premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A woman poses for a picture outdoors.
Een vrouw poseert voor een foto buiten.
A woman is taking a walk in the building.
Een vrouw maakt een wandeling in het gebouw.
2
She can't be both posing for a picture and taking a walk. And if she is outdoors, she can't be in a building.
Ze kan niet allebei poseren voor een foto en een wandeling maken en als ze buiten is, kan ze niet in een gebouw zijn.
0.7222
0.1194
0.6078
0.1108
0.0001
0.0924
A woman poses for a picture outdoors.
Een vrouw poseert voor een foto buiten.
A woman poses for a photo outside.
Een vrouw poseert voor een foto buiten.
0
picture is photo and outdoors is outside.
foto is foto en buiten is buiten.
0.7222
0.1194
0.7894
0.1208
0.0003
0.1083
A woman poses for a picture outdoors.
Een vrouw poseert voor een foto buiten.
A woman poses for a photo in a field.
Een vrouw poseert voor een foto in een veld.
1
Sentence 1: A woman poses for a picture outdoors. Sentence 2: A woman poses for a photo in a field.
Zin 1: Een vrouw poseert voor een foto buiten. Zin 2: Een vrouw poseert voor een foto in een veld.
0.7222
0.1194
0.7075
0.1276
0.4785
0.1221
A white dog with a blue collar runs while carrying a yellow toy.
Een witte hond met een blauwe halsband loopt terwijl hij een geel speelgoed draagt.
A dog is playing fetch with it's owner.
Een hond speelt met de eigenaar.
1
Sentence 1: A white dog with a blue collar runs while carrying a yellow toy. Sentence 2: A dog is playing fetch with it's owne
Zin 1: Een witte hond met een blauwe halsband loopt terwijl hij een geel speeltje draagt. Zin 2: Een hond speelt apporteren met zijn eigen
0.2201
0.1081
0.2662
0.1061
0.0001
0.0686
A white dog with a blue collar runs while carrying a yellow toy.
Een witte hond met een blauwe halsband loopt terwijl hij een geel speelgoed draagt.
A dog with a collar runs carrying a toy.
Een hond met een halsband loopt met een speeltje.
0
A white dog is the dog and blue collar is a collar and a yellow toy is a toy.
Een witte hond is de hond en een blauwe halsband is een halsband en een geel speeltje is een speelgoed.
0.2201
0.1081
0.1796
0.1085
0.2733
0.0881
A white dog with a blue collar runs while carrying a yellow toy.
Een witte hond met een blauwe halsband loopt terwijl hij een geel speelgoed draagt.
A cat with no collar runs carrying a mouse.
Een kat zonder halsband loopt met een muis.
2
The animal can't be both a cat and a dog. Either the animal has a collar, or has no collar. And they are either carrying a toy or a mouse.
Het dier kan niet zowel een kat als een hond zijn. Of het dier heeft een halsband, of heeft geen halsband. En ze dragen een speeltje of een muis.
0.2209
0.1081
0.354
0.0991
0.364
0.0981
a white dog is running on a grassy path carrying a yellow object in its mouth.
een witte hond loopt op een graspad met een geel voorwerp in zijn mond.
A dog running carrying something to his owner.
Een hond die iets naar zijn eigenaar draagt.
1
Sentence 1: a white dog is running on a grassy path carrying a yellow object in its mouth. Sentence 2: A dog running carrying something to his owner.
Zin 1: een witte hond loopt op een grasachtig pad met een geel voorwerp in zijn mond. Zin 2: Een hond die iets naar zijn eigenaar draagt.
0.7234
0.1356
0.1229
0.0992
0.3327
0.0991
a white dog is running on a grassy path carrying a yellow object in its mouth.
een witte hond loopt op een graspad met een geel voorwerp in zijn mond.
A dog running.
Een hond die rent.
0
A white dog is a dog
Een witte hond is een hond
0.7234
0.1356
0.5312
0.1028
0.8944
0.1219
a white dog is running on a grassy path carrying a yellow object in its mouth.
een witte hond loopt op een graspad met een geel voorwerp in zijn mond.
A black dog walking carrying a pink object.
Een zwarte hond met een roze voorwerp.
2
The dog is either black or white. It can't be both walking and running. The object can't be both yellow and pink.
De hond is zwart of wit en kan niet zowel lopen als lopen.
0.7234
0.1356
0.1765
0.0888
0.2358
0.0828
A white dog with a yellow toy in his mouth runs through a nature trail towards the camera.
Een witte hond met een geel speeltje in zijn mond loopt door een natuurpad naar de camera.
Someone's dog is lost and traveling alone.
Iemands hond is verloren en reist alleen.
1
You can not infer it is traveling.
Je kunt niet afleiden dat het reizen is.
0.4617
0.1182
0.6311
0.1196
0.2098
0.0878
A white dog with a yellow toy in his mouth runs through a nature trail towards the camera.
Een witte hond met een geel speeltje in zijn mond loopt door een natuurpad naar de camera.
A dog with a toy in his mouth runs through a trail.
