premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A drum majorette dressed in a white band uniform is standing in the street.
Een drum majorette gekleed in een witte band uniform staat op straat.
A woman is sitting on a couch.
Een vrouw zit op een bank.
2
Sitting and standing are two different things.
Zitten en staan zijn twee verschillende dingen.
0.1595
0.0953
0.946
0.1411
0.747
0.1395
People are using conveyor belts to go up or down.
Mensen gebruiken transportbanden om omhoog of omlaag te gaan.
People riding conveyor belts.
Mensen rijden op transportbanden.
0
Using conveyor belts implies riding conveyor belts.
Het gebruik van transportbanden impliceert rijbanden.
0.4787
0.1236
0.3146
0.1204
0.0001
0.1315
People are using conveyor belts to go up or down.
Mensen gebruiken transportbanden om omhoog of omlaag te gaan.
People having fun at work.
Mensen hebben plezier op het werk.
1
Use of conveyor belts for going up and down does not necessarily mean that people have fun at work.
Het gebruik van transportbanden om op en neer te gaan betekent niet noodzakelijkerwijs dat mensen plezier hebben op het werk.
0.4809
0.1236
0.8676
0.1201
0.4879
0.1206
People are using conveyor belts to go up or down.
Mensen gebruiken transportbanden om omhoog of omlaag te gaan.
People watching T.V.
Mensen kijken tv.
2
The people cannot simultaneously be watching TV and using conveyor belts
De mensen kunnen niet tegelijkertijd tv kijken en transportbanden gebruiken
0.4784
0.1236
0.6039
0.1343
0.4685
0.1412
A man in a t-shirt rides an escalator with a shopping cart.
Een man in een t-shirt rijdt op een roltrap met een winkelwagen.
The man is in a mall shopping.
De man is in een winkelcentrum.
1
He could be anywhere that has an escalator and shopping cart- not necessarily in a mall.
Hij kan overal zijn met een roltrap en een winkelwagen, niet per se in een winkelcentrum.
0.6607
0.1132
0.6598
0.1189
0.1553
0.1133
A man in a t-shirt rides an escalator with a shopping cart.
Een man in een t-shirt rijdt op een roltrap met een winkelwagen.
The man has no shirt on.
De man heeft geen shirt aan.
2
in sentence one the man is wearing a tshirt, in sentence two the man has no shirt on
in zin één draagt de man een T-shirt, in zin twee heeft de man geen shirt op
0.6607
0.1132
0.7421
0.1275
0.3665
0.1279
A man in a t-shirt rides an escalator with a shopping cart.
Een man in een t-shirt rijdt op een roltrap met een winkelwagen.
The man is shopping.
Hij is aan het winkelen.
0
With a shopping cart implies shopping.
Met een winkelwagen betekent winkelen.
0.6605
0.1132
0.5293
0.1274
0.3464
0.0993
Three people going up an escalator and a man with a shopping cart coming down the escalator.
Drie mensen gaan een roltrap op en een man met een winkelwagen die door de roltrap komt.
People are going up an escalator
Mensen gaan een roltrap op.
0
Three people going up in a escalator for shopping
Drie mensen in een roltrap om te winkelen.
0.0003
0.0887
0.0
0.1203
0.0016
0.1036
Three people going up an escalator and a man with a shopping cart coming down the escalator.
Drie mensen gaan een roltrap op en een man met een winkelwagen die door de roltrap komt.
The people are standing in line
De mensen staan in de rij
2
People cannot going up and coming down an escalator and standing in line simultaneously.
Mensen kunnen niet naar boven en naar beneden een roltrap en staan in de rij gelijktijdig.
0.0003
0.0887
0.7069
0.1414
0.0024
0.0938
Three people going up an escalator and a man with a shopping cart coming down the escalator.
Drie mensen gaan een roltrap op en een man met een winkelwagen die door de roltrap komt.
The people are black
De mensen zijn zwart
1
Three people going up an escalator and a man with a shopping cart coming down the escalator are not necessarily black.
Drie mensen die een roltrap opgaan en een man met een winkelwagen die door de roltrap komt zijn niet per se zwart.
0.0003
0.0887
0.2839
0.1155
0.0108
0.0908
A girl with a white sweatshirt and blond-hair is smiling.
Een meisje met een wit sweatshirt en blond haar lacht.
The girl is wearing white.
Het meisje draagt wit.
0
A girl is wearing white implies white sweatshirt
Een meisje draagt wit betekent wit sweatshirt
0.6661
0.1328
0.7299
0.123
0.2208
0.0765
A girl with a white sweatshirt and blond-hair is smiling.
Een meisje met een wit sweatshirt en blond haar lacht.
