text
stringlengths 181
1.69M
| label
stringclasses 11
values | num_pages
float64 1
502
| split
stringclasses 4
values |
---|---|---|---|
x Gemeente Amsterdam AZ F
% Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid,
Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving,
x Raadsaangelegenheden, Communicatie
Gewijzigde agenda, donderdag 7 oktober 2010
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving,
Raadsaangelegenheden, Communicatie
Tijd 13.30 tot 17.30 uur en zonodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur
Locatie De Boekmanzaal, stadhuis
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststelling agenda
4 _Inspreekhalfuur Publiek
BA Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZF
d.d. 16 september 2010
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieAZF@raadsgriffie. amsterdam.nl
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt.
De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: [email protected]
1
Gemeente Amsterdam AZ F
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische
Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving,
Raadsaangelegenheden, Communicatie
Agenda, donderdag 7 oktober 2010
5B Conceptverslag van de expertmeeting Brandweer met de raadscommissie AZF
d.d. 16 september 2010
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieAZF@raadsgriffie. amsterdam.nl
6 Openstaande Toezeggingen
_Toezeggingenlijst niet bijgevoegd. U ontvangt op de maandag voorafgaande aan de
vergadering per mail en in hardcopy een bijgewerkt exemplaar.
7 Termijnagenda
e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de maandag voorafgaande aan de
vergadering per mail en in hardcopy een bijgewerkt exemplaar.
8 Openstaande schriftelijke vragen
9 Actualiteiten Burgemeester
10 Rondvraag/TKN-lijst
Openbare Orde en Veiligheid
11 Incident Diamantbuurt Nr. BD2010-005772
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
12 Concept-begroting 2011 Regiopolitie Amsterdam-Amstelland: mogelijkheid tot
geven van zienswijze Nr. BD2010-005783
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
2
Gemeente Amsterdam AZ F
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische
Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving,
Raadsaangelegenheden, Communicatie
Agenda, donderdag 7 oktober 2010
13 Aanpak homogerelateerd geweld en homo-discriminatie Nr. BD2010-005951
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Financiën
14 Presentatie Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam Nr. BD2010-005329
, Hierbij zal er een presentatie worden gegeven door de heer Duijnker.
e _ Uitgesteld in de Raadscommissie AZF van 26 augustus 2010.
TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN
Openbare Orde en Veiligheid
15 Beleidsuitgangspunten ontruimen van kraakpanden t.b.v. Cie AZF Nr. BD2010-
006118
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
16 Preventief fouilleren Nr. BD2010-005895
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
3
| Agenda | 3 | test |
Vern X Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water M LW
openbare ruimte N Amsterdam
Voordracht voor de Commissie MLW van 04 maart 2021
Ter kennisneming
Portefeuille Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit
Agendapunt 19
Datum besluit B&W g februari 2021
Onderwerp
Kennisnemen van de raadsbrief uitstel (go — no go) pilot knip Weesperstraat en afhandeling moties
15.25.20 van raadslid Vroege en 1526. 20 van leden Boutkan en Vroege
De commissie wordt gevraagd
De raadsbrief pilot knip Weesperstraat, met o.a. de volgende punten:
1. De pilot knip Weesperstraat gaat niet op 15 maart a.s. van start omdat door het drastisch
verminderde verkeersaanbod als gevolg van de voortzetting van de Coronamaatregelen geen
representatief onderzoek mogelijk is.
2. Er zijn twee mogelijke nieuwe data voor uitvoering van de pilot:
2.1 Mei-juni 2021 gedurende een periode van 5 weken, voorafgaand aan de sluiting van de Piet
Heintunnel, maar (deels) gelijktijdig met een aantal andere werkzaamheden;
2.2 Begin 2023, na de sluiting van de Piet Heintunnel.
3. Eind maart volgt een nieuw go — no go besluit.
4. Afhandeling motie 15.25.20 van raadslid Vroege en motie 15.26.20 van leden Boutkan en Vroege
Wettelijke grondslag
Artikel 80 lid 2 Reglement van orde voor de Raad van Amsterdam
Als een motie wordt uitgevoerd en zonder besluitvorming als afgedaan kan worden beschouwd,
wordt de reactie op de motie ter kennisname aan de commissie gestuurd. De reactie wordt voor de
eerstvolgende vergadering op de ter kennisnamelijst en in het raadsinformatiesysteem geplaatst.
Artikel 169 Gemeentewet
1. Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de
raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.
2. Zijgeven de raad alle inlichtingen die de raad voor de vitoefening van zijn taak nodig heeft.
3. Zijgeven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde
inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.
Bestuurlijke achtergrond
Op 4 februari 2021 is de pilot knip Weesperstraat besproken in de commissie MLW en is deze brief
toegezegd.
Moties 1525.20 en 1526.20 zijn aangenomen op 25 november 2020
Gegenereerd: vl.10 1
VN2021-004334 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water
Verkeer en % Amsterdam
openbare ruimte _
Voordracht voor de Commissie MLW van 04 maart 2021
Ter kennisneming
Reden bespreking
N.v.t.
Uitkomsten extern advies
N.v.t.
Geheimhouding
N.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
N.v.t.
Welke stukken treft v aan?
AD2021-015802 1525.pdf (pdf)
AD2021-015803 1526.pdf (pdf)
AD2021-015489 Commissie MLW Voordracht (pdf)
AD2021-015490 Raadsbrief_uitstel (go no-go) pilot knip Weesperstraat. pdf (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Daniëlle Meiboom, V&OR, 06 4187 3360, [email protected]
Gegenereerd: vl.10 2
| Voordracht | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Amendement
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1280
Publicatiedatum 18 november 2016
Ingekomen op 12 oktober 2016
Ingekomen in raadscommissie ID
Te behandelen op 9/10 november 2016
Onderwerp
Amendement van het lid Alberts inzake de Begroting 2017 (geen onrendabele
parkeergarages).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2017.
Overwegende dat:
— het college onrendabele garages als risico ziet;
— hiervoor op pagina 94 'het bepalen van een gemaximeerde bijdrage’ wordt
genoemd als mogelijke maatregel tegen dit risico;
Van mening dat:
— het subsidiëren van op voorhand als onrendabel betitelde parkeergarages
onwenselijk is;
— in plaats daarvan beter gezocht kan worden naar andere oplossingen.
Besluit:
Op pagina 94 te verwijderen:
‘Structurele lasten voor uitbaten van onrendabele parkeervoorziening krijgen
een gemaximeerde bijdrage’
En
‘Brede verkenning naar ruimte. In overleg met stadsdelen een deel van de
parkeeropbrengsten anders inzetten.’
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 1280 Amendement
Datum 18 november 2016
Beide passages te vervangen door:
'Bij een niet sluitende exploitatie wordt afgezien van het bouwen van de garage!
Het lid van de gemeenteraad
R. Alberts
2
| Motie | 2 | discard |
> < gemeente Raadsinformatiebrief
| msterdam Afdoening motie
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 3 maart 2021
Portefeuille(s) Grondzaken
Portefeuillehouder(s): Marieke Van Doorninck
Behandeld door Grond en Ontwikkeling ([email protected])
Onderwerp Afdoening motie 1372 accent (Fair Practice Code) van het lid Veldhuyzen (Bija)
en het lid Nadif (GroenLinks)
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de vergadering van de gemeenteraad van 16 en 17 december 2020 heeft uw raad bij de
behandeling van de Begroting 2021 motie 1372.20 accent van het lid Veldhuyzen (Bija) en het lid
Nadif (GroenLinks) aangenomen waarin het college gevraagd wordt om:
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
In navolging van het advies van het Stadscuratorium opdracht te geven aan de directie G&O om in
samenwerking met K&C in lijn met de Fair Practice Code richtlijnen te ontwikkelen om te komen
tot een transparant proces van opdrachtverlening ten aanzien van kunst in de openbare ruimte.
Het College geeft als volgt vitvoering aan de motie:
Er bestaat een leidraad voor opdrachtgevers van kunstwerken in de openbare ruimte van
Amsterdam, de ‘Handleiding voor opdrachtgevers voor kunst in de openbare ruimte’. Deze
handleiding wordt medio 2021 herzien. Bij de herziening worden de verschillende onderdelen van
de Fair Practice Code opgenomen, waaronder het door het College onderschreven uitgangspunt
dat tegenover een werk een eerlijke vergoeding voor de kunstenaar moet staan. De herziening
gebeurt in samenspraak met het Stadscuratorium en het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Dat
geldt ook voor de wijze waarop de herziene handleiding wordt vastgesteld.
Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
ë rd /) EN a a z
Pro vre
ES # nn
Marieke van Doorninck
Wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid
| Motie | 1 | discard |
> Gemeente
Amsterdam
Amendement
Datum raadsvergadering 1juni2022
Ingekomen onder nummer 216
Status Verworpen
Onderwerp Amendement van het lid Khan inzake het coalitieakkoord 2022-2026
Onderwerp
Bewustwording van witheid en institutioneel racisme
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over het coalitieakkoord 2022-2026 “Amsterdams Akkoord”
Constaterende dat:
- Er aandacht is voor de zichtbaarheid van Amsterdammers met een migratieachtergrond;
-__Er aandacht is voor het inhoudelijk gegeven van het slavernijverleden en de doorwerking
daarvan.
Overwegende dat:
-_Er minder aandacht is voor de werking van het hedendaagse racisme en discriminatie en
de gevolgen daarvan;
-_ Witte mensen onvoldoende worden meegenomen in de bewustwordingsprocessen van
racisme en discriminatie.
Besluit:
In hoofdstuk 1 “Solidaire stad met kansen voor iedereen” onder paragraaf “Antidiscriminatiebe-
leid” de alinea op te nemen:
“Samen met een maatschappelijke coalitie verzorgen we privilegetrainingen en bewustwordings-
processen voor lokale organisaties die de werking van witheid en institutioneel racisme willen ver-
duidelijken aan burgers c.q. hun achterban ”.
Gemeente Amsterdam Status Verworpen
Pagina 2 van 2
Indiener
S.Y. Khan
| Motie | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 410
Datum akkoord college van b&w van 9 mei 2017
Publicatiedatum 17 mei 2017
Onderwerp
Beantwoording aanvullende schriftelijke vragen van het lid Van Osselaer van
15 maart 2017 inzake de overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende
erfpacht.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
In aanvulling op eerdere (aanvullende) schriftelijke vragen van D66 van 17 januari en
28 februari 2017 (nrs. 406 en 409), wil de fractie van D66 nog enkele aanvullende
vragen stellen aan het college. Deze vragen zijn mede ingegeven door de vele
gesprekken met erfpachters die de fractie van D66 heeft gevoerd in de afgelopen
weken.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Osselaer, namens de fractie van D66, op
grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende aanvullende schriftelijke vragen op zijn vragen van 17 januari en
28 februari 2017 gesteld:
1. In eerdere schriftelijke vragen vroeg D66 het college over de huidige praktijk van
de vaststelling van de erfpachtgrondwaarde door deskundigen. Naast de
(erfpacht)grondwaarde stellen de deskundigen ook een canonpercentage vast.
De rekenkamer stelde in haar rapport over canonherzieningen uit 2012:
“Structureel is het canonpercentage van de gemeente hoger dan dat van
de deskundigen: Deskundigen gaan voor de berekening van het
canonpercentage uit van de rente op kortlopende staatsleningen.
De gemeente gaat uit van de rente op de langlopende staatsleningen.
Deskundigen verminderen het canonpercentage met een afslag omdat
de grond aan het eind van het tijdvak een restwaarde heeft.”
a. Herkent het college deze conclusie over de periode tot 2012?
Antwoord 1a
Ja en nee. Voor een aantal taxatierapporten klopt bovenstaande samenvatting. Uit
de 96 door de Rekenkamer onderzochte dossiers blijkt dat deskundigen in het
merendeel van de rapporten tot een lager canonpercentage kwamen dan in de
gemeentelijke aanbieding, maar niet in alle gevallen. Ook in latere jaren zijn er
voorbeelden bekend waarin deskundigen een hoger canonpercentage hanteerden
dan de gemeente. Van belang hierbij is dat de taxaties gemiddeld een jaar later
plaatsvinden dan de gemeentelijke aanbieding. De afgelopen jaren liet de
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer As 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017
marktrente een dalende trend zien. Dus ten tijde van de taxatie was de marktrente
doorgaans gedaald t.o.v. de marktrente ten tijde van de (eerdere) aanbieding.
Verwacht mag worden dat de komende jaren de marktrente weer zal stijgen. Dat
betekent dat veel toekomstige taxaties zullen plaatsvinden op een moment, dat de
marktrente zich op een hoger niveau bevindt dan ten tijde van de aanbieding. Het is
dus te kort door de bocht om te stellen dat het canonpercentage bij deskundigen
“altijd” lager zou liggen dan in gemeentelijke aanbiedingen.
b. Herkent het college deze conclusie over de periode 2012 tot heden?
Antwoord 1b
Zie antwoord 1a.
c. Is het correct dat in de berekeningen door Rebel van de toekomstige
inkomsten uit voortdurende erfpacht, geen rekening is gehouden met het feit
dat experts een lager canonpercentage toepassen?
Antwoord 1c
Bij de berekeningen van de inkomsten uit het huidige stelsel houdt Rebel nu een
deskundigenafslag van 25% aan’. Deze deskundigenafslag is gestoeld op het
verschil tussen de grondwaarde van de gemeente en de mening van deskundigen
over de grondwaarde. Op deze manier is ook de deskundigenafslag van 13,6% in
het rekenkameronderzoek bepaald en dat is de reden dat we de grondwaarde als
verschil voor het bepalen van de 25% aanhouden.
Canonpercentages verschillen door de tijd, van zowel deskundigen als ook van de
gemeente.
Een analyse van wat het verschil is als naar canonpercentage van deskundigen
wordt gekeken en hoe zich dat zou verhouden tot Rebel heeft het college niet
gemaakt. Zie ook antwoord 1a waarin ingegaan wordt op het effect van het feit dat
taxaties later plaatsvinden dan aanbiedingen, in tijden met een dalende dan wel
stijgende marktrente.
d. Kan het college de berekeningen van de toekomstige inkomsten uit
voortdurende erfpacht zo aanpassen dat hierin de lagere canonpercentages
zoals toegepast door deskundigen (berekend volgens de methode van de
Amsterdam School of Real Estate) tot hun recht komen?
Antwoord 1d
Zie 1c.
2. In de projecties van de inkomsten uit het voortdurende erfpachtsysteem zoals
opgesteld door Rebel, is uitgegaan van een constante stijging van de
huizenprijzen vanaf het huidige prijsniveau, dat zich op recordhoogte bevindt. Een
belangrijke drijver van de recente prijsstijgingen is de extreem lage rente van de
laatste jaren. Rebel heeft in haar berekeningen aangenomen dat de rente zal
! Bijlage 4 bij raadsvoordracht “Instemmen met het collegebesluit tot vaststelling van de
Overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht” voor woonbestemmingen 2017”
voor de gemeenteraad van 31 mei 2017.
2
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Neng Lo Gemeenteblad
Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017
normaliseren. Indien de rente normaliseert, kan dit ook een ‘normalisatie’ van de
huizenprijzen tot gevolg hebben.
a. Ziet het college ook het verband tussen de lage rente en de stijging in
huizenprijzen?
Antwoord 2a
De gemeente kan de toekomstige waarde-ontwikkeling van woningen niet
voorspellen. Het college is op de hoogte dat er veelal een verband wordt gezien
tussen de hypotheekrente en de woningprijzen. Voor een deel is de huidige stijging
van de woningprijzen reeds buiten de Overstapberekening gehouden, doordat de
WOZ-2014 wordt gehanteerd, die inmiddels ca. 30% lager ligt dan de huidige
woningprijzen.
b. Kan het college laten doorrekenen wat de toekomstige opbrengsten van het
voortdurende systeem zouden zijn als wordt uitgegaan van een normalisatie
van de prijzen, bijvoorbeeld door aan te nemen dat de prijzen dalen tot het
niveau 2014 voordat zij weer verder stijgen. Of door aan te nemen dat de
prijzen dalen tot het gemiddelde niveau van de afgelopen 3 jaar, voordat zij
weer verder stijgen op hun lange termijn groeilijn?
Antwoord 2b
Het college zou dit kunnen doorrekenen maar heeft dat niet gedaan. De rapportage
van Rebel is bedoeld om twee systemen met elkaar te kunnen vergelijken en daarbij
maakt het geen verschil of wordt uitgegaan van een normalisatie van de prijzen of
een verdere stijging. De systematiek van Rebel is niet bedoeld om een voorspelling
te doen van de werkelijke gemeentelijke inkomsten.
3. Inde Algemene Bepalingen 2000 staat onder artikel 11, lid 3, over de bepaling
van grondwaarde bij canonherziening vermeld:
“Bij de berekening van de grondwaarde wordt uitgegaan van: a de bij de aanvang
van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen; b een
redelijke toedeling van een deel van de gezamenlijke waarde van het perceel en
de opstallen aan het perceel; c de onderhandse verkoopwaarde van normaal
onderhouden percelen en opstallen in verhuurde of gebruikte staat.”
De Belastingdienst hanteert ‘leegwaarderatio’s’ van 45-85% afhankelijk van de
hoogte van huur of pachtinkomsten. Met deze ratio's wordt de gehele WOZ-
waarde vermenigvuldigd om tot de waarde van een verhuurd of gebruikt goed te
komen. In het voorstel voor de nieuwe wijze van grondwaardebepaling wordt
gesproken over een depreciatiefactor van 10%. Deze 10% depreciatie op de
grondwaarde wordt als volgt gemotiveerd:
“Daarnaast is er bij een wijziging in het voortdurend erfpachtrecht een
contractrelatie met de erfpachter waardoor de erfpachter geen reëel alternatief
heeft anders dan voortzetting van het contract. Deze bestaande contractsituatie,
coulance overwegingen en het bevorderen van het draagvlak van het
erfpachtstelsel, zijn redenen om een depreciatie van 10% te hanteren... Met deze
10% depreciatie wordt, naast de compensatie voor het bestaande erfpachtrecht,
ook het verschil in waarde tussen vol eigendom en erfpacht overbrugd.”
3
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Neng Lo Gemeenteblad
Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017
a. De WOZ-waarde gaat uit van een leegwaarde, niet van gebruikte staat. Deelt
het college dat de 10% depreciatie op de grondwaarde in het voorstel dient
als compensatie voor andere zaken dan de verhuurde of gebruikte staat?
Antwoord 3
Artikel 11.3.c. uit de AB2000 luidt als volgt:
Artikel 11: Wijzigingen in de erfpacht bij het einde van het tijdvak
Lid 3. Bij de berekening van de grondwaarde wordt uitgegaan van:
Sub a. de bij de aanvang van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en
bijzondere bepalingen;
Sub b. een redelijke toedeling van een deel van de gezamenlijke waarde van
het perceel en de opstallen aan het perceel;
Sub c. de onderhandse verkoopwaarde van normaal onderhouden percelen
Artikel 11.3.c. is van toepassing bij canonherzieningen aan het einde van het tijdvak,
zowel voor woningen als voor niet-woonbestemmingen. Omdat dergelijke
herzieningen bij de AB2016 niet meer aan de orde zijn (eeuwigdurend tijdvak) is dit
artikel niet opgenomen in de AB2016. Ook is Artikel 11.3.c. geen goed vertrekpunt
voor de waardebepaling voor het opvolgende eeuwigdurende tijdvak.
Alvorens dit toe te lichten is eerst artikel 11 lid 1 onder a uit de AB2000 van belang.
Hierin staat dat bij de berekening van de grondwaarde moet worden uitgegaan van
de bij aanvang van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en bijzondere
bepalingen. Een onderdeel van de bijzondere bepalingen is de bestemming. De
bestemming zoals opgenomen in de erfpachtakte is dus het uitgangspunt bij het
berekenen van de nieuwe grondwaarde en dus de nieuwe canon. Daarnaast is door
de toepasselijke algemene bepalingen de opeenvolging van voortdurende
erfpachttijdvakken uitgangspunt en niet van overstap van een voortdurend naar een
eeuwigdurend erfpachtrecht.
Het onderscheid dat in artikel 11.3.c. wordt gemaakt tussen de “verhuurde staat” en
“gebruikte staat” heeft ook een relatie met de bestemming:
e Als in de erfpachtakte de bestemming ‘huurwoning ’ is opgenomen wordt bij de
berekening uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde van normaal
onderhouden percelen en opstallen in verhuurde staat.
e Als in de erfpachtakte de bestemming ‘koopwoning’ is opgenomen wordt bij de
berekening uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde van normaal
onderhouden percelen en opstallen in gebruikte staat.
Met andere woorden, voor de waardebepaling van woningen kan sprake kan zijn
van twee situaties. Een waarde in verhuurde en een waarde in gebruikte staat.
Deze bepaling is voor het eerst is opgenomen in de AB 1994. Als redengeving is in
de raadsvoordracht van 24 maart 1993 de volgende toelichting opgenomen:
“Belangrijke verschillen met de AB 1966 betreffen de waarderingsvoorschriften. Tot
nu toe is bij canonherziening de staat van onderhoud waarin de opstal verkeert, van
grote invloed op de waardering. Identieke erfpachten die slechts verschillen voor
4
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Neng Lo Gemeenteblad
Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017
wat de staat van onderhoud van de opstal en het perceel betreft, worden door
deskundigen verschillend gewaardeerd. Via de waarderingsvoorschriften wordt dit
niet gewenste onderscheid uitgesloten.”
Overigens is dit artikel in de AB2000 ook van toepassing op niet-
woonbestemmingen. Als er een leegstaand kantoor in de CHET komt, wordt de
waarde van het pand berekend op basis van een normale verhuurde
kantoorbestemming en niet op basis van de daadwerkelijk op dat moment
gegenereerde huurinkomsten. Voor dit soort situaties is artikel 11.3.c van de
AB2000 bedoeld.
Antwoord 3a
De grondwaardecommissie heeft geadviseerd dat de WOZ-waarde een goede
indicatie is van de marktwaarde en deze als geschikt vertrekpunt te zien bij de
residuele methode van grondwaardebepaling. De WOZ wordt daartoe verlaagd met
de herbouwkosten om tot de grondwaarde te komen. Vervolgens wordt de
grondwaarde met 10% depreciatie verlaagd. De 10% depreciatie is een afslag die
voortkomt uit het feit dat er sprake is van een bestaande erfpachtrelatie.
b. Welke mogelijkheden ziet het college om een leegwaarde ratio toe te passen,
zoals ook de belastingdienst dit doet?
Antwoord 3b
De leegwaarderatio is door de Belastingdienst in 2010 geïntroduceerd voor geheel
Nederland om voor woningen in verhuurde staat tot een aan de WOZ gerelateerde
waarde te bepalen die rekening houdt met de waardedrukkende werking van
verhuur volgens een eenvoudige en betrouwbare methode. De ratiopercentages
waarmee de waarde wordt bepaald zijn gebaseerd op modelberekeningen en
analyse van transacties die de Belastingdienst samen met externe
waardedeskundigen heeft uitgevoerd.
De leegwaarderatio zou kunnen worden gebruikt om het effect van de waardedaling
als gevolg van de verhuurde staat van een woning te bepalen. Het college hanteert
voor deze afslag een percentage van 5%. Het college heeft voor de onderbouwing
van deze afslag gebruik gemaakt van een in opdracht van de gemeente uitgevoerde
(vertrouwelijke) analyse van de huurmarkt door Jacobus Recourt (2015). Het
belangrijkste verschil tussen de twee systematieken is dat:
a. de 5% een generieke afslag is ter bepaling van de eeuwigdurende
erfpachtgrondwaarde van een huurwoning een specifiek voor Amsterdam
bepaald percentage op basis van het onderzoek van Jacobus Recourt, terwijl
b. de leegwaarderatio geldt ter bepaling van de waarde van huurwoningen ten
behoeve van belastingaangiften op basis van de verhouding tussen de actuele
huuropbrengsten en de WOZ-waarde. De leegwaarderatio is uitsluitend van
toepassing bij de waardering van huurwoningen t.b.v. de heffing van
inkomstenbelasting (jaarlijks, box 3) dan wel erf- of schenkingsrecht (eenmalig bij
verkrijging).
Een dergelijke fiscale waardebepaling hoeft slechts en marge te corresponderen
met de tijd- en plaatsgebonden economische werkelijkheid. Dat geldt met name
waar belastingheffing is gebaseerd op forfaits of wetsficties die landelijke werking
5
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer As 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017
moeten hebben. Gemiddeld genomen zou in Amsterdam dit percentage op 25%
uitkomen.
De percentages van de leegwaarderatio gegeven hun fiscale achtergrond en
toepassingsgebied voor heel Nederland niet specifiek geschikt voor de
Amsterdamse situatie. Het college heeft er eerder voor gekozen meer uit te gaan
van het specifiek voor de Amsterdamse huurmarkt bepaalde percentage op basis
van het onderzoek van Jacobus Recourt.
Het college is van mening dat moet worden uitgegaan van een reële afslag voor
erfpachtrechten met de bestemming verhuur. Het onderzoek van Jacobus Recourt
is specifiek op Amsterdam gericht en van recente (2015) datum. De methode van de
Belastingdienst heeft een ander doel en sluit niet aan bij de Amsterdamse
werkelijkheid. Om die reden vindt het college de methode ongeschikt om als afslag
te gebruiken voor woningen met de bestemming huurwoning.
c. Welke correctiefactor, of welk stelsel van factoren, acht het college hiervoor
geschikt? Acht het college het correct om hier de factoren van de
belastingdienst op van toepassing te laten zijn? Waarom wel/niet?
Antwoord 3c
Het college ziet geen noodzaak tot een correctiefactor anders dan de afslag van 5%
in het geval van een verhuurde woning
d. Welke andere gangbare correctiefactoren zijn er in de markt? Acht het college
deze van toepassing? Waarom wel/niet?
Antwoord 3d
Het college kent geen andere correctiefactoren.
e. Zou zo'n correctiefactor in de opvatting van het college moeten worden
toegepast op de gehele WOZ-waarde om te komen tot de waarde van grond
en opstal in gebruikte staat en dat daarna op de grondwaarde nog een
depreciatie zou moeten worden toegepast voor de bestaande contractrelatie
en het waardeverschil tussen vol eigendom en erfpacht? Waarom wel/niet?
Antwoord 3e
Het college is van mening dat het advies van de Grondwaardecommissie op dit punt
helder is. De WOZ is door de Grondwaardecommissie geadviseerd als goede
waarde voor de marktwaarde van de woning. Het college houdt daar aan vast.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
6
| Schriftelijke Vraag | 6 | train |
VN2023-021049 G Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare
emeente ' '
Dienstverlening % Ruimte en Groen, Water M OW
% Amsterdam
Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023
Ter advisering aan de raad
Portefeuille Dienstverlening
Agendapunt A
Datum besluit College van B en W 19 september 2023
Onderwerp
Vaststellen Legesverordening Amsterdam 2024
De commissie wordt gevraagd
De raad te adviseren:
1. de Verordening op de heffing en invordering van leges 2024 (Legesverordening Amsterdam
2024) vast te stellen zoals opgenomen in de bijlage, en kennis te nemen van de toelichting
zoals opgenomen in de raadsvoordracht.
Wettelijke grondslag
e Artikel 216 van de Gemeentewet bevat de bevoegdheid van de gemeenteraad om
belastingverordeningen vast te stellen.
e Artikel 229 van de Gemeentewet is de wettelijke basis voor de Verordening op de heffing
en invordering van leges. Op grond van dit artikel kan een gemeente onder andere rechten
heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Onder
rechten worden mede verstaan de leges.
e De artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet bepalen dat een burgemeester of
gezaghebber rechten kan heffen voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de
aanvraag van een reisdocument.
e Artikel 156 van de Gemeentewet maakt mogelijk dat de raad de bevoegdheid tot aanpassing
van de legesverordening onder strikte voorwaarden kan overdragen.
Bestuurlijke achtergrond
Het wettelijke vitgangspunt (Gemeentewet) is dat de leges niet meer dan 100% kostendekkend
mogen zijn. Een overzicht van de kostendekkendheid van de leges is opgenomen in de begroting in
de paragraaf Lokale heffingen.
In de commissie Kunst, Democratisering en Diversiteit van 2 juni 2021 is het beleidskader Leges
gedeeld met daarin de vitgangspunten en uitleg van de legesverordening en de tarieventabel.
Reden bespreking
De legesverordening wordt tegelijkertijd met de Begroting behandeld in de raad en voorafgaand
besproken in alle betrokken commissies. De behandeling vindt plaats in verschillende commissies
omdat de tarieven van de verschillende onderdelen vit de legestabel onder diverse portefeuilles &
begrotingsprogramma’s vallen.
Uitkomsten extern advies
Gegenereerd: vl.5 1
VN2023-021049 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare
i i Amsterd
Dienstverlening % materdam Ruimte en Groen, Water M OW
Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023
Ter advisering aan de raad
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Commissie Financiën, Kunst en Diversiteit (FKD)
e Leges Ha Informatie, H2 Burgerzaken, H4 Omgevingswet - Specifiek Milieubelastende
Activiteiten, paragraaf 6.5 Evenementen en Ha1 Algemene bepalingen
e Portefeuilles ‘Dienstverlening’, ‘Evenementen’, ‘Deelnemingen (Omgevingsdienst)'
Commissies Ruimtelijke Ordening (RO), Woningbouw en Volkshuisvesting (WV), Duurzaamheid
en Circulaire economie (DC)
e Leges H3 Dienstverlening en besluiten in het kader van de Omgevingswet
* Portefeuilles ‘Ruimtelijke Ordening’, ‘Woningbouw’, ‘Volkshuisvesting’ en ‘Duurzaamheid’
Commissie Algemene Zaken (AZ)
* Leges H6 (m.u.v. paragraaf 6.4 & 6.5) Horeca, Kansspelen, Prostitutie, Activiteiten op de
Openbare Weg, Milieu
* Portefeuille ‘Openbare Orde en Veiligheid’
Commissie Sociaal, Economische Zaken en Democratisering (SED)
* Leges paragraaf 6.4 Winkeltijdenwet en paragraaf 7.4 Ambulante Handel
* Portefeuille ‘Economische Zaken’
Commissie Mobiliteit, Openbare ruimte en Water (MOW)
* Leges Hz, paragrafen 7.1-7.3 Vergunningen Openbare Ruimte, H8 Verkeer en Vervoer en Hg
Binnenwater
* Portefeuilles ‘Openbare Ruimte en Groen’, ‘Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit‘en ‘Water’
Commissie Onderwijs, Zorg en Armoedebestrijding (OZA)
e Leges Hio Kinderopvang
* Portefeuille ‘Onderwijs’
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nee.