Een hond met speelgoed in zijn mond loopt door een spoor.
0
A white dog with the toy is running towards the camera
Een witte hond met het speeltje rent naar de camera
0.4592
0.1182
0.3265
0.1128
0.254
0.1079
A white dog with a yellow toy in his mouth runs through a nature trail towards the camera.
Een witte hond met een geel speeltje in zijn mond loopt door een natuurpad naar de camera.
A cat with a mouse in his mouth running through a field.
Een kat met een muis in zijn mond die door een veld loopt.
2
He refers to a dog and not a cat.
Hij verwijst naar een hond en niet naar een kat.
0.4592
0.1182
0.6671
0.116
0.9074
0.1271
A young child is splashed by the ocean's waves while she plays on the beach.
Een jong kind wordt opgeslokt door de golven van de oceaan terwijl ze op het strand speelt.
A young child plays on the beach.
Een jong kind speelt op het strand.
0
Splashed by the ocean's waves suggest that she is playing on the beach
Gespetterd door de golven van de oceaan suggereren dat ze speelt op het strand
0.4264
0.1289
0.8713
0.1435
0.0001
0.0787
A young child is splashed by the ocean's waves while she plays on the beach.
Een jong kind wordt opgeslokt door de golven van de oceaan terwijl ze op het strand speelt.
A child plays in the mud.
Een kind speelt in de modder.
2
The child is either playing on the beach or in the mud.
Het kind speelt op het strand of in de modder.
0.4264
0.1289
0.68
0.1316
0.6997
0.14
A young child is splashed by the ocean's waves while she plays on the beach.
Een jong kind wordt opgeslokt door de golven van de oceaan terwijl ze op het strand speelt.
A child gets splashed by a wave while building a sand castle.
Een kind wordt gespuugd door een golf terwijl hij een zandkasteel bouwt.
1
Sentence 1 is missing building a sand castle
Zin 1 ontbreekt om een zandkasteel te bouwen.
0.4264
0.1289
0.1932
0.0928
0.0003
0.0918
A young boy with his tongue stuck out is climbing onto a wooden platform.
Een jonge jongen met zijn tong uitgestoken klimt op een houten platform.
The boy is crawling on the ground.
De jongen kruipt op de grond.
2
What is he doing ... climbing onto a wooden platform or crawling on the ground
Wat doet hij... klimmen op een houten platform of kruipen op de grond
0.4529
0.1196
0.3497
0.1108
0.6993
0.1154
A young boy with his tongue stuck out is climbing onto a wooden platform.
Een jonge jongen met zijn tong uitgestoken klimt op een houten platform.
The boy is sticking out his tongue at someone or something.
De jongen steekt zijn tong uit naar iemand of zoiets.
0
the boy is sticking out his tongue and climbing onto a wooden platform
de jongen steekt zijn tong uit en klimt op een houten platform
0.453
0.1197
0.3082
0.107
0.6737
0.1136
A young boy with his tongue stuck out is climbing onto a wooden platform.
Een jonge jongen met zijn tong uitgestoken klimt op een houten platform.
The boy is climbing beside his sister.
De jongen klimt naast zijn zus.
1
A boy climbing is not necessarily climbing next to his sister.
Een jongen klimmen is niet per se klimmen naast zijn zus.
0.453
0.1197
0.6487
0.1042
0.1643
0.102
A small boy raising his hand and standing among a lot of orange pumpkins.
Een kleine jongen steekt zijn hand op en staat tussen veel oranje pompoenen.
the boy is standing in an apple orchard
de jongen staat in een appelboomgaard
2
A boy can either be among orange pumpkins or in an apple orchid.
Een jongen kan tussen oranje pompoenen of in een appelorchidee zitten.
0.7945
0.131
0.0
0.1305
0.507
0.1197
A small boy raising his hand and standing among a lot of orange pumpkins.
Een kleine jongen steekt zijn hand op en staat tussen veel oranje pompoenen.
The boy is small and standing
De jongen is klein en staat
0
A small boy is standing among orange pumpkins
Een kleine jongen staat tussen oranje pompoenen
0.7945
0.131
0.2783
0.106
0.9016
0.145
A small boy raising his hand and standing among a lot of orange pumpkins.
Een kleine jongen steekt zijn hand op en staat tussen veel oranje pompoenen.
the boy is tired
De jongen is moe.
1
You can not infer he is tired.
Je kunt niet afleiden dat hij moe is.
0.7947
0.1309
0.9836
0.1217
0.7495
0.1066
A guy enjoying the day, having a barbecue.
Een man die van de dag geniet, een barbecue heeft.
A guy is getting ready to serve a salad.
Een man maakt zich klaar om een salade te serveren.
2
The guy is either having a barbecue or serving a salad.
Hij heeft een barbecue of een salade.
0.0878
0.0959
0.6979
0.1225
0.0
0.0817
A guy enjoying the day, having a barbecue.
Een man die van de dag geniet, een barbecue heeft.
A guy is cooking barbecued meat.
Een man kookt gebarbecued vlees.
0
When you have a barbecue, you have barbecued meat.