The boy is smiling
De jongen lacht
2
in sentence one it is a girl who is smiling while in sentence two it is a boy who is smiling
in zin één is het een meisje dat lacht terwijl in zin twee het een jongen is die lacht
0.6661
0.1328
0.9695
0.1202
0.4345
0.1221
A girl with a white sweatshirt and blond-hair is smiling.
Een meisje met een wit sweatshirt en blond haar lacht.
The girl is wearing a sweatshirt with a logo.
Ze draagt een sweatshirt met een logo.
1
Not every sweatshirt is one with a logo.
Niet elk sweatshirt is één met een logo.
0.6661
0.1328
0.8613
0.1339
0.7826
0.1207
A man on a green and black motorbike has a crowd cheering in the background.
Een man op een groene en zwarte motor heeft een menigte juichen op de achtergrond.
A man is riding a motorbike in a parade.
Een man rijdt op een motor in een parade.
1
Just because there is a crowd cheering does not mean he is in a parade.
Alleen omdat er een menigte aan het juichen is betekent niet dat hij in een parade zit.
0.3258
0.1064
0.7998
0.134
0.3464
0.1287
A man on a green and black motorbike has a crowd cheering in the background.
Een man op een groene en zwarte motor heeft een menigte juichen op de achtergrond.
A man rides a motorbike.
Een man rijdt op een motor.
0
man rides a motorbike which is green and black
man rijdt een motorfiets die groen en zwart is
0.3258
0.1064
0.9881
0.132
0.8662
0.1112
A man on a green and black motorbike has a crowd cheering in the background.
Een man op een groene en zwarte motor heeft een menigte juichen op de achtergrond.
A man is sitting in a crowd.
Een man zit in een menigte.
2
in sentence one the man is on a motorbike while in senence two he is sitting in a crowd
in zin één zit de man op een motor terwijl hij in senence twee in een menigte zit
0.3252
0.1064
0.577
0.1237
0.0
0.0913
man with white helmet burning rubber of his black and green motorcycle
man met witte helm brandend rubber van zijn zwarte en groene motorfiets
Motorcycle rider warms up for his race.
Motorrijder warmt op voor zijn race.
1
Burning rubber does not imply that he warms up for his race.
Het verbranden van rubber betekent niet dat hij opwarmt voor zijn ras.
0.0782
0.0744
0.749
0.1134
0.0
0.0844
man with white helmet burning rubber of his black and green motorcycle
man met witte helm brandend rubber van zijn zwarte en groene motorfiets
A women rides a bike.
Een vrouw rijdt op een fiets.
2
in sentence one it is a man on his motorcycle while in sentence two a woman is riding the bike
in zin één is het een man op zijn motor terwijl in zin twee een vrouw op de fiets rijdt
0.0782
0.0744
0.9883
0.1439
0.5163
0.1284
man with white helmet burning rubber of his black and green motorcycle
man met witte helm brandend rubber van zijn zwarte en groene motorfiets
A person has a motorcycle.
Iemand heeft een motorfiets.
0
a man can burn rubber of a motorcycle if he has a motorcycle
een man kan rubber van een motorfiets branden als hij een motorfiets heeft
0.0793
0.0744
0.9635
0.1328
0.5644
0.1067
A man in a green and black coat does a burnout in a matching motorcycle in front of a crowd behind fences.
Een man in een groene en zwarte jas doet een burnout in een bijpassende motorfiets voor een menigte achter hekken.
People are watching a man ride a motorcycle.
Mensen kijken hoe een man op een motor rijdt.
0
a man can do burnout if he rides a motorcycle
een man kan burn-out doen als hij op een motorfiets rijdt
0.0008
0.0849
0.5357
0.1331
0.3676
0.0999
A man in a green and black coat does a burnout in a matching motorcycle in front of a crowd behind fences.
Een man in een groene en zwarte jas doet een burnout in een bijpassende motorfiets voor een menigte achter hekken.
The man on the motorcycle is very famous.
De man op de motorfiets is erg beroemd.
1
Just because he is in front of a crowd does not mean he is very famous.
Alleen omdat hij voor een menigte staat betekent niet dat hij erg beroemd is.
0.0008
0.0849
0.8046
0.1226
0.6831
0.1411
A man in a green and black coat does a burnout in a matching motorcycle in front of a crowd behind fences.
Een man in een groene en zwarte jas doet een burnout in een bijpassende motorfiets voor een menigte achter hekken.
A man is wearing a red flannel shirt.
Een man draagt een rood flanellen shirt.
2
in sentence one the man is wearing a green/black coat but in sentence two he is wearing a red shirt
in zin één draagt de man een groene/zwarte jas maar in zin twee draagt hij een rood shirt
0.0008
0.085
0.7877
0.1323
0.6058
0.1206
A man with a green and black jacket and white helmet rides a motorbike in front of a crowd.