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.5 2
VN2023-021049 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare
Dienstverlening % Amsterdam
% Ruimte en Groen, Water
Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023
Ter advisering aan de raad
AD2023-072203 1. raadsvoordracht leges 2024 voor 8+gnov.pdf (pdf)
AD2023-072205 2. Conceptbesluit Legesverordening Amsterdam 2024 1.0.docx (msw22)
AD2023-072204 3. Legestabel 2024 met vergelijking tov 2023.pdf (pdf)
AD2023-072206 Commissie MOW Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Directie dienstverlening, Sascha Verstegen, [email protected], 0610323558
Gegenereerd: vl.5 3
| Voordracht | 3 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 47
Publicatiedatum 30 januari 2019
Ingekomen onder
Ingekomen op woensdag 23 januari 2019
Behandeld op woensdag 23 januari 2019
Status Ingetrokken
Onderwerp
Motie van het lid A.L. Bakker inzake het Strategisch Huisvestingsplan Sport (geen
extra sportvelden in het Diemerpark)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Strategisch Huisvestingsplan Sport (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 4).
Constaterende dat:
— in het Diemerpark zeldzame dieren en planten voorkomen:
— het Diemerpark de grootste biodiversiteit heeft van alle parken in Amsterdam;
— groen goed is voor de gezondheid en het hitte-eilanden in stedelijke omgeving
tegengaat.
— Overwegende dat:
— de flora en fauna in het Diemerpark hinder zullen ondervinden door de aanleg van
extra sportvelden.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
geen extra sportvelden aan te leggen in het Diemerpark, in plaats daarvan voldoende
sportvelden te realiseren op het strandeiland en het buiteneiland (IJburg tweede
fase).
Het lid van de gemeenteraad
A.L. Bakker
1
| Motie | 1 | discard |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering 5 april 2023
Ingekomen onder nummer 139
Status Aangenomen
Onderwerp Motie van de leden Ernsting, Moeskops en Asruf inzake Help het openbaar
vervoer!
Onderwerp
Help het openbaar vervoer!
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over Openbaar Vervoer
Overwegende dat:
-_ OV een van de belangrijkste publieke diensten is in het bieden van bewegingsvrijheid in
duurzame steden
-_ Te grote afhankelijkheid van publieke diensten aan de markt de uitoefening van die dienst
kwetsbaar maakt
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
1. Bijhet Rijk en de VRA aan te blijven dringen op een substantiële exploitatiesubsidie ter
compensatie van achterblijvende reizigersaantallen
2. Het OV substantieel te helpen door er veel vaker vrij baan aan te geven, bijvoorbeeld op
en voor kruispunten, zodat het OV een aantrekkelijker, sneller en efficiëntere dienstverle-
ning kan bieden aan reizigers, binnen de beleidsdoelen voor veiligheid, leefbaarheid en
voldoende ruimte voor voetganger en fiets.
Indiener(s),
Z.D. Ernsting
Gemeente Amsterdam Status Aangenomen
Pagina 2 van 2
E.D.M. Moeskops
M.F. Asruf
| Motie | 2 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Amendement
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 821
Publicatiedatum 15 oktober 2014
Ingekomen op 9 oktober 2014
Ingekomen in raadscommissie ZS
Te behandelen op 5/6 november 2014
Onderwerp
Amendement van het raadslid mevrouw Shahsavari-Jansen inzake de begroting voor
2015 (onderhoudsniveau stedelijke infrastructuur op niveau ‘verzorgd’.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
Overwegende dat:
— de raad unaniem het amendement 457 op het coalitieakkoord (ambitieuze
minimumnorm onderhoud openbare ruimte en stedelijke infrastructuur) heeft
aangenomen met als dictum: “In overleg met de bestuurscommissies wordt een
minimumnorm vastgesteld voor het onderhoud en het schoonhouden van de
openbare ruimte, de wegen en andere stedelijke infrastructuur. Het streven daarbij
is minimaal een verzorgd onderhoudsniveau”;
— in de begroting 2015 nog onvoldoende middelen zijn opgenomen om de stedelijke
infrastructuur te onderhouden op het niveau ‘verzorgd’, en nog onduidelijk is of er
middelen zijn om de infrastructuur die voorheen onder verantwoordelijkheid van de
stadsdelen viel te onderhouden op dat niveau;
— de begroting 2015 voorziet in een onderhoud op het niveau ‘sober’, wat ten koste
gaat van de kwaliteit en uitstraling van de openbare ruimte;
— het uitvoeren van het coalitieakkoord extra financiële middelen vergt,
Besluit:
— de stedelijke infrastructuur van onder andere bruggen, sluizen, wegen, fietspaden,
verlichting en kades vanaf 2015 te gaan onderhouden op het niveau ‘verzorgd’;
— de € 1,3 miljoen per jaar die daarvoor nodig is in 2015 en 2016 incidenteel te
dekken uit de ‘Reserve ambities coalitieakkoord’ (nr. 1019, pagina 477);
— dit vanaf 2017 structureel te dekken door dit bedrag in mindering te brengen op de
voorgestelde verhoging van het Kunstenplan;
— te inventariseren wat de staat van onderhoud van de infrastructuur is die voorheen
onder verantwoordelijkheid van de stadsdelen viel, alsmede wat er voor nodig is
om de onderhoudsstaat daarvan minimaal op het niveau ‘verzorgd’ te krijgen en
houden.
Het lid van de gemeenteraad,
M.D. Shahsavari-Jansen
1
| Motie | 1 | discard |
2905497 N% Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie TAR
Duurzaamheid N Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
Portefeuille Duurzaamheid en Circulaire Economie
Agendapunt 9
Datum besluit 8 februari 2022, college van B&W
Onderwerp
Raadsinformatiebrief Eerste periode aandeelhouderschap Westpoort Warmte
De commissie wordt gevraagd
Kennis nemen van de raadsinformatiebrief Eerste periode aandeelhouderschap Westpoort Warmte,
met als belangrijkste punten:
e Inhet afgelopen jaar heeft de gemeente als aandeelhouder ingestemd met tien investeringen
voor de uitbreiding van haar netwerk en voor het verbeteren van de leveringszekerheid.
Vanwege het ontbreken van een voltallige RvC lag dit aantal in deze beginfase hoger dan
normaal.
« Bij de toetreding tot WPW is ook afgesproken dat de directie in najaar 2021 een lange termijn
strategie aan de aandeelhouders voor zou leggen. Deze ambitie bleek te hoog. Het college
heeft ingestemd met een voorstel van de RvC om verschillende gespreksrondes te houden om
voor einde 2022 te komen tot de verdere vitwerking van deze plannen.
* Door de sterk stijgende energieprijzen was betaalbaarheid afgelopen jaar een extra belangrijk
onderwerp in gesprekken met de onderneming en medeaandeelhouder. Met haar tarieven
voor 2022 blijft WPW ver onder de door de ACM toegestane maximale bedragen.
e Met de benoeming per 1 november van Hans Bolscher tot voorzitter van de RvC is deze raad
compleet.
e De gemeente blijft vooralsnog rechtstreeks geld vitlenen aan WPW.
Wettelijke grondslag
Artikel 169 van de Gemeentewet
Bestuurlijke achtergrond
Gemeente Amsterdam is sinds 1 maart 2021 50% aandeelhouder van Westpoort WarmteBV.
Reden bespreking
Nvt.
Uitkomsten extern advies
Nvt.
Geheimhouding
Nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Gegenereerd: vl.9 1
VN2022-005497 9 Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Ruimte en % Amsterdam
Duurzaamheid %
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter kennisneming
Nee.
Welke stukken treft v aan?
Meegestuurd Registratienr. Naam
AD2022-025026 | Raadsinformatiebrief eerste jaar WPW.pdf (pdf)
AD2022-019054 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Ruimte en Duurzaamheid, Sander Vester, 06 2304 5657, s.vester@® amsterdam.nl Directie Middelen
en Control, Wouter Schut, w.schut@®amsterdam.nl
Gegenereerd: vl.9 2
| Voordracht | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
x Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 1233
Publicatiedatum 13 november 2015
Ingekomen onder AW
Ingekomen op donderdag 5 november 2015
Behandeld op donderdag 5 november 2015
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de leden Groot Wassink, Moorman, Peters, Van Lammeren en Shahsavari-
Jansen inzake de toekomstige samenwerking met Tel Aviv en Ramallah
(militair-industrieel complex en de defensie-industrie).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de toekomstige samenwerking met Tel Aviv en Ramallah
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1177);
Overwegende dat:
— het college het voornemen heeft met Tel Aviv een samenwerking aan te gaan met
een economische insteek;
— deze samenwerking vorm zal krijgen in verschillende samenwerkingsprojecten,
onder andere gericht op startups;
— het college zich ‘niet wil verbinden aan het beleid van Israël’;
— het college erkent dat er een verbondenheid is tussen Israëlische startups en het
Israëlische militair-industrieel complex in het algemeen en de defensie- industrie
in het bijzonder;
— het onwenselijk is dat Amsterdam zich in welke vorm dan ook daarmee verbindt.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
er voor te zorgen dat in de projecten niet wordt samengewerkt met partijen die een
band hebben met het Israëlische leger en/of het Ministerie van Defensie.
De leden van de gemeenteraad
B.R. Groot Wassink
M. Moorman
D.W.S. Peters
J.F.W. van Lammeren
M.D. Shahsavari-Jansen
1
| Motie | 1 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Motie
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 1425
Behandeld op 16 en 17 december 2020
Status Ingetrokken en vervangen door 1425 accent
Onderwerp
Motie van het lid Taimounti inzake de Begroting 2021 (jaarlijkse streefwaarden
kinderarmoede).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2021.
Constaterende dat
- Het kabinet de concrete ambitie heeft uitgesproken om het percentage
kinderarmoede terug te brengen van 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030;
-__ Het kabinet daarvoor adviseert om streefwaarden te gebruiken om
kinderarmoede te meten en maatregelen te nemen om kinderarmoede te
verminderen;
-__ Inmiddels 17,1% van de Amsterdamse kinderen opgroeien in armoede,
hetgeen bijna een verdubbeling is van het percentage van 2015.
Overwegende dat
- Het tegengaan van kinderarmoede één van de ambities is van het
coalitieakkoord;
- Het opstellen van jaarlijkse streefwaarden inzichtelijk maakt hoe de strijd
tegen kinderarmoede zich ontwikkelt en de raad helpt om het college
verantwoordelijk te houden voor het beleid.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Jaarlijkse streefwaarden op te stellen om kinderarmoede tegen te gaan en tegen
2030 in lijn te brengen met de landelijke doelstelling van 4,6%.
Het lid van de gemeenteraad
M. Taimounti
1
| Motie | 1 | train |
ME en Agenda vergadering Stadsdeelcommissie
x Nieuw-West Commissiezaal Plein 40-45, nr. 1
x 19 april 2022
Start om 19.30 uur
Vergadering Stadsdeelcommissie
Voorzitter SDC: Pieter Nijhof
Secretaris SDC: Caner Duman
1. Opening
2. Vaststellen Reglement van Orde
3. Mededelingen
4. Adviesaanvraag Investeringsnota Thomas à Kempislocatie
5. Ontwerp Openbare Ruimte Reimerswaalbuurt
6. Insprekers
7. Mondelinge vragen
8. Ingekomen stukkenlijst
9. Sluiting
Mocht u willen inspreken dan kunt u zich tot maandag 12.00 vur aanmelden via
[email protected]
Dit is een conceptagenda. De agenda kan wijzigen. De meest actuele versie kunt u vinden
op: https://nieuw-west.notubiz.nl/
| Agenda | 1 | discard |
X Gemeente
X Amsterdam
%
aardgasvrij gebouwde omgeving
en nieuwbouw
vorderingen van afgelopen periode
datum: 2 november 2021
door: Ruimte en Duurzaamheid & Grond en Ontwikkeling
Inhoud
1 Inleiding... … neer eener rr eneneever eenden vereende ver ndedeerer eenen eeereervennden verende
2 Algemeen … neen eerereeneeesereendeenerverndeneevereeeenenereeevedeneerreendedeerveerdeeeren vereen Â
2.1 Aandeelhouderschap Westpoort Warmte …… nonnen senerennereeersenven eeens ener nd
2.2 Geothermie … … nonnen eneenerenvene rsr enenenneneenevenveversene neven enennveneeve recen eenne eneen
2.3 Lage Temperatuur Warmte / Aquathermie … nnen erneer eenen eener Â
2.4 Landelijke ontwikkelingen … nnen ener enneereeersenneen eeens venere venen enven eeen
3 Bestaande Bouw …… eer eeeenenereeneeeneeeererddeeeer eenden eerervendneeeereendvenver ern Ó
3.1 Gevolgen corona … nanne onenennreenen enen eneensnerdnereernnverder eneen sneer serene eerdere
3.2 Buurtgericht werken … nnen senensenere eener ennserevenrrennsenenver rene senvers eenen vendere ener Ó
3.3 City Deal. … nn enereeeerenenvenenrenernereneenersenenveneeneennereneenerveendereerevernerereverseenveneen overveen TÔ
3.4 Duurzaam herstel en warmtemotof … … eee vee onee enven even evereveeerverrverenee erve renee |
3.5 Klimaatfonds … venen enerenserrvereverenvernverdeer snee rveersvereneereeerseeereeere eenen evene 2
3.6 Subsidieregeling Amsterdam Aardgasvrij.… … neen sennerennereeeeerennvern eenen ener 1
3.7 Gemeentelijke huisvestingspanden en gemeentelijke sportvoorzieningen … …… 13
3.1 Bestuurlijke besluitvorming … … nnen ennen sennveneenere ennen eneen vennen eneen 1À
4 Nieuwbouw en gebiedsontwikkeling … seen reen vereerden ver eenen 1D
4,1 Voortgang lage temperatuur … … eneen ener enneeneeer server eeens envern eenen veerde |D
4,2 Vervolg acties … …… nn nnerener seren venae eeens ennven eener enveere vennen eenen severe vennen TÔ
4,3 Verdere belemmeringen … … nn nnrenneere venen ennen eeens vereren vendere eneen HÀ
4,4 Welke projecten gebiedsontwikkeling zijn onomkeerbaar geen LTW? …… ne 18
5 Bijlage A: Update City Deal buurten … … eeen eeeeeneeerreeneneerer eender |Q
6 Bijlage B: Overzicht bestuurlijke besluitvorming … … vereen ereen eener 20
2
1 Inleiding
De energietransitie is een van de grote opgaven van deze tijd. Voor de wereld, voor het land, voor
Amsterdam. Middels de jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Routekaart
Klimaatneutraal 2050 (Klimaatrapportage 2021) werd de gemeenteraad in het tweede kwartaal
van 2021 separaat geïnformeerd over de vorderingen om de stad in 2050 klimaatneutraal te
krijgen. Hierin werd ook aan de hand van een aantal indicatoren gerapporteerd over de voortgang
van het aardgasvrij maken van de stad en over het energiezuinig maken van alle gebouwen.
Onderdeel van die energietransitie is de opgave om de bestaande gebouwen in de stad in 2040
aardgasvrij te hebben. Om dit mogelijk te maken heeft de gemeente het aardgasvrij-programma
opgezet. De gemeente kan het niet alleen. Samenwerken met alle relevante partijen is een
cruciaal element van de werkwijze van dit programma. Zo werken we met onze Naar een stad
zonder aardgas-City Deal partners (o.a. woningcorporaties, Liander, Vattenfall, Waternet)
onverminderd samen verder aan het onderzoeken en implementeren van betaalbare, duurzame,
gedragen en transparante alternatieven voor aardgas in Amsterdam, met nadruk op de bestaande
bouw.
Naast de bestaande stad, dient ook alle nieuwbouw aardgasvrij te zijn. Die opgave kent een geheel
andere dynamiek dan de bestaande bouw. Bij nieuwbouw is er een wettelijke plicht om te bouwen
zonder aardgas — dit in tegenstelling tot bestaande bouw waar gebouweigenaars juist onverkort
een wettelijk recht hebben om op aardgas aan te sluiten. Dit betekent niet dat er geen omkijken is
naar nieuwbouw. De grootste uitdaging daar is om gebouwen aan te laten sluiten op
energievoorziening die het beste past bij het gebouw en omgeving. De gemeentelijke wens is hier
met name om ontwikkelaars bij nieuwbouw op lage temperatuur warmte (LTW) aan te laten
aansluiten.
Ondanks de verschillende dynamiek, werkt de gemeente op beide sporen aan hetzelfde doel: een
klimaatneutrale stad in 2050. Daarom belicht deze notitie de vorderingen van afgelopen periode
op beide sporen. Voorheen gebeurde dat separaat. Voor de bestaande bouw in de updatebrieven
aardgasvrij. Daarvan zijn er tot nu toe zeven verschenen. Hoofdstuk 3, bestaande bouw, is te zien
als een nieuwe updatebrief. Deze behandelt de periode vanaf voorjaar 2021.
Bij nieuwbouw is geen reguliere update-systematiek. Het informeren van de gemeenteraad
gebeurde aan de hand van specifieke besluiten betreffende het onderwerp. Hoofdstuk 5 beslaat
een ruimere periode, namelijk de huidige collegeperiode.
Zoals aangegeven in de inhoudsopgave, zal deze notitie na een algemeen deel eerst de
gebeurtenissen betreffende bestaande bouw toelichten. Daarna volgt een deel over nieuwbouw
en gebiedsontwikkeling.
3
2 Algemeen
In dit hoofdstuk worden ontwikkelingen belicht die op zowel nieuwbouw als op de bestaande stad
betrekking hebben.
2.1 Aandeelhouderschap Westpoort Warmte
Sinds 1 maart is de gemeente rechtstreeks aandeelhouder in Westpoort Warmte BV (WPW).
Hierover is de gemeenteraad uitgebreid geïnformeerd, inclusief de afspraken die zijn gemaakt met
medeaandeelhouder Vattenfall over de kaders die we hebben meegeven aan de directie. WPW is
actief bij zowel de bestaande stad als bij nieuwbouw.
Binnenkort zal het college een aparte brief sturen aan de gemeenteraad om de ontwikkelingen
sindsdien te delen.
2.2 Geothermie
Geothermie, ook wel aardwarmte genoemd, kan bij geschiktheid van de ondergrond bijdragen
aan verduurzaming van warmtenetten in Amsterdam. De gemeente, de provincie Noord-Holland,
Vattenfall, en Eneco hebben daarom gezamenlijk een opsporingsvergunning voor geothermie
(aardwarmte) aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Met de
aanvraag willen we zeker stellen dat de ontwikkeling van aardwarmte in deze regio op een
voortvarende en tegelijk ook veilige, duurzame en betaalbare wijze plaatsvindt.
Energiebeheer Nederland brengt op dit moment de geschiktheid van de ondergrond in de MRA in
kaart. Ook in Amsterdam is en wordt onderzoek gedaan. Begin 2022 komt de data van het
onderzoek beschikbaar. De resultaten van de interpretatie van deze data volgen tegen de zomer
van 2022.
Op basis van de uitkomsten van het seismische onderzoek worden in 2023 aanvullende
proefboringen uitgevoerd. Hierna komt er meer zekerheid over de daadwerkelijke potentie van
aardwarmte in Amsterdam en kan er gericht gezocht worden naar mogelijke aardwarmtelocaties
in de stad en in de regio. Als de ondergrond geschikt blijkt, start er een uitgebreide ontwerp-,
vergunnings- en aanbestedingsfase. Mogelijk kan in 2027 gestart worden met het installeren van
de boorputten. Vanaf 2029 zou dan aardwarmte geleverd kunnen worden voor verwarming van de
gebouwde omgeving.
2.3 Lage Temperatuur Warmte / Aquathermie
Om de lage temperatuur warmte-opgave (LTW) voor de stad effectief en efficiënt op te pakken,
onderzoeken de directies R&D, G&O, IB en Waternet een gezamenlijk LTW-programma tot en
met de komende collegeperiode (2022-2025). Het LTW-programma moet LTW-projecten in de
4
stad beter borgen en helpen realiseren door deze voor te bereiden, afspraken met marktpartijen te
maken en te beheren, door project overstijgende knelpunten op te lossen en relevant beleid op te
stellen en door kennis op te bouwen.
De in de zevende updatebrief aardgasvrij aangekondigde onderzoeksfase heeft geresulteerd in
een toekomstbeeld over de gemeentelijke rol in de lage temperatuur warmteketen. Als eerste
stap op weg naar een professionele invulling van deze rol wordt een programma LTW voorbereid.
Naar verwachting wordt dit programma in einde 2021 ter besluitvorming voorgelegd aan het
college. Daarna wordt de gemeenteraad nader geïnformeerd.
Hoofdstuk 4 van deze notitie gaat over LTW in de nieuwbouw en gebiedsontwikkeling. Daarnaast
wordt, los van het LTW-programma, aan meerdere LT-projecten voor de bestaande bouw
gerekend, getekend en georganiseerd. Bijvoorbeeld op basis van aquathermie voor het
Wilhelmina Gasthuis terrein, voor het De Mirandabad + Rivierenhuis en voor Artis en enkele nabij
gelegen grote partijen.
2.4 Landelijke ontwikkelingen
Afgelopen negen maanden zijn op landelijk niveau geen grote beleidsontwikkelingen geweest. Dit
komt met name door de verkiezingen en de langdurige formatieperiode daarna. Het warmte-
dossier was daarin controversieel verklaard.
Over het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW, vaak ook genoemd de
Warmtewet 2.0) is niet veel nieuws bekend sinds de 7° updatebrief. Er is in ieder geval nog geen
voorstel waar alle stakeholders tevreden mee zijn. Deze wet zal zowel voor bestaande bouw als
voor nieuwbouw gevolgen hebben. Invoering in 2022 lijkt niet realistisch.
Over de nieuwe wet met werktitel Wet wijkgerichte aanpak is eveneens niets nieuws bekend.
Samen met de Energiewet en de Omgevingswet kan de gemeente met deze wet regie voeren op
de transitie naar een duurzame energievoorziening die aardgasvrij is. Dit pakket aan wetgeving
voorziet verder in de toepassing van lokale en duurzame energiebronnen, en regelt duurzame
stroomvoorziening voor de mobiliteit in buurten. Bij de in februari verstuurde reactie op het
wetsvoorstel Energiewet roept het college het kabinet op om haast te maken dit instrumentarium
op orde te krijgen.
Meer specifiek voor de bestaande bouw is een derde en laatste ronde van het programma
proeftuinen aardgasvrije wijken. BZK opende deze dit najaar. Dit programma heeft tot doel te
leren over inrichten en opschalen van de wijkgerichte aardgasvrijtransitie-aanpak. Gemeentes en
ministeries wisselen hiertoe veel ervaringen met elkaar uit en trekken soms gezamenlijk op bij
specifieke vraagstukken. In de eerste twee rondes was Amsterdam uiterst succesvol. Voor de Van
der Pekbuurt en het Wilhelmina Gasthuisterrein zijn bij elkaar € 14 miljoen extra Rijksmiddelen
verkregen. Voor de derde ronde wordt samen met Eigen Haard en Waternet / Amstel Gooi- en
Vechtstreek gewerkt aan een aanvraag voor de aanleg van een vijfde generatie warmtenet dat
gebruik maakt van warmte uit de Amstel. Hiermee kunnen het De Mirandabad (380 weg) en het
Rivierenhuis (320 sociale huurwoningen) duurzaam verwarmd worden. Over de uitkomst van deze
aanvraag zal het college de raad informeren.
5
3 Bestaande bouw
Dit hoofdstuk bevat wat voorheen in de (achtste) updatebrief over de strategie Naar een stad
zonder aardgas zou zijn opgeschreven. Het informeert over de ontwikkelingen van de afgelopen
negen maandendie betrekking hebben op het aardgasvrij programma voor de bestaande stad en
geeft een blik vooruit op de geplande activiteiten.
In bijlage A staat voor elk van de dertig buurten waar het aardgasvrij programma actief is de
status. Zoals afgesproken wordt hierbij gerefereerd aan de fases van het Wijken Aardgasvrij
Maken! (WAMI) proces.
3.1 Gevolgen corona
Draagvlak bij bewoners een cruciaal element voor het welslagen van de aardgasvrijtransitie.
Informatieavonden en participatie draaien om rechtstreeks contact met burgers. Dit kon lange tijd
niet in de reguliere vorm georganiseerd worden. Informatieavonden voor en bijeenkomsten met
bewoners werden online georganiseerd. De digitale opkomst is goed. Hiermee bereiken we
nieuwe doelgroepen. Een aandachtspunt blijft dat we kwetsbare en minder digi-vaardige
bewoners moeilijker bereiken. Stichting WOON ondersteunt in alle buurten waar we actief zijn
alle bewoners bij hun vragen. Gelukkig kon in september Karel, de aardgasvrij bus weer van stal
gehaald worden. In de Molenwijk zijn weer de eerste live informatiebijeenkomsten gehouden.
De uitvoering van graaf- en aanlegwerkzaamheden ondervindt minimale hinder van de pandemie.
Op een enkele plek zijn de inpandige installatiewerkzaamheden vertraagd vanwege de 1,5 meter
regels.
3.2 Buurtgericht werken
Het proces om de aangewezen City Deal-buurten aardgasvrij te maken is ook nog steeds in volle
gang. De ambtenaren van Ruimte en Duurzaamheid werken samen met de City Deal partners en
intern met de stadsdelen, Stadsregie, V&OR en het Ingenieursbureau. Uitgangspunten hierbij zijn
afstemmen en samenvoegen van activiteiten (werk-met-werk maken) en zo bijvoorbeeld overlast
minimaliseren, doorlooptijden verkorten en kosten besparen. Bij alle buurtgerichte trajecten
coördineren de gemeentelijke aardgasvrij regisseurs de te maken afspraken tussen de vele
betrokken stakeholders (warmteleverancier, gebouweigenaars / coöperaties, Liander, etc) en zijn
zij eindverantwoordelijk voor een goed doorlopen participatieproces in de buurten.
Met het vaststellen door de gemeenteraad van de Transitievisie warmte (Tvw) in september 2020
is de voorkeurstechniek voor een buurt bepaald. Zoals toen ook besproken, is het raadzaam aan
de start van een buurtproces nog eens goed eventuele alternatieven tegen het licht te houden.
Bijvoorbeeld vanwege een grote verscheidenheid in het vastgoed van een buurt. En om het door
bewoners gewenste handelingsperspectief te vergroten. Daarbij gebruiken we een totale
ketenkostenberekening (TKK). De TKK brengt o.a. financiële en duurzaamheidsverschillen tussen
6
diverse oplossingen in kaart. Voor alle betrokkenen maakt dit een afweging van verschillende
technieken mogelijk. Ook als een buurt een aanzienlijke portie nieuwbouw krijgt naast de reeds
bestaande bouw of indien een collectief bewoners een andere techniek wil dan de Tvw-
voorkeurstechniek, wordt nader onderzoek gedaan middels een TKK. In de investeringsnota's die
de gemeenteraad op een later moment bij besluitvorming over subsidie voor buurten zal
ontvangen, zijn de uitkomsten van uitgevoerde TKK's samengevat.
De communicatie over de energietransitie van de gebouwde omgeving is voornamelijk ingericht
ter ondersteuning van het intensieve buurt-voor-buurt participatietraject. In de participatie ligt,
mede dankzij de keuzevrijheid die woning- en gebouweigenaren nog altijd hebben, de focus op
het verkrijgen van medestand bij eigenaar-bewoners voor de best betaalbare oplossing voor hun
buurt.
Het betrekken van de huurders is de primaire verantwoordelijkheid van de gebouweigenaars. Zo
richten de woningcorporaties zich op het medestand verkrijgen bij hun huurders, die op hun beurt
ondersteund kunnen worden door stichting WOON — die daarvoor door de gemeente
gesubsidieerd wordt.
Samen met hen en bewonersplatforms als Hart voor de K-buurt, participatiebureaus als
Buurkracht, netwerkorganisaties als 02025, bewonersgroepen, huurcommissies, sleutelfiguren,
koplopers en geïnteresseerde Amsterdammers, werken we aan de Amsterdamse energietransitie
van de bestaande woningvoorraad in de stad. Dit sociaal maatschappelijke spoor van de
energietransitie geeft buurtbewoners vrijwillig een stem in het proces naar aardgasvrij. Vrijwillig,
omdat niet iedereen mee wil of kan praten en juist zeer laagdrempelig omdat de energietransitie
van iedereen is: mensen zullen het merken in hun dagelijks leven, hun huis, hun buurt. De impact
die dit heeft op bewoners maakt de energietransitie niet alleen een technisch-economische
uitdaging, maar net zoveel een sociaal-maatschappelijke.
