premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
people are gathered at some kind of shop on the side of the street.
Mensen zijn verzameld in een soort winkel aan de kant van de straat.
one person is inside watching television.
Eén persoon zit binnen televisie te kijken.
2
People is plural, one is singular.
Mensen zijn meervoud, één enkelvoud.
0.7965
0.1308
0.5918
0.1371
0.344
0.1019
people are gathered at some kind of shop on the side of the street.
Mensen zijn verzameld in een soort winkel aan de kant van de straat.
People are outside.
Er staan mensen buiten.
0
On the side of the street implies outside.
Aan de kant van de straat impliceert buiten.
0.7961
0.1307
0.2843
0.1342
0.0
0.1061
A boy with a yellow shirt and yellow do-rag walking through a town.
Een jongen met een geel shirt en gele do-rag lopen door een stad.
A boy sits in his shop selling oranges.
Een jongen zit in zijn winkel sinaasappels te verkopen.
2
A boy cannot be sitting in his shop and sell oranges and walk through a town at the same time.
Een jongen kan niet in zijn winkel zitten en sinaasappels verkopen en tegelijkertijd door een stad lopen.
0.1106
0.0792
0.9201
0.1445
0.6226
0.1235
A boy with a yellow shirt and yellow do-rag walking through a town.
Een jongen met een geel shirt en gele do-rag lopen door een stad.
A boy is on his way to buy milk.
Een jongen is onderweg om melk te kopen.
1
Just because the boy is walking through a town doesn't necessarily mean he is on his way to buy milk.
Alleen omdat de jongen door een stad loopt betekent niet dat hij op weg is om melk te kopen.
0.1109
0.0792
0.7936
0.1464
0.455
0.1356
A boy with a yellow shirt and yellow do-rag walking through a town.
Een jongen met een geel shirt en gele do-rag lopen door een stad.
A boy is walking through the town.
Er loopt een jongen door de stad.
0
A boy is walking through a town.
Een jongen loopt door een stad.
0.1113
0.0792
0.7565
0.1286
0.8802
0.1311
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
A dog is jumping.
Een hond springt.
0
Dog jumping up implies dog is jumping.
Opspringen betekent dat de hond springt.
0.0039
0.0822
0.5891
0.1106
0.1449
0.0886
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The woman jumps down at the dog.
De vrouw springt naar de hond.
2
In the first the dog is jumping, in the second the woman is jumping.
In de eerste springt de hond, in de tweede springt de vrouw.
0.0039
0.0822
0.0001
0.092
0.3541
0.113
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The dogs sit in the park.
De honden zitten in het park.
2
Jumping is an active activity, to sit is a passive activity.
Springen is een actieve activiteit, zitten is een passieve activiteit.
0.0039
0.0822
0.7114
0.1295
0.8269
0.151
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
There are two dogs.
Er zijn twee honden.
0
a tan dog and a black and tan dog equals two dogs.
Een bruine hond en een zwarte en bruine hond zijn gelijk aan twee honden.
0.0043
0.0822
0.9841
0.1339
0.69
0.0923
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
One of the dogs walks away to get a treat.
Een van de honden loopt weg voor een traktatie.
1
The dog is not necessarily trying to get a treat.
De hond probeert niet per se een traktatie te krijgen.
0.0041
0.0822
0.0001
0.0988
0.3895
0.1171
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The woman has 3 pet dogs.
De vrouw heeft 3 honden.
1
The dog is one of 3 pets.
De hond is een van de 3 huisdieren
0.0041
0.0822
0.9824
0.1324
0.9893
0.1483
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
a brown dog drives a taxi
een bruine hond rijdt in een taxi
2
If the dog drives he can't do it while jumping and walking.
Als de hond rijdt kan hij het niet doen tijdens het springen en lopen.
0.0041
0.0822
0.8375
0.1144
0.5486
0.0921
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
a brown dog jumps at a lady
een bruine hond springt naar een dame
0
a brown dog is commonly also referred to as tan, thus a brown dog is jumping.
Een bruine hond wordt vaak ook wel bruin genoemd, dus een bruine hond springt.