Als je een barbecue hebt, heb je gebarbecued vlees.
0.0889
0.0959
0.8064
0.1188
0.4949
0.1267
A guy enjoying the day, having a barbecue.
Een man die van de dag geniet, een barbecue heeft.
A guy is having a barbecue for his family.
Een man heeft een barbecue voor zijn familie.
1
You can not infer it's for his family.
Het is niet voor z'n familie.
0.09
0.0959
0.6296
0.128
0.0
0.0941
A jockey with a red sports coat riding a horse jumping over an obstacle
Een jockey met een rode sportjas die op een paard springt over een obstakel
A person is sitting on a horse
Een persoon zit op een paard
0
A jockey with a red sports coat is a person and riding a horse is sitting on a horse
Een jockey met een rode sportjas is een persoon en paardrijden zit op een paard
0.0
0.0803
0.7893
0.1248
0.0
0.0677
A jockey with a red sports coat riding a horse jumping over an obstacle
Een jockey met een rode sportjas die op een paard springt over een obstakel
A jockey is competing in a steeplechase
Een jockey doet mee in een steeplechase
1
obstacle doesn't imply steeplechase
obstakel impliceert niet steeplechase
0.0
0.0803
0.0002
0.0928
0.0
0.081
A jockey with a red sports coat riding a horse jumping over an obstacle
Een jockey met een rode sportjas die op een paard springt over een obstakel
The horse is asleep
Het paard slaapt.
2
A horse cannot jump if it is asleep.
Een paard kan niet springen als het slaapt.
0.0
0.0803
0.7096
0.1283
0.5715
0.1309
Two cars are on a racetrack.
Twee auto's zijn op een racebaan.
Two cars on highway wrecked.
Twee auto's op de snelweg vernield.
2
Cars can either be on a racetrack or on a highway.
Auto's kunnen op een racebaan of op een snelweg.
0.642
0.1172
0.3863
0.1208
0.4958
0.124
Two cars are on a racetrack.
Twee auto's zijn op een racebaan.
Two cars outside.
Twee auto's buiten.
0
Racetrack is a place in the outside.
Racetrack is een plek buiten.
0.642
0.1172
0.7216
0.1017
0.2451
0.119
Two cars are on a racetrack.
Twee auto's zijn op een racebaan.
Two cars on racetrack racing.
Twee auto's op de racebaan.
1
Not all cars on a racetrack are racing.
Niet alle auto's op een racebaan racen.
0.642
0.1172
0.204
0.1028
0.5837
0.1298
A girl in white dances.
Een meisje met witte dansen.
A girl sings to the crowd.
Een meisje zingt voor het publiek.
2
The girl either sings or dances.
Het meisje zingt of danst.
0.0002
0.0657
0.7137
0.1244
0.8279
0.1358
A girl in white dances.
Een meisje met witte dansen.
A person dances.
Een persoon danst.
0
A girl is a person.
Een meisje is een mens.
0.0002
0.0656
0.7997
0.1259
0.9681
0.1435
A girl in white dances.
Een meisje met witte dansen.
A girl in a white dress dances the polka.
Een meisje in een witte jurk danst de polka.
1
Not all dances are the polka. A girl in white doesn't necessarily imply a dress.
Niet alle dansen zijn de polka's.
0.0002
0.0656
0.9799
0.1252
0.0002
0.0765
A guy wearing a red coat, white jodhpurs and black boots jumps his gray horse over poles during a steeplechase competition.
Een man met een rode jas, witte jodhpurs en zwarte laarzen springt zijn grijze paard over palen tijdens een steeplechase competitie.
man on horse
man te paard
0
A man on horse in a steeplechase competition is wearing a red coat, white jodhpurs and black boots
Een man op paard in een steeplechase competitie draagt een rode jas, witte jodhpurs en zwarte laarzen
0.1066
0.06
0.0001
0.1005
0.1615
0.0711
A guy wearing a red coat, white jodhpurs and black boots jumps his gray horse over poles during a steeplechase competition.
Een man met een rode jas, witte jodhpurs en zwarte laarzen springt zijn grijze paard over palen tijdens een steeplechase competitie.
woman golfs
vrouw golfs
2
He refers to a guy and not a women.
Hij verwijst naar een man en niet naar een vrouw.
0.1066
0.06
0.1159
0.0918
0.7232
0.1321
A guy wearing a red coat, white jodhpurs and black boots jumps his gray horse over poles during a steeplechase competition.
Een man met een rode jas, witte jodhpurs en zwarte laarzen springt zijn grijze paard over palen tijdens een steeplechase competitie.
man teaches horse to jump
man leert paard te springen
1
You can not infer it will jump.
Je kunt niet afleiden dat het zal springen.
0.1066
0.06
0.165
0.0686
0.0013
0.0913
A man with a Mohawk stands in a group of people.
Een man met een Mohawk staat in een groep mensen.
A man joins a group of people
Een man sluit zich aan bij een groep mensen
0
The man had to join the group of people to stand with them.
De man moest zich aansluiten bij de groep mensen om bij hen te staan.
