premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
People setting up the table to eat.
Mensen zetten de tafel klaar om te eten.
people arrange dining table for food
mensen regelen eettafel voor voedsel
0
Setting up the table shows arrange dining table, and food implies eat.
Het opzetten van de tafel shows regelen eettafel, en voedsel impliceert eten.
0.6466
0.136
0.7061
0.1125
0.0
0.0563
People setting up the table to eat.
Mensen zetten de tafel klaar om te eten.
people taking food
mensen die voedsel innemen
1
People setting up the table to eat are not necessarily taking food.
Mensen die de tafel klaarmaken om te eten nemen niet noodzakelijk voedsel.
0.6466
0.136
0.0643
0.1035
0.0001
0.1133
People setting up the table to eat.
Mensen zetten de tafel klaar om te eten.
people at work
mensen op het werk
2
One cannot be setting up a table to eat and be at work simultaneously.
Men kan niet tegelijkertijd een tafel opzetten om te eten en aan het werk te zijn.
0.6466
0.136
0.6678
0.1029
0.4394
0.1226
Men riding horses carrying flags in a jousting tournament.
Mannen rijden paarden dragen vlaggen in een steekspel toernooi.
men on horses
mannen op paarden
0
Men riding horses is a rephrasing of men on horses.
Mannen die paardrijden is een herhaling van mannen op paarden.
0.0
0.0592
0.5413
0.0886
0.0338
0.0987
Men riding horses carrying flags in a jousting tournament.
Mannen rijden paarden dragen vlaggen in een steekspel toernooi.
the men are riding bikes
de mannen rijden op fietsen
2
Horses and bikes are not the same.
Paarden en fietsen zijn niet hetzelfde.
0.0
0.0592
0.8654
0.1348
0.9032
0.1319
Men riding horses carrying flags in a jousting tournament.
Mannen rijden paarden dragen vlaggen in een steekspel toernooi.
the men are warriors
de mannen zijn krijgers
1
Men riding horses in a jousting tournament are not necessarily warriors.
Mannen die paardrijden in een steektoernooi zijn niet per se krijgers.
0.0
0.0592
0.9607
0.1309
0.0001
0.0832
A man sitting on a chair in an office.
Een man op een stoel in een kantoor.
The man is trying to get some work done but he is distracted by something that happened to him earlier in the day.
De man probeert wat werk te doen, maar hij wordt afgeleid door iets wat hem eerder op de dag is overkomen.
1
A man sitting in an office is not necessarily trying to get some work done and not necessarily distracted by something.
Een man die in een kantoor zit probeert niet noodzakelijk werk te doen en niet noodzakelijkerwijs afgeleid door iets.
0.4584
0.1235
0.3862
0.1205
0.2713
0.0972
A man sitting on a chair in an office.
Een man op een stoel in een kantoor.
There is a giant hole in the floor of the office that leads to another dimension that this man is trying to avoid being sucked into.
Er is een gigantisch gat in de vloer van het kantoor dat leidt naar een andere dimensie die deze man probeert te vermijden gezogen te worden.
2
The man is sitting on a chair or trying to avoid being sucked in
De man zit op een stoel of probeert te voorkomen dat hij meegezogen wordt.
0.4603
0.1235
0.0001
0.0777
0.4477
0.1056
A man sitting on a chair in an office.
Een man op een stoel in een kantoor.
The person in the office is not standing on his feet.
De persoon in het kantoor staat niet op zijn voeten.
0
Since one is sitting on a chair, one is not standing on feet.
Omdat men op een stoel zit, staat men niet op de voeten.
0.46
0.1235
0.1342
0.1152
0.5152
0.1229
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Two men are talking.
Twee mannen praten.
0
The men are said to be talking, so they're talking.
De mannen zouden praten, dus praten ze.
0.6318
0.1105
0.9362
0.1358
0.0398
0.1217
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
The two men talk to each other.
De twee mannen praten met elkaar.
0
Two men are together talking, to each other.
Twee mannen praten met elkaar.
0.6313
0.1106
0.9307
0.1434
0.6601
0.1337
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Two men are laughing while reading.
Twee mannen lachen terwijl ze lezen.
2
talking or reading
praten of lezen
0.6304
0.1106
0.8931
0.128
0.7443
0.1121
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
the men can talk
de mannen kunnen praten
0
Since the men are talking, we know they can talk.
Omdat de mannen praten, weten we dat ze kunnen praten.
0.6309
0.1106
0.9212
0.1256
0.6554
0.1264
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
The wizard asks the men to give a book review.
De tovenaar vraagt de mannen een boekbespreking te geven.