0.0041
0.0822
0.0
0.1107
0.0507
0.0764
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
a brown dog jumps up at a lady who it knows very well
een bruine hond springt op een dame die hij heel goed kent
1
just because the dog is jumping up does not mean the lady knows it well.
Dat de hond opspringt betekent niet dat de dame het goed weet.
0.0041
0.0822
0.1496
0.0966
0.3933
0.0935
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
There are animals near a woman.
Er zijn dieren in de buurt van een vrouw.
0
a tan dog and a black and tan dog equals plural animals.
Een bruine hond en een zwarte en bruine hond is gelijk aan meervoudsdieren.
0.0041
0.0822
0.5031
0.12
0.5326
0.0937
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The dog jumps up to the woman.
De hond springt naar de vrouw.
0
a dog is jumping, description of the dog not relevant.
een hond springt, beschrijving van de hond niet relevant.
0.004
0.0822
0.1479
0.1036
0.3571
0.0901
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The dogs are sleeping.
De honden slapen.
2
The dogs cannot be jumping and walking while they are sleeping.
De honden kunnen niet springen en lopen terwijl ze slapen.
0.0041
0.0822
0.6788
0.125
0.7044
0.1333
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The black and tan dog doesn't like the tan dog.
De zwarte en bruine hond houdt niet van de bruine hond.
1
the dog may or may not like the tan dog.
de hond kan wel of niet van de bruin hond houden.
0.0041
0.0822
0.282
0.0729
0.2621
0.0702
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
The woman aggravated the dog.
De vrouw verergerde de hond.
1
because the dog is walking away does not mean the woman aggravated the dog.
Omdat de hond wegloopt betekent niet dat de vrouw de hond erger maakt.
0.0044
0.0821
0.0
0.0924
0.1455
0.0804
A tan dog jumping up at a woman in a skirt and a black and tan dog walking away.
Een bruine hond die opspringt naar een vrouw in een rok en een zwarte en bruine hond die wegloopt.
A woman was in pants when the dog jumped at her.
Een vrouw had een broek aan toen de hond naar haar sprong.
2
The woman could not have been wearing pants if she was wearing a skirt.
De vrouw kon geen broek dragen als ze een rok droeg.
0.0042
0.0822
0.0614
0.1093
0.5639
0.1238
People walk down a street with shops along the way.
Mensen lopen door een straat met winkels onderweg.
Everybody is in a cafe.
Iedereen is in een café.
2
the people can not be in a cafe if they walk down a street in sentence one
de mensen kunnen niet in een café als ze lopen in een straat in zin één
0.2935
0.1204
0.8404
0.131
0.0
0.1083
People walk down a street with shops along the way.
Mensen lopen door een straat met winkels onderweg.
Some people are shopping.
Sommige mensen zijn aan het winkelen.
1
Just because the people are walking down the street does not mean they are necessarily shopping.
Gewoon omdat de mensen lopen over de straat betekent niet dat ze per se winkelen.
0.2945
0.1203
0.817
0.1353
0.2525
0.1311
People walk down a street with shops along the way.
Mensen lopen door een straat met winkels onderweg.
Some people are outside.
Sommige mensen zijn buiten.
0
Answer: There are people outside with shops along the way
Antwoord: Er zijn mensen buiten met winkels onderweg
0.2945
0.1203
0.6598
0.1224
0.0047
0.1031
A small boy sitting on a toy by a window getting tickled by his dad.
Een kleine jongen die op een speeltje zit bij een raam die door zijn vader wordt gekieteld.
A man and child are walking in a park.
Een man en kind lopen in een park.
2
The man and child cannot be walking in a park and sitting by a window at the same time.
De man en het kind kunnen niet tegelijkertijd in een park lopen en bij een raam zitten.
0.0
0.075
0.8929
0.1391
0.3049
0.1199
A small boy sitting on a toy by a window getting tickled by his dad.
Een kleine jongen die op een speeltje zit bij een raam die door zijn vader wordt gekieteld.
a boy and his had doing some work
een jongen en zijn had wat werk te doen
1
the boy is getting tickled. not doing work.