Een man met een groen en zwart jasje en witte helm rijdt op een motor voor een menigte.
A man with a green and black jacket and white helmet rides a motorbike
Een man met een groene en zwarte jas en witte helm rijdt op een motorfiets
0
a man rides motorcycle in front of crowd
een man rijdt motorfiets voor de menigte
0.5105
0.1185
0.8954
0.1427
0.1114
0.1248
A man with a green and black jacket and white helmet rides a motorbike in front of a crowd.
Een man met een groen en zwart jasje en witte helm rijdt op een motor voor een menigte.
A man with a green and black jacket and white helmet joyously rides a motorbike
Een man met een groen en zwart jasje en witte helm rijdt vreugdevol op een motorfiets
1
Not every man riding a motorbike does so joyously.
Niet elke man die op een motorfiets rijdt doet zo blij.
0.5102
0.1186
0.7212
0.1352
0.2084
0.0818
A man with a green and black jacket and white helmet rides a motorbike in front of a crowd.
Een man met een groen en zwart jasje en witte helm rijdt op een motor voor een menigte.
A man with a green and black jacket and white helmet doesn't ride a motorbike
Een man met een groene en zwarte jas en witte helm rijdt niet op een motorfiets
2
in sentence one the man rides a motorbike but in sentence two he doesn't ride a motorbike
in zin één rijdt de man op een motorfiets maar in zin twee rijdt hij niet op een motor
0.5102
0.1186
0.7426
0.1291
0.429
0.1298
Person in a green hooded sweatshirt, looking at the view.
Persoon in een groen capuchon sweater, kijkend naar het uitzicht.
The person is driving a car on the road.
De persoon rijdt een auto op de weg.
2
sentence one the person is looking while in sentence two the person s driving
zin één de persoon kijkt terwijl in zin twee de persoon rijdt
0.2929
0.1081
0.7711
0.138
0.0
0.092
Person in a green hooded sweatshirt, looking at the view.
Persoon in een groen capuchon sweater, kijkend naar het uitzicht.
A person is looking at a view.
Een persoon kijkt naar een uitzicht.
0
a person who is looking at the view wears green sweatshirt
een persoon die kijkt naar het uitzicht draagt groene sweatshirt
0.2929
0.1081
0.2093
0.1314
0.0001
0.1227
Person in a green hooded sweatshirt, looking at the view.
Persoon in een groen capuchon sweater, kijkend naar het uitzicht.
The person is trying to remember the way back to their car.
De persoon probeert zich de weg naar zijn auto te herinneren.
1
Looking at the view does not imply they are trying to remember the way back to their car.
Kijken naar het uitzicht betekent niet dat ze proberen te herinneren de weg terug naar hun auto.
0.2929
0.1081
0.3098
0.1195
0.1171
0.0945
A man dressed in gray gear, including helmet, races a dirt bike on a dirt track.
Een man gekleed in grijze versnelling, inclusief helm, racet op een crossfiets op een zandbaan.
The man is working.
Hij is aan het werk.
1
Not every man racing a dirt bike is working.
Niet elke man racen op een crossfiets werkt.
0.2165
0.0913
0.3422
0.1289
0.0001
0.0802
A man dressed in gray gear, including helmet, races a dirt bike on a dirt track.
Een man gekleed in grijze versnelling, inclusief helm, racet op een crossfiets op een zandbaan.
A man has gray gear.
Een man heeft grijs materiaal.
0
a man with grey gear rides a dirt bike on dirt track
een man met grijze versnelling rijdt op een crossfiets op zandpad
0.2153
0.0913
0.0001
0.0867
0.238
0.0922
A man dressed in gray gear, including helmet, races a dirt bike on a dirt track.
Een man gekleed in grijze versnelling, inclusief helm, racet op een crossfiets op een zandbaan.
The man has red gear.
De man heeft rode spullen.
2
sentence one the man has on gray gear in sentence two he has on red gear
zin één de man heeft op grijze versnelling in zin twee die hij heeft op rode versnelling
0.2153
0.0913
0.001
0.099
0.0
0.0619
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
The person is a tourist.
De persoon is een toerist.
1
Just because a person is dressed a certain way does not mean they are tourist.
Gewoon omdat een persoon is gekleed op een bepaalde manier betekent niet dat ze toerist.
0.6011
0.1153
0.631
0.1425
0.2249
0.133
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
The pers
De pers
2
sentence two only says the pers, the question cannot be answered because it is incomplete
zin twee zegt alleen de pers, de vraag kan niet worden beantwoord omdat het onvolledig is
0.6011
0.1153
0.0004
0.0822
0.0436
0.1011
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
It is raining.
Het regent.
1
Just because of the way a person is dressed does not mean it's raining.