2
Two men are holding books and talking or the wizard is asking them to give a book review.
Twee mannen houden boeken vast en praten of de tovenaar vraagt hen een boekbespreking te geven.
0.6309
0.1106
0.4622
0.1041
0.3089
0.096
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Some people are talking about books they're holding.
Sommige mensen praten over boeken die ze hebben.
1
Men holding books and talking are not necessarily talking about books they're holding.
Mannen die boeken vasthouden en praten praten niet noodzakelijkerwijs over boeken die ze vasthouden.
0.6315
0.1106
0.2288
0.1287
0.0764
0.1114
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Two women are silently sitting next to each other
Twee vrouwen zitten stil naast elkaar.
2
Two men or two women
Twee mannen of twee vrouwen
0.6316
0.1106
0.7004
0.1372
0.9757
0.1221
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
two people are having a conversation
twee mensen hebben een gesprek
0
Partaking in talking, the two men are having a conversation.
Bij het praten hebben de twee mannen een gesprek.
0.6313
0.1106
0.6649
0.1465
0.0167
0.1137
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Two men are having a sad conversation.
Twee mannen hebben een triest gesprek.
1
Men holding books and talking are not necessarily having a sad conversation.
Mannen die boeken vasthouden en praten hebben niet noodzakelijk een droevig gesprek.
0.6308
0.1107
0.7102
0.1239
0.2573
0.0966
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
Some people are holding books and talking.
Sommige mensen houden boeken vast en praten.
0
Two men are some people.
Twee mannen zijn mensen.
0.6308
0.1107
0.1157
0.1125
0.8008
0.1098
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
the men can fly usiing mind powers
de mannen kunnen vliegen met behulp van geest krachten
2
holding books and talking or using mind powers
boeken vasthouden en praten of gebruik maken van geestkracht
0.6308
0.1107
0.0033
0.0842
0.0
0.0761
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
The men are talking about the book they both just read.
De mannen praten over het boek dat ze net gelezen hebben.
1
Men holding books and talking are not necessarily about the book they both just read.
Mannen met boeken en praten zijn niet noodzakelijkerwijs over het boek dat ze beiden net gelezen hebben.
0.6312
0.1106
0.7991
0.1309
0.0658
0.0765
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
the men can read
de mannen kunnen lezen
1
Men holding books and talking are not necessarily men who can read.
Mannen met boeken en praten zijn niet noodzakelijk mannen die kunnen lezen.
0.6312
0.1106
0.7816
0.1142
0.38
0.1016
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
A man is holding a book and not talking.
Een man houdt een boek vast en praat niet.
2
A man is not talking or two men are talking.
Een man praat niet of twee mannen praten.
0.6312
0.1106
0.1804
0.1202
0.5944
0.1129
Two men, one black, one white, are holding books and talking.
Twee mannen, één zwart, één wit, houden boeken vast en praten.
there are two adults discussing the nature of a new textbook
Er zijn twee volwassenen die de aard van een nieuw leerboek bespreken
1
Not all books are a textbook.
Niet alle boeken zijn een leerboek.
0.6307
0.1106
0.6223
0.1385
0.4138
0.1316
A man in a jacket and jeans and a woman in a green coat are reading books on a bench with a baby stroller parked next to it.
Een man in een jasje en jeans en een vrouw in een groene jas lezen boeken op een bankje met een baby kinderwagen ernaast geparkeerd.
The young couple are enjoying a day out at the park with their newborn daughter.
Het jonge paar geniet van een dagje uit in het park met hun pasgeboren dochter.
1
Not all men and women are a young couple. Not all benches are in a park. Not all strollers have a newborn daughter.
Niet alle mannen en vrouwen zijn een jong stel. Niet alle banken zijn in een park. Niet alle kinderwagens hebben een pasgeboren dochter.
0.635
0.1132
0.8081
0.1408
0.3047
0.0874
A man in a jacket and jeans and a woman in a green coat are reading books on a bench with a baby stroller parked next to it.
Een man in een jasje en jeans en een vrouw in een groene jas lezen boeken op een bankje met een baby kinderwagen ernaast geparkeerd.
The couple is arguing over the finances as a young baby cries in hunger.
Het paar ruziet over de financiën als een jonge baby huilt in honger.
2
A man in a jacket and jeans and a woman in a green coat are reading books and The couple is arguing over the finances as a young baby cries in hunger.
Een man in een jas en jeans en een vrouw in een groene jas lezen boeken en het echtpaar ruziet over de financiën als een jonge baby huilt in honger.
0.635
0.1132
0.6126
0.1227
0.5723
0.1068
A man in a jacket and jeans and a woman in a green coat are reading books on a bench with a baby stroller parked next to it.