Om Amsterdammers continu uit te dagen na te (blijven) denken over wat de energietransitie voor
hen persoonlijk betekent of binnenkort gaat betekenen, wordt er naast de intensieve,
bovengenoemde buurtgerichte communicatie- en participatie ook stadsbreed gecommuniceerd
over de energietransitie. Dit gebeurt aan de hand van de actualiteit via de kanalen Duurzaam020,
gemeentelijke website en Twitter.
Qua stadsbrede participatie is vanuit team Democratisering de leerkring Samen aan kop gestart.
Daarin leren koplopers en ambtenaren met en van elkaar, hoe we samen sneller vooruitkomen.
We zien dat afgelopen negen maanden een aantal buurten de stap in het WAMI-proces heeft
gezet van haalbaarheidsfase naar de ontwerpfase. De daarop volgende stap van de ontwerpfase
naar de uitvoeringsfase bleek echter ook deze keer weer taai. Zo is het opvallend dat, ondanks alle
inspanningen, het aantal woningen waar de uitvoering is gestart of die aardgasvrij zijn opgeleverd
niet is toegenomen. Daarvoor zijn een aantal redenen aan te voeren.
e In bijvoorbeeld de Molenwijk loopt nu het traject waarbij de woningcorporatie
instemming onder huurders gaat ophalen. Deze grote buurt bevindt zich daarmee
(vertraagd) op de drempel van uitvoering. Hopelijk wordt binnenkort bekend dat de 900+
woningen de transitie in gaan.
e In de Van der Pek schuift de grootste woningcorporatie mogelijk renovaties naar achter —
wat gelijk gevolgen heeft voor aardgasvrij. Middels antwoorden op schriftelijke vragen
van lid Naoum Néhmé is de gemeenteraad hierover op 28 april door wethouder Wonen
geinformeerd.
7
e De beslissing om aardgasvrij te gaan is voor velen een grote stap. Enkele VvE's hebben
besloten toch nog een paar jaar te willen wachten op een natuurlijk moment (vervanging
CV) of hebben moeite om hun interne proces te regelen. Hoewel de financiën niet het
obstakel zijn, kiezen zij er toch voor met de uitvoering nog even te wachten.
e Tot slot was in de Wildeman enige vertraging bij de uitvoering vanwege corona. De
veiligheidsregels compliceerden in sommige gevallen de transitie in bewoonde staat.
De vooruitzichten zijn gelukkig goed. De warmtemotor (zie verderop) moet tienduizend woningen
opleveren — waarvan voor de eerste paar duizend in 2022 een buurtuitvoeringsplan wordt
opgesteld. Veel van de buurten die in het vizier zijn, zitten nu nog in het begin van het WAMI-
proces. Het vele voorwerk van de warmtemotor betaalt zich dan uit middels een versnelling.
Gegroepeerd per stadsdeel zijn de volgende activiteiten uitgevoerd.
Nieuw-West
Nadat in de gemeenteraad voor vier buurten in Nieuw-West een investeringsnota is vastgesteld, is
de uitvoering in de Wildemanbuurt, Dobbebuurt, Reimerswaal- en Bernard Loderbuurt afgerond.
Verder is de 2° fase van de Dobbe- en Wildemanbuurt in voorbereiding. Voor de Jacob Geelbuurt is
een investeringsnota in de maak.
Zo is voor de aanpak van de Burgemeester Röellstraat en aangrenzende buurten (Lodewijk van
Deyssel en Dichtersbuurt) een TKK in de maak. Voor de Lodewijk van Deyssel is deze afgerond.
Communicatie- en participatieactiviteiten in deze buurten zijn als volgt. In de Jacob Geel buurt zijn
we in gesprek met een VvE en bouwen we, naast bewonersdialoog, aan een netwerk van
maatschappelijke organisaties en scholen. Ook het Leger des Heils strijdt met ons mee. Ook in de
Dobbebuurt ligt de focus dit jaar meer op het gesprek met ondernemers met of in vastgoed en hun
rol en positie daarbij. Binnenkort volgt een grote informatiebijeenkomst voor VvE's. In de
Wildemanbuurt is in de vernieuwingskrant de stand van zaken geschetst voor alle bewoners en als
de kookgastransitie hier wordt gecontinueerd wordt eerst een buurtenquête gedaan.
Noord
In Noord zijn de projecten in zeer verschillende stadia. In de Gentiaanbuurt is de uitvoering
gaande. In de Van der Pekbuurt, Banne-Noord, Molenwijk en Buikslotermeer-Noord zijn
intensieve (on-derzoeks)trajecten met de vastgoedeigenaren (particulier en corporaties)
doorlopen. Deze hebben tot doel om tot een preferente collectieve warmteoplossing te komen en
(innovatieve) oplossingen te wegen op hun haalbaarheid. In alle vier de buurten is de
haalbaarheidsfase afgerond of bijna afgerond. De komende periode wordt in de Molenwijk de
preferente warmteoplossing als onderdeel van de renovatieplannen aan de huurders voor
instemming voorgelegd. In de Van der Pekbuurt onderzoekt de corporatie de fasering waarin het
aardgasvrij maken en renoveren van de buurt gaat plaatsvinden. In Banne-Noord start naar
verwachting de 1° fase met een groot VvE-complex en volgen de corporaties na 2026. In
Buikslotermeer-Noord zal de afronding van haalbaarheidsfase leiden tot een voorstel aan de
regiegroep om te experimenteren met warmte uit riolering (rio-thermie). De komende maanden
worden benut om investeringsnota's op te stellen; deze bieden de basis om te besluiten over
onder andere de gebiedsgerichte subsidie voor gebouweigenaren.
Communicatie- en participatieactiviteiten in Noord zijn als volgt. In de Molenwijk zijn samen met
participatiebureau Buurkracht informatieavonden met VvE-bestuurders georganiseerd en is de
8
eerste editie van Energiekrant Molenwijk huis aan huis verspreid. Samen met stadsdeel Noord
wordt versterkende social media ontwikkeld. Via social media en informatiebijeenkomsten
werden bewoners in Banne-Noord op de hoogte gebracht van het buurtenergieproject. In
voorbereiding op het buurtenergieproject hebben deze zomer vier woningen in de buurt model
gestaan om een Energiebespaarrapport te maken. Bewoners konden hun woning aanmelden als
modelwoning. Het rapport, dat inzoomt op isolatie, ventilatie, opwekenergie, de link tussen
isolatieniveau en warmte-alternatief en financiering en kosten, is door het Regionaal Energieloket
(REL) gemaakt.
In de Van der Pek-buurt is een verduurzamingstraject voor woningeigenaren aangeboden in vijf
informatieavonden samen met WOON en REL. Deze webinars zijn terug te vinden op de
gemeentewebsite!. Verder wordt via telefonische belrondes gewerkt aan (de verhoging van
awareness bij) een netwerk van ondernemers en particuliere verhuurders om aardgasvrij te
worden.
Zuidoost
In Zuidoost wordt veel geïnvesteerd in de verkenningsfase en het betrekken van woningeigenaren
en bewoners. Dit heeft een scherper beeld opgeleverd van de mogelijkheden voor een collectieve
warmteoplossing per buurt en hoe woningeigenaren en bewoners over de mogelijke collectieve
warmteoplossing denken. Ook bieden de verkenningen (middels o.a. TKK) zicht op de specifieke
delen van buurten waar de gebouwtypologie vraagt om een warmteoplossing die afwijkt van de
Transitievisie warmte. Bovendien komt er steeds beter zicht op de natuurlijk momenten van
woningeigenaren om op een nieuwe warmtevoorziening over te gaan. Dat geldt ook voor de
financiële impact die het aardgasvrij maken van de woning heeft en de mogelijke maatregelen die
woningeigenaren daar aan voorafgaand kunnen nemen. Onderwerpen die ook spelen in Zuidoost
zijn onder andere de isolatie van complexen waar bouwkundige gebreken leiden tot hoge
energierekeningen (Reigersbos) of de kookgastransitie in de H-buurt.
Verder heeft de gemeente vanuit het Rijk € 41 miljoen subsidie toegekend gekregen uit het
Volkshuisvestingsfonds ten behoeve van Zuidoost. De subsidie valt onder het grotere Masterplan
Zuidoost waarvan de doelen zijn de duurzame verbetering van de perspectief van de jeugd,
veiligheid en leefbaarheid. Het is de verwachting dat het verbeteren van woningen (met middelen
uit het Volkshuisvestingsfonds) een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid zal geven. Alle te
verduurzamen woningen (appartementen, grondgebonden woningen) dienen een flinke
energetische verbeteringen door te voeren. Denk aan minimaal drie labelstappen, naar tenminste
label B. Dit gebeurt onder andere door isolatie van de buitenschil. In combinatie met isolatie wordt
tevens het achterstallig onderhoud aangepakt. Er wordt gewerkt aan een aanpak waar eigenaren
gestimuleerd worden om deze werkzaamheden aan de woningen te combineren met het
aardgasvrij maken van de woning. Ongeacht of de eigenaren van de woningen kiezen om de stap
naar aardgasvrij te maken, zullen de beter geïsoleerde woningen meer geschikt zijn voor de
Energietransitie.
De belangrijkste communicatie- en participatieactiviteiten in dit stadsdeel zijn als volgt. In de
Venserpolder is, naast een tweetal online informatiebijeenkomsten, een meedenkgroep ontstaan
na buurtonderzoek en een online startbijeenkomst. In januari worden huizen geschouwd op
verzoek van deze meedenkgroep. Zij verzorgen zelf dat de buurt geïnformeerd wordt. In de K-
! Zie https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/duurzaam-amsterdam/aardgasvrij/aardgasvrije-
buurten/pekbuurt/
9
buurt, bestaande uit negen buurtjes, worden Amsterdammers gepeild qua informatiebehoefte en
ondersteund met telefonische en online inloopspreekuren. We sluiten aan op de activiteiten van
bewonersorganisatie Hart voor de K-buurt met de stand van zaken in de buurt, komende
activiteiten, laagdrempelige informatie over aardgasvrij worden en ook bewonersgesprekken over
social return in de buurtenergietransitie in samenwerking met City Deal-partner Vattenfall. Er was
een online informatiebijeenkomst in Kantershof.
In de H-buurt zijn de buurthuizen Handreiking en Casa Hofgeest met behulp van
gemeentesubsidie voorzien van inductiekookplaten. Zij kunnen daar tijdens hun nieuwe
inductiekookworkshops, aan de slag met het buurtkookboek (zie 7% updatebrief) met tips voor
aardgasvrij koken dat vanaf begin juli dit jaar is verspreid.
Bewonersinitiatieven
Als een groep bewoners plannen ontwikkelt om hun buurt aardgasvrij te maken, worden zij daarbij
door de gemeente ondersteund. Dergelijke particuliere initiatieven zijn op meerdere plekken
actief. Bijvoorbeeld de Ketelhuis kopgroep van het Wilhelmina Gasthuis-terrein zette volgende
belangrijke stappen voor de uitvoering van hun project. Zij hebben een technische partner
geselecteerd en zijn gestart met het uitwerken van het technisch concept, verdere organisatie,
businesscase en communicatie. In april dit jaar heeft de gemeenteraad daar extra geld voor
beschikbaar gesteld.
Ook in Middenmeer Noord gebeurt veel. Hier is de buurtcoöperatie MeerEnergie actief. De
gemeente heeft samen met MeerEnergie en externe deskundigen een traject doorlopen waarin is
verkend hoe het gebruik en beheer van het warmtenet door een buurtcoöperatie in Middenmeer
eruit kan zien. Daar zijn vraagstukken behandeld als welke vorm moet een dergelijk
buurtcoöperatie aannemen, hoe wordt deze succesvol en sluiten zoveel mogelijk buurtbewoners
aan en hoe ziet de overdracht van het warmtenet aan buurtcoöperaties eruit.
In Zuidoost ondersteunen we het onderzoek naar groengas of een Buurt Energie Systeem in
Gaasperdam. Hetzelfde geldt voor particuliere eigenaren in Geerdinkhof en sinds kort ook
Kantershof. Hier wil de buurtvereniging met kleine maatregelen starten om later een volledige
warmtetransitie te ondergaan.
Koplopersplatform 02025 heeft in overleg met de gemeente vijf beginnende buurtinitiatieven
aangewezen om een jaar lang intensief te gaan begeleiden. Dat zijn Green Falcon (Noord),
Oostpoort (Oost), Oostoever (Nieuw-West), Schinkelwarmte (Zuid) en W.E.N.S. (Nieuw-Sloten).
3.3 City Deal
Afgelopen maanden is in de Amsterdamse City Deal de focus gelegd op hoe gezamenlijk te zorgen
dat de planning en realisatie van het aardgasvrij maken van buurten goed kan worden
georganiseerd. Van gemeente, netwerkbedrijf, energiemaatschappij tot woningcorporatie,
particuliere eigenaar en bewoner, iedereen heeft zo zijn eigen agenda om investeringen te doen in
de stad en werken op te pakken. Voor alle partijen is het heel waardevol om dat op elkaar af te
stemmen. Hierdoor houden we de maatschappelijke kosten het laagst en blijft ook de overlast in
de stad beperkt. Primair doen we dat door gezamenlijk te programmeren en een voortschrijdend
vijfjarig werkpakket samen te stellen met wijken waar alle partijen aan de slag willen gaan. Dit
heeft geleid tot een eerste pakket van 30 Amsterdamse Warmtemotor buurten, 2
renovatiebuurten en 8 particuliere initiatieven. Over hoe we tot dit pakket komen en hoe we de
10
realisatie verder vormgeven, hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt. We maken onderscheid
tussen wijken met een meervoudige en een enkelvoudige (alleen aardgasvrij) opgave. Afhankelijk
daarvan richten we proces en organisatie in waaronder de regierol van de gemeente, het instellen
van een werkgroep AGV per buurt, het instellen van een integraal projectteam, de wijze waarop
met de aannemer wordt samengewerkt, wat we hieruit leren en wanneer we evalueren en
bijsturen.
Amsterdamse City Deal partners hebben op verschillende manieren een bijdrage kunnen leveren
aan de totstandkoming van de gemeentelijke warmtestrategie ‘Warmte voor de Stad’. Langs drie
ateliers — infrastructuur & bronnen, participatie en financieren — alsmede door deelname van
verschillende experts in verschillende werkgroepen. Dit zal bijdragen tot een meer gedragen
strategie door de partners in de gehele warmteketen.
3.4 Duurzaam herstel en warmtemotor
B&W heeft vorig najaar € 78 miljoen apart gezet om de economische recessie als gevolg van de
coronacrisis het hoofd te bieden met duurzame maatregelen die de komende jaren zorgen voor
werkgelegenheid in de stad. Er zijn zes duurzame banenmotoren benoemd waarbij het onder
andere gaat om het plaatsen van zonnepanelen, het isoleren en aardgasvrij maken van woningen.
Een van de zes motoren is de warmtemotor. Aan deze banenmotor is € 50 miljoen toegewezen. In
de warmtemotor sluiten de komende jaren 10.000 corporatiewoningen en woningen van
particulieren kostenneutraal aan op het warmtenet van Vattenfall of Westpoort Warmte. Zoals
eerder gemeld, belangrijk hierbij is bij corporatiebezit dat de huurders kostenneutraal over gaan
op warmte?
Woningcorporaties, warmtebedrijven en gemeente hebben hard gewerkt aan het bepalen van
kaders en uitgangspunten voor de warmtemotor. De laatste hand wordt gelegd aan een
mantelovereenkomst die de samenwerking tussen partijen vastlegt. Na een uitgebreide analyse
en doorrekening zijn de eerste vier buurten geselecteerd. Aan de volgende tranche buurten wordt
ook al gerekend. Door de intense samenwerking is er onderling veel kennis uitgewisseld en zijn
werkmethoden opgesteld. Het besluiten over volgende buurten zal daardoor aanzienlijk sneller
kunnen.
Nog voor het einde van dit jaar verwacht het college dit pakket ter besluitvorming aan te kunnen
bieden aan de gemeenteraad. Wij kunnen er dan met elkaar over van gedachten wisselen.
Aan de renovatie- en isolatiemotor is € 10 miljoen toegewezen. Een van de doelstellingen is om
10.000 corporatiewoningen te voorzien van eenvoudige isolatiemaatregelen zoals
spouwmuurisolatie en kierdichting en waar mogelijk te koppelen aan de warmtemotor. Met
corporaties wordt dit momenteel verder uitgewerkt.
? Hiertoe wordt o.a. de energierekening geherstructureerd. Deze wordt qua vastrechtrecht-componenten en
variabele kosten gelijk aan de opbouw van de oude energierekening voor gas. Dat is nu niet zo. Bij een warmte-
aansluiting is geen CV ketel nodig; wel is een warmte-afleverset vereist. De CV ketel is in de regel eigendom van de
gebouweigenaar; een warmte-afleverset wordt gehuurd van de warmteleverancier. Doordat deze huurkosten op
de warmterekening staat, hebben huurders een hogere energierekening bij warmte dan bij aardgas. Echter, zij
worden hiervoor gecompenseerd bij de hoogte van de huur / servicekosten. Hierdoor hoort het per saldo geen
verschil te maken. Deze situatie leidt echter geregeld tot onduidelijkheden en de perceptie dat warmte duurder is
in gebruik dan aardgas. De huurcomponent wordt daarom bij de warmtemotor-aansluiting uit de maandelijkse
rekening gehaald die huurders betalen. Die kosten komen bij de gebouweigenaar terecht. Aangezien de
gebouweigenaar geen CV-gerelateerde kosten meer heeft in een aardgasvrije situatie, is eea. tenminste
kostenneutraal voor de huurder.
u
3.5 Klimaatfonds
Het gemeentelijk Klimaatfonds is een (beoogde) dekkingsbron voor o.a. diverse subsidies en
andere instrumenten om te helpen de stad aardgasvrij te maken. Aan € 22,8 miljoen (excl.
reservering Middenmeer) heeft de gemeenteraad al een bestemming gegeven. Exclusief
Middenmeer betreft dit specifiek voor aardgasvrij € 13,6 miljoen. Daarnaast is in de begroting 2021
een reservering van € 78 miljoen gemaakt binnen het klimaatfonds voor de aanpak duurzaam
herstel. Hiervan betreft € 50 miljoen de warmtemotor die hierboven beschreven is en € 10 miljoen
voor de renovatie- en isolatiemotor. In september heeft het college besloten daarvan € 1,64
miljoen beschikbaar te stellen om vanaf 2022 vier jaar lang particuliere woningeigenaren te
stimuleren mee te doen aan collectieve inkoopacties voor isolatie en woningverduurzaming. De
fondsbeheerder rapporteert o.a. bij de jaarrekening over alle dotaties aan en onttrekkingen uit het
fonds.
3.6 Subsidieregeling Amsterdam Aardgasvrij
In de vorige updatebrief kondigden wij aan dat de vaststelling van de laatste subsidies op grond
van de vorige subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij de afgelopen periode zouden gebeuren. Als
gevolg van de coronamaatregelen hebben de middelbare school en de rugbyclub uitstel aan
moeten vragen. Dit uitstel is verleend en de verwachting is wederom dat deze subsidies de
komende periode vastgesteld zullen kunnen worden.
Voor de stadsbrede regeling en de drie huidige gebiedsgerichte uitwerkingen (Wildeman-, Bernard
Loder- en de Reimerswaalbuurt) zijn op 20 september 2021 al gezamenlijk 431 aanvragen
ontvangen. Door middel van 289 verleningen is in totaal € 3 miljoen aan subsidie verleend.
Hieronder een overzicht.
Eg | ||
Stadsbrede subsidie |€ 2.460.000|€ 715.000 € 759.000 € 126.000 |E 860.000 | € 3.000.000
Reimerswaalbuurt € 1.350.000 - - - € 1.350.000 /€ 2.077.000
Bernard Loderbuurt - - - - - € 1.450.000
Dat het aangevraagde bedrag hoger is dan het verleende, kan twee oorzaken hebben. Sommige
aanvragen zijn nog in behandeling; andere zijn (deels) onvolledig, onjuist of niet subsidiabel.
Onjuiste of niet subsidiabele aanvragen worden geweigerd. Het aandeel van geweigerde
aanvragen is bij de stadsbrede subsidie relatief hoog. Dat is een gevolg van een voorwaarde bij de
stadsbrede subsidieregeling dat vastgoedeigenaars concrete plannen overleggen hoe zij al hun
vastgoed in de stad aardgasvrij willen gaan maken. In het verleden zijn twee grotere aanvragen
van corporaties op de stadsbrede subsidie afgewezen omdat die plannen niet voldoende concreet
waren. Op het moment zijn nog twee soortgelijke zeer grote aanvragen door woningcorporaties
op deze stadsbrede subsidieregeling in behandeling. De verwachting is echter dat ook deze
aanvragen niet zullen slagen, omdat de corporaties onvoldoende concrete plannen kunnen tonen
hoe zij al hun vastgoed in de stad aardgasvrij willen maken. Hierover lopen gesprekken.
12
Het grote lager vastgestelde bedrag bij de Wildeman is het gevolg van een aanvraag die slechts
voor een deel van de woningen voldoende concreet was. Er waren nog geen offertes om de te
maken kosten te onderbouwen. Het verleende deel van de aanvraag wordt eind 2021 afgerond. De
eerste helft van 2022 wordt een aanvraag verwacht voor de woningen waarvoor de aanvraag
aanvankelijk niet voldoende concreet was.
Subsidieaanvragen voor de Bernard Loderbuurt zijn vooralsnog uitgebleven. De meest actieve
corporatie in deze buurt was vergeten om tijdig een aanvraag in te dienen. Dit was daar een
interne en eenmalige fout. Het ging ook niet over het aardgasvrij maken van de woningen; dat is
gewoon uitgevoerd. Het betreft de financiële afhandeling van de subsidie. In overleg met de
corporatie in kwestie wordt gezocht naar manieren om toch nog tot een kansrijke aanvraag te
komen.
Omdat in de Wildemanbuurt, Reimerswaalbuurt en de Bernard Loderbuurt binnen afzienbare tijd
grotere aanvragen worden verwacht, zullen de subsidieplafonds in deze buurten bijna bereikt
worden. De besteding van de stadsbrede subsidie voorloopt daarentegen langzamer dan
verwacht. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot de noodzaak van een plafondverhoging of in het
laatste geval juist een verlenging van de oormerking van de middelen in het klimaatfonds. Indien
dat het geval is, zal het college de gemeenteraad daarover benaderen met het bijbehorende
bestedingsvoorstel.
De afgelopen tijd is hard gewerkt aan het uitwerken van een stadsbrede aardgasvrij subsidie voor
de bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daarover ontvangt de gemeenteraad binnenkort
waarschijnlijk een bestedingsvoorstel voor het klimaatfonds. De bedoeling is om aan de eigenaren
van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed een gasverbruik afhankelijke subsidie van € 3 per
jaarlijkse bespaarde kubieke meter aardgas beschikbaar te stellen. Daarbij is beoogd dat
eigenaren van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed voor het aardgasvrij maken van een
gebouw een subsidie kunnen aanvragen van respectievelijk 25% van de kosten tot een maximum
van € 30.000 en 50% van de kosten tot een maximum van € 60.000. Verder is er ook een kleine
subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsmiddelen voorzien.
De verwachting is dat het college de komende maanden verschillende gebiedsgerichte
uitwerkingen van de subsidieregeling voor zal kunnen leggen aan de gemeenteraad.
3.7 Gemeentelijke huisvestingspanden en gemeentelijke
sportvoorzieningen
Ter afsluiting van dit hoofdstuk staat hier een update over het aardgasvrij maken van
gemeentelijke huisvestingspanden en sportvoorzieningen. We streven naar aardgasvrije
huisvestingspanden in 2030. Waar dit (nog) niet mogelijk is, maken we de panden transitieklaar en
compenseren we het gebruik van aardgas gedurende de transitie. Daarbij sluiten we zoveel
mogelijk aan bij de wijk-voor-wijkaanpak en onderzoeken mogelijkheden. We beginnen daar waar
het een natuurlijk (onderhoud/renovatie)moment is en waar de grootste potentie is. De komende
tien jaar kunnen nieuwe technologieën en ontwikkelingen oplossingen bieden voor de verdere
uitrol.
Twee gemeentelijke kantoorpanden zijn in het tweede kwartaal 2021 succesvol aangesloten op
stadswarmte en daarmee aardgasvrij gemaakt. Dat zijn Buikslotermeerplein 2000 en
Klaprozenweg 91. Ook worden dit jaar, zoals gepland, de Apollohal en sporthal De Weeren
13
aardgasvrij gemaakt. De aansluiting van sporthal Calandhal op stadwarmte is vertraagd. Deze
stond voor begin van het jaar gepland, en wordt naar verwachting begin volgend jaar gerealiseerd
en opgeleverd. Daarnaast wordt gewerkt aan het transitieklaar maken van sporthal De Pijp om
deze vervolgens in 2022/2023 van het aardgas te ontkoppelen. Voor aansluiting op het
stadswarmtenetwerk van gemeentelijk kantoor Jan van Galenstraat 323 en zwembad SportPlaza
(dat geëxploiteerd wordt door een derde) is het nog niet gelukt om tot een sluitende business case
te komen.
Met het pand Elisabeth Wolffstraat 2-4 zal worden deelgenomen aan het pilotproject Energie uit
kademuren, waarbij een hybridesysteem op basis van een ‘energiepaal’ wordt getest. Hierbij
wordt via een funderingspaal warmte uit de ondergrond gewonnen. De werkzaamheden starten in
2022. Als onderdeel van het Transitieplan Werven zullen een aantal nieuwe werven aardgasvrij
worden opgeleverd. Voor verschillende andere gemeentelijke huisvestingspanden en
gemeentelijke sportpanden worden collectieve warmteoplossingen overwogen — zoals
bijvoorbeeld voor het De Mirandabad. Deze trajecten zullen langere tijd in beslag nemen. Zodra
uitvoering concreet wordt, zullen wij de gemeenteraad daarover nader informeren.
3.1 Bestuurlijke besluitvorming
Afgelopen negen maanden zijn veertien aardgasvrijstukken geagendeerd geweest voor de
raadscommissie FED en / of de gemeenteraad, dan wel via de dagmail verstuurd. Deze zijn in
bijlage 2 opgenomen. Er staat op moment van schrijven nog een aardgasvrij-motie open. Dat is
motie 1278 Financiering transitie aardgasvrij. Deze is op 11 juli 2019 ingediend door raadslid Groen
bij de Voorjaarsnota 2019. De motie roept op te verkennen hoe de financiering van de transitie en
het programma aardgasvrij structureel kunnen worden geborgd en daar uiterlijk voor het
aantreden van een volgend college inzicht in te verschaffen. Toegezegd is de gemeenteraad na de
zomer van 2021 een beantwoording te sturen. Deze volgt einde 2021 of begin 2022.
Er zijn geen schriftelijke vragen die nog niet beantwoord zijn.
14
4 Nieuwbouw en gebiedsontwikkeling
4,1 Voortgang lage temperatuur
De gemeente heeft de ambitie om LTW-systemen in de stad te realiseren. Er wordt hard gewerkt
in de gebiedsontwikkeling om deze ambitie zoveel mogelijk te realiseren. Hierdoor maken we in
Amsterdam een groot verschil, dat steeds zichtbaarder wordt naar mate meer projecten van
voorbereiding overgaan naar uitvoering. Dat is niet altijd en overal mogelijk, maar de successen
laten zien dat we wel een beweging de goede kant op maken. Het gaat in totaal om ruim 18.500
nieuwbouwwoningen die al de stap naar LTW hebben gemaakt.
Voor een aantal gebieden heeft de gemeente een gebiedsgericht collectief LTW netwerk
geïnitieerd. Hieronder een aantal voorbeelden.
-__Op Centrumeiland (ca. 1350 woningen) wordt gebruik gemaakt van collectieve WKO'’s
(seizoensopslag van warmte in de bodem) en als aanvullende bron wordt oppervlakte
water gebruikt. Eteck voert deze concessie uit.
-__ Daarnaast is recent de LTW-voorziening voor het WAD-kwartier (ca. 3000 woningen)
gegund aan Eneco. Hiermee is weer een nieuwe warmtepartij actief in de Amsterdamse
energietransitie.
-__ Voor Strandeiland 1° fase (ca. 5000 woningen) wordt een vergelijkbare oplossing voorzien
als voor Centrumeiland. Deze krijgt mogelijk een extra innovatie, namelijk lokale
warmteterugwinning uit het riool. Het is een mooi voorbeeld van lokaal circulair omgaan
met warmte.
Naast deze gebiedssystemen werkt de gemeente samen met ontwikkelende partijen aan lokale
LTW-systemen op gebouw- en kavelniveau. Sommige van deze ontwikkelingen zijn groot, andere
kleiner maar even relevant voor de omslag, Voorbeelden hiervan zijn:
-_The Ensemble (ca. 600 woningen),
-_August Alléplein blok 6 (ca. 175 woningen),
-__Konigin Wilhelminaplein Noordstrook (ca. 600 woningen) en de
-_ Zuid As (Oa. Ravel, Kenniskwartier, ca 1500 woningen)
Een derde succes is de inzet van lokale LTW-bronnen in combinatie met stadswarmte (hybride
systemen). Deze innovatieve combinatie voorziet in LTW als dat kan en hogere temperatuur als
het nodig is. Bovendien wordt koude geleverd. Daar is behoefte aan om te voldoen aan de eisen
voor nieuwbouw op het gebied van oververhitting in het Bouwbesluit. Voorbeelden hiervan zijn:
-__ Elzenhagen-Zuid (ca. 1800 won),
-__ Sluisbuurt (ca. 2700 won)
- De SPOT (ca. 1100 won) en
-__ Amstelkwartier 2de fase (ca. 400 won)
-_Jan Evertsenstraat, tennisbaanlocatie (ca. 550 woningen).