0.3292
0.1107
0.7278
0.1431
0.3687
0.1157
A man with a Mohawk stands in a group of people.
Een man met een Mohawk staat in een groep mensen.
A woman with a Mohawk stands alone.
Een vrouw met een Mohawk staat alleen.
2
A person can either be a man or a woman. The person cannot be alone and in a group.
Een persoon kan een man of een vrouw zijn.
0.3287
0.1107
0.2145
0.1072
0.7757
0.1415
A man with a Mohawk stands in a group of people.
Een man met een Mohawk staat in een groep mensen.
A man with a Mohawk is joining a singing group.
Een man met een Mohawk komt bij een zanggroep.
1
Not all group is a singing group.
Niet iedereen is een zanggroep.
0.3291
0.1107
0.1552
0.0984
0.2451
0.093
A man with a Mohawk walking on campus.
Een man met een Mohawk die op de campus loopt.
A kid is walking around the ice cream shop.
Een kind loopt rond in de ijssalon.
2
A person cannot be a man and a kid. The person can be walking on campus or walking around an ice cream shop.
Een persoon kan niet een man en een kind. De persoon kan lopen op de campus of lopen rond een ijssalon.
0.2183
0.0993
0.5449
0.1168
0.0005
0.0732
A man with a Mohawk walking on campus.
Een man met een Mohawk die op de campus loopt.
A kid is at college.
Er is een kind op de universiteit.
1
Sentence 1 is missing at a college
Wraak 1 wordt vermist op een universiteit.
0.2183
0.0993
0.554
0.1183
0.0068
0.0973
A man with a Mohawk walking on campus.
Een man met een Mohawk die op de campus loopt.
A kid is dressed like a punk rocker.
Een kind is gekleed als een punk rocker.
0
Mohawks are associated with punk rockers.
Mohawks worden geassocieerd met punk rockers.
0.2188
0.0993
0.7398
0.1237
0.8622
0.1139
A young girl in a white dance outfit and black shoes is dancing in front of music equipment
Een jong meisje in een witte dans outfit en zwarte schoenen is dansen in de voorkant van muziek apparatuur
A girl in a white outfit is dancing.
Een meisje in een witte outfit danst.
0
A white dress is a white outfit.
Een witte jurk is een wit pakje.
0.0004
0.0811
0.9028
0.143
0.4423
0.111
A young girl in a white dance outfit and black shoes is dancing in front of music equipment
Een jong meisje in een witte dans outfit en zwarte schoenen is dansen in de voorkant van muziek apparatuur
A girl in a white outfit is dancing for a crowd.
Een meisje in een witte outfit danst voor een menigte.
1
music equipment doesn't imply dancing for a crowd.
muziekapparatuur betekent niet dat je voor een menigte moet dansen.
0.0004
0.0811
0.8034
0.1346
0.2523
0.1102
A young girl in a white dance outfit and black shoes is dancing in front of music equipment
Een jong meisje in een witte dans outfit en zwarte schoenen is dansen in de voorkant van muziek apparatuur
A girl in a black outfit is sleeping.
Een meisje in een zwarte outfit slaapt.
2
A girl can wear a white outfit or a black outfit. A person cannot dance and sleep at the same time.
Een meisje kan een witte outfit dragen of een zwarte outfit.
0.0004
0.0811
0.7303
0.1321
0.6486
0.1389
A man with a Mohawk hairstyle wears a backpack at a college campus.
Een man met een Mohawk kapsel draagt een rugzak op een campus.
A man rubs his bald head.
Een man wrijft zijn kale hoofd.
2
A man cannot be bald and have a Mohawk.
Een man kan niet kaal zijn en een Mohawk hebben.
0.2702
0.1086
0.4479
0.1131
0.3162
0.1042
A man with a Mohawk hairstyle wears a backpack at a college campus.
Een man met een Mohawk kapsel draagt een rugzak op een campus.
A man is on the college campus.
Er is een man op de campus.
0
A man would be at college if he has a backpack.
Een man zou op de universiteit zijn als hij een rugzak had.
0.2707
0.1086
0.5273
0.1233
0.2624
0.1145
A man with a Mohawk hairstyle wears a backpack at a college campus.
Een man met een Mohawk kapsel draagt een rugzak op een campus.
A man smuggles drugs onto campus in his backpack.
Een man smokkelt drugs op de campus in zijn rugzak.
1
Just because the man carries a backpack, it does not mean that he smuggles drugs.
Omdat de man een rugzak draagt, betekent het niet dat hij drugs smokkelt.
0.2718
0.1086
0.6441
0.1195
0.4444
0.1325
A woman with glasses staring into the camera at me.
Een vrouw met een bril die naar me staart.
A lady in glasses is staring into the camera at me.
Een dame met een bril kijkt me aan.
0
A woman is a lady.
Een vrouw is een dame.
0.1397
0.1141
0.4214
0.1293
0.9233
0.1323
A woman with glasses staring into the camera at me.
Een vrouw met een bril die naar me staart.
A woman with glasses is getting ready to take a picture of me.