Een man in een jasje en jeans en een vrouw in een groene jas lezen boeken op een bankje met een baby kinderwagen ernaast geparkeerd.
There is a man and a woman in this picture, and they are outside.
Er is een man en een vrouw op deze foto, en ze zijn buiten.
0
A bench is usually outside.
Een bank staat meestal buiten.
0.635
0.1132
0.5612
0.1245
0.414
0.1263
Two people sitting in front of an older building on a bench.
Twee mensen zitten voor een ouder gebouw op een bank.
The bench is in front of an older building.
De bank staat voor een ouder gebouw.
1
All inferred, the bench in front of older building.
Allemaal afgeleid, de bank voor oudere gebouwen.
0.2268
0.1154
0.0003
0.0943
0.0
0.0693
Two people sitting in front of an older building on a bench.
Twee mensen zitten voor een ouder gebouw op een bank.
The people are sitting in a car.
De mensen zitten in een auto.
2
Sitting in front of a building on a bench or in a car.
Zitten voor een gebouw op een bank of in een auto.
0.2265
0.1155
0.699
0.1285
0.0
0.0999
Two people sitting in front of an older building on a bench.
Twee mensen zitten voor een ouder gebouw op een bank.
There are two people sitting on the bench.
Er zitten twee mensen op de bank.
0
The men are said to be sitting on a bench, so they're on a bench.
De mannen zouden op een bankje zitten, dus zitten ze op een bankje.
0.2268
0.1154
0.7664
0.1402
0.0
0.1106
A man and a woman are sitting on a bench reading books.
Een man en een vrouw zitten op een bank boeken te lezen.
A man and woman are having a picnic.
Een man en vrouw zijn aan het picknicken.
2
You can't be having a picnic while sitting on a bench reading books
Je kunt niet picknicken terwijl je op een bank zit en boeken leest.
0.9243
0.1443
0.0
0.1334
0.0828
0.1076
A man and a woman are sitting on a bench reading books.
Een man en een vrouw zitten op een bank boeken te lezen.
A man and woman are reading.
Een man en vrouw zijn aan het lezen.
0
sitting on a bench reading books implies that reading.
Het lezen van boeken op een bank impliceert dat lezen.
0.9245
0.1443
0.6303
0.1217
0.0001
0.0924
A man and a woman are sitting on a bench reading books.
Een man en een vrouw zitten op een bank boeken te lezen.
A man and woman are reading 50 Shade of Gray.
Een man en vrouw lezen 50 Shade of Gray.
1
Not all books are the 50 shades of grade.
Niet alle boeken zijn de 50 tinten van rang.
0.9245
0.1443
0.6543
0.1121
0.0002
0.0949
Two people sitting on a black bench reading books.
Twee mensen die op een zwarte bank boeken lezen.
Some humans sitting.
Sommige mensen zitten.
0
The people are on a bench, so they're sitting.
De mensen zitten op een bank, dus zitten ze.
0.4592
0.1179
0.2191
0.1092
0.0002
0.1034
Two people sitting on a black bench reading books.
Twee mensen die op een zwarte bank boeken lezen.
Some tall humans sitting
Sommige lange mensen zitten
1
Not all people are tall.
Niet alle mensen zijn lang.
0.4587
0.118
0.0001
0.0764
0.0002
0.0942
Two people sitting on a black bench reading books.
Twee mensen die op een zwarte bank boeken lezen.
Nobody is sitting.
Er zit niemand.
2
Nobody is sitting or two are sitting.
Niemand zit of zit.
0.4572
0.1179
0.0001
0.1068
0.0
0.0579
Two people and a stroller sitting on a bench.
Twee mensen en een kinderwagen op een bankje.
There is a bench.
Er is een bank.
0
People are said to be sitting on a bench, so there must be a bench present.
Men zegt dat de mensen op een bank zitten, dus er moet een bank aanwezig zijn.
0.5218
0.1116
0.0465
0.1236
0.3568
0.1122
Two people and a stroller sitting on a bench.
Twee mensen en een kinderwagen op een bankje.
The bench is wide.
De bank is breed.
1
Not all benches are wide.
Niet alle banken zijn breed.
0.5203
0.1116
0.0
0.0859
0.0003
0.084
Two people and a stroller sitting on a bench.
Twee mensen en een kinderwagen op een bankje.
The people are standing.
De mensen staan.
2
The people are standing or sitting
De mensen staan of zitten
0.5228
0.1116
0.1946
0.1321
0.7427
0.1348
Girl stands reading a notebook.
