instantie primair richtte op winkeldiversiteit, is de aanpak nu Samenwerking met vastgoedeigenaren en breder. Gebleken is dat ondernemers in gesprek willen over alle facetten van hun straat of plein. ondernemers Dus ook over bijvoorbeeld afvalinzameling, zwerfvuil, fietsparkeren, ondermijning en de promotie van het gebied. 22 Uitbreiden van de straatgerichte aanpak diversiteit loopt Naast de 17 straten in Centrum hebben (en krijgen) ook gebieden een centrumfunctie. Daarom is winkelaanbod naar West, Zuid en Oost op basis van de ervaringen in Centrum een start gemaakt met een gelijksoortige aanpak. Die is gestart in winkelstraten in Zuid (De Pijp), West (gebied rondom de Hallen) en Oost (Javastraat). De eerste fase (inventarisatie) van dit traject is afgerond. Samen met de ondernemers- verenigingen worden acties voor de korte termijn in kaart gebracht en uitgevoerd. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een gezamenlijk ambitieprofiel in een publiek-private samenwerking met de ondernemers en pandeigenaren. 2.3 Onderzoeken hoe de komst van grote ketens in het afgerond Het onderzoek is in het kader van beantwoording motie 664.18 afgerond. Gebleken is dat het centrum kan worden gemaximeerd niet mogelijk is om ketens te beperken of weren. Reden hiervoor is dat niet ruimtelijk is te onderbouwen wat het verschil is tussen een winkel van een keten en die van een zelfstandig ondernemer. Simpelweg omdat een winkel hetzelfde functioneert en een zelfde ruimtelijke uitstraling heeft. Zowel de wet Ruimtelijke Ordening als de Europese Dienstenrichtlijn verlangt een dergelijke ruimtelijke onderbouwing. 24 Verbeteren branchering warenmarkten loopt De verbetering branchering warenmarkten wordt opgenomen in de uitwerking van de Marktvisie. Aanpassen van inrichtingsbesluiten en markt- Daarmee is een aanvang gemaakt voor de markten in Zuidoost. De andere markten volgen. reglementen, inclusief verzoek van de raad (via motie) naar instrumenten om toeristische marktkramen tegen te gaan. 6 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 2. Aantrekkelijke functiemenging Wat Status Beschrijving voortgang EA Realiseren van diverser voorzieningenaanbod a 2.5 Behoud van historische vaartuigen op het water loopt Op 7 november 2019 is de conceptregeling (op het binnenwater) besproken in de gemeenteraad. Volgens de raad is het onwenselijk het plafond van 550 vergunningen verder te verhogen. Tevens is een motie aangenomen, waarin de raad heeft aangegeven belang te hechten aan het behoud van historische passagiersvaartuigen op de grachten. Het college heeft het verzoek van de raad overgenomen en daarom het totaal aantal vergunningen in het segment “beeldbepalend en historisch” vastgesteld op 155, waarvan 110 voor historisch en 45 voor beeldbepalend. LH KJ Kd Groei overnachtingsaanbod beperken LE | Overnachtingsbeleid evalueren loopt Het huidige restrictieve overnachtingsbeleid is in 2019 geëvalueerd. De evaluatie laat zien: het Uitvoeren vervolgacties overnachtingsbeleid werkt op zichzelf goed, maar door directe rechten in bestemmingsplannen komen er nog nieuwe hotels bij. Naar aanleiding van de evaluatie wordt de gebiedskaart met het nee-gebied verder vergroot. In deze gebieden werkt de gemeente niet meer mee aan nieuwe hotelinitiatieven. Dit heeft geen invloed op de directe rechten in bestemmingsplannen. De aangepaste gebiedskaart wordt volgens planning in Q2 van dit jaar ter vaststelling voorgelegd aan het college. Zie ook 6.7: Vaststellen regionaal ontwikkelingskader hotels MRA inclusief oprichting regionaal toetsteam. 27 Onderzoeken nul dagengebieden vakantieverhuur in | loopt Conform coalitieakkoord wordt onderzocht of een verbod op vakantieverhuur mogelijk is in drukke gebieden buurten waar de balans is verstoord. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 7 ee. . e 2. Aantrekkelijke functiemenging Wat Status Beschrijving voortgang |H] Groei overnachtingsaanbod beperken LE) 28 Continueren handhaven illegale toeristische verhuur continu Handhaving wordt gecontinueerd en betreft het oppakken van meldingen Zoeklicht, het sluiten van woonruimte van illegale hotels, digitaal rechercheren en andere technieken die de handhaving versterken. Door de uitspraak van de Raad van State begin 2020 zijn alle vrijstellingen onder de Huisvestings- verordening, waaronder vakantieverhuur, komen te vervallen. Het is niet langer mogelijk om zonder vergunning aan vakantieverhuur te doen. Daarom wordt op korte termijn gewerkt aan een vergunningstelsel voor vakantieverhuur, die hoogstwaarschijnlijk op 1 april in werking zal treden. Amsterdam ontwikkelt samen met de G4 een Landelijk registratiesysteem toeristische verhuur. Dit systeem valt onder de Wet toeristische verhuur die naar verwachting in juli 2020 van kracht gaat. In deze wet staat dat gemeenten een plicht aan verhuurders kan opleggen om zich eerst te registreren alvorens zij starten met vakantieverhuur. Op deze manier heeft de gemeente een instrument in handen om meer inzicht te krijgen in de aantallen en om overtredingen bij toeristi- sche verhuur beter te handhaven. Invoeren volumebeleid B&B op basis van loopt Het B&B beleid, met gebiedsquota, is vastgesteld in december 2019. In januari en februari was er vergunningen een aanmeldingstermijn, waarbij Amsterdammers konden aangeven in aanmerking te willen komen voor een vergunning. De Amsterdammers die een aanvraag hebben ingediend, kunnen vanaf maart gefaseerd een vergunning aanvragen. Overnachtingsaanbod upgraden RR Re OA 2.10 Kwaliteitsverbetering hotels en hostels stimuleren continu Kwaliteitsverbetering wordt gestimuleerd via drie lijnen: 1. Uitvoeren van een kwaliteitstoets op basis van het overnachtingsbeleid en in het kader van de omgevingsvergunning. 2. Uitvoeren regeling ‘nieuw voor oud’ op basis van het overnachtingsbeleid en in het kader van de omgevingsvergunning. 3. Voor kwaliteitsverbetering van bestaande hotels wordt de invoering van een exploitatie- vergunning voor hotels onderzocht. De burgemeester heeft een voorstel in het college gebracht en is gestart met een pilot waarbij een exploitatievergunning voor spyshops is ingevoerd. De ervaringen van de pilot worden gebruikt bij het onderzoek naar de exploitatie- vergunningen-systematiek voor hotels. 8 _ Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 3. Meer ruimte op straat en op het water Wat Status Beschrijving voortgang Ë Verminderen druk openbare ruimte 3.1 Uitvoeren bestuursopdracht ‘Gebiedsgericht beleid loopt De gemeente werkt aan een afwegingskader voor het reguleren en beprijzen van economische voor commerciële activiteiten in de openbare activiteiten in de openbare ruimte als uitwerking van de bestuursopdracht. Streven is dat het ruimte’ afwegingskader voor de zomer van 2020 gereed is. 3.2 Vergunningsplicht toeristengidsen uitbreiden naar afgerond Per 1 april 2020 geldt een aangescherpt beleid voor rondleidingen: het is onder andere verboden buiten het Wallengebied om rond te leiden langs de ramen van sekswerkers, het ontheffingsgebied geldt voor heel Centrum en de groepsgrootte is teruggebracht tot maximaal 15 deelnemers. Rondleidingen mogen alleen plaatsvinden tussen 8.00 en 22.00 uur. 3.3 Opstellen nieuw terrassenbeleid loopt Uit de bestuursopdracht kwam de wens naar voren om dit te borgen in het omgevingsplan. De Uitwerken als onderdeel van de bestuursopdracht uitgangspunten daarvoor zijn afgestemd en worden nu uitgewerkt. Ten behoeve van het beleids- ‘Gebiedsgericht horeca- en terrassenbeleid’ kader zelf is alle informatie verzameld en dit wordt momenteel verwerkt tot een concept beleids- kader. Dit wordt in Q2 2020 afgestemd met alle stadsdelen. Er is een voornemen om gelijktijdig een pilot te starten waarin de gebiedsgerichte uitwerking van het voorgestelde beleid wordt getoetst. De goedkeuring daarvoor is nog niet rond. Er loopt een onderzoek naar mengformules (detailhandel met additionele horeca) in de Pijp. De uitkomsten worden gebruikt als input voor het op te stellen horecabeleid. 34 Uitvoeren Meerjarenplan Fiets 2017-2022 loopt De jaarlijkse Monitor Fiets wordt dit keer in maart/april apart voorgelegd aan de Raad. In 2018 en Ter verbetering van doorstroming fietsverkeer en meer 2019 samen zijn circa 7.500 inpandige fietsparkeerplaatsen toegevoegd en zo'n 5.000 plaatsen ruimte voor fietsers, meer fietsparkeerplekken met toegevoegd in de openbare ruimte. Er zijn in 2019 100.000 verkeerd geplaatste en verwaarloos- aandacht voor ruimte op de stoep, gedragsaanpak de fietsen geknipt. Er zijn op de drukke locaties acties uitgevoerd om de fietsparkeerdruk te fietsers en verbeteren handhaving fietsparkeren. verminderen, onder andere door bijplaatsen voorzieningen, inzetten coaches, en ludieke acties. In Hiertoe worden diverse experimenten uitgevoerd. de afgelopen 3 jaar is het aandeel plusnet fiets met een minimale breede van 2,5 meter gestegen van 34% naar 43% en zijn 5 kruispunten fietsvriendelijker ingericht. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 9 3. Meer ruimte op straat en op het water Wat Status Beschrijving voortgang re Amsterdam Autoluw 3.5 Programma Autoluw loopt Op 23 januari 2020 is de Agenda Amsterdam Autoluw door de gemeenteraad vastgesteld en zijn verschillende moties aangenomen. De agenda omvat 27 concrete maatregelen om het autogebruik en het aantal geparkeerde auto’s terug te dringen. Met de ruimte die vrijkomt, wordt de stad leefbaarder en toegankelijker. Dit gebeurt onder andere door: - Schone en actieve verplaatsingen te stimuleren. - Het aantal autoritten te verminderen en ruimte te maken in (stads)straten voor fietsers en voetgangers. - Het aantal geparkeerde auto’s te verminderen. De maatregelen en de moties worden nu verder uitgewerkt en de uitvoering wordt gestart. 3.6 Meer ruimte maken voor voetgangers, fietsers, openbaar vervoer, verblijven en noodzakelijke voorzieningen zoals afvalcontainers en laad- en losplekken. Zie Autoluw 3.7 Gebiedsspecifieke inrichting verkeer en parkeren Zie Autoluw 3.8 Innovatieve regulering en handhaving Zie Autoluw 10 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 3. Meer ruimte op straat en op het water Wat Status Beschrijving voortgang Verminderen touringcars en vrachtwagens aal 3.9 Uitvoeren pilot 9 straatjes loopt De eerste aanbesteding is mislukt vanwege een te laag beschikbaar plafondbedrag. Het college Met een Europese aanbesteding wil de gemeente het heeft op 5 november 2019 besloten tot een vervolg. Een tweede aanbesteding in 2020 is in inzamelen van bedrijfs- en huishoudelijk afval in het voorbereiding, zodat de marktpartij op 1 januari 2021 kan starten. gebied op de markt zetten. Dit vermindert het zware verkeer in het gebied en zorgt voor een daling van de hoeveelheid afval op straat. 3.10 Uitwerking visie overstaplocaties loopt Het college komt in Q1 2020 met de Visie Overstaplocaties. Hierin zijn de belangrijkste uitgangs- Betreft overstaplocaties tussen touringcar en punten opgenomen. rondvaart/rivier- en zeecruise. 3.11 Realisatie Transferpunt Touringcar Rondvaart (TTR) loopt In Q4 2019 heeft inspraak en consultatie over Agenda Touringcar plaatsgevonden. Agenda bevat Er komt een transferplek om van de touringcar naar maatregelen om overlast van touringcars te beperken. Planning gaat uit van bestuurlijke besluit- rondvaartboten. Deze wordt gebouwd buiten het vorming door college in Q2 2020. centrum. Deze actie vloeit voort uit het Touringcar Transitieplan centrum en de Watervisie. 3.12 Minder touringcars binnen de A10 en beneden het IJ Zie realisatie TTR Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 11 3. Meer ruimte op straat en op het water Wat Status Beschrijving voortgang a 20 zyqp Verminderen overlast taxi's 3.13 Uitbreiden OV-aanbod naar de nacht Zie Autoluw 3.14 Ontwikkelen volumebeleid taxi's loopt Onderzoek Intelligente toegang Taxi is in uitvoering. Hierin wordt gekeken naar de juridische en technische mogelijkheden voor dynamische toegang van taxi's in de stad. En er wordt digitale techniek ingezet voor selectieve gebiedstoegang, bijvoorbeeld op basis van uitstooteisen, beschikbare standplaatsruimte of taxivraag. RN Tegengaan van overcrowding eg. 3.15 Inzet technologische hulpmiddelen voor loopt Crowd Management Systeem Amsterdam: afgelopen jaar is de aanbesteding voor de meet- volumebeleid en beheersen verkeersstromen instrumenten in het Wallengebied afgerond. De meetsystemen worden nu permanent geïnstal- leerd. Het gebied wordt structureel gemeten. Wekelijkse datarapportages worden gebruikt voor de operationele inzet van hosts, handhaving en politie en adviezen richting vergunningverlening. De data van het crowd monitoringssysteem worden tevens gebruikt om meer inzicht te krijgen in de toekomstige drukte. Met dit inzicht kan in de nabije toekomst de inzet van mensen en middelen nog efficiënter worden gepland. 3.16 Ontwikkelen, inzetten en evalueren crowd- loopt idem managementscenario’s 12 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 3. Meer ruimte op straat en op het water Wat Status Beschrijving voortgang TN Terugdringen pretvervoer op water en land 3.17 Aanscherping van het beleid voor alternatief afgerond Op 19 december 2019 heeft de raad ingestemd met de wijziging van artikel 2.51 van de APV personenvervoer om het vergunningenstelsel rond alternatief personenvervoer te beëindigen. Hierdoor is het per 1 april 2020 in het geheel verboden op of aan de weg met een voertuig dat niet onder de Wet personenvervoer 2000 valt tegen betaling personenvervoer aan te bieden. Na het verbod zal er monitoring van de overlast plaatsvinden in de nieuwe situatie die daarbij ontstaat. Op basis van de resultaten van de monitoring kan bestuurlijk besloten worden of er onder andere verdere prioritering van handhaving nodig is en of nader onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijk- heden rond het reguleren van de belmarkt. 3.18 Aanscherping vignetbeleid pleziervaart loopt Alle vaartuigen in openbaar Amsterdams water dienen in 2020 te zijn voorzien van een vignet. Dat geldt dus zowel voor vaartuigen die een ligplaats willen innemen als voor vaartuigen die alleen door Amsterdam willen varen. Door de combinatie van de vignetplicht en de inrichting van een meetsysteem kan een dynamisch verkeersmodel worden vormgegeven. Dit model levert de data om verkeersmaatregelen te kunnen nemen en informatiegestuurd te kunnen handhaven. Naar verwachting wordt het voorgesteld beleid in Q1 van 2020 vastgesteld. 3.19 Grenzen aan groei passagiersvaart afgerond Op 7 november 2019 is de conceptregeling (op het binnenwater) besproken in de gemeenteraad. Tijdens de bespreking heeft de raad aangegeven dat het onwenselijk is het plafond van 550 vergunningen verder te verhogen. Het college heeft dit overgenomen. 3.20 Verbod 12+ opvarenden afgerond Sinds mei 2019 is de 12+ regel van kracht. Een pleziervaartuig mag maximaal 12 personen plus een schipper aan boord hebben. Naast de gebruikelijke persaandacht en informatie op de gemeentelijke website en social media is hiervoor een flyer ontwikkeld. Deze flyers zijn in de zomer 2019 verspreid onder pleziervaartuigen in de hele stad. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 13 4. Betere balans kosten en baten bezoekerseconomie Wat Status Beschrijving voortgang Pe, Eerlijker beprijzen gebruik van de stad voor bezoek en recreatie 41 Verhogen toeristenbelasting afgerond | Op 1 januari 2020 is een nieuwe systematiek voor de toeristenbelasting ingevoerd. Verblijfsbe- zoekers die overnachten in een hotel betalen naast een percentage van 7% van de overnachtings- prijs ook een vaste bijdrage van € 3,- per persoon per overnachting aan het veilig, schoon en leefbaar houden van de stad. Kinderen tot 16 jaar zijn vrijgesteld van deze vaste bijdrage. Om de toeristenbelasting doelmatig uit te kunnen voeren geldt voor verblijf in woningen (bijvoorbeeld particuliere vakantieverhuur) geen vaste bijdrage per persoon per overnachting, maar is het tarief verhoogd naar 10% van de overnachtingsprijs, zodat ook deze groep verblijfsbezoekers eerlijk bijdraagt aan de stad. De raad heeft de Verordening op de toeristenbelasting 2020 vastgesteld op 8 november 2019. 4,2 Invoeren VMR op gidsgroepen afgerond Op 1 januari 2020 is VMR voor gidstours stadsbreed geïntroduceerd. Deelnemers aan gidstours Dit maakt onderdeel uit van een pakket aan maatrege- die tegen betaling worden aangeboden, leveren een bijdrage van € 1,50 aan de stad. De raad len waarmee met ingang van 2021 in totaal € 105 heeft de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te land, waarmee de invoering van de miljoen structureel wordt gerealiseerd. Het gaat om heffing is geregeld, op 8 november 2019 vastgesteld. verhoging van de tarieven VMR en introductie van de VMR voor gidstours (2020) en betaalde evenementen en festivals in de openbare ruimte (2021). 4.3 Uitbreiden en verhogen VMR afgerond De tarieven VMR zijn met ingang van 1 januari 2020 verhoogd van € 0,66 cent naar € 1,50. Dit nieuwe tarief geldt voor stadsrondritten per autobus en voor vermaak te water met gemoto- riseerde vaartuigen (waaronder rondvaarten). Voor vermaak te water met ongemotoriseerde vaartuigen (zoals waterfietsen) is het tarief bepaald op € 0,75. De raad heeft de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te land, waarmee de invoering van de heffing is geregeld, op 8 november 2019 vastgesteld. Met de uitbreiding van de VMR en de verhoging van de tarieven wordt ook een eerlijke bijdrage aan de stad gevraagd van dagbezoekers. De raad heeft de Verordening op de vermakelijkhedenretributie te water, waarmee verhogen van de tarieven is geregeld, op 8 november 2019 vastgesteld. 14 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 4. Betere balans kosten en baten bezoekerseconomie Wat Status Beschrijving voortgang Pe, Eerlijker beprijzen gebruik van de stad voor bezoek en recreatie 44 Reclamebelasting herinvoeren afgerond De reclamebelasting is per 1 januari 2020 van kracht in Amsterdam. De reclamebelasting geldt voor reclame-uitingen en andere aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De reclamebelasting is een regulerende heffing en zal naar verwachting bijdragen aan het tegengaan van de verrommeling van de openbare ruimte. Bij de inrichting van de reclamebelasting is rekening gehouden met de druk op de openbare ruimte en gekozen voor verschillende tarief- gebieden. De Verordening op de reclamebelasting is op 8 november 2019 vastgesteld door de raad. Voortzetten precario voor terrassen afgerond De tarieven voor precario terrassen zijn verhoogd met ingang van 1 januari 2020 en zullen in 2021 verder stijgen. De raad heeft gekozen voor een vereenvoudiging van de tarievenstructuur en vast- gehouden aan tariefdifferentiatie per gebied om recht te doen aan verschillen in de druk op de openbare ruimte. Hogere beprijzing gebruik van water en wal afgerond De gemeenteraad heeft in december 2019 de Verordening Binnenhavengeld 2020 vastgesteld. De tarieven voor de pleziervaart zijn hierbij verhoogd. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 15 9. Duurzame recreatie en voorzieningen Wat Status Beschrijving voortgang OM Vervoer verduurzamen re 5.1 Inzetten op beperken vakantieverkeer en korte loopt In het kader van de komende Luchtvaartnota heeft het college een brief naar de minister gestuurd. In vluchtafstanden Schiphol deze brief pleit het college voor het opvolgen van de aanbevelingen van de Raad voor de Leefomge- ving en Infrastructuur uit het rapport ‘Luchtvaartbeleid een nieuwe aanvliegroute’ (april 2019). Het RLI-rapport past goed bij het coalitieakkoord van het college en de daarin genoemde ‘pas op de plaats’ voor de groei van Schiphol. Dat geldt ook voor de wens voor de aanbeveling om in te zetten op het vervangen van korte afstandsvluchten door internationaal treinverkeer. In het rapport en de brief wordt tevens gesproken over het beprijzen van luchtvaart. Het college ziet de invoering van de nationale vliegbelasting als een belangrijke eerste stap, maar in deze vorm nog onvoldoende om een gedragsverandering teweeg te brengen. Een steviger inzet op beprijzing van de luchtvaart, met oog voor een internationaal gelijk speelveld, verdient de voorkeur. De opbrengst hiervan kan worden ingezet ter financiering van de prioritaire (nationale) bereikbaarheidsopgave aan de westkant van Amsterdam (doortrekken NoordZuid-lijn naar Hoofddorp en sluiten van de kleine ring), waarmee ruimte wordt gecreëerd op het spoor voor meer internationaal treinverkeer en zo concreet invulling geeft aan de substitutieopgave. Hieraan wordt tevens samengewerkt in onder andere het programma Samen Bouwen aan Bereikbaarheid. Inmiddels is er een rechtstreekse treinverbinding tussen Amsterdam en Londen. De gezamenlijke lobby voor verbetering en versnelling van internationale treinverbindingen wordt samen met het rijk en de regio gecontinueerd. Duurzame zeecruise stimuleren loopt Uitkomsten van de onderzoeken inclusief het vervolgtraject zijn besproken in het bestuursplatform in november 2019 in het kader van de regionale Beleidsnota Zeecruise in het NZKG. Vervolgtraject betreft het onderzoeken van de haalbaarheid van verduurzamingsmaatregelen. Concept beleid wordt eind 2020 aan het bestuursplatform NZKG voorgelegd voor vrijgave inspraak/consultatie. De proces- planning is aangepast aan het advies- besluitvormingstraject m.b.t. de IJ-oeververbindingen. 5.3 Duurzame riviercruise stimuleren loopt In de eerste helft van 2020 wordt het concept Beleid Riviercruise 2020-2030 voorgelegd aan B&W voor vrijgave inspraak, met een focus op duurzaamheid. 16 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 ® . . 9. Duurzame recreatie en voorzieningen Wat Status Beschrijving voortgang Mw Vervoer verduurzamen de 5.4 Versnelde verduurzaming passagiersvaart loopt Er komt geen ontheffing voor historische vaartuigen. Ruim 70% van de passagiersvaartuigen vaart al Voorstel om alle nieuwe vergunde passagiersvaar- uitstootvrij. tuigen per 2022 uitstootvrij te laten varen. Alle passagiersvaartuigen moeten per 2025 uitstootvrij varen. Dit geldt ook voor de ondersteunende voorzieningen. Verduurzaming pleziervaart en goederenvervoer | loopt Om de transitie te bevorderen zullen vanaf 2020 in publieke aanbestedingen gunningscriteria worden over water toegekend aan verduurzaming. Voor duurzaam transport over water worden pilots gehouden om Uitwerken plan voor de versnelde transitie naar ervaring op te doen en kennis op te bouwen: 3 pilots in 2020 en 5 pilots in 2021. Ook wordt beleid uitstootvrije vaart. gemaakt voor het uitgeven van vergunningen voor transport over water. Stimuleren schoon, gezond en gedeeld vervoer loopt Op basis van de in de raad vastgestelde Nota Deelmobiliteit gaat Amsterdam de aankomende 2 tot 3 Stimuleren overstap naar andere vervoerswijzen jaar kleinschalig experimenteren met schone deelvervoersmiddelen, zoals deelfietsen. Ook wordt aan door bijvoorbeeld te investeren in brede stoepen/ twee partijen een stadsbrede vergunning verleend voor het aanbieden van elektrische deelbrommers. fietspaden, schoon OV in stad en regio en het De vraag is of het gebruik van elektrische deelbromfietsen leidt tot minder autoritten en minder ontwikkelen van hubs voor parkeren, OV, goede- stilstaande en geparkeerde bromfietsen op straat. renoverslag en deelmobiliteit. 5.7 Uitstootvrije taxi's in Amsterdam loopt In de Agenda Taxi, in november 2019 vrijgegeven voor inspraak, is de ambitie van uitstootvrije taxi's De ambitie is een uitstootvrij gebied voor taxi's tevens opgenomen. Voor de nadere uitwerking is het Actieplan Schone Lucht leidend, afstemming binnen de ring A10. vindt plaats tussen de programma's. In december 2019 is de subsidie “Aanschaf uitstootvrije taxi's voor gebruik in Amsterdam 2019-2021” gestart. Via regulerende, stimulerende en faciliterende maatregelen zal er verder worden gewerkt aan een uitstootvrije taxilbranche. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 17 9. Duurzame recreatie en voorzieningen Wat Status Beschrijving voortgang er Vrijetijdsvoorzieningen verduurzamen pd en 5.8 Opstellen visie op duurzaam toerisme nog opte | Erwordt in 2020 een visie over duurzaam toerisme opgesteld. Hierbij worden de reeds lopende starten initiatieven van de toeristische sector betrokken. 5.9 Duurzame hotels stimuleren loopt De gemeente heeft een koplopersgroep hotels opgericht om manieren te onderzoeken om tot een circulaire bedrijfsvoering te komen (verspilling, afval, energie, logistiek). De koplopersgroep groeit gestaag en vertegenwoordigt nu 22 hotels. Behaalde resultaten en verkregen inzichten worden gedeeld via een publicatie ‘Tijd voor verandering! (zie www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/ duurzaam-amsterdam/bedrijf-instelling/hotels/). Er is een samenwerking met Horecava gestart gericht op verdere opschaling. Verduurzamen festivals loopt Zie 6.11: Spreiden van evenementen. In 2020 moeten alle grote evenementen voldoen aan de criteria van de Richtlijn Duurzame Evenementen. Eisen voor vergunningverlening richten zich op energie, water, afval, mobiliteit en organisatie/communicatie. 18 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 6. Spreiden van bezoekers Wat Status Beschrijving voortgang °, Verplaatsen van publiekstrekkers naar perifere locaties 6.1 Onderzoeken mogelijkheden geografische loopt Zoals in vorige voortgangsbrief gemeld: De gemeente heeft eerder middelen vrijgemaakt voor de spreiding cultuuraanbod voorbereiding voor een nieuw gebouw voor de Meervaart aan de Sloterplas, een nieuwe vestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam in Zuidas en nieuwe culturele buurtvoorzieningen in de stadsdelen Noord, Nieuw-West en Zuidoost. De onderzoeken naar een concrete invulling van grootstedelijke culturele voorzieningen aan het Buikslotermeerplein en in de ArenAPoort zijn nog gaande. Zoeken van een nieuwe locatie PTA voor grotere | loopt Uitkomsten van de onderzoeken inclusief het vervolgtraject zijn besproken in het bestuursplatform cruiseschepen NZKG in november 2019. Begin 2020 is gestart met diverse vervolgonderzoeken inclusief locatie- onderzoeken. Deze moeten leiden tot een concept beleidsvisie die eind 2020 aan het bestuurs- platform kan worden voorgelegd voor vrijgave inspraak/consultatie. De procesplanning is aangepast aan het advies- besluitvormingstraject m.b.t. de IJ-oeververbindingen. Het advies van commissie D'Hooghe wordt in mei verwacht. 6.3 Inzetten op kwaliteits- en spreidingstrategie loopt Eerste helft 2020 wordt het concept beleid voorgelegd aan B&W voor vrijgave inspraak. Vaststelling riviercruise van het beleid staat gepland voor Q4 2020. Nieuwe locaties op- en afstappen en ligplaatsen loopt Nota Varen deel 2 is vrijgegeven voor inspraak. Er wordt momenteel onderzocht hoe medegebruik op semi-exclusieve locaties eruit zou komen te zien. In 2020 wordt ook gekeken naar nieuwe locaties voor het op- en afstappen en ligplaatsen buiten het centrum. Tevens komt er in 2020 een ligplaatsen- register. 6.5 Weren van commercieel verhuurde waterfietsen loopt Voor wat betreft betaalde recreatievaart (bv. waterfietsen) komt het college met een visie in 2020. en sloepjes Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 19 6. Spreiden van bezoekers Wat Status Beschrijving voortgang K 7 Bezoekers verleiden naar minder drukke gebieden 6.6 Continueren ‘Amsterdam bezoeken, Holland loopt Het project Amsterdam Bezoeken, Holland Zien 3.0 loopt tot 2020. Medio 2020 worden voor de zien’ evaluatie gesprekken met betrokken gemeenten, provincies en amsterdam&partners gevoerd. De Internationaal marketingconcept voor het aantrek- betrokken partijen zijn voornemens om de marketingcampagne te continueren. In het kader van de ken van bezoekers naar de MRA Strategische Agenda Toerisme MRA wordt in 2020 een nieuwe gebiedspilot gekozen en uitgevoerd. Voorlopige uitkomsten laten zien dat er in 2019 een stijging is in het aantal overnachtingen in de Gooi- en Vechtstreek, het eerste pilotgebied. 67 Vaststellen regionaal ontwikkelingskader hotels loopt In 2019 heeft het Bestuurlijk Platform Economie het MRA Ontwikkelkader Verblijfsaccommodaties MRA inclusief oprichting regionaal toetsteam vastgesteld. Het Ontwikkelkader beoogt alleen kwalitatief goede, gebiedsversterkende initiatieven mogelijk te maken en verdere spreiding van toerisme over de regio te bevorderen. Vooruitlopend op de oprichting van een MRA Expertteam is dit team al volgens de nieuwe werkwijze van start gegaan. Het expertteam toetst hotelinitiatieven in de regio aan het MRA Ontwikkelkader. Ook toetst het Amsterdamse initiatieven aan het Amsterdamse overnachtingsbeleid. Er vindt dus meer afstemming plaats, maar de gemeenten maken hierin uiteindelijk hun eigen keuzes. Zoals is toegezegd in de raadscommissie FEZ van 16 januari 2020, zal in Q2 het MRA Ontwikkelkader Verblijfsaccommodaties ter kennisname worden voorgelegd aan de raadscommissie zodra dit is vastgesteld door het college. Citymarketing gericht op het spreiden van continu Artificial Intelligence - chatbot Goochem: Het afgelopen anderhalf jaar is gewerkt aan de realisatie en bezoekers doorontwikkeling van de articifial intelligence chatbot ‘Goochem’. Deze zelflerende chatbot is een Amsterdam&partners is gericht op op het gidsen toepassing die wordt ingezet om bezoekers te wijzen op cultureel aanbod op basis van de behoeften en spreiden van bezoekers over minder drukke en interesses van de bezoekers. Het is een zelflerend systeem, op basis van een uitgebreide database delen van de stad en de metropoolregio. Er wordt met daarin al het culturele aanbod in de MRA. gebouwd aan een sterke reputatie van de MRA. 6.9 Opstellen marketing en promotieplan Cycle- loopt Afgelopen anderhalf jaar zijn 8 toeristische fietsroutes ontwikkeld, gericht op de internationale Seeing Amsterdam bezoeker, die vanuit Amsterdam - door de groene scheggen, de regio in gaan. De routes zijn afgestemd op het investeringsprogramma Fiets, waardoor de routes op termijn ook fysiek worden aangepakt. 20 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 e 6. Spreiden van bezoekers [ee neee Buitenpoorten loopt Er vinden verkennende gesprekken plaats met NS, provincie NH en de regio Gooi- en Vechtstreek om het station Treinstations tussen stad en landschap Bussum Zuid aan te wijzen als potentieel nieuwe Buitenpoort. promoten en ontwikkelen om inwoners en toeristen van Amsterdam naar het omliggende landschap te trekken. $ € „_Reguleren van festivals Spreiden van evenementen loopt De evaluatie van het evenementenbeleid in 2019 heeft geleid tot vijf belangrijke wijzigingen: 1. Het vergunningenbeleid blijft grotendeels intact. Wel wordt in het geluidsbeleid een aantal aanpassingen gedaan om overlast verder te beperken, en wordt de richtlijn duurzaamheid verder ingevoerd als een extra stimulans om een evenement zo duurzaam mogelijk te laten zijn. 2. Een aantal locatieprofielen wordt herzien. Kleine wijzigingen worden nu doorgevoerd en gelden al voor 2020. Grotere wijzigingen, vooral gericht op het terugdringen van de druk op de locatie en/of de directe omgeving, worden per 2021 ingevoerd. Door aanpassingen in de locatieprofielen kan hinder en overlast verder worden beperkt. 3. De schaarse vergunningen voor grote muziekevenementen worden in de toekomst via selectie verdeeld. Door te toetsen op goed georganiseerd en op de betekenis van evenementen kan beter gestuurd worden op leefbaarheid, kwaliteit en toegevoegde waarde en op een aanbod dat voor alle Amsterdammers iets te bieden heeft. 4, Het wordt makkelijker om kleine en nieuwe evenementen te organiseren, die kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en sociale cohesie in de buurt. O.a. door plekken voor nieuwe organisatoren te reserveren op de kalender, te onderzoeken of de drempel voor de vergunningplicht kan worden verhoogd van 100 naar 250 bezoekers, en door te onderzoeken op welke manier de financiële drempel kan worden verlaagd. 5. De uitvoering (vergunningverlening, handhaving en toezicht) van grote evenementen komt in in één stedelijk programma. Dit zal leiden tot een effectievere en efficiëntere uitvoering, en daarmee tot minder hinder voor Amsterdammers. In 2019 heeft het BO Economie MRA ingesteld met een pilot voor verplaatsing van evenementen van de drukke plekken MRA naar minder drukke plekken. Gemeenten die pilotlocaties hiervoor willen aanwijzen worden begeleid door een expertiseteam met kennis vanuit gemeente Amsterdam en recreatieschappen Noord-Holland. Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020 21 6. Spreiden van bezoekers Wat Status Beschrijving voortgang N € ‚__Reguleren van festivals 6.12 Opstellen parkenmonitor afgerond De Bodem & Groenadviezen zijn vanaf 2019 beschikbaar gesteld. Vanaf 2020 zijn de adviezen per De gemeente stelt een actueel groen- en locatie uitgebreid met kaarten met het kwetsbaar groen gecategoriseerd en bijbehorende beschermings- bodemadvies beschikbaar aan evenementen- maatregelen. E.e.a. om het groen en de bodem te beschermen en eventuele schade vast te stellen na organisatoren. Hierin worden aandachtspunten een evenement (via een visuele inspectie). en minimale beschermingsvereisten mee- gegeven op het gebied van flora, fauna en bodem om schade aan een park te voorkomen. Via evaluatie en monitoring van de evene- menten wordt parkenkennis opgebouwd en uitgewisseld. @ Uitbreiden van groen 6.13 Groen en parken verbinden loopt Naar verwachting start rond mei 2020 het adviestraject voor de stadsdelen en de inspraak over de Realiseren van netwerken van groene stads- Groenvisie. straten en groene verbindingen. - EN 22 Voortgang maatregelen Stad in Balans — voorjaar 2020
Onderzoeksrapport
22
val
EEn ET EE At a | \ e. RAADSADRES Aan de stadsdeelraad, De Ouderen Adviesraad Amsterdam Centrum stuurt onderstaande punten in als antwoord op de door u gestelde vraag in uw brief van 16 oktober j.l, ten behoeve van de discussie in de vergadering van de Commissie Welzijn en Onderwijs op 6 november a.s Omdat in het agendapunt n.a.v. het rapport van de Rekenkamer ‘Wonen met zorg in stadsdeel centrum’, onze brief met onze standpunten wel aan de orde zal zijn geweest, noemen wij hier het belangrijkste punt, nl, het oprichten van een task force Wonen (met zorg) voor Ouderen hier slechts pro forma. Wat de samenstelling en de doelstelling van een dergelijke task force zal zijn en hoe de inspraak van betanghebbenden daarbij wordt geregeld, is een punt van uitwerking. Hieronder volgen onze drie punten ten behoeve van de discussie met de raadscommissie en de aanwezige organisaties. 1. De bezuinigingen en de gevolgen daarvan die onevenredig zwaar neerkomen bij ouderen, met als voorbeelden de bezuiniging op woningaanpassingen welke toch het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen tot doel hebben, en het wegvallen van verhuiskostenvergoedingen voor ouderen, waardoor de doorstroming naar beter geschikte woningen stagneert. 2. Het in stand houden van de medische dienstverlening in de Amsterdamse binnenstad door het OLVG, waarbij het Prinsengrachtziekenhuis op de benedenetage deze dienstverlening kan continueren, en op de bovenetages o.a, toegankelijke woningen voor ouderen kunnen worden gerealiseerd. Dit zou een samenwerkingsproject kunnen worden met de Vereniging CPO Wonen i.o. en de Ouderen Adviesraad Amsterdam Centrum. 3, Openbare ruimte en veiligheid. Stringente handhaving van het verbod van fietsen, scooters en fietsriksjas op de trottoirs, en handhaving op het houden van de goede rijrichting van dit verkeer. 1 Î Graag willen wij deze punten aan de leden van de Commissie Welzijn en Onderwijs toelichten, Met vriendelijke groet, namens de OAR A'dam C, Frederika Gepken Frederika Gepken Email: [email protected] __StadsdeetGeetun | EEN | [ -6 NVRR mmm
Raadsadres
1
train
VN2023-017525 Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkelin Stadsdeel Centrum x Gemeente ! 9 RO % Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming Portefeuille Ruimtelijke Ordening Agendapunt A Datum besluit 11 juli 2023, college van B&W Onderwerp Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo Wettelijke grondslag * Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. * Artikel 169 Gemeentewet Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). e Artikel 5 lid 2 van de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Amsterdam. Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad. Bestuurlijke achtergrond De provincie Noord-Holland houdt in het kader van het interbestuurlijk toezicht (IBT) toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de gestelde wettelijke eisen aan de inrichting van de Wabo- processen. Onderdeel hiervan is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een verordening waarbij regels worden gesteld over de kwaliteit van vitvoering en handhaving van de Wabo- taken. De Verordening kwaliteit VTH is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 december 2017 (Gemeenteblad nr. 2807, 4 januari 2018). Amsterdam heeft de modelverordening van het IPO en de VNG overgenomen, waarmee we ons committeren aan de Kwaliteitscriteria 2.1 die in 2012 door de VNG, het IPO en het Rijk bestuurlijk zijn vastgesteld. De provincie ziet er op toe of de gemeente Amsterdam deze wettelijk verplichte verordening heeft vastgesteld en hier ook naar handelt. De ‘Raadsinformatiebrief vitvoering kwaliteitscriteria Wabo’ wordt in dat kader toegezonden aan de provincie. Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.9 1 VN2023-017525 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Stadsdeel Centrum $& Amsterdam % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? AD2023-058016 B - 21 Raadinformatiebrief uitvoering kwaliteitscriteria Wabo. pdf (pdf) AD2023-058012 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) VTH stadsdelen, Willem-Jan Boskma, 0610683918, [email protected] Gegenereerd: vl.9 2
Voordracht
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 375 Publicatiedatum 10 april 2019 Ingekomen onder D Ingekomen op woensdag 3 april 2019 Behandeld op woensdag 3 april 2019 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid A.L. Bakker inzake het actieprogramma Life Sciences & Health Amsterdam 2019-2022 en de afhandeling van motie 1043 (elke dierproef in een databank) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over actieprogramma Life Sciences & Health Amsterdam 2019- 2022 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 247), Overwegende dat: — Veel dierproeven onnodig meerder malen worden uitgevoerd omdat niet elke dierproef leidt tot publicatie, bijvoorbeeld door het mislukken van de proef of het niet bewijzen van de hypothese; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: In het faciliteren van samenwerking tussen bedrijven in de Life Sciences & Health sector erop aan te dringen dat elke dierproef wordt geregistreerd in een centrale databank zodat onnodige herhaling van proeven onderling kan worden voorkomen. Het lid van de gemeenteraad A.L. Bakker 1
Motie
1
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 455 Publicatiedatum 12 juni 2013 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid mevrouw M.M. van der Pligt van 6 mei 2013 inzake het onderzoek van het onderzoeksinstituut RIGO over het toekomstig aanbod van respijtzorg. ANSA ATA ZOIE Aan de gemeenteraad inleiding van vragenstelster. De gemeente heeft het onderzoeksinstituut RIGO gevraagd te onderzoeken hoe het toekomstig aanbod respijtzorg (dat is zorg die mantelzorger even respijt geeft) er uit zou moeten zien. Het Platform Mantelzorg Amsterdam is ontevreden over het resultaat. Volgens het platform is er geen systematisch onderzoek gepleegd en stoelen de aanbevelingen die worden gedaan feitelijk nergens op. °) Gezien het vorenstaande heeft vragenstelster op 6 mei 2013, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Volgens het Platform Mantelzorg Amsterdam heeft RIGO geen orde kunnen scheppen: ook na het onderzoek van het RIGO is nog steeds onduidelijk wat er eigenlijk al aan aanbod is, hoe dat aanbod wordt benut en wat er nog ontbreekt aan respijtzorg. Klopt dat? Heeft volgens het college het onderzoek gebracht wat het beoogde? Kan het college het antwoord toelichten? Antwoord: Het College wil in 2015 een optimum in de balans tussen vraag en aanbod van respijtzorg gerealiseerd hebben én dit zo inrichten dat deze balans kan worden behouden, ook financieel. Het RIGO-onderzoek geeft een veel beter beeld dan we voordien hadden van de huidige en toekomstige vraag en aanbod naar respijtzorg. RIGO heeft door middel van een quickscan de huidige en toekomstige vraag in kaart gebracht. Deze analyse bestond uit twee onderdelen: een kwalitatieve verkenning van behoefte per te onderscheiden doelgroep op basis van bestaande bronnen en een kwantitatieve verkenning van het aantal extramuraal wonende mensen dat door een mantelzorger wordt verzorgd. Vervolgens zijn verdiepende gesprekken gevoerd met mantelzorgers en aanbieders van formele en informele respijtzorg met als doel om de inzichten rondom het aansluiten van vraag en aanbod verder uit te werken en knelpunten te inventariseren. Aangezien het om een quickscan gaat, pretendeert het onderzoek niet om hierin volledig te zijn. 1 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 12 un 2013 Schriftelijke vragen, maandag 6 mei 2013 2. Wat heeft het onderzoek in totaal gekost? Waren er meerdere aanbieders om het onderzoek te doen? Antwoord: Conform de vastgestelde regels voor aanbesteding zijn voor dit onderzoek drie offertes opgevraagd. De offerte van RIGO voldeed aan alle criteria en had de meest gunstige prijs: £ 18.000. RIGO heeft eerder in 2008 voor de gemeente Amsterdam onderzoek naar respijtzorg verricht en beschikte al over inhoudelijke kennis en databestanden met betrekking tot dit onderwerp. 3. Het platform beoordeelt de aanbevelingen die het RIGO doet als onvoldoende, aangezien niet duidelijk is waar het RIGO de aanbevelingen op baseert. Wat is de mening van het college over de aanbevelingen van het RIGO, neemt het college hun aanbevelingen ter harte of niet? Kan het college het antwoord toelichten? Antwoord: Het onderzoek van RIGO geeft een globaal beeld, maar dit moet verder worden ingevuld. In de notitie respijt die op 26 juni 2013 ter kennisname op de agenda van de commissie KZS staat, geeft het College aan op welke wijze zij gevolg geeft aan de aanbevelingen van RIGO en welke vervolgstappen genomen worden, onder andere een nadere verkenning van hiaten in het aanbod. Zo worden in het najaar een trendonderzoek onder mantelzorgers en een analyse van cliëntprofielen in het kader van de decentralisatie AWBZ uitgevoerd. Daarbij wordt de behoefte aan respijtzorg meegenomen. 4. Volgens het rapport van het RIGO zullen er in 2015 als gevolg van bezuinigingen op de zorg ten minste 900 overbelaste mantelzorgende Amsterdammers bij komen, bovenop het bestaande aantal aan overbelaste mantelzorgende Amsterdammers. Welke maatregelen gaat het college nemen om dit te voorkomen en om ervoor te zorgen dat zij in ieder geval de nodige respijtzorg krijgen? Antwoord: Op 14 mei 2013 heeft het college van B&W besloten in te stemmen met de vervolgstappen die worden benoemd in de notitie Respijtzorg om een continuüm van respijtzorg in 2015 te realiseren, namelijk: |. uitbreiding van het aanbod van informele respijtzorg; IL verbetering ondersteuning informele zorg; II. vergroten bekendheid van respijtzorg onder professionals en mantelzorgers; IV. nadere verkenning van hiaten in het aanbod; V. faciliteren van innovatie en kennis delen; VL. intensivering monitoring en outcomesturing. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 1) http://www. clientenbelangamsterdam.nl/stevige-kritiek-van-pma-op-rigo-rapport-respijtzorg- 4990.html 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 688 Datum indiening 8 mei 2018 Datum akkoord college van b&w van 28 augustus 2018 Publicatiedatum 29 augustus 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Nanninga inzake digitale ronselpraktijken in Amsterdam. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op 2 mei 2018 berichtte AT5' over foto’s en video's die mogelijk afkomstig waren uit Syrië die via sociale media verspreid zouden worden met steunoproepen voor fihadisten in Syrië. Op de foto ín het artikel is een automatisch wapen te zien met een magazijn, een handgranaat en een briefje met een boodschap aan “de broeders in Amsterdam Oost” In het artikel wordt een aantal mensen aan woord gelaten die het bestaan en het verspreiden van dit soort foto's en video's bevestigen. AT5 vermeldt dat zij inzage heeft gehad in Telegram-groepsgesprekken waarin door vermeende Amsterdamse jongeren positief gereageerd wordt op de foto en waar de jihad in Syrië expliciet genoemd wordt. Op 8 mei 2018 verscheen er op GeenStijf een filmpje waarin een gewapende man op de brokstukken van een pand de boodschap “bedankt A'dam Oost” spuit met een verfbus. Ook dit filmpje zou verspreid zijn via sociale media onder jongeren in Amsterdam Oost. De fractie van Forum voor Democratie maakt zich ernstig zorgen om deze ontwikkelingen en om de radicaliserende invloed en effect die het verspreiden van dit materiaal op Amsterdamse jongeren kan hebben. Wij willen daarom opheldering over deze zaken om ze een halt toe te roepen en het risico op potentiële (verdere) radicalisering en vervreemding van Amsterdamse jongeren zo veel mogelijk te beperken. Gezien het vorenstaande heeft het lid Nanninga, namens de fractie van de fractie van Forum voor Democratie, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1 http://www.at5.nl/artikelen/181566/steunoproep-van-syri-strijders-gaat-rond-onder- jongeren-in-oost 2 https://www.geenstijl.nl/5141931/leuk-kinderliedje-wel/ 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R weing es Gemeenteblad Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018 1. Is het college bekend met de foto uit het artikel van AT5 en kan het college de authenticiteit van de foto vaststellen? Antwoord: Ja, het college is bekend met deze foto en met het filmpje op GeenStijl. De gemeente heeft geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de foto of het filmpje omdat dit niet haar bevoegdheid is. Het filmpje en de foto zijn doorgestuurd naar de politie. Onderzoek naar de herkomst van de foto heeft geen resultaat opgeleverd. 2. Klopt de informatie dat deze foto wijdverspreid is onder jongeren in Amsterdam, en dat deze foto positief is ontvangen op sociale media? Antwoord: Het college heeft via het stadsdeel Oost navraag gedaan bij verschillende personen in het netwerk waaronder jongeren en jongerenwerkers. Geen van hen had de foto zelf ontvangen of gezien — anders dan via de mediaberichtgeving. 3. Is het college bekend met het filmpje uit het artikel van GeenStijl? Hoe beoordeelt het college dit filmpje en hoe beoordeelt het college de authenticiteit van het filmpje? Antwoord: Het college acht dergelijke filmpjes onwenselijk. Voor de beoordeling van de authenticiteit zie vraag 1. 4. De fractie van Forum voor Democratie heeft signalen ontvangen dat er meer van dit soort filmpjes en foto's rondgaan. Herkent het college dit beeld’? Antwoord: {n algemene zin weet het college dat er op internet soortgelijke filmpjes en foto's rondgaan, en in de afgelopen maanden heeft de gemeente enkele anonieme mails ontvangen waarin is aangegeven dat er sprake is van gevallen van mogelijke radicalisering in Oost. Er ís op verschillende manieren getracht contact te krijgen met de anonieme mailer maar dat is niet gelukt. Ook is geprobeerd om de informatie — voor zover deze concreet was — geverifieerd te krijgen door andere bronnen. De gemeente heeft in dat kader ook navraag gedaan bij politie, jongerenwerkers en hun organisaties om te vragen of zij dergelijke signalen in de wijk herkennen. Dit bleek niet het geval. 5. Hoe beoordeelt het college deze praktijken? Is het college van mening dat er een risico uitgaat van de verspreiding van dit soort materiaal? Antwoord: Het college is zeer alert op signalen van radicalisering. Het is duidelijk dat de verspreiding van dit soort beelden risico's met zich meebrengt. Naast de mogelijke directe invloed van dergelijk materiaal op personen die kwetsbaar zijn voor radicalisering, kan ook juist de berichtgeving over dergelijke beelden een veel bredere negatieve invloed hebben op Oost. Sommige mensen uit het netwerk geven aan dat ze zich juist over de eenzijdige aandacht in de media zorgen maken 2 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R weing es Gemeenteblad Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018 6. Heeft het college in beeld wie deze materialen verspreid? Is er een verband tussen dergelijk materiaal en (verdere) radicalisering van degenen die dit ontvangen? Antwoord: Het college heeft niet in beeld wie deze beelden verspreiden. Bij het college zijn ook geen personen bekend die dit specifieke materiaal direct hebben ontvangen. Gelet op dezelfde schrijfstijl en inhoud van de berichten, is het vermoeden dat de berichtgeving vanuit één persoon afkomstig is waarvoor het veelschrijvers- protocol geldt. De berichtgeving wordt altijd gecheckt om te voorkomen dat wij signalen missen. 7. Iser verband tussen dit soort foto's en video’s en ronselpraktijken? Worden dit soort filmpjes ingezet door ronselaars? Wat is het beleid zodra dit bekend wordt, treedt het college op? Wat voor maatregelen worden er genomen? Is er binnen het Amsterdamse beleid een “aanpak ronselaars”? Antwoord: Het is algemeen bekend dat terroristische organisaties — bijvoorbeeld IS — gebruik maken van audiovisuele middelen om hun boodschap te verspreiden. Eén van de doelen daarbij is het werven van sympathisanten om hen mogelijk te kunnen inzetten voor hun activiteiten. Ronselaars zijn een categorie in de Integrale Persoonsgerichte Aanpak — Radicalisering. Recent zijn er twee personen aangehouden op verdenking van opruiing tot het plegen van terroristische misdrijven. De Amsterdammers (15 en 27 jaar) zouden afbeeldingen, geschriften en filmpjes via social media hebben verspreid waarin opgeroepen wordt tot een gewelddadig optreden tegen het gezag en terroristische daden worden verheerlijkt. 8. Is ereen verband tussen verspreiders en ontvangers van dit soort materiaal, en mensen die in het kader van het radicaliseringsprogramma als risicovol bekend staan? Antwoord: Bij personen die in de Integrale Persoonsgerichte Aanpak — Radicalisering zijn opgenomen wordt uiteraard gekeken naar het netwerk waarin deze persoon verkeert, en of de persoon radicale boodschappen ontvangt of verstuurt. De mogelijkheden om dit te kunnen onderzoeken, verschillen per persoon omdat sommige onderzoeksmethoden alleen kunnen worden ingezet bij strafrechtelijke onderzoeken. 9. Watis de gebruikelijke procedure bij informatie over of ontvangst van dit soort filmpjes? Antwoord: Personen die dergelijke filmpjes ontvangen, kunnen zich wenden tot het Meld- en Adviespunt Radicalisering van de gemeente Amsterdam of tot de politie. 3 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R weing es Gemeenteblad Datum 29 augustus 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 8 mei 2018 Voor een uitgebreide beschrijving van het proces van het Meld- en Adviespunt verwijzen wij u naar de Raadsbrief d.d. 3 oktober 2017 waarin de beantwoording van de raadsvragen is opgenomen die tijdens de commissie AZ van 14 september 2017 zijn gesteld. Toelichting door vragenstelster: {n het artikel van AT5 wordt door een persoon naar aanleiding van de foto in het artikel het volgende commentaar geleverd: Ik heb het ontvangen via een goede vriend die zich ernstige zorgen maakt om deze foto, want op straat vinden de jongeren het een geweldige foto, omdat vanuit Syrië Al Qaida-strijders de groeten doen aan de jongens van Oost. De groep bestaat uit jongeren die vooral uit Oost komen”. 10. Herkent het college het door deze persoon geschetste beeld? Klopt het dat er groepen jongeren zijn in Amsterdam Oost die dit soort berichten over het algemeen positief ontvangen, en dat er verbanden zijn tussen deze groep jongeren en uitreizigers naar Syrië? Zo ja, wat is het huidige beleid om de risico’s die dat met zich meebrengt tot een minimum te beperken? Antwoord: De gemeente, de politie en talloze andere partners in de stad zijn alert op signalen van radicalisering of ronselen. In dit specifieke geval heeft het college niemand kunnen achterhalen die de foto direct zelf heeft ontvangen. Er zijn wel personen uit Oost opgenomen in de integrale Persoons gerichte Aanpak- Radicalisering. Daarin is nadrukkelijk aandacht voor het netwerk waarin een persoon verkeert en worden zo mogelijk maatregelen genomen om de risico's zoveel mogelijk te beperken. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 26 januari 2022 Ingekomen onder nummer 40 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Marttin en Boomsma inzake het voorkeursbesluit en vitvoeringsbudget voor het verkeersveilig maken van de Sloterweg West Onderwerp Uitbreiding Monitoringsplan Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het voorkeursbesluit en vitvoeringsbudget voor het verkeersveiligma- ken van de Sloterweg West Constaterende dat, -_Het meten van de bovengenoemde sociale en economische impact onderdeel moet uit- maken van het monitoringsplan voordat er een gedegen voorkeursbesluit genomen kan worden Overwegende dat, -_Ingrijpende besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit moeten worden onderbouwd met gedegen data -__De variant in het voorkeursbesluit ook sociale en economische impact heeft op het winkel- centrum aan het Belgiëplein en Sportpark Sloten -_ Bewoners en ondernemers uit de omgeving al tijdenlang over o.a. deze kant van de effec- ten van het aanstaande voorkeursbesluit aan de bel trekken bij de gemeente Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Het monitoringsplan uit te breiden met nulmetingen op het gebied van de sociale en economische effecten op het winkelcentrum aan het Belgiëplein en Sportpark Sloten Gemeente Amsterdam Status Verworpen Pagina 2 van 2 Indieners A.A.M. Marttin D.T. Boomsma
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 150 Publicatiedatum 22 maart 2013 Ingekomen onder Vv Ingekomen op woensdag 13 maart 2013 Behandeld op woensdag 13 maart 2013 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden de heer Van Lammeren, de heer Schimmelpennink, de heer Evans-Knaup en mevrouw Alberts inzake de wegonttrekking van het fietspad voor de realisatie van de gebiedsontwikkeling conform Uitvoeringsbesluit Beethoven (olifantenpaadje voor fietsers). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari 2013 tot instemmen met de wegonttrekking van het fietspad voor de realisatie van de gebiedsontwikkeling conform Uitvoeringsbesluit Beethoven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 116); Constaterende dat: — een fietsroute voor de stad verloren gaat; — de fietsroute verlegd wordt naar een gelijkvloerse kruising; — er ruimte lijkt om fietsers de mogelijkheid te geven zich tussen het Stibbe- en AKZO-kantoor te verplaatsen; Overwegende dat: — deze mogelijkheid geen extra vertraging of geld kost; — deze het maatschappelijk draagvlak voor de bebouwing aanzienlijk vergroot, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — _in het maaiveldontwerp deze mogelijkheid op te nemen en zo goed mogelijk aan te laten sluiten op het tunneltje en te laten passen binnen de co-creatie; — _ hierbij de leden van de co-creatie te betrekken en hier in de verdere planvorming rekening mee te houden; — uit kostenbesparing het bestaande fietspad in de praktijk daar weg te halen waar dat mogelijk is volgens het “just in time*-principe; — _ hierover te berichten aan de raad. De leden van de gemeenteraad, J.F.W. van Lammeren L.M.H. Schimmelpennink LR. Evans-Knaup R. Alberts
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 364 Datum indiening 2 mei 2018 Datum akkoord 2 april 2019 Publicatiedatum 2 april 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Temmink inzake een duurzame Pride. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: In de vergunningaanvraag van Pride Amsterdam 2018! staat dat langs de vaarroute voor 28 locaties een barvergunning en voor 15 locaties een foodkraamvergunning worden aangevraagd (in totaal 43 locaties). Vorig jaar maakten deze locaties gebruik van o.a. dieselaggregaten. Dieselaggregaten veroorzaken niet alleen veel stank en lawaai (en daarmee extra overlast voor bewoners) maar zijn ook zeer vervuilend door hun hoge uitstoot van roet en fijnstof in de lucht. Gezien het vorenstaande heeft het lid Temmink, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Wil Pride Amsterdam ook dit jaar gebruikmaken van dieselaggregaten voor de stroomvoorziening van de 28 beoogde bars en 15 beoogde foodkramen, of een aantal daarvan, langs de botenparade? Antwoord: De meeste bars staan voor een horecagelegenheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vaste stroomaansluiting. Ook op andere locaties wordt door de organisatie geprobeerd een aansluiting op het vaste net te realiseren. Waar dat niet mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van een klein aggregaat op benzine of (bio)diesel. 2. Is het college het eens met de fractie van de SP dat dit beslist geen goede zaak is voor bewoners langs de vaarroute in verband met extra stank- en lawaaioverlast en extra uitstoot van schadelijke roetdeeltjes en fijnstof”? Antwoord: Het college vindt dat stank- en lawaaioverlast zoveel mogelijk moet worden voorkomen. In het nieuwe evenementenbeleid is daarom de Richtlijn Duurzaamheid Evenementen opgenomen. Hierin is de route vastgelegd op weg naar 2020, het moment waarop alle grote evenementen moeten voldoen aan de 1 https://bekendmakingen.amsterdam.nl/bekendmakingen/grootstedelijke/201 8/week-12/aanvraag- pride/ 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer dori 2019 Schriftelijke vragen, woensdag 2 mei 2018 criteria voor duurzame evenementen. In 2019 moet minimaal vijftig procent van de energie gebruikt voor het evenement duurzaam zijn. Vanaf 2020 is dat zelfs honderd procent en is het gebruik van dieselaggregaten niet meer toegestaan. 3. Is het college bereid om de organisatie van Pride Amsterdam 2018 te verzoeken alleen gebruik te maken van duurzame en schone stroom, dus geen dieselaggregaten, als voorwaarde voor het afgeven van de vergunning(en) voor 28 bars en 15 foodkramen langs de vaarroute van de botenparade? Antwoord: Nee, het in het nieuwe evenementenbeleid is opgenomen dat de voorwaarde om honderd procent duurzame en groene stroom te gebruiken, geldt vanaf 2020. 4. Is het college bereid om de organisatie van Pride te assisteren in het vinden van een duurzaam alternatief voor dieselaggregaten, zodat iedereen met een schoon geweten kan genieten van het feest? Antwoord: Bij het ontwikkelen van het nieuwe evenementenbeleid is uitgebreid onderzocht vanaf wanneer het reëel is specifieke voorwaarden te stellen op het gebied van duurzaamheid bij evenementen. Op dit moment zijn onvoldoende duurzame alternatieven in de markt beschikbaar om alle evenementen te kunnen faciliteren. Om deze reden is als ingangsdatum 2020 gekozen, zodat de branche zich hierop kan voorbereiden en investeringen in duurzaamheid kan doen. 5. In verband met het op tijd kunnen verlenen van vergunningen verzoekt de fractie van de SP om snelle beantwoording van deze schriftelijke vragen. Antwoord: De vergunning is 29 mei 2018 verleend. Voor de vergunning van 2019 zal de voorwaarde uit het beleid van gebruik van minimaal vijftig procent groene stroom een aandachtspunt zijn. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 2
Schriftelijke Vraag
2
val
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 284 Datum indiening 11 februari 2019 Datum akkoord college van b&w van 12 maart 2019 Publicatiedatum 13 maart 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest inzake contant betalen. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Steeds vaker betalen mensen met de pinpas of contactfoos. Maar er zijn nog veel mensen die met contant geld willen betalen. Dat wordt steeds moeilijker als gemeenten, apotheken, ziekenhuizen en winkels dit betaalmiddel niet accepteren. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van de Partij van de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college bekend met het artikel ‘Op steeds meer plekken kun je niet met contant geld betalen’ van Kassa! ? Antwoord: Ja, het college is bekend met dit artikel. 2. Zijn er in Amsterdam stadsdeelkantoren waar contant geld niet meer geaccepteerd wordt? Zo ja, welke stadsdeelkantoren en waarom? Antwoord: Nee, dit is niet het geval. Op alle stadsdeelkantoren wordt contant geld voor alle producten geaccepteerd. Toegankelijkheid staat daarbij voorop. Ook is de gemeente Amsterdam zich bewust dat giraal betalen een drempel op kan werpen voor groepen Amsterdammers. 3. Zijn er in Amsterdam ziekenhuizen waar contant geld niet meer geaccepteerd wordt? Zo ja, welke ziekenhuizen en waarom? Antwoord: Deze informatie is niet bekend bij het college. Het is aan de ziekenhuizen zelf om te bepalen of zij contante betalingen accepteren. ! https://kassa.bnnvara.nl/gemist/nieuws/op-steeds-meer-plekken-kun-je-niet-met-contant-geld- betalen 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Ae naart 2019 Schriftelijke vragen, maandag 11 februari 2019 4. Is het college het met de fractie van de Partij van de Ouderen eens dat contant geld een wettig betaalmiddel is en als zodanig ook geaccepteerd dient te worden bij gemeentelijke instanties, apotheken en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Ja, het college is het met de fractie van de Partij van de Ouderen eens dat contant geld een wettig betaalmiddel is. Het college vindt het belangrijk dat alle Amsterdammers kunnen betalen bij gemeentelijke instanties, apotheken en ziekenhuizen, dus ook de Amsterdammers voor wie giraal betalen een drempel vormt. Echter, de wet verplicht niemand om wettige betaalmiddelen te accepteren. De gemeente accepteert wel zelf contant geld (zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2) maar kan dit niet verplichten aan andere instanties. Daar gaat de gemeente niet direct over. 5. Er zijn diverse apotheken in Amsterdam waar contant geld niet meer geaccepteerd wordt. Is het college bereid om hen op te roepen om contant geld weer te gaan accepteren? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Het is niet aan het college om hierin te treden en hen op te roepen om weer contant geld te accepteren. Apotheken zijn vrij om zelf te bepalen of zij contante betalingen willen accepteren. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 823 Datum akkoord college van b&w van 1 september 2015 Publicatiedatum 2 september 2015 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer RJ. Groen van 9 juli 2015 inzake MidWest. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller. Op 8 juli 2015 berichtte ‘De Westkrant': “De gemeente Amsterdam wil het gebouw van ‘creatieve verzamelplek’ MidWest in De Baarsjes niet verkopen aan de gelijknamige stichting op basis van eerder gemaakte afspraken. Het plan was dat de stichting het gebouw in erfpacht zou krijgen, jaarlijks de canon betalen en pas na tien jaar, of bij tussentijdse verkoop, de koopprijs zou betalen. De gemeente wil nu meteen afrekenen met de stichting.” < http://www.dewestkrant.nl/index.php/einde-dreigt-voor-midwest/ > GroenLinks is van mening dat dit soort initiatieven een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale cohesie in de stad, de levendigheid en de ontwikkeling van het gebied. Daarnaast is de discussie in de raad over de nieuwe spelregels voor het vastgoed nog niet afgerond; GroenLinks is daarom verbaasd dat voor het initiatief MidWest nu al het einde dreigt. Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 9 juli 2015, namens de fractie van GroenLinks, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Is het college op de hoogte van dit artikel? Antwoord: Ja, het college is op de hoogte van dit artikel. 2. Geeft het artikel een getrouwe beschrijving van de stand van zaken? Antwoord: Nee, het college is het op een aantal onderdelen niet eens met het artikel. De belangrijkste is de redenering dat er een definitieve afspraak zou zijn gemaakt over een uitgifte in erfpacht met een uitgestelde betaling. Het college heeft deze variant samen met twee andere varianten beoordeeld en besloten tot kostendekkende verhuur of een reguliere uitgifte in erfpacht. 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neeing da Gemeenteblad Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015 3. Op welk moment heeft het college een nieuw besluit genomen ten aanzien van MidWest? Antwoord: Het college heeft op 30 juni 2015 een besluit genomen ten aanzien van het pand Cabralstraat 1 en MidWest. 4. Wat is de inhoud van dat besluit? Antwoord: Het besluit houdt het volgende in: a. Het afwijzen van een uitgifte in erfpacht (verkoop) aan MidWest op basis van het ‘ondernemingsmodel wijkonderneming MidWest’, een uitwerking van het pilotprogramma Vertrouwen in de stad’. b. Verhuur aan MidWest tegen de kostprijsdekkende huur van € 50/nt of een marktconforme verkoop (uitgifte in erfpacht) getaxeerd op € 1.200.000 aan MidWest, conform de Stedelijke Vastgoedstrategie. ce. Indien MidWest het aanbod onder punt 2 niet accepteert, in te stemmen met het in gang zetten van de zogenoemde ‘leurprocedure vastgoed’ om te verkennen of het pand Cabralstraat 1 nog een beleidsdoel kan dienen voor minimaal de kostprijsdekkende huur en dus in eigendom blijft van de gemeente Amsterdam of transparant, openbaar en marktconform verkocht kan worden. Conform de Stedelijke Vastgoedstrategie. Midwest is op 2 juli 2015 per brief geïnformeerd over het besluit. In deze brief is aan Midwest aangegeven dat zij tot 15 september 2015 de tijd heeft om aan te geven of zij akkoord gaan met het voorstel om te huren tegen een kostprijsdekkende huur van € 50/m2 of een marktconforme koop voor de getaxeerde waarde van € 1.200.000 k.k. 5. Welke eerdere afspraken waren er door het stadsbestuur gemaakt met MidWest? Antwoord: Stichting Amsterdam MidWest heeft op 2 oktober 2012 een subsidie van € 30.500 ontvangen van de voormalige dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor de ‘voorbereidingskosten voor Trust Cabral’ als pilotproject in het kader van de proeftuin Vertrouwen in de stad’. DMO heeft het pand Cabralstraat 1 vanaf maart 2013 in bruikleen gegeven aan MidWest. In de bruikleenovereenkomst is aangegeven dat de ingebruikgever (DMO) in onderhandeling treedt met de ingebruiknemer (MidWest) over de verkoop van het pand aan gebruiker, op basis van nog nader overeen te komen verkoopvoorwaarden. Mochten de onderhandelingen langer duren dan 31 december 2013 dan kan het gebruik worden verlengd. Dit is gebeurd tot 1 januari 2015, nogmaals tot 1 april 2015 en recentelijk tot 1 oktober 2015. In 2013 is het pand aangewezen als gemeentelijk monument en is door het voormalige Bureau Monumentenzorg € 27.137 subsidie beschikbaar gesteld voor groot onderhoud. Stadsdeel West heeft op 11 juni 2013 € 350.000 gereserveerd voor groot onderhoud aan het pand onder de voorwaarde dat er een uitgifte (verkoop) aan MidWest plaatsvindt. 2 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neeing da Gemeenteblad Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015 Stadsdeel West heeft op 24 juni 2013 een omgevingsvergunning verleend aan MidWest waarmee de bestemming kantoren en bedrijven op de 1° en 2° verdieping van Cabralstraat 1 mogelijk is gemaakt. De begane grond blijft haar maatschappelijke functie houden. Op 5 juli 2013 is wederom een subsidie verstrekt aan MidWest van € 50.000 door het stadsdeel als bijdrage aan de kwartiermakersuren voor het ‘door ontwikkelen van Coop MidWest’, Stadsdeel West heeft op 4 maart 2014 besloten opdracht te geven om de uitgifte aan wijkonderneming MidWest voor te bereiden. Tevens heeft zij € 47.000 beschikbaar gesteld voor bijkomende kosten van notaris en overdrachtsbelasting. Het college heeft op 24 maart 2014 ingestemd met de overdracht van het pand Cabralstraat 1 van DMO naar stadsdeel West. Het pand mag volgens een afwijkende procedure van de marktprijs tegen een boekwaarde van € 1 worden overgedragen (intern gemeentelijk). Bij de voorlopige waardebepaling van het pand mag van een trust/buurtonderneming worden uitgegaan als basis voor de verdere finale uitwerking van de uitgifte in erfpacht aan MidWest door het stadsdeel. Na dit collegebesluit zijn de ambtelijke gesprekken met MidWest gestart over het opstellen van een convenant met daarin afspraken over de jaarlijks te behalen maatschappelijke impact en een erfpachtuitgifte. In een bestuurlijk overleg tussen wethouder Litjens en portefeuillenouder Van Berkel van stadsdeel West op 29 januari 2015 is afgesproken dat er een nieuwe markttaxatie komt, een uitgebreid juridisch advies over staatssteun en dat voor de zomer drie varianten worden ontwikkeld. Een variant die uitgaat van minimaal een kostprijsdekkende huur, een uitgifte in erfpacht en het ‘ondernemingsmodel wijkonderneming MidWest’. MidWest is op 2 februari 2015 door portefeuillehouder Van Berkel hiervan op de hoogte gebracht. 6. Wat is de aanleiding geweest om deze afspraken te herzien? Antwoord: De afspraken zijn niet herzien; het college heeft, zoals gesteld in het antwoord op vraag 4, besloten het pand te koop dan wel te huur aan te bieden aan Midwest. Het college vindt dat het ondernemingsmodel ongewenst is, vanwege oneerlijke concurrentie en verborgen subsidiëring. De drie varianten zijn beoordeeld op basis van de wet Markt en Overheid en de Stedelijke Vastgoedstrategie. Conclusie is dat er bij het ondernemingsmodel Midwest een selectief voordeel wordt gegeven aan een willekeurige partij. Volgens de wet Markt en overheid is de gemeente Amsterdam verplicht minimaal kostprijsdekkend te verhuren of marktconform te verkopen. Bij een uitstel van betaling wordt een selectief voordeel aan één ondernemer verschaft. Ook is er risico op staatssteun omdat aan alle voorwaarden van staatssteun wordt voldaan zolang het pand deels commercieel geëxploiteerd wordt, en dat is het geval in het ondernemingsmodel van MidWest. 3 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015 In de Stedelijke Vastgoedstrategie uit januari 2014 heeft het college een duidelijke stellingname betrokken over scheiding van subsidiestromen tussen de exploitatiekosten voor het vastgoed en maatschappelijke activiteiten. Het is niet de bedoeling dat uit de vastgoedexploitatie verborgen subsidiering plaatsvindt voor maatschappelijke activiteiten. Dit is recentelijk in het besluit over de ‘Spelregels Vastgoed’ door het college bevestigd. Het ondernemingsmodel van MidWest voldoet niet aan het streven om verborgen subsidiëring te voorkomen. 7. De nota ‘Spelregels Vastgoed’ is nog niet vastgesteld door de raad; worden de daarin beschreven ‘spelregels’ nu al wel toegepast? Antwoord: Nee, toegepast wordt de Stedelijke Vastgoedstrategie uit januari 2014 die uitgaat van scheiding van subsidiestromen tussen de exploitatiekosten voor het vastgoed en maatschappelijke activiteiten. Het is niet de bedoeling dat uit de vastgoedexploitatie verborgen subsidiering plaats vindt voor maatschappelijke activiteiten. Vastgoed wordt minimaal kostendekkend verhuurd. Het ondernemingsmodel van MidWest voldoet niet aan het streven om verborgen subsidiering te voorkomen. Vanuit de exploitatiekosten van het vastgoed worden juist maatschappelijke activiteiten gesubsidieerd en is dus in strijd met de Stedelijke Vastgoedstrategie. 8. Hoe is de bestuurscommissie bij dit besluit betrokken? Antwoord: De bestuurscommissie is vanaf het begin bij alle gesprekken en besluiten betrokken geweest. Zij nam daarin een ander standpunt in dan de wethouder Vastgoed en het college, namelijk wel akkoord te gaan met het ondernemingsmodel van MidWest. Dit standpunt is ook kenbaar gemaakt aan het college en bij de besluitvorming afgewogen. 9. Wat is de koopprijs die aan de Coop MidWest is aangeboden? Wat is de huidige WOZ-waarde van het pand? Hoe is het pand getaxeerd? Antwoord: De taxatiewaarde van het pand Cabralstraat 1 is op basis van het bestemmingsplan door een externe makelaar getaxeerd op € 1.200.000,- in april 2015. Dit is ook de prijs die aan MidWest is aangeboden. De WOZ-waarde is door de Belastingdienst in 2012 bepaald op € 697.500 en sindsdien bevroren, gezien de plannen voor renovatie van het pand. Dit betekent dat de WOZ-waarde nog uitgaat van een onderwijsfunctie. 10. Is het college het met de fractie van GroenLinks eens dat voor MidWest alsnog gezocht moet worden naar een maatwerk oplossing? Antwoord: Het college vindt dat een maatwerkoplossing is geboden door een marktconforme koopaanbieding te doen en een huuraanbieding te doen tegen de kostprijsdekkende huur van € 50,- per mf. 4 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neng da Gemeenteblad ummer = su nn Datum 2 september 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 9 juli 2015 11. Zo ja; hoe wil het college dat aanpakken? Antwoord: Het college vindt dat een maatwerkoplossing is geboden door een marktconforme koopaanbieding te doen en een huuraanbieding te doen tegen de kostprijsdekkende huur van € 50,- per m2. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 5
Schriftelijke Vraag
5
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1255 Te behandelen op 16 en 17 december 2020 Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 18 december 2020 Onderwerp Motie van de leden De Jong, Roosma, Hammelburg, Flentge en Mbarki inzake de Begroting 2021 (Tegengaan van onnodig hoge inkomenseisen bij vrije sector huurwoningen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2021. Overwegende dat: — verhuurders in de vrije sector geregeld hoge inkomenseisen stellen van bruto 4 tot wel 5 keer de kale maandhuur, wat een onnodige drempel opwerpt voor huurders die wel de huur kunnen en willen betalen maar niet voldoen aan de inkomenseis; — _ zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders dit soort onnodige inkomenseisen stellen. Constaterende dat: — hier geen wet- of regelgeving over bestaat en geen (al dan niet vrijwillige) afspraken over zijn gemaakt met verhuurders. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. In gesprekken met woningcorporaties en (vertegenwoordiging van) particuliere verhuurders het probleem van onnodig hoge inkomenseisen onder de aandacht te brengen en zo mogelijk afspraken te maken dat zij inkomenseisen hanteren van maximaal bruto drie keer de kale maandhuur; 2. Te bezien of de maximale inkomenseis een criterium kan worden voor de verhuurvergunning. De leden van de gemeenteraad D.S. de Jong F. Roosma A.R. Hammelburg E.A. Flentge S. Mbarki 1
Motie
1
discard
X Gemeente Amsterdam AZ % Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en x Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Tijd 13.30 tot 17.00 uur en zo nodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie De Boekmanzaal, Stadhuis Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststelling agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZ d.d. 12 november 2015 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieAZ @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, openstaande toezeggingen, schriftelijke vragen Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijke gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten Burgemeester 10 Rondvraag Openbare Orde en Veiligheid 11 Herijking Project 1012 Nr. BD2015-016793 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen 12 Haalbaarheidsonderzoek Eigen Raam Nr. BD2015-015906 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 16 december 2015) 13 Beantwoording raadsadres BCD overlast postcodegebied 1012 Nr. BD2015- 015653 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Nuijens (GL) e Was Tkn 4 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015 14 Antwoorden Schriftelijke vragen Paternotte inzake radicalisering. Nr. BD2015- 015654 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het lid Paternotte (D66) e _ Uitgesteld in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015 15 Feitenrelaas ontruiming Maagdenhuis Nr. BD2015-015011 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Groot Wassink (GL) 2 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 16 jaarverloop OOV budgetten 2009-2019 Nr. BD2015-017204 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van de commissieleden Paternotte (D66) en Shahsavari (CDA) e Was Tkn8 in de raadscommissie AZ, d.d. 12 november 2015 17 autokraken garage Bos en Lommer Nr. BD2015-015652 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Yesilgöz (VVD) e Was Tkn 3 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015 18 Herzien gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland Nr. BD2015-011961 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 16 december 2015) Algemene Zaken 19 Initiatiefvoorstel van het raadslid Vroege: Las Vegas aan de Amstel Nr. BD2015- 016863 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Voorgesteld wordt dit gevoegd te behandelen met agendapunt 20 20 Bestuurlijke reactie initiatief raadslid Vroege (D66) Las Vegas aan de Amstel Nr. BD2015-015344. e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Voorgesteld wordt dit gevoegd te behandelen met agendapunt 19 21 Bestuurlijke reactie op motie AH d.d. 1 en 2 juli 2015 van Raadslid Bakker inzake het EU Voorzitterschap 2016 en de voorjaarsnota 2015 Nr. BD2015-016702 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Kwint (SP) e Was Tkn 1 in de raadscommissie AZ, d.d. 15 oktober 2015 e _Deleden van de raadscommissie WE zijn hierbij uitgenodigd 3 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 22 Terugkoppeling bestuurlijke conferentie metropoolregio Amsterdam 18 september j.l. Nr. BD2015-016108 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen Juridische Zaken 23 Huurprijsverhogingen kleine ondernemers Noord Zuidlijn Nr. BD2015-016789 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e _Deleden van de raadscommissie ID en WE zijn hierbij uitgenodigd Raadsaangelegenheden 24 Vaststellen Verordening tot wijzigen van de Verordening op de Raadscommissies 2009 in verband met de harmonisatie en versnelling van de procedure tot het vaststellen van lokale bestemmingsplannen Nr. BD2015-016865 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 16 december 2015) e __Deleden van de raadscommissie RO zijn hierbij uitgenodigd 25 Instemmen met structurele bezuinigingen begroting Raadsgriffie 2016 Nr. BD2015-01 7094 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 16 december 2015) 26 Vaststellen van het voorschot op de fractieondersteuning 2016 en vaststellen van een verordening tot wijziging van de Verordening op de fractieondersteuning 2009 Nr. BD2015-017072 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 16 december 2015 4 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 TOEGEVOEGD AGENDAPUNT Openbare Orde en Veiligheid 27 Beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Yesilgöz inzake drugsdealers in de binnenstad. Nr. BD2015-017896 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het lid Yesilgöz (VVD) BESLOTEN DEEL 5 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Gewijzigde Agenda, donderdag 3 december 2015 6
Agenda
6
discard
VN2023-022938 N% Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en OZA Wer Farticipate % Amsterdam Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Armoedebestrijding en Schuldhulpverlening Sociale Zaken (14,) Agendapunt 8 Datum besluit 11 juli 2023 Onderwerp Kennis te nemen van de start van het Gezin en Geld onderzoek (pilot Gewoon Geld Geven) zoals opgenomen in het coalitieakkoord. Kennis te nemen van de start van het Gezin en Geld onderzoek (pilot Gewoon Geld Geven) zoals opgenomen in het coalitieakkoord. In het Amsterdams Coalitieakkoord 2022-2026 is opgenomen dat we als Amsterdam participeren in de pilot ‘gewoon geld geven! van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), waarin mensen tijdelijk een aanvulling krijgen op hun uitkering om zo meer grip op hun leven te krijgen. Het college heeft op 11 juli jl. de start van het onderzoek bekrachtigd. In bijgaande raadsbrief informeert het college v nader over het onderzoeksproject en de wijze waarop de gemeente het onderzoek faciliteert. De brief is u eerder, voor het zomerreces in de Dagmail van 23 juli jl, toegestuurd. Het onderzoek Met het instemmen met deelname aan het onderzoeksproject Gezin en Geld geeft het college vitvoering aan het voornemen in het coalitieakkoord en het startsein voor de officiële voorbereidingen voor het onderzoek (begin 2024). Deze zal worden voorafgegaan door een pilot van 3 maanden onder 10-15 personen om de onderzoeksopzet uit te testen (Q4 2023). In het onderzoeksproject worden de deelnemende bijstandsgerechtigden met minimaal één thuiswonend kind onder de 18 jaar gedurende twee jaar onvoorwaardelijk ondersteund met € 150 netto per maand (€ 1.800 per jaar). Het geld wordt beschikbaar gesteld door externe, maatschappelijk betrokken fondsen. Na twee jaar onderzoek wordt de bijdrage in zes maanden afgebouwd om een abrupte armoedeval bij de deelnemers te voorkomen. De HvA doet wetenschappelijk onderzoek naar het effect van deze extra financiële bijdrage op het welzijn, de gezondheid, de ontwikkeling, het gebruik van zorg en ondersteuning door de gezinnen en het effect op participatie. Het onderzoek zal plaatsvinden in de masterplangebieden Zuidoost, Nieuw-West en Noord. Alle potentiële deelnemers in de masterplangebieden kunnen zich aanmelden. Op basis van loting worden de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep (beiden 300 deelnemers) ingedeeld. Het betrekken van een (grote) vergelijkingsgroep is een voorwaarde voor betrouwbaar onderzoek en om te komen tot gevalideerde onderzoeksresultaten. Om de gezinnen binnen en tussen gemeenten goed te kunnen vergelijken is een zelfde inkomstensituatie noodzakelijk. Ook is het essentieel dat de deelnemers vrijelijk over het geld kunnen beschikken. Het onderzoek zal in de eerste helft van 2024 starten en wordt eind 2023 voorafgegaan door een pilot om de onderzoeksopzet te testen. Amsterdam is de derde gemeente die meedoet aan dit onderzoek. De deelname van Amsterdam betekent een verdubbeling van het aantal deelnemers in de onderzoeksgroep, de andere gemeenten Zaanstad en Tilburg hebben beiden 150 deelnemers. Resultaten uit dit onderzoek worden ook gebruikt voor een maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) die wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bureau. Faciliteren van het onderzoek Om het onderzoek in Amsterdam mogelijk te maken, heeft het college samen met de andere twee deelnemende gemeenten een aantal (wettelijke) barriêres moeten doorbreken. De deelnemende Gegenereerd: vl.3 1 VN2023-022938 2 Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en O ZA Werk, Participatie 9 Amsterdam - ee > en Inkomen % Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023 Ter bespreking en ter kennisneming gezinnen mogen geen financieel nadeel ondervinden van hun deelname aan het onderzoek. Daarom is het niet wenselijk dat de gemeente de maandelijkse bijdrage verrekent met de bijstandsuitkering. Hiermee zou immers het effect van de extra financiële bijdrage wegvallen en daarmee het doel van het onderzoek ondermijnen. Daarom heeft het college recent de giftendrempel verhoogd naar € 1.800 per jaar. Dat betekent dat Amsterdammers met een bijstandsuitkering giften pas hoeven te melden als het om meer dan € 1.800 per jaar gaat. De gift van € 150 (€ 1.800 per jaar) is extern (via Kansfonds) gefinancierd. Ook is, net als in Zaanstad en Tilburg, geregeld dat de gift geen gevolgen heeft voor het recht op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Dit is afgestemd met Gemeentebelastingen Amsterdam en het waterschap. Om problemen met de belastingdienst te voorkomen, is het belangrijk dat de deelnemende gezinnen melding van de gift maken bij de belastingdienst. Op deze manier blijft het een belastingvrije gift. De deelnemende gezinnen zullen in de onderzoeksperiode door de gemeente worden ondersteund bij het invullen van de belastingaangifte. Alle deelnemers, ook de mensen in de vergelijkingsgroep, ontvangen een vergoeding voor het invullen van de onderzoeksvragenlijsten. Omdat niet kan worden uitgesloten dat zich in individvele gevallen een negatief financieel effect voordoet, geldt een inspanningsverplichting voor de gemeente en Kansfonds om dit negatieve effect weg te nemen. Hiervoor wordt € 20.000 euro gereserveerd. Verder draagt het college vanwege de uitbreiding van de onderzoeksgroep van 150 naar 300 deelnemers € 200.000 bij aan de onderzoekskosten, gedekt uit de armoedebegroting. Ook stelt de gemeente een projectleider beschikbaar. Samenwerkingsovereenkomst betrokken partijen Het college heet de verantwoordelijk wethouder Armoedebestrijding gemandateerd om de samenwerkingsovereenkomst met Kansfonds en de Hogeschool van Amsterdam voor de projectperiode te sluiten en te ondertekenen. Het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst is noodzakelijk om deelname aan het onderzoek ‘Gezin en Geld’ mogelijk te maken. Met ondertekening van de overeenkomst liggen de samenwerkingsafspraken tussen Kansfonds, de HvA en de gemeente Amsterdam vast. Wettelijke grondslag Artikel 160 lid 1 Gemeentewet onderdeel a: * Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. Art 169 Gemeentewet e Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2). e Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Bestuurlijke achtergrond Amsterdam wil een solidaire stad zijn met gelijke kansen voor iedereen. Het borgen van de bestaanszekerheid van kwetsbare Amsterdammers is een bestuurlijke prioriteit van dit college. De Nationale Ombudsman stelde eind 2022 dat minima flink in de knel zitten en door de ondergrens zakken. Het sociaal minimum is ontoereikend, mensen kunnen geen buffers opbouwen en regels in het sociaal domein zijn veel te ingewikkeld. De commissie Sociaal Minimum komt in haar recente tussenrapport tot dezelfde conclusie en adviseert het kabinet om het besteedbaar inkomen van alle huishoudens op het sociaal minimum te verhogen. Deze rapporten zien we als een onderbouwing Gegenereerd: vl.3 2 VN2023-022938 % Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en ZA Werk, Participatie _%$ Amsterdam Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd Onderwijs en Armoed en Inkomen % aatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van o1 november 2023 Ter bespreking en ter kennisneming van de ingezette koers. Daarom doet Amsterdam mee aan het onderzoek Gezin en Geld (pilot Gewoon geld geven). Reden bespreking O.v.v. het lid Yemane (GL). De fractie van Groenlinks wil deze stukken graag in de commissie bespreken omdat zij het belangrijk vinden om met de Wethouder in gesprek te gaan over het onderzoek over de pilot “gewoon geld geven”. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam AD2023-078921 BRIEF start onderzoek Gezin en Geld (pilot Gewoon Geld Geven). pdf (pdf) AD2023-078922 | Commissie OZA (2) Voordracht (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) WPI, Nadia el Kebir, 06-48178285, [email protected] WPI, Jan Feenstra, 06-30364058, [email protected] Gegenereerd: vl.3 3
Voordracht
3
val
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 44 Datum akkoord 20 januari 2017 Publicatiedatum 24 januari 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Lammeren van 25 november 2016 inzake de dreigende festivalisering van het Amsterdamse Bos. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Het karakter van het Amsterdamse Bos, onderdeel van Natuur Netwerk Nederland, staat ernstig onder druk door de toename van evenementen. Ook omwonenden ervaren overlast, verstoring van rust en druk op de omgeving. De fractie van de Partij voor de Dieren ontvangt signalen dat er in het Amsterdamse Bos nieuwe evenementenlocaties worden aangewezen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het waar dat er sprake is van een verdere toename van het aantal (vergunningplichtige) evenementen met versterkte muziek zoals, maar niet uitsluitend, sportevenementen (WK roeien) en dancefestivals (A Day at the Park) in het Amsterdamse Bos en dat er nieuwe evenementenlocaties worden aangewezen? Zo ja, wat is de rol van de gemeente Amsterdam hierin? Antwoord: a. Neen, er is geen sprake van toename. Het aantal grote evenementen met mogelijke geluidsoverlast wordt sinds 2014 beperkt tot 4 met een totaal van 7 festivaldagen. Deze maximering is in samenspraak met de gemeente Amstelveen vastgelegd in het nieuwe evenementenbeleid zoals dat in 2015 door de gemeente Amstelveen is vastgesteld. b. Erzijn evenmin nieuwe evenementenlocaties aangewezen. De reeds eerder bestaande situatie is in het nieuwe evenementenbeleid overgenomen, waarbij echter thans expliciet wordt aangegeven welk type evenement voor welke locatie passend wordt geacht. Deze locatieprofielen hebben er toe geleid dat de 4 grote evenementen met mogelijke geluidoverlast voortaan alleen op het evenemententerrein ‘Land van Bosse’ zijn toegestaan. Het Land van Bosse is speciaal voor dit type evenementen ontwikkeld en ingericht. Het ligt excentrisch, op ruime afstand van de bebouwde kom in het zuidelijk gedeelte van het Amsterdamse Bos, waar sprake is van een relatief geringe bezoekersdruk. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng 1 Gemeenteblad Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016 Met de toepassing van de locatieprofielen, die onderdeel vormen van het nieuwe evenementenbeleid van Amstelveen, wordt aan evenementen de ruimte geboden die daar qua soort van het evenement het beste bij past en overlast voor de overige bezoekers en de omwonenden zo veel als mogelijk voorkomt. Bronnen: a. Evenementenbeleid Amstelveen, 16 december 2015; b. Overzicht Evenemententerreinen Amsterdamse Bos (bijlage 1), www.amsterdamsebos.nl/evenementenbureau. 2. Op welke manier worden omwonenden betrokken bij het aanwijzen van mogelijke nieuwe evenementenlocaties? Antwoord: Eris geen voornemen om in het Amsterdamse Bos nieuwe evenementenlocaties aan de bestaande toe te voegen. Wat betreft de actualisering in 2015 van het evenementenbeleid en de vastlegging van de locatieprofielen merken wij nog het volgende op: Naast individuele contacten over dit onderwerp, zijn door de Amsterdamse Bosorganisatie de afgelopen jaren diverse bijeenkomsten met omwonenden georganiseerd, waarvoor omwonenden uit zowel Amsterdam als Amstelveen werden uitgenodigd die zich eerder met informatievragen of via een klacht hadden gemeld. Deze contacten hebben bijgedragen aan de opstelling van de locatieprofielen. Een voorbeeld is eerdere discussies met omwonenden over grote bedrijfsfeesten met livemuziek op het Arenaterrein. Gezien de door omwonenden aangegeven geluidsoverlast wordt dit soort feesten niet meer op die plek toegestaan, hetgeen thans in de nieuwe locatieprofielen is verankerd. Voorts heeft door de gemeente Amstelveen voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe evenementenbeleid een brede evaluatie met de verschillende belanghebbenden plaatsgevonden. Het evenementenbeleid valt immers onder de formele publieke verantwoordelijkheid van de gemeente Amstelveen. Bron: Evaluatie Evenementenbeleid Amstelveen, 30 juni 2015. 3. Waarliggen de mogelijke nieuwe evenementenlocaties en welke voorwaarden (frequentie, geluid en aantal bezoekers) zullen er gaan gelden voor de al bestaande en eventuele nieuwe evenementenlocaties? Antwoord: Er komen geen nieuwe evenementenlocaties. De eerder bestaande situatie is vastgelegd in het nieuwe evenementenbeleid van Amstelveen en wordt binnenkort ook opgenomen in een geactualiseerd bestemmingsplan van Amstelveen. Daarmee is de eerder bestaande situatie geformaliseerd en genormeerd. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng 1 Gemeenteblad Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016 In bijlage 1 bij deze reactie treft u een kaart met aanduiding van de verschillende locaties in het Amsterdamse Bos. Waar van toepassing gelden specifieke bepalingen met betrekking tot frequentie, maximale geluidsnorm en maximum aantal bezoekers per dag. Hieronder treft u het overzicht met een nummerverwijzing naar de locaties op de kaart: Land van Bosse | Maximale geluidsontheffing maatgevende geluidgevoelige bebouwing Soundcheck Maximaal 2 uur per dag en uur Radarterrein________————— Maximale geluidsontheffing Bosse maatgevende geluidgevoelige bebouwing Evenementen tot 5.000 bezoekers per dag 5 dagen Ee van Bosse e Beperkte geluidsbelasting van 65 dB (A) — 75 dB (C) e Onderscheidend en vernieuwend | Arenaterrein_ personen per dag Maximale geluidsnorm 50 dB(A) en er achtergrondniveau is toegestaan 3 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng 1 Gemeenteblad R Datum 24 januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016 _Speelweiden geluidsontheffing geluidsontheffing Openluchttheater || theatervoorstellingen en evenementen die passen binnen de bestemming “Cultuur en Ontspanning-Theater Bosbaan geluidgevoelige bebouwing Bronnen: a. Overzicht Evenemententerreinen Amsterdamse Bos (bijlage 1); b. Evenementenbeleid Amstelveen, 16 december 2015. 4. Deelt het college de mening dat toename van het aantal (vergunningplichtige) evenementen met versterkte muziek in het Amsterdamse Bos onwenselijk is? Antwoord: Ja, dit is ook de reden geweest om samen met de gemeente Amstelveen de eerder genoemde beperking tot 4 grote festivals met mogelijke geluidsoverlast per jaar vast te leggen. 5. Is het college, namens de gemeente Amsterdam als eigenaar van het Amsterdamse Bos, in gesprek gegaan met de gemeente Amstelveen over het integraal optellen van bronnen en zorgen dat belasting van evenementen integraal wordt afgewogen, conform de toezegging in de raad van 14 juli 2016? Zo ja, wat is hier uitgekomen? 4 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer % januari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 25 november 2016 Antwoord: Met de gemeente Amstelveen vindt regelmatig bestuurlijk en ambtelijk overleg plaats, waarbij ook dit onderwerp aan de orde komt. Bij de programmering van de evenementen en festivals in het Amsterdamse Bos wordt rekening gehouden met eventuele overige overlast gevende activiteiten in de omgeving. Dit betekent dat er geen toestemming wordt verleend voor gelijktijdige grootschalige evenementen, die de draagkracht van het Bos voor wat betreft de bezoekersdruk en overige recreatiemogelijkheden te boven gaan. Het behoud van een goede balans tussen de groene, sportieve en recreatieve functies van het Amsterdamse Bos zijn het uitgangspunt. Daarnaast is het in het evenementenbeleid van Amstelveen vastgelegde besluit om de grote, grote muziekfestivals voortaan te concentreren op het Land van Bosse mede gericht op het voorkomen van cumulatie met andere mogelijk overlast gevende activiteiten en geluidsbronnen in en rond het Amsterdamse Bos, zoals die zich voorheen met name voordeed in de Amsterdamse en Amstelveense woongebieden aan de grens van het noordoostelijk gedeelte van het Amsterdamse Bos. Ook het niet meer toestaan van evenementen met een hoge geluidsdruk op het Arenaterrein van het Amsterdamse Bos dient dat doel. Verder geldt ter voorkoming van overlast in het Amsterdamse Bos thans een standaard eindtijd voor de geluidsontheffingen, namelijk tot uiterlijk 23.00 uur. Bronnen: a. Locatieprofielen Amsterdamse Bos; b. Evenementenbeleid Amstelveen. 6. Waarom is de aangenomen motie nr. 189 van 4 april 2012 van vragensteller (zie bijlage 2) voor een maximum van vier grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar nooit uitgevoerd”? Antwoord: Dit is niet juist. Zie voorgaande beantwoording. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 5
Schriftelijke Vraag
5
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 892 Datum akkoord college van b&w van 5 juli 2016 Publicatiedatum 11 juli 2016 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ernsting van 25 april 2016 inzake delobby van de VNG tegen de Wet Open Overheid. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Op 19 april 2016 nam de Tweede Kamer de initiatiefwet Wet Open Overheid aan van Linda Voortman (GroenLinks) en Steven van Weyenberg (D66). Deze wet is er op gericht om documenten op te nemen in een openbaar toegankelijk register, en daarmee de Wet Openbaar Bestuur min of meer overbodig te maken. In de Vrij Nederland (https://www.vn.nl/hoe-de-machtigste-lobby-deze-week-een-smadelijke- nederlaag-leed/) las vragensteller dat onder andere de VNG namens Nederlandse gemeenten een flinke lobby voert tegen de Wet Open Overheid. Dat verbaast GroenLinks zeer. Gezien het vorenstaande heeft het lid Ernsting, namens de fractie van GroenLinks, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college bekend met het genoemde artikel? Antwoord: Ja. 2. Klopt het dat de VNG namens de Nederlandse gemeentes een lobby voert tegen de wet? Antwoord: Ja. 3. Klopt het dat die lobby nu gericht gaat worden op de Eerste Kamer? Antwoord: Ja. 4. Waarom voert de VNG die lobby? Antwoord: Op de website geeft de VNG aan dat zij van oordeel is dat de Wet open overheid (verder: Woo) in de huidige vorm volstrekt onuitvoerbaar is, niet alleen voor gemeenten maar ook voor andere overheden. Daarbij voert de VNG meer inhoudelijk aan dat de eisen aan actieve openbaarmaking en de beperkingen van 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam Neeing oz Gemeenteblad R Datum 11 juli 2016 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016 de uitzonderingsgronden maken dat het democratisch besluitvormingsproces binnen gemeenten ernstig wordt belemmerd en vertrouwelijk overleg over lastige kwesties nauwelijks meer mogelijk is. Voornaamste is wat de VNG betreft echter dat de registerplicht op de voorgestelde manier onuitvoerbaar is en zorgt voor extra bureaucratie. Bovendien brengt de invoering van de wet volgens de VNG ook zeer hoge kosten met zich mee. 5. Wat vindt het college van die lobbyactiviteiten? Antwoord: De Woo moet de huidige Wet openbaarheid van bestuur (verder: Wob) gaan vervangen. Stelling van de indieners van het initiatiefvoorstel is dat de ideeën over nut en noodzaak van openbaarheid onvoldoende weerklank vinden in de huidige Nederlandse praktijk. Er wordt op grond van de Wob te weinig informatie uit eigen beweging openbaar gemaakt, de uitzonderingsgronden sluiten teveel belangrijke informatie uit en verzoekers kunnen met hoge kosten worden geconfronteerd. Bovendien is er volgens de indieners van het initiatiefvoorstel geen sprake van een correcte en zuivere informatiehuishouding. Het college is het met de indieners van het initiatiefvoorstel eens dat openbaarheid en transparantie voor een goed functionerende democratie van groot belang zijn. Dit heeft het college ook al verschillende keren naar voren gebracht. Alleen al voor de invulling van het kiesrecht moet er inzicht bestaan in de wijze waarop besluitvorming heeft plaatsgevonden en welke belangen daarbij een rol hebben gespeeld. Bovendien stelt openbaarheid burgers en bedrijven, maar zeker ook journalisten, in staat om de overheid te controleren en de legitimiteit van het handelen na te gaan. Dit kan ook bijdragen aan een betere verbinding tussen de overheid en burgers en kan het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur bevorderen. Het college onderschrijft ook dat er in de praktijk meer kan en moet worden gedaan om het belang van openbaarheid te dienen. Om die reden is het proces rond de afhandeling van Wob-verzoeken binnen de gemeente de afgelopen tijd bijvoorbeeld kritisch onder loep genomen. Elk organisatieonderdeel heeft een coördinator aangewezen die zorgt voor een tijdige en zorgvuldige afhandeling van de Wob-verzoeken en er worden handleidingen en formats opgesteld om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de besluiten toeneemt en er recht wordt gedaan aan het belang van openbaarheid. Verder is het college het met de indieners van het initiatiefvoorstel eens dat meer informatie actief openbaar moet worden gemaakt en dat bestuursorganen hun archieven beter op orde zou moeten brengen zodat informatie (ook naar aanleiding van een verzoek) makkelijker te achterhalen is. Het college is in dat kader ook een voorstander van het register dat op grond van de wet tot stand moet worden gebracht. Het is voor het verder bevorderen van openbaarheid en transparantie van belang dat het wettelijk kader wordt gemoderniseerd en dat gebruik wordt gemaakt van de huidige technologische mogelijkheden om burgers en journalisten toegang te geven tot overheidsinformatie. 2 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Neeing oz Gemeenteblad Datum 11 juli 2016 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016 Het college realiseert zich vanzelfsprekend wel dat het tijd en geld zal kosten voor dit register voorhanden is en het inderdaad de rol en de functie heeft die de indieners van het initiatiefvoorstel voor ogen hebben, maar daar is in het initiatiefvoorstel ook rekening mee gehouden. De indieners geven in elk geval aan dat er is voorzien in de mogelijkheid om de invoering van het register te koppelen aan het reguliere ICT-onderhoud waardoor het register gaandeweg vorm kan worden gegeven en de kosten beperkt blijven. Kortom, het college is het niet met de VNG eens dat het initiatiefvoorstel voor gemeenten ‘slecht nieuws!’ is. Het college acht het voorstel ook niet ‘volstrekt onuitvoerbaar’. Punt van kritiek is wat het college betreft wél de anti- misbruikbepaling. Op grond van die bepaling kan een bestuursorgaan een verzoek buiten behandeling laten als een verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. De jurisprudentie biedt op dit moment echter betere handvatten om misbruik tegen te gaan. Zo betrekt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook de achtergrond van de verzoeker en/of gemachtigde, de aard van en het aantal bestuursorganen waarbij het verzoek is ingediend en de opstelling van de verzoeker en/of gemachtigde bij de afweging. Verder mist het college een regeling voor die gevallen waarin een verzoek weliswaar een redelijk doel heeft, maar de verzoeker om zoveel documenten vraagt dat in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verwacht dat het aan dit verzoek voldoet. In het verlengde daarvan is van belang dat in de Woo staat dat er geen aanspraak op een dwangsom bestaat en er geen beroep kan worden ingesteld als er niet tijdig op een verzoek wordt beslist. Naar het oordeel van het college is dit niet terecht. De mogelijkheid om een dwangsom te vragen of beroep in te stellen als een bestuursorgaan in gebreke is, is voor een verzoeker een belangrijke stok achter de deur en gebleken is dat die stok in sommige gevallen ook nodig is. De ervaring leert verder dat er relatief weinig verzoeken worden ingediend waarbij er sprake is van misbruik van recht. Er is dus geen aanleiding om degenen die een legitiem verzoek indienen die stok te ontnemen. 6. Doet de VNG die lobbyactiviteiten ook namens Amsterdam? Zo ja, heeft Amsterdam daar bewust mee ingestemd? Zo ja, waarom? Antwoord: De VNG voert de lobby in opdracht van het bestuur na een advies van de commissie van de vereniging. De gemeente Amsterdam heeft hier niet expliciet mee ingestemd. 7. Wat is de mening van het college over de Wet Open Overheid? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 5. 3 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer dr dui 2018 Schriftelijke vragen, maandag 25 april 2016 8. Als het college de Wet Open Overheid ondersteunt, kan het college dat dan apart duidelijk maken aan de leden van de Eerste Kamer? Antwoord: Ja, het college heeft een brief aan de Eerste Kamer gestuurd waarin het standpunt van het college opgenomen is (bijlage 1). Dit ook naar aanleiding van de motie die tijdens de raadsvergadering op 2 juni 2016 door de gemeenteraad aangenomen is. Deze motie wordt hierbij dan ook als afgedaan beschouwd. 9. Kan het college nu al invulling geven aan de bedoeling van de Wet Open Overheid? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Doel van zowel de Woo als de Wob is dat recht wordt gedaan aan het algemene belang van openbaarheid en dat transparantie voorop staat. In die zin wijzigt de wet niet en geeft het college daar ook al invulling aan. Meer specifiek kan voor wat betreft de stelling van de indieners van het initiatiefvoorstel dat te weinig informatie nu uit eigen beweging openbaar wordt gemaakt, de uitzonderingsgronden teveel belangrijke informatie uitsluiten en dat verzoekers met hoge kosten worden geconfronteerd worden opgemerkt dat dit binnen de gemeente al punt van aandacht is. Dit is onder andere ook de aanleiding geweest om het proces rond de afhandeling van Wob-verzoeken binnen de gemeente kritisch onder loep te nemen. In dat kader is er nu ook extra aandacht voor de juiste toepassing van de weigeringsgronden en wordt ook bezien welke informatie de gemeente uit eigen beweging openbaar kan maken. Verder is afgesproken dat er bij een Wob-verzoek in beginsel geen leges in rekening worden gebracht en dat verzoekers dus niet met kosten worden geconfronteerd. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
train
VN2022-007958 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Kunst en Cultuur, Monumenten en Erfgoed Agendapunt 42 Datum besluit 16 maart 2022 Onderwerp Aanbiedingsbrief van de Amsterdamse Kunstraad bij de Culturele Investeringsrekening 2022 (d.d. 16 maart 2022) De commissie wordt gevraagd kennis te nemen van de aanbiedingsbrief en de Culturele Investeringsrekening 2022 (via link: https:// investeringsrekening.kunstraad.nlf Wettelijke grondslag Art. 169 Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond De aanbiedingsbrief en de Culturele Investeringsrekening 2022 stonden op 16 maart 2022 in de dagmail. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.9 1 VN2022-007958 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Griffie % Amsterdam % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming AD2022-028287 1. Culturele investeringsrekening 2022 Amsterdamse Kunstraad.pdf (pdf) Aanbiedingsbrief Culturele Investeringsrekening 2022 Amsterdamse AD2022-027573 Kunstraad 16 maart 2022.pdf (pdf) AD2022-027569 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Nadere informatie bij de Amsterdamse Kunstraad Gegenereerd: vl.9 2
Voordracht
2
discard
> < gemeente Raadsinformatiebrief | msterdam Afdoening toezegging Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 12 juni 2023 Portefeuille(s) Woningbouw Portefeuillehouder(s): Reinier van Dantzig Behandeld door Grond & Ontwikkeling ([email protected]) Onderwerp Afdoening toezegging in de vergadering van de commissie WV van 12 april 2023 inzake gesprekken investeerders, corporaties en grondprijzen (TA2023- 000389) Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de commissie WV van 12 april 2023 heb ik bij de bespreking van het Woningbouwplan 2022-2028 toegezegd na te vragen of de commissieleden uitgenodigd kunnen worden voor de informele gesprekken die ik heb met o.a. investeerders en corporaties en een rondetafelgesprek te organiseren over grondprijzen. Deze toezegging wordt als volgt afgedaan: e Bij de toekomstige “Van Dantzig-dialogen”, zoals de gesprekken met marktpartijen en mij genoemd zijn, worden ook de raadsleden van de commissies WV en RO uitgenodigd. Het eerstvolgende gesprek vindt plaats op 14 september a.s. De leden van de commissies WV en RO kunnen de uitnodiging hiervoor tegemoet zien. Ik verheug me op de aanwezigheid van de leden bij deze ontmoeting om met elkaar, met iets meer afstand van de dagelijkse hectiek, gesprekken met belangrijke stakeholders te kunnen voeren. e Op 3julia.s. heb ik een aantal marktpartijen vitgenodigd om met mij in gesprek te gaan over de huidige ontwikkelingen in de markt, en de beleidsmogelijkheden die de gemeente heeft, inclusief een gesprek over de grondprijzen. Dit als een speciale verdieping op verzoek van deelnemers aan het Bestuurlijk Bouwoverleg (een halfjaarlijks overleg met de koepelorganisaties van beleggers, investeerders en woningcorporaties). De commissies WV en RO worden over de vitkomsten van dit gesprek geïnformeerd. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Reinier van Dantzig Wethouder Woningbouw en Stedelijke Ontwikkeling
Brief
1
val
x Gemeente Amsterdam R % Gemeenteraad Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 172 Publicatiedatum 20 maart 2015 Ingekomen onder AY Ingekomen op 11 februari 2015 Behandeld op 11 maart 2015 Status Aangehouden in de raadsvergadering op 11 februari 2015 en verworpen op 11 maart 2015 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de Agenda Duurzaamheid (externe kosten restwarmte). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Agenda Duurzaamheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 50); Overwegende dat: — het begrip ‘externe kosten’ in de definitie van het begrip circulaire economie een essentieel onderdeel vormt; — het begrip ‘externe kosten’ niet expliciet aan de orde komt in de Agenda Duurzaamheid, terwijl het keer op keer een beslissende rol speelt in de berekening van de haalbaarheid van de ambities; — dit begrip nog relatief onbekend is bij beleidsmakers en het grote publiek; — het begrip ook nog verder ontwikkeld dient te worden en Amsterdam hier een voortrekkersrol kan vervullen; — een concreet project daar heel goed bij kan dienen; — restwarmte van industriële bedrijven in het havengebied momenteel grotendeels wordt geloosd in het IJ (zie ook het interview Dirk Sijmons in Het Parool van 24 januari 2015); — Kopenhagen reeds een verbod heeft ingesteld op warmtelozing in de stad, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — uitte zoeken hoeveel warmte industriële bedrijven op en rond het havengebied (de zogenoemde Westas) lozen; — tevens te berekenen wat de kosten van deze warmte zouden bedragen wanneer deze worden berekend volgens gangbare methoden (opwekkosten voor deze warmte); — de uitkomsten van deze berekening openbaar te maken en ter kennisgeving aan de bedrijven te sturen, om aan hen inzichtelijk te maken hoeveel energie zij dumpen en wat de waarde van deze energie is. Het lid van de gemeenteraad, J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
train
min: 0-3 13 | …__zoi3/1dz} Aan de leden van de Amsterdamse gemeenteraad t.a.v. de raadsgriffie Amstel 1 1011 PN Amsterdam RAADSADRES Amsterdam, 19 maart 2013 Betreft: bezwaar tegen uitstel tot na 2025 van de herprofilering van de Weesperstraat tot 2x1-baans Geachte gemeenteraadsleden, De bewoners van de buurten Nieuwmarkt en Groot Waterloo hebben met verontrusting kennis genomen van nieuwe plannen in onze buurt aangaande de verkeerscirculatie voor de gehele stad, met daarin plannen voor de stadshartlus en de bereikbaarheid van de binnenstad, die onmiddellijk invloed hebben op de Weesperstraat, het Jonas Daniel Meijerplein en het Mr. Visserplein. Dit zijn straten, die de buurt Groot Waterloo doormidden snijden, waar de auto’s nog 50 km/u mogen rijden, in tegenstelling tot bijna alle verdere straten binnen de ringweg A10 en waar de luchtverontreinigina de WHO-normen verre overschrijdt. Wij zijn ervan overtuigd dat het draagvlak voor ons verzoek niet tot de genoemde buurten blijft beperkt, Wij verwijzen naar recente nota's van het stadsdeel centrum “De Bereikbare Binnenstad” en van de gemeente “Amsterdam Aantrekkelijk Bereikbaar”. | Wij wijzen er voorts op, dat in het Masterplan voor de Wibautas, besloten is de Weesperstraat een 2x1-baans profilering te geven, uitgevoerd, wanneer de NZ-metrolijn gereed zou zijn. Deze afspraak is gemaakt ook met de Kamer van Koophandel. Het verkeer, dat van Oost en Zuid naar Noord rijdt (en omgekeerd), gaat in die situatie voor een groot deel via de Mauritskade, langs de Nieuwe Vaart naar de Prins Hendrikkade. In de periode 2002-2006 is door wethouder Van der Horst en portefeuillehouder Frankfurther bevestigd, dat de versmalling van de Weesperstraat zou worden uitgevoerd, wanneer ‘de werkzaamheden voor de Noord/Zuidlijn dit zouden toelaten’. Gedurende de bouw van de Noord/Zuidlijn is er door de bewoners geleden onder de overlast van de 2x2-baans-verbinding van de Weesperstraat naar de IJ-tunnel en naar de binnenstad, maar hier is met begrip mee omgegaan. De laatste herprofilering van het Mr. Visserplein is immers een verbetering ten opzichte van de situatie daarvoor, met name wat raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr, Visserplein 20130319 1 betreft de verkeersveiligheid. Echter, zolang de Weesperstraat 2x2+1-baans blijft en in de naaste toekomst de verkeersdruk nog zal toenemen vanwege de knip aan het begin van de Vijzelgracht bij de Munt (volgens uw eigen rapport) zal de negatieve invloed op de volksgezondheid voor de direct omwonenden en verblijvenden, veroorzaakt door de ernstige milieuverontreiniging die het gemotoriseerde verkeer hier nog geeft, alleen maar toenemen. Vermindering van de luchtverontreiniging langs de Valkenburgerstraat en dus vermindering van de verkeersdruk Weesperstraat naar IJtunnel is noodzakelijk, omdat de woningen aan de Rapenburgerstraat en de Valkenburgerstraat (de zgn. VARA-strook) op die voorwaarden zijn gebouwd! En alleen mogelijk waren, vanwege deze belofte. Overigens was aan de toezegging de Weesperstraat terug te versmallen tot 2x1-baans de herprofilering van het Jonas Daniel Meijerplein verbonden. Hierbij zou dit plein worden vergroot en met aanzienlijk meer ‘groen’ verbeterd tot een aangename verblijfruimte, die recht doet aan de Dokwerker. Voorts is het Mr. Visserplein ook nog lang niet veilig genoeg. De verkeerssituatie is op enkele plekken nog zeer onoverzichtelijk. Het ingezette beleid met meer ruimte voor voetganger en fietser houdt bij het Mr. Visserplein op. Dit wordt niet beargumenteerd (behalve door te schrijven dat de Weesperstraat een belangrijke toevoersroute moet blijven?). Door op het Mr. Visserplein de voetganger en fietser voorrang te geven, kan een andere, veiliger manier van omgaan met verkeersstromen worden gerealiseeerd, waardoor fiets- en looproutes tussen de Plantage en de binnenstad verbeterd worden, zoals het beleid dit voorschrijft. Tenslotte zal de verblijfruimte op het Mr. Visserplein aanzienlijk worden verbeterd, wanneer de twee groene ‘pukkels’ ten behoeve van TunFun, worden afgebroken tot het maaiveld, zodat een vrij zichtveld ontstaat van Waterlooplein tot Muiderstraat en van Jodenbreestraat naar Joods Historisch Museum. Omdat de vergunning van TunFun in 2015 wordt vernieuwd, verzoeken wij u in de voorwaarden op te nemen, dat het bedrijf deze twee ‘pukkels’ sloopt voor 2017, wanneer de N/Z-metrolijn in gebruik genomen wordt. De bewonersvergaderingen Nieuwmarkt en Groot Waterloo vinden uitstel van een herprofilering van de Weesperstraat tot een 2x1-baans route tot na 2025 onacceptabel. Wij verzoeken u om plannen te ontwikkelen voor het verbeteren van het leef- en verblijfgebied en met name de verkeersveiligheid op het Mr. Visserplein en wel op zeer korte termijn. Resumerend vragen wij u hetvolgende: 1. uiterlijk in 2017 of zoveel eerder als de werkzaamheden ten gevolge van de N/Z- metrolijn dit toelaten, uitvoering van het besluit de Weesperstraat te herprofileren tot een | 2xl-baans autoroute met een maximum snelheid van 30 km. per uur. 2. plannen te maken voor verbetering van de verkeersveiligheid. 3a. plannen te maken voor de verbetering van de luchtkwaliteit ter plekke. 3b. plannen te maken ter vermindering van de verkeersdruk nabij de VARA-strook. 4, bij de verlenging van het contract met TunFun de voorwaarde op te nemen tot het verwijderen van de groene “pukkels”. 5, plannen te maken voor betere aansluitingen van het langzaam verkeer, m.n. het voetgangers verkeer vanaf het Rembrandtplein naar het Mr. Visserplein en vanuit de raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr. Visserplein 20130319 2 Jodenbreestraat naar de Hortus (“de Groene Loper”) en het fietsverkeer van Roeterseiland en Wibautstraat naar het Centraal Station. Wij ondertekenen, namens de bewonersvergaderingen Nieuwmarkt en Groot Waterloo, Winne Meijering, voorzitter Hans van Os Peter Passchenegger Marijke Storm, namens deze, Cliff van Dijk, secretaris Nieuwe Amstelstraat 25 1O011PL Amsterdam 0206 278370 0620 583677 [email protected] raadsadres GROOT WATERLOO Weesperstraat en Mr. Visserplein 20130319 3
Raadsadres
3
val
VN2022-005407 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Openbare Ruimte en Groen Agendapunt 28 Datum besluit n.v.t. - Onderwerp Raadsadres Stadhouderspark voor Amsterdam De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van het raadsadres Stadhouderspark voor Amsterdam Wettelijke grondslag Artikel 26 lid 3 RvO Bestuurlijke achtergrond Dit raadsadres stond op de ingekomen stukkenlijst voor de raad van 16 en 17 feb. 2022 Reden bespreking Op verzoek van het lid A.L. Bakker (PvdD) Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam AD2022-018773 | Raadsadres idee voor een Stadhouderspark in Amsterdam.pdf (pdf) AD2022-018770 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Gegenereerd: vl.12 1 VN2022-005407 % G t Tijdelijke Al R issi Griffe % Gemeente ijdelijke Algemene Raadscommissie TAR % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter bespreking en ter kennisneming Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Het lid A.L. Bakker (PvdD) Gegenereerd: vl.12 2
Voordracht
2
train
62923007035 X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO Ontwikkeling X Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023 Ter kennisneming Portefeuille Grond en Ontwikkeling Agendapunt 6 Datum besluit Nvt. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief erfpachtontwikkelingen De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief inzake de ontwikkelingen van het erfpachtstelsel Wettelijke grondslag Artikel 169 Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3). Bestuurlijke achtergrond Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad ingestemd met de invoering van eeuwigdurende erfpacht voor nieuwe uitgiften (Gemeenteblad afd. 4, nr. 664) door middel van de vaststelling van de Algemene Bepalingen (AB2016) en het bijbehorende uitgiftebeleid en grondprijsbeleid voor nieuwe gronduitgiften in eeuwigdurende erfpacht. Op 28 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met het collegebesluit tot vaststelling van de Overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht (Gemeenteblad2017, nr. 141355). Tegelijkertijd heeft de gemeenteraad ingestemd met het collegebesluit tot vaststelling van het beleid Grondwaardebepaling voor bestaande erfpachtrechten 2017 (Gemeenteblad 2017, nr. 140578) en het collegebesluit tot vaststelling van het aanvullend beleid voor bestaande erfpachtrechten (Gemeenteblad 2017, nr.143786). Naar aanleiding daarvan en mede naar aanleiding van de op 28 juni 2017 door de gemeenteraad aangenomen moties, heeft het college de Overstapregeling, het beleid Grondwaardebepaling en het aanvullend beleid op 19 december 2017 definitief vastgesteld. Medio mei 2018 heeft de vorige coalitie haar coalitieakkoord: “een nieuwe lente en een nieuw geluid” gepresenteerd. In het coalitieakkoord is een aantal punten met betrekking tot het voortdurende en eeuwigdurende erfpachtstelsel opgenomen. In het coalitieakkoord staat op pagina 72: “Voor erfpachters bieden we een compensatie voor de verhoging van de OZB door een extra overstapkorting van 10% voor wie vòòr 2020 overstapt naar het eeuwigdurende stelsel.” Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college besloten om de korting met terugwerkende kracht te verrekenen met alle erfpachters die al een aanbieding hebben ontvangen, geaccepteerd of wanneer de akte al is gepasseerd bij de notaris. Het college heeft op 3 september 2019 ingestemd met het besluit tot het wijzigen van de Overstapregeling zodat erfpachters die vóór 1-1-2020 een overstapaanvraag hebben gedaan, maar (nog) niet voldoen aan alle vereisten van de Overstapregeling met enige coulance worden behandeld. Tevens heeft het college besloten dat, indien een erfpachter zijn erfpachtrecht Gegenereerd: vl.9 1 VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Grond en % Amsterdam RO Ontwikkeling % Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023 Ter kennisneming overdraagt gedurende het overstapproces, de aanvraagdatum (c.q. peildatum) kan worden “overgedragen” aan de koper. Op 29 oktober 2019 heeft het college ingestemd met het besluit tot het wijzigen van de Overstapregeling zodat ook erfpachtrechten met een gemengde erfpachtbestemming - als een erfpachtbestemmingswijziging vanwege het vigerende publiekrecht en een appartementensplitsing niet mogelijk zijn - onder voorwaarden voor overstap naar eeuwigdurende erfpacht in aanmerking kunnen komen. Op 7 janvari 2020 heeft het college ingestemd met het besluit om de tot 31 december 2019 geldende voorwaarden om over te stappen van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht te verlengen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari tot en met 7 janvari 2020. Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college ingestemd met het wijzigen van de Overstapregeling voor (toekomstige) erfpachters van een woning uitgegeven in voortdurende erfpacht na 7 januari 2020 en vóór 1 janvari 2021, met een koopovereenkomst van vóór 8 janvari 2020, waardoor zij in aanmerking komen voor het registreren van een overstapaanvraag onder de overstapvoorwaarden die golden tot 8 janvari 2020. Op 17 maart 2020 heeft het college ingestemd met de vaststelling van het Plan van Aanpak ‘Programma Uitvoering Overstapregeling Eeuwigdurende erfpacht’ (ZD 2020-002071). In dit Plan van aanpak wordt aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de verwerking van de overstapaanvragen die zijn ingediend vóór 8 janvari 2020. Het college heeft op 24 november 2020 ingestemd met de wijziging van de Overstapregeling waardoor - onder voorwaarden — overstapakten kunnen worden gepasseerd door notarissen die niet behoren tot de Ring Amsterdam van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Het college heeft bij besluit van 23 maart 2021 - en in samenhang met het besluit inzake het actief openbaarmaken van de documenten inzake de totstandkoming van de vernieuwing van het erfpachtstelsel, van 30 maart 2021 - ingestemd met de herijking van de oorspronkelijke doelstelling om per september 2021 90% van alle overstapaanvragen te voorzien van een overstapaanbieding. De herijkte doelstelling luidt dat per einde van het tweede kwartaal van 2022 85% van de overstapaanvragen (voor zowel particulieren als beleggers) van een overstapaanbieding wordt voorzien. Het college heeft bij besluit van 9 november 2021 ingestemd met het opstellen van een Spijtoptantenregeling waarbij alle erfpachters die tot 8 januari 2020 volgens de Overstapregeling een overstapaanvraag konden doen, maar dat niet hebben gedaan uit coulance alsnog - binnen een periode van zes maanden - éénmalig in de gelegenheid worden gesteld om een overstapaanvraag te doen onder de voorwaarden zoals die tot 8 janvari 2020 golden. Ingevolge de Overstapregeling worden overstapaanvragen die zijn ingediend vóór 8 januari 2020 berekend op basis van de volgende financiële parameters: - De laagste WOZ-waarde uit 2015 (peildatum 1-1-2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015); - Het canonpercentage van 2,39%; - De buurtstraatquote (BSQ) van 2017; -Een overstappremie van 35%. In de vergadering van de gemeenteraad van 26 januari 2022 zijn bij de behandeling van het agendapunt: ‘Kennisnemen van de raadsinformatiebrief Nieuwe kans voor woningerfpachters om een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019’, de motie 0.60.22 van Gegenereerd: vl.9 2 VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Grond en % Amsterdam RO Ontwikkeling % Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023 Ter kennisneming de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Nanninga, Kuiper en A.L. Bakker inzake een Nieuwe kans om een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019 (Herstel voor latere overstappers) en de motie 0.61.22 van de leden Boomsma, Naoum Néhmé, Nanninga, Kuiper en A.L. Bakker inzake een Nieuwe kans om een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019 (ook nieuwe kans voor wie wel al een aanvraag had gedaan) aangenomen. In mei 20202 heeft de coalitie haar coalitieakkoord: “Amsterdams Akkoord 2022-2026" gepresenteerd. In het coalitieakkoord is een aantal punten met betrekking tot het erfpachtstelsel opgenomen. In het coalitieakkoord staat op pagina 56 onder andere het volgende: * “We voeren een spijtoptantenregeling in voor erfpachters die vóór 8 januari 2020 erfpachter waren en aan alle overstapvoorwaarden voldeden. Deze regeling wordt zo breed mogelijk opgezet onder die voorwaarden dat de regeling vitvoerbaar moet zijn. Alle spijtoptanten worden geïnformeerd, waarbij de hefboomwerking door een stijgende WOZ-waarde wordt vitgelegd. Spijtoptanten hebben na ontvangst van de informatie 6 maanden de tijd om gebruik te maken van de spijtoptantenregeling. * De overstapkorting blijft, met terugwerkende kracht, staan op 35% in plaats van dat deze terugvalt naar 25%.” Bij besluit van 21 juni 2022 heeft het college ingestemd met de vrijgave van de vitwerking van de Spijtoptantenregeling en de afdoening van moties 2022.60 en 61 inzake een nieuwe kans om een overstapaanvraag te doen onder de overstapvoorwaarden van 2019. In de Spijtoptantenregeling is bepaald welke erfpachters worden aangemerkt als Spijtoptant en derhalve binnen zes maanden nadat zij daarvan persoonlijk bericht hebben ontvangen (opnieuw) een overstapaanvraag kunnen indienen die zal worden beoordeeld op basis van de overstapvoorwaarden die golden vóór 8 januari 2020. De inspraakperiode vond plaats van 24 juni 2022 tot en met 19 september 2022. Bij besluit van 22 november 2022 heeft het college ingestemd met de vaststelling van de Nota van Beantwoording als verslag van de inspraak met betrekking tot de Spijtoptantenregeling. Naar aanleiding van de inspraak is de Spijtoptantenregeling aangepast en vervolgens definitief vastgesteld. Ook heeft het college ingestemd met het besluit tot het verlenen van 10% extra overstapkorting. Per 8 januari 2020 was deze 10% extra overstapkorting komen te vervallen. Naar aanleiding van het coalitieakkoord wordt de overstapkorting, met terugwerkende kracht vanaf 8 janvari 2020, structureel vastgesteld op 35%. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Gegenereerd: vl.9 3 VN2023-007035 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Grond en % Amsterdam Ontwikkeling % Voordracht voor de Commissie RO van 22 maart 2023 Ter kennisneming Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nvt. Welke stukken treft v aan? AD2023-017246 2023-02-13 raadsinformatiebrief erfpachtontwikkelingen.pdf (pdf) AD2023-017235 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Jette van der Muur; juridisch beleidsadviseur, Erfpacht & Uitgifte; Grond & Ontwikkeling; J.van.der.muur@®amsterdam.nl; 06 1872 7120 Gegenereerd: vl.9 4