De jongen wordt gekieteld, hij doet geen werk.
0.0
0.0749
0.0
0.0831
0.0
0.0826
A small boy sitting on a toy by a window getting tickled by his dad.
Een kleine jongen die op een speeltje zit bij een raam die door zijn vader wordt gekieteld.
a little boy is playing with toys
een kleine jongen speelt met speelgoed
0
a boy is with his toy.
Een jongen is met zijn speelgoed.
0.0
0.075
0.9397
0.1444
0.4558
0.1045
A man in a flowered shirt is tickling a young boy wearing a light blue shirt.
Een man in een bloeiend shirt kietelt een jonge jongen met een lichtblauw shirt.
THE LADY IS WEARING BLUE SHIRT AND THE BOY LAUGHING OUT LOUD
De dame draagt blauw shirt en de jongen die hard uitlacht.
2
A man isn't a lady, and a flowered shirt isn't only described as a blue shirt since it most likely have many different colors.
Een man is geen dame en een bloeiend shirt wordt niet alleen omschreven als een blauw shirt omdat het waarschijnlijk veel verschillende kleuren heeft.
0.2849
0.0886
0.1151
0.0785
0.4727
0.1039
A man in a flowered shirt is tickling a young boy wearing a light blue shirt.
Een man in een bloeiend shirt kietelt een jonge jongen met een lichtblauw shirt.
PAUL IS TICKLING PAUL JR WEARING THE SHIRT
PAUL IS TICKLING PAUL JR DOOR HET SHORT
0
Jr indicates the young boy is not the man named Paul.
Jr geeft aan dat de jongen niet de man is die Paul heet.
0.2849
0.0886
0.0
0.0629
0.6614
0.1223
A man in a flowered shirt is tickling a young boy wearing a light blue shirt.
Een man in een bloeiend shirt kietelt een jonge jongen met een lichtblauw shirt.
THE MAN TICKILING THE BOY IS A RAPIST
De man die de jongen belazert is een verkrachter.
1
Tickling does not imply rapist.
Kietelen impliceert geen verkrachter.
0.285
0.0886
0.0933
0.1091
0.0002
0.0968
A man tickles a young child in front of a sunny window.
Een man kietelt een jong kind voor een zonnig raam.
A child is being tickled.
Een kind wordt gekieteld.
0
The child is being tickled because the man tickles him.
Het kind wordt gekieteld omdat de man hem kietelt.
0.1055
0.1057
0.0351
0.0901
0.3022
0.0936
A man tickles a young child in front of a sunny window.
Een man kietelt een jong kind voor een zonnig raam.
A man is tickling his son.
Een man kietelt zijn zoon.
1
A young child does not imply the child being the mans son.
Een jong kind impliceert niet dat het kind de mannelijke zoon is.
0.1055
0.1057
0.1647
0.0922
0.4794
0.1173
A man tickles a young child in front of a sunny window.
Een man kietelt een jong kind voor een zonnig raam.
A man is petting his dog.
Een man aait zijn hond.
2
If the man tickles a young child, he isn't petting his dog. It's one or the other.
Als de man een jong kind kietelt, aait hij zijn hond niet.
0.1055
0.1057
0.8499
0.1082
0.2411
0.0992
a man in a hawaiian shirt is playing with a boy wearing blue.
Een man in een hawaïaans shirt speelt met een jongen die blauw draagt.
A man plays with a boy.
Een man speelt met een jongen.
0
a man is playing with a boy, descriptions of the clothing not relevant.
een man speelt met een jongen, beschrijvingen van de kleding niet relevant.
0.5285
0.1233
0.9225
0.1178
0.5612
0.0962
a man in a hawaiian shirt is playing with a boy wearing blue.
Een man in een hawaïaans shirt speelt met een jongen die blauw draagt.
A man kidnaps a boy.
Een man ontvoert een jongen.
2
Playing and kidnapping are two very different acts.
Spelen en kidnapping zijn twee verschillende acts.