Meisje staat een notitieboek te lezen.
A girl is standing.
Er staat een meisje.
0
The girl is said to stand, so she must be standing.
Het meisje moet opstaan, dus moet ze staan.
0.0311
0.1343
0.6482
0.1219
0.0003
0.1137
Girl stands reading a notebook.
Meisje staat een notitieboek te lezen.
The girl is sitting down reading a book.
Het meisje zit een boek te lezen.
2
Girl stands or is sitting.
Het meisje staat of zit.
0.0339
0.1343
0.4985
0.142
0.6685
0.1217
Girl stands reading a notebook.
Meisje staat een notitieboek te lezen.
A girl is studying standing up.
Een meisje studeert staande.
1
Not all girls are studying.
Niet alle meisjes studeren.
0.0319
0.1343
0.3108
0.1165
0.9256
0.1491
A small brown and white dog looks in the window of Driggs Pizza.
Een kleine bruine en witte hond kijkt in het raam van Driggs Pizza.
A cat is looking inside
Een kat kijkt naar binnen
2
Dog and cat are different species.
Honden en katten zijn verschillende soorten.
0.5235
0.105
0.1907
0.1329
0.9811
0.1376
A small brown and white dog looks in the window of Driggs Pizza.
Een kleine bruine en witte hond kijkt in het raam van Driggs Pizza.
The dog is looking inside
De hond kijkt binnen.
0
A dog that looks is the windows is inside a house.
Een hond die kijkt is de ramen in een huis.
0.5235
0.105
0.3117
0.1226
0.0
0.1133
A small brown and white dog looks in the window of Driggs Pizza.
Een kleine bruine en witte hond kijkt in het raam van Driggs Pizza.
The dog is outside
De hond is buiten.
1
Not all dogs are outside.
Niet alle honden zijn buiten.
0.5243
0.1049
0.9221
0.1281
0.6708
0.1274
A man standing outside of a shop on the street.
Een man die buiten een winkel op straat staat.
The shop has a sign.
De winkel heeft een bord.
1
Not all shops have a sign.
Niet alle winkels hebben een bord.
0.2253
0.1137
0.9278
0.1028
0.9656
0.1149
A man standing outside of a shop on the street.
Een man die buiten een winkel op straat staat.
The man is near the shop.
De man is vlakbij de winkel.
0
Only standing outside a man can be near a shop.
Alleen staan buiten een man kan in de buurt van een winkel.
0.2244
0.1137
0.7751
0.1216
0.0
0.0786
A man standing outside of a shop on the street.
Een man die buiten een winkel op straat staat.
The man is inside the shop.
De man is in de winkel.
2
The man cannot be inside and outside at the same time.
De man kan niet tegelijk binnen en buiten zijn.
0.2242
0.1137
0.581
0.1169
0.624
0.129
Two young women wearing black headscarves and colorful skirts stand near a red door.
Twee jonge vrouwen dragen zwarte hoofddoeken en kleurrijke rokken staan bij een rode deur.
They are near the red door.
Ze zijn bij de rode deur.
0
A door can b paint red.
Een deur kan rood kleuren.
0.2828
0.1223
0.0
0.1181
0.176
0.1122
Two young women wearing black headscarves and colorful skirts stand near a red door.
Twee jonge vrouwen dragen zwarte hoofddoeken en kleurrijke rokken staan bij een rode deur.
Women wait for the door to the auditorium to open.
Vrouwen wachten tot de deur naar het auditorium opengaat.
1
Not all women wait. Not all doors are to the auditorium.
Niet alle vrouwen wachten, niet alle deuren naar het auditorium.
0.2831
0.1224
0.6977
0.1352
0.1395
0.0926
Two young women wearing black headscarves and colorful skirts stand near a red door.
Twee jonge vrouwen dragen zwarte hoofddoeken en kleurrijke rokken staan bij een rode deur.
There are no red doors in this town.
Er zijn geen rode deuren in deze stad.
2
They can't be no red doors if they stand near a red door.
Ze kunnen geen rode deuren zijn als ze bij een rode deur staan.
0.2832
0.1223
0.8555
0.1581
0.0004
0.0891
A woman in shadow looks at the camera while the one in the sun looks at a book.
Een vrouw in de schaduw kijkt naar de camera terwijl die in de zon naar een boek kijkt.
Two women sit in the shadow.
Twee vrouwen zitten in de schaduw.
2
There can't be two women in the shadow if one of them is in the sun.
Er kunnen geen twee vrouwen in de schaduw zijn als er één in de zon is.
0.4073
0.1092
0.7411
0.1289
0.4483
0.1358
A woman in shadow looks at the camera while the one in the sun looks at a book.