Alleen omdat iemand gekleed is betekent niet dat het regent.
0.6011
0.1153
0.8649
0.1495
0.3269
0.1364
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is dressed in green and is drinking a soda.
Een persoon is gekleed in groen en drinkt een frisdrank.
1
Just because a person is dressed in green does not mean they are wearing a hoodie and shorts.
Alleen omdat een persoon is gekleed in het groen betekent niet dat ze dragen een hoodie en shorts.
0.6011
0.1153
0.618
0.1406
0.458
0.1284
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is swimming in the ocean.
Een persoon zwemt in de oceaan.
2
If a person stands in front of green hills, the person can't also swim in the ocean at the same time.
Als iemand voor groene heuvels staat, kan de persoon niet tegelijkertijd in de oceaan zwemmen.
0.6011
0.1153
0.9283
0.1473
0.2702
0.1125
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
The person is on vacation.
De persoon is op vakantie.
1
Just because of the way a person is dressed and where they are standing does not mean they are on vacation.
Alleen vanwege de manier waarop een persoon is gekleed en waar ze staan betekent niet dat ze op vakantie zijn.
0.6013
0.1153
0.9789
0.1442
0.5446
0.1364
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is standing outside.
Er staat iemand buiten.
0
a person standing outside in green hills
een persoon buiten in groene heuvels
0.6013
0.1153
0.285
0.129
0.0
0.0868
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is outside wearing clothes.
Er is iemand buiten die kleren draagt.
0
a person is wearing green hoodie and shorts
een persoon draagt groene hoodie en shorts
0.6016
0.1153
0.0
0.107
0.6598
0.1438
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is standing in the desert.
Er staat iemand in de woestijn.
2
One cannot stand in front of green hills and a desert at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd voor groene heuvels en een woestijn staan.
0.6021
0.1152
0.2746
0.1317
0.4127
0.1254
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A man is running through the city.
Er loopt een man door de stad.
2
One cannot stand and be running at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd staan en rennen.
0.6021
0.1152
0.6844
0.1307
0.5889
0.1255
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is hiking.
Een persoon wandelt.
1
Just because of the way a person is dressed and where they are does not mean they are hiking.
Gewoon vanwege de manier waarop een persoon is gekleed en waar ze zijn betekent niet dat ze wandelen.
0.602
0.1152
0.3643
0.1278
0.1333
0.111
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is not in front of the green hills.
Een persoon staat niet voor de groene heuvels.
2
A person must be in front of green hills, if he is standing in front of green hills.
Een persoon moet voor groene heuvels staan, als hij voor groene heuvels staat.
0.601
0.1152
0.2102
0.1028
0.0
0.1007
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is looking at the view.
Een persoon kijkt naar het uitzicht.
0
a person is looking at view of green hills
een persoon kijkt naar uitzicht op groene heuvels
0.601
0.1152
0.5907
0.1308
0.4259
0.1264
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
A person is dressed in green and wearing shorts is standing in front of green hills.
Een persoon is gekleed in groen en draagt shorts staat voor groene heuvels.
0
"A person, dressed in green" is a rephrasing of "A person is dressed in green".
"Een persoon, gekleed in het groen" is een herhaling van "Een persoon is gekleed in het groen."
0.601
0.1152
0.1102
0.0956
0.5296
0.1088
A person, dressed in green hoodie and shorts, stands in front of a vista of green hills.
Een persoon, gekleed in groene hoodie en shorts, staat voor een uitzicht van groene heuvels.
The person is outside
De persoon is buiten
0
The person would have to be outside in order to be standing in front of a vista of green hills.
De persoon zou buiten moeten staan om voor een uitzicht van groene heuvels te staan.
0.601
0.1152
0.6747
0.1208
0.238
0.1094
A woman in shorts and a green hoodie, at an observation point along a trail, overlooking the mountains below.
Een vrouw in shorts en een groene hoodie, op een observatiepunt langs een pad, met uitzicht op de bergen beneden.
The woman is wearing long pants.
De vrouw draagt een lange broek.
2
Shorts cannot be long pants.
Shorts kunnen geen lange broeken zijn.
0.4573
0.1237
0.7614
0.1311
0.2948
0.1127
A woman in shorts and a green hoodie, at an observation point along a trail, overlooking the mountains below.
Een vrouw in shorts en een groene hoodie, op een observatiepunt langs een pad, met uitzicht op de bergen beneden.
The woman in shorts is looking at mountains.
De vrouw in shorts kijkt naar bergen.
0
A woman at observation point is overlooking the mountains
Een vrouw op observatiepunt kijkt uit over de bergen
0.4573
0.1237
0.4477
0.1165
0.375
0.1349
A woman in shorts and a green hoodie, at an observation point along a trail, overlooking the mountains below.