15
Tenslotte de blik vooruit. Momenteel wordt hard gewerkt aan het gebruiken van LTW-
warmtenetten met restwarmte van datacenters in Zuidoost. Het gaat om grote hoeveelheden
restwarmte voor vele woningen en voorzieningen (ca. 10.000 woningen). Het is niet eenvoudig om
deze netten te realiseren waardoor het college nog geen definitieve toezegging kan doen.
Daarnaast is het de verwachting dat rond de jaarwisseling het investeringsbesluit voor
transformatie van het Hamerkwartier (ca. 6000-6500 woningen) met een LTW-net aan de
gemeenteraad voorgelegd kan worden.
Voor de volgende collegeperiode is besluitvorming voorzien over projecten op de middellange
termijn. Dit betreft circa 96000-11000 woningen in met name Noord, en Nieuw West, plus enkele
projecten elders in stad. De planvorming voor deze projecten valt grotendeel samen met de
evaluatie van de warmteconcessies Noord en Nieuw-West. De uitkomst van het evaluatieproces is
doorslaggevend voor de warmteoplossing die in deze projecten gerealiseerd kan worden — zie 4,2
4.2 Vervolg acties
Bovenstaande successen laten zien dat we in de stad een beweging de goede kant op maken. Om
dit nog verder te versterken ondernemen we een aantal acties die LTW in de stad verder zullen
stimuleren. Hieronder een overszicht van de maatregelen die we nemen om in meer gebieden
nieuwbouw aan te sluiten op LTW-systemen, door een aantal belemmeringen op te heffen.
Evaluatie concessies WPW
De gemeente is toegetreden als aandeelhouder van WPW, het warmtebedrijf dat het westen en
noorden van de stad van warmte voorziet. Toetreding was hét moment om richting te geven. De
aandeelhouders gaven doelen en kaders mee aan de onderneming. De gemeente heeft onder
andere afgesproken om de concessies van WPW samen met het bedrijf te evalueren met als doel
dat nieuw te bouwen woningen in concessiegebieden de best passende duurzame
warmtevoorziening krijgen. Randvoorwaarde daarbij is dat het verdienvermogen van WPW
behouden blijft.
Naast concessieverlener (gemeente) en concessiehouder (WPW) worden woningcorporaties en
ontwikkelaars betrokken die deze concessies ook hebben ondertekend en zich daarmee verplicht
hebben tot aansluiten van hun gebouwen op het warmtenet van WPW.
De concessies leiden nog tot een aansluitplicht in projecten. In lijn met motie 140417 is de
gemeentelijke inzet dat de concessies meer ruimte gaan geven voor de toepassing van LTW-
netwerken en -bronnen in de nieuwbouw. De concessies zijn afspraken tussen gemeente, WPW én
ontwikkelaars. Uit gesprekken en onderhandelingen komen uitkomsten voor de nadere afspraken.
Deze zomer zijn voorbereiding met WPW gestart. Ook de andere contractpartners zijn inmiddels
betrokken. De gemeenteraad zal worden geïnformeerd over de resultaten.
Aansluitplicht op basis van het Bouwbesluit
Sinds 1 juli 2018 moet nieuwbouw zonder aansluiting op het aardgasnet worden gebouwd. Naast
de contractuele verplichting tot aansluiten die voortvloeien uit de concessies, heeft Amsterdam in
de Bouwverordening 2003 een aansluitplicht op een collectief warmtesysteem ingesteld. Deze
aansluitplicht uit de bouwverordening is bij instellen van het Bouwbesluit 2012 via het
overgangsrecht opgenomen in nationale regelgeving en daardoor is de gemeente niet meer
16
bevoegd om deze regels te vervangen door nieuwe regels. Vanwege deze aansluitplicht kan het
zijn dat nieuwbouw toch aangesloten moet worden op het reeds aanwezige warmtesysteem van
middentemperatuur.
Een volledige uiteenzetting hierover staat in ‘Uitvoeringsbeleid: Verplicht om aan te sluiten op
hoogtemperatuur stadswarmte? Afbakening aansluitverplichting op basis van overgangsrecht’
(ZD 2020-011743, commissie FED 4 februari 2021).
Omdat het ‘traditionele’ middentemperatuur warmtenet wijdvertakt is in met name Zuidoost,
Zuidas, Nieuw-West en Noord hebben we in deze gebieden het meest te maken met deze
aansluitplicht. Soms kan een oplossing worden gevonden voor deze aansluitplicht, bijv. door het
vaststellen van warmteplannen voor grote projecten. Op termijn kan aanvullende regelgeving in
omgevingsplannen een oplossing zijn.
4.3 Verdere belemmeringen
Er zijn ook factoren waar de gemeente (nog) geen grip op heeft en waar we bekijken hoe we die
ook aanpakken.
Ruimte in de ondergrond beperkt
De ruimtelijke inpasbaarheid van warmtesystemen is in zijn algemeenheid een uitdaging, vooral in
transformatiegebieden waar de breedte van het straatprofiel een gegeven is. Het ruimtebeslag
van de warmtevoorziening moet als het ware ingepast worden in een bestaande situatie. Voor
LTW-systemen geldt dat deze inpassing een extra uitdaging is omdat die systemen vaak uit vier
buizen bestaan in plaats van twee voor MT-warmtenetten. Dit naast de ruimte die nodig is voor
bomen, afvalcontainers, uitbreiding elektriciteitsinfrastructuur et cetera. Innovaties uitvragen in
de markt is mogelijk. Denk hierbij aan een twee pijpsysteem uit te vragen bij aanbestedingen,
maar dat schept vervolgens ook risico's in het slagen van de aanbesteding.
Kosten soms hoger
Er zijn gevallen waar vanwege de kosten aansluiting op stadswarmte (middentemperatuur) de
voorkeur heeft boven LTW-oplossingen. Het speelt met name in relatief kleine projecten met
alleen woningbouw en waar het stadswarmtenetwerk dichtbij ligt. In die situaties geven
ontwikkelaars vanuit kostenoogpunt regelmatig de voorkeur aan aansluiten op
stadswarmtenetwerk. Een recent voorbeeld is de investeringsnota Groenehuyzen-Blomwijckerpad
In gebieden waar nieuw wordt gebouwd tussen bestaande bouw kan de nieuwbouw bovendien
helpen de kosten te verlagen voor de transitie in de bestaande bouw. Het warmtenet wordt
gebruikt voor beiden en de kosten voor aanleg worden dus gedragen door nieuwbouw en
bestaande bouw. Infrastructuur investeringen kunnen worden gedeeld voor de bestaande- en
nieuwbouw. Zo kan de bijdrage aansluitkosten voor de bestaande bouw lager uitvallen. Vanuit
maatschappelijke kosten bezien kan dit soms de voorkeur verdienen.
Sturingsmogelijkheden gemeente beperkt
Vanwege voor hen moverende redenen is LTW niet altijd de voorkeursoplossing van
ontwikkelaars. Hier ligt de kern van de omslag kunnen maken naar LTW in gebiedsontwikkeling.
De gemeente kan in veel gevallen LTW niet afdwingen of stadswarmte niet verbieden. Het is
17
namelijk de partij met grondpositie, dus de ontwikkelende partij die de keuze maakt voor het
warmtesysteem.
Tenslotte geldt in de concessiegebieden dat de meeste corporaties ook de concessie hebben
ondertekend. Dit betekent dat zij eigenstandig een aansluitplicht hebben op stadswarmte,
ongeacht de wensen of het beleid van de gemeente.
Volledigheidshalve, ook bij een aansluitplicht op LTW-netten kan de ontwikkelende partij met een
gelijkwaardig alternatief afwijken en niet aansluiten op systeem. De gemeente is voor
verwezenlijken van de LTW wens afhankelijk van de medewerking van deze partijen en dat lukt
soms wel en soms niet.
4.4 Welke projecten gebiedsontwikkeling zijn onomkeerbaar geen LTW?
Naast de projecten die succesvol omgezet kunnen worden naar LTW-systemen, zijn er projecten
waar dit (waarschijnlijk) niet meer lukt. Dit zijn over het algemeen projecten die liggen in
concessiegebieden. Wellicht geldt dit ook nog voor enkele projecten die op basis van de
aansluitplicht Bouwbesluit moeten kiezen voor HT.
De gemeente leeft de gemaakte afspraken uit de warmteconcessies na tot er nieuwe of
aanvullende afspraken zijn. Dit betekent in de concessiegebieden vaak een aansluitplicht op het
warmtenet. Ook gelden een aantal van de eerder genoemde belemmeringen die moeten worden
weggenomen.
Er lopen gesprekken met ontwikkelaars om deze projecten eventueel aan te sluiten op de
combinatie van warmtenetwerk met LTW uit de bodem (hybride oplossing) en zo toch te voldoen
aan de aansluitplicht uit de concessies. Op de uitkomst van deze gesprekken is geen garantie. De
keuze voor een reguliere middentemperatuur warmteaansluiting is dan onvermijdelijk.
In deze collegeperiode wordt verwacht dat het college nog projecten aan de raad voor gaat leggen
waar naar verwachting LTW niet haalbaar zal zijn. Het gaat in totaal om ca. 3150 woningen. Deze
inventarisatie is een momentopname. Er kan niet uitgesloten worden dat er nog een enkel project
verandert van warmtesysteem (toch naar LT, of alsnog naar MT).
Bij onderstaande buurten is de grond al uitgegeven. De woningcorporaties spreken hier met WPW
over een hybride oplossing voor nieuwbouw. Er is nog geen definitieve overeenstemming.
- Van Deysselbuurt (ca. 1200 woningen). Hier in combinatie met reguliere aansluiting op
warmte voor de omliggende bestaande bouw.
-_Rousseaubuurt (ca. 100 woningen)
-_ IJdoorn- en Kubuslocatie (ca. 400 woningen)
Ook bij onderstaande buurten is de grond al uitgegeven. Woningcorporaties geven de voorkeur
aan stadswarmte.
-__ Overtoomse veld (ca. 240 woningen)
-_ Wildemanbuurt / Hoekenes (ca. 300 woningen)
-__Ruychaverflat (ca. 120 woningen)
-_ Venserpolder (ca. 550 woningen)
18
- Banne Noord (ca. 240 woningen). Dit project is reeds in besluitvorming. Het project is
onderdeel van de ontwikkelbuurt en heeft nauwe relatie met bestaande bouw. De
grondpositie is doorslaggevend; de corporaties geven de voorkeur aan stadswarmte.
19
5 Bijlage A: Update City Deal buurten
Zie bijgevoegd document voor de status ultimo september 2021.
20
6 Bijlage B: Overzicht bestuurlijke
besluitvorming
Sinds februari zijn veertien aardgasvrijstukken geagendeerd geweest voor de raadscommissie FED
en/of de gemeenteraad, dan wel via de dagmail verstuurd. Het betreft:
1. Op 12 maart ontving de gemeenteraad per dagmail de beantwoording van schriftelijke
vragen van het lid Torn inzake de vorderingen met betrekking tot het realiseren van een
aardgasvrije stad in 2040.
2. De afdoening van motie 870.20 getiteld Lessen proces van der Pekbuurt Aardgasvrij van
raadsleden Groen (GroenLinks), Torn (VVD), Biemond (PvdA), Bakker (SP) en Timman
(D66) getiteld was geagendeerd voor FED van 15 april.
3. Op 21 april stemde de gemeenteraad in met het oormerken van € 2.000.000 uit de
bestemmingsreserve WG-terrein ten behoeve van het verder subsidiëren van het
buurtinitiatief Ketelhuis WG. Deze groep bewoners werkte aan het aardgasvrij maken van
het Wilhelmina Gasthuisterrein.
4. Op 28 april ontving de gemeenteraad per dagmail de beantwoording van schriftelijke
vragen van het lid Naoum Néhmeé inzake stoppen renovatie Van der Pekbuurt.
Bij de vaststelling van de Transitievisie warmte op 30 september 2020 is een elftal moties
aangenomen. Allen zijn afgedaan:
5. De afdoening van motie 1106 van Denk met als titel Basisafspraken voor
bewonersparticipatie bij de buurtuitvoeringsplannen was geagendeerd voor FED van 4
februari.
6. De afdoening van motie 1107 van PvdA met als titel Energiecontactpersonen in de wijk was
geagendeerd voor FED van 1 juli.
1, De afdoening van motie 1118 van PvdA en GroenLinks met als titel /so/atieprogramma voor
ontwikkelbuurten was geagendeerd voor FED 4 februari.
8. De afdoening van motie 1124 van D66 met als titel Betrek het Amsterdamse onderwijs was
geagendeerd voor WIO van 11 april.
9, De afdoening van motie 1125 van D66 en GroenLinks met als titel Koelte scenario's was
geagendeerd voor FED van 15 april.
10. De afdoening van motie 1140 van GroenLinks met als titel Klimaatfonds ook gebruiken voor
decentrale warmteoplossingen was geagendeerd voor FED van 4 maart.
11. De afdoening van motie 1141 van GroenLinks met als titel Geen krenten uit de pap was
geagendeerd voor FED van 9 september.
12. De afdoening van motie 1142 van GL, D66, PvdA en Christen Unie met als titel Lessen
mede-eigenaarschap of medezeggenschap warmtevoorzieningen was geagendeerd voor
FED van 4 maart.
13. De afdoening van motie 1143 van GroenLinks met als titel Voorkeursoptie warmtenet was
geagendeerd voor FED van 4 maart.
21
14. De afdoening van motie 1144 van GroenLinks en D66 met als titel Warmtenetten klaar
voor lage temperatuur was geagendeerd voor FED van 15 april.
15. De afdoening van motie 1154 van CDA, Forum voor Democratie en VVD met als titel
Monitor woonlasten was geagendeerd voor FED van 15 april.
22
| Onderzoeksrapport | 22 | train |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 7 november 2023
Portefeuille(s) Sport en Bewegen
Portefeuillehouder(s): Sofyan Mbarki
Behandeld door Sport en Bewegen,
([email protected])
Onderwerp Subsidieregelingen: subsidieregeling sterke sportclubs 2023 en
subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders
2023-2024
Geachte leden van de gemeenteraad,
Met deze brief informeert het college v over het volgende.
Sportverenigingen vormen een belangrijk maatschappelijk kapitaal in onze stad. Dankzij de bijna
700 sportverenigingen die in de stad actief zijn kunnen tal van Amsterdammers op een plezierige
manier fysiek en mentaal gezond blijven. Daarnaast is de sportvereniging bij uitstek een plek waar
veel verschillende Amsterdammers elkaar ontmoeten en samen actief zijn. Sportverenigingen die
door Amsterdammers onder elkaar met een grote bevlogenheid draaiende worden gehouden,
met inzet van vrijwillige bestuursleden, commissies en trainers en coaches.
Het college waardeert de inzet en rol van sportverenigingen enorm en wil hen ondersteunen om
deze rol te kunnen blijven vervullen in de stad. Sportverenigingen hebben het soms zwaar. Ze
ervaren verlies van leden en vrijwilligers en een terugloop van inkomsten. Daarbovenop zijn ze
geconfronteerd met enorm snel gestegen energielasten waardoor hun kosten tot ongekende
hoogte zijn toegenomen.
Daarom heb ik besloten om de subsidieregelingen ‘Sterke sportclubs 2023’ en de ‘noodsteun
energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024’ te verlengen. We investeren met deze
verlening € 1,4 miljoen in de ondersteuning van sportverenigingen en clubs die dit nodig hebben.
Hiermee geven we verenigingen en clubs de mogelijkheid om zichzelf te versterken waardoor ze
betere ondersteuning kunnen bieden aan hun leden. Met de noodsteun energiekosten geven we
verenigingen steun die door de hoge energielasten zo in de problemen komen dat dat hun
weerstandsvermogen ontoereikend is en daardoor continuïteit van hun aanbod in gevaar komt.
In tabel 2 ziet uv een paar voorbeelden van wat er is aangevraagd in de vorige subsidieronde ‘Sterke
sportclubs’. We zien dat met name amateurvoetbalverenigingen in de aandachtsgebieden het
zwaar hebben door een stapeling van problemen. De verlenging van deze regelingen past dan ook
goed bij de actielijn “voetbalverenigingen versterken” als onderdeel van de Amsterdamse Voetbal
Agenda.
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023
Pagina 2 van 4
Tabel 1
Versterken technisch kader (trainers en coaches)
= _Voetbalvereniging De Meteoor is een aantal nieuwe jeugdleden rijker doordat zij nieuwe
vrijwilligers hebben geënthousiasmeerd om de jeugdafdeling verder te helpen vitbouwen,
o.a. door deze vrijwilligers te voorzien van passende trainingskleding en extra
trainingsmaterialen.
= _Voetbalvereniging Nieuw-West United werkt aan het verstevigen van hun trainers en
coaches door drie leden/ouders een KNVB trainersopleiding te laten volgen.
Volleybalvereniging Albatros heeft de kwaliteit van haar trainers vergroot door de
hoofdtrainer een VT4 trainerscursus te laten volgen. Tennisvereniging Osdorp heeft een
reanimatie/AED cursus voor haar vrijwilligers georganiseerd.
Vergroten bestuurskracht
= Albatros heeft meer clubgevoel{clubbinding van jongeren gecreëerd door een jeugdraad
opte richten. Vereniging Conditietrainen Gaasperdam heeft een goed beeld van een
ontwikkelpad voor de club door een groep leden onder begeleiding samen aan een
toekomstplan te laten werken.
‘Basis op orde’ brengen
= _ Wielervereniging Amsterdam heeft beter inzicht in haar financiën én de penningmeester
heeft meer tijd gekregen voor besturen door de aanschaf van een boekhoud- en
ledenadministratieprogramma. Korfbalvereniging Blauw-Wit heeft inzicht gekregen in
wat nodig is om hun accommodatie de komende 15 jaar bouwkundig in stand te houden
door een meerjarenonderhoudsplan voor hun accommodatie op te laten stellen.
Boogieland Kickboxing heeft Amsterdammers uit de trans/queer community aan zich
weten te binden door haar trainerspoule vit te breiden en een nieuw lesuur op te starten.
Elke club die een subsidieaanvraag heeft gedaan, is persoonlijk gesproken over de inhoud van de
aanvraag. Ook de clubs die door het bereiken van het plafond niet meer in aanmerking kwamen
voor subsidie. We hebben hierdoor aan sommige clubs ander regulier ondersteuningsaanbod
(zoals de inzet van een buurtsportcoach, clubkadercoach of sportpedagoog) kunnen aanbieden, al
dan niet in combinatie met de subsidie. Clubs met soortgelijke vitdagingen hebben we bij elkaar
gebracht voor gezamenlijke ondersteuning of inspiratie van elkaar. Hierdoor is versnelde
ontwikkeling ontstaan.
De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 (zie bijlage 1) is een vervolg op de succesvolle regeling
Sterke Sportclubs van 2022. In bijlage 2 schets ik de belangrijkste cijfers en resultaten van die
regeling.
De Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 (zie
bijlage 3) is een vervolg op de Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse
maatschappelijke voorzieningen 2022, waar sport een onderdeel van is.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023
Pagina 3 van 4
De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023
De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 biedt sportclubs net als in 2022 de mogelijkheid
zichzelf te versterken. Het doel van de regeling is opnieuw om meer vitale sportclubs te helpen
creëren: waar de basis op orde is, waar een sociaal veilig sportklimaat en een positieve
sportcultuur heerst, met een competent bestuur/leiding, competente trainers en coaches, stabiele
financiën en veel tevreden leden. De regeling wordt financieel gedekt vanuit de Specifieke
Uitkering (SPUK) Sportakkoord Il van het rijk voor 2023, als onderdeel van de middelen die wij
inzetten voor het programma Vitale Sportclubs.
De regeling vult het reguliere clubondersteuningspakket aan, wat nodig is omdat het sommige
sportclubs niet zozeer ontbreekt aan kennis of netwerk, maar simpelweg aan financiële middelen
om activiteiten uit te kunnen voeren. Met de subsidieregeling stellen we clubs zélf in de
gelegenheid de regie te nemen over een gewenste ontwikkeling op één of meer van de
vitaliteitskenmerken: basis op orde, competent bestuur en competente trainers en coaches.
Het reguliere ondersteuningspakket wordt momenteel herzien. Meer toelichting op het
clubondersteuningspakket zal als onderdeel van het plan Vitale Sportclubs volgen in de agenda
Sporten Bewegen die in Q1 2024 staat gepland.
De regeling heeft een subsidieplafond van €400.000 met een maximaal eenmalig aan te vragen
bedrag van €5.00o per club. De subsidie is aan te vragen door verenigingen en door sportclubs die
juridisch anders georganiseerd zijn dan als vereniging, zoals stichtingen, eenmanszaken en
besloten vennootschappen. Voor de sportclubs die geen vereniging zijn geldt een aanvullende
toets op maatschappelijke bijdrage aan het gemeentelijke sportbeleid.
De regeling is gericht op sportclubs die zelf onvoldoende middelen hebben om ondersteuning in te
kopen. Het gaat om de minder kapitaalkrachtige clubs die echt steun nodig hebben. We vinden
het belangrijk dat juist de clubs die één van de aandachtsgebieden in de stad als bedieningsgebied
hebben zich kunnen ontwikkelen tot vitale sportclubs.
Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024
Om te voorkomen dat sportorganisaties door hogere energielasten zouden omvallen heeft het
college de noodsteunregeling Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse
maatschappelijke voorzieningen 2022 uitgevoerd. Van deze regeling is beperkt gebruik gemaakt.
Bij de sluiting van de regeling waren 20 aanvragen binnen gekomen, 5 voor sport, 14 voor cultuur
en broedplaatsen, 1 voor welzijn. De reden voor dit beperkte aantal aanvragen door
sportorganisaties had te maken met het feit dat sportclubs door de hogere energiekosten niet
direct in nood kwamen maar geleidelijk door de maandelijkse energiebetalingen inkrimpen op hun
reserves, tot op het moment dat deze onder het kritische niveau van 10% komen.
Momenteel hebben veel sportorganisaties verder ingeteerd op hun reserves, doordat zij over
langere tijd hoge lasten hebben moeten opbrengen. Daarnaast is per oktober ook de TEK-
regeling voor het MKB waar sportclubs een beroep op konden doen gestopt (deze regeling valt
onder het ministerie van EZK). Hiermee vervalt volgend jaar alle energiesteun van het Rijk voor
sportorganisaties, -clubs en -verenigingen. De meeste sportclubs ontvangen echter in 2024 hun
eindafrekening energie. Door deze factoren is de verwachting dat eind 2023 en in 2024 steun
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023
Pagina 4 van 4
nodig is om te voorkomen dat ze alsnog omvallen of hun contributies sterk moeten verhogen. De
regeling kan worden aangevraagd als de sportclub door hoge energielasten tot een
weerstandsvermogen van 15% of minder ten opzichte van het totale vermogen is gedaald. Omdat
bij de Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse maatschappelijke voorzieningen 2022
is gebleken dat de berekening van het weerstandsvermogen voor een aantal sportclubs
gecompliceerd - en daarmee belemmerend — was, is er nu een eenvoudige rekentool ontwikkeld
waarmee potentiële aanvragers kunnen zien of ze een aanmerking komen voor de subsidie.
Het college stelt voor de activiteiten die volgens deze subsidieregeling voor subsidie in
aanmerking komen een bedrag van 2 miljoen euro beschikbaar, verdeeld over 3 perioden met
eigen deelplafonds. Door deze deelplafonds hoeven sportclubs die in acute nood komen niet tot
het einde van de 2024 te wachten voordat ze een beschikking ontvangen. Het maximaal aan te
vragen bedrag is €15.000 per aanvrager. De deelplafonds zijn:
® _1janvari 2023 - 31 december 2023: €400.000
e _1januari 2024 — 30 juni 2024: €300.000
© _1juli 2024 - 31 december 2024: €300.000
De Subsidie noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 kan worden
aangevraagd worden door Sportaanbieders zonder winstoogmerk die structurele
sportactiviteiten aanbieden en commerciële sportaanbieders die aantoonbaar niet in
aanmerking komen voor de rijksregeling TEK en die structurele sportactiviteiten en
programma's aanbieden zoals genoemd in de Agenda Sporten en Bewegen.
Ik hoop dat we met deze twee regelingen, de diversiteit in het Amsterdamse sportaanbod
overeind kunnen houden en in gezamenlijkheid ervoor kunnen zorgen dat alle Amsterdammers
ook de komende jaren bij een breed aanbod van vitale sportclubs terecht kunnen.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
C wis 7
A
_ |
Sofyan Mbarki
Wethouder Sport en Bewegen
Bijlagen
1. De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023
2. Cijfers en resultaten subsidieregeling sterke sportclubs 2022
3. Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-20
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 4 | test |
G emeente Bezoekadres
Plein'40'45 1
Amsterdam 1064 SW Amsterdam
Nieuw-West Postbus 2003
1000 CA Amsterdam
Telefoon 14020
2x Nieuwwest.amsterdam.nl
Vergadering Bestuurscommissie
Datum 16 maart 2016
Decos nummer
Onderwerp Initiatiefvoorstel Buurtadoptie Nieuw-West
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West
gezien het initiatiefvoorstel 'Buurtadoptie Nieuw-West! en de bespreking in de voorbereidende
commisie op 9 maart jl.,
Besluit
In te stemmen met het in de komende paar maanden uitwerken van een voorstel door de
agendacommissie om te komen tot een buurtadoptie-experiment van een half jaar door de
bestuurscommissie.
de heer H. Wink de heer A. Baâdoud
stadsdeelsecretaris voorzitter
| Besluit | 1 | train |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering _ 23 december 2021
Ingekomen onder nummer 844
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de leden Roosma, Poot, Van Dantzig, Biemond, Flentge, Nanninga, Yilmaz, Kuiper,
Taimounti en Van Schijndel inzake het rapport van de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf
(AEB) (décharge verlenen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over het rapport van de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf.
Gelet op de opdracht van de gemeenteraad aan de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf.
Van oordeel zijnde dat de commissie gedegen onderzoek heeft verricht en de bevindingen heeft
neergelegd in een heldere rapportage.
Besluit
1. grote waardering uit te spreken voor dit onderzoek;
2. décharge te verlenen aan de enquêtecommissie.
Indieners
F. Roosma
M.C.G. Poot
R.H. van Dantzig
H.J.T. Biemond
E.A. Flentge
A. Nanninga
Gemeente Amsterdam Status Aangenomen
Pagina 2 van 2
N. Yilmaz
T. Kuiper
M. Taimounti
A.H.J.W. van Schijndel
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 767
Datum indiening 15 april 2019
Datum akkoord college van b&w van 4 juni 2019
Publicatiedatum 5 juni 2019
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Mbarki inzake de uitspraken van een
Amsterdamse schoolbestuurder.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
De gemeente zoekt naar verschillende locaties voor de opvang van
ongedocumenteerde mensen. Een van de locaties die onderzocht wordt is in
Buitenveldert. AT5 maakte een reportage over de verschillende reacties in de wijk
waarin ook een reactie van een bestuurder van het Cheider is verwerkt. Deze laat
in zijn reactie weten dat hij van mening is dat mensen die “uit Iran, lrak en Soedan
komen en velen uit die gebieden […] in het verleden, en het recente verleden, in staat
zijn geweest om handelingen te verrichten, zich te gedragen met geweld naar joodse
personen en joodse gebouwen.” Om daar vervolgens aan toe te voegen:
“Een pyromaan moet je niet in een luciferfabriek laten werken.” Hij wil deze opvang
en deze mensen daarom niet in de buurt van zijn school.
De fractie van de PvdA vindt deze uitspraken zeer verwerpelijk en vindt het
onbegrijpelijk dat een Amsterdamse schoolbestuurder mensen afkeurt op basis van
hun afkomst en zelfs gewelddadig acht.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Mbarki, namens de fractie van de PvdA,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Heeft het college kennisgenomen van de uitspraak van een schoolbestuurder
naar aanleiding van de mogelijke komst van een opvanglocatie in Buitenveldert?
Antwoord:
Het college heeft kennisgenomen van deze uitspraak.
2. Hoe duidt het college deze uitspraak, in acht nemend dat deze wordt gedaan door
een schoolbestuurder’?
Antwoord:
Het college deelt zorgen over antisemitisch geweld. De koppeling van deze
zorgen aan de afkomst van stadsgenoten, zoals in deze uitspraken gebeurt,
1 https://www.at5.nl/artikelen/193163/veel-verdeeldheid-in-buitenveldert-door-opvang-ongedocumenteerden
1
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer Shani 2019 Schriftelijke vragen, maandag 15 april 2019
vindt het college onacceptabel.
3. Is het college het met de fractie van de Pvd eens dat een dergelijke uitspraak in
strijd is met de burgerschapsopdracht voor het onderwijs die voortvloeit uit de
wet?
Antwoord:
Het college is het hiermee eens. De uitspraak past niet binnen de strekking van
artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), lid 3 onder b: “het onderwijs
is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie”.
4. Is het college voornemens stappen te ondernemen na deze uitspraak via het
MDRA c.q. ambtshalve aangifte te doen van discriminatie of belediging van een
groep mensen?
Antwoord:
Nee. Het college ziet hierin voor de gemeente geen rol. Naar aanleiding van het
inspectierapport in het najaar van 2018 heeft het college aangegeven het
noodzakelijk vertrouwen in dit bestuur te missen en verkennende gesprekken
over huisvesting en voorschool opgeschort. Het college houdt nu de focus op de
resultaten van het vervolgonderzoek van de inspectie.