Een vrouw in de schaduw kijkt naar de camera terwijl die in de zon naar een boek kijkt.
The woman in the sun is reading Harry Potter.
De vrouw in de zon leest Harry Potter.
1
Not all books are Harry Potter.
Niet alle boeken zijn Harry Potter.
0.4073
0.1092
0.0466
0.1061
0.9361
0.1192
A woman in shadow looks at the camera while the one in the sun looks at a book.
Een vrouw in de schaduw kijkt naar de camera terwijl die in de zon naar een boek kijkt.
Two women are in this picture.
Er staan twee vrouwen op deze foto.
0
To woman can look to the camera or a book when taken a picture.
Naar de vrouw kan kijken naar de camera of een boek wanneer genomen een foto.
0.4073
0.1092
0.9856
0.1424
0.0
0.064
Two young girls with headscarves stand near a door while one reads a book.
Twee jonge meisjes met hoofddoeken staan bij een deur terwijl men een boek leest.
The two school kids wait by the door for the public library to open.
De twee schoolkinderen wachten bij de deur tot de openbare bibliotheek opengaat.
1
Not all girls are school kids.
Niet alle meisjes zijn schoolkinderen.
0.4507
0.1191
0.5488
0.1395
0.9684
0.1378
Two young girls with headscarves stand near a door while one reads a book.
Twee jonge meisjes met hoofddoeken staan bij een deur terwijl men een boek leest.
There are two girls standing.
Er staan twee meisjes.
0
One girl can be standing near a door while other reads a book.
Een meisje kan bij een deur staan terwijl een ander een boek leest
0.4507
0.1191
0.8559
0.1278
0.4772
0.1403
Two young girls with headscarves stand near a door while one reads a book.
Twee jonge meisjes met hoofddoeken staan bij een deur terwijl men een boek leest.
The two girls are seated on some steps while one reads.
De twee meisjes zitten op enkele treden terwijl men leest.
2
One cannot stand if she is seated.
Men kan niet staan als ze zit.
0.4498
0.1191
0.0001
0.1078
0.1969
0.1021
A lost dog trying to find some food in a pizza restaurant.
Een verloren hond die eten zoekt in een pizzarestaurant.
The dog is at the restaurant.
De hond is in het restaurant.
0
A dog that is lost can find food at a restaurant.
Een hond die verloren is kan eten vinden in een restaurant.
0.512
0.1123
0.8232
0.1146
0.2775
0.1155
A lost dog trying to find some food in a pizza restaurant.
Een verloren hond die eten zoekt in een pizzarestaurant.
The dog is looking for her owner.
De hond zoekt haar eigenaar.
2
A dog can't be lost if it is looking for her owner.
Een hond kan niet verloren gaan als hij haar eigenaar zoekt.
0.5121
0.1123
0.8677
0.1387
0.7193
0.116
A lost dog trying to find some food in a pizza restaurant.
Een verloren hond die eten zoekt in een pizzarestaurant.
The dog is hungry.
De hond heeft honger.
1
dog doesn't always mean hungry.
Een hond betekent niet altijd honger.
0.5124
0.1123
0.9877
0.1286
0.4865
0.1007
This person is on a red motorcycle.
Deze persoon zit op een rode motor.
A person wearing a green helmet is dancing.
Iemand met een groene helm danst.
2
It is impossible to dance on a motorcycle.
Het is onmogelijk te dansen op een motorfiets.
0.95
0.1352
0.6596
0.1215
0.785
0.1258
This person is on a red motorcycle.
Deze persoon zit op een rode motor.
A person is on a motorcycle.
Er zit iemand op een motor.
0
A person can be riding a red motorcycle.
Iemand kan op een rode motorfiets rijden.
0.9497
0.1352
0.9726
0.1341
0.6723
0.1245
This person is on a red motorcycle.
Deze persoon zit op een rode motor.
A person wearing a green helmet is on a red motorcycle.
Iemand met een groene helm zit op een rode motorfiets.
1
person doesn't always mean wearing a green helmet
persoon betekent niet altijd dragen van een groene helm
0.95
0.1352
0.9042
0.1391
0.1781
0.0836
A dog emerges form the water with a stick in its mouth.
Een hond komt naar boven en vormt het water met een stok in zijn mond.
The dog is carrying a stick.
De hond draagt een stok.
0
A dog only can be carrying a stick in its mouth.
Een hond kan alleen een stok in zijn mond dragen.
0.1598
0.0912
0.8318
0.1183
0.6339
0.1287
A dog emerges form the water with a stick in its mouth.