0.5274
0.1234
0.9039
0.1372
0.5978
0.1103
a man in a hawaiian shirt is playing with a boy wearing blue.
Een man in een hawaïaans shirt speelt met een jongen die blauw draagt.
A man plays with a boy in the park.
Een man speelt met een jongen in het park.
1
they may or may not be in a park.
ze al dan niet in een park zijn.
0.5288
0.1233
0.8036
0.1281
0.0244
0.1167
A group of people are performing on stage.
Een groep mensen speelt op het podium.
A group is performing for a charitable event.
Een groep treedt op voor een liefdadigheidsevenement.
1
just because they are performing on stage does not mean it is a charitable event.
Dat ze op het podium optreden betekent niet dat het een liefdadigheidsevenement is.
0.6504
0.1351
0.6034
0.1365
0.8549
0.153
A group of people are performing on stage.
Een groep mensen speelt op het podium.
Women are sewing sweaters.
Vrouwen naaien truien.
2
Performing on stage is an activity that is different from sewing sweaters, and the people could not be doing both simultaneously.
Het uitvoeren op het podium is een activiteit die verschilt van het naaien van truien, en de mensen kunnen niet beide tegelijkertijd doen.
0.6491
0.135
0.0003
0.0981
0.4886
0.0979
A group of people are performing on stage.
Een groep mensen speelt op het podium.
People are performing on stage.
Mensen treden op het podium op.
0
a group of people is simply more descriptive than people.
Een groep mensen is gewoon beschrijvender dan mensen.
0.6496
0.135
0.5688
0.1351
0.1393
0.114
An adult and a child play together with toys.
Een volwassene en een kind spelen samen met speelgoed.
Three men are ordering pizza.
Drie mannen bestellen pizza.
2
One adult and one child are different from three men.
Eén volwassene en één kind verschillen van drie mannen.
0.8407
0.1229
0.9518
0.1387
0.8325
0.1136
An adult and a child play together with toys.
Een volwassene en een kind spelen samen met speelgoed.
The adult and the child are inside.
De volwassene en het kind zijn binnen.
1
they may or may not be inside.
ze al dan niet binnen zijn.
0.8415
0.1229
0.7202
0.1128
0.0
0.0918
An adult and a child play together with toys.
Een volwassene en een kind spelen samen met speelgoed.
Two people are spending time together.
Twee mensen brengen tijd samen door.
0
an adult and child are also people.
een volwassene en kind zijn ook mensen.
0.8407
0.1229
0.9082
0.1333
0.9383
0.1247
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
a man rides his bike to his mothers house
een man rijdt zijn fiets naar zijn moeders huis
1
Just because a man is riding his bike, does not mean that he is riding his bike to his mothers house.
Gewoon omdat een man op zijn fiets rijdt, betekent niet dat hij zijn fiets naar zijn moeders huis rijdt.
0.5507
0.108
0.8208
0.1345
0.6652
0.1303
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
a man in a coat rides his bike outside
een man in een jas rijdt zijn fiets buiten
0
Bright rays of sunshine indicates that it is outside.
Heldere zonnestralen geven aan dat het buiten is.
0.551
0.108
0.5743
0.1175
0.6402
0.1317
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A sharp looking man is cruising in the sunshine.
Een scherp uitziende man rijdt in de zon.
1
because the man is wearing a jacket and hat does not mean he is sharp looking.
Omdat de man draagt een jas en hoed betekent niet dat hij scherp kijken.
0.5507
0.108
0.0001
0.0974
0.1404
0.0843
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man rides his bike.
Een man rijdt op zijn fiets.
0
a man rides his bicycle is the only pertinent fact.
Een man rijdt op zijn fiets is het enige relevante feit.
0.5507
0.108
0.9825
0.1364
0.7029
0.1163
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
The man is crashing into a pile of leaves.
De man stort tegen een stapel bladeren in.
2
If the man rides his bicycle successfully, then he isn't crashing into leaves.
Als de man succesvol fietst, dan stort hij niet in op bladeren.
0.5507
0.108
0.0001
0.103
0.0
0.0845
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man is riding his bike in the snow.