Toelichting door vragensteller:
Eerder heeft het college naar aanleiding van een inspectierapport van de onderwijs-
inspectie aangegeven zich ernstig zorgen te maken over de rol van deze bestuurder
op het Cheider. Het college heeft destijds aangegeven de verkennende gesprekken
die de gemeente Amsterdam met het Cheider voerde over nieuwe huisvesting en de
voorschool op te schorten tot de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend zijn
dan wel het bestuur opgestapt is.
5. Kan het college meer duidelijkheid geven over dit vervolgonderzoek? Is er
inmiddels meer bekend?
Antwoord:
Nee, de minister heeft destijds laten weten dat de uitkomsten voor de zomer 2019
verwacht worden.
6. Zijn de gesprekken met dit schoolbestuur nog steeds opgeschort?
Antwoord:
Ja, de verkennende gespreken over nieuwe huisvesting en de voorschool zijn nog
steeds opgeschort.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
? https:/www.parool.nl/amsterdam/moorman-ernstige-zorgen-over-bestuur-cheider—a4608001/
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Amendement
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 287
Publicatiedatum 4 april 2014
Ingekomen onder AE
Ingekomen op woensdag 12 maart 2014
Behandeld op woensdag 12 maart 2014
Status Ingetrokken
Onderwerp
Amendement van de raadsleden de heer Toonk, de heer Molenaar, de heer
Winsemius en de heer Van Drooge inzake het Uitvoeringsbesluit Leidseplein
(structurele handhaving taxi's).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 7 januari 2014 inzake het Uitvoeringsbesluit Leidseplein op basis
van het Definitief Ontwerp Leidseplein (Gemeenteblad afd. 1, nr. 102);
Constaterende dat:
— in het Definitief Ontwerp Leidseplein slechts incidentele handhaving op
taxistandplaatsen is aangekondigd;
Overwegende dat:
— voor het fietsparkeerprobleem wel structurele handhaving wordt aangekondigd;
— de verplaatsing van de taxistandplaats voor de buurt het grootste punt van zorg
lijkt te vormen;
— de taxistandplaatsen voor overlast, onveilige verkeerssituaties en verslechterde
doorstroming kunnen zorgen;
— een goede doorstroming van de Stadhouderskade gegarandeerd moet worden en
het Leidsebosje niet onnodig belast mag worden,
Besluit:
het Uitvoeringsbesluit Leidseplein op basis van het Definitief Ontwerp Leidseplein zo
aan te passen dat:
— er structureel op de taxistandplaats Stadhouderskade gehandhaafd zal gaan
worden op taxichauffeurs en klanten van taxi's, tot het moment dat blijkt dat
structurele handhaving niet meer nodig is om de verkeersveiligheid en
doorstroming te garanderen;
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 287 A dement
Datum _ 4 april 2014 men
— hiervoor, waar nodig, dekking te zoeken binnen de requliere taxi-
handhavingsbudgetten.
De leden van de gemeenteraad,
W.L. Toonk
F.M. Molenaar
R. Winsemius
Â.H. van Drooge
2
| Motie | 2 | discard |
VN2021-032306 N% Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O
Zo Jeugd en Amsterdam Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen,
D Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering
Voordracht voor de Commissie WIO van o8 december 2021
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Onderwijs
Agendapunt 5
Datum besluit College B&W 26 oktober 2021
Onderwerp
Kennisnemen van de aanbiedingsbrief inzake de 7 zienswijzen op initiatieven die zijn ingediend
o.g.v. de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen
De commissie wordt gevraagd
1. _Kenniste nemen van de aanbiedingsbrief, het overzicht van de adviezen en de 7 zienswijzen
die door het college van B&W zijn verstuurd aan de minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media over initiatieven voor nieuwe scholen in Amsterdam en Weesp op grond
van de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen, zoals opgenomen in bijlage 1 t/m g.
2. Kennis te nemen van de geheimhouding die op grond van artikel 25, tweede lid van de
Gemeentewet door het college is opgelegd op het overzicht adviezen (bijlage 2) en de
zienswijzen (bijlage 3 t/m 9). Dit in verband met de belangen genoemd in artikel 20,
tweede lid onder qg. van de Wet openbaarheid van bestuur. De zienswijzen zijn met de
initiatiefnemers gedeeld alvorens ze naar het ministerie zijn verzonden. De geheimhouding
wordt opgelegd tot 1 november 2032, rekening houdend met de wettelijke termijnen,
waarbinnen nieuwe scholen voldoende leerlingen moeten behalen.
3. _Kenniste nemen van het verzoek van het college om de opgelegde geheimhouding op
grond van artikel 25, derde lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering
van de gemeenteraad na aanlevering van de stukken bij de griffie te bekrachtigen.
Wettelijke grondslag
Artikel 75 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs en artikel 67 lid 10 Wet op het Voortgezet Onderwijs
Artikel 25 lid 2 en lid 3 van de Gemeentewet
Artikel 169 van de Gemeentewet
Bestuurlijke achtergrond
Het college van B en W van de gemeente Amsterdam heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid
die de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen biedt om een zienswijze in te dienen op de 7
initiatieven die zich hebben gemeld voor het stichten van een nieuwe school in Amsterdam en 1
initiatief voor een school in Weesp. Het college heeft de zienswijzen toegevoegd als bijlagen aan
een algemene brief waarin wordt ingegaan op de eerste ervaringen met nieuwe aanvraagprocedure.
Het college brengt een aantal punten van zorg onder de aandacht, waaronder de integrale
benadering, de wervingsmethodes om ouderverklaringen te vergaren, gevolgen voor segregatie,
lerarentekort en de druk op onderwijshuisvesting. Verder geeft het college een signaal over de
strakke tijdsplanning van de procedure.
Achtergrond
* Sinds 1 november 2020 en 1 februari 2021 is de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen van
kracht voor het stichten van nieuwe basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs
(hierna vo). De wet die het stichten van nieuwe scholen regelt, biedt de gemeente minder
ruimte dan voorheen via het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (vo) en Plan van
Scholen (basisonderwijs) om invloed uit te oefenen op de beslissing om al dan niet nieuwe
onderwijsinitiatieven te laten starten. De beslissing of een initiatief voor bekostiging in
aanmerking komt, is sinds invoering van deze wet volledig op rijksniveau neergelegd, waarbij
Gegenereerd: vl.6 1
VN2021-032306 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O
ij msterdam
Zo Jeugd en % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen,
Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering
Voordracht voor de Commissie WIO van o8 december 2021
Ter bespreking en ter kennisneming
lokale inbreng enkel mogelijk is via zienswijzen. Het college is bevoegd om op grond van
artikel 75 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs en artikel 67 lid 10 Wet op het Voortgezet
Onderwijs zienswijzen in te dienen. Het college informeert de raadscommissie via deze
voordracht over de ingediende zienswijzen.
e Initiatiefnemers hadden tot 1 november 2021 de tijd hun aanvraag voor bekostiging te
onderbouwen.
e Onderdeel van de onderbouwing is dat een initiatiefnemer voldoende ouderverklaringen
vergaart voor 15 oktober 2021. Hierover heeft Tweede Kamerlid Mariëlle Paul (VVD) op 30
september jl. schriftelijke vragen gesteld. Daarnaast is op 14 oktober 2021 is te lezen op de
website van DUO dat het ministerie besloten heeft om alleen dit jaar de deadline voor het
indienen van ouderverklaringen te verlengen t/m 29 oktober 2021: https: //duo.nl/particulier/
ouderverklaring-voor-nieuwe-scholen/
e Het college is bevoegd om zienswijzen in te dienen. Voor het indienen van gemeentelijke
zienswijzen is door het ministerie van OCW een harde deadline gesteld. De zienswijzen
moesten voor 1 november zijn ingediend.
* Omdat Weesp op 23 maart 2022 onderdeel wordt van de gemeente Amsterdam, heeft het
college ook op dit initiatief een zienswijze ingestuurd namens het college van Weesp. Het
college van Weesp heeft ingestemd met de zienswijze op dit initiatief en is akkoord dat het
college van B&W van Amsterdam dit namens hen heeft verstuurd.
Reden bespreking
Op verzoek van het lid Yilmaz
Uitkomsten extern advies
nvt.
Geheimhouding
Op het overzicht adviezen (bijlage 2} en de zienswijzen (bijlage 3 t/m 9) wordt geheimhouding tot
1 november 2032 opgelegd. Bij de keuze van deze periode is rekening gehouden met de wettelijke
termijnen waarbinnen scholen voldoende leerlingen moeten behalen. De grondslag hiervoor vormt
artikel zo, tweede lid, onder g. van de Wob. De reden voor geheimhouding is gelegen in de belangen
van de schoolbesturen die de initiatieven hebben ingediend. De schoolbesturen zijn zelf door het
college gekend in de zienswijze. De zienswijzen kunnen wettelijk gezien alleen door het college
gegeven worden aan de Minister in het kader van de stichtingsprocedure voor nieuwe scholen in
Amsterdam en Weesp. Voorkomen moet worden dat het daarin gegeven advies op een andere wijze
gebruikt wordt dan het college voor ogen heeft. Daarbij wil het college voorkomen dat de belangen
van de initiatiefnemer onevenredig wordt benadeeld.
Uitgenodigde andere raadscommissies
nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
nvt.
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.6 2
VN2021-032306 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI
Onderwijs, Jeugden 9 Amsterdam -
Zorg % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen,
Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering
Voordracht voor de Commissie WIO van 08 december 2021
Ter bespreking en ter kennisneming
Bijlage 1 aanbiedingsbrief college zienswijze MRvNS.pdf (pdf)
Commissie WIO (1) Voordracht (pdf)
GEHEIM Bijlage 2. Overzicht adviezen.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 3 Zienswijze basischool en Lyceum
AD2021-123606 8 ‚
Wereldwijd _Cosmicus.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 3C. aanvulling zienswijze st. Cosmicus.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 4 Zienswijze Dadelpalm_lBA.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 5 Zienswijze Thula_GGS.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 6 Zienswijze El Amien vo_Stichting Nederlandse
AD2021-123608 In
Islamitische Scholen.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 7 Zienswijze Islamitische college Fiducie_Sio Noord
AD2021-123609
Holland.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 8 Zienswijze Bigi Bon middelbare school_Stichting Bigi
AD2021-123610
Bon.pdf (pdf)
GEHEIM Bijlage 9 Zienswijze IKC Cadans_ Stichting Onderwijs. pdf (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
OJZD, Onderwijs en Leerplicht, VO, Sofie Sloot, s.sloot@&amsterdam.nl, 06-23244521 OJZD,
Onderwijs en Leerplicht, PO, Serana Isselt, s.isselt@&amsterdam.nl, 06-23998684,
Gegenereerd: vl.6 3
| Voordracht | 3 | train |
> Gemeente Amsterdam
% Stadsdeel Zuid
Z
Agenda van de openbare Commissie
Dienstverlening, Financiën & Veiligheid
van 15 juni 2011
Vergaderdatum woensdag 15 juni 2011
Tijd 20:00 23.00
Locatie Raadzaal President Kennedylaan 923
Voorzitter Dhr. E.M. Linthorst
Griffier Mw. M. Hoogendoorn
19.30 - 20.00 uur gelegenheid tot het stellen van technische vragen t.b.v.
de Perspectiefnota
1. Opening en vaststellen agenda
2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB
3. Vaststellen verslag van de vergadering van 13 april 2011
4. Toezeggingen en termijnagenda
5. Stedelijke kaders terrassenbeleid. Reactie DB op maatwerk met maten
(voorbereiden besluitvorming)
6. ICT bestedingsplan, besluitpunt 9 doorontwikkelen stedelijk en stadsdeel-
beheer
(voorbereiden besluitvorming)
7. Tarieven verhuur sportaccommodaties
(voorbereiden besluitvorming)
8. Sport in systematiek
(bespreken)
9. Perspectiefnota
(voorbereiden besluitvorming)
10. Vastgoedbeleid
1
Commissie Dienstverlening, Financiën & Veiligheid - woensdag 15 ….
(voorbereiden besluitvorming)
11. Afsluiting project Nieuwbouw Stadsdeelwerf Jaagpad
(voorbereiden besluitvorming)
12. Subsidieregeling beveiliging scholen
Motie M59-VVD-PB2011
(adviseren DB)
Besloten gedeelte
13. Onderzoek toekomstmogelijkheden
14. Sluiting
Ter kennisname stukken
a. Inzet stedelijke flexteam SAOA
b. Plaatsing voetbalkooi Buitenveldert
Kabinet
d. Stadsdeelhuisvesting
2
| Agenda | 2 | discard |
> Gemeente Amsterdam
% Stadsdeel Zuid
Z
Agenda van de openbare Commissie
Ruimte & Wonen van 7 november 2012
Vergaderdatum woensdag 7 november 2012
Tijd 20:00 -23.00 uur
Locatie Raadzaal te President Kennedylaan 923
Voorzitter Dhr. P. Guldemond
Griffier Mw. F. Alkan
Voorafgaand aan de vergadering is er van 19.30 - 20.00 uur, in de
raadszaal, gelegenheid tot het stellen van technische vragen over de
Programmabegroting 2013.
Technische vragen zoveel mogelijk van te voren schriftelijk indienen bij de grif-
fie.
Attentie:
De tijden die zijn genoemd bij de agendapunten zijn slechts richtlijnen, hier
kunnen geen rechten aan ontleend worden. De raadscommissie kan ter plekke
de concept-agenda aanpassen
1. Opening en vaststellen agenda (20.00 uur)
2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB
3. Vaststellen verslag van de vergadering van 5 september 2012 en 4 okto-
ber 2012
4. Toezeggingen en termijnagenda
5. Besluit op tussenuitspraak RVS bestemmingsplan Museumkwartier en
Valeriusbuurt (20.15 uur)
Ter advisering aan de deelraad
6. Programmabegroting 2013 (20.45 uur)
Ter advisering aan de deelraad
1
Commissie Ruimte & Wonen - woensdag 7 november 2012
7. Omgevingsvergunning A3 Uitbreiding ligplaatsen Boaty (Jozef
Israëlkade, nabij Okura) (21.30 uur)
Ter advisering aan de deelraad
8. Motie Erfpacht MO3-2012 (22.00 uur)
Ter bespreking
9. Sluiting (23.00 uur)
Ter kennisname stukken
a. Vrijkomende locaties Theophile de Bock
b. Beëindiging gezamenlijke herontwikkeling Surinameplein
c. Nieuwe Erfgoedverordening
d. Nieuwe welstandsnota 2013 Schoonheid van Amsterdam
e. Omgevingsvergunning A3 De Klencke 4 Amarantis
2
| Agenda | 2 | train |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 945
Publicatiedatum 31 oktober 2014
Ingekomen op 29 oktober 2014
Ingekomen in brede raadscommissie FIN
Te behandelen op 5/6 november 2014
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de begroting voor 2015
(indicator voor CO2 handhaven bij duurzaamheidsagenda).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
Constaterende dat:
— Amsterdam altijd, vanaf het moment dat zij doelstellingen had om duurzamer te
worden, CO2 in termen van equivalente tonnen uitstoot heeft gemeten;
— CO2-uitstoot de (internationaal) algemeen aanvaardbare norm is om de
hoeveelheid broeikasgassen te meten. Volgens het CBS: Om de invloed van de
verschillende broeikasgassen te kunnen optellen, worden de emissiecijfers
omgerekend naar zogeheten CO2-equivalenten. Eén CO2-eguivalent staat
gelijk aan het effect dat de uitstoot van 1 kg CO2 heeft;
Overwegende dat:
— de wethouder Duurzaamheid bekend heeft gemaakt deze eenheid te willen
vervangen door een andere en de CO2-norm niet meer te willen hanteren;
— hiermee een trendbreuk met het verleden wordt gemaakt, waardoor vergelijken
niet meer mogelijk is met voorgaande jaren, of alleen met grotere moeite;
— vergelijken niet meer mogelijk is met andere steden, of alleen met grotere moeite;
— vergelijken met wetenschappelijke publicaties niet meer mogelijk is, of alleen met
grotere moeite;
— het voor de gemeenteraad inzichtelijk moet zijn welke mogelijkheden er bestaan
om de CO2-uitstoot rigoureus terug te dringen met de reeds bekende normen,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— de nu gebruikte meetmethode van CO2-normering te handhaven;
— de huidige meet- en uitdrukkingsmethode in tonnen equivalent CO2 in zijn nieuwe
duurzaamheidsagenda te blijven hanteren.
Het lid van de gemeenteraad,
J.F.W. van Lammeren
1
| Motie | 1 | discard |
> < gemeente Raadsinformatiebrief
| Amsterdam Afdoening motie
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 27 september 2022
Portefeuille(s) ICT en Digitale Stad
Portefeuillehouder(s): _ Shyla Rijxman
Behandeld door Digitale Strategie en Informatie ([email protected])
Onderwerp Afdoening motie 685.21 van de leden IJmker, Vink, N.T. Bakker, Biemond,
A.L. Bakker inzake meldplicht sensoren uitbreiden
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de vergadering van de gemeenteraad van 7 oktober 2021 heeft uw raad bij de behandeling van
het Vaststellen van de Verordening meldplicht sensoren motie 685 van raadsleden IJmker
(GroenLinks), Vink (D66), N.T. Bakker (SP), Biemond (PvdA), A.L. Bakker (PvdD) aangenomen.
Daarin wordt het college gevraagd om:
1. hetgenoemde formulier ten minste als verplichte velden te laten bevatten:
— het verzamel- en verwerkingsdoel van de gegevens;
— de grondslag voor de verwerking in het geval dat de sensor persoonsgegevens verzamelt;
— _ verwijzing naar privacy verklaring in het geval dat de sensor persoonsgegevens verzamelt;
2. deze informatie ook via het openbare register dat de gemeente opstelt beschikbaar te maken.
Het college geeft als volgt vitvoering aan de motie:
1. Met de motie vraagt de raad drie verplichte categorieën toe te voegen, namelijk het doel,
grondslag en de verwijzing naar de privacyverklaring. Het formulier is inmiddels online
inclusief deze verplichte categorieën.
2. Deze informatie is ook beschikbaar op de kaart: sensorenregister.amsterdam.nl
Het college heeft deze motie, nadat deze is aangenomen in de Gemeenteraad, direct tot uitvoer
gebracht bij de livegang van het sensorenregister. Deze afdoeningsbrief is helaas zeer vertraagd,
onze welgemeende excuses hiervoor. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Shula Rijxman
Wethouder ICT en Digitale Stad
| Motie | 1 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Motie
Jaar 2021
Nummer 177
Behandeld op 31 maart/1 april 2021
Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 6 april 2021
Onderwerp
Motie van de leden Van Pijpen, Veldhuyzen, Kilic, Kuiper, N.T. Bakker, La
Rose en Warmerdam inzake noodopvang in het kader van de lockdown
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het bieden van 24-uursopvang voor daklozen bij
winterkou.
Constaterende dat:
-— Volgens de Richtlijn Opvang Dak- en Thuisloze Mensen Versie 9 (van 12
maart 2021)! gemeenten zich moeten gaan voorbereiden op een exit
strategie voor de noodopvang in het kader van de lockdown;
- De gemeente Amsterdam met andere G4-gemeenten de Richtlijnen van
het ministerie van VWS voor de Opvang van Dak- en Thuisloze Mensen
volgt;
- Dit volgens de Richtlijn betekent dat per 1 april geen nieuwe niet-
rechthebbenden zullen worden toegelaten tot de noodopvang en
gemeenten tot 1 mei de tijd hebben om de opvang voor niet-
rechthebbenden af te bouwen, ook als de lockdown nog niet ten einde
is;
- In de Richtlijn ook wordt gesteld dat niet-rechthebbenden de toegang tot
de opvang pas ontzegd wordt als de lockdown ten einde is en tot die tijd
hulporganisaties wel al kunnen starten met het informeren van het
naderende einde van de lockdown en in gesprek gaan over een mogelijk
alternatief.
Overwegende dat:
- De lockdown nog niet voorbij is en er ook nog geen duidelijk zicht is op
wanneer deze wel voorbij zal zijn;
— Rust, weerbaarheid en hygiëne nog steeds essentieel zijn om de kans op
besmetting en verspreiding van het coronavirus te verminderen;
-— Bovenstaande zaken nog altijd moeilijk zijn na te leven als je op straat
leeft;
— Dak- en thuisloze mensen vaak afhankelijk zijn van openbare
voorzieningen die nog steeds veelal dicht zijn;
-— Het gezien de nog altijd geldende maatregelen moeilijker is om een
1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/11/05/richtlijn-
opvang-dak--en-thuisloze-mensen
1
tijdelijke plek bij mensen thuis op de bank te vinden;
— Het aantal mensen dat dak- en thuisloos is niet vermindert, maar eerder
oploopt, als gevolg van de coronacrisis.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Bij de staatssecretaris van VWS aan te dringen op de door het Rijk
bekostigde noodopvang in het kader van corona niet te beëindigen zolang
de lockdown nog van kracht is.
De leden van de gemeenteraad
J.F. van Pijpen
JA. Veldhuyzen
A. Kilic
T. Kuiper
N.T. Bakker
N.V.M. la Rose
S. Warmerdam
2
| Motie | 2 | discard |
% Gemeente | t itor Amsterd A k
Amsterdam .
x Gezond Gewicht 2012-2020
Systeemaanpak voor een Impact meten In deze monitor rapporteren we
De gemeente Amsterdam zet zich al jaren in om bewoners te helpen bij gezond gewicht In 2018 is het Meerjarenprogramma met daarom op drie niveaus: de ontwikkeling
nn Om overgewicht bij kinderen en jongeren de ambities, doelen en de beoogde van het gedrag en gewicht van kinderen
isd gezonde leefstijl. Met het programma Amsterdamse Aanpak Gezond te voorkomen en terug te dringen, resultaten voor de periode 2018-2021 en jongeren (deel 1). In het tweede
Gewicht (AAGG) zorgt Amsterdam dat kinderen gezond kunnen opgroeien adviseert de WHO een werkwijze waarbij vastgelegd. Het meten van de impactvan deel 2 staan de resultaten van de aanpak
8 8 8 gezondheid een centralere rol moet de aanpak is door de grote reikwijdte niet in de omgeving en het leven van kinderen
met voldoende beweging, slaap LL gezonde voeding door hun omgevIng Zo krijgen in al het gemeentelijk beleid; dit eenvoudig. Daarnaast is het moeilijk om en gezinnen. Deel 3 laat zien hoe de
in te richten dat gezonde keuzes normaal worden. noemen zij Health-in-all-policies A A. De een direct verband tussen de individuele AAGG als systeemaanpak is opgebouwd
focus komt daarmee op het veranderen activiteiten en de invloed op het gewicht en is gegroeid.
van de omgeving en niet op het individu. vast te stellen. In de afgelopen jaren
De omgeving zou zo ingericht moeten hebben we gerapporteerd over het Verantwoording
Intro vormen zich al in de kinderjaren en veel van de oorzaken daarvoor ongelijk zijn dat de gezonde keuze de normale percentage kinderen met overgewicht, Deze Impactmonitor is tot stand gekomen
hebben een leven lang invloed. Kinderen verdeeld over de bevolking. Denk hierbij keuze is. De Amsterdamse aanpak gebaseerd op de gemiddelde Body in nauwe samenwerking met Sarphati
die bijvoorbeeld op jonge leeftijd al met aan de sociaaleconomische positie van is gebaseerd op deze principes en Mass Index (BMI), maar dit geeft een Amsterdam en Amsterdam UMC. De
De Amsterdamse Aanpak overgewicht kampen, hebben op latere ouders en aan problemen zoals schulden. adviezen. De AAGG is uitgegroeid tot onvolledig beeld. Gezond opgroeien AAGG monitor is een evidence-informed
Gezond Gewicht (AAGG) leeftijd meer kans op overgewicht. Deze ongelijke verdeling is de laatste een voorbeeld van deze werkwijze, dit bestaat uit méér dan een BMI-cijfer. monitor: een monitor met indicatoren die
De AAGG werkt sinds 2012 met talloze jaren zelfs gegroeid. bleek onder andere doordat Unicef in Gezond gedrag is minstens zo belangrijk, gebaseerd zijn op literatuuronderzoek
partners binnen en buiten de gemeente Gezondheid is ongelijk een casereport B de AAGG als goed aangezien het de basis voor een gezond en interviews met experts. Van de
aan het creëren van een gezonde verdeeld in de stad Over de hele linie zien we een voorbeeld voor een systeemaanpak leven vormt. interventies uit het programma mag
omgeving voor de Amsterdamse jeugd, De percentages van kinderen in goede toename van ongezond gedrag. De heeft gebruikt. Amsterdam ontving een positief effect op gezond gedrag
zodat ze met een gezonde leefstijl gezondheid en met gezond gewicht toename is groter bij mensen in een bovendien voor haar vooruitstrevende en gewicht worden verwacht. Waar
opgroeit. Een gezonde leefstijl is cruciaal zijn niet gelijk verdeeld over de stad; sociaaleconomisch kwetsbare positie. systeemaanpak in 2019 de Europese mogelijk gebruiken we evidence-based
voor de volksgezondheid. Leefstijl in de stadsdelen Zuidoost, Nieuw-West Health Award for Cities van de Europese interventies. Dit zijn interventies waarvan
gerelateerd gedrag, waaronder ongezond en Noord hebben naar verhouding Commissie. de positieve relatie tussen de interventie
eten, slecht slapen, weinig bewegen, veel grotere percentages kinderen en het gedrag ook is aangetoond.
roken en alcoholgebruik, bepaalt 20% met ongezond gewicht te maken
van de totale ziektelast in Nederland dan in de rest van de stad.
(RIVM) El. Deze gewoontes en gevolgen Behalve ongezond gewicht zijn ook
J
6) st
® Lt
AIESS N ® |
- | dn ‘
el
5 9 |
A SND à
® e 0 : AN
- Ned % î N
Xx ) -
kj En ej
Á cel _\5
B
Da IEN -
nn * X
nn 5
nn _
_e LL &
En Eeten dAg Slaap
CNN 5 Dj °
E .: drin Be g d
es LE elk) p D wee goe
EES ” ji SR gezond
Positieve ontwikkelingen + Positieve ontwikkelingen sk Gezond slapen ‚
m Meer kinderen en tieners eten m Kinderen (5 jaar) en tieners De GGD krijgt nformatie over
iedere dag fruit (15-16 jaar) in focuswijken doen het slaapgedrag van kinderen en
m Meer kinderen en tieners eten vaker minstens elke dag een uur Jongeren Vla vragenlijsten, zoals de
iedere dag groente aan matig intensieve inspanning; monitor Jij & Je Gezondheid. Hieruit
1 = Minder kinderen drinken meer dan deze positieve ontwikkeling is in blijkt dat ouders van 9% van de
twee glazen frisdrank per dag Amsterdam als geheel iets sterker. kinderen slaapproblemen noemen
= Meer tieners drinken dagelijks = Meer kinderen en tieners in zoals moeite met inslapen 's avonds
water; van kinderen is hiervan geen Amsterdam als geheel voldoen aan of nachtelijke angsten. De groep
Ontwikkeling van S-jarigen in Focuswijken 2012-2018 Ontwikkeling van 10-jarigen in Focuswijken 2012-2018 data beschikbaar de Fitnorm: 3 keer per week 20 jongeren die slaapproblemen opgeeft
98 96 98 m Meer kinderen en jonge tieners minuten intensief bewegen is 27%. Zij hebben bijvoorbeeld last
94 98 89 97 94 93 9% (13-14 jaar) ontbijten dagelijks zm Meer kinderen in Amsterdam als van vermoeidheid overdag, moeite
86 88 93 58 95 89 za 95 86 91 95 geheel voldoen aan de met inslapen of vinden het lastig om
85 84 g5 In de focuswijken is alle Beweegnorm: 7 dagen per week wakker te blijven op school.
82 82 84 ) g gen p
79 bovenstaande nog sterker positief minimaal een uur actief zijn
65 ontwikkeld dan in Amsterdam als
62 61 geheel.