Voordracht
4
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 978 Publicatiedatum 19 november 2014 Ingekomen op 5 november 2014 Ingekomen onder 724’ Behandeld op 6 november 2014 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het raadslid mevrouw Bosman inzake de begroting voor 2015 (schrappen van regels in de Welstandsnota 2013 voor zonnepanelen). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Constaterende dat: — Amsterdam een ambitieuze doelstelling heeft ten aanzien van het opwekken van duurzame energie, energiebesparing en het verminderen van CO2-uitstoot; — een zeer groot deel van Amsterdam onder ‘Beschermd Stadsgezicht valt’, te weten de gehele binnenstad en grote delen van Noord, Zuid en Nieuw West; — de Commissie voor Welstand en Monumenten zorgt voor de welstandsadviezen, monumentenadviezen en plaatsingsadviezen aan het Amsterdamse gemeentebestuur (stadsdelen en centrale stad) op basis van de Welstandsnota 2013; — de Welstandsnota vastgesteld wordt door de gemeenteraad; Overwegende dat: — de Welstandsnota 2013 een aantal onlogische barriëêres opwerpt ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen of andere duurzame klimaatinstallaties, te weten: e plaatsing in het schuine dakvlak is alleen toegestaan aan de achterzijde en indien en indien de zonnepanelen of -collectoren gerangschikt zijn op één horizontale lijn; e plaatsing in het schuine dakvlak is alleen toegestaan als het totaal van bestaande en aangevraagde ingrepen in het dak zoals dakkapellen, dakramen, zonnepanelen en andere toegevoegde elementen of ingrepen in het dak samen niet meer dan 30% van de lengte van de kap beslaan; e plaatsing op platte daken is alleen toegestaan als de afstand tot de dakrand minstens gelijk is aan de hoogte van het zonnepaneel of de -collector, omdat voldoende afstand tot de goot en nok nodig zou zijn ‘om het dakvlak als eenheid te respecteren’; Voorts overwegende dat: — in het collegeakkoord de heldere ambitie is geformuleerd om regels te versoepelen ten behoeve van duurzame ontwikkeling en innovatie, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 978 Moti Datum 19 november 2014 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - voor schuine daken, de achterkant-regel, de 30%-regel en de horizontale- rangschik-regel te schrappen; - voor platte en schuine daken, de dakrand-afstand-regel te schrappen dan wel niet toe te passen; -__ hierbij in overweging te nemen of ‘niet storend zichtbaar vanaf de openbare weg’ (antraciet of zwarte zonnepanelen zijn bijvoorbeeld niet onzichtbaar op zwarte daken, maar verstoren het daklandschap visueel niet) als alternatief criterium kan dienen voor het plaatsen van zonnepanelen in beschermd stads- en dorpsgezicht; - de nieuwe passage in de Welstandsnota, die in de plaats komt voor de belemmerende regels die de plaatsing van zonnepanelen ontmoedigen, als voorstel voor te leggen aan de gemeenteraad. Het lid van de gemeenteraad, Â.M. Bosman 2
Motie
2
discard
De voorzitter van de Stadsdeelraad Zuidoost roept de leden van de Stadsdeelraad op tot bijwoning van de stadsdeelraadsvergadering op dinsdag 26 JUNI 2007 om 20.00 uur in het stadsdeelkantoor om te beraadslagen en te besluiten over de hieronder vermelde punten. Amsterdam Zuidoost, 14 juni 2007 De voorzitter van de Stadsdeelraad N.B. De stukken liggen ter inzage in de leeszaal, en voor publiek bij het Informatiecentrum Amsterdam Zuidoost en in de openbare bibliotheek. 1. Opening en Mededelingen 1a. Vaststelling van de agenda 2. Verslag van de vergadering d.d. 31 mei 2007 2a. Ingekomen stukken Voordrachten uit categorie A: BESPREEKPUNTEN 3. Milieuvisie en Milieubeleidsplan 2007-2010 (rapport en bijlagen in uw bezit) SDR260607 Mil/20 4, Bestemmingsplan Nieuwe Bijlmer (plankaart en overige stukken in uw bezit) SDR 260607 RO/21 5. Evaluatie Centrum voor beeldende kunst Zuidoost (evaluatierapport in uw bezit) SDR 260607 Cult/22 6. Beleidsplan Ouderparticipatie Voorschool 2007-2009 SDR 260607 0/23 7. Strategisch sportbeleid (voordracht LZO) SDR 260607 Sp/24 8. Winkeliers Kraaiennest (voordracht GL en SP) SDR 260607 Ez/ 25 9, Voorjaarsnota 2007 (nota is in uw bezit) SDR 260607 Fin/26 Voordrachten uit categorie B: HAMERPUINTEN 10. Aanpassing tarieventabel markten SDR 260607 Fin/27 11. Aanpassing legesverordening tbv Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen SDR 260607 Fin/28
Agenda
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 283 Publicatiedatum 29 mei 2013 Ingekomen onder AG Ingekomen op donderdag 16 mei 2013 Behandeld op donderdag 16 mei 2013 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Van Roemburg, de heer Piek en de heer Jager inzake de verzelfstandiging van het Afval Energie Bedrijf (AEB) (duurzame bedrijf). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2013 inzake het afronden van de onderzoeksfase van de verzelfstandiging van het Afval Energie Bedrijf (AEB) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 227); Overwegende dat: — verzelfstandigen gaat over de vorm waarin het Afval- en Energiebedrijf van Amsterdam wordt geëxploiteerd; — welbeschouwd de manier waarop dit bedrijf wordt geëxploiteerd veel belangrijker is; — het AEB op het gebied van duurzaamheid goede resultaten boekt, maar tegelijkertijd met twee verbrandingsovens moeilijk gezien kan worden als een duurzaam bedrijf, Spreekt als ambitie uit dat: het Amsterdamse AEB in 2030 het duurzaamste afvalverwerkings- en grondstofopwekkend bedrijf ter wereld dient te zijn, Draagt het college van burgemeester en wethouders op: de ambitie om het Amsterdamse AEB in 2030 de duurzaamste grondstoffen en afvalbedrijf ter wereld te zijn mede als richtsnoer te nemen bij haar optreden als aandeelhouder, 1 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 283 Moti Datum _ 29 mei 2013 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: in de statuten vast te leggen dat eisen van duurzaamheid nadrukkelijk worden betrokken bij het plan maatschappelijk verantwoord ondernemen. De leden van de gemeenteraad, E.T.W. van Roemburg M.F.G. Piek G. Jager 2
Motie
2
discard
VN2022-041349 Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie, Economische Zaken x Gemeente , . 3 3 D … S EF D Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed, % Amsterdam he Volwasseneneducatie, Democratisering Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023 Ter advisering aan de raad Portefeuille Economische Zaken Agendapunt 3 Datum besluit College van B&W 13 december 2022 Onderwerp Kennis te nemen van het inwerkingtredingsbesluvit van twaalf BIZ-verordeningen en vaststellen van de verordening tot intrekking van één biz-verordening De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren om te besluiten: 1. kennis te nemen van het inwerkingtredingsbesluit van twaalf BIZ-verordeningen en van de resultaten van de draagvlakmetingen die van 3 oktober 2022 tot en met 7 november 2022 zijn gehouden op verzoek van de ondernemers voor de verordeningen voor het instellen van een bedrijveninvesteringszone (biz), waaruit blijkt dat een meerderheid van de ondernemers in twaalf van de dertien gebieden samen wil optrekken in een biz. 2. het vaststellen van de Verordening tot intrekking van één biz-verordening met als belangrijkste punten: a. De biz verordening Staal- en Nieuwe Doelenstraat gebruikers 2023 in te trekken vanwege onvoldoende draagvlak onder gebruikers bij de draagvlakmeting. b. De intrekkingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking. 3. In te stemmen met het aanpassen van de begroting 2023 bij het eerstvolgende P&C-moment, waarbij de inkomsten voor het product overige heffingen worden verhoogd met € 360.350,--. De uitgaven van het product ondernemersklimaat worden verhoogd met € 360.350,-- waarvan € g.009,-- perceptiekosten. Wettelijke grondslag Wet op de bedrijveninvesteringszones en de daarop gebaseerde Verordeningen die op 16 september 2021 door de raad zijn vastgesteld. Gemeentewet artikel 14,7. Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. Gemeentewet artikel 189. Voor alle taken en activiteiten brengt de raad jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden. Bestuurlijke achtergrond Op 1 januari 2015 is de Wet op de bedrijveninvesteringszones van kracht geworden. Bedrijveninvesteringszones (biz'en) zijn gebieden waar ondernemers (en/of vastgoed-eigenaren) de gemeente verzoeken een bestemmingsheffing op te leggen. Het geld dat de gemeente met deze heffing int vloeit terug naar de biz-vereniging of -stichting die speciaal daartoe wordt opgericht. Dit geld wordt gebruikt voor het verbeteren van de bedrijfsomgeving. Gegenereerd: vl.15 1 VN2022-041349 % Gemeente Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie, S EF D i msterdam Economische Zaken % Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed, Volwasseneneducatie, Democratisering Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023 Ter advisering aan de raad De wet op de bedrijveninvesteringszones schrijft voor dat na vaststelling van de biz-verordening alle bij de gemeente bekende bijdrageplichtigen in de gelegenheid moeten worden gesteld zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de verordening vit te spreken. Enkel als er blijk is van voldoende steun, kan de verordening in werking treden. Volgens de wet op de bedrijveninvesteringszones is sprake van voldoende steun wanneer minstens de helft van de bijdrageplichtigen heeft gestemd en van alle vitgebrachte geldige stemmen minstens twee derde voor inwerkingtreding van de biz-verordening is. Wanneer een biz op WOZ waarde heft geldt daarbovenop dat de WOZ waarde van de voorstemmers de WOZ waarde van de tegenstemmers overstijgt. Op 14 september 2022 heeft de gemeenteraad de verordeningen vastgesteld voor dertien nieuwe bedrijveninvesteringszones (biz'en). De wet bepaalt dat deze pas van kracht zijn na blijk van voldoende steun onder de beoogde bijdrageplichtigen. Deze wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad bedrijveninvesteringszones instelt en intrekt. Nadat de raad de dertien BIZ-verordeningen heeft vastgesteld op 14 september 2022 heeft het college draagvlakmetingen georganiseerd voor de biz-gebieden. De draagvlakmetingen zijn gehouden van 3 oktober 2022 tot en met 7 november 2022. Als er onvoldoende steun blijkt te zijn, dient de gemeenteraad de verordening weer in te trekken. Zie voor de onderbouwing de raadsvoordracht. Reden bespreking Behandeling in de raad. Uitkomsten extern advies De biz-voorstellen worden gedaan door biz‘en/ondernemersverenigingen. Het proces om te komen tot nieuwe biz-gebieden vindt plaats op verzoek van en in nauw overleg met het georganiseerd bedrijfsleven en (winkel)straatmanagers. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.15 2 VN2022-041349 % Gemeente Raadscommissie voor MBO-agenda, Jongerenwerk, Sport en Recreatie, Economische Zaken 9 Amsterdam ‚ ‚ „ % Economische Zaken, Sociale Zaken, Opvang, Gemeentelijk Vastgoed, Volwasseneneducatie, Democratisering Voordracht voor de Commissie SED van 18 januari 2023 Ter advisering aan de raad 1. Uitslagen alle gebieden DVM2022 ‚pdf (pdf) 2. PublicatiebesluitinwerkingstellenTwaalfBlZverordeningen2023V2.docx AD2022-121084 (msw12) 3. Publicatiebesluit bekendmaking intrekkingsverordening één BIZ- AD2022-121083 ‚ verordeningV2.docx (msw22) AD2022-121086 4. Raadsvoordracht.pdf (pdf) AD2022-113822 Commissie SED Voordracht (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) EZC, Mariëlle Kruijs, o6 3090 5979, m.kruijs amsterdam.nl Gegenereerd: vl.15 3
Voordracht
3
train
x Gemeente Amsterdam AZ % Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, x Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugdcriminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Tijd 13:30 uur tot 17:00 uur Locatie De Raadszaal Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststelling agenda 4 Conceptverslag (niet aanwezig) 5 Termijnagenda, per portefeuille 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijke gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten Burgemeester 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018 Openbare Orde en Veiligheid 11 Opvolgingsonderzoek van de rekenkamer naar nazorg aan gedetineerden Nr. BD2018-007039 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 12 Evaluatie cameratoezicht 2017 en verlenging cameratoezicht Nr. BD2018- 005145 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 13 Toepassing arbeidsvoorwaarden bij de Brandweer Nr. BD2018-007214 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 14 Instemmen met de reactie op motie 1281.17 van raadsleden Nuijens, Torn en Boutkan inzake uitbreiding van het bierfietsverbod Nr. BD2018-007067 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Juridische Zaken 15 Oprichting commissie Joodse erfpachttegoeden en afronding stichting Individuele Terugbetalingen Amsterdam Nr. BD2018-007073 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 16 Het namenmonument. Nr. BD2018-007084 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 17 Namenmonument. Nr. BD2018-007076 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 18 Raadsvoordrachten inzake nieuwe gedragscodes voor het dagelijks bestuur van de stadsdelen en de stadsdeelcommissies. Nr. BD2018-006245 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 2 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018 19 Vastst. ve. verordening tot wijziging v.d. Alg. Plaatselijke Verordening 2008 in verband met het schrappen van uitgaansoverlastgebieden en het toevoegen van een aantal gronden voor het opleggen van een gebiedsverbod in algemene overlastgebieden. Nr. BD2018-007078 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). Raadsaangelegenheden 20 Ontwerpbegroting 2019 en gewijzigde begroting 2018 RMA Nr. BD2018-006997 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). Communicatie 21 Beantwoording motie Viering Amsterdam 750 jaar’ Nr. BD2018-004303 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 22 Beantwoording motie ‘Efficiënte inzet van communicatiemiddelen' Nr. BD2018- 003522 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN Algemene Zaken 23 Onderzoek van de rekenkamer naar Project 1012 Nr. BD2018-007734 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 24 Jaarrekening en accountantsverklaring 2017 Ombudsman Metropool Amsterdam Nr. BD2018-007767 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). e Was oorspronkelijk TKN 2, 25 Begroting 2019 Ombudsman Metropool Amsterdam Nr. BD2018-007768 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). e Was oorspronkelijk TKN 3. 3 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Gewijzigde agenda, donderdag 5 juli 2018 Juridische Zaken 26 Oprichting commissie Joodse erfpachttegoeden en afronding stichting Individuele Terugbetalingen Amsterdam. Nr. BD2018-007815 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 18 juli 2018). 27 Notificatie Richtlijn Nr. BD2018-007825 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Bakker (SP). Openbare Orde en Veiligheid 28 Raadsadres betere handhaving alcoholverbod op straat Nr. BD2018-007830 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA). e _Eenniet geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage bij de griffie, kamer 3247. 29 Kennisnemen van brief aan de gemeenteraad inzake follow up onderzoeken radicalisering Nr. BD2018-007132 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 30 Kennisneming afhandeling toezegging ‘Update Amsterdammers maken Amsterdam veilig’ Nr. BD2018-005143 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 4
Agenda
4
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 19 juli 2023 Ingekomen onder nummer 454 accent Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Van Renssen en Heinhuis inzake anit-speculatiebeding Onderwerp Tegengaan speculatiebeding bij verkoop ondanks Geen verkoop, tenzij-beleid Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting, Gelezen de raadsvoordracht; Overwegende dat: -__Ereen groot tekort aan betaalbare woningen is in Amsterdam; -__ De schaarste de prijs van de beschikbare koopwoningen opdrijft; -__ Woningcorporaties stellen dat ze sociale woningen moeten verkopen om hun taken te kunnen uitoefenen; -__In de Aanpak Volkshuisvesting wordt vitgegaan van een “Geen verkoop, tenzij’ beleid en in principe sociale woningen in Amsterdam niet verkocht zouden moeten worden, omdat er onvoldoende sociale woningen zijn in de stad; -__ Voor uitgifte van grond voor nieuwbouw van woningen, de gemeente Amsterdam sinds 2020 een zelfbewoningsplicht hanteert; - Voor bestaande woningen vanaf 1 april 2022 de opkoopbescherming geldt; -_ Indien en voor zover bestaande corporatiewoningen toch worden verkocht door woning- corporaties een anti-speculatiebeding kan worden dat belemmerd werkt voor speculatie en prijsopdrijving van voormalige sociale woningen de verhuur en doorverkoop; -_ Corporaties nu vaak geen verkoopbelemmerde bepaling hanteren of alleen bepaling met een duur van 2 jaar of 3 jaar, waarbij meestal geen kettingbeding daarvoor wordt opgeno- men; -_In het coalitieakkoord is opgenomen: “We breiden waar mogelijk regulering in de vorm van de opkoopbescherming en anti-speculatiebedingen uit.” Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 Verzoekt het college: -_In kaartte brengen wat de aanvullende werking kan zijn op de bestaande zelfbewonings- plicht en opkoopbescherming voor de bestaande voorraad van de anti-speculatiebedin- gen in combinatie met een kettingbeding bij verkoop; -__ Te onderzoeken hoe verkoop- en verhuurbelemmerende bedingen op dit moment worden ingezet door verkopers van sociale huurwoningen en de wijze waarop deze worden ge- handhaafd en of deze kunnen worden gestandaardiseerd en aangescherpt qua inhoud en duur; - Met corporaties hierover in gesprek te gaan en te rapporteren aan de raad voordat de Sa- menwerkingsafspraken definitief worden; Indiener(s), N.A. van Renssen L.E. Heinhuis
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1232 Datum indiening 29 maart 2019 Datum akkoord college van b&w van 9 juli 2019 Publicatiedatum 10 juli 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Martens en Poot inzake het uithuwelijken in het buitenland. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelsters: Op 20 maart 2019 verscheen op Omroep Brabant een bericht over de uithuwelijking van basisschoolleerlingen in het buitenland. Volgens een docent, die lesgeeft aan kinderen van migranten, komt het voor dat meisjes tijdens schoolvakanties door hun ouders worden meegenomen naar het land van herkomst en daar worden achtergelaten en uitgehuwelijkt. Hierna zou terugkeer naar Nederland zeer lastig zijn. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) laat in reactie op het bericht weten dat er sprake is van een toename in het aantal meldingen over uithuwelijking in het buitenland, maar geeft aan geen signalen te hebben dat dit ook voorkomt onder basisschoolleerlingen. Gezien het vorenstaande hebben de leden Martens en Poot, beiden namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoeveel gevallen kent het college waarbij Amsterdamse kinderen en/of jonge vrouwen zijn uitgehuwelijkt in het buitenland? Kan het college aangeven of en zo ja, bij hoeveel gevallen er sprake was van meisjes met een basisschoolleeftijd’? Antwoord Voor beantwoording van deze vraag is uitvraag gedaan bij de afdeling Leerplicht van de Gemeente Amsterdam, bij Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland, bij de Raad voor de Kinderbescherming en bij het Openbaar Ministerie Amsterdam- Amstelland. Leerlingenadministratie van scholen wordt niet gebruikt voor dit type informatie: deze is niet bedoeld om privacygevoelige gegevens te delen. De Koninklijke Marechaussee registreert het aantal vermoedens van kindontvoering of achterlating niet. a. De afdeling Leerplicht komt in actie als een leerling door school wordt gemeld omdat deze 16 uur of langer niet op school is verschenen. Leerplicht reageert op dit signaal van verzuim met een verzoek om op gesprek te komen, en later 1 https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/2962958/Meisjes-van-12-worden-ontvoerd- verkocht-en-uitgehuwelijkt-juf-Kiet-trekt-aan-de-bel 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Neng az Gemeenteblad R Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019 een of meer huisbezoeken. Indien dit alles niet leidt tot contact, komt gedwongen achterlating van de leerling in het buitenland als mogelijke situatie in beeld. Dit beeld wordt versterkt als de betrokken leerling wel in het buitenland is, maar door de ouders/familie niet is uitgeschreven van de school (om geen argwaan te wekken). In de afgelopen 5 jaar is dit 1 keer voorgekomen. Dit betrof een gedwongen achterlating van een leerling bij familie in Zuid-Amerika, maar van uithuwelijking bleek geen sprake. Uithuwelijking kan ook worden vermoed indien een compleet gezin (emigreert, bijvoorbeeld naar het land van herkomst. Hierop heeft Leerplicht verder geen zicht of invloed. b. Bij Veilig Thuis kunnen meldingen gerelateerd aan achterlating en huwelijksdwang vanaf 1 januari 2019 apart worden ingezien. Veilig Thuis heeft vanaf 1 januari 2019 in Amsterdam-Amstelland 7 casussen achterlating en/of huwelijksdwang geregistreerd, waarvan 2 casussen met meisjes in de basisschoolleeftijd. Zie voor de opvolging van deze casussen vraag 8. c. Bij de Raad voor de Kinderbescherming worden deze gegevens niet bijgehouden in de systemen… Rondvraag in de organisatie levert geen cijfers op, waarschijnlijk is het sporadisch voorgevallen dat de Raad in Amsterdam een dergelijke zaak in onderzoek heeft gehad. d. Bij het Openbaar Ministerie Amsterdam-Amstelland worden deze gegevens niet bijgehouden in de systemen. Het Openbaar Ministerie houdt de strafzaken bij onder de overtreden wettelijke bepalingen en niet onder de termen achterlating en uithuwelijking. Er zijn dus geen cijfers over achterlating en uithuwelijking van zaken bij het Amsterdamse OM bekend. Het OM merkt hierbij terzijde op dat niet vaststaat of deze omstandigheden altijd strafbare feiten zijn/opleveren. Bovendien hebben de feiten plaatsgevonden in het buitenland, waar geen bevoegdheden liggen van het OM van Nederland. e. Ter aanvulling de landelijke cijfers: In 2018 heeft het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) geen meldingen ontvangen van kind- huwelijken, waarbij het slachtoffer de basisschoolleeftijd had op het moment van de melding. Dit wil niet zeggen dat dit niet gebeurt. In 2018 heeft het LKHA 10 meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland. In 4 gevallen betrof het een gedwongen huwelijk van een minderjarige. Daarvan zijn er 2 teruggekeerd naar Nederland. Niet bekend is, of zij hun partner meenamen. Het aantal meldingen van achtergelaten minderjarigen betrof 11 meldingen. Bij 3 meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland en bij 5 meldingen is er geen achterlating vastgesteld. 2. Weet het college in welke landen deze huwelijken hebben plaatsgevonden? Antwoord In 1 geval wel, te weten een land in Zuid-Amerika. Hier was sprake van achterlating, niet van uithuwelijking. 3. Is het gelukt om deze kinderen of jonge vrouwen terug naar Nederland te halen? Zo ja, bij hoeveel gevallen is dit gelukt? Zo nee, wat belemmert de terugkeer? Antwoord Bij de casus in vraag 2 is dit gelukt. 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Neng az Gemeenteblad R Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019 4. In hoeverre is er bekend wie de daders en medeplichtigen zijn? Zijn deze personen vervolgd? Zo ja, hoe? Antwoord Bij de casus in vraag 2 was dit bekend. Hierbij was geen sprake van vervolging. Ter aanvulling en nuancering het volgende: — Huwelijksdwang is in Nederland bij wet strafbaar (artikel 284 Wetboek van Strafrecht). Tot op heden is niemand vervolgd wegens het in Nederland afdwingen van een huwelijk. Veelal zijn er aarzelingen bij het slachtoffer om aangifte te doen. Ook het voorbereiden van een gedwongen huwelijk — het opzettelijk buiten of naar Nederland lokken van een persoon met het oogmerk die persoon te dwingen tot het aangaan van een huwelijk - is strafbaar (artikel 285c Wetboek van Strafrecht). — Gedwongen huwelijken in Nederland en het buitenland zijn een schending van de mensenrechten zoals benoemd in VN-verdragen waaronder het VN- Vrouwenverdrag (CEDAW) en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland accepteert in het buitenland gesloten huwelijken van minderjarigen pas, als beide partners meerderjarig zijn en als zij in Nederland om erkenning van het huwelijk vragen. Doen zij dat niet, dan worden beide partners niet volgens de Nederlandse wet beschouwd al echtpaar. — Ook ontvoering is strafbaar: Bij ontvoering brengt één gezaghebbende ouder het kind naar het buitenland, zonder de wettelijk vereiste instemming van de andere gezaghebbende ouder. — Gezaghebbende ouders mogen hun kind achterlaten in het buitenland. Zij hebben daar het recht toe, omdat zij binnen wettelijke grenzen samen mogen bepalen hoe het kind (tot 18 jaar) wordt opgevoed en waar dat gebeurt. Dat kan dus ook in het buitenland zijn, terwijl de ouders zelf in Nederland wonen. Dat kan ook achterlating zijn tegen de wens van het kind in. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating zegt over strafbaarstelling hiervan het volgende: “Afhankelijk van de omstandigheden kan achterlating gelden als een vorm van kindermishandeling. Het hangt af van de manier waarop de achterlating is uitgevoerd en de omstandigheden waaronder het kind verblijft. Het is echter moeilijk de feiten boven tafel te krijgen. De ouders en het kind vertellen vaak tegenstrijdige verhalen. Contact leggen met het kind in het buitenland is sowieso lastig. Getuigen of bewijsmateriaal ontbreken. Het is nog moeilijker om dit bij de rechter ‘wettelijk en overtuigend’ te bewijzen. Strafrechtelijk vervolgen geldt dan ook als een uiterst middel. Eerst worden andere middelen ingezet om de veiligheid van het kind te garanderen en indien mogelijk indringende gesprekken met ouders. Maar ook het voorbereiden en nemen van civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen (ondertoezichtstelling, in het uiterste geval een voogdijmaatregel).” — Ouders zijn wel strafbaar als ze hun kind in het buitenland achterlaten zonder ontheffing van de leerplicht aan te vragen. De leerplichtambtenaar maakt dan een proces-verbaal op. De rechter kan de ouders een gevangenisstraf van ten hoogste een maand of een geldboete opleggen. 3 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Neng az Gemeenteblad R Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019 5. Zijn er aanstaande ontvoeringen, achterlatingen en/of gedwongen huwelijken van Amsterdamse kinderen en/of vrouwen voorkomen? Zo ja, hoeveel? Antwoord Zie hiervoor vraag 8. In 1 geval is in 2019 mogelijke uithuwelijking in het buitenland van een minderjarige gemeld bij Veilig Thuis. Hierop zijn veiligheidsvoorwaarden geformuleerd en is vervolghulp ingezet. Omdat deze melding nog wordt gemonitord, is nog niet met zekerheid te zeggen of hiermee een mogelijke uithuwelijking is voorkomen. 6. Is het college van mening dat het voldoende zicht heeft op uithuwelijking van Amsterdamse meisjes en jonge vrouwen in het buitenland? Antwoord Het zicht hierop is onvoldoende. Indien een aanstaande achterlating {uithuwelijking tijdig wordt gesignaleerd en gemeld, is er wel zicht op. Maar na een vertrek naar het buitenland zonder dat melding is gedaan bij Veilig Thuis of de politie, is het zicht op achterlating/uithuwelijking zeer moeilijk. Dit hangt samen met het feit dat achterlating in het buitenland met goedvinden van beide ouders in beginsel geen vorm van (strafbare) kindermishandeling is. En indien hiervan wel sprake is of lijkt, is het aantonen hiervan uiterst moeilijk. Het gaat derhalve om een vaak onzichtbaar probleem. De focus van beleid dient zicht daarom te richten op preventie en voorlichting, op tijdige signalering in het onderwijs en door naasten, en de beschikbaarheid en bereikbaarheid voor meldingen bij Veilig Thuis. 7. Bij welke instelling kan men een melding doen als er vermoedens zijn van een (aanstaande) ontvoering, achterlating en/of uithuwelijking? Antwoord Bij vermoedens van uithuwelijking in het buitenland worden door onderwijsmedewerkers (evenals andere beroepskrachten), net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode kindermishandeling gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Veilig Thuis krijgt alle meldingen binnen en heeft de radarfunctie met betrekking tot huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is ook melding is mogelijk bij het bij het landelijke expertisecentrum Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating. In acute situaties kan de politie worden gebeld. 8. Hoeveel meldingen zijn er hieromtrent gedaan in Amsterdam en hoe is er opvolging gegeven aan deze meldingen? Antwoord Zie vraag 1b: Het betreft in 2019 in totaal 10 meldingen in 7 casussen (5 casussen met 1 melding, 1 casus met 2 meldingen en 1 casus met 3 meldingen). — 2 casussen leidden tot veiligheidsvoorwaarden en vervolghulpverlening (1 vanwege mogelijke huwelijksdwang en 1 zonder huwelijksdwang). — 1 casus leidde tot onderzoek door Veilig Thuis (met als conclusie: geen huwelijksdwang bij afsluiten). 4 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Neng az Gemeenteblad Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019 — 4 casussen zijn overgedragen aan het sociaal wijkteam of huishouden zelf (de veiligheidsbeoordeling bracht geen ernstige situatie aan het licht). — Bij geen van deze 7 casussen was sprake van achterlating bij afsluiten. — Bij 2 casussen was sprake van een meisje in de basisschoolleeftijd, 1 in Amstelveen en 1 in Ouder-Amstel. In Amsterdam zijn er geen meldingen geweest van meisjes in de basisschoolleeftijd. 9. In hoeverre weten docenten waar zij vermoedens van ontvoering of uithuwelijking kunnen melden? Antwoord — Alle scholen zijn gehouden aan de toepassing van de Wet verbeterde Meldcode. Deze strekt zich uit tot alle specifieke geweldvormen, waaronder huwelijksdwang en achterlating. — Veilig Thuis stuurt vlak voor de zomervakantie alle scholen een brief-mailing om scholen alert te maken op huwelijksdwang en achterlating. (In de periode voorafgaand aan de start van Veilig Thuis in 2015 stuurde Leerplicht alle scholen een dergelijke brief.) — Veilig Thuis heeft een aparte signaalkaart voor alle specifieke geweldsvormen en ook op dit onderwerp. De signaalkaart beschrijft signalen van mogelijke / aanstaande huwelijksdwang en achterlating, mogelijkheden voor betrokkenen om zelf te handelen (en in welke situaties juist niet), de stappen van de meldcode, en de contactgegevens van Veilig Thuis. 10. Kan het college uiteenzetten wat de gemeente en betrokken instanties momenteel ondernemen als het gaat om signalering, preventie en maatregelen tegen ontvoeringen, achterlatingen en uithuwelijken? Antwoord — In algemene zin is het aantal meldingen vanuit Leerplicht bij Veilig Thuis zeer gering (3 meldingen in de afgelopen 3 jaar). Veilig Thuis organiseert dit najaar een bijeenkomst om de verbinding met Leerplicht verder aan te halen. — In het programma ‘Geweld Hoort Nergens Thuis’ hebben de minister van VWS en de minister voor Rechtsbescherming aangekondigd een nadere verkenning te starten over eventueel te nemen maatregelen tegen schadelijke traditionele praktijken. In de afgelopen periode is samen met de ministeries van BZ, OCW en SZW en expertsessie georganiseerd met de betrokken veldpartijen zoals de politie, LKHA, GGD GHOR Nederland, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. Tijdens deze sessie is ook gesproken over een onderzoek naar aanvullend instrumentarium, waaronder wettelijke instrumenten voor het tegengaan van huwelijksdwang en achterlating. In de komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. Deze zullen worden opgenomen in de Amsterdamse uitvoeringsagenda bij het nieuwe Regioprogramma Huiselijk geweld en Kindermishandeling 2020-2025. Dit programma komt in het voorjaar van 2020 in de raad. 5 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R weing az Gemeenteblad ummer seat Datum 10 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 29 maart 2019 Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 6
Schriftelijke Vraag
6
val
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 268 Publicatiedatum 13 april 2017 Ingekomen onder B Ingekomen op woensdag 5 april 2017 Behandeld op woensdag 5 april 2017 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Groen, Alberts, Van den Berg, Van Lammeren en Bosman inzake de beheerkosten van het Groengebied Amstelland. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de actualiteit van de leden Groen, Alberts, Van den Berg en Van Lammeren inzake de beheerkosten van het Groengebied Amstelland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 263). Constaterende dat: — het Groengebied Amstelland (GGA) een beheertekort van € 800.000 kent; — het bestuur van het GGA een keuze moet maken hoe dat tekort wordt opgelost, door een combinatie van versoberen van het beheer, vercommercialisering of het verhogen van de beheerbijdrage van de deelnemende gemeenten; Overwegende dat: — het Amstelland een uniek, belangrijk en waardevol groengebied is; — door eerdere bezuinigingsrondes de kwaliteit van het beheersniveau in het groengebied al onder druk staat, en verder versoberen onwenselijk is; — gemeenten bereid moeten zijn het beheer voor gewaardeerde publieke groenvoorzieningen met publieke middelen te betalen en dat dat beheer niet uitsluitend afhankelijk moet zijn commerciële activiteiten en/of festivals. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. in het Algemeen Bestuur van het Groengebied Amstelland te pleiten voor het verhogen van de beheerbijdrage van de deelnemende gemeenten voor ten minste de helft van het beheertekort; 2. te onderzoeken of de hogere lasten voor de gemeente, in ieder geval incidenteel, kunnen worden gedekt uit de groengelden en welke aanpassing van de regels voor de groengelden daarvoor nodig zijn; 3. bij de Voorjaarsnota 2017 een voorstel te doen voor de dekking. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 268 Motie Datum 13 april 2017 De leden van de gemeenteraad R.J. Groen R. Alberts P.J.M. van den Berg J.F.W. van Lammeren A.M. Bosman 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam OZ K % Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en Lokale Media % Agenda, woensdag 30 juni 2010 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en Lokale Media Tijd 09.00 tot 12.30 uur en zonodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie 0239, de Rooszaal, Stadhuis Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _Inspreekhalfuur Publiek 5 Actualiteiten 6A Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie ZM d.d. 27 januari 2010 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, [email protected] Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam OZ K Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en Lokale Media Agenda, woensdag 30 juni 2010 6B Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSB d.d. 4 februari 2010 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, [email protected] 7 Openstaande toezeggingen 8 Termijnagenda 9 Openstaande Schriftelijke vragen 10 Rondvraag - Tkn lijst 11 ACAM Rapporten inzake de controle van de jaarrekening 2009 van diensten en bedrijven Bijgevoegd (voor zover aangeleverd bij de raadsgriffie) de Dienst Zorg en Samenleving, de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ACAM-rapporten gevoegd behandelen met agendapunt 12 Jaarrekening 2009. 12 Jaarrekening 2009 Gemeente Amsterdam Nr. BD2010-003525 De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 7 juli 2010). e _ Jaarrekening gevoegd behandelen met agendapunt 11 ACAM-rapporten. e Jaarrekening 2009 is u reeds separaat toegezonden. © Jaarverslagen van de diensten/bedrijven liggen ter inzage (voorzover deze zijn aangeleverd bij de Raadsgriffie). 2 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, OZ K Monumenten en Lokale Media Agenda, woensdag 30 juni 2010 Kunst en Cultuur 13 Vaststellen opdrachtformulering en profielschets Kunstschouwen Nr. BD2010- 003837 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010). 14 Ontwikkelingsgelden kunstenaars Nr. BD2010-003838 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. juli 2010) e _ Onder voorbehoud besluit College, d.d. 22 juni 2010 Educatie 15 Voorstel herinzet middelen onderwijs 2010 tbv aanvullende dekking Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs Amsterdam (KBA) 2010 en bestedingsvoorstel KBA 2010 Nr. BD2010-003579 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010). 16 Het beschikbaar stellen van middelen ten behoeve van de uitvoering van het Onderwijsachterstandenbeleid (OAB): schakelklassen in het schooljaar 2010- 2011 Nr. BD2010-003778 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010). 17 Vaststellen Plan van Scholen 2011-2014 Nr. BD2010-003876 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 7 juli 2010). 3 Gemeente Amsterdam OZ K Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en Lokale Media Agenda, woensdag 30 juni 2010 Jeugdzaken 18 Onderzoeksrapport Scan van Streetcornerwork 2008-2009 Nr. BD2010-003409 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Zorg en Welzijn 19 Besluit naar aanleiding van gewijzigde procedure vergunningverlening ambulancezorg Nr. BD2010-002265 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Deleden van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Financiën en Raadsaangelegenheden alsmede de leden van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering, Bedrijven en deelnemingen, Inkoop, Waternet en Binnenwaterbeheer, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Externe Betrekkingen, Luchthaven, ICT en Dierenwelzijn zijn hierbij zijn hierbij uitgenodigd. 20 Nieuwe organisatievorm voor professionele alarmopvolging in Amsterdam door Stichting ATA Nr. BD2010-003680 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 21 Uitvoering amendement 825, toegankelijkheid i.c. de fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en Openbare Ruimte (Sajet, van Doorninck, Willemse) Nr. BD2010-001654 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Korff (D66). e Was TKN 6 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010. 22 Pilot ' Veilig zelfstandig wonen voor mensen met dementie’ Nr. BD2010-001653 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid Burke (PvdA). e Was TKN 4 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010. 4 Gemeente Amsterdam OZ K Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd en Welzijn, Zorg, Sport, Kunst en Cultuur, Monumenten en Lokale Media Agenda, woensdag 30 juni 2010 23 Wmo-monitor 'De Staat van de Wmo' Nr. BD2010-001652 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Korff (D66). e Was TKN 3 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010. 24 Brief Gemeentelijke Ombudsman 7 januari 2010 betr. AOV en klachtbehandeling bij uitbesteding van overheidstaken Nr. BD2010-001656 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van voormalig raadslid Boelhouwer (SP). e Was TKN 8 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010. e De Gemeentelijke Ombudsman, de heer Van de Pol is hierbij uitgenodigd. 25 Lunches op school Nr. BD2010-003863 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid Burke (PvdA). e Was TKN 7 in de Commissievergadering ZM van 27 januari 2010. BESLOTEN DEEL 5
Agenda
5
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1097 Publicatiedatum 18 september 2020 Datum antwoord 5 oktober 2020 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake gesprek burgemeester met de verhuurder van de Hillsong kerk. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: De burgemeester gaf in de raadscommissievergadering Algemene Zaken van 17 september 2020 aan een gesprek te gaan voeren met de verhuurder van het pand waar de Hillsong kerk huisvest. Daarbij gaf de burgemeester aan dergelijke maatregelen nooit te zullen treffen op basis van speculatie maar op basis van informatie. Wanneer het bestuur van de stad meent in gesprek te moeten treden met de verhuurder die vastgoed verhuurt aan de kerk, is het belangrijk dat het college hier uitgebreid tekst en uitleg over geeft, aangezien dergelijke uitspraken een grote impact hebben op de gemeenschap. Ook vraagt de fractie van de ChristenUnie zich af waarom er niet met de kerk zelf gesproken kan worden. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich ook af hoe de uitspraken van de burgemeester over de kerk zich verhouden tot de brief van 25 januari 2019 van de burgemeester, waarbij de burgemeester aangeeft alleen de vrijheid van expressie te willen begrenzen als er gevaar is voor de openbare orde of de opvattingen aanzetten tot haat en geweld. Gezien de onrust en onduidelijkheid die er is ontstaan na de gedane uitspraken en de verdere gevolgen wat dit betekent voor religieuze gemeenschappen in de stad, vraagt de fractie van de ChristenUnie om duidelijkheid van het college aangezien dergelijke acties zoals het aanspreken van verhuurders haaks lijken te staan op het eerdere standpunt van de burgemeester verwoord in genoemde brief. De fractie van de ChristenUnie benadrukt overigens opnieuw dat zij alle vormen van haat en geweld richting LHBTl'ers sterk afkeurt en is van mening dat dergelijke strafbare feiten hard aangepakt dienen te worden. Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college van mening dat er een directe of indirecte relatie is tussen het recente anti-homogeweld in de stad en de Hillsong kerk? 1 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Amer ob er2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020 Nee, er zijn geen aanwijzingen dat het recente anti-homogeweld op enige wijze een relatie heeft met de Hillsongkerk. Dit is ook op geen enkel moment gesuggereerd. 2. Iser volgens het college sprake van strafbare feiten gepleegd door de Hillsong kerk? Zo ja, kan het college dit verduidelijken en ook aangeven wat de scheidingen tussen de rol van het OM en de rol van het college hierin zou moeten zijn? Het college beschikt niet over informatie dat er al dan niet strafbare feiten zijn gepleegd door de Hillsongkerk. 3. Waarom gaat de burgemeester het gesprek voeren met de verhuurder van een religieuze gemeenschap? Heeft de burgemeester al eerder geprobeerd om contact op te nemen met de kerk en met hen gesproken? Zo nee, is de burgemeester niet van mening dat dat een veel zorgvuldigere stap is. Naar aanleiding van wat er besproken is in de Commissie AZ van 17 september jl, heeft de gemeente contact gezocht met zowel de Hillsongkerk als de betreffende verhuurder, Theater Amsterdam. Dit was deels ter verificatie van de signalen over de kerk die de heer Flentge in de commissie deelde, maar ook om tekst en uitleg te kunnen geven over de uitspraken die in de commissievergadering zijn gedaan. Voorafgaand aan de commissievergadering is er geen contact geweest met de Hillsongkerk. Daar was geen aanleiding voor aangezien er geen zorgelijke signalen over de Hillsongkerk bij de gemeente bekend waren. Op 1 oktober heb ik, naar aanleiding van de commissievergadering van 17 september, telefonisch overleg gehad met de general manager en voorganger van de Hillsongkerk. Het was een positief gesprek waarin deze vertegenwoordigers benadrukten dat de Hillsongkerk al jaren geleden nadrukkelijk afstand heeft genomen van conversietherapie en waarin we afgesproken hebben dat de kerk in gesprek gaat met vertegenwoordigers van de regenboogcommunity om eventuele zorgen daarover weg te nemen. Ik heb aangegeven dat de gemeente geen aanwijzingen heeft dat er sprake is van conversietherapie binnen de kerk. Hoewel ik signalen vanuit de raad altijd serieus zal nemen, heb ik niet de indruk willen wekken hierover op voorhand al te oordelen. 4, Welke informatie doelt het college op wanneer men zegt niet op basis van speculatie maar informatie in gesprek te moeten treden met de verhuurder? Als er concrete zorgen bij de gemeente bekend zijn over conversietherapie of grote onverdraagzaamheid richting LHBTIQ+ zou dat reden zijn om een gesprek te voeren met vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen en partijen daarom heen — zoals bijvoorbeeld een verhuurder. Dit is in lijn met de uitgangspunten die het college eerder uiteenzette in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Vroege inzake “homogenezings- behandelingen” in Amsterdam (18 september 2019). De gemeente heeft de uitspraken van de heer Flentge met betrekking tot conversietherapie bij de Hillsongkerk niet kunnen verifiëren. Daarmee is er ook geen reden om in gesprek te treden met de verhuurder. 2 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Amer ob er2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020 5. Watis het doel van het college met het gesprek met de verhuurder? Wat hoopt het college te bereiken? Het contact dat met de verhuurder is geweest naar aanleiding van de discussie in de commissie had voornamelijk als doel om de verhuurder te betrekken als gesprekspartner bij de opvolging van het besprokene. De verhuurder heeft aangegeven dit contact als positief te hebben ervaren. De verhuurder heeft bovendien aangegeven uitgesproken voorstander te zijn van de rechten en veiligheid van de regenboogcommunity en dit graag te willen uitdragen. De gemeente heeft vertegenwoordigers van de community daarop in contact gebracht met de verhuurder. 6. Is het college voornemens om in soortgelijke gevallen altijd mogelijke verhuurders of andere contractpartijen aan te spreken en niet de gemeenschap zelf? Zo nee, is het college dan niet van mening dat er sprake is van (de schijn van) willekeur? Zoals gesteld in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Vroege inzake “homogenezings- behandelingen” in Amsterdam (18 september 2019) zal het college indien bekend is dat er ergens sprake is van homogenezing actief het gesprek aangaan met de vertegenwoordigers van de betrokken geloofsgemeenschap en de boodschap overbrengen dat we een dergelijke praktijk niet vinden passen bij de waarden van onze stad. Zoals hierboven al gesteld is dit in het geval van de Hillsongkerk niet aan de orde. 1. Welk precedent denkt het college te scheppen door in gesprek te treden met verhuurders die panden verhuren aan kerken of andere religieuze gemeenschappen wanneer men daar gelooft in opvattingen waar het college zich mogelijk niet in kan vinden? Het is niet de intentie van het college een dergelijk precedent te scheppen. 8. Hoe verhoudt zich dit voorval en de uitspraken van de burgemeester tot de scheiding van kerk en staat? Staat de burgemeester nog steeds achter haar uiteenzetting in de brief van 22 augustus 2018 ten aanzien van geloofsvrijheid in de stad? 9. Erkent het college de spanning die er bestaat tussen de vrijheid van godsdienst en de scheiding van kerk en staat en het door het college in gesprek treden met geloofsgemeenschappen of contractpartijen vanwege niet-strafbare, maar door het college ongewenste opvattingen? Antwoord op vragen 8 en 9: Het uitgangspunt ten opzichte van geloofsvrijheid zoals geformuleerd in de brief van 22 augustus 2018 staat onverminderd fier overeind. Zoals ik in die brief stelde impliceert de geloofsvrijheid dat de overheid zich niet inlaat met geloofszaken, maar dat deze vrijheid verdwijnt als dit leidt tot dwang of intimidatie van bijvoorbeeld vrouwen of homoseksuelen. Dat heb ik ook hier willen benadrukken. Aangezien van dergelijke dwang of intimidatie geen sprake lijkt te zijn bij de Hillsongkerk respecteer ik dan ook volledig de grenzen die de geloofsvrijheid oplegt aan de gemeente. Het is overigens niet ongebruikelijk dat de gemeente contact onderhoudt met religieuze gemeenschappen en dat hier ook eventuele zorgelijke signalen besproken 3 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Ndeing 1007 Gemeenteblad ummer - =. … Datum 5 oktober 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 18 september 2020 worden. Dit levert in de praktijk weinig spanning op met betrekking tot de vrijheid van godsdienst. Over het algemeen worden de contacten door de religieuze gemeenschappen gewaardeerd. Dit biedt immers ook vertegenwoordigers van die gemeenschappen de kans zorgen die zij hebben over veiligheid en tolerantie met de gemeente de delen. Juist door op dagelijkse basis contact te hebben met vele religieuze gemeenschappen wordt bijgedragen aan een veiligere stad voor alle Amsterdammers. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 4
Schriftelijke Vraag
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 769 Datum indiening 29 april 2019 Datum akkoord 5 juni 2019 Publicatiedatum 6 juni 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake een kraak van We Are Here in winkelcentrum Ganzepoort. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op Facebook verscheen het bericht dat een groep krakers van We Are Here hun intrek hebben genomen in wel drie leegstaande winkelpanden in winkelcentrum Ganzenpoort in Zuidoost. Het zou gaan om panden gelegen aan de Bijlmerdreef. Omwonenden maken zich kennelijk zorgen over de negatieve uitstraling en uitwerking die de gekraakte panden hebben in een toch al kwetsbare omgeving, aldus het bericht van ONS Zuidoost. De panden hebben kennelijk geen elektriciteit en stromend water waardoor zij met kunst en vliegwerk illegaal stroom aftappen, met alle (brand)gevaren van dien voor omwonenden. Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Kan het college de kraak van de bovengenoemde panden bevestigen? Antwoord Ja. 2. Watis er bekend over de personen die deze panden hebben gekraakt? Maken zij inderdaad onderdeel uit van de We Are Here-groep? Antwoord Ja. De krakers hebben een spandoek in de etalage van een van de winkelpanden opgehangen met een tekst waaruit blijkt dat ze onderdeel uitmaken van We Are Here. 3. Worden deze personen verdacht van huisvredebreuk of inbraak? Antwoord Er is aangifte gedaan van huisvredebreuk. Het OM bepaalt of en zo ja waarvan deze personen worden verdacht. 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 6 hant 2019 Schriftelijke vragen, maandag 29 april 2019 4. Iser door de eigenaar van de panden aangifte gedaan? Op welke termijn zullen de panden worden ontruimd? Antwoord Ja, er is op 31 maart 2019 aangifte gedaan. Wanneer er ontruimd wordt, is nog niet bekend. Het OM heeft de krakers aangeschreven dat zij voornemens is het pand te ontruimen. De krakers hebben tegen dit voornemen een kort geding aangespannen. Dat zal 6 juni plaatsvinden. 5. Welke bestemming hebben deze panden? Antwoord De panden hebben een gemengde bestemming, onder andere voor bedrijven, kantoren en voorzieningen. 6. Is er door politie of het college contact geweest met omwonenden/werkenden van het pand om hen te helpen bij voorkomende overlast van de krakers”? Antwoord De politie in de wijk staat altijd in contact met de buurt en houdt een vinger aan de pols, ook in geval er een pand gekraakt wordt. In het geval er sprake is van overlast kan men zich wenden tot de politie en/ of de gemeente. 7. Zijn er meldingen bekend van overlast door de groep krakers”? Antwoord Er zijn drie meldingen bekend bij de gemeente over overlast van stank, afval en geluid, van 1 en 12 april en 2 juni. 8. Is ereen grond voor een spoedontruiming op grond van brandgevaar, aangezien de krakers zelf provisorisch elektriciteit aanleggen? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het OM besluit of er grond is voor een spoedontruiming. Op 15 mei heeft de gemeente samen met de brandweer een schouw uitgevoerd. Er is geen brandgevaarlijke situatie geconstateerd. Het OM heeft de krakers aangeschreven dat zij voornemens is het pand te ontruimen. 9. Is de politie ter plaatse geweest om de kraak te constateren en om brandgevaar te controleren? Zo nee, kan dat alsnog gebeuren? Antwoord Zie het antwoord op vraag 8. 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 6 hant 2019 Schriftelijke vragen, maandag 29 april 2019 10. Is er recent nog sprake geweest van een gesprek met (vertegenwoordigers van) We Are Here over de aanstaande 24-uursopvang? Is er een gesprek geweest met leden van We Are Here die nu in Zuidoost verblijven, of in andere stadsdelen? Zo ja, wat is daar besproken? Antwoord Supporters (ondersteuners) en leden van de We Are Here groepen in de stad zijn regelmatig aanwezig bij bijeenkomsten over de aanstaande 24-uursopvang. Er zijn nog geen afzonderlijke gesprekken met leden van de We Are Here groepen geweest. 11. In hoeverre staan leden van We Are Here, naar weten van het college, open om hun intrek te nemen in de 24-uursopvang, mocht deze er komen? Hoe zit dat met de groep die nu in Zuidoost panden hebben gekraakt? Hebben zij toegezegd om te stoppen met kraken indien de opvang opent? Antwoord Dat is nog niet bekend. Zodra er locaties beschikbaar komen, kunnen individuen uit de diverse We Are Here groepen zich aanmelden. Na aanmelding volgt een intake en screening om te beoordelen of de aanmelder tot de doelgroep behoort, en of hij/zij wil meewerken aan een bestendige oplossing. Het college verwacht dat mensen uit de diverse We Are Here subgroepen gaan deelnemen aan ons programma en willen werken aan perspectief. Helaas verwachten we dat er niet snel plek voor hen is in de opvang. De nieuwe locaties zijn in eerste instantie bestemd als vervanging van de huidige locaties en in tweede instantie als uitbreiding. Mensen kunnen zich wel melden voor begeleiding naar een oplossing te weten legaal verblijf of terugkeer. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
Termijnagenda stadsdeelcommissie Noord Datum Invulling Oud Noord Noord Oost Noord West 2-oktPlenair - Integrale Landschapskaart Noord - Uitvoeringsprogramma Wabo 2019-2020 - Eindrapport Planstudie KANS - Wijzingsbesluit Beleidsregels ontheffing artikel 87 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 2019 16-oktPlenair - Agenda Amsterdam autoluw - Nota Varen Il 6-novfPlenair - Stedenbouwkundig plan Klaprozenbuurt - Staat van noord ee - Advies inzake aanpassing van de Welstandsnota Schoonheid van Amsterdam - Visie en toetsingskader Noorder-Ijplas BBN nn | - Consultatie voorkeurslocatie PTA LL Le LT ee LT Le LL Nog niet ingeplande onderwerpen: Jaar Datum Onderwerp IKL Bijzonderheden n.n.b. _En.n.b. Jaarverslag natuur in Noord JFred Haaijen Verzoek van commissie in vergadering 14 november 2018 n.n.b. _En.n.b. Recreatieschap Twiske Robert Brand Pfh. Groenewoud adviseert de Landschapsvisie hierbij te betrekken n.n.b. n.n.b. Werkwijze Nicoline van der Torre, stadsdeelcommissie Canan Uyar, Wijbe Langeveld, Fatin Bouali, Niels Ras & Frans Rein Jurrema n.n.b. n.n.b. Geluidswal Kadoelen Dennis Overweg, Frans Rein JN.a.v. Stem van Noord 15 Jurrema, Canan Uyar & mei 2019 Nicoline van der Torre n.n.b. En.n.b. Groen Wijbe Langeveld, Fatin Bewoner die hierbij Bouali, Canan Uyar betrokken wil worden: Camiel Ledderhof en Rebecca Kloosterman [email protected] A NDSM nn stoepen ee Canan Uyar 2018 NoordWest Overweg n.n.b. n.n.b. Bereikbaarheid Frans Rein Jurrema, Canan A Fatin Bouali n.n.b. _En.n.b. Meer sportmogelijkheden in BCanan Uyar, Dennis In samenwerking met Robert TE Peter Willing Noord). nn Hamerstraatgebied Langeveld n.n.b. _En.n.b. Toegankelijkheid van Noord fFatin Bouali, Dennis Overweg EEE TT beperking 201901 Tweede technische sessie Verzoek gedaan op eerste TT ESL informatieavonden Werkbezoeken: Jaar DET) Onderwerp Trekker Bijzonderheden A A n.n.b. jn.n.b. Hamerkwartier Verzoek gedaan op nn
Agenda
2
train
df hr 2 / af Ik > ë ee En Ee ENE Ree a WE es Zas > EN een ee ed ee IE Sel RE tE 4 NE, ie jaan)? À Ss ee SE. Ln OE REN BF en Ne EEN a reren WEE Pe TE EN Een re JERS Eee ed a Sar } mr] ri mn ee Ln En Eer AE nt at Le EEN HE: = yer: ze, EEE en Ed Ad emee Ek PS ee Mi 25 ee re bte ne 258 zo Re i3 de N , 8 ee zen En En Ee WEE a rt Roei Ë OE PA Ee el ol NE. _n 1 eer IE Trned TETE ebk BE is \m sterc nen à Be eN TE CELLE Bt KS jaN ster Self ne B Td WES dr Fn * ed en OR En rd ned se een nn et Re Fn mie Ka Be Ee LEE oe ck ER pe F ENE Rt ë LK ld me Aaen ht a sd El METEEN MEER Ee SN ME ï =l re Ï Er Tin SO Ee: El 8 bm ed Re ne eg WEN EE | Í mn | EIN On Pe 2e vl I ze: Ren | N. E Sein Ee, ee DANE Ï Ë an E ek B 5 Rien Ee ee aj N= u Bere ER DR Ad el TN et $ lt En EKE Naf AT ee A Nete 0 ii Eeke s: ja Ee 4 ER UBA edn Lj | Ae, B MONT Tt En A : We aa ke il REE BBaBReEn je 4 U NIF Fee en DE NN Sn kel El je ONE CEE (CE mg gn e an nn 1 TEN IK | En mrd nn mn AM ee Lj m mm ll le me = = ae] e. EE 1 Ee | 2 AE RE pee | En | | ek ted ® JRE EL EET ri h ‚ADA Ed Re RE ES knn * id ie rete Ze Kn DE ie, GORE EE On Á À he Pen he: ben RT dl RR IO Ee 4 sh E VINE 7 EE ET AE CN EE el PE En rm LE Eat hehe Dek 5 zi E 8 3 8 3 Í te Jz et ____ @ 4 Ee ES Ï 5 Dr EE EN 5 7 ie mr ee Ten £ SE EE G B mn mk | ES mn en Sn : = mi tl Tait nd 5 me NRN SS Ee 3 en % Ze, = arne ES Sn 5 me Ee 2 4 EE EE eed Ee zs “ a EE En Gr A en En ss 5 2 nn ns © en L ë PN e" 6 8) ©, 8 Ee mn 8, & 6 ns iter E ft E- ee Zas Deme: pn zen ne ef Pd ss Ik na ï ee ne eee f Pe TA : En if | er As | == > ET a | pe _% | En, ; en | | k 2 \ ee A 3 EN | ee eee ER Werl _… | Pel Sk mg L EG 7 NS > N Le en dn ' ak dd 4 3 mn Kn Meer nt 3 Ed EE Ee Ee, Ì De a > Re Be 3 5 Pd eerd Dn wi \ Kot € Samenvatting Het Actieplan Schone Lucht (ASL) is vastgesteld in WHO-ADVIESWAARDEN 2019 met de ambitie om vanaf 2030 te voldoen aan Amsterdam ligt op koers om in 2030 overal te * De maatregelen die Amsterdam gaat nemen > < de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor komen in 2023 samen in de Uitvoeringsagenda 2005. Om deze doelstelling te halen wordt vanuit NO, PM‚o en PM, . Deze advieswaarden zijn Uitstootvrije Mobiliteit: een integraal > < het ASL gewerkt aan de verschoning van mobiliteit, strenger dan de huidige wettelijke grenswaarden maatregelenpakket voor de uitvoering van de mobiele werktuigen en houtstook in Amsterdam. voor deze stoffen. De WHO-advieswaarden zijn in plannen uit het ASL. 2021 opnieuw stevig aangescherpt, en de Europese EU GRENSWAARDEN LUCHTKWALITEIT Commissie heeft een voorstel gedaan om ook de UITBREIDING LAADINFRASTRUCTUUR De jarenlange inzet op de verbetering van Europese grenswaarden opnieuw aan te scherpen. De gemeente is volop bezig met de uitvoering van luchtkwaliteit loont. Voor het tweede jaar op rij Dit onderstreept de noodzaak van verdere het Strategisch plan Laadinfrastructuur 2020-2030. voldoet Amsterdam overal aan alle wettelijke verschoning van de lucht in Amsterdam. * In november 2022 is de 3.000ste standaard grenswaarden voor stikstofdioxide (NO) en fijnstof Tegelijkertijd is luchtkwaliteit niet gebonden aan publieke laadpaal geplaatst. (PMoen PM) s). De laatste knelpunten voor NO, zijn stadsgrenzen. De gevolgen van de voorgestelde * _ TOTAL is de partner die nieuwe laadpalen daarmee verdwenen. Aan de wettelijke grens- aanscherping worden daarom verkend in plaatst. Vattenfall beheert ruim 2.500 laadpalen waarden voor fijnstof voldeed Amsterdam al jaren. samenwerking met de partners van het landelijke die per januari 2023 zijn overgenomen door KLIMAAT EN CO2-REDUCTIE Schone Lucht Akkoord. Equans. Amsterdam heeft de ambitie om in 2030 volledig UITVOERING ACTIEPLAN SCHONE LUCHT Een uitdaging bij de groei van het laadnetwerk is uitstootvrij te zijn. Deze doelstelling is vastgelegd in De aanpak van de uitvoering bestaat uit vier pijlers: congestie op het elektriciteitsnet. Deze druk op het de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 en_ stimuleren, communiceren, faciliteren en reguleren. net heeft vooral betrekking op het laden van het ASL, en vertegenwoordigt een potentiële CO>- _… per 1 januari 2022 is de milieuzone binnen de logistiek (hoogvermogen, snelladen) en nog niet op reductie van 11% voor heel Amsterdam. Een Ring A10 aangescherpt naar EURO 6 en laag vermogen laadinfrastructuur. De gemeente zet voorwaarde hiervoor is dat de benodigde energie uitstootvrij voor vrachtwagens en autobussen. _ hierdoor zoveel mogelijk in op het zo slim mogelijk afkomstig is van een duurzame bron. De * In 2022 zijn het Landelijk Taxiconvenant en het omgaan met het energienet, om laadpieken te doelstellingen zijn nog steeds uitdagend en daarom lokale convenant emissieloos taxivervoer voorkomen en te vermijden. is het belangrijk om de ambities zoals die zijn Amsterdam getekend. vastgesteld in het ASL volledig na te streven. 2 € Inleidin 8 BELEIDSCONTEXT LAADINFRASTRUCTUUR Het Actieplan Schone Lucht geeft in Amsterdam Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) — een AMBITIES invulling aan diverse plannen en akkoorden: meerjarige beleidsagenda met ambities en acties > < Op 1 oktober 2019 heeft het college het Actieplan die zorgen voor een landelijke uitrol van een Schone Lucht (ASL) vastgesteld. Dit actieplan INTERNATIONAAL dekkend laadnetwerk. vertegenwoordigt de ambitie om vanaf 2030 te Akkoord van Parijs — het mondiale verdrag om de > < voldoen aan de WHO-advieswaarden voor opwarming van de aarde te beteugelen en te Regionale Aanpak Laadinfrastructuur (RAL G4) — Een luchtkwaliteit uit 2005. Het doel van het ASL is beperken tot max. 1,5°C. uitwerking van de NAL. In dit verband staan tevens om te blijven voldoen aan de wettelijke Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Europese normen voor luchtkwaliteit en NATIONAAL Haag gezamenlijk aan de lat voor het realiseren van luchtverontreinigende stoffen verder te blijven Klimaatakkoord — een onderdeel van het laadinfra en het vervullen van een voorbeeldfunctie reduceren. Met het ASL zet de gemeente Nederlandse klimaatbeleid. Een overeenkomst voor de andere regio’s. Amsterdam stevig in op het verschonen van tussen overheden, organisaties en bedrijven om de mobiliteit, om een belangrijke bijdrage te leveren _ vitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. INHOUD aan CO» reductie tegelijk de luchtkwaliteit (verder) In de Monitor Actieplan Schone Lucht Amsterdam te verbeteren. Schone Lucht Akkoord — een overeenkomst tussen _ wordt jaarlijks gerapporteerd over enerzijds de Rijk, provincies en gemeenten om de luchtkwaliteit _ voortgang ten aanzien van de ambities, en AANPAK in Nederland permanent te verbeteren. anderzijds over de uitvoering van de belangrijk(stje De werkwijze kenmerkt zich door ambitieuze maatregelen van het ASL. doelstellingen en een aanpak bij de bron. Er wordt REGIONAAL ingezet op vervuilingsbronnen waar de gemeente __gegionaal Mobiliteitsplan — een uitwerking van het Eerst worden de monitoringsresultaten van de de meeste directe invloed op heeft: het Klimaatakkoord om toekomstbestendige luchtkwaliteit en CO,-reductie in Amsterdam wegverkeer, de passagiers- en pleziervaart, mobiele opiossingen te realiseren die bijdragen aan de toegelicht, afkomstig van de landelijke rapportage werktuigen en houtstook. Hierbij wordt een mix van transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem van het RIVM. In het tweede deel staat de aanpak maatregelen gehanteerd: communiceren, vanuit het ASL centraal en geven we een overzicht stimuleren, faciliteren en reguleren. De samenhang /OKAAL van de uitgevoerde activiteiten. Daarna volgt de van de maatregelen brengt beweging in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 -Een ontwikkeling van het wagenpark dat in Amsterdam maatschappij. beleidsplan waarin is vastgelegd hoe Amsterdam rondrijdt en een overzicht van de stand zaken bij de haar COz-uitstoot met 5% reduceert in 2025, met overige ASL-opgaven. Ten slotte worden de 60% in 2030 en met 95 procent in 2050 (ten prognoses bij de ASL doestellingen voor 2030 opzichte van 1990) BEBeven. 3 € De missie: Schone Lucht DE ONTWIKKELING VAN DE AMSTERDAMSE LUCHTKWALITEIT Voor stikstofdioxide geldt dat circa 40-60% van de concentratie afkomstig is Monitoring en wettelijke toetsing van de luchtkwaliteit wordt in Nederland van de lokale bijdragen, waardoor hier relatief veel invloed op uitgeoefend kan gedaan door het RIVM. Dit gebeurt op basis van een combinatie van worden met lokaal beleid. De concentraties fijnstof bestaan voor slechts 10- metingen afkomstig van het landelijk meetnet luchtkwaliteit en 20% uit lokale bijdragen. Aan de hoogst berekende jaargemiddelde > < berekeningen. Deze monitoring en toetsing vindt jaarlijks plaats binnen het concentraties fijnstof in 2021 is te zien dat Amsterdam bijna voldoet aan de Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), aangevoerd door _WHO-advieswaarden uit 2005. Vanwege de beperkte lokale bijdrage aan het RIVM en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. fijnstof zal echter alle mogelijke lokale winst geboekt moeten worden vanwege de geringe invloed van lokale interventies op de totale concentraties. De NSL-monitoringsresultaten van 2022 hebben betrekking op zichtjaar 2021, en dit is het tweede jaar op rij dat Amsterdam overal voldoet aan de In Amsterdam wordt de luchtkwaliteit ook uitgebreid gemeten door de GGD. wettelijke EU-grenswaarden voor jaargemiddelde concentraties De GGD is tevens beheerder van het Amsterdamse luchtmeetnetwerk dat stikstofdioxide (NO) en fijnstof (PM, en PM, 5). In 2021 (zichtjaar 2020) hiervoor gebruikt wordt. De gemeten jaargemiddelde concentraties NO,, PM, werd hier voor het eerst sinds het begin van het NSL in 2010 aan voldaan. PM, sen roet (EC) zijn in 2021 vergelijkbaar met die gemeten in 2020. De GGD- meetresultaten zijn in lijn met die van het NSL en bevestigen dat in 2021 overal In tabel 1 zijn de hoogst berekende jaargemiddelde concentraties voor wordt voldaan aan de huidige wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. stikstofdioxide en fijnstof weergegeven. Het doel van het ASL is om in 2030 te voldoen aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2005, die In 2021 is de verkeersintensiteit toegenomen ten opzichte van 2020, maar nog strenger zijn dan de huidige wettelijke normen. De concentratie vaneen stof niet tot het niveau van 2019. De maatregelen die in Amsterdam zijn genomen op een bepaalde locatie is opgebouwd uit de lokale bijdragen — zoals om de verkeersemissies terug te dringen leveren daarom nog steeds een wegverkeer, industrie en scheepvaart — en de achtergrondconcentratie. positieve bijdrage op de luchtkwaliteit in Amsterdam. Berekende jaargemiddelde Toetslocaties met hoogste berekende EU wettelijk | WHO 2005 WHO 2021 concentraties heel Amsterdam jaargemiddelde concentratie 21,4 (H9/M?) 37,7 Ho/m? IJ-tunnel Noord 40 Hg/Mm3 40 g/m? 10 pg/m? 18,5 (Hg/m3) 23,2 Hg/m? Stadhouderskade 40 Hg/m? 20 HG/mM? 15 HG/m? 10,3 (Hg/m3) 13,2 Hg/m? Stadhouderskade 25 Hg/m? 10 Hg/mM? 5 Hg/m? Tabel 1: Hoogste jaargemiddelde concentraties in 2021 in microgrammen per kubieke meter, berekend door het RIVM, in relatie tot de WHO-advieswaarden uit 2005 en 2021. Bron: NSL 2022 4 € De missie: Klimaat EEN FORSE CO2-OPGAVE * _de samenstelling van het Amsterdamse in de stad. De relatieve stijging in 2021 komt door Klimaatproblematiek is urgent en het college heeft wagenpark; de toename in verkeersintensiteit als gevolg van de de Amsterdamse doelstelling op dit gebied * _de door TNO ontwikkelde emissiefactoren. versoepeling en beëindiging van aangescherpt: 60% COz-reductie van de CO,- . . . coronamaatregelen. In 2021 is nog wel een reductie uitstoot in 2030 ten opzichte van basisjaar 1990. Figuur 1 laat zien dat de COz-uitstoot van zichtbaar ten opzichte van zichtjaar 2019, waarin er Zodra al het Amsterdamse verkeer uitstootvrij is en wegverkeer in Amsterdam in 2021 met 11% (43 geen coronamaatregelen waren. de productie van elektriciteit volledig duurzaam, kiloton) Is afgenomen ten opzichte van 2019. Deze wordt een reductie van 9% van de totale CO2- reductie in Amsterdam komt door een lagere Snelwegen zijn rijkswegen en vallen daarmee dus uitstoot van Amsterdam (op basis van de situatie in verkeersintensiteit in 2021 als gevolg van de buiten de scope van het ASL. De verschoning van 2017) gerealiseerd. Het verschonen van de coronamaatregelen. Daarnaast speelt ook de het wegverkeer in Amsterdam heeft echter wel een productie van elektriciteit is geen onderdeel van het autonome sroel van het aantal elektrische uitstralingseffect op de samenstelling van het ASL. Dit wordt aangepakt vanuit het landelijke voertuigen in Nederland en Europa een rol, en de verkeer op de omliggende snelwegen. 45% van de Klimaatakkoord en Amsterdam draagt hieraan bij overstap naar steeds meer uitstootvrije voertuigen huidige uitstoot van verkeer op snelwegen in via de Regionale Energietransitie. Voor mobiele als gevolg van stimulerende en regulerende Amsterdam is van voertuigen met een herkomst of werktuigen geldt volgens conservatieve berekening maatregelen van de gemeente. bestemming in Amsterdam, terwijl 55% enkel dat een verschoning hiervan kan bijdrage aan een De COz-uitstoot van het wegverkeer op snelwegen passeert. Dit betekent dat een volledige reductie van de totale COz-reductie van 2% 9op in Amsterdam is in 2021 met 4% toegenomen ten verschoning van het Amsterdamse wagenpark ook basis van de situatie in 2017). De maatregelen in het opzichte van 2020, tegen 2% stijging bij wegverkeer kan bijdragen aan een flinke reductie van de ASL zijn daarom belangrijk voor de verbetering van uitstoot door wegverkeer op snelwegen. de luchtkwaliteit en voor het halen van de CO2 UITSTOOT PER JAAR [KTON] Amsterdamse klimaatambities. Em Snelweg HE Stad Om zo zorgvuldig mogelijk in te schatten hoe de 5 d 5 — 0 COz-uitstoot van het Amsterdamse wagenpark zich L11 398 390 3 st ontwikkeld wordt gebruik gemaakt van drie 339 347 databronnen: * de geregistreerde voertuigkilometers op basis van het Verkeersmodel Amsterdam en actuele verkeerstellingen; 2017 2018 2019 2020 2021 Figuur 1: Aandeel CO2-uitstoot van wegverkeer in Amsterdam tot en met 2021. Bron: emissieregistratie/TNO. 5 Ld € Aanpak: Communiceren COMMUNICATIESTRATEGIE We benadrukken de noodzaak van schone lucht en het tegengaan van De bekendheid en het draagvlak van de uitstootvrije maatregelen zijn afgenomen > < klimaatverandering. Na de koplopers willen we ook de massa bereiken en de _ t.o.v. 2021, maar zijn ongeveer gelijk aan 2020. De meerderheid staat nog achter bewustwording en draagvlak voor onze uitstootvrije ambities vergroten. We de ambities en is ook tevreden over de verdere uitbreiding van het laadnetwerk. bieden handelingsperspectief en delen kennis en goede voorbeelden. De bekendheid is echter nog steeds erg beperkt en moet flink vergoot worden. x BELANGRIJKSTE INSPANNINGEN IN 2022 Bekendheid mn « Samen met Rotterdam en Utrecht onderdeel van het Nederlands 86% is bekend met het thema luchtkwaliteit en de negatieve gevolgen van paviljoen op het Electric Vehicle Symposium en heeft bijgedragen aan vervuilde lucht voor gezondheid (2021: 89%) . presentaties en paneldiscussies. 39% is bekend met het ASL-doel om de luchtkwaliteit te verbeteren (2021: 46%) De bekendste maatregelen uit het ASL: huidige milieuzones (59%), uitbreiding * Drie netwerkbijeenkomsten Koffie Elektrisch voor bedrijven en laadinfra (43%), uitstootvrije bebouwde kom 2030 (39%) en snelladers (33%) organisaties over EV: een werkbezoek bij Feenstra, een bijeenkomst bij EV Experience in Zandvoort en een met Pakhuis de Zwijger. Draagvlak a 29% staat wel achter de ambitie van het ASL (2021: 31%) * Veel aandacht voor de doelgroep ondernemers (stadslogistiek), viaeigen 31% staat enigszins achter de ambitie van het ASL (2021: 34%) kanalen en met een landelijke campagne. Er is een nieuwe webpagina 40% staat niet achter de ambitie van het ASL (2021: 35%) opgezet en er is een advies- en inkoopactie voor laadpalen opgezet. Tevredenheid (over de faciliterende rol van de gemeente) * Erzijn voorbereidingen getroffen voor een informatiebrief voor alle 61% is (zeer) tevreden over de uitbreiding van openbare laadinfra Amsterdamse ondernemers met een bestel- en/of vrachtwagen. 40% van de e-rijders is (zeer) tevreden over de oplaadinfra (2021: 62%) . . De . . . 4% van de e-rijders is (zeer) ontevreden over de oplaadinfra (2021: 10%) * Eris laagdrempelige voorlichting ingezet op social media over houtstook begin 2022 en eind 2022 (herfst-/wintermaanden). Huidig gedrag 8 Dn . 35% maakt regelmatig gebruik van het OV (2021: 33%) * Erzijn voorbereidingen getroffen voor een grote bewustwordings- 33% maakt bewust vaker gebruikt van een (e-)fiets (2021: 30%) campagne in 2023 over de uitstootvrije ambities van Amsterdam. 23% laat pakketleveringen bezorgen bij een pakketpunt (2021: 17%) . Het lespakket over luchtvervuiling en gezondheid is bij 12 Toekomstig gedrag basisscholen gegeven en in de Week van het Verkeer is op 9 basisscholen 64% van de personenauto- en motoreigenaren verwacht over te stappen naar een les gegeven over luchtkwaliteit. uitstootvrij vervoer voor 2030; 36% van de personenauto- en motoreigenaren heeft geen overstapintentie. 6 e Aanpak: Stimuleren _ ol Het stimuleren van gebruik maakt de overstap naar . . 9 . PD Stadslogistiek o Ö Taxi uitstootvrije varianten laagdrempeliger. Met diverse , . . . . … prikkels worden de alternatieven aantrekkelijk * Vanuit de afdeling Duurzaamheid van de * Op 21 april 2022 is het landelijke Afsprakenkader gemaakt. Hierbij vergt iedere modaliteit (doelgroep) gemeente Amsterdam is er een integrale, Emissieloos Taxivervoer getekend. Amsterdam een andere aanpak en benadering gebiedsgerichte aanpak op bedrijventerreinen committeert zich hiermee aan stille en schone ' opgestart. Het doel hierbij is om input van taxi's, samen met het Ministerie van SUBSIDIE bedrijven en verschillende teams bij elkaar te Infrastructuur en Waterstaat, diverse Sinds 2019 stimuleert de gemeente de zakelijke brengen om bedrijven integraal te kunnen gemeenten en partijen uit de taxisector. Dit markt met diverse subsidieregelingen, om nu al te helpen met de energietransitie en de transitie afsprakenkader biedt steden vanaf 2025 de kiezen voor uïtstootvrij vervoer. In 2021 zijn de naar uitstootvrij vervoer. mogelijkheid om alleen uitstootvrije taxi's in aanvraagcriteria van de lopende regelingen Om t k dat d ind (delen van) de stad toe te laten, … . * Om te voorkomen dat een ondernemer in de versoepeld, en zijn alle bepalingen samengevoegd verduurzaming van zijn/haar pand en In 2025 rijden alle taxi’s binnen de ring tot de overkoepelende Subsidieregeling Duurzame . . 8 J p i i.D bitie is 23 ber 2022 . st bedrijfsvoering verstrikt raakt in de vele uitstootvrij. Deze ambitie is 23 september Amsterdamse Vervoermiddelen. De looptijd is tact 4 te hak bii d vastgelegd in het Convenant emissieloos verlengd tot en met 31 december 2022. Comacen van G& BEmeens TaXen We dan DU 06 taxivervoer Amsterdam. De maatregel wordt opzet van een energieloket. Hiermee is er een teund d rd heid 8 d … gesteund door een meerderheid van de Ondernemers konden subsidie aanvragen voor de vast aanspreekpunt voor bedrijven. taxibranche en draagt bij aan betere aanschaf van een elektrische bedrijfsauto (bestel- of «Door middel van een pilot in de luchtkwaliteit en minder verkeerslawaai in vrachtauto of autobus) of taxi(bus). Dit geldt voor Haar! buurt ; kt d ' Amsterdam. nieuwe, gebruikte (en/of omgebouwde) voertuigen. aaremmerouur Sn erzoe etoturiie e a = Bij de sluiting van de regeling is 262 keer subsidie mameren om eén STE en UESTOOLVIJG iN Er) verleend voor de aanschaf van een schoon voertuig. bevoorrading van winkels mogelijk te maken. Robe | Se) Í rf | | Dit is 54% van in totaal 482 aanvragen. Omdateen _ … In 2022 i teld het vanaf ore tastad Di S j aanvraag binnen acht maanden nadat de subsidie is an cen van vendteniden , in ie vri ak Kn On It verleend moet worden vastgesteld op basis van de p Sn J voo Hi > oorwije LENA voorwaarden, kan het totaal en het percentage stadslogistiek. Er wordt in (pilot-)gebieden N 4 verleende subsidie nog veranderen. getest of een verruiming van venstertijden voor AN 17 ABA uitstootvrije stadslogistiek gewenst en a | f 7 p, toepasbaar is. LE El. sr 7 ® % fi, Cas Brom- en snorfietsen Mobiele werktuigen Houtstook > < * 2022 stond in het teken van het treffen van de * In mei 2022 is een Plan van Aanpak vastgesteld * De gemeente Amsterdam heeft opnieuw benodigde voorbereidingen voor het kunnen door het college om te komen tot een voorlichting gegeven over houtstook om de invoeren van een uitstootvrije zone voor brom- Amsterdamse Aanpak Schone Mobiele bewustwording over de (gezondheids) effecten > < en snorfietsen per 2025. In afstemming met Werktuigen. Het doel van deze aanpak is om van houtstook te vergroten en de tips van de belangenverenigingen is er gewerkt aan een duidelijkheid te scheppen in de route naar ‘Stookwijzer’ onder de aandacht te brengen. beleidsvoorstel. In 2022 was er verder een schone mobiele werktuigen, en in de diverse Bij de voorlichting wordt ook verwezen naar sterke stijging van het aandeel elektrische brom- rollen die de gemeente Amsterdam heeft in dit amsterdam.nl/houtstook. en snorfietsen in de nieuwverkopen. De eerste 9 dossier. In 2022 is ook de marktgroep gestart die maanden van 2022 lag dat rond de 75% voor bijdraagt aan de ontwikkeling van de “_In opdracht van de gemeente . heel Amsterdam. Amsterdamse Aanpak. Amsterdam heeft Motivaction in december 2021 een onderzoek uitgevoerd naar de kennis, * TNO ontwikkelde een emissietool voor het de houding en het gedrag van Amsterdammers ||| Lj berekenen van de uitstoot van mobiele met betrekking tot houtstook. De belangrijkste Autobus ak hd ä werktuigen en bouwlogistiek, ten behoeve van conclusie is dat een meerderheid van de «Per 1 januari 2022 is de milieuzone aangescherpt monitoring, sturing en inzicht in uitstoot. Deze Amsterdammers het belang ziet van regels om voor autobus (openbaar vervoer) en touringcar wordt per 1 januari 2022 door alle partners van houtstook te beperken. binnen de Ring A10, waardoor dit gebied alleen de Samenwerkingsovereenkomst Verhardingen, (et RivM, TNO, Institute of Risk Assessment nog toegankelijk is voor EURO 6 en uitstootvrije gebruikt. Sciences (IRAS, Universiteit Utrecht) en GGD voertuigen. Dit is een belangrijke stap richting de « per 2022 wordt de CO2-prestatieladder Amsterdam hebben in 2021 landelijk onderzoek ambitie van een volledig uitstootvrije zone standaard gebruikt voor de beoordeling van gedaan onder de noemer Samenwerking binnen de Ring A10. Gedurende 2022 is er hard inkoop door de gemeente Amsterdam. Houtrookonderzoek. Het onderzoek toont aan gewerkt aan de voorbereiding van een landelijk Daarnaast zien we steeds vaker de toepassing dat blootstelling aan houtrook op buurtniveau convenant met de touringcarbranche, ten van de criteria Slim & Schoon en de Milieu tot schadelijke concentraties (fijn)stoffen en behoeve van draagvlak voor een uitstootvrije Kosten Indicator. In de Samenwerkings- gezondheidsklachten leidt. zone voor autobussen. overeenkomst Verhardingen 2.0 zijn tevens eisen en gunningscriteria met betrekking tot mobiele werktuigen gedefinieerd. 8 € Aan pa k: Fa cilite ren Omdat de openbare ruimte in Amsterdam schaars Figuur 2 laat zien dat in september 2022 de . . . is, is het uitgangspunt van de gemeente dat er laadpalen tezamen in totaal bijna 6.000 in het Klimaatakkoord is de ambitie opgenomen dat wordt ingezet op het laden op privaat terrein*. oplaadpunten bevatten. Het aantal standaard > < in 2030 alle nieuwe auto s uitstootvrij zijn. De Als dit niet mogelijk is kan er uitgeweken worden _ laadpalen is in november 2022 op meer dan 3.000 Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is een naar (semi) publieke laadpunten. gekomen. samenwerkingsverband tussen gemeenten (o.a. Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam), het _ PUBLIEK LADEN In 2023 veranderen we de werkwijze voor het Rijk, provincies, moarkportijen en netbeheerders die In de openbare ruimte heeft de gemeente een plaatsen van laadpalen van (aan)vraaggestuurd- naar de realisatie van voldoende laadinfrastructuur regierol voor het realiseren van een dekkend datagestuurd. Door data uit operationele hiervoor mogelijk maakt. oplaadnetwerk. Het daadwerkelijk realiseren van _ laadpunten te analyseren, zien we op welke locaties . laadinfrastructuur wordt tot en met 2023 gedaan een grotere vraag naar laadcapaciteit en dus Ook regionaal worden stappen ondernomen om door Total Energies. Momenteel wordt de behoefte naar laadpalen ontstaat. Potentiële deze landelijke ambities waar te maken. In het Laad volgende aanbesteding voor plaatsing van laadpaallocaties zijn door de gemeente in kaart me — Strategisch plan faadinfrastructuur 2020 — publieke laadpalen voorbereid. Het doel hierbij is gebracht en afgestemd met de stadsdelen, diverse 2030 zijn de strategische lijnen voor Amsterdam om tot een kosten efficiënte overeenkomst te (centrale) opgaven en buurtbewoners. Dit wordt het uitgewerkt om een betrouwbaar en dekkend komen en om in te zetten op innovatieve wijklocatieplan genoemd. Begin 2023 wordt de openbaar laadnetwerk te realiseren. Met als oplossingen zoals slim laden. definitieve afgestemde kaart verwacht. randvoorwaarden dat de infrastructuur veilig, nkelijk en baar is. . zel: : Bovendien heeft hat fuseren van Weesp met Uitbreidina laadinfrastructuur ===laadpalen ml aadpunten Amsterdam de vraag naar openbare 5000 laadinfrastructuur met 30% vergroot. Gelet op de ambities van het ASL voor 2025 en 2030 is een aanzienlijke schaalsprong nodig: van circa 9.600 laadpunten nu, naar 37.000 laadpunten in 2025 3000 en 82.000 in 2030. Dit is gebaseerd op de verwachte ontwikkeling van het aantal auto’s in Amsterdam. 1000 De gebruiker is zelfvoorzienend en parkeerten laadt op eigen A D & ® ® 9 9 © 9 ° ° ° ° Ny Ny Ny Ny y ny y terrein (of het kl terrein van iin/haar/hen werkgever). E € . S Eil Ei & - S El E € . s 5 E & . S £ E & . s 5 :_Het laadpunt is doorgaans niet toegankelijk voor derden. Kd Figuur 2: Ontwikkeling publieke laadinfrastructuur Amsterdam 9 SNELLADEN In 2022 waren er 33 publieke snelladers in Deze instrumentenkist bestaat uit landelijke en gebruik in de stad. Er zijn in Amsterdam echter lokale instrumenten, gericht op private of ook snelladers die op privaat terrein staan, welke semipublieke partijen. De instrumenten zelf variëren toegankelijk zijn gemaakt voor derden. Het totaal van gerichte informatie voor kleine aantal snelladers in Amsterdam is met 70 ondernemers, tot rekentools om een total cost of stuks ongeveer het dubbele. De ontwikkeling van ownership (TCO) te bepalen, tot ondersteuning bij kortparkeerladers tot en met 50kwh wordt wet- en regelgeving. Enkele voorbeelden hiervan ENERGIECONGESTIE ondergebracht in de nieuwe aanbesteding voor zijn: . … - . ; . „ . De afgelopen jaren zijn delen van Amsterdam plaatsing van publieke laadpalen, die vanaf 1 * Landelijk is er vanuit de rijksoverheid een en: . . . . ee . Re geconfronteerd met capaciteitsproblemen/ januari 2024 ingaat. De laatste drie snelladers van subsidie beschikbaar gesteld voor het inwinnen . . . . . Ne . transportschaarste op het energienet (ook wel de vorige concessie worden in 2023 geplaatst. van advies over het veilig realiseren van . . . . En congestie). Vooralsnog heeft deze congestie laadinfrastructuur in parkeergarages. De actie is vooral betrekking op het middenspanningsnet SEMI-PUBLIEK & PRIVAAT LADEN bedoeld om de zorgen van Vereniging(en) van 6 op a p . 6 . . . . ‚ A (o.a. snelladen voor logistiek) en nog niet op het De gemeente stimuleert de ontwikkeling van het Eigenaren (VvE's) over de brandveiligheid van het . . . . . . . : laagspanningsnet (publieke laadinfrastructuur). realiseren van private laadpalen. Om plaatsing laden van elektrische auto's in hun (vaak oudere) en : , . De vraag naar elektriciteit zal echter in 2030 zo’n eenvoudiger te maken voor particulieren, garages te doen afnemen en het draagvlak voor . … . . , . anderhalf tot drie keer zo groot zijn. Vereniging van Eigenaars (VvE’s) en andere laadpunten in garages te doen toenemen. . . . . Regi fi . … nm eigenaren van parkeerterreinen, ontwikkelt de egionaal financierde de gemeente gedeeltelijk De toenemende congestie is een serieus gemeente, gebaseerd op behoeftes van het onderzoek (2022) van 4 Amsterdamse Ne . . . . probleem voor de transitiedoelen van de stakeholders, instrumenten om private eigenaren corporaties naar veilig laden en het . . . . gemeente. Vanuit het team Laadinfrastructuur te helpen met laadinfrastructuur door o.a. de toekomstbestendig maken van hun garages. Op Ni . . … an N . . zijn we daarom bezig om te zien welke bijdrage juiste randvoorwaarden te creëren. basis van het daarop gebaseerde beleid worden . ee . . . we kunnen realiseren om de ambities uit de binnenkort de eerste laadpunten verwacht in ee: . . Laadvisie richting 2030 te realiseren en enkele van de corporatiegarages. … … : ne tegelijkertijd de impact op het elektriciteitsnet zo * Intern worden afspraken gemaakt over het . … . klein mogelijk te houden. toekomstbestendig maken van de aanleg van laadpunten in nieuwbouwprojecten. 10 | ‘ ENERGIESTRATEGIE * Het project Batterijnhub P&R Zeeburg onderzoekt TOEZEGGING COMMISSIE MOW — TA2022-000974 Om te voorkomen dat het Amsterdamse of de inzet van grote batterijen een goede Het opnemen van de effecten die eindgebruiker elektriciteitsnet piekvragen niet aan kan moet ondersteuning is voor de laadcapaciteit in ondervindt van de congestie op het netwerk in de laadinfrastructuur zoveel mogelijk flexibel en ‘slim’ woonwijken en op drukke knooppunten. jaarlijkse rapportage. kunnen laden. Door deze flexibiliteit kan het net b 3 k d sinds oktober 202 ontlast worden op piekmomenten. Binnen berte wer Boe sm 5 e Oe en Maar Om de benodigde groei in laadinfrastructuur te verschillende gemeentelijke projecten onderzoeken e ee Is hei Wem Ee rui tom de kunnen realiseren, terwijl de piekvraag op het we welke mogelijkheden er zijn, hoe deze toe te techno Eer en . e ün | dat d elektriciteitsnet niet toeneemt, is flexibel laden dus passen en welke rol de gemeente op zich neemt. le neme o ik ) dd att at : e belangrijk. De kennis en ervaring die geput is uit . . e iciëntie van het ge rui van de atterij niet onder andere het Flexpower3-project wordt in 2023 * Met het project Flexpower3 is samen met optimaal is. De lessen uit het eerste jaar zijn dat breder in de stad toegepast. De toepassing van deze partners’ gewerkt aan een opschaalbare, dergelijke experimenten met het laden met technologie is belangrijk om de netcongestie- toekomstbestendige manier van het laden van batterijen uitdrukkelijker onder de aandacht problematiek de komende jaren zoveel mogelijk te elektrische voertuigen aan publieke laadpalen. gebracht moeten worden bij gebruikers en dat ontzien, zonder de gemeentelijk ambities uit het De stroom die hiervoor nodig is wordt via er slim gestuurd moet worden om te voorkomen oog te verliezen We zetten ons in om veilige middenspanningsstations naar laadpalen (en dat er minder dan 10 kW geladen of ontladen betrouwbare en betaalbare laadinfrastructuur te woningen) geleid. Met de technologie van wordt, want dan is er veel energieverlies. realiseren Flexpower 3 kunnen middenspanningsstations Met ‘sli laden’ d keni houd functioneren met tot vijf keer minder et N m op'aden vond er rEKENINE 5E en en Bij de toepassing van innovaties is het effect hiervan gereserveerde stroom”*, waardoor er aanzienlijk ne € Vraag en aan in van stroom Kl et op de eindgebruiker zeer belangrijk. Tijdens meer capaciteit beschikbaar komt voor de ej k \ieiteitsnet en, beeld opgewe e Flexpower3 is gebleken dat licht vertraagd laden bij constante toelevering. Gedurende 2023 worden v ie room EE agnes ee korte laadsessies tijdens congestiemoment geen de publieke laadpalen die in samenwerking met EnIc ahd de (V2X) bi on ek Ie Se effect heeft op het gebruikersgemak. Bij lange Vattenfall zijn geplaatst uitgerust met deze vorm ade ke ni 5 ne waarbij een k e ee e laadsessies is er geen effect op het innovaties. ar e 5 â $ oon hed an De gebruikersgemak wanneer er licht vertraagd aan j net nnen Sn pr ri e 7 geladen wordt. Deze aanpak wordt omarmt in de #_ Vattenfal Heijmans, Lander, Elaaden de Hoogeschoolvan Kies aaan teatructuursantersen bide nop CArpak Slim laden voor iedereen’ die nationaal £_Amsterdam i pl ot -laadinfastructuur aameggen e €, nog (door de NAL, Nationale Adviescommissie #*_Middenspanningsstations reserveren standaardeen deel: nieuw te bouwen, Smart Mobility Hub nabij de Laadinfrastructuur) wordt uitgerold. £_…van de capaciteit op basis van het aantal aansluitingen: Johan Cruijff ArenA. 11 € Aanpak: Reguleren Met de invoering van milieuzones weren wij de EVALUATIE HARMONISATIE MILIEUZONES Aanvullend is er een overgangsregeling bepaald voor vervuilendste dieselvoertuigen van de stad. Door de Sinds 1 april 2021 hebben alle gemeenten meteen _bestel- en vrachtauto's waardoor de nieuwste invoering van uitstootvrije zones wordt de overstap milieuzone voor personen- en bedrijfsauto's de (fossiele) voertuigen tijdelijk toegang houden tot de naar uitstootvrije varianten verplicht. Dit is destok ondergrens van emissieklasse 4 en isersprakevan zone na 2025: > < achter de deur die kracht bijzet om over te stappen een uniform toegangsregime. De belangrijkste op schonere alternatieven. bevinding uit de evaluatie van deze harmonisatie is emissieklasse 5 bestelauto's tot 1 januari 2027 dat tijdige en duidelijke communicatie cruciaal is, emissieklasse 6 bestelauto's tot 1 januari 2028 MILIEUZONES PER 2022 omdat weggebruikers vanaf 2025 in een aantal emissieklasse 6 vrachtauto's tot 1 januari 2030 Milieuzones zijn het sterkste regulerende middel binnensteden worden geconfronteerd met milieu- om oude en vervuilende voertuigen uit de stad te en uitstootvrije zones. De gemeente Amsterdam ondersteunt bedrijven bij weren. Amsterdam heeft milieuzones voor de verduurzaming van hun bedrijf en bedrijfsvoering personenauto’s, bestel- en vrachtauto’s, De gemeente Amsterdam werkt daarom met en signaleert tevens dat ondernemers ook van haar autobussen, taxi’s en brom- en snorfietsen. Per 1 andere gemeenten, diverse partners en het Rijk aan verwachten om samenwerking te faciliteren om tot januari 2022 is de toegang voor vrachtauto’s en een landelijk loket voor ontheffingen voor milieu- voldoende laadinfrastructuur te komen. Om autobussen aangescherpt naar EURO 6 en en uitstootvrije zones vanaf 2025. Parallel hieraan bedrijven te helpen bij de overstap naar volledig uitstootvrij. wordt gewerkt aan een oplossing voor de uitstootvrij vervoer is er een adviestraject handhaving van buitenlandse voertuigen. ontwikkeld om uitdagingen voor ondernemers met een klein wagenpark proactief op te pakken. Dit UITSTOOTVRIJE ZONE STADSLOGISTIEK traject gaat naast de keuze en de beschikbaarheid In 2022 zijn er belangrijke stappen gezet in de van voertuigen over het realiseren van voorbereiding van een uitstootvrije zone voor laadinfrastructuur en meedenken over het bestel- en vrachtauto's binnen de Ring A10 per vermijden van knelpunten in het energienet. Hier is 2025. Vanuit het Rijk ligt er een landelijk kader die de energiecongestie zorgelijk omdat veel de uitstootvrije zone juridisch mogelijk maakt. bedrijven(terreinen) geen verhoogde aansluiting kunnen krijgen die noodzakelijk is voor de verduurzaming van het wagenpark. 12 € Het wagen pa rk op straat In Amste rda m Verhouding detecties per voertuigcategorie In het ASL is vastgesteld dat de samenstelling van het wagenpark dat in Amsterdam rijdt 13% 0% 0,7% 1,3% jaarlijks wordt gemonitord. Deze analyse gebeurt op basis van kentekenscans afkomstig > < van handhavingscamera’s. De data in dit hoofdstuk heeft betrekking op de periode Q2 | SN 2019 tot en met Q3 2022. | ES = Bestelauto's > < WAGENPARKSAMENSTELLING nm = Vrachtauto's (en trekkers) Figuur 3 geeft de samenstelling van het Amsterdamse wagenpark weer in september ARAS 2022: alle voertuigen die in Amsterdam rijden. Met circa 74% van de detecties is = Motoren personenauto’s de grootste groep. Opvallend is dat personenauto's ten opzichte van EEE NEENENS het totaal met 2% zijn afgenomen sinds medio 2021. Vooral uitstootvrije taxi's en bestelauto's hebben sinds 2021 een groter aandeel in het totale aantal bewegingen in de stad. Figuur 3: Aandeel per voertuigcategorie t.o.v. de totale detecties in Amsterdam. Eén detectie staat gelijk aan één vervoersbeweging langs één ANPR-camera in de stad. Figuur 4 geeft per modaliteit het percentage uitstootvrije detecties binnen die categorie ten opzichte van het totaal weer. Hieruit blijkt dat de verschoning van bussen, _ Aandeel uitstootvrije voertuigen brom- en snorfietsen en taxi's vooruitloopt op de overige modaliteiten — een trend die Ie al zichtbaar was in 2021. Bij autobussen komt dit door de verschoning (elektrificatie) 25 25% van het stedelijke en regionale (openbare) busvervoer in en naar Amsterdam. Het 20% aandeel uitstootvrije touringcars is zeer klein ten opzichte van het totaal. Met de 25% versoepeling van coronamaatregelen zijn touringcars weer meer gaan rijden en dit ox ii verklaart de afname in het aandeel uitstootvrije bussen in het derde kwartaal van 2022. n 17% Het aandeel uitstootvrije brommers en scooters is sinds 2020 meer dan verdubbeld en 10% dit is deels te verklaren door de groei van schone deelscooterconcepten in Amsterdam. ze ik Tegelijkertijd is de beschikbaarheid van elektrische modellen flink toegenomen _ mn 2 waardoor medio 2022 gemiddeld 75% van de nieuw verkochte brommers en scooters a a a RR B B H EH EH EH HE HR in Amsterdam uitstootvrij was. Zoals figuur 4 laat zien is daardoor 23% van alle brom- 8 8 3 dS 8 3 8 8 8 5 8 8 8 en snorfiets-detecties een uitstootvrij voertuig. Wat ten slotte opvalt in figuur 4 is dat Personenauto's —Tads Bezelaus het aandeel uitstootvrije detecties bij personenauto's ruim vervijfvoudigd is sinds 2019, EE Meen van circa 1,5% naar 8% uitstootvrij ten opzichte van het totaal. kor 4: percentage uitstoowvrije Gts Per Modal 13 € SAMENSTELLING PER MODALITEIT IN AMSTERDAM Personenauto's Figuren 5 tot en met 11 laten de samenstelling en het verloop zien van het wagenpark per modaliteit . tot en met september 2022. De percentages zijn totalen per kwartaal en wijken daarom licht af van de a 3% percentages per maand in figuur 6. Voor alle modaliteiten behalve personenauto's en motoren geldt dat 3% er sinds 2019 aanscherpingen zijn geweest in het toegangsregime. Er is dan ook een duidelijke daling 26% > < zichtbaar bij de meest vervuilende categorieën, ten gunste van EURO 6 en uitstootvrij. 26% Rn In In 31% In het derde kwartaal van 2022 was 8,4% van alle detecties uitstootvrij: circa 11 miljoen op 129 miljoen 33% voertuig-passages. Personenauto’s vertegenwoordigen 74% van alle passages. Van alle uitstootvrije passages van het totale wegverkeer is 65% een uitstootvrije personenauto. Het grote aandeel personenauto’s in het verkeer wijst op het belang om deze modaliteit de komende jaren te blijven 16% 16% stimuleren om te verschonen. - 6% Motoren Brom- en Snorfietsen 5 262% 16% 13% ne 27% mn 27% Mo 22% 6 22% n 5% ” 43% 8% ke i EAO id 75% Kel lep} 6 4 530 : i) 0 33% Ee 26% DN: ied 8% pn n 0 A KZ Ol LS 6% 2% P Ax] Wi D 2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-O4 2020-04 2021-04 2022-03 2019-O4 2020-04 2021-04 2022-03 EB Overig brandstof E Benzine EURO 2 of lager B Benzine EURO 3 m Overig brandstof EB Benzine EURO 2 Benzine EURO 4 mm Diesel EURO 4 of slechter Hm Diesel EURO 5 Benzine EURO 4 Benzine EURO 5 m Uitstootvrij Benzine EURO 5 m Uitstootvrij m Diesel EURO 6 EB Benzine EURO 3 of slechter Benzine EURO 4 Benzine EURO 5 Benzine EURO 6 Hybride E Uitstootvrij Figuur 5: Samenstelling en ontwikkeling van motoren. Figuur 6: Samenstelling en ontwikkeling van brom- en snorfietsen. Figuur 7: Samenstelling en ontwikkeling van personenauto’s. 14 € Bestelauto's Bij vrachtwagens is de groei van het aandeel EURO 6 het opvallendst. De 3% 495 rj md, uitstootvrije zone in Amsterdam per 2025 binnen de Ring A10 voor m Uitstootvrij stadslogistiek — bestel- en vrachtauto’s — kent een overgangsregeling vanuit het 36% 2% Rijk. Hierdoor hebben EURO 6 voertuigen toegang tot en met 1 januari 2030. Benzine + Overig 4270 51% Bh % Bedrijven zijn daarom het afgelopen jaar overgestapt op EURO 6. Hoewel het aandeel uitstootvrij met 50% is toegenomen is dit nog steeds slecht 3% van het Diesel EURO 6 totaal. De uitstootvrije zone voor stadslogistiek kent ook een overgangsregeling 37% voor bestelauto's. Dit is terug te zien in de groei in EURO 5 en 6, die toegang m Diesel EURO 5 34% 0% houden tot respectievelijk 1 januari 2027 en 1 januari 2028. Het aandeel Eds ple uitstootvrije bestelauto’s in Amsterdam gaat gelijk op met vrachtauto’s: een - oee EURO 4 of nn toename van 1% in 2019 naar 3% van het totaal in 2022. secr ki Kh 14% 12 2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 Figuur 8: Samenstelling en ontwikkeling van bestelauto's. Taxi's Autobus: ov en touringcars Vrachtauto's TTT a% a a% zen 9 13% 9 % 19% 3 15% 15% 34% oo 21% 29% 0 65% 77% 31% 43% 41% 10% 29% 85% ) ° 56% Ed: PED 33% 33% PA ry 24 35 EUA EE, 5% EN] 0% 4 Kz (va 2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-04 2020-04 2021-04 2022-03 2019-04 2020-04, 2021-04 2022-03 E Diesel EURO 5 of slechter Diesel EURO 6 E Diesel EURO 4 of slechter E Diesel EURO 5 E Diesel EURO 4 of slechter E Diesel EURO 5 Benzine B Uitstootvrij Diesel EURO 6 E Uitstootvrij Diesel EURO 6 E Uitstootvrij Figuur 9: Samenstelling en ontwikkeling van taxi's Figuur 10: Samenstelling en ontwikkeling van autobussen. Figuur 11: Samenstelling en ontwikkeling van vrachtauto’s. 15 € Stand van zaken overige ASL-opgaven hed. DEELMOBILITEIT VAREN WES De gemeente zet in op deelmobiliteit met Alle passagiersvaartuigen op het Amsterdamse VEREN deelauto’s, deelscooters en deel(bak)fietsen als binnenwater dienen in 2025 uitstootvrij te varen. De gemeente heeft samen met het GVB afspraken alternatief voor de privéauto omdat dit ruimte- Voor pleziervaartuigen geldt de ambitie dat in 2025 gemaakt over het verschonen van de veren. De efficiënter is. Dit draagt bij aan schone lucht in het centrum uitstootvrij moet worden gevaren. strategie schrijft een stapsgewijze verschoning van doordat de deelauto-gebruiker zo’n 10 % minder Vanaf 2030 geldt dat alle pleziervaart in heel de vloot tot 2030 voor. Jaarlijks wordt de strategie rijdt en de deelauto’s doorgaans nieuwer zijn. In Amsterdam uitstootvrij moet zijn. geëvalueerd en waar nodig aangepast. Dit gebeurt navolging van de Agenda Autodelen (2019) worden op basis van de reizigersgroei en in samenhang met alle deelauto’s uitstootvrij in 2025. Momenteel is de gemeente in gesprek met de de Sprong over het IJ. branche om voor de pleziervaart te komen tot een . . Met de (volledige) verschoning van deelvervoer in Routekaart Uitstootvrije Pleziervaart 2025-2030. “Vanuit de Update Nota Veren 2021 groeit de n Amsterdam per 2025 wordt naar verwachting (TNO) Hierin wordt uitgewerkt hoe de transitie naar vloot van 1 naar 18 veren. De nieuwe veren zijn een reductie van circa 10 kiloton CO2, ruim 7 ton uitstootvrije varen er precies uit zal zien. Deze volledig uitstootvrij en worden in twee fasen stikstofdioxide en 0,11 ton fijnstof behaald. Dit is Routekaart, die onderdeel uitmaakt van de ingevoerd: eerst vier IJveren in 2024-2026, gebaseerd op de groei van deelvervoer, in Uitvoeringsagenda Uitstootvrije Mobiliteit, zal in daarna nos drie veren op basis van de combinatie met de verschoning van de vloot. 2023 worden vastgesteld. reIzZIEersgroen. * De vijf veerponten op de verbindingen Er zijn circa 3.000 deelauto’s in Amsterdam. De helft 70% van de passagiersvoertuigen vaart in 2021 Buitenhuizen, Velsen en Zaandam zijn per 2022 daarvan is free-floating en uitstootvrij. De uitstootvrij. De prognose is dat er volledig allemaal vervangen door uitstootvrije veren. deelauto’s met vaste standplaats zijn merendeels uitstootvrij wordt gevaren per maart 2025. 15% van * Circa 25% van de totale brandstofkosten (diesel) fossiel en in transitie naar uitstootvrij. Hierin werkt de pleziervaart vaart medio 2022 uitstootvrij. Begin van het GVB is afkomstig van de veren. de gemeente nauw samen met de branche. 2023 staat een evaluatie gepland om de * Voorde verdere verschoning van de vloot . n , uitstootcijfers van pleziervaart opnieuw te bepalen. moeten de bestaande diesel- en dieselhybride- Inmiddels zijn er 153 deelauto s met standplaats Dan wordt de bijdrage van de pleziervaart aan de veren omgebouwd worden, in tandem met de omgezet naar uitstootvrij (van 1400), inclusief het luchtkwaliteit accurater ingeschat. aanleg van laadinfrastructuur op de diverse plaatsen van een laadpaal. Naast de doelen van de aanlandingen. gemeente hebben ook de aanbieders van Voor zowel passagiers- als pleziervaart wordt deelvervoer de weg naar een uitstootvrije vloot in gewerkt aan een passende laadstrategie. alle steden omarmd. e $, dennen 16 € ||| J Op 24 november 2022 werd de derde batch in De komende jaren is er nog veel werk te verzetten OV-BUSSEN Ela Ld gebruik genomen: de laadvoorzieningen bij om de doelen daadwerkelijk te behalen. Een > < GVB, de gemeente Amsterdam en de Vervoersregio busstation Amsterdam Centraal. Eind 2022 zijn er uitdaging voor het komende jaar is om aanbod te Amsterdam werken samen aan de realisatie van van de totale vloot 75 bussen verschoond. De 4e vinden bij de vraag van de gemeente naar uitstootvrije bussen voor de concessie Amsterdam. batch gebeurt in fases in 2023. Het betreft drie elektrische voer- en werktuigen. Het doel is om in 2025 alleen nog maar met ZE verschillende locaties, busstation Lelylaan, Noord en bussen te rijden. Dit wordt bereikt door de huidige Holendrecht, waar overdag circa 85 nieuwe Het afgelopen jaar zijn enkele belangrijke mijlpalen dieselbussen van GVB aan het eind van hun elektrische bussen kunnen bijladen. In de GVB behaald. technische levensduur te vervangen door ZE garages West, Noord en Zuid worden de bussen in __<* In het transitieplan staat de doelstelling om per bussen. Zo ontstaat op een natuurlijke wijze de de nacht geladen. Verschoning van de batches 5 en 2023 alle personen- en kleine bestelauto's te vervanging in zes verschillende opeenvolgende 6 volgt vanaf 2024. Het betreft de locaties verschonen. Eind 2022 zijn 89% van de batches. busstation Strawinskylaan/Zuidas en Strandeiland personenauto's en 41% van de kleine op IJburg (realisatie eind 2024) en de locatie bestelauto's uitstootvrij. SS SS Olof Palmeplein (realisatie eind 2025) * Per 2022 zijn zeven locaties van de gemeente a SS IN Amsterdam volledig geëlektrificeerd, waaronder Ne EN \N De bussen van Connexxion, die onder de concessie de Jan van Galenstraat en twee locaties aan het SE > ms NN van Amstelland rijden, zijn al bijna volledig Weesperplein. D, XX E ANS uitstootvrij. * Per 1 december heeft de gemeente Amsterdam Ke SF SIN een nieuwe leverancier voor uitstootvrije En 5 EENS GEMEENTELIJK WAGENPARK platformtrucks, die in de hele stad gebruikt Sn PO En “Goed voorbeeld doet volgen.” Zo luidt de worden voor het schoonhouden van de openbare Pp B jie | strategische leus in het ASL. In het Transitieplan ruimte. pi =d Verduurzaming Amsterdams Wagenpark (2019) zijn NN kr f 7 Ni î RS in doelstellingen afgesproken om het eigen wagenpark In 2023 komt er een herijking van het Es | Dhn. eN Ee tot 2030 stapsgewijs volledig te verschonen. De Transitieplan Verduurzamen Gemeentelijk Ain le | ek —— Verduurzamingsopdracht komt overeen met de Wagenpark waarin de aanpak voor de komende in Keo ms Bee logistieke strategie van Amsterdam: schoner, jaren wordt voorgesteld. Het gemeentelijk lichter, veiliger, efficiënter. wagenpark zal aan de eigen milieuzone-eisen ì sr mn (inclusief uitstootvrije zones) voldoen. 17 € Prognoses voor 2030 De doelstelling in het ASL is om in 2030 te voldoen In 2021 heeft de WHO daarom haar CO2-DOELSTELLING 2030 > < aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit _advieswaarden voor NO, PM, en PM, ; stevig Het behalen van de Amsterdamse CO2-doelstelling 2005. Ten aanzien van de jaargemiddelde aangescherpt. Dit is weergegeven in tabel 2. ten aanzien van het wegverkeer is afhankelijk van concentraties NO, en PM, is de verwachting dat Verbeterde luchtkwaliteit leidt daarom altijd tot de verschoning van het (Amsterdamse) wagenpark > < deze doelstelling wordt gehaald. De haalbaarheid gezondheidswinst. Dit onderstreept de noodzaak en de ontwikkeling van het aantal van de doelstelling voor PM, is echter nog van verdere verschoning van de lucht. voertuigkilometers. In september 2022 was 8,4% onzeker, omdat er volgens de prognose uit het van het totale gemotoriseerde verkeer in NSL voor 2030 nog een beperkt aantal Sinds de aanscherping van de WHO- Amsterdam uitstootvrij. Aan de ontwikkeling van toetslocaties met een kleine overschrijding zal advieswaarden in 2021 zijn de SLA-partners de verkeersvolumes is te zien dat de druk van zijn. De prognose gaat uit van de autonome gezamenlijk in overleg wat de consequenties verkeer op de stad zonder mitigerend beleid ontwikkeling vanaf 2021. De verbetering van de hiervan zijn voor het luchtkwaliteit- en onverminderd groot blijft. Als Amsterdam aan luchtkwaliteit als gevolg van de lokale klimaatbeleid. In 2022 heeft de Europese haar CO>-doelstellingen ten aanzien van het aanscherping van de milieuzone voor vrachtauto Commissie een voorstel gedaan voor de opname wegverkeer wil voldoen is de volledige en autobus is hier nog niet in opgenomen. Dit van de nieuwe WHO- advieswaarden in de EU- verschoning van het wagenpark daarom van groot geldt ook voor de effecten van de uitstootvrije grenswaarden voor luchtkwaliteit. belang. zone voor stadslogistiek die in 2025 wordt ingevoerd. De constatering dat lage{re) concentraties NO, en Het momenteel ontbreken van een juridische PM, alsnog een negatieve impact hebben op grondslag voor het invoeren van een uitstootvrije AANSCHERPING WHO-ADVIESWAARDEN gezondheid benadrukt opnieuw het belang van de zone voor personenauto’s per 2030 (zoals is Diverse wetenschappelijke onderzoeken hebben ambities in het ASL. De grootste uitdaging voor voorgesteld in het Actieplan Schone Lucht) is een de afgelopen jaren uitgewezen dat er ook bij heel Amsterdam is de reductie van fijnstof omdat uitdaging, waardoor we rekening moeten houden lage concentraties stikstofdioxide en fijnstof lokale uitstoot hier slechts beperkt aan bijdraagt. met een overgangsregeling. Deze ontwikkeling kan negatieve gezondheidseffecten optreden. Hierdoor hebben lokale maatregelen ook slechts zorgen voor een lagere reductie van de CO2- een beperkte impact op de totale concentratie. uitstoot door het wegverkeer dan geambieerd en dit kan invloed hebben op het streven naar een reductie van de totale CO, -uitstoot van Amsterdam in 2030 met 60%. 18
Onderzoeksrapport
18
val
VN2023-008922 N% Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en D C Sums An Reiniging, Voedsel en Dierenwelzijn vurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de Commissie DC van 23 maart 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie Agendapunt 8 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief inzake Start verkenningsfase project Energieroute Noord- Holland De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de bijgaande raadinformatiebrief met daarin informatie inzake: 1. Aanleiding van het project Energieroute Noord-Holland welk een samenwerking is tussen het Rijk, provincie Noord-Holland en tien omliggende gemeenten. Hierbij worden de kansen voor duurzame energieopwekking naast wegen gelegen gronden, bermen, knooppunten en op taluds verkend. 2. Globale planning, de resultaten van de voorverkenningsfase en de aspecten die gedurende de verkenningsfase verder onderzocht worden. Wettelijke grondslag Gemeentewet, artikel 169: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Bestuurlijke achtergrond * Amsterdam heeft hoge ambities voor opwekking van duurzame energie als onderdeel van het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen. Het Coalitieakkoord Amsterdam 2022-2026 bevat het streven naar een CO2-reductie van 60% in 2030 en continueert de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal waarin vastgelegd is om alle geschikte inzetbare ruimtes te gaan benutten voor opwek van duurzame energie. * Inde Regionale Energie Strategie (RES) regio Noord Holland Zuid (NHZ) worden veel mogelijkheden gezien voor dubbel ruimtegebruik van taluds en in afslagen en knooppunten De opname van de Amsterdamse rijksgronden As, Ag en Az in het Programma Opwek Energie op Rijksvastgoed (OER) en de benutting van gronden langs rijkswegen is in lijn met het beleid van de gemeente Amsterdam omtrent de maximale opwek van hernieuwbare energie op alle ruimtes die zich hiervoor lenen en levert een significante bijdrage aan het reduceren van de CO2 uitstoot in de stad. e In november 2022 is de wethouder van Duurzaamheid en Circulaire economie, een intentieverklaring (bijlage2)} aangegaan met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om gedurende deze fase gezamenlijk nader te verkennen of en hoe de gronden en/of geluidsschermen langs de Ag, A5 en A2 geschikt zijn voor de realisatie van hernieuwbare energieopwekking. e Voormalig Wethouder Marieke van Doorninck heeft in oktober 2020 naar aanleiding van de kabinetsreactie op het IBO Grondvergoeding Energievoorziening (15 november 2019) het initiatief genomen en samen met de gemeenten Haarlemmermeer, Diemen, Ouder Amstel en Amstelveen het miniserie van Economische zaken en Klimaat door middel van een brief gevraagd om te potentie van de rijksgronden beter te benutten voor het opwekken van Gegenereerd: vl.4 1 VN2023-008922 % Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en Ruimte en % Amsterdam Reiniai Voedsel Di lzii Duurzaamheid % einiging, Voedsel en Dierenwelzijn Voordracht voor de Commissie DC van 23 maart 2023 Ter bespreking en ter kennisneming duurzame energie en deze ruimtes op te nemen in het Rijksprogramma Opwek Energie op Rijksgronden (OER). Reden bespreking Motivatie: lid Nijssen (VVD) wil dit graag met de wethouder bespreken en aanvullende opties doornemen. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? AD2023-024381 1. RIB verkenningsfase project Energieroute Noord-Holland.pdf (pdf) 2. Intentieverklaring t.b.v. Stuurgroep 26-10-22 OER Ag A5 A22 A2 A1.pdf AD2023-024380 (pdf) AD2023-024382 Commissie DC (3) Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Ruimte en Duurzaamheid, Shahrzad Faili, 0622182362, [email protected] Gegenereerd: vl.4 2
Voordracht
2
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief | Amsterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 15 december 2022 Portefeuille(s) Inclusie en Antidiscriminatie Portefeuillehouder(s): Wethouder Meliani Behandeld door Diversiteit (OJZD) Onderwerp Afdoening motie 444 inzake het ook betrekken van andere gemeenschappen van kleur bij antidiscriminatieplannen van het lid Kilig (DENK) Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 8 juli 2021 heeft uw raad bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2021 motie 444 van raadslid Kilig van DENK aangenomen inzake het ook betrekken van andere (dan reeds benaderde) gemeenschappen van kleur bij anti-discriminatieplannen. In deze motie wordt het college gevraagd om: 1. In contacttetreden met verschillende vertegenwoordigers van de andere gemeenschappen van kleur zoals Sikhs en Hindoes; 2. Te inventariseren of zij betrokken willen worden bij het antidiscriminatiebeleid; 3. Te onderzoeken op welke wijze hun specifieke vormen van uitsluiting meegenomen kunnen worden in de aanpak tegen discriminatie en vóór inclusie alsook tegen pesterijen op scholen. Amsterdam is een zeer diverse stad. Deze diversiteit zit in het DNA van onze stad, en mogen we koesteren. Tegelijkertijd bestaat er in zo een diverse stad ook het risico voor onbegrip, uitsluiting en discriminatie. De gemeente Amsterdam wil er zijn voor al haar inwoners en maakt zich hard tegen discriminatie. Voor antidiscriminatie zijn signalen en ervaringen van de groepen die te maken hebben met discriminatie van groot belang om tot een passende en doeltreffende aanpak te komen. Hiervoor is het belangrijk om een divers en uitgebreid netwerk te hebben waarin zoveel mogelijk gemeenschappen in de stad vertegenwoordigd zijn. Het onderhouden van dit netwerk van de gemeente Amsterdam is een structurele opgave waar doorlopend aandacht voor is. Er kunnen dus altijd nieuwe organisaties, gemeenschappen en groepen aan worden toegevoegd. In het huidige netwerk van de gemeente Amsterdam zijn onder andere de volgende gemeenschappen van kleur’ vertegenwoordigd: zwarte gemeenschappen (Surinaamse, Antilliaanse, Caribische en verschillende Afrikaanse gemeenschappen), Islamitische en Afrikaanse gemeenschappen, Roma en Sinti gemeenschap, gemeenschappen uit het Midden-Oosten en ‘De term gemeenschappen van kleur wordt in het kader van deze motie opgevat als gemeenschappen met een bi-culturele of etnische (anders zijnde dan de Nederlandse) achtergrond Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 15 december 2022 Pagina 2 van 3 Chinees-Aziatische gemeenschappen, Indische en Molukse gemeenschappen. Het college deelt de mening van de raad dat ook andere gemeenschappen betrokken moeten worden bij het antidiscriminatiebeleid en onderdeel moeten zijn van het netwerk van de gemeente Amsterdam. Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie: Om zicht te krijgen op gemeenschappen die nog onvoldoende in contact staan met de gemeente is via verschillende kanalen een oproep geplaatst naar aanleiding van deze motie: e Eriseen oproep geplaatst binnen het Culturele Ambtenaren Netwerk en het cluster Sociaal van de gemeente Amsterdam. e Verschillende contactpersonen uit het werkveld zijn benaderd. Bijvoorbeeld de oprichter van het Pan Asian Collective (PAC) en de mede-oprichter van st. Aralez. Het PAC is een collectief dat in nauw contact staat met verschillende Aziatische organisaties en werkt aan het vergroten van hun zichtbaarheid. Stichting Aralez is een de-koloniale netwerk- en grassroot-organisatie. De organisatie staat in nauw contact met andere grassrootsorganisaties die onder andere Inheemse volkeren afkomstig uit verschillende werelddelen zoals Azië en Latijns Amerika vertegenwoordigen. Deze contactpersonen hebben ons geholpen met nieuwe contacten binnen gemeenschappen met wie nog onvoldoende contact was. e _Ookis kritisch gekeken naar het huidige netwerk van de afdeling Diversiteit: welke gemeenschappen zijn daarin vertegenwoordigd, en welke ontbreken er nog? In reactie op de oproep zijn verschillende gemeenschappen of groepen benoemd die ervaren dat ze nog onvoldoende in contact staan met gemeente, te weten: e Indiase gemeenschap, waaronder Hindoes en Sikhs e Inheemse volkeren vit onder andere Zuid-Amerika en het Caribisch gebied e Roma en Sinti e Papoea's e Indische Nederlanders e Molukkers e Tamils e _ Aziatische gemeenschappen e Oeigoeren e Vluchtelingen, waaronder Syriërs, Eritreeërs en Iraniërs De gemeente heeft ook onderzocht welke organisaties of personen binnen de betreffende gemeenschappen worden beschouwd als belangrijke vertegenwoordiger(s). Met een aantal van hen hebben gesprekken plaatsgevonden om kennis te maken en te bespreken met welke specifieke vormen van uitsluiting zij te maken hebben. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de Indiase gemeenschap, waaronder Sikhs en Hindoes, organisaties die Inheemse volkeren vertegenwoordigen, vertegenwoordigers van de Oeigoerse gemeenschap en de Aziatische gemeenschap. Waar het wenselijk en nodig is, worden signalen gedeeld die andere portefeuilles raken. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 15 december 2022 Pagina 3 van 3 De organisaties waarmee naar aanleiding van deze inventarisatie is gesproken zijn vitgenodigd voor de activiteiten van de alliantie ‘Samen Tegen Racisme’. Deze alliantie wil in gesprek met zo veel mogelijk groepen, om een zo divers mogelijke groep Amsterdammers te betrekken bij de aanpak van discriminatie. De alliantie ‘Samen Tegen Racisme! is een strategisch samenwerkingsverband van zeven verschillende Amsterdamse organisaties die zich inzetten om bewustwording en kennis in de samenleving op het gebied van racisme en discriminatie te bevorderen. Ook biedt dit een netwerk voor steun en kennisuitwisseling. Waar het specifiek gaat over pesterijen op school, is het belangrijk dat hier voortdurend aandacht voor is. Zeker omdat er veel verschillende uitingsvormen zijn. Mede naar aanleiding van deze motie is geïnventariseerd welke ondersteuning de gemeente biedt. Er is ondersteuning vanuit verschillende programma’s en projecten, zoals vanuit het programma Gezonde School, Amsterdammerschap in het onderwijs, en vanuit het diversiteitsbeleid. Zo kunnen scholen vanuit de Gezonde School-aanpak ondersteund worden bij het implementeren van schoolbeleid gericht op sociale veiligheid. Ook biedt de te ontwikkelen website ‘Eerste Hulp bij Discriminatie (Bestrijding) vanuit het diversiteitsbeleid straks handreikingen voor het onderwijsveld. Tenslotte is het aanpakken van discriminatie en vooroordelen expliciet opgenomen in de beleidsbrief Amsterdammerschap in het Onderwijs. De gemeente Amsterdam ondersteunt scholen bij het opstellen en uitvoeren van dit burgerschapsbeleid. Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuw beleidskader Inclusie en Antidiscriminatie. Bij het opstellen van dit beleidskader wordt met verschillende gemeenschappen en groepen gesproken, zodat het antidiscriminatiebeleid zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften en ervaringen van de verschillende groepen in de stad. De in deze motie genoemde gemeenschappen worden hier ook bij betrokken. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Touria Meliani Wethouder Inclusie en Antidiscriminatie Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Motie
3