Een vrouw met een bril maakt zich klaar voor een foto van mij.
1
the woman with glasses staring into camera does not imply she is getting ready to take picture
de vrouw met een bril die in de camera kijkt betekent niet dat ze klaar is om een foto te maken
0.1407
0.1142
0.3348
0.1053
0.273
0.1172
A woman with glasses staring into the camera at me.
Een vrouw met een bril die naar me staart.
A man is looking into the camera at me.
Een man kijkt in de camera naar me.
2
A person can be a man or a woman.
Een persoon kan een man of vrouw zijn.
0.1392
0.1141
0.3482
0.1267
0.9798
0.1444
A woman wearing glasses holds a camera to her face.
Een vrouw met een bril houdt een camera tegen haar gezicht.
The woman is taking pictures.
De vrouw neemt foto's.
1
JUST BECAUSE THE WOMAN IS HOLDING A CAMERA TO HER FACE DOES NOT MEAN SHE IS TAKING PICTURES.
Omdat de vrouw een camera vasthoudt aan haar gezicht betekent niet dat ze foto's neemt.
0.7213
0.1312
0.7318
0.1244
0.3139
0.1248
A woman wearing glasses holds a camera to her face.
Een vrouw met een bril houdt een camera tegen haar gezicht.
The woman is wearing glasses.
De vrouw draagt een bril.
0
A woman wearing glasses holds a camera to her face is more descriptive than the woman is wearing glasses.
Een vrouw met een bril houdt een camera op haar gezicht is beschrijvender dan de vrouw een bril draagt.
0.7215
0.1312
0.7523
0.1382
0.0864
0.0965
A woman wearing glasses holds a camera to her face.
Een vrouw met een bril houdt een camera tegen haar gezicht.
The woman is holding a cat to her face.
De vrouw houdt een kat tegen haar gezicht.
2
The woman can either hold a camera or a cat.
De vrouw kan een camera of een kat vasthouden.
0.7213
0.1312
0.7829
0.1197
0.49
0.1061
A woman in a green sweater and striped shirt leans out of a window and holds a camera in front of her face, directing it at the photographer.
Een vrouw in een groene trui en gestreept shirt leunt uit een raam en houdt een camera voor haar gezicht, gericht op de fotograaf.
A woman in green sweater and striped shirt is holding a mask to her face while leaning out a window
Een vrouw in groene trui en gestreept shirt houdt een masker op haar gezicht terwijl leunend uit een raam
2
The woman is either holding a camera or a mask.
De vrouw houdt een camera of een masker vast.
0.4607
0.1108
0.2142
0.094
0.1689
0.1261
A woman in a green sweater and striped shirt leans out of a window and holds a camera in front of her face, directing it at the photographer.
Een vrouw in een groene trui en gestreept shirt leunt uit een raam en houdt een camera voor haar gezicht, gericht op de fotograaf.
A woman wearing a green sweater and striped shirt is holding a camera to her face while leaning out a window
Een vrouw met een groene trui en een gestreept shirt houdt een camera tegen haar gezicht terwijl ze een raam uitleunt
0
The woman is leaning out the window to direct the photographer.
De vrouw leunt uit het raam om de fotograaf te leiden.
0.4607
0.1108
0.2803
0.1137
0.4576
0.0989
A woman in a green sweater and striped shirt leans out of a window and holds a camera in front of her face, directing it at the photographer.
Een vrouw in een groene trui en gestreept shirt leunt uit een raam en houdt een camera voor haar gezicht, gericht op de fotograaf.
A woman in green sweater and a striped shirt is leaning out a building window while holding a camera
Een vrouw in groene trui en een gestreept shirt leunend uit een gebouw venster terwijl het vasthouden van een camera
1
Not all windows are on a building.
Niet alle ramen zijn op een gebouw.
0.4607
0.1108
0.097
0.0788
0.3749
0.112
Woman wearing green jacket taking a picture with a camera.
Een vrouw met een groene jas en een foto met een camera.
A woman in a green jacket takes photos.
Een vrouw in een groene jas neemt foto's.
0
A picture is also called a photo.
Een foto wordt ook een foto genoemd.
0.1763
0.0939
0.7109
0.124
0.7311
0.1094
Woman wearing green jacket taking a picture with a camera.
Een vrouw met een groene jas en een foto met een camera.
A woman in red records some video.
Een vrouw in het rood neemt video's op.
2
She is either in red or green. And she is either taking a picture or recording video.
Ze is in het rood of groen en ze neemt een foto of neemt video op.
0.1763
0.0939
0.3347
0.1181
0.2937
0.1088
Woman wearing green jacket taking a picture with a camera.
Een vrouw met een groene jas en een foto met een camera.
A woman in green takes photos on a trip.
Een vrouw in het groen maakt foto's op een reis.
1
Just because the woman takes pictures doesn't imply she's on a trip.
Omdat de vrouw foto's neemt, betekent niet dat ze op reis is.
0.1763
0.0939
0.2553
0.1075
0.4305
0.134
A woman is taking a picture.
Een vrouw neemt een foto.
Someone is capturing a photo.