47 56 49 50 Aandachtspunten _ *
41 42 48 16 m In Amsterdam als geheel doen
36 Aandachtspunten _ iets meer 10-jarigen en 13/14-jarigen %X *
m Meer tieners drinken dagelijks minstens een uur aan matig *
meer dan twee glazen frisdrank intensieve inspanning; in *
m Minder tieners (15-16 jaar) focuswijken zijn dit er juist minder X
ontbijten dagelijks m Minder tieners (13-18 jaar) in heel
Amsterdam voldoen aan de
Beweegnorm
2012 2018 2012 2018
8/
Ontwikkeling van 13-14-jarigen in Focuswijken 2016-2019 Ontwikkeling van 15-16-jarigen in Focuswijken 2016-2019
84 83
79 82 19
75 72 71 76 ” 7 77
71 68 66 67 67 66 63
62 58 62 ®
46 7 58
52 BA A44 48 49 ä ä ä
45 47 41 42 43 aa 28 36 37
5 38_ 37 37 3
34 32 33
Beweegnorm Fitnorm Geen slaapproblemen
7 dagen per week minimaal 3 keer per week 20 minuten 91%
2016 2019 2016 2019 een uur actief zijn intensief bewegen
73
Legenda e 60
©,
EEZ Elke dag groente eten (Groentenorm) BN Cijfers voor de Focuswijken 51% 22 &
BN Elke dag fruit eten (Fruitnorm) Cijfers ontwikkeling in heel Amsterdam * / %
BER Maximaal 2 zoete dranken per dag drinken 37 38 *
… … 35%
nn Dagelijks ontbijten 32 *
BER Dagelijks water drinken
Minstens elke dag een uur aan matig intensieve . . . . .
inspanning doen 5-12 jaar 13-18 jaar 5-18 jaar 5-12 jaar 13-18 jaar
De cijfers in de periode 2012 tot 2018 zijn gebaseerd op de metingen van de Jeugdgezondheidszorg A. Amsterdamse Westerpark
kinderen werden gemeten en gewogen als ze 2, 3, 5 en 10 jaar waren en in de tweede en vierde klas van het voortgezet 12% Positieve ontwikkelingen sj
onderwijs. Sinds 2018 werkt de Jeugdgezondheidszorg meer risicogestuurd, dat betekent dat we meer aandacht besteden Bos tranen = In veel gebieden is het aantal
aan kinderen die dat nodig hebben. Hierdoor wordt er niet meer op alle scholen even vaak gemeten. Dit kan leiden tot kinderen met overgewicht en
verschillen in de datasets en meer onzekerheid in de conclusies. Noord West obesitas gedaald en wijkt het BMI
_ hd minder af van het standaard BMI
dan in 2012.
m In de gebieden Bos en Lommer,
Geuzenveld/Slotermeer, Slotervaart
Het gemiddelde BMI Trends in gewicht van kinderen Oosterlijk haven- en Noord Oost komt deze daling
Het gemiddelde BMI van álle in Amsterdam Centrum Indehebuurt slechts deels doordat er meer
kinderen in Amsterdam (18,8%) wijkt In 2018 heeft naar schatting 18,8% van 7% Centrum 15,9% hoger opgeleiden in de wijk zijn
niet erg af de internationale de kinderen van 0 tot 19 jaar overgewicht DE En iS komen wonen.
standaard. Het percentage kinderen of obesitas. Dit zijn 24.057 kinderen met iK Eneng °° Zeeburgereiland / IJburg
met overgewicht is in Amsterdam overgewicht of obesitas. Dit percentage Ks oud Zuid 19%
hoger dan het landelijk gemiddelde is vergelijkbaar met recente jaren en een 8,3% vieren Watergraafsmeer Aandachtspunten De)
van 14,7%. Maar er is ook een daling ten opzichte van 2012 (21%). De Aker/sloten En Pijp / m In Zuidoost is het percentage
grote groep met een BMI dat dicht 15,2% eN kinderen met overgewicht of
bij de standaard ligt en deze 2012 2019 Zuidas obesitas het grootst.
compenseren elkaar in het on on ee = In alle drie de gebieden in dit
gemiddelde B. % % stadsdeel is het percentage
mn Daling van meer dan 2% sinds 2012 kinderen met overgewicht en
TT MB Daling van meer dan 1% sinds 2012 Gaasperdam / obesitas het meest toegenomen
mn Gelijk gebleven sinds 2012 DYE sinds 2012.
Mate waarin kinderen afwijken 79% 81,2% el Stijging van meer dan 1% sinds 2012 m Ook in Oud-Oost en Noord- West
van het gemiddelde BMI é mn Stijging van meer dan 2% sinds 2012 is het percentage kinderen met
Geen focusgebied overgewicht toegenomen.
0,317 0,404 Bijlmer Centrum
1 | O tot 19 jaar ‘
2012 2018
2 en 3 jaar
0,396 Aantal kinderen met overgewicht
0,258 of obesitas Effect van veranderingen in bevolking
mn ER De afgelopen jaren is de samenstelling Aandachtspunten Positieve ontwikkelingen +
2012 2018 d IRN : : :
ENEN van de bevolking van Amsterdam m Het aantal kinderen van twee en m Het aantal kinderen op de
Basisschool 17,2% sterk veranderd. Zo is het aandeel drie jaar met overgewicht of basisschool met overgewicht of
5 en 10 jaar kinderen met hoogopgeleide ouders obesitas is licht gestegen en het obesitas is gedaald én het BMI van
sterk toegenomen en het aandeel gemiddelde BMI wijkt meer af van deze groep kinderen wijkt minder
0,286 0,244 8,8% | 94% kinderen met laagopgeleide ouders juist de standaard. af van de standaard dan in 2012.
nn nn afgenomen. Aangezien overgewicht m Het percentage kinderen met Dus er zijn minder te zware
2012 2018 vaker voorkomt bij kinderen met lager overgewicht en obesitas is het kinderen op de basisschool en de
Voortgezet onderwijs 2012 2018 2012 2018 2012 2018 opgeleide ouders, kan deze verandering hoogst bij kinderen op de gehele groep is minder zwaar
14 en 16 jaar Voorschoolse leeftijd Basisschool Voortgezet onderwijs in de bevolking een verklaring zijn voor middelbare school. geworden.
2 en 3 jaar 5 en 10 jaar 14 en 16 jaar de daling in het aantal kinderen met m Deze daling komt voor een deel
overgewicht en obesitas in Amsterdam. doordat de samenstelling van de
Daarom hebben we gecorrigeerd bevolking van Amsterdam is
TE voor het effect van demografische veranderd, maar niet helemaal en
De staafdiagrammen hierboven laten De staafdiagrammen hierboven laten Vergelijking met de rest van Nederland veranderingen in de bevolking. In dat kan een gevolg zijn van de
zien in welke mate het overgewicht van zien welk percentage van de kinderen in Het CBS en RIVM publiceren elk de figuren wordt deze correctie niet inzet op gezond gewicht op de
kinderen in Amsterdam afwijken van de Amsterdam naar schatting overgewicht jaar landelijke trends in overgewicht weergeven, maar in de tekst staat basisscholen.
internationale norm. De norm is hier 0. en obesitas hadden in 2012 en 2018. bij kinderen. Deze cijfers zijn aangegeven of een daling of stijging as
De kinderen in Amsterdam wijken daar gebaseerd op vragenlijsten en niet verklaard kan worden door verandering
gemiddeld van af met 0,2 tot 0,4. op daadwerkelijke metingen en dit in de bevolkings-samenstelling.
Daar zitten dus kinderen bij met leidt vaak tot een onderschatting van
obesitas, maar ook kinderen met over- overgewichtproblematiek.
of ondergewicht. Hierdoor zijn deze cijfers niet rechtstreeks BE Stijging tussen 11% en 14% sinds 2012 ’
te vergelijken met de Amsterdamse EES Stijging tussen 6% en 10% sinds 2012 6% 1 10% ’
cijfers. Maar ze geven wel een indicatie of Stijging tussen 2% en 5% sinds 2012 2% B 5%
we op de goede weg zijn. Geen focusgebied _
5 18 % 2 s
- %
In deg T peen Ls E N In de ©
‚Buurt drink, 2 Beg Slaap Ov, 8
g goed Gewicht L B
Hieronder schetsen we de extra inzet die in de buurt is gerealiseerd om gezond eten en drinken, voldoende bewegen
én goed slapen te stimuleren.
Gezondheidseducatie yv Organisatie van Op Gezonde yv Sociale basis yv
m Jaarlijks inzet van 15-20 cursussen Tour: Voorlichtingsbijeenkomsten m Regels voor gezondheid, zoals
Gezond Kopen, Gezond Koken met prof. Erik Scherder gezond eten en drinken,
m Buurtworkshops opgenomen in het subsidiekader
De AAGG organiseert samen met de de buurt. Het is een aanvulling op het m Coachingstrajecten voor bewoners van de Sociale Basis 2022.
formele en informele organisaties in de aanbod van onder andere de sociale Focuswijken en -gebieden 2012: om een gezonde leefstijl te Organisatie van Id
wijken extra activiteiten op het gebied basisvoorzieningen en het Ouder- en m Noord-Oost (wijk: Ee beweeg-evenementen
van gezond eten en drinken, voldoende Kindteam (OKT). Zo bieden we extra Waterlandpleinbuurt) m Inzet Fresh in de Les-programma = fietsstimuleringsinitiatieven Kinderen met overgewicht IV 4
bewegen en goed slapen. Samen ondersteuning waar dat nodig is in m Indische Buurt en Oostelijke m Coachingstrajecten voor m In 11 buurten is een PACT
zorgen we dat de activiteiten passen bij een programma dat preventie en zorg havengebied (wijken: Indische buurt bewoners om een gezonde leefstijl Gezond Gewicht gesloten met
de lokale wensen, cultuur en opgave in integraal combineert. West en Indische Buurt Oost) Diverse voorlichtings- / te stimuleren welzijn- en zorgpartners waardoor
m Slotermeer activiteiten begeleiding en behandeling van
m Bijlmer centrum m Lokale radioshows met panels van overgewicht en obesitas bij
m Bos en Lommer (wijk: Kolenkit) ouders en professionals Organisatie van v' kinderen en jongeren beter op
m Inzet diëtisten en beweeg-clinics elkaar aansluit.
Stadsdeel Noord voedingsdeskundigen bij m Diverse sportactiviteiten
Focuswijken en -gebieden 2020: voorlichting en workshops m Aansluiting bij lokale
= Bijlmer-Centrum m Inzet social media e.a. structurele communicatiemiddelen
; = Bijlmer-Oost communicatie
m Noord-Oost (wijk:
Stadsdeel West .
NS Waterlandpleinbuurt) Organisatie van bijeenkomsten
m Oud-Noord Evenementen Id voor buurtbewoners
: , ad n Noord-West _ m ZoBlijvenWijGezond-events m Dialoogbijeenkomsten
E 5 m Indische Buurt en Oostelijke m Aansluiting bij lokale evenementen m Dialoogmaaltijden
an KN / CT havengebied (wijken: Indische buurt m Organisatie van (gezondheids) nm Vaderdebatten
ì West en Indische Buurt Oost) meden =m Opvoeddebatten
en hike a nalsche Buurten m Oud-Oost (wijken: Dapperbuurt en
… Transvaalbuurt)
b ga Stadsdeel m Bos en Lommer (wijken: Kolenkit en _ i
cn TTT HÚOost Erasmuspark en Landlust) Me: e
S m Slotermeer ee _d
” m Geuzenveld en
keek m Slotervaart
/ m Osdorp |
an ® ú
\
Zuidoost
Figuur: Toename aantal focusbuurten 2012-2020 j
sn aapje
Di en
Een gezonde voedselomgeving Een gezonde Voedselomgeving
Eeten
Er is in onze omgeving steeds meer aanbod van ongezond e Vanaf 2012 Vanaf 2016 Vanaf 2020
voedsel: 84% van de voedselaanbieders in Amsterdam is drin 7
ongezond, met name door het aantal fastfoodzaken en g ezond Lobby ten behoeve van vd Verbanning kindermarketing v Opname van gezondheid in vd
winkels met ongezonde snacks, zoals ijs- en wafelwinkels. prijsmaatregelen en ongezond voedselaanbod gericht beleid- en regelgeving van:
productverbetering op kinderen in Amsterdam: m Horeca- en Terrassenbeleid
Ongeveer 80% van de aanbiedingen in de supermarkt = in de openbare ruimte m Detailhandelbeleid
vallen buiten de Schijf van Vijf, terwijl we het grootste = in metrostations = Beleid voor Verkooppunten in de
deel van onze boodschappen juist uit een supermarkt NER Ne Ee f m tijdens sportevenementen openbare ruimte
halen. De verpakkingen en porties zijn de afgelopen jaren De gemeente en haar partners doen er veel aan om stimulering van een gezond m Creëren van een gezonde
ook fors groter geworden. gezond opgroeien mogelijk te maken, zoals onderstaande VT VA ere A voedselomgeving rondom scholen
resultaten in de publieke omgeving en schoolomgeving vanamsterdamsebodem.nl Inhoudelijke focus AAGG-lobby «®
Tel daarbij op dat ongezond voeds=sel steeds goedkoperis laten zien. Amsterdam stelt hiermee eisen via haar eigen Ee TN Pon
geworden en gezond voedsel duurder (denk aan de extra beleid, maar is ook in gesprek met het Rijk over het suïkerhoudende dranken in 2023 Gestart met het opstellen van 4
btw op groenten en fruit) en het is duidelijk dat een belang van verdere regulering van de voedselomgeving m Invoer van een verlaagd btw tarief een Amsterdamse richtlijn
Amsterdammer op heel veel manieren bewust en onbewust waar we tegen de grenzen van de eigen invloed en Pen v voor groente en fruit per 2023 gezonde voedselomgeving
wordt verleid tot meer en ongezonder eten en drinken. bevoegdheden aanlopen. m Beperking van aanbiedingen op
Alliantie Stop kindermarketing .
ongezonde voeding suikerhoudende dranken conform
standpunten fondsen en Bij evenementen voor jeugd is vd
gemeenten het voedselaanbod overwegend
Een gezonde school m Verplichtstelling van de EU van gezond: er is alleen kraanwater
Bijdrage aan verschillende front-of-pack labeling (incl. o.a. aanwezig en volwassenen geven
stedelijke beweegprogramma’s stoplichtcodering) het goede voorbeeld
Primair Onderwijs Voortgezet Onderwijs, Sinds 2020: en beleidsplannen Eer eere nnee en ene en
m De es En (nieuw) landelijk systeem voor de
Scholen met een totaal gezond Scholen waar alleen water, Scholen met een " nn: actieve en regulering van reclame van Partner in id
voedingsbeleid, incl. Jump-in thee en melk wordt gedronken Al schoolkantineschaal A Ee ll eenen voedingsmiddelen met een EHA
Certificaat EI (totaal 144 scholen) 2012 Onbekend v 201 Saa (wettelijk) verbod op h | Td
2012 Onbekend 18 scholen MELK CRA Ee ee Aumeterelem 2025 kindermarketing voor ongezonde
2016 43 = Urban Vitality voeding. Het creëren van een
2016 22 2020 m De Aumstordamss Impuls gezonde voedselomgeving rondom
2020 Schoolplinen scholen
‚ Scholen met een Gezonde Vv = Programma Fiets
e ef .
Jumpin Kinderen trakteren alleen NV 4 School- themacertificaat Voeding
verantwoord op school A
2012 Onbekend Je wellen | van de
Kinderen eten alleen groente en 2016 52
fruit tijdens de ochtendpauze HA 2020 EE
2012 Onbekend te
2016 52 2 Koppeling van Jump-in A / p=
00 mg < scteekier na hi ij CR
(bereik >90% van de =zz
144 doelgroepscholen) Derden, We, s-
Kinderen lunchen alleen
gezond op school A Inzet van Smaaklessen-
programma El binnen de 4
zon Onbekend Gezonde Schaal PADS LLU
LRT pr: uu af a A
2020 EE JN =E u | ni
N o Oo, JL 5 ° Add 5 sie
— Ee | = D
Met 2012 bedoelden wij tot en met 2012 "
Met 2016 bedoelen wij tot en met 2016 ® \ Oo
Met 2020 bedoelen wij vanaf 2020
en
*&
Goed Slapen » %
Pe
Voldoende bewegen levert een enorme bijdrage aan de lichamelijke, mentale en 5 fe Goed slapen is nodig voor de lichamelijke - en geestelijke ontwikkeling van een
sociale gezondheid van kinderen. Het voorkomt op latere leeftijd kind. Als kinderen goed slapen voelen zij zich fitter, hebben meer energie en Slaap
gezondheidsproblemen. Om die reden is bewegen een speerpunt. Op de volgende @ kunnen ze zich beter concentreren. oed
pagina worden de behaalde resultaten geschetst om de school- en publieke ” g
omgeving van kinderen zo in te richten dat voldoende bewegen normaal is. Be Een goede nachtrust geeft betere leerprestaties, een betere mentale gezondheid,
weeY9 een veel sterker immuunsysteem en minder kans op een ongezond gewicht.
Goed slapen heeft ook veel invloed op het eet- en beweeggedrag; het zorgt X
ervoor dat een kind minder snel zin krijgt in calorierijke- en ongezonde producten *X Kn
en meer energie heeft om te gaan bewegen. *
Bewegen in het
primair onderwijs Bewegen in het Voortgezet Onderwijs Samen met o.a. Sarphati Amsterdam, Amsterdam UMC en VU Amsterdam is
onderzoek gedaan naar factoren die het gezond slapen van kinderen
Scholen hanteren een gezond v Groepen 1-8 krijgen van een vd Advies bij het ontwikkelen van yv beïnvloeden en naar mogelijkheden om daarop in te spelen. Dit onderzoek
beweegbeleid (Jump-in Certificaat gecertificeerde docent 2x p/week Topscore (fit) programma El geeft input om in de toekomst gezond slapen bij jeugd zo onderbouwd en
behaald) 45 min gymles* effectief mogelijk te stimuleren. %
Aantal scholen: ld MR
2012 0
Scholen met het Gezonde yv
2016 22 2012 onbekend School- themacertificaat Bewegen
2020 2016 onbekend 6 van de 76 VO scholen
2020 Algemeen Op school
6 scholen van de 76
Sport- en beweegactiviteiten v' Integratie Slaap als topic in de v Onderwerp slaap opnemen inde Inzet van Charge Your Brainzzz- yv
op Voorschool en Speciaal AAGG, inclusief alle communicatie Gezonde School op PO en VO lespakket via Gezonde School
Onderwijs via Jump-In vanaf 2016 Kleuters krijgen een extra / Amsterdam
dagelijks beweegmoment van Bijdrage aan verschillende 4
45 minuten* stedelijke beweegprogramma's en Integratie van gezond slapen als /
Organisatie van naschoolse / 2012 onbekend welslelplenuman & topic binnen Ajax Lifestyle & Integratie Slaap als topic in yv
sport- en m Actieplan Inactieve Jeugd Clinics op PO Fresh in Les programma
beweegkennismakingslessen 1 2016 onbekend m Agenda Sport en Bewegen * /
2012 2020 We 2019-2020 *
m Sportvisie Amsterdam 2025 \
2016 150 m De Amsterdamse Impuls * 4
2020 En Stimuleren actief buitenspelen Schoolpleinen
via PLAYgrounds programma m Meerjarenplan Fiets *
2012 0 m Gezondheidslogica
Organisatie naschools /
sportaanbod; >40 uur/week aan 2016 36
promotielessen. Jaarlijks maken 2020 69 |
ca. 40.000 kinderen kennis met
minimaal één sport.
2012 Stimuleren beweegplezier via yv’ rf
Gym-Plus programma* Bl Inzet bij
2016 186 ca. kinderen per jaar
2020 (Ae
2012 onbekend
2016 500 kinderen per jaar Participatie in verschillende
Stimuleren aanbod Motorische / 2020 onderzoek en interventie-
Remedial Teaching (MRT) ten ontwikkelingstrajecten B
behoeve van de motorische
ontwikkeling van kinderen met een “Inzet hierop, en de monitoring ervan,
grote achterstand* vindt pas sinds 2016 structureel plaats. m Kids Actief (Amsterdam UMC)
m LIKE (o.a. Amsterdam UMC)
2012 onbekend m project IDOLS (O,C & W) (VWS)
2016 34 ’% m Co-Create (o.a. UvA) a ©
74 | m SALVO (HvA) 9 0
2020 ma m SALVO (HvA) DN &, À |
= MAMBO (HvA)
=m Gymmermansoog (HvA) | | u ©
© ®
| ì | 8 0 0 6
Kinderen met Overgewicht
Kinderen met overgewicht of obesitas hebben extra ondersteuning en zorg nodig dl
om het gedrag te veranderen. In het Pact Gezond Gewicht staat waar deze extra 5
ondersteuning en zorg uit bestaat:
m Kwalitatief en passend aanbod van activiteiten Oy
m Het trainen van professionals
m Ondersteuning van kinderen met obesitas en multiproblematiek of morbide Gewicht
obesitas door een Centrale Zorgverlener (CZV).
De CZV is het vaste aanspreekpunt voor kind en ouders. Deze begeleidt hen en
zorgt ervoor dat alle professionals goed met elkaar samenwerken.
Een extra meet- en Vd Opstellen van het Landelijk v Lobby CZV 4 IJ
weegmoment in groep 5 op alle Profiel Centrale Zorgverlener m Bijdragen aan de landelijke lobby
Jump-in scholen (PO) om over- en (CZV) om in samenwerking met relevante A Pp,
ondergewichtontwikkeling vroegtijdig Kinderen met obesitas en partijen te komen tot structurele if nnee IJ
te signaleren multiproblematiek of morbide financiering van de CZV mmm \
obesitas die ondersteuning en zorg =m Opstellen van het Landelijk nm 1 , % r IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ
nodig hebben worden begeleid door Profiel CZV |
PACT Gezond Gewicht in 11 4 een CZV. De CZV fungeert als eerste en 4 ANN
focuswijken in Amsterdam aanspreekpunt voor kind en ouders ES rn) IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ
waardoor er meer wordt ingezet op en zorgt er voor dat alle professionals Realisatie en stimuleren van het ke
een samenhangende zorgketen en die bij de ondersteuning en zorg gebruik van kwalitatief goed r 0
regie op behandeling van overge- rondom het kind en het gezin zorg-interventie-aanbod in
wicht en obesitas bij kinderen door betrokken zijn goed met elkaar Amsterdam om overgewicht en
middel van samenwerkingsafspraken samenwerken en afstemmen obesitas bij jeugd tegen te gaan
met zorg- en welzijnspartners
Inzet van een Centrale v Vroegsignalering wv ©
Zorgverlener (CZV) Om gewichtsproblemen op tijd te
Professionaliseren van yv m Erzijn ca. 120 signaleren en hulp te kunnen bieden, 5
begeleiding en behandeling van jeugdverpleegkundigen die als wordt op alle Jump-in scholen (PO)
kinderen met overgewicht CZV 2.454 kinderen en hun ouders in groep 5 een extra check gedaan Ga «
m Realisatie van het Basismodel ondersteunen (o.a. meten en wegen)
ketenaanpak m Pilot naar implementatie en
m Bijdragen aan vorming van het effecten van de CZV N
Landelijk model Ketenaanpak voor Aanbod in het flexibel preventief 4”
kinderen met overgewicht en aanbod jeugd A _
obesitas Kl Preventief en behandelaanbod m Maatjesprojecten van Gilde en | DN Hi
= Realisatie van de Handreiking overgewicht en obesitas jeugd is Humanitas | | |
lokale ketenaanpak voor kinderen ondergebracht bij OJZD (flexibel m Simpel fit (gezonde leefstijl AN es Ca |
met overgewicht en obesitas A preventief aanbod jeugd) oudertraining)
m Professionals ondersteunen bij het m Expeditie Jij (gezonde
signaleren van leefstijltraining voor jongeren)
overgewichtsontwikkeling bij jonge Praktische tools voor 4 m Friends in Shape (gezonde-leefstijl-
kinderen. A professionals traject gericht op beweging en
m Landelijke werkinstructie brede gedrag)
anamnese overgewicht en de m De Gezondheidsroute Jeugd 12-
landelijke module gespecialiseerd m Wat Werkt Voor Jou?
zorgpad i.s.m. Proeftuin Den Bosch HA m LEFF
m E-tool gesprekstechnieken voor m Zomerkampen Health and Fun
professionals. Camp, Kamp O en Sterkamp
m Ondersteunende materialen, zoals m Fit4kids (IJburg en Nieuw-West)
de praatposter, diverse folders m Triple P Lifestyle
=m Ontwikkeling van leerlijnen voor m Legendary Healthy Kids ë PIN 0,
CZV, OKT en (bij)scholing van diverse
beroepsgroepen zoals Jeugdartsen
(AJN), huisartsen, kinderartsen e.a.
| D @e
Deel 3: Systeemaanpak | f
\ &
á — N
van de AAGG systeemaanpak
De wetenschap leert ons dat overgewicht kan worden voorkomen en gekeerd
door de onderliggende oorzaken als integraal geheel te beïnvloeden. Dit Deze figuur laat zien hoe de AAGG
wordt een ‘systeemaanpak’ genoemd. de afgelopen jaren is ontwikkeld
en welke stappen er zijn gezet. Op
dit moment is de aanpak bezig in
Fase 4: er zijn verschillende structurele Kd
Het opbouwen van een systeemaanpak steeds te kunnen verbeteren We houden ruimtelijke ordening worden beïnvloed. samenwerkingen binnen de gemeente Systeemaanpak
is moeilijk omdat de opgave complex zo rekening met de onzekerheden die Het werken met een systeemaanpak opgezet en gezonde leefstijl is steeds geborgd ©
is en enorm veel samenwerking vraagt. bij een dergelijk complex vraagstuk is relatief nieuw en wordt nog bijna vaker een vanzelfsprekend onderdeel FASE 5
Verschillende sectoren moeten hun horen. Structurele samenwerking is nergens zo grondig gedaan als in van gemeentelijk beleid. Borgingsfase Id
manier van samenwerken steeds nodig, omdat een groot deel van de Amsterdam El. \
aanpassen om invloed te hebben in oorzaken van overgewicht buiten de DN
alle onderdelen van het leven van kind. gezondheidssector liggen en ook door
Dit is nodig om d k gaand bijv. onderwijs, werkgelegenheid hd
g om de aanpak gaandeweg jv. onderwijs, werkgelegenheid en a
Proactieve PN
aanpak ©
EE .
Integratiefase ®
©
©
be
8 4 Reactieve
aanpak FASE 2
Organisatiefase
€ )
/ | FASE 1
Erkenningsfase © 2012
>> |
L) Gebaseerd op het Health In All Policies Maturatie-Model van Storm et al. (2014).
ZELE Erkenningsfase ZEI Implementatiefase ZEN Borgingsfase
m Erkenning van probleem en m Structurele samenwerkingen in het m Systeemaanpak is bestuurlijk breed
noodzaak van een systeemaanpak Sociaal Domein om Systeemaanpak gedragen en geborgd in regulier beleid
ZEI PA Organisatiefase uit te voeren m Systeemaanpak vormt een continu
m Systeemaanpak is bestuurlijk ZED Integratiefase lerende organisatie
vastgesteld met strategisch m Gezonde leefstijl is een vast element
meerjaren-actieplan van breed gemeentelijk beleid
m Opstart van inhoudelijke activiteiten m Systeemaanpak levert zichtbare
en intersectorale samenwerkingen inhoudelijke mijlpalen en resultaten op
Zes Bouwstenen
| n
Js
Een goede systeemaanpak voldoet aan een aantal randvoorwaarden (WHO 2013B, 4
WHO 2014 B, UNICEF 2021E). We hebben ze bouwstenen genoemd. Zij zorgen ervoor dat de /
aanpak voldoende kwaliteit heeft om effectief en duurzaam de beoogde resultaten te realiseren. Ö
Deze bouwstenen laten zien hoeveel steun er is voor de aanpak, welke samenwerkingspartners er zijn, Ô
of er voldoende capaciteit en middelen zijn en hoe we leren en verbeteren. Per bouwsteen zijn de )
belangrijkste behaalde resultaten geschetst. Á
KN Bouwsteen 5
K
Ô Een Lerende Aanpak om te monitoren, evalueren en te sturen
Ö Structurele samenwerking met v nn Ke wetanschejpelijke yv Ojatimelsaren Ral de nn yv
Urgentie vanuit bestuur Actiepl A kennisinstellingen uit de regio, kennis richting praktijk en beleid Ren ee acties, beleid en
1 pian landelijke en internationale interventies
praktijk en wetenschap formaliseren { ! partners se
: Uitvoeren en coördineren van v
Sarphati WW wetenschappelijke evaluatie- en Onderzoek naar de (on) v'
Erkenning en steun voor een Door het College van BMW eed En Amsterdam UMC interventieontwikkelingstrajecten mogelijkheden en kansen om
programmatische, stadsbrede, bestuurlijk vastgelegd AAGG- als gemeente te sturen op:
aanpak: ‘aanvalsprogramma meerjarenprogramma'’s en structureel m Het tegengaan van
Gezond Gewicht (juli, 2013)’ langdurig budget Seen le SR Advisering over, en vorming v frisdrankconsumptie onder Een
TG van Amsterdam VU Assenaar van evidence-informed beleid m Het stimuleren van water drinken
onder jeugd
6 am m Het stimuleren van gezond slapen
0 ninkes 62 Nederlands n De lekdie rmunity te betrekken
ESC, UNIVERSITY OF AMSTERDAM der: En OE INON en activeren bij het stimuleren van
KN il gezond gedrag bij jeugd
Ondersteunende infrastructuren en processen (Ee) ep m Een gezondere voedselomgeving
uribef geronde gowicha PA envel
ee
Gezondheid in vergunningen, nota's, Evenementen voor de jeugd yv Kwaliteitswaarborging van yv E e zJOGG
subsidies en beleid- en zijn gezond buurtacties en -interventies AT
regelgevingsproducten van: m Het voedselaanbod is overwegend
m Dagelijks Besturen in de / gezond
stadsdelen m Er is alleen kraanwater aanwezig
m de Stedelijke Directies / m Volwassenen geven het
goedevoorbeeld.