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 532 Datum akkoord 12 augustus 2014 Publicatiedatum 13 augustus 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer B.L. Vink van 30 juni 2014 inzake het opnieuw toekennen van een schoolbestemming aan het leegstaande ICA-gebouw in Nieuw-West. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller: In het verlengde van de toezegging van voormalig wethouder Asscher en gesprekken met de buurt, is de formele bestemming van het ICA-gebouw in Nieuw-West gewijzigd en is in 2013 ook een gebiedsvisie voor de Jacob Geelbuurt vastgesteld waarin geen ruimte meer is ingeruimd voor een middelbare school. Het vorige college besloot kort geleden echter alsnog het gebouw weer een schoolfunctie te geven en daartoe de formele bestemming (terug) te willen wijzigen. Daarmee worden eerdere afspraken terzijde geschoven. In antwoord op de mondelinge vragen daarover in de vergadering van de Tijdelijke Algemene Raadscommissie (TAR) op 4 juni 2014 gaf toenmalig wethouder Ossel aan de eerdere toezeggingen en afspraken te kennen, maar ook dat er reden was deze terzijde te schuiven. Hij gaf aan dat de voornaamste reden daarvoor was dat een school nabij de A10-West een luchtkwaliteitsprobleem had waarvoor ‘tijdig’ een oplossing moest worden gevonden. Het momenteel (grotendeels) leegstaande ICA- gebouw was daarvoor de enige ‘tijdig beschikbare optie’, gaf de wethouder aan. Hij zegde vervolgens toe de raad te betrekken bij de gebiedsgerichte uitwerking van deze zijns inziens noodzakelijke keuze. In de week van 30 juni 2014 kwam een rapport van Milieudefensie naar buiten over luchtkwaliteit. Daaruit komen in totaal twaalf plekken in Nederland naar voren waar de wettelijke norm op dit punt wordt overschreden. Vier van die plekken bevinden zich in Amsterdam: drie in het stadsdeel Centrum en één in Zuid (Rivierenbuurt). De urgentie om de school in het stadsdeel Nieuw-West nabij de A10-West te verplaatsen blijkt hier niet uit. Richting stadsdeel, buurtbewoners en met oog op toekomstige participatie van Amsterdammers aan beleidsontwikkeling van de gemeente, is het belangrijk om helder te zijn over de eventuele redenen de eerdere afspraken op te zeggen c.q. terug te draaien. 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 15 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014 Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 30 juni 2014, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Heeft het college kennisgenomen van het rapport van Milieudefensie? Antwoord: Ja. 2. Herkent het college de conclusies van het rapport in het algemeen en de vier Amsterdamse noteringen in de luchtkwaliteits-top12 in het bijzonder? Graag een toelichting. Antwoord: De metingen van Milieudefensie zijn in lijn met het beeld dat de gemeente Amsterdam zelf heeft van de luchtkwaliteit van de stad. De wethouder voor Duurzaamheid heeft de gemeenteraad per brief reeds een reactie op het rapport gestuurd (zie bijlage). 3. Kan het college — in het licht van dit rapport — aangeven of het nog steeds ‘luchtkwaliteitsurgentie' ziet voor verplaatsing van de school nabij de Â10-West? Antwoord: Ja, het college ziet die urgentie nog steeds. 4. Zo ja, waarop baseert het college deze 'luchtkwaliteitsurgentie'? Antwoord: Het landelijke “Besluit gevoelige bestemmingen” bepaalt dat geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd op locaties in een zone van 300 meter van de rand van een snelweg (of 50 meter van de rand van een provinciale weg) waar sprake is van (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De landelijke regelgeving heeft géén betrekking op bestaande voorzieningen. De Amsterdamse “Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit”, die de raad heeft vastgesteld op 5 januari 2010, is strenger en stelt dat er - ongeacht de luchtkwaliteit - geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd binnen 300 meter van de rand van een snelweg (en binnen 50 meter van de rand van een provinciale weg.). Net als de nationale regelgeving heeft ook de Amsterdamse richtlijn géén betrekking bestaande voorzieningen. Dit betekent dat in Amsterdam bij het bouwen of uitbreiden van scholen de in de Richtlijn genoemde afstanden worden gehanteerd. De wens tot het verplaatsen van de school nabij (binnen 100 meter van) de A10- West, is ingegeven door groei van de school, die uitbreiding nodig maakt. Met de huidige richtlijnen kan dat niet op de bestaande locatie. Dat bepaalt dus de urgentie. 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 15 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014 Overigens laat de wethouder Onderwijs op dit moment een inventarisatie uitvoeren naar het aantal scholen in Amsterdam dat in een fijnstofzone ligt. Op basis van deze inventarisatie wordt beoordeeld wat de consequenties zijn van de landelijke en Amsterdamse regelgeving inzake luchtkwaliteit voor het realiseren van voldoende schoolgebouwen in Amsterdam. 5. Zo nee, ziet het college ruimte alsnog andere opties te overwegen en daarover in overleg te treden met de bij de buurtverbetering van de Jacob Geelbuurt betrokken partijen, zoals De Alliantie en het stadsdeel Nieuw-West (c.q. de betreffende bestuurscommissie)? Antwoord: Niet van toepassing, zie de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6. 6. Heeft het college andere redenen dan luchtkwaliteit om de eerdere afspraken op te zeggen en het momenteel (grotendeels) leegstaande ICA-gebouw opnieuw de bestemming school te geven? Zo ja, welke dringende redenen zijn dat? Antwoord: Het schoolgebouw aan de Jacob Geelstraat had en heeft een onderwijs- bestemming. Na vertrek van het ICA is er voor gekozen het gebouw af te stoten. Om diverse redenen zoals de slechte marktomstandigheden en de hoge boekwaarde op het pand, is het niet gelukt het gebouw voor een redelijk bedrag van de hand te doen. Inmiddels zijn de omstandigheden gewijzigd. In de aanloop naar een nieuw Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) is op basis van de nieuwste leerlingprognoses geconstateerd dat het aantal scholieren in Amsterdam fors stijgt. De voorspelling is dat het in de komende 10 jaar naast de normale vervangingsbehoefte noodzakelijk is een flink aantal scholen uit te breiden of nieuw te starten. In Nieuw-West zijn drie scholen die huisvesting zoeken. Dat vraagt om herbezinning op het afstoten van onderwijsgebouwen. In afwachting van besluitvorming over het RPO 2015-2019 en het daar aan te koppelen Integraal huisvestingsprogramma (IHP 2016-2020) zullen schoolgebouwen (en gronden) die nog voldoende geschikt zijn om onderwijs in te geven daarom in principe niet worden afgestoten. Dat betekent dat ook in het geval Comenius niet naar de Jacob Geelstraat zou verhuizen, het op dit moment voor de hand ligt de onderwijsbestemming van het gebouw te continueren. Het gebouw is goed geschikt voor onderwijs. Een alternatief zoeken voor dit gebouw is lastig, leidt tot hogere kosten en gaat veel tijd kosten. Zowel ambtelijk als bestuurlijk is er inmiddels intensief overleg tussen stad, stadsdeel, school, De Alliantie en actieve buurtbewoners om te komen tot een goede inpassing van de school in het gebied. Naar verwachting zal dit op korte termijn tot een breed gedragen voorstel leiden. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3 Bezoekadres x Gemeente Amsterdam Stadhuis, Amstel 1 1011 PN Amsterdam x Postbus 202 1000 AE Amsterdam x www.amsterdam.nl Retouradres: B&W, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de Amsterdamse gemeenteraad | | L | Ons kenmerk Behandeld door D. Gelauff Telefoonnummer 020 552 9855 Faxnummer 020 556 5744 E-mail [email protected] Bijlage Onderwerp Rapport Milieudefensie: Hoe Gezond is onze Lucht? Geachte raadsleden, Donderdag 26 juni presenteerde Milieudefensie het rapport “Hoe gezond is onze lucht?” Hierin worden de resultaten gepresenteerd van twee jaar meten op 101 locaties door heel Nederland. De metingen zijn uitgevoerd door Milieudefensie in samenwerking met betrokken bewoners, met zogeheten Palmesbuisjes die een betrouwbaar beeld geven van de lokale luchtkwaliteit. Er is ook in Amsterdam gemeten. Op vier locaties in Amsterdam constateert Milieudefensie dat nog niet wordt voldaan aan de toekomstige strengere norm voor stikstofdioxide. Als wethouder luchtkwaliteit vind ik het van het | grootste belang dat iedere Amsterdammer zo schoon mogelijke lucht inademt. In deze brief geef ik u graag een toelichting op het rapport van Milieudefensie en hoe de resultaten daarvan zich verhouden tot het Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. Rapport “Hoe gezond is onze lucht?” = Milieudefensie heeft samen met bewoners op 101 locaties in heel Nederland de concentraties stokstofdioxide (NO,) gemeten, een belangrijke indicatorstof voor luchtkwaliteit waarvoor wettelijke (Europese) normen gelden. In Amsterdam is op 17 locaties gemeten. Overal wordt voldaan aan de huidige norm, namelijk 60 ugq/m (microgram per vierkante meter). Op vier locaties (Weesperstraat, Vijzelgracht, Geldersekade en Rijnstraat) constateert Milieudefensie echter dat niet voldaan wordt aan de norm die vanaf 1 januari 2015 zal gaan gelden, namelijk 40 Hg/m’. De zes zwaarst belaste locaties uit het onderzoek liggen in Den Haag en Rotterdam. Ik concludeer het volgende naar aanleiding van het rapport: = De metingen van Milieudefensie zijn in lijn met het beeld dat de gemeente Amsterdam zelf heeft van de luchtkwaliteit in de stad. = De metingen door Milieudefensie zijn een aanvulling op de metingen van de gemeente zelf. Volgens de gemeente bevinden de zwaarst belaste locaties zich op de Prins Hendrikkade, de Valkenburgerstraat, de Stadhouderskade, de Amstelveenseweg, de Haarlemmerweg, de Jan van Galenstraat, de Overtoom en de Van Diemenstraat. Op deze locaties heeft Milieudefensie niet gemeten. = Milieudefensie concludeert dat de berekende concentraties in Amsterdam vrij goed overeenkomen met gemeten waarden. Toch is Milieudefensie kritisch op de input die de gemeente aanlevert aan het RIVM voor het maken van berekeningen voor de toekomst omdat deze volgens hen een te rooskleurig beeld geven van de Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein Pagina 2 van 3 Gemeente Amsterdam Wethouders luchtkwaliteit in de stad. Bovendien zouden hierdoor de berekende effecten van voorgestelde maatregelen te laag uitkomen. Ik deel deze kritiek niet omdat Amsterdam zelf voortdurend de verschillen tussen gemeten en berekende luchtkwaliteit onderzoekt, en hier rekening mee houdt bij het uitwerken van | maatregelen. Amsterdam gaat hierbij uit van de metingen van het fijnmazig meetnetwerk van de GGD, het meest uitgebreide stedelijk meetnetwerk van | Nederland. We zijn al geruime tijd in gesprek met het RIVM over geconstateerde verschillen tussen de berekeningen en de metingen van de GGD. Oorzaken worden gezocht in veronderstelde leeftijd van het wagenpark, uitgangspunten over hoeveelheden verkeer, doorstroming etc. Amsterdam heeft er voor gekozen eerst goed onderzoek te doen, alvorens de input aan te passen. Dit leidt in ieder geval dit jaar al tot aanpassingen van die input, en naar verwachting een nog betere match tussen meten en rekenen. Bij berekening van het effect van maatregelen wordt altijd | uitgegaan van de laatste inzichten. over bijvoorbeeld de leeftijd van het wagenpark, | en van de meest recente cijfers over verkeersintensiteiten en doorstroming. Het klopt dus niet dat door foutieve input een verkeerd beeld ontstaat van de luchtkwaliteit of | van de effectiviteit van maatregelen. Meten en rekenen Ik ben voorstander van moderne, eenvoudige en toegankelijke luchtmetingen zodat er zo min mogelijk verschil zit tussen de verschillende metingen. In Nederland wordt de luchtkwaliteit op relatief grote schaal gemeten. De gemeente Amsterdam heeft zelfs het meest fijnmazige stedelijke meetnetwerk van het land. Vanuit wet- en regelgeving moet voor iedere 100 meter wegvak in Nederland de luchtkwaliteit berekend kunnen worden. Het is zowel financieel, praktisch als technisch niet mogelijk overal ook echt te meten. Daarnaast zijn prognoses nodig om beleid op af te kunnen stemmen. Om te bepalen of | in Nederland (ook in de toekomst) wordt voldaan aan de normen luchtkwaliteit wordt | gebruikgemaakt van de zogenaamde landelijke Monitoringstool van het RIVM. Het | gebruik hiervan, en van de daarin gebruikte rekenmethodes zijn vastgelegd in de wet. | De Monitoringstool levert modelmatige, geavanceerde berekeningen van de luchtkwaliteit. Hiermee loopt Nederland vooraan op het gebied van | luchtkwaliteitsanalyse. Normen en beleid In Nederland moet voldaan worden aan de (Europese) normen voor stikstofdioxide en fijnstof. In Amsterdam wordt overal voldaan aan de norm voor fijnstof, maar op een paar plekken nog niet aan die voor stikstofdioxide. Ik richt mij om te beginnen dan ook op het zo snel mogelijk halen van deze norm. Als de norm niet op tijd wordt gehaald bestaat de kans dat Nederland een boete krijgt van de Europese Unie. Of dit ook gebeurt, is onzeker omdat Europa ook, bijvoorbeeld bij Europese regelgeving voor autofabrikanten, een belangrijke rol speelt in het tijdig halen van de norm. Er zijn echter meer stoffen in de lucht die schadelijk zijn voor-de gezondheid, bijvoorbeeld roet. En van fijnstof is bekend dat ook concentraties onder de norm schadelijk zijn voor de gezondheid. Het beleid is daarom ook gericht op het verder terugdringen van deze stoffen. Ook na 1 januari 2015. Amsterdam voert een pakket maatregelen uit gekozen op kosteneffectiviteit: zoveel mogelijk terugdringen van de luchtverontreiniging voor het beschikbare geld. Deze maatregelen zijn opgenomen in het plan “Schone Lucht voor Amsterdam” (2011) en in het programakkoord wordt de ambitie uitgesproken de luchtkwaliteit te verbeteren. Er wordt vooral ingezet op generieke maatregelen: maatregelen die de lucht in de hele stad schoner maken, niet alleen voor stikstofdioxide maar ook voor fijnstof en roet. Denk hierbij aan de milieuzone voor vrachtverkeer, het stimuleren van elektrisch vervoer en de schoonste diesels, en 2 Pagina 3 van 3 Gemeente Amsterdam Wethouders | schoner en slimmer vrachtverkeer in stad. Voor aanpak van de laatste knelpunten is | ook locatiespecifiek beleid nodig. Hiervoor wordt in oktober een apart plan opgesteld dat zal worden voorgelegd aan de Raad. Er is onderzocht of de metingen van Milieudefensie reden geven onze inzichten over de | zwaarst belaste locaties aan te passen. Ik ga hier per locatie kort op in: = Weesperstraat: De gemeente meet zelf op een andere locatie op de Weesperstraat | (veel) lagere waarden. Met Milieudefensie is afgesproken dat zij de gemeente al haar | gegevens stuurt om te onderzoeken of hier echt sprake zal zijn van een wettelijke | overschrijding. Als dit het geval is zal gekeken worden of hier extra maatregelen nodig | zijn. | = Vijzelgracht: De luchtkwaliteit op de Vijzelgracht wordt waarschijnlijk extra belast | door de Noord-Zuidlijn (bouwverkeer en doorstroming overig verkeer). De GGD voert | daarom al extra metingen uit op deze straat. Dit kan leiden tot (tijdelijke) maatregelen | ter plekke. Naar verwachting zal na afronding van de werkzaamheden in ieder geval | aan de norm voldaan worden. | = Geldersekade: De metingen hier zijn van mindere kwaliteit dan op andere locaties, geeft Milieudefensie zelf aan. De locatie ligt bovendien vlak bij de Prins Hendrikkade: een van de zwaarst belaste locaties van de stad. Wij delen de conclusie met | Milieudefensie dat het juist het verkeer op de Prins Hendrikkade is dat de hoge concentraties op de Geldersekade verklaart. Hiervoor bestaat al locatiespecifiek beleid, en worden al aanvullende maatregelen onderzocht. | = Rijnstraat: Tijdens de meetperiode vond de grondige renovatie van de Amsteldijk | plaats, hierdoor werd deze locatie tijdelijk zwaarder belast. Recente metingen leiden tot de conclusie dat hier in 2015 aan de norm zal worden voldaan. De metingen van de GGD laten zien dat de concentraties tijdens de werkzaamheden tot 5 ug/m3 hoger waren tijdens de werkzaamheden. | | Luchtkwaliteit is niet alleen een lokaal probleem: Regionale, nationale en internationale | bronnen dragen bij aan de luchtverontreiniging. Amsterdam voert haar maatregelen dan ook uit binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Gemeenten, provincies en het Rijk werken hierin samen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Amsterdam signaleert wel al geruime tijd dat haar mogelijkheden om ook op de laatste locaties op tijd aan de norm te voldoen beperkt zijn. Het Amsterdamse maatregelenpakket is al het meest kostenefficiënte, en de beschikbare middelen zijn beperkt. Amsterdam roept dan ook met name het Rijk op aanvullende maatregelen te nemen. Met het huidige maatregelenpakket zal de norm ook op de laatste locaties naar verwachting tussen 2018 en 2021 gehaald worden. | Op 2 oktober 2013 bent u akkoord gegaan met de "Evaluatie Amsterdamse | maatregelen”, en met het (naar aanleiding hiervan) uitwerken van aanvullende | maatregelen. Op dit moment wordt onderzocht hoe deze maatregelen zich verhouden | tot de ambities uit het nieuwe programakkoord. Ik zal u hier eveneens in oktober over informeren. Hoogachtend, pal HT EF Jd Ks Pl Abdeluheb Choho Wethouder Duurzaamheid 3
Schriftelijke Vraag
6
train
ERE Slachtoffermonitor mensenhandel 2014-2018 AA Ek, 4 Te hade ld Kl Een me ï | GIANG RETE AEN nl rn IN BALEN IEN $A ê À KEN $ NS 4 Ke PP, EN Ù Ri Ô ARLES , ‚f AL AMEN EPE % EDA POET dd pe de A Ee Mi A Nh k Ml IAR NT MENEN LAAN REM TAN NRE HIDE TA AP UM MT FAN H.J. Bolhaar Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen Auteurs: S.R. van Bemmel (Coördinator cluster mensenhandel) N.N.D. Bos (Beleidsmedewerker) S.E. Hageman (Onderzoeker / Projectleider Slachtoffermonitor mensenhandel 2014-2018) B.J.H. van Oerle (Beleidsmedewerker) S.L.J. Kragten-Heerdink (Senior onderzoeker) Colofon Referentie: Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2019). Slachtoffermonitor mensenhandel 2014-2018. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen Postbus 20301 2500 EH Den Haag 070-3704514 www.nationaalrapporteur.nl Grafische en digitale realisatie: Studio Kers © Nationaal Rapporteur 2019 ij Inhoud Overzicht figuren en tabellen 7 Gebruikte afkortingen 9 Voorwoord u 1 Inleiding 13 1.1 Doel van de monitor mensenhandel 13 1.2 Deintegrale aanpak van mensenhandel 14 1.3 Terugblik op de monitor mensenhandel 2013-2017 17 1.4 Vormen van mensenhandel 19 1.5 De geschatte populatie slachtoffers van mensenhandel 20 1.6 Leeswijzer 22 2 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel 23 2.1 Algemene ontwikkelingen 24 2.1.1 Strafrechtelijke aanpak van mensenhandel 27 2.1.2 Bestuurlijke aanpak van mensenhandel 32 2.1.3 Bescherming en ondersteuning bij mensenhandel 34 2.1.4 Overige ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel 39 2.2 Seksuele uitbuiting 43 2.2.1 Strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting 43 2.2.2 Bestuurlijke aanpak van seksuele uitbuiting 45 2.2.3 Bescherming en ondersteuning bij seksuele uitbuiting 46 2.2.4 Publiek-private samenwerking ten aanzien van seksuele uitbuiting 50 2.3 Arbeidsuitbuiting 50 2.3.1 Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van arbeidsuitbuiting 51 2.3.2 Bescherming en ondersteuning bij arbeidsuitbuiting 56 2.3.3 Publiek-private samenwerking ten aanzien van arbeidsuitbuiting 57 2.4 Criminele uitbuiting 58 2.4.1 Strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting 59 2.4.2 Bestuurlijke aanpak van criminele uitbuiting 60 2.4.3 Bescherming en ondersteuning bij criminele uitbuiting 60 2.5 Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering 62 2.6 Conclusie 62 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers 69 3.1 Inleiding 69 3.2 Achtergrond van de cijfers 70 3.2.1 Kanttekeningen bij de cijfers 73 3.2.2 Devier mensenhandelvormen 74 3.3 Aantal slachtoffers 74 3.4 Verschillende mensenhandelvormen: vier groepen slachtoffers 77 3.4.1 Uitbuitingsvormen 77 3.4.2 Vier groepen slachtoffers 86 3.5 Persoonskenmerken van de vier groepen slachtoffers 87 3.5.1 Uitgelicht: minderjarige slachtoffers 95 3.5.2 Uitgelicht: sub-3 personen (uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers) 97 3.6 Melders van de vier groepen slachtoffers 97 3.6.1 Regionale politiemeldingen 103 3.7 Aangifte door de vier groepen slachtoffers 107 3.8 Conclusie 108 4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 113 4.1 Inleiding 113 4.2 Verblijfsregeling slachtoffers van mensenhandel 114 4.2.1 De bedenktijd 115 4.2.2 Deverblijfsvergunning 116 4.3 Achtergrond van de cijfers 120 4.3.1 Kanttekeningen bij de cijfers 121 4.3.2 De vier mensenhandelvormen 122 4.4 Gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel 122 4.4.1 Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel 124 4.5 Tijdelijk verblijf mensenhandel 128 4.5.1 Tijdelijk verblijf en een Dublinstatus 130 4.6 Het voortgezet verblijf mensenhandel 133 4.7 Persoonskenmerken van slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel 137 4.8 Conclusie 143 5 Conclusie en aanbevelingen 147 5.1 Een effectieve integrale aanpak van mensenhandel 147 5.2 Ontwikkelingen in de aanpak mensenhandel 148 5.3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers 154 5.3.1 Slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting 155 5.3.2 Slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting 156 5.3.3 Slachtoffers van arbeidsuitbuiting 156 5.3.4 Slachtoffers van criminele uitbuiting 157 5.4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 157 5.4.1 Gebruik van de verblijfsregeling 157 5.5 Aanbevelingen 159 Inhoud 5.5.1 Coördinatie en monitoring van het programma Samen tegen mensenhandel ontbreekt 159 5.5.2 Het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld zijn verslechtert 161 5.5.3 Jonge slachtoffers en daders van binnenlandse seksuele uitbuiting raken uit beeld 162 5.5.4 Uitbuiting van slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus vraagt om inzicht 164 5.5.5 De aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie 166 Literatuur 169 B1 Het corrigeren en bijschatten van de prostitutiesectoren van seksuele uitbuiting 175 B2 _ Bijlagetabellen 177 ij Overzicht figuren en tabellen Hoofdstuk 1 Schema 1.1 De integrale aanpak 15 Hoofdstuk 3 Figuur 3.1 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2009-2018 75 Figuur 3.2 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers met en zonder de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers, per jaar 2014-2018 (N=5.749) 76 Figuur 3.3 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar uitbuitingsvorm, per jaar 2014-2018 (N=4.981) 78 Figuur 3.4a Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector indien bekend, per jaar 2014-2018 (N=1.156) 80 Figuur 3.4b Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector indien bekend of bijgeschat, per periode 2014-2015 en 2016-2018 (N=2.102) 82 Figuur 3.5 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting, naar sector, periode 2014-2018 (N=1.068) 84 Figuur 3.6 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting, naar de manier waarop, periode 2016-2018 (N=187) 85 Figuur 3.7 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar mensenhandelvorm, per jaar 2014-2018 (N=4.981) 86 Figuur 3.8 Geslacht van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 88 Figuur 3.9 Leeftijd van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) go Tabel 3.1 Top-5 nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 92 Figuur 3.10 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014- 2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 94 Figuur 3.11 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=1.050) 96 Tabel 3.2 Persoonskenmerken van de uitsluitend door de KMar bij CoMensha gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers (de sub-3-personen), per jaar 2014-2018 (N=768) 97 Figuur 3.12 Meldingen van slachtoffers naar melder, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=5.845) 98 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Figuur 3.13 Politiemeldingen van slachtoffers naar politie-eenheid, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=2.746) 104 Figuur 3.14 Het jaarlijks gemiddeld aantal gemelde slachtoffers ten opzichte van het gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in 2014-2018 106 Figuur 3.15 Aangifte door de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 107 Hoofdstuk 4 Schema 4.1 Schematische weergave van de verblijfsregeling mensenhandel tot 1 augustus 2019 115 Figuur 4.1 Aantal keer dat gebruik is gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, afgezet tegen het aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse slachtoffers, per jaar 2014-2018 123 Figuur 4.2 Routes van gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 126 Figuur 4.3 Aantal afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar afdoeningsgrond, per jaar 2014-2018 (N=1.119) 129 Figuur 4.4 Afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar aanwezigheid van een Dublinstatus, per jaar 2016-2018 (N=660) 131 Figuur 4.5 Aantal afgehandelde aanvragen voortgezet verblijfsrecht mensenhandel naar afdoening, per jaar 2014-2018 (N=719) 134 Figuur 4.6 Geslacht van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 138 Figuur 4.7 Leeftijd van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 139 Tabel 4.1 Top-5 nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 140 Tabel 4.2 Top-5 nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) 141 Figuur 4.8 Herkomstregio van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 142 Bijlagen Tabel B2.1 Nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=4.981) 178 Tabel B2.2 Nationaliteiten van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers, per jaar 2014-2018 en per mensenhandelvorm (N=1.050) 183 Tabel B2.3 Nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 187 Tabel B2.4 Nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) 190 ij Gebruikte afkortingen AMV Alleenstaande minderjarige vreemdelingen AP Autoriteit Persoonsgegevens ATO Aanjaagteam Ondermijning Atw Arbeidstijdenwet AU Arbeidsuitbuiting AVG Algemene Verordening Gegevensbescherming AVIM Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel Avv Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten BL-SU Binnenlandse seksuele uitbuiting BO Beschermde Opvang BuZa Buitenlandse Zaken CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CCV Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid CKM Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel COA Centraal Orgaan Asielzoekers CoMensha Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel CU Criminele uitbuiting DFC Defence for Children DLR Dienst Landelijke Recherche DRR Dienst Regionale Recherche DT&V Dienst Terugkeer en Vertrek EMM Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel EU Europese Unie FIU Financial Intelligence Unit GO-SU Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting GRETA Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings IBP Interbestuurlijk Programma iCOV Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen IG] Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd IND Immigratie- en Naturalisatiedienst IOB Informatie Ondersteund Beslissen IOM International Organization for Migration ISZW Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid ISZW-DO Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Opsporing 10 Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 JenV Justitie en Veiligheid KMar Koninklijke Marechaussee KNMG Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst LCC Landelijk Coördinatiecentrum LIEC Landelijk Informatie en Expertise Centrum LIP MPG Landelijk Innovatieplatform Multiprobleemgezinnen LVB Licht verstandelijke beperking LSI Landelijke Stuurgroep Interventieteams mob Met onbekende bestemming MPG Multiprobleemgezinnen MRO Melding recherche onderzoek MSE Multiple Systems Estimation ngo Non-gouvermentele organisatie NVIS Nationaal Visum Informatiesysteem OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OICM Operationeel Informatiepunt Mensenhandel OMM Opsporing Mensenhandel en Migratiecriminaliteit OM Openbaar Ministerie RIEC Regionaal Informatie en Expertise Centrum RUPS Regeling Uitstapprogramma'’s Prostituees SDG Sustainable Development Goals ST Wetboek van Strafrecht SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid THB Trafficking in Human Beings UNODC United Nations Office on Drugs and Crime UNU-CPR United Nations University for Policy Research UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten Vb 2000 Vreemdelingenbesluit 2000 Vc 2000 Vreemdelingencirculaire 2000 Vw 2000 Vreemdelingenwet 2000 vws Volksgezondheid, Welzijn en Sport Waadi Wet allocatie arbeidskrachten voor intermediairs WagwEU Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie Wav Wet arbeid vreemdelingen Wbp Wet bescherming persoonsgegevens Wml Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Wrs Wet Regulering Sekswerk ij Voorwoord ledere 18 oktober, de Europese dag tegen mensenhandel, publiceer ik de Slachtoffermonitor mensen- handel. Op deze dag vestigen we onze aandacht op de slachtoffers van mensenhandel. Hun verhalen zijn vaak huiveringwekkend, en maken duidelijk wat de ernstige en langdurige gevolgen zijn voor hen, en voor de Nederlandse samenleving als geheel. Een van de verhalen die me is bijgebleven komt van de vijftienjarige Eva”. Zij sprak mij aan na een lezing in Zuid-Limburg. Eva verbleef in een nieuw type zorginstelling voor minderjarigen die slachtoffer zijn geworden van seksuele uitbuiting. Ze heeft een licht verstandelijke beperking en kampte met PTSS, drugs- en hechtingsproblematiek. Mensenhandelaren richten zich vaak op kwetsbare jongeren zoals Eva en maken meedogenloos misbruik van deze kwetsbaarheid. Zo sprak ik een paar maanden geleden bij een welzijnsorganisatie met hun medewerker Joseph*, een jongeman uit Oeganda. Ook hij is in Neder- land als jongere seksueel uitgebuit. Hij durfde niet naar de politie te gaan, want zijn mensenhandelaar vertelde hem dat hij dan het land uitgezet zou worden. Hij vond het als man ook moeilijk om over sek- suele uitbuiting door mannen te spreken. Het valt mij op dat het bij mensenhandel vaak gaat om jonge mensen. Zowel in mijn rapporten als in gesprekken die ik heb met professionals en slachtoffers, zie ik veel jonge slachtoffers en jonge daders. De verhalen van Eva en Joseph laten de urgentie zien van deze problematiek. Uit het programma Samen tegen mensenhandel blijkt dat deze urgentie ook op de ministeries is doorgedrongen. Ik constateer echter dat er een flinke spanning bestaat tussen de geuite beleidsambities en de uitvoeringspraktijk. Om de geuite ambities te kunnen waarmaken is veel meer en concreter inzicht nodig in de aard en omvang van mensenhandel op zowel landelijk als regionaal niveau. Er moeten knelpunten worden weggeno- men en randvoorwaarden worden gecreëerd die professionals in staat stellen om deze problematiek effectief en integraal aan te pakken. Cruciale randvoorwaarden, zoals meer en betere dataverzameling, mogelijkheden voor data-uitwisseling en expertise-opbouw, moeten daarom worden gerealiseerd. Effectieve bescherming van slachtoffers vraagt om inzicht in de problematiek. Uit deze monitor blijkt echter een dramatische en structurele verslechtering van onze informatiepositie. Dat is onaanvaardbaar, en strookt ook niet met de doelstellingen die zijn geformuleerd in Samen tegen mensenhandel en in de internationale verplichtingen waaraan de Nederlandse overheid zich heeft gecommitteerd. * De gebruikte namen zijn om privacyredenen gefingeerd Id Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Door een betrouwbare schatting weten we dat veel meer jongeren slachtoffer zijn van uitbuiting dan dat we nu in deze monitor zien. Dit zijn jongeren zoals Eva en Joseph. Het is daarom cruciaal om alles in het werk te stellen om mensenhandel te voorkomen, slachtoffers te beschermen en ondersteunen, en da- ders te stoppen en bestraffen. Juist voor de mensen die het meest kwetsbaar zijn, die zelf vaak niet om hulp kunnen of durven vragen, dient de overheid er te zijn. Ze vragen van ons geen woorden maar da- den. Mijn dank gaat uit naar de slachtoffers die hun verhaal wilden vertellen, naar de bevlogen professionals die zich elke dag inzetten vooreen betere aanpak van mensenhandel, en naar alle betrokkenen die heb- ben meegewerkt aan deze monitor, in het bijzonder het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (Co- Mensha) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het aanleveren van de data voor deze mo- nitor. Ook wil ik de medewerkers van mijn bureau bedanken voor hun inzet bij de totstandkoming van dit rapport. Herman Bolhaar Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen Inleiding In Nederland zijn naar schatting jaarlijks tussen de 5.000 en 7.500 (mogelijke) slachtoffers van mensen- handel.‘ Het gaat om mannen, vrouwen en kinderen die worden uitgebuit of daarvoor worden geron- seld. Mensenhandel is een aantasting van de waardigheid en integriteit van de mens en een inbreuk op diens persoonlijke vrijheid. De aanpak van mensenhandel is daarom geworteld in internationale rechts- instrumenten. Zo verplichten internationale verdragen en Europese richtlijnen de Nederlandse overheid tot het voeren van effectief beleid om mensenhandel tegen te gaan. Dit beleid dient zich te richten op het voorkomen van mensenhandel, het beschermen en ondersteunen van slachtoffers en het vervolgen en berechten van daders.” Deze slachtoffermonitor gaat over de signalering en bescherming van slachtoffers van mensenhandel in de periode 2014-2018. De slachtoffermonitor vermeldt cijfers over de (mogelijke) slachtoffers die in Nederland in de jaren 2014-2018 bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) en bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn geregistreerd. Deze informatie maakt inzichtelijk hoeveel en welke slachtoffers in Nederland in beeld zijn gekomen, door wie zij zijn gemeld, en welke vreemde- lingrechtelijke bescherming buitenlandse slachtoffers vragen en ontvangen. Naast cijfermatig inzicht informeert deze monitor ook over ontwikkelingen in beleidslijnen, wetgeving en onderzoek op het terrein van mensenhandel in de periode van september 2018 tot en met augustus 2019. 1.1 _ Doel van de monitor mensenhandel Eén van de wettelijke taken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinde- ren is het rapporteren over de aard en omvang van mensenhandel in Nederland en het meten van effecten van beleid op dit terrein. De Nationaal Rapporteur geeft uitvoering aan deze taak met de monitor mensen- handel. De monitor mensenhandel bestaat uit een slachtoffermonitor en een dadermonitor. Deze delen geven gezamenlijk inzicht in de aard en omvang van mensenhandel in Nederland. Het is dan ook belangrijk 1 Zie Hoofdstuk 2 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). 2 Deze internationale regelingen zijn het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhan- del, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (New York, 15 november 2000), Trb. 2001, 69 en 2004, 35 (hierna: VN-Palermo Protocol), het Verdrag van Warschau en Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van het Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel). 1 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 dat zij in samenhang met elkaar worden gelezen. Dit rapport, een slachtoffermonitor, geeft inzage in het aantal slachtoffers van mensenhandel dat in Nederland in beeld komt bij CoMensha en de IND. De dader- monitor laat de aard en omvang zien van verdachten en daders van mensenhandel die de strafrechtketen hebben doorlopen. Daarnaast informeren beide rapporten over de ontwikkelingen op het gebied van be- leid, onderzoek en wetgeving. Voor het inzichtelijk maken van de aard en omvang van slachtofferschap en daderschap gebruikt de Nationaal Rapporteur doorgaans het model van de ‘trechter’. De ‘trechter’ schetst het proces dat slachtoffers en daders kunnen doorlopen vanaf het moment dat het delict heeft plaatsge- vonden tot aan het moment dat zij zijn geholpen dan wel geresocialiseerd.? Voor de slachtoffermonitor mensenhandel is het echter niet mogelijk om dit model te hanteren, omdat het onbekend is in welke fase van de slachtoffergerichte aanpak (zie Schema 1.1) de aan CoMensha gemelde slachtoffers zich bevinden. De resultaten in de monitor zijn in eerste instantie beschrijvend van aard en slechts verklarend waar mogelijk. Door het analyseren van meerjarige duurzame ontwikkelingen en informatie die de Nationaal Rapporteur ontvangt vanuit het veld, krijgen de bevindingen echter wel context en worden knel- en ver- beterpunten zichtbaar. Dit maakt het mogelijk om gerichte aanbevelingen te doen. Hiervoor is echter wel vereist dat de monitor mensenhandel met een bepaalde periodiciteit verschijnt. De Nationaal Rapporteur streeft er daarom naar jaarlijks een slachtoffermonitor en tweejaarlijks een dadermonitor te publiceren. De Nationaal Rapporteur beoogt met de monitor mensenhandel het lerend en presterend vermogen van de organisaties die een rol hebben in de aanpak van mensenhandel te vergroten. De monitor vormt daarmee een extra periodieke toets in de Plan, Do, Check, Act kwaliteitssystematiek.* Deze systematiek stelt dat aan de basis van elk proces een cyclus ligt waarin bewaakt wordt of het beoogde resultaat ook gehaald wordt. Dit betekent bij de aanpak van mensenhandel dat genomen maatregelen van meetbare doelstellingen worden voorzien, deze worden geëvalueerd en op basis daarvan worden bijgestuurd. De verantwoordelijkheid voor het evalueren van eigen beleid en praktijk ligt allereerst bij organisaties zelf. De Nationaal Rapporteur kan daarin wel ondersteuning bieden. Niet alleen door de beschrijvingen in de monitor en het doen van aanbevelingen, maar bijvoorbeeld ook door het vervullen van een adviesrol. 1.2 De integrale aanpak van mensenhandel Mensenhandel kent diverse verschijningsvormen (zie hierover S1.4) en komt in verschillende sectoren voor. Dit vraagt om betrokkenheid van veel verschillende actoren bij de aanpak van mensenhandel, zoals opsporingsinstanties, hulp- en zorgverleningsinstanties en gemeenten. Al deze organisaties heb- ben daarin een eigen — en soms overlappende — verantwoordelijkheid, waarbij het van belang is dat de verschillende partijen soms buiten hun eigen aandachtsgebied kijken om de samenwerking succesvol te laten zijn. De Systeemanalyse Mensenhandel, die onderzoeksorganisatie TNO op initiatief van Co- Mensha heeft uitgevoerd, geeft de complexiteit van deze integrale benadering van mensenhandel goed weer.” Deze complexiteit vraagt om een sluitende en integrale aanpak, die uit verschillende soorten 3 Zie bijvoorbeeld Figuur 1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016) en Figuur 1.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 4 Zie voor meer informatie hierover www.deming.org/explore/p-d-s-a (geraadpleegd 2 april 2019). 5 Website Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/11/13{tk-bijlage-1-systeemanalyse-men- senhandel-tno (geraadpleegd 15 augustus 2019). Inleiding interventies bestaat. Een sluitende aanpak richt zich zowel op slachtoffers als op daders. De bescher- ming van slachtoffers is namelijk onlosmakelijk verbonden met de aanpak van daders en vice versa. Het signaleren van slachtoffers volstaat immers niet als een dader vervolgens nieuwe slachtoffers kan ma- ken. Een integrale aanpak van mensenhandel kent zowel een preventieve als een reactieve kant, en streeft drie doelen na: 1. Het voorkomen van mensenhandel 2. Het signaleren en het stoppen van mensenhandel 3. A) Het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel en B) Het bestraffen van daders van mensenhandel DE INTEGRALE AANPAK SLACHTOFFERGERICHTE AANPAK Ee DADERGERICHTE AANPAK DOEL 1 DOEL 1 HET VOORKOMEN VAN SLACHTOFFERSCHAP HET VOORKOMEN VAN DADERSCHAP RE « interventies die risicogroepen weerbaar maken pj * interventies die het plegen onaantrekkelijk maken * interventies die omgevingen veilig maken 2 « interventies die alternatieven aantrekkelijk maken « etc. df « etc. Ei DOEL 2 DOEL 2 HET SIGNALEREN EN STOPPEN VAN BESTAAND HET SIGNALEREN EN STOPPEN VAN BESTAAND SLACHTOFFERSCHAP ENDE Nd STRAFRECHT OVERIGE RECHTSGEBIEDEN « signalering * signalering * bestuursrechtelijke « melding « opsporing interventies « onderzoek « etc. Ed E bd m el Ei DOEL 3A al DOEL 3B HET BIEDEN VAN PASSENDE HULP AAN SLACHTOFFERS HET BESTRAFFEN VAN DADERS STRAFRECHT OVERIGE RECHTSGEBIEDEN * opvang * vervolging * bestuursrechtelijke « behandeling « berechting interventies « resocialisatie « etc. VOORKOMEN VAN REVICTIMISATIE VOORKOMEN VAN RECIDIVE Schema1.… De integrale aanpak 16 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Schema 1.1 geeft de integrale aanpak van mensenhandel schematisch weer.° De drie doelen in het sche- ma komen grotendeels overeen met de ambities zoals geformuleerd in het interdepartementale actie- programma Samen tegen mensenhandel.” Deze doelen zijn tevens in overeenstemming met de ver- plichting die de Nederlandse overheid hiertoe heeft op basis van de EU-Richtlijn mensenhandel. Doel 1: het voorkomen van mensenhandel Het eerste doel betreft interventies die zich richten op het voorkomen van slachtoffer- en daderschap van mensenhandel. Dit zijn preventieve interventies. Bij het voorkomen van slachtofferschap kunnen veel actoren een rol spelen. Zo hebben scholen een rol in het gebruiken van bewezen effectieve lesme- thoden voor seksuele en relationele vorming.® Ook kunnen bedrijven bijvoorbeeld maatregelen nemen die voorkomen dat mensenhandel binnen hun productieketen plaatsvindt.'® Om slachtofferschap van mensenhandel te voorkomen is het essentieel om te weten welke groepen een groot risico lopen om slachtoffer te worden. Alleen wanneer dat duidelijk is, kunnen specifieke interventies worden ingericht. Vervolgens is het belangrijk dat ontplooide interventies ook gemonitord en geëvalueerd worden, zodat inzicht komt in de effectiviteit van de maatregelen. Dat het voorkomen van mensenhandel van groot belang is, is evident: hier valt immers de grootste winst te halen. Doel 2: het signaleren en stoppen van mensenhandel Het tweede doel, het signaleren en stoppen van bestaand slachtofferschap en daderschap, wordt vorm- gegeven door interventies die kunnen worden ingezet op het moment dat een uitbuitingssituatie plaats- vindt. Dit betreffen reactieve interventies. Voor het signaleren en stoppen van slachtofferschap kan worden gedacht aan het trainen van professionals in het herkennen en melden van signalen van men- senhandel, zoals eerstelijns politiemedewerkers of hulpverleners binnen de jeugdzorg. Voor het ontwik- kelen van maatregelen die gericht zijn op dit doel is gedegen inzicht in de aard en omvang van het aantal slachtoffers van mensenhandel essentieel. Doel 3A: het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel Slachtoffers hebben recht op opvang, hulp, bescherming en behandeling. Dit doel heeft zowel een re- actief als preventief karakter. Voor slachtoffers van mensenhandel betekent dit dat zij de bescherming en hulpverlening ontvangen die zij nodig hebben. Daarbij is het van belang dat ook wordt ingezet op het voorkomen van revictimisatie. Op dit moment ontbreekt het aan informatie over het aantal slacht- offers dat hulpverlening ontvangt, en welk type hulpverlening zij ontvangen. Ook bestaat er geen infor- matie over revictimisatie van slachtoffers. Voor effectieve en duurzame bescherming van slachtoffers van mensenhandel is inzicht hierin van groot belang. 6 Zie voor een uitgebreide(re) beschrijving van de integrale aanpak Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor men- senhandel 2013-2017), p. 19-22. 7 Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezond- heid, Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het programma Samen tegen mensen- handel). 8 Zie onder 7 in de preambule bij de EU-Richtlijn mensenhandel. 9 Zie hierover bijvoorbeeld Nationaal Rapporteur, 2017 (Effectief preventief). 10 Zie hierover bijvoorbeeld $2.3.4 over de IMVO-convenanten in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017) en de Wet zorgplicht kinderarbeid. Inleiding Doel 3B: het bestraffen van daders van mensenhandel Daders dienen te worden berecht en bestraft.“ Ook dit doel heeft zowel een reactief als preventief ka- rakter. Van het vervolgen en berechten van daders gaat een afschrikwekkende en normstellende werking uit. Bestraffing dient als vergelding voor het aangedane leed. Een straf moet tevens voorkomen dat een dader in herhaling treedt. Om recidive te voorkomen is het van belang het recidiverisico zo goed moge- lijk in te schatten en op basis daarvan een (gedrags-Jinterventie in te zetten die bijdraagt aan het verla- gen van dit risico? Op dit moment ontbreekt het nog aan zicht op, en inzicht in, recidive van mensen- handelaren. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 heeft de Nationaal Rapporteur de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (JenV) daarom aanbevolen hier onderzoek naar te doen. De slachtoffermonitor in relatie tot de integrale aanpak van mensenhandel Deze slachtoffermonitor mensenhandel gaat over een beperkt deel van de reactieve slachtoffergerichte aanpak. Voor het monitoren van de (reactieve) slachtoffergerichte aanpak (vanaf de signalering van be- staand slachtofferschap) ontbreekt het echter nog aan (cijfermatige) informatie over de verschillende fases die in het schema worden onderscheiden. Zo zijn de slachtoffers die voorkomen in de landelijke registra- tie weliswaar allemaal ‘gemeld’ bij CoMensha, maar zijn dit niet het type meldingen dat wordt bedoeld in de integrale aanpak. Uit de landelijke registratie is niet af te leiden hoeveel en welke slachtoffers gesigna- leerd worden, hoeveel en welke slachtoffers gemeld worden bij- en onderzochtworden door instanties die slachtoffers verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgcoördinatoren, scholen, gemeenten, jeugdzorginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteindelijk opvang krijgen en behandeld worden. Door het ontbreken van informatie over de verschillende fases waarin slachtoffers van mensenhandel zich bevinden, is een gedegen monitoring van de slachtoffergerichte aanpak zoals in Schema 1.1, en daarmee de vormgeving van een informatiegestuurde effectieve aanpak, op dit moment feitelijk niet mogelijk. 1.3 Terugblik op de monitor mensenhandel 2013-2017 De laatste keer dat de Nationaal Rapporteur rapporteerde over de slachtoffer- en dadergerichte aanpak betrof dat de periode 2013-2017. De Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 en de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 dienen — voor zover relevant — daarom als vertrekpunt voor dit rapport. Een belangrijke bevinding uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 was de forse daling van het aantal slachtoffers dat in die periode aan CoMensha is gemeld.'* Deze daling werd verklaard door een andere prioritering binnen de opsporing die ten koste ging van de bestrijding van mensenhandel, en door de ver- eiste schriftelijke toestemmingsverklaring voor het melden van slachtoffers aan CoMensha door organisaties anders dan opsporingsinstanties. Het aantal en soort meldingen van politie-eenheden aan CoMensha bleek ook van elkaar te verschillen en lieten zich niet verklaren door geografische ligging of het aantal inwoners in een regio. Een derde bevinding was dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers die enige vorm van vreemde- 1 De rechtspraak onderschrijft vier doelen van het strafrecht, namelijk 1) vergelding 2} het voorkomen van herhaling 3) afschrikken en 4) het beschermen van de samenleving. Zie ook website Rechtspraak: www.rechtspraak.nl/Orga- nisatie-en-contact/Rechtspraak-in-Nederland/Rechters/Paginas/Strafrechter.aspx (geraadpleegd 25 juli 2019). 12 Zie over het inschatten van het recidiverisico bij zedendelinquenten Nationaal Rapporteur, 2017 (Gewogen Risico deel 2). 13 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 187. 14 Deze daling heeft zich in de periode 2014-2018 zelfs versterkt, zie Hoofdstuk 3. 18 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 lingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling mensenhandel heeft gehad, overstapte naar een asielprocedure. Dit terwijl zij nog mogelijkheden hadden om verdere bescherming aan te vragen op basis van de verblijfsregeling mensenhandel. Vanwege deze bevindingen werd de staatssecretaris van JenV aanbevolen: 1. Alle benodigde voorzieningen te treffen om meldingen en registratie van relevante slachtoffergege- vens mogelijk te maken; 2. Een extern onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van de verschillen in het aantal meldingen tussen de politie-eenheden en daarbij in beeld te brengen met welke problematiek eenheden te maken hebben bij het bestrijden van mensenhandel en wat nodig is om deze problematiek te overkomen; 3. Een onderzoek te laten verrichten naar de reden dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure. In hoeverre deze aanbevelingen zijn opgevolgd en hoe daar verder invulling aan wordt gegeven komt aan bod in Hoofdstuk 2 van deze monitor. Tot slot vroeg de Nationaal Rapporteur in de slachtoffermonitor aandacht voor de 360 (alleenstaande) minderjarige asielzoekers die in de periode van 2015 tot 2017 met onbekende bestemming (mob) uit de opvang zijn vertrokken. De zorg bestaat dat (een deel van) deze kwetsbare kinderen slachtoffer wordt van mensenhandel of van andere vormen van criminaliteit, zoals seksueel geweld." Parellel aan het dalend aantal slachtoffers dat in 2013-2017 door de politie werd gemeld aan CoMensha, was de enorme daling van het aantal ingeschreven verdachten bij het Openbaar Ministerie (OM) in diezelfde periode. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 werd dan ook geconstateerd dat een intensivering van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel hard nodig is. In de dadermonitor viel verder op dat de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting fors achterbleef op die van seksuele uitbuiting. Het bleek niet mogelijk om de volledige dadergerichte reactieve aanpak van mensenhandel te monitoren: het ontbrak aan inzicht in welke signalen tot een opsporingsonderzoek leidden en er bestond geen zicht op interventies binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel en heteffect daarvan. Ook bleek er te weinig inzicht in de prevalentie, signalering, resocialisatie en recidive van daders van mensenhandel. Daarnaast viel op dat een kwart van de daders nog geen 23 jaar oud was, en dat dit voor daders van seksuele uitbuiting zelfs ruim een derde was. Dit suggereert een bepaalde mate van laagdrempeligheid die niet lijkt te passen bij de ernst van het delict mensenhandel. Tot slot bleek uit de dadermonitor dat rechters zeer uit- eenlopende straffen opleggen aan daders van mensenhandel, waarbij onduidelijk was welke factoren rech- ters meewogen bij het bepalen van een straf. Deze bevindingen leidden tot de volgende vijf aanbevelingen: 1. Onderzoek welke methode geschikt is om de daderprevalentie van de verschillende mensenhandel- vormen in Nederland te bepalen en om (indien mogelijk) een eerste betrouwbare schatting te laten uitvoeren; 2. Onderzoek hoe vaak daders van mensenhandel recidiveren; 3. Maak het mogelijk zowel de gehele strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aanpak van alle vormen van mensenhandel te monitoren; 4. Stuur aan op een vergroting en verbreding van de opsporings- en vervolgingsinspanningen ten aan- zien van uitbuiting buiten de seksindustrie; 5. Onderzoek de factoren die van invloed kunnen zijn op de strafoplegging in mensenhandelzaken onderling.‘ 15 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 16 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). Inleiding Aangezien er pas zeer recentelijk een beleidsreactie op de dadermonitor is verschenen, kon tijdens het schrijven van deze monitor hierop niet meer worden ingegaan.” 1.4 Vormen van mensenhandel Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Mensenhandel kent vele uit- eenlopende verschijningsvormen en daarmee ook verschillende soorten daders en slachtoffers. Het kan gaan om jongens die worden geronseld op dating apps, die zich in een kwetsbare positie bevinden ten opzichte van een oudere man die hen seks laat hebben met derden. Maar bijvoorbeeld ook om Vietna- mese vrouwen die naar Nederland zijn gesmokkeld om gedwongen en onder slechte omstandigheden in nagelsalons te werken voor een beperkt of géén salaris. Hoewel bovenstaande situaties zeer verschil- lend zijn, kan het in beide gevallen om mensenhandel gaan. Aangezien zowel de aard als de omvang — en daarmee ook de aanpak — verschilt per mensenhandelvorm, volstaat het niet om het fenomeen mensenhandel alleen in brede zin te monitoren. Ook met het oog op de verschillende actoren die bij verschillende mensenhandelvormen betrokken zijn, is het van be- lang gerichter te rapporteren. Zo is de politie verantwoordelijk voor de opsporing van seksuele uitbui- ting, gedwongen dienstverlening, criminele uitbuiting en gedwongen orgaanverwijdering; gaat de In- spectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) over arbeidsuitbuiting en heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) uitsluitend een rol bij grensoverschrijdende vormen van mensenhandel. Om deze reden monitort de Nationaal Rapporteur idealiter het slachtoffer- en daderschap van verschillende men- senhandelvormen. Voorheen waren de vier mensenhandelvormen die de Nationaal Rapporteur ge- bruikte gebaseerd op de uitbuitingsvorm (seksuele uitbuiting en uitbuiting buiten de seksindustrie) en op het land van werving en uitbuiting (binnenlandse en grensoverschrijdende mensenhandel). Met ingang van deze monitor is gekozen voor een andere indeling. Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen meer vormen van uitbuiting dan alleen seksueel en niet-seksueel. Ook wordt de binnenlandse dan wel grensoverschrijdende aard van de mensenhandel alleen benadrukt waar dat relevant is. Dat resulteert in de volgende vier mensenhandelvormen: « _ Binnenlandse seksuele uitbuiting (BL-SU) * _ Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (GO-SU) « _ Arbeidsuitbuiting (AU) « _ Criminele uitbuiting (CU) Deze indeling sluit beter aan op het onderscheid dat wordt gemaakt in het actieprogramma Samen te- gen mensenhandel en in de Veiligheidsagenda 2019-2022. Ook de ontwikkelingen die in Hoofdstuk 2 van deze monitor worden beschreven zijn beter in te delen in meerdere vormen van uitbuiting, omdat organisaties vaak gericht zijn op een bepaalde uitbuitingsvorm. Door in de cijfermatige resultaten een soortgelijk onderscheid te maken, wordt het leggen van verbanden tussen de bevindingen uit de ver- schillende hoofdstukken vergemakkelijkt. Daarnaast blijkt het onderscheid tussen binnenlandse en grensoverschrijdende aard minder relevant bij niet-seksuele uitbuiting. Er is namelijk geen sprake van grote verschillen in de kenmerken van slachtoffers en daders of de modus operandi zoals dat bij seksu- 17 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 september 2019, Kamerstukken 11 2018/19, 29638, nr. 147. pio n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 ele uitbuiting wel het geval is. Dit heeft mogelijk ook te maken met het feit dat er zeer weinig slachtof- fers van binnenlandse uitbuiting buiten de seksindustrie bij CoMensha worden gemeld. Deze groep was daarom doorgaans te klein om gegronde uitspraken over te kunnen doen. Met de huidige indeling zijn de vier groepen groot genoeg om er uitspraken over te kunnen doen. Overige terminologie De cijfers in deze monitor betreffen mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Er bestaat in Nederland geen geformaliseerde manier van het vaststellen van slachtofferschap. Op grond van internationale regelgeving is de Nederlandse overheid echter verplicht om in geval van de geringste aanwijzing van mensenhandel bescherming te bieden aan (mogelijke) slachtoffers. Ten behoeve van de leesbaarheid is er in deze monitor voor gekozen de nuance op deze plaats te benoemen en verder telkens kortweg te spreken over slachtoffers. Hoewel slachtoffers de focus zijn van deze monitor wordt ook gesproken over daders — bijvoorbeeld wanneer wordt verwezen naar de dadermonitor. Het gaat doorgaans om vermoedelijke daders omdat niet altijd sprake is van een onherroepelijke veroordeling. Dat wil zeggen: de rechter heeft (nog) niet bewezen verklaard dat de dader het feit heeft gepleegd. Dit is bijvoorbeeld het geval ten tijde van signa- lering, opsporing en vervolging. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in deze monitor niet altijd onderscheid gemaakt tussen de termen dader, verdachte of veroordeelde. Dit betekent dat het begrip dader in dit rapport niet strikt in juridische zin gehanteerd wordt. 1.5 De geschatte populatie slachtoffers van mensenhandel Bij het lezen van de monitor mensenhandel mag niet uit het oog worden verloren dat het aantal gere- gistreerde slachtoffers slechts een klein deel vormt van het daadwerkelijke aantal slachtoffers. De mees- te slachtoffers van mensenhandel komen namelijk niet in beeld bij instanties. De totale populatie slachtoffers (zowel de slachtoffers in beeld als de slachtoffers die buiten beeld blijven) vormt echter het vertrekpunt waartegen het aantal geregistreerde slachtoffers wordt afgezet. Dit laat namelijk zien welk percentage van het totaal aantal slachtoffers in beeld is bij de autoriteiten. In 2017 hebben experts" op het gebied van omvangschattingen van verborgen populaties, in samenwer- king met United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) en de Nationaal Rapporteur, een eerste betrouwbare schatting’ gemaakt van de totale populatie van slachtoffers van mensenhandel op basis van de ‘multiple systems estimation (MSE)'-methode.°® 18 Cruyff en van der Heijden, in samenwerking met van Dijk. 19 Deze schatting is niet de eerste schatting van het aantal mensenhandelslachtoffers in Nederland, en zelfs niet de eerste op basis van de MSE-methode (zie bijvoorbeeld Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012- 2016), $2.1.2.1). Echter, deze schatting is wel de eerste die volgens genoemde experts en de Nationaal Rapporteur metho- dologisch verantwoord is, omwille van verschillende redenen, zoals het feit dat de schatting gebaseerd is op meerdere jaren en er vier relevante covariaten zijn opgenomen in het schattingsmodel (zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.1.2.3). Dit betekent overigens niet dat deze schatting geen kantteke- ningen kent (zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.1.2.4). 20 Zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), Hoofdstuk 2; UJNODC & Dutch Nati- onal Rapporteur, 2017. Met de ontwikkeling van deze schatting(smethode) is een eerdere aanbeveling van de Natio- naal Rapporteur opgevolgd (zie Nationaal Rapporteur, 2012 (Mensenhandel in en uit beeld, Cijfermatige rapportage 2007-2011), p. 25-42 en 225 (Aanbeveling 1)). Inleiding Nu het niet in de lijn der verwachting ligt dat de (geschatte) populatie ieder jaar wezenlijk verschilt, is het niet nodig om jaarlijks een nieuwe schatting te (laten) maken.” Het is echter wel van belang om een schatting periodiek (bijvoorbeeld eens in de vijf jaar) uit te voeren. Op die manier kan gemo- nitord worden of, en zo ja hoe, de omvang van (de verschillende vormen van) mensenhandel in Ne- derland verandert. Tevens wordt hiermee inzichtelijk of het beleid het gewenste effect heeft en kan indien nodig worden bijgestuurd. Daarnaast heeft Nederland met de gebruikte schatting(smethode) een bijdrage geleverd aan de monitoring van de Sustainable Development Goals (SDG's).*? Nederland voldoet hiermee reeds aan het meetbaar maken (Indicator 16.2.2)* van Target 16.2: ‘End abuse, ex- ploitation, trafficking and all forms of violence and torture against children’. Het programma Samen tegen mensenhandel vermeldt dat het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) in 2020 een tweede schatting laat uitvoeren.”* Op dit moment is de haalbaarheid van een tweede betrouwbare schatting echter in het geding. De MSE-methode maakt namelijk gebruik van de overlap tussen gesignaleerde slachtoffers door de verschillende opsporingsinstanties en gesignaleerde slachtoffers door niet-op- sporingsinstanties (zoals zorgcoördinatoren, hulpverlenende en opvangorganisaties etc.). Vanwege privacywetgeving komen er in het meest recente jaar 2018 echter nog maar nauwelijks slachtoffers voor die zijn gesignaleerd door de zeer belangrijke groep signaleerders: niet-opsporingsinstanties (zie $3.6). De populatieschatting (MSE) over 2014/2015°° In deze monitor is de ín 2017 gepubliceerde schatting, gebaseerd op de jaren 2014/2015, wederom het vertrekpunt van de (cijfermatige) monitoring van (de aanpak van) mensenhandel in Nederland. Uit deze schatting blijkt dat het in Nederland jaarlijks gaat om tussen de 5.000 en 7.500 slachtoffers. De meest voorkomende mensenhandelvorm is binnenlandse seksuele uitbuiting. Het gaat om ongeveer de helft van alle slachtoffers (46%; n=3.000), waarvan bijna de helft minderjarig is (47%; n=1.300). Ongeveer een vijfde (21%; n=1.300) van de geschatte populatie is slachtoffer van grensoverschrij- dende seksuele uitbuiting en het resterende deel (=33%) van arbeidsuitbuiting of criminele uitbui- ting.”® In 2014/2015 kwam gemiddeld ongeveer 19% van de geschatte slachtoffers voor in de CoMensha-regis- tratie. Binnenlandse seksuele uitbuiting was in deze jaren — in vergelijking tot de andere mensenhan- delvormen — het minst goed in beeld bij CoMensha (slechts 15%), en voor de minderjarige slachtoffers gold dit in nog extremere mate (slechts 11%). 21 Gezien de huidige migratie- en vluchtelingenstromen en aldus een toename van de groep die in Nederland het meest kwetsbaar is gebleken voor uitbuiting (zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.2.1), is het niet aannemelijk dat de populatie recent kleiner zou zijn geworden. 22 De Verenigde Naties hebben de SDG's voor 2015-2030 vastgesteld (de SDG's zijn het vervolg op de Millennium Deve- lopment Goals 2000-2015). 23 ‘Number of victims of human trafficking per 100.000 population, by sex, age and form of exploitation.” 24 In het programma Samen tegen mensenhandel staat foutief opgenomen dat de schatting in 2019 zal worden uitge- voerd. Dit moet 2020 zijn. Programma Samen tegen mensenhandel, p. 38. 25 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.2 en $3.8. 26 De schatting over 2014/2015 onderscheidt binnenlandse uitbuiting buiten de seksindustrie en grensoverschrijdende uitbuiting buiten de seksindustrie, in plaats van arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting. 22 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 1.6 Leeswijzer Hoofdstuk 2 belicht de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel op het gebied van beleid, wetgeving en onderzoek. De ontwikkelingen zijn beschreven per uitbuitingsvorm en per do- mein, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de strafrechtelijke aanpak, de bestuurlijke aanpak en de bescherming en ondersteuning van slachtoffers. Hoofdstuk 3 gaat in op de meldingen van slachtof- fers bij CoMensha. Er wordt beschreven hoeveel slachtoffers bij CoMensha zijn gemeld, maar ook in welke sector zij zijn uitgebuit en welke vorm van mensenhandel het betreft. Hoofdstuk 4 betreft een overzicht van de buitenlandse slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel. Er wordt in kaart gebracht hoeveel slachtoffers van de regeling gebruikmaken en om welke slachtoffers het gaat (persoonskenmerken). Ook wordt ingegaan op de verschillende manieren waarop gebruik is gemaakt van de verblijfsregeling. Ten slotte worden de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken in Hoofdstuk 5 kort samengevat en met elkaar in verband gebracht. Hieruit volgen vijf aanbevelingen. Î Ontwikkelingen aanpak mensenhandel De aanpak van mensenhandel is complex. Mensenhandel kent diverse verschijningsvormen en doet zich in uiteenlopende sectoren voor. Slachtofferschap en daderschap manifesteert zich daardoor ook op diverse manieren, waarbij slachtofferschap in sommige gevallen zelfs overloopt in daderschap. De ver- scheidenheid van het fenomeen vraagt om betrokkenheid van een breed scala aan actoren, zoals opspo- ringsdiensten, hulpverleningsinstellingen en gemeenten. Geen enkele organisatie is immers in staat deze problematiek alleen tegen te gaan. Organisaties hebben daarbij niet alleen een eigen verantwoor- delijkheid maar dienen ook met elkaar samen te werken. De aanpak van mensenhandel moet zich daar- bij richten op het voorkomen van mensenhandel, de bescherming en ondersteuning van slachtoffers en de vervolging en berechting van daders. Deze complexiteit vraagt om een effectieve integrale aanpak van mensenhandel (zie Schema 1.1 in S1.2) die bestaat uit diverse samenhangende maatregelen en zich richt op zowel slachtoffers als daders. Dit hoofdstuk gaat in op de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Het hoofdstuk begint met een overzicht van de alge- mene ontwikkelingen in de aanpak en zal vervolgens ingaan op vier specifieke vormen van mensenhan- del, te weten 1) seksuele uitbuiting 2) arbeidsuitbuiting 3) criminele uitbuiting en 4) orgaanverwijdering met het oogmerk van mensenhandel. Dit hoofdstuk is geschreven vanuit de overtuiging dat integrale samenwerking onmisbaar is voor een effectieve aanpak. Om een compleet beeld te krijgen van ontwik- kelingen in de integrale aanpak beschrijven we ontwikkelingen binnen het strafrechtelijk domein, het bestuurlijke domein en het domein van bescherming en ondersteuning. Waar relevant, zal ook worden ingegaan op ontwikkelingen met betrekking tot publiek-private samenwerking. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van openbare beleidsinformatie, door de Nationaal Rapporteur uitgevoerde en secun- dair uitgevoerde onderzoeken en informatie van organisaties betrokken bij de aanpak van mensenhan- del. De mondelinge en schriftelijke ontvangen informatie is na verwerking voorgelegd aan de organisa- tie van wie deze informatie afkomstig was, zodat de informatie kon worden gecontroleerd op feitelijke onjuistheden. 1 In Hoofdstuk 2 van Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017) staan de ontwikke- lingen in de aanpak van mensenhandel tot en met 31 augustus 2018 beschreven. pj) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 21 Algemene ontwikkelingen Op 13 november 2018 presenteerde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (JenV) het kabinetsbrede programma Samen tegen mensenhandel. Met het programma zet de overheid in op een intensivering van de aanpak van mensenhandel en stelt het dat mensenhandel integraal en gezamenlijk moet worden aangepakt. In het programma is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor onder andere verschillende ministeries, gemeenten, opsporingsinstanties, opvang- en zorginstellingen, scholen, ngo’s en private partijen. Voor de ontwikkeling van het programma is gebruik gemaakt van diverse onderzoeken die in de afgelopen jaren zijn gepubliceerd, waaronder de systeemanalyse die het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) in samenwerking met TNO heeft uitgevoerd. Daarnaast zijn zestien work- shops georganiseerd over uiteenlopende thema’s, waarbij stakeholders zoals gemeenten, opsporingsin- stanties en het maatschappelijk middenveld belangrijke input hebben kunnen leveren. Het programma Samen tegen mensenhandel richt zich op de aanpak van seksuele uitbuiting, arbeids- uitbuiting en criminele uitbuiting en noemt daarbij drie ambities: (1) het voorkomen van slachtoffer- schap (2) het verbeteren van de signalering en bescherming van slachtoffers en (3) het stoppen van da- ders en het voorkomen van herhaald daderschap. Het programma is opgebouwd uit vijf actielijnen die diverse projecten, acties en initiatieven bevatten. Deze zijn net in gang gezet of zullen op korte of middellange termijn de eerste resultaten opleveren.” Het programma bevat acht doelstellingen, waar- onder het beter in beeld krijgen van slachtoffers van mensenhandel, het vervolgen van meer daders en het creëren van groter maatschappelijk bewustzijn voor het onderwerp. Het is positief dat er een breed gedragen en ambitieus programma is opgesteld. Tegelijkertijd zijn er door zowel de Nationaal Rapporteur als door andere organisaties diverse kritische kanttekeningen bij het programma geplaatst.” Zo zijn de doelstellingen in het programma niet voorzien van concrete en meetbare resultaatindicatoren. Het formuleren hiervan is van belang om de effecten van de maatrege- len, en het programma als geheel, te kunnen meten en van de genomen maatregelen te kunnen leren. Ook is onduidelijk hoe de opgenomen maatregelen zich tot elkaar verhouden en hoe deze maatregelen samen het gestelde doel dienen te realiseren. Bovendien bestaan nog veel vraagtekens bij hoe de moni- toring en evaluatie van het programma eruit zal zien. In het programma is opgenomen dat de Tweede Kamer in ieder geval jaarlijks over de voortgang van de vijf actielijnen zal worden geïnformeerd, maar op welke wijze dat zal gebeuren is vooralsnog onbekend. De Nationaal Rapporteur en diverse andere organisaties hebben specifiek aangedrongen op het belang van een adequate monitoring en evaluatie 2 Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het programma Samen tegen mensenhandel). 3 TNO, 2018. 4 De vijf actielijnen zijn respectievelijk 1) doorontwikkelen van de basisaanpak van mensenhandel 2} doorontwikkelen van de aanpak van arbeidsuitbuiting 3) voorkomen van slachtofferschap en daderschap 4) versterken van de ge- meentelijke aanpak van mensenhandel en 5) delen van kennis en informatie. 5 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 november 2018, Kamerstukken 11 2018/19, 28638, nr. 164. 6 Programma Samen tegen mensenhandel, 2018, p 9. 7 Zie onder andere de reacties op het programma van de Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actu- eel{2018/reactie-nationaal-rapporteur-op-programma-samen-tegen-mensenhandel.aspx (geraadpleegd 1 augustus 2019), Coalitie tegen Seksuele uitbuiting, www.defenceforchildren.nl/media{/3892/20190612-coalitieinbreng-ao- mensenhandel.pdf (geraadpleegd 1 augustus 2019) en CoMensha, www.comensha.nl/actualiteiten/item/kabinet- presenteert-programma-samen-tegen-mensenhandel-work-in-progress/ (geraadpleegd 1 augustus 2019). p) Ontwikkelingen aanpak mensenhandel van het programma.® Daarnaast ontbreken een aantal thema’s die van belang zijn voor een effectieve aanpak van mensenhandel. Zo is er bijvoorbeeld geen aandacht voor de rol van technologie bij de aan- pak van mensenhandel, mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering, samenwerking met de private sector, en de rol van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Daarbij is het voorkomen van herhaald daderschap wel opgenomen als een van de drie ambities van het programma, maar richt geen van de genoemde maatregelen zich hierop. Tot op heden ontbreekt ook een structurele program- macoördinatie. Hierdoor is het onduidelijk wie zorg dient te dragen voor bovenstaande knelpunten en omissies. Ook valt op dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) niet is betrokken bij het programma, terwijl de rol van scholen en onderwijs veelvuldig in het programma genoemd wordt. Bovendien kunnen juist in het onderwijs preventieve interventies — bijvoorbeeld op het gebied van seksuele en relationele vorming — worden aangeboden die zich zowel richten op het voorkomen van slachtofferschap als daderschap.” Tot slot hebben diverse organisaties aangegeven dat het hen ontbreekt aan (financiële) middelen om de maatregelen zoals opgenomen in het programma te kunnen realise- ren.'° De staatssecretaris van JenV heeft aangegeven dat het programma beschouwd moet worden als een ‘levend document’ wat betekent dat initiatieven nog aan het programma kunnen worden toege- voegd en ook andere, ontbrekende aspecten, nog nader kunnen worden uitgewerkt.” Naast Samen tegen mensenhandel is in 2018 ook het interdepartementale actieprogramma Geweld hoort nergens thuis door de Verenging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ministeries van Volksgezond- heid, Welzijn en Sport (VWS) en JenV gelanceerd? Dit programma bevat een groot aantal maatregelen om de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te verbeteren. Ook voor het tegengaan van lover- boyproblematiek is een breed scala aan maatregelen opgenomen in Geweld hoort nergens thuis. Om de aanpak te ondersteunen zijn er een programmateam met programmadirecteur, een stuurgroep (met onder andere de minister van VWS en de minister voor Rechtsbescherming), een kernteam, regionale leerkringen, regionale projectleiders en een spiegelgroep van ervaringsdeskundigen betrokken bij Geweld hoort nergens thuis.” Afgesproken is dat het programma Geweld hoort nergens thuis halfjaarlijks een voortgangsrappor- tage publiceert die inzicht biedt in de realisatie van de gestelde doelen en ambities.'* Bovendien werkt de Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis aan een langdurige im- pactmonitor om de effecten van de geïntensiveerde aanpak te onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van de impactmonitor kunnen verbeteringen vervolgens worden geconsolideerd of juist in gang worden gezet. * Deze gestructureerde en brede programmacoördinatie (zowel landelijk als regionaal) en de opzet van een gedegen monitor verdienen spoedig navolging in het programma Samen tegen mensenhandel. 8 Ibidem. 9 Zie hierover ook Nationaal Rapporteur, 2017 (Effectief preventief. Het voorkomen van seksueel geweld door seksu- ele en relationele vorming in het onderwijs). 10 Zie bijvoorbeeld de brief van de G4 (niet openbaar) en de website Coalitie tegen Seksuele uitbuiting, www.defence- forchildren.nl/media/3892/20190612-coalitieinbreng-ao-mensenhandel.pdf (geraadpleegd 1 augustus 2019) aan de vaste commissie van JenV op 3 juli 2019 ten behoeve van Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitutie. 11 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 13 november 2018, Kamerstukken 11 2018/19, 28638, nr. 164. 12 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ministerie van Justitie en Veiligheid en Vereniging van Neder- landse Gemeenten, 2018 (hierna: het programma Geweld hoort nergens thuis). 13 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoort-nergens-thuis/wieris-wie (geraadpleegd op 11 september 2019). 14 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoortnergens-thuis/voortgang (geraadpleegd op 11 september 2019). 15 Programma Geweld hoort nergens thuis. 26 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Het programma Samen tegen mensenhandel staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een bredere ontwikkeling waarin meer aandacht voor het onderwerp mensenhandel is gekomen. Zo zijn in het Interbestuurlijk Programma (IBP) gemeenten, provincies en waterschappen overeengekomen dat elke gemeente over vier jaar een duidelijk beleid moet hebben om mensenhandel tegen te gaan. '® De aanpak van mensenhandel is bovendien als één van de vier landelijke beleidsdoelstellingen opgenomen in de Veiligheidsagenda 2019-2022.” Deze wordt minimaal één keer in de vier jaar door de minister van JenV vastgesteld, en de beleidsdoelstellingen dienen altijd te worden meegewogen door het gezag bij de inzet van de politie. In de Veiligheidsagenda 2019-2022 zijn concrete resultaatafspraken vastgelegd over de aanpak van mensenhandel door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) (zie $2.1.1). Tweede evaluatie van Nederland door GRETA In november 2018 verscheen de tweede evaluatie van de Nederlandse aanpak van mensenhandel door de Group of Expert on Action against Trafficking in Human Beings (GRETA).'® In het rapport wordt geconcludeerd dat Nederland aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in de aanpak van mensenhandel, maar dat er voldoende ruimte is voor verbetering. Het rapport is positief over de extra financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan de politie en de Inspectie SZW. Tege- lijkertijd wijst GRETA erop dat veel organisaties op dit moment geen mensenhandelslachtoffers bij CoMensha kunnen melden, waardoor het zicht op de problematiek afneemt. In het rapport wordt de Nederlandse overheid daarom opgeroepen om maatregelen te nemen, zodat alle slachtoffers gemeld kunnen worden. Tevens ziet GRETA nog veel ruimte voor het betrekken van nieuwe organisaties bij de aanpak van mensenhandel, en wijst daarbij specifiek op een sterkere rol voor gemeenten. Voor de totstandkoming van het rapport werd met meer dan 25 organisaties in Nederland gesproken. Een intensivering van de aanpak van mensenhandel is hard nodig. Het aantal geregistreerde slachtoffers bij CoMensha nam in de afgelopen vijf jaar met bijna 50% af, van 1.255 in 2014 naar 668 in 2018 (zie Hoofdstuk 3). Bovendien halveerde tussen 2014 en 2017 het aantal ingeschreven mensenhandelzaken bij het OM. Waar in 2014 nog 282 verdachten bij het OM werden ingeschreven, daalde dit in 2017 naar 144.'° Uit deze daling kan niet worden geconcludeerd dat het aantal slachtoffers en daders van mensen- handel in deze periode ook daadwerkelijk is afgenomen. Twee andere oorzaken lijken aan de forse da- ling ten grondslag te liggen. Allereerst heeft de verminderde aandacht voor het onderwerp mensenhan- del in de afgelopen jaren geleid tot een veranderende prioriteit bij de opsporingsdiensten die ten koste is gegaan van de aanpak van mensenhandel.°° Ten tweede heeft de Algemene verordening gegevensbe- scherming (AVG) die sinds 25 mei 2018 van toepassing is opnieuw de aandacht gevestigd op de nadruk- kelijke toestemmingsverklaring die nodig is voor het melden van slachtoffers aan CoMensha door orga- nisaties zonder wettelijke grondslag bemoeilijkt (zie $2.1.4). Diverse van deze melders geven aan dat zij hierdoor geen slachtoffers meer kunnen melden en hebben hierover hun zorgen geuit.” De Nationaal 16 Overhedenoverleg, 2018, p. 22. 17 Kamerstukken Il, 2018/19, 29 628, nr. 540. 18 Council of Europe, 2018. 19 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 20 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150. 21 Website CoMensha, (geraadpleegd 15 augustus 2019). p) Ontwikkelingen aanpak mensenhandel Rapporteur heeft daarom herhaaldelijk aanbevolen om het melden van alle relevante slachtoffergege- vens mogelijk te maken.” Bovenstaande ontwikkeling is zorgelijk voor een effectieve aanpak van mensenhandel. Een halvering van het aantal ingeschreven mensenhandelverdachten bij het OM betekent immers, aannemende dat de totale omvang van mensenhandel in Nederland gelijk is gebleven, dat de pakkans van daders lager is dan in voorgaande jaren. Mensenhandel is daardoor minder risicovol en dus lucratiever voor daders. Daarnaast is voor het maken van goed geïnformeerd beleid zicht op de problematiek van groot belang. Dat komt ook naar voren in de EU-Richtlijn mensenhandel, die de Nederlandse overheid verplicht om effectief beleid te voeren teneinde mensenhandel te voorkomen en bestrijden.” Daarbij dient de over- heid te voorzien in de mogelijkheid om ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel te monitoren, statistieken te verzamelen en de resultaten van de maatregelen van mensenhandel te meten.” Het is de vraag in hoeverre Nederland nog kan voldoen aan de voorwaarden om tot effectief mensenhandelbeleid te komen nu het zicht op de problematiek verdwijnt. 2.11 Strafrechtelijke aanpak van mensenhandel De strafrechtelijke aanpak van mensenhandel richt zich op de opsporing, vervolging en berechting van verdachten van mensenhandel. Verschillende organisaties hebben een rol binnen deze aanpak. Binnen de Nationale Politie houdt de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) zich bezig met de opsporing van mensenhandel.® De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Di- rectie Opsporing (ISZW-DO) legt zich uitsluitend toe op de opsporing van mensenhandel met het oog- merk van arbeidsuitbuiting. Daarnaast heeft ook de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de luchtha- vens en aan de grens een (signalerende) taak in de bestrijding van mensenhandel.®* Opsporing van mensenhandel gebeurt onder het gezag van het OM. Daarnaast is het OM belast met de vervolging van verdachten. De berechting van de verdachten gebeurt door mensenhandelkamers van de rechtbanken en gerechtshoven. Deze paragraaf beschrijft de belangrijkste algemene ontwikkelingen van deze peri- ode in de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Het betreft in overwegende mate ontwikkelingen bij de Nationale Politie.” Ontwikkelingen bij ISZW-DO komen aan bod in $2.3 aangezien deze organi- satie zich louter op arbeidsuitbuiting concentreert. De Nationale Politie De aanpak van mensenhandel is één van de vier thema’s in de Veiligheidsagenda 2019-2022. De Veilig- heidsagenda 2019-2022 bevat de beleidsdoelstellingen van de politie voor de komende vier jaar. Het gaat hier om onderwerpen die vragen om een landelijke aanpak of specifieke expertise op landelijk niveau.” 22 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131. 23 Zie onder 7 in de preambule bij de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van het Kaderbe- sluit 2002/629/JBZ van de Raad van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel). 24 Zie artikel 19 en onder 27 in de preambule bij de EU-richtlijn mensenhandel. 25 Elke regionale eenheid heeft een AVIM. De AVIM is onderdeel van de Dienst Regionale Recherche (DRR). 26 In $3.3.3 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel) staat een uitvoerige beschrijving van de taakstelling van de KMar ten aanzien van mensenhandel. 27 Ontwikkelingen bij de KMar en ISZW-DO komen aan bod in $2.2.1 respectievelijk 52.31. Hoofdstuk 2 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017) biedt een overzicht van de ontwikkelingen binnen de rechtspraak van de afgelopen twee jaar. 28 Kamerstukken 11 2018/19, 28 684, nr. 540, p. 2. 28 Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 De beleidsdoelstellingen houden onder meer in dat binnen de politie-eenheden mensenhandel zal wor- den geprioriteerd en dat de signalering en informatiegestuurde aanpak op alle vormen van mensen han- del wordt versterkt en geborgd.°® Deze afspraken dienen te leiden tot een toename van het aantal poli- tiemeldingen van slachtoffers aan CoMensha, en tot een toename van het aantal ingestuurde zaken aan het OM van 190 zaken in 2019 tot 240 zaken in 2022.°° Dit betekent echter dat er in 2022 nog altijd minder zaken worden ingestuurd dan voor 2015.*' Daarnaast wordt gestreefd naar een toename van complexe onderzoeken. Wat complexe onderzoeken zijn, wordt niet nader gespecificeerd in de Veiligheidsagenda 2019-2022. De geformuleerde beleidsdoelstellingen beogen te bewerkstelligen dat de politie onder het gezag van het OM en in samenwerking met andere partners meer en beter strategisch gekozen interven- ties gaat plegen om zo meer slachtoffers uit uitbuitingssituaties te helpen en daders te stoppen.” Eén van de maatregelen die dient te leiden tot een verbetering van de signalering van mensenhandel, en welke reeds eind 2016 is aangekondigd, is het trainen van alle eerstelijns politiemedewerkers in het herkennen van die signalen.” Dit betreft een maatregel naar aanleiding van extra middelen die door het kabinet Rutte Il aan de politie en het OM ter beschikking zijn gesteld.** Ten behoeve van deze training is een toolkit ontwikkeld met daarin onder meer een e-learning, signaalkaarten en een app. De training is vanaf 1 januari 2019 beschikbaar voor alle eerstelijns politiemedewerkers.” Elke eenheid kiest voor een werkvorm waarbinnen zij de training aanbieden aan eerstelijns politieagenten (bijvoorbeeld in de vorm van een briefing of als onderdeel van de Integrale Beroepsvaardigheid Training). In de eerste zes maan- den van 2019 hebben 380 eerstelijns politiemedewerkers de toolkit bekeken en hebben ongeveer 1.200 eerstelijns politiemedewerkers de training gevolgd? Binnen elke eenheid is de AVIM verantwoordelijk voor het geven van de training aan de basisteams.”” De AVIM’s merken echter dat het draagvlak voor de training per eenheid verschilt en ervaren daarbij vooral de vrije werkvorm als knelpunt. Hierdoor bestaat de zorg dat niet alle eerstelijns politiemedewerkers voldoende worden getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel. De AVIM's vragen zich dan ook af of vanuit de politieorganisatie wel de juiste keuzes zijn gemaakt met betrekking tot de landelijke implementatie van de training.” Het vergro- ten van de signalering is een essentiële stap in het verkrijgen van meer zicht op mensenhandel. Het trainen van eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks werk te maken kunnen krijgen met slachtoffers van mensenhandel, draagt hieraan bij. De rapporteur vindt het dan ook van belang dat de AVIM's worden ondersteund bij een zorgvuldige implementatie van de training en dat de noodzakelijke randvoorwaarden daartoe worden geschept. Daarnaast vindt de rapporteur het van belang dat de trai- ning wordt geborgd in de basisopleiding van eerstelijns politiemedewerkers (of anderszins), zodat ook toekomstige politiemedewerkers in staat zijn om signalen van mensenhandel te herkennen. 29 Ibidem, p. 4en 5. 30 Bijlage 2 bij kamerstukken II, 2018/19, 29 628, nr. 896, p. 7. 31 Zie hierover $8.1.3 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 32 Kamerstukken 11 2018/19, 28 684, nr. 540, p. 4 en 5. 33 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28 638 nr. 150. 34 Deze maatregelen staan uitgebreid beschreven in Hoofstuk 2 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 35 Schriftelijke informatie van NeXt migratie,7 augustus 2019. Van oktober 2018 tot januari 2019 vond een pilot plaats waarbij één basisteam binnen elke politie-eenheid de training volgde. 36 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 22 augustus 2019. De e-learning is in totaal 654 keer bekeken door 380 unieke gebruikers. 37 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 7 augustus 2019. 38 Mondelinge informatie vanuit het LOSM, 30 juli 2019. p) Ontwikkelingen aanpak mensenhandel Een andere reeds genomen maatregel betreft het jaarlijks opleiden van twintig extra gecertificeerde re- chercheurs mensenhandel. In oktober van 2018 is ten behoeve van het opleiden van deze rechercheurs de opleiding Opsporing Mensenhandel en Migratiecriminaliteit (OMM) van start gegaan.“® Inmiddels hebben 19 studenten deze opleiding gevolgd.* De opleiding richt zich specifiek op de opsporing van mensenhandelzaken, waarbij onder meer aandacht is voor (de gedragswetenschappelijke aspecten van) het verhoor van het slachtoffer en financiële opsporing. Om ook te investeren in de kwaliteit van de mensenhandelrechercheurs die reeds zijn gecertificeerd, wordt momenteel gewerkt aan een lichtere variant van de opleiding OMM.“* Deze lichtere variant kan naar verwachting in de loop van 2020 worden onderwezen. Ten behoeve van het versterken en borgen van een informatiegestuurde aanpak vermeldt het program- ma Samen tegen mensenhandel dat de politie gaat investeren in de ontwikkeling van een informatie- gestuurde werkwijze.* Deze informatiegestuurde werkwijze is in 2017 ontwikkeld en in 2018 heeft de korpsleiding besloten om de werkwijze landelijk te implementeren binnen de politie. De informatie- gestuurde werkwijze bevordert het wegen en prioriteren van signalen van mensenhandel door middel van een taxatiemodel. Daarnaast leidt de werkwijze tot een themaregister, waarin alle signalen van men- senhandel samenkomen en blijvend worden verrijkt en gemonitord.* Het streven is dat alle AVIM's eind 2019 uniform werken met de volledige versie van de werkwijze. Op termijn zal worden verkend of ook de andere opsporingsdiensten met een taak op het terrein van mensenhandel, ISZW-DO en de KMar, van de werkwijze en het themaregister gebruik kunnen gaan maken. De verwachting is dat de werkwijze en het themaregister de opsporing gaan ondersteunen in het versterken van hun informatiepositie en het stellen van prioriteiten. De rapporteur moedigt het evalueren van de werkwijze en het mogelijk organi- satie overstijgende themaregister aan, zodat de effecten hiervan op de opsporing en de aanpak van mensenhandel zichtbaar worden. Naast de regionale politie-eenheden kan ook de Dienst Landelijke Recherche (DLR) van de Landelijke Eenheid een opsporingsonderzoek naar mensenhandel verrichten. De DLR richt zich uitsluitend op zwaar georganiseerde criminaliteit in internationaal verband. Mensenhandel is een delict dat regelma- tig in georganiseerd verband gepleegd wordt en vaak een internationaal karakter heeft.” De afgelopen vier jaar heeft de Landelijke Eenheid echter geen slachtoffers gemeld aan CoMensha (zie $3.6). Ook 39 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14. 40 Zie hierover ook $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 41 Schriftelijke informatie van de politieacademie, 26 augustus 2019. In het najaar van 2019 zullen nog 30 studenten worden opgeleid. Vanaf 2020 zullen jaarlijks 60 studenten opgeleid tot gecertificeerd mensenhandelrechercheur. Overigens dienen rechercheurs van de ISZW-DO en de KMar ook de opleiding OMM te volgen, willen zij een certifi- cering behalen. 42 Schriftelijke informatie van de politieacademie, 15 juli 2019. 43 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14. 44 Bijlage 2 bij kamerstukken II, 2018/19, 29 628, nr. 896, p. 6. 45 Voor meer uitgebreide informatie over de werkwijze zie $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 46 Schriftelijke informatie van NeXt migratie, 8 augustus 2019. Op het moment van schrijven werken drie AVIM’s met (onderdelen uit) de werkwijze. 47 In 7% van de in eerste aanleg afgedane mensenhandelzaken in de periode 2013-2017 werd de verdachte n ook ver- volgd voor deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast was meer dan de helft van de verdachten afkomstig uit het buitenland. Zie $6.3.1 en $7.6 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 0 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 heeft de Landelijke Eenheid van 2015 tot 2017 slechts drie opsporingsonderzoeken naar mensenhandel verricht. Het Tactisch programma mensenhandel 2018-2019 van de Landelijke Eenheid en het Lande- lijke Parket van het OM moet hier verandering in brengen.® Het tactisch programma vermeldt dat de focus van Landelijke Eenheid ligt op het in beeld krijgen en aanpakken van internationaal actieve en georganiseerde samenwerkingsverbanden, gelegenheidsstructuren en financieel gewin. Het tactisch programma richt zich primair op georganiseerde vormen van criminele uitbuiting en op uitbuiting van vluchtelingen en migranten. Er wordt onder meer ingezet op het verbeteren van de informatiepositie van de Landelijke Eenheid op het thema mensenhandel. Daarnaast wordt 5% van de generieke capaci- teit van de DLR ingezet op mensenhandel, waarbij het de ambitie is om jaarlijks tenminste één om- vangrijk strafrechtelijk onderzoek af te ronden. Het programma loopt inmiddels bijna op zijn einde. De activiteiten die in het kader van het tactisch programma hebben plaatsgevonden en de resultaten daarvan, zijn vooralsnog niet bekend of zichtbaar. De Landelijke Eenheid en het Landelijk Parket zijn momenteel bezig met het ontwikkelen van een tactisch programma voor de periode van 2020-2021.° In het programma Samen tegen mensenhandel staat verder dat de politie in kaart gaat brengen hoe het komt dat er grote verschillen bestaan tussen de politie-eenheden als het gaat om het aantal slacht- offers dat de politie meldt aan CoMensha.”' Aanleiding hiertoe waren de bevindingen en aanbeveling van de Nationaal Rapporteur in de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017.” In dit rapport bleek dat tussen de regionale politie-eenheden grote verschillen bestonden in het aantal slachtoffers (om- vang) dat werd gemeld aan CoMensha, waarbij drie van de tien regionale eenheden verantwoordelijk waren voor 50% van alle meldingen in de periode 2013-2017. Ook viel op dat grote verschillen beston- den tussen de vorm van mensenhandel (aard) die door de politie-eenheden werd gemeld. De omvang en aard van de politie-meldingen liepen zodanig uiteen dat het verschil zich niet meer liet verklaren door factoren als geografische ligging, samenstelling van de bevolking of regionaal beleid. Dit leidde tot de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om extern onderzoek te laten verrichten naar de ach- tergrond van deze verschillen en daarbij in beeld te brengen welke problemen de politie-eenheden ondervinden in het opsporen van mensenhandel en wat zij nodig hebben om deze problemen te over- komen. Dit onderzoek wordt echter niet verricht. De politie doet momenteel wel een intern onderzoek naar hoe het komt dat er grote verschillen bestaan tussen de politie-eenheden als het gaat om het aantal slachtoffers dat de politie meldt aan CoMensha, waarbij vooral wordt gekeken naar het melden van binnenlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting melden.” De strekking van de aanbeveling was echter om in kaart te brengen hoe het kan dat bepaalde politie-eenheden meer zicht lijken te hebben op slachtoffers van (bepaalde vormen van) mensenhandel dan andere eenheden, waarbij dient te wor- den gekeken hoe de opsporing binnen de eenheden is georganiseerd, welke problemen de eenheden in de opsporing ondervinden en wat nodig is om deze problemen te overkomen. De bevindingen in dit rapport versterken het beeld uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 ($S2.6). De aanbe- veling om een extern onderzoek te laten verrichten naar de verschillen tussen de AVIM'’s geldt dan ook onverkort. 48 Zie $4.6.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 49 Programma Samen tegen mensenhandel, p.14. 50 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 15 juli 2019. 51 Programma Samen tegen mensenhandel, p.14. 52 Zie $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 53 Mondelinge informatie van NeXt migratie, 20 juni 2019. 1 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel Een laatste belangrijke ontwikkeling is de forse toename van het aantal buitenlandse slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus dat aangifte wil doen van mensenhandel. Deze toename is dusda- nig dat de capaciteit van de AVIM's zwaar onder druk is komen te staan en wachtlijsten van enkele maan- den zijn ontstaan voor het doen van aangifte. In reactie op deze problematiek heeft de staatssecretaris van JenV per 1 augustus 2019 de verblijfsregeling mensenhandel aangepast (zie hierover uitgebreid $2.1.3). Om de wachtlijsten weg te kunnen werken, heeft de politie een Landelijk Coördinatiecentrum (LCC) opgericht.” Het LCC treedt op als centraal punt waar alle verzoeken tot intakegesprekken en aan- giften binnenkomen en worden geprioriteerd. Bij deze prioritering wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de datum waarop de overdracht van het mogelijke slachtoffer naar het Dublinland staat gepland, vooral wanneer er indicaties zijn van mensenhandel in Nederland gepleegd. De intakes en aangiften worden vervolgens door de AVIM's uitgevoerd. Op het moment dat de wachtlijsten zijn weg- gewerkt, wordt geëvalueerd of deze landelijke werkwijze wordt voortgezet. Overige ontwikkelingen binnen de opsporing Het programma Samen tegen mensenhandel noemt financiële opsporing als middel om daders en faci- litators van mensenhandel aan te pakken.” Bestaande samenwerkingsverbanden, zoals de samenwer- king tussen de opsporingsinstanties en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) of de samenwerking tussen ABN Amro, de Universiteit van Amsterdam en ISZW (zie hierover ook $2.2.3), die- nen te worden benut en uitgebreid. Tot welke resultaten deze samenwerkingsverbanden tot op heden hebben geleid, is onduidelijk. Daarnaast werkt de Finance Intelligence Unit (FIU) momenteel aan de doorontwikkeling van een werkwijze waarbij verdachte transacties die door de FIU worden gesignaleerd, worden gedeeld met opsporingsinstanties. Ten behoeve van de signalering van deze transacties worden speciale analyses uitgevoerd op ongebruikelijke transacties en werkt de FIU actief samen met diverse autoriteiten in binnen- en buitenland. Het jaaroverzicht van 2018 van de FIU vermeldt dat 2% van de doorverwezen dossiers waarvan de crimíinaliteitsvorm kon worden geregistreerd betrekking had op men- senhandel.® Het is positief dat diverse financiële expertisecentra, al dan niet in een samenwerkingsver- band, aandacht hebben voor het signaleren van mensenhandel. Mensenhandel mag immers niet lonen en het is dan ook van belang dat integraal wordt ingezet op het frustreren van bestaande verdienmodel- len. Het programma Samen tegen mensenhandel noemt echter geen concrete maatregelen gericht op het intensiveren of verbeteren van financiële opsporing als onderdeel van een regulier strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel. De Nationaal Rapporteur betreurt dit en verwacht dat het programma in de nabije toekomst op dit punt wordt aangevuld. Financiële opsporing kan namelijk essentieel zijn voor het versterken van de bewijspositie van het OM. Daarnaast vormt financieel onderzoek vaak ook de basis voor het confisqueren van crimineel vermogen en het vaststellen van schade geleden door het slachtoffer. Tot slot is de analysecapaciteit bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) uit- gebreid. Het EMM is een samenwerkingsverband tussen de Nationale Politie, de KMar, ISZW-DO en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het EMM verzamelt en analyseert operationele en strategische informatie over mensenhandel. De analysecapaciteit wordt niet alleen uitgebreid naar aanleiding van extra middelen die door het vorige kabinet aan het EMM ter beschikking zijn gesteld, maar ook doordat andere samenwerkingspartners naast de Nationale Politie capaciteit leveren aan het EMM. Naast een 54 Schriftelijke informatie ministerie van JenV, 6 september 2019. 55 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 15. 56 Finance Intelligence Unit, 2019, p. 30. 2 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 uitbreiding van de analysecapaciteit is ook een nieuwe leiding aangesteld en wordt momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuw convenant tussen samenwerkingspartners waarin duidelijke afspra- ken staan over de doelen en producten van het EMM en de door de samenwerkingspartners te leveren capaciteit aan het EMM.” Een dergelijk convenant lijkt een stap in de goede richting, aangezien nog te weinig bekend is over de precieze taakstelling, doelstelling en positionering van het EMM. Dit leidt er onder meer toe dat onduidelijk is hoe en in welke mate het EMM een bijdrage levert in de aanpak van mensenhandel. 2.1.2 Bestuurlijke aanpak van mensenhandel Eén van de actielijnen van het programma Samen tegen mensenhandel richt zich op het versterken van de gemeentelijke (bestuurlijke) aanpak van mensenhandel.” Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van zorg en opvang voor slachtoffers en spelen een belangrijke rol in de lokale samenwer- king tussen ketenpartners. Bovendien zijn gemeenten verantwoordelijk voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel. Grondgedachte achter deze aanpak is dat overheidsorganisaties die op basis van het bestuursrecht opereren bestuursrechtelijke bevoegdheden (kunnen) inzetten met als doel mensen han- del te voorkomen, signaleren en/of stoppen. Dit sluit aan bij het toegenomen besef dat voor het effec- tief tegengaan van mensenhandel een louter strafrechtelijke aanpak niet voldoende is.*° Overheidsor- ganisaties die handelen op grondslag van het bestuursrecht, zoals gemeenten, de Belastingdienst en inspectiediensten kunnen een belangrijke rol vervullen bij de aanpak van mensenhandel. Gemeentelijke aanpak De afgelopen jaren is veel aandacht geweest voor de centrale rol die gemeenten kunnen innemen bij het vormgeven en uitvoeren van de bestuurlijke aanpak. Na het rapport van de commissie Lenferink® en de afspraken uit het IBP heeft ook het programma Samen tegen mensenhandel het versterken van de ge- meentelijke aanpak geprioriteerd en aangewezen als één van de vijf actielijnen. Eén van de belangrijkste doelen van deze actielijn is het uitwerken van de afspraken uit het IBP. Hiervoor is onder andere bij de VNG een projectleider aangesteld. De taak van deze projectleider is gemeenten te ondersteunen bij de opdracht uit het IBP om in 2022 in alle gemeenten duidelijk beleid te hebben om de aanpak van men- senhandel te borgen.°? Daarnaast is de VNG-projectleider aangesteld om bewustzijn bij gemeenten te vergroten, structurele inbedding van de aanpak van mensenhandel te verzorgen en te komen tot een landelijk dekkende zorgstructuur voor de opvang van slachtoffers. Dit doet de VNG in samenwerking met onder andere CoMensha en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Inventarisatie gemeentelijke aanpak door de VNG en CoMensha In 2019 heeft de VNG, samen met CoMensha, middels een enquête de gemeentelijke aanpak van men- senhandel in Nederland geïnventariseerd. 135 gemeenten hebben deze enquête ingevuld. In 2017 publi- ceerde de Nationaal Rapporteur in de Tiende Rapportage een vergelijkbaar onderzoek naar het zicht en beleid van gemeenten op mensenhandel. Destijds bleek 95% van de bevraagde gemeenten geen speci- 57 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 13 juli 2019. 58 Zie ook $2.1.1 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 59 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 29. 60 Van der Meij & Van der Leun, 2010, p. 67-83. 61 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015. 62 Overhedenoverleg, 2018, p. 22. 63 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 31. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel fiek beleid te hebben over mensenhandel en ruim een derde van de bevraagde gemeenten wist niet of mensenhandel in hun gemeente voorkwam. Tussen beide onderzoeken zijn enkele interessante paral- lellen te trekken. Zo blijkt inmiddels 81% van de ondervraagde respondenten aan te geven dat mensenhandel in enige vorm voorkomt binnen zijn of haar gemeente. In het onderzoek van de Nationaal Rapporteur was dit nog 58%. Gemeenten geven in de enquête van de VNG het vaakst aan dat arbeidsuitbuiting (72%) voor- komt in hun gemeente, maar ook criminele uitbuiting (61%) en seksuele uitbuiting (59%) wordt door meer dan de helft van de gemeenten genoemd. Opvallend hierbij is dat, gevraagd naar welke vormen van mensenhandel aandacht krijgen in lokale beleidsdocumenten, voornamelijk seksuele uitbuiting en loverboyproblematiek (56%) aandacht krijgen in lokale beleidsdocumenten.$5 Er lijkt derhalve sprake van een discrepantie: beleidsdocumenten sluiten namelijk niet altijd aan op de mensenhandelvormen waarvan respondenten aangeven dat ze voorkomen in hun gemeenten. Naast deze discrepantie valt op dat minder dan 7% van de gemeenten een specifiek beleidsdocument mensenhandel heeft. Dat was 4.5% ten tijde van het onderzoek van de Nationaal Rapporteur. Destijds beval de Nationaal Rapporteur aan dat elke gemeente dient te beschikken over specifiek, op de lokale omstandigheden toegespitst beleid over mensenhandel.® Gemeenten hebben in het IBP afgesproken dat alle gemeenten in 2022 duidelijk beleid moeten hebben omtrent mensenhandel. Gezien boven- staande bevindingen hebben gemeenten de komende jaren nog een inhaalslag te maken. Om gedegen gemeentelijk beleid te kunnen ontwikkelen, is zicht op aard en omvang nodig. Zonder zicht is immers geen inschatting te maken van de middelen en capaciteit die nodig zijn om het pro- bleem van een passende aanpak te voorzien. Uit de enquête van de VNG blijkt dat lokaal zicht op men- senhandelproblematiek echter in ruim 75% van de gemeenten ontbreekt. Een van de conclusies naar aanleiding van de VNG enquête is dan ook dat er bij gemeenten dringend behoefte is aan meer zicht op, en inzicht in, mensenhandelproblematiek op lokaal en regionaal niveau.°? Het is belangrijk dat wordt nagedacht over alternatieve manieren om tot deze inzichten te komen en om de voortgang en effectivi- teit van de aanpak van mensenhandel te kunnen meten.°® Vanuit de Taskforce Mensenhandel is afge- sproken om in elk van de tien politie-eenheden een regionale mensenhandeltafel in te stellen.°° Regi- onale tafels hebben onder andere tot doel bewustzijn te creëren, kennis te verspreiden, zicht te krijgen op regionale problematiek en casuïstiek en te komen tot een gezamenlijke aanpak.”° Dergelijke tafels kunnen daardoor bijdragen aan het vormen van een stevig fundament onder de lokale integrale aanpak. Bovendien lijken regionale tafels bij uitstek geschikt om zicht op en inzicht in mensenhandelproblema- tiek regionaal en lokaal te vergroten in de vorm van bijvoorbeeld een monitor. Tot op heden is echter in slechts drie regio’s een tafel gerealiseerd. 64 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 5. 65 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 8-16. 66 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 5. 67 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 26. 68 Zie daarover ook Waardenburg et al., 2018. 69 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 33. 70 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamen- werking d.d. 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28628, nr. 161. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Gevraagd naar meldroutes geeft slechts de helft van de respondenten binnen de enquête van de VNG aan dat er in zijn of haar gemeente afspraken zijn over een meldroute voor signalen van mensenhandel. Wel heeft FairWork in 2018 en 2019 een behoorlijk aantal gemeenteambtenaren met burgercontact (bijvoorbeeld ba- liemedewerkers) getraind in het signaleren van mensenhandel” en heeft groot aantal gemeenten ketenre- gisseurs en aandachtsfunctionarissen aangesteld om signalen van mensenhandel te ontvangen en te ver- werken.” Door het ontbreken van meldroutes bestaat echter hetrisico dat signaleerders en signaalverwerkers binnen gemeenten onvoldoende met elkaar verbonden zijn. Hierdoor bestaat het gevaar dat slachtoffers van mensenhandel niet (tijdig) worden gesignaleerd en niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Bovendien zal het gebrek aan meldroutes niet bijdragen aan het creëren van (lokaal) zicht op mensenhandelproblematiek. Versterking integrale aanpak Het programma Samen tegen mensenhandel beoogt de integrale aanpak van mensenhandel te verster- ken. Hiervoor moet onder andere de centrale rol in de integrale aanpak van Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) verstevigd worden. In het programma staat dat er een werkgroep integrale da- deraanpak mensenhandel wordt opgericht die bestaat uit vertegenwoordigers van de ISZW, politie, KMar, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC), OM en het ministerie van JenV.”* De Natio- naal Rapporteur ziet voor deze werkgroep een belangrijke rol weggelegd in het creëren van een stevig fundament onder de integrale aanpak van mensenhandel door te zorgen voor samenhang tussen initi- atieven bij verschillende ketenpartners. Deze werkgroep is echter tot op heden nog niet opgericht.’% Daarnaast, waar alle RIEC’s in 2017 nog 177 casus mensenhandel behandelden „’S is dit in 2018 afgenomen tot 114 casus.” Ook geeft slechts 50% van de gemeenten in de enquête van de VNG en CoMensha aan mensenhandelcasuïstiek te kunnen bespreken in RIEC-verband en slechts 60% van de gemeenten zegt aangesloten te zijn bij een RIEC waarbij mensenhandel in een beleidsdocument aandacht krijgt.” Bo- venstaande cijfers lijken niet te duiden op een verstevigde rol van RIEC's in de integrale aanpak van mensenhandel. Dit is zorgelijk gezien de cruciale rol die RIEC’s kunnen spelen in het faciliteren van in- formatie-uitwisseling tussen bijvoorbeeld opsporingsdiensten, gemeenten en de Belastingdienst. 21.3 Bescherming en ondersteuning bij mensenhandel Op basis van internationale verdragen en de EU-richtlijn mensenhandel heeft de Nederlandse overheid een positieve verplichting om maatregelen te nemen die eraan bijdragen om alle vormen van mensen- handel te voorkomen en alle slachtoffers te beschermen en te ondersteunen.” Beschermingsmaatrege- len zijn dan ook een essentieel onderdeel van de aanpak van mensenhandel. De bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel maakt een belangrijk onderdeel uit van het programma Samen tegen mensenhandel. Zo gaat één van de doelstellingen die is opgeno- men in het programma over het realiseren van een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren.…’® Een zorgcoördinator behartigt de belangen van slachtoffers van mensenhandel en is verantwoordelijk 71 Schriftelijke informatie van Fairwork, 12 juli 2019. 72 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 13-18. 73 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14. 74 Schriftelijke informatie ministerie van JenV,8 augustus 2019. 75 LIEC, 2017, p. 18. 76 Schriftelijke informatie LIEC, 22 augustus 2019. 77 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 16-19. 78 Onder preambule 25 en art. 11 in de EU-Richtlijn mensenhandel. 79 Overhedenoverleg, 2018, p. 22. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel voor het organiseren van een samenhangend hulp- en ondersteuningsaanbod. Op dit moment is er in 30 van de 36 centrumgemeenten zorgcoördinatie gerealiseerd voor de regio.°° Dit is een positieve ont- wikkeling. Uit de enquête van de VNG en CoMensha (zie ook S2.1.2) blijkt echter dat 30% van de deelne- mende gemeenten niet weet of zij zorgcoördinatie hebben en zelfs 21% van hen geeft aan dat zij geen zorgcoördinatie hebben.® Dit doet vermoeden dat gemeenten in de regio nog veelal onbekend zijn met het feit dat er soms wel degelijk een zorgcoördinator voor de regio is aangesteld. Verder blijkt dat er op dit moment geen uniformiteit bestaat over hoe zorgcoördinatie precies geregeld is per regio en aan welk functieprofiel dient te worden voldaan. Zo verschilt het per regio op welke wijze de zorgcoördinator is gefinancierd evenals het aantal uren en de taken van de coördinator. Op dit moment werkt CoMensha aan het actualiseren van het functieprofiel waaraan een zorgcoördinator zou moeten voldoen. Het duur- zaam borgen van zorgcoördinatie blijft dan ook een uitdaging voor de toekomst. Een tweede ontwikkeling is het betrekken van medische professionals bij de aanpak van mensenhandel. Mede naar aanleiding van onderzoek door de Nationaal Rapporteur naar de signalerende rol van medi- sche professionals is op 22 november 2018 een factsheet over mensenhandel opgenomen in de meld- code Huiselijk Geweld en Kindermishandeling®® die geldt voor medische professionals. De factsheet kwam voort uit een samenwerking tussen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Veilig Thuis, CoMensha en Movisie en helpt artsen bij het signaleren van en han- delen bij mensenhandel en jeugdprostitutie. In het rapport van de Nationaal Rapporteur werd de minis- ter voor Medische Zorg tevens aanbevolen om ervoor zorg te dragen dat medische professionals worden getraind in het herkennen en doorzetten van signalen van mensenhandel. Tot op heden gebeurt dit echter nog niet. De aanbeveling geldt dan ook onverkort. Met het oog op het signaleren van slachtoffers van mensenhandel is CoMensha in het afgelopen jaar gestart met de Mensenhandel Academy. Het doel hiervan is het gehele (opleidings)aanbod op het gebied van signalering van mensenhandel overzichtelijk te bundelen, zodat professionals eenvoudiger toegang heb- ben tot opleidingsmateriaal. Op dit digitale platform zal relevant opleidingsmateriaal komen te staan, waar- onder gratis e-learnings, factsheets en toolkits. In het programma Samen tegen mensenhandel wordt ingezet op een breed scala aan organisaties die een rol (moeten) spelen bij de aanpak van mensenhandel. Het digi- tale platform kan daarbij mogelijk voorzien in het creëren van voldoende kennis en expertise-aanbod, zodat nieuwe professionals ook voldoende toegerust zijn om met deze problematiek aan de slag te gaan. Sinds 1 september 2018 zijn er ook diverse ontwikkelingen geweest met betrekking tot niet-Europese slacht- offers van mensenhandel. Zo is op 1 augustus 2019 de verblijfsregeling mensenhandel, de B8/3 in de Vreem- delingencirculaire 2000 (Vc 2000) gewijzigd met betrekking tot mogelijke slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus.®° Aanleiding voor de wijziging was een forse toename van het aantal vreemdelingen met een Dublinstatus dat aangifte wilde doen van mensenhandel (zie hierover ook $3.6 en S4.5.1). 80 Schriftelijke informatie van CoMensha, 10 juli 2019. 81 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019, p. 19. 82 Schriftelijke informatie van CoMensha, 10 juli 2019. 83 Website KNMG, www.knmg.nl/actualiteit-opinie/nieuws/nieuwsbericht/nieuwe-knmg-meldcode-kindermishande- ling-en-huiselijk-geweld-per-1-januari-2019-verplicht.htm (geraadpleegd 17 september 2019). 84 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 187. 85 Website CoMensha,www.comensha.nl/mensenhandel-academy/ (geraadpleegd 17 juli 2019). 86 Voor een inhoudelijke beschrijving van de wijziging, alsook meer informatie over de verblijfsregeling mensenhan- del zie $4.2. a) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Mogelijke slachtoffers met mensenhandel met een Dublinstatus Buitenlandse mogelijke slachtoffers van mensenhandel (of vreemdelingen) van buiten de Euro- pese Unie hebben vaak een Dublinstatus (zie 54.51). Dit betekent dat een vreemdeling die Europa via een andere lidstaat dan Nederland is binnengekomen in bezit is van een visum voor een ander land dat aangesloten is bij de Dublinverordening, of eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd en daar als zodanig staat geregistreerd. Volgens de Dublinverordening is dit land verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. De vreemdeling dient zijn of haar asielverzoek in dit land af te wachten. Vreemdelingen met een Dublinstatus kunnen door Nederland aan het Dublinland worden overgedragen. Als een vreemdeling aangifte doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling voor slachtoffers van men- senhandel een tijdelijk verblijfsvergunning verstrekt aan de vreemdeling, dan vervalt de Dublin- status. De vreemdeling hoeft in dat geval niet terug naar het Dublinland. Wanneer het tijdelijk verblijfsvergunning op grond van verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel komt te ver- vallen, wordt Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag. Het merendeel van de aangiften door deze groep bevat geen opsporingsindicaties van mensenhandel die in Nederland is gepleegd, en ook geen opsporingsindicaties die tot de identificatie van een dader leiden.” Het kost de AVIM'’s desalniettemin veel tijd en capaciteit om deze aangiften af te nemen, waar- door de wachttijd voor het doen van aangifte is opgelopen tot enkele maanden. Verschillende uitvoe- ringsorganisaties vermoedden bovendien dat een groot deel van de vreemdelingen aangifte wilde doen om (oneigenlijk) gebruik te maken van de verblijfsregeling mensenhandel ®® De wijziging van de ver- blijfsregeling mensenhandel houdt in dat buitenlandse mogelijke slachtoffers met een Dublinstatus alleen recht op tijdelijk verblijf hebben wanneer hun aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van mensenhandel. De politie en het OM beslissen hierover binnen een streeftermijn van vier weken na de aangifte.°® De beslissing hierover hangt samen met de vraag of er ‘voldoende opsporingsindicaties’ zijn die wijzen op mensenhandel in Nederland, waarvoor de aanwe- zigheid van het mogelijke slachtoffer in Nederland noodzakelijk is in het belang van de opsporing en vervolging. Indien dit niet het geval is, zal het slachtoffer worden overgedragen aan het Dublinland. Hoewel de rapporteur begrijpt dat er veel druk is komen te staan op de opsporing door de beschreven toename en dat deze druk vraagt om een oplossing, is er ook kritiek op de wijziging.®° Zo leidt de wijzi- ging tot een zekere mate van ongelijkheid tussen buitenlandse slachtoffers zonder en buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus. De (vreemdelingrechtelijke) bescherming van laatstgenoemde groep 87 Deze aangiften worden ter beoordeling voorgelegd aan het Landelijk Parket. Deze beslist dan of verder opsporings- onderzoek wordt verricht of dat de zaak vroegtijdig wordt beëindigd. In 2018 heeft het LP in totaal 233 zaken voor- tijdig beëindigd en in de eerste helft van 2019 (tot 15 juli 2019) 216 zaken (schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 17 juli 2019). 88 Website NRC, https: //www.nrc.nl/nieuws{2019/04/23/meer-migranten-claimen-slachtoffer-mensenhandel-te-zijn- a3957918 (geraadpleegd 18 augustus 2019). 89 Brief staatsecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 28 juni 2019, Kamerstukken II, 2018/2019 28638, nr. 165. 90 Zie hierover de brief van de Nationaal Rapporteur: (www.nationaalrapporteur.nl/Publicaties/Brieven/brief-natio- naal-rapporteur-voor-ao-mensenhandel-over-wijziging-verblijfsregeling-mensenhandel.aspx (geraadpleegd 20 au- gustus 2019) en de brief van het Strategisch Overleg Mensenhandel: www.comensha.nl/actualiteiten{/item/brand- brief-som-en-zoco-aan-tweede-kamer-over-invoering-tijdelijke-werkwijze-dublin-overdrachten/ (geraadpleegd 20 augustus 2019). Ontwikkelingen aanpak mensenhandel is namelijk volledig gekoppeld aan (de kansrijkheid) van het strafrechtelijk onderzoek. Dit uit zich op twee manieren. Allereerst maken slachtoffers zónder Dublinstatus sneller aanspraak op tijdelijk verblijf (de B8/3 uit de Vc 2000), omdat zij — ongeacht de aanwezigheid van opsporingsindicaties van mensen- handel in Nederland — recht hebben op verblijf en bescherming nadat zij aangifte hebben gedaan of op andere wijze meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast kunnen slachtoffer zónder Du- blinstatus anders dan slachtoffers mét een Dublinstatus, ongeacht de uitkomst van het strafrechtelijke onderzoek, een aanvraag doen tot voortgezet verblijf op grond van bijzondere individuele omstandig- heden (de Bg/12 in de Vc 2000). Deze aanvraag wordt beoordeeld door de IND, waarbij wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer in plaats van naar het strafvorderlijke belang van het opsporen en vervolgen van de dader. Het direct koppelen van de bescherming van slachtoffers van mensenhandel aan het strafrechtelijk onderzoek werd door GRETA in 2014 en 2018 als onwenselijk beschouwd.” De wijziging van de verblijfsregeling mensenhandel heeft tot gevolg dat opsporingsdiensten een cruci- ale rol spelen in het toekennen van (vreemdelingrechtelijke) bescherming aan slachtoffers met een Dublinstatus. Deze beslissing is geheel afhankelijk van ‘voldoende opsporingsindicaties’ van mensen- handel in Nederland. Het ontbreken van dergelijke opsporingsindicaties betekent echter niet dat ie- mand geen slachtoffer van mensenhandel is. Diverse onderzoeken tonen aan dat slachtoffers van men- senhandel vanwege angst, trauma, wantrouwen jegens autoriteiten of culturele achtergrond niet altijd kunnen of durven te vertellen over wat hen is overkomen.” Nu in de huidige regeling zoveel gewicht toekomt aan de opsporingsinformatie die slachtoffers kunnen overleggen, is het dan ook belangrijk dat er door de opsporingsinstanties voldoende wordt geïnvesteerd in het creëren van verdiepte kennis en expertise over deze groepen slachtoffers, waarbij specifiek aandacht is voor trauma en culturele achter- grond. Dit kan mogelijk leiden tot meer relevante opsporingsinformatie.® Op dit moment wordt hierin nog niet voorzien. Daarnaast bestaat momenteel geen gedegen inzicht in de oorzaak en achtergrond van de recente toe- name. Hoewel oneigenlijk gebruik van de regeling wordt verondersteld, zijn in de afgelopen jaren ook een veelvoud aan onderzoeken verschenen die erop wijzen dat er zich grote groepen slachtoffers van mensenhandel bevinden tussen de migratiestromen.” Het is dan ook niet ondenkbaar dat zij zelfstan- dig of gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland. Mensenhandel binnen de migratiestromen Sinds 2014 heeft zowel in Europa als in Nederland een toename plaatsgevonden van het aantal vluchtelingen en migranten. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke verwevenheid be- staat tussen mensenhandel en mensensmokkel, en dat zich binnen de migratiestromen ook slachtoffers van mensenhandel bevinden. In 2016 schatte de International Organization for Migration (IOM) al dat 80% van de 11.000 Nigeriaanse vrouwen en meisjes die tussen 2014 en 91 Council of Europe, 2014; Council of Europe, 2018. 92 Tankink en Lambrichts, 2017; Can, 2016; De Jong, 2015; Klerx-van Mierlo et al., 2014. 93 Uit onderzoek van De Jong (2015) wordt ook geconcludeerd dat er bij het opnemen van aangiften van West-Afrikaan- se slachtoffers nog te weinig rekening wordt gehouden met interculturele aspecten. Zij beveelt dan ook aan dat opsporingsorganisaties zich meer verdiepen in de West-Afrikaanse cultuur. 94 Zie bijvoorbeeld IOM, 2018; Europese Commissie, 2016; Save the Children, 2016. 95 Europol, 2016. 8 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 2016 naar Italië afreisden, slachtoffer van mensenhandel zou zijn.°* Uit ander onderzoek van het IOM bleek dat bij 76% van de mannelijke en 67% van de vrouwelijke ondervraagde migranten en vluchtelingen die per boot Italië hadden bereikt, één of meerdere indicatoren van mensenhandel werden vastgesteld.” Diverse onderzoeken wijzen bovendien specifiek op de kwetsbaarheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voor mensenhandel. Zo wordt het merendeel van de meisjes tijdens de reis slachtoffer van seksueel misbruik en/of uitbuiting en krijgt 86% van de jongens te maken met gedwongen arbeid.°® Om daders én (internationale) criminele organisaties die mogelijk mensenhandel faciliteren effectief te stoppen, en slachtoffers effectief te beschermen, is het daarom van belang dat Nederland in internatio- naal verband onderzoek doet naar de achtergrond van de toename. Bovendien is nog veel onduidelijkheid over hoe de overdracht van slachtoffers van mensenhandel aan andere landen vorm krijgt en op welke wijze de uitwisseling van opsporingsinformatie tussen de Euro- pese opsporingsdiensten eruit zal zien. Met het oog op adequate bescherming van slachtoffers is het van belang dat er een ‘warme’ overdracht plaatsvindt tussen Nederland en het land van overdracht. Dit houdt in dat informatie over de hulpvraag wordt gedeeld, en dat wordt gemonitord of slachtoffers van mensenhandel ook na overdracht adequate bescherming ontvangen. Tevens is het van groot belang dat Nederland actief opsporingsinformatie deelt met buitenlandse opsporingsdiensten om te voorkomen dat (internationale) criminele organisaties blijven voortbestaan. De voortgang van deze samenwerking dient dan ook periodiek te worden gemonitord en geëvalueerd. De politie- en OM-liaison die in Italië zijn gestationeerd kunnen daarbij een belangrijke rol vervullen. In het licht hiervan is het van belang om te benoemen dat de Tweede Kamer op 5 juli 2019 een motie heeft aangenomen die oproept tot een verkenning naar de toedracht van de recente stijging van het aantal Dublinclaimanten dat aangifte in Nederland doet van mensenhandel en de regering daarnaast verzoekt om extra zorg te dragen voor de overdracht van opsporings- en zorgindicaties bij een overdracht.”°® Tot slot bestaat de vrees dat vanwege de hoge drempel om als slachtoffer van mensenhandel met een Dublinstatus bescherming te krijgen in Nederland, deze groep helemaal uit beeld verdwijnt van de au- toriteiten. Als deze slachtoffers geen melding meer maken van mensenhandel vermindert niet alleen het zicht op deze slachtoffers, maar daarmee ook aanknopingspunten voor de opsporing van daders. De casuïstiek achter deze slachtoffers biedt immers mogelijk aanknopingspunten voor het bredere verhaal achter structurele uitbuiting binnen migratiestromen. Een andere ontwikkeling met betrekking tot niet-Europese slachtoffers van mensenhandel is dat in de afgelopen jaren door heel Europa een groot aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers met onbe- kende bestemming (mob) zijn verdwenen. Uit cijfers van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en de jeugdvoogdij-instelling NIDOS zouden in de afgelopen 4,5 jaar ruim 1.600 kinderen in Nederland uit een 96 Website The Guardian, www.theguardian.com{global-development{2017/jan{12{/nigerian-women-trafficked-to- italy-for-sex-doubled-2016 (geraadpleegd 21 augustus 2019). 97 IOM, 2018. 98 IOM en Unicef, 2017. Voor dit onderzoek werden in totaal 11.000 minderjarigen en jongeren bevraagd over hun er- varingen gedurende de reis. 99 Motie van de leden Segers en Buitenweg, Kamerstukken 11, 2018/2019, 28 638, nr. 172. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel opvanginstelling zijn verdwenen. °° Daaronder bevinden zich ook zestig kinderen van Vietnamese af- komst die zijn weggelopen uit de Beschermde Opvang (BO). De BO is speciaal opgericht voor minderja- rigen die (vermoedelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel en extra bescherming nodig hebben. Een uitzending van het VPRO-programma Argos naar de Vietnamese minderjarigen bracht aan het licht dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdwenen kinderen slachtoffer worden van mensenhandel, onder meer in Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en Nederland. '®' Het is al langer bekend dat specifiek deze groep in Groot-Brittannië relatief vaak wordt uitgebuit, onder andere door gedwongen te werken in nagelsalons, de hennepteelt en de prostitutie.'°? Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de staats- secretaris van JenV twee onderzoeken aangekondigd. Het eerste onderzoek richt zich specifiek op Viet- namese kinderen en zal worden uitgevoerd door het EMM. Het EMM zal de omvang onderzoeken van- en de omstandigheden waaronder de groep Vietnamese kinderen uit de BO zijn vertrokken in de periode van 2015 tot 2019. Dit onderzoek wordt in het najaar van 2019 verwacht. Het tweede onderzoek richt zich niet alleen op Vietnamese kinderen, maar kijkt naar alle alleenstaande minderjarige asielzoekers die uit opvanglocaties zijn verdwenen. Het onderzoek wordt door het ministerie van JenV uitgevoerd en is naar verwachting in het najaar van 2019 afgerond.'°? Gezien de internationale dimensie van de problematiek heeft de Nationaal Rapporteur erop gewezen om deze onderzoeken in Europees verband uit te voeren '°% Uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 bleek tot slot dat 30% van alle slachtoffers van men- senhandel die enige vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling mensenhandel heeft gehad overstapt naar een asielprocedure. '°S Uit het onderzoek bleek bovendien dat van de slachtoffers die na het tijdelijk verblijfsrecht niet verder gebruik maakte van de verblijfsregeling, ruim een derde vervolgens wel een asielvraag indient. Een opvallende conclusie aangezien de mogelijk- heden tot bescherming en verblijf op basis van de verblijfsregeling mensenhandel op dat moment nog niet zijn uitgeput. Als slachtoffer van mensenhandel kunnen zij immers nog een aanvraag doen tot voortgezet verblijf (zie ook $4.2). De Nationaal Rapporteur heeft daarom aanbevolen om onderzoek te verrichten naar de reden dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure. Het is positief dat het WODC hier op dit moment een onderzoek naar uitvoert. De resul- taten worden begin 2020 verwacht. 2.1.4 Overige ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel De AVG en het melden van slachtoffers Het ontbreken van een wettelijke basis op grond waarvan alle slachtoffers van mensenhandel aan Co- Mensha kunnen worden gemeld, blijft een groot en urgent knelpunt dat vraagt om een spoedige oplos- sing. Organisaties anders dan opsporingsinstanties, zoals hulpverleners en zorgcoördinatoren, worden momenteel belemmerd in het melden van mensenhandelslachtoffers aan CoMensha. Omdat minder 100 Website Trouw, www.trouw.nl{/nieuws{ruim-1600-asielkinderen-zijn-in-4-5-jaar-tijd-weggelopen-uit-opvanglocati es-b6gb7age/?referer-htps%3A%2F%2Fwww.google.com%z2F (geraadpleegd 20 augustus 2019). 101 Website Argos, www.vpro.nl/argos{/media/afleveringen{2019{Tientallen-Vietnamese-kinderen-verdwenen-uit-be- schermde-opvang.html (geraadpleegd 16 augustus 2019). 102 ECPAT UK, Anti-slavery & Pacific Link Foundation, 2019. 103 Schriftelijke informatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid, 19 juli 2019. 104 Website Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actueel/2019/onderzoek-naar-signalen-mensenhan- del-bij-verdwenen-kinderen.aspx (geraadpleegd 16 augustus 2019). 105 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 132. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 meldingen leiden tot minder slachtoffers in beeld en daarmee tot verminderd inzicht in de mensen- handelproblematiek heeft de rapporteur de staatssecretaris van JenV aanbevolen om voorzieningen te treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle slachtoffergegevens mogelijk maakt. Inzicht is immers essentieel voor het vormen van goed geïnformeerd en gefundeerd beleid. Dat inzicht cruciaal is wordt ook onderstreept in het programma Samen tegen mensenhandel, waarin wordt gesteld dat voor het naar beneden brengen van het aantal slachtoffers van mensenhandel eerst meer en beter zicht nodig is op (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.'°? Tegelijkertijd heeft de staatssecretaris van JenV laten weten dat geen wettelijke basis wordt gecreëerd die het melden van slachtoffers zonder toestemmingsverklaring mogelijk maakt, maar dat in plaats daarvan wordt onder- zocht op welke andere manier het zicht op de mensenhandelproblematiek kan worden verbeterd.'®® Op het moment van schrijven zijn de uitkomsten van dit onderzoek nog niet bekend. De bevindingen in $2.6 tonen aan dat het aantal meldingen uit de categorie overige melders substantieel is afgenomen in 2018 ten opzichte van de voorgaande jaren. Op dit moment is daarom de vraag in hoeverre de landelijke registratie zich nog leent voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. Het is dan ook van groot belang dat spoedig wordt voorzien in een oplossing die het inzicht in de mensen- handelproblematiek doet verbeteren. Informatiedeling tussen en binnen ketenorganisaties Ook het delen en bundelen van informatie over mensenhandel tussen en binnen ketenorganisaties blijft problematisch. Het programma Samen tegen mensenhandel meldt dat een projectleider is aange- steld die de werkprocessen met betrekking tot informatiedeling van de verschillende ketenorganisaties in kaart gaat brengen en die een handelingsperspectief gaat maken over welke informatie op welke wijze onderling gedeeld mag worden. Daarnaast inventariseert de projectleider of aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn op het gebied van informatie-uitwisseling. Waar mogelijk zal daarbij aanslui- ting worden gezocht bij andere wetgevingstrajecten rondom informatiedeling, bijvoorbeeld in het ka- der van de aanpak van ondermijning. Verwacht wordt dat de projectleider binnenkort met de eerste uitkomsten van de analyses komt.'°® Dat informatiedeling een probleem blijft, bleek onlangs weer. Regioburgemeesters luidden in septem- ber 2017 de noodklok over de beperkingen die zij ervaren omtrent gegevensdeling in de aanpak van ondermijning. Volgens hen is aanvullende wetgeving nodig om de gewenste versterking van de bestuur- lijke aanpak van ondermijning te realiseren. Momenteel is het binnen gemeenten vanwege doelbin- dingsvereisten uit de privacywetgeving of specifieke geheimhoudingsplichten lastig, soms zelfs onmo- gelijk, om informatie te delen tussen gemeentelijke afdelingen. In de aanpak van mensenhandel kan bijvoorbeeld informatie niet zonder meer gedeeld worden tussen de zorg- en veiligheidsafdeling binnen één gemeente." De regioburgemeesters vroegen de minister van JenV daarom in 2017 onder andere om in de omschrijving van de openbare-ordetaak van burgemeesters in de Gemeentewet op te nemen dat 106 Zie aanbeveling 1 in $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 107 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6. 108 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 38. 109 Volgens een mededeling van de staatssecretaris van JenV tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitutie van de vaste commissie van JenV op 3 juli 2019, zie Handelingen I1 2018/19, 28 638, nr. 173. 