Een man rijdt op zijn fiets in de sneeuw.
2
The man cannot be riding his bike both in the snow and in an array of Autumn leafs, at the same time.
De man kan niet tegelijkertijd op zijn fiets rijden, zowel in de sneeuw als in een reeks herfstbladeren.
0.5507
0.108
0.8001
0.1342
0.1733
0.0824
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
Man driving a car in Autumn
De man die een auto bestuurt in de herfst
2
A man cannot ride a bicycle and drive a car at the same time.
Een man kan niet tegelijk fietsen en een auto besturen.
0.5503
0.108
0.0001
0.1054
0.9371
0.1456
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
Man riding a bicycle in New York
Man met een fiets in New York
1
the man may or may not be in new york.
De man kan wel of niet in New York zijn.
0.5503
0.108
0.4917
0.1233
0.7062
0.1263
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
Man riding a bicycle
Man op een fiets
0
a man riding his bike is a summary.
Een man die op zijn fiets rijdt is een samenvatting.
0.5506
0.108
0.4292
0.1253
0.2623
0.1013
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man is exercising in a beautiful nature setting.
Een man traint in een prachtige natuur.
1
the man may not be riding his bike exercising.
De man mag misschien niet op zijn fiets sporten.
0.5503
0.108
0.1278
0.1248
0.2383
0.1176
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A bike rides a man.
Een fiets rijdt op een man.
2
A man and a bike are two different things, and a man can ride a bike but a bike cannot ride a man.
Een man en een fiets zijn twee verschillende dingen, en een man kan op een fiets rijden maar een fiets kan niet op een man rijden.
0.5506
0.108
0.15
0.1035
0.6609
0.1249
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
a man drives his car to the moon.
Een man rijdt zijn auto naar de maan.
2
A man cannot ride his bicycle and drive his car at the same time.
Een man kan niet tegelijk op zijn fiets rijden en zijn auto rijden
0.5501
0.1081
0.7738
0.1331
0.8151
0.1463
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man rides his bike in the autumn.
Een man fietst in de herfst.
1
Sentence 2 can refer to different man.
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man.
0.5506
0.108
0.5704
0.1291
0.0
0.1106
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man dressed up rides his bike in fall weather.
Een verkleed man rijdt op zijn fiets in herfstweer.
0
Autumn leaves indicate fall weather.
Herfstblaadjes wijzen op herfstweer.
0.5505
0.108
0.5983
0.121
0.3628
0.1221
A man wearing a jacket and hat rides his bicycle among bright rays of sunshine that is streaming between an array of Autumn leafs.
Een man met een jasje en hoed rijdt op zijn fiets tussen heldere stralen van zonneschijn die stroomt tussen een reeks herfstbladeren.
A man rides his bike in the fall.
Een man fietst in de herfst.
0
An array of autumn leaves indicates the fall.
Een reeks herfstbladeren duidt op de val.
0.5506
0.108
0.0399
0.1126
0.1367
0.108
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The elderly man was biking on a rainy day.
De oudere man fietste op een regenachtige dag.
2
The sunlight does not stream on a rainy day.
Het zonlicht stroomt niet op een regenachtige dag.
0.592
0.1147
0.4929
0.128
0.3789
0.13
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The old man is walking.
De oude man loopt.
2
To be bicycling is not to be walking, because you cannot do both at the same time.
Fietsen is niet lopen, want je kunt beide niet tegelijk doen.
0.592
0.1147
0.3507
0.1145
0.3275
0.1314
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
An elderly man is heading to his girlfriend's house on his bike.
Een oudere man gaat op zijn fiets naar het huis van zijn vriendin.
1
Sentence 2 can refer to different man.
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man.
0.592
0.1147
0.6865
0.12
0.0
0.1106
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The elderly man is outdoors.
De oudere man is buiten.
0
If a man is bicycling through autumn tress, it indicates that he is outside.
Als een man fietst door de herfststress, geeft dat aan dat hij buiten is.
0.592
0.1147
0.5469
0.1077
0.3074
0.1036
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
An elderly man is bicycling.