Training van professionals en vrijwilligers
Een netwerk van Circa 300-400 Actief Community Engagement v Actief betrekken van religieuze 4
getrainde vrijwilligers, nastreven binnen alle activiteiten, en zelforganisaties bij het
. . ‘Gezondheidsambassadeurs' en interventies en onderzoeken stimuleren van een gezonde leefstijl
Intersectorale betrokkenheid en samenwerking ‘Buurtnudgers’, die: in de buurt
m zich actief inzetten voor gezonde
Onderliggende factoren aan Ad Gezondheid integreren in diverse De stadsdelen nemen gezonde vv” leefstijl in de buurt Ondersteuning van professionals
gezondheid en gezond gewicht beleidsplannen in het Sociaal leefstijl op in beleid door m de uitvoerpraktijk ondersteunen en hun ontwikkeling door
worden domein-overstijgend, Domein. Gezonde leefstijl is middel van middel van
gezamenlijk aangepakt in het sociaal onderdeel van de Sociale Basis, m voorwaarden van subsidies en m Organisatie van leerexpedities
en fysiek domein, zoals met Ruimte Kansengelijkheid, Bewegende stad beschikkingen Ondersteunen van lokale / voor huidige professionals
en Duurzaamheid en Economie H. en de Gezondheidslogica m integratie in het gesubsidieerde organisaties om volgens AAGG- m Toerusten toekomstige
wijk-activiteiten-aanbod richtlijnen te werken professionals d.m.v. het realiseren
m voorwaarden van gezonde catering Dat betekent: het belang van een van de AAGG-norm binnen
Mede-ontwikkeling van het v Community aanpak in / in alle subsidiebeschikkingen en gezonde leefstijl intern en extern relevante MBO, HBO en WO-
programma ‘Gezonde gezonde sociale omgeving A opdrachten uitdragen en professionals voldoende organisaties Al
Kansrijke Start’ (GKS) en integratie Zie figuur AAGG-Focuswijken toerusten om met de juiste aandacht
Eerste 1000 Dagen in GKS 2012-2020 voor meer informatie voor gezonde leefstijl hun functie te
Gebiedsinrichters integreren IV 4 vervullen
gezonde leefstijl in hun plannen
Toelichting . . . . De. DEE Systeemaanpak Centrale zorgverleners 30
uitgereikt wanneer er op school alleen gezond wordt ontwikkelen en evalueren om fysieke activiteit en (jeugdverpleegkundigen)
Intro | geluncht, getrakteerd, gedronken én alleen gezonde gezonde voeding te stimuleren Toelichting 1
tussendoortjes worden uitgedeeld bij feestelijkheden) = Jongeren ontwikkelen en implementeren met AAGG Een goede systeemaanpak voldoet aan een aantal Ouder- en Kind Team-medewerkers 30
Toelichting 1 Toelichting 2 en partners interventies om de gezonde leefstijl randvoorwaarden Jeugdhulpmedewerkers 12
Leefstijl-gerelateerd gedrag, waaronder ongezond Kinderen eten alleen groente en stimuleren van Jongeren In Amsterdam Oost in de Sawyer et al. (2021). Developing the logic framework Team Gezonde School 8
eten, slecht slapen, weinig bewegen, roken en fruit tijdens de ochtendpauze transitieperiode van basis- naar middelbare school underpinning a whole-systems approach to childhood Adviseurs GGD
alcoholgebruik, bepaalt 20% van de totale ziektelast Inzet op een gezond voedingsbeleid op PO scholen, (q 0-14 jaar). LIKE: http://like-onderzoek.nl/ overweight and obesity prevention: Amsterdam Healthy -
in Nederland (RIVM) en de monitoring van de resultaten ervan, vindt pas u Ontwikkelen en testen van een methode om jongeren Weight Approach. Obesity Science & Practice. DOI: Sportmedewerkers (Gym+ trainers, 30
VWS, 2018; https://www.vtv2018.nl/sites/default/ sinds 2013 structureel plaats. te stimuleren en toe te rusten om stedelijke politieke 10.1002/osp4.505 [in press). TopScoretrainers en sportcoördinatoren)
files/2018-06/VTV_Determinanten_Lang_Logo_0.pdf Toelichting 3 . . agenda's te beïnvloeden mbt gezonde leefstijl Toelichting 2 . . Religieuze leiders (ZO) 8
et Koppeling van Jump-in en Schooltuinen Co-Create : https://www.fhi.no/en/studies/co-create WHO (2013). Health in All Policies; Seizing
Toelichting 2 Jump-in is een preventieprogramma gericht op = Jongeren ontwikkelen zelf, met gebruik van de o tunities, impl ti lici Samen Doen teams 14
WHO (2013). Health in All Policies; Seizing 8 ' pportunites, Imp'ementmg policies. -
opportunities, implementing policies. meer bewegen en een gezond voedingspatroon van mogelijkheden van de school en de buurt, een Toelichting 3 Fresh in de les medewerkers (Noord) 23
Toelichting 3 basisschoolkinderen in Amsterdam. Het Jump-in interventie/werkwijze om te komen tot een duurzame, WHO (2014). Health in all policies: Helsinki Vrijwilligers speeltuinen en 40
WHO (2014). Health in all policies: Helsinki statement. programma helpt scholen om gezonde leefstijl op actieve leefstijl. SALVO - https://www.hva.nl/urban- statement. waterbaliemedewerkers
Framework for country action. school vorm te geven. vitality/gedeelde-content/publicaties/pure-import/ Framework for country action. :
Toelichting 4 Toelichting 4 salvo-onderzoek.html Toelichting 4 Opbouwwerkers/gebiedsmakelaars 40
UNICEF, City of Amsterdam, EAT (2020). Inzet van Smaaklessen-programma binnen de = Evaluatie van beweegprogramma's die als doel _ UNICEF, City of Amsterdam, EAT (2020). (Noord en West)
The Amsterdam Healthy Weight Approach: Investing Gezonde School hebben dat kinderen beter kunnen aansluiten bij hun The Amsterdam Healthy Weight Approach: Investing in Jongerenwerkers (m.n. Oost) 30
in healthy urban childhoods: A case study on healthy Smaaklessen is een bewezen effectief lesprogramma leeftijdsgenoten. healthy urban childhoods: A case study on healthy diets Buurt Nudae Experts 10
diets for children. over eten en smaak voor kinderen op de basisschool. u In kaart brengen van onder andere o.a. de motorische for children. g P
Het beleven van voedsel staat centraal. Door Smaak- vaardigheid van Amsterdamse kinderen. Toelichting 5 Studenten (weekendacademie) 60
lessen krijgen kinderen kennis over eten én doen zij = Toelichting: Onderzoek naar de manier waarop Onderliggende factoren aan gezondheid en gezond BOOT en Vooruit medewerkers 10
Deel 1: Gezond gedrag en gewicht ervaring op met gezond en duurzaam kiezen. Smaak- gymleraren op basisscholen het beste kunnen worden gewicht worden domein-overstijgend, gezamenlijk
lessen wordt ondersteund door het Voedingscentrum. ondersteund bij hun rol in de gezonde motorische aangepakt in het Sociaal Domein. Collega ambtenaren: 35
Toelichting 1 Toelichting 5 ontwikkeling van kinderen en hoe de handen nog Gezondheid en gezond gewicht worden domein- subsidieverstrekkers,
Onderzoeksbronnen: Reinehr T, Lass N, Toschke C, Scholen met een schoolkantineschaal krachtiger ineen kunnen worden geslagen. overstijgend en gezamenlijk aangepakt in het Sociaal gebiedspoolmedewerkers,
Rothermel J, Lanzinger S, Holl RW. Which Amount of Als de schoolkantine aan de richtlijnen voldoet, kan een Domein. vergunningverlener (Noord)
BMI-SDS Reduction Is Necessary to Improve school een Schoolkantine Schaal aanvragen bij Gezonde Daarvoor is structurele samenwerking tussen Obesitas-teams in ZO, Oud-Oost v
Cardiovascular Risk Factors in Overweight Children? School. De schaal is één jaar geldig. Zilveren en gouden m Onderwijs m GGD m JGZ m Gezonde School en Nieuw West
J Clin Endocrinol Metab. 2016;101:3171-9. doi:10.1210/ _\@ntines geven gezondere producten een hoofdrol, es: = Sport & Bos m Ruimte & Duurzaamheid
je-2016-1885. Medline zonder ongezonde keuzes helemaal te verbannen. In Toelichting 1 _ = Werk, Participatie & Inkomen (WPI) Toelichting 8
Toelichting 2 een ideale kantine zijn alleen producten uit de Schijf Bijdragen aan vorming van het Landelijk model Het thema gezonde leefstijl integreren we onder andere _ Toerusten toekomstige professionals d.m.v. het
Gegevens afkomstig van: van Vijf te krijgen. Ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en in de programma’s Sociale Basis, Kansengelijkheid en realiseren van de AAGG-norm
= GGD-databronnen Gezondheid In Beeld en obesitas (Zorgstandaard Obesitas) Segregatie. Community aanpak în focusbuurten: De AAGG heeft binnen kerncurricula, afstudeerprofielen
Jij en Je Gezondheid In het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON) AAGG zet nop betrokkenheid van de lokale en/of minors van relevante opleidingen de opname
m Gegevens afkomstig van Amsterdamse Voldoende Bewegen werken zorgverleners en patiënten in opdracht van de community, zodat beleid past bij de lokale wensen, verzorgd van aandacht voor passende competenties
Sportdeelname Index 2017 en 2019. overheid samen aan het verbeteren van de zorg voor Toelichting cultuur en noodzaak. Zo staan lokale voor excellente professionals volgens de AAGG-norm.
Toelichting 3 Toelichting 1 mensen met overgewicht en obesitas. De 'Zorgstan- leefstijlvraagstukken gebiedsgericht centraal. Wat is die AAGG-norm voor opleidingen?
BMI meten Organisatie van naschoolse sport- en beweegkennis- daard Obesitas" is het concrete product Vice versa brengt AAGG haar thema's onder de 1. Inspanningen om de bijdrage die professionals
De BMI (Body Mass Index) is een internationale makingslessen van deze samenwerking. Website: https://www. aandacht in de wijken, bij lokale organisaties, bij kunnen leveren aan gezond leven door de beroeps-
meetmethode die laat zien of je een gezond gewicht Regulier betreft dit 3 activiteiten/week; op Jump-in barhnerschapovergewichtniwp-contenvup 2011 vrijwilligers en bij de stadsdelen, en draagt ze vereniging in beroepsprofielen te laten opnemen.
hebt in verhouding tot je lengte. Op basis van BMI kun scholen 4 activiteiten/week Na ij oá.pdf _Zorgstandaard Obesitas — bij aan de kwaliteitswaarborging 2. De opleiding onderschrijft de uitgangspunten van
je bepalen of een kind ondergewicht, gezond gewicht, Toelichting 2 T sli hi P Toelichting 6 . het Sportakkoord en/of Preventieakkoord; onderwijs-
overgewicht of obesitas heeft. Een kind kan afvallen of Stimuleren actief buitenspelen via PLAYgrounds oe Ic ting . Community aanpak in focusbuurten raden hebben dit van primair onderwijs (PO) tot
aankomen zonder van BMI-categorie te veranderen. programma Realisatie van de Handreiking lokale ketenaanpak AAGG zet nop betrokkenheid van de lokale HBO ondertekend.
Daarom kijken we ook naar de mate waarin kinderen PLAYgrounds is een bewezen effectief programma om voor kinderen met overgewicht en obesitas community, zodat beleid past bij de lokale wensen,
in Amsterdam afwijken van het gemiddelde BMI actief buitenspelen in de schoolpauze(s) te stimuleren ntps//beta vu n/m/lmeges/Handreiking digitaal cultuur en noodzaak. . . De bijdrage die de professionals kunnen leveren aan
van kinderen met dezelfde leeftijd en geslacht (BMI Toelichting 3 a rp Zo staan lokale leefstijl-vraagstukken gebiedsgericht gezond leven zijn zodanig in het curriculum uitgewerkt
z-score). Dit gemiddelde BMI kan worden gezien alseen Stimuleren beweegplezier via Gym-Plus Zon Ic oee tonals ond bii het sianal centraal. Vice versa brengt AAGG haar thema s onder dat de belangrijkste elementen van de AAGG daarbij aan
internationale ‘standaard’ en wordt aangegeven met programma orgprotessrona s On ersteunen k et agnaeren de aandacht m de wijken, bij lokale organisaties, bij de orde komen, inclusief haar systeemaanpak-werkwijze
een nul. Een score boven de nul betekent dat een kind Gym-plus is een programma gericht op het (her)vinden van overgewichtsontwikkeling bij jonge kinderen. vrijwilligers en bij de stadsdelen, en draagt ze bij aan OO
een hogere BMI heeft dan de standaard en een score van plezier in sport & bewegen bij kinderen bij wie dit zorgprofessionals worden ondersteund door de de kwaliteitswaarborging op resulterende acties en MBO - Organisaties: /
onder de nul juist een lager BMI dan de standaard. Een ontbreekt gecreëerde . . . interventies m ROC van Amsterdam, ROC TOP
kleine verandering in deze score, al vanaf 0,125, heeft Toelichting 4 - Handreiking primaire preventie van overgewicht . Toelichting 7 . Dn m Pedagogisch medewerkers en Onderwijsassistenten
een effect op de gezondheid van kinderen (Reinehr e.a. Bijdrage aan Topscore (fit) programma m Handreiking prenataal huisbezoek jeugdgezondheids- Organisatie van leerexpedities voor huidige = Sporttrainers en begeleiders
2016). Zo weten we beter of kinderen in Amsterdam Topscore Amsterdam biedt middelbare scholieren de zorg Amsterdam , professionals . . OO
dikker of dunner zijn geworden de afgelopen jaren. mogelijkheid om tijdens en na schooltijd kennis te u Landelijk model ‘Eerste 1000 dagen Leerexpedities voor professionals: training om HBO - Organisaties: v
maken met meer dan 15 verschillende sporten. Toelichting 4 … . . professionals te versterken in ontwikkeling van . = Hogeschool van Amsterdam, InHolland, IPABO
Toelichting 5 Realisatie van de landelijke werkinstructie _ vakmanschap, meesterschap en leiderschap. Dit is = PABO
Deel 2: Gezond gedrag en gewicht Participatie in verschillende onderzoek en interven- brede anamnese overgewicht en de landelijke module afgestemd op de functie, de rol in het Amsterdamse =ALO
tie-ontwikkelingstrajecten gespecialiseerd zorgpad i.s.m. Proeftuin Den Bosch systeem van bijdragen aan gezond gewicht bij jeugd « Voeding en dietetiek
= Jongeren ontwikkelen een ‘studio’, dienend als een https://www.proeftuinovergewichtdenbosch.nl/44/ en daarbij gevraagde competenties, inclusief weten = Toegepaste Psychologie
ontwikkelplatform en creatieve werkplaats, om hen landelijk-model-ketenaanpak-overgewicht hoe om te gaan met culturele verschillen.
te helpen opgroeien met een gezonde leefstijl. Toelichting 5 ‚ ‚ ‚ Wo: /
Toelichting 1 IDOLS: https://projectidols.nl/category/de- Aanbod in het flexibel preventief aanbod jeugd di = Huisartsenopleiding (Amsterdam UMC)
Scholen met een totaal gezond voedingsbeleid, incl. gezonde-tiener/ ttps://www.amster am.n /sociaa omein/zorg-jeug / = Preventie binnen Gezondheidswetenschappen (VU)
Jump-in Certificaat = Gezamenlijk met Amsterdam UMC en 9-12-jarige artikelen/flexibel-preventief-aanbod-jeugd-2021/ u Preventie (Amsterdam UMC)
Een Jump-in Certificaat wordt door de Gezonde School kinderen uit de Banne (Noord) acties bedenken, = Youth, Education & Society (Universiteit Utrecht)
| Onderzoeksrapport | 10 | test |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Jaar 2019
Afdeling 2
Vergaderdatum 7 november 2019
Publicatiedatum 20 november 2019
Avondzitting op donderdag 7 november 2019
Voorzitter: de heer Torn, plaatsvervangend voorzitter.
Raadsgriffier: mevrouw J.S.Y. Houtman-de Boer.
Verslaglegging: de heer A. Seelen (Notuleerservice Nederland).
Voorzitter: de heer Torn
De VOORZITTER heropent om 19.35 uur de 's middags geschorste vergadering.
De VOORZITTER: Ik wil beginnen met het volgende. Als het goed is, dan is
zojuist een tentatieve vergadervolgorde voor het avonddeel rondgestuurd. Misschien is
het aardig als u dat leest. We beginnen zo met de overstapregeling eeuwigdurende
erfpacht. Daarna behandelen we een aantal andere onderwerpen.
(De heer VAN DANTZIG: Ik verkeerde in de veronderstelling dat we
hadden afgesproken om na het onderwerp erfpacht eerst alle
raadsbesluiten te behandelen, met name de bestemmingsplannen.
Daartussen zie ik nog twee terkennisnamepunten staan. Ik stel voor om
die na de bestemmingsplannen te behandelen.)
Ik zie uw punt. Agendapunt 42 gaat om het instemmen met een initiatiefvoorstel
en punt 44 lijkt om kennisneming te gaan, maar het is kennisnemen van het
onderwijshuisvestingsprogramma en vervolgens het instemmen met het beschikbaar
stellen van een krediet.
(Mevrouw ROOSMA: Ik vraag mij af of mevrouw Bloemberg-lssa
verwacht dat de behandeling van het initiatiefvoorstel heel lang zal duren
of kort zal duren. Anders wil ik suggereren om te bekijken of we het
kunnen uitstellen.)
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De heer Van Lammeren wil graag het
woord voeren en dat kan heel kort, in minder dan een minuut.)
We gaan het behandelen.
59A
Kennisnemen van het verzoek om uitstel van de datum van 1 januari 2020 van de
Overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht waarop de huidige voorwaarden vervallen
(Gemeenteblad afd. 1 nr. 1847)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
4
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De heer BOOMSMA: Amsterdam stevent af op een erfpachterisis van ongekende
proporties. Dit zal vele tienduizenden Amsterdammers extreem duperen en zal, als we
niet uitkijken, leiden tot een explosieve stijging van de woonlasten in deze stad. Daarom
heeft de voltallige oppositie dit debat aangevraagd, met een eensgezinde oproep: verleng
de deadline voor de overstapregeling. Laat ik ook meteen een misverstand uit de wereld
helpen. In de commissie en tegen Het Parool zei de wethouder dat de oppositie verdeeld
is omdat we allemaal andere motieven zouden hebben. Nee, ondanks alle verschillen
tussen onze partijen willen wij op dit moment precies hetzelfde. Wij willen uitstel en
verlenging van de deadline omdat we er allemaal van overtuigd zijn dat wat de gemeente
hier flikt, of dreigt te flikken, echt niet kan. Dit kunt u niet maken. Dit is een kwestie van
elementair fatsoen. Dit is een kwestie van behoorlijk bestuur.
(De heer N.T. BAKKER: De heer Boomsma begint zijn betoog al met een
schending van datgene wat de verschillende partijen in hun
verkiezingsprogramma hebben staan. De verschillende partijen in de
oppositie hebben wel degelijk verschillende opvattingen over het
eeuwigdurend afkopen van de erfpacht. De hele oppositie is dus niet
eensgezind. Sterker nog: de heer Boomsma is voor het eeuwigdurend
afkopen. Dat heeft hij al in 2014 in zijn verkiezingsprogramma laten
opnemen. Als hij hier zegt dat hij niet voor dit eeuwigdurend stelsel is, dan
buigt hij de feiten om.)
(De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, een interruptie is vaak een korte
opmerking of een vraag.)
(De heer N.T. BAKKER: U hebt volkomen gelijk. De vraag is: bent u voor
of tegen eeuwigdurende afkoop?)
Na deze onnavolgbaar warrige interruptie van de heer Bakker ga ik verder met
mijn betoog, maar niet zonder te herhalen wat ik net al zei, namelijk dat de hele oppositie
hier eensgezind staat omdat wij op dit moment, ondanks alle politieke verschillen,
hetzelfde willen. Namelijk uitstel en het verlengen van deze deadline omdat iedereen
snapt dat we dit niet kunnen maken. Binnen enkele weken namelijk verslechteren de
voorwaarden voor de overstapregeling dramatisch.
(De VOORZITTER: U hebt nog een interruptie van de heer Bakker die dat
volgens mij nu wel kort en bondig gaat doen.)
(De heer N.T. BAKKER: De heer Boomsma heeft het over
eeuwigdurende afkoop. Ik vraag nogmaals of hij voor of tegen
eeuwigdurende afkoop was.)
We hebben het hier over de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht, zowel
afkoop als canonbetalend. Over enkele weken verslechteren de voorwaarden zo
dramatisch dat mensen die nu bijvoorbeeld 8000 euro moeten betalen om af te kopen, na
1 januari misschien 80.000 euro moeten betalen. Mensen die nu 1000 euro per jaar
betalen als ze kiezen voor een jaarlijkse canon en die na 1 januari misschien zomaar
8000 euro of 9000 euro moeten betalen. Dat is niet acceptabel.
(De heer N.T. BAKKER: Kan de heer Boomsma bevestigen dat
eeuwigdurende afkoop in het verkiezingsprogramma van het CDA stond
en dat er wel degelijk ook nog een andere keuze is, namelijk
voortdurende erfpacht?)
We hebben hier inderdaad de keuze om het stelsel aan te passen. We zullen dat
ook voorleggen. Dit zal mensen letterlijk tienduizenden euro's kosten en in veel gevallen
honderdduizenden euro's. Geld dat veel mensen gewoon niet hebben. Zo gaan we niet
2
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
om met onze eigen burgers. Gaat de gemeente zich, na alle grote woorden van dit linkse
college over kapitalisme en van de heer Bakker nog het meest, zich nu als de meest
gewetenloze, snoeiharde woekerkapitalist van heel Nederland gedragen? Is dit wat u wilt?
(De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, u had net drie interrupties. U wordt
een beetje uitgedaagd, dus ik ga ervan uit dat dit een nieuw punt is, maar
daar gaan we wel goed naar luisteren.)
(De heer N.T. BAKKER: Zeker. Misschien kent u de uitspraak van de
Latijnse dichter Horatius. Hij zei dat met het groeien van het kapitaal ook
de deugd groeit. Bij u moet ik helaas constateren dat u fout op fout
stapelt. U had in uw verkiezingsprogramma afkoop eeuwigdurende
erfpacht staan. De logische consequentie van dit verhaal is dat mensen
daarvoor kunnen kiezen. Daarnaast kunnen ze ook kiezen voor
voortdurende erfpacht. Ik vraag daarom nogmaals aan u: waarom wilt u
niet erkennen dat niet per se eeuwigdurend hoeft te worden afgekocht?)
(De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, door het woord ‘nogmaals’ te
gebruiken, verraadt u toch een beetje dat dit een vierde interruptie was.
Graag ook via de voorzitter. De heer Boomsma mag hierop reageren en
daarna zijn betoog vervolgen.)
De heer Bakker trekt weer rookgordijnen op en loopt weg voor de feiten. Natuurlijk
zijn wij voor eeuwigdurende afkoop. Dat is prima. Het gaat hier om de manier waarop en
om hoeveel we mensen daarvoor laten betalen en om hoeveel meer we mensen daarvoor
laten betalen. Daar gaat het om. De heer Bakker zou het nooit accepteren als een bedrijf
of een bank of een verzekeraar zoiets zou flikken met zijn klanten. Dan zouden de heer
Bakker en ook de andere coalitiepartijen bovenop de barricaden staan om ‘schande’ te
schreeuwen. Dat zouden ze doen en dat zouden ze hier ook moeten doen.
(De VOORZITTER: Dames en heren in de zaal en op de publieke tribune,
graag geen blijken van medeleven dan wel afkeuring.)
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik vind het sowieso tamelijk vreemd dat u
spreekt over gewetenloos. Erfpacht staat in het Burgerlijk Wetboek, dat
weet u waarschijnlijk ook. U weet waarschijnlijk ook dat het Burgerlijk
Wetboek is gebaseerd op het vrije rechtsverkeer waarin een koop of een
transactie tot stand komt tussen een redelijk handelende koper en
verkoper. Klopt het dat u als conservatief-liberaal het principe van het vrije
rechtsverkeer onderschrijft?)
Ik dank mevrouw Van Renssen voor deze interruptie, want die stelt me in staat
om meteen een groot misverstand uit de weg te ruimen dat blijkbaar ook nog bij de heer
Bakker leeft, ondanks alle jaren dat we hiermee al bezig zijn. Het punt is dat er helemaal
geen sprake is van een vrije keuze. Mensen kunnen niet overstappen. De
grondwaardebepaling geldt ook voor het voortdurende stelsel. Mensen kunnen daar niet
uit ontsnappen. De grondwaarde kent precies dezelfde financiële hefboom. Mensen
kunnen weliswaar nog drie experts inhuren, maar de uitkomst is volkomen onzeker en zal
nu al effect hebben op de huizenprijzen. Die vrijheid is dus fictief.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik concludeer dus dat u in principe wel voor
een vrije markt bent en dat mensen in redelijkheid hun eigen beslissingen
kunnen nemen. Vindt u dan ook dat een redelijk handelende koper een
eigen verantwoordelijkheid heeft en dat dit ook geldt voor huiseigenaren?)
Met redelijkheid heeft het voorstel dat nu voorligt niets te maken.
(De VOORZITTER: Mevrouw Van Renssen, graag via de voorzitter. U
zegt dan: vindt de heer Boomsma ook dat … Op die manier.)
3
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb toch nog een vraag aan de heer
Boomsma. In 2017 stelde hij dat de overstapregeling die er nu ligt redelijk
is. Ik heb hem dat echt horen zeggen. Hoe verhoudt zich dat tot wat hij nu
zegt, dat dit geen redelijk voorstel is?)
Mevrouw Van Renssen verdraait mijn woorden. Ik heb gezegd dat de huidige
overstapregeling, onder de huidige voorwaarden, voor een deel van de Amsterdammers
tot redelijke prijzen leidt. Voor een ander groot deel nog steeds niet.
Het merkwaardige is ook dat de coalitiepartijen en de wethouder best weten dat
dit schandalig is en helemaal niet kan. Zij weten dat best. De wethouder zei in Het Parool
dat dit voor iedereen voordelig is en dat mensen zonder spijt te krijgen de canon konden
vastklikken en dus een aanvraag konden doen. Als dat zo is, waarom gunt u mensen daar
niet iets meer tijd voor? Waarom maakt u er een spelletje van, een soort race? U bent te
laat, oké, dokken. Dit is echt onbegrijpelijk. Ik vind het eerlijk gezegd ook iets ranzigs
hebben. We maken een stelsel dat extreem complex is, maar wie zich er niet in verdiept
of iets te laat is, kan stikken. Dan beweert de Pvd dat het bij uitstel nog complexer wordt.
Wat zegt u dan in feite tegen mensen? Mensen die over twee maanden te laat zijn en
80.000 euro extra moeten betalen. Zeggen we dan: anders was het te complex? Dat slaat
nergens op. Besef dat heel veel mensen in deze stad niet met erfpacht bezig zijn. Veel
mensen lezen de krant niet. Mensen hebben afgekocht en hebben zich er nooit echt in
hoeven te verdiepen.
Het belangrijkste is: mensen hebben vaak een soort basaal vertrouwen in de
overheid, dat de overheid hen niet compleet belazert. Dat vertrouwen staat nu op het spel.
De wethouder zegt dan dat mensen twee jaar de tijd hebben gehad en dat ze straks pech
hebben. Ik vind dat van een buitengewoon stuitende hardvochtigheid getuigen. Het is
onrechtvaardig, niet overwogen en ongepast. Het gaat volkomen voorbij aan het gegeven
dat de gemeente hierin zelf heeft geblunderd. De gemeente is veel te laat begonnen met
de communicatie. Die is nu nog bezig. Ik lees in de laatste brief dat er nog een nieuw
formulier komt op de website dat mensen makkelijker in kunnen vullen. Nu nog een nieuw
formulier, een paar weken voor het verstrijken van de deadline. Mensen hebben geen
persoonlijke brief gekregen die ze echt duidelijk maakt wat er voor hen op het spel staat.
Het CDA heeft tientallen avonden belegd met mensen in de stad om ze uit te leggen wat
er op het spel staat. Weet u welke vragen wij daar krijgen, ook van heel hoogopgeleide
mensen? Van mensen die wel de krant lezen. Zelfs van hoogleraren econometrie. Kan ik
vastklikken? De gemeente heeft het misverstand dat dit mogelijk is zelf in de hand
gewerkt door dat niet te communiceren waardoor heel veel mensen jarenlang dachten: als
ik overstap, dan moet ik heel veel geld op tafel leggen en dat heb ik niet. Voor heel veel
mensen is die persoonlijke informatie nog helemaal niet beschikbaar. Er zijn wachttijden
van jaren.
De vangnetregeling die was beloofd en die steeds in stelling werd gebracht als wij
zeiden: u wilt toch niet dat mensen de stad uit worden gejaagd, is er niet. De
coulanceregeling is nog volstrekt onduidelijk en volgens eigen onderzoek van de
gemeente weet nog slechts 12% van de mensen dat ze kunnen vastklikken.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb nog een vraag aan de heer Boomsma.
Mensen stellen vertrouwen in de overheid en weten wellicht niet wat er op
hen afkomt. Dat is althans uw stelling. Er is een overgangsregeling van
tweeënhalf jaar. Dat is om mensen te laten wennen aan de nieuwe
regeling. U zegt in feite dat mensen niet in staat zijn om een afgewogen
keuze te maken. Denkt u dan niet dat het beter is als zij een sociale
huurwoning zouden hebben? Zou het dan niet beter zijn om meer sociale
4
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
huurwoningen te bouwen? Dan wordt het recht van mensen om te wonen
immers beschermd.)
(De VOORZITTER: Dames en heren op de tribune, dames en heren in de
zaal, ik begrijp dat het onderwerp voor u allen zeer serieus is. Ik wil echter
iedereen verzoeken, iedereen op de tribune, om geen blijken van
instemming of afkeuring te geven. Dat geldt ook voor de leden van de
raad. Mijnheer Kreuger, mijnheer Kreuger, mijnheer Kreuger, u moet stil
zijn en anders moet u naar de koffiekamer gaan.)
Mevrouw Van Renssen doet natuurlijk een beetje een merkwaardige suggestie,
alsof mensen in een sociale huurwoning minder goed in staat zouden zijn om bepaalde
voorwaarden van het stelsel in te schatten dan andere Amsterdammers. Het punt is dat
het voor iedereen ongelooflijk complex is. Ik begrijp absoluut niet dat partijen als
GroenLinks, de PvdA, de SP en D66, die zich zeggen in te zetten voor betaalbaar wonen
in deze stad, deze groep huiseigenaren zo ongelooflijk willen duperen. Ik vind dat
volstrekt onuitlegbaar. Als u de deadline niet verlengt, dan vind ik echt dat deze partijen
niet met recht kunnen zeggen dat zij opkomen voor een betaalbare stad. Dat recht
hebben ze dan wat mij betreft echt verspeeld.