Iemand neemt een foto.
0
A woman taking a picture can be restated as someone capturing a photo.
Een vrouw die een foto neemt kan worden herhaald als iemand die een foto neemt.
0.8188
0.1308
0.2398
0.1221
0.0
0.0825
A woman is taking a picture.
Een vrouw neemt een foto.
A woman plays a game on her phone.
Een vrouw speelt een spel op haar telefoon.
2
A woman is either taking a picture or she plays a game on her phone, it is not possible to do both at the same time.
Een vrouw maakt ofwel een foto of ze speelt een spel op haar telefoon, het is niet mogelijk om beide tegelijk te doen.
0.8188
0.1308
0.8726
0.1291
0.4365
0.1241
A woman is taking a picture.
Een vrouw neemt een foto.
A woman holds a camera.
Een vrouw houdt een camera vast.
1
Just because the woman is taking a picture, doesn't mean she holds a camera.
Omdat de vrouw een foto neemt, betekent niet dat ze een camera vasthoudt.
0.8188
0.1308
0.9079
0.1338
0.5105
0.1317
Wrestlers grapple on the floor.
Worstelaars grijpen op de vloer.
Wrestlers decide to eat instead.
Worstelaars besluiten in plaats daarvan te eten.
2
If they are grappling on the floor, they wouldn't have decided to eat. They can't be doing both.
Als ze op de vloer zitten, zouden ze niet hebben besloten om te eten.
0.0
0.0879
0.112
0.1083
0.0
0.0969
Wrestlers grapple on the floor.
Worstelaars grijpen op de vloer.
Two wrestlers competing for the championship belt.
Twee worstelaars strijden voor de kampioenschapsgordel.
1
The wrestlers aren't necessarily competing.
De worstelaars concurreren niet noodzakelijkerwijs.
0.0
0.0878
0.5781
0.1173
0.159
0.1265
Wrestlers grapple on the floor.
Worstelaars grijpen op de vloer.
There are people inside.
Er zijn mensen binnen.
1
Just because wrestlers are grappling, doesn't mean there are people around them.
Alleen omdat worstelaars worstelen, betekent niet dat er mensen om hen heen zijn.
0.0
0.0878
0.6734
0.133
0.4555
0.1223
A woman in a white shirt, with white shorts and white high heeled shoes walks past a man in a black shirt and a black and white graffiti wall painting.
Een vrouw in een wit shirt, met witte shorts en witte hoge hakken schoenen loopt langs een man in een zwart shirt en een zwart-witte graffiti muur schilderij.
The woman locks the door to the restroom before going about her business.
De vrouw sluit de deur naar het toilet voordat ze haar zaken doet.
2
She can't be in the restroom locking the door, and walking past a man.
Ze kan niet in het toilet de deur op slot doen en langs een man lopen.
0.2821
0.0833
0.3059
0.1231
0.0004
0.1072
A woman in a white shirt, with white shorts and white high heeled shoes walks past a man in a black shirt and a black and white graffiti wall painting.
Een vrouw in een wit shirt, met witte shorts en witte hoge hakken schoenen loopt langs een man in een zwart shirt en een zwart-witte graffiti muur schilderij.
The woman is worried about her safety.
De vrouw is bezorgd over haar veiligheid.
1
Just because a woman walks past a man, doesn't mean she is worried about her safety.
Dat een vrouw langs een man loopt, betekent niet dat ze zich zorgen maakt over haar veiligheid.
0.2823
0.0833
0.8007
0.1371
0.1497
0.1179
A woman in a white shirt, with white shorts and white high heeled shoes walks past a man in a black shirt and a black and white graffiti wall painting.
Een vrouw in een wit shirt, met witte shorts en witte hoge hakken schoenen loopt langs een man in een zwart shirt en een zwart-witte graffiti muur schilderij.
A woman is passing a man.
Een vrouw passeert een man.
0
Walking past is a rephrasing passing.
Langs lopen is een herformulerende overgang.
0.2823
0.0834
0.0007
0.0891
0.0
0.0794
guy wearing a cap watching through glass window
man draagt een pet kijken door glazen raam
A man wearing a baseball cap stand by a window.
Een man met een honkbalpet bij een raam.
1
You can not infer it is baseball.
Je kunt niet bewijzen dat het honkbal is.
0.0
0.0869
0.0001
0.1096
0.6197
0.1128
guy wearing a cap watching through glass window
man draagt een pet kijken door glazen raam
Three young boys are involved in a car accident.
Drie jongens zijn betrokken bij een auto-ongeluk.
2
A guy is a single person. He cannot be three young boys.
Hij kan geen drie jonge jongens zijn.
0.0
0.0869
0.9583
0.1436
0.169
0.0882
guy wearing a cap watching through glass window
man draagt een pet kijken door glazen raam
A guy wearing a cap is looking out through the glass window.
Een man met een pet kijkt uit door het glazen raam.
0
A guy with cap is looking out through glass window
Een man met een pet kijkt uit door een glazen raam
0.0
0.0868
0.7109
0.1382
0.7091
0.1475
A group of people in black dresses and robes singing.