Een hond komt naar boven en vormt het water met een stok in zijn mond.
The dog is bring the stick to its owner.
De hond brengt de stok naar de eigenaar.
1
stick i doesn't always mean to its owner.
Ik bedoel niet altijd de eigenaar.
0.1589
0.0913
0.2374
0.1178
0.0001
0.0989
A dog emerges form the water with a stick in its mouth.
Een hond komt naar boven en vormt het water met een stok in zijn mond.
The dog has it's tongue out.
De hond heeft zijn tong eruit.
2
The dog cannot have its tongue out if it has a stick in its mouth.
De hond kan zijn tong er niet uit hebben als hij een stok in zijn mond heeft.
0.1589
0.0913
0.2321
0.1144
0.2675
0.1228
A man walks in front of a wall with a painting.
Een man loopt voor een muur met een schilderij.
A man walks near a wall with a painting.
Een man loopt bij een muur met een schilderij.
0
Front of something is usually near something.
Voorkant van iets is meestal in de buurt iets.
0.4763
0.1104
0.265
0.106
0.0
0.0848
A man walks in front of a wall with a painting.
Een man loopt voor een muur met een schilderij.
A man looks at the wall with a painting.
Een man kijkt naar de muur met een schilderij.
1
Although he walks in front of the painting, it doesn't mean he looks at it.
Hoewel hij voor het schilderij loopt, betekent het niet dat hij ernaar kijkt.
0.4759
0.1104
0.7232
0.1102
0.1568
0.1209
A man walks in front of a wall with a painting.
Een man loopt voor een muur met een schilderij.
A man walking by a fence.
Een man die langs een hek loopt.
2
A man walks in front of a wall and other walking by a fence
Een man loopt voor een muur en andere lopen door een hek
0.4763
0.1103
0.4028
0.1227
0.4797
0.1194
A man in a black jacket walks past some graffiti.
Een man in een zwart jasje loopt langs graffiti.
A man on a motorcycle rides past a carnival.
Een man op een motorfiets rijdt langs een kermis.
2
Can't walk and be on a motorcycle ride at the same time. Graffiti does not indicate carnival.
Kan niet lopen en op een motorfiets rijden op hetzelfde moment. Graffiti geeft geen carnaval.
0.6289
0.1169
0.6675
0.1188
0.3118
0.1088
A man in a black jacket walks past some graffiti.
Een man in een zwart jasje loopt langs graffiti.
A man passes by some graffiti.
Een man komt langs graffiti.
0
Walks past and passes by are both phrases that mean the same thing.
Loopt voorbij en gaat voorbij zijn beide zinnen die hetzelfde betekenen.
0.6289
0.1169
0.1861
0.1037
0.0
0.0643
A man in a black jacket walks past some graffiti.
Een man in een zwart jasje loopt langs graffiti.
A man walks past some graffiti on his way to a party.
Een man loopt langs graffiti op weg naar een feestje.
1
When a man walks past some graffiti does not mean that he is on his way to a party.
Als een man langs een graffiti loopt betekent dat niet dat hij op weg is naar een feest.
0.6294
0.1169
0.3119
0.1092
0.3226
0.1207
A man walking in front of graffiti on a cloudy day.
Een man loopt voor graffiti op een bewolkte dag.
The man is laying on a beach.
De man ligt op een strand.
2
Walking and laying are different actions. There is not graffiti on the beach.
Wandelen en leggen zijn verschillende acties. Op het strand is geen graffiti.
0.3294
0.1066
0.8585
0.1458
0.2851
0.0997
A man walking in front of graffiti on a cloudy day.
Een man loopt voor graffiti op een bewolkte dag.
There is graffiti behind the man.
Er zit graffiti achter de man.
0
A man that walks on front a graffiti, the graffiti is behind the man.
Een man die op een graffiti loopt, de graffiti is achter de man.
0.3306
0.1065
0.445
0.1046
0.0022
0.0836
A man walking in front of graffiti on a cloudy day.
Een man loopt voor graffiti op een bewolkte dag.
It will soon rain.
Het zal snel regenen.
1
cloudy doesn't always mean rain.
Bewolkt betekent niet altijd regen.
0.3306
0.1065
0.7546
0.1525
0.7685
0.1549
An black man, walks past political graffiti on the side of a building.
Een zwarte man loopt langs politieke graffiti aan de zijkant van een gebouw.
A man walk past graffiti.
Een man loopt langs graffiti.
0
A black man is also a man.
Een zwarte man is ook een man.
0.6046
0.1129
0.4224
0.1118
0.7515
0.1257
An black man, walks past political graffiti on the side of a building.