Een oudere man fietst.
0
If he is bicycling down a brick paved path, he is preforming the action of bicycling.
Als hij fietst op een geplaveid pad, preformeert hij de actie van het fietsen.
0.592
0.1147
0.7445
0.1332
0.0959
0.1201
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The old man is riding a bicycle.
De oude man rijdt op een fiets.
0
The man riding down a brick paved path, indicates that he is riding a bike,
De man die over een geplaveid pad rijdt, geeft aan dat hij op een fiets rijdt,
0.5922
0.1146
0.9693
0.1252
0.5121
0.1163
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The man is outdoors.
De man is buiten.
0
The man bicycling down a brick paved path means that he is outdoors.
De man die over een geplaveid pad fietst betekent dat hij buiten is.
0.5913
0.1145
0.6897
0.1133
0.279
0.1121
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The elderly man has a black bicycle.
De oudere man heeft een zwarte fiets.
1
Sentence 2 can refer to different man.
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man.
0.5925
0.1145
0.9233
0.1151
0.0
0.1106
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The old man is cycling to the store.
De oude man fietst naar de winkel.
1
Sentence 2 can refer to different man.
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man.
0.5931
0.1149
0.7138
0.124
0.0
0.1106
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
An old guy riding a bike through a path to get home.
Een oude man die op een fiets door een pad rijdt om thuis te komen.
1
Sentence 2 can refer to different guy.
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man.
0.5931
0.1149
0.3257
0.1197
0.0
0.1106
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The man is at a desktop computer.
De man zit op een computer.
2
To be stationary at at desk is not possible if you are in motion bicycling.
Stabiel aan de balie is niet mogelijk als u in beweging fietst.
0.5931
0.1149
0.8605
0.1193
0.1476
0.1065
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
The man has a lot of wrinkles.
De man heeft veel rimpels.
1
Sentence 2 can refer to different man
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man
0.5931
0.1149
0.8078
0.1279
0.0
0.1155
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
A man is driving a sports car.
Een man rijdt in een sportwagen.
2
When you are bicycling you are on a bicycle and not driving a sports car.
Als je fietst zit je op een fiets en niet in een sportwagen.
0.5931
0.1149
0.9641
0.1347
0.4305
0.135
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
A man riding a bike down a path.
Een man die fietst op een pad.
0
If he is bicycling, it means that he is riding.
Als hij fietst, betekent dat dat hij rijdt.
0.5931
0.1149
0.1417
0.122
0.7296
0.1239
An elderly man wearing a hat and jacket is bicycling down a brick paved path while sunlight streams through autumn trees ahead.
Een oudere man met een hoed en jas fietst langs een geplaveid pad terwijl het zonlicht door herfstbomen stroomt.
An elderly woman rides a bike down a path.
Een oudere vrouw fietst op een pad.
2
A woman is a different gender than a man.
Een vrouw is een ander geslacht dan een man.
0.5923
0.1146
0.4284
0.1252
0.8321
0.1535
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is biking home
De man fietst naar huis
1
Sentence 2 can refer to different man
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man
0.0646
0.0991
0.2042
0.1377
0.0
0.1156
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
An old man is driving a car.
Een oude man rijdt in een auto.
2
To be riding on a bicycle is impossible when you are driving a car.
Op een fiets rijden is onmogelijk als je in een auto rijdt.
0.0646
0.0991
0.8317
0.1278
0.6794
0.1334
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is riding a unicycle.
De man rijdt een eenwieler.
2
A unicycle has one wheel and is different than a bicycle, which has two wheels.
Een eenwieler heeft één wiel en is anders dan een fiets met twee wielen.
0.0646
0.0991
0.9242
0.1276
0.9767
0.1387
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
An old man is on a bike trail for a charity ride.
Een oude man is op een fietspad voor een liefdadigheidsrit.
1
Sentence 2 can refer to different man
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man
0.0646
0.0991
0.4812
0.1157
0.0
0.1155
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
An old man is laying on the ground.
Een oude man ligt op de grond.
2
Laying on the ground is a passive and stationary experience and bicycling is motion and active.