110 Zie het nieuwsbericht op de website van Regioburgemeesters, wwvw.regioburgemeesters.nl/thema/technologische- ontwikkeling-en-informatievoorziening/informatie-uitwisseling/ (geraadpleegd 22 juli 2019). I Ontwikkelingen aanpak mensenhandel zij ook verantwoordelijk zijn voor “het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten”! Dit zou informatie-uitwisseling en bundeling binnen gemeenten volgens hen sterk vergemakkelijken. De minister van JenV heeft, gesterkt door een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, hiervan afgezien. De ministers van JenV en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben wel laten weten het Aanjaagteam ondermijning (ATO) bereid te hebben gevonden om, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en gemeenten, een model-protocol op te stellen op basis waarvan gemeenten informatie binnengemeentelijk kunnen uitwisselen. Bovendien worden er workshops ge- organiseerd voor gemeenten om de kennispositie bij gemeenten te bevorderen."* De VNG, het Bureau Regioburgemeesters en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters hebben hierop gezamenlijk de Tweede Kamer gevraagd nieuwe oplossingen aan te kaarten bij beide ministers. Het opstellen van een model-protocol gaat hen niet ver en snel genoeg omdat het voorstel voortborduurt op de onsuccesvol gebleken aanpak van de laatste jaren…”'3 Gemeenten hebben de laatste jaren in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van mensenhandel (zie het rapport van de Commissie Lenferink, "* het IBP,“5 het programma Samen tegen Mensenhandel, en $2.1.2). Dit schept verwachtingen. De rapporteur is daarom van mening dat de rand- voorwaarden voor gemeenten in orde dienen te zijn zodat zij in staat worden gesteld aan deze verwach- tingen te voldoen. Bovendien, zoals de burgemeesters zelf ook aangeven, "® heeft het knelpunt van binnengemeentelijke informatiedeling niet alleen invloed op de gemeentelijke aanpak van ondermij- ning (en dus van mensenhandel), maar op de integrale aanpak in zijn geheel. Wanneer gemeenten hun informatie immers niet optimaal kunnen bundelen en delen, kunnen ook ketenpartners niet van deze informatie profiteren. Het signaal dat de regioburgemeesters gezamenlijk afgeven dient daarom met passende urgentie te worden opgepakt. Het voorkomen van slachtofferschap door visumbeleid Circa 37% van de buitenlandse slachtoffers van mensenhandel zijn van buiten de EU en kunnen met uit- zondering van niet-visumplichtige nationaliteiten, alleen op legale wijze naar Nederland afreizen indien zij in het bezit zijn van een visum voor lang verblijf (mvv) of kort verblijf (kvv). Het ministerie van Buiten- landse Zaken (BuZa) is verantwoordelijk voor het verstrekken van een kvv voor Nederland en andere lan- den binnen het Koninkrijk. Vanaf 2017 hanteert het ministerie in de beoordeling van een KVV de werk- wijze Informatie Ondersteund Beslissen (IOB)."” Dit is een beslistraject waarbij de aanvraag zoveel als mogelijk is, wordt verrijkt met informatie over de aanvrager, en/of referent. Daarnaast worden op basis van data of kennis, samengestelde risico- en kansprofielen bij de aanvraag betrokken. Op basis van een weging van deze informatie wordt de aanvraag vervolgens ingedeeld in een categorie waar nader onder- zoek wel of niet noodzakelijk wordt geacht. Dit nader onderzoek kan bestaan uit een interview met aan- 111 Regioburgemeesters, 2017, P. 5 112 Zie de brief van minister van Justitie en Veiligheid, Kamerstukken 11 2018/19, 29 911, nr. 244. 113 Website Regioburgemeesters, www.regioburgemeesters.nl/actueel?id=693 (geraadpleegd 29 augustus 2019). 114 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2015. 115 Overhedenoverleg, 2018, p. 22. 116 Website Regioburgemeesters, www.regioburgemeesters.nl/actueel?id=693 (geraadpleegd 29 augustus 2019). 117 De hier vermelde informatie over de werkwijze Informatie Ondersteunend Beslissen is verkregen van een medewer- ker van het project Informatie Ondersteund Beslissen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (schriftelijke infor- matie, 6 september 2019). pj) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 vrager en/of referent, of nader documentonderzoek. Informatie over de aanvrager en de referent wordt onder meer gehaald uit bronnen van de IND, de KMar, ISZW, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het nationaal visum informatiesysteem (NVIS). Uit deze bronnen kan blijken dat de referent eerder aanvragen heeft ondersteund of dat de aanvrager eerder is geweigerd aan de grens met Nederland. IOB biedt ook een kans voor preventie. IOB heeft daarom de ambitie om (potentiële) slachtoffers van mensenhandel en smokkel, in samenwerking met betrokken partners, te identificeren, te informeren over de risico’s in Nederland en waar zij voor hulp terecht kunnen. Het ministerie van BuZa wil het aantal beschikbare bron- nen onder meer voor dit doel uitbreiden met bijvoorbeeld informatie van het OM. Met de inzet van deze instrumenten en middelen beoogt het ministerie om via de visumverlening direct bij te dragen aan de aanpak van mensenhandel. De inzet van het visumbeleid draagt verder mogelijk bij aan signalering zodat betrokken spelers misstanden en elementen van mensenhandel kunnen aanpakken. Internationale ontwikkelingen De regeringen van Liechtenstein, Australië en Nederland, de Universiteit van de Verenigde Naties (UNU- CPR) en een consortium van banken, filantropische stichtingen en verenigingen hebben zich verenigd in The Liechtenstein Initiative for a Financial Sector Commission on Modern Slavery and Human Trafficking (hierna het Liechtenstein Initiatief). Deze publiek-private samenwerking tracht de financiële sector te betrekken in de wereldwijde aanpak van moderne slavernij en mensenhandel. De financiële sector kan immers op veel verschillende manieren in aanraking komen met mensenhandel: van het investeren in malafide bedrijven waar personeel wordt uitgebuit tot het witwassen van met mensenhandel verkregen vermo- gen. Het Liechtenstein Initiatief besprak daarom in 2018 en 2019 meermaals de aanpak van mensen han- del door de financiële sector, hoe banken verantwoord kunnen lenen en investeren en hoe de financi- ele sector kan innoveren om moderne slavernij en mensenhandel in de toekomst beter aan te pakken. In september 2019 zal het Liechtenstein Initiatief een actieplan met daarin een geïntensiveerde aanpak aanbieden aan de Verenigde Naties. ® Het is van belang de komende jaren te blijven investeren in (in- ternationale) publiek-private samenwerkingen en in de financiële aanpak van mensenhandel. Daarnaast heeft het RIEC Zeeland West-Brabant samen met twee Belgische gemeenten en de Katholieke Universiteit Leuven in 2017 en 2018 getracht beter inzicht te verwerven in administratieve- en financiële indicatoren van seksuele- en arbeidsuitbuiting."® De ervaringen uit deze transnationale samenwerkin- gen worden meegenomen bij de oprichting van het EU-RIEC, een internationale samenwerking tussen Nederland, België en de deelstaat Noordrijn-Westfalen (Duitsland). Dit project bestrijkt de hele oost- en zuidgrens van Nederland, alsook de grens tussen België en Duitsland en zal zich richten op het verster- ken van de bestuurlijke aanpak van ondermijning in deze landen. Naar verwachting start het program- ma in de tweede helft van 2019. °° Tot slot heeft de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een onderzoek aangekondigd naar de aard en omvang van ‘weeshuistoerisme’.*! Dit naar aanleiding van signalen dat kinderen in weeshuizen in ontwikkelingslanden worden uitgebuit, bijvoorbeeld doordat zij eigenlijk 18 Website Liechtenstein Initiatief, www. financialsectorcommission.org/ (geraadpleegd 23 juli 2019). 119 Stad Antwerpen e.a, 2018, p. 5. 120 Schriftelijke informatie RIEC Limburg, 5 juli 2019. 121 Brief minister Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 21 juni 2019, Kamerstukken II 2018/19, 35 069, nr. 12. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel geen wees zouden zijn. Nederlandse toeristen zouden hier onbewust aan bijdragen door geld te betalen om stage te mogen lopen in een weeshuis.” In het onderzoek wordt de omvang van het weeshuistoe- risme vanuit Nederland in kaart gebracht, naar welke landen zij reizen en welke actoren welke rol en verantwoordelijkheid hebben in bij voorkomen hiervan. 2.2 Seksuele uitbuiting Deze paragraaf bespreekt de ontwikkelingen in de aanpak van seksuele uitbuiting. Slachtoffers van sek- suele uitbuiting zijn de grootste groep in Nederland van zowel het totaal aantal geregistreerde als ge- schatte slachtoffers van mensenhandel. Bij seksuele uitbuiting gaat veel aandacht uit naar uitbuiting binnen de prostitutie, zoals bijvoorbeeld raamprostitutie of slachtoffers van loverboys. Hoewel uitbui- ting binnen de prostitutie de meest voorkomende vorm van seksuele uitbuiting is, zijn er ook vormen van seksuele uitbuiting waarbij geen sprake is van fysiek contact, zoals het gedwongen verrichten van seksuele diensten via een webcam. Bij uitbuiting binnen de seksindustrie is snel sprake van mensenhan- del omdat de aard van de uitbuiting naast de persoonlijke vrijheid per definitie óók de lichamelijke in- tegriteit aantast. 2.2.1 Strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting De opsporing van seksuele uitbuiting is belegd bij de politie. Eén van de belangrijkste maatregelen om de opsporing van seksuele uitbuiting te innoveren en te intensiveren, is de ontwikkeling van de web- crawler. De webcrawler maakt het mogelijk om online seksadvertenties te scannen op signalen van mensenhandel. De Prostitutie Controle Teams van enkele gemeenten maken al geruime tijd gebruik van een webcrawler die is ontwikkeld door een private partij. Na aankondiging van de minister van Ven] in 20163, is de Nationale Politie in 2017 gestart met de ontwikkeling van een eigen webcrawler, zodat elke AVIM hiervan gebruik kan maken bij het opsporen van uitbuitingssituaties en mensenhandelaren. De staatssecretaris van JenV heeft inmiddels laten weten dat deze webcrawler nog dit jaar landelijk zal wor- den geïmplementeerd.'°* Dit is positief, zeker nu steeds meer slachtoffers van seksuele uitbuiting wor- den aangetroffen in de minder zichtbare prostitutiesectoren, zoals de thuisprostitutie (zie ook $2.4.1.1). De Nationaal Rapporteur benadrukt het belang dat na de landelijke implementatie aandacht blijft voor de (verdere) ontwikkeling van de webcrawler, zodat de werking daarvan kan worden geoptimaliseerd. Daarnaast is het goed om het effect van de webcrawler op het opsporen van seksuele uitbuiting te eva- lueren: leidt een webcrawler tot meer signalen van mensenhandel die moeten worden onderzocht, leiden deze signalen tot meer strafrechtelijke onderzoeken en om wat voor zaken gaat het? Een andere ontwikkeling in de strafrechtelijke aanpak van seksuele uitbuiting is verhoogde aandacht voor de klant. Dit geldt vooral ten aanzien van de klant die tegen betaling ontucht pleegt met een zes- 122 Zie hierover ook de initatiefnota van het lid Van Haga: “Een goede bedoeling is niet altijd een goed idee: een voorstel tot bestrijding van weeshuistoerisme.” Kamerstukken 11 2018/19, 35 069, nr. 2. 123 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 7 janu- ari 2016, Kamerstukken 11 2015/6, 28638, nr. 500. 124 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Pros- tütutie van 3 juli 2019, zie Handelingen Il 2018/19, 28 638, nr. 173. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 tien- of zeventienjarige.°S Het aanpakken van de klant dient de handel in ontuchtige of gedwongen seksuele dienstverlening te bemoeilijken en daarmee mensenhandel tegen te gaan.” Voor het aanpak- ken van ontuchtige seksuele diensterlening, ten onrechte ook wel aangeduid als jeugdprostitutie,°7 heeft het OM een verscherpte aanpak ontwikkeld, die inhoudt dat het OM vaker klanten wil vervolgen die hebben betaald voor seks met een zestien- of zeventienjarige (artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). In het geval van een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van een minderja- rige wordt te allen tijde ingezet op het opsporen en vervolgen van de klant.?® Naast de opsporing en vervolging van de klant op grond van artikel 248b Sr, is ook aandacht geweest voor de berechting van de klant. Vooral wat betreft de strafoplegging: steeds vaker wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur opgelegd. De verwachting van de minister van JenV is dat van de verscherpte aanpak van de politie en het OM, alsmede de forsere straffen een preventieve werking uit zal gaan. '°® De Schiedamse zedenzaak In de Schiedamse zedenzaak werden vijf prostituanten vervolgd voor het verrichten van seksu- ele handeling tegen betaling met een zestienjarig slachtoffer.'*° Het slachtoffer werd uitgebuit door een loverboy. De prostituanten kwamen in contact met de loverboy, nadat zij hadden ge- reageerd op een valse online seksadvertentie van een meerderjarige prostituee. De loverboy sprak met de prostituanten af op een adres in Schiedam. Eenmaal aangekomen bracht de lover- boy de prostituanten naar een kelderbox van een flatgebouw waar zij tegen betaling seks konden hebben met het slachtoffer. De prostituanten dienden vooraf te betalen aan de loverboy. Ten behoeve van de seksuele dienstverlening lag er een matras op de grond. Het hof Den Haag ver- oordeelde uiteindelijk drie prostituanten voor artikel 248b Sr. Ten aanzien van de strafmaat over- woog het hof dat het onder de eigen verantwoordelijkheid van de prostituant valt om zich ervan te vergewissen dat een prostituee minderjarig is, vooral wanneer — zoals in deze zaak — sprake is van bijzondere situationele omstandigheden zoals een matras in een kelderbox. Ook overwoog het hof dat in het geval van een overtreding van artikel 248b Sr bij de bepaling van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden het uitgangspunt is. Dit uitgangspunt is onder meer gebaseerd op de strafbedreiging van artikel 248b Sr, de ernst van het feit van pros- titutie door 16- en 17-jarige kinderen, de kwetsbaarheid van deze slachtoffers juist door hun leeftijd en de negatieve, vaak psychische gevolgen die dit strafbaar feit met zich meebrengt. 125 Tegen betaling ontucht plegen met een persoon die de leeftijd van zestien maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, is strafbaar gesteld in art. 248b Sr. 126 Aanhangsel handelingen 11 2018/19, 2892. 127 Ten onrechte omdat prostitutie in Nederland alleen is toegestaan, wanneer de prostituee de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Door een minderjarige aan te duiden als prostituee wordt het slachtofferschap miskend en wordt mogelijk extra leed toegevoegd voor het slachtoffer. Daarnaast speelt ook de maatschappelijke normstelling een rol: de term jeugdprostituee suggereert ten onrechte dat prostitutie een genormaliseerd en gelegaliseerd beroep is voor minderjarigen. 128 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 28 augustus 2019. Uit eerder onderzoek van de Nationaal Rappor- teur volgt dat tot aan 2015 nauwelijks vervolging in werd gesteld voor art. 248b Sr. Dit leidde tot de aanbeveling dat het OM bij elk opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van minderjarigen ook dient in te zetten op het op- sporen van klanten, zodat deze doelgroep op doelmatige en uniforme wijze wordt aangepakt. Zie Nationaal Rap- porteur, 2016 (De klant erbij. De strafbaarstelling van seks met 16- en 17-jarigen tegen betaling). 129 Aanhangsel handelingen 11 2018/19, 2892. 130 Zie onder andere hof Den Haag 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA: 2018:2598 en ook Website NOS, www.nos.nl/ artikel/2055907-tot-megen-maanden-celstraf-in-schiedamse-kelderboxsekszaak.html (geraadpleegd 7 augustus 2019). Ontwikkelingen aanpak mensenhandel 2.2.2 Bestuurlijke aanpak van seksuele uitbuiting Gemeentelijk prostitutiebeleid Mensenhandel en prostitutie zijn twee van elkaar te onderscheiden begrippen. Dit onderscheid hangt samen met het uitgangspunt dat prostitutie in Nederland een legaal beroep is waarvoor volwassenen op vrijwillige basis kunnen kiezen. Tegelijkertijd worden veel slachtoffers van seksuele uitbuiting aange- troffen binnen de prostitutie en blijkt prostitutie daarmee een kwetsbare sector voor mensenhandel. De regulering van prostitutie is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn daarmee ook verantwoordelijk voor de aanpak van seksuele uitbuiting in de prostitutie?! Om de gemeentelijke aanpak van seksuele uitbuiting in de prostitutie te versterken is ervoor gekozen om een landelijk uniform wettelijk kader te ontwikke- len in de vorm van een vergunningsstelsel. Inmiddels is Nederland ruim tien jaar in afwachting van wetgeving ten behoeve van dit landelijk en uniform vergunningstelsel voor sekswerk.'*° Het wetsvoorstel hiertoe, het Wetsvoorstel regulering seks- werk en bestrijding misstanden, zal hoogstwaarschijnlijk dit najaar in consultatie gaan.'* Het is van belang dat dit wetsvoorstel dan ook daadwerkelijk verschijnt. Het ontwikkelen van duurzaam prostitu- tiebeleid en een effectieve handhaving daarvan is immers niet mogelijk zolang onduidelijk blijft wat de strekking is van het nieuwe vergunningstelsel. Vanwege ontwikkelingen in de prostitutiesector, zoals de verschuiving van prostitutie naar minder zichtbare sectoren, zijn een aantal gemeenten vooruitlopend op het wetsvoorstel reeds aan de slag gegaan met de manier waarop, en onder welke voorwaarden, sekswerkers hun diensten binnen hun gemeente mogen aanbieden. Het meest in het oog springend is wellicht de erkenningsplicht voor thuiswerkende sekswerkers in Assen en drie andere Drentse gemeen- ten. Deze gemeenten benaderen sinds begin 2019 thuiswerkende sekswerkers actief met een uitnodi- ging voor een erkenningsgesprek. In een dergelijk gesprek worden de rechten en plichten van sekswer- kers toegelicht zoals gratis medische controles, hulp bij psychosociale problemen en toegang tot uitstapprogramma’s. Bovendien wordt onderzocht of een sekswerker vrijwillig werkt. Deze erkennings- plicht is géén vergunningplicht, maar wel een manier voor de gemeenten om met thuiswerkende seks- werkers in contact te komen en hen indien nodig te ondersteunen. Thuiswerkende sekswerkers die niet reageren op de uitnodiging van de gemeente worden door de gemeentelijke handhaving bezocht om alsnog een erkenningsgesprek aan te gaan. Indien de sekswerker zich nog steeds niet wil laten erkennen zal de gemeente niet sanctioneren, maar zal de zorg geïntensiveerd worden.…'** Ook de gemeente Utrecht probeert het werk van zelfstandige sekswerkers beter te faciliteren. Bij de in- richting van het Nieuwe Zandpad worden werkplekken gecreëerd die sekswerkers kortdurend kunnen huren om via internet geworven klanten te ontvangen. Hierdoor vergroot de gemeente Utrecht het aan- tal verschillende sekswerkers dat gebruik kan maken van legale werkplekken en kan de gemeentelijke 131 Zie over de decentralisatie van de beheersing en regulering van prostitutie en de rol van gemeenten Nationaal Rap- porteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), Hoofdstuk 4. 132 Uitgebreide informatie over dit wetsvoorstel en de geschiedenis daarvan staat in $4.3 in Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel) en in $2.4.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 133 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV gedaan tijdens het Algemeen Overleg mensenhandel en prostitutie van 3 juli 2019, Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173. 134 Website Binnenlands Bestuur, www. binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/assen-begonnen-met-erkenningsplicht- sekswerkers.9610925.lynkx (geraadpleegd 23 juli 2019). B SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 handhaving, zorg en politie zodoende toezicht houden op een grotere groep sekswerkers.'* Eenzelfde constructie voor het online werven van klanten wordt in Amsterdam overwogen bij de herinrichting van het Wallengebied. Dit maakt onderdeel uit van een breder traject waarin middels scenario’s gekeken wordt (of en) hoe raamprostitutie in het Wallengebied uitgeoefend kan worden. Deze scenario’s variëren van het sluiten van alle ramen tot juist het uitbreiden van het aantal werkplekken. De Amsterdamse gemeenteraad en het college zullen uiteindelijk één scenario kiezen en verder uitwerken.'3$ Uitstapprogramma'’s voor sekswerkers In het regeerakkoord is structureel € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s voor sekswerkers die hulp en ondersteuning willen bij het stoppen met, al dan niet gedwongen, sekswerk. Het evaluatierapport van de huidige Regeling Uitstapprogramma’s Prostitu- ees II (RUPS II) concludeert dat er tot op heden nog geen landelijk dekkend netwerk van uitstappro- gramma’s is gerealiseerd. Er blijkt dat sommige regio’s niet alle delen van de regio en niet alle doelgroe- pen (bijvoorbeeld mannelijke sekswerkers, illegale sekswerkers en thuiswerkers) voldoende bedienen. Bovendien blijkt een objectieve evaluatie van de resultaten en een vergelijking tussen uitstapprogram- ma’s niet mogelijk. Volgens het WODC is dit mede te wijten aan het ontbreken van uniforme rapporta- geformats.'®? Het ministerie van JenV heeft naar aanleiding van deze evaluatie aangekondigd te komen tot een tijdelijke anderhalf jaar durende regeling (tot 31 december 2020), RUPS II, om de resultaten uit de evaluatie toekomstbestendig te verwerken. Belangrijk uitgangspunt is hierbij onder andere een pas- send hulpaanbod voor alle doelgroepen 3 De Nationaal Rapporteur merkt hierbij op dat er nog steeds geen sprake lijkt van een uniform rapportageformat voor de RUPS III. Dit is echter van belang om ten tijde van de evaluatie van de RUPS III, in tegenstelling tot de evaluatie van de RUPS IL, de resultaten te kunnen meten en vergelijken. Dit is nodig om de uitstapprogramma’s doorlopend te blijven verbeteren. 2.2.3 Bescherming en ondersteuning bij seksuele uitbuiting Tussen 1 september 2018 en 31 augustus 2019 hebben zich diverse ontwikkelingen voltrokken met be- trekking tot de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Deze paragraaf gaat allereerst in op de verschillende projecten ten aanzien van seksuele uitbuiting die in het program- ma Samen tegen mensenhandel zijn opgenomen. Vervolgens worden diverse relevante onderzoeken met betrekking tot seksuele uitbuiting besproken. Tot slot wordt ingegaan op drie groepen slachtoffers van seksuele uitbuiting waarvoor in het afgelopen jaar bijzondere aandacht is geweest. De bescherming en ondersteuning van specifiek slachtoffers van seksuele uitbuiting neemt in het pro- gramma Samen tegen mensenhandel een prominente plek in. Aangezien slachtoffers van seksuele uit- buiting de grootste groep van zowel het totaal aantal geregistreerde als geschatte slachtoffers van men- senhandel in Nederland vormen, is dit een begrijpelijke keuze (zie Hoofdstuk 3). Eén van de maatregelen die is opgenomen in het programma is het verbeteren van de signalering van loverboys door Veilig Thuis"? In het afgelopen jaar is in 11 van de 26 Veilig Thuis locaties een aandachtsfunctionaris mensen- handel benoemd. Deze heeft een adviserende en coördinerende rol bij vermoedens van mensenhandel. 135 Zie het raadsvoorstel ten behoeve van de raadsvergadering van de Gemeente Utrecht, 16 juni 2019, kenmerk 11675, „2. 136 Website Gemeente Amsterdam, www.amsterdam.nl/nieuws/nieuws/anders-wallen/ (geraadpleegd 23 juli 2019). 137 Regioplan, 2019, p. 49. 138 Zie brief van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Kamerstukken 11 2018/19, 34 193, nr. 9. 139 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 12. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel De verschillende aandachtsfunctionarissen komen tweemaal per jaar bijeen om knelpunten met elkaar te bespreken.…'*° Het is een positieve ontwikkeling dat Veilig Thuis meer bij de signalering van mensen- handel wordt betrokken. Tegelijkertijd ontbreekt het vooralsnog aan zicht op de resultaten waartoe deze investering heeft geleid.'*! Zo heeft Veilig Thuis in 2018 bijvoorbeeld geen slachtoffermeldingen ge- maakt bij CoMensha. Het is van belang dat gedegen wordt gemonitord in hoeverre het betrekken van Veilig Thuis ook daadwerkelijk tot het gewenste effect leidt. Een tweede maatregel die in het programma is opgenomen heeft betrekking op het verbeteren van de signalering van en het inzicht in de aard en omvang van mensenhandel in de jeugdhulpverlening. Uit de registraties van CoMensha blijkt dat jeugdhulpinstellingen vrijwel geen slachtoffers melden (zie S3.6). Dit lijkt enerzijds voort te komen uit het feit dat slachtoffers van mensenhandel nog onvoldoende worden gesignaleerd en doorverwezen binnen de jeugdhulpverlening.'®* Anderzijds vormt de beno- digde toestemmingsverklaring van het slachtoffer en/of de ouders een belangrijk obstakel voor het kun- nen maken van een melding. Momenteel voert CoMensha een project uit met als doel de signalering van slachtoffers van seksuele uitbuiting binnen de jeugdzorg te verbeteren en het zicht op de aard en omvang van me@nsenhandelproblematiek binnen de jeugdzorg te vergroten? Aan het project doen vier jeugdhulpinstellingen mee en de resultaten worden begin 2020 verwacht. '4* Met betrekking tot hulpverlening zijn in 2019 ook extra opvanglocaties gerealiseerd voor meerderjarige slachtoffers van mensenhandel waarbij sprake is van meervoudige problematiek zoals slachtoffers met een verslaving, psychische problematiek en/of een (licht) verstandelijk beperking (LVB).'* Dit naar aan- leiding van een onderzoek van de Universiteit van Tilburg en CoMensha uit 2018, waaruit bleek dat bij een groot deel van de Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting sprake is van complexe zorgvra- gen, maar dat het huidige zorgaanbod veelal niet goed is afgestemd op de specifieke behoefte van deze groep. °° In totaal zullen er gefaseerd 36 plekken worden opengesteld in de gemeenten Almere, Alk- maar, Amsterdam, Rotterdam en Zwolle. CoMensha zal tweejaarlijks een rapportage uitbrengen over de bezetting van de opvang en na drie jaar zal de nieuwe werkwijze worden geëvalueerd. '#7 In het programma Samen tegen mensenhandel wordt ook specifiek aandacht gevraagd voor slachtoffers van seksuele uitbuiting met een LVB. Hoewel uit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om een be- trouwbaar beeld te geven van het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting met een LVB, bestaan er sterke aanwijzingen dat dit voor een aanzienlijk gedeelte van deze slachtoffers geldt*® Naar aanleiding hiervan heeft het landelijk kenniscentrum LVB in februari 2017 een project afgerond waarin diverse in- 140 Schriftelijke informatie CoMensha, 10 juli 2019. 141 In Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor Seksueel Geweld tegen Kinderen 2016) wordt ook het belang van informatie over Veilig Thuis in het zicht krijgen op de jeugdhulpketen benadrukt. 142 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd concludeerde in haar rapport naar de kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2018) dat deze groep slachtoffers onvoldoende wordt gesignaleerd en/of doorverwezen naar de gespecialiseerde jeugdhulp. 143 Website CoMensha, www.comensha.nl/projecten/jeugdzorg/ (geraadpleegd 18 juli 2019). 144 Schriftelijke informatie CoMensha, 28 augustus 2019. 145 Website Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/actueel{nieuws/2019/04/12/extra-opvang-slachtoffers-mensenhandel (geraadpleegd 19 juli 2019). 146 Bollen et al, 2018. 147 Schriftelijke informatie CoMensha, 10 juli 2019. 148 EMM, 2017; Nanhoe et al., 2018. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 strumenten zijn ontwikkeld voor professionals die werken in een LVB- en GGZ-instelling. '®® In het pro- gramma is opgenomen dat de kennis over deze problematiek en over de kwetsbaarheid van deze groep voor uitbuiting zal worden verspreid onder LVB- en GGZ-instellingen. Gezien de kwetsbaarheid van deze groep voor mensenhandel is het van belang dat hiermee snel gestart wordt. Het is vooralsnog echter onbekend wanneer dit zal gaan gebeuren. Tot slot is in het afgelopen jaar aandacht geweest voor de positie van slachtoffers binnen het strafproces. Onderzoek naar de aangiftebereidheid van Nederlandse, minderjarige slachtoffers van seksuele uitbui- ting door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) uit 2018 wees uit dat er diverse factoren zijn die slachtoffers weerhouden van het doen van aangifte."°° In het onderzoek wordt onder meer gewezen op de belasting en duur van het strafproces en op angst van slachtoffers voor de mensen- handelaar en zijn/haar netwerk. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de politie de aanbeveling opgevolgd om samen met het OM en het CKM een pilot te starten met het doel de aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting te verhogen. In de pilot — die naar verwachting in januari 2020 van start zal gaan — wordt onder meer ingezet op het bieden van bescherming aan slachtof- fers in een zo vroeg mogelijk stadium, op het vergroten van het vertrouwen in het strafrechtelijk proces en op het voorkomen van secundaire victimisatie. Het is de bedoeling dat de effecten van de pilot wor- den geëvalueerd.'S* In de te bespreken periode zijn ook enkele onderzoeken met betrekking tot slachtoffers van seksuele uitbuiting van start gegaan. Zo zijn er in 2019 twee onderzoeken naar effectieve zorg en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel gestart die onderdeel uitmaken van het onderzoeksprogramma Kinder- mishandeling bij ZonMw. * In het eerste onderzoek wordt de effectiviteit van zeven zorgprogramma's onderzocht die momenteel worden aangeboden in jeugdhulpinstellingen. Het tweede onderzoek gaat in op de factoren die van invloed zijn op een succesvol behandeltraject bij loverboyslachtoffers. Slacht- offers van seksuele uitbuiting ontvangen niet altijd op het juiste moment de benodigde zorg, bijvoor- beeld omdat zij niet worden herkend. In het onderzoek wordt onder meer ingegaan op de vraag waarom slachtoffers niet als zodanig zijn herkend en welke hulp zij ontvangen. De resultaten van de onderzoe- ken worden in 2021 verwacht. Naar aanleiding van de toegenomen aandacht voor jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting, is in 2019 ook een onderzoek gestart naar de behandelmethodieken voor jon- gens die seksueel zijn uitgebuit. Het is vooralsnog onbekend wanneer de resultaten van dit onderzoek worden verwacht. In het afgelopen jaar is tot slot ook aandacht geweest voor specifieke groepen slachtoffers van seksuele uitbuiting. In de eerste plaats geldt dat voor minderjarigen die weglopen vanuit een (zorg)instelling. Naast de reeds besproken alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVs) die in afgelopen jaren veel- vuldig vanuit de Beschermde Opvang of een COA-locatie vertrokken (S2.1.3), geldt dit ook voor Neder- landse kinderen. Hoewel precieze cijfers over het aantal weglopers vanuit jeugdzorg niet voorhanden zijn, blijkt uit onderzoek van Defence for Children (DEC) dat het naar schatting van de politie om onge- 149 Website Kenniscentrum LVB,www.kenniscentrumlvb.nl/actueel{/handreikingen-voor-hulp-aan-slachtoffers-van- mensenhandel-loverboys/ (geraadpleegd 14 augustus 2019). 150 Leermakers et al., 2018. 151 Mondelinge informatie CKM, 9 juli 2019. 152 Website ZonMw, www.zonmw.nl{nl/actueel{/nieuws/detail/item/twee-nieuwe-onderzoeken-naar-effectieve-zorg- en-begeleiding-voor-slachtoffers-van-loverboys-en-mense/ (geraadpleegd 17 juli 2019). Ontwikkelingen aanpak mensenhandel n veer 20.000 kinderen op jaarbasis gaat, waaronder ook slachtoffers van seksuele uitbuiting. '® Bij laatst- genoemde groep zou het vooral gaan om meisjes met een LVB die tijdens de vermissing een groot risico lopen om opnieuw slachtoffer van mensenhandel te worden. Er zijn diverse factoren die bijdragen aan het weglopen van slachtoffers, zoals onder meer een drang om bij haar ‘vriendje’ te zijn, verzet tegen ‘opsluiting’, de sfeer en bejegening in de zorginstelling en een gebrek aan perspectief waardoor behan- deling niet goed aanslaat.“ In het onderzoek wordt de vraag opgeworpen of slachtoffers van mensen- handel wel in gespecialiseerde zorginstellingen terecht komen en of de geboden hulp wel adequaat is. In 2018 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al dat slachtoffers van mensenhandel nog onvoldoende worden doorverwezen naar gespecialiseerde zorginstellingen. SS Tot slot wijst het onder- zoek van DEC erop dat de samenwerking tussen de politie en jeugdhulp nog sterk verbeterd kan worden. Zo wordt er nog te vaak te weinig informatie gedeeld, bestaat er onduidelijkheid over wie welke verant- woordelijkheid heeft bij een vermissing, en worden vermissingen door de wijze van melden, de grote aantallen en het capaciteitsgebrek bij de politie vaak niet als urgent opgepakt, terwijl soms wel directe actie is vereist "56 Een tweede groep slachtoffers waarvoor in het afgelopen jaar aandacht is gekomen, betreft meisjes met anorexia die zich bevinden op zogeheten pro-anorexiawebsites. Op deze websites komen meisjes en jongens met anorexia met elkaar in contact en delen zij tips over afvallen. In verkennend onderzoek van de Nationaal Rapporteur uit 2016 werd reeds gewezen op de kwetsbaarheid van deze groep voor men- senhandel en seksueel geweld”? Uit de voorlopige resultaten van een onderzoek van CKM, GZZ Rivier- duinen Eetstoornissen Ursula en Proud2Bme blijkt dat op deze zogeheten pro-anorexiawebsites ook volwassen mannen actief zijn die deze meisjes ‘helpen’ om af te vallen in ruil voor naaktfoto’s of seks.'5® Van de zestig meisjes met anorexia die een enquête op de website van Proud2Bme invulden, gaf 96% aan dat zij gevraagd waren om foto’s te sturen, en werd meer dan de helft van hen gevraagd om fysiek af te spreken met hun ‘coach’. Het definitieve onderzoek wordt in het najaar van 2019 verwacht, maar daarop vooruitlopend heeft de minister van JenV reeds een campagne op dit thema aangekondigd.’ In hoe- verre er nog verdere beschermingsmaatregelen zullen worden getroffen is vooralsnog onduidelijk.'*° Een laatste relevante groep waarvoor in de te bespreken periode aandacht is geweest, betreft West Afri- kaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting. Het Leger des Heils publiceerde in november 2018 een on- derzoek over de stappen die Nigeriaanse en Ghanese slachtoffers van mensenhandel zetten nadat zij uit een uitbuitingssituatie zijn geraakt'*! Hieruit blijkt dat slachtoffers ook nadat zij uit de situatie zijn 153 De Witte, 2019, p. 9. 154 De Witte, 2019, p. 30. 155 Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2018. 156 De Witte, 2019, p.32. 157 Nationaal Rapporteur, 2016 (Zicht op Kwetsbaarheid), p. 36-40. 158 Website NOS, www.nos.nl{/op3/artikel{/2287012-pro-anorexia-coach-blijkt-vaak-man-met-seksuele-bedoelingen. html (geraadpleegd 17 juli 2019). 159 Website NOS, www.nos.nl/op3/artikel/2287050-minister-pro-anorexia-coaches-walgelijk-in-najaar-campagne.html (geraadpleegd 17 juli 2019). 160 In het kader hiervan is er ook een debat aangevraagd in de Tweede Kamer over pro-anorexia coaches die meisjes misbruiken. Het is vooralsnog onbekend wanneer deze plaats zal vinden. Zie website Tweede Kamer, www. tweede- kamer.nl{debat_en_vergadering{plenaire_vergaderingen/details/activiteit?id=2019A02554 (geraadpleegd 16 augus- tus 2019). 161 Leger des Heils, 2018. (9) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 gekomen, zeer kwetsbaar blijven voor mensenhandel en soms opnieuw worden uitgebuit door (hand- langers van) hun initiële mensenhandelaar of door nieuwe uitbuiters. Deze kwetsbaarheid komt voort uit het feit dat deze slachtoffers in Nederland vaak in de illegaliteit verblijven, bijvoorbeeld omdat het strafproces voortijdig is afgesloten en zij daarmee hun verblijfsrecht op basis van de verblijfsregeling mensenhandel verliezen. In het rapport worden tien aanbevelingen gedaan, waaronder het investeren in een cultuur-sensitieve en trauma-geïnformeerde wijze van werken bij de politie en het onderzoeken van de criminele netwerken die deze mensenhandel faciliteren. De Nationaal Rapporteur onderschrijft deze twee aanbevelingen, zeker in het licht van de al eerder genoemde wijziging van de verblijfsregeling mensenhandel ten aanzien van Dublinclaimanten (zie $2.1.2). Daarbij is het van belang dat het onder- zoek naar deze criminele organisaties in internationaal verband wordt uitgevoerd. 2.2.4 Publiek-private samenwerking ten aanzien van seksuele uitbuiting De overheid en de (semi)private organisaties werken soms samen in de aanpak van mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is het project What Design Can Do. Dit betreft een initiatief van het OM en het innova- teplatform van ministerie van JenV, waarbij samen met (industrieel) ontwerpers is gekeken hoe het thema seksuele uitbuiting van minderjarigen bij een breed publiek onder de aandacht kan worden ge- bracht en beter kan worden gesignaleerd. '°? Het project heeft geleid tot meerdere vernieuwende ideeën. Eén van deze ideeën, No Place for Sex Trafficking, wordt vanaf september z019 uitgevoerd.'®? Het betreft een certificeringssysteem voor bedrijven in de horeca (zoals hotels, vakantieparken maar ook taxibedrij- ven) die zich committeren aan het actief voorkomen en verstoren van seksuele uitbuiting. Deelnemen- de bedrijven ontvangen een certificaat wanneer minimaal 60% van de medewerkers een op de branche toegespitste training heeft gevolgd die hen in staat stelt signalen van uitbuiting te herkennen en hen ook een handelingsperspectief biedt. Door middel van een certificaat kunnen bedrijven hierover op een positieve manier naar buiten treden, wat mogelijk ook leidt tot meer bewustwording bij bezoekers en waardoor een signaal wordt afgegeven aan potentiele daders en klanten. Het OM wil naast No Place for Sex Trafficking aan de slag met drie andere vernieuwende initiatieven en probeert de uitvoering van die ideeën te realiseren 2.3 Arbeidsuitbuiting Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel waarbij sprake is van gedwongen arbeids- of dienst- verlening zonder seksuele component. Gedwongen arbeid vindt vaak plaats in het domein werk en inko- men. Doorgaans is sprake van een formele werkgever-werknemersrelatie en is de sector waarin de uit- buiting plaatsvindt georganiseerd (denk aan de tuinbouwsector of de binnenvaart). Bij gedwongen dienstverlening ontbreekt vaak een arbeidsovereenkomst en is de sector waarin de tewerkstelling plaats- vindt ongeorganiseerd (denk aan uitbuiting binnen het huishouden of van au pairs). Naast arbeidsuit- buiting in de zin van mensenhandel, dat wil zeggen een gedwongen tewerkstelling die strafbaar is onder 162 Website What Design Can Do, www.whatdesigncando.com/no-minor-thing-challenge/ (geraadpleegd 23 augustus 2019). 163 Schriftelijke informatie van OMSpaces, 23 augustus 2019. 164 Schriftelijke informatie van OMSpaces, 23 augustus 2019. Het gaat om de ideeën Schaamstreken, PenisDialogen en The Shocking Truth. Om deze ideeën een stap verder te krijgen is financiering nodig. Het OM doet daarom mee met het [DOLS-programma van OCW zie website Project IDOLS, www.projectidols.nl{portfolio_page/seksuele-uitbui- ting-minderjarigen/ (geraadpleegd 23 augustus 2019). 1 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel artikel 273f Sr, wordt ook wel gesproken van uitbuiting in de zin van ernstige benadeling. Hiervan is sprake wanneer malafide werkgevers werknemers bijvoorbeeld ernstig onderbetalen, hen laten werken in slechte werksituaties of andere grove overtredingen van de arbeidswetten begaan maar waarbij niet aan alle vereisten uit artikel 273f Sr wordt voldaan…®5 ISZW is verantwoordelijk voor zowel de aanpak van arbeidsuitbuiting (dit doen de rechercheurs bij de Directie Opsporing als de aanpak van ernstige bena- deling (dit doen de inspecteurs bij de afdeling Toezicht). ISZW streeft naar een geïntegreerde samenwer- king tussen de opsporingsdienst en het inspectieprogramma bij de afdeling Toezicht, wat inhoudt dat er coördinatie is tussen alle relevante onderdelen van ISZW om gezamenlijk problemen als ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting aan te pakken '° Sinds 2017 werkt de afdeling Toezicht van ISZW programmatisch. Dit houdt in dat ISZW aan de hand van risicoanalyses bepaalt binnen welke thema’s en sectoren de grootste risico’s bestaan op bijvoorbeeld oneerlijk of onveilig werk. Dit leidt tot programma’s gericht op specifieke thema’s (bijvoorbeeld het programma ‘Schijnconstructies, cao-naleving en fraude’) en op bepaalde sectoren (bijvoorbeeld het programma ‘Agrarisch en groen’ of ‘Horeca en detailhandel”). Aan de hand van de risicoanalyse wordt ook bepaald hoe de handhavingscapaciteit de komende jaren wordt ingezet. Arbeidsuitbuiting is één van de thema’s met een eigen programma. Vanuit het themaprogramma Arbeidsuitbuiting wordt input geleverd aan alle sectorprogramma’s zodat tijdens controles binnen bepaalde sectoren aandacht is voor signalen van mensenhandel en/of ernstige benadeling. Daarnaast beschikt het programma Arbeidsuit- buiting over eigen inspecteurs die gerichte controles uitvoeren op ernstige benadeling. De doorontwikkeling van de aanpak van arbeidsuitbuiting is één van de vijf actielijnen in het program- ma Samen tegen mensenhandel. Deze actielijn bevat maatregelen die zowel betrekking hebben op de strafrechtelijke aanpak door ISZW-DO als de bestuurlijke aanpak door de afdeling Toezicht. Ook is aan- dacht voor de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van arbeidsuitbuiting en ernstige benade- ling. Vanwege de beoogde geïntegreerde samenwerking tussen de opsporingsdienst en het inspectie- programma van ISZW zullen deze tezamen worden besproken. 2.3.1 Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van arbeidsuitbuiting Uitbreiding capaciteit ISZW Het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst uit 2017 vermeldt dat in een oplopende reeks jaarlijks €50 miljoen wordt vrijgemaakt om de handhavingsketen van ISZW te versterken? De helft van het gehele budget zal in 2023 worden ingezet op het domein ‘Eerlijk Werk’'f? Deze versterking houdt in dat ISZW tussen 2017 en 2023 gaat groeien met circa 340 fte. In 2018 is met de eerste €13 miljoen van deze extra middelen de bezetting van ISZW reeds uitgebreid met 123 fte. Dit betreffen voornamelijk inspecteurs en rechercheurs. Deze nieuwe inspecteurs en rechercheurs doorlopen eerst een opleidingstraject alvorens 165 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 20. 166 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019a, p. 46. 167 VVD, CDA, D66 & ChristenUnie, 2017, p. 8. 168 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 37-39. Onder ‘oneerlijk werk’ verstaat de ISZW werk waarbij sprake is van overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), Wet arbeid vreemdelin- gen (Wav), Arbeidstijdenwet (Atw), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), Wet arbeidsvoorwaar- den gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU), Wet op het algemeen verbindend en het onverbin- dend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Avv). p) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 zij operationeel ingezet kunnen worden. Volgens de vuistregel die ISZW hanteert, leidt de uitbreiding van 2018 tot een verhoogde operationele inzet in 2019.°® De Nationaal Rapporteur benadrukt dat bij de uitbreiding van capaciteit, ook de kwaliteit van die capaciteit aandacht verdient. De randvoorwaarden dienen aanwezig te zijn om inspecteurs te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel en rechercheurs zich te laten specialiseren in de opsporing van arbeidsuitbuiting. In 2018 is reeds een stij- ging te zien in het aantal door de ISZW-DO gemelde slachtoffers bij CoMensha (zie $3.6) en vanwege de capaciteitsuitbreiding verwacht de Nationaal Rapporteur dat deze stijging zich de komende jaren door- zet. Intensivering van de aanpak van arbeidsuitbuiting Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 blijkt dat daders van uitbuiting buiten de seksindustrie (een verzamelnaam voor arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting) veel minder vaak strafrechtelijk worden aangepakt dan daders van seksuele uitbuiting. Dit betekent dat deze daders minder vaak worden gedagvaard, veroordeeld en gestraft.”° Een verklaring hiervoor kan zijn dat de jurisprudentie over de reikwijdte van de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in artikel 273f Sr niet eenduidig is.” Dit kan van invloed zijn op hoe arbeidsuitbuiting in de strafrechtketen wordt beoordeeld: meldingen, aangiften en strafrechtelijke onderzoeken worden mogelijk niet opgepakt of doorgezet, omdat de bewijsgrens onduidelijk is. Het bevorderen van een rechtsontwikkeling op dit punt vereist een intensivering en gro- tere diversiteit aan zaken van arbeidsuitbuiting die worden voorgelegd aan de rechter.”* Dit vraagt van ISZW om meer signalen en meldingen van arbeidsuitbuiting in meer verschillende sectoren te onder- zoeken, zodat het OM kan inzetten op een gerichte opsporing en vervolging van zaken die naast norme- rend ook rechtsvormend zijn.’ Naast de beschreven uitbreiding van de handhavingscapaciteit bij ISZW noemt het programma Samen tegen mensenhandel een aantal andere maatregelen die kunnen bijdragen aan intensivering van de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting. Zo werkt ISZW sinds enkele maanden met een Operatio- neel Informatiepunt Mensenhandel (OICM). Het OICM is onderdeel van ISZW-DO en vormt het punt waar alle meldingen en signalen van arbeidsuitbuiting binnenkomen. ”* Gecertificeerde mensenhan- delrechercheurs van het OICM zijn verantwoordelijk voor het afnemen van alle intakegesprekken en aangiften.'”° Door de intakegesprekken en aangiften door hetzelfde team te laten afnemen, beoogt IS- ZW-DO een zorgvuldig en professioneel proces in te richten voor slachtoffers van mensenhandel waarbij hun bescherming voorop staat en wat de inhoudelijke beoordeling ten behoeve van de opsporing on- dersteunt.?° Ook streeft ISZW-DO ernaar om op deze wijze meer eenduidigheid te creëren als het gaat om de beslissing ten aanzien van het verlenen van de bedenktijd”? Mocht een intakegesprek of aan- gifte onvoldoende opsporingsindicaties bevatten om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen arbeids- 169 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019a, p. 83. 170 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $8.1.2.2 en $8.2.3. 171 Zie hierover uitgebreid Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $2.2.3 en $2.5. 172 De Hoge Raad kwam tot een gelijkluidende conclusie in het jaarverslag van 2018. Zie Hoge Raad, 2019. 173 Zie Aanbeveling 4 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $8.2.3. 174 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 21. 175 Mondelinge informatie van het OICM, 3 juli 2019. 176 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 50. 177 Zie hierover Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), Hoofdstuk 3. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel uitbuiting, dan zet het OICM dit signaal door naar de afdeling Toezicht zodat deze mogelijk bestuurlijk kan optreden tegen ernstige benadeling. De aanpak van ernstige benadeling ISZW treedt niet alleen strafrechtelijk op tegen arbeidsuitbuiting, maar ook bestuursrechtelijk tegen ernstige benadeling. Dit gebeurt vanuit het themaprogramma Arbeidsuitbuiting. De meeste capaciteit gaat momenteel nog naar het reactief oppakken van binnengekomen signalen en meldingen. Hierdoor is er weinig ruimte om (proactief op basis van eigen informatie en analyses controles uit te voeren. De ISZW streeft er daarom naar de balans tussen (proactief en reactief werk de komende jaren te herstellen (naar de verhouding 50:50 in 2020)."® Ook verkennen de ministeries van SZW en JenV mogelijke beleids- en wetswijzigingen om de handha- ving en de aanpak van ernstige benadeling te versterken”? Reden hiervoor is dat het in de praktijk soms als ingewikkeld wordt ervaren om hier effectief tegen op te treden: omdat geen sprake is van arbeidsuit- buiting in de zin van artikel 273f Sr kan alleen worden opgetreden tegen de overtreding van verschil- lende arbeidswetten en/of andere strafbare feiten. *° Bovendien maken slachtoffers van ernstige bena- deling geen aanspraak op de bescherming en opvang waar de slachtoffers van arbeidsuitbuiting recht op hebben (zie ook $2.3.3). De verkenning dient te leiden tot inzicht of — en zo ja welke — beleids- en/of wetswijzigingen nodig zijn om daders passend aan te pakken en slachtoffers adequaat te ondersteunen. Daarnaast dient de verkenning te leiden tot inzicht wat nodig is om in de praktijk te kunnen komen tot een integrale gecoördineerde aanpak, waarbij de barrières die in zo’n geval kunnen worden toegepast in kaart zijn gebracht®' Deze barrières zijn het vervolgen voor een ander strafbaar feit, de mogelijkhe- den voor bestuurlijk optreden of de mogelijkheden voor civielrechtelijk optreden. Onderdeel van de verkenning is ook onderzoek naar het zogenaamde ‘Belgische model’. In België bestaat een strafbaar- stelling voor economische uitbuiting, waarbij dwang(middelen) geen onderdeel uitmaken van de de- lictsomschrijving maar enkel als strafverzwarende omstandigheid gelden, waardoor deze niet hoeven te worden bewezen om tot een veroordeling voor mensenhandel te komen. ®* Daarnaast biedt de strafwet- geving in België ook ruimte om minder zware overtredingen op het gebied van werk en inkomen, die in Nederland via het bestuursrecht worden afgedaan, strafrechtelijk aan te pakken. Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling Bestuurlijk optreden tegen arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling is een onderdeel van de integrale aanpak tegen mensenhandel (zie 51.2). Juist binnen ISZW, waar toezicht en opsporing plaatsvinden bin- nen dezelfde organisatie, is een geïntegreerde aanpak goed te realiseren. Om de integratie van opspo- ringsonderzoek met het themaprogramma Arbeidsuitbuiting te verstevigen, gaat de ISZW vanaf dit jaar 178 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 46-56. 179 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 22. 180 Er kan bijvoorbeeld bestuurlijk worden opgetreden tegen overtredingen van de Wet minimumloon en minimum- vakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Voorbeelden van andere strafbare feiten waarvoor kan worden vervolgd, zijn de tewerkstelling van een illegale vreemdeling, oplichting of dwang. In be- paalde gevallen kan de gedraging ook een fiscaal delict opleveren. 181 Mondelinge informatie van het ministerie van JenV en het ministerie van SZW, 30 augustus 2019. 182 Voor uitgebreide informatie over de verschillende dwangmiddelen die onderdeel zijn van de delictsomschrijving van art. 273f Sr zie $2.2.1 in Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 meldingen actief delen tussen het themaprogramma en de opsporing via een Informatieplein.? Dit Informatieplein betreft in feite een tweewekelijks overleg tussen het OICM en het themaprogramma Arbeidsuitbuiting, ®* waarbij alle signalen en meldingen van arbeidsuitbuiting worden besproken die in deze periode zijn binnengekomen. Vervolgens beoordelen ze gezamenlijk welke vorm van optreden op dat moment het meest passend is: bestuurlijk of strafrechtelijk.®5 Deze samenwerking is positief en kan het begin zijn van een duurzame integrale aanpak van arbeidsuitbuiting. Monitoren bestuurlijke aanpak Zoals reeds beschreven speelt de bestuurlijke aanpak van mensenhandel, en dus ook van arbeidsuitbui- ting, een steeds grotere rol. Zicht op de aard en omvang van deze bestuurlijke aanpak ontbreekt echter. De Nationaal Rapporteur heeft eerder aanbevolen om het monitoren van de volledige dadergerichte aanpak mogelijk te maken. Het jaarverslag 2018 van de ISZW vermeldt dat in 2018 bij het programma Arbeidsuitbuiting in totaal 138 zaken in behandeling waren.” Het is echter, onder andere, onduidelijk hoeveel signalen bij het programma zijn binnengekomen, hoeveel verdachten er bestuurlijk zijn aan- gepakt, hoeveel slachtoffers er betrokken waren, in welke sectoren er precies bestuurlijk is ingegrepen. Inzicht hierin is van belang om te komen tot een betere aanpak van ernstige benadeling. De Nationaal Rapporteur roept ISZW dan ook op om de volledige bestuurlijke aanpak te monitoren zodat het effect daarvan bekend wordt. Risicoanalyse en programmering ten behoeve van toezicht Zoals reeds gesteld, werkt ISZW programmatisch op basis van risicoanalyses. Dit blijkt voor het domein ‘Eerlijk werk’ lastig, omdat gegevens over de kans op bepaalde risico’s zoals uitbuiting of illegale tewerk- stelling ontbreken. Deze risico’s hebben immers, meer dan bijvoorbeeld het risico op fysieke overbelas- ting of gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen, een verborgen karakter.'** Ten behoeve van een gedegen risicoanalyse op het gebied van oneerlijk werk en arbeidsuitbuiting werkt ISZW daarom aan een monitor Eerlijk Werk. '®® ISZW beoogt met deze monitor zicht te krijgen op het aantal overtredingen van wet- en regelgeving op het terrein van eerlijk werk, op het aantal mensen dat aan deze overtredingen is blootgesteld en op de kenmerken van de overtreders en benadeelden.…'®° On- danks dat een volledig beeld over deze risico’s (nog) niet bestaat, zijn de risico’s op het gebied van on- eerlijk werk en arbeidsuitbuiting wel duurzaam ondergebracht in de sector- en themaprogramma'’s van ISZW.'®! De monitor Eerlijk Werk geeft mogelijk meer inzicht in arbeidsuitbuiting en de Nationaal Rap- porteur is dan ook benieuwd naar het resultaat. Het programmatisch werken houdt ook in dat ISZW aan de hand van risicoanalyses de sectoren selec- teert waarbinnen de grootste risico’s bestaan, en op basis daarvan bepaalt hoe de handhavingscapaciteit 183 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 49. 184 Meer specifiek het project Ernstige Benadeling dat onderdeel is van het themaprogramma Arbeidsuitbuiting. 185 Mondelinge informatie van het OICM, 31 juli 2019. 186 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 187 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2019b, p. 75. 188 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 9. 189 Op het moment van schrijven is de monitor Eerlijk Werk nog niet gepubliceerd. 190 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 9. 191 Arbeidsuitbuiting is aangemerkt als een van de prioritaire thema’s met een eigen themaprogramma. Inspectie So- ciale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 22; Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018c, p. 22. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel moet worden ingezet. ISZW probeert zodoende een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te berei- ken met de totaal beschikbare capaciteit. Met betrekking tot de risico’s op het gebied van arbeidsuitbui- ting is deze selectie vooral gebaseerd op het aantal reeds eerder geconstateerde overtredingen en signa- len van mensenhandel binnen de geprioriteerde sectoren van ISZW.'** Een mogelijke valkuil van deze wijze van selecteren is dat de focus (en daarmee capaciteit) van ISZW voornamelijk blijft uitgaan naar sectoren die zijn opgenomen in de sectorprogramma’s, waardoor geen of minder aandacht en capaciteit overblijft voor misstanden in sectoren die niet in sectorprogramma’s zijn opgenomen. De Nationaal Rapporteur vindt het van belang dat de inzet van capaciteit wordt gebaseerd op een gedegen risicoana- lyse en verwacht dat de monitor Eerlijk Werk daaraan kan bijdragen. Het bevorderen van een flexibele inzet van capaciteit ISZW heeft in haar Meerjarenplan 2019-2022 aangegeven een moderne en flexibele organisatie te willen zijn en haar informatiepositie te willen verstevigen. '® Zodoende is het themaprogramma Meldingen, verzoeken en preventie van oneerlijk werk opgestart. Meldingen en verzoeken die betrekking hebben op sectoren of thema’s waarvoor géén programma bestaat, kunnen door de inspecteurs van dit thema- programma opgepakt worden. Hierdoor houdt ISZW handhavingsdruk op het gehele domein van werk en inkomen en blijft ISZW flexibel inzetbaar.'** Op deze manier verwacht ISZW een maximaal maat- schappelijk effect te bereiken met de beschikbare middelen en menskracht. '® Bovendien is de afdeling Toezicht bezig een ‘quick response team’ op te starten om nog sneller signalen van misstanden en ern- stige benadeling op te kunnen pakken. Dit team, bestaande uit inspecteurs, moet snel op een melding kunnen afgaan en voortvarend kunnen handhaven in het geval van schrijnende arbeidssituaties waarin slachtoffers ernstig worden benadeeld.'®* De Nationaal Rapporteur onderschrijft dat flexibele capaci- teitsinzet vereist is om adequaat in te kunnen grijpen als er misstanden plaatsvinden buiten de geprio- riteerde sectoren. Onderstaande voorbeelden illustreren het belang hiervan. Misstanden bij riviercruises en nagelsalons In september 2018 publiceerde Investico, een platform voor onderzoeksjournalistiek, een artikel over misstanden op riviercruiseschepen. Hierin werd geconstateerd dat personeelsleden, door- gaans geworven in Oost-Europa of Azië, op riviercruiseschepen op grote schaal worden uitge- buit.'9? Riviercruises zijn echter niet door ISZW als sector geprioriteerd. Hierdoor had de controle van riviercruiseschepen in 2018 geen prioriteit.'®® Dit terwijl ISZW als gevolg van inspecties in 2017 nog bijna een half miljoen euro aan boetes heeft opgelegd aan riviercruises.'99 192 De geprioriteerde sectoren zijn de sectoren waarbinnen zich de grootste risico’s voordoen en die daarom een eigen sectorprogramma hebben. 193 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 34. 194 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018b, p. 48. 195 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 12. 196 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 21. 197 Website Investico, www. platform-investico.nl/artikel{rijncruise-drijft-op-arbeidsuitbuiting/ (geraadpleegd 17 juli 2019). 198 Antwoorden van minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 14 november 2018, Kamerstukken I1 2018/19, nr. 643. 199 Website Trouw, www.trouw.nl{nieuws/voor-het-personeel-is-zo-n-reisje-langs-de-rijn-bepaald-geen-feest-bc48 c3bs/ (geraadpleegd 7 augustus 2019). (9) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Een vergelijkbare situatie deed zich voor toen de NOS in januari 2019 berichtte dat er nauwelijks toezicht is op nagelsalons, terwijl er zorgwekkende signalen zijn van mensenhandel.°°® Het aan- tal nagelsalons in Nederland groeit sterk en eerder werden in Engeland, België en Spanje reeds Vietnamese medewerkers aangetroffen die in nagelsalons werden uitgebuit. Ook Europol en de FIOD stellen dat nagelsalons aantrekkelijk zijn om geld wit te wassen of illegalen tewerk te stel- len. ISZW heeft dan ook bij de helft van de 29 gecontroleerde nagelsalons uiteenlopende over- tredingen geconstateerd. Het controleren van nagelsalons kreeg echter geen prioriteit vanwege een gebrek aan concrete signalen van mensenhandel dan wel ernstige benadeling. In reactie op Kamervragen liet de staatssecretaris van SZW weten dat de aanpak van misstanden in nagelsa- lons de blijvende aandacht heeft van ISZW.°°' Bovendien deed de staatssecretaris een oproep aan burgers om verdachte situaties te melden. Meldingen helpen ISZW immers bij interveniëren en kunnen daarnaast de prioritering beïnvloeden.” Samenwerking ISZW met andere stakeholders Om haar maatschappelijk effect te vergroten zet ISZW de komende jaren in op het versterken en verbre- den van samenwerking met externe partners zoals politie, OM, Belastingdienst, gemeenten en het Uit- voeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Dit zal onder andere gebeuren in samenwerkings- verbanden als het RIEC of de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI).°°* Dit is in overeenstemming met de afspraken uit het programma Samen tegen Mensenhandel. In dit kader is de bilaterale overeen- komst tussen ISZW en de gemeente Amsterdam interessant om te noemen. Eind 2018 zijn de ISZW en de gemeente Amsterdam gekomen tot een overeenkomst omtrent gegevensuitwisseling. Hierbij is afge- sproken dat ISZW de gemeente informeert als horecabedrijven beboet worden voor bijvoorbeeld onder- betaling of illegale tewerkstelling. De burgemeester van de gemeente Amsterdam kan vervolgens be- stuurlijke maatregelen treffen (bijvoorbeeld sluiting of intrekking van de drank- en horecavergunning) tegen dergelijke horecaondernemingen. In 2018 zijn door deze werkwijze 9 vergunningen ingetrokken en zijn zes waarschuwingen afgegeven.°°* De Nationaal Rapporteur moedigt ISZW aan om deze werk- wijze te verbreden naar andere sectoren en gemeenten in Nederland. 2.3.2 Bescherming en ondersteuning bij arbeidsuitbuiting Met betrekking tot de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van arbeidsuitbuiting hebben zich enkele ontwikkelingen voltrokken. Zo is in het programma opgenomen dat ISZW onderzoek zal uitvoeren naar drie groepen die kwetsbaar zijn voor arbeidsuitbuiting. De drie groepen waarnaar onder- zoek zal worden uitgevoerd zijn 1) arbeidsmigranten 2) personen met een LVB en 3) minderjarigen. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het nieuwe meerjarenprogramma van ISZW op het gebied van arbeidsuitbuiting.°°5 200 _ Website NOS, www.nos.nl/op3/artikel{2267236-zorgen-om-uitbuiting-in-goedkope-nagelsalons.html (geraad- pleegd 7 augustus 2019). 201 Kamerstukken 11 2018/19, nr. 1614. 202 Website NOS, www.nos.nl/artikel/2267647-staatssecretaris-meld-misstanden-in-nagelsalons.html (geraadpleegd 7 augustus 2019). 203 Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a, p. 15. 204 Website ISZW, www. inspectieszw.nl/actueel{nieuws/2018/12/21/horecaondernemers-riskeren-sluiting-na-boete (ge- raadpleegd 30 juli 2019). 205 Schriftelijke informatie van ISZW, 31 juli 2019. Ontwikkelingen aanpak mensenhandel Hoewel slachtoffers van arbeidsuitbuiting recht hebben op dezelfde voorzieningen en zorg als andere slachtoffers van mensenhandel, blijkt het in de praktijk vaak moeilijk voor slachtoffers van arbeidsuit- buiting om achterstallig loon te ontvangen.°°®* De reden hiervoor is dat de maatregelen ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel zijn gekoppeld aan het strafrecht. Uit de Dader- monitor mensenhandel 2013-2017 bleek echter dat het aantal zaken van arbeidsuitbuiting in de straf- rechtketen gering is waardoor in feite ook maar weinig slachtoffers aanspraak kunnen maken op deze beschermingsmaatregelen. Alhoewel een slachtoffer ook via de civiele weg een schadeclaim of loonvor- dering kan indienen, is het maar zeer de vraag in hoeverre slachtoffers dit weten te bewerkstelligen. Civiele procedures zijn immers ingewikkeld, kostbaar en langdurig. In het kader van het programma start het ministerie van SZW daarom met een verkenning naar de gang van zaken rondom het terugvor- deren van loon en toegang tot rechtsbijstand voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting. De verwachting is dat in dit najaar de uitkomsten van deze verkenning en eventuele maatregelen worden gepresenteerd. Het programma Samen tegen mensenhandel zet ook actief in op een bestuursrechtelijke aanpak van mensenhandel. Het strafrecht wordt dan ook een ultimum remedium genoemd. Hoewel het soms ef- fectiever kan zijn om andere handhavingssystemen te gebruiken dan het strafrecht, brengt een sterke focus op een bestuursrechtelijke aanpak wel een risico mee voor de bescherming van slachtoffers. De (vreemdelingenrechtelijke) bescherming van slachtoffers van mensenhandel is namelijk direct gekop- peld aan (de medewerking aan) het strafproces. De beslissing om een zaak strafrechtelijk of bestuurs- rechtelijk te onderzoeken, heeft daarmee grote gevolgen voor de rechtspositie van het slachtoffer. Bij de opsporing van arbeidsuitbuiting speelt dit eens te meer, aangezien de grens tussen het strafrechtelijk opsporen en bestuurlijk handhaven op voorhand vaak niet direct duidelijk is.°® Met het oog op de in- ternationale verplichting om slachtoffers van mensenhandel te beschermen, is het daarom van groot belang dat aandacht is voor de rechtspositie van slachtoffers van arbeidsuitbuiting ongeacht of er een strafrechtelijk of bestuursrechtelijke proces plaatsvindt. 2.3.3 Publiek-private samenwerking ten aanzien van arbeidsuitbuiting Publiek-private samenwerking begint een steeds grotere rol te spelen in de aanpak van arbeidsuitbui- ting. Zo is ISZW-DO een samenwerking aangegaan met de ABN AMRO en de Universiteit van Amsterdam, waarbij de bank aan de hand van financiële indicatoren ongebruikelijke transacties identificeert en deze meldt bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU). De FIU kan vervolgens op basis van deze onge- bruikelijke transacties signalen van arbeidsuitbuiting doorgeven aan ISZW-DO. De pilot beoogt het tij- dig signaleren van arbeidsuitbuiting te bevorderen. De eerste fase van deze pilot heeft enkele tientallen ongebruikelijke situaties ontdekt en gemeld bij de FIU.°°° Sinds maart 2019 participeren ook andere Nederlandse banken in het project. Dit is een positieve ontwikkeling, aangezien een samenwerking met meerdere grote banken niet alleen kan leiden tot meer financiële signalen en informatie die mogelijk de start kunnen vormen van een strafrechtelijk onderzoek (zoals bijvoorbeeld transacties tussen ver- schillende banken), maar ook tot het tegengaan van een zogenaamd waterbedeffect. Bovendien kan deze werkwijze zicht bieden op verdienmodellen van mensenhandelaren. 206 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 22. 207 Schriftelijke informatie van ISZW, 31 juli 2019. 208 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 209 Website Trouw, www.trouw.nl{nieuws/abn-amro-speurt-met-big-data-succesvol-naar-uitbuiting-en-mensenhandel- b63oagod/ (geraadpleegd 18 juli 2019). 8 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 CoMensha en Fairwork hebben het initiatief genomen om een samenwerking met de hotelsector op te richten. Hiertoe is een werkgroep opgericht bestaande uit ISZW, Defence for Children-ECPAT, de Nationale Politie en het Functioneel Parket. Alle deelnemers aan deze werkgroep verzamelen eigen informatie en signalen over uitbuiting in de hotelsector en hebben ook het EMM hierbij betrokken om signalen van uit- buiting (zowel seksuele- als arbeidsuitbuiting) te verzamelen en te analyseren. Deze analyse wordt eind 2019 verwacht en moet leiden tot een stappenplan voor het voorkomen van alle vormen van mensenhandel in de gehele hotelketen (ook bijvoorbeeld leveranciers) die gericht is aan hoteldirecties en leidinggevenden.”° Op 22 mei heeft het Leger des Heils een Europese campagne gelanceerd met het doel de vraagzijde van mensenhandel te doen afnemen.” In Nederland richt de campagne zich op het creëren van bewustzijn onder consumenten dat ook producten die in Nederland verkocht worden door slachtoffers van men- senhandel kunnen zijn vervaardigd. Het is van belang dat naast de opsporing van daders en bescherming van slachtoffers ook stevig wordt ingezet op het verminderen van de vraagzijde naar producten en dien- sten die door uitbuiting tot stand zijn gekomen. In het programma Samen tegen mensenhandel gaat hier momenteel nog onvoldoende aandacht naar uit. Naast bewustzijn bij consumenten komt er ook langzaamaan meer aandacht voor de rol van producenten in het aanpakken van mensenhandel in de productieketen. Eén daarvan is de Wet zorgplicht kinderarbeid”? Deze wet is op 14 mei 2019 aangenomen door de Eerste Kamer.”* De wet verplicht bedrijven, ook niet-Ne- derlandse bedrijven die (online) producten of diensten aanbieden op de Nederlandse markt, om te onder- zoeken of de door hen geleverde producten en diensten tot stand zijn gekomen met behulp van kinderar- beid. Daarnaast moeten bedrijven een plan van aanpak opstellen en uitvoeren in het geval een redelijk vermoeden van kinderarbeid bestaat. Niet-naleving van de wet kan worden gesanctioneerd met een be- stuurlijke boete of, in het geval van herhaaldelijk verzuim, strafrechtelijke vervolging. Alhoewel het positief is dat bedrijven concrete maatregelen moeten nemen om kinderarbeid tegen te gaan, is op het moment van schrijven nog veel onduidelijk over de implementatie, handhaving en evaluatie van de wet. Zo is nog niet bekend welke instantie als toezichthouder zal worden aangesteld.”* De Nationaal Rapporteur benadrukt dat het effect van de wet in sterke mate afhankelijk is van de wijze waarop deze wordt uitgevoerd en verwacht dat hier op korte termijn meer over bekend wordt. Bovendien heeft de Nationaal Rapporteur meermaals gepleit voor het verbreden van de reikwijdte van de wet van kinderarbeid naar mensenhandel.*5 De wet gaat immers over het belang van verantwoord ondernemen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van gedwon- gen arbeid door kinderen. Dit zou echter ook het uitgangspunt ten aanzien van volwassenen moeten zijn. 2.4 Criminele uitbuiting Bij mensenhandel met het oogmerk van criminele uitbuiting worden personen gedwongen tot het ver- richten van arbeid of diensten die strafbaar zijn gesteld. Hierbij kan gedacht worden aan het onder 210 Programma Samen tegen Mensenhandel, p.26 en mondelinge informatie FairWork, 9 augustus 2019. 211 Website Leger des Heils, htps://aht.legerdesheils.nl/ (geraadpleegd 25 juli 2019). 212 Zie het voorstel van wet, Kamerstukken 11 2015/16, 34 506, nr. 2. 213 Handelingen1 2018/19, nr. 28, item 5. 214 In de wet staat dat bij Algemene Maatregelen van Bestuur een toezichthouder in het leven zal worden geroepen. 215 Website Nationaal Rapporteur, www.nationaalrapporteur.nl/actueel/2017/rapporteur-laat-wet-tegen-kinderarbeid- ook-over-mensenhandel-gaan.aspx (geraadpleegd 16 augustus 2019). Ontwikkelingen aanpak mensenhandel dwang moeten plegen van diefstal of het verwerken van drugs. Het moeten ronselen van nieuwe slacht- offers is tevens een vorm van criminele uitbuiting. In zaken waarin sprake is van criminele uitbuiting is aandacht voor het zogenoemde ‘non-punishmentbeginsel’ van groot belang. Dit schrijft voor dat staten de mogelijkheid moeten creëren om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of bestraffen voor strafbare feiten die zij tijdens de mensenhandelsituatie hebben begaan. 2.4.1 Strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 blijkt dat er betrekkelijk weinig aandacht is voor crimi- nele uitbuiting in de strafrechtketen. In de periode van 2013-2017 zijn er jaarlijks tussen de drie en zeven opsporingsonderzoeken naar criminele uitbuiting verricht en ging slechts 20% van de zaken die bij het OM werden ingeschreven over uitbuiting buiten de seksindustrie (een verzamelnaam voor arbeidsuit- buiting en criminele uitbuiting).”$ Ook zijn in de periode van 2014-2018 zeer weinig slachtoffers van criminele uitbuiting gemeld aan CoMensha (zie S3.4.1). Dit lijkt erop te duiden dat slachtoffers minder worden gesignaleerd of herkend als mensenhandelslachtoffer en dat de aanpak van criminele uitbuiting achterblijft in vergelijking met andere vormen van mensenhandel.*7 Alhoewel het programma Samen tegen mensenhandel het aanpakken en frustreren van meer daders van criminele uitbuiting noemt als gewenst resultaat, bevat het programma nagenoeg geen maatregelen die gaan over de intensivering van de strafrechtelijke aanpak.®® De aangekondigde maatregelen richten zich voornamelijk op het vergroten van de signalering onder professionals in de zorg, (jeugd)hulpver- lening en vreemdelingenketen door middel van een voorlichtingsfilm en het opstellen van handelings- kaders (zie $2.4.2). Omdat slachtoffers van criminele uitbuiting vaak in beeld komen bij instanties op het moment dat zij klassieke strafbare feiten plegen zoals winkeldiefstal of zakkenrollen, is het echter van belang dat ook de professionals die dit soort feiten constateren, opsporen en vervolgen deze vorm van mensenhandel herkennen. Onder andere om deze reden is het essentieel dat de training van alle eerstelijns politiemedewerkers (zie hierover $2.1.1) op zorgvuldige wijze wordt geïmplementeerd en geborgd. Daarnaast zou het goed zijn om ook andere professionals in de strafrechtketen, bijvoorbeeld medewerkers van de KMar die de algemene politietaak uitoefenen op Schiphol of officieren van justitie die zaken afdoen binnen ZSM,*® te trainen op het herkennen van signalen van criminele uitbuiting. Tot slot blijft het goed om de bewustwording over criminele uitbuiting te vergroten bij professionals buiten de strafrechtketen, zoals bijvoorbeeld baliemedewerkers of handhavers van gemeenten en professionals werkzaam in het onderwijs. Het programma Samen tegen Mensenhandel vermeldt ook dat georganiseerde criminele uitbuiting in het Tactisch programma mensenhandel 2018-2019 van de Landelijke Eenheid en het Landelijk Parket is 216 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $4.5.1 en $5.3.2. Ook hadden van de 212 uit- spraken uit de periode van 1 april 2017 tot 5 januari 2019, slechts 12 uitspraken betrekking op criminele uitbuiting (zie $2.2.4 in Nationaal Rapporteur, 2019). 217 De vier grootste gemeenten van Nederland herkennen het beeld dat de aanpak van criminele uitbuiting achterblijft en hebben dit onderstreept in een brief aan de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid ten behoeve van het Al- gemeen Overleg van 3 juli 2019 (niet gepubliceerd). 218 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 9. 219 ZSM is een werkwijze waarmee het OM beoogt om veelvoorkomende criminaliteit daadkrachtig en snel aan te pak- ken. Onderdeel hiervan is dat zo spoedig mogelijk na de aanhouding van de verdachte een afdoeningsbeslissing wordt genomen. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 opgenomen.”° Volgens het Landelijk Parket heeft de Landelijke Eenheid naar aanleiding van dit pro- gramma wel opsporingsonderzoeken naar mensenhandel verricht.“ In hoeverre deze opsporingson- derzoeken zien op criminele uitbuiting en in hoeverre er verdachten zijn doorgestroomd in de straf- rechtketen, is onduidelijk. Overigens heeft de Landelijke Eenheid in 2018 wederom geen slachtoffers gemeld aan CoMensha (S3.6). 2.4.2 Bestuurlijke aanpak van criminele uitbuiting Het programma Samen tegen mensenhandel stelt dat de kennis die is opgedaan in het programma Aanpak uitbuiting Roma kinderen door het CCV landelijk zal worden verspreid en doorontwikkeld in samenwerking met gemeenten. Het CCV heeft toolkits, geeft workshops en ook de projectleider Multi- probleemgezinnen (MPG) met een Roma-achtergrond van het CCV ondersteunt actief gemeenten met hulpvragen rondom deze doelgroep. Rondom het project MPG met een Roma-achtergrond zijn inmid- dels verschillende vruchtbare initiatieven. Zo is het voormalig ‘proeftuinoverleg’ doorontwikkeld naar het Landelijk Innovatieplatform Multiprobleemgezinnen Roma (LIP MPG Roma) waarin gemeenten, het ministerie SZW en JenV en enkele landelijke organisaties zoals het CCV en het Leger des Heils plaats- nemen, en naar het Strategisch Beraad waarin bestuurders van al deze partijen zitten.” Deze aanpak van MPG met een Roma-achtergrond ziet echter op veel bredere (multi)problematiek dan louter crimi- nele uitbuiting. Bovendien speelt criminele uitbuiting zich niet enkel af in de Romagemeenschap. Het is daarom belangrijk om de aanpak van criminele uitbuiting niet te concentreren op risicoprofielen, in dit geval vaak minderjarigen die behoren tot de Roma-gemeenschap, maar om te vertrekken vanuit het fenomeen criminele uitbuiting: profijttrekking door een ander te dwingen criminele delicten te plegen. 2.4.3 Bescherming en ondersteuning bij criminele uitbuiting In de afgelopen jaren is de aandacht en het bewustzijn voor criminele uitbuiting toegenomen. Tegelij- kertijd zijn er blijvende zorgen over de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van deze vorm van mensenhandel. Zo riepen Unicef en Defence for Children in 2018 op tot betere bescherming en ondersteuning van kinderen die slachtoffer worden van criminele uitbuiting.”® Het Leger des Heils gaf aan dat met name slachtoffers van criminele uitbuiting die behoren tot de Roma-gemeenschap nog vaak als dader worden aangemerkt.”* Onderzoek van Defence for Children en het Leger des Heils uit novem- ber 2018 liet zien dat de identificatie van slachtoffers van criminele uitbuiting behorende tot de Roma- gemeenschap door de politie en hulpverlening in de afgelopen jaren wel is verbeterd.” Het verspreiden en borgen van kennis over het fenomeen vraagt echter blijvende aandacht. Daarnaast blijft het bieden van effectieve bescherming aan deze slachtoffers en het vinden van een duurzame oplossing een grote uitdaging. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat veel kinderen na kortere of langere tijd uit de jeugd- hulpinstelling verdwijnen of worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Het onderzoek wijst onder andere op meer aandacht voor het betrekken van jongeren in het zoeken naar een oplossing en op het werken met cultural mediators om een vertrouwensband op te bouwen. In mei 2018 stelde de staats- 220 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 14. Meer informatie over de rol van de Landelijke Eenheid staat in $2.1.1. 221 Schriftelijke informatie van het Landelijk Parket, 3 juli 2019. 222 Website CCV, www. hetccv.nl/onderwerpen{/multiprobleemgezinnen-met-een-roma-achtergrond/helpdesk/lande- lijk-innovatieplatform-en-strategisch-beraad/ (geraadpleegd 23 juli 2019) 223 Unicef en Defence for Children, 2018, p. 25-28. 224 Zie https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2213064-honderden-roma-kinderen-in-nederland-uitgebuit.html (geraad- pleegd op 20 augustus 2019). 225 De Witte, 2018. 61 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel n secretaris van Justitie en Veiligheid dat er in overleg met het ministerie van VWS, de VNG, politie en het OM werd gekeken naar het ontwikkelen van een specialistisch zorg- en opvangaanbod voor slachtoffers van criminele uitbuiting? Het is vooralsnog niet bekend waartoe dit heeft geleid. Tegelijkertijd is het van belang dat de focus van criminele uitbuiting zich niet louter blijft richten op (min- derjarige) slachtoffers behorende tot de Roma-gemeenschap. In het Verenigd Koninkrijk is recent het besef ontstaan dat criminele uitbuiting veelvuldig voorkomt onder Britse jongeren die deel uitmaken van (jeugd) bendes. Het gaat hierbij met name om kinderen met een kwetsbare achtergrond die zich in eerste instantie vrijwillig aansluiten bij een bende. Vervolgens worden zij door middel van geweld onder controle gehou- den en gedwongen tot bijvoorbeeld het vervoeren van of handelen in drugs.” Tussen 2016 en 2018 steeg het aantal geregistreerde Britse slachtoffers van mensenhandel van 326 naar 1.625. Dit kwam voornamelijk door een grote stijging van het aantal jongeren dat crimineel werd uitgebuit.”® Naar aanleiding daarvan riep de Britse Children's Commissioner op om van de criminele uitbuiting van kinderen een nationale prioriteit te maken, en wees daarbij op de belangrijke rol voor scholen en medische professionals.°® Het is belang- rijk dat in Nederland ook meer aandacht komt voor criminele uitbuiting van jongeren. Uit enquêtes onder scholieren blijkt dat vijf tot tien procent van de jongeren in Nederland is onderdeel is van een problemati- sche jeugdgroep.“ Verkennend onderzoek en signalen uit het veld laten bovendien zien dat ookin Neder- land jongeren op scholen worden geronseld om al dan niet gedwongen te werken in de drugshandel.** Honderden jongeren werkzaam in de cocaïnehandel in Nederland In juli 2019 sloeg het RIEC Midden-Nederland, dat gemeenten, het OM en de politie ondersteunt, alarm over het grote aantal kinderen dat is betrokken bij drugshandel in de regio. De organi- satie is zeer bezorgd over het aantal kinderen dat voornamelijk in de cocaïnehandel verzeild is geraakt. Hoewel niet exact bekend is om hoeveel personen het gaat, zouden alleen in de regio Midden-Nederland al honderden jongeren hierbij betrokken zijn. Criminele organisaties ronselen de jongeren op straat, maar ook via sociale media, en zij zouden worden ingezet om cocaïne te verwerken en distribueren, op de uitkijk te staan maar soms ook om een overval te plegen. In Midden-Nederland wordt door middel van het project Straatwaarde(n) nu extra ingezet op de aanpak van deze problematiek. Het doel hiervan is om jongeren niet alleen te straffen, maar om hen ook op andere gedachten te brengen. Het is van belang dat ook scholen een belangrijke rol gaan spelen bij de aanpak hiervan. Het feit dat het ministerie van OCW geen rol speelt bij het programma Samen tegen mensenhandel dient dan ook te worden beschouwd als een gemis. 226 Brief van de staatssecretaris van JenV, 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28638, nr. 161, p. 14. 227 Children's Commissioner, 2019. 228 Website National Crime Agency, www.nationalcrimeagency.gov.uk/news/nearly-7-o00-potential-victims-of-slavery- and-trafficking-reported-in-2018 (geraadpleegd 22 juli 2019). 229 Website Children's Commissioner, www.childrenscommissioner.gov.uk/2019/02/28{childrens-commissioner-for- england-warns-the-same-mistakes-that-led-to-child-sexual-exploitation-failings-are-being-repeated-with-gangs/ (geraadpleegd 22 juli 2019). 230 NSCR, 2017. 231 Website Volkskrant, www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond{jongeren-geronseld-voor-prostitutie-of-drugshandel- hoe-criminele-bendes-grip-hebben-op-scholen-in-nederland-b282f841/ (geraadpleegd 22 juli 2019). 232 Website RTL Nieuws, www.rtInieuws.nl{nieuws/nederland/artikel{4794321/kinderen-cocainehandel-drugs-bende- steeds-meer-toename (geraadpleegd 15 augustus 2019). 62 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 2.5 Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering Elke handeling waardoor iemand gedwongen wordt om een of meerdere organen af te staan wordt ge- classificeerd als mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering. Over deze vorm van mensen- handel is in Nederland nog altijd weinig bekend. Daarom is ervoor gekozen om in deze paragraaf geen indeling te maken in de verschillende domeinen. Naast dat er weinig bekend is over mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering, is er tevens weinig aandacht voor deze vorm van mensenhandel in Nederland. Zo richt het programma Samen tegen mensenhandel zich niet op deze vorm van mensenhandel, aangezien deze niet als dreiging is gekwali- ficeerd in het Nationaal Dreigingsbeeld 2017. In de Veiligheidsagenda 2019-2022 is gedwongen or- gaanverwijdering daarentegen wel opgenomen. Slachtoffers van deze vorm van mensenhandel komen in Nederland slechts sporadisch in beeld. Tussen 2014 en 2018 zijn zes slachtoffers van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering gemeld bij CoMensha, waarvan vier in het afgelopen jaar (zie $3.4.1). Tegelijkertijd zijn er signalen dat Neder- landse burgers wel degelijk een rol spelen als afnemers van organen in het buitenland. Uit onderzoek van Ambagtsheer naar de relatie tussen mensenhandel en orgaanhandel bleek dat bijna de helft van de 241 ondervraagde transplantatieprofessionals aangaf weleens een patiënt te hebben behandeld die voor een niertransplantatie naar het buitenland was afgereisd. Ongeveer een derde van hen had de over- tuiging dat de patiënt voor dit orgaan had betaald. Hoewel orgaanhandel en mensenhandel twee te onderscheiden fenomenen zijn, bestaat in geval van commerciële orgaanhandel wel een risico op men- senhandel. Het is dan ook de vraag welke verantwoordelijkheid de Nederlandse overheid heeft bij het tegengaan van Nederlandse burgers die in het buitenland commercieel organen afnemen, en daarmee mogelijk mensenhandel faciliteren. 2.6 Conclusie Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de integrale aanpak van men- senhandel in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Veel van deze ontwikkelin- gen komen voort uit het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel, dat maatrege- len bevat die een impuls moeten geven aan de aanpak van mensenhandel. Het programma Samen tegen mensenhandel streeft een integrale aanpak na, waarbij organisaties in gezamenlijkheid mensenhandel dienen te voorkomen, slachtoffers te beschermen en daders te bestraffen. Een integrale aanpak (zie Schema 1.1 in $1.2) is idealiter gestoeld op een gedegen probleemanalyse en bestaat uit een set van sa- menhangende maatregelen die zich richt op het teweegbrengen van een meerjarige en duurzame ont- wikkeling. De uitvoering hiervan dient gecoördineerd en in gezamenlijkheid te worden uitgevoerd. Om de samenwerking succesvol te laten zijn is het van belang dat organisaties in staat worden gesteld om met elkaar te kunnen samenwerken, bijvoorbeeld door informatie met elkaar te kunnen delen. Daar- naast dienen zij bereid te zijn om verder te kijken dan hun directe taakstelling. Voor het bewerkstelligen 233 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6. 234 Kamerstukken 11 2018/19, 29628, nr. 540. 235 Ambagstheer, 2017. 6 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel van een effectieve integrale aanpak is het tot slot essentieel dat het effect van genomen maatregelen wordt gemeten en geëvalueerd, zodat indien nodig tijdig kan worden bijgestuurd en hiervan kan wor- den geleerd bij het vormgeven van toekomstig beleid. Het programma Samen tegen mensenhandel bevat veel maatregelen en initiatieven gericht op de be- strijding van mensenhandel en een breed scala aan organisaties hebben daarbij een rol toebedeeld ge- kregen. Het programma laat dan ook zien dat mensenhandel hoog op de (politieke) agenda staat en dat de ambitie om mensenhandel tegen te gaan groot is. Tegelijkertijd blijkt uit dit hoofdstuk dat er diverse belemmeringen zijn om te komen tot de hierboven beschreven integrale aanpak van mensenhandel. Coördinatie en monitoring Samen tegen mensenhandel Het programma Samen tegen mensenhandel bevat een veelheid aan maatregelen die als doel hebben om de aanpak van mensenhandel te versterken. Er is echter geen sprake van zichtbare structurele pro- grammacoördinatie, waardoor het ontbreekt aan samenhang tussen de aangekondigde maatregelen. Voor het ontwikkelen van een effectieve aanpak van mensenhandel is het echter van belang dat het ef- fect van de genomen maatregelen wordt gemonitord, zodat hiervan kan worden geleerd. Bij veel van de maatregelen in het programma ontbreken tevens concrete en meetbare doelstellingen, waardoor de effecten zich niet of moeilijk laten meten. Bovendien is vooralsnog onduidelijk op welke wijze de mo- nitoring en evaluatie van het programma Samen tegen mensenhandel als geheel vorm krijgt. Hierdoor is onduidelijk welke duurzame ontwikkeling het programma bevordert. De rapporteur heeft meermaals het belang van een adequate monitoring en evaluatie benadrukt en wijst daarbij nadrukkelijk op de monitoring en coördinatie van het interdepartementale programma Geweld Hoort Nergens Thuis dat tweejaarlijks rapporteert over de voortgang van het programma en daarnaast werkt aan het opzetten van een monitor van de integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zicht op slachtoffers en daders Om mensenhandel integraal aan te pakken en om slachtoffers effectief te kunnen beschermen, moeten beleidsmakers en betrokken organisaties minimaal weten wie de slachtoffers zijn en waar zij worden aangetroffen. Dit geldt evenzeer voor daders van mensenhandel. Het belang hiervan wordt onderschre- ven in de EU-richtlijn mensenhandel, die lidstaten ertoe verplicht om te voorzien in de mogelijkheid om ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel te monitoren. Het melden van slachtoffers van mensenhandel aan CoMensha vormt echter al enkele jaren een groot knelpunt in de aanpak van mensenhandel. In de afgelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slacht- offers met bijna 50% af (zie Figuur 3.2). De gevolgen van deze daling voor het kunnen monitoren van de aanpak van mensenhandel krijgt onvoldoende aandacht in de uitvoering van het programma Samen tegen mensenhandel. De rapporteur heeft de staatssecretaris van JenV reeds diverse malen aanbevolen om voorzieningen te treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle relevante slachtoffergegevens mogelijk maakt. De huidige monitor toont aan dat dit niet langer op zich kan laten wachten. Opbouw van kennis en expertise In het programma Samen tegen mensenhandel is niet alleen aandacht voor traditionele organisaties die een rol hebben bij de aanpak van mensenhandel, zoals de opsporing en hulpverlening, maar ook voor diverse andere professionals die door de aard van hun werk mogelijk met slachtoffers of situaties van mensenhandel in aanraking komen. Het programma wijst daarbij onder meer op medische professio- SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 nals, Veilig Thuis-medewerkers, eerstelijns politiemedewerkers, lokale ambtenaren, zorgcoördinato- ren, ngo’s en private partijen. Dat het belangrijk is dat meer organisaties en professionals bij de aanpak van mensenhandel worden betrokken is evident. Meer bewustzijn van mensenhandel leidt tot meer zicht op waar en in welke verschijningsvormen mensenhandel zich voordoet. Het programma is echter onduidelijk over de wij- ze waarop professionals, van wie wordt verwacht dat zij een rol spelen bij de aanpak van mensenhan- del, ook in staat worden gesteld om dit adequaat te kunnen doen. In het programma wordt weliswaar gesproken over het opleiden van diverse doelgroepen, maar het is niet helder welke opleidingen dit behelzen, in hoeverre deze voor bepaalde functies verplicht zijn gesteld en tot welke resultaten zij heb- ben geleid of dienen te leiden. Voor een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat stevig wordt ingezet op het duurzaam opbouwen van kennis en expertise bij professionals die in aan- raking komen met slachtoffers van mensenhandel, waarbij tevens voldoende aandacht is voor imple- mentatie en evaluatie van de genomen maatregelen. Met betrekking tot implementatie is het van be- lang de in 2016 aangekondigde training van alle eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks werk in aanraking kunnen komen met slachtoffers te noemen. Op dit moment bestaat de zorg dat niet alle eerstelijns politiemedewerkers (voldoende) worden getraind in het herkennen van signalen men- senhandel vanwege de wijze waarop de training binnen hun eigen politie-eenheid is geïmplemen- teerd. Informatiedeling tussen organisaties Een integrale aanpak kan alleen effectief zijn wanneer organisaties in staat worden gesteld om met el- kaar te kunnen samenwerken. Bij veel organisaties bestaan echter al geruime tijd zorgen over het onder- ling uitwisselen van informatie. Gemeenten, hulpverleningsorganisaties en zorgcoördinatoren geven aan dat er bij hen onduidelijkheid is over welke informatie zij met elkaar mogelijk delen, of dat zij dit in sommige gevallen niet kunnen. Diverse burgemeesters hebben de minister van JenV om een oplossing voor deze problematiek gevraagd. De Nationaal Rapporteur onderstreept het belang van informatiede- ling en informatiebundeling ten behoeve van de integrale samenwerking en verwacht dat de onduide- lijkheid hieromtrent op korte termijn wordt weggenomen en dat uitvoeringsorganisaties een helder handelingsperspectief wordt geboden. De aanpak van mensenhandel door gemeenten Gemeenten hebben in de laatste jaren in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van mensenhandel. Zo spelen zij onder meer een rol in het vormgeven van preventie, zijn zij verantwoorde- lijk voor de zorg en opvang van slachtoffers en kunnen gemeenten bestuurlijke maatregelen nemen gericht op het stoppen van daders. In het IBP zijn afspraken gemaakt over de rol van gemeenten, en het versterken hiervan is een van de actielijnen zoals genoemd in het programma Samen tegen mensenhan- del. Uit onderzoek van de VNG en CoMensha blijkt echter dat gemeenten nog vaak niet aan deze afspra- ken en verwachtingen (kunnen) voldoen. Zo beschikken gemeenten nog zelden over specifiek mensen- handelbeleid en indien beleid aanwezig is, sluit dit slecht aan op de mensenhandelvormen waarvan gedacht wordt dat die voorkomen. Bovendien blijft het duurzaam borgen van zorgcoördinatie nog een belangrijke uitdaging in verschillende regio’s. Tot slot ontbreekt het in veel gemeenten aan zicht op lokale mensenhandelproblematiek, terwijl dit juist van belang is voor het vormgeven van een effectieve gemeentelijke aanpak. Om een succesvolle gemeentelijke aanpak te realiseren dienen gemeenten hun inspanningen te intensiveren en dient de Rijksoverheid hiervoor de benodigde randvoorwaarden te scheppen. 6 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel Slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus Vanwege de grote toestroom van het aantal vreemdelingen met een Dublinstatus dat aangifte wil doen van mensenhandel, heeft de staatssecretaris van JenV besloten om de verblijfsregeling mensenhandel aan te passen. Hierdoor krijgen vreemdelingen met een Dublinstatus pas tijdelijk verblijfsrecht wanneer er voldoende opsporingsindicaties zijn die wijzen op mensenhandel in Nederland. De rapporteur heeft begrip voor de situatie waarin de opsporingsketen zich bevindt, maar heeft diverse punten van zorg als het gaat om de gekozen oplossing. Door opsporingsorganisaties en het OM wordt verondersteld dat de verblijfsregeling mensenhandel door sommige slachtoffers oneigenlijk wordt gebruikt. Door het doen van aangifte wordt een tijdelijk verblijfsvergunning gegeven, waardoor de Dublinclaim vervalt. Meerdere onderzoeken wijzen er echter op dat zich grote groepen mensenhandelslachtoffers bevinden tussen de migratiestromen. Het is niet ondenkbaar dat deze slachtoffers vrijwillig of gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland en hier nu aangifte willen doen van mensenhandel. Of en in welke mate misbruik van de regeling wordt gemaakt is dan ook onduidelijk. Om slachtofferschap effectief te voorkomen, en criminele organisaties die mo- gelijk mensenhandel faciliteren tegen te gaan, verdient het dan ook aanbeveling om in internationaal verband onderzoek te doen naar de achtergrond van deze toename, en de mechanismes die dit facilite- ren. Bovendien is met het wijzigen van de verblijfsregeling mensenhandel de bescherming van slachtoffers met een Dublinstatus volledig gekoppeld aan het strafrechtelijke onderzoek en in welke mate dit kans- rijk is. Weinig tot geen opsporingsindicaties in een aangifte betekent echter niet automatisch dat ie- mand geen slachtoffer is. Zo kunnen of durven slachtoffers niet altijd te vertellen over wat hen is over- komen. Hierdoor kunnen opsporingsindicatoren niet naar voren komen, terwijl zij er mogelijk wel zijn. De rapporteur is dan ook van mening dat opsporingsinstanties dienen te investeren in het opbouwen van expertise over deze doelgroep, waarbij specifiek aandacht is voor trauma en culturele achtergrond. Ook is er nog veel onduidelijk op welke wijze de overdracht van slachtoffers van mensenhandel aan andere landen wordt vormgegeven, en hoe opsporingsinformatie wordt uitgewisseld. Voor een effec- tieve integrale aanpak is het daarom van belang dat er in Europees verband, of in ieder geval met het land van overdracht, zicht komt op de effecten van de wijziging. Net als andere Europese landen is Ne- derland immers verplicht om deze groep slachtoffers optimaal te beschermen en uitbuiting binnen de migratiestromen te stoppen. Tot slot bestaat de vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te maken van mensenhandel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. De ver- wachting is dat deze groep hierdoor grotendeels buiten beeld van de autoriteiten blijft. Dit zou het zicht op de problematiek verkleinen, en daarmee een effectieve integrale aanpak bemoeilijken. Ontwikkelen van duurzaam en effectief prostitutiebeleid Nederland wacht inmiddels al ruim tien jaar op wetgeving die zich richt op een landelijk en uniform vergunningstelsel voor sekswerk. Inmiddels is toegezegd dat het wetsvoorstel van de Wet Regulering Sekswerk (Wrs) in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan. Het is van groot belang dat de Wrs geen verdere vertraging oploopt. Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten een rol ín de aanpak van seksuele uitbuiting in deze sector. Zolang de contouren van het nieuwe vergun- ningstelsel onbekend blijven, kunnen gemeenten geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen dat 8 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 onder meer is gericht op de voorkoming en bestrijding van seksuele uitbuiting. Daardoor kunnen ge- meenten niet goed de rol vervullen die zij hebben in de aanpak van seksuele uitbuiting. Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling Uit het programma Samen tegen mensenhandel volgt dat wordt ingezet op een intensivering van zowel de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting als op de bestuurlijke aanpak van ernstige benadeling. ISZW is voor beide verantwoordelijk en in de komende jaren wordt door de regering fors geïnvesteerd in het versterken van de organisatie. Het is van belang dat deze versterking niet alleen ziet op de uitbrei- ding van capaciteit, maar ook op de opbouw van relevante expertise. Gezien ISZW zowel verantwoorde- lijk is voor toezicht als opsporing, is een geïntegreerde aanpak van arbeidsuitbuiting goed te realiseren. Om te komen tot een duurzame en effectieve integrale aanpak van arbeidsuitbuiting is het echter van belang dat de effecten van de samenwerking worden gemonitord, zodat hiervan kan worden geleerd. Bovendien dient ISZW, ongeacht de soort interventie die wordt toegepast, zorg te dragen voor een ade- quate bescherming en opvang van slachtoffers. Dit draagt niet alleen bij aan de bescherming van slacht- offers, maar ook aan de opsporing van daders. Indien slachtoffers van arbeidsuitbuiting niet meer naar de autoriteiten gaan in geval van misstanden omdat zij het gevoel hebben dat dit hen onvoldoende (rechts)bescherming biedt, blijven daders immers ook uit beeld. Verbreding en signalering van criminele uitbuiting In de aanpak van mensenhandel is betrekkelijk weinig aandacht voor criminele uitbuiting. Met name de signalering van slachtoffers blijkt lastig in de praktijk. Wanneer een slachtoffer niet als zodanig wordt herkend, kan dit grote impact hebben voor een slachtoffer. In plaats van het ontvangen van bescher- ming en ondersteuning, waar een slachtoffer van mensenhandel recht op heeft, loopt deze immers het risico om te worden vervolgd, veroordeeld en bestraft. Het is daarom belangrijk om bewustwording over criminele uitbuiting te vergroten bij professionals binnen en buiten de strafrechtketen. Daarbij dient niet alleen te worden ingezet op professionals die reeds met deze doelgroep werkzaam zijn, maar juist op professionals met een algemene taakstelling die mogelijk ook in contact met deze groep komen, zoals medewerkers van de KMar die op een luchthaven de algemene politietaak uitvoeren, eerstelijns politiemedewerkers, officieren van justitie die zaken afdoen binnen ZSM en professionals in het onder- wijs. Een tweede constatering is dat de aanpak van criminele uitbuiting zich nog altijd vrijwel uitsluitend richt op minderjarigen die behoren tot de Roma-gemeenschap. Signalen in Nederland en onderzoek uit het Verenigd Koninkrijk, laat echter zien dat criminele uitbuiting ook binnen andere groepen voor- komt. Het is daarom van belang om de aanpak meer te richten op het fenomeen in plaats van op be- paalde risicoprofielen. Met het oog op de ontwikkelingen in het buitenland dient daarbij in het speci- fiek aandacht te komen voor de criminele uitbuiting van jongeren binnen de drugscriminaliteit. Rol van de private sector Publieke en private instellingen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het tegengaan van maat- schappelijke problemen en kunnen elkaar versterken. In het programma Samen tegen mensenhandel staat dan ook dat mensenhandel in samenwerking met de private sector dient te worden aangepakt. Hoewel er in het programma enkele initiatieven met betrekking tot publiek-private samenwerking zijn opgenomen, zoals de ontwikkeling van de webcrawler en de samenwerking met een Nederlandse bank, zijn deze vaak al jaren geleden gestart. Het is daarom van belang dat in de komende jaren steviger wordt ingezet op het stimuleren van nieuwe publiek-private samenwerkingsverbanden. 6 Ontwikkelingen aanpak mensenhandel De verwevenheid van de Nederlandse economie met buitenlandse handel laat tot slot zien dat Neder- landse bedrijven onderdeel uitmaken van ketens waarin mensenhandel voorkomt. Nederlandse bedrij- ven kunnen zodoende een belangrijke rol vervullen in het voorkomen dat mensenhandel binnen hun productieketen voorkomt In landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Australië heeft dit inzicht ertoe geleid dat vanuit de overheid wetgeving is opgesteld om de private sector bij de aanpak van men- senhandel te betrekken. In Nederland is dat vooralsnog niet het geval. De Nederlandse overheid dient daarom een actievere rol te spelen bij het betrekken van de private sector in de aanpak van mensenhan- del, en daarbij te leren van de ontwikkelingen die zich in het buitenland voltrekken. Î De bij CoMensha gemelde slachtoffers 3.1 Inleiding Voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel in Nederland maakt de Nati- onaal Rapporteur gebruik van de registratie van het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (Co- Mensha). Deze registratietaak is dan ook ten behoeve van de Nationaal Rapporteur bij CoMensha be- legd! De registratie van CoMensha is gebaseerd op meldingen van slachtoffers afkomstig van opsporingsinstanties (de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Opsporing (ISZW-DO)), andere organisaties, waaronder non-gou- vernementele organisaties (ngo’s), en particulieren. In Nederland worden naar schatting jaarlijks tussen de 5.000 en 7.500 personen slachtoffer van mensen- handel.“ In de jaren 2014/2015 kwam daarvan gemiddeld 19% voor in de CoMensha-registratie (zie S1.5).2 De verhouding van het aantal slachtoffers in beeld (bij CoMensha) en het aantal uit beeld verschilt echter per mensenhandelvorm (zie $1.4). Niet alleen vormen de slachtoffers in de CoMensha-registratie dus maar een klein deel van alle slachtoffers, het vormt tevens een niet-representatief, oftewel een vertekend, deel. Dit komt enerzijds door het verborgen karakter van mensenhandel: slachtoffers (en daders) zullen niet snel zelf naar buiten treden. Het in beeld brengen van mensenhandel vereist dus inspanning. Meer of juist minder in beeld gebrachte slachtoffers zegt dan ook veel meer over de inspanningen van identifi- cerende instanties, dan over het daadwerkelijke aantal slachtoffers. Anderzijds komt dit door het hete- rogene karakter van mensenhandel: slachtoffers worden op verschillende manieren en in een grote variëteit aan sectoren uitgebuit. Hierdoor bestaan er grote verschillen tussen zowel de persoonskenmer- ken van slachtoffers als de manier waarop zij in beeld gebracht kunnen worden. Nederlandse slachtof- fers die worden uitgebuit in de thuisprostitutie worden bijvoorbeeld op andere plekken en door andere instanties gesignaleerd dan buitenlandse slachtoffers die worden uitgebuit in de horeca. Welke slachtof- fers van welke mensenhandelvormen het meest in beeld worden gebracht, is dus zeker niet enkel afhan- kelijk van de populatieomvang van de verschillende slachtoffergroepen, maar juist ook van de focus van signalerende instanties. Welke slachtoffers die in beeld zijn bij deze instanties vervolgens ook voorko- men in de CoMensha-registratie is weer een andere vraag (S2.2.1). 1 In de Vc 2000, tevens genoemd in de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit politiegegevens (Stb. 2014, 585). 2 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $2.2.1. 3 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $3.8. (9) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 De integrale aanpak Schema 1.1 in $1.2 illustreert hoe de integrale slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel eruit dient te zien. Het gaat hierbij opeenvolgend om het voorkomen van slachtofferschap, het signaleren en stop- pen van bestaand slachtofferschap en het bieden van passende hulp aan slachtoffers. Om de reactieve slachtoffergerichte aanpak (oftewel vanaf de signalering van bestaand slachtofferschap) te kunnen mo- nitoren en de effecten van de aanpak te kunnen meten is (cijfermatige) informatie nodig over de ver- schillende fases die in het schema onderscheiden worden. Hoeveel en welke slachtoffers gesignaleerd worden, hoeveel en welke er gemeld worden bij en onderzocht worden door instanties die slachtoffers verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgcoördinatoren, scholen, gemeenten, jeugdzor- ginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteindelijk opvang krijgen en behandeld worden, is ech- ter niet bekend. Hierdoor is een gedegen monitoring en aldus de vormgeving van een informatiege- stuurde effectieve aanpak op dit moment feitelijk niet mogelijk. De slachtoffers die voorkomen in de CoMensha-registratie zijn weliswaar allemaal ‘gemeld’ bij Co- Mensha, maar dit is niet de soort melding zoals bedoeld in de integrale aanpak (Schema 1.1). Iedereen kan immers een slachtoffer bij CoMensha melden: degene die een slachtoffer voor het eerst signaleert, degene bij wie een slachtoffer is gemeld voor het in gang zetten van hulp, of degene die aan een slacht- offer opvang en/of behandeling biedt. Hierdoor bevinden de verschillende slachtoffers in de CoMensha- registratie zich in verschillende fases van de integrale aanpak. Zo meldt de politie bijvoorbeeld slachtof- fers bij CoMensha die zij zelf signaleren (fase signalering), maar ook slachtoffers die in eerste instantie door een ander zijn gesignaleerd en door die ander bij de politie zijn gemeld (fase melding/onderzoek). Hulpverlenende organisaties kunnen slachtoffers melden die zij opvang en/of behandeling bieden voor specifiek het slachtofferschap van mensenhandel (fase opvang/behandeling), maar ook slachtoffers die om een andere reden opvang/behandeling krijgen, en waarbij de hulpverlenende organisatie (ook) sig- nalen van mensenhandel signaleert (fase signalering). Idealiter zou CoMensha dus zicht hebben op alle slachtoffers die in Nederland in alle fases van de integrale aanpak in beeld zijn. Echter, de CoMensha- registratie is verre van compleet omdat lang niet iedereen de slachtoffers die bij hen bekend zijn ook bij CoMensha meldt (zie $3.2.1). Hierdoor, en vanwege het feit dat van de bij CoMensha gemelde slachtof- fers op individueel niveau niet bekend is in welke fase zij zich bevinden, kan op basis van de CoMensha- registratie niet gerapporteerd worden over één of meer specifieke fases van de integrale aanpak. Leeswijzer In $3.2 wordt verder ingegaan op de data die ten grondslag liggen aan dit hoofdstuk. Zowel de kenmer- ken als de kanttekeningen van de data worden beschreven. Vanaf $2.3 wordt ingegaan op de cijferma- tige bevindingen, beginnend met een beschrijving van het totaal aantal slachtoffers dat bij CoMensha is gemeld in de afgelopen jaren. Vervolgens worden de slachtoffers in $3.4 ingedeeld in vier mensen- handelvormen (op basis van uitbuitingsvorm en — in het geval van seksuele uitbuiting — op basis van het binnenlandse dan wel grensoverschrijdende karakter van de mensenhandel). Voorts worden deze vier groepen slachtoffers telkens met elkaar vergeleken: in S3.5 op basis van hun persoonskenmerken (ge- slacht, leeftijd en nationaliteit), in $3.6 op basis van de melder en in 53.7 op basis van het al dan niet doen van aangifte. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de conclusie in S2.8. 3.2 Achtergrond van de cijfers De resultaten die zijn opgenomen in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de bestanden van CoMensha. De analyse over deze bestanden vormt een terugkerend aspect in de slachtoffermonitors van de Nationaal 1 De bij CoMensha gemelde slachtoffers Rapporteur. De registratie van CoMensha is afhankelijk van meldingen over slachtoffers. Meldingen worden gedaan via een standaard (digitaal) meldingsformulier. Met een aantal belangrijke melders zijn afspraken gemaakt over in welke situatie een slachtoffer gemeld wordt. Melders kunnen worden onder- scheiden in opsporingsinstanties en andersoortige organisaties. Daarnaast heeft CoMensha in som- mige jaren de registratie aangevuld met gegevens afkomstig van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Hoe de melding en registratie voor die verschillende organisaties in hun werk gaat staat hieronder beschreven. Opsporingsinstanties Voor slachtoffers die door de politie en/of de KMar worden aangetroffen in het kader van het vreemde- lingenrecht geldt een meldplicht.* Maar ook ten aanzien van andere (bijvoorbeeld Nederlandse) slacht- offers wordt zoveel mogelijk aangespoord tot melden. Zo stelt het Besluit Politiegegevens dat gegevens mogen worden verstrekt aan CoMensha ‘voor wat betreft gegevens over slachtoffers van mensenhandel en de aanmeldende autoriteit ten behoeve van de coördinatie van de opvang en verzorging van slachtof- fers van mensenhandel en de registratie van gegevens over mensenhandel’.* Ook in het Referentiekader mensenhandel en -smokkel van de Nationale Politie staat dat alle door gecertificeerde rechercheurs vastgestelde vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel bij CoMensha worden gemeld. Om ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren (binnen de verschillende eenheden) van de Nationale Politie en ISZW-DO, slachtoffers met wie zij te maken krijgen eenduidig en consequent melden, zijn werkafspraken gemaakt met CoMensha.° Die houden in dat mensenhandelslachtoffers in de volgende gevallen worden gemeld: « _Uiteen informatief gesprek mensenhandel worden signalen van mensenhandel vastgesteld, en/of; « Uit de aangifte van mensenhandel worden signalen van mensenhandel vastgesteld, en/of; « _De verblijfstitel bedenktijd B8 of een daadwerkelijke B8 wordt aangeboden (zie voor meer informa- tie over de ‘verblijfsregeling mensenhandel’ voor buitenlandse slachtoffers, Hoofdstuk 4), of; * _Er wordt een ambtshalve opsporingsonderzoek mensenhandel gestart dat ‘Melding Recherche On- derzoek’ (MRO) waardig is, of; * Een mogelijk slachtoffer valt buiten de bovenstaande vier criteria maar geeft aan behoefte te hebben aan opvang en/of hulpverlening. Aanvullende gegevens via het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel Het EMM is een samenwerkingsverband tussen de politie, de KMar, de Immigratie- en Naturalisatie- dienst (IND) en ISZW-DO, dat middels het verzamelen van informatie over mensenhandel (en men- sensmokkel) tot doel heeft opsporingsdiensten te ondersteunen (zie ook $2.1.1). Het EMM is geen 4 Dit staat vastgelegd in de Vc 2000. Een meldplicht ten aanzien van alle slachtoffers van mensenhandel (dus ook ten aanzien van bijvoorbeeld Nederlandse slachtoffers) was in het verleden — voor de politie — opgenomen in de Aan- wijzing mensenhandel (2008) van het Openbaar Ministerie. Die passage is met de vermagering van de Aanwijzing in 2013 echter komen te vervallen. NB: zowel voor de politie als voor de KMar geldt sowieso dat ze slachtoffers mogen/ kunnen melden op grond van art. 18 lid 1 Wet politiegegevens jo. art. 4.2 Besluit politiegegevens. Voor de bijzon- dere opsporingsdienst ISZW-DO mag/kan dit op grond van art. 2 lid 2 Besluit politiegegevens bijzondere opsporings- diensten. 5 Besluit van 14 december 2007, houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet politiegegevens, Stb. 2007, 550. 6 Op dit moment zijn de KMar en CoMensha bezig om tot dezelfde afspraken te komen. Schriftelijke informatie van CoMensha, 19 september 2019. ) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 opsporingsinstantie en heeft dan ook vrijwel geen direct contact met slachtoffers. Het EMM is dus ook geen melder bij CoMensha. Wel beschikt het EMM over (een deel van) de registraties van opsporings- instanties. Om die reden heeft CoMensha in een aantal jaren de bij het EMM beschikbare registraties ‘mensenhandel’ van opsporingsinstanties opgevraagd en op basis daarvan de CoMensha-registratie aangevuld (nieuwe slachtoffers toegevoegd) en/of verrijkt (ontbrekende informatie van reeds geregis- treerde slachtoffers toegevoegd). CoMensha ziet hiertoe noodzaak: enerzijds omdat opsporingsin- stanties nog steeds niet altijd melden (ondanks meldplicht, werkafspraken etc. zie $3.2.1), en ander- zijds omdat wanneer zij dit wel doen, de melding niet zelden onvolledig is. Zie $3.2.1 voor de kanttekeningen bij de manier waarop CoMensha de data in de afgelopen jaren via het EMM heeft aangevuld. Andere melders Bij andere organisaties en particulieren die slachtoffers bij CoMensha melden moetworden gedacht aan zorgcoördinatoren,’ andere overheidsinstanties en ngo’s die in aanraking kunnen komen met mensen- handelslachtoffers (zoals ambulante en residentiële hulpverlenende instanties die zich specifiek richten op mensenhandelslachtoffers/migranten/prostitué(e)s, instanties die maatschappelijke of juridische diensten verlenen, jeugdhulpaanbieders, Veilig-Thuis-organisaties). Met deze organisaties bestaan geen werkafspraken. Tot slot kunnen ook bezorgde burgers (of slachtoffers zelf) bij CoMensha melden, al komt dit maar weinig voor. Volgens de privacywetgeving (tot 25 mei 2018 de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), inmiddels de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)), mogen genoemde organisaties niet zonder meer persoonsgegevens van slachtoffers aan CoMensha verstrekken. Hiertoe is ofwel een wettelijke grondslag nodig, ofwel een toestemmingsverklaring van het slachtoffer (of diens ouder/voogd). Uit de cijfers in dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat dit toestemmingsvereiste — dat sinds 2018 vaker dan voorheen wordt nageleefd — in de praktijk een grote belemmering vormt voor het melden van slachtoffers (zie S2.1.4 en 53.6). Ondanks eerdere aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur” is hiervoor tot op heden nog geen oplossing gevonden. Het zicht op de aard en omvang van de mensenhandel die in Nederland in beeld is, heeft op dit moment echter een dieptepunt bereikt (zie Figuur 3.2). Dit staat een gedegen monitoring en vormgeving van een informatiegestuurde, effectieve aanpak in de weg. De staatssecreta- ris van Justitie en Veiligheid heeft echter eerder aan de Nationaal Rapporteur laten weten geen wette- lijke grondslag te willen creëren voor het zonder toestemming registreren van persoonsgegevens van een slachtoffer van mensenhandel.® Wel loopt er vanuit het ministerie van JenV een verkenning naar het vraagstuk omtrent het registreren van slachtoffergegevens ($2.1.4). 7 Zorgcoördinatoren hebben tot doel de belangen van mensenhandelslachtoffers te behartigen en om een samen- hangend hulp- en ondersteuningsaanbod voor hen te organiseren (zie https: //www.wegwijzermensenhandel.nl/ Zorgcoordinatoren/Zorgcoordinatoren.aspx). 8 Zie Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131 (Aanbeveling 1); Nationaal Rap- porteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 101 (Aanbeveling 1) en Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), p. 45 (Aanbeveling 1). 9 Brief van de staatssecretaris van JenV aan de Nationaal Rapporteur, 3 september 2018 (niet openbaar). Zie ook minis- terie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2018 (hierna het Programma Samen tegen mensenhandel), p. 38. De bij CoMensha gemelde slachtoffers 3.2.1 Kanttekeningen bij de cijfers Zoals in S1.4 staat beschreven zien de cijfers in deze monitor — waaronder de cijfers gebaseerd op de registratie van CoMensha — op mogelijke slachtoffers. Er bestaat in Nederland geen geformaliseerde ma- nier waarop het slachtofferschap van mensenhandel wordt vastgesteld. Ten behoeve van de leesbaar- heid wordt in deze monitor, waaronder in dit hoofdstuk, echter kortweg gesproken over slachtoffers. Een tweede kanttekening is het feit dat lang niet ieder slachtoffer dat in Nederland in beeld is (bij een opsporingsinstantie, een andere organisatie of een particulier), ook bij CoMensha wordt gemeld. Daar- voor moet de betreffende instantie/persoon niet alleen in staat zijn om het slachtofferschap te herken- nen, maar ook: bekend zijn met het bestaan van de landelijke CoMensha-registratie; de moeite nemen om een melding te maken (het belang hiervan inzien), en; de mogelijkheid hebben om te melden (zie de hiervoor genoemde wettelijke grondslag/toestemmingsverklaring van het slachtoffer). Hoeveel en welke slachtoffers die in beeld zijn gekomen, vervolgens ook bij CoMensha worden gemeld, is dus af- hankelijk van verschillende factoren die per instantie, per persoon, per regio en in tijd verschillen. Een derde kanttekening heeft te maken met de manier waarop CoMensha de data in de verschillende jaren heeft aangevuld via het EMM (zoals eerder beschreven in S3.2). Dit is niet transparant'® en conse- quent gebeurd. Zo heeft CoMensha in 2014 aan de hand van de opgevraagde informatie bij het EMM alleen ‘nieuwe’ slachtoffers aan de registratie toegevoegd, dat wil zeggen slachtoffers die nog niet eerder in de registratie voorkwamen vanwege een eerdere melding. In 2015 en 2016 heeft het EMM slechts zeer beperkt informatie aan CoMensha verstrekt. In 2017 heeft CoMensha aan de hand van de opgevraagde informatie bij het EMM zowel nieuwe slachtoffers aan de registratie toegevoegd, als bij de slachtoffers die al voorkwamen in de registratie het EMM toegevoegd als tweede (of volgende) ‘melder’ (en indien van toepassing aanvullende informatie over het slachtoffer opgenomen). Ten slotte heeft CoMensha in 2018 alleen informatie bij het EMM opgevraagd over de eerste helft van het jaar. Om voorgaande rede- nen zijn de aantallen EMM-'meldingen’ in de genoemde jaren niet met elkaar te vergelijken. De aantal- len gemelde slachtoffers in de verschillende jaren zonder de registraties verkregen via het EMM zijn dus beter vergelijkbaar. Om in de huidige monitor echter niet te veel af te wijken van de vorige slachtoffer- monitors worden voor de jaren 2014-2017 de aantallen inclusief EMM aangehouden. Omdat in 2018 maar voor de helft van het jaar de CoMensha-registratie is aangevuld met EMM-gegevens wordt in deze monitor over 2018 het aantal zonder de slachtoffers afkomstig van het EMM gebruikt. Voor de volgende slachtoffermonitor, over de jaren 2015-2019, wordt beoogd om de CoMensha-registratie voor de jaren 2018 en 2019 op een vergelijkbare manier als in 2017 aan te vullen met informatie via het EMM (zodat dan de drie meest recente jaren in dit opzicht wel vergelijkbaar zijn). Idealiter is dan ook bekend uit welke opsporingsregistratie de verschillende slachtoffers via het EMM afkomstig zijn. Op die manier kunnen de slachtoffers namelijk toebedeeld worden aan de daadwerkelijke instantie die in direct con- tact is gekomen met het slachtoffer (maar die heeft nagelaten te melden), in plaats van aan het EMM (dat feitelijk geen opsporingsdienst of melder is). 10 Bij de personen die voorkomen in de registraties die het EMM levert staat (onder meer) de ‘rol’ van deze personen ge- noemd. De personen met rollen die volgens CoMensha slachtofferschap impliceren (zoals ‘slachtoffer’, maar ook ‘be- nadeelde”) zijn in sommige jaren toegevoegd aan de CoMensha-registratie, ook wanneer zij hierin nog niet voorkwa- men. Verder is aanvullende informatie over personen met een andere rol (zoals ‘betrokkene’ of ‘getuige’) toegevoegd wanneer deze personen al wel voorkwamen als slachtoffer in de CoMensha-registratie. Voorgaande is door CoMensha niet afgestemd met het EMM/opsporingsinstanties (mondelinge informatie CoMensha, 25 september 2018). SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 3.2.2 De vier mensenhandelvormen Met ingang van deze monitor is gekozen voor een nieuwe opdeling van mensenhandel in verschillende mensenhandelvormen (zie ook $1.4). Hierdoor wordt onderscheid gemaakt tussen meer vormen van uitbuiting dan alleen seksueel en niet-seksueel. Ook wordt het binnenlandse dan wel grensoverschrij- dende karakter van de mensenhandel alleen benadrukt waar dat het meest relevant is. Dit resulteert in de volgende vier mensenhandelvormen: « Binnenlandse seksuele uitbuiting (BL-SU) * _ Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (GO-SU) « _Arbeidsuitbuiting (AU) * _ Criminele uitbuiting, inclusief gedwongen bedelen en schuldenopbouw (CU) Deze indeling sluit beter aan op beleidsdocumenten zoals het interdepartementale programma Samen te- gen mensenhandel," de Veiligheidsagenda 2019-2022° en het Nationaal Dreigingsbeeld.' Ook sluit het beter aan op de manier waarop de uitvoering van beleid is ingericht, zo verschilt de uitvoeringsorganisatie veelal per vorm van uitbuiting. Ook Hoofdstuk 2 van deze monitor, dat ontwikkelingen in beleid en praktijk beschrijft, is opgebouwd aan de hand van de verschillende uitbuitingsvormen. Door in dit hoofdstuk daar- bij aansluiting te zoeken kunnen cijfermatige bevindingen beter met elkaar in verband worden gebracht. Een kanttekening bij deze indeling is dat de uitbuitingsvorm gedwongen orgaanverwijdering inhoudelijk niet onder te brengen is bij één van de hiervoor genoemde vier mensenhandelvormen, maar cijfermatig — gezien de zeer geringe aantallen (zie Figuur 3.3) — ook niet als aparte mensenhandelvorm kan worden weer- gegeven. Daarom is ervoor gekozen bij de resultaten die zijn uitgesplitst naar mensenhandelvorm (vanaf Figuur 3.7), het zeer kleine aantal slachtoffers van gedwongen orgaanverwijdering op te nemen in de groep slachtoffers van wie — door ontbrekende informatie — niet bekend is om welke mensenhandelvorm het gaat. De mensenhandelvorm is afgeleid van de uitbuitingsvorm en in het geval van seksuele uitbuiting ook van het binnenlandse dan wel grensoverschrijdende karakter van de mensenhandel. De vorm van uitbuiting maakt onderdeel uit van het meldingsformulier en dit wordt meestal ook ingevuld. Of het gaat om binnenlandse dan wel grensoverschrijdende mensenhandel wordt idealiter afgeleid van de landen van werving en uitbui- ting die tevens onderdeel uitmaken van het meldingsformulier. Deze informatie is echter vaak niet ingevuld. Eris er daarom voor gekozen om het al dan niet grensoverschrijdende karakter af te leiden van de nationalí- teit van de slachtoffers. Nederlandse slachtoffers zijn immers vrijwel altijd slachtoffer van binnenlandse men- senhandel, en buitenlandse slachtoffers vrijwel altijd van inkomende grensoverschrijdende mensenhandel.'* 3.3 Aantal slachtoffers In Figuur 2.1 is voor de jaren 2014-2018 het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers te zien (don- kerblauw). Om dit aantal in een wat breder perspectief te plaatsen is ook het aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers in de vijf jaar daarvoor weergegeven (lichtblauw). Zoals hiervoor (S2.1 en 52.21) uiteengezet, u Programma Samen tegen mensenhandel. 12 Kamerstukken Il, 2018/19, 29 628, nr. 540. 13 Programma Samen tegen mensenhandel, p. 6. 14 Zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $1.1.1. De bij CoMensha gemelde slachtoffers zeggen deze jaarlijkse aantallen geregistreerde slachtoffers waarschijnlijk weinig over (de ontwikkeling van) de daadwerkelijke populatieomvang. De rode lijn geeft voor de vijf meest recente jaren aan wat het aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers is, exclusief de slachtoffers uitsluitend afkomstig van het EMM. Zoals in $3.2.1 beschreven is de registratie van CoMensha namelijk niet ieder jaar op eenzelfde manier aangevuld met EMM-gegevens, wat de vergelijking tussen de verschillende jaren bemoeilijkt. 1BOO 1600 ted ho 9% 15% 1.200 0% 228 3 1000 5% 800 = DOO BOO ROO °"zoo9 2010 20 2012 2013 2014 2015 2016 207 2018 == Totaal aantal gemelde slachtoffers gog 993 1.222 171 1.437 1.561 1.321 1049 _ 1.076 780 Totaal aantal gemelde slachtoffers zonder 1.502 1.316 1.033 LOT 742 de slachtoffers uitsluitend afkomstig van hetEMM Figuur 3.1 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2009-2018 Bron: CoMensha-databestanden Figuur 3.1 toont dat met uitzondering van 2017 het aantal slachtoffers gemeld bij CoMensha in de peri- ode 2014-2018 jaarlijks met minstens 15% daalde. In 2018 is sprake van de grootste daling resulterend in het kleinste aantal in de hier getoonde tienjarige periode. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de slachtofferpopulatie in Nederland ook daadwerkelijk afneemt, betekent dit dat het zicht op slachtoffers van mensenhandel dramatisch is verminderd. Als voor ieder jaar de slachtoffers via het EMM buiten beschouwing worden gelaten — zoals weergegeven door de rode lijn in Figuur 3.1 — dan is te zien dat het aantal gemelde slachtoffers na 2014 ieder jaar is gedaald. Zonder de slachtoffers die uitsluitend op basis van de registraties verkregen via het EMM in de CoMensha-registratie zijn opgenomen, zou in 2017 namelijk sprake zijn van 1.011 gemelde slachtoffers en dus van een (lichte) daling ten opzichte van 2016. Hiernavolgende Figuur 3.2 laat zien wat het effect is wanneer de gemelde slachtoffers in het kader van arti- kel 273f lid 1 sub 3 Sr (verder: sub-3 of grensoverschrijdende prostitutie) buiten beschouwing worden gela- ten. Op grond van deze Nederlandse strafbepaling ís iemand die een ander aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot prostitutie, schuldig aan mensenhandel. Tot voor kort definieerde feitelijk alleen het grensoverschrijdende karakter de strafwaardigheid en was uitbuiting (of het oogmerk daartoe) geen onderdeel van destrafbepaling. De Hoge Raad oordeelde bij zijn arrest van 17 mei 2016 echter dat de gedragingen uit sub-3 ‘alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld’ Het uitsluitend over 15 HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 de grens brengen van een persoon om in Nederland in de prostitutie te werken (of andersom) kan sindsdien dus niet langer als mensenhandel worden aangemerkt. Uit eerder onderzoek van de Nationaal Rapporteur bleek dat de slachtoffers die de KMar meldt vrijwel allemaal ‘slachtoffers’ van grensoverschrijdende prosti- tutie betreffen zónder dat sprake is van ook signalen van uitbuiting (verder: sub-3-personen).' Om de sub-3-personen zo goed als mogelijk uit te sluiten zijn daarom in het blauwe vlak in de volgende figuur de uitsluitend door de KMar als seksuele uitbuitingsslachtoffers gemelde personen — die ingevolge voor- noemd arrest dus niet meer als slachtoffers kunnen worden gezien — buiten beschouwing gelaten.” Dit onderzoek van de Nationaal Rapporteur stamt echter uit 2014 en beslaat de jaren 2008-2012. Gezien de uitspraak van de Hoge Raad zou het wenselijk zijn opnieuw een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren. BOO GOO 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 o 2014 2015 2016 2017 2018 B Totaal aantal gemelde slachtoffers 1.561 1.321 1.049 1.076 7a2 B Aantal gemelde slachtoffers 1.255 1.150 952 956 668 zonder de seksuele uitbuitings- slachtoffers die uitsluitend door de KMar gemeld zijn Figuur 3.2 Aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers met en zonder de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers, per jaar 2014-2018 (N=5.749) Bron: CoMensha-databestanden Figuur 3.2 toont voor het aantal slachtoffers exclusief de sub-3-personen een vergelijkbare ontwikkeling als beschreven onder Figuur 3.1. In 2018 daalde het aantal slachtoffers van 956 naar 668 met 30%. Deze daling heeft grotendeels te maken met het van toepassing worden van de Algemene verordening gege- vensbescherming (AVG) op 25 mei 2018 (zie hierover meer S3.2 en $2.1.4)."* Sindsdien melden andere organisaties dan opsporingsinstanties (die geen wettelijke grondslag hebben om te melden), nog maar 16 Zie Nationaal Rapporteur, 2014 (Mensenhandel in en uit beeld, Cijfermatige rapportage 2008-2012), $3.3. 17 De slachtoffers die zowel door de KMar als door een andere melder bij CoMensha zijn gemeld worden niet be- schouwd als (uitsluitend) sub-3-persoon, en tevens uiteraard de slachtoffers die (uitsluitend) door de KMar zijn ge- meld als slachtoffer van uitbuiting buiten de seksindustrie. Slachtoffers gemeld door uitsluitend de KMar maar waarbij de uitbuitingsvorm niet geregistreerd was zijn wel beschouwd als sub-3-personen. 18 Merk op dat in 2018 geen slachtoffers van het EMM zijn meegenomen, maar in 2017 wel (zie Figuur 3.1), wat ook een klein deel van het grote verschil tussen deze twee jaren verklaart. De bij CoMensha gemelde slachtoffers nauwelijks slachtoffers bij CoMensha omdat hiervoor een toestemmingsverklaring vereist is (zie S3.6 over de drastische daling van het aantal meldingen afkomstig van deze groep melders). Hierdoor is het zicht op de mensenhandel die in Nederland in beeld is ernstig aangetast, waardoor de monitoring en de vormgeving van een effectieve aanpak in het geding is. De Nationaal Rapporteur kiest ervoor om, ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016, in deze slachtoffermonitor de sub-3-personen in de cijfers buiten beschouwing te laten”® In de hieropvolgende paragrafen zal dus telkens uitgegaan worden van het totaal van 4.981 bij CoMensha gemelde slachtoffers in de periode 2014-2018, waaronder 668 in 2018. Omdat de Nationaal Rapporteur tegelijkertijd wel belang hecht aan de registraties van de KMar en het in beeld brengen van grensoverschrijdende prostitutie (sub- 3-personen blijken qua persoonskenmerken veel overeenkomst te vertonen met slachtoffers van grens- overschrijdende seksuele uitbuiting), is in dit hoofdstuk wel een aparte subparagraaf (S3.5.2) gewijd aan de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers (oftewel de sub-3-personen). 3.4 Verschillende mensenhandelvormen: vier groepen slachtoffers In $3.4.1 komen de verschillende uitbuitingsvormen aan de orde: in $3.4.1.1 de zichtbare en minder zicht- bare seksuele uitbuitingssectoren, in $3.4.1.2 de sectoren van arbeidsuitbuiting, en in $3.4.1.3 de crimi- nele uitbuitingssectoren. Uiteindelijk worden in S2.4.2 de slachtoffers ingedeeld in vier groepen op basis van uitbuitingsvorm: seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting of criminele uitbuiting, waarbij bij seksuele uitbuiting ook onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse seksuele uitbuiting en grensoverschrij- dende seksuele uitbuiting. Deze indeling is net anders dan in voorgaande monitors (zie $2.2.2). 3.4.1 Uitbuitingsvormen Figuur 3.3 toont hoeveel van de 4.981 slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld, slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting (gereguleerde arbeid of dienstverlening), criminele uit- buiting (inclusief bedelen/schuldenopbouw) en/of gedwongen orgaanverwijdering. De slachtoffers van wie ten tijde van de melding niet bekend is om welke uitbuitingsvorm het gaat, zijn ingedeeld in de categorie ‘onbekend’.®® Omdat slachtoffers niet zelden op meerdere manieren worden uitgebuit staan inde figuur ook alle in de onderzochte periode voorkomende combinaties van uitbuitingsvormen weer- gegeven. In het blauw staan de categorieën weergegeven waarbij sprake is van seksuele uitbuiting al dan niet in combinatie met arbeidsuitbuiting en/of criminele uitbuiting. De in rood weergegeven catego- rieën tonen hoe vaak het voorkomt dat sprake is van uitsluitend arbeidsuitbuiting, criminele uitbuiting, en gedwongen orgaanverwijdering, dan wel een combinatie daarvan. 19 Net als in voorgaande slachtoffermonitors. Zie voor een uitgebreidere verantwoording Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $1.1.2. 20 De in Figuur 3.3 weergegeven categorie ‘onbekend’ bestaat uit de slachtoffers waarbij in de CoMensha-registratie als ‘sector van uitbuiting’ ofwel ‘onbekend’ ofwel ‘nog niet gewerkt’ is geregistreerd. Ook in dit laatste geval is de beoogde sector van uitbuiting onbekend. De twee categorieën verschillen inhoudelijk dus nauwelijks van elkaar (en zijn daarom in de figuur ook als één categorie weergegeven), behalve dan dat in geval van ‘nog niet gewerkt’ in ieder geval vaststaat dat het slachtoffer nog niet gewerkt heeft (in de beoogde onbekende sector). In het geval dat een slachtoffer nog niet gewerkt heeft en de beoogde sector van uitbuiting wél bekend is, moet bij ‘sector van uitbuiting’ de beoogde sector worden geregistreerd (bijvoorbeeld seksuele uitbuiting) en dan bij ‘subsector van uitbuiting’: ‘nog niet gewerkt’. Die gevallen zijn in Figuur 2.3 geplaatst bij de betreffende vorm van uitbuiting waar het slachtoffer zou gaan komen te werken. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 100% go% — ————— ———— _———— | | 80% zot MR MB nj 60% — | m n — 50% zo AR n__n B zee AR A B zooo AR A B ve AR n__n B oe EE nn B 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Onbekend/nog niet gewerkt 233 194 150 133 36 746 Criminele uitbuiting en gedwongen n - o o o o 1 1 orgaanverwijdering, Arbeids- en criminele uitbuiting o o 2 2 5 9 = Gedwongen orgaanverwijdering (uitsluitend) o 1 o 1 3 5 = Criminele uitbuiting, inclusief bedelen/ 2 > ; za8 schuldenopbouw (uitsluitend) 4 3 55 3 55 4 m Arbeidsuitbuiting (uitsluitend) 238 257 207 215 102 1.019 Seksuele, arbeids- en criminele uitbuiting o o o 1 1 2 Seksuele en criminele uitbuiting n 7 24 29 21 92 = Seksuele en arbeidsuitbuiting 3 6 1 12 6 38 m Seksuele uitbuiting (uitsluitend) 746 662 523 532 458 2.921 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 4.987 Figuur 3.3 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar uitbuitingsvorm, per jaar 2014- 2018 (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden Uit Figuur 3.3 blijkt dat over de gehele periode zo’n 61% (n=3.053) van de gemelde slachtoffers seksueel is uitgebuit, eventueel in combinatie met andere uitbuitingsvormen (zie de kolom 2014-2018). 1.068 slachtoffers (21%) zijn slachtoffer van arbeidsuitbuiting, waarbij het bij 1.019 slachtoffers uitsluitend om deze uitbuitingsvorm gaat. Bij totaal 252 slachtoffers (5%) is sprake van criminele uitbuiting (inclusief bedelen en schuldenopbouw) en bij 148 van hen is dit de enige vorm van uitbuiting. Van totaal 746 (15%) slachtoffers is — vanwege ontbrekende informatie — niet bekend om welke uitbuitingsvorm het gaat. Wat betreft de jaarlijkse ontwikkeling valt op dat het percentage seksuele uitbuiting (al dan niet in combi- natie met andere uitbuitingsvormen) in de periode 2014-2017 redelijk stabiel rond de 60% ligt. In 2018 ligt het percentage slachtoffers van seksuele uitbuiting een stuk hoger: 73% van het totaal aantal slachtoffers. In absolute aantallen is echter sprake van een daling: van 574 slachtoffers in 2017 naar 486 slachtoffers in 2018, wat dus betekent dat het jaarlijks aantal gemelde slachtoffers van andere uitbuitingsvormen nog harder is gedaald. Zo gaat het bij de groep slachtoffers van arbeidsuitbuiting zelfs om een halvering: van 230 slachtoffers in 2017 naar 114 slachtoffers in 2018. Het aantal slachtoffers waarvan de uitbuitingsvorm onbe- kend is, isin 2018 maar liefst 73% lager dan ín 2017. Dat dit aantal zo sterk is afgenomen komt waarschijnlijk doordat de melders zonder wettelijke grondslag, die voorheen vaker onvolledige meldingen deden (waar- door er te weinig informatie beschikbaar was om de slachtoffers bij een mensenhandelvorm in te delen), de slachtoffers recent überhaupt bijna niet meer melden vanwege privacywetgeving (zie S2.1.4 en S3.2). De bij CoMensha gemelde slachtoffers Gedwongen orgaanverwijdering Uit Figuur 3.3 blijkt dat er in de periode 2014-2017 maar twee keer een slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering bij CoMensha is gemeld. In het meest recente jaar 2018 zijn dit er opeens vier: drie slachtoffers van uitsluitend gedwongen orgaanverwijdering en één slachtoffer van zowel gedwongen orgaanverwijdering als van criminele uitbuiting. Deze toename is opmerkelijk. Ondanks deze stijging is echter nog steeds sprake van slechts een zeer incidenteel vóórkomen van slachtoffers van deze vorm van mensenhandel in de CoMensha-registratie. Daarom vormen zij geen aparte groep slachtoffers die, naast de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting, grensoverschrijdende seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting (zie 63.2.2 en de figuren vanaf Figuur 3.7), in dit hoofdstuk cijfermatig gemonitord wordt (zie ook 83.2.2)}. Om- dat de vijf slachtoffers van uitsluitend gedwongen orgaanverwijdering inhoudelijk ook niet bij één van de andere mensenhandelvormen ondergebracht kunnen worden, zijn zij, vanaf Figuur 3.7 opgenomen in de groep slachtoffers van wie — door ontbrekende informatie — niet bekend is om welke mensenhandelvorm het gaat. Het slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering dat daarnaast ook slachtoffer is van criminele uitbuiting is logischerwijs ingedeeld bij laatstgenoem- de mensenhandelvorm. De in totaal zes gemelde slachtoffers van gedwongen orgaanverwijdering zijn allen man. Het gaat om één minderjarig slachtoffer, twee adolescente slachtoffers (18-22 jaar) en drie slachtoffers van 23 jaar of ouder. Ze zijn alle zes afkomstig van buiten de Europese Unie (EU) (Oekraïne, Sierra Leone, Irak, Sri Lanka, Syrië en Viëtnam). Vijf slachtoffers zijn (in ieder geval)” gemeld door de politie en één slachtoffer door de KMar. Van vier slachtoffers is bekend dat ze aangifte hebben gedaan of anderszins meewerkten aan het opsporingsonderzoek. Van een paar slachtoffers is bekend dat de gedwongen orgaanverwijdering (nog) niet had plaatsgevonden ten tijde van de melding bij CoMensha, zij werden hiermee bedreigd. 3.411 Seksuele uitbuiting: sectoren CoMensha registreert naast de uitbuitingsvorm ‘seksuele uitbuiting’ vervolgens ook de specifieke pros- titutiesector waarbinnen deze slachtoffers zijn uitgebuit. In de registratie over de jaren 2014-2018 kun- nen de volgende twee meer zichtbare prostitutiesectoren worden onderscheiden: raamprostitutie en bordelen/clubs/privéhuizen en de volgende drie minder zichtbare prostitutiesectoren: thuisprostitutie, escort/hotelprostitutie en een restcategorie ‘overige sectoren’ die onder andere bestaat uit massage-/ beautysalons en dergelijke, straatprostitutie en internet (webcamseks). De definities van en de verschil- len tussen vooral de minder zichtbare prostitutiesectoren zijn niet altijd even duidelijk.** Dit benadrukt het belang van een codeboek dat door de verschillende melders en CoMensha eenduidig en consequent wordt gebruikt. Het onderscheid tussen de meer zichtbare sectoren en de minder zichtbare sectoren verschaft daarom waarschijnlijk meer betrouwbare informatie dan het onderscheid tussen de minder zichtbare sectoren onderling. Het is op dit moment overigens nog niet bekend hoe het toezicht op de verschillende onderdelen binnen de prostitutiebranche zal zijn geregeld binnen het wetsvoorstel Wet Regulering Sekswerk (Wrs) dat in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan (zie S2.2.2). 21 Eén slachtoffer dat door de politie is gemeld is ook gemeld door een opvanginstelling, Nidos en een regiocoördinator. 22 Zie hiervoor Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), p. 160. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Helaas wordt de specifieke prostitutiesector vaker niet dan wel geregistreerd. De sector is slechts bekend van 38% (n=1.156) van alle slachtoffers van seksuele uitbuiting in de periode 2014-2018 (3.053, zie Figuur 3.3: de som van de blauwe categorieën)” Van deze 1.156 slachtoffers is in Figuur 3.4a weergegeven in welke prostitutiesectoren zij zijn uitgebuit (het aandeel ‘onbekend’** is niet weergegeven omdat hier- door ontwikkelingen in de wel bekende prostitutiesectoren veel minder goed te zien zouden zijn). Om- dat een (klein) aantal slachtoffers waarbij de prostitutiesector is ingevuld in meer dan één prostitutie- sector is uitgebuit en Figuur 3.qa is weergegeven op slachtofferniveau, is de volgende hiërarchie toegepast: bordelen/clubs/privéhuizen, raamprostitutie, escort/hotelprostitutie, thuisprostitutie en overige sectoren. In de figuur is met kleur een onderscheid gemaakt tussen de meer zichtbare sectoren (de twee blauwe sectoren) en de minder zichtbare sectoren (de drie rode sectoren). 100% on _R B n jn ER n__n en on AR R_D _ NN 60% son AR B zon AR R_D _ B zon DE B __ _B wo nn MN ve MR 0 B on MR nm mm 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Overige sectoren (massage- /beautysalons, straatprostitutie, 19 12 13 u 32 87 internet) m Escort /Hotelprostitutie 50 45 49 36 50 230 B Thuisprostitutie 104 To 106 106 163 589 = Bordelen / clubs / privéhuizen go 29 28 10 15 122 B Raamprostitutie 33 45 19 14 17 128 Totaal 246 241 215 U 277 1.156 Figuur 3.ga Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector indien bekend, per jaar 2014-2018°° (N=1.156) Bron: CoMensha-databestanden Uit de figuur blijkt dat over de gehele periode 2014-2018 het aandeel gemelde slachtoffers uitgebuit in de meer zichtbare sectoren weergegeven in het blauw iets meer dan een vijfde is. Daarnaast is duidelijk sprake van een trapsgewijze afname van het ‘blauwe aandeel’ en tegelijkertijd aldus van een gestage toename van 23 In 2014: 32%; n=246, in 2015: 36%; n=241, in 2016: 39%; n=215, in 2017: 31%; n=177, in 2018: 57%; n=277. 24 Binnen de ‘sector van uitbuiting’="seksuele uitbuiting’ bestaat naast ‘onbekend’ ook de ‘subsector van uitbui- ting’=‘nog niet gewerkt’. In de weergegeven periode is hiervan 118 keer sprake (23 keer in 2014, 14 keer in 2015, 20 keer in 2016, 47 keer in 2017 en 14 keer in 2018). Deze gevallen zijn in Figuur 3.4a buiten beschouwing gelaten, ofte- wel als ‘onbekend’ beschouwd. 25 X2=64,678; dí=16; p=0,000; V=0,118; p=0,000. 81 De bij CoMensha gemelde slachtoffers n het ‘rode aandeel’, oftewel de minder zichtbare sectoren. Daarnaast valt op dat in 2018 de absolute aantallen hoger zijn dan ín voorgaande jaren. Dit komt doordat in dit meest recente jaar de prostitutiesector veel vaker bekend was. Bijzonder om te noemen is dat in 2018 een duidelijke toename is te zien van het aantal straat- prostituees (n=34 in 2018). Dit zijn allemaal meerderjarige Afrikaanse (met name Nigeriaanse) slachtoffers. De Nationaal Rapporteur heeft deze verschuiving van de meer zichtbare naar de minder zichtbare pros- titutiesectoren al eerder opgemerkt” Over een wetsvoorstel waarin slechts de bedrijfsmatige —de door- gaans meer zichtbare — onderdelen van de prostitutiebranche onder een landelijk en uniform vergun- ningsstelsel zouden vallen, uitte de Nationaal Rapporteur middels een consultatiereactie dan ook zijn zorgen. Dat wetsvoorstel wordt momenteel herzien.” Inmiddels is toegezegd dat het wetsvoorstel van de Wet Regulering Sekswerk (Wrs) in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan.®* Om te verzekeren dat seksuele uitbuiting zowel landelijk als regionaal effectief kan worden aangepakt in alle sectoren en dat alle slachtoffers de hulp ontvangen die zij behoeven is gedegen, informatiegestuurd, prostitutiebeleid van cruciaal belang. Niet alleen voor sekswerk en sekswerkers, maar ook voor de aanpak van seksuele uitbuiting is het uiterst relevant hoe het nieuwe vergunningstelsel vorm zal krijgen. Dat geldt ook voor de gemeentelijke aanpak. Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten een rol in de aanpak van seksuele uitbuiting in deze sector. Zolang de contouren van het nieuwe vergun- ningstelsel onbekend blijven, kunnen gemeenten echter geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen dat onder meer is gericht op de voorkoming en bestrijding van seksuele uitbuiting. Daardoor kunnen gemeenten niet goed de rol vervullen die zij hebben in de aanpak van seksuele uitbuiting (zie $2.2.2). Gezien het feit dat voorgaande Figuur 3.4a gebaseerd is op slechts 38% van het totaal aantal bij Co- Mensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, is het niet aannemelijk dat de in de figuur ge- toonde verhouding tussen de meer zichtbare en minder zichtbare sectoren representatief is voor alle slachtoffers van seksuele uitbuiting die bij CoMensha zijn gemeld. Er is daarom gecorrigeerd voor de vertekenende effecten van de volgende drie factoren die samenhangen met het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector, en meestal ook met de prostitutiesector (meer of minder zichtbaar) indien die bekend is: de herkomstregio van een slachtoffer °® de minder- of meerderjarigheid van een slachtoffer’? en de melder (tevens naar regio)”.” Hierdoor kon de prostitutiesectorverdeling van een deel van de 26 Zie Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel) en Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 27 Zie Nationaal Rapporteur 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $2.4.1. 28 De staatssecretaris van JenV heeft deze toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Mensenhandel en Prostitu- tie van de vaste commissie van JenV op 3 juli 2019, zie Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173. 29 De factor ‘herkomstregio’ bestaat uit vier categorieën: Nederland, Europa, Afrika en overig. Het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector: xX2=239,966; df=3; p=0,000; V=0,284; p=0,000 / de prostitutiesector indien bekend: X2=241,044; df=3; p=0,000; V=0,458; p=0,000. 30 Het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector: x2=54,946; df=1; p=0,000; ®=0,135; p=0,000 / de prostitutiesec- tor indien bekend: x2=1,839; df=1; p=0,175; P=0,040; pP=0,175 (dit verband is dus niet significant). 31 De factor ‘melder naar regio’ bestaat uit twaalf categorieën: politie Amsterdam, politie Noord-Nederland, politie Oost-Nederland, politie Midden-Nederland, politie Den Haag, politie Noord-Holland, politie Rotterdam, politie Limburg, politie Oost-Brabant, politie Zeeland-West-Brabant, politie overig (landelijk, meer dan één regionale een- heid of politie maar regionale eenheid onbekend) en overige melder (geen politie, maar uitsluitend andere melder, zoals KMar, ISZW-DO, zorgcoördinatoren etc.). Het al dan niet bekend zijn van de prostitutiesector: x2=558,564; df=11; p=0,000; V=0,428; p=0,000 / de prostitutiesector indien bekend: y2=54,125; df=11; p=0,000; V=0,216; p=0,000. 32 Zie ook Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensenhandel), p. 160-161. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 slachtoffers waarbij dit aanvankelijk niet bekend was, worden bijgeschat (zie voor de onderzoeksverant- woording Bijlage 1). Figuur 3.4b toont de verdeling: meer zichtbaar versus minder zichtbaar — gecorrigeerd voor de verteke- nende effecten van de voornoemde drie factoren (herkomstregio, minder-/meerderjarigheid, melder naar regio). Hierin is de periode 2014-2015 afgezet tegen de periode 2016-2018. In Figuur 3.4b zijn gos slachtof- fers (63%) van de totaal 1.435 slachtoffers van seksuele uitbuiting die in de jaren 2014-2015 bij CoMensha zijn gemeld opgenomen,” en 1.197 slachtoffers (74%) van de totaal 1.618 slachtoffers van seksuele uitbui- ting die in de jaren 2016-2018 bij CoMensha zijn gemeld.* Voor de totale periode 2014-2018 kan de verde- ling in Figuur 3.4b als representatief worden beschouwd voor in ieder geval 69% (n=2.102) van alle 3.053 bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting (dit is dus zo’n 30% meer dan in Figuur 3.44). " mn 0 " | _ " | _ n | _ " | _ n | _ 7 | _ …. mn 0 n mn Lj . mn _ 0% 2014-2015 2016-2018 2014-2018 B Minder zichtbare sectoren (thuisprostitutie, escort/ 637 1.016 1.653 hotelprostitutie, overig) B Meer zichtbare sectoren (raamprostitutie, bordelen 268 181 449 /clubs/privéhuizen) Totaal 905 1197 2102 Figuur 3.gb Bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting, naar sector indien bekend of bijgeschat, per periode 2014-2015 en 2016-2018 (N=2.102) Bron: CoMensha-databestanden Zoals uit Figuur 3.4b blijkt is de verhouding minder-meer zichtbare sectoren, voor de slachtoffers waar- bij dat bekend of bijgeschat is, in de periode 2014-2015 70% ten opzichte van 30%. Deze verhouding is in de periode 2016-2018 aanzienlijk anders: 85% minder zichtbaar versus 15% meer zichtbaar. Ook hier- uit blijkt dus dezelfde trend waarbij slachtoffers van seksuele uitbuiting in verhouding steeds vaker 33 In vergelijking tot 487 (34%) van de 1.435 in 2014-2015 in Figuur 3.4a. 34 In vergelijking tot 669 (41%) van de 1.618 in 2016-2018 in Figuur 3.4a. 8 De bij CoMensha gemelde slachtoffers worden aangetroffen in de minder zichtbare sectoren. Let wel: ondanks dat deze figuur als representa- tief kan worden beschouwd voor een substantieel groter deel van de bij CoMensha gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers dan Figuur 3.4a, is ook hier nog steeds sprake van ongeveer een derde van de gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting waarover geen uitspraken kan worden gedaan.” Het feit dat uit Figuur 2.4b dezelfde ontwikkeling blijkt als uit Figuur 3.4a, zorgt er desalniettemin voor dat de trend wel een stuk aannemelijker is. Deze cijfers onderstrepen — net zoals in de twee eerdere slachtof- fermonitors mensenhandel — het grote belang van toezicht op juist de minder zichtbare sectoren in de aanpak van seksuele uitbuiting. Dit dient erkend te worden in het wetsvoorstel van de Wet Regulering Sekswerk (Wrs) die in het najaar van 2019 in consulatie gaat (zie $2.2.2 voor meer informatie over de Wrs). 3.4.1.2 Arbeidsuitbuiting: sectoren Uit Figuur 3.3 bleek dat er in 2014-2018 in totaal 1.068 slachtoffers (waarvan 114 in 2018) van arbeidsuit- buiting bij CoMensha zijn gemeld (1.019 — waarvan 102 in 2018 — zijn uitsluitend op deze manier uitge- buit). De meest voorkomende arbeidssectoren wisselen per jaar, en zijn niet zelden het gevolg van toe- vallige grote uitbuitingszaken die aan het licht komen (dat wil zeggen uitbuitingszaken met een groot aantal slachtoffers). In tegenstelling tot Figuur 3.4a, waar de prostitutiesectoren bij seksuele uitbuiting zijn weergegeven per jaar, zijn de arbeidssectoren daarom in Figuur 3.5 weergegeven voor de totale pe- riode 2014-2018.% 35 Daarbij kunnen tevens geen uitspraken worden gedaan over of er meer prostituees worden uitgebuit in bijvoorbeeld de meer zichtbare of juist de minder zichtbare sectoren. Zie ook Nationaal Rapporteur, 2016 (Prostitutie en mensen- handel), p. 162. 36 Omdat een (klein) aantal slachtoffers waarbij de sector is ingevuld in meer dan één sector is uitgebuit, is de volgende hiërarchie toegepast: minder voorkomende arbeidssectoren boven vaker voorkomende arbeidssectoren, maar alle arbeidssectoren gaan boven de restcategorie ‘overige arbeid’. Deze restcategorie bestaat uit: gezondheids-/welzijns- zorg, productie en distributie van en handel in elektriciteit/ aardgas/stoom/gekoelde lucht, winning en distributie van water: afval- en afvalwaterbeheer en saneringen, informatie/communicatie en cultuur/sport/recreatie. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 253; 24% onE® Ile B Landbouw / bosbouw / visserij B Horeca B Huishoudelijk werk (incl au-pair) & Industrie a 0, uaj6 14 Vervoer en opslag (incl. havenarbeid / scheep- en binnenvaart) 120; 11% Bouw Groot- en detailhandel 134; 13% . . . . 35; 3% Overige arbeid of dienstverlening 58;5% Onbekend /nog niet gewerkt 72,7% 90; 8% Figuur 3.5 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting, naar sector, periode 2014-2018 (N=1.068) Bron: CoMensha-databestanden In vergelijking met de meldingen van seksuele uitbuiting (zie S3.4.1.1) is de specifieke sector van arbeids- uitbuiting een stuk vaker bekend — namelijk bij 76% (n=815) van de slachtoffers. Deze informatie ont- breekt echter dus alsnog bij een kwart van de gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Uit de figuur kan verder worden opgemaakt dat arbeidsuitbuiting in een verscheidenheid aan sectoren voorkomt. Zo gaat het onder andere om slachtoffers uitgebuit in de landbouw/bosbouw/visserij, in de horeca, in huis- houdelijk werk (waaronder als au-pair) en in de industrie. 3.4.1.3 Criminele uitbuiting: sectoren Uit Eiguur 3.3 blijkt dat 252 slachtoffers (waarvan 63 in 2018) bij CoMensha zijn gemeld die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting, inclusief bedelen en schuldenopbouw door bijvoorbeeld het afsluiten van telefoonabonnementen (148 — waarvan 35 in 2018 — zijn uitsluitend op deze manier uitgebuit). Informatie over de manier waarop slachtoffers die bij CoMensha zijn gemeld crimineel worden uit- gebuit is pas sinds 2016 voorhanden. In de jaren 2016-2018 zijn 187 van de totaal 252 slachtoffers van criminele uitbuiting gemeld. Figuur 3.6 toont de verschillende manieren waarop zij crimineel zijn uitgebuit. Omdat het slechts om een beperkt aantal slachtoffers per jaar gaat, en deze informatie pas vanaf 2016 bekend is, worden de categorieën van criminele uitbuiting niet per jaar, maar voor de totale periode (vanaf 2016) weergegeven. De bij CoMensha gemelde slachtoffers 2; 1% ij og 42 s B Drugsdelicten IER m Diefstal /vermogensdelicten m Schuldenopbouw / fraude | em Bedelen Ronselen van nieuwe seksuele uitbuitingsslachtoffers ete Overige delicten 4 Onbekend / nog niet gewerkt VRT Figuur 3.6 Bij CoMensha gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting, naar de manier waarop, periode 2016-2018 (N=187) Bron: CoMensha-databestanden De manier van criminele uitbuiting is van 91% (n=170) van deze slachtoffers bekend. Uit de figuur blijkt dat ruim een derde (35%, n=66) gedwongen is tot het plegen van drugsdelicten. In het Verenigd Konink- rijk is recent meer zicht gekomen op de criminele uitbuiting van Britse jongeren die worden gedwongen tot het vervoeren en/of handelen in drugs.’ Dit resulteerde in een forse stijging van het aantal gesigna- leerde slachtoffers van deze vorm van criminele uitbuiting. Verkennend onderzoek laat zien dat ook in Nederland jongeren, op grotere schaal dan de cijfers in de figuur doen vermoeden, mogelijk gedwongen worden tot drugscriminaliteit (zie hierover meer in S2.4.3).* Het is daarom van belang hier in de ko- mende jaren meer aandacht voor te hebben. Daarnaast is bij ongeveer een kwart van de slachtoffers van criminele uitbuiting (24%, n=44) sprake van gedwongen diefstal of een ander vermogensdelict, heeft een vijfde (19%, n=36) schulden moeten op- bouwen of fraude moeten plegen en is een tiende (10%, n=18) gedwongen tot bedelen. Incidenteel gaat het om slachtoffers die andere slachtoffers moesten ronselen (n=4), of overige delicten moesten plegen (n=2). 37 Children's Commissioner, 2019; Website National Crime Agency, www.nationalcrimeagency.gov.uk/news/nearly- 7-ooo-potential-victims-of-slavery-and-trafficking-reported-in-2018 (geraadpleegd 22 juli 2019). 38 Website Volkskrant, www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond{jongeren-geronseld-voor-prostitutie-of-drugshandel- hoe-criminele-bendes-grip-hebben-op-scholen-in-nederland-b282{841/ (geraadpleegd 22 juli 2019); Website RTL Nieuws, www.rtlnieuws.nl{/nieuws/nederland/artikel/4794321/kinderen-cocainehandel-drugs-bende-steeds-meer- toename (geraadpleegd 15 augustus 2019). n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 3.4.2 Vier groepen slachtoffers In Figuur 3.7 zijn verschillende groepen slachtoffers gevormd op basis van de uitbuitingsvorm: seksu- ele uitbuiting, arbeidsuitbuiting of criminele uitbuiting (zie Figuur 3.3). In het geval van seksuele uitbuiting is een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende seksuele uitbui- ting. Daarom worden de volgende vier groepen onderscheiden: ‘binnenlandse seksuele uitbuiting’, ‘grensoverschrijdende seksuele uitbuiting’, ‘arbeidsuitbuiting’ en ‘criminele uitbuiting (inclusief be- delen en schuldenopbouw)’. In de resterende groep ‘onbekend’ zitten de slachtoffers waarbij de uit- buitingsvorm en/of — in het geval van seksuele uitbuiting — de nationaliteit niet bekend is. Ook zijn hierin de vijf slachtoffers die uitsluitend slachtoffer zijn van gedwongen orgaanverwijdering opgeno- men (zie $3.2.2 en Figuur 3.3). Deze slachtoffers vallen namelijk niet onder één van de andere mensen- handelvormen, maar zijn in aantal te klein om een eigen groep te vormen. Omdat sommige slachtof- fers op verschillende manieren zijn uitgebuit (bijvoorbeeld zowel seksueel als crimineel, zie Figuur 3.3) is de volgende hiërarchie toegepast: seksuele uitbuiting (binnenlands dan wel grensoverschrij- dend) gaat boven de andere mensenhandelvormen en arbeidsuitbuiting gaat boven criminele uitbui- ting. 450 100% 400 ___ 90% NNI 300 NE NZE en, eN „_— ENNE EE 50% 200 NH : NE: Too E 20% 50 Emi B 10% o 0% 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Onbekend (incl gedwongen orgaanverwijdering) 241 210 179 158 42 aa mmm Criminele uitbuiting 24 23 35 31 36 149 mmm Arbeidsuitbuiting 238 257 209 217 107 1.028 mes Grensoverschrijdende seksuele uitbuiting 392 290 297 287 351 1.617 mmm Binnenlandse seksuele uitbuiting 360 370 232 263 132 1.357 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 4.981 Figuur 3.7 Bij CoMensha gemelde slachtoffers naar mensenhandelvorm, per jaar 2014-2018% (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden 39 X/=220,858; df=16; pP=0,000; V=0,105; P=0,000. 8 De bij CoMensha gemelde slachtoffers Van alle bij CoMensha gemelde slachtoffers in de periode 2014-2018 is 27% slachtoffer van binnen- landse seksuele uitbuiting, 32% van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting, 21% van arbeidsuitbui- ting en 3% van criminele uitbuiting (zie de laatste kolom 2014-2018 in de figuur). De overige 830 slacht- offers (17%) kunnen — vanwege ontbrekende informatie — niet worden ingedeeld in één van de vier groepen. Dat deze groep slachtoffers in de categorie ‘onbekend’ in 2018 fors is gedaald, komt (zoals reeds opgemerkt is in $3.4.1 onder Figuur 3.3) waarschijnlijk doordat de melders zonder wettelijke grondslag — die vaker onvolledig melden (waardoor er te weinig informatie beschikbaar is om de slacht- offer bij een mensenhandelvorm in te delen) — de slachtoffers in 2018 überhaupt bijna niet meer heb- ben gemeld vanwege privacywetgeving (zie S2.1.4 en $3.2). Detrendlijnen van de verschillende mensenhandelvormen laten het volgende zien. Het aantal slachtof- fers van binnenlandse seksuele uitbuiting is in de weergegeven periode tot tweemaal toe fors gedaald met in totaal ruim 60% (van 360/370 in 2014/2015 naar nog maar 132 in 2018). De eerste daling in 2016 was met name het gevolg van minder capaciteit, andere prioriteitsstellingen en expertiseverlies door de reorganisatie bij de politie.*° De meest recente daling in 2018 betreft een halvering ten opzichte van 2017, en komt onder meer doordat melders zonder wettelijke grondslag vanaf dit jaar — conform priva- cywetgeving — geen slachtoffers (van binnenlandse seksuele uitbuiting) meer melden zonder toestem- mingsverklaring (zie hierover meer uitgebreid $2.1.4 en $3.2). Het aantal slachtoffers van grensover- schrijdende seksuele uitbuiting laat in 2018 voor het eerst in de onderzochte periode juist een aanzienlijke stijging zien. Dit duidt op de forse toename van de zogenoemde Dublinclaimanten (zie voor meer informatie hierover $2.1.3). Het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting fluctueerde in de periode voor 2018 nog tussen de 209 (2016) en 257 (2015) slachtoffers, maar halveerde — net als binnen- landse seksuele uitbuiting — ook in 2018. Er zijn in dit meest recente jaar nog maar 107 slachtoffers van arbeidsuitbuiting gemeld. Dit komt doordat de ngo FairWork — voorheen de grootste melder van deze groep slachtoffers — in 2018 vanwege het toestemmingsvereiste (zie $2.1.4 en S3.2) vrijwel geen slachtof- fers meer bij CoMensha heeft gemeld (zie $2.6 waaronder Figuur 3.12). Het aantal slachtoffers van cri- minele uitbuiting is in de drie meest recente jaren stabiel (jaarlijks in de 30 slachtoffers). Deze lage aantallen illustreren het feit dat de aanpak van deze mensenhandelvorm nog in de kinderschoenen staat. Er bestaan echter steeds meer signalen die erop wijzen dat deze mensenhandelvorm in Nederland wel veel vaker voorkomt dan deze cijfers doen vermoeden (zie hierover meer $2.4.3). Vanaf dit punt worden de verschillende groepen slachtoffers telkens met elkaar vergeleken. In de hier- opvolgende paragraaf (S3.5) gebeurt dat ten aanzien van hun persoonskenmerken, in $3.6 ten aanzien van de melders en in S3.7 ten aanzien van het doen van aangifte. 3.5 Persoonskenmerken van de vier groepen slachtoffers Geslacht Figuur 3.8 geeft — zowel per jaar als per mensenhandelvorm — het geslacht® weer van de slachtoffers die bij CoMensha zijn gemeld. 40 Zie hierover meer uitgebreid Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). 41 In het geval van transgenders heeft CoMensha, indien bekend, het aangenomen geslacht geregistreerd. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Geslachtsverdeling per jaar Geslachtsverdeling per mensenhandelvorm ZENNENENENNEN ANNEN EN ANNEN NE CANE E ENEN EN ANNEER E ENEN ENNE E ZENNE NE ENDE 0% 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU Onbekend| z014- 2018 B Man 245 273 222 254 249 36 269 630 66 242 1.243 B Vrouw 1.010 877 726 690 419 1.319 1.346 388 83 586 3.722 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981 BL-SU: binnenlandse seksuele uitbuiting AU: arbeidsuitbuiting &O-sU: grensoverschrijdende seksuele uitbuiting cu: criminele uitbuiting Figuur 3.8 Geslacht van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018%* en per mensenhandelvorm® (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden Gemiddeld is een kwart (25%) van de gemelde slachtoffers man (zie de kolom 2014-2018). Wanneer naar de geslachtsverdeling in de verschillende jaren wordt gekeken, dan valt op dat er in verhouding steeds vaker mannelijke slachtoffers bij CoMensha in beeld komen (van 20% in 2014 naar 37% in 2018). Het absolute aantal mannelijke slachtoffers is in dit tijdsbestek echter ongeveer gelijk gebleven (van 245 in 2014 naar 249 in 2018). De toename van het relatieve aandeel mannen komt dus door een daling in het aantal vrouwelijke slachtoffers dat bij CoMensha in beeld komt. In de vorige Slachtoffermonitor werd deze trend ook opgemerkt.“ Toen bleek dit gerelateerd te zijn aan een daling van de seksuele uitbui- tingsvormen (waar vrouwen vaker dan mannen slachtoffer van zijn), terwijl de niet-seksuele uitbuitings- vormen (waar mannen iets vaker dan vrouwen slachtoffer van zijn) redelijk stabiel bleven. Als nu naar de ontwikkeling van de verschillende mensenhandelvormen wordt gekeken, dan blijkt dit echter niet langer de volledige verklaring. Hoewel in 2018 het aantal slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbui- 42 Man versus vrouw: x°=77,766; df=4; p=0,000; V=0,125; p=0,000. 43 Man versus vrouw: x°=1.195,786; df=4; p=0,000; V=0,491; p=0,000. 44 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), pp. 73-74. De bij CoMensha gemelde slachtoffers n ting (gemiddeld 3% man) inderdaad wederom sterk is gedaald, geldt dat dit keer ook voor arbeidsuitbui- ting (gemiddeld 61% man). Daarbij is grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (gemiddeld 17% man) juist behoorlijk gestegen. Dit impliceert dat er in 2018 een andere geslachtsverdeling is binnen de ver- schillende mensenhandelvormen dan voorheen. Uit een nadere verkenning blijkt inderdaad dat het aandeel mannen recent is toegenomen binnen alle vier de mensenhandelvormen afzonderlijk.“ Hierbij valt met name de forse stijging binnen de groep grensoverschrijdende seksuele uitbuiting op: van 7-11% mannen in de jaren 2014-2016, tot 24% in 2017 en maar liefst 33% in 2018.% In deze twee meest recente jaren gaat het bij deze mensenhandelvorm vrijwel altijd (95%) om Afrikaanse mannelijke slachtoffers (die deel uitmaken van de toestroom van de zogenoemde Dublinclaimanten, zie hierover meer in S2.1.3).7 Leeftijd Figuur 3.9 toont zowel de gemiddelde leeftijd (ten opzichte van de rechter-as) als de leeftijd in catego- rieën (ten opzichte van de linker-as) van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar en per mensen- handelvorm. De rode leeftijdscategorieën zijn de minderjarige en adolescente slachtoffers en de blauwe leeftijdscategorieën de slachtoffers van 23 jaar en ouder. Het gaat in deze figuur overigens om de leeftijd ten tijde van melding bij CoMensha. De leeftijd ten tijde van (begin) slachtofferschap kan dus nog lager zijn. Helaas wordt deze leeftijd bij CoMensha minder goed gemeld/geregistreerd en daarom niet gerap- porteerd. 45 Binnenlandse seksuele uitbuiting: van gemiddeld 2% mannen in 2014-2017 naar 10% in 2018 (x’=29,247; dí=1; p=0,000; ®=0,147; p=0,000); grensoverschrijdende seksuele uitbuiting: van gemiddeld 12% mannen in 2014-2017 naar 33% in 2018 (x’=83,815; df=1; p=0,000; Ò=0,228; p=0,000); arbeidsuitbuiting: van gemiddeld 60% mannen in 2014-2017 naar 75% in 2018 (x°=8,410; df=1; p=0,004; P=0,091; p=0,004); criminele uitbuiting: van gemiddeld 32% mannen in 2014-2017 naar 83% in 2018 (x°=29,318; df=1; p=0,000; $=0,444; p=0,000). 46 x=122,156; df=q; pP=0,000; V=0,275; P=0,000. 47 In de drie jaren ervoor om 67% (X°=35,403; df=1; p=0,000; Ò=0,363; p=0,000). n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Leeftijdsverdeling per jaar Leeftijdsverdeling per mensenhandelvorm 100% zg 7] EN / LLL Y7 777 40 a _M Te , Me” 80% zoe NN EN _ _M Mm > NE HN Sl B ANNEER OB AB su ANNEN NEE en Mm Ï 1 GO-SU 10 hrijdend 20% ee NN NR ERN NE: en CANE arbeidsuitbuiting “ In nn = me 2e zong criminele uitbuiting 2018 M 505 EEE EE sos MM 18-22 (adolescent) 31 255 184 198 185 1133 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1,357 1.617 1.028 149 830 4.987 Figuur 3.9 Leeftijd van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014-2018% 8 ) J 8 per } en per mensenhandelvorm®® (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden Gemiddeld is 44% van de gemelde slachtoffers jonger dan 23 jaar (21% is minderjarig en 23% is adoles- cent), is ruim een vijfde (22%) tussen de 23 en 29 jaar oud, en een kwart (25%) 30 jaar of ouder (van de overige 10% is de leeftijd onbekend). De gemiddelde leeftijd is 25,9 jaar ten tijde van de melding bij 8 ) 8 ) 9} ) 8 Di CoMensha (zie de kolom 2014-2018). In de eerste drie weergegeven jaren (2014-2016) verschilt zowel de gemiddelde leeftijd als de leeftijd in categorieën niet veel per jaar. Maar in 2017 en met name in 2018, is de gemiddelde leeftijd hoger (namelijk 26,8 respectievelijk 27,9 jaar ten opzichte van tussen de 24,7 jaar in 2015 en de 25,5 jaar in 2014). Dit komt vooral doordat er steeds minder minderjarige slachtoffers bij ) jarig ) CoMensha worden gemeld. In 2014 en 2015 ging het nog om rond de 280 minderjarige slachtoffers, terwijl het er in 2018 nog maar 62 zijn. 29 van deze 62 minderjarige slachtoffers in 2018 zijn slachtoffer van binnenlandse seksuele uitbuiting. Dat de minderjarige slachtoffers steeds meer uit beeld raken is al S jarig meermaals geconstateerd” Het is onacceptabel dat de Nederlandse overheid het beperkte zicht op deze meest kwetsbare groep slachtoffers nu bijna helemaal verloren heeft laten gaan. 48 Leeftijd in categorieën: x°=288,089; df=20; p=0,000; V=0,120; p=0,000 / gemiddelde leeftijd: F=14,575; df=4; p=0,000; p(verschil 2017-2015)=0,000; p(verschil 2017-2016)=0,005; p(verschil 2018-2014)=0,000; p(verschil 2018- 2015)=0,000; p(verschil 2018-2016)=0,000. 49 Leeftijd in categorieën: x°=2.959,276; dí=20; p=0,000; V=0,385; p=0,000 { gemiddelde leeftijd: F=316,216; df=4; p=0,000; p(verschil BL-SU met GO-SU)=o, 000; p(verschil AU met alle andere groepen)=0,000; p(verschil Onbekend met alle andere groepen)=o,000. 50 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor- teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). 1 De bij CoMensha gemelde slachtoffers De leeftijd van de gemelde slachtoffers verschilt sterk per mensenhandelvorm. Slachtoffers van bin- nenlandse seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting zijn in verhouding veel vaker minderjarig of ado- lescent dan slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Het verschil is het grootst tussen de groep slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting met 65% minderjarigen en adolescenten (en een gemiddelde leeftijd van 22,9 jaar), en de groep slachtoffers van arbeidsuitbui- ting met 9% minderjarigen en adolescenten (en een gemiddelde leeftijd van 34,8 jaar). Verder blijkt dat meer dan de helft van de slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is, minderjarig is (n=481; 58%). Tot slot valt op dat de leeftijd van een groot deel (40%; n=407) van de slachtoffers van ar- beidsuitbuiting onbekend is. Deze 407 slachtoffers zijn bijna allemaal (92%) gemeld door FairWork (zie $2.6 voor meer informatie over deze melder, van wie in 2018 vrijwel geen slachtoffers meer afkomstig zijn in de CoMensha-registratie). Nationaliteit en herkomstregio In totaal hebben de bij CoMensha gemelde slachtoffers in 2014-2018 meer dan 120 verschillende natio- naliteiten. In Tabel 3.1 staan de vijf meest voorkomende nationaliteiten genoemd, zowel voor ieder jaar afzonderlijk, als per mensenhandelvorm.” Tussen haakjes is telkens het betreffende aantal slachtoffers genoemd.” 51 Als een nationaliteit een plek inneemt in een top-5, maar minder dan 10 slachtoffers vertegenwoordigt, dan is de nationaliteit niet weergegeven in de tabel. Zie Bijlage 2, Tabel B2.1 voor de voorkomende nationaliteiten van alle slachtoffers, per jaar en per mensenhandelvorm. 52 Indien twee landen precies evenveel slachtoffers vertegenwoordigen en dus een gedeelde plek innemen is dit aan- gegeven met een apostrof. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Oe e Kat 5 Sal & 5 FR Dn Dn — mn ; Lj \o - oo vl EN EmSeoinN 9 tT . NA NM NM NL > nl == m am m mn 8 © 2 end Ss & oo 8 5 in U > 8 8 5 SR A = A 5 di & „8 CrBoEsE 8 ec CS nd 5 5 en © 5 & Lal > oo © U (oa) 2 Y yv Ss u Sa Se Z ce de nn Ss @& zE nu 5 > Eni Ss NE EAN sE E 8e ni a a a se si vS u e Ee & > 5D 2 o & 5 ‚ on ZX eo “a & 8 s Bz N = ERS — 5 © 8 T - EZ © Te La Fn == ES UI Ee — \O IN AMO TA Nm 8 E 8 a T N D = D == zg 2 ND mn = ® d 5 E sE A Vi s en N ® Ù A Ee U EE EN Seun 8 s 9 Eos FE OL S = SE A 88758 ONNA P_ma in @ s U 5 EESBT SN 2 ed 2 5 © Sge5e ES oo 6 - “ & © Ss U a 8 & 5 + : v On 22 ï ” mn B [58358 6 ej a 3 B 5 Tl — mm > 5 CG _ U Eel SE 5 2 1 9 Eg & s afyseE mn 0 5 TG 5 zE A vv & ï co 3 mn EN — zl EN @ 8 v sel s Nee 3 m A In BE E NE 5 zz * > 2 5 © > 5 Z ER u E 5 zE el RR & = DEN DN — — ë 0 v sel mas meme Nei & 5 u m 0, Z es o mn a 2 0 E or 5 5 E 2 ® ® 5e &p ze 2 en ® En EnEe z 5 == 5 sPJ LNE TENeN EE ij 5 RL NL es E es mn af Ss 82 =d o 5 2 Ie u ® == & = 5D 5 EN EE zE v Sef SS afEeTseN a K= "5 el > à 6 s Vv s ® B U > SV U 6D Ss …_ 5 8 a ENE 5 en S= EN EN 5 5 - & Á Á = z EN m8 TE S SZ © & ha S ze s S ES © A 5 oe ® rk) 5 S 5 5 E Z 5 © S Ss 8 Lo P Re 5 2 5 5 5 Ez v u 2 S 0 Es e En 2 © E 8 u © N= = SG @ u z 5 B g v — E © Ee = 1 © a 5 6 EE 8 db 6 == 3 Ee 8E 9 ES ® V Y oo S E Fe) ee 5 T u TD U f c on a a 5 e. 2 o 5 2 0e 5 8 2 2 5 3 LL FE LIE E 2 à z CE a T Ö i W n > Li ed & en Ln De bij CoMensha gemelde slachtoffers De top-5 over het totaal bestaat uit Nederland, drie Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 of 2007 tot de Europese Unie (EU) zijn toegetreden (Polen, Roemenië en Bulgarije) en Nigeria. Samen vormen de slachtoffers met deze vijf nationaliteiten een meerderheid (n=2.893; 58%). De Nederlandse nationaliteit staat ieder jaar op de eerste plek. Desondanks is het aantal Nederlandse slachtoffers enorm gedaald: van 462 in 2014 naar nog maar 171 in 2018 (een daling van 63%). Daarnaast valt op dat Nigeria sinds 2015 deel uitmaakt van de top-5, en dat het aantal Nigeriaanse slachtoffers in 2018 zo sterk is toegenomen (van 44-46 in 2015-2017 naar 149 in 2018: een stijging van 239%) dat deze nationa- liteit in dit jaar op de tweede plek staat. Ook twee andere Afrikaanse landen (Oeganda en Sierra Leone) komen in recente jaren voor in de top-5. Terwijl Polen, Bulgarije en Hongarije dan juist geen plek meer innemen in de jaarlijkse top-5. Van de Midden- en Oost-Europese landen komt alleen Roemenië in alle vijf de jaren voor, al is ook het aantal slachtoffers met deze nationaliteit in 2018 gehalveerd ten opzichte van 2017. Wanneer in de tabel wordt gekeken naar welke nationaliteiten binnen de verschillende mensenhandelvor- men het vaakst voorkomen, dan blijkt het volgende. De top-5 van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting bestaat uit drie Afrikaanse nationaliteiten (met Nigeria op de eerste plek) en twee Midden- en Oost-Europe- se nationaliteiten. Bij arbeidsuitbuiting bestaat de top-5 bijna alleen maar uit Midden- en Oost-Europese nationaliteiten (met Polen op de eerste plek) en de Filipijnen. In het geval van criminele uitbuiting gaat het vaak om Nederlandse slachtoffers (48 van de 149; 32%), maar ook Nigeriaanse en Midden- en Oost-Europe- se slachtoffers van criminele uitbuiting komen voor. Tot slot valt op dat de top-5 nationaliteiten van de slachtoffers van wie de mensenhandelvorm onbekend is — op Nederland en Guinee na — andere landen laat zien. In Figuur 3.10 is te zien waar de bij CoMensha gemelde slachtoffers vandaan komen, zowel per jaar als per mensenhandelvorm (zes verschillende herkomstregio’s gebaseerd op de nationaliteit). De blauwe herkomstregio’s zijn regio’s in Europa en de rode herkomstregio’s, regio’s buiten Europa. Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Herkomstregio per jaar Herkomstregio per mensenhandelvorm 100% I m " Hania NEREDE REENER sie NNN BL ENEN B ERO RN EEN BL-SU 30% zee RNN NEE uitbuiting 20% GO-SU grensoverschrijdende o seksuele uitbuiting 10% 5 NEEN SEN arbeidsuitbuiting 0% cu 2014 2015 2016 2017 2018 [BL-SU GO-SU AU CU Onbekend 2014- criminele uitbuiting 2018 EE Latijns-Amerikaen 29 23 21 38 19 o 102 18 4 6 130 de Caraïben m Azië 181 182 14 87 ag o 133 304 13 163 673 B Afrika 207 182 178 197 328 o 782 81 24 205 1.092 2 Europa 358 307 270 260 97 o 598 569 45 80 1.292 B Nederland 462 433 288 330 171 1.357 o 36 48 252 1.693 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981 Figuur 3.10 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014- 2018°* en per mensenhandelvorm® (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden De laatste kolom (2014-2018) in de figuur laat zien dat gemiddeld meer dan de helft (60%) van de ge- melde slachtoffers afkomstig is uit Nederland (34%) of een ander Europees land (26%). Verder is ruim één op de vijf slachtoffers (22%) afkomstig uit Afrika en ongeveer één op de acht slachtoffers (12%) uit Azië. In de periode 2014-2017 verschillen de percentages slachtoffers afkomstig uit de zes weergegeven herkomstregio’s niet heel erg van elkaar. Maar het jaar 2018 laat wel een duidelijk andere verdeling zien. Vergeleken met de jaren ervoor gaat het in dit meest recente jaar — zowel absoluut als relatief — een stuk minder vaak om Nederlandse slachtoffers (26% in 2018 versus gemiddeld 35% in 2014- 54 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië versus overige herkomstregio’s: x*-367,128; df=16; p=0,000; V=0,138; p=0,000. 55 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië versus overige herkomstregio’s: x’=1.584,118; df=12; p=0,000; V=0,390; p=0,000 (exclusief de mensenhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting omdat dit per definitie Ne- derlandse slachtoffers zijn). De bij CoMensha gemelde slachtoffers 2017) en om Europese slachtoffers (15% in 2018 versus gemiddeld 28% in 2014-2017), en veel vaker om Afrikaanse slachtoffers (49% in 2018 versus gemiddeld 18% in 2014-2017). Daarnaast blijkt dat het absolute aantal Aziatische slachtoffers in de weergegeven periode is gedaald van meer dan 180 in 2014-2015 naar nog maar q9 in 2018. De herkomstregio’s van de slachtoffers verschillen sterk per mensenhandelvorm. Logischerwijs zijn alle slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting Nederlands. De groep grensoverschrijdende seksuele uitbuiting bestaat voor ongeveer de helft (48%) uit Afrikaanse slachtoffers, en daarnaast voornamelijk uit Europese (niet-Nederlandse) slachtoffers (37%). Hoewel de meeste (55%) slachtoffers van arbeidsuitbuiting ook Europees zijn, is 30% van de slachtoffers van deze mensenhandelvorm af- komstig uit Azië. Slachtoffers van criminele uitbuiting zijn in dit opzicht het meest heterogeen: de verdeling van de herkomstregio’s is vergelijkbaar met die van alle andere mensenhandelvormen sa- men. 3.5.1 Uitgelicht: minderjarige slachtoffers In deze subparagraaf wordt extra aandacht besteed aan de 1.050 (zie Figuur 3.9) bij CoMensha ge- melde minderjarige slachtoffers in 2014-2018. De geslachtsverdeling voor minderjarigen is eigenlijk niet anders dan de geslachtsverdeling van de totale populatie slachtoffers (zie Figuur 3.8). Ook bij minderjarigen is bijna een kwart een jongen (23%). Wat verder wel opvallend is, is dat van bijna de helft (46%; n=481) van de minderjarigen niet bekend is van welke mensenhandelvorm ze slachtoffer zijn. De registratie van minderjarigen is veel minder volledig dan de registratie van meerderjarigen en slachtoffers van wie de leeftijd onbekend is (van deze slachtoffers kon namelijk maar 9% niet worden ingedeeld in één van de vier mensenhandelvormen). Bijna alle (90%; n=511) minderjarige slachtoffers van wie de mensenhandelvorm wel bekend is, zijn slachtoffer van seksuele uitbuiting, en dan met name van binnenlandse seksuele uitbuiting (binnenlandse seksuele uitbuiting: 72%; n=410, grensoverschrijdende seksuele uitbuiting: 18%; n=101). Slechts bij 58 minderjarige slachtoffers is ge- registreerd dat ze slachtoffer zijn van arbeids- (n=20) of criminele uitbuiting (n=38) (zie ook Figuur 3-9). In totaal hebben de 1.050 bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers in 2014-2018 meer dan 7o verschillende nationaliteiten. De top-5 nationaliteiten®® van minderjarige slachtoffers bestaat uit: Ne- derland (n=553), Vietnam (n=63), Eritrea (n=59), Afghanistan (n=40) en Guinee (n=35). Al deze landen komen — op Nederland na — niet voor in de totale top-5 nationaliteiten van alle slachtoffers (vergelijk met Tabel 3.1). Wel zijn dit precies de nationaliteiten die in Tabel 3.1 deel uitmaken van de top-5 van de slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is. Deze groep bestaat dan ook voor meer dan de helft uit minderjarigen (58%: 481 van de 830 (zie Figuur 3.7). Figuur 3.11 toont, per jaar en per mensenhandelvorm — al is dit laatste minder interessant omdat de mensenhandelvorm bij bijna de helft onbekend is — waar de bij CoMensha gemelde minderjarige slacht- offers vandaan komen (vijf verschillende herkomstregio’s gebaseerd op de nationaliteit). De rode her- komstregio’s zijn regio’s buiten Europa. 56 Zie Bijlage 2, Tabel B2.2 voor de voorkomende nationaliteiten van alle minderjarige slachtoffers, per jaar en per mensenhandelvorm. n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Herkomstregio per jaar Herkomstregio per mensenhandelvorm Ie IN 5 90% 0 AN B na 70% RR B [R 0 DJ nnn ennn na aesu 50% NRR B binnenlandse seksuele 40% | m | | | | | | | | uitbuiting 20% RR AR B overschrijdende 20% R_D seksuele uitbuiting lo% RR M_N_M we ARE BB arbeidsuitbuiting 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU _Onbekendf 2014- criminele uitbuiting 2018 Latijns-Amerikaen de Caraïben o 1 o 2 1 4 Totaal 279 288 227 194 62 410 101 20 38 481 1.050 Figuur 3.11 Herkomstregio van de bij CoMensha gemelde minderjarige slachtoffers, per jaar 2014-201857 en per mensenhandelvorm5® (N=1.050) Bron: CoMensha-databestanden Gemiddeld is 53% van de minderjarigen afkomstig uit Nederland (zie de kolom 2014-2018). Daarnaast komt een vijfde (20%) van de minderjarige slachtoffers uit Afrika en 15% uit Azië. Het absolute aantal Nederlandse minderjarige slachtoffers is in 2018 fors lager dan in voorgaande jaren (vergelijk go Nederlandse minderjarige slachtoffers in 2018 met jaarlijks tussen de 95-160 in de vier jaren ervoor). Toch is het aandeel Nederlandse slachtoffers binnen de groep minderjarige slachtoffers toege- nomen (van 42% in 2016 naar 65% in 2018). Dit betekent dus dat het aantal minderjarige slachtoffers afkomstig uit het buitenland in verhouding nog sterker is gedaald dan het aantal Nederlandse minder- jarige slachtoffers. In 2018 gaat het dan ook nog maar om 13 Afrikaanse minderjarige slachtoffers (ver- geleken met tussen de 29 in 2017 en de 79 in 2014) en nauwelijks om minderjarige slachtoffers uit Azië (slechts 3 vergeleken met tussen de 19 in 2017 en de 73 in 2015). 410 (74%) van de totaal 553 Nederlandse minderjarige slachtoffers is slachtoffer van binnenlandse sek- suele uitbuiting. Het jaarlijks aantal minderjarige slachtoffers van specifiek deze mensenhandelvorm is enorm gedaald: van nog 100 respectievelijk 127 in 2014 en 2015 naar nog maar 29 in 2018 (een daling van 70%-80%). Van vrijwel alle resterende Nederlandse minderjarigen is niet bekend van welke mensenhan- delvorm zij slachtoffer zijn (24%; n=135). Dit laatste geldt ook voor verreweg de meeste Afrikaanse (74%) en Aziatische (84%) minderjarige slachtoffers. 57 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië: ('=68,908; df=12; p=0,000; V=0,151; p=0,000. 58 Nederland versus Europa versus Afrika versus Azië: x’=172,032; df=9; p=0,000; V=0,311; p=0,000 (exclusief de men- senhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting omdat dit per definitie Nederlandse slachtoffers zijn). De bij CoMensha gemelde slachtoffers 3.5.2 Uitgelicht: sub-3 personen (uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers) In S2.3 is uitgelegd waarom de sub-3-personen, oftewel de uitsluitend door de KMar gemelde slachtof- fers van seksuele uitbuiting, in de cijfers telkens buiten beschouwing zijn gelaten. Omdat de Nationaal Rapporteur echter wel belang hecht aan de registraties van de KMar en het in beeld brengen van grens- overschrijdende prostitutie, is hieraan in deze subparagraaf aandacht besteed. In 2014-2018 gaat het in totaal om 768 sub-3-personen (dit kan worden afgeleid uit Figuur 3.2). Deze personen zijn voornamelijk door de KMar regio Schiphol (46%) en door de KMar regio Zuid (45%) bij CoMensha gemeld. Tabel 3.2 toont een overzicht van de persoonskenmerken (geslacht, minder-/meerderjarigheid en her- komstregio) van de 768 sub-3-personen die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld. Tabel 3.2 Persoonskenmerken van de uitsluitend door de KMar bij CoMensha gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers (de sub-3-personen), per jaar 2014-2018 (N=768) 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Vrouw 99% 99% 100% 99% 97% 99% Meerderjarig 99% 98% 100% 98% 99% 98% | Europa 95% 96% 91% 93% 84% | 93% Totaal 306 171 97 Uri) rd) AE Bron: CoMensha-databestanden Uit de tabel blijkt duidelijk dat de sub-3-personen een zeer homogene groep vormen. Het gaat vrijwel altijd om vrouwelijke, meerderjarige personen afkomstig uit Europa. De twee meest voorkomende nati- onaliteiten zijn: Roemeens (48%; n=365) en Bulgaars (28%; n=217), die beide ook voorkomen in de top-5 van meest voorkomende nationaliteiten van slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting in 2014-2018 (zie Tabel 3.1). Overigens is het percentage sub-3-personen afkomstig uit Europa in 2018 wel een stuk lager dan in andere jaren (vergelijk 84% in 2018 met tussen de 91% in 2016 en de 96% in 2015). 3.6 Melders van de vier groepen slachtoffers Verschillende instanties melden slachtoffers bij CoMensha. Idealiter geldt dat alle instanties en particu- lieren die slachtoffers signaleren, deze melden bij CoMensha. Toch worden nog lang niet alle slachtof- fers die in beeld komen vervolgens ook bij CoMensha gemeld. Dit staat uitgebreid beschreven in S3.2. Omdat één slachtoffer door meerdere instanties bij CoMensha gemeld kan worden, is het aantal aan- meldingen dat CoMensha binnenkrijgt groter dan het totaal aantal unieke slachtoffers. Zo is er over de 4.981 bij CoMensha gemelde unieke slachtoffers in 2014-2018 in totaal 5.845 keer gemeld.” In Figuur 59 Hierbij wordt alleen uitgegaan van dubbele meldingen in hetzelfde jaar tussen de verschillende groepen melders zoals die in Figuur 3.12 zijn weergegeven. Maar ook binnen een groep melders zijn slachtoffers in hetzelfde jaar soms meer dan eens gemeld (bijvoorbeeld door verschillende regionale politie-eenheden binnen de melder ‘politie’ of door verschillende instanties behorende tot de melder ‘overige melders”). Deze dubbele meldingen zijn hier buiten beschouwing gelaten. R SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 3.12 zijn van deze meldingen de melders weergegeven, zowel per jaar als per mensenhandelvorm. De blauwe melders betreffen opsporingsinstanties: de Nationale Politie, de KMar, ISZW-DO en het EMM (dat feitelijk geen opsporingsinstantie betreft: zie voor de verdere toelichting $3.2 en $3.2.1). De rode melders zijn: zorgcoördinatoren, de ngo FairWork®® en de restcategorie overige melders. Onder deze laatste groep melders vallen (met name) opvang- en zorginstellingen (waaronder Nidos), ngo'’s, over- heidsorganisaties (waaronder de IND), juridische dienstverlening en particulieren (waaronder heel in- cidenteel slachtoffers zelf). Melders per jaar Melders per mensenhandelvorm GEENEN ENENN: m0 5 B B B U en nk NE en EN IR eN 60% — wa son IE EE a EE | NN NR seksuele 40% se _E_ IAR B B GO-SU 30% grens- overschrijdende 20% nm nm nm nm | | nm m | sen BRR ERN EN IJ uitbuiting 10% 7 REEN arbeidsuitbuiting 0% cu 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU _ Onbekendf 2014- criminele uitbuiting 2018 Overige melders 184 252 228 145 56 123 257 83 35 367 865 ME Zorgcoördinatoren 210 163 240 320 91 367 272 80 26 279 1.024 EMM 59 5 17 244 68 93 247 5 6 16 393 HE Politie 672 623 446 432 530 978 1.263 205 100 157 2.703 Totaal 1.313 1.267 1.106 1.322 837 1.564 2.068 1.200 171 8q2 5845 Figuur 3.12 Meldingen van slachtoffers naar melder, per jaar 2014-2018°' en per mensenhandelvorm®? (N=5.845) Bron: CoMensha-databestanden 60 Ondanks dat FairWork qua aard past binnen de categorie ‘overige melders’, rechtvaardigt de omvang van de meldin- gen afkomstig van FairWork het feit dat het als aparte categorie melder wordt weergegeven in Figuur 3.12. 61 Politie: °=222,352; df=4; p=0,000; V=0,211; p=0,000 / KMar: X°=16,068; df=4; p=0,003; V=0,057; pP=0,003 / ISZW-DO: X/=56,074; df=4; p=0,000; V=0,106; p=0,000 / EMM: x°=568,144; df=g; p=0,000; V=0,338; p=0,000 / zorgcoördina- toren: X°=169,863; df=4; p=0,000; V=0,185; p=0,000 / Fairwork: x°=90,398; df=4; p=0,000; V=0,135; pP=0,000 / ove- rige melders: x°=92,502; df=4; p=0,000; V=0,136; p=0,000. 62 Politie: x*=1.459,535; df=4g; p=0,000; V=0,541; p=0,000 / KMar: x°=56,060; df=4g; p=0,000; V=0,106; p=0,000 / ISZW- DO: yf=1.265,511; df=4; p=0,000; V=0,504; p=0,000 / EMM: x°=200,629; df=4; p=0,000; V=0,201; p=0,000 / zorgco- ordinatoren: x’=239,047; df=4; p=0,000; V=0,219; p=0,000 / Fairwork: x°=1.768,644; df=4; p=0,000; V=0,596; p=0,000 / overige melders: x*=550,364; df=4; p=0,000; V=0,332; p=0,000. De bij CoMensha gemelde slachtoffers n Politiemeldingen In de periode 2014-2018 is de politie de grootste melder. Gemiddeld neemt zij bijna de helft (46%) van alle meldingen voor haar rekening (zie de kolom 2014-2018). De politie doet meer dan de helft van alle meldin- gen over slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting (63%), slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (61%) en slachtoffers van criminele uitbuiting (58%). Daarnaast is 17% van alle meldingen over arbeidsuitbuiting afkomstig van de politie (de aangewezen opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting is ISZW-DO) en 19% van de meldingen over slachtoffers van wie de mensenhandelvorm niet bekend is. Tussen 2014 en 2017 is het aantal meldingen afkomstig van de politie — zowel absoluut als relatief — sterk afgenomen (van 672 meldingen in 2014 (51%) naar 432 in 2017 (33%)). Deze daling zette overigens al een jaar eerder (in 2013) in,£ en hierover is dan ook al herhaaldelijk gerapporteerd. Zo stond in de vorige slachtoffermonitor het volgende: “Deze daling komt door capaciteitsverlies vanwege andere prioriteitsstellingen (met name mensensmokkel),$* en mogelijk ook door expertiseverlies als gevolg van de reorganisatie van de Natio- nale Politie sinds 2013.® In dit kader heeft de Nationaal Rapporteur eerder aanbevolen dat binnen de aanpak van mensensmokkel ook oog moet zijn voor signalen van mensenhandel en daarnaast dat de ca- paciteit ten aanzien van mensenhandel niet lijdt onder de bestrijding van mensensmokkel. ® In juni 2017 heeft de toenmalige minister van JenV aangegeven dat de capaciteit binnen de AVIM's weer op sterkte is.°7 Naar verwachting zal het aantal meldingen vanuit de politie in 2018 dan ook toenemen.”°® Op het eerste gezicht lijkt deze verwachting te zijn uitgekomen. De politie heeft in 2018 inderdaad zo’n 100 slachtoffers meer bij CoMensha gemeld dan in 2017. Deze stijging wordt echter veroorzaakt door één specifieke groep slachtoffers: Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (zie voor meer informatie over de forse toename van het aantal niet-Europese slachtoffers van mensenhan- del met een zogenoemde Dublinstatus: $2.1.3). Wanneer per mensenhandelvorm wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal slachtoffers gemeld door de politie, dan blijkt namelijk het volgende (deze informatie is niet in Figuur 3.12 te zien):°? * Een recente verdere daling van het aantal slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting gemeld door de politie (totaal 978, zie Figuur 3.12): van 262 in 2014 naar 145 in 2017 en nog maar 112 in 2018 (dit is een daling van 57% in de totale periode). 63 In 2013 meldde de politie voor het eerst aanzienlijk minder slachtoffers dan in het jaar ervoor, zie Nationaal Rap- porteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 50. 64 Brief van de minister van Ven] d.d. 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150, p. 3. 65 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), $1.3, $5.2 en p. 43- 44. Zie S2.1.… [van de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017} voor meer informatie over de nieuwe opleiding tot mensenhandelrechercheur. 66 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel, Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015), p. 45-46 (Aanbeve- lingen 2 en 3). 67 Brief van de minister van Ven] d.d. 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2. 68 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 82. 69 Het aantal slachtoffers gemeld door de politie van wie niet bekend is om welke mensenhandelvorm het gaat (totaal 157, zie Figuur 3.12), fluctueert jaarlijks tussen de 20 in 2017 en de 53 in 2014. 100 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 * Een recente verdere daling van het aantal buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van grensover- schrijdende seksuele uitbuiting (dit zijn voornamelijk Europese slachtoffers, zie Figuur 3.10) gemeld door de politie (totaal 605): van 190 in 2014 naar 88 in 2017 en nog maar 62 in 2018 (dit is een daling van 67% in de totale periode). « Een recente forse stijging van het aantal Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting gemeld door de politie (totaal 658): van g2 in 2014 naar 124 in 2017 en maar liefst 261 in 2018 (dit is een stijging van 184% in de totale periode). « Een recente lichte verdere daling van het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting gemeld door de politie (totaal 205, zie Figuur 3.12): van 63 in 2014 naar 35 in 2017 en 30 in 2018 (dit is een daling van 52% in de totale periode). Dit (recente) kleine aantal is te verklaren doordat de opsporing van deze mensenhandelvorm primair is belegd bij ISZW-DO (en deze opsporingsdienst laat in 2018 juist een stijging zien van het aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting, zie hierna onder het kopje ‘ISZW-DO- meldingen’). * Een recente lichte stijging van het aantal slachtoffers van criminele uitbuiting gemeld door de po- litie (totaal 100, zie Figuur 3.12): van 12 in 2014 naar 20 in 2017 en 33 in 2018 (dit is een stijging van 175% in de totale periode). Hoewel het positief is dat het aantal slachtoffers van criminele uitbui- ting gemeld door de politie is toegenomen, gaat het nog steeds om een zeer kleine groep. Feitelijk staat de aanpak van deze mensenhandelvorm dus nog in de kinderschoenen. In het Verenigd Ko- ninkrijk wordt criminele uitbuiting (van kwetsbare jongeren) inmiddels veel vaker (herkend, en ook in Nederland komen er steeds meer signalen dat deze praktijken zich op soortgelijke schaal voordoen (zie $2.4.3 voor meer informatie hierover). De signalering van criminele uitbuiting — ze- ker ook binnen de opsporing van strafbare feiten in het algemeen — dient daarom meer aandacht te krijgen. Bovenstaande opsomming laat een enorme daling zien van zowel het aantal slachtoffers van binnen- landse seksuele uitbuiting, als van het aantal buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting dat door de politie gemeld wordt. Aangezien opsporingsinstanties bij de melding aan Co- Mensha niet belemmerd worden door privacywetgeving, betekent een daling hoogstwaarschijnlijk’® dat er daadwerkelijk minder slachtoffers bij de politie in beeld zijn. Dit houdt dus in dat de politie op dit moment aan nog” veel minder Nederlandse (vaak minderjarige) en (voornamelijk) Europese slachtof- fers van seksuele uitbuiting bescherming biedt dan voorheen. Ondanks dat de capaciteit binnen de Af- delingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM’s) in 2018 weer op sterkte was, heeft dit dus niet geleid tot een intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvormen. Dit terwijl een impuls in de aanpak van met name binnenlandse seksuele uitbuiting juist zo hard nodig is. Bij herhaling is immers geconcludeerd dat deze mensenhandelvorm: (1) naar schatting het vaakste voor- komt in Nederland, (2) de meeste minderjarige slachtoffers kent, en (3) hier landelijk het minste zicht op is.” 70 Een verminderde meldingsbereidheid vanuit de politie zou hiervoor ook een verklaring kunnen zijn. Er bestaan echter geen aanwijzingen dat hiervan sprake zou zijn. 71 Ook voorheen (in 2014 en 2015) bleken slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting minder goed dan slachtof- fers van andere mensenhandelvormen in beeld te zijn (en dit gold in nog sterkere mate voor de minderjarige slacht- offers van deze mensenhandelvorm), zie Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $5.1.1, Pp. 100-101. 72 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor- teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). 101 De bij CoMensha gemelde slachtoffers R De ontwikkeling van het aantal politiemeldingen over Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting illustreert wat in $2.1.3 is beschreven: dat de forse toename van slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus op dit moment erg veel capaciteit vergt van de politie. KMar-meldingen Met het uitsluiten van de sub-3-personen (de seksuele uitbuitingsslachtoffers die uitsluitend door de KMar bij CoMensha zijn gemeld) blijft er nog maar een klein aantal meldingen van de KMar over. Het gaat gemiddeld om slechts 1% van alle meldingen (n=59 in de totale vijfjarige periode: 43 meldingen van slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie en 18 meldingen van slachtoffers die tevens door een andere melder bij CoMensha zijn gemeld)” ISZW-DO-meldingen Het aandeel meldingen afkomstig van ISZW-DO is gemiddeld 6%. ISZW-DO meldt logischerwijs vrij- wel alleen maar slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Dit is goed voor gemiddeld 27% (318 van de 1.200) van alle meldingen van arbeidsuitbuiting die bij CoMensha binnenkomen. Zoals ook in de vorige slachtoffermonitor werd opgemerkt valt dit percentage tegen aangezien ISZW-DO de voornaamste opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting is.” Met name in 2017 was het aantal meldingen vanuit ISZW-DO erg laag (slechts 38). Dit kwam onder meer doordat de organisatie niet altijd slachtoffers bij CoMensha meldde aan wie wel de bedenktijd was aangeboden, maar die niet door het slachtoffer was geaccepteerd. Inmiddels bestaan er werkafspraken dat melding wordt gemaakt bij CoMensha zodra sprake is van de geringste aanwijzing van mensenhandel (en een slachtoffer dus bedenktijd krijgt aangeboden ongeacht of dit ook geaccepteerd wordt). In 2018 is het aantal meldingen vanuit ISZW- DO ten opzichte van 2017 dan ook meer dan verdubbeld (naar 75). 74 van deze 75 meldingen hadden betrekking op slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Deze 74 slachtoffers van arbeidsuitbuiting zijn 69% van alle 107 slachtoffers van arbeidsuitbuiting in 2018 (zie Figuur 3.7). Dit percentage is aanzienlijk hoger dan het eerdergenoemde percentage van gemiddeld 27% over de totale vijfjarige periode” en past veel meer bij de rol die ISZW-DO behoort te vervullen in de aanpak van arbeidsuitbuiting. Overi- gens wordt dit hoge percentage niet alleen veroorzaakt door de recente stijging van het absolute aantal meldingen vanuit ISZW-DO. Ook de enorme daling van het absolute aantal FairWork-meldin- gen in 2018 draagt hieraan bij (zie hierover meer onder het kopje ‘Melders zonder wettelijke grond- slag’). EMM-'meldingen’ Het EMM is zelf geen opsporingsinstantie en signaleert dan ook geen slachtoffers. Het EMM is dus ook geen melder bij CoMensha. De meldingen die bij CoMensha geregistreerd zijn alszijnde afkomstig van het EMM, hebben betrekking op slachtoffers die voorkomen in de mensenhandelregistraties van opspo- ringsinstanties die bij het EMM bekend zijn. Omdat deze registraties door CoMensha in de verschillende jaren op een inconsequente manier zijn opgevraagd bij het EMM, wordt hieraan verder inhoudelijk geen aandacht besteed (zie $3.2 en specifiek $3.2.1). 73 zslachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie gemeld door de KMar zijn dus ook door een andere melder gemeld. 74 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 82-83. 75 Merk op dat het percentage van 69% is berekend op uniek slachtofferniveau en het percentage van 27% op meldin- genniveau en daardoor niet precies te vergelijken zijn. Op uniek slachtofferniveau zou het gaan om aldus 69% versus 31% (i.p.v. 27%). 102 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Melders zonder wettelijke grondslag (zorgcoördinatoren, FairWork en overige melders) Zorgcoördinatoren, FairWork, en overige melders hebben geen wettelijke grondslag waarop zij slacht- offers bij CoMensha kunnen melden (zie S3.2). Op grond van privacywetgeving (voorheen de Wet be- scherming persoonsgegevens (Wbp), inmiddels de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)) mogen deze melders een slachtoffer pas bij CoMensha melden na zijn of haar toestemming (of van zijn of haar ouder/voogd als het gaat om minderjarigen). De meldingen afkomstig van deze mel- ders zonder wettelijke grondslag zijn in de totale vijf jaar (2014-2018) goed voor gemiddeld 40% van alle meldingen (zie de rode melders in de laatste kolom ‘2014-2018’ in Figuur 3.12). Ze nemen 31% van alle meldingen over binnenlandse seksuele uitbuiting, 26% van alle meldingen over grensoverschrijdende seksuele uitbuiting, 51% van alle meldingen over arbeidsuitbuiting en 36% van alle meldingen over criminele uitbuiting voor hun rekening. Daarnaast valt op dat deze melders het overgrote deel (79%) van de meldingen doen waarbij informatie ontbreekt, waardoor niet bekend is van welke mensenhan- delvorm sprake is. In absolute aantallen gaat het in de totale periode om 2.365 meldingen over 2.309 unieke slachtoffers. Van deze slachtoffers zijn er 1.779 zelfs uitsluitend door deze melders gemeld (en dus niet ook door opsporingsinstanties). De genoemde hoge percentages en aantallen die de melders zonder wettelijke grondslag voor hun rekening nemen, laten het grote belang zien van deze groep melders in de signalering en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Het zicht hierop is dan ook onmisbaar voor de vormgeving en monitoring van de (slachtoffergerichte) aanpak van mensen- handel. Sinds de inwerkingtreding van de AVG op 25 mei 2018, wordt het toestemmingsvereiste in de praktijk veel vaker dan daarvoor nageleefd. Dat dit tot problemen leidt, laten de cijfers duidelijk zien (zie voor meer informatie over hoe de privacywetgeving het melden van slachtoffers bij CoMensha be- moeilijkt: $2.1.4 en S$3.2). In de periode 2014-2017 nemen de melders zonder wettelijke grondslag jaarlijks nog tussen de 38%-54% van alle meldingen voor hun rekening (zie de rode melders in Figuur 3.12). In 2018 (het jaar waarin de AVG in werking trad) daalt dit percentage drastisch naar nog maar 18%. In absolute aantallen geldt hetzelfde: van bij elkaar vrijwel elk jaar (ruim) meer dan soo mel- dingen (gemiddeld 553) in de jaren 2014-2017 naar nog maar 152 in 2018.”° Deze alarmerende ontwik- keling geldt ook voor alle drie de groepen melders zonder wettelijke grondslag afzonderlijk (zorgco- ordinatoren: van jaarlijks gemiddeld 233 in 2014-2017 naar nog maar 91 in 2018 (terwijl het aantal zorgcoördinatoren juist is gestegen, zie $2.1.3); FairWork: van jaarlijks gemiddeld 118 in 2014-2017 naar nog maar 5 in 2018; overige melders: van jaarlijks gemiddeld 202 in 2014-2017 naar nog maar 56 in 2018). Het moge duidelijk zijn dat de vereiste toestemmingsverklaring het landelijke zicht op de mensenhan- delslachtoffers die in Nederland in beeld komen ernstig belemmert. Op dit moment is het zelfs de vraag in hoeverre de CoMensha-registratie hiervoor nog gebruikt kan worden. Het hebben van inzicht in de groep slachtoffers die in Nederland in beeld is, is echter cruciaal voor de totstandkoming van een infor- matiegestuurde integrale aanpak. Zonder kennis over wie de slachtoffers zijn, kan een effectieve be- scherming niet worden vormgegeven. Daarnaast kan de uitvoering van de aanpak niet worden gemoni- tord, de cijfers zijn dan namelijk niet langer een afspiegeling van wat er in de praktijk gebeurd. Het is 76 Voor specifiek de mensenhandelvorm binnenlandse seksuele uitbuiting is sprake van een daling van 78% (van ruim 150 in 2017 naar nog maar 33 in 2018). 10 De bij CoMensha gemelde slachtoffers dan ook evident dat dit probleem — waarvoor al herhaaldelijk is gewaarschuwd’ — zo spoedig mogelijk opgelost wordt. Het is overigens niet per definitie zo dat de melders zonder wettelijke grondslag nu ook geen slachtof- fers meer signaleren en/of beschermen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het jaarverslag van FairWork — een ngo die opkomt voor de belangen van slachtoffers van specifiek arbeidsuitbuiting — dat in 2018 449 cliënten zijn geadviseerd en dat bij 37% van hen sprake was van één of meer signalen van mensenhandel.” Het gaat in dit geval dus om ruim 160 mogelijke slachtoffers van mensenhandel in dit jaar die wel door FairWork zijn geholpen, maar waarvan er maar 5 identificeerbaar gemeld konden worden bij CoMensha (zie Figuur 3.12).”® 3.6.1 Regionale politiemeldingen In en onder Figuur 3.12 is reeds aandacht besteed aan de (ontwikkeling van de) 2.703 politiemeldin- gen in 2014-2018. Omdat in Figuur 3.12 alleen sprake was van mogelijke overlap tussen de verschil- lende weergegeven categorieën melders en er dus geen sprake was van dubbele meldingen binnen één categorie melders, betreffen die 2.703 politiemeldingen ook 2.703 unieke slachtoffers. Het komt echter wel voor dat slachtoffers in hetzelfde jaar meer dan eens zijn gemeld door verschil- lende regionale politie-eenheden. In Figuur 3.13 gaat het daarom om 2.746 (in plaats van 2.703) politiemeldingen, weergegeven naar regionale politie-eenheid, zowel per jaar als per mensenhan- delvorm. 77 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor- teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). 78 FairWork, 2019, p. 5. 79 FairWork heeft in 2018 overigens wel alle ruim 160 slachtoffers bij CoMensha gemeld, maar — vanwege de AVG — op zo’n manier dat CoMensha de slachtoffers niet kon opnemen in de registratie (zonder identificerende gegevens op basis waarvan CoMensha unieke — en daarmee dubbel gemelde — slachtoffers kan identificeren) (mondelinge infor- matie FairWork, g juli 2019). SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Politie-eenheden per jaar Politie-eenheden per mensenhandelvorm 100% nen m mm mm 0% —| NR Mm B me REN an NE aM ANNEN Sj 50% en ERE BEB | binnenlandse 40% a TR BNB uitbuiting 30% oe NRE EEE B grens. 20% overschrijdende me BRR EEE am on EN uitbuiting 10% . EEEN oe o arbeidsuitbuiting 0% 2014 2015 2016 2017 2018 BL-SU GO-SU AU CU Onbekend 2014- criminele uitbuiting 2018 Limburg 15 19 12 12 30 16 53 8 4 7 88 B Noord-Holland 37 23 16 17 21 38 52 g 8 7 TIA Midden-Nederland go 34 27 27 75 54 116 1 14 8 203 Amsterdam 45 58 45 48 59 35 163 41 14 2 255 EB Den Haag 48 60 38 75 42 69 137 34 12 1 263 M Oost-Nederland 65 50 66 go 48 137 84 23 1 14 269 HE Zeeland-West-Brabant 120 97 22 18 28 155 105 6 6 13 285 Ee Rotterdam 150 131 86 7o 53 234 166 31 3 56 490 Oost-Brabant TI 12 102 84 104 231 205 26 20 31 513 Totaal 674 632 450 439 551 997 1.292 205 100 158 2746 Figuur 3.13 Politiemeldingen van slachtoffers naar politie-eenheid, per jaar 2014- 2018°° en per mensenhandelvorm?' (N=2.746) Bron: CoMensha-databestanden 80 Oost-Brabant: x°=7,648; df=4; p=0,105; V=0,053; p=0,105 / Rotterdam: x*-36,560; df=4; p=0,000; V=0,116; p=0,000 { Zeeland-West-Brabant: x°=103,856; df=4; p=0,000; V=0,196; p=0,000 / Oost-Nederland: x’=15,032; df=4; p=0,005; V=0,075; pP=0,005 / Noord-Nederland: x*=47,201; df=4; p=0,000; V=0,132; p=0,000 / Den Haag: X’=36,480; df=4; p=0,000; V=0,116; p=0,000 / Amsterdam: x°=9,341; df=4; p=0,053; V=0,059; p=0,053 / Midden-Nederland: x°=42,125; df=g; p=0,000; V=0,125; p=0,000 / Noord-Holland: x=3,797; df=4; p=0,434; V=0,037; p=0,434 / Limburg: x°=12,815; df=g; p=0,012; V=0,069; p=0,012. 81 Oost-Brabant: x°=25,311; df=4; p=0,000; V=0,097; p=0,000 / Rotterdam: x°=92,514; df=4; p=0,000; V=0,185; p=0,000 { Zeeland-West-Brabant: x*=51,492; df=4; p=0,000; V=0,138; p=0,000 / Oost-Nederland: x*=33,992; df=4; p=0,000; V=0,112; p=0,000 { Noord-Nederland: x’=133,850; df=4g; p=0,000; V=0,223; p=0,000 / Den Haag: x’=22,643; df=4; p=0,000; V=0,092; p=0,000 { Amsterdam: x°=98,524; df=4; p=0,000; V=0,191; p=0,000 / Midden-Nederland: X/=19,404; df=g; p=0,001; V=0,085; p=0,001 / Noord-Holland: x*=3,878; df=4; p=0,423; V=0,038; p=0,423 { Limburg: X7=12,864; df=q; p=0,012; V=0,069; p=0,012. 10 De bij CoMensha gemelde slachtoffers De laatste kolom in de figuur (2014-2018) laat zien dat de regionale politie-eenheden Oost-Brabant en Rotterdam een stuk meer slachtoffers bij CoMensha melden dan de andere eenheden: beide gemid- deld rond de 100 per jaar (in de figuur blauw weergegeven). Desalniettemin is het aantal meldingen vanuit Rotterdam in het weergegeven tijdsbestek flink afgenomen (van 150 in 2014 naar 53 in 2018). Na deze twee (blauwe) regionale eenheden volgen zes regio’s die alle jaarlijks gemiddeld rond de 5o slachtoffers melden (in de figuur rood weergegeven). Hierbij valt overigens op dat in 2018 de regio- nale politie-eenheid Noord-Nederland bijna 1oo meldingen (n=91) bij CoMensha heeft gedaan, en daarmee in dit jaar de tweede plek inneemt. Ook Midden-Nederland laat in dit meest recente jaar een behoorlijke stijging zien. Tot slot melden Noord-Holland en Limburg slechts zo’n 20 slachtoffers per jaar (waarbij het er in Limburg in 2018 wel aanzienlijk meer zijn dan voorheen) en meldt de Landelijke Eenheid vrijwel nooit slachtoffers — ook niet in het meest recente jaar 2018 (in de figuur grijs weerge- geven). Dit laatste is opmerkelijk in het licht van de ambitie zoals geformuleerd in het Tactisch pro- gramma mensenhandel van het Landelijk Parket en de Landelijke Eenheid 2018/2019 (zie hierover meer $2.1.1). In de vorige slachtoffermonitor werd al opgemerkt dat de verschillen tussen de regionale politie- eenheden het grootst zijn bij de mensenhandelvorm ‘binnenlandse seksuele uitbuiting’. Dit is lo- gischerwijs nog steeds het geval:®? meer dan drie kwart (76%; n=757) van alle 991 politiemeldingen over binnenlandse seksuele uitbuiting in de totale periode zijn afkomstig van slechts vier eenheden (Rotterdam (24%), Oost-Brabant (23%), Zeeland-West-Brabant (16%) en Oost-Nederland (14%). In de vorige monitor was deze bevinding mede aanleiding tot de aanbeveling extern onderzoek te la- ten verrichten naar de achtergrond van deze verschillen en daarbij in beeld te brengen welke pro- blemen de politie-eenheden ondervinden in het opsporen van mensenhandel en welke randvoor- waarden noodzakelijk zijn om deze problemen te overkomen. Zoals beschreven in $2.1.1 kent deze aanbeveling op dit moment helaas nog geen opvolging. De resultaten in deze monitor onderstre- pen echter wel nogmaals het belang van het onderzoek zoals door de Nationaal Rapporteur beoogd. Het aantal meldingen door een regionale politie-eenheid is naar verwachting (deels) afhankelijk van de populatieomvang van de slachtoffers binnen een regionale politie-eenheid (de slachtoffers in beeld plus de slachtoffers die buiten beeld blijven). Ook is het waarschijnlijk dat het aantal slachtoffers enigs- zins samenhangt met het aantal inwoners in een regionale politie-eenheid. Daarom zijn in Figuur 3.14 — per regionale politie-eenheid — het gemiddeld jaarlijks aantal (door de politie) gemelde slachtoffers (horizontale as) afgezet tegen het aantal inwoners (verticale as). 82 Aangezien vier van de vijf weergegeven jaren overlappen met de vorige slachtoffermonitor. 83 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), p. 131-132, Aanbeveling 3. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 3.500.000 ® Oost-Nederland 3.000.000 in 2500000 2 Midden-Nederland 8 2000000 ENTER 3 ® e Noord-Nederland E Noord-Holland ® Den Haag e Rotterdam B 1500000 eK E Zeeland-West-Brabant ® 8 © Oost-Brabant 1.000.000 — EDU IMDUrg Amsterdam 500.000 a o 20 40 60 80 100 120 Aantal gemelde slachtoffers Figuur 3.14 Het jaarlijks gemiddeld aantal gemelde slachtoffers ten opzichte van het gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in 2014-2018%* Bron: CoMensha-databestanden en Centraal Bureau voor de Statistiek® De stippen in de bovenstaande figuur liggen niet op een lijn, wat betekent dat er — anders dan verwacht — geen duidelijk verband bestaat tussen het aantal inwoners binnen een regionale politie-eenheid en het aantal gemelde slachtoffers. Oftewel, er geldt niet: hoe meer inwoners, hoe meer gemelde slachtof- fers. Hiervoor zijn twee verklaringen denkbaar. Ofwel: de populatieomvang van de slachtoffers — en daarmee ook het aantal gemelde slachtoffers — binnen een regionale politie-eenheid hangt niet zozeer samen met het inwonersaantal, maar meer met andere factoren (zoals bijvoorbeeld geografische lig- ging, de aanwezigheid van logistieke (transport)knooppunten, de samenstelling van de bevolking, ge- meentelijk prostitutiebeleid etc.). Ofwel: het aantal door een regionale politie-eenheid gemelde slacht- offers is niet zozeer afhankelijk van de populatieomvang van de slachtoffers binnen deze regionale politie-eenheid, maar meer van expertise, beschikbare capaciteit en/of prioritering. In dit kader speelt ook de meldingsbereidheid aan CoMensha een rol, die per regionale politie-eenheid zou kunnen ver- schillen. 84 T=0,092; p=0,800. 85 Het gemiddeld aantal inwoners per regionale politie-eenheid in de jaren 2014-2018 volgens Statline (geraadpleegd juli 2019). De bij CoMensha gemelde slachtoffers 3.7 Aangifte door de vier groepen slachtoffers Figuur 3.15 laat zien hoeveel van de 4.981 slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld aan- gifte hebben gedaan of anderszins hebben meegewerkt aan het opsporingsonderzoek, zowel per jaar als per mensenhandelvorm. Aangifte per jaar Aangifte per mensenhandelvorm 100% ITI IJ" JIJ FIN IJD WIJT NIJS JIJ JIJ 90% —, | —— Sf ——— ——— | —— me | 80% AAI AG en BL-SU 70% — if ——— 7 —— —— —— al binnenlandse 60% - seksuele zaan u GO-SU 40% BEN dende 30% RR A N S | n__n nn nn u viewing 10% NRR n__n Mm arbeidsuitbuiting 0% m m m m EE m _| _| | | criminele uitbuiting 2018 Totaal 1.255 1.150 952 956 668 1.357 1.617 1.028 149 830 4.981 Figuur 3.15 Aangifte door de bij CoMensha gemelde slachtoffers, per jaar 2014- 2018° en per mensenhandelvormê? (N=4.981) Bron: CoMensha-databestanden Gemiddeld is maar van een kleine meerderheid (57%) van de slachtoffers bekend of al dan niet aangifte is gedaan. Soms komt dit doordat ten tijde van de melding bij CoMensha de bedenktijd nog loopt of alleen pas een intake is gedaan. Dit betekent dat de twee hierna genoemde percentages minima zijn. In ieder geval 29% van de slachtoffers heeft aangifte gedaan of op een andere manier meegewerkt aan de opsporing (zie de blauwe categorieën in de laatste kolom 2014-2018) en minstens 27% heeft geen aan- gifte gedaan (zie de rode categorie in de laatste kolom 2014-2018). De eerste vijf kolommen in Figuur 3.15 tonen de ontwikkeling per jaar. Hierbij vallen twee dingen op. Het eerste is dat het percentage slachtoffers van wie bekend is of aangifte is gedaan, in 2018 hoger ligt dan in de vier jaar ervoor: van tussen de 51%-62% in 2014-2017 naar 70% in 2018. Dit komt waarschijnlijk onder meer doordat in 2018 de melders zonder wettelijke grondslag nog maar nauwelijks slachtoffers hebben gemeld (zie $3.6, Figuur 3.12.). Deze melders hebben minder vaak dan opsporingsinstanties kennis over of al dan niet aangifte is gedaan, wat in de jaren vóór 2018 zorgde voor een hoger percen- tage ‘onbekend of aangifte is gedaan’. Het tweede punt dat opvalt is dat er in het meest recente jaar in 86 X°=424,324; df=12; p=0,000; V=0,169; p=0,000. 87 X/=685,735; df=12; p=0,000; V=0,214; P=0,000. Rosj n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 verhouding ook veel vaker aangifte is gedaan (vergelijk 56% in 2018 met tussen de 20%-34% in 2014- 2017). Dit is te verklaren door de plotselinge toestroom van de zogenoemde Dublinclaimanten (zie $2.1.3) die per definitie afkomstig zijn van buiten de Europese Unie (EU). Slachtoffers van buiten de EU werken veel vaker mee aan de opsporing dan EU-slachtoffers,®® omdat hun verblijfsstatus hiervan afhan- kelijk is. Wanneer het deel van de slachtoffers van wie niets bekend is over het al dan niet doen van aangifte (gemid- deld 43%) buiten beschouwing wordt gelaten, dan blijkt dat gemiddeld over de vijf jaar ongeveer net zo vaak wel is meegewerkt aan de opsporing (52%) als niet (48%). Deze verhouding is overigens niet ieder jaar hetzelfde. In de jaren 2014, 2015 en 2016 werd namelijk vaker niet meegewerkt dan wel (38%-44%). Pas in 2017 en 2018 is deze verhouding omgedraaid, naar zelfs 80% wel meewerken in het meest recente jaar. Daarnaast blijkt dat slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting als enige groep vaker wel (gemiddeld 69% in vijf jaar) dan niet meewerken. Van de slachtoffers van arbeidsuitbuiting (geregeld ook niet-EU slachtoffers, zie Figuur 3.10) werkt gemiddeld ongeveer de helft mee (51%). Binnen de overige slachtoffergroepen zijn de slachtoffers die meewerken aan de opsporing juist in de minderheid (criminele uitbuiting: 44%, binnenlandse seksuele uitbuiting: 37%, slachtoffers van wie de mensenhandelvorm onbe- kend is: 20%). 3.8 Conclusie De landelijke slachtofferregistratie van CoMensha is uniek. Hierin wordt immers informatie van opspo- ringsinstanties, andere organisaties (waaronder ngo’s) en particulieren gekoppeld. Het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld zijn, wordt door de Nationaal rapporteur daarom ook reeds sinds jaar en dag gebaseerd op de CoMensha-registratie. Het beeld dat op basis hier- van door de rapporteur in de jaarlijkse mensenhandelmonitors geschetst wordt, draagt vervolgens dus bij aan de vormgeving en monitoring van een informatiegestuurde, effectieve (slachtoffergerichte) aan- pak van mensenhandel. 88 Zo werkt gemiddeld 48% (73% wanneer de slachtoffers van wie onbekend is of ze aangifte hebben gedaan buiten beschouwing worden gelaten) van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van buiten de EU mee aan de opsporing, ten opzichte van 18% (35% exclusief onbekend) van de bij CoMensha gemelde EU-slachtoffers, waaronder Neder- landse slachtoffers (inclusief onbekend: x*=509,879; df=2; p=0,000; V=0,325; p=0,000; exclusief onbekend: X/=409,118; df=1; p=0,000; H=0,383; p=0,000). 89 Overigens geldt zowel voor de EU-slachtoffers (inclusief Nederlands), als de niet-EU slachtoffers dat het percentage aangifte in de jaren 2017 en 2018 hoger is dan in de jaren ervoor. Zoals in de vorige slachtoffermonitor beschreven kwam dit in 2017 door een verrijking van de gegevens via het EMM (zie Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermo- nitor mensenhandel 2013-2017), $3.7, p. 90). Hoewel er in 2018 geen slachtoffers zijn toegevoegd aan de CoMensha- registratie op basis van informatie afkomstig van het EMM (zie $3.2), zijn de gegevens (zoals informatie over of aangifte is gedaan) over de slachtoffers die reeds door de opsporing bij CoMensha gemeld waren in de eerste helft van 2018, wel ook aangevuld met EMM-informatie. Daarnaast speelt voor 2018 dus ook mee dat het aandeel slachtof- fers gemeld door de opsporing veel groter is (vanwege nauwelijks meldingen van melders zonder wettelijke grond- slag) en de opsporing in verhouding hoogstwaarschijnlijk vaker slachtoffers meldt die aangifte doen (alleen al om- dat ze daar vaker kennis over hebben). 10 De bij CoMensha gemelde slachtoffers Het totaal aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers In de periode 2014-2018 zijn er in totaal 4.981 slachtoffers bij CoMensha gemeld (exclusief de slachtoffers van seksuele uitbuiting die uitsluitend door de KMar zijn gemeld®® zie Figuur 3.2). Het jaarlijks aantal gemelde slachtoffers is in deze vijfjarige periode bijna gehalveerd: van 1.255 in 2014 naar nog maar 668 in het meest recente jaar 2018. Het is echter niet aannemelijk dat de daadwerkelijke slachtofferpopulatie (die voor de jaren 2014/2015 is geschat op tussen de 5.000 en 7.500) in de afgelopen periode ook fors is afgenomen. Dit zou dus betekenen dat op dit moment nóg veel minder slachtoffers —dan de in 2014/2015 geschatte 19% — voorkomen in de registratie van CoMensha (zie ook S1.5). Het aantal gemelde slachtoffers van de verschillende mensenhandelvormen Gemiddeld is 27% van de slachtoffers die in 2014-2018 bij CoMensha zijn gemeld, slachtoffer van bin- nenlandse seksuele uitbuiting; 32% van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting; 21% van arbeidsuit- buiting; 3% van criminele uitbuiting; en is van de overige 17% door ontbrekende informatie niet bekend van welke mensenhandelvorm sprake is (zie Figuur 3.7). Merk op dat binnen deze laatste groep slachtof- fers van wie de mensenhandelvorm niet bekend zou zijn, vijf slachtoffers van gedwongen orgaanverwij- dering vallen. Gezien het incidentele (geregistreerde) vóórkomen van deze mensenhandelvorm, kun- nen zij niet als aparte groep slachtoffers worden weergegeven. Wat in dit kader wel opmerkelijk ís, is het feit dat in het meest recente jaar 2018 maar liefst drie van deze vijf slachtoffers gemeld zijn, en daarnaast tevens een slachtoffer van zowel gedwongen orgaanverwijdering als criminele uitbuiting (dit slachtoffer is opgenomen in de groep slachtoffers die crimineel zijn uitgebuit) (zie Figuur 3.3). Wanneer per mensenhandelvorm naar de ontwikkeling per jaar wordt gekeken dan vallen drie dingen op (zie Figuur 3.7). Het aantal gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting is enorm ge- daald: van ruim 350 slachtoffers in 2014 en 2015 naar rond de 250 slachtoffers in de twee jaren erna, naar nog maar zo’n 130 slachtoffers in 2018. Het aantal gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting laat een- zelfde soort beweging zien, waarbij in 2018 sprake is van de grootste daling (van rond de 250 in 2014/2015, naar ruim 200 in 2016/2017, naar nog maar ongeveer 100 in 2018). Hier staat tegenover dat het aantal slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting dat voorkomt in de CoMensha-registratie in 2018 juist behoorlijk is gestegen (van jaarlijks een kleine 300 in de periode 2015-2017 naar 350 in 2018). Specifieke sectoren van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting In de huidige monitor wordt voor de derde keer op rij geconstateerd dat de gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting steeds vaker worden aangetroffen op locaties die primair níet zijn ingericht voor sekswerk — oftewel in de zo aangeduide “minder zichtbare sectoren’ (met name thuisprostitutie en es- cort/hotelprostitutie) — dan op locaties die hiervoor primair wél zijn ingericht — de ‘meer zichtbare sectoren’ (zoals raamprostitutie en bordelen/clubs/privéhuizen). Zo is in de jaren 2016-2018 — van de slachtoffers van wie de specifieke sector van uitbuiting bekend is of is bijgeschat — nog maar 15% uitge- buit in de ‘meer zichtbare sectoren’ en dus maar liefst 85% in de “minder zichtbare sectoren’ (zie Figuur 3.4b). Deze cijfers onderstrepen wederom het grote belang van toezicht op juist de minder zichtbare sectoren in de aanpak van seksuele uitbuiting. Dit dient erkend te worden in het wetsvoorstel van de Wet Regulering Sekswerk (Wrs) die in het najaar van 2019 in consulatie gaat. 90 Het gaat bij de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers meestal om grensoverschrijdende prostitutie zonder dat daarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016 kunnen deze personen niet langer als mensenhandelslachtoffer worden beschouwd (zie $3.3 en S3.5.2). Ee n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 De bij CoMensha gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting zijn uitgebuit in een variëteit aan verschil- lende sectoren. De vier arbeidsuitbuitingssectoren die in de afgelopen vijf jaar het vaakst zijn geregis- treerd zijn: de landbouw/bosbouw/visserij, de horeca, huishoudelijk werk (inclusief au-pairs) en de in- dustrie (zie Figuur 3.5). In dit hoofdstuk vallen onder de mensenhandelvorm criminele uitbuiting niet alleen de slachtoffers die gedwongen werden tot het plegen van strafbare feiten (met name drugs- en vermogensdelicten, zie Figuur 3.6), maar ook de slachtoffers die gedwongen werden om te bedelen of om schulden op te bouwen (bijvoorbeeld door het afsluiten van telefoonabonnementen). Persoonskenmerken Gemiddeld is een kwart (25%) van alle gemelde slachtoffers in 2014-2018 man (zie Figuur 3.8) en is 44% jonger dan 23 jaar op het moment dat ze bij CoMensha worden gemeld (21% is minderjarig en 23% is adolescent, zie Figuur 3.9). De geslachts- en de leeftijdsverdeling van de slachtoffers verschilt sterk per mensenhandelvorm. Zo zijn de gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting het minst vaak man (3%) en het vaakst minderjarig of adolescent (65%), en kent de groep gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting juist de meeste mannen (61%) en de minste minderjarigen en adolescenten (9%). Van alle gemelde slachtoffers bij CoMensha in de gemonitorde vijf jaar heeft 34% de Nederlandse nati- onaliteit, 26% een andere Europese nationaliteit, 22% een Afrikaanse nationaliteit en 12% een Aziatische nationaliteit (zie Tabel 3.1 en Figuur 3.10). Ook de herkomstregio’s van de slachtoffers verschillen per mensenhandelvorm. De gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting zijn (per definitie) alle afkomstig uit Nederland. Een aanzienlijk deel (37% respectievelijk 55%) van de gemelde slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting, is afkomstig uit Europa. Roemenië en Bulgarije komen bij deze beide mensenhandelvormen voor in de top-5 van meest voorkomende nationaliteiten. In het geval van arbeidsuitbuiting maken daarnaast ook de Europese landen Polen en Hongarije hier onderdeel van uit. Verder is ongeveer de helft (48%) van de gemelde slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting afkomstig uit Afrika (met name Nigeria, Oeganda en Guinee) en ís 30% van de gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting afkomstig uit Azië (met name de Filipijnen). De gemelde slachtoffers van criminele uitbuiting zijn qua afkomst het meest heterogeen. Het gaat bij hen ongeveer net zo vaak om Nederlandse (32%) als om Europese (30%) slachtoffers. Politiemeldingen De politie neemt in de periode 2014-2018 gemiddeld bijna de helft (46%) van alle meldingen bij Co- Mensha voor haar rekening (zie Figuur 3.12). De politie is de voornaamste opsporingsinstantie voor (binnenlandse dan wel grensoverschrijdende) seksuele uitbuiting en voor criminele uitbuiting. Zij doet dan ook meer dan de helft van alle meldingen over deze drie mensenhandelvormen (respectievelijk 63%, 61% en 58%). In de gemonitorde vijf jaren is het aantal politiemeldingen over slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting (van 262 politiemeldingen in 2014 naar 112 in 2018) en over buitenlandse niet-Afrikaanse (met name Europese) slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting (van 190 politiemeldingen in 2014 naar 62 in 2018) sterk afgenomen. Omdat de politie in regelgeving wordt aangespoord om alle gesignaleerde slachtoffers van mensenhandel bij CoMensha te melden (de zogenoemde meldplicht), duiden voornoemde dalingen er hoogstwaarschijnlijk op dat de politie nu daadwerkelijk minder slacht- offers van deze mensenhandelvormen signaleert dan voorheen. Ondanks dat de capaciteit binnen de 11 De bij CoMensha gemelde slachtoffers Rn AVIM's in 2017° en in 2018°* voor het eerst sinds jaren weer op sterkte was, heeft dit dus niet geleid tot een vast te stellen intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvormen. Dit terwijl een impuls in de aanpak van met name binnenlandse seksuele uitbuiting juist zo hard nodig is. Bij herhaling is immers geconcludeerd dat deze mensenhandelvorm: (1) naar schatting het vaakst voorkomt in Neder- land, (2) veruit de jongste slachtoffers (en daders) kent, en (3) in verhouding het minst vaak bij Co- Mensha wordt gemeld. Daarnaast blijkt dat de politie jaarlijks wel steeds meer Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting heeft gemeld bij CoMensha (van ga politiemeldingen in 2014 naar 261 in 2018). Deze ontwikkeling — waarbij de grootste stijging plaatsvond tussen 2017 en 2018 — illustreert de recente forse toename van slachtoffers van mensenhandel met een zogenoemde Dublinstatus (zie hierover meer $2.1.3). Verder meldt de politie ook steeds wat meer slachtoffers van criminele uitbuiting bij CoMensha (van 12 in 2014 naar 33 in 2018). Ook in het meest recente jaar gaat het echter om een erg klein aantal. Feitelijk staat de aanpak van deze mensenhandelvorm dus nog in de kinderschoenen. Wel bestaan er steeds meer signalen dat criminele uitbuiting in Nederland zich op veel grotere schaal voordoet dan de cijfers doen vermoeden (zie hierover meer $2.4.3). De signalering van criminele uitbuiting — zeker ook binnen de opsporing van strafbare feiten in het algemeen — verdient daarom meer aandacht. ISZW-DO-meldingen Van het totaal aantal meldingen bij CoMensha in 2014-2018 is 6% afkomstig van ISZW-DO (zie Figuur 3.12). ISZW-DO is de voornaamste opsporingsinstantie voor arbeidsuitbuiting. Binnen deze mensenhan- delvorm neemt zij dan ook een hoger percentage meldingen — namelijk 27% — voor haar rekening (318 van de 1.200). In 2017 was het aantal meldingen vanuit ISZW-DO opvallend laag (slechts 38). Inmiddels bestaan er interne afspraken over wanneer een slachtoffer van arbeidsuitbuiting bij CoMensha te mel- den. Het aantal ISZW-DO-meldingen is, ten opzichte van 2017, in 2018 dan ook verdubbeld (naar 75). Meldingen van melders zonder wettelijke grondslag Professionals werkzaam bij andere organisaties dan opsporingsinstanties (denk hierbij aan zorgcoördi- natoren, ngo’s zoals FairWork, opvang- en zorginstellingen etc.) nemen een aanzienlijk deel in van alle slachtoffermeldingen bij CoMensha. Het gaat maar liefst om 40% van alle meldingen in de periode 2014-2018 (zie Figuur 3.12). In absolute aantallen gaat het om 2.365 meldingen over 2.309 unieke slacht- offers, waarvan er 1.779 zelfs uitsluitend door deze melders zijn gemeld (en dus niet ook door opspo- ringsinstanties). Voorgaande illustreert het grote belang van deze groep melders in de signalering en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Het zicht hierop is dan ook onmisbaar voor de vorm- geving en monitoring van de (slachtoffergerichte) aanpak van mensenhandel. 91 Brief van de minister van JenV d.d. 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2. 92 Brief van de staatsecretaris van JenV, de minister van SZW, de minister van VWS, de minister van BuZa, de minister voor BHO d.d. 25 mei 2018, Kamerstukken Il 2017/2018, 28638, nr. 161, p. 5. 93 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 94 Nationaal Rapporteur, 2016 (Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015); Nationaal Rappor- teur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016). B Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Deze melders hebben echter geen wettelijke grondslag waarop zij slachtoffers bij CoMensha mogen melden. Een melding vereist in dit geval de uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer (of zijn of haar ouder/voogd). Sinds het van toepassing worden van de AVG op 25 mei 2018, wordt het toestem- mingsvereiste in de praktijk veel vaker dan daarvoor nageleefd (zie ook $2.1.4). Dat dit tot problemen leidt, laten de cijfers duidelijk zien. In de periode 2014-2017 deden de melders zonder wettelijke grond- slag bij elkaar vrijwel elk jaar (ruim) meer dan 5oo meldingen (gemiddeld 553). In 2018 waren dit er nog slechts 152. Het ís duidelijk dat de vereiste toestemmingsverklaring het zicht op de mensenhandelslachtoffers die in Nederland in beeld komen, ernstig belemmert. Op dit moment is het zelfs de vraag in hoeverre de Co- Mensha-registratie nog kan fungeren als belangrijke informatiebron die zicht verschaft op de mensen- handel in beeld, en in het verlengde daarvan, als informatiebron die bijdraagt aan de vormgeving en monitoring van de aanpak van mensenhandel. Î Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 4-1 Inleiding Internationale verdragen en Europese richtlijnen verplichten Nederland tot een op mensenrechten ge- baseerde aanpak van mensenhandel! Deze aanpak omvat onder meer de (vreemdelingrechtelijke) be- scherming van buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. In Nederland is deze bescherming gere- geld in de verblijfsregeling mensenhandel in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Uit de Vc 2000 blijkt dat de vreemdelingrechtelijke bescherming van buitenlandse slachtoffers is gekoppeld aan het strafrecht. Dit betekent dat het doen van aangifte in principe noodzakelijk is voor het verkrijgen van een tijdelijke verblijfstitel en toegang tot hulpverlening en bijstand? De verblijfsregeling mensenhandel heeft als doel slachtoffers van mensenhandel te beschermen door hen de mogelijkheid te bieden in Nederland veilig te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar. Deze bescherming dient vervolgens de bereidheid van slachtoffers te stimuleren om aangifte te doen en/of mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek. Slachtoffers die aangifte doen en/of medewerking verlenen hoeven immers niet te vrezen dat zij als illegaal vreemdeling Nederland moeten verlaten. Aan het bieden van vreemdelingrechtelijke bescherming zit dus ook duidelijk een instrumenteel aspect ver- bonden: de opsporing van daders van mensenhandel? De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is verantwoordelijk voor de vreemdelingrechtelijke bescher- ming van slachtoffers van mensenhandel. De IND verstrekt ieder jaar een overzicht aan de Nationaal 1 Zie de preambule bij het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel (Warschau, 16 mei 2005), Trb. 2006,99 (het Verdrag van Warschau) en ook Rantsev. Deze internationale rechtsbronnen zijn het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinder- handel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (New York, 15 november 2000), Trb. 2001, 69 en 2004, 35 (hierna: VN-Palermo Protocol), het Verdrag van Warschau en Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhan- del en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van het Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 5 april 2011 (hierna EU-Richtlijn mensenhandel). 2 Uitzondering hierop is de regeling van het schrijnend pad (zie hierover $4.2). 3 Brief van de staatssecretaris van JenV van 23 juni 2014, Kamerstukken 11 2013/14, 28 638, nr. 121 (Doorlichting verblijfs- regeling mensenhandel). Deze tweeledigheid komt terug in Richtlijn 2004/81/EG waar in artikel 1 als doel is gesteld ‘de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur, gekoppeld aan de duur van de daarmee verband houdende nationale procedures, aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie.’ bhÎ SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Rapporteur van alle behandelde aanvragen tot verblijf in het kader van mensenhandelslachtofferschap. Naast het aantal mensenhandelslachtoffers dat bij de IND bekend is vanwege een vreemdelingrechte- lijke procedure gaat dit hoofdstuk ook in op de verschillende manieren waarop slachtoffers gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel. De integrale aanpak Schema 1.1 in S1.2 beschrijft de integrale slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. Deze inte- grale slachtoffergerichte aanpak bestaat opeenvolgend uit het voorkomen van slachtofferschap, het signaleren en stoppen van bestaand slachtofferschap en het bieden van passende hulp aan slachtof- fers. Om de reactieve slachtoffergerichte aanpak (vanaf de signalering van bestaand slachtoffer- schap) te kunnen monitoren en de effecten van de aanpak te kunnen meten is (cijfermatige) infor- matie nodig over de verschillende fases die in het schema onderscheiden worden. Hoeveel en welke slachtoffers gesignaleerd worden, hoeveel en welke slachtoffers gemeld worden bij- en onderzocht worden door instanties die slachtoffers verder kunnen helpen (zoals opsporingsinstanties, zorgco- ordinatoren, scholen, gemeenten, jeugdzorginstanties), en hoeveel en welke slachtoffers uiteinde- lijk opvang krijgen en behandeld worden, is echter niet bekend. Hierdoor is een gedegen monitoring en dus de vormgeving van een informatiegestuurde effectieve aanpak op dit moment feitelijk niet mogelijk. De bevindingen in dit hoofdstuk richten zich op buitenlandse slachtoffers van mensenhandel die vreemdelingrechtelijke bescherming, dat wil zeggen rechtmatig verblijf en toegang tot hulpverlening, behoeven en om die reden voorkomen in de registratie van de IND. De IND voorziet deze slachtoffers van de noodzakelijke status op basis waarvan zij aanspraak kunnen maken op bescherming en onder- steuning (zie de fase opvang/behandeling in Schema 1.1). Leeswijzer De hierop volgende 54.2 zet het beleidskader voor vreemdelingrechtelijke bescherming van slacht- offers van mensenhandel uiteen. $4.3 beschrijft de gegevens die voor dit hoofdstuk zijn gebruikt. Vervolgens gaan S4.4 tot en met $4.7 in op de bevindingen die hieruit blijken. S4.4 biedt een over- zicht van alle afgehandelde aanbiedingen van de bedenktijd en aanvragen voor tijdelijk- en voort- gezet verblijf en beschrijft hoe vaak van de verschillende routes van de verblijfsregeling mensenhan- del gebruik wordt gemaakt. In $4.5 en $4.6 wordt — respectievelijk — ingegaan op de verlening van vergunningen voor tijdelijk verblijf en voortgezet verblijf voor mensenhandelslachtoffers. S4.7 be- schrijft de persoonskenmerken van de groepen slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsrege- ling mensenhandel. Ten slotte worden in $4.8 de belangrijkste bevindingen samengevat. 4.2 Verblijfsregeling slachtoffers van mensenhandel De verblijfsregeling voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel lijkt op het eerste gezicht com- plex. De vreemdelingrechtelijke bescherming is grotendeels geregeld in de Vc 2000. Daarnaast zijn ook de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing. De Vc 2000 onderscheidt twee vreemdelingrechtelijke situaties met betrekking tot tijdelijk verblijfsrecht voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel, namelijk de bedenktijd (54.21) en een tijdelijke ver- blijfsvergunning (S4.2.2). De bedenktijd schort het vertrek van een slachtoffer dat niet rechtmatig in Nederland verblijft met drie maanden op. De tijdelijke verblijfsvergunning verschaft een tijdelijk ver- Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel blijfsrecht aan het slachtoffer. Schema 4.1 geeft een overzicht van de verblijfsregeling en mogelijk te volgen routes, zoals deze gold tot 1 augustus 2019.* Slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel Informatief gesprek Bedenktijd B8/3 5 Schrijnend pad = | s Geen tijdelijk verblijf B8/3 ET Ad =IE bonnen Schrijnend pad veenververer 2/3 Geen aanvraag voortgezet verblijf Aanvraag voortgezet verblijf Bo/12 Aanvraag voortgezet verblijf Bo/12 of Bg/10 of Bo/12 of Bg/io: b-grond Bo/10 :a-grond 5 ga gb Schema 4.1 Schematische weergave van de verblijfsregeling mensenhandel tot 1 augustus 2019 4.2.1 De bedenktijd Uit Schema 4.1 volgt dat de bedenktijd de eerste stap is in de vreemdelingrechtelijke procedure voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel.® De bedenktijd is geregeld in hoofdstuk B8/3 van de Vc 2000. Hieruit volgt dat de bedenktijd uitsluitend openstaat voor slachtoffers die niet rechtmatig in Ne- derland verblijven en waarvan wordt vermoed dat zij, hetzij in Nederland hetzij in het buitenland, slacht- offer zijn van een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de ge- ringste aanwijzing van mensenhandel biedt de politie, KMar of ISZW-DO’ vermoedelijke slachtoffers de bedenktijd aan.” Alhoewel aan het informatieve gesprek in de verblijfsregeling mensenhandel geen doel is toebedeeld, blijkt uit onderzoek dat het informatief gesprek feitelijk het moment is waarop opspo- ringsinstanties informatie vergaren op basis waarvan een beslissing over het aanbieden van de bedenk- 4 De verblijfsregeling mensenhandel is gewijzigd per 1 augustus 2019 (zie ook $4.2.2}. Omdat de populatie slachtoffers waar dit hoofdstuk betrekking op heeft (periode 2014-2018), onder de oude regeling valt, is ervoor gekozen om al- leen de oude regeling schematisch weer te geven. 5 Zie voor meer uitgebreide informatie over de bedenktijd $3.1 in Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel). 6 B8/3 Vc 2000. Opgemerkt wordt dat art. 273f Sr ook ziet op situaties waarin het slachtoffer nog niet tewerkgesteld is. 7 Deze drie instanties zijn belast met de opsporing van mensenhandel (zie $2.1.1). Daarbij geldt dat de politie op voorspraak van ISZW-DO de bedenktijd aanbiedt. ISZW-DO biedt in feite dus indirect de bedenktijd aan. 8 De bedenktijd wordt verleend op grond van art. 8 onder k Vw 2000, B8/3 Vc 2000. 116 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 tijd wordt genomen.” Het informatieve gesprek vindt plaats voorafgaand aan een aangifte, en dient er- toe zicht te krijgen op het slachtofferschap en het slachtoffer uitleg te geven over de strafrechtelijke procedure.'° De bedenktijd wordt eenmalig verleend voor de duur van drie maanden. Gedurende de bedenktijd krijgen slachtoffers de mogelijkheid om te beslissen of zij aangifte willen doen, op andere wijze willen meewerken aan het strafproces'', of dat zij hiervan afzien. Slachtoffers kunnen er overigens ook voor kiezen om direct na het informatieve gesprek aangifte te doen. Aan hen kan dan tijdelijk ver- blijf verstrekt worden (zie hieronder) zonder dat daar de bedenktijd aan vooraf is gegaan. Als een per- soon gebruik maakt van de bedenktijd dan heeft hij of zij gedurende deze periode recht op opvang en huisvesting, medische bijstand en rechtshulp.'* 4.2.2 De verblijfsvergunning Na de bedenktijd volgt de tweede verblijfsrechtelijke situatie voor buitenlandse slachtoffers van men- senhandel, namelijk het aanvragen en verkrijgen van tijdelijk verblijfsrecht (zie Schema 4.1). Er bestaan twee opeenvolgende tijdelijke verblijfsvergunningen: « _Deverblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden (hierna: tijdelijk verblijf of B8/3); en daaropvolgend « De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op niet-tijdelijke humanitaire gronden (hierna: voorgezet verblijf of Bg/12 dan wel B9/10).'* Het tijdelijk verblijf (B8/3) De regels voor tijdelijk verblijf staan in de B8/3 Vc 2000. Tot 1 augustus 2019 werd tijdelijk verblijf verleend aan (vrijwel) alle buitenlandse slachtoffers die aangifte deden van mensenhandel of anderszins meewerk- ten aan het strafproces. De opsporingsinstantie stuurde in dat geval een kennisgeving op naar de IND (ook wel een Model M55), welke door de IND ambtshalve werd aangemerkt als aanvraag voor tijdelijk verblijf.'4 De IND maakte vervolgens een beslissing over de aanvraag. Een aanvraag werd slechts in enkele gevallen afgewezen.” Per 1 augustus 2019 zijn de beleidsregels uit de B8/3 van de Vc 2000 echter gewijzigd ten aan- zien van buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus (zie over de Dublinstatus de kadertekst hieronder). 9 Nationaal Rapporteur, 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), $3.5.3. 10 Aanwijzing mensenhandel, Stcrt. 2013, 16813, $4 onder opsporing. u In de verblijfsregeling staat steeds “op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijk aanleg van een verdachte van mensenhandel.” Omwille van de leesbaarheid wordt dit tezamen aangeduid als strafproces. 12 Hoofdstuk B8/3 Vc. 13 De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op niet-tijdelijke humanitaire gronden werd tot de inwerkingtre- ding van de Wet Modernisering Migratiebeleid in 2013 aangeduid als voortgezet verblijf. Omwille van de leesbaarheid wordt in deze monitor van deze term gebruik gemaakt waar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op niet-tijdelijke humanitaire gronden wordt bedoeld. 14 In dit verband is het goed om op te merken dat een vreemdeling niet zelf een aanvraag kan doen tot tijdelijk verblijf op basisvan $3.1 onder zen 3van de B8/3 Vc2000. Zie ook rechtbank Den Haag 21 mei 2019, ECLI:NLRBDHA:2019:5480, overweging 6.2. 15 Uit $4.5 volgt dat in de jaren 2014-2018 een aanvraag voor tijdelijk verblijf slechts in 3% van de gevallen werd afge- wezen. Voor 1 augustus 2019 kon de IND een aanvraag alleen afwijzen wanneer het slachtoffer geen aangifte had gedaan of medewerking had verleend aan het strafproces of op één van de algemene gronden vermeldt in art. 16, eerste lid, Vw 2000 (onderdelen b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel, zie art. 3.48, derde lid, Vb 2000 j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het slachtoffer een gevaar vormt voor de openbare orde zonder dat dit verband houdt met het mensenhandel feit. 11 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel De IND verleent aan deze slachtoffers alleen nog een tijdelijk verblijf indien het Openbaar Ministerie (OM) de IND heeft laten weten dat de aanwezigheid van het slachtoffer noodzakelijk is met het oog op de opspo- ring en vervolging van mensenhandel. * Als de aanwezigheid van het slachtoffer noodzakelijk is volgens het OM, beslist de IND binnen een streeftermijn van 24 uur over de aanvraag. Mocht het OM de aanwezig- heid van het slachtoffer in Nederland niet noodzakelijk achten voor de opsporing en vervolging van men- senhandel, dan beslist de IND zo snel mogelijk over de aanvraag. De IND kan een aanvraag ook afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland. Tot slot vermeldt de B8/3 Vc 2000 ten aanzien van slachtoffers met een Dublinstatus, dat een geplande overdracht naar het Dublinland kan door- gaan ookal heeft een slachtoffer dat aangifte wil doen van mensenhandel dat nog niet kunnen doen. Voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel zonder Dublinstatus wijzigt niets: voor hen biedt het doen van aangifte of anderszins meewerken aan het strafproces voldoende reden om tijdelijk verblijf te krijgen. Mogelijke slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus Mogelijke slachtoffers van mensenhandel (of vreemdelingen) van buiten de Europese Unie (EU) heb- ben vaak een Dublinstatus (zie 84.51). Dit betekent dat een vreemdeling Europa via een andere lid- staat dan Nederland is binnengekomen en in bezit is van een visum voor een ander land aangesloten bij de Dublinverordening of eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd en daar ook als zodanig staat geregistreerd. Dit andere land is volgens de Dublinverordening van 2013 verantwoor- delijk voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling.” De vreemdeling moet zijn of haar asielverzoek in dat betreffende land — ook wel het Dublinland — afwachten. Vreemdelingen met een Dublinstatus kunnen door Nederland aan het Dublinland worden overgedragen. Als een vreem- deling aangifte doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning aan de vreemdeling verstrekt, vervalt de Dublin- status van de vreemdeling. De vreemdeling hoeft in dat geval niet terug naar het Dublinland. Wan- neer het tijdelijk verblijfsrecht op grond van verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel komt te vervallen, wordt Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag. Tijdelijk verblijf wordt verleend voor de duur van één jaar en kan telkens met één jaar worden verlengd. * De IND trekt tijdelijk verblijfsrecht in wanneer geen sprake meer is van een opsporings- of vervolgings- onderzoek naar, of de berechting van, het mensenhandelfeit® Slachtoffers met tijdelijk verblijf hebben recht op opvang, huisvesting, medische bijstand en rechtshulp.“ Tijdelijk verblijf op basis van het schrijnend pad (B8/3) Ook een slachtoffer dat geen aangifte wil of kan doen of geen medewerking wil of kan verlenen aan het strafproces, kan aanspraak maken op tijdelijk verblijf.* Dit kan via het zogeheten schrijnend 16 Meer informatie over de achtergrond van deze wijziging is te vinden in S2.1.1 en $2.1.3. In een brief aan de vaste Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid (JenV) van z juli 2019 heeft de Nationaal Rapporteur gereageerd op deze wijziging. De brief is te raadplegen via www.nationaalrapporteur.nl/Publicaties{Brieven/brief-nationaal- rapporteur-voor-ao-mensenhandel-over-wijziging-verblijfsregeling-mensenhandel.aspx. 17 Verordening (EU) 604/2013 (Dublin III), PbEU 2013, L180/31. 18 Art. 3.58, eerste lid, Vb 2000 en B8/3 onder 3.2 Vc 2000. 19 B8/3 onder 3.2 Vc 2000. 20 B8/3 onder 3.4 Vc 2000. 21 B8/3 onder 3.1 Vc 2000 ak Rn SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 pad.” Het slachtoffer moet dan wel kunnen aantonen dat het niet doen van aangifte of geen me- dewerking verlenen in verband staat met een ernstige bedreiging en/of een medische of psychische beperking en/of minderjarigheid.” De IND heeft bij deze aanvraag meer ruimte om positief of ne- gatief te beslissen dan bij de beslissing over een reguliere aanvraag voor tijdelijk verblijf.“*Tijdelijk verblijf op basis van het schrijnend pad wordt verleend voor maximaal één jaar.° Het slachtoffer kan na dit jaar een aanvraag indienen voor voortgezet verblijf op grond van Bg/10 Vc 2000 (komt verderop aan de orde) of, indien mogelijk, er alsnog voor kiezen om aangifte te doen of medewer- king te verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar.®* In dit laatste geval behoudt het slachtoffer tijdelijk verblijf en kan dit telkens met één jaar worden verlengd. Voortgezet verblijf (Bo/12) De laatste fase in Schema 4.1 gaat over voortgezet verblijf. Voortgezet verblijf kan worden verleend op basis van de Bg/12 Vc 2000.°” De B9/12 richt zich op slachtoffers die aangifte hebben gedaan van mensenhandel of op andere wijze medewerking hebben verleend aan het strafproces.” Deze slacht- offers maken onder bepaalde voorwaarden aanspraak op voorgezet verblijf. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen voorwaarden die vallen onder de a-grond en voorwaarden die vallen onder de b-grond. Indien een a-grond van toepassing is, wordt voortgezet verblijf in beginsel aan het slachtoffer verleend. De IND beoordeelt zo een aanvraag in principe niet inhoudelijk.® Er zijn twee a-gronden: « de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ten aanzien van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat tot verlening van tijdelijk verblijfsrecht heeft geleid; of « _de strafzaak loopt nog en het slachtoffer verblijft drie jaar in Nederland op basis van een tijdelijk verblijf. Deze twee a-gronden gelden sinds 1 oktober 2018. De verblijfsregeling mensenhandel is met ingang van deze datum gewijzigd naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om slachtoffers van mensenhandel in aanmerking te laten komen voor voortgezet verblijf vanaf het moment dat de officier van justitie een vervolgingsbeslissing heeft genomen.” Op het overgrote deel van de geregis- treerde slachtoffers uit de jaren 2014-2018 zijn echter de a-gronden van toepassing van voor 1 oktober 2018. Deze drie a-gronden waren: 22 Zie Noteboom & Dettmeijer, 2015. 23 In de B8/3 onder 3.3. staat beschreven hoe slachtoffers dit kunnen aantonen. 24 Overigens zijn hiernaast ook de afwijzingsgronden uit artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel (zie artikel 3.48, derde lid, Vb 2000 j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1). 25 B8/3 onder 3.2 Vc 2000. 26 B8/3 onder 3.2 Vc 2000. 27 In dit verband is het goed te vermelden dat zowel de B9/12 als de B9/10 met ingang van 1 oktober 2018 zijn gewijzigd naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationaal Rapporteur in de Slachtoffermonitor mensenhandel 2012- 2016 (Nationaal Rapporteur, 2017), zie ook de kadertekst in deze paragraaf. 28 Een Bg/12 wordt verleend op grond van art. 3.51, eerste lid, onder k Vb 2000. 29 Wederom zijn wel de afwijzingsgronden uit artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen c en k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000). 30 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $5.2. bil Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel « _destrafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling;” of « _destrafzaak heeft niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van uitspraak al langer dan drie jaar in Nederland op basis van tijdelijk verblijf; of « _de strafzaak loopt nog en het slachtoffer verblijft drie jaar in Nederland op basis van een tijdelijk verblijf. Indien het slachtoffer niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op basis van een a-grond kan de IND voorgezet verblijf verlenen vanwege bijzondere individuele omstandigheden die verband houden met mensenhandel waardoor het slachtoffer Nederland niet kan verlaten. Het slachtoffer dient dan aan te tonen dat sprake is van dergelijke omstandigheden. De IND betrekt bij de inhoudelijke beoordeling daarvan in ieder geval de volgende factoren (dit zijn de zogenaamde b-gronden):* « _hetrisico op represailles ten opzichte van het slachtoffer en diens familie en de mate van bescher- ming die de autoriteit in het land van herkomst daartegen kunnen bieden; « _hetrisico op vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en « _de mogelijkheid van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst. Anders dan bij een a-grond vindt bij een aanvraag op basis van een b-grond dus wel een inhoudelijke toets plaats. Voortgezet verblijf op basis van het schrijnend pad (B9/10) Voortgezet verblijf kan ook worden verleend aan een slachtoffer dat geen aangifte heeft kunnen of wil- len doen of anderszins medewerking heeft kunnen of willen verlenen aan het strafproces (slachtoffers binnen het schrijnend pad). Dit kan op grond van de Bg/10 Vc 2000. Voorgezet verblijf op grond van de Bg/10 wordt verleend wanneer: « het slachtoffer aantoont dat de dreiging op grond waarvan tijdelijk verblijf is verleend binnen het schrijnend pad nog altijd voortduurt, waardoor het slachtoffer nog steeds niet kan meewerken aan het strafproces; of « het slachtoffer aantoont dat een fysieke of psychische aandoening nog altijd in de weg staat aan meewerken aan het strafproces; of « _hetslachtoffer op de moment van aanvraag minderjarig is en uit een recente verklaring van de op- sporingsinstanties blijkt dat daarom van het slachtoffer geen medewerking aan het strafproces kan worden verwacht.” Daarnaast wordt voortgezet verblijf verleend op grond van de Bg/10 in het geval er sprake is van de vol- gende drie gronden:*% 31 Hierbij volstond een veroordeling voor een ander ten laste gelegd feit dan mensenhandel, zolang mensenhandel onderdeel uitmaakte van de tenlastelegging. 