Een zwarte man loopt langs politieke graffiti aan de zijkant van een gebouw.
A man walks past graffiti about race in politics.
Een man loopt langs graffiti over ras in de politiek.
1
Political graffiti is not always about race in politics.
Politieke graffiti gaat niet altijd over ras in de politiek.
0.6052
0.1129
0.009
0.1169
0.2482
0.1337
An black man, walks past political graffiti on the side of a building.
Een zwarte man loopt langs politieke graffiti aan de zijkant van een gebouw.
A man paint graffiti on a wall.
Een man schildert graffiti op een muur.
2
A man either paint graffiti or walks past graffiti.
Een man schildert graffiti of loopt langs graffiti.
0.6052
0.1129
0.931
0.1228
0.4129
0.0933
A guy wearing blue jeans and long-sleeve shirt is walking down the sidewalk.
Een man met een blauwe jeans en lange mouwen shirt loopt over de stoep.
A monkey smokes a cigarette on the dock.
Een aap rookt een sigaret op de haven.
2
A guy and a monkey are of different species. Sidewalk and dock are different places.
Een man en een aap zijn van verschillende soorten.
0.5537
0.1214
0.6383
0.1228
0.7222
0.1276
A guy wearing blue jeans and long-sleeve shirt is walking down the sidewalk.
Een man met een blauwe jeans en lange mouwen shirt loopt over de stoep.
A guy is walking down the sidewalk on his way to work.
Een man loopt over de stoep op weg naar zijn werk.
1
walking doesn't always mean on his way to work.
wandelen betekent niet altijd op weg naar zijn werk.
0.5537
0.1214
0.5894
0.1398
0.3816
0.1139
A guy wearing blue jeans and long-sleeve shirt is walking down the sidewalk.
Een man met een blauwe jeans en lange mouwen shirt loopt over de stoep.
A guy is walking down the sidewalk.
Er loopt een man over de stoep.
0
A person walking down is on the sidewalk.
Er loopt iemand naar beneden op de stoep.
0.5536
0.1214
0.2619
0.1301
0.2154
0.1143
A man is smiling while participating in a parade.
Een man lacht terwijl hij deelneemt aan een parade.
The grand marshall smiles and waves.
De grote marshall glimlacht en golven.
1
participating doesn't always mean waves.
Dat betekent niet altijd golven.
0.7396
0.1368
0.0
0.0739
0.0241
0.1059
A man is smiling while participating in a parade.
Een man lacht terwijl hij deelneemt aan een parade.
The man smiles at the baby in the crib.
De man lacht naar de baby.
2
The man cannot be participating in a parade while smiling at a baby in a crib.
De man kan niet deelnemen aan een parade terwijl hij glimlacht naar een baby in een wieg.
0.7398
0.1368
0.3099
0.111
0.349
0.1306
A man is smiling while participating in a parade.
Een man lacht terwijl hij deelneemt aan een parade.
The man marches in the parade.
Hij marcheert in de parade.
0
The man marches in the parade which implies he is participating in a parade.
De man marcheert in de parade wat impliceert dat hij deelneemt aan een parade.
0.7395
0.1369
0.2159
0.1195
0.6111
0.1311
A family prepares the dinner table for a party.
Een familie bereidt de eettafel voor op een feest.
A family sitting on the couch watching t.v.
Een familie zit op de bank TV te kijken.
2
A family cannot be preparing dinner and sitting on the couch at the same time.
Een gezin kan niet tegelijkertijd eten bereiden en op de bank zitten.
0.7841
0.1239
0.4966
0.13
0.5976
0.1247
A family prepares the dinner table for a party.
Een familie bereidt de eettafel voor op een feest.
People set the table at a birthday gathering.
Mensen zetten de tafel op een verjaardagsbijeenkomst.
1
party. doesn't always mean gathering.
Feesten, betekent niet altijd samenkomen.
0.7833
0.1239
0.2374
0.0955
0.1736
0.1173
A family prepares the dinner table for a party.
Een familie bereidt de eettafel voor op een feest.
A group of people around a table.
Een groep mensen rond een tafel.
0
A family is a group of people.
Een familie is een groep mensen.
0.7832
0.1239
0.7984
0.1312
0.9602
0.1488
Huge crowd at a Birmingham event.
Grote menigte op een Birmingham evenement.
The setting is Birmingham.
De setting is Birmingham.
0
There is a crowd at Birmingham.
Er is publiek in Birmingham.
0.7701
0.128
0.9069
0.1372
0.5305
0.1272
Huge crowd at a Birmingham event.
Grote menigte op een Birmingham evenement.
A huge crowd is at a Birmingham football game.