Op de grond leggen is een passieve en stationaire ervaring en fietsen is beweging en actief.
0.0651
0.0991
0.8398
0.1208
0.5728
0.1086
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
An old man is on his daily bike ride through the forest.
Een oude man is op zijn dagelijkse fietstocht door het bos.
1
Sentence 2 can refer to different man
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man
0.0651
0.0991
0.591
0.1254
0.0
0.1156
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
A old man riding a skateboard.
Een oude man met een skateboard.
2
Riding a skateboard is not the same as riding a bicycle.
Een skateboard rijden is niet hetzelfde als fietsen.
0.0651
0.0991
0.4599
0.1045
0.6834
0.1289
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
A old man exercising by riding a bike.
Een oude man die traint met een fiets.
1
Sentence 2 can refer to different man
Zin 2 kan verwijzen naar verschillende man
0.0642
0.0992
0.3502
0.1063
0.0
0.1155
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is enjoying the outdoors.
De man geniet van het buitenleven.
0
If the man is on a bicycle riding, he is enjoying the outdoors.
Als de man op een fiets rijdt, geniet hij van het buitenleven.
0.0642
0.0992
0.9781
0.1348
0.9425
0.1361
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
A man is riding a bicycle on a sunny day in the country.
Een man fietst op een zonnige dag op het platteland.
0
If the sun is filtering through the treetops, it is a sunny day.
Als de zon door de boomtoppen filtert, is het een zonnige dag.
0.0642
0.0992
0.7095
0.1456
0.4656
0.1381
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is outside
De man is buiten
0
If the man is riding along a wooded country road, he is outside.
Als de man over een bosrijke landweg rijdt, is hij buiten.
0.0651
0.0991
0.7809
0.1192
0.3024
0.1128
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
An old man is riding a bike.
Een oude man rijdt op een fiets.
0
Bicycle riding implies riding a bike.
Fietsen betekent fietsen.
0.0642
0.0992
0.9741
0.129
0.0001
0.1256
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is athletic.
De man is atletisch.
1
an old man on a bicycle is not necessarily athletic.
Een oude man op een fiets is niet noodzakelijk atletisch.
0.0642
0.0992
0.4827
0.1349
0.7242
0.1148
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
The man is walking to the store
De man loopt naar de winkel.
2
To be walking is with your feet and no vehicular implements whereas riding a bicycle requires a bicycle.
Wandelen is met je voeten en geen voertuiggereedschap terwijl fietsen een fiets nodig heeft.
0.0642
0.0992
0.8068
0.1277
0.2351
0.0968
An old man on a bicycle riding along a wooded country road with sun filtering through the treetops.
Een oude man op een fiets die langs een bosrijke landweg rijdt met zon die door de boomtoppen filtert.
A old man outside on a bike in the day time.
Een oude man buiten op een fiets op de dag.
0
Treetops imply outside.
Treetops impliceren buiten.
0.0642
0.0992
0.1291
0.0921
0.0
0.0704
Ballroom dancers in the midst of a dance.
Ballroomdansers midden in een dans.
People are sitting in the waiting room.
De mensen zitten in de wachtkamer.
2
If they dance, they cannot be sitting.
Als ze dansen, kunnen ze niet zitten.
0.2944
0.1214
0.7088
0.1259
0.6472
0.1201
Ballroom dancers in the midst of a dance.
Ballroomdansers midden in een dans.
Ballroom dancers are performing.
Ballroomdansers treden op.
1
They might be dancing for fun, not necessarily performing.
Misschien dansen ze voor de lol, niet per se optreden.
0.2944
0.1214
0.699
0.1241
0.1639
0.1039
Ballroom dancers in the midst of a dance.
Ballroomdansers midden in een dans.
People are dancing.
Mensen dansen.
0
Ballroom dancers imply people.
Ballroomdansers impliceren mensen.
0.2947
0.1214
0.0
0.119
0.0697
0.088
A yellow truck is standing on a busy street in front of the Swarovski store.
Een gele truck staat op een drukke straat voor de Swarovski winkel.