32 Daarnaast kan een aanvraag worden afgewezen op de gronden die staan vermeld in artikel 16, eerste lid, Vw 2000, waar- bij de onderdelen cen k niet van toepassing zijn op slachtoffers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000). 33 In dit geval wordt een Bg/10 verleend op grond van art. 3.51, derde lid Vb 2000. Ook zijn de afwijzingsgronden uit artikel 16, eerste lid, Vw 2000 van toepassing. De onderdelen c en k van dit artikel zijn niet van toepassing op slacht- offers van mensenhandel (artikel 3.51, vierde lid, Vb 2000). 34 In welk geval een B9/10 wordt verleend op grond van art. 3.51, vierde lid Vb 2000. 120 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 « het slachtoffer is ten minste één jaar in het bezit geweest van een B8/3 en het slachtoffer heeft om zwaarwegende redenen geen aangifte kunnen of willen doen van mensenhandel of anderszins geen medewerking kunnen of willen verlenen aan het strafproces; én « geen sprake meer is van en ernstige bedreiging of van een fysieke of psychische beperking waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; én « er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, waardoor van het slachtoffer niet kan worden gevergd dat deze Nederland verlaat.” Voorgezet verblijf wordt verleend voor de duur van vijf jaar en kan steeds met vijf jaar worden ver- lengd.% 4.3 Achtergrond van de cijfers Voor het rapporteren over de vreemdelingrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel wordt gebruik gemaakt van gegevens van de IND. Op jaarbasis ontvangt de Nationaal Rapporteur cijfers over de regeling omtrent het gebruik van de bedenktijd, tijdelijk verblijf mensenhandel en voortgezet ver- blijf mensenhandel (kortgezegd de verblijfsregeling mensenhandel). De IND registreert bij aanvragen tot verblijf de code van de verblijfsgrond die wordt aangevraagd (bedenktijd, tijdelijk verblijf mensenhandel, voortgezet verblijf mensenhandel) en het soort aanvraag (eerste aanvraag tot verblijf, aanvraag voor een verlenging van de verblijfsvergunning, of bezwaar op een eerder gemaakte beslissing). Tijdelijke en niet- tújdelijke verblijfsvergunningen op de humanitaire grond ‘mensenhandel’ zijn hierin te onderscheiden. Hierdoor kan een overzicht gegenereerd worden van alle aanvragen, verlengingen en bezwaren met betrek- king tot verblijfsvergunningen op grond van mensenhandel. Om te komen tot het databestand maakt de IND een uitdraai van registratiesysteem INDIGO. Doorgaans ligt de peildatum van de uitdraai rond het be- gin van het tweede kwartaal van het jaar volgend op de te onderzoeken vijfjarige periode. De bewerkingen en analyses op alle ontvangen bestanden zijn door de Nationaal Rapporteur in SPSS versie 21 verricht. Op verzoek van het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de IND zelf heeft de IND ook aanvul- lend onderzoek verricht naar het aantal keer dat in de periode 2016-2018 tijdelijk verblijf is verleend aan vreemdelingen met een Dublinstatus (zie $4.2.1). Omdat het toegenomen aantal aangiften van vreem- delingen met een Dublinstatus een belangrijke recentelijke ontwikkeling is, heeft de Nationaal Rap- porteur een overzicht opgevraagd en ontvangen van de slachtoffers met tijdelijk verblijfsrecht in de periode 2016-2018 waarvan de IND heeft vastgesteld dat sprake is van een Dublinstatus. Het betreft ech- ter geen volledig overzicht van alle slachtoffers met een Dublinstatus die tijdelijk verblijf hebben aan- gevraagd. Een Dublinstatus komt alleen in de registratie naar voren als ook in Nederland een asielpro- cedure is gestart en een Dublinclaim is opgevoerd, en nietwanneer een vreemdeling enkel (door middel van aangifte) tijdelijk verblijf aanvraagt. Voor slachtoffers die ná tijdelijk verblijf asiel hebben aange- vraagd is handmatig nagegaan of sprake was van een potentiële Dublinstatus. Voor slachtoffers die (nog) geen asiel in Nederland hebben aangevraagd is uit de registratie niet op te maken of sprake is van 35 Zie de b-gronden ten aanzien van de B9/12 voor de factoren die bij de beoordeling van deze omstandigheid worden betrokken. 36 Art. 3.58, eerste lid Vb 2000. pl Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel Rn een potentiële Dublinstatus. Daarvoor zou een zeer uitgebreid dossieronderzoek nodig zijn, waar bin- nen de tijdsspanne van dit onderzoek geen mogelijkheid toe was. De cijfers in dit hoofdstuk gaan over de volledige groep slachtoffers die aanspraak heeft gemaakt op de verblijfsregeling mensenhandel. Om deze reden kunnen de gegevens in dit hoofdstuk worden be- schouwd als een populatieonderzoek en niet als onderzoek op basis van een steekproef. Daarom zijn geen statistische toetsen op de resultaten uitgevoerd. Statistische toetsing geeft immers antwoord op de vraag in hoeverre steekproefresultaten representatief zijn voor de populatie waaruit de steekproef getrokken is. 4.3.1 Kanttekeningen bij de cijfers Het kan voorkomen dat een slachtoffer binnen de onderzochte periode meer dan één keer gebruik heeft gemaakt van de bedenktijd of een verblijfsvergunning — bijvoorbeeld wanneer sprake is van revictimi- satie. Wanneer dat binnen één jaar voorkomt, is er vanuit gegaan dat het waarschijnlijk om eenzelfde aanvraag gaat die — foutief — meerdere keren is geregistreerd? Wanneer het echter gaat om eenzelfde aanvraag in verschillende jaren kan niet worden uitgesloten dat het gaat om een nieuwe mensenhan- delsituatie, waardoor zij opnieuw in aanmerking komen voor de verblijfsregeling. Deze dubbele aanvra- gen zijn in dat geval dan ook in de verschillende jaren meegenomen. Hierdoor is het aantal unieke slachtoffers dat binnen de onderzochte periode gebruik heeft gemaakt van de verblijfsregeling niet ge- lijk aan het aantal unieke aanvragen, waardoor de totaal aantallen in sommige figuren niet met elkaar overeenkomen. Een tweede kanttekening betreft dat er een gering aantal aanvragen voor verblijf worden ingediend door getuige-aangevers (zie $4.2). Omdat blijkt dat per individu van aanvraag tot aanvraag inconsistent staat geregistreerd of het om een slachtoffer of getuige-aangever gaat, zijn ook aanvragen van getuige- aangevers meegenomen in de bevindingen van dit hoofdstuk. Een derde kanttekening betreft het gegeven dat het aantal slachtoffers dat gebruik maakt van de ver- bliijfsregeling jaarlijks relatief klein is waardoor grote uitbuitingszaken met tientallen slachtoffers al van invloed kunnen zijn op het beeld dat ontstaat uit de cijfers. Deze uitbuitingszaken kunnen de bevindin- gen over bijvoorbeeld de persoonskenmerken van de slachtoffers aanzienlijk beïnvloeden. Tot slot is van belang te benoemen dat de in dit hoofdstuk getoonde jaarlijkse aantallen aanvragen voor tijdelijk en voortgezet verblijf, aanvragen betreffen die binnen een bepaald jaar zijn afgehandeld. Het gaat dus niet per definitie om alle aanvragen die binnen een jaar zijn ingediend — dat is een ander cohort. In het verleden is soms gerapporteerd over zowel het aantal aanvragen als het aantal afgehandelde aanvra- gen. Dat maakt vanwege de verschillende cohorten echter bevindingen binnen één hoofdstuk lastig vergelijkbaar. Om ook over de beslissingen op aanvragen (afwijzingen en verleningen) te kunnen rap- 37 De Nationaal rapporteur heeft eerder dossieronderzoek gedaan naar acht dubbele aanvragen van slachtoffers in de periode 2009-2011 die in het registratiesysteem zijn aangetroffen. Voor de helft van hen (n=4} bleek het echter om registratiefouten te gaan en dus niet om daadwerkelijk twee verschillende aanvragen voor het tijdelijk verblijfsrecht. Voor de andere helft waren er wel daadwerkelijk twee verschillende aanvragen ingediend (Nationaal Rapporteur, 2012 (Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007-2011), p. 237-238). 122 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 porteren is ervoor gekozen in heel het hoofdstuk uit te gaan van binnen de onderzochte periode afge- handelde aanvragen 4.3.2 De vier mensenhandelvormen De IND registreert sinds 2015 — op verzoek van de Nationaal Rapporteur — bij aanvragen tot verblijf in het kader van mensenhandel of het gaat om seksuele uitbuiting, overige uitbuiting of gedwongen orgaan- verwijdering. Helaas is dit over de gehele periode 2014-2018 nog voor bijna 60% van de slachtoffers onbekend. Ook kan door middel van deze vorm van registratie geen indeling worden gemaakt naar de vier mensenhandelvormen die voor het eerst in deze slachtoffermonitor wordt aangehouden (zie 51.4). Er kan namelijk geen onderscheid gemaakt worden tussen criminele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Om deze redenen is het niet mogelijk de bevindingen in dit hoofdstuk uit te splitsen naar mensenhan- delvorm. Om dat wel mogelijk te maken zou het formulier dat opsporingsdiensten gebruiken ter ken- nisgeving (Mss) moeten worden aangepast en zou dit gedetailleerder door de IND moeten worden ge- registreerd. Idealiter zou het overzicht van slachtoffers bekend bij de IND echter gekoppeld kunnen worden aan andere gegevensbronnen over de verschillende fases in de slachtoffergerichte aanpak. Op die manier wordt optimaal gebruik gemaakt van gegevens die voorhanden zijn. Het koppelen van de CoMensha-registratie aan de databestanden van de IND is momenteel echter niet mogelijk. 4.4 Gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel Zoals beschreven in $4.2 mogen alle niet-Nederlandse slachtoffers van mensenhandel gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel. Buitenlandse slachtoffers maken echter niet altijd gebruik van de bedenktijd of van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van hun slachtofferschap. Dit komt ten eerste omdat zij niet altijd in beeld zijn bij een instantie die hen hulp kan bieden. Zo gaat het naar schatting in Nederland jaarlijks om 2.750 buitenlandse (mo- gelijke) slachtoffers van mensenhandel, waarvan er gemiddeld maar ongeveer een kwart in beeld is bij één of meerdere instanties.*° Het kan zijn dat deze slachtoffers nog steeds worden uitgebuit, maar het is ook mogelijk dat zij of betrokken instanties niet op de hoogte zijn welke rechten zij hebben als slacht- offer van mensenhandel. Ten tweede is niet in alle gevallen een verblijfsvergunning noodzakelijk. Zo verblijven sommige buitenlandse slachtoffers al rechtmatig in Nederland, bijvoorbeeld omdat zij af- komstig zijn uit een andere EU-lidstaat. Daarnaast kiezen sommige slachtoffers ervoor om geen gebruik te maken van de verblijfsregeling, omdat die niet op hun behoeften aansluit. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer slachtoffers naar huis willen terugkeren of kiezen voor vreemdelingrechtelijke bescher- ming op basis van een andere regeling, zoals asiel. De verblijfsregeling mensenhandel biedt de mogelijkheid tot een bedenktijd van maximaal drie maan- den en tijdelijk verblijfrecht zo lang er een strafproces loopt (zie $4.2). Daarnaast bestaat er na het tijde- lijke verblijf de mogelijkheid een aanvraag tot voortgezet verblijf in te dienen. Figuur 4.1 toont het 38 De aantallen in sommige figuren kunnen daardoor afwijken van vergelijkbare bevindingen omtrent vreemdeling- rechtelijke bescherming in rapportages van vóór het jaar 2018. 39 In rapportages over slachtoffers van mensenhandel bekend of geregistreerd zijn bij een organisatie — in dit geval de IND — zal dus altijd een deel van de slachtoffers buiten beeld blijven (UNODC & Nationaal Rapporteur, 2017). Zie ook S1L5. Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel aantal keer dat jaarlijks de bedenktijd is aangeboden en het aantal afgehandelde aanvragen voor tijdelijk verblijf en voortgezet verblijf voor de periode 2014-2018. Deze aantallen zijn ter illustratie afgezet tegen het aantal bij CoMensha geregistreerde buitenlandse mensenhandelslachtoffers. De aantallen van deze twee bronnen komen niet overeen omdat — zoals in deze paragraaf is beschreven — niet alle buiten- landse slachtoffers (op grond van mensenhandel) verblijf aanvragen. Daarnaast is het mogelijk dat slachtoffers in een ander jaar bij CoMensha gemeld worden dan dat zij gebruik maken van de verblijfs- regeling mensenhandel. De jaarlijkse aantallen bedenktijd, tijdelijk verblijf en voortgezet verblijf vor- men eveneens geen cohort. Met andere woorden: het gaat bij deze aantallen binnen één jaar niet altijd om dezelfde slachtoffers. Daarom is het ook niet mogelijk deze een-op-een met elkaar te vergelijken. 1000 —_——— mm 800 —_— KT 600 goo 200 0 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Totaal aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse slachtoffers 107 865 678 zoe 587 3.908 mees Totaal aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse slachtoffers zonder 6 6 3 3 seksuele uitbuitingsslachtoffers 77 95 zed 584 53 5152 uitsluitend door de KMar gemeld == Aantal bedenktijd 173 137 n4 131 173 728 Aantal afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf 258 179 163 186 333 ng —— Aantal afgehandelde aanvragen voortgezet verblijf 262 nê 120 13 88 719 Figuur 4.1 Aantal keer dat gebruik is gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, afgezet tegen het aantal bij CoMensha gemelde buitenlandse slachtoffers, per jaar 2014-2018°° Bron: IND-bestanden en CoMensha-bestanden Uit Figuur 4.1 blijkt dat zowel het aantal keer dat gebruik is gemaakt van de bedenktijd als het aantal aanvragen voor tijdelijk verblijf in 2018 zijn gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. Het aantal keer dat de bedenktijd is aangeboden (de rode lijn in de figuur) daalt in 2015 en 2016, maar neemt weer toe in 2017. Ook in 2018 is sprake van een stijging. Met een toename van 131 in 2017 naar 173 in 2018 gaat het 40 Zie $3.3 voor een uitleg over het weergeven van het aantal (buitenlandse) slachtoffers zonder de uitsluitend door de KMar gemelde seksuele uitbuitingsslachtoffers. 12 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 om een stijging van 32%. Het aantal keer dat in 2018 de bedenktijd is aangeboden is daarmee exact even hoog als in 2014. Ook het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf neemt in 2018 toe (zie de donkerrode lijn in de figuur). Er is sprake van een stijging van 79%: van 186 in 2017 naar 333 in 2018. Het aantal aanvragen in 2018 is daarmee het hoogste aantal in de hier gerapporteerde periode van 2014-2018. In de jaren daarvoor was echter ook sprake van relatief hoge aantallen aanvragen. In zowel 2011 als 2012 lag het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf boven de vierhonderd.* In tegenstelling tot het gebruik van de bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalt het aantal aanvragen tot voortgezet verblijf in 2018 (de blauwe lijn in de figuur). Het gaat om een afname van bijna een derde: van 131 in 2017 naar 88 in 2018. Sinds de Nationaal Rapporteur cijfermatige bevindingen over voortgezet verblijf rapporteert is het aantal aanvra- gen nog nooit zo laag geweest.* Tussen 2015 en 2017 zijn aanzienlijk minder aanvragen ingediend dan in de jaren ervoor, maar leek het jaarlijks aantal redelijk stabiel. In 2017 is sprake van een zeer lichte stijging vanwege één zaak met een groot aantal slachtoffers. Het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha daalt in 2018 in tegenstelling tot het aantal slachtoffers dat gebruik heeft gemaakt van de bedenktijd en van tijdelijk verblijf licht, namelijk met 12% (van 584 in 2017 naar 513 in 2018). Hoewel het aantal buitenlandse bij CoMensha gemelde slachtoffers in 2017 stabiel blijft, is reeds daarvoor (in 2015 en 2016) ook sprake van een daling. Zoals eerder in deze paragraaf beschreven is het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers niet direct te vergelijken met het jaarlijks aantal slachtoffers bekend bij de IND. Desondanks valt op dat tot 2018 een redelijk vergelijkbare trend waarneembaar is voor zowel het gebruik van de bedenktijd en het tijdelijk verblijf, als het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha. De tegenovergestelde beweging in 2018 (met name als het gaat om het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf) is dan ook opvallend. Dat het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha en het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf dich- ter bij elkaar liggen suggereert dat buitenlandse slachtoffers in 2018 relatief gezien vaker gebruik maken van de verblijfsregeling. Dit komt door de forse toestroom van het aantal Afrikaanse slachtoffers met een Dublinstatus in het meest recente jaar, die met het doen van een aangifte van mensenhandel een aanvraag tot tijdelijk verblijf indienen (zie $2.1.3 en $4.5.1). Zo toont Figuur 3.10 in het vorige hoofdstuk dat de daling van het aantal buitenlandse mogelijke slachtoffers gemeld bij CoMensha in 2018 vooral neerkomt op een daling van het aantal slachtoffers afkomstig uit Europa. Het aantal mogelijke slachtof- fers met herkomstregio Afrika steeg hier tegelijkertijd juist enorm. Ook de stijging in de aanvragen voor tijdelijk verblijf in 2018 is te relateren aan een toename in aanvragen van slachtoffers uit Afrikaanse landen (zie Tabel 4.2). 4.4.1 Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel In totaal hebben in de periode 2014-2018 1.648 slachtoffers gebruik gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel. Dat wil zeggen dat zij gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd, en/of een aanvraag 41 Nationaal Rapporteur, 2015 (Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 2010-2014). Destijds werd over aanvragen nog wel gerapporteerd op basis van ingediende aanvragen en sinds de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 gebeurt dit op basis van afgehandelde aanvragen (zie S4.3). Omdat daarmee de jaarlijkse cohorten iets veranderen kunnen deze aantallen niet direct vergeleken wor- den, maar het gaat in dit geval om een periode van drie opeenvolgende jaren (2010, 2011 en 2012) waarin het aantal aanvragen hoger is dan zowel de daaropvolgende jaren als de huidige onderzochte periode. 42 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016) en Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtof- fermonitor mensenhandel 2013-2017). 43 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), $4.5. 12 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel hebben gedaan tot tijdelijk verblijf (via het ‘standaard-“ of ‘schrijnend pad’) en/of een aanvraag tot voort- gezet verblijf. Niet alle buitenlandse mensenhandelslachtoffers in Nederland maken gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel. De slachtoffers die dat wel doen, doorlopen de regeling niet allemaal op eenzelfde wijze. In Figuur 4.2 zijn de verschillende routes weergegeven die een slachtoffer kan door- lopen binnen de verblijfsregeling mensenhandel. Het schema is opgebouwd uit beslismomenten voor slachtoffers in de verschillende fases van de verblijfsregeling. leder eindpunt van een mogelijke — voor- komende — route is dik omrand en aangegeven met een cijfer. Deze eindpunten komen overeen met de punten in de ideaaltypische weergave in Schema 4.1 en zijn overeenkomstig genummerd. Alle stappen zijn op schaal weergegeven en reflecteren dus hoe vaak slachtoffers gebruik maken van een bepaalde stap of route. De verschillende fases zijn daarnaast in kleur onderscheiden: rood voor de bedenktijd, bruinrood voor tijdelijk verblijf en blauw voor voortgezet verblijf. Op basis van de routes uiteengezet in Figuur 4.2 kunnen alle 1.648 unieke slachtoffers die in de periode 2014-2018 worden ingedeeld in vijf van elkaar te onderscheiden groepen“: 1. slachtoffers die uitsluitend van de bedenktijd gebruik maken; 2. slachtoffers die gebruik maken van de bedenktijd, alleen gevolgd door tijdelijk verblijf; 3. slachtoffers die direct en uitsluitend gebruik maken van tijdelijk verblijf; 4. slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van tijdelijk verblijf (eventueel voorgegaan door de be- denktijd) en die vervolgens voorgezet verblijf aanvragen en krijgen; 5. slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van tijdelijk verblijf (eventueel voorgegaan door de be- denktijd) en die vervolgens voorgezet verblijf aanvragen en niet krijgen. Op het moment dat een slachtoffer vreemdelingrechtelijke bescherming wenst binnen deze verblijfsre- geling heeft hij of zij twee mogelijkheden: gebruik maken van de aangeboden bedenktijd, of gelijk aangifte doen dan wel anderszins meewerken aan het strafproces. Deze twee startpunten zijn in Figuur 4.2 bovenaan — links respectievelijk in het midden — weergegeven. Een aanzienlijk aantal slachtoffers heeft echter in de periode 2014-2018 enkel voortgezet verblijf aangevraagd; tijdelijk verblijf hebben zij dan logischerwijs vóór 2014 gekregen. Omdat van hen niet bekend is of zij daarvoor ook bedenktijd hebben gehad, is het niet mogelijk deze slachtoffers naar de twee voorgenoemde mogelijke startpunten van routes in te delen. In Figuur 4.2 is deze groep rechts weergegeven. Het verloop in de kleuren van de verschillende fases geeft aan dat per fase niet bekend is hoeveel slachtoffers horen bij de corresponde- rende stap links of in het midden van de figuur. 44 In $4.7 wordt over de persoonskenmerken van slachtoffers in de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensen- handelslachtoffers ook gerapporteerd aan de hand van deze indeling. _ 8 8 je 8 Nn Slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel N=1.648 (2014-2018) u Land P AQ T — © Het gaat in totaal om 715 unieke slachtoffers A Bedenktijd _ met bedenktijd in de periode 2014-2018. 5 7E Ev. bedenktijd vóó Omdat sommige slachtoffers meerdere z keren gebruik hebben gemaakt van de Ö bedenktijd, telt het totaal in Figuur a.1 op tot 5 77% | 23% 728, 8 Z 1 - - m Het gaat in totaal om 1.110 unieke zZ ma g He An Hi JR N slachtoffers wier aanvraag tot tijdelijk verblijf À LETTE ndel Nd Geen tijdelijk Maar ROA Av olezer eo ern) is afgehandeld in de periode 2014-2018. 2 alerts verblijf n=167 ste aero gee eorerinelofo gors nl Omdat sommige slachtoffers meerdere E aanvragen hebben gedaan, telt het totaal in z Figuren 4.1 en 4.3 op tot1.119. 2 2 34% | 66% 26% | 74% NJ o = no 2 3 Het gaat in totaal om zoa unieke slachtoffers No wier aanvraag tot voortgezet verblijf is eo Aanvraag … EEMIEE Aetin + BIEN IL afgehandeld in de periode 2014-2018. oo Nen CCC oenen verblijf EER Geen ganvess vooreen ved PN Omdat sommigeslachtoffers meerdere ms halide sE, aanvragen hebben gedaan, telt hettotaal in Figuren 4.1 en 4.5 op tot 719. 40%} 60% 48%f 52% 45% [55% Het gaat totaal om 311 unieke slachtoffers da ba ab 5b 4 5C aan wie voortgezet verblijf is verleend en om - Niet 391 unieke slachtoffers aan wie geen hen ver- Nietverleend voortgezet verblijf is verleend in de periode verleend : _ leend n=204 2014-2018. Omdat sommige slachtoffers n=111 n=76 meerdere aanvragen hebben gedaan, tellen detotalen in Figuur 4.5 op tot 312 (verlening) en 407 (afwijzing+overig). Figuur q.2 Routes van gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) Bron: IND-bestanden 2) Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel Van de in totaal 1.648 slachtoffers die in de periode 2014-2018 gebruik hebben gemaakt van de ver- blijfsregeling mensenhandel is aan 715 van hen — binnen die periode — de bedenktijd aangeboden. Daarentegen maken 562 slachtoffers geen gebruik van de bedenktijd binnen deze periode. Zij dienen direct een aanvraag tot tijdelijk verblijf in, doorgaans door middel van het doen van aangifte. Van nog eens 371 slachtoffers is niet bekend of zij de bedenktijd hebben gehad, aangezien hun aanvraag tot tijdelijk verblijf en eventueel aanbieding van de bedenktijd vóór de onderzochte periode heeft plaats- gevonden. Tijdens of na de bedenktijd kan een slachtoffer besluiten tijdelijk verblijf aan te vragen — ofwel door middel van aangifte te doen of anderzijds mee te werken aan het strafonderzoek, ofwel door middel van het zogeheten ‘schrijnend pad’ (zie $4.2 en S4.5). Zoals te zien in Figuur 4.2 kiest 77% (n=548) van de 715 slachtoffers aan wie de bedenktijd is aangeboden in de periode 2014-2018 ervoor tijdelijk verblijf aan te vragen.“ Het is mogelijk dat een slachtoffer besluit na de bedenktijd niet mee te werken aan de opspo- ring of vervolging en ook niet op een andere manier tijdelijk verblijf wenst aan te vragen. Dat is een eerste mogelijk eindpunt van een route in de verblijfsregeling mensenhandel, aangeduid met een ‘1’ in de figuur. In de periode 2014-2018 hebben in totaal 167 (23%) van de 715 slachtoffers uitsluitend gebruik gemaakt van de bedenktijd. Er kunnen verschillende redenen zijn voor een slachtoffer om geen verder gebruik te maken van de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensenhandelslachtoffers (bijvoor- beeld omdat zij terugkeren of omdat zij via een andere procedure verblijf aanvragen, zie ook S4.4). Van alle 1.110 slachtoffers die in de periode 2014-2018 tijdelijk verblijf hebben aangevraagd doet een kleine meerderheid dit zonder gebruik te maken van de bedenktijd (562 slachtoffers ten opzichte van 548).%* Via beide routes geldt dat voor slachtoffers vervolgens de mogelijkheid bestaat om voort- gezet verblijf aan te vragen. Figuur 4.2 toont dat slachtoffers die in de periode 2014-2018 ook gebruik maken van de bedenktijd dit vaker doen dan slachtoffers die direct tijdelijk verblijf aanvragen: 34% vergeleken met 26%. Het valt op dat deze percentages lager liggen dan in de rapportage over de jaren 2013-2017. Toen ging het nog om respectievelijk 44% en 32%. Zoals reeds uit $4.4 bleek, wordt recen- telijk over het algemeen dus minder vaak voortgezet verblijf aangevraagd. Dat geldt dus zowel voor slachtoffers die daarvoor bedenktijd hebben gehad als voor slachtoffers die dat niet hebben gehad. Wanneer na gebruik van tijdelijk verblijf geen aanvraag voor voortgezet verblijf volgt, geldt dit ook als een eindpunt van de route in de vreemdelingrechtelijke procedure voor mensenhandelslachtoffers. Voor slachtoffers die zowel gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd als tijdelijk verblijf is dit eind- punt aangeduid met een ‘2’ in Figuur 4.2. Voor slachtoffers die direct tijdelijk verblijf hebben aange- vraagd staat dit in Figuur 4.2 aangegeven met een ‘3’. Ook wanneer een slachtoffer na tijdelijk verblijf geen aanvraag doet tot voortgezet verblijf geldt dat dit zowel kan betekenen dat zij geen behoefte meer hebben aan vreemdelingrechtelijke bescherming, als dat zij een aanvraag hebben gedaan voor een an- 45 40 slachtoffers hebben de bedenktijd gekregen in de laatste negentig dagen (de maximale duur van de bedenktijd) van 2018. Het is dus mogelijk dat zij na 2018 alsnog een tijdelijk verblijf aanvraag volgt, wat in de huidige cijfers nog niet terug te zien zou zijn. 46 Voor 85 slachtoffers geldt dat hun aanvraag tot tijdelijk verblijf binnen de eerste negentig dagen van 2014 is afgehan- deld. Het is dus mogelijk dat zij reeds vóór 2014 toch bedenktijd hebben gekregen, wat in de huidige cijfers niet terug te zien Is. 128 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 dere vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming.#’ $4.5 gaat verder in op de inwilligingen en afwij- zingen van aanvragen voor tijdelijk verblijf. In totaal ís van 7oz2 slachtoffers in de periode 2014-2018 een aanvraag tot voortgezet verblijf afgehandeld. Zoals aan het begin van deze paragraaf is vermeld, hebben 371 (53%) van hen reeds gebruik gemaakt van tijdelijk verblijf — en eventueel de bedenktijd vóór 2014. Van slechts 331 (47%) is bekend welke route zij voor het aanvragen van voortgezet verblijf hebben doorlopen. Het merendeel van hen (56%; n=185) heeft voorafgaand aan tijdelijk verblijf en een aanvraag tot voortgezet verblijf eerst gebruik gemaakt van de bedenktijd. De overige 147 slachtoffers (44%) vragen direct tijdelijk verblijf aan. Van alle 7o2 slachtof- fers die voortgezet verblijf aanvragen in de onderzochte periode is dit aan 311 (44%) slachtoffers ver- leend. Aan de meerderheid (56%; n=391) is geen voortgezet verblijf verleend. Zie voor een uitgebreidere bespreking van inwilligingen en afwijzingen van voortgezet verblijf S$4.6. Er bestaat een klein verschil in het percentage verleningen ten opzichte van niet-verleningen (afwijzin- gen en overige afdoeningen) van voortgezet verblijf tussen de slachtoffers die wel bedenktijd hebben gehad, en zij die dat niet hebben gehad. Uit Figuur 4.2 blijkt dat slachtoffers die géén gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd vaker voortgezet verblijf ontvangen dan slachtoffers die daar wél gebruik van hebben gemaakt. Waar de eerstgenoemde groep slachtoffers in iets minder dan de helft (48%) van de gevallen voortgezet verblijf krijgt, is dit in de laatstgenoemde groep slechts 40%. Voor de slachtoffers van wie niet bekend is of zij gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd — aangezien dit vóór 2014 moet zijn geweest — ligt dit percentage ertussenin (45%). Op basis van alleen registratiegegevens kan niet di- rect worden verklaard waar dit verschil aan ligt. Wel lijkt het om andere groepen slachtoffers te gaan op basis van persoonskenmerken. Zo gaat het bij slachtoffers die voortgezet verblijf kregen nadat zij ook bedenktijd hebben gehad (groep 4a) vaker om vrouwen (60%) dan bij slachtoffers die voor verleend voortgezet verblijf direct aangifte deden (groep qb; 39%). Binnen beide groepen is de meest voorko- mende nationaliteit de Filipijnse (zie daarover $4.6). Voor slachtoffers die direct aangifte deden gaat het zelfs om de helft van de slachtoffers. Slachtoffers uit groep qa zijn gemiddeld ouder dan slachtoffers uit groep gb op het moment dat voortgezet verblijf wordt verleend: 35,8 jaar vergeleken met 33,1. De groe- pen slachtoffers wier aanvraag voor voortgezet verblijf werd afgewezen verschillen daarentegen alleen qua leeftijd. Slachtoffers die geen gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd (groep 5b) zijn met gemid- deld 29,6 jaar een stuk jonger dan slachtoffers die dat niet deden (groep 5a; 33,1 jaar). $4.6 gaat verder in op de verschillen in persoonskenmerken van groepen slachtoffers. 4.5 Tijdelijk verblijf mensenhandel Zoals in $4.2 is beschreven, wordt tijdelijk verblijf doorgaans aangevraagd door middel van het doen van aangifte van mensenhandel of door op een andere manier mee te werken aan het strafproces. Wanneer een slachtoffer niet in staat is aangifte te doen of op een andere manier medewerking te verlenen aan het strafproces, bestaat de mogelijkheid om een verblijfsvergunning via een andere route aan te vragen, het zogenoemde ‘schrijnend pad’.% In dat geval toetst de IND of er zwaarwegende redenen zijn waar- 47 Incidenteel (in 29 gevallen) kon er geen voortgezet verblijf worden aangevraagd omdat tijdelijk verblijf (ondanks eventuele bezwaren) niet is verleend. 48 Zie daarover ook $4.2.1. Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel door het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen.® Deze paragraaf gaat verder in op hoe vaak het tij- delijk verblijf wordt verleend, hoe vaak het wordt afgewezen en hoe hoog het aantal verleningen per jaar is. Verleningen tijdelijk verblijf Figuur 4.3 toont het jaarlijkse aantal verleningen, afwijzingen en overige afdoeningen van aanvragen tot tijdelijk verblijf in de periode 2014-2018. Daarnaast geeft de figuur ook percentueel weer hoe vaak de ver- schillende uitkomsten van een beoordeling voorkomen over de gehele periode. Het gaat om drie verschil- lende uitkomsten: een verlening (al dan niet na bezwaar), een afwijzing en een overige beslissing. Een overige beslissing houdt in dat de aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. Dit betreffen aanvragen die bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of die door de IND buiten behandeling zijn gesteld.5° 350 —_ 100% go% 300 LE: 250 70% NE 150 m 40% 100 30% mn 20% Oo 5 m 10% nf 0% 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Overig 3 1 3 3 1 7 ER Afwijzing 10 5 3 3 g 30 EN Verlening 245 173 157 180 323 1.078 Totaal 258 179 163 186 333 1.719 Figuur 4.3 Aantal afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar afdoeningsgrond, per jaar 2014-2018 (N=1.119)""*? Bron: IND-bestanden 49 Noteboom & Dettmeijer, 2015. 50 Zie artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht voor een overzicht van de gronden waarop een bestuursorgaan kan be- palen een aanvraag niet in behandeling te nemen. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat sprake is van een dubbele aanvraag (schriftelijke informatie IND, 11 september 2018). 51 In Figuur 4.3 zijn uitsluitend de laatst genomen beslissingen weergegeven. Indien bezwaar op een afgewezen aan- vraag is ingewilligd, is dit besluit als een verlening (na bezwaar) beschouwd. Deze verlening is dan meegenomen in het jaar van de originele aanvraag. Daarnaast zijn ook verleningen van tijdelijk verblijf meegenomen van slachtoffers die in eerste instantie geen tijdelijk verblijf hebben aangevraagd, maar bij wie tijdens toetsing van de asielprocedure slachtofferschap van mensenhandel naar voren is gekomen. Dit was twee keer in 2016 en één keer in 2017 het geval. 52 Het totaal aantal verleningen en niet-verleningen (afwijzingen + overige afdoeningen) in deze figuur komt niet overeen met de aantallen in Figuur 4.2. Zoals daar reeds aangegeven gaat het in Figuur 4.2 om unieke personen en hier om unieke afgehandelde aanvragen. Omdat een persoon meerdere keren een aanvraag kan doen voor een verblijfsvergunning zijn de aantallen hier iets hoger. 130 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 De rechter totaalkolom in de figuur laat zien dat het overgrote deel van de afgehandelde aanvragen tot tijdelijk verblijf in de periode 2014-2018 een verlening betreft: 1.078 van de 1.119 afgedane aanvragen (96%). Slechts 30 keer (3%) werd een aanvraag afgewezen. De exacte gronden voor iedere afwijzing zijn in de regis- tratie-data niet te achterhalen. Tot 1 juli 2019 was het doen van aangifte of medewerking verlenen aan het strafproces praktisch de enige voorwaarde waaraan een slachtoffer hoefde te voldoen om in aanmerking te komen voor tijdelijk verblijf.” Van een inhoudelijke beoordeling van het slachtofferschap was dan ook nauwelijks sprake. In slechts elf gevallen was sprake van een overige afdoening (1%). Dit betreft aanvragen die bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of aanvragen die ‘buiten behandeling’ zijn ge- steld, zoals wanneer het formulier ontbreekt waarmee de opsporingsinstantie de IND op de hoogte stelt van een aangifte van mensenhandel. Hierbij moet vermeld worden dat de verblijfsregeling mensenhandel per 1 augustus 2019 is gewijzigd ten aanzien van buitenlandse slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus (zie hierover $2.3.1). Voor deze groep gelden sindsdien extra voorwaarden voor tijdelijk ver- blijf waardoor een aanvraag tot tijdelijk verblijf in de toekomst waarschijnlijk vaker zal worden afgewezen. Een heel beperkt aantal slachtoffers doet een aanvraag tot tijdelijk verblijf zonder aan het medewer- kingsvereiste te kunnen of willen voldoen, het zogeheten ‘schrijnend pad’. In de periode 2014-2018 gaat het in totaal om 37 behandelde aanvragen. Op slechts vijftien van deze aanvragen volgt ook daadwerke- lijk verlening van tijdelijk verblijf. Niet zelden wordt na afwijzing of overige afdoening alsnog een aan- vraag ingediend via het ‘standaard pad’. Dat zowel het aantal aanvragen als het aantal verleningen via het schrijnend pad zo laag ligt is opvallend gezien wat bekend is over de mate waarin slachtoffers lijden aan trauma en psychologische problemen als gevolg van mensenhandel.” Bij de wijziging van de Vc 2000 per 1 oktober 2018 is minderjarigheid als extra grond voor het schrijnend pad toegevoegd (zie $4.2.2). Eventuele effecten daarvan zullen waarschijnlijk pas in een volgende monitor naar voren komen. De jaarlijkse ontwikkeling in Figuur 4.3 toont dat, net als het aantal afgedane aanvragen voor tijdelijk verblijf (zie Figuur 4.1), het aantal verleningen van tijdelijk verblijf tussen 2017 en 2018 sterk is toegeno- men. In 2017 ging het om 181 verleningen en in 2018 om 323 verleningen: een stijging van maar liefst 78%. Het aantal verleningen in 2018 is daarmee het hoogste aantal binnen de onderzochte periode. Zoals in de volgende paragraaf staat beschreven heeft dit hoogstwaarschijnlijk vooral te maken met de toename van het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat tijdelijk verblijf aanvraagt (en krijgt). Het aantal verleningen van tijdelijk verblijfsrecht ligt in 2018 echter nog steeds lager dan in de jaren 2013 en 2012. 4.51 Tijdelijk verblijf en een Dublinstatus Zoals in $4.2.1 is uiteengezet, komen vreemdelingen met een Dublinstatus in Nederland normaal ge- sproken niet in aanmerking voor asiel. Zij dienen terug te keren naar het Dublinland. Het staat alle 53 Voor 1 augustus 2019 kon de IND een aanvraag alleen afwijzen wanneer het slachtoffer geen aangifte had gedaan of medewerking had verleend aan het strafproces of wanneer sprake was van één van de algemene gronden uit art. 16, eerste lid, Vw 2000 (onderdelen b, cen k van dit artikel zijn niet van toepassing op slachtoffers van mensenhandel, zie art. 3.48, derde lid, Vb 2000 j° B8/3 Vc 2000, onder 3.1). Een voorbeeld van een dergelijke algemene grond is wanneer het slachtoffer een gevaar vormt voor de openbare orde zonder dat dit verband houdt met het mensenhan- del feit. De genoemde gronden kwamen ook naar voren als een aantal van de meest voorkomende redenen voor afwijzing in een dossieronderzoek van de Nationaal Rapporteur. Zie Nationaal Rapporteur, 2012 (Mensenhandel in en uit beeld, Cijfermatige rapportage 2007-2011), p. 119-123. 54 Oram et al, 2015. 55 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel slachtoffers van mensenhandel, ook die met een Dublinstatus, echter vrij om aangifte te doen van men- senhandel. Indien er voldoende opsporingsindicaties van mensenhandel in Nederland zijn, komt een slachtoffer met een Dublinstatus in aanmerking voor verblijf in Nederland. Als een slachtoffer aangifte doet van mensenhandel en de IND op grond van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijk verblijf aan het slachtoffer verstrekt, vervalt namelijk de Dublinstatus van het slachtoffer en wordt Nederland verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Het slachtoffer hoeft in dat geval niet terug naar het Dublinland. Uit Figuur 4.1 en Figuur 4.3 bleek reeds dat het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf in 2018 sterk is toegenomen. Volgens de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM's) van de Nationale Politie gaat het vooral om een toename van het aantal slachtoffers met een Dublinsta- tus. Figuur 4.4 toont hoe vaak bij de verleningen van het tijdelijk verblijf in de periode 2016-2018 sprake is van een Dublinstatus van het betreffende slachtoffer dat de aanvraag heeft ingediend. Het gaat hierbij om een minimum. Dit komt omdat de IND alleen een overzicht kan genereren van slachtoffers met een (potentiële) Dublinstatus die tevens — voor of na tijdelijk verblijf —asiel hebben aangevraagd in Nederland (zie S4.3). Mochten er slachtoffers zijn die (nog) geen asiel hebben aangevraagd, maar wel een Dublinstatus hebben, dan is dat niet in Figuur 4.4 terug te zien. 100% 90% En En HN jn _ER B En _ER B in _ER B in __ER B in _ER B in _ER B in _ER B In _BE B 0% 2016 2017 2018 2016-2018 B Aanvraag met een Dublinstatus 36 7o 171 277 MH Aanvraag waar geen informatie over 3 een Dublinstatus beschikbaar is 1e ne 152 25 Totaal 157 180 323 660 Figuur 4.4 Afgehandelde aanvragen tijdelijk verblijf naar aanwezigheid van een Dublinstatus, per jaar 2016-2018 (N=660) Bron: IND-bestanden 56 Zie S2.1.1. 132 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Over de gehele periode is te zien dat 42% (n=277) van het totaal aantal verleningen van tijdelijk verblijf aan een mogelijk slachtoffer met een Dublinstatus (weergegeven in rood) is verleend. De overige 58% (n=383) van de verleningen betreft aanvragen waar uit het registratiesysteem niet kon worden opgemaakt of er sprake is van een Dublinstatus (weergegeven in blauw). Wat opvalt is dat het aantal aanvragen waar sowieso sprake is van een Dublinstatus over de getoonde periode is toe- genomen. In 2016 ging het nog om 36 verleningen, in 2017 verdubbelde dat tot 7o en in 2018 nam het aantal verleningen toe met 144% tot 171. Het aantal verleningen van tijdelijk verblijf aan slacht- offers waar geen informatie bekend is over een mogelijke Dublinstatus is tussen 2017 en 2018 ook toegenomen, al zij het minder sterk: met 37%. De toename van het aantal buitenlandse, met name Afrikaanse, slachtoffers met een Dublinstatus naar Nederland kan meerdere oorzaken hebben. Re- centelijk is het aantal bij de IND bekende buitenlandse slachtoffers van buiten de EU gestegen (zie $4.7). Gezien het feit dat de buitengrenzen van de EU de afgelopen jaren strenger worden bewaakt dan voorheen, is het voor vreemdelingen van buiten de EU steeds lastiger om Nederland te bereiken zonder in andere EU-lidstaten met immigratiediensten in aanraking te zijn gekomen. Vreemdelin- gen van buiten de EU hebben daarom tegenwoordig veel vaker een Dublinstatus.”” Uit een veelvoud aan onderzoeken blijkt daarnaast dat zich grote groepen slachtoffers van mensenhandel bevinden tussen de migratiestromen (zie $2.1.3). Het is mogelijk dat slachtoffers na asiel te hebben aange- vraagd in een ander land — al dan niet gedwongen — zijn doorgereisd naar Nederland. Op dit mo- ment bestaat echter geen inzicht in de achtergrond van de toename van deze groep slachtoffers noch in de mechanismes die dit (mogelijk) faciliteren. Om mensenhandel binnen de migratiestro- men effectief tegen te gaan is het noodzakelijk om breed (internationaal) inzicht te krijgen in de onderliggende oorzaken van deze problematiek. In de eerste helft van 2019 is waarschijnlijk sprake van een nog verdere stijging van het aantal aan- vragen tijdelijk verblijf van slachtoffers met een Dublinstatus. De politie heeft in de eerste vier maan- den al 475 verzoeken tot het doen van aangifte van mensenhandel ontvangen, waarvan 80% afkom- stig van slachtoffers met een Dublinstatus.5® Het merendeel van deze aangiften zou volgens de politie geen opsporingsindicaties bevatten. Daarnaast vermoeden verschillende uitvoeringsorganisaties dat een deel van deze groep aangifte wilde doen om (oneigenlijk) gebruik te maken van de verblijfsrege- ling mensenhandel. Dit terwijl de Nationale Politie en het OM hebben aangegeven dat de stijging in het aantal aangiften veel capaciteit in beslag neemt. Hierdoor werd in de loop van 2019 duidelijk dat er zeer lange wachttijden waren voor het doen van aangifte, oplopend tot een aantal maanden. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat de staatsecretaris van JenV heeft besloten per 1 augustus 2019 de Vc te wijzigen. Hoewel er begrip is voor de problematiek waarvoor de opsporingsketen zich naar aanleiding van de toestroom van slachtoffers met een Dublinstatus gesteld ziet, zijn er diverse zorgen naar aanleiding van de wijziging (zie $2.1.3). Als deze wijziging het gewenste gevolg heeft, kan vanaf de tweede helft van 2019 een daling in zowel het aantal aanvragen als het aantal verleningen van tijdelijk verblijf van deze groep verwacht worden. Daarmee verdwijnt echter het zicht op deze groep. 57 De groep asielzoekers in Nederland is absoluut en relatief groot, en is tussen 2014 en 2016 sterk toegenomen. In 2016 ging het om 51% van eerste asielaanvragen (Algemene Rekenkamer, 2018, pp. 26-27). Dat is vergelijkbaar met het percentage tijdelijke verblijfsaanvragen van slachtoffers met een Dublinstatus in 2018. De toename van Dublinclai- manten hangt o.a. samen met de groei van het aantal asielzoekers uit ‘veilige landen’ en een verbetering van de registratie van asielzoekers binnen de EU (die voorheen soms nog erg slecht was) (Ibid). 58 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, 28 juni 2019, Kamerstukken 11 2018/19, 28 638, nr. 165. 1 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel 4.6 Het voortgezet verblijf mensenhandel In tegenstelling tot aanvragen tot tijdelijk verblijf maken mensenhandelslachtoffers niet automatisch aanspraak op voortgezet verblijf wanneer zij meewerken aan het strafproces. Waar het tijdelijk verblijfs- recht — naast de bescherming van het slachtoffer — ook tot doel heeft dat slachtoffers in Nederland kunnen blijven ten behoeve van de opsporing en vervolging, geldt dat niet voor het voortgezet verblijf. Voortgezet verblijf voorziet in een beschermingsmogelijkheid voor slachtoffers die vanwege hun slachtofferschap niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en staat daarmee los van de opsporing. Zoals beschreven in S$4.2.2 werd tot 1 oktober 2018 voortgezet verblijf verleend wanneer sprake was van een veroordeling van een dader of wanneer een slachtoffer al drie jaar in Nederland verbleef op basis van tijdelijk verblijf tijdens een (af)lopende strafzaak (oftewel de a-grond). Vanaf 1 oktober 2018 is de Vc 2000 op dit punt gewijzigd. Een slachtoffer komt nu in aanmerking voor voortgezet verblijfsvergunning op het moment dat de officier van justitie overgaat tot vervolging van een dader. Ook kan aan slachtoffers voortgezet verblijf worden verleend wanneer zij kunnen aantonen dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die verband houden met mensenhandel waar- door zij Nederland niet kunnen verlaten (oftewel de b-grond). Deze omstandigheden kunnen bij- voorbeeld inhouden dat er een risico op represailles ten opzichte van het slachtoffer en diens fami- lie bestaat, of dat sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst onmogelijk is. Verleningen van het voortgezet verblijf Figuur 4.5 toont het jaarlijkse aantal verleningen, afwijzingen en overige afdoeningen van aanvragen tot voortgezet verblijf in de periode 2014-2018. Daarnaast geeft de figuur ook percentueel weer hoe vaak de verschillende uitkomsten van een beoordeling voorkomen over de gehele periode. Het gaat om drie verschillende uitkomsten: een verlening (al dan niet na ingediend bezwaar), een afwijzing en een ove- rige beslissing. Een overige beslissing houdt in dat de aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. Dit be- treffen aanvragen die bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf zijn ingetrokken of die door de IND buiten behandeling zijn gesteld.” 59 Zie artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht voor een overzicht van de gronden waarop een bestuursorgaan kan be- palen een aanvraag niet in behandeling te nemen. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat sprake is van een dubbele aanvraag (schriftelijke informatie IND, 11 september 2018). jl SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 200 —_ 100% 180 90% A so% ao \ zo 0 NL boo vo Ne sot so NA 00% A 0% 20 m 10% Oo m 0% 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 Overig g 8 g 3 7 36 mm Afwijzing 176 65 54 37 39 371 mmm Verlening 77 45 57 g1 q2 312 Totaal 262 18 120 131 88 719 Figuur 4.5 Aantal afgehandelde aanvragen voortgezet verblijfsrecht mensenhandel naar afdoening, per jaar 2014-2018 (N=719)°*$" Bron: IND-bestanden In tegenstelling tot de aanvragen tot tijdelijk verblijf ligt het percentage afwijzingen bij voortgezet ver- blijf hoger. De helft (n=371) van de aanvragen in de periode 2014-2018 zijn afgewezen. In totaal 330 be- oordeelde aanvragen (45%) leiden tot een verlening van voortgezet verblijf, 53 daarvan pas nadat be- zwaar is gemaakt op een afwijzing. Daarnaast is in de periode 2014-2018 sprake van 36 overige afdoeningen (5%). In Figuur 4.5 zijn het jaarlijks aantal verleningen van voortgezet verblijf afgezet tegen enkel de inhoude- lijk beoordeelde aanvragen. Daarin zijn de 36 aanvragen waarover op een andere manier is beslist niet meegenomen. Wat opvalt is dat het aantal verleningen na een stijging in 2017 weer is gedaald in 2018. Met 46 verleningen gaat het in 2018 om het laagste aantal in zowel de periode 2014-2018 als in eerdere onderzochte jaren.°? Wel is het aantal verleningen in 2018 vergelijkbaar met de jaren 2015 en 2016. De piek in 2017 (n=96) is waarschijnlijk grotendeels te verklaren door één mensenhandelzaak. Meer dan de 60 Het aantal inwilligingen en niet-inwilligingen in deze figuur komt niet overeen met Figuur 4.2. Zoals daar reeds aangegeven gaat het in Figuur 4.2 om unieke personen en hier om unieke afgehandelde aanvragen. Omdat een persoon meerdere keren een aanvraag kan doen voor een verblijfsvergunning zijn deze aantallen hoger. 61 Het totaal aantal afdoeningen in deze figuur wijkt af van het totaal aantal afgehandelde aanvragen voortgezet ver- blijf op te maken uit Figuur 4.1. Dit omdat in deze figuur nu steeds de laatst genomen beslissing is meegenomen, ook als die in een ander jaar heeft plaatsgenomen dan de eerste beslissing. Voor het jaar 2013 betekent dat, dat ook succesvolle bezwaren op aanvragen van voorgaande jaren als inwilligingen zijn meegenomen. 62 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016); Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtof- fermonitor mensenhandel 2013-2017). Û Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel helft (n=54) van de verleningen van voortgezet verblijf in dat jaar waren aanvragen van Filipijnse slacht- offers die hoogstwaarschijnlijk te relateren zijn aan één strafproces uit 2014 waarbij een grote groep mensenhandelslachtoffers van Filipijnse afkomst in de scheepvaart werd aangetroffen £? Aangezien hun strafzaak in 2017 reeds drie jaar liep kwamen deze slachtoffers in aanmerking voor voortgezet ver- blijf op basis van de a-grond. Doordat deze relatief grote groep in 2017 automatisch in aanmerking kwam voor voortgezet verblijf steeg het aantal verleningen sterker dan het aantal afgehandelde aanvragen.° In Figuur 4.5 is dit te zien aan de zwarte en blauwe lijnen die in dat jaar dichter bij elkaar liggen. Het inwilligingspercentage van aanvragen tot voortgezet verblijf lag in 2017 op 72%. Wanneer de 54 Filipijnse slachtoffers, waarvan in ieder geval de meeste deel uitmaken van de eerder genoemde zaak, buiten beschouwing worden gela- ten, dan blijkt dat in 2017 nog maar sprake is van een inwilligingspercentage van 53% (96-54=42 inwil- ligingen ten opzichte van 134-54=80 afgehandelde aanvragen). In 2018 gaat het om 54% van de aanvra- gen, dat is vergelijkbaar met de jaren 2015 en 2016 (respectievelijk 47% en 50%) en dus met het jaar 2017 wanneer de groep slachtoffers uit de voorgenoemde zaak buiten beschouwing wordt gelaten. Grond van verlening voortgezet verblijfsrecht Of aanvragen voor voortgezet verblijf zijn ingediend op basis van de a-grond dan wel de b-grond is logi- scherwijs van invloed op het percentage verleningen. Immers, aanvragen ingediend op basis van de a- grond worden in beginsel ingewilligd. Op verzoek van de Nationaal Rapporteur wordt de grond van inwil- liging van een aanvraag tot voortgezet verblijf sinds 2015 door de IND geregistreerd. In de jaren 2015 en 2016 bleef registratie echter achter en is dit gemiddeld voor slechts 26% van slachtoffers ingevuld. Van de verleningen in 2017 en 2018 is wel van bijna alle slachtoffers (96%, 130 van de 133) de grond bekend waar- op voortgezet verblijfsrecht is verleend. In 2017 kreeg het merendeel (69%, n=63) van de slachtoffers aan wie voortgezet verblijf is verleend dit op basis van een drie jaar lopende strafzaak (een groot deel daarvan betreft de voorgenoemde Filipijnse slachtoffers) en nog eens vier slachtoffers (4%) op basis van een ver- oordeling van de dader. Voor iets minder dan een kwart (24%, n=25) van de slachtoffers werd voortgezet verblijf toegekend op basis van bijzondere individuele omstandigheden, oftewel de b-grond.£5 In 2018 was de meest voorkomende grond ook een drie jaar durende strafzaak waar verblijf aan is gekoppeld, al ligt het percentage lager, namelijk 50% van de gevallen (n=21). Aan drie andere slachtoffers (7%) werd ook voortgezet verblijf verleend op basis van de a-grond: twee vanwege een veroordeling en één vanwege vervolging van de verdachte. 17 slachtoffers (40%) kregen voortgezet verblijf op basis van de b-grond. Door de IND wordt alleen bijgehouden op wat voor grond een aanvraag is toegekend. Hoewel dus niet bekend is op welke grond afgewezen aanvragen zijn gedaan, kan er vanuit worden gegaan dat afgewezen aanvragen in principe altijd aanvragen op basis van een b-grond betreffen. Dit zou betekenen dat in 2017 63 Zie ook Nationaal Rapporteur, 2015 (Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers mogelijke slachtoffers 2010-2014), 64 rme niet alle aanvragen tot voortgezet verblijf worden gedaan op de a-grond waarbij verlening nagenoeg ambts- halve plaatsvindt, zonder een inhoudelijke toets op, bijvoorbeeld, de aannemelijkheid van slachtofferschap. Zie ook S4.2 en de volgende alinea in de lopende tekst. 65 Wanneer wederom voornoemde 54 Filipijnse slachtoffers buiten beschouwing worden gelaten, ontstaat een tegen- overgesteld beeld. Van de dan resterende 42 inwilligingen is van 38 de grond bekend: een derde betreft een inwilli- ging op basis van de a-grond (34%; n=4 veroordelingen + n=g drie jaar lopende strafzaak) en twee derde betreft een inwilliging op basis van de b-grond (66%; n=25). viele) SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 en 2018 samen ruim de helft van het aantal aanvragen op basis van een b-grond werd ingediend (39 in- gewilligde en 86 afgewezen aanvragen) en dat daarvan slechts 31% werd ingewilligd. Gebruik van de mogelijkheid tot voortgezet verblijf Met uitzondering van 2017 ligt het aantal aanvragen en verleningen van voortgezet verblijf vanaf 2015 een stuk lager dan de jaren ervoor. Onder andere om de verblijfsregeling mensenhandel voldoende toegankelijk te laten zijn voor de personen waarvoor deze bedoeld is, heeft de Nationaal Rapporteur in de Slachtoffermonitor 2012-2016 aanbevolen om slachtoffers in aanmerking te laten komen voor voort- gezet verblijf op het moment dat het OM een verdachte besluit te vervolgen.® Om de positie van het slachtoffer binnen de verblijfsregeling te versterken is met ingang van 1 oktober 2018 de Vc 2000 op dit punt aangepast. Een slachtoffer met een tijdelijke verblijfsvergunning heeft nu recht op voortgezet ver- blijf vanaf het moment dat een officier van justitie tot vervolging overgaat. Daarmee is een slachtoffer niet langer afhankelijk van een veroordeling voor voortgezet verblijf. Tot nu toe is met één verlening op basis van de aangepaste grond het effect van de aanpassing van de Vc nog niet merkbaar. Daarnaast is begin 2018 een pilot van start gegaan bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven met een multidiscipli- naire commissie slachtofferschap mensenhandel.°? De commissie kan op aanvraag in individuele zaken een deskundigenbericht uitbrengen over de aannemelijkheid van slachtofferschap. Onder andere in de beoordeling van de IND omtrent voortgezet verblijf kan zo een deskundigheidsbericht worden meege- wogen. Ook de pilot bij het Schadefonds lijkt nog niet te hebben geleid tot meer aanvragen of verlenin- gen van voortgezet verblijf. Het aantal aanvragen verleend op basis van de b-grond — waarop slachtoffers met een positief deskundigheidsbericht voortgezet verblijf zouden kunnen aanvragen — is in 2018 zelfs iets lager dan in 2017 (17 vergeleken met 22). Het aantal afgewezen aanvragen (waarbij kan worden ver- ondersteld dat sprake is van de b-grond) is nagenoeg hetzelfde gebleven (46 vergeleken met 40). Gebruik van de asielprocedure Zoals in S$4.4.1 staat beschreven, is het mogelijk dat slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsrege- ling mensenhandel op enig moment besluiten hiermee te stoppen. Dit betekent niet per definitie dat zij geen vreemdelingrechtelijke bescherming meer nodig hebben. Slachtoffers van mensenhandel die buiten de verblijfsregeling mensenhandel in aanmerking willen komen voor (duurzaam) verblijf kun- nen namelijk ook een aanvraag doen voor andere reguliere vreemdelingrechtelijke procedures, bijvoor- beeld op grond van gezinshereniging of studie in Nederland. Uit onderzoek en berichten uit het veld komt echter naar voren dat de asielprocedure het meest voorkomende alternatief voor slachtoffers lijkt te zijn. © In de vorige slachtoffermonitor is voor het eerst cijfermatig inzicht verschaft in het gebruik van de asiel- procedure door slachtoffers van mensenhandel die bij de IND bekend zijn vanwege aanvragen in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel.° Daaruit blijkt dat 30% van alle slachtoffers van mensen- handel die enige vorm van vreemdelingrechtelijke bescherming op basis van de verblijfsregeling men- 66 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), Aanbeveling 3. 67 Website Schadefonds Geweldsmisdrijven, www.schadefonds.nl/nl/pilot-aannemelijkheid-slachtofferschap-men- senhandel-1-januari-2018-van-start/ (geraadpleegd 28 september 2018). 68 Nationaal Rapporteur, 2012 (Opsporing van mensenhandel en de Bg-regeling), p. 12; Nationaal Rapporteur, 2015 (Naar een kindgericht beschermingssysteem voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen); de Jong, 2015; Leer- makers, 2017; Pilon & Bijl, 2017. 69 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 1 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel senhandel heeft gehad, overstapt naar een asielprocedure. Daarbij valt op dat van de slachtoffers die na het tijdelijk verblijfsrecht niet verder gebruik maken van de verblijfsregeling, ruim een derde vervolgens wel een asielvraag indient. Dit terwijl hun mogelijkheden tot bescherming en verblijf op basis van de verblijfsregeling mensenhandel nog niet zijn uitgeput. Als slachtoffer van mensenhandel kunnen zij immers nog een aanvraag doen tot voortgezet verblijf. Gegevens over asielaanvragen waren slechts over de periode 2013-2017 beschikbaar. Daardoor was het alleen mogelijk in beeld te brengen hoe vaak slacht- offers na het einde van één van de routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel asiel aanvragen. Op het gebruik van de asielprocedure door slachtoffers van mensenhandel vóór de verblijfregeling mensen- handel bestaat vooralsnog geen zicht. Omdat slachtofferschap in de asielprocedure niet wordt geregis- treerd zijn mensenhandelslachtoffers die uitsluitend van de asielprocedure gebruik maken zelfs hele- maal niet in beeld te brengen door middel van kwantitatief dataonderzoek. Mogelijk kiezen slachtoffers in toenemende mate voor asiel omdat zij de kans op duurzaam verblijf via deze procedure groter achten dan via de verblijfsregeling mensenhandel. Ook verschillen de verblijfsre- geling mensenhandel en de asielprocedure voor mensenhandelslachtoffers op bepaalde punten. Zo bestaan er binnen de verblijfsregeling bepaalde drempels die niet van toepassing zijn op asiel, zoal verschillen in kosten, vereisten en de manier en transparantie van toetsing. Wat exact de overwegingen zijn om de asielprocedure te verkiezen boven de verblijfsregeling mensenhandel is nog niet eerder on- derzocht. Vanuit zowel het oogpunt van bescherming als de opsporing van daders van mensenhandel is het onwenselijk als slachtoffers, die hier de mogelijkheid toe hebben, besluiten geen (verder) gebruik te maken van de verblijfsregeling mensenhandel. In het licht van deze bevindingen heeft de Nationaal Rapporteur de staatssecretaris van JenV in 2018 dan ook aanbevolen hier onderzoek naar te verrichten” De staatssecretaris heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) opdracht gegeven dit onderzoek uit te voeren. De resultaten daarvan worden begin 2020 verwacht. 4.7 Persoonskenmerken van slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel De persoonskenmerken (geslacht, leeftijd, nationaliteit en herkomstregio) van de 1.648 slachtoffers die in de periode 2014-2018 gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel zijn hieronder weergegeven. De slachtoffers zijn ingedeeld naar de categorisering zoals geïntroduceerd in $4.4.1 en Figuur 4.2. Geslacht In Figuur 4.6 is te zien wat de man- vrouw-verdeling is voor zowel de vijf groepen slachtoffers afzonder- lijk, als voor het totaal. 70 Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017), Aanbeveling 4. 138 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 en MAR mm MN 0% sot MAR nm mm Ie AA MM 60% Mmmm mm sot MR nm mm en AAA MM 30% MR nm mm 200% MR nm mm on AAA MM ze A B B 1 Uitsluitend _2Bedenktijd- 3Uitsluitend q Voortgezet 5 Voortgezet Totaal bedenktijd __ uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet tijdelijk verblijf verleend verleend verblijf EB Man 46 126 164 121 100 557 B Vrouw 121 237 252 190 291 LOG Totaal 167 363 416 311 391 1.648 Figuur 4.6 Geslacht van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) Bron: IND-bestanden Gemiddeld is 34% van de slachtoffers man (zie de totaalkolom). Het aandeel mannen is het kleinst (26%) in de groep aan wie na tijdelijk verblijf (en eventueel de bedenktijd) geen voortgezet verblijf is verleend (groep 5). Onder slachtoffers die alleen gebruik hebben gemaakt van het tijdelijk verblijf (groep 3) en onder slachtoffers aan wie wel voortgezet verblijf is verleend (groep 4) is het aandeel mannen het grootst (39%). Dat het in deze laatstgenoemde groep slachtoffers vaker om mannen gaat, is waarschijnlijk te relateren aan de eerdergenoemde zaak (zie 54.5) met een groot aantal Filipijnse — mannelijke —slachtof- fers in 2017. Leeftijd Figuur 4.7 toont zowel de gemiddelde leeftijd (de zwarte markeringen ten opzichte van de rechter-as) als de leeftijdsverdeling in categorieën (de kolommen ten opzichte van de linker-as) van zowel de vijf groepen slachtoffers afzonderlijk als voor het totaal. Het betreft de leeftijd van de slachtoffers ten tijde van het laatste moment waarop zij voorkwamen in de IND-registratie (in het kader van de verblijfsre- geling mensenhandel). Dit betekent bijvoorbeeld dat de leeftijd van de slachtoffers uit groep 1 bere- kend is op het moment dat de IND de bedenktijd registreerde, terwijl de leeftijd van de slachtoffers uit groep 5 berekend is op het moment dat de IND de aanvraag tot voortgezet verblijf als afgewezen regis- treerde. Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel ie ERN ° 0, a ee A en 35 oe R_D n__n 60% n__n 25 on AR BB Mi 7 20% AR 30% Ann > 20% AR 1o 10% n__n 5 0% Mm nm o 1 2 3 4 5 Uitsluitend Bedenktijd- Uitsluitend Voortgezet Voortgezet Totaal bedenktijd _ uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet tijdelijk verblijf verleend verleend verblijf ®% Gemiddelde leeftijd 30,1 31,1 28,1 34,3 31,5 30,9 got 28 58 32 76 64 258 EB 30-39 46 117 1 130 117 521 23-29 qz 118 151 82 151 544 18-22 (adolescent) q1 59 104 17 53 274 EB Minderjarig 10 1 18 6 6 51 Totaal 167 363 416 311 301 1.648 Figuur 4.7 Leeftijd van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) Bron: IND-bestanden Gemiddeld zijn de slachtoffers 30,9 jaar oud. Het gaat bijna nooit om minderjarigen (slechts 3%). Zo’n 16% is adolescent, een derde (33%) is tussen de 23 en 29 jaar oud, ongeveer een derde (32%) tussen de 30 en de 39 jaar en 16% is 40 jaar of ouder. Deze verdeling komt grotendeels overeen met de leeftijdsverde- ling van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting en arbeids- uitbuiting (welke vrijwel allemaal niet-Nederlandse slachtoffers betreffen, zie Figuur 3.10) samen (zie S ) S Figuur 3.9)” Met een gemiddelde leeftijd van 34,4 jaar zijn slachtoffers die voortgezet verblijf hebben gekregen (groep 4) de oudste groep. 61% van deze slachtoffers is dertig jaar of ouder. Dat de slachtoffers in groe- pen 4 en 5 gemiddeld wat ouder zijn dan de slachtoffers in andere groepen is niet verwonderlijk, aange- 71 De buitenlandse slachtoffers die gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel zijn wel iets ouder dan deze bij CoMensha gemelde slachtoffers. Ter vergelijking: 5% minderjarig; 18% adolescent; 27% tussen de 23-29 jaar; 23% tussen de 30-39 jaar; 12% 40 jaar of ouder. Dit ligt in de lijn der verwachting. Immers, voor een gedeelte van de slachtoffers (met name die in groepen 4 en 5) is de leeftijd op een later moment berekend dan bij CoMensha (een slachtoffer zal hoogstwaarschijnlijk op een eerder moment bij CoMensha zijn gemeld dan dat over de aanvraag voortgezet verblijf van dit slachtoffer wordt besloten). Daarnaast zijn ook andere verklaringen denkbaar: bijvoor- 8 ) ) 8 ) beeld dat slachtoffers van arbeidsuitbuiting — die volgens Figuur 3.9 ouder zijn — in verhouding vaker gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel dan slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 zien zij ten tijde van het berekenen van de leeftijd al enige tijd (niet zelden jaren) gebruik maakten van de verblijfsregeling mensenhandel. Dat het in groep 4 vaker gaat om slachtoffers van dertig jaar of ouder is daarnaast waarschijnlijk te relateren aan eerdergenoemde zaak (zie S4.5) met een groot aantal Fili- pijnse — vaak relatief oude — slachtoffers in 2017. Het is dan ook opvallender dat slachtoffers die direct aangifte doen of op andere wijze meewerken aan het strafproces (groep 3) jonger zijn (namelijk gemid- deld 28,1 jaar), dan slachtoffers die kiezen voor de bedenktijd: groepen 1 (30,1 jaar) en 2 (31,1 jaar). Dat komt voornamelijk door het hoge aandeel slachtoffers tussen de 23 en 29 jaar onder slachtoffers die uitsluitend tijdelijk verblijf hebben gekregen (groep 3; n=152, 37%). Nationaliteit en herkomstregio Tabel 4.1 toont de top-5 meest voorkomende nationaliteiten van slachtoffers in de verblijfsregeling mensenhandel in de periode 2014-2018 — zowel naar groep voor de gehele periode 2014-2018 als voor het totaal.” Tabel 4.1 Top-5 nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) 2 Bedenktijd —uitsluitend 3Uitsluitend 4Voortgezet 5 Voortgezet 1 Uitsluitend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal | n=167 n=363 ‚ n=416 n=311 ‚ n=391 N=1.648 Nigeria 3 (14) 2(54) 1 (116) 2(33) 1017) 1(334) Oeganda 4 (10) 1 (60) 2 (41) 5 (14) 2(129) | Filipijnen 3 (24) 1 (69) 3 (104) Sierra Leone 22 2 (40) 4 (86) Guinee 4 (22) 4” (27) 4 (26) 5 (85) | Hongarije 5 (9) 5 (17) 3 (30) 3 (22) | Roemenië 2(16) 4’ (27) | Bulgarije 1 (20) | China 4(17) 3 (32) | India 5 (14) | Bron: IND-bestanden Uit de totaalkolom in Tabel 4.1 valt af te leiden dat vier van de vijf meest voorkomende nationaliteiten van slachtoffers die in deze periode gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf in de verblijfsregeling mensenhandel West- en Oost-Afrikaanse nationaliteiten betreffen. Nigeriaanse en Oegandese slachtoffers maken het vaakst gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel. Daarna komt de Filipijnse, en vervolgens de Sierra Leoonse en Guineese nationaliteit het vaakste voor. 72 Zie Bijlagetabel B2.3 voor een uitsplitsing van alle nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers per groep. Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel De top-5 van het totaal aantal slachtoffers is niet representatief voor de verschillende groepen slachtof- fers die gebruik maken van de verblijfsregeling. Slachtoffers die uitsluitend gebruik maken van de be- denktijd (groep 1) of tijdelijk verblijf (groep 3) hebben naar verhouding vaker een Centraal-Europese of Oost-Europese nationaliteit. In groep 1 is de Bulgaarse de meest voorkomende nationaliteit, gevolgd door de Roemeense en vervolgens de Nigeriaanse. In groep 3 komt de Hongaarse nationaliteit het vaak- ste voor. Bij slachtoffers die na tijdelijk verblijf (en eventueel de bedenktijd) voortgezet verblijf aanvra- gen, en waarbij dit niet wordt verleend (groep 5), betreft het voornamelijk slachtoffers afkomstig uit Afrikaanse landen. Van deze slachtoffers heeft 31% de Nigeriaanse nationaliteit. Wanneer voortgezet verblijf wel wordt verleend (groep 4), zijn dat het vaakst Filipijnse slachtoffers (17%), gevolgd door Nige- riaanse (12%) en Chinese (6%) slachtoffers. Voor de Filipijnse slachtoffers geldt dat dit vooral verlenin- gen zijn in het jaar 2017 (54 van 63) die verband houden met de eerdergenoemde mensenhandelzaak. Om inzichtelijk te maken welke nationaliteiten van slachtoffers die voor het eerst in beeld komen bij de IND vaker voorkomen, toont Tabel 4.2 per jaar de nationaliteiten van slachtoffers die in de periode 2014- 2018 gebruik hebben van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf.” ’* Hierbij zijn de slachtoffers die in deze periode enkel gebruik hebben gemaakt van het voortgezet verblijf (n=371, zie Figuur 4.2) buiten be- schouwing gelaten. De slachtoffers zijn daarnaast ingedeeld per jaar dat zij voor het eerst gebruik heb- ben gemaakt van de verblijfsregeling. Tabel 4.2 Top-5 nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 n=330 n=190 n=187 n=209 n=361 N=1.277 Nigeria 2(45) 1(29) 1 (30) 1 (38) 10114) 1(256) | Oeganda 5’(15) 2(18) 2’(13) 2(28) 2(51) | 2125) Filipijnen 1 (68) 5’(15) 3(93) Hongarije 3(23) 3(13) 2’(13) 3'(13) 4 (66) | Guinee 4 (20) 3'(13) 4 (16) | 5 (63) | Roemenië 41) 3 (11) 51) 5’(15) | | Sierra Leone 3 (23) | | Bulgarije 5’ (15) 4 (11) | Polen 3’ (11) Bron: IND-databestanden De top-5 van nationaliteiten onder alle slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/ of tijdelijk verblijf bestaat uit de Nigeriaanse, Oegandese, Filipijnse, Hongaarse en de Guineese nationa- liteit. Deze slachtoffers samen vormen net iets minder dan de helft van het totaal aantal (n=603, 47%). 73 Tussen haakjes is telkens het betreffende aantal slachtoffers per land genoemd. Indien twee landen precies evenveel slachtoffers vertegenwoordigen en dus een gedeelde plek innemen is dit aangegeven met een apostrof. 74 Zie Bijlagetabel B2.4 voor een uitsplitsing van alle nationaliteiten van de slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijf per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 De Filipijnse nationaliteit staat in 2014 op de eerste plek, vanwege de eerdergenoemde mensenhandel- zaak met een groot aantal Filipijnse slachtoffers. Alleen in 2018 komt deze nationaliteit weer in de top-5 voor, maar dan op plaats vijf. Vanaf 2015 neemt de Nigeriaanse nationaliteit de eerste plek in. Het gaat in 2018 met 114 Nigeriaanse slachtoffers echter om een veel groter aantal Nigeriaanse slachtoffers dan in de voorgaande jaren (tussen de 29 en de 45 slachtoffers). Ook het aantal slachtoffers met Oegandese nationaliteit is in 2018 (n=51) aanzienlijk groter dan de voorgaande jaren (tussen 13 en 28 slachtoffers). De Sierra Leoonse nationaliteit maakt in 2018 voor het eerst in de onderzochte periode deel uit van de top-5. Het feit dat slachtoffers met een West- en Oost-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen jaren veel vaker voorkomen heeft te maken met de toename van het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat tijdelijk verblijf aanvraagt (zie daarover uitgebreid $4.5.1). Dit zijn namelijk hoofdzakelijk Afrikaanse slachtoffers. Figuur 4.8 toont de herkomstregio van slachtoffers die de verblijfsregeling mensenhandel doorliepen —zowel naar groep voor de gehele periode 2014-2018 als naar jaar. 100% EET 90% 30% AR 70% _ARA_____NR 60% MAR BAR MB 50% ARR 30% ARR 30% Mn ____ 20% AR OM 10% Rn 0% _M OM Oo || 1Uitsluitend 2Bedenktijd 3Uitsluitend q Voortgezet 5 Voortgezet Totaal bedenktijd _ - uitsluitend tijdelijk verblijf verblijf niet tijdelijk verblijf verleend verleend verblijf Onbekend 3 u 3 6 15 38 Staatloos 0 0 0 1 0 1 Noord-Amerika 1 0 0 0 0 1 E Latijns-Amerika en de Caraïben 6 20 8 26 12 72 m Azië 30 64 29 18 75 316 Em Afrika 48 198 280 83 272 881 m Europa niet-EU 15 8 8 25 6 62 BEU 64 62 88 52 1 277 Totaal 167 363 qi6 31 391 1.648 Figuur 4.8 Herkomstregio van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) Bron: IND-bestanden Zoals ook al naar voren kwam uit Tabel 4.1, blijkt uit Figuur 4.8 dat van het totaal aantal slachtoffers (de meest rechterkolom) meer dan de helft — 53% — afkomstig is uit Afrika. Daarna zijn de meest voorko- mende herkomstregio’s — waar ongeveer evenveel slachtoffers vandaag komen — Azië (19%) en de EU (17%). Slachtoffers die alleen gebruik maken van de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf — de eerste drie groepen — hebben naar verhouding een groter aandeel Europese slachtoffers. Van degenen die enkel en alleen 1 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel gebruik maken van de bedenktijd (groep 1) komt zelfs bijna 40% uit de EU. Slachtoffers van Afrikaanse en Aziatische herkomst maken dus vaker tot een latere fase gebruik van de verblijfsregeling mensenhan- del dan slachtoffers afkomstig uit Europa. Dit is niet verwonderlijk aangezien zij aan de verblijfsregeling ook werkelijk verblijfsrecht ontlenen. Echter, verreweg de meeste Afrikaanse slachtoffers (n=272, van 272+83=355) Vragen zonder succes voortgezet verblijf aan. Uit deze figuur blijkt dat iets minder dan drie kwart van de slachtoffers wier aanvraag voor voortgezet verblijf niet is verleend van Afrikaanse herkomst is. Dit is een aanzienlijk groter aandeel dan in de andere groepen. Het grootste aantal slachtoffers uit Azië (n=118) valt juist binnen de groep slachtoffers aan wie wél voortgezet verblijf is verleend. Het feit dat Afrikaanse slachtoffers naar verhouding zelden voortgezet verblijfsrecht krijgen (77% van de aanvra- gen door hen ingediend wordt afgewezen), is waarschijnlijk toe te schrijven aan het feit dat is gebleken dat meldingen en aangiften van West-Afrikaanse slachtoffers vaak leiden tot een sepot vanwege een gebrek aan opsporingsindicaties in Nederland.” Hierdoor is voor deze slachtoffers bijna nooit sprake van een a-grond waarop voortgezet verblijf verleend kan worden. 4.8 Conclusie Nederland is verplicht om buitenlandse slachtoffers van mensenhandel onder andere vreemdelingrech- telijk te beschermen. Deze bescherming is geregeld in de verblijfsregeling mensenhandel, die bestaat uit de bedenktijd en de mogelijkheid tot tijdelijk en eventueel voortgezet verblijf. Hoewel de regeling in eerste instantie dient ter bescherming van buitenlandse slachtoffers, heeft de regeling ook tot doel strafrechtelijk onderzoek naar daders van mensenhandel te bevorderen. De vreemdelingrechtelijke be- scherming van buitenlandse slachtoffers is dan ook gekoppeld aan het strafrecht. Routes binnen de verblijfsregeling mensenhandel Op basis van gegevens afkomstig van de IND is het mogelijk om inzichtelijk te maken hoe gebruik wordt gemaakt van de verblijfregeling mensenhandel en door welke slachtoffers. Op basis van de route die slachtoffers binnen de verblijfsregeling kunnen doorlopen, zijn voor de 1.648 unieke slachtoffers in de periode 2014-2018 vijf groepen te onderscheiden (zie S4.4.1). Bedenktijd Het gebruik van de bedenktijd is in 2018 toegenomen (zie Figuur 4.1). Het aantal keer dat in 2018 de bedenktijd is verleend is daarmee even hoog als in 2014. Aan totaal 715 unieke slachtoffers is in de peri- ode 2014-2018 de bedenktijd verleend. De meesten (77%) hebben vervolgens tijdelijk verblijf aange- vraagd. 167 slachtoffers maakten uitsluitend gebruik van de bedenktijd (zie Figuur 4.2). Dit is daarmee de kleinste van de vijf te onderscheiden groepen slachtoffers. De personen in deze groep zijn relatief iets vaker vrouwen. In vergelijking met de andere groepen slachtoffers zijn slachtoffers die uitsluitend ge- bruik maken van de bedenktijd vaker afkomstig uit Europese landen, met name EU-landen. De meeste van hen zijn afkomstig uit Bulgarije en Roemenië (zie S4.7). Tijdelijk verblijf Het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf nam in 2018 ook toe en steeg nog sterker dan het gebruik van de bedenktijd, namelijk met 79% ten opzichte van 2017 (zie Figuur 4.1). Het aantal aanvragen in 2018 is 75 De Jong, 2015. 1 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 daarmee het hoogste aantal in de hier gerapporteerde periode. Het gaat echter niet om een ongekend hoog aantal aanvragen: in de periode vóór 2014 was sprake van een vergelijkbaar of zelfs hoger aantal aanvragen. In de periode 2014-2018 hebben 1.119 slachtoffers tijdelijk verblijf aangevraagd (zie Figuur 4.2). Ongeveer de helft van deze slachtoffers heeft direct tijdelijk verblijf aangevraagd. Van alle vijf groe- pen in de periode 2014-2018 is de groep slachtoffers die uitsluitend gebruik maakt van tijdelijk verblijf —zonder bedenktijd en voortgezet verblijf — het grootst. Aangezien tijdelijk verblijf tot 1 augustus 2019 nog ambtshalve werd ingewilligd op het moment dat een slachtoffer aangifte deed of anderszins mee- werkte aan het strafproces werd in 96% van de aanvragen daadwerkelijk tijdelijk verblijf verleend. Als wordt gekeken naar alle slachtoffers die in de periode 2014-2018 voor het eerst de bedenktijd krijgen en/of tijdelijk verblijf aanvragen, valt op dat dit aantal in 2018 een stuk hoger ligt dan in de voorgaande jaren. In 2018 ligt het gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel en het aantal bij CoMensha ge- melde buitenlandse slachtoffers dichter bij elkaar dan in de voorgaande jaren. Ten eerste omdat het aantal buitenlandse slachtoffers gemeld bij CoMensha in de periode 2014-2018 juist een dalende trend laat zien. Daarnaast is in 2018 een groep in beeld gekomen binnen de registratie van CoMensha die naar verhouding ook vaker in beeld is binnen de verblijfsregeling mensenhandel. Het gaat om een aanzien- lijke toename van het aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers van seksuele uitbuiting afkomstig uit Afrikaanse landen. Het gaat hoogstwaarschijnlijk veelal om slachtoffers met een Dublinstatus die aan- gifte doen van mensenhandel. Hoewel het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf voor zowel slachtoffers met- als zonder Dublinstatus in 2018 is gestegen, is die stijging aanzienlijk sterker voor de aanvragen waar sprake is van een Dublinstatus (zie Figuur 4.4). In 2018 gaat het om iets meer dan de helft (53%) van het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf. De Nationale Politie en het OM geven aan dat de aangiften van slachtoffers met en Dublinstatus veel capaciteit kosten en daarnaast doorgaans weinig opsporingsindi- caties bevatten van mensenhandel in Nederland. Bovendien wordt door deze organisaties verondersteld dat een deel van de groep oneigenlijk gebruik maakt van de verblijfsregeling. Om deze redenen heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met ingang van 1 augustus 2019 de verblijfsregeling voor slacht- offers van mensenhandel met een Dublinstatus aangepast (zie $2.1.3). Er gelden voor deze groep nu extra voorwaarden om tijdelijk verblijf te krijgen. Daardoor zal het aantal verleningen in de toekomst waarschijnlijk afnemen. Ook beoogt de wijziging hiermee oneigenlijk gebruik te ontmoedigen, waar- door het aantal aangiften — en daarmee aanvragen tijdelijk verblijf — van deze groep naar verwachting zal dalen. Het ontbreekt momenteel echter nog aan inzicht in de onderliggende oorzaken van deze problematiek, en de mechanismen die hierachter schuil gaan. Voor een effectieve integrale aanpak van mensenhandel is het daarom van belang dat hier in Europees verband meer inzicht in komt. Voortgezet verblijf In tegenstelling tot het gebruik van de bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalde het aantal aanvragen tot voortgezet verblijf in 2018 met bijna een derde (zie Figuur 4.1). Sinds in de slachtoffermonitor cijfers over voortgezet verblijf worden gerapporteerd, is het aantal aanvragen nog nooit zo laag geweest. In totaal hebben 702 slachtoffers in de periode 2014-2018 voortgezet verblijf aangevraagd (zie Figuur 4.2). Van slechts 47% van hen is bekend of zij wel of geen bedenktijd hebben gehad voor tijdelijk verblijf. Voor het merendeel (53%) ligt de aanvraag voor tijdelijk verblijf —en eventueel de bedenktijd nog vóór 2014. Niet zelden zit er dus een aanzienlijke periode tussen de bedenktijd en/of tijdelijk verblijf en een aanvraag tot voortgezet verblijf. Over de gehele periode 2014-2018 is aan iets minder dan de helft (43%) daadwer- kelijk voortgezet verblijf verleend (zie Figuur 4.5). De overige aanvragen zijn afgewezen (52%) of overig afgehandeld (5%). Ook in 2018 werd iets minder dan de helft (48%) van de aanvragen tot voortgezet verblijf ingewilligd. 1 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel In oktober 2018 zijn de inwilligingsgronden voor voortgezet verblijf aangepast in de Vc 2000. Sindsdien maken slachtoffers reeds aanspraak op voortgezet verblijfsrecht op het moment dat hun aangifte dan wel medewerking aan het strafproces tot een vervolging heeft geleid. Tot nu toe is met één verlening op basis van de aangepaste grond het effect van de aanpassing van de Vc nog niet merkbaar. Slachtoffers die voortgezet verblijf aanvragen en aan wie dat ook verleend wordt, zijn relatief vaker van Aziatische afkomst dan andere groepen slachtoffers. Dit heeft vooral te maken met een grote groep Fi- lipijnse slachtoffers aan wie in 2014 tijdelijk verblijf is verleend. Slachtoffers die wel voortgezet verblijf aanvragen, maar aan wie dat niet verleend wordt zijn meestal van Afrikaanse afkomst. In vergelijking met de andere groepen is het aandeel slachtoffers met deze herkomst aanzienlijk hoog. Het gaat vaak om de Nigeriaanse en de Sierra Leoonse nationaliteiten (zie S4.7). Î Conclusie en aanbevelingen De Nederlandse overheid is verplicht om effectief beleid te voeren dat mensenhandel in al zijn vormen bestrijdt. Dit beleid dient te zijn gericht op het voorkomen van mensenhandel, het beschermen en onder- steunen van slachtoffers en het stoppen van daders. Dit vraagt om een effectieve integrale aanpak van mensenhandel (zie Schema 1.1 in $1.2). In deze monitor is gerapporteerd over deze aanpak door de ontwik- kelingen op het gebied van beleid, wetgeving en onderzoek te beschrijven (Hoofdstuk 2). Daarnaast is ver- meld hoeveel en welke slachtoffers in de periode van 2014-2018 aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel zijn gemeld (Hoofdstuk 2), en hoe vaak door buitenlandse slachtoffers gebruik is gemaakt van de verblijfs- regeling mensenhandel (Hoofdstuk 4). Dit geeft zicht op een deel van de slachtoffergerichte aanpak. Dit hoofdstuk begint met een korte beschrijving van wat nodig is om te komen tot een effectieve inte- grale aanpak van mensenhandel (S5.1). In S5.2, $5.3 en S5.4. wordt ingegaan op de belangrijkste bevin- dingen uit respectievelijk de Hoofdstukken 2, 3 en 4. Deze resulteren in vijf aanbevelingen die in S5.5 worden toegelicht. 51 Een effectieve integrale aanpak van mensenhandel De aanpak van mensenhandel is complex. Mensenhandel komt in veel verschillende gedaanten en sec- toren voor, en vergt betrokkenheid van en samenwerking tussen een breed scala aan organisaties en instanties. Deze complexiteit vraagt om een integrale aanpak van mensenhandel die zich richt op zowel slachtoffers als daders. Daarbij dienen drie doelen te worden nagestreefd: 1. Hetvoorkomen van mensenhandel 2. Het signaleren en stoppen van mensenhandel 3. A) Het bieden van passende hulp aan slachtoffers van mensenhandel en B) Het bestraffen van daders van mensenhandel Schema 1.1 in Hoofdstuk 1 geeft de integrale aanpak van mensenhandel schematisch weer. Een effec- tieve integrale aanpak bestaat uit een set van samenhangende maatregelen die zich richt op het teweeg- brengen van een meerjarige en duurzame ontwikkeling. De uitvoering van deze set aan maatregelen dient gecoördineerd en in gezamenlijkheid te geschieden. Om te komen tot een succesvolle samenwer- king is het in de eerste plaats van belang dat de noodzakelijke randvoorwaarden daartoe in orde zijn. Ook dienen organisaties bereid te zijn om verder te kijken dan hun directe taakstelling. Voor het bewerkstel- ligen van een effectieve aanpak is het tot slot essentieel dat het effect van genomen maatregelen wordt gemeten en geëvalueerd, zodat hiervan kan worden geleerd bij het vormgeven van toekomstig beleid. 148 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Om de effectiviteit van de aanpak te kunnen meten, is informatie nodig over alle stappen uit de inte- grale aanpak. In de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017 bleek al dat veel informatie over de dader- gerichte aanpak ontbreekt Uit deze slachtoffermonitor blijkt dat hetzelfde geldt voor de slachtofferge- richte aanpak. Dit betreft specifiek informatie over de stappen die slachtoffers van mensenhandel binnen de integrale aanpak (S1.2) doorlopen. De vraag of slachtoffers bescherming en ondersteuning ontvangen, en zo ja welke, is een belangrijke, maar één die in het huidige rapport niet kan worden be- antwoord. Het is hierdoor niet mogelijk om in kaart te brengen welke groepen welke hulp ontvangen en in hoeverre deze hulp effectief is. Om slachtoffers adequaat te kunnen beschermen is het van belang dat informatie hierover beschikbaar komt. Bovendien blijkt uit deze monitor dat het deel van de slachtoffergerichte aanpak waar wél zicht op be- staat, enorm afneemt. In de afgelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slachtoffers bij CoMensha met bijna 50% af, terwijl geenszins valt aan te nemen dat het aantal daadwerkelijke slachtoffers ook is gedaald. De daling geldt specifiek voor het aandeel minderjarige slachtoffers, een groep die inherent kwetsbaar is voor mensenhandel. Dit is een zorgelijke en alarmerende situatie. Voor het ontwikkelen van een effectieve integrale aanpak van mensenhandel, is zicht op aard en omvang onmisbaar. Kennis over wie de slachtoffers zijn en waar zij zich bevinden, geeft richting aan welke maatregelen genomen dienen te worden. Bovendien kan door deze informatie worden gemonitord of de interventies die wor- den toegepast ook tot het gewenste resultaat leiden om zo herhaling van het delict te voorkomen. Nu slachtoffers in steeds grotere getale buiten beeld blijven, betekent dit dat het steeds moeilijker wordt om passende maatregelen te treffen. Hierdoor komt het bieden van effectieve bescherming en onder- steuning aan slachtoffers van mensenhandel in gevaar. 5.2 Ontwikkelingen in de aanpak mensenhandel Hoofdstuk 2 biedt een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Deze ontwikkelingen gaan met name over het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel dat in november 2018 is gepre- senteerd. Samen tegen mensenhandel richt zich op de aanpak van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbui- túng en criminele uitbuiting en bevat een groot aantal maatregelen die (1) slachtofferschap moeten voorkomen, (2) de signalering en bescherming van slachtoffers moet verbeteren, en (3) daders moet stoppen en herhaald daderschap moeten voorkomen. Het programma beoogt mensenhandel integraal aan te pakken en kent daarbij een rol toe aan een breed scala aan organisaties. Ook is gekozen om ruimte te houden in het programma voor aanvullende initiatieven om adequaat te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van mensenhandel (zie S2.1). Een integraal meerjarig actieprogramma gericht op de intensivering van de aanpak van mensenhandel was hard nodig. De bevindingen uit de slachtoffer- en dadermonitor mensenhandel 2013-2017 (zie S1.3) schetsen immers een zorgwekkend beeld van steeds minder slachtoffers die aan CoMensha worden gemeld en steeds minder daders die strafrechtelijk worden aangepakt, terwijl niet valt aan te nemen dat ook het daadwerkelijk aantal slachtoffers in die periode is gedaald (zie S1.5). De bevindingen uit Hoofd- stuk 3 en 4 van deze monitor bevestigen dit beeld en onderstrepen wederom de noodzaak van een ef- 1 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). Conclusie en aanbevelingen fectieve integrale aanpak gericht op het teweegbrengen van meerjarige duurzame ontwikkelingen. De vraag is echter in hoeverre Samen tegen mensenhandel in zijn huidige vorm tot een dergelijke aanpak gaat leiden, nu het programma vooralsnog onvoldoende ingaat op de daarvoor noodzakelijke randvoor- waarden. Programmacoördinatie en monitoring Voor het ontwikkelen van een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat er gedegen programmacoördinatie is en dat het effect van de genomen maatregelen wordt gemonitord, zodat hier- van kan worden geleerd. In het programma Samen tegen mensenhandel staan veel goede initiatieven opgenomen, maar het is niet duidelijk op welke wijze deze met elkaar samenhangen. Daarnaast bevat het programma diverse maatregelen die soms al enkele jaren zijn aangekondigd maar nog altijd niet —of slechts deels — zijn opgevolgd. Bovendien is er vooralsnog geen zicht op de wijze waarop de monitoring en evaluatie van het programma gestalte krijgt. Bij veel van de maatregelen in het programma ontbreekt het aan concrete en meetbare doelstellingen, waardoor de effecten zich niet of moeilijk laten meten. Hierdoor kan de effectiviteit van de maatregelen niet gemeten worden. De rapporteur heeft meermaals het belang van een adequate programmacoördinatie en monitoring benadrukt en wijst daarbij nadruk- kelijk op de coördinatie en monitoring van het interdepartementale programma Geweld hoort nergens thuis (S2.1). Dit programma rapporteert tweejaarlijks over de voortgang, heeft een uitgebreide coördi- natiestructuur en werkt daarnaast aan het opzetten van een monitor van de integrale aanpak van huise- lijk geweld en kindermishandeling. Zicht op slachtoffers en daders Om effectief beleid te ontwikkelen dat mensenhandel voorkomt, slachtoffers beschermt en daders stopt, moeten beleidsmakers en betrokken organisaties minimaal willen weten wie deze slachtoffers en daders zijn en waar zij worden aangetroffen. Gedegen zicht is dan ook van essentieel belang om te ko- men tot een integrale aanpak van mensenhandel. Het belang hiervan wordt onderkend in de EU-richt- lijn mensenhandel, die lidstaten ertoe verplicht om te voorzien in de mogelijkheid om ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel te monitoren. Het melden van slachtoffers van mensenhandel aan CoMensha vormt echter al enkele jaren een groot knelpunt in de aanpak van mensenhandel. In de af- gelopen vijf jaar nam het aantal geregistreerde slachtoffers met bijna 50% af (S3.2). Het zicht op slacht- offers is daarmee substantieel verminderd, en het is zelfs de vraag in hoeverre de landelijke registratie nog volstaat voor het monitoren van de slachtoffergerichte aanpak van mensenhandel. De urgentie van dit probleem weerklinkt onvoldoende in de uitvoering van het programma Samen tegen mensenhan- del. De rapporteur heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder aanbevolen voorzieningen te treffen die het melden van alle slachtoffers en het registreren van alle relevante slachtoffergegevens mogelijk maakt.* De bevindingen in deze monitor laten eens te meer zien dat dergelijke voorzieningen niet langer op zich kunnen laten wachten. Opbouw van kennis en expertise Meer bewustzijn van en kennis over mensenhandel leidt tot meer zicht op waar en in welke verschij- ningsvormen mensenhandel zich voordoet. In Samen tegen mensenhandel is daarom aandacht voor het vergroten van dít bewustzijn onder organisaties en professionals die met slachtoffers of situaties van mensenhandel in aanraking kunnen komen. Het programma is echter onduidelijk over de wijze waarop 2 Zie aanbeveling 1 in $5.4 in Nationaal Rapporteur, 2018 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017). 150 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 professionals, van wie wordt verwacht dat zij een signalerende rol spelen bij de aanpak van mensenhan- del, in staat worden gesteld om adequaat mensenhandel te signaleren. Hoewel in het programma wordt gesproken over het opleiden van diverse doelgroepen is niet helder welke opleidingen dit betreft, in hoeverre deze voor desbetreffende functies verplicht zijn gesteld, en tot welke resultaten zij hebben geleid of zouden moeten leiden. Voor een effectieve aanpak van mensenhandel is het van belang dat stevig wordt ingezet op het duurzaam opbouwen van kennis en expertise bij professionals die in aanra- king komen met slachtoffers (en daders) van mensenhandel, waarbij tevens voldoende aandacht dient te zijn voor de implementatie en evaluatie van genomen maatregelen. Hierbij dient specifiek gewezen te worden op de training van alle eerstelijns politiemedewerkers die in hun dagelijks werk in aanraking kunnen komen met slachtoffers van mensenhandel, welke reeds in 2016 was aangekondigd. De AVIM's geven aan dat het draagvlak voor de training per eenheid verschilt en ervaren daarbij vooral de vrije werkvorm als knelpunt. Hierdoor bestaat de zorg dat niet alle eerstelijns politiemedewerkers (voldoen- de) worden getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel (zie $2.1.1). Het is van belang dat de AVIM's worden ondersteund bij een zorgvuldige implementatie van de training en dat de noodzake- lijke randvoorwaarden daartoe worden gecreëerd. Informatiedeling tussen organisaties Een van de noodzakelijke randvoorwaarden om te komen tot een effectieve integrale aanpak is het kun- nen delen van relevante informatie tussen ketenpartners. Gemeenten, hulpverleningsorganisaties en zorgcoördinatoren hebben echter bij herhaling aangegeven dat bij hen onduidelijkheid bestaat over welke informatie zij in welke situatie met elkaar mogen delen. Diverse burgemeesters hebben de minis- ter van Justitie en Veiligheid daarom middels een brief gevraagd om met een oplossing te komen voor deze problematiek (zie $2.1.2). De Nationaal Rapporteur onderschrijft het belang van informatiedeling en informatiebundeling ten behoeve van de integrale samenwerking en verwacht dat de onduidelijk- heid hierover op korte termijn wordt weggenomen. De aanpak van mensenhandel door gemeenten De laatste jaren hebben gemeenten in toenemende mate een rol gekregen in de integrale aanpak van mensenhandel. Zo zijn gemeenten onder meer betrokken bij het vormgeven van preventie, zijn zij ver- antwoordelijk voor de zorg en opvang van slachtoffers en kunnen gemeenten maatregelen treffen die zien op het signaleren en stoppen van daders. Over de rol van gemeenten zijn afspraken gemaakt in het Interbestuurlijk Programma en ook het in het programma Samen tegen mensenhandel ligt veel nadruk op de gemeentelijke aanpak. Onderzoek van de VNG en CoMensha laat echter zien dat gemeenten nog vaak niet aan deze afspraken en verwachtingen (kunnen) voldoen.* Gemeenten beschikken nog zelden over specifiek mensenhandelbeleid. Dit beleid sluit bovendien niet altijd aan op de mensenhandelvor- men waarvan wordt verondersteld dat die voorkomen binnen de gemeente. Bovendien blijkt zorgcoör- dinatie nog niet overal duurzaam geborgd. Tot slot ontbreekt het in veel gemeenten aan zicht op lokale mensenhandelproblematiek (zie $2.1.2). Bovenstaande constateringen laten zien dat de gemeentelijke aanpak ook de komende jaren blijvende aandacht behoeft. Gemeenten hebben hierbij een eigen ver- antwoordelijkheid om hun inspanningen te intensiveren, maar een stevige rol bij het scheppen van de benodigde randvoorwaarden vanuit de Rijksoverheid is daarbij onontbeerlijk. 3 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken Il, 28 638 nr. 150. 4 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2019. Conclusie en aanbevelingen Ontwikkelen van duurzaam en effectief prostitutiebeleid Sinds de regulering van prostitutie is gedecentraliseerd, hebben gemeenten een rol in de aanpak van seksuele uitbuiting in de prostitutiesector. De Wet Regulering Sekswerk (Wrs), die ziet op een landelijk en uniform vergunningstelsel voor sekswerk, laat echter al ruim tien jaar op zich wachten. Inmiddels is toegezegd dat het wetsvoorstel in het najaar van 2019 in consultatie zal gaan.” Het is van groot belang dat de Wrs geen verdere vertraging oploopt. Zolang de contouren van het nieuwe vergunningstelsel onbekend blijven, kunnen gemeenten immers geen duurzaam prostitutiebeleid ontwikkelen. Gemeen- ten worden dientengevolge onvoldoende in staat gesteld de rol te vervullen die zij hebben in de aanpak van seksuele uitbuiting. Slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus Per 1 augustus 2019 is de verblijfsregeling mensenhandel gewijzigd voor mogelijke buitenlandse slacht- offers met een Dublinstatus (ook wel Dublinclaimanten genoemd).* Reden voor de wijziging is een forse toename van het aantal Dublinclaimanten dat aangifte heeft gedaan of wil doen van mensenhan- del. De Nationale Politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben aangegeven dat zij veel tijd en capa- citeit kwijt zijn aan het opnemen van deze aangiften, terwijl deze zelden opsporingsindicaties van men- senhandel in Nederland bevatten. Bovendien wordt door deze organisaties verondersteld dat een deel van de groep oneigenlijk gebruik wil maken van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhan- del. Door het doen van aangifte wordt namelijk een tijdelijke verblijfsvergunning afgegeven, waardoor hun Dublinstatus komt te vervallen en Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van hun asielaanvraag (zie $2.1.3). Hoewel er begrip is voor problematiek waarvoor de opsporingsketen zich naar aanleiding van de toestroom van slachtoffers met een Dublinstatus gesteld ziet, zijn er diverse zorgen naar aanleiding van de wijziging. Allereerst leidt de gekozen oplossing tot een zekere mate van ongelijkheid tussen buitenlandse slachtof- fers zonder en buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus. Voor laatstgenoemde groep betekent dit namelijk dat de bescherming die zij in Nederland kunnen ontvangen, volledig is gekoppeld aan (de kansrijkheid van) het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Dit uit zich op twee manieren. Allereerst maken slachtoffers zónder Dublinstatus sneller aanspraak op tijdelijk verblijf (hoofdstuk B8/3 in de Vc 2000). Voor deze groep geldt dat zij — ongeacht de aanwezigheid van opsporingsindicatoren voor men- senhandel gepleegd in Nederland — recht hebben op verblijf en ondersteuning. Slachtoffers mét een Dublinstatus ontvangen deze vorm van bescherming echter pas wanneer de aangifte voldoende opspo- ringsindicaties van mensenhandel in Nederland bevat. Indien dit niet het geval is, wordt het slachtoffer overgedragen aan het Dublinland waar het slachtoffer aangifte kan doen van mensenhandel en kan vragen om bescherming en ondersteuning. Een tweede verschil is dat slachtoffers zónder Dublinstatus een extra mogelijkheid hebben om ín aanmerking te komen voor vreemdelingrechtelijke bescherming. In tegenstelling tot Dublinclaimanten kunnen slachtoffers zonder Dublinstatus — ongeacht de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek — een aanvraag doen tot voortgezet verblijf op grond van bijzondere individuele omstandigheden (hoofdstuk B9/12 in de Vc 2000). Een dergelijke aanvraag wordt beoordeeld door de IND, waarbij gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer in plaats van naar het strafvorderlijk belang van het opsporen en vervolgen van een dader. Dat het onwenselijk is 5 Dit volgt uit een mededeling van de staatssecretaris van JenV gedaan tijdens het Algemeen Overleg mensenhandel en prostitutie van 3 juli 2019, Handelingen 11 2018/19, 28 638, nr. 173. 6 Brief staatsecretaris van justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken Il, 2018/19 28638, nr. 165. vp SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 om de aannemelijkheid van het slachtofferschap voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel in overwegende mate te laten afhangen van het opsporings- en vervolgingsonderzoek, volgt ook uit de bevindingen van GRETA in 2014 en 2018.” De wijziging van de verblijfsregeling mensenhandel heeft daarmee tot gevolg dat opsporingsdiensten een cruciale rol hebben in de beslissing over het toekennen van vreemdelingrechtelijke bescherming in Nederland aan slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus. Bovendien wordt deze beslissing nu gebaseerd op de aanwezigheid van ‘voldoende opsporingsindicatoren’ van mensenhandel in Neder- land. Het ontbreken van dergelijke informatie betekent echter niet dat iemand geen slachtoffer van mensenhandel is. Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers vanwege trauma, wantrouwen jegens autoritei- ten of culturele achtergrond niet altijd in staat of bereid zijn om informatie te leveren die kan bijdragen aan een succesvolle opsporing en vervolging van hun dader.® Nu in de huidige regeling zoveel gewicht is toegekend aan de informatie die deze slachtoffers (kunnen) overleggen, is het van belang dat door de opsporingsorganisaties wordt geïnvesteerd in voldoende kennis en expertise over deze groepen, waarbij in ieder geval aandacht ís voor trauma en culturele achtergronden. Dit kan bijdragen aan het verzamelen van meer opsporingsinformatie, hetgeen niet alleen in het belang is voor de bescherming van slachtof- fers, maar ook voor de opsporing van daders. Ten tweede valt op dat met de wijzing van de vreemdelingrechtelijke bescherming vooral wordt beoogd om een onwenselijke verblijfsrechtelijke prikkel tegen te gaan en zo de knelpunten in de opsporing op te lossen. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de effectieve integrale aanpak van mensenhandel waartoe Nederland en andere Europese landen verplicht zijn, is niet in kaart gebracht. Alhoewel er vanuit mag worden gegaan dat slachtoffers in hun Dublinland adequate bescherming krijgen en dat land ook vol- doende inspanningen verricht om daders te stoppen, is het vooralsnog de vraag in hoeverre dit leidt tot de meest effectieve aanpak van uitbuiting binnen migratiestromen. Het is immers niet bekend wat er met de slachtoffers gebeurt na het moment van overdracht aan een Dublinland en wat het resultaat is van de inspanningen om de daders te stoppen. Het is belangrijk om hier in Europees verband, of in ieder geval met het land van overdracht, zicht op te krijgen. Nederland is immers net als andere Europese landen verplicht om deze groep slachtoffers optimaal te beschermen en uitbuiting in migratiestromen te stoppen. Om dit effectief te kunnen doen, moetworden onderzocht of slachtoffers onder de huidige regeling adequaat worden beschermd, daders daadwerkelijk worden opgespoord en voldoende infor- matie beschikbaar is om deze vorm van mensenhandel te voorkomen. Daarbij kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de politie- en OM-liaison die in Italië zijn gestationeerd. Tot slot bestaat de vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te maken van mensenhandel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. De ver- wachting is daarom dat deze groep grotendeels buiten beeld blijft bij de autoriteiten en/of verdwijnt met onbekende bestemming. Dit terwijl het voor de hand ligt dat het aantal slachtoffers van mensen- handel met een Dublinstatus in de komende jaren alleen nog maar zal toenemen als gevolg van (stren- ger wordend) Europese migratiebeleid. Als deze slachtoffers geen melding meer maken van mensen- handel vermindert niet alleen het zicht op deze slachtoffers, maar daarmee ook aanknopingspunten voor de opsporing van daders. De casuïstiek achter deze slachtoffers biedt immers mogelijk aankno- 7 Council of Europe, 2018; Council of Europe, 2014. 8 Tankink en Lambrichts, 2017; Can, 2016; De Jong, 2015; Klerx-van Mierlo et al., 2014. Conclusie en aanbevelingen pingspunten voor het bredere verhaal achter structurele uitbuiting binnen migratiestromen, die — even- als mensenhandel in Nederland — effectief en integraal dient te worden aangepakt. Om deze daders ef- fectief te stoppen is inzicht in de problematiek essentieel en het is dan ook van belang dat dit in Europees perspectief wordt verkregen. Intensivering van de integrale aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling ISZW is zowel verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting als voor de be- stuurlijke aanpak van ernstige benadeling. Vanuit het regeerakkoord wordt de komende jaren fors ge- investeerd in het versterken van ISZW en ook het actieprogramma Samen tegen mensenhandel zet stevig in op een intensivering van de (integrale) aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Om dit te realiseren is het van belang dat de investering in ISZW niet alleen ziet op uitbreiding van capaciteit, maar ook op de opbouw van relevante expertise. Bovendien is een geïntegreerde aanpak van arbeidsuit- buiting en ernstige benadeling vanwege de overlap tussen beide gewenst. Dit is in principe goed te rea- liseren omdat zowel toezicht als opsporing plaatsvindt binnen ISZW. Om te komen tot een duurzame en effectieve geïntegreerde aanpak dienen de effecten van maatregelen teworden gemonitord, zodat hier- van kan worden geleerd. Bovendien dient ISZW daarbij zorg te dragen voor een adequate bescherming en opvang van slachtoffers, ongeacht de soort interventie die wordt toegepast. Verbreding en signalering van criminele uitbuiting In de aanpak van mensenhandel is vooralsnog weinig aandacht voor criminele uitbuiting. Met name het herkennen van slachtoffers blijkt problematisch. Wanneer een slachtoffer niet als zodanig wordt her- kend, kan mogelijk (ten onrechte) vervolging en eventueel zelfs veroordeling en bestraffing volgen. Om het zicht op deze problematiek te vergroten is het belangrijk bewustwording over criminele uitbuiting te vergroten bij professionals binnen en buiten de strafrechtketen die mogelijk in aanraking komen met slachtoffers van criminele uitbuiting. Hierbij dient in ieder geval te worden gedacht aan medewerkers van de KMar die op een luchthaven de algemene politietaak uitvoeren, eerstelijnsmedewerkers van de politie, officieren van justitie die zaken afdoen binnen ZSM en professionals werkzaam in het onderwijs. Verder richt de aanpak van criminele uitbuiting zich nog altijd vrijwel uitsluitend op minderjarigen die behoren tot de Roma-gemeenschap. Signalen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk laten echter zien dat criminele uitbuiting zich ook buiten deze populatie voordoet.” Het is dan ook belangrijk om in plaats van risicoprofielen leidend te laten zijn, te vertrekken vanuit het fenomeen: profijttrekking door een persoon te dwingen tot het plegen van criminele handelingen. Met het oog op de ontwikkelingen in het buitenland dient daarbij in het bijzonder te worden ingezet op de criminele uitbuiting van jon- geren binnen de drugscriminaliteit. Rol van de private sector Publieke en private instellingen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het tegengaan van men- senhandel. In het programma Samen tegen mensenhandel wordt dan ook gesteld dat mensenhandel in gezamenlijkheid met de private sector dient te worden aangepakt. Het programma Samen tegen men- senhandel wijst voor de ontwikkelingen op het gebied van publiek-private samenwerking voornamelijk op initiatieven zoals de ontwikkeling van de webcrawler en de samenwerking van ISZW met een Neder- landse bank. Deze initiatieven zijn echter al enige jaren geleden ontplooid, en over de voortgang en 9 Children's Commissioner, 2019. 1 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 resultaten hiervan is nog altijd geen informatie beschikbaar. Daarnaast is er in het programma weinig aandacht voor nieuwe initiatieven binnen dit domein. Mede in dat licht is het van belang dat in de ko- mende jaren steviger wordt ingezet op het stimuleren van nieuwe publiek-private samenwerkingsver- banden teneinde mensenhandel tegen te gaan. De verwevenheid van de Nederlandse economie met buitenlandse handel toont tot slot aan dat Neder- landse bedrijven onderdeel uitmaken van ketens waarbinnen mensenhandel zich voordoet. Nederland- se bedrijven kunnen daarmee een belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van mensenhandel in hun productieketens. In landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Australië heeft dit inzicht ertoe geleid dat wetgeving is opgesteld om de private sector bij de aanpak van mensenhandel te betrekken. In Nederland is dat vooralsnog niet het geval. Het is daarom van belang dat de Nederlandse overheid een actieve rol inneemt bij het betrekken van de private sector in het voorkomen dat mensenhandel zich voordoet in de productieketen. Daarbij dient geleerd te worden van de ontwikkelingen die zich in het buitenland voltrekken. 5.3 De bij CoMensha gemelde slachtoffers Het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) draagt — ten behoeve van de Nationaal Rap- porteur — zorg voor de registratie van de (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld komen. Het gaat hierbij niet alleen om slachtoffers die in beeld zijn bij opsporingsinstanties (de Nationale politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) of de Directie Opsporing van de Inspectie Soci- ale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW-DO)), maar juist ook om slachtoffers in beeld bij andere organisa- ties (denk bijvoorbeeld aan zorgcoördinatoren, non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en opvang- en zorginstellingen). Dit maakt de CoMensha-registratie uniek. Al jaren monitort de rapporteur daarom op basis van deze landelijke registratie — waarin slachtoffers vanuit de hele breedte van de keten zijn opgenomen —de aanpak zoals die in de praktijk gestalte krijgt. De monitoring draagt vervolgens bij aan de vormgeving van een informatiegestuurde en daarmee een zo effectief mogelijke aanpak. De cijfers in deze monitor laten echter zien dat het zicht dat de CoMensha-registratie verschaft op de slachtoffers die in de praktijk in beeld zijn, dusdanig is afgenomen dat het op dit moment de vraag is in hoeverre de registratie hier nog voor gebruikt kan worden. Het jaarlijks aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers is in de periode 2014-2018 namelijk bijna gehal- veerd (van 1.255 in 2014 naar nog maar 668 in 2018, zie S3.3, Figuur 3.2). Omdat het niet aannemelijk is dat ook de daadwerkelijke slachtofferpopulatie — in 2014/2015 geschat op tussen de 5.000 en 7.500 — fors zou zijn gedaald, betekent dit dat er in 2018 nóg veel minder slachtoffers voorkomen in de CoMensha- registratie dan de geschatte 19% in 2014/2015 (zie S1.5). Deze ontwikkeling kent twee mogelijke oorza- ken. De eerste is dat er in de praktijk (in de opsporings- en hulpverleningsketen) minder slachtoffers in beeld worden gebracht. Met name de dalingen in de jaren 2015 en 2016 lijken hierdoor te kunnen wor- den verklaard. Door capaciteitsverlies vanwege een andere prioriteitstelling binnen de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM's) en expertiseverlies als gevolg van de re- organisatie binnen de Nationale Politie, signaleerde de politie steeds minder mensenhandelslachtof- fers. '° Dit geldt zowel voor de regionale eenheden als voor de Landelijke Eenheid. De AVIM's zijn echter 10 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid 29 november 2016, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 150. Conclusie en aanbevelingen sinds medio 2017 weer op sterkte." De grootste daling (van maar liefst 30%) die in het meest recente jaar heeft plaatsgevonden, is hier dan ook hoogstwaarschijnlijk niet langer aan te wijten. Deze daling lijkt vooral te maken te hebben met de tweede mogelijke oorzaak: het feit dat de slachtoffers in beeld bij andere organisaties dan opsporingsinstanties (de hulpverleningsketen), vrijwel niet meer bij CoMensha gemeld worden. Deze melders hebben — anders dan opsporingsinstanties — geen wettelijke grondslag waarop zij slachtoffers mogen melden bij CoMensha. Voor een melding is daarom — op grond van de privacywetgeving — een toestemmingsverklaring van het slachtoffer (of zijn/haar ouder/voogd) vereist. Vanwege het van toepassing worden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in 2018, is dit toestemmingsvereiste opnieuw onder de aandacht gekomen en wordt dit veel vaker nageleefd (zie S2.1.4). Waar de melders zonder wettelijke grondslag in de periode 2014-2017 jaarlijks nog gemiddeld ruim 550 meldingen deden, waren dit er in 2018 nog maar 152 (zie 53.6, Figuur 3.12). Hoewel de bescher- ming van de persoonsgegevens van slachtoffers van mensenhandel een groot goed is, is het zicht op de vele slachtoffers die in beeld zijn bij de melders zonder wettelijke grondslag onmisbaar voor de moni- toring en vormgeving van de aanpak van mensenhandel. Het is dan ook van groot belang dat hiervoor op korte termijn een oplossing wordt gevonden. In de periode 2014-2018 zijn in totaal 4.981 bij slachtoffers bij CoMensha gemeld (exclusief de slachtof- fers van seksuele uitbuiting die uitsluitend door de KMar zijn gemeld, zie $3.3, Figuur 3.2). In de vol- gende vier subparagrafen staan de belangrijkste bevindingen beschreven per mensenhandelvorm die de Nationaal Rapporteur monitort: binnenlandse seksuele uitbuiting (S5.3.1), grensoverschrijdende sek- suele uitbuiting (S5.3.2), arbeidsuitbuiting (S5.3.3) en criminele uitbuiting (S5.3.4). 5.3.1 Slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting Volgens de schatting van de daadwerkelijke slachtofferpopulatie over de jaren 2014-2015 is binnenland- se seksuele uitbuiting de mensenhandelvorm die in Nederland het vaakste voorkomt (46%). Het gaat om ongeveer 3.000 slachtoffers per jaar, waaronder maar liefst zo’n 1.300 minderjarigen (zie S1.5). Ook de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting die voorkomen in de CoMensha-registratie zijn in vergelijking met de andere slachtoffers waar CoMensha zicht op heeft, veruit het jongste (65% is min- derjarig of adolescent, zie S3.5, Figuur 3.9). Ook is dit de mensenhandelvorm waarop de CoMensha-registratie in de jaren 2014/2015 het minst goed zicht had. Naar schatting werd toen slechts 15% van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting gemeld bij CoMensha, en van de minderjarigen zelfs maar 11%. Sindsdien is het aantal bij CoMensha gemelde slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting echter nog veel verder afgenomen: van ruim 350 slachtoffers in 2014 en 2015 naar rond de 250 slachtoffers in de twee jaren erna, naar nog maar 132 slachtoffers — waaronder slechts 29 minderjarigen — in 2018 (een totale daling van ruim 60%, zie S3.4, Figuur 3.7). Nu het niet aannemelijk is dat de daadwerkelijke populatie sinds 2015 ook fors kleiner is geworden, zou dit betekenen dat nu nog maar 4% à 5% van het geschatte aantal Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting voorkomt in de CoMensha-registratie, waaronder slechts 2% à 3% van de min- derjarigen. De politie meldt per jaar gemiddeld 63% van de slachtoffers van deze mensenhandelvorm en de melders zonder wettelijke grondslag gemiddeld 31%, (zie S3.6, Figuur 3.12). Enerzijds komt de daling dan ook 11 Brief van de minister van Ven] 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2. 156 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 door ieder jaar minder meldingen vanuit de politie (van 262 in 2014 naar 112 in 2018, een daling van 57%, zie S3.6), wat gezien de meldplicht (zie S3.2) lijkt te duiden op daadwerkelijk minder door de politie geïdentificeerde slachtoffers. En anderzijds door het feit dat de groep melders zonder wettelijke grond- slag — vanwege privacywetgeving (zie S5.3) — in het meest recente jaar nog maar nauwelijks slachtoffers van (onder meer) binnenlandse seksuele uitbuiting bij CoMensha heeft gemeld (van ruim 150 in 2017 naar 33 in 2018, een daling van 78%, zie $3.6). Bovenstaande ontwikkelingen zijn zeer zorgelijk en staan de monitoring en vormgeving van een informatiegestuurde aanpak van binnenlandse seksuele uitbui- ting in de weg. 5.3.2 Slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting Het aantal slachtoffers van grensoverschrijdende seksuele uitbuiting dat voorkomt in de CoMensha- registratie is in 2018 gestegen: van jaarlijks een kleine 300 in de periode 2015-2017 naar zo’n 350 in 2018 (zie $3.4, Figuur 3.7). De politie is de voornaamste melder van deze mensenhandelvorm (gemiddeld 61%, zie S3.6, Figuur 3.12) en blijkt dan ook verantwoordelijk voor de recente stijging. De stijging is echter te relateren aan één specifieke groep slachtoffers, namelijk Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting (van g2 politiemeldingen in 2014 naar 261 in 2018, een stijging van 184%, zie S3.6). Deze ont- wikkeling — waarbij de grootste stijging plaatsvond tussen 2017 en 2018 — illustreert de recente forse toename van slachtoffers van mensenhandel met een zogenoemde Dublinstatus (zie hierover meer $2.1.3). Het aantal door de politie gemelde buitenlandse niet-Afrikaanse (met name Europese) slachtoffers van seksuele uitbuiting is overigens — net als het aantal door de politie gemelde Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting (zie $5.3.1) — juist behoorlijk gedaald (van 190 politiemeldingen in 2014 naar nog maar 62 in 2018, een daling van 67%, zie 53.6). Ook hier bestaat echter geen reden om aan te nemen dat het daadwerkelijke aantal slachtoffers in het afgelopen jaar zou zijn afgenomen. 5.3.3 Slachtoffers van arbeidsuitbuiting Onder arbeidsuitbuiting worden alle vormen van gedwongen arbeid of dienstverlening zonder seksuele component geschaard. Slachtoffers kunnen dan ook in een grote variëteit aan sectoren worden aange- troffen. Uitbuiting in de landbouw/bosbouw/visserij, de horeca, huishoudelijk werk (inclusief au-pair) en de industrie zijn vier van de vele sectoren waarvan regelmatig sprake was bij de bij CoMensha ge- melde slachtoffers van deze mensenhandelvorm (zie S3.4, Figuur 3.5). Het aantal gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting is in de periode 2014-2018 aanzienlijk afgeno- men: van jaarlijks rond de 250 in 2014/2015, naar ruim 200 in 2016/2017, naar nog maar ongeveer 100 in 2018. In de totale vijf jaar zijn de twee grootste melders van deze mensenhandelvorm de ngo FairWork (gemiddeld 38%) en ISZW-DO (gemiddeld 27%) (zie S3.6, Figuur 3.12). De daling, die in het meest re- cente jaar het grootst is, komt voor rekening van FairWork. Zo meldde Fairwork in eerdere jaren ruim meer dan 100 slachtoffers van arbeidsuitbuiting, maar in 2018 — vanwege privacywetgeving (zie 55.3) — nog maar 5. Nu FairWork (vrijwel) geen slachtoffers meer meldt bij CoMensha is ISZW-DO — de voornaamste opspo- ringsinstantie voor arbeidsuitbuiting — voor het eerst sinds 2014 zowel relatief als absoluut de grootste melder. In 2017 was het aantal meldingen vanuit ISZW-DO echter nog opvallend laag, maar dit is in 2018 —door werkafspraken — bijna verdubbeld (naar 75, zie S3.6, Figuur 3.12). Conclusie en aanbevelingen 5.3.4 Slachtoffers van criminele uitbuiting Onder criminele uitbuiting worden alle slachtoffers geschaard die zijn gedwongen tot het verrichten van arbeid of diensten die strafbaar zijn gesteld, bedelen en/of schuldenopbouw (bijvoorbeeld door het afsluiten van telefoonabonnementen). In de periode 2014-2018 zijn in totaal 252 slachtoffers van criminele uitbuiting bij CoMensha gemeld. Dit betekent dat dit de minst geregistreerde vorm van mensenhandel is. Wel valt op dat de politie in de af- gelopen jaren steeds meer slachtoffers van criminele uitbuiting meldt (van 12 in 2014 naar 33 in 2018), al gaat het in het meest recente jaar dus nog altijd om een zeer klein aantal. Er bestaan steeds meer signalen dat criminele uitbuiting in Nederland zich op veel grotere schaal voordoet dan de cijfers doen vermoeden (zie hierover meer $2.4.3). Het is dan ook van belang dat er meer aandacht komt voor de signalering van criminele uitbuiting. Daarbij dient specifiek te worden gekeken naar de uitbuiting van jongeren binnen de drugscriminaliteit. 5.4 Vreemdelingrechtelijke bescherming slachtoffers mensenhandel Hoofdstuk 4 beschrijft de slachtoffers die vreemdelingrechtelijke bescherming ontvangen op basis van slachtofferschap van mensenhandel. Ook gaat dit hoofdstuk in op de jaarlijkse ontwikkelingen in het gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel waarin vreemdelingrechtelijke bescherming van slacht- offers van mensenhandel is geregeld. De verblijfsregeling mensenhandel is vastgelegd in de Vreemde- lingcirculaire 2000 (Vc 2000) en bestaat uit een bedenktijd en de mogelijkheid tot tijdelijk en eventueel voortgezet verblijf. De verblijfregeling dient allereerst ter bescherming van slachtoffers, door hen veilig te laten herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar. Deze bescherming stimuleert daarnaast de bereidheid van slachtoffers tot het doen van aangifte en/of het meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek. Bij de geringste aanwijzing van mensenhandel dienen de politie, KMar of ISZW-DO vermoedelijke slachtoffers de bedenktijd aan te bieden. Verblijfsrecht — tijdelijk of voortgezet verblijf —is in principe gekoppeld aan het strafproces. Het doen van aangifte of anderszins meewerken aan het strafproces is in eerste instantie een voorwaarde voor tijdelijk verblijf. Tijdelijk verblijf wordt slechts verleend zo lang er nog een opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt naar het betreffende mensenhandelfeit. Voortgezet verblijf wordt vervolgens alleen verleend wanneer aangifte of medewer- king aan het strafproces heeft geleid tot een vervolging, of wanneer sprake is van bijzondere individu- ele omstandigheden. 5.4.1 Gebruik van de verblijfsregeling Niet voor alle buitenlandse slachtoffers van mensenhandel bestaat de noodzaak, dan wel behoefte, aan vreemdelingrechtelijke bescherming, of vreemdelingrechtelijke bescherming op grond van de verblijfs- regeling mensenhandel (zie $4.3.1). Zo kiezen slachtoffers die wel behoefte hebben aan vreemdeling- rechtelijke bescherming in Nederland niet zelden voor een andere verblijfsregeling, zoals bijvoorbeeld asiel. Slachtoffers die wel gebruik maken van de verblijfsregeling mensenhandel doen dit niet allemaal op eenzelfde wijze (zie S4.4.1). Op basis van de verschillende beslismomenten binnen de regeling, kun- nen slachtoffers worden ingedeeld in vijf verschillende groepen. Bedenktijd en tijdelijk verblijf Als wordt gekeken naar alle slachtoffers die in de periode 2014-2018 voor het eerst gebruik maken van de verblijfsregeling — dat betekent bedenktijd krijgen en/of tijdelijk verblijf aanvragen — valt op dat dit Its SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 aantal in 2018 een stuk hoger ligt dan in de voorgaande jaren (zie Figuur 4.1). Het aantal keer dat de bedenktijd is aangeboden is in 2018 toegenomen en daarmee weer even hoog als in het begin van de onderzochte periode. Het aantal aanvragen tijdelijk verblijf is in 2018 zelfs nog harder gestegen. Het gaat om 79% meer aanvragen dan in 2017. Het aantal aanvragen in 2018 is daarmee het hoogste aantal in de periode 2014-2018. Tot de wijziging in de Vc 2000 van 1 augustus 2019 werd een aanvraag voor tijdelijk verblijf doorgaans automatisch ingewilligd (zie $2.1.3 en S4.2). Op het moment dat een slachtoffer aan- gifte deed of anderszins meewerkte aan het strafproces, werd tijdelijk verblijf namelijk ambtshalve ver- leend. Over de periode 2014-2018 gaat het dan ook om een inwilligingspercentage van 96% van de tijde- lijk verblijf aanvragen (zie Figuur 4.3). Slachtoffers met een Dublinstatus De sterke toename van het aantal aanvragen voor tijdelijk verblijf komt vooral door een toename van het aantal slachtoffers met een Dublinstatus dat aangifte doet van mensenhandel en daarmee tijdelijk verblijf aanvraagt (zie Figuur 4.4). Het aantal aanvragen waar aantoonbaar sprake is van een Dublin- status steeg van 36 in 2016 tot 171 in 2018. Het gaat in 2018 om in ieder geval meer dan de helft (53%) van het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf. Deze groep slachtoffers en de recente toename is ook evident opgemerkt in de registratie van CoMensha en heeft fors gedrukt op de capaciteit van uitvoe- ringsinstanties (zie S5.2 en $5.3.2). Uit de gegevens afkomstig van CoMensha blijkt dat het waarschijn- lijk vooral gaat om Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting. Omdat het per jaar niet per defini- tie om dezelfde slachtoffers gaat, zijn de aantallen slachtoffers bekend bij de IND en bij CoMensha niet één-op-één met elkaar te vergelijken. Doordat deze groep nu sterk vertegenwoordigd is onder zowel de slachtoffers bekend bij de IND als bij CoMensha, en andere groepen buitenlandse slachtoffers re- centelijk minder vaak bij CoMensha zijn gemeld, liggen deze aantallen in 2018 echter wel dichter bij elkaar dan in andere jaren. Het aantal buitenlandse slachtoffers dat bij CoMensha wordt gemeld, is nog steeds aanzienlijk hoger dan het aantal slachtoffers dat gebruikt maakt van de verblijfsregeling. Niet alle slachtoffers die in beeld zijn genieten dus (deze vorm van) vreemdelingrechtelijke bescher- ming. Vanwege de druk op de capaciteit bij de Nationale Politie en het OM, het gebrek van opsporingsindica- ties van mensenhandel in Nederland in de aangiften, en de mogelijkheid van oneigenlijk gebruik van de verblijfsregeling, is de Vc 2000 gewijzigd voor wat betreft slachtoffers met een Dublinstatus. Er geldt voor hen nu een extra voorwaarde voor het verlenen van tijdelijk verblijf. Dit zou het aantal aangiften, en daarmee aanvragen tot tijdelijk verblijf, van slachtoffers met een Dublinstatus moeten terugdrin- gen.'