Een grote menigte is bij een Birmingham footballwedstrijd.
1
event doesn't always mean game.
Event betekent niet altijd spel.
0.7701
0.128
0.6049
0.1099
0.6574
0.1214
Huge crowd at a Birmingham event.
Grote menigte op een Birmingham evenement.
The Birmingham event has a very small amount of people attending.
Het evenement in Birmingham heeft een zeer klein aantal mensen aanwezig.
2
A very small amount of people cannot be classified as a huge crowd.
Een heel klein aantal mensen kan niet worden geclassificeerd als een grote menigte.
0.7701
0.128
0.698
0.1397
0.7334
0.1507
Pan handler playing the accordion on the sidewalk.
Pan handler speelt accordeon op de stoep.
The man does not play any instrument.
De man speelt geen enkel instrument.
2
The man is playing the accordion so it is impossible to say that he does not play an instrument.
De man speelt de accordeon dus het is onmogelijk om te zeggen dat hij geen instrument bespeelt.
0.1967
0.089
0.686
0.1372
0.6945
0.1248
Pan handler playing the accordion on the sidewalk.
Pan handler speelt accordeon op de stoep.
The man is busking.
De man is aan het opbreken.
0
Playing the accordion on the sidewalk implies that the man is busking.
Het spelen van de accordeon op de stoep impliceert dat de man is busking.
0.1964
0.089
0.0
0.0788
0.0
0.071
Pan handler playing the accordion on the sidewalk.
Pan handler speelt accordeon op de stoep.
The man is talented.
De man heeft talent.
1
playing doesn't always mean talented.
Spelen betekent niet altijd talentvol.
0.1964
0.089
0.94
0.1337
0.531
0.0946
A man stands near a boat and holds a net while another boat is on the water in the background.
Een man staat bij een boot en houdt een net vast terwijl een andere boot op het water op de achtergrond ligt.
A tall person standing
Een lang persoon die staat
1
man doesn't always mean tall
man betekent niet altijd lang
0.5638
0.1136
0.0
0.094
0.0
0.067
A man stands near a boat and holds a net while another boat is on the water in the background.
Een man staat bij een boot en houdt een net vast terwijl een andere boot op het water op de achtergrond ligt.
Nobody is standing
Er staat niemand.
2
The man is standing so therefore it is wrong to say that nobody is standing.
De man staat dus, daarom is het verkeerd om te zeggen dat er niemand staat.
0.5638
0.1136
0.0
0.0993
0.295
0.1234
A man stands near a boat and holds a net while another boat is on the water in the background.
Een man staat bij een boot en houdt een net vast terwijl een andere boot op het water op de achtergrond ligt.
A person standing
Een staande persoon
0
A man is a person.
Een man is een mens.
0.5638
0.1136
0.3759
0.1074
0.9342
0.1326
Man sitting outside on sidewalk playing music while taking donations.
De man die buiten op de stoep zit en muziek speelt terwijl hij donaties neemt
A man is playing music.
Een man speelt muziek.
0
"A man is playing music" is a rephrasing of man playing music.
"Een man speelt muziek" is een herhaling van een man die muziek speelt.
0.2013
0.1127
0.9452
0.1412
0.4039
0.1063
Man sitting outside on sidewalk playing music while taking donations.
De man die buiten op de stoep zit en muziek speelt terwijl hij donaties neemt
A woman donates to a charity.
Een vrouw doneert aan een goed doel.
2
The subject changes from a man to a woman. The subject cannot be taking donations and donating at the same time.
Het onderwerp verandert van een man naar een vrouw. Het onderwerp kan geen donaties aannemen en tegelijkertijd doneren
0.2013
0.1127
0.864
0.1309
0.2032
0.1015
Man sitting outside on sidewalk playing music while taking donations.
De man die buiten op de stoep zit en muziek speelt terwijl hij donaties neemt
A man need donations for his family.
Een man heeft donaties nodig voor zijn familie.
1
The man could need donations for cancer and not his family
De man kan donaties nodig hebben voor kanker en niet zijn familie.
0.2005
0.1126
0.9047
0.1346
0.6208
0.104
The German Shepherd dog is running after the white dog while they both are running on the grass.
De Duitse herder hond rent achter de witte hond terwijl ze beiden rennen op het gras.
Two dogs running outside.
Twee honden die buiten rennen.
0
A german shepherd and a white dog are two dogs and they are in the grass so they must be outside.
Een Duitse herder en een witte hond zijn twee honden en ze zijn in het gras dus ze moeten buiten zijn.
0.2902
0.096
0.3564
0.1024
0.3414
0.0832