Een groep mensen in zwarte jurken en gewaden die zingen.
People are singing.
Mensen zingen.
0
People in black dresses are singing
Mensen in zwarte jurken zingen
0.336
0.1119
0.0002
0.1224
0.3576
0.1312
A group of people in black dresses and robes singing.
Een groep mensen in zwarte jurken en gewaden die zingen.
A lawyer is pleading his case in front of a judge.
Een advocaat pleit zijn zaak voor een rechter.
2
A group of people is more than one person and a lawyer is a single person.
Een groep mensen is meer dan één persoon en een advocaat is één persoon.
0.3352
0.1119
0.7177
0.147
0.5327
0.1285
A group of people in black dresses and robes singing.
Een groep mensen in zwarte jurken en gewaden die zingen.
A church choir is singing.
Een kerkkoor zingt.
1
You can not infer there is a choir.
Er is geen koor.
0.3356
0.1119
0.7246
0.1299
0.4731
0.1311
A choir sings at a concert hall.
Een koor zingt in een concertzaal.
A choir competing for first place in a concert hall.
Een koor strijdt voor de eerste plaats in een concertzaal.
1
You can not infer they are competing.
Je kunt niet afleiden dat ze concurreren.
0.8444
0.1404
0.5493
0.1155
0.1508
0.1171
A choir sings at a concert hall.
Een koor zingt in een concertzaal.
Two girls sleeping on the floor.
Twee meisjes die op de vloer slapen.
2
A person can't sing and be sleeping at the same time
Een persoon kan niet zingen en tegelijkertijd slapen
0.8448
0.1404
0.5595
0.1259
0.5608
0.126
A choir sings at a concert hall.
Een koor zingt in een concertzaal.
A choir using their mouths to product sound.
Een koor dat hun mond gebruikt om geluid te produceren.
0
Sings implies using their mouths to product sound.
Zingen impliceert het gebruik van hun mond om productgeluid.
0.8438
0.1405
0.2247
0.1073
0.0
0.0908
A group of people are seen in a church singing under a yellow ceiling.
Een groep mensen wordt gezien in een kerk zingen onder een geel plafond.
The people are singing a church hymn.
De mensen zingen een kerklied.
1
They may be singing a church hymn elsewhere.
Misschien zingen ze ergens anders een kerklied.
0.2929
0.1251
0.6848
0.1271
0.5581
0.1203
A group of people are seen in a church singing under a yellow ceiling.
Een groep mensen wordt gezien in een kerk zingen onder een geel plafond.
The people are indoors.
De mensen zijn binnen.
0
Group of people are people, and in a church implies indoors.
Groep mensen zijn mensen, en in een kerk impliceert binnen.
0.2929
0.1251
0.4324
0.1319
0.0
0.081
A group of people are seen in a church singing under a yellow ceiling.
Een groep mensen wordt gezien in een kerk zingen onder een geel plafond.
The people are playing a game of volleyball.
De mensen spelen een spelletje volleybal.
2
A person can't be at church singing and playing volleyball simulteaneously
Een persoon kan niet in de kerk zingen en volleybal spelen
0.2929
0.1251
0.8368
0.1411
0.2425
0.1194
A choir dressed in all black is performing for an audience.
Een koor gekleed in het zwart treedt op voor een publiek.
the choir is wearign robes
Het koor is draagkleed.
1
Not all choirs wear robes.
Niet alle koren dragen gewaden.
0.7861
0.1368
0.0449
0.1064
0.0001
0.0699
A choir dressed in all black is performing for an audience.
Een koor gekleed in het zwart treedt op voor een publiek.
the choir is singing
het koor zingt
0
singing is the same as performing for choirs
zingen is hetzelfde als optreden voor koren
0.7858
0.1367
0.5807
0.1409
0.2786
0.1235
A choir dressed in all black is performing for an audience.
Een koor gekleed in het zwart treedt op voor een publiek.
the athletes are practicing
de atleten oefenen
2
It is either a choir performing, or athletes practicing.
Het is ofwel een koor optreden, of atleten oefenen.
0.7858
0.1367
0.2361
0.1359
0.2351
0.1035
A young boy plays on a swing.
Een jonge jongen speelt op een schommel.
A girl is on a swing.
Een meisje is op een schommel.
2
It is either a girl or a boy
Het is een meisje of een jongen.
0.7909
0.1331
0.3612
0.1269
0.9703
0.1301
A young boy plays on a swing.
Een jonge jongen speelt op een schommel.
A boy is on a swing.
Een jongen zit op een schommel.
0
both subjects are on a swing
beide personen zitten op een schommel
0.7919
0.1331
0.7566
0.132
0.0005
0.1219
A young boy plays on a swing.
Een jonge jongen speelt op een schommel.
A boy is on a swing in the park.
Een jongen is op een schommel in het park.
1
The boy may not necessarily be in the park.
De jongen hoeft niet per se in het park te zijn.
0.7919
0.1331
0.6505
0.1292
0.6426
0.1351
a boy laying on his stomach, on a swing
een jongen op zijn buik, op een schommel
The boy is swinging on a swing because he's happy.