* Hoewel het aantal aanvragen tot tijdelijk verblijf in het verleden hoger is geweest, is een derge- lijke maatregel niet eerder genomen. Destijds ging het niet specifiek om een toestroom van slachtoffers met een Dublinstatus, maar was wel sprake van hoge aantallen slachtoffers met dezelfde kenmerken als nu het geval is. Gezien de Europese migratie-instroom en de daaruit voortkomend strengere bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie is de kans dat slachtoffers die in Nederland aankomen een Dublinstatus hebben tegenwoordig dan ook veel groter dan voorheen. Voortgezet verblijf In tegenstelling tot het gebruik van de bedenktijd en tijdelijk verblijf, daalde het aantal aanvragen tot voortgezet verblijf in 2018 met bijna een derde. Dat is het laagste aantal aanvragen sinds in de slachtof- 12 Brief Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken II, 2018/19, 28638, nr. 165. Conclusie en aanbevelingen fermonitor cijfers over voortgezet verblijf worden gerapporteerd. Over de gehele periode 2014-2018 is aan iets minder dan de helft daadwerkelijk voortgezet verblijf verleend. De overige aanvragen zijn afge- wezen of overig afgehandeld. Onder de slachtoffers wier aanvraag tot voortgezet verblijf is afgewezen bevinden zich naar verhouding veel Afrikaanse slachtoffers. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat opsporingsinstanties aangeven dat de aangiften van deze groep doorgaans weinig opsporingsindicaties voor mensenhandel in Nederland bevatten. Aangiften van deze slachtoffers eindigen dan ook vaak in een sepot. Tegenwoordig hebben deze slachtoffers veelal een Dublinstatus. Tot voor kort kregen zij wel tijdelijk verblijf, maar werd dat vaak weer ingetrokken op moment van seponering, en werden hun aanvragen tot voortgezet verblijf vervolgens afgewezen. Na de wijziging van de Vc 2000 komen veel van deze slachtoffers helemaal niet meer in aanmerking voor tijdelijk en voortgezet verblijf op basis van de verblijfsregeling mensenhandel. 5.5 Aanbevelingen De bevindingen uit deze monitor leiden tot vijf aanbevelingen. De eerste drie aanbevelingen zijn gericht aan alle bewindspersonen die in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor de voorgenomen intensi- vering van de aanpak van mensenhandel blijkens het programma Samen tegen mensenhandel. In deze aanbevelingen is telkens de coördinerend bewindspersoon van dit programma aangesproken, te weten: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vierde aanbeveling is tevens gericht aan de staatssecre- taris van Justitie en Veiligheid. De vijfde aanbeveling richt zich aan de minister en staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en aan de korpsleiding van de Nationale Politie. 5.5.1 Coördinatie en monitoring van het programma Samen tegen mensenhandel ontbreekt Mede dankzij het programma Samen tegen Mensenhandel staat het complexe fenomeen mensenhandel hoog op de politieke agenda. Bijna een jaar nadat Samen tegen Mensenhandel is gelanceerd, bestaat er echter nog veel onduidelijkheid over de voortgang van het programma. Bovendien is weinig gedaan met de herhaaldelijk geuite kanttekeningen die door de Nationaal Rapporteur en veel andere organisaties bij het programma zijn geplaatst. Het eerste punt van zorg betreft de coördinatie en implementatie van de maatregelen uit het pro- gramma Samen tegen mensenhandel. Het programma bevat een veelheid aan goede initiatieven en maatregelen. Het is echter onduidelijk hoe al deze initiatieven zich tot elkaar verhouden. Idealiter vormen alle maatregelen een samenhangend geheel waarbij initiatieven en maatregelen logisch op elkaar aansluiten om zodoende een duidelijk vastgesteld doel te realiseren. Van een dergelijke struc- tuur en samenhang lijkt tot op heden geen sprake. Ook is het voor sommige ambities uit het pro- gramma onduidelijk hoe deze verwezenlijkt zullen worden. Zo is het voorkomen van herhaald dader- schap opgenomen als een van de drie hoofdambities, maar richt geen van de in het programma genoemde maatregelen zich hier op. Daarnaast beschrijft het programma diverse initiatieven die al geruime tijd — soms zelfs enkele jaren — voor de totstandkoming van het programma zijn aangekon- digd, maar nog niet of niet volledig zijn opgevolgd. Hierbij kan onder meer worden gewezen op de landelijke uitrol van de webcrawler door de Nationale Politie, de oprichting van de regionale tafels mensenhandel, een landelijk uniform vergunningsstelsel voor sekswerkers en de training van alle eer- stelijns politiemedewerkers. Bovendien benoemt het programma reeds lang bestaande knelpunten, zonder dat daar een oplossing voor wordt geboden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de belemmeringen 160 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 rondom het delen van informatie tussen organisaties en de registratie van slachtoffergegevens. Tot slot heeft de staatssecretaris van JenV aangegeven dat nieuwe initiatieven aan het programma kunnen wor- den toegevoegd. Het is echter niet bekend welke persoon of organisatie het mandaat heeft om initia- tieven toe te voegen aan het programma Samen tegen Mensenhandel en op basis waarvan deze beslissing gemaakt wordt. Geconcludeerd kan worden dat Samen tegen Mensenhandel, een veelomvattend actieprogramma ge- richt op brede problematiek, structurele en uitgebreide programmacoördinatie behoeft. Dit is nodig om samenhang aan te brengen tussen verschillende initiatieven en om aangekondigde initiatieven en maatregelen daadwerkelijk te implementeren. Hierbij dient de programmacoördinatie tevens lande- lijke partijen te verbinden met de lokale uitvoeringspraktijk. Het ontbreken van coördinatie is tevens zichtbaar bij de monitoring van het programma Samen tegen mensenhandel. Na een jaar is er nog altijd geen zicht op hoe de monitoring van het programma ge- stalte krijgt. Zo ontbreekt het in het programma aan concrete en meetbare doelstellingen en resultaats- indicatoren en is er geen vastgestelde looptijd van het programma. De Nationaal Rapporteur, en diverse andere organisaties, hebben in het afgelopen jaren meermaals aangedrongen op een adequate moni- toring en evaluatie van het programma. Indien er geen monitoring plaatsvindt, kan immers niet inzich- telijk worden gemaakt in hoeverre het programma bijdraagt aan het bevorderen van een effectieve in- tegrale aanpak van mensenhandel. In tegenstelling tot Samen tegen Mensenhandel vindt bij het interdepartementale actieprogramma Geweld hoort nergens thuis, van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), de Ver- eniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Justitie en Veiligheid, wel gedegen coör- dinatie en monitoring plaats. Zo heeft Geweld hoort nergens thuis een projectteam met programma- directeur, een stuurgroep met daarin onder andere de minister van VWS en de minister voor Rechtsbescherming, een kernteam, 28 regionale projectleiders, een spiegelgroep van ervaringsdes- kundigen en zes regionale leerkringen…* Bovendien wordt twee keer per jaar over de voortgang van het programma gerapporteerd en werkt een adviescommissie aan het opzetten van een langdurige impactmonitor. Deze impactmonitor bevat een veelheid aan indicatoren en beoogt de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in kaart te brengen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve- als kwalitatieve gegevens. Op basis van de uitkomsten van de monitor kunnen verbeteringen worden geconsolideerd of juist in gang worden gezet, waardoor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling stapsgewijs bijgestuurd en verbeterd kan worden. Deze structurele en gedegen programmacoördinatie en monitoring van Geweld hoort nergens thuis verdient spoedig na- volging. Het gebrek aan structurele programmacoördinatie van het programma Samen tegen mensenhan- del, en het uitblijven van duidelijkheid omtrent de monitoring ervan, leidt tot de volgende aanbeve- ling: 13 Zie website VNG, www.vng.nl/programma-geweld-hoort-nergens-thuis/wie-is-wie (geraadpleegd op 11 september 2019). Conclusie en aanbevelingen AANBEVELING 1: Zorg voor structurele programmacoördinatie en monitoring van het programma Samen tegen mensenhandel De Nationaal Rapporteur beveelt de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid aan om ervoor zorg te dragen dat, in navolging van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis, de implemen- tatie en samenhang van maatregelen in het programma Samen tegen mensenhandel structureel worden gecoördineerd en dat een gedegen monitoring wordt vormgegeven. 5.5.2 Het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld zijn verslechtert De aanpak van mensenhandel kan alleen effectief zijn wanneer deze is gebaseerd op kennis over de aard en omvang van het fenomeen. De EU-Richtlijn mensenhandel benadrukt dan ook het belang van het verzamelen van statistieken, het monitoren van ontwikkelingen, en het meten van de resultaten van maatregelen. Een belangrijk vereiste hiervoor is dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn. Het belang van gedegen zicht op de problematiek vindt ook bevestiging in het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel dat stelt dat voor het terugdringen van mensenhandel vooraleer meer en beter zicht nodig is op de slachtoffers van mensenhandel. Het zicht op en het inzicht in de slachtoffers die in Nederland in beeld komen wordt sinds jaar en dag voor een belangrijk deel gebaseerd op de landelijke slachtofferregistratie van het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) waarin informatie vanuit opsporingsinstanties en andere organisaties wordt gebundeld. Uit deze monitor blijkt echter dat het aantal slachtoffers dat in deze landelijke regis- tratie voorkomt in de afgelopen jaren enorm is gedaald. In de afgelopen vijf jaar is het aantal gemelde slachtoffers bijna gehalveerd. Dit is vooral het gevolg van een grote afname van het aantal meldingen van niet-opsporingsinstanties, zoals zorgcoördinatoren en hulpverleningsinstanties (waaronder non- gouvernementele organisaties (ngo’s)). Waar deze organisaties in 2014-2017 gemiddeld ruim 550 mel- dingen per jaar deden, is dit in het afgelopen jaar namelijk gedaald naar nog slechts 152 meldingen. Het is echter niet aannemelijk dat ook de daadwerkelijke slachtofferpopulatie fors zou zijn gedaald. Dat deze melders nu nog maar nauwelijks slachtoffers melden, betekent waarschijnlijk ook niet (of in ieder geval niet per definitie) dat zij minder slachtoffers signaleren of beschermen. De oorzaak van de daling ligt in het feit dat zij niet zomaar slachtoffergegevens mogen delen met instanties die geen wettelijke grond- slag hebben om dit soort gegevens te ontvangen en te verwerken. Hierdoor heeft het zicht op de aard en omvang van de slachtoffers die in Nederland in beeld komen momenteel een dieptepunt bereikt. De Nationaal Rapporteur wijst er al enkele jaren op dat door de afname van het zicht op de problema- tiek, gedegen monitoring van het fenomeen en de aanpak van mensenhandel steeds lastiger wordt. Om de integrale aanpak van mensenhandel zoals in Schema 1.1 weergegeven te kunnen monitoren, dient een duurzame oplossing te komen voor het rechtmatig kunnen verzamelen van slachtoffergegevens waarbij de privacy van slachtoffers is gewaarborgd. Daarom dient met alle betrokken partijen zo snel mogelijk te worden verkend wat de mogelijkheden zijn om het landelijke overzicht van slachtoffers die in beeld zijn te completeren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zou hierin een rol kunnen spelen. Het CBS is immers, als onafhankelijk statistisch bureau met wettelijke grondslag, niet alleen bevoegd om gegevens te verzamelen ten behoeve van statistiek en onderzoek, maar heeft hiermee ook ervaring, alsmede met het realiseren van betrouwbare en innovatieve statistische informatie die in- speelt op de behoefte van de samenleving. Bovendien kunnen via het CBS de huidige slachtoffergege- vens verrijkt worden. Hierbij kan gedacht worden aan het in kaart brengen van meer gedetailleerde slachtoffertypologieën, aan het volgen van slachtoffers in de hulpverlenings- en strafrechtsketen, en pEoyd n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 aan het op regionaal niveau inzicht verschaffen in de problematiek die aldaar in beeld is. Op basis van verdiepte kennis over de slachtoffers kan het fenomeen en de ontwikkeling hiervan beter in kaart ge- bracht worden en kunnen veel gerichtere maatregelen worden genomen om mensenhandel te voorko- men, slachtoffers te beschermen en daders op te sporen. Uit vorenstaande blijkt dat de landelijke slachtofferregistratie in steeds mindere mate inzicht geeft in de slachtoffers die in Nederland in beeld komen. Het is op dit moment zelfs de vraag in hoeverre deze re- gistratie zich hiervoor nog leent. Dit betekent dat het steeds moeilijker wordt om passende maatregelen te treffen om mensenhandel te voorkomen, slachtoffers te beschermen en daders te bestraffen. Ook met het oog op de internationale verplichting die Nederland heeft tot het bieden van effectieve bescherming aan slachtoffers van mensenhandel, en in lijn met de ambitie van het programma Samen tegen men- senhandel, leidt dit tot de volgende aanbeveling: AANBEVELING 2: Completeer en verrijk het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld komen en verken hierbij de rol van het Centraal Bureau voor de Statistiek De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om het zicht op de slachtoffers van mensenhandel die in Nederland in beeld komen te completeren, en het inzicht in de aard van het slachtofferschap te verrijken, teneinde de integrale aanpak van men- senhandel informatiegestuurd vorm te kunnen geven en te kunnen monitoren. Hierbij wijst de rapporteur specifiek op de rol die het Centraal Bureau voor de Statistiek als onafhankelijk statis- tisch bureau met wettelijke grondslag zou kunnen vervullen. 5.5.3 Jonge slachtoffers en daders van binnenlandse seksuele uitbuiting raken uit beeld In de monitors van de Nationaal Rapporteur is herhaaldelijk geconcludeerd dat binnenlandse seksuele uitbuiting het meest zorgelijk is. Niet alleen komt deze mensenhandelvorm naar schatting het meest voorin Nederland (het gaat om zo’n 3.000 slachtoffers per jaar), het kent ook verreweg de jongste slacht- offers en daders vergeleken met andere mensenhandelvormen. Zo is bijna de helft van de geschatte slachtofferpopulatie van deze vorm van mensenhandel minderjarig (rond de 1.300 per jaar). Daarnaast blijkt dat ruim een derde (34%, zie Figuur 23.9) van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting die bij CoMensha in beeld komen, adolescent (18-22 jaar) is. Dat het hier om de meest kwetsbare slacht- offers gaat moge duidelijk zijn: het gaat immers om kinderen en jongeren van wie de persoonlijke (li- chamelijke en geestelijke) integriteit ernstig wordt aangetast…'* Verder blijkt uit de meest recente dader- monitor mensenhandel, dat het leeftijdsprofiel van de daders van binnenlandse seksuele uitbuiting die in beeld komen in de strafrechtketen evenzeer schokkend is. Bijna vier op de tien van hen is namelijk jonger dan 23 jaar (incidenteel minderjarig, meestal adolescent). De omvang van deze groep zeer jonge daders suggereert een bepaalde mate van laagdrempeligheid ten aanzien van het plegen die zorg- wekkend is voor een ernstig delict als mensenhandel. Bovenstaande maakt duidelijk dat binnen de integrale aanpak van mensenhandel zoals in Schema 1.1 weergegeven — zowel op lokaal, regionaal als landelijk niveau — specifiek binnenlandse seksuele uitbui- 14 Dat kinderen kwetsbaarder zijn dan volwassenen en daarom een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel wordt ook erkend in de EU-richtlijn mensenhandel (zie onder 8 in de preambule van de richt- lijn). 15 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017), $7.5, Figuur 7.2, p. 167-168. Conclusie en aanbevelingen ting urgentie behoeft. Het dient hierbij zowel te gaan om het voorkomen van het jonge slachtoffer- en daderschap, als het signaleren en stoppen van reeds ontstane uitbuitingssituaties, als het bieden van passende hulp aan slachtoffers en het straffen van daders waarbij revictimisatie en recidive zoveel mo- gelijk wordt voorkomen. De huidige praktijk lijkt hiermee echter (al jaren) in schril contrast te staan. Zo bleek een aantal jaar geleden al dat de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting — vergeleken met andere mensenhandelvormen — in Nederland het minst goed in beeld zijn. In 2014-2015 werd er van de jaarlijks geschatte 3.000 slachtoffers (waaronder 1.300 minderjarigen) van binnenlandse seksuele uitbuiting slechts 15% bij CoMensha gemeld (en van de minderjarigen maar 11%). Deze schrijnende be- vinding heeft eerder al geleid tot een aanbeveling van de rapporteur gericht op de signalering en be- scherming van deze meest kwetsbare slachtoffers. '® Desondanks lijkt de aanpak van deze mensenhan- delvorm in 2018 een dieptepunt te hebben bereikt. In dit meest recente jaar waarover gemonitord kan worden zijn namelijk nog maar 132 slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting gemeld (dit is een daling van ruim 60% ten opzichte van 2014 en 2015, zie Figuur 3.7), waaronder slechts 29 minderjarigen (zie S3.5.1). Nu het niet aannemelijk is dat de prevalentie van deze groep slachtoffers sinds 2015 fors is afgenomen, zou dit betekenen dat nu nog maar 4% à 5% van het geschatte aantal Nederlandse slachtof- fers van seksuele uitbuiting voorkomt in de CoMensha-registratie, en van de minderjarigen zelfs nog maar 2% à 3%. De politie is de belangrijkste signaleerder en melder van slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbui- ting (zij neemt gemiddeld 63% van deze meldingen voor haar rekening, zie Figuur 3.12) en heeft een plicht en wettelijke grondslag om slachtoffers bij CoMensha te melden. Het aantal meldingen van deze mensenhandelvorm afkomstig van de politie is in de afgelopen vijf jaar enorm afgenomen: van 262 in 2014 naar nog maar 112 in 2018 (een daling van 57%). Gezien de meldplicht lijkt de daling te betekenen dat de politie daadwerkelijk minder Nederlandse (vaak minderjarige) slachtoffers signaleert en onder- steunt dan voorheen. Hoewel de capaciteit binnen de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM's) in 2017 en 2018'® voor het eerst sinds jaren weer op sterkte was, heeft dit niet geleid tot een vast te stellen intensivering van de aanpak van deze mensenhandelvorm. Daarnaast ontbreekt het momenteel ook aan zicht op de slachtoffers die door professionals worden ge- holpen die niet werkzaam zijn in de opsporing (bijvoorbeeld zorgcoördinatoren, hulpverleners werk- zaam in opvang- en zorginstellingen etc.). In lijn met de privacywetgeving mogen zij slachtoffers enkel bij CoMensha melden na expliciete toestemming van het slachtoffer (of zijn of haar voogd) (zie ook S5.2 en $5.3). Sinds 2018 wordt dit toestemmingsvereiste in de praktijk veel vaker dan daarvoor nageleefd (vanwege het van toepassing worden van de Algemene verordening gegevensbescherming). Hierdoor is het aantal meldingen afkomstig van deze groep melders drastisch afgenomen. Voor specifiek binnen- landse seksuele uitbuiting is het aantal meldingen gedaald van ruim 150 meldingen in 2017 naar nog maar 33 meldingen in 2018 (een daling van 78%). Het ontbreken van deze meldingen bij CoMensha bete- kent overigens niet per definitie dat slachtoffers niet meer worden gesignaleerd en beschermd door deze groep professionals. Het heeft echter wel tot gevolg dat de aanpak niet meer gemonitord en tevens niet 16 Nationaal Rapporteur, 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), $5.1.1, p. 100-101 (Aanbeveling 1). Zie ook: Nationaal Rapporteur, 2013 (Mensenhandel. Negende rapportage van de Nationaal rapporteur), p. 314 (Aanbe- veling 1). 17 Brief van de minister van JenV 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2. 18 Brief van de staatsecretaris van JenV, de minister van SZW, de minister van VWS, de minister van BuZa, de minister voor BHO 25 mei 2018, Kamerstukken 11 2017/18, 28638, nr. 161, p. 5. 16 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 meer bijgestuurd kan worden. Zonder gedegen zicht op de slachtoffers die in beeld zijn gekomen, is het immers niet mogelijk om een informatiegestuurde effectieve aanpak vorm te geven (zie Aanbeveling 2). Er kan worden geconcludeerd dat binnenlandse seksuele uitbuiting het meest zorgwekkend is. Het is namelijk de meest voorkomende mensenhandelvorm in Nederland en kent verreweg de jongste slacht- offers en daders. Het is daarom onacceptabel dat juist de slachtoffers van deze mensenhandelvorm het minst goed in beeld zijn, wat recent zelfs een dieptepunt heeft bereikt. Het gaat tenslotte om de meest kwetsbare slachtoffers: veelal kinderen en jongeren van wie de persoonlijke integriteit ernstig wordt aangetast door eveneens vaak zeer jonge personen. Het is evident dat dit een probleem van de hoogste urgentie is. De rapporteur is nu dan ook van mening dat binnenlandse seksuele uitbuiting van minder- jarigen en adolescenten vraagt om geïntensiveerde en prioritaire aandacht. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: AANBEVELING 3: Geef prioriteit aan de integrale aanpak van binnenlandse seksuele uitbuiting en focus daarbij op de jonge slachtoffer- en dadergroep De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om zicht te verschaffen op de groep minderjarige en adolescente slachtoffers en daders van binnenlandse seksuele uitbuiting, en de integrale aanpak zichtbaar en prioritair gestalte te doen geven. 5.5.4 Uitbuiting van slachtoffers van mensenhandel met een Dublinstatus vraagt om inzicht Alle mogelijke slachtoffers van mensenhandel hebben recht op adequate bescherming en ondersteu- ning. Dit geldt in het bijzonder en zonder uitzondering voor de fase waarin een mogelijk slachtoffer nog maar net als zodanig is herkend. Tijdens deze fase behoren mogelijke slachtoffers de tijd te krijgen om te herstellen, om zich te onttrekken aan de invloed van hun mensenhandelaar en om na te denken over eventuele samenwerking met de autoriteiten bij de opsporing en vervolging van de dader. Aan het bie- den van bescherming is dus ook een duidelijk instrumenteel aspect verbonden: de opsporing van da- ders. Uit Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 4 van dit rapport blijkt dat er in de afgelopen anderhalf jaar een forse toename is geweest van het aantal buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus (ook wel Dublinclai- manten) dat aangifte heeft gedaan of wil doen van mensenhandel. Het gaat voornamelijk om slachtof- fers met als herkomstregio Afrika, die via de Middellandse Zee Europa hebben bereikt. Het kost de Nati- onale Politie en het Openbaar Ministerie veel tijd en capaciteit om deze aangiften op te nemen, terwijl deze zelden opsporingsindicaties bevatten van mensenhandel in Nederland. Bovendien wordt door deze organisaties verondersteld dat een deel van de groep oneigenlijk gebruik maakt van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel. Om een onwenselijke verblijfsrechtelijke prikkel tegen te gaan en de druk op de opsporingsketen te verminderen heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met ingang van 1 augustus 2019 de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel met een Dublinsta- tus aangepast. "° Deze wijziging is ingrijpend te noemen. Zo leidt deze allereerst tot een zekere mate van ongelijkheid tussen buitenlandse slachtoffers zónder en buitenlandse slachtoffers mét een Dublinstatus. Anders dan 19 Brief staatsecretaris van Justitie en Veiligheid 28 juni 2019, Kamerstukken I1, 2018/19 28638, nr. 165. Conclusie en aanbevelingen voor de eerstgenoemde groep is de bescherming die Dublinclaimanten in Nederland kunnen ontvangen volledig gekoppeld aan de kansrijkheid van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Daarmee hebben opsporingsdiensten een cruciale rol in de beslissing over het toekennen van vreemdelingrechtelijke bescherming. Bovendien wordt deze beslissing nu gebaseerd op de aanwezigheid van ‘voldoende op- sporingsindicatoren’ van mensenhandel in Nederland. Het ontbreken van dergelijke informatie bete- kent echter niet dat iemand geen slachtoffer van mensenhandel is. Zo zijn slachtoffers vanwege trauma, wantrouwen jegens autoriteiten of culturele achtergrond niet altijd in staat of bereid om informatie te leveren die kan bijdragen aan een succesvolle opsporing en vervolging. Nu de huidige regeling zoveel gewicht toekent aan de opsporingsinformatie die deze slachtoffers kunnen vertellen, is het van belang dat door de opsporingsorganisaties wordt geïnvesteerd in voldoende kennis en expertise over deze groe- pen, waarbij in ieder geval aandacht is voor trauma en culturele achtergronden. Dit is niet alleen in het belang van de bescherming van slachtoffers, maar ook voor de opsporing van daders. Tot slot bestaat de vrees dat naar aanleiding van de wijziging de drempel om bij de politie melding te maken van mensen- handel als te hoog wordt ervaren door slachtoffers met een Dublinstatus. Als deze slachtoffers geen melding meer maken van mensenhandel vermindert niet alleen het zicht op deze slachtoffers, maar daarmee ook aanknopingspunten voor de opsporing van daders. De forse toestroom van buitenlandse, met name Afrikaanse, slachtoffers met een Dublinstatus naar Nederland kan meerdere oorzaken hebben. Zo blijkt uit een veelvoud aan onderzoeken dat zich grote groepen slachtoffers van mensenhandel bevinden tussen de migratiestromen.” Het is mogelijk dat deze al dan niet gedwongen zijn doorgereisd naar Nederland. Op dit moment bestaat echter geen inzicht in de achtergrond van de toename van deze groep slachtoffers noch in de mechanismes die dit (mogelijk) faciliteren. Om mensenhandel binnen de migratiestromen effectief tegen te gaan, criminele organisa- ties te stoppen, en daarmee ook (toekomstige) slachtoffers te beschermen, is het noodzakelijk om in- zicht te krijgen in de onderliggende oorzaken van deze problematiek. Ook ten aanzien van deze groep geldt dat beleidsmakers en uitvoeringsinstanties moeten weten wie deze slachtoffers zijn en hoe zij hier terecht komen, willen zij effectief beleid kunnen ontwikkelen dat is gericht op het bestrijden van men- senhandel. Uitbuiting binnen de migratiestromen is echter per definitie een complex en internationaal probleem en vraagt derhalve om een internationale oplossing. De aanpak van deze problematiek dient dan ook in brede internationale samenwerking gestalte te krijgen. Gezien de internationale verplichting die de Nederlandse staat heeft om mensenhandel, zowel gepleegd in Nederland als daarbuiten, effectief te bestrijden en daarbij zo nodig nauw samen te werken met an- dere lidstaten, leidt bovenstaande ontwikkeling tot de volgende aanbeveling: AANBEVELING 4: Zorg voor een effectieve aanpak van mensenhandel gepleegd ten aanzien van buitenlandse slachtoffers met een Dublinstatus De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan om in Europees verband onderzoek te doen naar de onderliggende mensenhandel gerelateerde oorzaken van en achterliggende mechanismen achter de toestroom van buitenlandse slachtoffers van mensen- handel met een Dublinstatus en daarbij effectief beleid te ontwikkelen dat is gericht op het be- strijden hiervan. 20 Zie bijvoorbeeld IOM, 2018; Europese Commissie, 2016; Save the Children, 2016. 166 n SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 5.5.5 De aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie In de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 werd voor het vierde opeenvolgende jaar geconsta- teerd dat het aantal door de politie gemelde slachtoffers was afgenomen. Bovendien bleek dat er grote verschillen bestonden tussen de regionale politie-eenheden in het soort en aantal meldingen dat werd gedaan. Dit gold specifiek ten aanzien van het aantal meldingen van slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting, waarbij vier regio’s verantwoordelijk waren voor meer dan 75% van de meldingen. Naar aanleiding van de bevindingen werden de minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Veiligheid aanbevolen om extern onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van de verschil- len in het aantal meldingen, en daarbij concreet in beeld te brengen voor welke problematiek de politie- eenheden zich gesteld zien bij de aanpak van mensenhandel en wat zij nodig hebben om deze te over- komen. Aan deze aanbeveling is vooralsnog geen opvolging gegeven. Ook uit de huidige monitor blijkt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de aanpak van mensen- handel door de Nationale Politie. Hoewel het aantal meldingen door de Nationale Politie in het afgelo- pen jaar voor het eerst in vijf jaar is gestegen, komt dit voornamelijk door de signalering van één groep, namelijk Afrikaanse slachtoffers. Wanneer wordt gekeken naar het aantal Nederlandse slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting en buitenlandse niet-Afrikaanse slachtoffers van grensoverschrijden- de seksuele uitbuiting, blijkt dat dit voor het vijfde jaar op rij is gedaald. Anders dan de zogenoemde ‘overige melders’ worden opsporingsinstanties niet belemmerd door privacywetgeving bij het melden van slachtoffers aan CoMensha. De daling van het aantal gemelde slachtoffers van binnenlandse en niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting betekent daarom hoogstwaarschijnlijk dat deze slachtoffers daadwerkelijk minder in beeld zijn bij de Nationale Politie. Vooral het verminderde zicht op binnenlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting is buitengewoon zorgelijk, nu deze groep slachtoffers in vergelijking tot andere groepen slachtoffers vaker minderjarig of adolescent zijn (zie Aanbeveling 3). Bovendien bestaan er nog altijd grote verschillen in het melden van slachtoffers tussen de regionale politie-eenheden en heeft de Landelijke Eenheid de afgelopen vijf jaar slechts één slachtoffer gemeld. Uit de Dadermonitor mensenhandel 2013-2017, die op 2 mei 2019 verscheen, bleek tevens dat de het aantal betrokken personen in opsporingsonderzoeken van de politie — zoals verdachten, slachtoffers en getuigen — tussen 2013 en 2017 is gedaald.“ Dit kan erop duiden dat opsporingsonderzoeken tegenwoor- dig betrekking hebben op kleinschaligere of minder complexe mensenhandelsituaties dan in de jaren daarvoor. Ook is het aantal ingeschreven verdachten van mensenhandel bij het Openbaar Ministerie tussen 2016 en 2017 met maar liefst 38% afgenomen. De voorafgaande jaren werd de daling van het aantal gemelde slachtoffers door de Nationale Politie toegeschreven aan capaciteitsverlies vanwege een andere prioriteitstelling binnen de AVIM's en exper- tiseverlies als gevolg van de reorganisatie binnen de Nationale Politie. De AVIM's zijn echter sinds medio 2017 weer op sterkte.“ Daarnaast is de afgelopen jaren geïnvesteerd in een aantal maatregelen die de opsporing zouden moeten versterken in de bestrijding van mensenhandel. Zo stelde de toenmalige staatsecretaris van Justitie en Veiligheid in 2016 dat de politie een webcrawler ontwikkelt om verdachte advertenties op het internet op basis van zoektermen automatisch te doorzoeken.” In 2016 werd aan- 21 Nationaal Rapporteur, 2019 (Dadermonitor mensenhandel 2013-2017). 22 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, 1 juni 2017, Kamerstukken 11 2016/17, 28638, nr. 158, p. 2. 23 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, en de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 7 janu- ari 2016, Kamerstukken 11 2015/16, 28638, nr. 500. Conclusie en aanbevelingen gekondigd dat alle eerstelijns politiemedewerkers zouden worden getraind in het herkennen van signa- len van mensenhandel.®* En in 2018 werd gesteld dat de politie investeert in een domeinoverstijgende, informatiegestuurde werkwijze ten behoeve van de signalering en opsporing van mensenhandel. Geen van deze maatregelen is op het moment van schrijven echter volledig en/of duurzaam geïmple- menteerd. Het capaciteitsherstel en de aangekondigde maatregelen hebben tot dusver nog geen positief effect gehad op de bestrijding van mensenhandel van de Nationale Politie. Sterker nog, het zicht op binnenlandse en niet-Afrikaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting is nagenoeg verdwenen en de op- sporingsonderzoeken die worden verricht zijn vermoedelijk minder complex. Het interdepartementale programma Samen tegen mensenhandel zet in op een intensivering van de aanpak van mensenhandel. Een uitvloeisel hiervan is het opnemen van mensenhandel als één van de vier beleidsdoelstellingen in de Veiligheidsagenda 2019-2022. Dit betekent dat mensenhandel binnen alle politie-eenheden zal worden geprioriteerd en dat de signalering en informatiegestuurde aanpak op alle vormen van mensenhandel zal worden versterkt, teneinde het zicht op het aantal slachtoffers en de aanpak van daders te vergroten. Dit betekent concreet dat er vanuit de politie 240 OM-verdachten van mensenhandel dienen in te stromen in 2022, een stijging van ruim go verdachten ten opzichte van 2017. Deze ambitie is op zichzelf positief, maar naar aanleiding van de bevindingen in dit rapport is het echter de vraag of en in welke mate de Nationale Politie in staat is deze ambitie te realiseren. Gezien de kabinetsbrede ambitie om de aanpak van mensenhandel te intensiveren en de internationale verplichting die de Nederlandse staat heeft om slachtoffers te beschermen en daders te vervolgen en bestraffen, en de belangrijke rol die hierbij vanuit de regering is toebedeeld aan de Nationale Politie, leiden bovenstaande ontwikkelingen tot de volgende aanbeveling: AANBEVELING 5: Vergroot het presterend vermogen van de Nationale Politie in de aanpak van mensenhandel De Nationaal Rapporteur beveelt de minister van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de korpsleiding van de Nationale Politie aan om het presterend vermo- gen van de Nationale Politie in de aanpak van mensenhandel te vergroten door de reeds aange- kondigde maatregelen ter versterking van de opsporing van mensenhandel zo spoedig mogelijk op gedegen wijze te implementeren, en daarnaast te laten onderzoeken wat de knelpunten zijn in de aanpak van mensenhandel door de Nationale Politie en welke randvoorwaarden noodza- kelijk zijn om deze aanpak op een duurzame en effectieve manier te intensiveren. 24 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 29 november 2016, Kamerstukken Il, 28 638 nr. 150. 25 Programma Samen tegen mensenhandel, p 14. ij Literatuur Algemene Rekenkamer (2018). Asielstroom 2014-2016: Een cohort asielzoekers in beeld. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Ambagstheer, F. (2017). Organ Trade. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Boerman, F., Grapendaal, M., Nieuwenhuis, F. & Stoffers, E. (2017) Nationaal dreigingsbeeld 2017. Georgani- seerde criminaliteit. Zoetermeer: Nationale Politie. Bollen, C., de Groot, C., Oedayrajsingh Varma, B. & Rijken, C. (2018). Slachtoffers van mensenhandel met multiproblematiek. Amersfoort: CoMensha & Tilburg University. Children’s Commissioner (2019). Keeping kids safe. London: Children's Commissioner for England. Council of Europe (2014). Report concerning the implementation of the Council of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings by the Netherlands — first evaluation round. Straatsburg: Secretariat of the Council of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings. Council of Europe (2018). Report concerning the implementation of the Council of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings by the Netherlands —second evaluation round. Straatsburg: Secretariat of the Coun- cil of Europe Convention on Action against Trafficking in Human Beings. De Jong, J. (2015). De aard en omvang van West-Afrikaanse mensenhandel in Nederland. Een onderzoek op basis van verklaringen van mogelijke slachtoffers. Woerden: Dienst Landelijke Informatieorganisatie. De Witte, L. (2018). Duurzame oplossingen voor Roma kinderen die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Leiden: Defence for Children — ECPAT & Leger des Heils. De Witte, 1. (2019). Minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting die weglopen uit de instelling. Leiden: Defence for Children — ECPAT. ECPAT UK, Anti-slavery & Pacific Link Foundation (2019). Precarious Journeys. Mapping vulnerabilities of victims of trafficking from Vietnam to Europe. EMM (2018). Slachtoffers van mensenhandel met een licht verstandelijke beperking (LVB). Zwolle: EMM. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Europese Commissie (2016). Report on the Progress made in the Fight against Trafficking in Human Beings. Brussel: Europese Commissie. Europol (2016). Migrant Smuggling in the EU. Brussel: Europol. Fairwork (2019). Jaarverslag 2018. Geraadpleegd van https://www.fairwork.nu/wp-content/up- loads/2019/05/FairWork-jaarverslag-2018.pdf. Finance Intelligence Unit (2019). FIU-Nederland. Jaaroverzicht 2018. Zoetermeer: FIU-Nederland. Hoge Raad der Nederlanden (2019). Jaarverslag 2018. Geraadpleegd van https://2018.jaarverslaghogeraad. nl/. Den Haag: Hoge Raad. Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (2018). De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys. Den Haag: ministerie van VWS. Inspectie SZW (2018a). Meerjarenplan 2018-2022. Den Haag: ministerie van SZW. Inspectie SZW (2018b). Jaarplan 2019. Den Haag: ministerie van SZW. Inspectie SZW (2018c). Inspectiebrede Risicoanalyse 4.0 — Meerjarenplan 2019-2022. Den Haag: ministerie van SZW. Inspectie SZW (2019a). Jaarplan 2020. Den Haag: ministerie van SZW. Inspectie SZW (2019b). Jaarverslag 2018. Den Haag: ministerie van SZW. International Organization for Migration & Unicef (2017). Harrowing Journeys. Children andYouth on the Move Across the Mediterranean Sea, at Risk of Trafficking and Exploitation. New York: IOM. International Organization for Migration (2018), Flow Monitoring Surveys. The Human Trafficking and other Ex- ploitative Practices Prevalence Indication Survey. Geneva: IOM. Klerx- van Mierlo, F., Youngs, D., Oostinga, M., Mergaerts, L., VanDale, P. & van der Velden, P. (2014). Bejegening van getraumatiseerde slachtoffers van mensenhandel ten behoeve van coherente of consistente verklarin- gen. Een internationaal verkennende studie. Tilburg: Intervict. Leermakers, S., Glasgow-Kulu, Y., Heeringa, A. & Noteboom, F. (2017). Verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers mensenhandel in Nederland. Een verkennende studie. Den Haag: CKM. Leermakers, S., Simons, E. L. & Noteboom, F. (2018). Aangifte doe je niet. Den Haag: CKM Leger des Heils (2018). Finding a way out. Amsterdam: Leger des Heils. LIEC (2018). Jaarverslag 2017. Den Haag: LIEC. Literatuur Ministerie van Justitie en Veiligheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, & ministerie van Buitenlandse Zaken (2018). Samen tegen Mensen- handel. Een integrale programma-aanpak van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting. Den Haag: Rijksoverheid. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2018). Geweld hoort nergens thuis. Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag: ministerie van JenV, ministerie van VWS & VNG. Nanhoe, A.C., van de Looij-Jansen, P. & van Horssen, J. (2018). LVB en mensenhandel. Rotterdam: Onder- zoek en Business Intelligence. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007). Mensenhandel. Vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2009). Mensenhandel. Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2010). Mensenhandel. 10 jaar NRM. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009 — 2012. Een analyse. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Kwantitatieve gegevens over (de vervolging en berechting van) ver- dachten en veroordeelden in mensenhandelzaken in de periode 2006-2010. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Opsporing van mensenhandel en de Bg-regeling. Vreemdelingrechte- lijke en strafrechtelijke aspecten van geseponeerde mensenhandelzaken. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2012). Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007-2011. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2013). Mensenhandel. Negende rapportage. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014). Mensenhandel in en uit beeld Il. Cijfermatige rapportage 2008-2012. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014). Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers vervolging en berechting 2009-2013. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers mogelijke slachtoffers 2010-2014. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel in en uit beeld. Update cijfers vervolging en berechting 2010-2014. Den Haag: Nationaal Rapporteur. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2015). Mensenhandel. Naar een kind- gericht beschermingssysteem voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Monitor mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Monitor mensenhandel. Cijfers vervolging en berechting 2011-2015. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2016). Ontucht voor de rechter. Deel 2: De straffen. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Gewogen risico. Deel 2: Behandeling opleggen aan zedendelinquenten. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Mensenhandel. Tiende rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Prostitutie en mensenhan- del. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2017). Slachtoffermonitor men- senhandel 2012-2016. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2018). Slachtoffermonitor men- senhandel 2013-2017. Den Haag: Nationaal Rapporteur. Noteboom, F. & Dettmeijer-Vermeulen, C.E. (2015). Verkenning van het schrijnend pad: Dossieronderzoek naar verblijfsrecht mensenhandel voor kwetsbaarste slachtoffers. Asiel en Migratie, 2015(4), 155-160. NSCR (2017). Factsheet jeugdbendes en problematische jeugdgroepen in Nederland en Europa. Amsterdam: NSCR. Oram. S., Khondoker, M., Abas, M., Broadbent, M. & Howard, L.M. (2015). ‘Characteristics of Trafficked Adults and Children with Severe Mental Illness: a Historical Cohort Study’. Lancet Psychiatry, 2(12), 1084-1091. Overhedenoverleg (2018). Programmastart IBP. Samen meer bereiken als één overheid. Rijk, gemeenten, provincies en waterschappekstarten met een interbestuurlijk programma en een gezamenlijke agenda. https://vng.nl/files/vng/ brieven/2018/attachments/programmastart_ibp.pdf. Pilon, M. & Bijl, R. (2017). ‘Deel 4: Kansloze aangiftes. Waarin Gabriël Martin moet vinden’. De handel in mannen. Over mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Amsterdam: OneWorld. Regioburgemeesters (2017). Proeve van wetgeving. ‘Voorkomen en Aanpakken ondermijning’. Regioplan (2019). Evaluatie Regeling Uitstapprogramma's Prostitutie (RUPS II). Amsterdam: Regioplan. Literatuur Stad Antwerpen, RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant, Katholieke Universiteit Leuven & Stad Genk (2018). Confine, naar een operationele samenwerking rond financiële en administratieve aanpak van mensen- handel op lokaal niveau. Antwerpen: Stad Antwerpen. Save the Children (2016). Young Invisble Enslaved. Rome: Save the Children. M. Tankink &R. Lambrichts (2017),‘Rammelende verklaringen en de vrije wil. Over inconsistente verkla- ringen en keuzevrijheid bij slachtoffers van seksuele uitbuiting. DD, 2, p. 13-25. TNO (2018). Systeemanalyse Mensenhandel. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/ 2018/11/13/tk-bijlage-1-systeemanalyse-mensenhandel-tno. Unicef & Defence for Children (2018). Jaarbericht kinderrechten 2018. Den Haag, Leiden: Unicef & Defence for Children. United Nations Office on Drugs and Crime & Dutch National Rapporteur on Trafficking in Human Beings and Sexual Violence against Children (2017). Research brief: Monitoring Target 16.2 of the United Nations’ Sustainable Development Goals. A multiple systems estimation of the numbers of presumed human trafficking victims in the Netherlands in 2010-2015 by year, age, gender, form of exploitation and nationality. Vienna: UNODC. Van Can (2016). Interpreteren van verklaringen van mensenhandelslachtoffers is complex. TPWS, 41, p. 1-11. Van der Heijden, P. G. M., Cruyff, M. J. L. F., & Van Gils, G. H. C. (2017). Methodenonderzoek Dark number jeugdige daders in Nederland van gedigitaliseerde criminaliteit en cybercriminaliteit. Den Haag: WODC. Van der Heijden, P. G. M., Cruyff M., Böhning D. (2014). Capture Recapture to Estimate Criminal Populati- ons. In: Bruinsma G., Weisburd D. (eds) Encyclopedia of Criminology and Criminal Justice. New York: Springer. Van der Heijden, P. G. M., Cruyff, M. J. L. F., & Van Gils, G. H. C. (2014). Schattingen van de omvang van huise- lijk geweld in Nederland. Vangst-hervangstschattingen 2010 2011. Utrecht: Universiteit Utrecht. Van der Meij, P. R. J., & Van der Leun, J. P. (2010). Beleid, barrières en begrenzingen. Een domeinover- schrijdende aanpak van het fenomeen mensenhandel. In G. K. Schoep, C. P. M. Cleiren, J. P. Van der Leun, &P. M. Schuyt (Eds), Vervlechting van domeinen (pp. 67-83). Deventer: Wolters Kluwer. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2015). Gemeenten en de opvang van en zorg voor slachtoffers van men- senhandel. Den Haag: VNG. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2019). Aanpak van mensenhandel in gemeenten. Den Haag: VNG. VVD, CDA, D66 en ChristenUnie (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017-2021. Den Haag: VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. Waardenburg, M., Groenleer, M., De Jong, J., Bolhaar, H. (2018). Evidence-based prevention of organized crime: Assessing a new collaborative approach. Public Administration Review, 78(2), 315-317. ‚ Het corrigeren en bijschatten van de prostitutiesectoren van seksuele uitbuiting Voor de resultaten wat betreft de sectoren waarbinnen de bij CoMensha gemelde seksuele uitbuitings- slachtoffers zijn uitgebuit, is vanwege het grote aantal slachtoffers waar dit onbekend is, de sector van seksuele uitbuiting bijgeschat (zie Figuur 3.4b in $3.4.1.1). In totaal gaat het om 1.435 slachtoffers van seksuele uitbuiting in de jaren 2014-2015 en 1.618 in de jaren 2016-2018. Van 1.391 respectievelijk 1.545 slachtoffers is zowel de herkomstregio,' de minder- of meerderjarigheid, als de regionale melder® be- kend, welke drie factoren samenhangen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector,® en meest- al ook met de prostitutiesector indien die is ingevuld. Voornoemde 1.391 respectievelijk 1.545 slachtof- fers zijn op basis van deze drie factoren ingedeeld in 96 subpopulaties (vier herkomstregio’s * twee leeftijdscategorieën * twaalf regionale melders), waarvan 17 respectievelijk 18 subpopulaties nooit voor- kwamen. Een voorbeeld van een subpopulatie die wel voorkwam in beide periodes is de subpopulatie ‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Midden-Neder- land’ die in 2014-2015 uit 18 slachtoffers bestaat en in 2016-2018 uit 25. Vervolgens is per subpopulatie gekeken naar de prostitutiesectorverdeling van de slachtoffers waarbij dit is ingevuld, en is deze verdeling geëxtrapoleerd naar het totaal van de slachtoffers binnen de betref- fende subpopulatie. 1 Nederland, Europa, Afrika en overige herkomstregio’s. 2 Er zijn twaalf elkaar uitsluitende groepen regionale melders gevormd: politie Amsterdam, politie Noord-Nederland, politie Oost-Nederland, politie Midden-Nederland, politie Den Haag, politie Noord-Holland, politie Rotterdam, politie Limburg, politie Oost-Brabant, politie Zeeland-West-Brabant, politie overig (landelijk, meer dan één regio- nale eenheid of politie maar regionale eenheid onbekend) en overige melder (geen politie, maar uitsluitend an- dere melder, zoals KMar, ISZW-DO, regiocoördinatoren etc). 3 De herkomstregio van de slachtoffers hangt samen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector (y2=239,966; df=3; p=0,000; V=0,284; p=0,000). De minder- of meerderjarigheid van de slachtoffers hangt samen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector ({2=54,946; df=1; p=0,000; =0,135; p=0,000). De regionale melder hangt samen met het wel of niet invullen van de prostitutiesector (x2=558,564; df=11; p=0,000; V=0,428; p=0,000). 4 De herkomstregio van de slachtoffers hangt samen met de prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (y2=241,044; df=3; p=0,000; V=0,458; p=0,000). De minder- of meerderjarigheid van de slachtoffers hangt niet samen met de prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (g2=1,839; df=1; p=0,175; ®=0,040; p=0,175). De regionale melder hangt samen met de prostitutiesectorverdeling die is ingevuld (y2=54,125; df=11; p=0,000; V=0,216; p=0,000). 176 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Bijvoorbeeld: van 10 (56%) respectievelijk 19 (76%) van de voornoemde 18 respectievelijk 25 slachtoffers behorende tot de subpopulatie ‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Midden-Nederland’ is de prostitutiesector ingevuld: 2014-2015: 2 slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 8 in de minder zichtbare sectoren, 2016-2018: 5 slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 14 in de minder zichtbare sectoren. Deze verdeling van de 10 respectievelijk 19 slachtoffers waarbij de prostitutiesector bekend is, is geëxtrapoleerd naar de totaal 18 respectievelijk 25 slachtoffers behorende tot deze subpopulatie (in 2014-2015 dus telkens * factor (18/10=}1,8 en in 2016-2018 * factor (25/19=) 1,3): 2014-2015: 3,6 slachtoffers inde meer zichtbare sectoren en 14,4 slachtoffers in de minder zichtbare sectoren, 2016-2018: 6,6 slachtoffers in de meer zichtbare sectoren en 18,4 slachtoffers in de minder zichtbare sectoren. Indien echter van minder dan 20% van de slachtoffers binnen een subpopulatie de prostitutiesector bekend was, en deze 20% tevens kleiner was dan n=17, dan ís de prostitutiesectorverdeling van de slacht- offers waarbij de prostitutiesector wel is ingevuld niet als representatief beschouwd voor de gehele sub- populatie. In dit geval is de prostitutiesector van alle slachtoffers behorende tot deze subpopulatie als onbekend aangemerkt, hetgeen in 2014-2015 18 verschillende subpopulaties (bevattende 486 slachtof- fers) en in 2016-2018 21 verschillende subpopulaties (bevattende 348 slachtoffers) betrof. Een voorbeeld van een subpopulatie waarbij de prostitutiesectorverdeling als onbekend is aan- gemerkt (in beide periodes), is de subpopulatie ‘Nederlandse minderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant’. Deze subpopulatie bestaat in 2014-2015 totaal uit q7 slachtoffers en in 2016-2018 uit 7 slachtoffers, waarbij van slechts 5 (11%) respectie- velijk 1 (14%) de prostitutiesector bekend is. Tot slot is het totaal aantal slachtoffers per prostitutiesector berekend, door de som te nemen van alle geëxtrapoleerde aantallen slachtoffers binnen de in 2014-2015 (96-17-18=) 61 resterende subpopulaties (bevattende 1.391-486=9g05 slachtoffers) en binnen de in 2016-2018 (96-18-21=) 57 resterende subpopu- laties (bevattende 1.545-348=1.197 slachtoffers). Bijvoorbeeld: de geschatte 637 slachtoffers die zijn uitgebuit in de minder zichtbare sectoren in 2014-2015 (zie Figuur 3.ab in 83.4.1.1) is de optelsom van de berekende geëxtrapoleerde aantallen slachtoffers die in de minder zichtbare sectoren zijn uitgebuit binnen de 61 verschillende subpo- pulaties — waaronder het rekenvoorbeeld in deze bijlage van 14,4 slachtoffers binnen de subpo- pulatie ‘Nederlandse meerderjarige slachtoffers gemeld door regionale politie-eenheid Midden- Nederland’. _ Bijlagetabellen Tabellen B2.1 en B2.2 geven aanvulling op Hoofdstuk 3, specifiek 53.5. Tabellen B2.3 en B2.4 geven aanvulling op Hoofdstuk 4, specifiek S4.7. SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 oo e S co IS 3 NS e= ANNEE NNT en e A v c Z vl oo o cv oo oo No 4NN eo Noo «oo s c Ö = glee —-— eo oe ee eo os es es se @ -— Loe es © 0 - o co Kl st Ï Z 2 o E 2je oe -— Noe eo-stanes os © oe Neo s = 2 ® sz 5 £ 5 8 |Zo ae -treAaner2eenRNreeKREe We s W Ê am ® Eu > 5 fje o oo oo oo oo oss so ooo oo 0 a co ca _ © 8 nnn nnn 0 st _ 3 oo N sl -— nero eN Neng 0 0e ee em meo © Nl © E am ® äs 2 Lane 9 sl A Oo une too == oo Nm Noe dto =H ao EE e al — © Al 2 5 v 5 2 W ® @ = sle — en one oe eo == nm ton Goor ete o E Al ® en 5 5 E La 3 si Nv eo Noe eo - No == Nme gene o 24+ - Al © ee Kn 5 3 ks Da MA LN @ E jes TeesreNrseses mers orto © > & ® 5 0 2 E © 8 ê 5 5 E c o 2 5 e Es 2 8 _= a En N @& 5 ra o 8 N 2 0 @ 5 2 VD u V LL e= DD = eà Ee es 8 € Vv U 5 w oe Ees Ee & 0 CC tT © Ev Same == Os 5 G (5 el £E OO OV U A % 0 5 e= EN 03E e= Ee oo H v oo Oo op © mo E35 ov eceLSe NLs ZEE s = 2 4 A Ee a EEESEEEeREEEERE SES Se 8 E dd ada TE B 0 A A B mm B B BV VU U U U Bijlagetabellen co e= & AN n ce Ee 8 Ne SO mQeunt ee eELEeNNe st = == = S A vo 5 S vile oe & m NN eo mo 5 Name mo -— eo o Ho @ «0 s 8 gle eo eo o — oo - ooo 0 -—Neo oo oo oo o 0 o 2 22 st m zie eo eo — — oe ee NMe nm N se mee k 5 ol == 8 © 0 dt ee NT eo == NMO NA Me 8 NeR W > “je oe o o oo ooo ooo ooo oo oo oo oe oo ta oo sle ee m eN O0 Loan -=eo go or Nl m sle eo © a Ne Net eeR em one o foe XN Nl 2 o ke) mm ole eo = st Nn ON —- 20 0 0 oo mo moo Zo nm Nl Ln sle au MeeR ed eN me == Nee RR t sl - ee Nl eee Noe rn me Nn unmunme Boe ® Al So u Ee vw 3 5 0 u ho] u & _ E © À Dx BX 5 © © @ v o SV 9 CE | Vv 5 X 5 = & ï e= 5 22 6 6 0 wv 5 == OG EC EE wv ù © 'E 0 U oo eo £ 9 5 0 Cc a EE a 0 U SC @ NEREDE EEEN: ea En En SS 5EiaesEs es rEE AS 3 29 V OV 3 veen Leu rss ss 3 Ù 0 Oee Oe aw auw NV VVV VE VVI SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 oo e= Ri SIS see are ee RerenNmEEeEse- es nd e A v c Z vile o © un eoa o oo ne Ne Nee meo Mm e= © m s c Ö gle eo eo eo © oe o ooo ee es oo ese ene se eo ZI RAA une- ee emoe oo ene o o 5 ols e 2ame2e- o-Neune ee nme Ne 0 W > je o oo oo oo ooo soo ooo ss oo 0 ca eo ole -— oo e-NoeO - © oo 0 oo No oo 0m == NoO — Al m el A um un maune oe oo 0 oo Noe -— une meo — Al wo ols 2 -— ore moo oo oto o oe 0 Neo me eo N Al in SIE ne Ss gnoe eo oo to -—-— ro Nood — — — Nl et sle 8 nn -— neer Ne —e-Ndte moe 0 4 Nl = £ 2 0 c U : 5 € En 5 Kaj B 3 8 5 5 w 8 ER: u 2 8 Vv 8e © DP 2 8 5 Ez 5 Ne 5 EC 8 2 Vv 8 S v *= 5 Oo 0 9 TD ‚N bl ‘T 0D ‘5 SS © 2 6 Le toernee 5e. v 5 5 5 Ee a 8E ù N 6 0 A Oo 5 U 5 Oe = Kn EEE SE 8e ess ss EES eLeESyELsSES EEE Ze SSS Sese 2 a Bijlagetabellen co == S Mm o LA EN — St ay \ © — @ et \Ò NN 2 — Mm — en NM NA NA en e Al v E 2 "U vn eo Oo -— mee unsere LC mono onNveo o oe a A NN C Ö Tl - eo es oe oe oee 2 eo -— re © eo oo eme 2 al = o sr 5 Ln ajS — emee -Rsen@ Ee en se me mi a n= o „ If o mu oe oa Nn o oo mm Le o 2 4 N ol = - 1 — & Le e= - 8 J WW > m= 9 oo oo eo oo oo koo oo oo eo oo oo oo o o ca —= oo en a o|= ee es ee nr. Te A mood == o Ne Nl È en Wo <t o co È S Zer Oee eo oo NT OO 4 9 er oo Noo eo % — 0 El a Sa Wo o a @ = sl = eo - ener me gemee — -e os es 5e 8 el oo na er + Oo © er E sl ee Nae enNnme gere oee NE EN es NI sr a - — sl = ee eee Nes Nm ae oe Nee Mm m8 o e 5 < rm : on 2 : e € VV 9 5 CE 8 es vw Sl - > _ 2 XE © Ss SS EC (0 Vv EC O © ij EG Xx # © o o EE <= 0 LE CS Ee 3 & TS SS 05 ce 5e EB es PC 5 8 Hú oo ce 5 E oe 5 2 Ee Ee © Ki 2 9 0 6 bh EERSEL ss 0 p 5 5 5 Ö © 6 6 à bo 0D E ze Le 2 LE 9 SS 8 U V 0 © 6 © 0 © © Oo ee eee ese 200 0 0a a a a a & @ SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 oo e 8 en e A v c Z se — eo - ee Demo so roo —o — o o o c Ö gl - eo eo o - og ooo © oo oo oo oo oo o o ZIN — eo o oo oo mT oa Nma —o dto eo mo mm 5 of = e= oo Nos ma =— 0 2e eo == ame XN a o W > “je eo o o oo ooo ooo ooo eo © oo © o o ca 0 ol N — — OO Oo mo NO NN e- Mino Oe oo — © o Nl m ols ee eo ooo DO NWN NN EO NO == NO o Al \o olm ee - mo PD in NN mm men Zoe «to oo … oo o Al in sin — eo de Tae undee Td eo -— in e= @ No — Al st slm oe -— - eN ee mm mmm e= oo N= ee Mm” av Al wv v 9 je in 5 8 > c v 2 Vv 8 c 5 © 9 Oo u u 5 Y = eeSS 5 z SET eEL,SsE ce 2 E wv 6 o sEeertEersSESREo8RESoRSEe SES RSS SEESSSDES a he ESATA ahrrErerEe Rr RreEeRr Bijlagetabellen eo co nn mm = e AK — a RS Sl o _ st -_ e e A A v E E 9 ie OO en Im o o Aan eNne eo & EJ 2 SIR o — oon 2 NR EN: Ö Ti Oo Z | & n E gle oe eo meo oo es es SR ° glee oe ese © © o o = Z v e= s J ej 5 ES 3 ZIN oe an eon oe SR 2 2 oe eo o ee o o ha ® am | 9 5 a > VE IN DS 5 u ole eeft eNe es == eG oo dl er Neer WV in S WV î St Ln 8 > ond N 2 u In 5 u Sje eo o ooo ooo so olijk} 3 Sje eo o o oo oo o ca > Kn ca ® n__n Aa n__n ï ml oo 5 E oo ol© — emoo oo © 0 «REZ o ole ee -— -— eo oo eo N 5 ä Nl Ml be 3 E mi J v „ ‚p „ —_ mn BÀ 5 —_ siam A Ne eneco oe © AE 5 sle eo © - oe - Q 2 Al 5 Al e= Ss | S E wo DN Z wo sl - „ne kh - oe eo es oe 2 ES x sl o mo oo — a ® q AL E AL 5 en 8 5 In Eed E In sle eo o RQ No Neo — NES ® s[3 e ee eo -— Ne fl Ss = Al © ee Kn 5 v sr LA) 5 sr [a] ss -— edo oo 2 Mt E sle © — eo oo oe eo Al en © Al > Ss & Qu EE & | Ss 2 Sam X S 8 2 8 E o © Dv 5 Z c 0 Cc ij x 2x 5 u E EN 8 N 8 v ET 3 N 1 : EE Ge AE et MME EE Vv 2 Tv Esse vue MES a Ee 8 EE 9 © p fi CC CC A 8 tan vRNS U CC © Uv A Th S= Eee SE se OBN: 7 58 0E 5 Ee W ECCE ec EE: EE 5 6 8 0 9 > 25NENESNOORR AE: SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 ) - Si dje o @ =— me 2 NON == RN NN N= Ree Mt A nl e & Vv E S de Oe Neo a NO EE No == eo oo == NN me ä Ln NJ c Oo gle — me es ee o - ooo "ooo oo © oo o oo zje eo moe -— eo oo oo oo oo NO o-r @ o a ol 7 Nee =- oo Oo — no 0 ze dto Oo — NN WW > fje o o © o oo oo oo oo oo oo ooo oo oo oo 7) 0 sle eo —- es eo eo oo oo - oo oo -=unmoeo oo oo -— al m ole AN m en — oo Oo == moo == == Oan ON AT Oo Nn al \o sin ee “ve oe Nn - No Se oo ro oo 0 oo No A Ln SIN oe oe -— oe o oooh == - ooo mm == oo 0 — N A st sle -— Ne r-e s „oo 9 eee 2e NN — 4 al ® iS 5 Eb © U N v 2 5 5 6 E U En ie > x © a 5 WV 2 ev B Do w Xx S 2 z v T DT 2 Ss Su Se LEL 5 ov 8 5 2 co 5 o £ O9 us 2 oeraeEeSe ES De 5 == 5 0 3 Ee o € 2 Aa 9 5 2 EE E vw ES CC = © Cn es a Ss Au EE 0 U Ss 5D X CE 6 9 0 5 3 £ O9 SS rs LEE Ee EE LE Ee Do A B B VU VOE ww we VVV UIEE EE co == e AL î sf= 7 | | n | | ijlage E getabellen ij v ] S } v N | — Ù 2e T e | a 2 mv @ ê == NN — En e - 4 hal NN - NN | =— — m ui | oo | | NM a an! © | oo | @ @ @ | © ‘© | © | © © | O NN | t oo @ @ | @ | O NN @ ‘ | — Oo | En — © © | @ © © | - @ NN | oo © Rn | | | A OO © © | | © Ie | 0 oo @ @ | o eo 8 - ° — A © KS 5 © © | © 3 oo oo @ @ @ sl © | @ | | NN OO | @ | Oo oo | @ - © | oo - le |E | oo — | a} | t oo @ - oo — el | | | —_ \O —_ © | | =O AN © © | == NN ‘ o eo 8 lS 7 Ì | @ | NN | — Mm | U @ Mm NN OO - — eo à t Tt co NN hal @ NM @ c 5 o 3 e 2 u U 5 REEN: q 0 5 SG BREE Et EE: 58888 288 88E EDE @ siigidkiig v SiaiEEEES Ee HHR Ë EEE: Ei 2 BEE tt Ee | EED e 5 c 0 BEREN E È 5888 à EE ESES $ 88E Ë Ss jë ZE & SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 co - S ) gl 9 Ae Nene ENeNNgNNee 8 EE - ee e A v E 2 = gf ee Teneer-Nese re nRNNee ni c o BE gle —-— eo ese es eo eos es es © oe oo es eo DN EA 2je eo o o co eo ooo eos se Neos oo et > u DN ole —eT-eNe es" Ne es ess WW 2 e lo eo o eo oo os © oo oo oo oo oo ooo oo ol E tr oo sle oe No oo eo oor oer rees eso ok Nl - be = Ee sle eo ne eo eo eN oo Nn ee eo TEN S En ® n sl- vv eo e- vooor o ooo Soo e eo SE q A A co sie oe “No -— ct ooo oo NN o — REI A Nl s a ole oe — one - o ooo ono 0 — — nit ES A <= Qu GS = 5 2 xe 8 ei 2 5 2 E S S 5 v o ES Ec ks) Ee A 8 e “ v o 5 E 5 B 5 © 45e U © X E E o ® Ee tE se TT s eV 5 0 U 5 2 8 WV RE - EKEN — KE 5 EZ DVE ESLT Ee LEN 5588 EERE EERS Ees Kn T u 3 == 0 3 aanne SSNNESNOENS Bijlagetabellen Tabel B2.3 Nationaliteiten van de vijf groepen slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de verblijfsregeling mensenhandel, periode 2014-2018 (N=1.648) tijd — uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort- 1 Uitslui- tend tend gezet gezet tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal Albanië 4 0 1 5 è 12 | Angola 2 4 9 3 13 31 Argentinië 0 1 0 0 0 1 Armenië 1 4 1 2 12 20 | Azerbeidzjan 0 0 0 0 4 4 | Belarus 1 0 0 0 0 1 België 3 1 0 0 0 4 Benin 0 1 4 0 1 6 Bosnië en 1 0 3 5 0 9 Herzegovina Brazilië 1 6 6 11 1 25 Bulgarije 20 14 13 12 1 60 | Burkina Faso 0 1 0 0 1 2 Burundi 1 0 0 1 1 3 Canada 1 0 0 0 0 1 | China 3 4 3 17 32 59 Colombia 2 2 2 0 0 6 Costa Rica 0 0 0 0 1 1 Democratische 0 4 7 6 4 21 Republiek Congo | Egypte 1 1 0 0 3 5 El Salvador 0 1 0 0 2 3 Eritrea 0 0 7 0 1 8 | Ethiopië 0 0 3 0 0 3 Filipijnen 1 24 5 69 5 104 Gambia è 1 8 0 3 14 | Georgië 0 0 2 1 0 3 Ghana 5 5 3 5 11 29 Griekenland 1 2 0 0 0 3 | Guatemala 0 1 0 0 0 1 Guinee è 22 27 8 26 85 Guinee-Bissau 0 0 1 0 0 1 | Guyana 0 0 0 1 1 2 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 2 Bedenk- tijd — uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort- 1 Uitslui- tend tend gezet gezet tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet ‚bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal Honduras 0 0 0 2 0 2 Hongarije 9 17 30 22 4 | 82 | India 1 16 4 14 10 45 Indonesië 9 2 1 6 4 22 Irak 0 0 3 1 0 | 4 | Iran 0 0 1 0 0 1 Italië 1 0 3 0 0 4 Ivoorkust 1 5 1 0 3 10 | Japan 1 0 0 0 0 1 | Kameroen è è 7 3 7 21 | Kenia 0 1 1 0 5 7 | Kirgizië 0 0 0 1 0 1 | Kroatië 0 0 0 1 0 1 Letland 0 2 1 0 0 3 Liberia 0 è 3 1 6 | 12 | Litouwen 1 1 1 1 1 5 Macedonië 0 1 0 5 0 6 Madagaskar 0 0 0 1 0 | 1 | Maleisië 1 0 0 0 0 1 Mali 0 1 3 0 1 5 Marokko 2 17 3 6 5 33 | Mauritanië 0 0 1 0 0 1 | Mexico 1 0 0 0 0 1 | Moldavië 3 0 1 0 1 5 | Mongolië 3 4 3 0 4 14 | Montenegro 0 0 1 0 0 1 Nepal 0 0 1 2 0 3 Niger 1 1 1 0 0 | 3 | Nigeria 14 54 116 33 117 334 Oeganda 10 60 41 4 14 129 Oekraïne 3 6 1 6 0 16 | Oostenrijk 1 0 0 0 0 1 Pakistan 1 4 1 0 2 8 Paraguay 0 1 0 0 0 1 | Bijlagetabellen EEE tijd — uitslui- 3 Uitslui- 4 Voort- 5 Voort- 1 Uitslui- tend tend gezet gezet tend tijdelijk tijdelijk verblijf verblijf niet bedenktijd verblijf verblijf verleend verleend Totaal Peru 0 0 0 0 è 2 | Polen 6 12 8 è 1 29 Portugal 1 1 0 0 0 2 Republiek Congo 0 0 4 0 0 4 | Roemenië 16 12 27 9 2 66 Rusland 3 1 0 4 2 10 Rwanda 1 0 0 0 0 1 | Senegal 1 0 2 0 3 6 | Servië 0 0 1 0 1 2 | Seychellen 0 0 0 0 1 1 | Sierra Leone 1 14 22 9 40 86 | Slowakije 1 0 1 5 1 8 Soedan 0 0 2 1 1 4 Somalië 1 0 0 0 2 3 | Spanje 1 0 3 0 1 5 Sri Lanka 0 2 0 1 0 3 Suriname 1 3 0 9 4 17 | Syrië 0 0 è 0 0 2 Tanzania 0 0 1 0 0 1 Thailand 1 2 0 0 0 3 | Togo 0 è 1 0 1 4 | Tsjechië 2 0 1 0 0 3 | Tunesië 1 0 0 0 1 2 | Turkije 0 0 1 3 1 5 | Venezuela 1 5 0 3 1 10 Vietnam 8 2 1 1 1 13 Zambia 0 0 0 2 0 2 | Zimbabwe 0 0 1 0 1 2 Zuid-Afrika 0 0 1 0 0 1 Zweden 1 0 0 0 0 1 | Staatloos 0 0 0 1 0 1 Onbekend 3 11 3 6 15 38 Totaal 167 363 416 311 391 1.648 Bron: IND-bestanden SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 Tabel B2.4 Nationaliteiten van slachtoffers die gebruik hebben gemaakt van de bedenktijd en/of het tijdelijk verblijfsrecht, per eerste jaar in de verblijfsregeling mensenhandel 2014-2018 (N=1.277) \__2014 ____ 2015 2016 2017 2018 Albanië 3 1 4 è 1 11 Angola 6 1 2 7 5 21 Argentinië 0 0 0 1 0 1 Armenië 4 1 2 2 3 12 Azerbeidzjan 2 0 0 0 0 2 Belarus 0 0 0 0 1 1 België 1 0 1 1 1 4 Benin 1 1 0 2 2 6 Bosnië en 0 0 5 1 2 8 Herzegovina Brazilië 5 3 3 1 3 15 Bulgarije 15 1 9 4 13 52 Burkina Faso 1 0 0 1 0 2 Burundi 0 2 0 0 1 3 Canada 0 0 1 0 0 1 China 11 8 3 3 1 26 Colombia 1 2 0 3 0 6 Costa Rica 0 1 0 0 0 1 Democratische 4 2 5 4 0 15 Republiek Congo Egypte 1 è 0 1 0 4 El Salvador 0 1 1 1 0 3 Eritrea 1 2 1 0 3 7 Ethiopië 0 1 0 1 1 3 Filipijnen 68 0 3 7 15 93 Gambia 0 1 0 0 11 12 Georgië 0 2 0 0 0 2 Ghana 8 3 3 1 1 16 Griekenland 0 0 0 0 3 3 Guatemala 0 1 0 0 0 1 Guinee 20 7 7 13 16 63 Guinee-Bissau 0 0 0 0 1 1 Guyana 1 0 1 0 0 2 Hongarije 23 13 13 13 4 66 India 6 9 è 8 5 30 Bijlagetabellen 2014 2015 2016 2017 2018 2014-2018 | Indonesië 9 1 8 1 1 20 | Irak 0 0 0 3 0 3 Iran 0 0 1 0 0 1 Italië 1 1 0 1 1 4 | Ivoorkust 2 2 2 2 1 | 9 | Japan 0 0 0 0 1 1 Kameroen è 4 0 6 4 16 | Kenia 1 0 0 1 2 | 4 | Kirgizië 0 1 0 0 0 1 Letland 0 2 1 0 0 3 | Liberia 2 0 1 4 1 8 | Litouwen 2 0 1 0 0 3 | Macedonië 0 0 0 0 1 1 | Maleisië 0 0 0 0 1 1 | Mali 1 1 1 1 1 5 | Marokko 4 8 10 2 4 28 Mauritanië 0 0 0 0 1 1 | Mexico 0 0 1 0 0 | 1 | Moldavië 0 0 0 0 4 4 Mongolië 3 5 3 2 0 13 | Montenegro 0 1 0 0 0 1 | Nepal 0 0 0 1 0 1 Niger 0 0 0 1 2 3 | Nigeria 45 29 30 38 114 256 | Oeganda 15 18 13 28 51 125 Oekraïne 2 3 1 5 0 11 Oostenrijk 0 0 0 1 0 1 | Pakistan 0 0 1 1 4 6 | Paraguay 0 0 0 0 1 1 Polen 7 4 1 1 4 27 | Portugal 1 0 0 0 1 | 2 | Republiek Congo 0 0 0 0 4 4 Roemenië 11 11 11 11 15 59 | Rusland 1 2 2 2 1 8 | Rwanda 0 0 0 0 1 1 Senegal 1 1 0 1 1 4 | Servië 0 0 1 0 0 1 SLACHTOFFERMONITOR MENSENHANDEL 2014-2018 2014 2015 2016 2017 2018 Sierra Leone 14 7 7 6 23 57 Slowakije 5 0 0 1 0 6 Soedan 0 0 0 0 2 2 Somalië 1 0 0 0 0 1 Spanje 2 0 1 0 2 5 Sri Lanka 1 1 0 0 0 2 Suriname 1 1 1 2 3 8 Syrië 0 0 1 0 1 2 Tanzania 0 0 1 0 0 1 Thailand 0 1 1 1 0 3 Togo 1 1 0 0 1 3 Tsjechië 0 0 1 0 2 3 Tunesië 0 1 0 0 1 2 Turkije 0 0 1 0 0 1 Venezuela 1 0 2 3 1 7 Vietnam 6 2 1 3 1 13 Zimbabwe 1 0 0 1 0 2 Zuid-Afrika 0 0 0 0 1 1 Zweden 0 1 0 0 0 1 Onbekend 5 6 5 2 8 26 Totaal 330 190 LETA 209 361 1.277 Bron: IND-bestanden De Nationaal Rapporteur rapporteert over de aard en omvang van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen in Nederland & Wat doet de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en en Seksueel Geweld tegen Kinderen? N / Ze me De Nationaal Rapporteur rapporteert over de aard en omvang van men- ij MN. senhandel en seksueel geweld tegen kinderen in Nederland en heeft een hi Len Zn onafhankelijke positie. De rapporteur monitort de effecten van het be- k ä leid dat op deze terreinen wordt gevoerd, signaleert knelpunten en doet OA aanbevelingen om de aanpak te verbeteren. De rapporteur heeft geen ke Á opsporingsbevoegdheden en is geen klachteninstantie. e ik E 2 L enk. RS Ë ____‚\ Wieis de Nationaal Rapporteur? NE e E De Nationaal Rapporteur is Herman Bolhaar. Hij wordt in zijn werk- RN 8 ; NE zaamheden ondersteund door een team van onderzoekers afkomstig uit RR BIN te oat Welke activiteiten verricht de Nationaal Rapporteur? De Nationaal Rapporteur verzamelt kwantitatieve en kwalitatieve gegevens door het doen van eigen onderzoek, intensief contact te onderhouden met het veld, het organiseren en bijwonen van confer- enties en deel te nemen aan taskforces en expertgroepen. De onderzoeksresultaten en de hieruit voort- vloeiende aanbevelingen publiceert de rapporteur in openbare (deel)rapportages. Deze bevatten ook beschrijvende informatie over het fenomeen, relevante wet- en regelgeving en de aanpak: preventie, opsporing en vervolging van daders en hulpverlening aan slachtoffers. De rapporteur monitort of en hoe de aanbevelingen in de praktijk vorm krijgen. Omdat mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen dikwijls grensoverschrijdende aspecten kennen, is de rapporteur ook op internationaal niveau Glen Postadres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Telefoon: 070 370 45 14 www.nationaalrapporteur.nl @NLRapporteur Oktober 2019
Factsheet
193
train
X Gemeente Amsterdam X _ Actualiteit voor de raadscommissie voor Zorg, Jeugd, Mbo-agenda Beroepsonderwijs en Toeleiding Arbeidsmarkt, Sport en Recreatie, Ouderen Jaar 2019 Datum indiening Datum behandeling Onderwerp Actualiteit van het raadslid Kreuger (FVD) inzake de sportnorm en het tekort aan sportvelden op IJburg Aan de commissie Inleiding & reden bespreking Op dinsdag 21 januari 2018 werd in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen door GroenLinks, D66, PvdA, SP, VVD en het CDA het Sportakkoord ondertekend bij het Groot Amsterdams Sportdebat'. In het akkoord is de sportnorm voor de bouw van nieuwe woonwijken opgenomen en op de avond zelf waren alle aanwezige partijen het erover eens dat de bindende sportnorm er moest komen, ook de huidige coalitiepartijen. In een verslag van Topsport Amsterdam op hun website schrijven zij het volgende over de avond: “De derde stelling ging over de vraag of Amsterdam een bindende sportnorm in moet voeren bij de bouw van nieuwe woonwijken. Dit houdt in: rekening houden met bewegingsruimte voor bewoners bij de bouw van nieuwe woonwijken. Ondanks dat alle partijen het hier mee eens waren, mondde deze stelling uit in een wedstrijdje verwijten tussen Eric van der Burg (VVD) en Reinier van Dantzig (D66) over de vraag waarom deze sportnorm het huidige college (waar beide partijen onderdeel van uitmaken) nog niet vastgelegd is.*” (opmaak zelf toegevoegd) Een motie om de bindende sportnorm in nieuwe ontwikkelgebieden daadwerkelijk door te voeren werd tijdens de raadsvergadering van 23 en 24 januari echter verworpen door dezelfde partijen, alleen FVD en PvdO stemden voor. Voor FVD is dit een teleurstellende en zorgwekkende uitkomst die we graag in het licht van de huidige ontwikkelingen op IJburg willen bespreken. Daarbij willen wij ook graag het standpunt van de Sportraad in herinnering brengen: 1 https://www.topsport.amsterdam/?g=page&n=819 ? https://www.topsport.amsterdam/2q=page&n=819 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Commissieactualiteit “1. De Sportraad blijft pleiten voor invoering van een bindende sportnorm. Het vorige college heeft de sportnorm vastgesteld en de huidige coalitie schrijft deze sportnorm als uitgangspunt te zullen nemen bij investeringen ín nieuwe sportaccommodaties die horen bij de groei van de stad. Voor zover wij weten is Amsterdam met de introductie van de sportnorm wereldwijd een voorloper. De Sportraad is logischerwijs enorm tevreden met de ambitie die het college met het SHP nastreeft ten aanzien van het aanbod van sportieve voorzieningen in een verdichtende stad. Desondanks vrezen wij dat het uitblijven van een bindende sportnorm in de praktijk betekent dat ruimte voor sport in de planfase blijft sneuvelen, juist omdat het nog altijd een te vrijblijvende referentienorm betreft. Dat het verleden herhaaldelijk heeft aangetoond dat deze vrijblijvendheid uiterst schadelijk is voor de sport op groeilocaties in onze stad, behoeft geen nadere toelichting meer. * Reden spoedeisendheid Forum voor Democratie vindt de uitkomst van het recente debat over de sportnorm zeer teleurstellend en wil dit met de commissie bespreken. Nu op IJburg zien we helaas ook weer dat de sportnorm niet gehaald wordt en er een groot tekort is aan ruimte voor sport. FVD eist dat de sportnorm serieus genomen wordt en gehandhaafd wordt bij toekomstige gebiedsontwikkeling om problemen zoals die op IJburg te voorkomen. Het lid van de commissie, K.M. Kreuger 2
Actualiteit
2
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 19 april 2022 Portefeuille(s) Bouwen en Wonen Portefeuillehouder(s): Behandeld door Directie Wonen, [email protected] Onderwerp Voortgangsrapportage Programma Ouderenhuisvesting 2021 in het kader van het Programma Ouderenhuisvesting 2019-2022 Geachte leden van de gemeenteraad, Met deze brief informeert het college v over de voortgang van het programma ouderenhuisvesting. De positie van ouderen op de Amsterdamse woningmarkt vraagt om blijvende aandacht. Begin 2019 telde Amsterdam ongeveer 108.000 65-plussers. In 2039 zal dit aantal met 68% zijn toegenomen tot 181.000 Amsterdammers van 65 jaar of ouder (OIS 2020). Het klassieke verzorgingshuis is verdwenen. Ouderen zijn genoodzaakt langer thuis te wonen. Veel woningen in de stad zijn niet gelijkvloers, hebben steile trappen en zijn daarmee niet geschikt om oud in te worden. Daarom zet het college het Programma Ouderenhuisvesting 2019-2022 elk jaar ‘met kracht’ door zodat Amsterdam een ouderenvriendelijke stad blijft. Het Programma Ouderenhuisvesting zet er op in dat er voldoende geschikte woningen in de stad zijn, waarin ouderen passend en op een fijne plek kunnen wonen. In bijgaande Voortgangsrapportage Ouderenhuisvesting 2021 rapporteert het college over de behaalde resultaten in 2021. De Voortgangsrapportage 2021 gaat in op de volgende onderwerpen binnen het Programma Ouderenhuisvesting: inzet op individueel wonen, inzet op zelfstandige geclusterde ouderenwoningen, inzet op regie bij transformatie van zorghuisvesting en inzet op communicatie en participatie. Een belangrijk onderdeel in deze voortgangsrapportage is het onderdeel ‘Samenwerking in de stadsdelen’, waardoor er in gezamenlijkheid huisvestingsprojecten en voorlichtingsactiviteiten voor ouderen zijn gerealiseerd of in gang zijn gezet. Daarna volgt de financiële verantwoording van het Programma Ouderenhuisvesting over 2021. Er wordt afgesloten met een korte vooruitblik op de uitvoering van het programma in 2022. Door de coronacrisis heeft het programmateam ouderenhuisvesting niet alle gewenste doelen kunnen behalen in 2021. Toch is er in 2021 op verschillende onderdelen belangrijke voortgang geboekt. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022 Pagina 2 van 4 Inzet op individueel wonen ® In 2021 zijn 130 seniorenwoningen opgeleverd en 149 seniorenwoningen in aanbouw genomen. Het gaat om projecten met woningen in de sociale huur gelabeld voor senioren. e Vande door corporaties opgeleverde sociale huurwoningen is 89% aanpasbaar gebouwd. De afspraak met de corporaties om tenminste go%.van de woningen aanpasbaar te bouwen is daarmee nagenoeg gehaald. © In 2021 zijn 111 kleine huishoudens met van Groot naar Beter (VGNB) verhuisd. Daarmee heeft deze regeling gezorgd voor 111 grote woningen (7o m2 of groter en 4 of meer kamers) die beschikbaar kwamen voor grote gezinnen. Aan 102 verhuisden met VGNB heeft de gemeente een subsidie verhuiskostenvergoeding VGNB toegekend. Van het budget 2021 van € 500.000 is daarmee € 435.000 besteed aan vergoedingen. © In 2021 zijn 106 ouderen (65+ers ) verhuisd met VHNL verhuisd van een hooggelegen woning met trappen naar een geschikte toegankelijke woning. Jaar 2020 2021 Van Groot naar Beter 102 111 Van Hoog naar Laag 92 106 e De toezegging aan raadslid het lid Van Renssen (GL) in commissie Wonen en Bouwen d.d. 19 janvari 2022 om schriftelijk terug te komen op hoeveel gebruik er wordt gemaakt van Van Hoog naar Laag, is hiermee afgedaan. Inzet op zelfstandige geclusterde ouderenwoningen e De Intentieverklaring Zelfstandig geclusterd wonen voor ouderen in Amsterdam is op 1 juli 2020 ondertekend door de wethouder Bouwen en Wonen met 22 andere partijen. Hierin staat een gezamenlijke opgave om binnen vijf jaar 2.000 geclusterde ouderenwoningen in aanbouw te hebben genomen, gemiddeld 5oo woningen per jaar. e Eriseen stuurgroep en een ambtelijke werkgroep opgericht waaraan een afvaardiging van de ondertekenaars (woningcorporaties, zorgaanbieders, marktpartijen en ouderenorganisaties) deelneemt. Hierin wordt volop gewerkt aan de uitvoering van de Intentieverklaring. e Hetresultaat is een start bouw van 149 seniorenwoningen in 2021. Het kost tijd om projecten met geclusterde ouderenwoningen in de planvoorraad op te nemen. De prognose tot 2025 en later laat zien dat — op basis van de meeste recente cijfers over de planvoorraad- het aantal op te leveren geclusterde ouderenwoningen in de komende periode zal toenemen en de totale opgave om 2.000 woningen in aanbouw te nemen in de jaren 2021-2025 gehaald kan worden. startbouw ___ sociaal _middelduur __vrijesector totaal 2021 149 O0 O0 149 2022 295 84 18 397 2023 415 150 30 595 2024 375 82 nb 457 2025 en later 390 265 nb 655 totaal 1.624 581 >48 2.253 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022 Pagina 3 van 4 e In 2021 is door inzet van het programma een wijziging in de Huisvestingsverordening (Hvv) gerealiseerd met ingang van 1 januari 2022, betreffende de mogelijkheid om wooncoöperaties te vormen (in de vorm van woongemeenschappen voor ouderen als ook woonzorggemeenschappen), waarbij de bewoners via coöptatie invloed hebben op nieuwe huurders en leden van de gemeenschap Inzet op regie bij transformatie van zorghuisvesting e Door de sterke vergrijzing blijkt dat de vraag naar intramurale zorgplekken en zelfstandige geclusterde ouderenwoningen zal toenemen. Deze ontwikkelingen hebben consequenties voor de exploitatie van het bestaande zorgvastgoed, zoals meer vraag naar tijdelijke zorghuisvesting (wissellocaties) om het bestaande zorgvastgoed te kunnen moderniseren en te transformeren en er komt meer vraag naar alternatieve zelfstandige (geclusterde) woonvormen geschikt voor zorg en ondersteuning (extramurale zorg). e Het programma ouderenhuisvesting voert hierom de regie over de verbouw en transformatie van intramurale verpleeg- en verzorgingshuizen in de gemeente Amsterdam. De werkgroep zorghuisvesting is in 2021 een aantal keren bij elkaar gekomen. Er is concreet zicht op enkele locaties die kunnen fungeren als wissellocatie. Zorgaanbieder ZGAO heeft voor de bewoners van verpleeghuis Open Hof voldoende plaatsen gevonden in De Drie Hoven in Nieuw West. Andere aanbieders van verpleeghuiszorg kunnen op termijn gebruik maken van de mogelijkheden op een kavel op Centrumeiland (IJburg) waar een intramuraal verpleeghuis zal worden ontwikkeld door een corporatie en de eerste jaren zal worden ingezet als wissellocatie. Inzet op participatie en communicatie e De coronacrisis heeft gevolgen gehad voor de wijze waarop de gemeente met ouderen(organisaties) en kennispartners heeft kunnen samenwerken. Alles ging veelal online. Het niet kunnen samenkomen op locatie werd door de ouderen, partners en de gemeente als een gemis ervaren. e Inhet programma Gewoon Thuis van stichting WOON waren vorig jaar 481 contacten met ouderen waarin informatie over langer zelfstandig thuis wonen is gegeven.… e De wooncoaches legden in 2021 een beperkt aantal huisbezoeken af (62). Vanwege corona was de hulp net als in 2020 vooral telefonisch. Er waren van de 12 wooncoaches eind 2021 nog 6 wooncoaches actief. Er zijn 3 nieuwe Turks en Arabisch sprekende coaches geworven en getraind. e _Wooninformatiemarkten in de stadsdelen konden niet doorgaan. Met de stadsdelen West en Oost zijn ouderen in de wijk bereikt met de zogenaamde ‘bustours’. De gemeente en de woningcorporaties, stichting WOON, de welzijnsorganisaties en het buurtteam werkten hierin samen. Er is op straat persoonlijk gesproken met ruim 550 individuele ouderen over hun woonsituatie en de mogelijkheden om die te verbeteren e De vernieuwde webpagina's ‘ouderenhuisvesting’ en ‘langer zelfstandig wonen!’ zijn gelanceerd. Meer Amsterdammers hebben de weg naar de juiste informatie hierdoor online kunnen vinden. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 april 2022 Pagina 4 van 4 e Belangrijke voortgang van het programma ouderenhuisvesting is geboekt met de samenwerking in de stadsdelen. Er is een scala aan projecten op gebied van participatie- en voorlichtingsactiviteiten, woningbouwprojecten en transformatie van zorghuisvesting. In de bijlage treft v de volledige rapportage. Het college hoopt u met de Voortgangsrapportage 2021 inzicht te hebben gegeven in de behaalde resultaten van het programma ouderenhuisvesting in het afgelopen jaar. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Jakob Wedemeijer Wethouder Bouwen en Wonen Bijlage 1. Voortgangsrapportage Programma Ouderenhuisvesting 2021 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
4
train
Dn ‘Van: Verzonden: maandag 26 juni 2017 10:27 Aan: Schelleman, Hellas; Verkenning Plantage Middenlaan; Info gemeenteraad; Tilburg Mario van Onderwerp: Open brief herinrichting Plantage Middenlaan Geachte wethouder Litjens, geachte gemeenteraad en raadscommissie, geachte Hellas Schelleman en beste buurtbewoners van de Plantage Middenlaan, In deze open brief verzoek ik de wethouder en vooral de raad om voorlopig geen actie te ondernemen in wat de ‘herinrichting Plantage Middenlaan’ is gaan heten. Daar geef ik drie argumenten voor. Ten eerste is er geen goede aanleiding, ten tweede zijn de als kansrijk betitelde varianten typisch de varianten die negatief zijn voor de buurt, waarin gemeente en GVB geen compromissen hoeven te doen, en ten derde is het duidelijk dat over een jaar of zeven er mogelijk wel een aanleiding is en het dan veel beter kan, in lijn met de visie op de buurt. Ik werk de argumenten hieronder uit, en verzoek met name de gemeenteraad om deze brief ter harte te nemen bij stemming over dit onderwerp. Het duizelt mij als ik terug denk aan de afgelopen twee jaar, waarin ik mij heb bezig gehouden met de herinrichting van de Plantage Middenlaan. De uren van mijn vrije tijd die ik hier in heb gestoken zijn niet meer te tellen. Ik voelde me af en toe gekke henkie - zoveel gedoe over een paar bomen, terwijl elke twee seconden een voetbalveld aan regenwoud verdwijnt. Maar dit gaat over meer dan die acht bomen. Eerst was er de verbazing over het geplande kappen, daarna over het plan om lijn 9 sneller te laten rijden, en daarna over de zinloosheid van het hele project. Geen aanleiding In 2015 kreeg de buurt te horen dat een van de tramhaltes ‘Artis’ naar de andere kant van de kruising zou worden verplaatst, met de kap van acht platanen in de Plantage Middenlaan tot gevolg. De aanleiding, zo bleek uit documenten die ik later met enige moeite naar boven haalde, was dat het GVB wil dat lijn 9 sneller over de kruising gaat. In september 2016 heb ik bij een inspraakronde tijdens een raadsvergadering | argumenten gegeven waarom dit een slecht idee is. Ook Artis schreef een brief, waarin staat dat men tegen is. De Hollandsche Schouwburg schreef ook een brief, ook tegen. De buurt verenigde zich: tegen. Er werden nieuwe verkenningen beloofd. Toen bleek dat het ‘noodzakelijk’ was dat tramhaltes een bepaalde breedte zouden hebben, hetgeen nu bij halte ‘Artis’ niet het geval is. Meerdere malen is gevraagd waar dit idee voor verbreding vandaan komt, | omdat er legio haltes in de binnenstad zijn waar deze breedte ook onmogelijk wordt gehaald. Er kwam geen antwoord op. Bovendien is er slechts zelden sprake van een overvolle halte ‘Artis’. Druk, zeker, maar de hele stad is druk. De verkennende ambtenaren, onderleiding van mw. Schelleman, lieten weten dat dit nu eenmaal zo was; een gemeentelijke richtlijn, en hun opdracht. Alle lof voor het proces dat Schelleman en haar mensen hebben ingezet, maar niets “is nu eenmaal zo’. En dat het hun opdracht is, daar heeft de buurt natuurlijk geen boodschap aan. Kortom: de aanleiding is niet alleen vaag, maar ook nog eens onbeargumenteerd. Compromissen Het is in een stad als Amsterdam onmogelijk om het iedereen naar de zin te maken. Als je iets fysiek aan een straat wil veranderen, zit je met de gegeven straatbreedte. Zo kan het gebeuren dat de wens van de een botst met de wens van de ander. Je hebt een visie, doet compromissen en dan kom je er samen uit. 1 Zo niet hier in de Plantage Middenlaan. De buurt (inclusief Artis in een door hen ingediend document) heeft laten weten dat ze hecht aan de definiëring van de laan door de ritmische aanwezigheid van de platanen. Er zijn eeuwenoude tekeningen in het Stadsarchief waarop deze structuur in de Plantage Middenlaan al is te zien. Een onderbreking daar van, oftewel kappen van acht exemplaren rond de kruising, doet afbreuk aan het geheel. Zoals ook omschreven is in het ‘Bomenplan’ (2012) van de gemeente. . Nu liggen er drie botsende wensen. De gemeente wil de tramhaltes verbreden, het GVB wil sneller over de kruising zonder ander verkeer er bij op de trambaan, en de buurt wil de bomen behouden. Die drie zijn onmogelijk te verenigen binnen de 28 meter van muur tot muur. En wat zien we? In de als kansrijk bestempelde varianten wordt voldaan aan de wensen van gemeente en aan die van het GVB, maar niet aan die van de bewoners. Het is een raadsel waarom het combineren van weg- en tramverkeer door het GVB als geen optie wordt gezien. Verderop in lijn 9 gebeurt het op de Middenweg, en bij de 14 ín de Molukkenstraat. En op nog zo veel andere plaatsen in de stad. Sterker nog: de afgelopen jaren gebeurde het op exact de plek waar we het over hebben, omdat er een ‘tijdelijk’ politiehuisje voor de Hollandsche Schouwburg is geplaatst. Ik snap dat het voor de tram vervelend is om niet sneller over de Plantage Middenlaan en de kruising te kunnen, maar dat is het ook voor automobilisten, fietsers en voetgangers. We willen allemaal wel voorrang. Er kwam een verhaal over hulpdiensten die er langs moeten kunnen, maar ‘Prio 1’ moet ook door de Linneaus en de Mollukkenstraat. Bovendien kunnen ze ook door de Henri Polaklaan of de Plantage Doklaan. De kwestie versimpelen tot bomen redden of levens redden, is een eerste klas drogredenering - en waarom kon deze situatie in de afgelopen jaren dan wel bestaan. De varianten die nu als realistisch worden betiteld kosten bomen. Het bijplanten op lege posities op andere plekken in de laan, of het planten van (andere) bomen iets dichter bij de gevel, ís natuurlijk geen winst, en ook zeker geen compensatie. Want dat zorgt niet voor het behoud van de laanstructuur. Ook verliezen we als buurt rijrichtingen, met hoogstwaarschijnlijk grotere verkeersdruk in omliggende straten, of we verliezen de toegang tot de IJtunnel. Het zijn allemaal verliesscenario’s voor de buurt en de laan. Ik zie niet in waarom het GVB of de gemeente geen compromis hoeft te sluiten. Over zeven jaar Het geld is er nu dus we moeten het op maken, anders ben je het kwijt - dat is door de ambtenaren letterlijk | gezegd tijdens een bewonersbijeenkomst. Die redenering klopt, tenzij er sprake is van kapitaalvernietiging. | Over een jaar gaat de Noord/Zuidlijn open, waarvan de impact op het (openbaar) vervoer in de stad nog amper is te overzien. Wel is inmiddels duidelijk dat lijn 9 een andere route gaat rijden: niet meer door de Plantage Middenlaan. Een factor van groot belang in dit verhaal. Minder tramverkeer biedt nieuwe situaties en kansen. Over een jaar of zeven staat er meer onderhoud en herinrichting van deze buurt op het programma, zo begrijp ik van de ambtenaren. We krijgen nu te horen dat de varianten van herinrichting met een ingreep in het railsysteem (strengelspoor bij de haltes zoals in de Czaar Peterstraat zou eigenlijk alle problemen in een keer oplossen) te veel geld kosten op dit moment. En zo komen we tot halve maatregelen, die sowieso over zeven jaar voor herziening op het programma komen. Spaar het geld op, werd er vanuit de bewoners gezegd. Maar de ambtenaren zeiden dat het zo niet werkt. Maar zo werkt het natuurlijk wel, als je de kapitaalvernietiging van halve maatregelen meerekent, en zeker als je sympathie van de buurt als kapitaal beschouwd. De nu gepresenteerde kansrijke varianten gaan bovendien voorbij aan de visie op deze buurt. Die lijkt de gemeente wel te hebben, als ik de presentaties en documenten daarover mag geloven, maar het is kennelijk erg lastig om die consistent door te zetten in de praktijk. Dat maakt een visie nogal hol. 2 Vr Pee te ae Bh LEET EE El EE DEES En | Doe het niet Beste wethouder Litjens en gemeenteraad, doe het dus niet. Ga voor de ‘nul’ variant: plaats een hekje bij de haltes voor de veiligheid, en laat de bomenrij in takt. Leg over een paar jaar een strengelspoor aan en los het probleem dan op. Wachten is soms wel degelijk beter. De urgentie om nu iets te doen, komt feitelijk neer op het opmaken van een potje. Bescherm de pracht van de eeuwenoude Plantage Middenlaan, koester dat waar de hele stad deze laan en buurt aan herkent, respecteer de ritmische bomenstructuur van het mooiste deel van de “groene loper” (Bomenplan). En los een probleem op, wanneer je het goed kan doen. Nog één ding De afgelopen jaren staat het deel van de Plantage Middenlaan bij de kruising met de Kerklaan op z’n kop. Op nummer 46 werd een gebouw afgebroken, op onorthodoxe wijze. Daarna werden er palen in de grond gedraaid en een nieuw gebouw uit de grond gestampt. Op nummer 42 werd een oude slagerij omgebouwd tot hotel; nieuwe fundering en een heftige renovatie. De rijstrook is afgezet, wandel- en fietsverkeer wordt belemmerd, auto’s gaan over de trambaan en soms kon ik mijn eigen huis nauwelijks uit. Men is onlangs op nummer 41A begonnen met de grondige renovatie van het “Groote Museum Artis’, ook met veel gevolgen voor verkeer en de buurt. En over enige tijd wordt begonnen met de sloop van het St. Jacob, honderd meter verderop, waarna de nieuwbouw start, die ongetwijfeld ook niet geruisloos zal zijn. We hebben de bouw van De Plantage nog maar net achter de rug. Grote projecten, die allemaal bijdragen aan een mooiere buurt. Maar de werkzaamheden zijn slopend voor de bewoners; de koffiezaak op nummer 44 heeft het moeilijk omdat klanten weg blijven, en horen en zien vergaat je soms in je eigen huis. Het verkeer is chaotisch, er is lawaai en smerigheid, en het duurt heel lang. Het is buurtbewoners wel wat waard om het stof even te laten dalen hier, voor er nog veel meer overhoop | wordt gehaald. Zeker als het houtje-touwtje oplossingen betreft, waar de buurt niets aan heeft. Ik wens u veel wijsheid toe bij het nemen van deze beslissing, al denk ik dat die voor zich spreekt. Met vriendelijke groet, | 3
Raadsadres
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1896 Ingekomen onder BJ Ingekomen op donderdag 7 november 2019 Behandeld op donderdag 7 november 2019 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Bloemberg-lssa inzake de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (lage temperatuurwarmte) Aan de gemeenteraad Ondergetekende de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830). Constaterende dat: — de afspraken met Nuon gebaseerd zijn op technieken uit het jaar 2005; — woningen tegenwoordig beter geïsoleerd kunnen worden waardoor technieken met lage temperatuurwarmte duurzamer zijn dan stadswarmte; — het de wens is van de gemeenteraad om technieken met lage temperatuurwarmte toe te passen bij nieuwbouw. Overwegende dat: — het college binnenkort in overleg wil gaan over de concessie met Nuon teneinde om op een andere manier dan zoals beschreven is in de concessie om te gaan met de verdeling van warmte in de stad. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Vooralsnog, in de plannen voor de Jacob Geelbuurt Oost af te zien van het aansluiten van woningen op stadswarmte en de wens van de gemeenteraad, het toepassen van de lage temperatuurwarmte in de Jacob Geelbuurt Oost, te betrekken bij de gesprekken die binnenkort met Nuon plaatsvinden over de lopende concessie inzake de verdeling van warmte in de stad. Het lid van de gemeenteraad J.F. Bloemberg-lssa 1
Motie
1
discard
AB Beeldvormend Aanvang 19:00 Datum 23-02-2016 Agenda: 1. Opening en vaststelling agenda geplande start datum 23-02-2016 2. Mededelingen geplande start datum 23-02-2016 3. Presentatie Rijkswaterstaat/IXAS over ontwikkelingen A9 geplande start datum 23-02-2016 4, Presentatie Toerisme in focusgebied Zuidoost geplande start datum 23-02-2016 5. Presentatie ruimte en duurzaamheid: Koers 2025 geplande start datum 23-02-2016
Agenda
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 316 Publicatiedatum 4 april 2014 Ingekomen onder BA Ingekomen op donderdag 13 maart 2014 Behandeld op donderdag 13 maart 2014 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het raadslid de heer De Goede inzake de rapportage over maatschappelijk relevante indicatoren van deelnemingen 2012 (meer vrouwen en mensen met een bi-culturele achtergrond aan de top van de Amsterdamse deelnemingen). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders inzake de rapportage over maatschappelijk relevante indicatoren van deelnemingen 2012 en van het overzicht payrolling bij deelnemingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 244); Constaterende dat: — inde raden van bestuur van de Amsterdamse deelnemingen nog geen 15% van de bestuurders vrouw is; — Nederland als twee na laatste staat op de lijst van landen met het percentage van vrouwen in de top van het bedrijfsleven, net boven de Verenigde Arabische Emiraten; — ook het percentage mensen met een bi-culturele achtergrond sterk ondervertegenwoordigd is in deze functies; Overwegende dat: — de ambitie van dit college is om een groter percentage vrouwen in de top van de gemeentelijke organisatie en haar bedrijven en deelnemingen te hebben. — ditop dit percentage op dit moment te laag is; — in landen als Duitsland, Turkije of Botswana meer dan 30% van de bestuurders van bedrijven een vrouw is en er landen zijn met nog veel hogere percentages zoals Polen of China, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 316 Moti Datum _ 4 april 2014 otie Spreekt uit dat: — het onwenselijk is dat de huidige samenstelling van directies of raden van bestuur van de Amsterdamse deelnemingen bij lange na niet een goede afspiegeling is van de Amsterdamse samenleving; — het wenselijk is om een groter percentage vrouwen en mensen met een bi- culturele achtergrond in de directies en raden van bestuur van de deelnemingen van de gemeente Amsterdam te hebben, waarbij het streven is dat deze percentages een afspiegeling zijn van de Amsterdamse samenleving, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: aan deze ambitie vorm te geven door: — het percentage mensen met een bi-culturele achtergond in de directies en raden van bestuur van de deelnemingen van de gemeente Amsterdam zoveel als mogelijk een afspiegeling te laten zijn de Amsterdamse samenleving; — het percentage vrouwen op minimaal boven het niveau van Botswana te brengen. Het lid van de gemeenteraad, M. de Goede 2
Motie
2
train
amsterdam __w Aj if Factsheet Woningvoorraad W Ko le NEPA onihngvoorraa Hoeveel huishoudens wonen er in de Metropool Regio Amsterdam? milioen Het aantal huishoudens is in twee jaar tijd met ruim 20.000 4 1 8 ij toegenomen tot 1.186.000. In vier op de tien huishoudens Ï huishoudens is de leeftijd van de bewoners 55 jaar of ouder. En wat is hun inkomen? De groep met lage inkomens neemt licht toe, mede door de vergrijzing. Na het pensioen daalt van een deel van de ouderen het inkomen. lage inkomens middeninkomens hogere inkomens tot en met £€38.035 €38.035 -£57.053 vanaf €57.053 deels een gevolg van de groeiende economie. Toename hogere laagste totaal van de middeninkomens _ hoge inkomens inkomens leidt tot prijsstijgingen inkomens lage inkomens nemen af nemen toe op de woningmarkt. nemen af neemt toe Koop- en huurwoningen schuiven van het midden naar het dure 2019 US mdk segment. Huishoudens met een middeninkomen hebben hierdoor Inkomensgroepen in de MRA, bruto jaarinkomens per huishouden, inclusief studenten minder keuze en krijgen te maken met hoge woonlasten. Hoe is de woningvoorraad verdeeld? …. } bod in de vri 4 15 miljoen et aanbod In de vrije sector groelt : Je org I woningen door nieuwbouw en liberalisering. Door dat laatste vallen particuliere huurwoningen na een stijging van de 9% sociale huur huurprijs niet meer onder sociale huur corporaties maar in de vrije sector. Ook zijn er 2017 weinig betaalbare koopwoningen. 8% sociale huur Lage inkomens zijn hierdoor steeds particulier meer afhankelijk van sociale 2019 huurwoningen van corporaties, maar die komen weinig beschikbaar. Voor het eerst is de omvang van de sociale huur. PvA > BTN kleiner dan het aantal huishoudens dat hiervoor in aanmerking komt. Met een laag inkomen is hiermee de mogelijkheid op het vinden van een betaalbare 2017 2019 woning verder afgenomen. _ Het aandeel koopwoningen bleef gelijk. Van de mensen die recent verhuisd ie sector zijn ging een kwart naar een corporaties particuliere vrije sector woning. Met en . k d n met een 2019 Vrije sector name woningzoekende particulier midden- en hoger inkomen deden dit. 8% LZ 2017 Wat geven huishoudens uit aan wonen? Huurders besteden een groot deel van hun inkomen aan wonen. Vooral in de particuliere vrije sector liggen de huren hoog. Recent verhuisde huurders betalen in deze sector gemiddeld €1290 aan kale huur per maand. Voor een kwart van deze huurders is dit 40 procent of meer van hun inkomen. Gemiddelde kale maandhuur Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen. corporatie en particuliere sociale huur recent verhuisde huurde huurde huurders recent verhuisde huurders KK KRETA 2019 2019 Gemiddelde kale maandhuur Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen. corporatie en particuliere vrije sector huurders A recent verhuisde huurders B recent verhuisde huurders huurders 2019 2019 € 1111-R6 1248,- Gemiddelde hypotheek Gemiddeld deel van het inkomen besteed aan wonen. per maand (bruto) kopers recent verhuisde kopers 2019 2019 Kopers besteden een kleiner deel van hun inkomen aan hun woning. Toetreden tot de koopmarkt is door stijgende huizenprijzen moeilijker. Huishoudens die willen maar niet kunnen kopen, wijken daarom uit naar vrije sector verhuur. A ee k = rn ki arn Dn 3 Ì à es EE ze Te e : * ke al ed he ke 1 í |! TE nt nn mmm men en e En ee ak eh Ë 5 Pe ne = PI ae € g5 mn Md ij di ' Pa ng: en É me vn ee me Î a ut Ee Ee Er TE mn Ee En Es ij ie TE en ie, 5 zei er On Ee enn a | Be er ie En ee eN ee ed 7 ME EEE pn es Nen En en ee TA ek % kad 8 ee, E al 5 ls es =N Ur 5 ® 1 en É _ a EN OH Ii 4 ali en AS de r SD i , EEn Emi S "} Ed Pl, en re b rr Emmen EN Me nl, 1| Huishoudens- en woningontwikkelingen: de Metropoolregio Amsterdam groeit Op 1 januari 2019 telt de Metropoolregio Amsterdam 1.186.000 huishoudens." De MRA groeit, in de afgelopen twee jaar zijn er ruim 20.000 huishoudens bij gekomen (+1,8%). Deze groei was Kk relatief het sterkst in de regio Almere/Lelystad (+3,4%; 4000 huishoudens), gevolgd door Amstelland-Meerlanden (+2,2%; 3000 huishoudens). In absolute aantallen was de groei het sterkst 1,2 miljoen in Amsterdam (+1,7%; 8000 huishoudens). huis- Op het niveau van de MRA is de samenstelling van de huishoudens redelijk stabiel. De verdeling houdens van de huishoudens in huishoudenstypen (alleenwonenden, stellen, gezinnen) blijft redelijk gelijk. Wel is het effect van de vergrijzing te zien, er komen minder huishoudens in de leeftijdsgroep 35- 54 jaar en meer in de leeftijdsgroep 55-74 jaar. Dit geldt in alle deelregio’s. Binnen de deelregio’s zijn wel verschuivingen gaande. In de deelregio’s Almere/Lelystad, Zaanstreek-Waterland en IJmond neemt het aandeel stellen (zowel met als zonder kinderen) af. Het aandeel alleenwonenden en eenoudergezinnen neemt hier toe. Hier lijkt een verschuiving gaande naar huishoudens met maximaal één potentiële kostwinner. Ook in Zuid-Kennemerland en Gooi en Vechtstreek is er een lichte toename van het aandeel eenoudergezinnen, maar hier gaat dit gepaard met een toename aan stellen met kinderen. Hier neemt dus het aandeel gezinshuishoudens in het algemeen toe. Amsterdam is de enige deelregio waar het aandeel eenoudergezinnen niet toeneemt, maar juist iets afneemt. Ook het aandeel alleenwonenden neemt in Amsterdam iets af. In Amsterdam lijkt juist een verschuiving te zijn naar huishoudens met twee potentiële kostwinners. De woningvoorraad in de MRA is in de afgelopen twee jaar met 26.000 woningen toegenomen.” Vooral in 2018 was de groei groot (+16.000). In de jaren daarvoor groeide de woningvoorraad met ki ongeveer 10.000 woningen per jaar. De grootste groei vond in 2018 plaats in Amsterdam (+9000 woningen; +2,0%), gevolgd door Almere/Lelystad (+2000; +1,7%) en Amstelland-Meerlanden 1800; %). + 10.000 (1800; +1,2%) woningen er jaar Figuur 1 Verandering van de woningvoorraad in de MRA, 2012-2018 i J 20.000 15.000 mm overige toe- en afname 10.000 ma sloop 5.000 B nieuwbouw —-toename Oo Bn -5.000 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 bron: CBS | Deze paragraaf is gebaseerd op registratiecijfers, afkomstig van het CBS. 2 pe woningvoorraad is dus sterker gegroeid dan het aantal huishoudens. Maar niet alle woningen zijn bewoond, en het komt ook voor dat meerdere huishoudens één woning bewonen. Het aantal woningen komt daarmee zelden overeen met het aantal huishoudens in een deelregio. 1 2| Inkomensontwikkeling: groei hoge én lage inkomens Het gaat al een aantal jaar goed met de economie en veel mensen hebben (weer) een baan. Ook biedt de Metropoolregio Amsterdam een groeiend aanbod aan hoger betaald werk dat mensen z Kk, aantrekt vanuit binnen- en buitenland.” Dit uit zich in een groeiende groep huishoudens met een = hoog inkomen (groep 7). Tegelijkertijd blijft de groep huishoudens met een laag inkomen (groep 1-2) onverminderd groot (42%). Ten opzichte van 2017 is de groep lage inkomens ook iets aids gegroeid (was 41%).* Daarbinnen is wel een verschuiving te zien. Vergeleken met twee jaar ds geleden is de groep laagste inkomens (tot de huurtoeslaggrens, groep 1°) kleiner geworden en de EEE) groep lage inkomens vanaf de huurtoeslaggrens (groep 2) is gegroeid. Het aandeel middeninkomens neemt af (groep 3-5). Figuur 2 Inkomensgroepen (bruto jaarinkomen per huishouden, incl. studenten) MRA, 2017-2019 (%) Metropoolregio Amsterdam 2017 7 A12 2019 6 3 9 Zaanstreek-Waterland 2013 16 10 2017 8 5 14 2019 7 3 10 Almere 2013 15 12 Almere/Lelystad 2017 8 4 13 2019 6 4 10 Gooi en Vechtstreek 2013 2017 6 4 12 2019 6 49 Amstelland-Meerlanden 2013 14 10 2017 8 3 13 2019 5 3 9 Zuid-Kennemerland/lmond 2013 15 10 2017 7 A12 2019 6 3 10 Zuid Kennemerland 2019 6 3 9 IJmond 2019 6 A4 1 Amsterdam 2013 14 7 2017 6 A4 10 2019 6 3 7 % 0 20 40 60 80 100 lage inkomens laagste midden- lagere midden- midden- hogere hoogste Lio) inkomens inkomens inkomens (€57.053 - inkomens huurtoeslag- (€38.035 - (€42.436- (€47.544- €76.070) (vanaf la €42.436) 2) €47.544) €57.053) €76.070) 1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825 2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd. ® Gemeente Amste rdam, Economische Zaken (2017). Economische verkenningen Metropoolregio Amsterdam 2019. “poor afrondingsverschillen komt de optelling in de grafiek (23%+18%=41%) lager uit dan de werkelijke optelling (23,18%+18,35%=41,53%, afgerond 42%). ® Voor de leesbaarheid zijn de inkomensgroepen voorzien van nummer 1 tot en met 7, waarnaar in de tekst regelmatig verwezen wordt. In de legenda van figuur 2 is te zien welk nummer bij welke groep hoort. 2 Bij de groep ouderen vanaf 55 jaar is er een verschuiving te zien in de inkomensverdeling: het aandeel lage inkomens vanaf de huurtoeslaggrens (groep 2) neemt toe en het aandeel middeninkomens (met name groep 5) neemt af. Dit kan een gevolg zijn van de overgang van werk naar pensioen die in sommige gevallen tot een inkomensdaling leidt. Drie op de tien huishoudens hebben een inkomen van meer dan €76.070 (groep 7), een stijging van 3 procentpunt ten opzichte van 2017. Deze toename komt deels door de instroom van rijkere huishoudens, maar is ook te zien bij vooral jonge huishoudens die al langer in de MRA wonen. De afname van huishoudens met een middeninkomen (groep 3-5) wordt vanuit twee kanten gevoed: de inkomensafname bij oudere huishoudens van een middeninkomen naar een lager inkomen en de inkomensgroei van jongere huishoudens van een middeninkomen naar een hoger inkomen. In Amstelland-Meerlanden, Gooi en Vechtstreek en Zuid-Kennemerland liggen de inkomens het hoogst. Ruim een derde heeft hier een huishoudinkomen in de hoogste categorie (vanaf €76.070, groep 7). In Amsterdam en Gooi en Vechtstreek is deze hoogste inkomensgroep naar verhouding het snelst gegroeid (+3 procentpunt). De groep met een laag inkomen (groep 1-2) is in Amsterdam met 47% relatief groot, dit was ook in de voorgaande jaren zo. Amsterdam is de enige deelregio waar deze groep kleiner wordt. In Amstelland-Meerlanden is deze groep ondanks een groei van 4 procentpunt nog steeds het kleinst (34%). Figuur 3 laat het aandeel huishoudens met een inkomen tot de grens voor sociale huur (groep 1-2) per wijk (en in een aantal gevallen per gemeente) zien. Dit aandeel lage inkomens ligt gemiddeld op 42%, maar varieert tussen de wijken van 11% tot 80%. Lage inkomens zijn vooral sterk vertegenwoordigd in delen van Amsterdam (Zuidoost, Nieuw-West en Noord), Zaanstad Zuidoost, Haarlem (Slachthuiswijk, Europawijk en Meerwijk) en Purmerend Wheermolen. In Venserpolder, overig Bijlmer Centrum en Slotermeer-Zuidwest gaat het om driekwart of meer van de huishoudens. Figuur 3 Huishoudens met bruto jaarinkomen inkomen tot €38.035, MRA, 2019 (%) 4 Ö l dn > L_@ W/ / qe B OM Aen / ES Aer Ks 1E Na JS Te c | ef Í P TY 4 Af EZ Z IAN d A8 à KD IN { 4 GN AN SP ij p E Wa 7 Miss kv de hr EE 5 . PANEL Ere | GT A 7 vd ns 5 A huishoudens met inkomen / AQ Ä Kr ft LS tot €38.035 (%) Se À 5 Ps 5 ä d b, el Ee] geen data Dm  8 Ti Ë L_] tet 25% : g) LE] 25%tot 35% TE 35% tot 45% B 45% tot 60% EN 6e%en meer 3 Lage inkomens vaak alleenwonend, middeninkomens meer divers samengesteld Om te beoordelen in welke mate de samenstelling van de woningvoorraad aansluit op de samenstelling van de bevolking, is het belangrijk de omvang van verschillende inkomensgroepen en huishoudenstypen in beeld te brengen. Een laag inkomen kan voor een eenpersoonshuishouden volstaan om een passende woning te vinden, maar voor een groter huishouden is dat lastiger. Ook verschillen de mogelijkheden van huishoudens per deelregio, door verschillen in het aanbod als het gaat om de prijs en het soort woningen. Huishoudens met een laag inkomen (tot de grens voor sociale huur van £38.035, groep 1-2) zijn relatief vaak alleenwonend. Gemiddeld bestaan zes op de tien huishoudens met een laag inkomen (groep 1-2) in de MRA uit één persoon en minder dan een kwart is een stel (15% zonder kinderen, 8% met kinderen). Middeninkomens (groep 3-5) zijn meer divers samengesteld, vier op de tien is alleenwonend en ruim de helft is een stel (19% met kinderen, 33% zonder kinderen). In veel deelregio’s ligt het aandeel alleenstaanden onder middeninkomens lager, maar Amsterdam haalt het gemiddelde omhoog (zie figuur 4). Eén op de zes huishoudens met een laag inkomen is alleenwonend en jonger dan 35 jaar. Voor hen is de kans relatief groot dat zij door een groeiend inkomen en het vinden van een partner in de toekomst opschuiven van een laag naar een middeninkomen. Vijf procent van de lage inkomens betreft studenten, zij wonen vooral in Amsterdam en Amstelland-Meerlanden. Figuur 4 Huishoudenssamenstelling, naar lage en middeninkomens, MRA, 2019 (%) Metropoolregio Amsterdam ER mn DTDHÚT13 3 ml Zaanstreek-Waterland WE NA 20 5 EN S8 Almere/Lelystad BET Rn 14 19 Em 5 8 Gooî en Vechtstreek EE 16 3 ml 5 8 Amstelland-Meerlanden EED AR 15 15 Pe Zuid-Kennemerland ER eDTDTHT13 3 El vond ME tT 14 KN Amsterdam BME 4e 0 Mm Metropoolregio Amsterdam BEE 204 29 9 23 Zaanstreek-Waterland BER 23 38 10 5 8 Almere/Lelystad 4 31 13 En Gooî en Vechtstreek 5 37 11 8 5 Amstelland-Meerlanden WEB A42 36 12 zg Zuid-Kennemerland MEM 5 30 9 mond 5 35 8 Amsterdam 5 17 7 EC 0 20 40 60 80 100 stelzonder stelzonder _eenouder- wonend, wonend, kind,tot 35 kind, 35 gezin kinderen tot 35 jaar, | tot 35 jaar, jaar jaar en KD To (In): geen ouder student 4 3| Ontwikkeling woningvoorraad: groei vrije sector huur De samenstelling van de woningvoorraad verandert. In de vorige meting, van 2017, werd Em geconstateerd dat de vrije sector huur toeneemt. Deze groei zet in 2019 door en bedraagt nu 14%. Het merendeel van de vrije sector is in eigendom van particulieren (11%, zie figuur 5). In 2019 is het percentage sociale huurwoningen lager dan in 2017 (sociaal van corporaties: 30% versus 31% EES in 2017 en van particulieren 8% versus 9% in 2017). huur, 14% De groei van de vrije sector huur van particulieren vindt in alle deelregio’s plaats. De groei is het vrije sector sterkst in Amsterdam. In de meeste deelregio’s gaat het om een groei van één procentpunt. In ales Amsterdam gaat het om vier procentpunten (van 11% naar 15%) en gaat deze gepaard met een lichte afname in de koopsector. In de andere deelregio’s is dit niet het geval. Figuur 6 en 7 geven per regio de onderverdeling weer van de koop- en huursector in klassen. De verdeling van de sociale huur van corporaties over de MRA is niet gelijk (zie figuur 8). Amsterdam heeft het hoogste aandeel sociale huur van corporaties (38%), met de hoogste percentages in de stadsdelen Nieuw-West, Zuidoost, Noord en delen van Oost. De deelregio's Zaanstreek-Waterland en IJmond volgen daarna met 30% en 31%. Ook daarbinnen zijn een aantal wijken te vinden waar het aandeel hoog is, namelijk in Purmerend Wheermolen (55%) en in Zaanstad Zuidoost Il (56%). In Zuid-Kennemerland, Gooi en Vechtstreek en Almere/Lelystad Figuur 5 Woningvoorraad naar segmenten, MRA, 2017-2019 (%)° Metropoolregio Amsterdam 2017 4 2019 3 Zaanstreek-Waterland 2013 EEn 2017 3 2019 3 Almere 2013 EN Almere/Lelystad 2017 4 2019 3 Gooi en Vechtstreek 2017 4 2019 3 Amstelland-Meerlanden 2013 EN 2017 6 2019 5 Zuid-Kennemerland/\Jmond 2013 3 2017 4 2019 3 Zuid-Kennemerland 2019 3 IJmond 2019 4 Amsterdam 2013 NO En 2017 4 2019 3 % 0 20 40 60 80 100 sociale huur, vrije sector vrije sector koopwoning corporatie huur, corp. huur, part. Ô pe woningen met een sociale huurprijs worden onderscheiden van de vrije sectorhuurwoningen op basis van de huur die huishoudens betalen. Een deel van de huurders in de vrije sector heeft een corporatiewoning met een sociaal contract, maar door (inkomensafhankelijke) huurverhogingen kan de huur boven de sociale huurgrens (€720) uitstijgen. 5 ligt het aandeel sociale huur van corporaties gemiddeld op 24-25%. Binnen Zuid-Kennemerland valt Haarlem op met de Europa-, Boerhaave- en Meerwijk (respectievelijk 47%, 50% en 68%). In Amstelland-Meerlanden is het aandeel sociale huur het laagst (21%). Maar ook hier is een gebied te vinden met een relatief hoog aandeel sociale huur: Uithoorn-Centrum-Thamerdal (48%). Figuur 6 Huurwoningvoorraad naar klassen, MRA, 2019 (%) 0 20 40 60 80 100 tot €651 €720-£901 £€901-£1009 Ansjorr ASL ARTAN meer Figuur 7 Koopwoningvoorraad naar WOZ-klassen, MRA, 2019 (%) 0 20 40 60 80 100 €175.000- €195.000- €221.000- MA ROL0L0 €409.000 en €195.000 €221.000 €279.000 €409.000 meer 6 Figuur 8 Sociale huur van corporaties (huur < €720), MRA, 2019 (%) TE EN Ä SL : 3 Sval ) 9 Aij Dad ES : Lif Pas Ns Ee DSS Rf ben ed TER Erdee 7 ú SN > woningvoorraad 2019 JL 9 % e) sociale huur corporatie L È \& (T] tot 15% Le - bn [ZT] 25% tot 25% dt) EE 25% tot 35% 7 B 35% tot 4,5% BEN 45% en meer Woningdelen Het delen van een woning met meerdere huishoudens komt in toenemende mate voor in de Metropoolregio Amsterdam. In de enquête van 2019 is daarom hier meer over doorgevraagd, zodat deze woningdelers onderscheiden kunnen worden van huishoudens die een woning niet delen. In ongeveer 2% van de woningen komt woningdelen voor. Dit zijn deels formele woningdeelsituaties zoals studentenhuisvesting met gedeelde voorzieningen, maar ook reguliere woningen die bewoond worden door meerdere huishoudens. In Amsterdam komt woningdelen vaker voor: in ongeveer 4% van de woningen vindt woningdelen plaats. Ook Almere/Lelystad valt op met 2%. In de andere deelregio’s ligt het aandeel op 1%. Het gaat meestal om jonge mensen voor wie het woningdelen een tijdelijke intentie heeft. De helft van de woningdelers is recent naar de woning toe verhuisd, vaak vanuit het ouderlijk huis of vanuit een andere woningdeelsituatie. Velen zijn op zoek naar andere huisvesting: de helft geeft aan zeker binnen twee jaar te willen verhuizen. De meeste woningdelers werken (79%). Ongeveer een kwart van de woningdelers is student. Zij werken meestal ook naast hun studie. Het inkomen van woningdelers is niet hoog, 64% heeft een inkomen lager dan €38.035. De gemiddelde huur van een woningdeler ligt op €720 per maand. Dit komt vooral door een aantal vitschieters aan de bovenkant: 69% betaalt een huur lager dan dit gemiddelde. 7 Middeldure huurwoningen verschillen sterk in grootte De categorie vrije sector huurwoningen bestaat deels vit middeldure en deels vit dure huurwoningen. Van de totale woningvoorraad behoort 7% tot de middeldure huurwoningen met ENA een huur tussen de €720 en €1009 per maand. Zes procent behoort tot de dure huurwoningen met een huur van meer dan £1009 per maand. EEn Ongeveer de helft van de middeldure huurwoningen is in eigendom van corporaties, de andere segment helft wordt door particulieren verhuurd. Het gaat zowel om appartementen (60%) als om huur eengezinswoningen (37%; 3% anders). Middeldure huurwoningen zijn vaak middelgrote woningen tussen de 60 en 120 vierkante meter groot (72%). Middeldure huurwoningen van corporaties zijn gemiddeld wat groter dan middeldure huurwoningen verhuurd door particulieren, maar dit loopt niet sterk viteen (bij corporatiewoningen is 72% groter dan 80 vierkante meter, bij de particuliere verhuurders is dit 62%). Groter zijn de verschillen tussen de deelregio's. In de duurdere deelregio's Amsterdam, Gooi en Vechtstreek en Zuid-Kennemerland zijn middeldure huurwoningen relatief klein. Ongeveer de helft van de middeldure huurwoningen in deze deelregio’s is kleiner dan 80 vierkante meter. In de deelregio's Zaanstreek-Waterland, Almere/Lelystad, Amstelland- Meerlanden en IJmond hebben bewoners van middeldure huurwoningen vaak meer oppervlak tot hun beschikking, de helft heeft een woning groter dan 100 vierkante meter. Figuur 9 Middeldure huurwoningen (€720-£1009) naar oppervlakte (m®”), MRA, 2019 (%) 0 20 40 60 80 100 minder dan 60-80 100-120 (0 60 vierkante vierkante ILL II IN meter meter Lal La KA 0) meer 8 4| Vergelijking inkomens en woonsegmenten: ruimte voor lage inkomens afgenomen Figuur 10 geeft de inkomensverdeling weer van de huishoudens in de MRA én de segmentale verdeling van de woningvoorraad. De groep huishoudens met een laag inkomen (groep 1-2) is iets gegroeid ten opzichte van 2017 terwijl het aandeel woningen in de goedkope voorraad iets is afgenomen. De mogelijkheden voor huishoudens met lage inkomens zijn daarmee afgenomen. Zij kunnen enkel in de goedkopere woningvoorraad terecht en niet uitwijken naar een duurder segment. De groep huishoudens met een middeninkomen (groep 3-5) is afgenomen, en de voorraad die bereikbaar is voor middeninkomens is ook iets gekrompen, maar minder sterk. Dit lijkt op een kleine verruiming van de mogelijkheden, maar zij moeten concurreren met hogere inkomens (groep 6-7). Het aandeel hoge inkomens (groep 6-7) is gegroeid en groter dan er woningen in het duurdere segment aanwezig zijn. De toename van het aandeel hoge inkomens ging gepaard met een groei van het duurste segment. Figuur 10 Inkomensverdeling en segmentverdeling, MRA, 2017-2019 (%) 0 20 40 60 80 100 lage laagste lagere middeninko rey hoogste Tae laul La middeninko middeninko mens [lalola lk [lalola lk inkomen tot mens mens (€47.544- (€57.053- (vanaf huurtoeslag (€38.035- (£42.436- €57.053) €76.070) €76.070) Filed) €42.436) 2) €47.544) huur tot koop huur €720- huur€901- nut al TU ale cj €1/5.000- £901-koop £€1009- KOS fo ETRA NNS Men €195.000 €195.000- koop IS sereen al-iclg SeEme €221.000 €221.000- Koo dan €279.000 €279.000- €409.000 €409.000 groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7 1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825 2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd. 9 5| Recent betrokken woningen: grote rol voor particuliere huur Voor woningzoekenden is niet zozeer de totale woningvoorraad van belang, maar de voorraad die Eu! vrijkomt of nieuw op de markt komt. In deze paragraaf wordt in beeld gebracht welke woningen recent zijn betrokken (woonduur van het huishouden maximaal 2,5 jaar). Dit geeft inzicht in het beschikbare aanbod. EM Hoewel de vrije sector huur van particulieren in de woningvoorraad met 10% nog een relatief klein sector van segment is, is dit wel het segment dat veel beschikbaar komt. Een kwart van de recent verhuisde PE huishoudens heeft een particuliere huurwoning in de vrije sector betrokken. De doorloop in dit deel van de woningvoorraad is vrij hoog, huishoudens wonen er vaak maar kort. Ook bestond de nieuwbouw in de afgelopen periode voor een relatief groot deel uit vrije sector huurwoningen. De koopsector en de sociale huursector van corporaties zijn juist ondervertegenwoordigd bij de recent verhuisden. In de totale voorraad is 48% een koopwoning en slechts 36% van de recent verhuisde huishoudens betrok een koopwoning. Wanneer huishoudens een koopwoning betrekken is dit vaak voor langere tijd, deze woningen komen daarmee minder vaak vrij. Bij de sociale voorraad van de corporaties is de verhouding 30% om 24%. In alle deelregio’s geldt dat de vrije sector huur van particulieren een relatief belangrijk segment is voor recent verhuisde huishoudens ten opzichte van de totale voorraad. Omgekeerd geldt ook dat de koopsector in alle deelregio’s minder vaak vrij komt voor nieuwe bewoning. Bij de sociale huur van corporaties zijn opvallende verschillen tussen de deelregio’s. In de regio IJmond is dit segment juist relatief vaak recent betrokken (35% bij een aandeel van 31% in de totale voorraad), in Amstelland-Meerlanden is de verhouding gelijk (21-22%), en in Zaanstreek-Waterland loopt deze niet sterk uiteen (28% om 30% in de totale voorraad). In Almere/Lelystad, Gooi en Vechtstreek en Figuur 11 Recent betrokken woningen en totale woningvoorraad naar segment, MRA, 2019 (%) Metropoolregio Amsterdam - totaal 3 recent betrokken 4 Zaanstreek-Waterland - totaal 3 recent betrokken 4 Almere/Lelystad - totaal 3 recent betrokken 3 Gooi en Vechtstreek - totaal 3 recent betrokken 5 Amstelland-Meerlanden - totaal 5 recent betrokken 7 Zuid-Kennemerland - totaal 3 recent betrokken 4 IJmond - totaal 4 recent betrokken 6 Amsterdam - totaal 3 recent betrokken 4 % 0 20 40 60 80 100 elo DIT VICE etl vrije sector koopwoning corporatie huur, corp. _ BaieeElgë 10 Zuid-Kennemerland komt dit segment naar verhouding wel wat minder vaak vrij (20%-22%, bij een aandeel van 24-25% in de totale woningvoorraad). Nergens is het verschil zo groot als in Amsterdam: 38% van de woningvoorraad is hier een sociale huurwoning van een corporatie, maar slechts 26% van de recent verhuisde huishoudens heeft een sociale huurwoning van een corporatie betrokken. Hoewel Amsterdam een grote sociale huurvoorraad heeft van corporaties, komen deze woningen relatief weinig beschikbaar voor woningzoekenden. De sociale huur van particulieren is een klein segment, dat wel relatief vaak recent betrokken is (11% versus 8% van de voorraad). Deze recent betrokken sociale huurwoningen verhuurd door particulieren zijn vaak studio's, gericht op jongeren en studenten. Een groot deel van deze recent betrokken woningen (43%) is kleiner dan 40 vierkante meter. Aankoopprijzen woningen verschillen sterk tussen deelregio’s In de meeste deelregio’s is het koopsegment het grootste segment voor recent verhuisde huishoudens. De prijzen van recent betrokken koopwoningen verschillen sterk tussen de deelregio’s. Woningen onder de €175.000, bereikbaar voor lage inkomens tot €38.035, zijn weinig betrokken in de MRA. Negen procent van de recent verhuisden (woonduur maximaal 2,5 jaar) heeft minder dan €175.000 betaald voor de woning. Een derde van de recent verhuisden die een koopwoning hebben betrokken, betaalde tussen de €175.000 en €279.000. Dit segment is bereikbaar voor middeninkomens (€38.035 - €57.053). Met name in Zaanstreek-Waterland, Almere/Lelystad en IJmond bestond het recent betrokken aanbod uit dit middeldure segment. In Almere/Lelystad betrokken huishoudens relatief grote woningen in dit middeldure segment, de helft was meer dan 120 vierkante meter groot. In IJmond en Zaanstreek-Waterland waren de woningen kleiner. Hier was het recent betrokken middeldure segment vaak tussen de 80 en 120 vierkante meter. De deelregio's Gooi en Vechtstreek, Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland en Amsterdam zijn duidelijk duurder. De meeste recent verhuisden betaalden meer dan €279.000 voor hun woning. Figuur 12 Aankoopprijzen recent betrokken koopwoningen, MRA, 2019 (%) Metropoolregio Amsterdam _9 Zaanstreek-Waterland 24 Almere/telystad 15 Gooî en Vechtstreek 1 Amstelland-Meerlanden 430 En Zuid-Kennemerland _ 8 Umond 17 Amsterdam 5 % 0 20 40 60 80 100 €175.000 €409.000 SI 11 6| Bewoning huurwoningvoorraad: lage inkomens in sociale huur, hoge inkomens in vrije sector In deze paragraaf wordt gekeken welke inkomensgroepen de huurwoningvoorraad bewonen. Hierbij wordt ingezoomd op de sociale huur van corporaties en particulieren en het vrije sector huursegment. Sociale huurwoningen van corporaties in toenemende mate bewoond door lage inkomens De doelgroep van sociale huurwoningen van corporaties zijn huishoudens met een inkomen tot €38.035 (groep 1-2). Tweeëntachtig procent van de huurders van sociale corporatie huurwoningen = k heeft een inkomen tot €38.035 in de MRA (figuur 13). In 2017 had 79% van de huurders in dit Ss segment een inkomen tot €38.035. Het sociale corporatiebezit wordt dus steeds doelmatiger bewoond. De instroom in de sociale huursector van corporaties bestaat sterker dan voorheen uit PVEN de laagste inkomens tot de huurtoeslaggrens (groep 1). Dit wordt veroorzaakt door het passend EVOA toewijzen en de relatief grote instroom vanaf 2015 vanuit zorgdoelgroepen (extramuralisering) en statushouders.” Huishoudens met een inkomen tussen £38.035 en €42.346 (groep 3) hebben door een tijdelijke verruiming van de doelgroep ook toegang tot een deel van de sociale huurvoorraad van corporaties? Vijf procent van de huurders van sociale huurwoningen van corporaties heeft een inkomen in deze klasse. In totaal heeft 13% van de huishoudens in sociale corporatie huurwoningen een inkomen boven de €42.436 (groep 4-7) en woont daarmee goedkoop scheef. In 2017 ging het om 14%. Hoe de sociale huur van corporaties wordt bewoond, loopt weinig viteen tussen de deelregio's. Het aandeel lage inkomens (tot £38.035, groep 1-2) varieert van 75% in IJmond tot 87% in Almere/Lelystad. In alle deelregio's zien we in dit segment dat het aandeel huurders met een inkomen tot £€38.035 licht is toegenomen en dat de voorraad dus doelmatiger wordt bewoond. Het percentage midden- en hoge inkomens (groep 4-7) in sociale huur ligt in de deelregio’s tussen de 10%-18%. In IJmond is het aandeel midden- en hoge inkomens in sociale huur het hoogst. Minder lage inkomens in sociale huurwoningen van particulieren dan van corporaties De sociale huurwoningen in de particuliere sector in de MRA worden minder vaak door de doelgroep bewoond dan de sociale huurwoningen van corporaties (figuur 13). Van de huurders van = k particuliere sociale huurwoningen heeft 73% een inkomen tot €38.035 (groep 1-2). Dat is se nagenoeg gelijk aan 2017 (72%). In vergelijking met het sociale corporatiesegment hebben huurders in particuliere sociale huurwoningen minder vaak een inkomen tot de huurtoeslaggrens PEPE (groep 1). Dit aandeel is in 2019 verder afgenomen naar 43%. In totaal heeft 20% van de huurders Ee in de particuliere sociale huurwoningen een midden- of hoger inkomen (groep 4-7; 2017: 21%). 7 Zorgdoelgroepen als ouderen en mensen met psychische problematiek komen sinds 2015 enkel in aanmerking voor intramurale zorg als de zorgbehoefte zeer groot is. Een deel van de mensen die eerst intramuraal woonden, zijn zelfstandig gaan wonen, vaak in een corporatiewoning. Daarnaast heeft iedere gemeenten een taakstelling om statushouders te huisvesten. Ook dat gebeurt voornamelijk in de corporatiesector. 9 Van de vrijgekomen gereguleerde huurwoningen moet 90% worden toegewezen aan huishoudens tot €38.035, maar tot en met 2020 geldt deze inkomensgrens maar voor 80% van de vrijgekomen woningen. Tien procent mag toegewezen worden aan huishoudens met een inkomen tussen de €38.035en €42.436. De overige 10% mag, net als voorheen, door woningcorporaties vrij worden toegewezen. 12 Figuur 13 Inkomensgroepen in sociale huurwoningen, naar corporatie en particulier, MRA, 2013-2019 (%)° corporatiesector Metropoolregio Amsterdam 2017 7 36 2019 5 25 Zaanstreek-Waterland 2013 16 05 2017 8 36 2019 6 24 0E Almere 2013 10 04 EM Almere/Lelystad 2017 7 314 201 22 21 6 Gooi en Vechtstreek 2017 8 37 2019 7 44E Amstelland-Meerlanden 2013 4 07 2017 8 3 6 2019 7 3 5 Zuid-Kennemerland/lJmond 2013 15 07 2017 8 47 2019 6 3 6 Zuid-Kennemerland 2019 6 217 IJmond 2019 7 A6 Amsterdam 2013 12 05 2017 6 3 5 2019 5 214 % 0 20 40 60 80 100 particuliere sector Metropoolregio Amsterdam 2017 7 31 8 2019 7 3 5 % 0 20 40 60 80 100 lage inkomens laagste lagere midden- hogere hoogste tot midden- midden- inkomens inkomens inkomens huurtoeslag inkomens inkomens (€47.544- (€57.053- (vanaf Ed) (€38.035 - (€42.436- €57.053) €76.070) €76.070) €42.436) 2) €47.544) 1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825 2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd. ° In veel deelregio’s komt de particuliere sociale huursector weinig voor. Vanwege de kleine responsaantallen is dit niet naar deelregio uitgesplitst. 13 Vrije sector huur in meerderheid bewoond door hoge inkomens Onder het vrije sector segment vallen huurwoningen met een huur boven de €720. Binnen de vrije E44 sector is er een onderscheid te maken naar middeldure huurwoningen (£720-£1009) en dure 5 k huurwoningen (> €1009). ze In de totale vrije sector is de groep middeninkomens (groep 5) tussen 2017 en 2019 afgenomen van 16% naar 12% (figuur 14). Tegelijkertijd is het aandeel hoge inkomens (groep 6-7) in de vrije ld sector gestegen met zes procentpunt naar 55%. De bewoning van de vrije sector door huurders €57.053: met een inkomen dat past bij een sociale huurwoning (groep 1-2) is niet veel gewijzigd en komt in a 2019 uit op 22%. Deze groep woont in feite te duur. Verhuurders in de vrije sector stellen vaak minimale inkomenseisen aan nieuwe huurders. Maar door inkomensachteruitgang na verhuring kan het voorkomen dat huishoudens met een lager inkomen in de vrije sector huren. Zij hebben te maken met hoge woonlasten. Binnen de vrije sector verschilt de bewoning van het middeldure en het dure segment. De dure huurwoningen worden steeds meer bewoond door huurders met hoge inkomens (groep 6-7: 73%). De middeninkomens in de dure huur zijn in aandeel ongeveer gelijk gebleven (10%). In de dure huur woont 11% duur scheef (groep 1-2). Het middeldure huursegment is diverser qua samenstelling van inkomensgroepen. Het aandeel hoge inkomens (groep 6-7) is hier kleiner maar eveneens gestegen (van 34% naar 39%). De groep middeninkomens is geslonken met 5 procentpunt naar 15%. In de middeldure huur woont 32% duur scheef (groep 1-2). In 2017 ging het om 30%. Op dit punt laat de middeldure huur in de corporatiesector en die in particuliere sector een verschillende ontwikkeling zien. In de corporatiesector is het aandeel dat duur scheef woont in de middeldure huur afgenomen naar 27%. In de particuliere sector is juist sprake van een toename en woont 34% in 2019 duur scheef. In hoeverre de middeldure huurvoorraad wordt bewoond door huishoudens met een inkomen tot €38.035 (groep 1-2) verschilt tussen de deelregio's. In Amstelland-Meerlanden is dit aandeel met 25% het laagst en in Gooi en Vechtstreek het hoogst (41%). 