Een vrouw in shorts en een groene hoodie, op een observatiepunt langs een pad, met uitzicht op de bergen beneden.
The woman is a hiker.
Ze is een wandelaar.
1
You can not infer she is a hiker.
Ze is geen wandelaar.
0.4573
0.1237
0.5197
0.1199
0.0124
0.1224
Two dogs run along the green grass near the water.
Twee honden lopen langs het groene gras bij het water.
the dogs are by the indoor pool
de honden zijn bij het overdekte zwembad
2
An indoor pool does not have grass.
Een overdekt zwembad heeft geen gras.
0.6154
0.1313
0.5594
0.1237
0.9752
0.1568
Two dogs run along the green grass near the water.
Twee honden lopen langs het groene gras bij het water.
they are running by the river
Ze lopen langs de rivier.
1
The water doesn't necessarily mean it's a river.
Het water betekent niet dat het een rivier is.
0.6144
0.1314
0.3706
0.1285
0.734
0.1246
Two dogs run along the green grass near the water.
Twee honden lopen langs het groene gras bij het water.
the two dogs are outside
de twee honden zijn buiten
0
Dogs run along the green grass implies that the dogs are outside.
Honden lopen langs het groene gras impliceert dat de honden buiten zijn.
0.615
0.1314
0.728
0.1204
0.0369
0.1102
A woman with blond-hair is smiling and putting on a white sweater.
Een vrouw met blond haar lacht en trekt een witte trui aan.
A woman is feeding an elephant at the zoo.
Een vrouw voedt een olifant in de dierentuin.
2
A woman cannot be putting on a white sweater and feeding an elephant at the zoo simultaneously.
Een vrouw kan geen witte trui aantrekken en tegelijkertijd een olifant voeren in de dierentuin.
0.6407
0.1258
0.796
0.1334
0.4782
0.1221
A woman with blond-hair is smiling and putting on a white sweater.
Een vrouw met blond haar lacht en trekt een witte trui aan.
A person is dressing.
Iemand kleedt zich aan.
0
A woman with blond hair is dressing on a white sweater
Een vrouw met blond haar is dressing op een witte trui
0.6404
0.1258
0.1436
0.1344
0.0
0.0971
A woman with blond-hair is smiling and putting on a white sweater.
Een vrouw met blond haar lacht en trekt een witte trui aan.
A woman wearing black pants is putting on a white sweater.
Een vrouw met een zwarte broek trekt een witte trui aan.
1
You can not infer they are black.
Je kunt niet afleiden dat ze zwart zijn.
0.6405
0.1258
0.7799
0.1246
0.5698
0.1159
A black dog runs through a field.
Een zwarte hond rent door een veld.
There are animals running on field
Er lopen dieren op het veld.
0
A black dog is an animal running through a field.
Een zwarte hond is een dier dat door een veld loopt.
0.8719
0.1284
0.6992
0.1252
0.7372
0.1149
A black dog runs through a field.
Een zwarte hond rent door een veld.
Some dogs playing on field
Sommige honden spelen op het veld
1
Dogs and run in a field without playing.
Honden en lopen in een veld zonder te spelen.
0.871
0.1283
0.4355
0.1134
0.2059
0.0911
A black dog runs through a field.
Een zwarte hond rent door een veld.
The pets are taking rest.
De huisdieren nemen rust.
2
If the dog is running through a field, it is not taking rest.
Als de hond door een veld rent, neemt hij geen rust.
0.871
0.1283
0.6941
0.1343
0.5637
0.1139
A dog running fast with ears flying.
Een hond die snel rent met oren die vliegen.
The dog is moving slowly.
De hond beweegt langzaam.
2
A dog cannot run fast and move slowly at the same time.
Een hond kan niet snel rennen en tegelijkertijd langzaam bewegen.
0.1056
0.0939
0.9448
0.1387
0.732
0.125
A dog running fast with ears flying.
Een hond die snel rent met oren die vliegen.
The dog is running fast.
De hond rent hard.
0
A dog would have it's ears flying if it were running fast.
Een hond zou zijn oren laten vliegen als hij snel zou rennen.
0.1058
0.0939
0.0801
0.0875
0.2783
0.1041
A dog running fast with ears flying.
Een hond die snel rent met oren die vliegen.
The dog is chasing a ball.
De hond zit achter een bal aan.
1
Just because a dog is running does not mean the dog is chasing a ball.
Omdat een hond rent betekent niet dat de hond achter een bal aanzit.
0.1058
0.0939
0.0
0.1062
0.1407
0.1133
A black dog running towards the camera.
Een zwarte hond rent naar de camera.
A dog running.
Een hond die rent.
0
The dog running towards the camera would be running.
De hond die naar de camera rent zou draaien.