A yellow truck is standing on a busy street in front of the Swarovski store waiting for a driver.
Een gele truck staat op een drukke straat voor de Swarovski winkel te wachten op een chauffeur.
1
"waiting for a driver" is extra information not provided in the first sentence.
"wachten op een bestuurder" is extra informatie die niet in de eerste zin is vermeld.
0.7557
0.127
0.5904
0.1317
0.1274
0.1004
A yellow truck is standing on a busy street in front of the Swarovski store.
Een gele truck staat op een drukke straat voor de Swarovski winkel.
A yellow truck is standing on a street.
Een gele truck staat op straat.
0
Street is the same as street.
Straat is hetzelfde als straat.
0.7556
0.127
0.9245
0.1421
0.4843
0.13
A yellow truck is standing on a busy street in front of the Swarovski store.
Een gele truck staat op een drukke straat voor de Swarovski winkel.
A blue truck is standing on a busy street in front of the Swarovski store.
Een blauwe truck staat op een drukke straat voor de Swarovski winkel.
2
A yellow truck is not a blue truck.
Een gele vrachtwagen is geen blauwe truck.
0.7556
0.127
0.7574
0.126
0.7588
0.1121
A yellow dog jumps to greet a woman.
Een gele hond gaat een vrouw begroeten.
A yellow cat jumps to greet a woman.
Een gele kat springt een vrouw begroeten.
2
If it is a dog, it cannot be a cat.
Als het een hond is, kan het geen kat zijn.
0.1422
0.1004
0.0001
0.096
0.8874
0.1316
A yellow dog jumps to greet a woman.
Een gele hond gaat een vrouw begroeten.
A big dog jumps to greet a woman.
Een grote hond gaat een vrouw begroeten.
1
A yellow dog is not necessarily big.
Een gele hond is niet per se groot.
0.1422
0.1004
0.0015
0.0995
0.7348
0.1048
A yellow dog jumps to greet a woman.
Een gele hond gaat een vrouw begroeten.
A dog jumps to greet a woman.
Een hond gaat een vrouw begroeten.
0
Yellow dog implies dog.
Gele hond impliceert hond.
0.1422
0.1004
0.0001
0.1007
0.1929
0.0853
A dance couple dancing on a dance floor with strobe lights flashing.
Een danspaar danst op een dansvloer met stroboscooplampen die knipperen.
Dance couple working out in gym
Danskoppel trainen in de sportschool
2
If they are dancing on a dance floor, they cannot be working out in gym.
Als ze dansen op een dansvloer, kunnen ze niet trainen in de sportschool.
0.6334
0.1204
0.0
0.0639
0.4431
0.1239
A dance couple dancing on a dance floor with strobe lights flashing.
Een danspaar danst op een dansvloer met stroboscooplampen die knipperen.
Dance couple dancing on dance floor on their marriage
Danspaar dansen op de dansvloer op hun huwelijk
1
People dance on occasions other than their marriage.
Mensen dansen bij andere gelegenheden dan hun huwelijk.
0.6341
0.1205
0.0
0.0684
0.4217
0.1187
A dance couple dancing on a dance floor with strobe lights flashing.
Een danspaar danst op een dansvloer met stroboscooplampen die knipperen.
Dance couple dancing on dance floor
Danspaar dansen op dansvloer
0
Dance couple is the same as dance couple.
Danspaar is hetzelfde als danspaar.
0.6347
0.1204
0.0
0.0776
0.2197
0.1055
A trailer hitch is holding a large contraption.
Een aanhanger heeft een groot apparaat.
they are girls there too
Het zijn ook meisjes.
2
A trailer hitch is not girls.
Een trailer is geen meiden.
0.0001
0.0938
0.7492
0.1273
0.0
0.063
A trailer hitch is holding a large contraption.
Een aanhanger heeft een groot apparaat.
the child was happy`
Het kind was gelukkig.
1
"the child was happy" is completely unrelated to sentence 1
"het kind was gelukkig" staat volledig los van zin 1
0.0001
0.0938
0.9551
0.1305
0.0
0.1144