14 Figuur 14 Inkomensgroepen in vrije sector huur, naar middeldure huur (€720-€1009) en dure huur (€1009 en hoger), MRA, 2017-2019 (%) vrije sector totaal 2017 8 5 16 2019 8 4 12 dure huur 2017 5 4 MU 2019 EN 7 5 2 10 middeldure huur 2017 u 5 20 00 KEM 2 1 5 5 Mn 0 20 40 60 80 100 middeldure huur (€720-€1009) corporatie 2017 EN : 21 010 MENEN os OE particulier 2017 NN: 010 ERS Os EN 0 20 40 60 80 100 lage inkomens laagste lagere midden- hogere hoogste Lio) midden- midden- inkomens inkomens inkomens huurtoeslag inkomens inkomens (€47.544- (€57.053- (vanaf ied) (€38.053- (€42.436- €57.053) €76.070) €76.070) €42.436) 2) €47.544) 1) eenpersoonshuishoudens €22.700, meerpersoonshuishoudens €30.825 2) 2013: €38.035 -€47.544, de extra inkomensgrens van €42.436 werd toen niet gehanteerd. 15 7| Woonsegmenten per inkomensgroep: 81% laagste inkomens huurt sociaal In de voorgaande paragraaf werd gekeken hoe de huurvoorraad bewoond wordt, in deze paragraaf is het perspectief omgekeerd: hoe wonen de verschillende inkomensgroepen? =S Kk Van de huishoudens met een inkomen tot de huurtoeslaggrens (groep 1) woont 67% in 2019 in =S een sociale huurwoning van een corporatie en 14% in een particulier verhuurde sociale huurwoning, in totaal 81%. In 2017 lag het aandeel sociale corporatiewoningen 1 procentpunt EE lager. Verder is het beeld in deze inkomensgroep onveranderd ten opzichte van twee jaar geleden. GVL Huishoudens met een inkomen tussen de huurtoeslaggrens en €38.035 (groep 2) wonen in 39% dh van de gevallen in een sociale corporatiewoning, eveneens een groei van 1 procentpunt. Daarmee is het aandeel van de laagste twee inkomensgroepen dat sociaal huurt bij een corporatie licht toegenomen ten opzichte van 2017. Huishoudens met een laag middeninkomen (groep 3) huren minder vaak in de sociale sector van corporaties dan twee jaar geleden. Het gaat om bijna een kwart in 2019, een daling van vier procentpunt. Het aandeel huishoudens in deze inkomensklasse dat particulier sociaal huurt, blijft gelijk. In hogere inkomensklassen neemt het aandeel huishoudens in een sociale corporatiewoning niet af. In alle inkomensklassen huren meer huishoudens in de vrije sector bij een particuliere verhuurder dan twee jaar geleden. Vooral midden- en hogere inkomens huren vaker in dit segment, maar de groei is ook terug te zien bij huishoudens met een inkomen tussen de huurtoeslaggrens en de grens voor sociale huur (groep 2). Figuur 15 Woonsegmenten per inkomensgroep, MRA, 2017-2019 (%) lage inkomens tot huurtoeslaggrens (1) 2017 66 | 14 2E 2019 x inkomens vanaf hts-groep t/m €£38.035 (2) 2017 12 4 laagste middeninkomens (3) 2017 8 3 2019 8 5 zoo EN 0 20 40 60 80 100 huur koop sociale huur, sociale huur, vrije sector vrije sector bruto hypo- bruto hypo- corporatie particulier huur, ag theeklastentot _ theeklasten van corporatie particulier AE Aal 16 Bij de hoge inkomens (groep 6-7) is het aandeel dat in een koopwoning woont iets afgenomen. Daarbinnen is er een verschuiving te zien: het aandeel in het hoogste segment (bruto hypotheeklasten van €644 en meer) is afgenomen en het segment daaronder (bruto hypotheeklasten tot £644) neemt toe. Dit komt mede doordat de woonlasten van huiseigenaren afnemen door de lage rentestand en het (gedeeltelijk) aflossen van de hypotheek. Recent verhuisden huren vaker in particuliere sector Dat lage inkomens in ttenemende mate in de sociale huur wonen, is ook terug te zien bij de recent verhuisde huishoudens met een laag inkomen. Terwijl gemiddeld 81% van de laagste inkomens S Kk (groep 1) sociaal huurt, is dit voor de recent verhuisde laagste inkomens 86%. Een relatief groot id . … er: 0 deel hiervan huurt bij een particulier (22%). nn In de woonsituatie van recent verhuisde huishoudens is de opmars van particuliere verhuur in CALS . …. . . . nn a zowel de sociale als de vrije sector terug te zien. Recent verhuisde lagere inkomens (groep 1-3) vernuIsd: . . . . . . . . AT wonen vaker in een particuliere sociale huurwoning dan het totaal aan huishoudens in die groepen. fo NUU . . ee. . . EE Hogere inkomens betrekken dit segment weinig, ook als gevolg van de inkomensregels in het sOClaa . . . . . sociale huursegment. Recent verhuisde huishoudens met een midden- en hoger inkomen (groep 3-7) hebben relatief vaak een particuliere vrije sectorhuurwoning betrokken. Particuliere vrije sectorverhuur is vooral voor woningzoekenden met een middeninkomen en een hogere middeninkomen belangrijk. Van de verhuisde huishoudens met het laagste middeninkomen (groep 3), een middeninkomen (groep 5), hoger inkomen (groep 6) en hoogste inkomen (groep 7) betrok ruim een derde een woning in dit segment. Maar ook lagere inkomens die recent verhuisd zijn, komen relatief vaak in het vrije sectorhuursegment terecht. Figuur 16 Woonsegmenten per inkomensgroep, alle huishoudens en recent verhuisden (minder dan 2,5 jaar geleden verhuisd), MRA, 2019 (%) lage inkomens tot huurtoeslaggrens (1) totaal 14 inkomens vanaf hts-groep t/m €38.035 (2) totaal 12 EEN laagste middeninkomens (3) totaal 8 5 verhuisd 27 verhuisd 15 gere nmens (6) vos EN verhuisd Jo 4 SE 0 20 40 60 80 100 huur koop sociale huur, sociale huur, Viiederdatigs vrije sector huur, bruto hypo- bruto hypo- corporatie particulier corporatie particulier theeklastentot theeklasten van AE AI 17 8] Hvur- en hypotheeklasten: hoge woonlasten in de vrije sectorhuur In deze laatste paragraaf wordt ingegaan op de huur- of de hypotheeklasten die huishoudens betalen en hoe die zich verhouden tot hun inkomen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe huishoudens hun woonlasten ervaren. Huren verschillen sterk naar segment en deelregio Gemiddeld betalen huurders in de MRA €680 aan kale huur per maand (figuur 17). In 2017 ging het om een maandbedrag van €632. In het sociale huursegment ligt de gemiddelde maandhuur bij corporatiewoningen wat hoger dan bij particuliere woningen (€538 versus €511). Deze corporatiewoningen hebben gemiddeld genomen echter wel een groter oppervlak. In de vrije sector verschillen de huren per woningsegment veel sterker van elkaar. De gemiddelde kale maandhuur van een vrije sector corporatiewoning bedraagt €910, terwijl huurders van particuliere vrije sectorwoningen gemiddeld € 1183 aan kale maandhuur betalen. In het particuliere vrije sectorsegment zijn de regionale verschillen het grootst: de gemiddelde kale maandhuren lopen uiteen van €915 in Zaanstreek-Waterland tot €1285 in Amsterdam. Recent (korter dan 2,5 jaar geleden) verhuisde huurders betalen gemiddeld een hogere kale maandhuur dan zittende huurders. Bij sociale huurders is dit verschil relatief gering; bij corporatiewoningen gaat het om €6 en bij particuliere woningen om €16. Recent verhuisden in vrije sector woningen van corporaties betalen echter €126 meer dan zittende huurders. Bij particuliere vrije sectorwoningen is het verschil nog groter, hier betalen recent verhuisden gemiddeld €223 meer aan kale maandhuur dan zittende huurders in dit segment. De gemiddelde kale maandhuur van recent verhuisden in de particuliere vrije sector komt neer op €1290 en bij de corporatie vrije sector op €1005. Figuur 17 Gemiddelde huur naar huursegment, MRA, 2017-2019 (%) sociale huur, corporatie sociale huur, particulier » 2017 m 2019 recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal vrije sector, corporatie vrije sector, particulier gemiddelde huur, totaal Le IE dvn : kink EE recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal recent verhuisd totaal 18 Hoge huurquotes in de particuliere vrije sector. Huurders in de MRA zijn, na aftrek van de huurtoeslag, gemiddeld 29% van hun inkomen kwijt aan SE EN huur. In 2017 bedroeg de huurguote eveneens 29%. De huurguote is het laagst in IJmond (26%). In de overige deelregio's ligt de huurguote tussen de 28-30%. In Zaanstreek-Waterland en Gooi en Vechtstreek is de huurquote tussen 2017 en 2019 een procentpunt gedaald naar 28%. In de andere ETEN deelregio’s is het beeld stabiel. DY Per huursegment verschilt de huurquote, deze loopt viteen van 27% in de sociale huursector tot 33% in particuliere vrije sector (zie figuur 18). Tussen 2017 en 2019 zijn de huurquotes in de verschillende huursegmenten niet veel veranderd. Bij recent verhuisde huurders in de MRA is de huurguote hoger dan de gemiddelde huurguote van alle huurders (31% versus 29%). In alle deelregio's zien we dit verschil. Het verschil is het grootst in Amsterdam, daar ligt de huurquote van recent verhuisden 4 procentpunt boven het gemiddelde in Amsterdam. In alle huursegmenten besteden recent verhuisden verhoudingsgewijs een groter deel van hun inkomen aan huur dan de zittende huurders. Recent verhuisden in de particuliere vrije sector hebben de hoogste huurguote (34%). De huurquote voor recent verhuisden naar sociale huurwoningen en vrije sectorhuurwoningen van corporaties is licht gedaald. In het particuliere segment neemt deze voor beide groepen juist toe. Veertien procent van de huurders heeft te maken met een zeer hoge huurquote van 40% of meer. Bij recent verhuisden heeft 20% een huurguote van 40% of meer. Bij de recent verhuisden in de particuliere vrije huursector, die gemiddeld een huurguote van 34% hebben, ligt het aandeel met een huurquote van 40% of meer op 26%. Figuur 18 Gemiddelde huurquote naar huursegment, MRA, 2017-2019 sociale huur, corporatie sociale huur, particulier e 2017 EN m 2019 | recent totaal recent verhuisd totaal verhuisd vrije sector, corporatie vrije sector, particulier huurquote, totaal Er ee] | | recent totaal recent verhuisd totaal recent totaal verhuisd verhuisd 19 Hypotheek en hypotheekquote gedaald Woningeigenaren in de MRA betalen per maand gemiddeld €755 aan hypotheek (bruto). In 2017 Se A lag dit bedrag op €771. In Zaanstreek-Waterland zijn de gemiddelde hypotheeklasten met €633 het laagst en in Amsterdam met €866 het hoogst. Recent verhuisden die een koopwoning hebben betrokken in de MRA, betalen gemiddeld €1045 aan hypotheeklasten per maand (bruto). pore In de MRA besteden woningeigenaren gemiddeld 17% van hun inkomen aan de hypotheek. De kde hypotheekquote in de MRA is ten opzichte van 2017 licht gedaald, toen besteedden huishoudens gemiddeld 18% van hun inkomen aan de hypotheek (zie figuur 19). De hypotheekquote varieert enigszins tussen de deelregio’s en ligt tussen de 16-18%. In alle deelregio’s is de hypotheekquote in vergelijking met 2017 licht gedaald, met 1 procentpunt. Recent verhuisde kopers hebben een hogere hypotheekquote dan zittende kopers. De hypotheekquote van recent verhuisde kopers is 21%, dat is gelijk aan 2017. Figuur 19 Gemiddelde hypotheekquote, MRA, 2017-2019 (%) hypotheekquote 2017 m 2019 hl ‘Ii recent totaal verhuisd 20 Eén op de vijf huishoudens geeft een rapportcijfer 5 of lager aan de betaalbaarheid van de woning Gemiddeld geven inwoners van de MRA een 7,1 voor de betaalbaarheid van hun woning. ° In 2017 was dit eveneens een 7,1. Huurders vinden hun woonlasten moeilijker te betalen dan bewoners = k van een koopwoning (6,1 versus 8,2). Dit heeft vooral met het verschil in inkomen te maken: sss hogere inkomens hebben in het algemeen minder moeite om hun woning te betalen dan lage inkomens. In het sociale segment hebben huurders van corporatiewoning meer moeite met de betaalbaar- betaalbaarheid van hun woning dan huurders in particuliere woningen (6,0 versus 6,6). Bij de vrije Er KI sector is dit verschil wat kleiner. Huurders van corporatiewoningen in de vrije sector beoordelen de ft  betaalbaarheid van de woning gemiddeld met een 6,0 en huurders van particuliere vrije sectorwoningen geven gemiddeld een 6,2. Recent verhuisden beoordelen de betaalbaarheid van de woning gemiddeld met een 6,8 terwijl niet-verhuisde bewoners gemiddeld een 7,2 geven. De gebieden waar bewoners het meest negatief zijn over de betaalbaarheid van de woonlasten zijn delen van Nieuw-West, Noord en Zuidoost in Amsterdam. Ook in Haarlem-Zuidoost, Zaanstad-Zuidoost en delen van Purmerend vallen op. In de rijkere delen van de MRA (bijvoorbeeld Bloemendaal, Heemstede, delen van Gooi en Vechtstreek) hebben huishoudens het minst moeite met de betaalbaarheid van de huur/hypotheek. Maar ook Lelystad, delen van Purmerend en Heemskerk vallen op. Figuur 20 Oordeel betaalbaarheid huur/hypotheek woning, MRA, 2019 Rapportcijfer (L=moeilijk betaalbaar, 10= makkelijk betaalbaar) m 2 L D FL) S Ze EC ne 8 X À I/ } E 5 Eid 2 ie) / R Ok dT ( RAF UN GN 8 8 A EO : = 9) _…G \\ Ne La | CRL R$ ged / f 29) an PE (Er & . LI ke Ge er RN LÀ BERN / DN s/ , kf TY de EVE Sl S BE AN A CS fe 75 N Et AE betaalbaarheid Se À U ED) / d 7 oordeel betaalbaarheid huur/hypotheek is Bn B eo en lager 4 AN El 6,0 tot 6,5 Nn El 6,5 tot 7,0 Zj Lj 7otot7,5 EZ 7,5 tot 8,0 B 8,0 tot 8,5 Eén op de vijf huishoudens (21%) geeft een 5 of lager aan de betaalbaarheid van de woning. Onder huurders is dit aandeel flink hoger: 35%. Bij kopers spelen betaalbaarheidsproblemen veel minder (6%). Huurders met een huurguote van 40% of meer geven in ruim de helft (56%) van de gevallen aan de huur moeilijk te kunnen betalen (rapportcijfer 5 of lager). 1 Het gaat om een rapportcijfer tussen de 1 en 10, waarbij een 1 staat voor moeilijk betaalbaar en een 10 voor makkelijk betaalbaar. 21 22 Bijlage| Onderzoeksverantwoording Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2019 Het onderzoek ‘Wonen in de Metropoolregio Amsterdam’ (WiMRA) 2019 geeft de ontwikkelingen op de woningmarkt weer in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en gaat in op de positie van de verschillende regio's daarbinnen. De MRA is een samenwerkingsverband van 32 gemeenten, twee provincies (Noord-Holland en Flevoland) en de Vervoerregio. Er wordt al veel langer regionaal samengewerkt, maar sinds 1 januari 2017 is de samenwerking in de MRA formeel van start gegaan. Naast de MRA Agenda die acties bevat op het gebied van Ruimte, Economie en Bereikbaarheid, is er een jaarprogramma Bouwen en Wonen MRA. Het WiMRA is hier onderdeel van. Gezamenlijk onderzoek en kennisdeling is één van de pijlers onder de samenwerking op het gebied van bouwen en wonen in de MRA. Het WiMRA is een belangrijke bron voor regionaal inzicht in de werking van en samenhang op de woningmarkt en voor het gesprek over de woningbouwopgave en de betaalbaarheid van het wonen. Het WiMRA wordt uitgevoerd in opdracht van de Metropoolregio Amsterdam en de corporaties vertegenwoordigd in de MRA, waaronder leden van het Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad (PWNR). Figuur B.1 Regio-indeling Metropoolregio Amsterdam Zaanstreek-Waterland » 4 IJmond Beverwijk 7 Velsen se Zuid-Kennemerland Amsterdam En Amstelland-Meerlanden zy Gooî en Vechtstreek DD er endeceek 23 Het onderzoek Het onderzoek “Wonen in de Metropoolregio Amsterdam” (WiMRA) bestaat uit een grootschalige enquête waaraan in totaal bijna 50.000 respondenten uit de MRA hun medewerking hebben verleend. Huishoudens zijn bevraagd over hun huidige en vorige woonsituatie, hun woonlasten en woonwensen. Tenzij anders vermeld, is de bron voor de cijfers, figuren en tabellen in de fact sheets de enquête Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2019. Daarnaast bevat het onderzoek een verhuizingenbestand, opgebouwd vit registratiedata (CBS). Dit bestand bevat gegevens over alle verhuizingen in de regio Amsterdam in de periode 2017/2018, aangevuld met kenmerken (huishoudsamenstelling, leeftijd, inkomen, opleiding, etc.) van alle huishoudens. De verhuisdynamiek uit de fact sheet ‘woonwensen en recent verhuisden’ is hierop gebaseerd. Het onderzoek is een vervolg op het onderzoek ‘Wonen in de Metropoolregio Amsterdam 2017’. Sinds 2013 wordt dit onderzoek in de voormalige Stadsregio plus Haarlem en Almere uitgevoerd. In Amsterdam wordt het onderzoek ‘Wonen in Amsterdam’ sinds 1995 tweejaarlijks uitgevoerd. Het WiMRA-onderzoek sluit aan op dit Amsterdamse onderzoek. Steekproeven De steekproeven voor dit onderzoek zijn aangeleverd door de gemeenten. Hen is gevraagd een steekproef te leveren van personen, met maximaal één persoon per adres, niet zijnde een inwonend kind. De aanlevering en verwerking van de persoonsgegevens is gedaan volgens de richtlijnen die de AVG stelt. Steekproefkader Tehuisbewoners en bewoners ouder dan 85 jaar vallen buiten de steekproef. Studenten in zelfstandige studentenwoningen maken wel deel uit van de steekproef. Studenten in onzelfstandige eenheden vallen er grotendeels buiten omdat zij geen eigen adres hebben. Weging van het bestand Het enquêtebestand wordt gewogen naar het totaal aantal bewoonde woningen in de gemeente (of deelgebied daarbinnen). In de meeste gemeenten is het aantal bewoonde adressen gelijk aan het aantal huishoudens en gelijk aan het aantal woningen. Daarmee is het mogelijk uitspraken te doen over de woningvoorraad. In grotere gemeenten loopt dit echter niet altijd gelijk op. Met name in Amsterdam is hier sprake van. Hier wonen vaker meerdere huishoudens op één adres en wonen huishoudens vaker buiten de woningvoorraad (bijvoorbeeld in woonboten of bedrijfsgebouwen), waarmee het aantal huishoudens groter is dan de woningvoorraad. Er zijn in totaal 390.200 bewoonde woningen, 58.700 minder dan het totaal aan huishoudens in Amsterdam. Er wordt gewerkt met twee wegingen: één die opweegt naar de bewoonde woningen en één die opweegt naar de woningvoorraad (inclusief leegstand). Er wordt een ondergrens aangehouden van minimaal 50 respondenten om over een groep te kunnen rapporteren. De antwoorden op de vragen die in de enquête zijn gesteld, zijn representatief voor alle zelfstandig wonende huishoudens in de MRA. 24 Leeswijzer inkomensgroepen en woonsegmenten In de hoofdstukken zijn inkomensgrenzen en huur- en koopklassen een terugkerend element. Hiervoor wordt de onderstaande indeling gehanteerd (tabel 2). Voor elke inkomensgroep is bepaald welke huur- en koopklasse bereikbaar en/of passend is. De huurgrenzen volgen vit het huurbeleid. De koopklassen zijn bepaald op basis van de leennormen per inkomensgroep. De hypotheeklasten zijn daar weer een afgeleide van. In de grafieken in dit rapport krijgen de corresponderende inkomens-, huur- en koopklassen steeds gelijke kleuren. Tabel B.2 Woonsegmenten koop en huur en bijbehorende inkomensgroepen, 2019 € kale WOZ bruto € huur per waarde hypotheek inkomensgroep netto/ Segment maand koop /maand (€ bruto per jaar) maand doelgroep tot Lio) lage inkomens tot Lio) huurtoeslaggrens 1 | €607,46 tot €72.000 | tot €238 huurtoeslaggrens 1 €22.700 | groep 1 MRSE} extra grens 10% lage middeninkomens: sociale huur €720,42 € 195.000 €5/8-€644 €38.035 tot €£42.436 groep 3 € 2569 €720,42- €195.000- lage middeninkomens: €2569- middelduur 1 €901 €221.000 €644-€730 €42436 tot £47.544 groep 4 €2784 €901 - €221.000 - middeninkomens: €47.544 €2784- middelduur 2 €1009 €279.000 €730-€922 tot €57.053 groep 5 €3187 lolol Ee EMV ÁC RU OO EN IC VAS hoge inkomens: €57.053 tot NEA fo TT €1341 €409.000 €1352 €76.0/70 groep 6 ESE) ESL) vanaf AE Lat hoogste inkomens: €76.070 Ela) duur 2 ENE KOS ROO vanaf €1352 | en meer groep / meer De inkomensgrens voor de huurtoeslag is voor eenpersoonshuishoudens €22.700 (huurtoeslaggrens 1) en voor meerpersoonshuishoudens €30.825 (huurtoeslaggrens 2). De door de Europese Unie en de rijksoverheid sinds 2011 gehanteerde inkomensgrens ligt in 2019 op €38.035. Van de vrijkomende gereguleerde huurwoningen van corporaties moet 90% worden toegewezen aan de huishoudens met een inkomen tot €38.035. De overige 10% mogen corporaties vrij toewijzen. Tot 2020 geldt echter dat niet 90% maar 80% van de vrijkomende gereguleerde woningen moet worden toegewezen aan huishoudens tot €38.035. Eris in 2015 een extra inkomensgrens ingevoerd voor huishoudens die 10% van de vrijkomende gereguleerde huurwoningen toegewezen mogen krijgen. Deze maatregel geldt tot 2020. Deze extra inkomensgrens ligt in 2019 op €42.436. Dat is ook de grens waarvoor de overheid een boventrendmatige maximale huurverhoging heeft vastgesteld van 4,3% in plaats van 2,8%. 25 Tabel B.3 Voorbeelden van beroepen naar salarisniveau hotelportier (€1200-1500) lage inkomens tot huurtoeslaggrens onderhoudsmonteur (€1400-£1800) 1€22.700 tot €1593 logistiek medewerker (€1350-€2200) verpleegkundige (€1600 - €2700) lage middeninkomens: €38.035 tot conducteur (€1850-€2500) €42.436 €2569 wegenwacht (€1900 - €2800) ICT supportmedeweker (€1900 - €2800) lage middeninkomens: €42.436 tot timmerman (€1700 - €2600) €47.544 €2569-€2784 liftmonteur (€1700 — €2600) leraar (€2300 - €6000) middeninkomens: €47.544 tot JAVA Developer (€2500 - €4500) €57.053 €2784- €3187 App Developer (€2500 - €4500) veearts (€2000 - €5000) beleidsmedewerker (€2100 - €7000) hoge inkomens: €57.053 tot €76.070 | €3187 - €3938 stedebouwkundige (2200 — €6500) burgemeester (€3340 - €£10325) 8 longarts (€3000 - €21000) hoogste inkomens: €76.070 en meer | €3938 en meer *gebaseerd op de nationaleberoepengids.nl. Op deze site wordt per beroep een indicatie van het salaris gegeven. Colofon Het onderzoek is vitgevoerd door Onderzoek, Informatie en Statistiek, gemeente Amsterdam. Het onderzoek is begeleid door de deelnemende gemeenten en corporaties. Begeleidingscommissie: Lisan Wilkens, Metropoolregio Amsterdam Jeroen van der Veer, Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad Renée Kuit, gemeente Zaanstad Kees Dignum, gemeente Amsterdam Monique van Diest, gemeente Purmerend Martine de Graaf, gemeente Haarlem Marian Prins, gemeente Diemen Betty Boerman, regio Gooi en Vechtstreek Auteurs: Laura de Graaff, OIS Amsterdam Feiko de Grip, OIS Amsterdam Hester Booi, OIS Amsterdam Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) Weesperstraat 113-117 1018 VN Amsterdam 020-2510333 data.amsterdam.nl [email protected] 26
Factsheet
28
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1499 Datum indiening 31 oktober 2017 Datum akkoord 29 november 2017 Publicatiedatum 30 november 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake onbehandelde gewelddadige recidivisten. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op 26 oktober 2017 berichtte onder andere Het Parool en AT5 over de steekpartij met dodelijke afloop die plaatsvond op 27 juli 2017 in metro 53. Volgens de berichtgeving is de 27-jarige verdachte van deze steekpartij eerder veroordeeld voor een gewapende overval. De verdachte zou daarna ook nog een beveiliger van de rechtbank en een verpleegkundige hebben mishandeld. Omdat, zo blijkt uit onderzoek van AT5, de verdachte weigerde mee te werken aan een onderzoek van het Pieter Baancentrum kon hem alleen een gevangenisstraf en geen tbs worden opgelegd.* De dodelijke steekpartij in de metro vond plaats toen de verdachte op onbegeleid verlof was uit de psychiatrische kliniek van het AMC. Het aanpassen van het strafrecht en het eerder of verplicht kunnen opleggen van tbs zijn landelijke kwesties. Dit neemt niet weg dat het zorgwekkend is dat onbehandelde gewelddadige recidivisten vrij rond kunnen lopen in deze stad. De VVD wil dat het college alle mogelijke middelen aangrijpt en er alles aan doet om de kans dat dergelijke geweldsmisdrijven plaatsvinden zo veel mogelijk te beperken. Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Wordt de driehoek (burgemeester, Openbaar Ministerie en politie) op hoogte gebracht op het moment dat een gewelddadige recidivist met (onbegeleid) (proef)verlof gaat vanuit een gevangenis, instelling of psychiatrische afdeling van een ziekenhuis? Zo ja, kan het college aangeven wat er vervolgens gebeurt met een dergelijke aankondiging? Zo nee, kan het college zich hiervoor inspannen? Antwoord: Het college is geschokt door de steekpartij die op 27 juli 2017 heeft plaatsgevonden in de Amsterdamse metro en leeft mee met de nabestaanden van het slachtoffer. Het college kan zich voorstellen dat het willekeurige karakter 1 https://www.parool.nl/amsterdam/verdachte-dodelijke-steekpartij-metro-was-net-vrij-a452361 1/ ? http://www. at5.nl/artikelen/174597/verdachte-metromoord-was-net-vrij-weigerde-eerder-onderzoek-pieter-baan- centrum 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng Lio9 Gemeenteblad R Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017 van de moord en het feit dat de dader op verlof was veel vragen oproept over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Dit wordt momenteel door het AMC onderzocht en naar verwachting is het rapport in december gereed. Het college heeft getracht zo helder mogelijk uiteen te zetten hoe beslissingen inzake verlof in zijn algemeenheid genomen worden, wat de betrokkenheid van de gemeente is en welke, beperkte, middelen de gemeente heeft om dit soort vreselijke incidenten te voorkomen. Verlof kan in verschillende kaders worden verleend, en daarvoor gelden ook steeds andere mogelijkheden en protocollen. Hieronder worden de belangrijkste weergegeven. Verlof van gewelds- en zedendelinquenten uit detentie of TBS De burgemeester wordt geïnformeerd over vrijkomende ernstige gewelds- en zedendelinguenten door middel van de zogenaamde BIJJ-meldingen (Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen) van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Er wordt een melding gedaan bij het eerste verlof en bij de definitieve terugkeer (uit detentie of TBS) van een delinquent in Amsterdam. De meldingen worden besproken in het BlIJ-casusoverleg, waarin directie OOV, GGD en directie Juridische Zaken van de gemeente Amsterdam, de politie, het Openbaar Ministerie en Reclassering Nederland vertegenwoordigd zijn. Aan de hand van de ontvangen informatie wordt beoordeeld of er als gevolg van de terugkeer verstoring van de openbare orde of maatschappelijke onrust wordt verwacht. Vervolgens kan besloten worden om interventies in te zetten ter voorkoming hiervan. Voorbeelden van interventies zijn een bezoek van de GGD om iemand naar de juiste zorg toe te leiden, een huisbezoek door de politie, adviseren van specifieke bijzondere voorwaarden door de reclassering en huisvestingsbegeleiding door de gemeente. De werkwijze is beschreven in de bijgevoegde notitie Werkwijze rond terugkerende zware gewelds- en zedendelinguenten in de Gemeente Amsterdam’ die op 19 februari 2015 in de commissie Algemene Zaken is besproken. In deze notitie zijn ook de mogelijke interventies opgenomen. Verlof in het kader van een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis Wanneer een persoon gedwongen wordt opgenomen in het kader van de wet BOPZ (Bijzondere Opname in Psychiatrische Ziekenhuizen, de wet die gedwongen opname mogelijk maakt), of klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke sanctie® plaatsvindt, wordt de driehoek niet over verlof geïnformeerd. Er bestaat geen wettelijke grondslag om informatie over behandeling en verlof met de driehoek te delen. Als het een Top600/400-persoon betreft verzoekt de regisseur de instelling waar de persoon is opgenomen om op de hoogte gebracht te worden van een eventueel verlof. Op casusniveau wordt bezien of dit privacytechnisch mogelijk is. Vervolgens kan de regisseur acties inzetten, zoals de politie inlichten dat de persoon weer op straat gezien kan 3 De rechter legt dan in het vonnis vast dat een persoon de gevangenisstraf niet hoeft uit te zitten op voorwaarde dat men zich onder behandeling van de GGZ stelt. Als deze voorwaarde wordt overtreden wordt de gevangenisstraf alsnog uitgevoerd. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng Lio9 Gemeenteblad R Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017 worden of laten controleren of de persoon wel op het opgegeven verlofadres verblijft. Op dit moment ligt het wetsvoorstel ‘verplichte Geestelijke Gezondheidszorg’ bij de Eerste Kamer“. De behandeling is gepland op 15 januari 2018. In dit wetsvoorstel worden mogelijkheden geschapen voor het informeren van het college van burgemeester en wethouders over personen die verplichte opname zonder justitieel kader ondergaan. Regulier verlof uit detentie De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) neemt beslissingen over verlofaanvragen tijdens detentie. De directeur kan voorwaarden aan het verlof verbinden. Ook kan hij of zij zich laten informeren door partners zoals de reclassering, het Openbaar Ministerie, de politie en indien van toepassing, de Top600/400-regisseur vanuit het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ). In het geval van een ernstig gewelds- of zedendelict of als iemand een gevangenisstraf van twee jaar of meer heeft gekregen is de directeur verplicht om advies bij het Openbaar Ministerie te vragen. Het is aan het OM om het verlof met politie/gemeente te bespreken. Bij het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) worden onder regie van de gemeente straf- en zorgpartners bij elkaar gebracht. Zo is vanuit het programma Detentie en Terugkeer, dat onderdeel is van het AcVZ, een nauwe samenwerking met de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgebouwd. Het programma Detentie en Terugkeer is gericht op het ondersteunen van de re-integratie van Amsterdamse (ex-)gedetineerden, met als doel de kans op recidive te verminderen en het perspectief van de (ex-)gedetineerde te verbeteren. Aangaande verlofbeslissingen neemt het AcVZ geen verantwoordelijkheden van DJI over. Wel wordt bij personen bij wie de kans op recidive groot is, zoals Top600/400-personen, het AcVZ geïnformeerd over verlofaanvragen. Als er een regisseur betrokken is, hebben het AcVZ en de gevangenissen de afspraak dat deze betrokken wordt bij de verlofbeslissing. De regisseur kan ook interventies inzetten tijdens het verlof, zoals een controle of een persoon ook op de opgegeven locatie aanwezig is. Het college is van mening dat de gemeente vanuit haar huidige taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voldoende geïnformeerd wordt over verschillende vormen van verloftoekenning. In het geval van tijdig aan de gemeente verstrekte BlJ-meldingen, met name van zedendelinguenten, kan de gemeente met de samenwerkingspartners verschillende interventies inzetten ter voorkoming van maatschappelijke onrust. Bij gedwongen opname in het kader van de BOPZ krijgt de burgemeester geen meldingen over het verlof, maar ambulante behandelaren en hulpverleners die met de patiënt te maken hebben worden wel betrokken (zie ook vraag 3). 4 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/32399 wet verplichte geestelijke 3 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng Lio9 Gemeenteblad R Datum 30 november 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017 2. Wordt het college betrokken bij de beslissing om dergelijke personen (proef)verlof te geven? Zo ja, kan het college aangeven in hoeverre zij hier invloed op heeft? Kan vanuit de gemeente, als zij hier reden toe ziet, om een second opinion gevraagd worden voor een (proef)verlof? Antwoord: Het college wordt niet bij dergelijke beslissingen betrokken en heeft ook geen bevoegdheid aangaande verlofbeslissingen. Het is dan ook niet mogelijk een second opinion aan te vragen. De gemeente wordt bij ernstige gewelds- en zedendelicten wel geïnformeerd over verlofbeslissingen vanuit een strafrechtelijke maatregel. Alleen bij Top600/400- personen wordt de regisseur bij de verlofbeslissing betrokken (zie vraag 1). 3. Wordt GGZ Amsterdam en/of andere gezondheidsinstellingen in Amsterdam betrokken bij de beslissing om dergelijke personen verlof te geven? Antwoord: Verlof bij een gedwongen opname wordt verleend wanneer het klinische ziektebeeld het niet langer rechtvaardigt om iemand op een gesloten afdeling te houden. Over het algemeen is het zo dat naarmate het ziektebeeld het toelaat en het gevaar dat de aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is geweken, meer vrijheden worden gegeven. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor deze inschatting en kan deze inschatting ook het beste maken. De instelling kan besluiten hierover de omgeving van de patiënt, de ambulante behandelaar en/of huisarts te raadplegen, maar dit is geen verplichting. Aangezien een eventuele ambulante behandelaar (van bijvoorbeeld de GGZ of een andere zorginstelling) in de regel betrokken wordt bij het behandelplan, wordt deze ook betrokken bij verlofbeslissingen. 4. Heeft de gemeente zicht op het aantal (Amsterdamse) delinquenten die op enig moment (proef)verlof heeft vanuit een instelling in of in de buurt van Amsterdam? Zo ja, wat gebeurt hiermee? Antwoord: Zie vraag 1. De gemeente ontvangt alleen BIJ-meldingen voor een beperkt aantal gedetineerden. Bovendien wordt er alleen een melding gedaan bij het eerste verlof. Verlof van Top600-personen vormt een klein gedeelte van het verlof van alle Amsterdamse delinquenten. Er is dus geen zicht op het totaal aantal delinquenten dat op enig moment verlof uit detentie heeft. 5. Iser contact en overleg met corporaties en/of politie en/of stadsdelen, bijvoorbeeld over verscherpt toezicht, als delinguenten die psychisch onderzoek geweigerd hebben, vrij komen? Antwoord: De gemeente is er niet van op de hoogte wanneer iemand niet meegewerkt heeft aan dergelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie wel en is betrokken bij de verlofbeslissing. Bij verlof dat in het kader van BIJ aan de gemeente wordt gemeld, kan het BIJ-casusoverleg besluiten andere partijen, zoals wijkteams van de politie of het betreffende stadsdeel, te informeren. 4 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer do vember 2017 Schriftelijke vragen, dinsdag 31 oktober 2017 6. Ziet het college mogelijkheden om de risico’s op misdrijven zoals deze in te perken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Het risico op incidenten tijdens verlof van gedwongen opname wordt vooral verminderd wanneer er passende behandeling is en de verlofbeslissingen zorgvuldig genomen worden. Het uitgangspunt is dat gestart wordt met verlof als het ziektebeeld en de risico’s niet meer zodanig zijn dat het gerechtvaardigd is dat iemand op een gesloten afdeling verblijft. Dit is een inschatting van de behandelaar. De gemeente heeft niet de kennis of het specialisme om deze afwegingen beter te maken dan de huidige verantwoordelijken. In januari 2018 treedt de Wet Langdurig Toezicht’ in werking, die het mogelijk maakt veroordeelde zware gewelds- en zedendelinguenten als het nodig is hun hele leven onder toezicht van de reclassering te stellen. Binnen het toezicht kunnen ook bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals het volgen van behandeling of een locatieverbod. Hiermee kunnen risicofactoren worden verminderd. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E. van der Burg, locoburgemeester 5 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33816_ langdurig toezicht 5
Schriftelijke Vraag
5
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Amendement Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 935 Publicatiedatum 9 oktober 2015 Ingekomen onder N Ingekomen op woensdag 30 september 2015 Behandeld op woensdag 30 september 2015 Status Verworpen Onderwerp Amendement van het lid Van Lammeren inzake de Agenda Groen (groen ecologisch beheren). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Agenda Groen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 806); Overwegende dat: — de manier van beheren van het openbaar groen een groot effect heeft op de biodiversiteit in de stad; — de inrichting en het (maai)beheer van openbaar groen mede gericht moet zijn op het vergroten van de insectenstand; — er een wereldwijde trend is in onder andere bijensterfte en het afnemen van de biodiversiteit. Besluit: op pagina 18, bij het kopje “Acties” bij Ecologisch en Duurzaam, de tekst e “Het groen, ook buiten de Amsterdamse Ecologische Structuur, meer ecologisch beheren. e Erop toezien dat 50% van al het openbare groen insectvriendelijk worden beheerd.” te vervangen door: e “De inzet gericht is op al het groen, ook buiten de Amsterdamse Ecologische Structuur, volledig ecologisch beheren. e Erop toezien dat al het openbare groen insectvriendelijk wordt beheerd. e Daar waar volledig ecologisch beheer niet mogelijk actief te informeren naar de raad.” Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
Bezoekadres > Gemeente Bezoeke Amste rdam 1011 PN Amsterdam Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Water Datum 18 augustus 2020 Ons kenmerk Behandeld door Bijlage Onderwerp __Voortgangsbrief Nota Varen Deel 1 Geachte leden van de commissie, In mei 2019’ is de Nota Varen Deel 1 vastgesteld door de gemeenteraad. Daarin staat dat het college elk half jaar een voortgangsrapportage oplevert aan de raad. Dat gebeurt aan het eind van het jaar gecombineerd met de jaarlijkse Grachtenmonitor en een keer per jaar door een voortgangsbrief. De Grachtenmonitor 2020 die eind dit jaar gereed is, rapporteert over het laatste kwartaal van 2019 en de eerste drie kwartalen van 2020. Nota Varen Deel 2 is op 20 mei 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze brief bevat een globale planning van de maatregelen vit deze nota maar gaat hoofdzakelijk over de Nota Varen Deel 1. De volgende rapportages gaan over de voortgang van beide nota's. In de bijlage bij deze brief is de periodieke rapportage juridische kosten opgenomen, in uitvoering van motie 507 inzake Nota Varen Deel 1 van het raadslid Van Lammeren (PvdD). Tegengaan overlast en versterking handhaving Een belangrijke maatregel die is ingevoerd om de overlast op het water tegen te gaan is het verbod voor pleziervaartuigen om te varen met meer dan 12 opvarenden plus een schipper. De gemeente heeft deze 12+ maatregel op 23 mei 2019 bekend gemaakt en vervolgens tot 14 juni 2019 met een voorlichtingscampagne op social media en via flyers gecommuniceerd. Vanaf 14 juni 2019 is de gemeente gestart met het handhaven van deze maatregel, in eerste instantie door het geven van formele waarschuwingen en vanaf 28 juni 2019 door het beboeten van overtredingen. Bij het opleggen van een (bestuurlijke) boete wordt tevens een waarschuwingsbrief uitgedeeld waarin staat dat bij herhaalde overtreding een last onder dwangsom volgt. Tot en met Q1 2020 * https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/water-varen/ Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020 Kenmerk Pagina 2 van 5 zijn er 22 bestuurlijke boetes opgelegd, circa 30 waarschuwingsbrieven verzonden en is er 3 keer een last onder dwangsom opgelegd. Omdat de 12+ maatregel niet geldt op de doorgaande vaarroutes, is er een verschuiving waar te nemen van pleziervaartuigen met meer dan 13 opvarenden naar de Kostverlorenvaartroute en de Amstel. Soms gaat dit ook gepaard met toenemende overlast op die routes. De aanpak van de overlast op deze doorvaartroutes en de handhaving van de 12+ maatregel zijn onderdeel van de handhavingsprioriteiten van het huidige en komende vaarseizoen. Conform de Nota Varen Deel 2 is de handhaving per vaarseizoen 2019 geïntensiveerd. Tijdens het vaarseizoen 2019 lag de nadruk op het verminderen én aanpakken van de illegale passagiersvaart en het borgen van de veiligheid op het water (overtredingen van de maximumsnelheid en verkeersregels, geschiktheid van vaartuigen en bemanning) door gerichte handhavingsacties op hotspots en specifieke tijdstippen. Dit doet de gemeente door de handhavingsinzet te intensiveren in het hoogseizoen. Op zomerse dagen werden drie tot vijf extra boten ingezet en werd op de Amstel en aangrenzende hotspots extra gesurveilleerd. Ook zijn er extra walhandhavers ingezet die per fiets op meldingen kunnen reageren of overlastmeldingen door kunnen geven aan collega's te water. Naast repressieve handhaving moet extra communicatie leiden tot een andere normbeleving van wat er op het water mag. Hiervoor is in 2019 €0,5 miljoen extra beschikbaar gesteld. Deze is uitgegeven aan extra inzet handhavers en open vaartuigen, invoer van het digitale vignet voor de pleziervaart en de inzet van data-analyse. Ook zijn er per vaarseizoen 2019 maatregelen genomen om de overlast bij populaire op- en afstaplocaties aan te pakken zoals o.a. de Anne Frank steiger, de Stopera steiger, de Hermitage steiger en de Oudezijds Voorburgwal. Deze op- en afstaplocaties worden veel gebruikt door reders in het segment Midden en Klein die zelf niet over een vaste afvaartlocatie beschikken. Deze reders hebben wel de behoefte om vaste afvaarten te verzorgen en doen dat vanuit deze locaties, maar deze locaties zijn niet bedoeld of ingericht om vaste afvaarten te verzorgen. In het uitwerkingsplan op- en afstappen wordt in lijn met de Nota Varen Deel 2 gekeken naar de mogelijkheden om deze reders toegang te bieden tot een geschikte op- en afstaplocatie. De gemeente kijkt in overleg met de stadsdelen ook of en waar het mogelijk is om extra op- en afstapvoorzieningen te realiseren in bewonersluwe gebieden. Tevens wordt onderzocht of het mogelijk is om bij het Anne Frankhuis het op- en afstappen te scheiden, zodat overlast rondom deze locatie vermindert. Daarnaast is ook op dit thema de handhaving geïntensiveerd. Een andere belangrijke maatregel om overlast te verminderen is het tegengaan van overmatig alcoholgebruik op het water. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (YWS) heeft gesprekken gevoerd met een aantal gemeenten, waaronder Amsterdam, over nut en noodzaak van het vergunningplichtig maken van voer- en vaartuigen binnen de Drank- en Horecawet (DHW). De staatssecretaris heeft na de consultatieronde over de Drank- en Horecawet aangegeven in eerste aanleg een voorstander te zijn van de vergunningplicht op grond van de DHW voor de passagiersvaart. VWS werkt dit momenteel verder vit. Daarnaast treedt de gemeente in overleg met de branche over het aanbieden van zogeheten ‘all you can drink-concepten’ of een convenant haalbaar en wenselijk is, dit naar aanleiding van motie 975 (2018) van het raadslid Vroege (D66) inzake het tegengaan van ‘all you can drink-concepten’ op het water. Hierover zal ik v later dit jaar nader informeren. Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020 Kenmerk Pagina 3 van 5 Grenzen aan groei passagiersvaart Met de Nota Varen Deel 21 heeft de raad het vergunningenplafond van 550 exploitatievergunningen voor de passagiersvaart vastgesteld. Met dit vergunningenplafond worden de schaarse vergunningen in lijn met de Europese Dienstenrichtlijn onder de belangstellende partijen verdeeld. Bestaande exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd zijn omgezet naar vergunningen voor bepaalde tijd. Voor het omzetten van vergunningen voor onbepaalde naar bepaalde tijd zijn beleidsregels opgesteld. Op 21 juni 2019 zijn de regels voor vergunningverlening (Vastgelegd in de Regeling op het binnenwater 2020) en de beleidsregels voor het omzetten van vergunningen naar bepaalde tijd vrijgegeven voor inspraak. Deze beleidsregels en de Regeling op het binnenwater 2020 zijn in december 2019 vastgesteld door het college. Beide waren gericht op het verlenen van vergunningen voor het vaarseizoen 2022. In verband met de Coronacrisis is de ingangsdatum van de 21° tranche verplaatst van 2022 naar maart 2024“. De brieven met de definitieve besluiten inzake de omzetting van de exploitatievergunningen voor passagiersvaart van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd zijn begin juni 2020 naar de reders verstuurd. Verduurzaming en transport over water Alle passagiersvaartuigen en hun voorzieningen moeten in 2025 uitstootvrij zijn. Op dit moment is ongeveer 75% van de passagiersvaartuigen vitstootvrij. Nieuw vergunde passagiersvaartuigen moeten op het moment van ingaan van de nieuwe vergunning uitstootvrij zijn (maart 2024). Dat is 2 jaar later dan beoogd vanwege het uitstel dat is verleend vanwege de coronacrisis. Alle pleziervaartuigen in het Centrum moeten in 2025 uitstootvrij zijn. Voor het overige binnenwater geldt dit vanaf 2030 (uitgezonderd de doorgaande routes). Het project aanbesteding laadinfra passagiers- en pleziervaart is in Q1 2020 gestart. Nog in 2020 zal een aantal extra laadpunten voor de pleziervaart worden gerealiseerd in het kader van een pilot die als doel heeft om meer te leren over het laadgedrag van booteigenaren. Voor transport over water worden er in 2020 en in 2021 pilots uitgevoerd. Deze pilots hebben betrekking op de verduurzamingseis en op het gehele proces van het goederenvervoer. In 2020 gaat het om pilots met betrekking tot stimuleren en faciliteren van bouw, afval en goederenstromen. Het uitvoeringsplan transport over water wordt in het najaar aan de commissie MLW aangeboden. Recreatievaart In Nota Varen Deel 1 is onderzoek aangekondigd naar routes/zones voor commercieel verhuurde waterfietsen en sloepjes en het inrichten van routes/zones voor niet-commerciële activiteiten met als doel de drukte en overlast op het water terug te dringen en de veiligheid te vergroten. [2] https://amsterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/673602/Raadscommissie%2oMobiliteit%2C%z2oLuc htkwaliteit%2C%20Water%20%28MLW%29%2004-06-2020 Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020 Kenmerk Pagina 4 van 5 In Nota Varen Deel 2 is aangegeven dat er voorlopig geen noodzaak is om aparte recreatiezones in te richten maar dat het wel gewenst is om de uitwerking van het beleid voor pleziervaart breder te trekken naar ‘recreatievaart’. Onder recreatievaart wordt naast de pleziervaart ook niet- gemotoriseerde, onbemande verhuur bedoeld (zoals waterfietsen, kano’s, SUP, etc.). Het uitwerkingsplan recreatievaart wordt verwacht in de tweede helft van 2021. In de tussenliggende tijd zal worden gemonitord hoe de drukte en overlast op de recreatielocaties zich ontwikkelt. Indicatieve planning vitwerkingsplannen Nota Varen Deel 2 wordt uitgewerkt middels een aantal vitwerkingsplannen, waarbij uiteraard de stakeholders worden betrokken. In de komende periode zullen de volgende vitwerkingsplannen verschijnen: 1) Uitwerkingsplan overstaplocaties (tweede helft 2020) 2) Uitwerkingsplan transport over water (tweede helft 2020) 3) Uitwerkingsplan semi exclusieve locaties (eerste helft 2021) 4) Uitwerkingsplan ligplaatsen (eerste helft 2021) 5) Voortgangsrapportage verduurzaming (eind 2020) 6) Uitwerkingsplan recreatievaart (eind 2021) Hoogachtend, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, ES LA EE vr Mr „e \Aan: ad ) En NAAN Le Ó Sharon A.M. Dijksma wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit Gemeente Amsterdam Datum 18 augustus 2020 Kenmerk Pagina 5 van 5 Bijlage 1 Periodieke rapportage juridische kosten Bij de behandeling van Nota Varen Deel 2 in de gemeenteraad is motie 507.19 van raadslid Van Lammeren aangenomen, waarin het college wordt verzocht om de gemeenteraad 2 keer per jaar te informeren over schadeclaims en juridische procedures betreffende het varen beleid. Ook de kosten die betrekking hebben op schadeclaims en procedures worden hierbij meegenomen. In oktober 2019 is een eerste overzicht verstrekt van de procedures, claims en kosten die waren gemaakt tot 1 oktober 2019°. Schadeclaims 23 schadeverzoeken zijn ingediend voor april 2020. 2 daarvan zijn geschikt, 21 zijn nog in behandeling. Zie bijlage. Deze bijlage wordt onder geheimhouding bij de griffie neergelegd. Alle dossiers worden door de verzekeraar VGA zorgvuldig behandeld. Waar mogelijk wordt getracht te komen tot een minnelijke regeling. Er loopt 1 schadeclaim tegen het nieuwe op- en afstapbeleid. Deze is door de aanvrager (nog) niet financieel onderbouwd. Bezwaar en beroep In september 2020 is het mogelijk om een aanvraag in te dienen voor een exploitatievergunning. Aanvragen die ingediend worden voor september 2020 zijn en worden geweigerd. Tegen deze weigering kan een juridische procedure worden gestart. In de periode oktober 2019 tot april 2020 zijn 11 procedures gestart samenhangend met Nota Varen 1. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in maart 2020 bevestigd dat aanvragen voor nieuwe exploitatievergunningen geweigerd mogen worden tot de nieuwe uitgifteronde van september 2020°. Interne en externe juridische kosten In de periode 1 oktober 2019 tot 1 april 2020 is door het programma Varen € 43.282,- aan personele kosten (intern en extern) gemaakt voor de afhandeling van juridische procedures van Nota Varen deel 1. Het totaalbedrag aan personele kosten (intern en extern) voor zowel juridisch advies als de afhandeling van juridische procedures voor de uitvoering van het beleid van Nota Varen deel 1 over deze periode is € 234.122,-. Dit is dezelfde berekening als ook is gebruikt bij de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kreuger en het lid Ceder*. * Geagendeerd voor de cie MLD van 31 oktober 2019, bij het agendapunt 25 Aanvullend dossier op Wensen en Bedenkingen aangepaste vergunningregels passagiersvaart Nr. BD2019-007127, https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/8098201/1/3 20191018 Afhandeling motie Van Lammeren effecten Nota Varen deel 1 * https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/8767587/1/brief uitspraak RvS * https://amsterdam.raadsinformatie.nl{modules/4/schriftelijke%2ovragen/568850
Motie
5
discard
Stadsdeelcommissie - gebied Indische Buurt, Oostelijk Havengebied Agenda Datum 08-06-2020 Aanvang 19:30 Locatie Digitale vergadering Algemeen 1 Opening en vaststelling agenda 2 Mededelingen 3 Vaststellen van het conceptverslag van de vergadering van 25 mei 2020 4 Mededelingen van de ingekomen stukken 5 Het woord aan bewoners, ondernemers en instellingen Inhoudelijk 6 Aangepast ontwerp hellingbaan Javaplantsoen 5/8: Agendapunt toegevoegd op verzoek van 7 Korte update over hoe het nu zit met het toekomstig beheer van Buurthuis Batavia 8 Informele voedselhulp, hoe nu verder? 9 Gebiedsgerichte uitwerking sociale basis 2021, gebied Indische Buurt, Oostelijk Havengebied Algemeen 10 Vooruitblik Doel bespreking: voorbespreken agenda komende vergaderingen en of termijnagenda nog actueel is 8/6: Termijnagenda toegevoegd (inloggen vereist) 2/6: Termijnagenda volgt maandag 8 juni 11 Rondvraag en sluiting Ingekomen stukken Geen bericht ontvangen. Insprekerslijst Verslag Informatie Locatie en opnamen Dit overleg met de stadsdeelcommissieleden en het dagelijks bestuur vindt vanwege covid-19 niet fysiek plaats in de Raadszaal van Stadsloket Oost. Van de vergadering wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt. De vergadering is daarmee live te volgen en achteraf terug te bekijken via deze pagina. Inspreken en daarvoor aanmelden Vanwege de coronavirusmaatregelen zijn stadsdeelceommissievergaderingen niet fysiek en daarom zonder publiek. Inspreken kan live tijdens de digitale vergadering of schriftelijk. Aanmelden om in te spreken - live of schriftelijk - kan middels een e-mail aan [email protected].
Agenda
2
val
VN2022-004891 idelij issi Basisinformatie > 4 Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Algemene Zaken Agendapunt 1 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennisnemen van de afdoening van motie 745 ‘Zonder X wordt het niks' van de leden T.C. de Fockert (GroenLinks) en J.A. Veldhuyzen (BlJa) inzake non-binaire geslachtsaanduiding De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief waarmee motie 745 'Zonder X wordt het niks' van de leden T.C. de Fockert (GroenLinks) en J.A. Veldhuyzen (Bl1) wordt afgedaan. Wettelijke grondslag Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80. Gemeentewet, artikel 169: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Bestuurlijke achtergrond In de vergadering van de gemeenteraad van 11 november 2021 heeft vw raad, bij de discussie over de begroting 2022, motie 745 ‘Zonder X wordt het niks' van de leden Veldhuyzen (Bl1) en de Fockert (GroenLinks) aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd om: * Eenbrief te sturen naar de VNG en het ministerie van Binnenlandse Zaken met het verzoek om de non-binaire geslachtsaanduiding wettelijk mogelijk te maken. Reden bespreking n.v.t. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Ja, motie 745 Begroting 2022 Zonder X wordt het niks Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.12 1 VN2022-004891 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie R Basisinformatie % Amsterdam % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming AD2022-017317 745.21.Motie Veldhuyzen c.s. zonder X wordt het niks (a). pdf (pdf) AD2022-017315 Bijlage 1. Brief aan BZK inzake non-binaire geslachtsaanduiding. pdf (pdf) AD2022-017316 Bijlage 2. Brief aan VNG inzake non-binaire geslachtsaanduiding.pdf (pdf) Raadsinformatiebrief afdoening motie 745 zonder X wordt het niks.pdf AD2022-017314 (pdf) AD2022-017318 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Basisinformatie, Eric Gubbels, bestuurszaken. [email protected] Gegenereerd: vl.12 2
Voordracht
2
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad Datum 18 mei 2022 Portefeuille(s) Openbare ruimte en Groen Portefeuillehouder(s): Jakob Wedemeijer Behandeld door Ruimte en Duurzaamheid, [email protected] Onderwerp Vervolg aanbevelingen Rekenkameronderzoek Groen in de stad Geachte leden van de gemeenteraad, In juni 2020 startte de Rekenkamer Amsterdam met het onderzoek Groen in de stad met als doel een bijdrage leveren aan doeltreffend beleid ten aanzien van groen in Amsterdam. In september 2021 ontving u het definitieve Onderzoeksrapport en het Bestuurlijk rapport. Voor het onderzoek sprak de Rekenkamer met vele belanghebbenden en deed een solide studie naar het groen in Amsterdam. De Rekenkamer hanteerde verschillende onderzoeksmethodes, zoals interviews met de ambtelijke groenorganisatie, enquêtes onder gebruikers (bewoners van Amsterdam) van het groen in de verschillende stadsdelen, in beeld brengen van het groen door middel van data- analyses en een verdiepend ruimtelijk onderzoek in vier specifieke gebieden. Aanbevelingen Als we kijken naar het Rekenkamer onderzoek en specifiek naar de aanbevelingen zien we een aantal opgaven: e Zorg dat groen op een eenvormige manier gedefinieerd wordt en duidelijk is welk doel groen dient voor de stad. e Zorg dat de hoeveelheid groen op de juiste manier gemeten, gewaardeerd, onderbouwd en navolgbaar is (met de juiste indicatoren, streefwaarden en definitie). e Gebruik (referentie) groennormen om de hoeveelheid groen te duiden. Voldoen de huidige groennormen, moeten er groennormen voor bijvoorbeeld bestaande stad komen? Gebruik deze normen verstandig, houdt oog voor maatwerk en details. e Zorg dan dat groen op de goede manier opgenomen wordt in opdrachten en besluitvorming, denk hierbij aan voldoende groen, goede kwaliteit (zoals biodiversiteit, beheer en onderhoud) en zorg dan de financiën in balans zijn. Zoals afgesproken geeft het college aan op welke manier de uitkomsten en aanbevelingen van de Rekenkamer verder vorm krijgen. Het college hecht eraan te benadrukken dat de aanbevelingen zich vooral richten op de beleidskant van het groen en dat eventuele koersbepaling hierop is weggelegd voor een nieuw college, hier zijn namelijk financiële consequenties aan verbonden. Toch hechten we eraan om niet aan de aanbevelingen voorbij te gaan, vandaar dat we hier graag kort op ingaan in deze brief. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 mei 2022 Pagina 2 van 3 Beleid Groen in de stad is complex, want het is levend, vergt veel ruimte, vertegenwoordigt ook waarden die niet direct in geld zijn vit te drukken en goed onderhoud van groen is kostbaar. Daarnaast is er niet één definitie voor goed groen, wat de ene bewoner perfect vindt (stil, natuurlijk) vindt de ander waardeloos (saai, gevaarlijk). Toch wordt in de gemeentelijke organisatie gewerkt aan systemen om groen te meten en te beoordelen om zo grip op de hoeveelheid en kwaliteit te krijgen. De resultaten uit het Rekenkameronderzoek geven handvatten voor verbeteringen, maar bevestigen ook dat we op de goede weg zijn. Om deze gekozen richting te laten slagen gaan we een aantal processen aanscherpen en aanvullen met de inzichten uit de aanbevelingen. Hoe de stad de komende jaren omgaat met groen, zowel met het nieuwe groen, het bestaande groen en de beheer- en onderhoudsopgave is een keuze voor het nieuwe stadsbestuur. Groenvisie en Omgevingsvisie Om de aanbevelingen van het Rekenkameronderzoek te kunnen uitvoeren is de eerste belangrijke stap gezet door de vaststelling van de Groen- en Omgevingsvisie met het principe “groen, tenzij” en de pijler Rigoureus vergroenen. De Groenvisie richt zich op 4 speerpunten, namelijk groen in Amsterdam moet bijdragen aan gezondheid, biodiversiteit, klimaatadaptatie en sociaal welzijn. Hiervoor leggen we nieuw groen aan op daken en gevels, langs straten, op pleinen, en maken nieuwe stadsparken en een stadsbos. Daarnaast zorgen we ervoor dat het bestaande groen aantrekkelijker wordt voor meer mensen en dieren, door daar de waarde voor natuur, gezondheid, sociaal welzijn en klimaatadaptatie te vergroten. Dat doen we door in binnentuinen tegels weg te halen, door in stadsparken het eigen karakter te versterken, door groene gebieden zoals volkstuinparken toegankelijker te maken, en door landschapsparken te ontwikkelen in het landschap direct om de stad. De Groenvisie wordt verder uitgewerkt in het programma Realisatie Groenvisie. Hierin is het uitgangspunt dat de doelen gesteld voor 2050 haalbaar zijn als we de ingeslagen weg gaan intensiveren. Een belangrijke stap die nu al is gezet, is kijken naar de procedures rondom de groenketen*. Vragen die daarbij worden uitgewerkt zijn: -_hoe wordt samengewerkt -__hoe wordt informatie en kennis uitgewisseld -__met welke systemen beoordelen we het groen De afgelopen 2 jaar is de samenwerking gestart voor een aantal (urgente) onderwerpen. Er wordt momenteel bijvoorbeeld geïnventariseerd wat de financiële stromen zijn binnen het groendomein. Voor het eerst hebben we door middel van het instellen van het Strategisch Huisvestingsplan (SHP) Bovenwijks Groen het groen ook als investering op de agenda gezet. Groenprojecten putten echter op dit moment vit verschillende investeringsbronnen en ‘potjes’, waardoor het overzicht hoeveel geld er voor het groen is niet structureel wordt bijgehouden. Daarnaast is het groen gebaat bij structurele budgetten. Een ander onderzoek kijkt naar welke groene data er al beschikbaar zijn en maakt inzichtelijk hoeveel groen er in Amsterdam is om zo het groen en de groene ambities te monitoren. * Groenketen: iedereen die werkt aan de groenopgave binnen de gemeente Amsterdam, vanuit verschillende directies en stadsdelen. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 mei 2022 Pagina 3 van 3 Al deze onderzoeken gaan de randvoorwaarden bepalen om het groen op beleids-, ontwerp-, onderhouds- en beheerniveau integraal op te pakken. Daarnaast werkt het programma Realisatie Groenvisie aan de natuvurinclusieve stad, meer kwaliteit in de parken en het aanleggen van groene straten en pleinen. Met de resultaten zal de komende jaren het bestaande groen en het nieuwe groen steeds beter gaan bijdragen aan een gezonde stad. De resultaten vanuit Realisatie Groenvisie worden regelmatig gerapporteerd aan de Raad. De meeste recente terugkoppeling was de Raadsinformatiebrief Groenprojecten en inzet middelen van 25 december 2021, daarnaast bent uv op 26 januari 2022 geïnformeerd over de stand van zaken Groengelden en op 8 maart 2022 over het 3e verdelingsvoorstel SHP Bovenwijks Groen. Hierin is uitgebreid ingegaan op zowel de proces- en beleidskant als de daadwerkelijk investeringen in groenprojecten. Beter en meer groen vergt enerzijds een schaalsprong in denken over groen en anderzijds wordt continu gewerkt aan zichtbare realisatie op ‘straat’, zoals door aanplant bomen, opknappen van parken, aanleg ecologische oevers en “groen in plaats van grijs”- projecten. Groennormen stad In het groendomein wordt onderscheid gemaakt tussen groen in de gebiedsontwikkeling en groen in de bestaande stad. Voor de gebiedsontwikkeling bestaan referentienormen maatschappelijke voorzieningen, waarin groen is opgenomen. Voor de bestaande stad en in transformatiegebieden bestaan op dit moment geen groen(referentie)normen, bestaand groen is hierdoor kwetsbaar. Dit komt onder ander door de vele functies die zich concentreren in de openbare groene ruimte. In de afweging bij planvorming, bijvoorbeeld bij herinrichting van straten, moeten meerdere belangen tegen elkaar worden afgewogen en wordt groen soms onvoldoende meegenomen en wordt in sommige gevallen te weinig (beheer)budget gereserveerd. Met de doelstelling “groen, tenzij” vanuit de Groenvisie heeft de raad ook aandacht gevraagd voor de weging van deze belangen. Onderzoek of de huidige referentienormen maatschappelijk voorzieningen voor groen voldoen en onderzoek naar groennormen voor de bestaande stad, zoals voorgesteld door de Rekenkamer, kunnen inzicht bieden in manieren om groen te borgen. Dit kan, in een groeiende en verdichtende (bestaande) stad, helpen om de keuzes te maken voor de inrichting van de ruimte. Om dit onderzoek vit te voeren moet capaciteit vrijgemaakt worden en zijn middelen nodig. Deze zijn op dit moment niet beschikbaar. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Jakob Wedemeijer Wethouder Openbare ruimte en Groen Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
3
train
AGENDA (concept) Raadscommissie MIDDELEN Datum: 16 mei 2012 Aanvang: 20.00 uur Zaal: Raadzaal Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000 Blok A Procedureel ‚Nr. |Onderwerp __________________|Nadereinfo | Opening/Mededelingen Vaststellen agenda Ter vaststelling 3. Vragenkwartiertje Vrije inspraak op niet-geagendeerde onderwerpen Verslag 11 april 2012 Ter vaststelling Openstaande toezeggingen [6._\ Mededelingen portefeuillehouder(s) Blok B Bespreking beleidsonderwerpen ‚Nr. |Onderwerp ___________________________|Nadereinfo |Reg.nr. | 7. Programmajaarrekening 2011 Ter advisering 5155 programma 1. Dienstverlening programma 2. Openbare Orde en Veiligheid programma 4. Werk, Inkomen en Economie, onderdelen werk en economie programma 8. Cultuur en Monumenten, onderdeel cultuur programma 12. Bestuur en Ondersteuning Tevens hoofdstukken met betrekking tot het financieel perspectief, de knelpunten 2012 en de heroverwegingen. Incidentele begrotingswijzigingen niet begrote Ter advisering 5169 uitgaven en inkomsten Ontwikkelen en Strategie 2012 Agenderingsvoorstel Jaarverslag 2011 en Jaarplan Ter bespreking 2012 Adviescommissie Kaderstelling en Controle Blok C Algemeen ‚Nr. |Onderwerp | Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924.
Agenda
1
train
Nummer _BD2017-001408 sidelire Haa > 4 Gemeente Amsterdam AB | % Stadsdeel Zuid a Voordracht voor het Algemeen Bestuur van de D bestuurscommissie Zuid Z Datum: 31 januari 2018 Programma 7. Economie en Cultuur Agendapunt u Datum besluit DB 19 december 2017 nm Te publiceren tekst Onderwerp ' Inrichtingsbesluit en Marktreglement Albert Cuypmarkt Met deze voordracht stelt het DB het algemeen bestuur van de bestuurscommissie voor het volgende besluit te AS mmm Te publiceren tekst De het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Stadsdeel Zuid besluit 1. Vastte stellen het Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt en de bijbehorende Inrichtingstekening. 2. Vastte stellen het Marktreglement Albert Cuypmarkt en de Nota van beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt. 3. Het Marktreglement Albert Cuyp 2009 in te trekken, gelijktijdig met de inwerkingtreding van het nieuwe Marktreglement. Mm Wettelijke grondslag Besluitvorming over de markten vindt plaats op grond van de Marktverordening. De in de Marktverordening opgenomen bevoegdheden zijn voor zover zij betrekking hebben op bovenstaande besluiten — met uitzondering van de bevoegdheden inzake hoofdstuk 4 Markt op Afstand - overgedragen aan de Algemeen Besturen van de bestuurscommissies (Bevoegdhedenregister Bestuurscommissies — mei 2016, bijlage 3 bij de Verordening op de Bestuurscommissies). Het AB heeft deze bevoegdheden — voor zover dit niet het vaststellen van algemene regels betreft - vervolgens gemandateerd aan het DB in het Algemeen Mandaatsbesluit Stadsdeel Zuid, d.d. 31 mei 2017. Het Inrichtingsbesluit en het Marktreglement zijn besluiten van algemene strekking met algemeen verbindende voorschriften, vandaar dat deze door het AB moeten worden vastgesteld. mmm Bestuurlijke achtergrond De laatste herindeling van de Albert Cuypmarkt was in 2014. Na de herindeling waren er 27 open plaatsen voor sollicitanten. Inmiddels is het aantal open plekken sterk toegenomen tot in totaal 69 marktplaatsen. Daarom heeft het Dagelijks Bestuur op 17 oktober 2017 besloten tot een herindeling. Dat gebeurt om een volle en aantrekkelijke markt te krijgen. Om de herindeling te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat het AB het Inrichtingsbesluit vaststelt en daarmee samenhangend het Marktreglement. nnn Resultaat commissiebehandeling De voorbereidende commissie heeft in haar vergadering van 10 januari 2018 besloten het dossier ter vaststelling voor te leggen aan het algemeen bestuur. 1 Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid ph d Bestuurscommissie AB i eling B&O . Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 Korte toelichting op het gevraagde besluit 1. Vastte stellen het Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt en de bijbehorende Inrichtingstekening. In het Inrichtingsbesluit zijn de belangrijkste zaken die de inrichting van de markt betreffen vastgelegd. Het betreft merendeels het vastleggen van de bestaande situatie, met uitzondering van de hieronder genoemde punten: a. alle brancheplaatsen, bakplaatsen en plaatsen voor verkoopwagens worden eenduidig vastgelegd; b. vijf marktplaatsen worden aangewezen als Experimentele Zones; c. Op de 3° markt wordt een brancheplaats voor aardappelen, groente en fruit aangewezen; d. Het aantal brancheplaatsen wordt uitgebreid met negen nieuwe brancheplaatsen voor gerede eet en drinkwaren. Vijf van deze negen plaatsen zijn bestemd voor vaste plaatshouders en vier worden aangehouden als losse plaatsen zodat vaste plaatshouders en sollicitanten hier etenswaren kunnen aanbieden; e. Het aanbod van stroopwafels, poffertjes en zoete wafels wordt | gemaximeerd, in combinatie met een overgangsregeling voor vaste plaatshouders die stroopwafels al voor 1 september 2017 aanboden. Hoewel de Albert Cuypmarkt een relatief goedlopende markt is, is er toch aanleiding voor deze maatregelen. De markt is een van de beter bezette markten (april t/m augustus 2017 tussen de 80 en 90 % bezetting) die met een 7,6 goed gewaardeerd wordt door bezoekers, | maar het afgelopen jaar heeft de markt slechts 16 zaterdagen helemaal vol gestaan. In de | wintermaanden en aan het begin van de week is de bezetting beduidend minder. Er is een | duidelijke afname van het versaanbod, in mei 2017 betrof dit nog slechts 56 van de 263 | kramen en dat is inclusief het take away aanbod. Tegelijkertijd is er een sterke groei | zichtbaar van de aanbieders van stroopwafels en souvenirs, waardoor de diversiteit van het aanbod afneemt, hetgeen een ongewenste ontwikkeling is. Het benoemen van brancheplaatsen maakt het mogelijk om in ieder geval voor de benoemde plaatsen het gewenste aanbod vast te leggen en te beschermen. De AGF- plaats op de derde markt is gewenst omdat er aan die kant van de markt geen AGF- aanbod is. De Experimentele Zone is bedoeld voor aanvullende en vernieuwende producten. Ondernemers worden geselecteerd op basis van hun aanbod en niet op anciënniteit. Zij hebben geen aanwezigheidsplicht, zoals tijdelijke vaste plaatshouders. De wijze van selectie en vergunningverlening voor de Experimentele Zone wordt nog in een separaat besluit uitgewerkt in nauwe afstemming met de OVAC. Bakplaatsen en verwarmingstoestellen De afgelopen jaren is de praktijk ontstaan om met elektrische verwarmingstoestellen eten te bereiden voor de verkoop op marktplaatsen die niet zijn aangeduid als bakplaats. Dit is oogluikend toegestaan omdat hier vanuit de ondernemers sterke behoefte aan was en omdat op grond van het in voorbereiding zijnde Marktreglement, kleine verwarmingstoestellen ook op niet bakplaatsen waren toegestaan. Het toestaan van het gebruik van deze verwarmingstoestellen heeft geleid tot een grote toename van de aanbieders van stroopwafels, poffertjes en vergelijkbaar aanbod. In het Marktreglement is een regeling voor deze kleinere toestellen opgenomen, die beperkender is dan de huidige praktijk op de Albert Cuypmarkt (zie beslispunt 2). 2 | | | Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid Ee unt 7 Bestuurscommissie AB | eling B&O : : Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 | = | mn Vanuit verschillende kanten is betoogd dat het onwenselijk is dat mensen op niet- bakplaatsen eten voor de verkoop bereiden. Zo zou het geuroverlast geven, onveilig zijn, niet hygiënisch en professioneel zijn en niet ‘eerlijk’ zijn ten opzichte van kooplieden die wel een bakplaats hebben. Dit standpunt is als zienswijze bij het Marktreglement naar voren | gekomen en ook in een juridische procedure tegen het stadsdeel in verband met het gedogen van het gebruik van verwarmingstoestellen op marktplaatsen die niet als | bakplaats zijn aangewezen. | Anderzijds wordt vaak betoogd dat er behoefte is aan nieuw foodaanbod (streetfood, foodtrucks, e.d.) en dat het ook voor sollicitanten mogelijk moet zijn om te bakken. Om duidelijkheid te scheppen over hetgeen er wel en niet is toegestaan worden de marktplaatsen van vijf vaste plaatshouders die al voor 1 september 2017 bakten op elektrische apparatuur product benoemde ‘brancheplaatsen voor gerede eet en drinkwaren’. Daarnaast worden er vier losse ‘brancheplaatsen voor gerede eet- en drinkwaren’ aangewezen. Hier zijn open vuur en frituren niet toegestaan en mag er uitsluitend op elektrische apparatuur gewerkt worden. Deze plaatsen zijn beschikbaar voor vaste plaatshouders en sollicitanten die op deze manier voedsel willen bereiden. Maximeren stroopwafels, poffertjes, zoete wafels De afgelopen periode is het aanbod van stroopwafels en vergelijkbare producten sterk | toegenomen. Hier wordt veelvuldig over geklaagd door zowel kooplieden als bezoekers, | die vinden dat daarmee de diversiteit op de markt te veel onder druk komt te staan en dat | het teveel een toeristenmarkt wordt. De discussie is vergelijkbaar met die in het centrum, | waar gezocht wordt naar manieren om een eenzijdig op toeristen gericht detailhandelsaanbod in te perken en waar zeer onlangs besloten is verdere uitbreiding van dit type winkels te verbieden. | In het Inrichtingsbesluit wordt het aanbod van stroopwafels en poffertjes gemaximeerd op | ieder drie marktplaatsen en de zoete wafels op twee marktplaatsen. | Aangezien er in september 2017 al vier vaste plaatshouders zijn met stroopwafels geldt voor hen een overgangsregeling. Bij opzeggen of productwisseling zijn op die plaatsen geen stroopwafels toegestaan tot het maximum van drie plaatsen voor stroopwafels is bereikt. De peildatum van september 2017 is gekozen omdat dat het moment is dat er voor het eerst over dit voornemen gepubliceerd is. Sollicitanten die voedsel bereiden op een niet-bakplaats worden gewezen op het nieuwe Marktreglement en zullen de activiteiten moeten beëindigen of kiezen voor een van de nieuwe vrije brancheplaatsen voor gerede eet- en drinkwaren indien beschikbaar. Als zij een aantrekkelijk en aanvullend aanbod hebben kunnen zij mogelijk een plaats krijgen op de Experimentele Zone. 2. Vast te stellen het Marktreglement Albert Cuypmarkt en de Nota van beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt. 3. Het Marktreglement Albert Cuyp 2009 in te trekken, gelijktijdig met de inwerkingtreding van het nieuwe Marktreglement. Het concept Marktreglement heeft van 21 februari 2017 t/m 4 april 2017 ter inzage gelegen en verscheidene zienswijzen opgeleverd. In de Nota van beantwoording wordt op de reacties ingegaan. De belangrijkste punten zijn: 3 Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid A B Dn ens Bestuurscommissie ‚ Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 _ Definitie kleine eenvoudige verwarmingstoestellen: Verschillende indieners van een zienswijze vragen om een heldere definitie van kleine eenvoudige verwarmingstoestellen die buiten de aangewezen bakplaatsen zijn toegestaan. Er is een duidelijke omschrijving en restrictie opgenomen, de tekst luidt: Artikel 3.3 Verwarmingstoestellen, bak- en kookinstallaties 1. Het is verboden om gebruik te maken van verwarmingstoestellen, bak- en/of kookinstallaties op andere plaatsen dan die daarvoor zijn aangewezen in het inrichtingsbesluit als bakplaats. 2. Dit verbod geldt niet voor één eenvoudig en kleine verwarmingsapparaat per vergunninghouder, dat werkt via elektriciteit, max 3500W, Door deze restrictie is het niet mogelijk nieuwe bakplaatsen in gebruik te nemen die niet als zodanig zijn aangewezen. Een beperkt gebruikt van verwarmingstoestellen is wel toegestaan, binnen de omschrijving uit artikel 3.3 lid 2. Verkoopwagens op de markt Een belangrijk discussiepunt bij de voorbereiding van het marktreglement was de positie van ondernemers met een verkoopwagen die deze 's nachts op het marktterrein laten | staan. De bestuurscommissie heeft eerder besloten te onderzoeken of er een regeling mogelijk is die recht doet aan de belangen van de ondernemers die hun verkoopwagen | vaak al jarenlang op het marktterrein laten staan, zonder dat hier tegen is opgetreden door | de gemeente. | Vanuit het perspectief van de omgeving en hygiëne heeft het elke dag verwijderen van alle verkoopwagens de voorkeur. | De werkzaamheden aan de Ferdinand Bolstraat en de van Woustraat bemoeilijken het | verplaatsen van de grote verkoopwagens. De reden dat sommige verkoopwagens blijven staan ligt in het feit dat er voor sommige wagens beperkte ruimte is om in de ochtend en in de avond te manoeuvreren. Omdat in het verleden geen commentaar is geweest over het blijven staan van de verkoopwagens zijn enkele wagens ook zodanig gebouwd dat manoeuvreren bijna onmogelijk is. Voor die wagens moeten aparte afspraken worden gemaakt. Het Platform Bewoners Albert Cuyp heeft gevraagd om de mogelijkheid om uitzonderingen te maken voor het laten staan van verkoopwagens uit het Marktreglement te halen. Het is niet mogelijk om het laten staan van verkoopwagens na sluiting van het marktterrein via het Marktreglement te regelen omdat het Marktreglement ’s avonds en 's nachts niet van toepassing is. Eris een besluit nodig dat het mogelijk maakt de verkoopwagens 's avonds en ‘s nachts te laten staan. Deze besluiten worden op individuele basis genomen. Met die ondernemers die al vóór 1 maart 2016 hun verkoopwagens 's nachts op de markt lieten staan, waarvoor verwijdering op korte termijn niet mogelijk is, zullen in het kader van een overgangsregeling individuele afspraken worden gemaakt voor een periode van vier jaar. Zij ontvangen een ontheffing, dan wel een gedoogbesluit voor deze periode. Een definitieve oplossing kan geformuleerd worden als er meer duidelijkheid is over de toekomstige indeling en inrichting van de Albert Cuypmarkt en de wijze waarop de verkoopwagens hier een plaats in krijgen. Terrassen met alcohol op de markt Een ander belangrijk discussiepunt betreft een mogelijke regeling voor de terrassen op de markt. Op de terrassen die vallen onder de marktverordening is alcohol niet toegestaan. Naar de mogelijkheid om voor horecagelegenheden tach ruimte te krijgen voor een terras 4 Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid A B sane Ë Bestuurscommissie eling B&O : : Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 (met alcohol) is onderzoek gedaan. De enige mogelijkheid om dit juridisch sluitend te regelen is door het uitsnijden van deze marktplaatsen uit het marktterrein en ze een terrasvergunning te verstrekken op grond van de APV. Dit is — ook naar het oordeel van de OVAC - ongewenst omdat daarmee een precedent wordt geschapen voor andere horecaondernemers die ook een terras op het marktterrein wensen en omdat het marktterrein hiermee verkleind wordt. Ook bestaat het risico dat horecaterrassen met slecht weer niet gebruikt worden. Als deze plaatsen geen onderdeel meer uitmaken van het marktterrein kunnen ze niet als marktplaats worden uitgegeven aan sollicitanten. Het stadsdeel is bezig met de voorbereiding een nieuw — terughoudend — terrassenbeleid, Ook in dit licht is uitbreiding van de terrassen op de markt ongewenst. In december 2017 wordt de Marktvisie van de gemeente Amsterdam vrijgegeven voor maatschappelijk overleg. In Marktvisie is de wens opgenomen om meer zitgelegenheid op de markt mogelijk te maken. Deze Marktvisie zal na vaststelling in de loop van 2018 worden uitgewerkt in concrete instrumenten en vervolgens in plannen voor de afzonderlijke markten. In dat kader zal gezocht worden naar instrumenten die het mogelijk maken de huidige situatie te legaliseren voor de twee marktcafés die sinds jaar en dag op de Albert Cuypmarkt gevestigd zijn. In de tussentijd wordt er niet opgetreden tegen de huidige situatie, maar wordt uitbreiding van terrassen niet toegestaan. Kanttekeningen en risico's _n.v.t. Gevolgen Belanghebbenden De inrichting van de markt en de bijzondere marktplaatsen zijn voor iedereen duidelijk aangegeven. Stadsdeelorganisatie Geen Adviezen Intern (binnen gemeente) __Marktbureau: besluit is door het Marktbureau in samenwerking met stadsdeel Zuid opgesteld. Juridisch Bureau: het Juridisch Bureau is betrokken geweest bij de totstandkoming van de concepten. Economie: De opmerkingen van Economie zijn verwerkt. Gebiedsteam: Akkoord. Extern (buiten gemeente) n.v.t. Uitkomsten inspraak en/of maatschappelijk overleg De herindeling is in nauwe samenwerking met de Ondernemersvereniging Albert Cuyp (OVAC) voorbereid. De ondernemers zijn begin september voor het eerst geïnformeerd | over de uitgangspunten voor de herindelingen uitgenodigd voor spreekuren op het | Marktkantoor. Van de spreekuren is door 52 ondernemers gebruik gemaakt. Daarnaast | heeft een tiental ondernemers schriftelijk gereageerd. Naar aanleiding van deze spreekuren, schriftelijke reacties en de Algemene Ledenvergadering van de OVAG zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd. 2 EE Er Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid AB Afdeling B80 Bestuurscommissie Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 - Enkele brancheplaatsen en plaatsen voor de Experimentele Zone zijn op verzoek van ondernemers verplaatst als daar verder geen nadelige gevolgen aan zaten voor de markt in zijn totaliteit of voor andere ondernemers. - Het totaal aantal plaatsen voor de Experimentele Zone is teruggebracht van negen | naar vijf plaatsen op de derde markt. Reden hiervoor was dat ondernemers die kunnen deelnemen aan de herindeling zich beperkt voelen in hun keuzevrijheid doordat er plaatsen aan de herindeling worden onttrokken ten behoeve van de Experimentele Zone, terwijl nog niet duidelijk is hoe deze wordt ingevuld. Daarom wordt met een kleiner aantal plaatsen gestart. Mocht de Experimentele Zone een | succes blijken dan kan met een kleine aanpassing van het Inrichtingsbesluit worden besloten om deze uit te breiden. | Punten de niet zijn overgenomen - Door een drietal ondernemers is verzocht om plaatsvergroting mogelijk te maken tijdens de herindeling. Dit betreft twee ondernemers die een achtmeterplek willen | innemen, in combinatie met hun winkel en één ondernemer die ten principale vindt | dat plaatsvergroting mogelijk moet zijn. De Marktverordening biedt de mogelijkheid om in het Inrichtingsbesluit op te nemen dat plaatsvergroting bij de herindeling is toegestaan ‘op de marktgedeelten waar het college dit toestaat’. Voorgesteld wordt om dit niet toe te staan op de Albert Cuypmarkt. Hoewel het in sommige gevallen wenselijk kan zijn vanuit individueel ondernemersperspectief, is het veelal ten nadele van de naastgelegen winkeliers die daardoor geen kans meer maken op een plek bij de dagelijkse indeling. In het verleden is hier veel ruzie over geweest en zijn er slepende procedures over gevoerd, Het is niet mogelijk om bij plaatsvergroting onderscheid te maken tussen plaatsen die al dan niet voor een winkel gelegen zijn. Daarom is het Inrichtingsbesluit op dit punt niet aangepast. - Twee marktondernemers hebben verzocht om het overal toe te staan om te bakken met elektrische apparatuur. Deze ondernemers voeren aan dat het mogelijk moet zijn hiermee te experimenteren. Dit is niet overgenomen. Wel zijn er acht plaatsen voor Gerede eet- en drinkwaren, waarvan er vier open blijven voor vaste plaatshouders en sollicitanten die willen bakken op elektrische apparatuur. - De afgelopen jaren zijn er verscheidene 8-meterplaatsen die in 2014 bij de laatste herindeling zijn ingesteld, langdurig niet ingenomen. In de concept Inrichtingstekening waren daarom slechts twee vrije 8-meterplaatsen opgenomen. Deze plekken zijn niet voor winkels gesitueerd. Tijdens de spreekuren is door vijf ondernemers die gerechtigd zijn tot deelname aan de herindeling aangegeven dat zij overwegen een 8 meterplaats te kiezen, afhankelijk van de locatie. Het aantal 8-meterplaatsen is niet vergroot, omdat dit alleen mogelijk is door plaatsen voor winkels samen te voegen. - Door één ondernemer is gevraagd is of de plaatsen voor de Experimentele Zone na de herindeling kunnen worden aangewezen uit de overgebleven open plaatsen. Dit is niet mogelijk aangezien de Experimentele Zone dient te worden opgenomen in het Inrichtingsbesluit. Het is ook niet wenselijk, omdat daarmee alleen de minste plaatsen overblijven voor de Experimentele Zone, terwijl het wenselijk is hier vernieuwende ondernemers met aanvullend aanbod te trekken. Het is wenselijk om deze ondernemers ook iets te kunnen bieden. Het totaal aantal plaatsen voor de Experimentele Zone is teruggebracht van negen naar vijf. De reacties op het concept Marktreglement zijn opgenomen in de reactienota. In de toelichting op het besluit is reeds op de belangrijkste punten ingegaan. 6 Portefeuille EZ Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid AB Ed 5 re) Bestuurscommissie Voordracht voor de vergadering: 31 januari 2018 Financiële paragraaf Er zijn geen financiële gevolgen. Zijn er financiële risico'sen _n‚v.t. zo ja, hoe worden deze beheerst? Geheimhouding n.v.t, Publicatielcommunicatie Het besluit wordt digitaal gepubliceerd in het digitale gemeenteblad. nn, Stukken Meegezonden 1. Inrichtingsbesluit Albert Cuypmarkt. 2. Inrichtingstekening als bijlage bij het Inrichtingsbesluit. 3. Marktreglement Albert Cuypmarkt. | 4. Nota van beantwoording zienswijzen Marktreglement Albert Cuypmarkt (geanonimiseerd). Ter inzage gelegd De stukken liggen ter inzage op het stadsdeelkantoor (President Kennedylaan 923) en in de Huizen van de Wijk van het stadsdeel. ern nnen Aldus besloten, Ein El An A Ds 17 Aj / Jd Aye : Pl / Le S.T. Capel M. F. Smeels | voorzitter secretaris / |
Besluit
8
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1753 Publicatiedatum 6 januari 2017 Ingekomen onder AR Ingekomen op woensdag 21 december 2016 Behandeld op woensdag 21 december 2016 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Alberts inzake het Stedelijk kader Buitenreclame (overdaad schaadt). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Stedelijk kader Buitenreclame (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1589). Overwegende dat: — reclame-uitingen in de openbare ruimte van Amsterdam vele mogelijke gedaantes kennen; — een deel van deze reclame onder dit stedelijk kader buitenreclame valt, maar er zijn ook reclamevormen die hier niet onder vallen, zoals reclame op bussen en trams en gevelreclame; — deze uitingen op zichzelf staand nog geen overlast hoeven te veroorzaken, maar dit bij elkaar opgeteld wel kunnen zijn. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. een plan uit te werken voor een rode kaart voor reclameplannen om te voorkomen dat reclames, voortkomende uit verschillende beleidskaders, bij elkaar opgeteld het straatbeeld op een overlastgevende manier vervuilen; 2. hiervoor de samenwerking te zoeken met relevante partijen, zoals reclamebedrijven en aanbieders van reclameruimte. Het lid van de gemeenteraad R. Alberts 4
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 De burgemeester van Amsterdam nodigt de leden van de gemeenteraad uit voor de raadsvergadering. Datum en tijd woensdag 14 maart 2012 13.00 uur en 19.30 uur Locatie Raadzaal Algemeen 1 Mededelingen. 2 Notulen van de raadsvergadering op 15 februari 2012. 3 Vaststelling van de agenda. 4 Mededeling van de ingekomen stukken. 5 Mondelingevragenuur. Benoemingen 6 Benoeming van het raadslid de heer Evans-Knaup in de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften. Grondzaken 7 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012 tot herbevestigen van de uitgangspunten van het Amsterdamse erfpachtstelsel. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 74) 8 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012 tot opdracht geven tot onderzoek naar actualisatie van het Amsterdamse erfpachtstelsel. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 73) 9 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 januari 2012 tot vaststellen van de Grondprijzenbrief 2012. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 101) Ruimtelijke Ordening 10 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012 tot vaststellen van het voorlopig ontwerp maaiveld Stationseiland en de Prins Hendrikkade. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 100) 1 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 Financiën 11 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2012 tot vaststelling van de 1° wijziging van de begroting 2012 van de gemeente Amsterdam. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 104) Zorg en Welzijn 12 Initiatiefvoorstel ter instemming van de raadsleden mevrouw Van der Pligt en mevrouw De Soete van 18 november 2011, getiteld: ‘Preventieve opruiming’ en kennisnemen van de bestuurlijke reactie. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 109) N.B. De stukken worden nagestuurd per supplementagenda. 13 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 26 oktober 2011, getiteld: Warm welkom voor arbeidsmigranten’ en kennisnemen van de bestuurlijke reactie. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 107) Werk, Inkomen en Participatie 14 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van de rapportage uitvoering invulling Social Return 2011. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 98) Diversiteit en Integratie 15 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van het onderzoeksrapport van stadsdeel Oost inzake ‘De Verbinding’. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 99) Verkeer, Vervoer en Infrastructuur 16 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot vaststellen van een verordening tot wijziging van de Subsidieverordening ter stimulering van de schone rondvaart. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 66) 17 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012 tot beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de reconstructie van het Damrak, op basis van het ontwerp van de Rode Loper tussen Prins Hendrikkade en het Weteringcircuit. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 102) Bedrijven 18 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2011 tot instemmen met het aanstellen van buitengewone opsporingsambtenaren als onbezoldigd ambtenaar bij de dienst Stadstoezicht. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 103) 2 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 Ingekomen stukken 1 Brief van de heer I.R. Evans-Knaup, raadslid van Red Amsterdam, van 27 februari 2012 inzake het verzoek om hem te benoemen tot lid van de commissie voor beroep- en bezwaarschriften. Voorgesteld wordt, deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6, benoemingen. 2 Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening en Grondzaken, van 14 februari 2012 inzake de bestuurlijke reactie op motie nr. 742 van 2010 van het raadslid mevrouw Van Doorninck inzake de begroting voor 2011 - ontruimingsstop. Voorgesteld wordt, de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid kennis te laten nemen van de uitvoering van deze motie en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen. 3 Ledenbrief VNG van 9 februari 2012 inzake ledenraadpleging over burgerzakenmodules. Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 4 Ledenbrief VNG van 13 februari 2012 inzake FLO-overgangsrecht: nieuwe ronde voor het aanleveren van werkgevers- en werknemersgegevens. Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 5 Ledenbrief VNG van 13 februari 2012 inzake kenniscoaches voor een doelmatig waterbeheer. Voorgesteld wordt, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 6 Ledenbrief VNG van 1 maart 2012 inzake invulling vacatures bestuurlijke organisatie VNG. Voorgesteld wordt, de afhandeling van deze brief over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 7 _Ledenbrief VNG van 29 februari 2012 inzake recente ontwikkelingen op het gebied van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen van peuterspeelzalen. Voorgesteld wordt, de afhandeling van deze brief over te laten aan het college van burgemeester en wethouders. 3 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 8 Raadsadres van de heer M. Rutte, namens de Vereniging van bewonersgroepen Samen Sterk in Nieuw-West, van 15 februari 2012 inzake de notitie ‘Stedelijke vernieuwing: de stand van zaken in 2011’. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid. 9 Raadsadres van een burger van 15 februari 2012 inzake de afwikkeling van de evaluatienota van 16 oktober 2011 over zijn raadsadres van 16 oktober 2006 betreffende de kledingvoorschriften voor gemeentepersoneel. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer. 10 Raadsadres van een burger van 20 februari 2012 inzake de slechte woonsituatie in Amsterdam Zuidoost. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid. 11 Raadsadres van een burger van 21 februari en een aanvulling van 29 februari 2012 inzake de angst voor overlast van de nachtclub op de De Ruyterkade. Voorgesteld wordt, dit raadsadres door te geleiden naar stadsdeel Centrum ter afdoening. 12 Schrijven van een burger van 20 februari 2012 inzake diefstal van de plannen voor Stadion Amsterdam ArenA. Voorgesteld wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen naar aanleiding van de brief van het college van burgemeester en wethouders, gedateerd 8 augustus 2011, kenmerk nr. 2011/5273. 4 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 13 Raadsadres van de heer P.C. Broekhuizen, voorzitter van de Vereniging Woonboten Groene Staart, van 27 februari 2012 inzake ligplaatsvergunningen voor woonboten aan het Ronetteterrein. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer. 14 Brief van mevrouw R. Dujardin-van Hove, griffier van stadsdeel Centrum, van 1 maart 2012 inzake het besluit van stadsdeelraad Centrum van 21 februari 2012 omtrent de Rode Loper. Voorgesteld wordt, dit besluit desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 17, beschikbaar stellen uitvoeringskrediet ten behoeve van de reconstructie van het Damrak, op basis van het ontwerp van de Rode Loper tussen de Prins Hendrikkade en het Weteringcircuit. 15 Raadsadres van de heer F.L.T. Hylkema, namens P1 Parking, van 29 februari 2012 inzake het VO maaiveld Stationseiland en de Prins Hendrikkade. Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 10, vaststellen van het voorlopig ontwerp maaiveld Stationseiland en de Prins Hendrikkade. 16 Raadsadres van een burger van 27 februari 2012 inzake korting op de Langdurigheidstoeslag van de bijstandsuitkering. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 17 Raadsadres van een burger van 26 februari 2012 inzake de voetgangers- en fietsroute onder het Rijksmuseum. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit). 5 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 18 Raadsadres van de heer R. Keijzer, voorzitter van de medezeggenschapsraad van de St. Janschool, van 24 februari 2012 inzake het afschaffen van de verkeersexamens op de Amsterdamse basisscholen in het schooljaar 2012-2013. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit). 19 Raadsadres van een burger van 27 februari 2012 inzake een klacht over politieoptreden, parkeerkosten en overlast van de Noord-Zuidlijn. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 20 Raadsadres van een burger van 27 februari en een aanvulling van 4 maart 2012 inzake een aanvulling op haar eerdere raadsadres van 22 januari 2012 over de regeling Plusvoorziening 65* en de formulierenbrigade. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 21 Raadsadres van een burger van 22 februari 2012 inzake de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen. Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de bespreking van de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen. 22 Raadsadres van de heer A.J. van Kooten Niekerk, directeur van Wandelnet, van 1 maart 2012 inzake hun reactie op de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen. Voorgesteld wordt, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de bespreking van de Beheervisie Amsterdamse Waterleidingduinen. 23 Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, van 2 maart 2012, inzake het Ramses Shaffy Art Project. Voorgesteld wordt, deze brief desgewenst te betrekken bij de presentatie van de architectuur en kunst in de stations van de Noord-Zuidlijn in de vergadering van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord- Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op 19 april 2012. 6 Gemeente Amsterdam Gemeenteraad R Definitieve raadsagenda, woensdag 14 maart 2012 24 Raadsadres van een burger van 2 maart 2012 inzake problemen rond het parkeren van fietsen. Voorgesteld wordt, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord-Zuidlijn en Luchtkwaliteit). 25 Brief van mevrouw drs. A.S. Roeters, inspecteur-generaal van het Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 1 maart 2012 inzake de openbaarwording van het rapport ‘Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2010-2011’. Voorgesteld wordt, de afhandeling van dit rapport over te laten aan het college van burgemeester en wethouders. 7
Agenda
7
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 831 Publicatiedatum 7 juli 2017 Ingekomen onder AK Ingekomen op donderdag 29 juni 2017 Behandeld op donderdag 29 juni 2017 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Groen en Van den Berg inzake het beheer van groengebieden en recreatieschappen. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 22 mei 2017 inzake Instemmen met de financiële jaarstukken van de recreatieschappen Twiske-Waterland, Spaarnwoude en Groengebied Amstelland en een zienswijze in te dienen op de begroting 2018 van Groengebied Amstelland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 672); Constaterende dat; * De raad eerder bij motie heeft uitgesproken dat het beheertekort van het GGA tenminste voor de helft zou moeten worden opgelost door de budgetten te verhogen; * Daarbij het doel was om de druk van evenementen en andere commerciële activiteiten op het Groengebied te verlagen; * Dat de raad op dat moment nog niet geïnformeerd was over de precieze scenario's waar het AB van het GGA over zou beslissen; e Nu gekozen is voor scenario 1, waarbij de omvang van de festivals en het aantal festivals nog steeds aanzienlijk moet toeneemt; e Bij de keuze voor scenario 2 de druk op het groengebied weliswaar niet afneemt, maar ook niet toeneemt; Overwegende dat; De druk op parken binnen Amsterdam eveneens steeds verder toeneemt, waardoor de functie van de groengebieden als plek waar Amsterdammers nog natuurbeleving en rust kunnen vinden nog belangrijker wordt. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:: 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 831 Motie Datum 7 juli 2017 ten aanzien van beslispunt 2: * in het DB van het GGA een zienswijze in te dienen om alsnog te kiezen voor scenario 2 voor het oplossen van het beheertekort van het Groengebied, en de programmabegroting 2018 GGA daarop aan te passen; * uitsluitend in te stemmen met scenario 1 voor het oplossen van het beheertekort van het Groengebied, als er in het AB van het GGA geen meerderheid is om voor optie 2 te kiezen; * de meerkosten van dit besluit voor de gemeente Amsterdam van €50.000 in 2018 op te nemen in de 4-maandsrapportage 2018, en of deze te dekken uit de ‘stelpost ontwikkelingen tussen VJN en BG. De leden van de gemeenteraad RJ. Groen P.J.M. van den Berg 2
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 463 Publicatiedatum 19 juni 2015 Ingekomen op 17 juni 2015 Ingekomen in raadscommissie WE Te behandelen op 1/2 juli 2015 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Nuijens inzake de Voorjaarsnota 2015 (alleen bezuinigen op dierenwelzijnsorganisaties, niet op dierenwelzijn). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2015 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 379); Overwegende dat: — de gemeente Amsterdam meerdere dierenwelzijnstaken subsidieert bij verschillende organisaties; — een aanzienlijk deel van de dierenwelzijnssubsidies gegeven wordt voor wettelijk verplichte taken, die de gemeente anders zelf moet verrichten; — voor zover het buiten of bovenwettelijke taken geniet, uit eerdere besprekingen heeft mogen blijken dat de raad deze taken wel omarmt; — het college desondanks in de Voorjaarsnota 2015 voorstelt om te bezuinigen op de subsidies voor dierenwelzijn; Constaterende dat: — in het Amsterdamse dierenwelzijnsveld sprake is van een zekere mate van gegroeide versnippering; — gemeentelijke subsidie niet de instandhouding van organisaties — of locaties — an sich tot doel moet hebben, maar het bevorderen van dierenwelzijn; — de Dierenambulance een bovengemiddeld hoge ritprijs kent, die deels wordt verklaard door een duur pand (erfenis), en bestaande contractuele verplichtingen aan relatief dure werknemers (conform afspraak gemeente zijn werkgeversplichten aan ID-ers overgenomen; — de gemeente voor de Dierenopvang Amsterdam (DOA) een groot pand heeft neer — gezet, dat op dit moment niet optimaal wordt gebruikt; — een groot deel van de ritten van de Dierenambulance naar DOA voert; — het mogelijk zou moeten zijn om een vergaande, kruisbestuivende, kostenbesparen de samenwerking tot stand te brengen tussen de Dierenambulance Amsterdam en de Dierenopvang Amsterdam, bijvoorbeeld door fusie, of in ieder geval door het samenbrengen van beide (natuurlijke) partners op de (logische) locatie van de DOA, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — te voorkomen dat de bezuiniging op dierenwelzijnsorganisaties ten koste gaat van het dierenwelzijn; 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 463 Moti Datum _ 19 juni 2015 otie — hiertoe in gesprek met de adviesraad dierenwelzijn te zoeken naar brede samenwerking tussen alle organisaties, het terugdringen van versnippering en het samen besparen van overhead; — de Dierenambulance en de Dierenopvang Amsterdam voor te stellen samen optimaal invulling te geven aan de locatie van de Dierenopvang; — de Dierenambulance te assisteren in het zo snel mogelijk verkopen van hun eigen pand. Het lid van de gemeenteraad, J.W. Nuijens 2
Motie
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 295 Datum indiening 18 december 2017 Datum akkoord 13 maart 2017 Publicatiedatum 14 maart 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake de 31ste kraak door de 'We are here'-groep uitgeprocedeerde asielzoekers. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Voor de 31° keer heeft de ‘We are here’-groep een pand gekraakt. Dit keer de voormalige Christus Koningkerk in de James Wattstraat. De ‘We are here’-groep bestaat uit uitgeprocedeerde asielzoekers zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Zij moeten het land verlaten, maar weigeren daartoe over te gaan. Volgens Het Parool betreft het hier een gemeentelijk monument waarvan de eigenaar inmiddels procedures heeft lopen voor een herbestemming. Dat betekent dat deze nieuwe locatie snel kan worden ontruimd. Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is erdoor de eigenaar van de kerk aan de James Wattstraat aangifte gedaan van de kraak? Antwoord: Ja, de eigenaar heeft 19 december 2017 aangifte gedaan. 2. In hoeverre lopen er nu procedures om het pand te verbouwen voor ander gebruik? Antwoord: Er is 28 december 2017 een omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit zijn twee beroepschriften ingediend. 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer ee maart 2018 Schriftelijke vragen, maandag 18 december 2017 3. Op welke termijn zal het pand worden ontruimd? Antwoord: Dat is nog niet bekend. Het reguliere kraak- en ontruimingsbeleid is van toepassing. De eigenaar heeft aangifte gedaan. Als de eigenaar aan kan tonen dat het pand direct na de ontruiming in gebruik zal worden genomen, zal het Openbaar Ministerie conform het reguliere kraak- en ontruimingsbeleid de krakers aanschrijven over het voornemen het pand te ontruimen. Dit betekent dat het pand in principe binnen 8 weken na de aanschrijving wordt ontruimd. 4. Is het college het met de fractie van de fractie van de VVD eens dat gezien de plannen van de eigenaar een snelle ontruiming aan de orde is? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Als de eigenaar aan kan tonen dat het pand direct na de ontruiming in gebruik zal worden genomen, zal het Openbaar Ministerie conform het reguliere kraak- en ontruimingsbeleid de krakers aanschrijven over het voornemen het pand te ontruimen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester 2
Schriftelijke Vraag
2
train
> Gemeente Amsterdam Amendement Datum raadsvergadering 25 januari 2023 Ingekomen onder nummer 022 Accent Status Aangenomen Onderwerp Amendement van de leden Van Renssen, Minderhoud en Wehkamp inzake verduidelijking werkwijze Hoofdstuk 4 Onderwerp Indicatieve kaart verduidelijken Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het Beleidskader Hoofdgroenstructuur - in aanmerking nemende dat in de raadsvoordracht in Hoofdstuk 4 een werkwijze wordt voorgesteld om versterking en uitbreiding van het groen te bereiken in ruil voor flexibili- teit; - dat hiervoor een indicatieve kaart is opgenomen met de titel “Indicatie van lopende ge- biedsontwikkelingen”, dat in sommige van deze 85 gebieden geen Hoofdgroenstructuur is opgenomen (bijvoorbeeld gebied 2,3 en 22) dus feitelijk niet relevant zijn voor dit Beleids- kader. - deze kaart nader kan worden gespecificeerd, bijvoorbeeld bij de nog op te stellen Opga- venkaart 2050; Besluit: Op pagina 7a, in de tweede kolom bovenaan, na “liggen hier kansen voor” toe te voegen: “De indicatieve kaart 3 op de volgende pagina's bestaat vit een overzicht van gebiedsontwikkelin- gen, in sommige van deze gebieden ligt geen Hoofdgroenstructuur. Bij de nog op te stellen Opga- venkaart zal worden bezien of deze gebieden nader gespecificeerd kunnen worden.” Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 Indiener(s), N.A. van Renssen B.M.H. Minderhoud J. Wehkamp
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam VVL % Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en Luchtkwaliteit) % Agenda, donderdag 28 maart 2013 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en Luchtkwaliteit) Tijd 09.00 tot 12.30 uur en vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie Rooszaal 0239, Stadhuis Procedureel gedeelte van 09.00 uur tot 09.15 uur 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _Conceptverslagen van de openbare vergadering van de Raadscommissie VVL d.d. 07 maart 2013 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissie VVL@raadsgriffie. amsterdam.nl Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en VVL Luchtkwaliteit) Agenda, donderdag 28 maart 2013 5 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar e De lijst van schriftelijke vragen wordt de maandag voorafgaande aan de vergadering per mail toegestuurd aan de raadsleden en contactpersonen. 6 _Tkn-lijst Inhoudelijk gedeelte vanaf 09.15 uur 7 Opening inhoudelijke gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Verkeer, Vervoer en Infrastructuur 11 Rapportage “Bloeiende Stationsomgevingen”, juli-december 2012 Nr. BD2013- 002242 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 12 Intrekken Verordening Parkeerbelastingen 2013 en vaststellen Verordening Parkeerbelastingen 2013-Il Nr. BD2013-001164 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 april 2013). 13 Intrekken Parkeerverordening 2009 en vaststellen Parkeerverordening 2013 Nr. BD2013-001014 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 april 2013). 2 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en Infrastructuur (inclusief NoordZuidlijn en VVL Luchtkwaliteit) Agenda, donderdag 28 maart 2013 14 Wijzigen voorlopig ontwerp (VO) maaiveld Stationseiland - Prins Hendrikkade maart 2012 Nr. BD2013-002371 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 april 2013). 15 Stand van zaken Verschoning van de Rondvaartvloot Nr. BD2013-002894 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van commissielid Klatser (RED) e Was Tkn 3 in de raadscommissie VVL, d.d. 7 maart 2013 16 Tijdelijke buitengebruikname metrospoor ten behoeve van project Renovatie Oostlijn, onderdeel Vluchtwegmaatregelen Nr. BD2013-001743 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 17 Voortgangsrapportage Renovatie Oostlijn 4e kwartaal 2012 Nr. BD2013-000429 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Kabinetbijlage ligt uitsluitend voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie 18 Rapportage 4e kwartaal 2012 Noord-Zuidlijn Nr. BD2013-000422 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Kabinetbijlage ligt uitsluitend voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie 19 Beschikbaar stellen van een integraal uitvoeringskrediet van €£131,1 miljoen voor project Renovatie Oostlijn Nr. BD2013-001108 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 april 2013). 20 Integrale Financiële Risicoanalyse Dienst Metro Nr. BD2013-001557 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 3
Agenda
3
discard
x Gemeente Bezoekadres Amsterdam en 2x 1011 PN Amsterdam Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Datum 25 februari 2020 Ons kenmerk __ V&OR/UIT/2019006454 Uw kenmerk Behandeld door Jorden Steenge, V&OR - Kennis en Kaders, 06 22920672, [email protected] en Debbie Dekkers, CTO, 06 20317325, [email protected] Kopie aan Bijlage Onderwerp Motie 1421, mobilititeitsarrangementen voor Stadpashouders Geachte raadsleden, Met deze brief wordt u geïnformeerd over de afdoening van motie 1421, mobiliteitsarrangementen voor Stadpashouders, ingediend door de leden Ernsting, Vroege en Boutkan. De motie roept het college op om te onderzoeken of en hoe bewoners met een Stadspas in centrale delen van de stad voor een laag bedrag een ander mobiliteitsarrangement kunnen aanschaffen voor hun bezoekers. Er wordt op dit moment een aantal regelingen vitgewerkt om de mobiliteitsopties voor houders van een stadspas te vergroten. Verder bieden reeds afgeronde projecten en ontwikkelingen met Mobility as a Service mogelijkheden om dit ook in te zetten voor korting op vervoer voor deze doelgroep. Stadspashouders in het Centrum De Stadspas kent twee varianten. De pas met de groene stip is bestemd voor Amsterdammers met een laag inkomen. Hiervan zijn er in stadsdeel Centrum ca. 6.500. De stadspas met de blauwe ruit is bestemd voor 65-plussers. Deze laatste groep komt in stadsdeel Centrum in aanmerking voor een kraskaart waarmee het bezoek tegen een gereduceerd tarief (korting van 50%) kan parkeren. Een gelijksoortige bezoekersregeling voor de stadspashouder met de groene stip is niet mogelijk | omdat gemeenten (parkeer)belasting niet inkomensafhankelijk mogen heffen. Naast de kraskaartregeling voor ouderen en gehandicapten heeft de gemeente nog een aantal regelingen die de kosten van vervoer/ parkeren mitigeren: Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020 Ons kenmerk V&OR/UIT/2019006454 Pagina 2 van 4 Mantelzorgers Bewoners die mantelzorg krijgen kunnen een mantelzorgvergunning aanvragen. Hiermee kan tegen 50% van het tarief van een bewonersvergunning geparkeerd worden. Daarnaast kunnen mantelzorgers die drie kilometer of verder van hun mantelzorgadres af wonen een vergoeding voor hun OV-kosten vragen. Gratis OV-voor kinderen van stadpashouders Twee maal per jaar krijgen kinderen van stadpashouders een mailing met vijf gratis OV-tickets plus twee kaartjes voor een begeleider. Subsidie en loket kleinschalig buurtvervoer In de Agenda Autoluw worden meerdere maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de stad toegankelijk blijft voor mensen met een beperking of mensen met een kleine beurs. Een van die maatregelen is het geven van een opstartsubsidie voor nieuwe buurtinitiatieven om het vervoersaanbod te vergroten. Bezoekersregeling stadsdeel Centrum In motie 1418 van raadslid Vroege is gevraagd om een bezoekersregeling in te voeren in delen van stadsdeel Centrum. Het college heeft hierop een voorstel ingediend voor een bezoekersvergunning met een kortingspercentage van 35% voor bewoners van de Oostelijke Eilanden en de Plantage- en Weesperbuurt. De benodigde wijziging van de parkeerregelgeving is op 22 januari in vw raad aangenomen. In het onderzoek naar een bruikbaar alternatief mobiliteitsarrangement voor bezoekers van stadspashouders zijn de volgende mogelijkheden nader bekeken. Aanpassen Reisproef publieke professionals en bewoners Bij de Reisproef publieke professionals (project Reizen als een Pro) hebben deelnemers een probeeraanbod gekregen om, in plaats van met de eigen auto, de woon-werkreis op een andere manier dan met de auto af te leggen. Deelnemende bewoners kregen met de Reisproef Bewoners een mobiliteitsbudget aangeboden, waarmee zij andere manieren van (deel)vervoer konden uitproberen. Voorwaarde was wel dat zij hun auto voor de duur van twee maanden zouden inleveren. Bij beide proeven was er sprake van een van te voren bekende groep professionals of bewoners die beschikking kregen over de subsidie, mits zij voldeden aan de voorwaarden en deze persoonlijke subsidie alleen aan vormen van mobiliteit besteed zou worden. De deelnemers waren bekend bij de gemeente en kregen via een persoonlijke rekening de subsidie van €500,- toegekend. Om deze subsidieregeling persoonlijk aan te kunnen bieden én om er zeker van te zijn dat het gebruik van zo een regeling ook rechtmatig gebeurt, moet de degene die er gebruik van maakt, vooraf bekend zijn bij de gemeente. Dat is bij bezoekers van Stadspashouders niet het geval. Voor de Reisproef heeft de gemeente samengewerkt met Bungbank. Tijdens het experiment moeten deelnemers een Bung-rekening aanschaffen, met de bijkomende kosten en commitment die erbij horen. Dit alles in aanmerking genomen is de Reisproef geen voor de hand liggende, alternatieve faciliteit voor bezoekers van Stadspashouders in het centrum. Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020 Ons kenmerk V&OR/UIT/2019006454 Pagina 3 van 4 Mobility as a Service Mobility as a Service (MaaS) richt zich in Amsterdam ook op de ontwikkeling van een MaaSdienst op (nu nog) de Zuidas. Deze dienst heeft in eerste instantie de werkgevers en werknemers van de Zuidas als doelgroep. Als de testfase succesvol wordt afgerond kan de MaaSdienst worden doorontwikkeld naar een dienst die voor alle Amsterdammers en hun bezoek laagdrempelig te bereiken is. De testfase zal eind 2020/ begin 2021 worden afgerond. Dan is bekend hoe deze MaaS dienst breder ingezet kan worden. Probeeraanbod In de Agenda Autoluw is als maatregel een probeeraanbod bij verandermomenten aangekondigd. Het is de bedoeling om op momenten waarop gewoontes veranderen (zoals bij een verhuizing) of bij veranderende situaties bewoners een aanbieding met gratis of goedkoper OV te doen. Deze maatregel wordt nog vitgewerkt, de raad zal hierover nog nader geïnformeerd worden. Bij de uitwerking zal ook gekeken worden naar stadpashouders en hun bezoek. Naast een probeeraanbod met openbaar vervoer wordt er ook onderzocht of het mogelijk is om een dergelijke regeling met deelvervoer aan te bieden. Na een rondgang langs aanbieders van deelvervoer wordt positief gereageerd op een dergelijk initiatief. Vanwege de nog niet altijd sluitende buisinesscase rondom deelvervoer kan het zijn dat er vanuit de gemeente extra budget vrij moet worden gemaakt voor een dergelijke regeling. Na de zomer wordt hiervoor door het programma smart mobility een pilot uitgewerkt. Extra vervoersmiddelen aanbieden bij P+R Amsterdam heeft 4.400 P+R plekken waarbij bezoekers die na 10.00 uur inrijden voor € 1,- kunnen parkeren. Bij P+R locaties bestaat de mogelijkheid om, naast openbaar vervoer, andere vervoersmiddelen aan te bieden. Een enkele reis vanaf een P+R locatie met het openbaar vervoer kost tussen de € 1,50 en de € 2. Een bezoeker die gebruik maakt van een P+R is voor de volledige reis € 3 á € 4 kwijt voor het openbaar vervoer. Huur van een OV-fiets kost € 3,85 per 24 uur. De kosten van fiets en openbaar vervoer zijn daarmee ongeveer gelijk. Voor P+R Noord wordt een experiment vitgewerkt waarbij elektrische deelfietsen worden aangeboden aan gebruikers van de P+R. Dit experiment zou in de loop van 2020 moeten starten. Enquête Stadspas In het voorjaar heb ik u laten weten dat het college overwoog bewoners met een Stadspas en woonachtig in de centrale delen van de stad te enquêteren om zo een beter beeld te krijgen van de gevolgen van verhoging van de parkeertarieven voor hun bezoek. De belangrijkste reden om het onderzoek, vooralsnog, niet uit te voeren was het gebrek aan concrete alternatieven voor het bezoek van bewoners. Overigens bestaat ook de verwachting dat, gezien de doelgroep, de respons van zo een enquête zo klein is dat het geen representatief beeld zal opleveren over de reële problematiek. De kosten van een dergelijk onderzoek bedragen ca €8000,-. Om toch een beeld te krijgen van de gevolgen van maatregelen voor de Stadspashouders, wordt momenteel een cliëntenpanel van gebruikers van de Stadspas opgericht. Naar verwachting is het Gemeente Amsterdam Datum 25 februari 2020 Ons kenmerk V&OR/UIT/2019006454 Pagina 4 van 4 panel voor de zomer ingericht en kunnen dergelijke vragen en mogelijkheden via dit kanaal direct aan deze groep bewoners worden voorgelegd. Concluderend bestaan voor kwetsbare groepen zoals Stadspashouders die in het centrum van de stad wonen enkele nieuwe, bestaande en toekomstige mogelijkheden waarmee deze groep bezoekers met korting kan ontvangen. Ik houd u via de vitwerking van de programma’s Autoluw en Smart Mobility op de hoogte van de voortgang. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens.het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam 4) kp Ben. Alf) —— Hi nk larie dn Doorninck, ouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
Motie
4
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 61 Datum akkoord 9 februari 2015 Publicatiedatum 11 februari 2015 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer N.T. Bakker van 8 januari 2015 inzake het wegknippen van “fout geparkeerde fietsen. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller. In het verleden heeft de SP bij het stadsbestuur al gewezen op onze bezwaren tegen het wegknippen van fietsen als daar geen dringende reden voor bestaat. Ons standpunt is dat alleen foutgeparkeerde fietsen die overlast geven en fietswrakken (ook wel weesfietsen genoemd) worden weggeknipt. Tegelijkertijd willen wij dat de gemeente op basis van de woondichtheid een norm vaststelt voor het aantal stallingen en fietsenrekken in een buurt. Recent heeft de Fietsersbond zijn zorgen geuit over het wegknippen van fietsen in grote steden in Nederland en Amsterdam in het bijzonder. Naast het feit dat het op grote schaal en — volgens de Fietsersbond — lukraak en willekeurig wegknippen van fietsen vervelend is voor gedupeerde fietsers, wordt het imago van fietsvriendelijke stad daarmee geen dienst bewezen. Verder kost het wegknippen van fietsen de overheid per saldo veel geld. Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 8 januari 2015, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Recent heeft de Fietsersbond de Nederlandse gemeenten opgeroepen met het wegknippen van fietsen te stoppen zolang er niet genoeg fietsparkeerplekken zijn. Wat vindt het college (inhoudelijk) van deze oproep? Antwoord: Het college streeft ernaar het verwijderen van fietsen zo beperkt mogelijk te houden. Conform het Meerjarenplan Fiets 2012-2016 zijn en worden op korte termijn al grote hoeveelheden fietsparkeervoorzieningen bijgebouwd (totaal ca. 40.000 plekken). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Maar het bijbouwen van voorzieningen loopt tegen de grenzen van beschikbare openbare ruimte aan en is niet altijd effectief. Op dit moment zijn ongeveer 40.000 fietsparkeerplekken 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neng de Gemeenteblad ummer = su . - Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015 structureel niet beschikbaar doordat zij bezet gehouden worden door ongebruikte fietsen!. Onze inzet is daarom om eerst en vooral de bestaande voorzieningen beter te benutten. Daartoe zijn handhavingsmaatregelen onontbeerlijk. Onderzoek? wijst uit dat ruim de helft van de Amsterdammers (55%) de op straat geparkeerde fietsen die niet meer gebruikt worden, als een (zeer) groot probleem ervaart. Ruim zeven van de tien (72%) vinden dat de gemeente (heel) streng moet optreden tegen ongebruikte fietsen in de stad. Zodra de gemeente zou stoppen met het verwijderen hiervan, loopt dit aantal snel op. 2. Is het college van plan het bestaande, nogal repressieve, beleid aan te vullen met beleid waarmee fietsers de mogelijkheid wordt geboden op een gemakkelijke manier hun fiets te stallen? Dus niet nu massaal fietsen wegknippen en pas veel later zorgen voor meer fietsenrekken e.d. Hoe gaat u dat doen? Graag kwantitatieve gegevens verstrekken voorzien van een tijdpad. Antwoord: Hieronder een overzicht van de aantallen fietsparkeerplekken die in onze opdracht zijn of worden gecreëerd, inclusief termijnen. Het betreft een totaaloverzicht (tijdelijke voorzieningen, vervanging en extra voorzieningen). Daarnaast zullen dit jaar pilots draaien voor flexibele fietsparkeerplekken. Zoals 's avonds extra fietsparkeervakken markeren door middel van ledverlichting op plaatsen waar het overdag te druk is voor parkeervakken. Nieuwe fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte (maaiveld) Gerealiseerd Nog niet in voorbereiding 1. Centraal Station (tijdelijk) + 1.200 2013/2014 5 5 2 Station Zuid Vormeulenpad (tijdelijk) +800 2012 Le GWerigestntions se SA, 3. Station Muiderpoort +80 2013 sk ze ve 4 Station Amstel + 200 2013 or RA 500 22016 5. Matrohalta Weesperplein (tijdelijk) +187 2014 de Roda Loper EE 6. Metrohalte Wibautstraat + 300 2013 Damrak Noord tad Á be À 1 a Totaal: 10.263 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld 9. Leidseplein (ujdelijk) +700 2012/2013 TÖsEiropepiëin *} + 800 (2015), 1.500 (2016) en 1.000 (=2016) Totaal: 3.667 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld In voorbereiding / uitvoering Totaal 1. Centraal Station (tijdelijk) + 500 2015 3667 + 6.551 + 10.263 = 20.481 2. Station Zuid Parnassusweg (tijdelijk) +530 2015 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld 3. Station Zuid Strawinsklylaan {tijdelijk} +110 2015 4 Staton Muiderpoort +700 2014 5. Metrohalte Weesperplein +236 =2016 &. Metrohalte Nieuwmarkt + 300 2016 7. Metrohalte Waterlooplein +400 2016 8. Haarlemmermeerstation + 100 =2016 9_ Busstation Marnixstraat (Appeltjesmarkt) + 270 2015 10. Rokin + 660 2016 11. Munt + 200 2016 12. Vijzelstraat +520 2016 13. Vijzelgracht +700 2016 14. Ceintuurbaan + 660 2016 15. Europaplein + 340 2015/2016 16. Noorderpark +325 2016 Totaal: 6.551 nieuwe fietsparkeerplaatsen op maaiveld 5 *Trajan — Inventarisatie verwaarloosde en verlaten fietsen in Amsterdam — januari 2014 * Dienst Onderzoek en Statistiek - Ongebruikte fietsen in stadsdeel Centrum — januari 2011 2 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neng de Gemeenteblad ummer = su . - Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015 Nieuwe fietsparkeerplaatsen in gebouwde parkeervoorzieningen / fietspunten Gerealiseerd Neg niet in voorbereiding 1. Uitbreiding Zuidplein + 500 2013 1. Centraal Station ZW + 7.000 =2016 2. Fietspunt Amstel + 1.400 2013 2. Centraal Station overig + 7.500 =2016 3. Leidseplein + 4.000 va. 2016 Totaal: 1.900 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen Totaal: 18.500 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen In voorbereiding / uitvoering Totaal 1. Centraal Station NW + 1.000 2015 1.900 + 18.090 + 18.500 = 38.490 2. Centraal Stauon ZO + 2.000 2016 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen 3. Station Zuid Mahlerplein + 3.000 2016 Station RAI + 1.900 2015 5. Rokin + 220 =2016 &. Vijzelgracht + 300 2016 7. Ceintuurbaan + 1.000 2016 8. Moord busstation + 1.900 2016 9. Beursplein + 1.770 2016 10. Station Zuid + 5.000 =2016 Totaal: 18.090 nieuwe inpandige fietsparkeerplaatsen In aanvulling hierop: Station Lelylaan: 500 plekken op maaiveld, uitvoering 1e kwartaal 2015, Station Amsterdam Science Park: 384 plekken inpandig, uitvoering 2e kwartaal 2015. 3. Gestalde fietsen die verkeersonveilige situaties veroorzaken, kunnen verwijderd worden op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Fietsen die gestald worden op plaatsen waar dat op grond van de APV of bord E3 van het RVV niet is toegestaan, kunnen ook verwijderd worden. Op grond van welke (andere) (al dan niet juridische) titels worden in Amsterdam fietsen verwijderd? En in welke gevallen is het hierbij wel of niet mogelijk om bezwaar te maken en/of in beroep te gaan? Antwoord: Op fietsparkeren wordt in de meeste gevallen bestuursrechtelijk gehandhaafd met (een last onder) bestuursdwang. In dat geval is bezwaar en beroep mogelijk. De belangrijkste verbodsbepalingen op grond waarvan wordt gehandhaafd, zijn te vinden in artikel 4.27 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het gaat dan bijvoorbeeld om fout (hinderlijk, onveilig, etc.) geparkeerde fietsen. In een enkel geval wordt, in aanvulling op de bestuursrechtelijke handhaving, ook strafrechtelijk gehandhaafd. Bij het Amstelstation) wordt in opdracht van ProRail/NS gehandhaafd op grond van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000, in samenhang met artikel 52 van het Besluit personenvervoer 2000 (verbod hinder of gevaar te veroorzaken bij stations). Bezwaar en beroep zoals bij het bestuursrechtelijk handhaven, is in dit geval niet mogelijk. De resultaat verantwoordelijke eenheden Verkeer & Openbare Ruimte en Handhaving & Toezicht onderzoeken momenteel op welke wijze de handhavingspraktijk verder geharmoniseerd en geoptimaliseerd kan worden. Onderdeel hiervan is eenduidige communicatie over de wijze van handhaving in Amsterdam en de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. 3 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neng í Gemeenteblad Datum 21 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 8 januari 2015 4. Zelfs op drukke plaatsen in het centrum van de stad — zoals op de Nieuwezijds Voorburgwal — is het mogelijk om extra fietsenrekken te plaatsen. Dit is een relatief eenvoudige en betaalbare maatregel, zonder afhankelijk te zijn van uitvoerige beleidsvisies en lange uitvoeringstermijnen. Waarom gebeurt dat tot nu toe niet of nauwelijks? Is het college bereid daartoe op korte termijn wel over te gaan? Antwoord: Het college zet zich samen met de bestuurscommissies in om voor de actieve fietsers parkeermogelijkheden te realiseren (zie antwoord op vraag 2). Ook de stadsdelen plaatsen fietsenrekken bij. Zo wijzen in stadsdeel West buurtcoördinatoren en winkelstraatmanagers locaties aan die om verbetering van de fietsparkeersituatie vragen en kunnen bewoners en ondernemers aanvragen indienen voor bijplaatsing van fietsparkeervoorzieningen. Ook andere stadsdelen kennen een dergelijke werkwijze. Op deze manier zijn de afgelopen jaren veel extra fietsparkeerplekken gerealiseerd. 5. Hoe staat het met invoeren en toepassen van een norm op basis van woondichtheid voor het aantal stallingen en fietsenrekken in een (woon)buurt? Antwoord: De praktijk in stadsdeel West met het gebruik van normen gebaseerd op woondichtheid, leidde niet tot doelmatige verdeling van fietsvoorzieningen. De inzet van het college is het creëren van fietsvoorzieningen op de plaatsen waar de fietsparkeerdruk dat nodig maakt. Conform de leidraad fietsparkeren van de CROW gebeurt dat op basis van tellingen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
Eron N% Gemeente Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, W B emeentelijke : " : bi Dierenwelzijn, Openbare Ruimte en Groen, Reinigin ombudsman X Amsterdam jn, SP ging Voordracht voor de Commissie WB van 08 september 2021 Ter kennisneming Portefeuille Bouwen en Wonen Agendapunt 5 Datum besluit n.v.t. n.v.t. Onderwerp Rapport Ombudsman Metropool Amsterdam ‘Woonboot vraagt maatwerk! De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van het rapport “Woonboot vraagt maatwerk” dat de ombudsman op 27 juli 2021 uitbracht. Wettelijke grondslag Gemeenschappelijke Regeling Ombudsman Metropool Amsterdam Bestuurlijke achtergrond n.v.t. Reden bespreking n.v.t. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam AD2021-080376 | 2021-07-20_Rapport_Woonboot_vraagt_maatwerk.pdf (pdf) | AD2021-080375 Commissie WB Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam | Gegenereerd: vl.7 1 VN2021-021532 % Gemeente Raadscommissie voor Bouwen en Wonen, Ontwikkelbuurten, Gemeentelijke % Amsterdam Di Izijn. Openbare Rui G Reiniai ombudsman % lerenwelzijn, Openbare uimte en roen, Keinlging Voordracht voor de Commissie WB van 08 september 2021 Ter kennisneming Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Ombudsman Metropool Amsterdam, Anne Martien van der Does, 020-625 9999 / 06-5357 4727 annemartien®&ombudsmanmetropool.nl Gegenereerd: vl.7 2
Voordracht
2
train