0.5074
0.1126
0.5345
0.1027
0.0003
0.0804
A black dog running towards the camera.
Een zwarte hond rent naar de camera.
A dog running outside.
Een hond die buiten loopt.
1
Just because a dog is running towards the camera does not mean the dog is outside.
Omdat een hond naar de camera rent, betekent niet dat de hond buiten is.
0.5068
0.1126
0.398
0.114
0.3092
0.1183
A black dog running towards the camera.
Een zwarte hond rent naar de camera.
A cat sleeping.
Een kat die slaapt.
2
There can either be a dog running or a cat sleeping.
Er kan een hond rennen of een kat slapen.
0.5068
0.1126
0.3686
0.1185
0.4538
0.1122
An older man with white hair a blue jacket and a bright red hat.
Een oudere man met wit haar een blauw jasje en een felrode hoed.
A man has a blue hat.
Een man heeft een blauwe hoed.
2
One has a bright red hat and the other a blue hat.
De een heeft een felrode hoed en de ander een blauwe hoed.
0.4555
0.1139
0.9618
0.1368
0.8607
0.1372
An older man with white hair a blue jacket and a bright red hat.
Een oudere man met wit haar een blauw jasje en een felrode hoed.
A man has on a red hat.
Een man heeft een rode hoed op.
0
The man covers his hair with a red hat.
De man bedekt zijn haar met een rode hoed.
0.4548
0.1139
0.503
0.1344
0.8286
0.132
An older man with white hair a blue jacket and a bright red hat.
Een oudere man met wit haar een blauw jasje en een felrode hoed.
A man has a red baseball hat.
Een man heeft een rode baseball hoed.
1
Just because a man is wearing a hat does not mean he's wearing a baseball hat.
Dat een man een hoed draagt betekent niet dat hij een honkbalpet draagt.
0.4553
0.1139
0.8232
0.1334
0.4091
0.134
Woman in black poses near a pyramid fountain.
Een vrouw in zwart poseert bij een piramidefontein.
The woman is a tourist.
De vrouw is een toerist.
1
Just because a woman is near a pyramid fountain does not mean she's a tourist.
Alleen omdat een vrouw in de buurt is van een piramide fontein betekent niet dat ze een toerist is.
0.0001
0.1158
0.6322
0.1345
0.3494
0.1344
Woman in black poses near a pyramid fountain.
Een vrouw in zwart poseert bij een piramidefontein.
The man is wearing black.
De man draagt zwart.
2
One is referred to as a woman and the other is referred to as a man.
De ene wordt een vrouw genoemd en de andere wordt een man genoemd.
0.0001
0.1158
0.7617
0.1143
0.9239
0.1374
Woman in black poses near a pyramid fountain.
Een vrouw in zwart poseert bij een piramidefontein.
The woman is wearing black.
De vrouw draagt zwart.
0
The woman that is posing near the fountain is wearing black.
De vrouw die zich in de buurt van de fontein poseert draagt zwart.
0.0001
0.1158
0.7132
0.1176
0.3337
0.1201
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
There is a boy watching TV in his living room.
Er kijkt een jongen tv in zijn woonkamer.
2
He refers to a girl and not a boy.
Hij verwijst naar een meisje en niet naar een jongen.
0.659
0.147
0.5846
0.1337
0.8653
0.1317
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
There is a person outside.
Er is iemand buiten.
0
A girl outside the large fountain is a person
Een meisje buiten de grote fontein is een persoon
0.6596
0.147
0.7554
0.1336
0.0023
0.102
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A girl sits by a fountain.
Een meisje zit bij een fontein.
0
The fountain is outside that the girl sits by.
De fontein staat buiten waar het meisje zit.
0.6596
0.147
0.6786
0.1511
0.3563
0.1315
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A short girl
Een klein meisje
1
You can not infer she is short.
Je kunt niet afleiden dat ze klein is.
0.6584
0.147
0.6905
0.1169
0.3313
0.0901
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A girl is sitting at a fountain.
Een meisje zit in een fontein.
0
The outside fountain is the one the girl sits by.
De buitenfontein is degene waar het meisje bij zit.
0.6579
0.147
0.739
0.1531
0.2414
0.1244
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A human
Een mens
0
A girl is a human.
Een meisje is een mens.
0.6579
0.147
0.7614
0.1127
0.984
0.1514
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A girl sits outside eating ice cream
Een meisje zit buiten ijs te eten.
1
Just because a girl is sitting outside a large fountain does not mean she is eating ice cream.
Alleen omdat een meisje buiten een grote fontein zit betekent niet dat ze ijs eet.
0.6584
0.147
0.0677
0.1165
0.5372
0.1414
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A girl is standing in a large fountain.
Een meisje staat in een grote fontein.
2
One cannot sit and be standing at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd zitten en staan.