De jongen zwaait omdat hij gelukkig is.
1
The boy isn't necessarily happy.
De jongen is niet per se gelukkig.
0.0352
0.1019
0.3676
0.121
0.7139
0.1252
a boy laying on his stomach, on a swing
een jongen op zijn buik, op een schommel
The boy is sitting upright on a swing.
De jongen zit rechtop op een schommel.
2
He can't be both sitting upright and laying on his stomach.
Hij kan niet allebei rechtop zitten en op zijn buik liggen.
0.0352
0.1019
0.6392
0.1201
0.2589
0.0939
a boy laying on his stomach, on a swing
een jongen op zijn buik, op een schommel
The boy is on a swing
De jongen is op een schommel
0
both subjects are on a swing
beide personen zitten op een schommel
0.0352
0.1019
0.6569
0.1294
0.0005
0.122
A child in sunglasses lays on his belly on a red swing set.
Een kind met een zonnebril ligt op zijn buik op een rode schommel.
A little boy is playing in the park.
Een kleine jongen speelt in het park.
1
Not all swing sets are in the park.
Niet alle schommels zijn in het park.
0.4744
0.1242
0.7888
0.1408
0.1754
0.1181
A child in sunglasses lays on his belly on a red swing set.
Een kind met een zonnebril ligt op zijn buik op een rode schommel.
The child is on a slide.
Het kind zit op een glijbaan.
2
He is either on a slide, or on the swing set.
Hij zit op een glijbaan of op de schommelset.
0.4745
0.1242
0.78
0.1293
0.1085
0.1043
A child in sunglasses lays on his belly on a red swing set.
Een kind met een zonnebril ligt op zijn buik op een rode schommel.
The child is on a swing.
Het kind zit op een schommel.
0
a red swing is still a swing
een rode swing is nog steeds een swing
0.4746
0.1242
0.7064
0.1316
0.1478
0.1023
A boy laying on a sitting swing, face down, wearing a hat backwards.
Een jongen die op een zittende schommel ligt, gezicht naar beneden, met een hoed naar achteren.
A kid is lying on a swing
Een kind ligt op een schommel.
0
A sitting swing is the same as a swing
Een zittende schommel is hetzelfde als een schommel
0.2566
0.096
0.7227
0.1327
0.0013
0.1148
A boy laying on a sitting swing, face down, wearing a hat backwards.
Een jongen die op een zittende schommel ligt, gezicht naar beneden, met een hoed naar achteren.
The boy isn't wearing a hat
Hij draagt geen hoed.
2
He can't be both wearing a hat and not wearing a hat.
Hij kan niet allebei een hoed dragen zonder hoed.
0.2566
0.096
0.7165
0.1303
0.0
0.0674
A boy laying on a sitting swing, face down, wearing a hat backwards.
Een jongen die op een zittende schommel ligt, gezicht naar beneden, met een hoed naar achteren.
The kid is tired
Hij is moe.
1
The boy might not be tired.
De jongen is misschien niet moe.
0.2556
0.096
0.0035
0.1032
0.8887
0.1091
a tennis player wearing a yellow, white and blue shirt carrying a racquet
een tennisspeler draagt een geel, wit en blauw shirt met een racquet
An athlete is wearing a shirt.
Een sporter draagt een shirt.
0
wearing a yellow, white and blue shirt is the same as wearing a shirt
het dragen van een geel, wit en blauw hemd is hetzelfde als het dragen van een shirt
0.2829
0.0979
0.5312
0.1253
0.6851
0.1287
a tennis player wearing a yellow, white and blue shirt carrying a racquet
een tennisspeler draagt een geel, wit en blauw shirt met een racquet
A player is about to compete in a tournament.
Een speler staat op het punt om te concurreren in een toernooi.
1
A tennis player wearing a yellow, white and blue shirt does not mean he is competing in a tournament.
Een tennisspeler met een geel, wit en blauw shirt betekent niet dat hij meedoet aan een toernooi.
0.2829
0.0979
0.4833
0.1431
0.6696
0.1341
a tennis player wearing a yellow, white and blue shirt carrying a racquet
een tennisspeler draagt een geel, wit en blauw shirt met een racquet
A teenager is in a swimming pool.
Een tiener zit in een zwembad.
2
They aren't both in a swimming pool and wearing a shirt carrying a racquet.
Ze zitten niet allebei in een zwembad en dragen een shirt met een racket.
0.2829
0.098
0.9424
0.152
0.1733
0.0846
A male athlete is wearing a teal sweatband and a shirt from Nike and is holding a tennis racket.
Een mannelijke sporter draagt een teal sweatband en een shirt van Nike en houdt een tennisracket vast.
An athlete is competing in a tennis match.
Een atleet doet mee aan een tenniswedstrijd.
1
A man holding a tennis racket is not always competing in a tennis match.
Een man met een tennisracket doet niet altijd mee aan een tenniswedstrijd.
0.2708
0.1246
0.8809
0.1457
0.6347
0.1349