0.6584
0.147
0.7999
0.1533
0.7286
0.1324
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A boy sits alone at a large fountain
Een jongen zit alleen bij een grote fontein.
2
One is referred to as a girl and the other as a boy.
De ene wordt een meisje genoemd en de andere een jongen.
0.6598
0.1469
0.5192
0.1304
0.9687
0.1362
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A boys sits outside at a small fountain.
Een jongen zit buiten bij een kleine fontein.
2
The fountain can't be both large and small.
De fontein kan niet zowel groot als klein zijn.
0.6594
0.147
0.7122
0.1457
0.6492
0.1198
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A girl is sitting at the fountain, making a wish.
Een meisje zit bij de fontein en doet een wens.
1
Sentence 1: A girl sits outside at a large fountain. Sentence 2: A girl is sitting at the fountain, making a wish.
Zin 1: Een meisje zit buiten bij een grote fontein. Zin 2: Een meisje zit bij de fontein en doet een wens.
0.6595
0.147
0.3902
0.1221
0.2819
0.1144
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
A child sits outside at a large fountain.
Een kind zit buiten bij een grote fontein.
1
Sentence 1: A girl sits outside at a large fountain. Sentence 2: A child sits outside at a large fountain.
Zin 1: Een meisje zit buiten bij een grote fontein. Zin 2: Een kind zit buiten bij een grote fontein.
0.6587
0.147
0.6257
0.1424
0.2552
0.1274
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
Nobody is around.
Er is niemand.
2
If nobody is around, there can't be a girl outside.
Als er niemand is, kan er geen meisje buiten zijn.
0.6587
0.147
0.2389
0.112
0.3723
0.135
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
There is a person outdoors
Er is een persoon buiten
0
A girl is a person and the fountain is located outdoors.
Een meisje is een persoon en de fontein ligt buiten.
0.6587
0.147
0.2741
0.1247
0.2979
0.1154
A girl sits outside at a large fountain.
Een meisje zit buiten bij een grote fontein.
There is a girl in a white sweater outside.
Er is een meisje in een witte trui buiten.
1
Sentence 1: A girl sits outside at a large fountain. Sentence 2: There is a girl in a white sweater outside.
Zin 1: Een meisje zit buiten bij een grote fontein. Zin 2: Er is een meisje in een witte trui buiten.
0.659
0.147
0.7603
0.14
0.5598
0.1236
A woman and two others are sitting nearby a decorative water fountain.
Een vrouw en twee anderen zitten vlakbij een decoratieve waterfontein.
A woman sits next to a fountain.
Een vrouw zit naast een fontein.
0
A decorative water fountain is a fountain.
Een decoratieve waterfontein is een fontein.
0.9005
0.1459
0.7456
0.1512
0.5572
0.1106
A woman and two others are sitting nearby a decorative water fountain.
Een vrouw en twee anderen zitten vlakbij een decoratieve waterfontein.
A woman and others are sitting next to a water fountain while throwing change in.
Een vrouw en anderen zitten naast een waterfontein terwijl ze zich omkleden.
1
Sentence 1: A woman and two others are sitting nearby a decorative water fountain. Sentence 2: A woman and others are sitting next to a water fountain while throwing change in.
Zin 1: Een vrouw en twee anderen zitten vlakbij een decoratieve waterfontein. Zin 2: Een vrouw en anderen zitten naast een waterfontein terwijl ze wisselen.
0.8998
0.1458
0.3941
0.1382
0.1528
0.0923
A woman and two others are sitting nearby a decorative water fountain.
Een vrouw en twee anderen zitten vlakbij een decoratieve waterfontein.
A woman and two others are sitting inside a water fountain.
Een vrouw en twee anderen zitten in een waterfontein.
2
They can't be both nearby the water fountain and inside the water fountain.
Ze kunnen niet zowel in de buurt van de fontein zijn als in de fontein.
0.9009
0.1459
0.8166
0.138
0.0
0.108
A woman sits on a wall next to a large conical fountain.
Een vrouw zit op een muur naast een grote conische fontein.
the woman is reading a book at home in her bedroom
de vrouw leest een boek thuis in haar slaapkamer
2
A woman cannot sits on a wall next to a large conical fountain and reading a book at home in her bedroom at the same time.
Een vrouw kan niet op een muur naast een grote conische fontein zitten en thuis in haar slaapkamer een boek lezen.
0.9038
0.1282
0.8149
0.1464
0.5783
0.1163
A woman sits on a wall next to a large conical fountain.
Een vrouw zit op een muur naast een grote conische fontein.
a woman sits next to a fountain
een vrouw zit naast een fontein
0
in a both sentence conical and sits is various
in een zin conisch en zit is verschillende
0.9038
0.1282
0.7509
0.1546
0.0
0.0638
A woman sits on a wall next to a large conical fountain.
Een vrouw zit op een muur naast een grote conische fontein.
the woman is getting light spray from the fountain
de vrouw krijgt lichte spray uit de fontein
1
You can not infer it is light.
Je kunt niet afleiden dat het licht is.
0.9034
0.1283
0.5283
0.1279
0.3293
0.0954
Men in hard hats and orange and green outfits walking outside of a gray concrete structure with short fencing in front of it.
Mannen in harde hoeden en oranje en groene outfits lopen buiten een grijze betonnen structuur met korte omheining voor het.
Men are outside.
Mannen staan buiten.
0
Outside of a gray concrete structure implies outside.
Buiten een grijze betonnen structuur impliceert buiten.
0.1296
0.0725
0.6054
0.1313
0.0
0.0771
Men in hard hats and orange and green outfits walking outside of a gray concrete structure with short fencing in front of it.
Mannen in harde hoeden en oranje en groene outfits lopen buiten een grijze betonnen structuur met korte omheining voor het.
Men are working in construction to build a building.
Mannen werken in de bouw aan een gebouw.
1
Sentence 1: Men in hard hats and orange and green outfits walking outside of a gray concrete structure with short fencing in front of it. Sentence 2: Men are working in construction to build a building.
Zin 1: Mannen in harde hoeden en oranje en groene outfits lopen buiten een grijs betonnen structuur met korte omheining voor zich. Zin 2: Mannen werken in de bouw om een gebouw te bouwen.
0.1296
0.0725
0.8106
0.1241
0.3084
0.0897
Men in hard hats and orange and green outfits walking outside of a gray concrete structure with short fencing in front of it.
Mannen in harde hoeden en oranje en groene outfits lopen buiten een grijze betonnen structuur met korte omheining voor het.
Men are sleeping in the snow
Mannen slapen in de sneeuw
2
They can't be both walking outside and sleeping.
Ze kunnen niet allebei buiten lopen en slapen.
0.1296
0.0725
0.4949
0.1315
0.488
0.1192
A young woman sits near a fountain.
Een jonge vrouw zit bij een fontein.
The woman is relaxing.
De vrouw ontspant zich.
0
A young woman is a woman and sits near a fountain is same as relaxing.
Een jonge vrouw is een vrouw en zit vlakbij een fontein is hetzelfde als ontspannen.
0.6165
0.1432
0.2233
0.1117
0.0679
0.098
A young woman sits near a fountain.
Een jonge vrouw zit bij een fontein.
The woman throws a penny into the fountain.
De vrouw gooit een cent in de fontein.
1
Sentence 1: A young woman sits near a fountain. Sentence 2: The woman throws a penny into the fountain.
Zin 1: Een jonge vrouw zit bij een fontein. Zin 2: De vrouw gooit een cent in de fontein.
0.6165
0.1432
0.6586
0.1225
0.4374
0.1169
A young woman sits near a fountain.
Een jonge vrouw zit bij een fontein.
The woman is walling.
De vrouw hangt aan de muur.
2
She can't be both sitting and walling (I assume this is supposed to be walking).
Ze kan niet zowel zitten en wanden (ik neem aan dat dit moet lopen).
0.6165
0.1432
0.0003
0.1064
0.0
0.0833
A softball player in red and white swings and hits the yellow ball.
Een softbalspeler in rood en wit zwaait en raakt de gele bal.
A softball player swings and hits a ball.
Een softballer zwaait en slaat een bal.
0
A player in red and white is a softball player and a yellow ball is a ball.
Een speler in rood en wit is een softbalspeler en een gele bal is een bal.
0.1536
0.1024
0.2677
0.1075
0.472
0.1058
A softball player in red and white swings and hits the yellow ball.
Een softbalspeler in rood en wit zwaait en raakt de gele bal.
A softball player just hit a homerun.
Een softbalspeler heeft net een homerun geslagen.
1
Sentence 1: A softball player in red and white swings and hits the yellow ball. Sentence 2: A softball player just hit a homerun.
Zin 1: Een softbalspeler in rood en wit schommelt en raakt de gele bal. Zin 2: Een softbalspeler heeft net een homerun geslagen.
0.153
0.1025
0.5608
0.134
0.0963
0.0952
A softball player in red and white swings and hits the yellow ball.
Een softbalspeler in rood en wit zwaait en raakt de gele bal.
A softball player just scored the winning goal in the soccer game.
Een softballer scoorde net het winnende doelpunt in de voetbalwedstrijd.
2
The player is either swinging and hitting the ball, as in softball, or playing soccer.
De speler zwaait en slaat de bal, zoals in softbal, of voetballen.
0.1528
0.1024
0.8106
0.1455
0.1323
0.1067