(De VOORZITTER: Leden van de raad, u moet niet applaudisseren.
Mijnheer Kreuger, mevrouw Naoum Néhmé, u moet dit niet doen. Dat is
gewoon vervelend. Mevrouw Van Renssen heeft een interruptie. U mag
deze interruptieronde afmaken. Daarna wil ik de heer Boomsma in de
gelegenheid stellen om zijn betoog af te ronden, want zijn spreektijd
begint een beetje op te raken.)
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil de heer Boomsma het volgende
voorleggen. U verdraait mijn woorden enigszins. Ik heb niet gezegd dat
mensen in een huurwoning niet in staat zouden zijn om zich als redelijk
handelend persoon in het rechtsverkeer te begeven. Ik zeg dat er wellicht
sprake is van meer bescherming en dat mensen in een huurwoning
minder verantwoordelijkheid hebben dan wanneer ze een koopwoning
hebben. Ik vraag mij af hoe het CDA aan de ene kant van mening kan zijn
dat de overheid mensen tegen zichzelf in bescherming moet nemen en
aan de andere kant vindt dat iedereen particulier eigenaar van de grond
moet zijn.)
GroenLinks betitelde in een eerder debat huiseigenaren als een soort
geprivilegieerde klasse waarmee de gemeente van alles kan uitspoken. Ik vind het
veelzeggend dat die woorden toen gevallen zijn. Ik vind dat onbegrijpelijk. Ik zeg tegen
GroenLinks, tegen D66 en tegen de PvdA en de SP: als jullie dit zo laten passeren, dan
zullen jullie daar spijt van krijgen.
(De VOORZITTER: Mijnheer Boomsma, ik zeg het ook even tegen u. Niet
‘jullie’ zeggen. Via de voorzitter kunt u zeggen: D66 en GroenLinks zullen
hier spijt van krijgen.)
Deze partijen zullen hier echt spijt van krijgen.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat de heer Boomsma geen
antwoord heft gegeven op mijn vraag. Hoe verhoudt aan de ene kant
mensen in bescherming nemen en aan de andere kant pleiten voor
vrijheid van de markt zich tot elkaar?)
Appels en peren. Ik rond mijn betoog af. Stop deze neofeodale volksverlakkerij.
Het gaat hier om iemands woning. Het kostbaarste wat mensen hebben. Je kunt je huis
niet optillen en ergens anders neerzetten. Amsterdammers hebben daarin geen keus,
5
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
maar wij raadsleden hebben wel een keus. Wij kunnen nu besluiten om de deadline te
verlengen, op te schuiven. Dat is de enige fatsoenlijke keuze en ik hoop nog steeds dat
die keuze wordt overgenomen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Naoum Néhmé.
Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: Verleng de overstapregeling en wel om drie redenen.
De uitvoering van de overstapregeling is een regelrecht drama. Lange wachttijden, een
instabiel overstapportaal, onvolledige dossiers, incomplete voortgangsrapportages, zelfs
aan de gemeenteraad. Zie de laatste rapportage. Of, zoals onlangs gebeurde, oude
voortgangsrapportages aan de gemeenteraad sturen en net doen alsof ze nieuw zijn, los
van de vraag of de BSQ-gegevens veilig, betrouwbaar en robuust zijn zoals De Telegraaf
gisteren onthulde. Graag een reactie van de wethouder.
De tweede reden is dat we nog steeds wachten op de uitwerking van cruciale
elementen van de overstapregeling. De wethouder heeft dat al een paar keer toegezegd.
Wat zou er gebeuren als iemand bezwaar wil maken tegen de onbezwaarde waarde? De
wethouder heeft mij dat persoonlijk drie keer toegezegd. Ik wacht er nog steeds op en het
einde nadert. Hoe zit het met de coulanceregeling? Hoe zit het met de overdraagbaarheid
tijdens het verkoopproces? Ik wacht daar nog steeds op en over zes weken is de
deadline. Ik weet nog steeds niet wanneer ik de informatie krijg.
Ten derde de bekendheid van de overstapregeling. Er is een unieke
maatschappelijke coalitie die pleit voor verlenging van de overstapregeling. Hoe kan het
dat nog steeds zo weinig erfpachters weet hebben van optie 1, het vastklikken, zonder
spijt achteraf? Vertel het mij, wethouder. Ik wil het graag weten. En kom niet aanzetten
met de voorlichtingscampagne van de gemeente. De VVD heeft daar in de commissie een
paar keer grote vraagtekens bij gezet. Wij hebben gevraagd of u OIS wilt vragen om een
onafhankelijke expertopinie hierover te schrijven. U hebt ons nog nooit een antwoord
gegeven. Nogmaals de vraag: bent u bereid om OIS te vragen een second opinion te
schrijven over de voorlichtingscampagne van de gemeente?
(De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Naoum Néhmé heeft een aantal
vragen die zij graag beantwoord wil zien. Hoe verklaart zij dat Eric van der
Burg, de wethouder die verantwoordelijk is voor de architectuur van dit
stelsel al die vragen in de vorige periode al heeft beantwoord?)
De drie elementen die ik zojuist heb genoemd, liggen in de invloedssfeer van
deze wethouder.
(De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Naoum Néhmé geeft geen antwoord
op mijn vraag. De heer Van der Burg heeft hier al duidelijk antwoord op
gegeven, onder andere in debatten met de heer Boomsma en anderen.
De coulanceregeling is in de vorige periode behandeld. Waarom stelt
mevrouw Naoum Néhmé deze vragen niet aan Eric van der Burg?)
(De VOORZITTER: Aan de heer Van der Burg bedoelt u waarschijnlijk.)
Ik wil best geloven dat Eric van der Burg zo invloedrijk is dat men, zelfs anderhalf
jaar nadat hij uit de raad is vertrokken, nog steeds over hem spreekt, maar de
coulanceregeling waar het hier over gaat, is de coulanceregeling die wethouder Van
Doorninck in september heeft voorgesteld en die om het volgende draait. Als je in het
overstapportaal je EPC-papieren niet kunt overleggen of als je niet kunt aanvinken of je
woning een huurbestemming heeft — een van de meest vage vragen in het
overstapportaal — dan kun je later in de gelegenheid gesteld worden die informatie na te
zenden. Dat heeft niet het vorige college besloten, maar dit college.
6
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(De heer N.T. BAKKER: Ik constateer dat mevrouw Naoum Néhmé de
architectuur van de VVD van het erfpachtstelsel zoals dat we nu kennen
in de voeten van mevrouw Van Doorninek schuift. Ik raad haar ten
stelligste aan om nog eens terug te lezen wat er in de vorige
coalitieperiode over is gezegd. Toen is dit uitgebreid aan de orde
geweest. Het probleem is dat u hier heel fel tegen de wethouder ingaat,
terwijl zij slechts uitvoert wat in de vorige periode is opgebouwd.)
(De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw Naoum Néhmé het woord geef,
wil ik graag de leden rechts van mij vragen om even stil te zijn of naar de
koffiekamer te gaan. Dat geldt voor de heer Van Lammeren en mevrouw
Marttin.)
In de politiek geldt heel sterk dat men goed moet luisteren. Ik heb het stelsel niet
ter discussie gesteld. Ik heb het hier over de uitvoering en over het feit dat de uitwerking
van cruciale parameters die dit college heeft bedacht nog steeds niet bekend zijn. Ik heb
het over de voorlichtingscampagne van de gemeente die ook in de invloedssfeer van dit
college ligt.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik ben benieuwd of mevrouw Naoum Néhmé
wel heel tevreden is over het beleid voor de grondwaardebepaling en over
niet zozeer de overstapregeling en de uitvoering daarvan, maar vooral
over wat er na 2020 voor iedereen zal gelden.)
Dit agendapunt heet Verlenging overstapregeling en met uw goedkeuring houd ik
het daarbij.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb nog een andere vraag. Er is gevraagd
waarom deze overstapregeling niet duidelijk bij Amsterdammers bekend
is gemaakt. Wat is het oordeel van mevrouw Naoum Néhmé over de
uitspraak van voormalig wethouder Van der Burg die zei: na 2020 kan de
BSQ stijgen en er rust een zware verantwoordelijkheid op mij en op ons
om dat de stad duidelijk te maken? Hoe beoordeelt zij dat?)
Ik kijk naar de feiten. Ik zie dat de stad niet zo ver is. Wellicht heeft dat te maken
met het gegeven dat mensen over besluiten die nog ver weg liggen, denken: dat komt
wel. Het gemiddeld afgekochte tijdvak loopt tot 2035, zo heeft de wethouders ons
geschreven. Mensen vinden pensioen ook heel erg moeilijk, maar dat wil niet zeggen dat
het niet belangrijk is. Het is echter heel complex en op grond van beginselen van
behoorlijk bestuur is het volgens mij niet te veel gevraagd om een overstapregeling,
waarvan iedereen, van links tot rechts, vindt dat meer mensen in de gelegenheid moeten
zijn om zich in de materie te verdiepen, te verlengen. Zelfs uw eigen mensen, zeg ik tegen
mevrouw De Heer en de heer Van Dantzig, in stadsdeel West pleiten hiervoor.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat mevrouw Naoum Néhmé
niet tevreden is met deze overstapregeling. Dan vraag ik mij toch af
waarom zij in juni 2017 haar partij er niet toe heeft bewogen om een
andere overstapregeling vast te stellen.)
Misschien begrijpt mevrouw Van Renssen het niet helemaal. Er is nu een unieke
maatschappelijke coalitie die voltallig vraagt om de regeling te verlengen. Dat is volgens
mij het grootste pleidooi voor de overstapregeling. U kunt niet zeggen dat de
overstapregeling niet werkt. Nee, iedereen zegt: verleng haar. Als het niet voordelig is,
dan zouden notarissen, makelaars, SEBA, de volledig oppositie, mensen in stadsdeel
West, allemaal verstandige mensen, niet zeggen: verleng haar.
(De VOORZITTER: Ik wil nu alvast zeggen dat ik de volgende interruptie
nog zal toestaan, dat ik dan mevrouw Naoum Néhmé, die niet meer heel
7
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
veel spreektijd heeft, graag haar betoog wil laten afmaken. Mochten er
dan nog laatste interrupties zijn, dan kunnen die aan het eind
plaatsvinden.)
(Mevrouw DE HEER: Ik wil beginnen met te zeggen dat ik de passie van
mevrouw Naoum Néhmé altijd erg waardeer. Maar heel veel mensen
hopen dat we straks met een verlenging van de voorwaarden een nieuw
stelsel bedenken. Dat hopen heel veel mensen. Ik ben daarom benieuwd
wat u vindt van het stelsel dat uw oud-collega heeft bedacht?)
(De VOORZITTER: Mevrouw De Heer, de volgende keer ook via de
voorzitter.)
Deze truc haalt de coalitie nu al een paar keer uit. Gisteren in Het Parool door de
wethouder die zegt dat het onduidelijk is waarom partijen uitstel vragen. Mijnheer de
voorzitter, gelukkig leven we in een democratie waarin de intentie van meerderheden er
niet toe doet. Volgens mij is het tamelijk knap om te zeggen: u wilt dit vanwege een
andere intentie dan de heer Boomsma. Ik voer hier geen stelseldiscussie, mevrouw De
Heer. Mijn pleidooi is heel helder. Verleng de regeling met twee jaar, maak haar
onderdeel van de campagne voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen. De heer
Boomsma begon terecht met te stellen dat de voltallige oppositie hier vanavond niet staat
om met u een stelseldiscussie te voeren. Onze vraag is eenvoudig: verleng de regeling
met twee jaar.
(Mevrouw DE HEER: Kan ik dan constateren dat mevrouw Naoum
Néhmé tevreden is met dit stelsel?)
Ik voer geen stelseldiscussie. Ik voer hier een discussie over de overstapregeling.
Met deze chaos en onduidelijkheid over de cruciale parameters en de
onbekendheid van de regeling rijst de vraag: nemen we de tijd om zaken op orde te
krijgen en verlengen we de regeling? Of gaan we koppig door aan de hand van
argumenten die, zoals Het Parool ze treffend noemde, ambtelijk en liefdeloos zijn? Blijven
we schermen met politieke afspraken waarvan niemand in deze zaal, behalve misschien
een paar mensen, weten wat die zijn? Houden we vast aan vage organisatorische
obstakels? Blijven we grijsgedraaide platen draaien als: ja, we vinden het stelsel eigenlijk
drie keer niets, maar we voeren het uit en dat is meer dan genoeg? Of gaan we voor
intentiepolitie spelen met kafkaëske argumenten als: het is onduidelijk waarom partijen
uitstel willen? Meerderheden zijn meerderheden. Er is een feitelijke meerderheid in deze
raad. Er is een unieke maatschappelijke coalitie die pleit voor verlenging. Ik zou zeggen:
toon een beetje liefde voor de erfpachters. Wees niet liefdeloos voor de huurders van uw
bezit. Links wil toch altijd barmhartig zijn voor huurders? Ik zou zeggen: breng in praktijk
wat u beweert.
(De heer N.T. BAKKER: Hier komt de aap toch echt uit de mouw. Het
gaat mevrouw Naoum Néhmé niet om het stelsel en ook niet om de
erfpacht. Het gaat hier duidelijk om uitstel en uitstel is afstel. Dit betoog
gaat volledig in tegen het betoog van de heer Van der Burg die zei dat we
rekening moeten houden met uitstel. De architectuur van het stelsel was
van de VVD. Mevrouw Naoum Néhmé vliegt hier volstrekt uit de bocht. Ze
zegt immers: uitstel, uitstel, uitstel is afstel. Is dat zo, mevrouw Naoum
Néhmé?)
Nee.
(De heer N.T. BAKKER: Ik zou mevrouw Naoum Néhmé toch echt willen
vragen wat zij van de architectuur van het stelsel van de heer Van der
Burg vindt.)
8
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Het gaat om de verlenging van de overstapregeling.
(Mevrouw DE HEER: Mevrouw Naoum Néhmé wil dit graag onderdeel
maken van de verkiezingscampagne. Met welke boodschap gaat zij dan
straks de verkiezingscampagne in?)
Het staat elke partij vrij om met een boodschap naar eigen keuze de verkiezingen
in te gaan.
(Mevrouw DE HEER: Ik vraag wat de boodschap van de VVD dan zal zijn.
Ik denk dat het eerlijk is om dat hier te vertellen, want anders weten we
niet waarom u per se die datum wilt verlengen.)
Dit soort als-danvragen moeten we later bespreken. Ik heb gezegd dat het goed is
om de kiezer te vragen wat hij hiervan vindt. Ik wil mevrouw De Heer wel tegemoetkomen
als zij mij wil vertellen of zij wel of niet voor een verlenging van twee jaar is. In dat geval
wil ik best vertellen wat ik in de volgende campagne ga zeggen.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Mevrouw Naoum Néhmé pleit vurig voor
verlenging van de huidige gunstige voorwaarden. De
grondwaardebepaling verandert na 31 december 2019. Klopt het dat zij
de voorwaarden daarna niet rechtvaardig vindt?)
Het gaat erom dat te weinig erfpachters van de huidige overstapregeling afweten.
Het maakt niet uit wat ik vind van de voorwaarden die dan gelden. Ik zie dat iedereen de
regeling wil verlengen vanwege de gunstige uitgangspunten die voor een breed publiek
aantrekkelijk zijn. Ik snap niet dat, gezien de kleine moeite die het kost, nog steeds zo
weinig erfpachters zich hebben verdiept in de overstapregeling. Volgens mij moet de
schuld daarvoor bij de gemeente liggen.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat de VVD blij is met de
huidige gunstige voorwaarden, in tegenstelling tot de voorwaarden die
daarna zullen gelden. Ik constateer dan ook dat zij blijkbaar niet tevreden
is met het beleid voor de grondwaardebepaling dat nog geen twee jaar
geleden is vastgesteld. Deelt mevrouw Naoum Néhmé die mening?)
Nee.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
141° Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest,
Nanninga, Bloemberg-lssa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende
erfpacht (verleng de huidige voorwaarden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De huidige voorwaarden voor de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht,
waarbij de canon wordt berekend op basis van de WOZ-waarden uit 2015 (peildatum 1-1-
2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015) en bijbehorende BSQ's, te verlengen tot 1 januari
2022,
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Partij voor de Dieren zal niet toekijken hoe we
mensen in financieel ongeluk storten. Wat we ook van erfpacht vinden, iedereen weet dat,
als een minderheid gunstige voorwaarden vastklikt, er iets niet klopt. Als het zou gaan om
g
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
een huurverhoging, dan zouden Groenlinks en de SP hier als eerste staan met een
voorstel om de termijn te verlengen. Maar blijkbaar beschouwt GroenLinks mensen met
een koophuis als geprivilegieerd die alles kunnen betalen. Wij zitten hier voor de
Amsterdammer en de Amsterdammer niet voor ons. Er zijn veel partijen die willen dat de
regeling wordt verlengd. De Vereniging Eigen Huis, makelaars, erfpachters en ook veel
partijen in deze raad pleiten voor het verlengen van de deadline. Dat is niet zomaar, want
de uitvoering van de regeling is erg slecht. Er zijn heel veel Amsterdammers die niet goed
op de hoogte zijn. Bovendien is het een erg complexe zaak. Denk ook aan mensen die
laaggeletterd zijn of die de brief niet hebben gezien. Ook ligt het portaal er vaak uit. Toen
we laats in de commissievergadering over erfpacht spraken, lag het portaal eruit. Mensen
die op dat moment keken, konden dus geen aanvraag doen. Wij zijn verantwoordelijk voor
een goed functionerende overstapregeling voor de Amsterdammers.
(De heer N.T. BAKKER: U zegt dat het niet veel uitmaakt wat we vinden,
als het maar goed geregeld wordt. Wat vindt u dan van het feit dat uw
fractievoorzitter in de vorige periode zei dat we het stelsel maar helemaal
moeten afschaffen?)
(De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, in het vervolg weer via de
voorzitter.)
We hebben het hier niet over de essentie van het stelsel. Het gaat hier over het
verlengen van de voorwaarden. Er zijn heel veel mensen die nog niet weten dat deze
wijziging eraan komt. Daarom moeten we deze regeling verlengen.
(De heer N.T. BAKKER: Ik hoor van mevrouw Bloemberg-lssa dat het
niet veel uitmaakt wat iemand van erfpacht vindt, als we het maar goed
organiseren. Wat vindt zij van de eeuwigdurende overstap?)
De discussie daarover ga ik hier vandaag niet voeren. We hebben er uitgebreide
discussies over gehad, ook in de vorige periode. Ik weet ook wat er in ons
verkiezingsprogramma staat, maar op dit moment gaat het over de verlenging van de
huidige voorwaarden. Nu zijn mensen op 1 januari de dupe.
(De heer N.T. BAKKER: Ik constateer dat het de Partij voor de Dieren
helemaal niet uitmaakt wat iemand van erfpacht vindt. Als ze niet of slecht
wordt uitgevoerd, dan verandert de Partij voor de Dieren van mening als
een draaitol van de bovenste plank.)
Ik neem afstand van deze woorden. Dit slaat nergens op. We voeren hier een
debat over de verlenging van de deadline van de huidige regeling. We hebben geen debat
over de fundamentele kwestie van de erfpacht. Daar ga ik het dus ook niet over hebben.
We zijn verantwoordelijk voor een goede regeling voor de Amsterdammers. Als een
minderheid van de erfpachters een aanvraag heeft gedaan, dan kunnen we er donder op
zeggen dat er iets misgaat. De Partij voor de Dieren wil deze mensen de tijd gunnen om
zich in deze complexe materie te verdiepen en haar te begrijpen. We gooien ook geen
politieke afspraken op tafel die verder volstrekt niet duidelijk zijn. We roepen dit college en
de coalitiepartijen met klem op om de overstapregeling te verlengen. Laat de erfpachters
niet de Amsterdamse melkkoe worden, want we kunnen besluiten om de regeling te
verlengen. Ik heb van veel mensen in de stadsdelen, ook van de coalitiepartijen, gehoord
dat zij dit ook willen.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Het moet mij van het hart dat het bij een
overstapregeling altijd gaat over de situatie zoals die ervoor bestond en
de situatie erna. Dat doen we als we het over rondvaartboten hebben,
maar ook bij andere onderwerpen in deze raad. Je kunt niet alleen over
de overstap praten zonder daarnaast een waardeoordeel te hebben over
10
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
het stelsel ervoor en erna. Mevrouw Bloemberg-lssa wil het graag over de
uitvoering hebben. Ze stelt dat het overstapportaal er even uitlag. Is zij
zich ervan bewust dat met een eenvoudig briefje of met een e-mail of met
het invullen van een formulier dat nog beschikbaar komt, de overstap ook
al veiliggesteld kan worden?)
(De VOORZITTER: Dit is de laatste keer dat ik het vraag aan de mensen
op de tribune. U moet echt stil zijn, anders kunnen wij hier niet op een
goede manier vergaderen. Ik wil u echt vragen om stil te zijn.)
Mevrouw Van Renssen, dat klopt. Ik ben mij ervan bewust dat mensen een e-mail
kunnen sturen, maar de Amsterdammer is zich daarvan niet bewust. Dat is juist het
probleem.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Er komt nog een andere vraag bij mij op. De
Amsterdammer heeft tweeënhalf jaar de tijd gehad om deze aanvraag te
doen. Dat is toch aanzienlijk langer dan bij een gemiddelde regeling. Vindt
mevrouw Bloemberg-lssa dat ook?)
Nee, dat vind ik niet. Het heeft gewoon niet goed gewerkt. Het is niet zo dat
mensen al tweeënhalf jaar de tijd hebben gehad, want er zijn nog steeds veel mensen die
geen antwoord hebben op hun vragen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga.
Mevrouw NANNINGA: Forum voor Democratie gaat vandaag roeien met de
riemen die het heeft en dat ben ik. In feite is Anton van Schijndel onze woordvoerder
Erfpacht. Hij is echter ook mantelzorger en hij kon vanwege dringende zorgtaken hier niet
staan. U zult het vandaag dus met mij moeten doen. Ik ben dan wel niet onze
erfpachtspecialist, maar ik ben een erfpachter. Op 1 januari ontploft de erfpacht. Ik heb
me door het overstapportaal heen geworsteld en de afkoop in mijn buurt wordt op
1 januari ongeveer drie keer zo duur en de canonbedragen ook. De granatenregen die
vanuit deze bunker, de Stopera, op de andere stadsdelen wordt afgevuurd, is nog veel
zwaarder. Het zwaarst getroffen, zijn Noord, Nieuw-West en Zuidoost. Daar gaat het
bedrag wel vier tot zeven keer over de kop. In Zuidoost is een straat te vinden waar de
bedragen tienmaal zo hoog worden. Dat is volkomen onbetaalbaar.
Wij staan hier vandaag, dames en heren, voor een uniek moment. Niet eerder
hadden zo weinig mensen in deze raad zo’n grote en directe impact op de levens van de
Amsterdammers. Per huishouden gaat het soms over tonnen. Over verhuizen of blijven.
Over verkopen of afkopen. Neem even een moment om deze verantwoordelijkheid zwaar
op uw schouders te voelen drukken en handel ernaar. Dit zijn grotere belangen dan een
bijzin in een coalitieakkoord. Laat het glashelder zijn, Forum voor Democratie wil een
verlenging van de overstapvoorwaarden. De uitvoering van deze overstapregeling schiet
fors tekort en zowel de procedures als de overstapopties zijn voor heel veel
Amsterdammers echt veel te ingewikkeld. De sleutel voor dit drama ligt bij D66. Van
GroenLinks en de SP verwachten we immers niet beter. Zij hebben structureel last van
een grondige hekel aan particulier bezit. Maar de Partij van de Arbeid, de
sociaaldemocraten, heeft in de vorige termijn nota bene zelf nog een ander plan
voorgesteld omdat zij zelf ook wel weet dat dit niet fair en onwerkbaar is. Nu doet de
woordvoerder van de PvdA, mevrouw De Heer, alsof haar neus bloedt en deze regeling
prima door kan gaan, zonder op zijn minst een verlenging van de overstap te overwegen.
Dat is de inzet waarvoor we hier staan.
11
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De achterban van D66 wil in overgrote meerderheid een verlenging van de
termijn. Vindt D66 het waard om de eigen achterban onder de bus te gooien voor het in
stand houden van de coalitie? Forum voor Democratie vindt het prima als D66 stemmers
verliest, maar zelfs teleurgestelde D66-stemmers gunnen wij geen armoede of
gedwongen verhuizingen.
(De heer N.T. BAKKER: Als mevrouw Nanninga het rijtje afmaakt, wat
vindt zij dan van een partij als de VVD die hier net doet alsof haar neus
bloedt? Die partij is immers de architect van het stelsel. Welke mening
hebt u daar dan over?)
Geen enkele, want ik sta hier vandaag om een verlenging van de termijn te
bepleiten en niet om een mening te ventileren over de VVD.
(De heer N.T. BAKKER: Toch hoor ik mevrouw Nanninga een tamelijk
uitputtende opsomming geven van de mening van verschillende partijen.
Ik wil graag weten wat zij vindt van de partij die de architect was van dit
systeem.)
Ik herhaal wat ik eerder zei. Ik sta hier om een verlenging van de overstaptermijn
te bepleiten en niet om een mening te hebben over de inhoud van het erfpachtprogramma
of over de mening van andere partijen.
Ook D66-kiezers, al dan niet afgehaakt, gunnen wij geen armoede of gedwongen
verhuizingen. De heer Van Dantzig zit hier voor zijn kiezers en niet voor een akkoordje
met GroenLinks. D66 heeft al een wethouder geofferd om tegemoet te komen aan
GroenLinks-luchtfietserij. Laat dit niet ook weer uit uw handen glippen, zo wil ik D66
oproepen. Doe het werk voor uw kiezers en niet voor GroenLinks. Verschuil u niet achter
een coalitieakkoord. Daar staat namelijk niets in over de eventuele verlenging van de
termijn en of dat wel of niet kan. Forum voor Democratie doet kortom, namens de
honderdduizenden erfpachters in onze stad, een klemmend beroep op de Partij van de
Arbeid en op D66. Verleng die termijn. Het is redelijk. Het is het juiste om te doen. Het
coalitieakkoord lijdt er niet eens onder zoals de wethouder ons op de mouw probeerde te
spelden. Er is simpelweg meer tijd nodig om de plannen uit te voeren, ongeacht wat u van
die plannen vindt. Een pas op de plaats is niet prettig voor wie de erfpachters snel een
poot wil uitdraaien, maar die pas op de plaats is echt noodzakelijk om een Waterloo aan
het Waterlooplein hier te voorkomen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kilig.
Mevrouw KILIG: Ook wij sluiten ons aan bij de vorige sprekers die vragen om de
overstapregeling te verlengen. De fractie van DENK heeft het idee dat het college geen
idee heeft van de problemen waarin mensen komen door deze halsstarrige houding om
voor 1 januari 2020 te moeten overstappen. Ik verzoek de wethouder om de deadline van
de overstapregeling van 1 januari 2020 te verlengen. Dit treft namelijk niet de rijken in de
grachtengordel, want daar is de grond vooral in eigendom. Het treft vooral mensen buiten
de ring. Mensen die al met moeite een woning hebben kunnen kopen, mensen die al
moeilijk een hypotheek hebben kunnen krijgen, mensen die anders scheef zouden wonen.
Die mensen worden nu op kosten gejaagd. Ze worden nu gedwongen om binnen
anderhalve maand een niet goed geïnformeerde keuze te maken. Deze burgers moeten
binnen anderhalve maand een keus maken om vervolgens te horen dat de gemeente zelf
rustig enkele jaren de tijd neemt om diezelfde tot haast gedwongen burger een
aanbieding te doen. Maar we zijn er voor de burger, hoor.
12
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Er zijn coalitiepartners die het probleem ook erkennen. In de stadsdeelcommissie
West heeft D66 zelfs het voortouw genomen om een ongevraagd advies hierover te
geven. Verleng de overstapregeling. De fracties van DENK in de stadsdelen Nieuw-West
en Zuidoost zeggen precies hetzelfde als hun DENK- en D66-collega's in stadsdeel West.
Ik heb begrepen dat zelfs de stadsdeelcommissie Oost/Watergraafsmeer eveneens
dezelfde mening is toegedaan en de deadline wil verschuiven. Hier op de Stopera heeft
D66 dat ook al duidelijk aangegeven. Die partij zegt echter dat zij er niets aan kan doen
omdat afspraak nu eenmaal afspraak is. In de commissie leken de SP en GroenLinks
stilzwijgend met D66 in te stemmen. Dat riep bij ons de vraag op wie D66 nu eigenlijk
gijzelt in dit geval.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil op het vorige punt van mevrouw Kilig
terugkomen. Zij stelde dat mensen binnen anderhalve maand een
ongeïnformeerde keuze moeten maken. Dat negeert het feit dat men al
tweeënhalf jaar een overstap kan maken. Daarnaast lijkt het erop dat
mevrouw Kilig niet weet dat er een no regret-optie is. Als mensen nu
vastklikken, dan kunnen mensen altijd nog bij de ontvangst van hun
aanbieding ervoor kiezen om alsnog af te kopen dan wel in het
voortdurende stelsel te blijven en er dus van af te zien. Is mevrouw Kilig
daarvan op de hoogte?)
(De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw Kilig het woord geef, wil ik de
heer Van Lammeren vragen om niet zo duidelijk hoorbaar zijn mening
kenbaar te maken.)
Ik ben daar inmiddels van op de hoogte, maar het blijkt dat heel veel potentiële
overstappers daar niet van op de hoogte te zijn, want anders dan hadden ze wel van deze
optie gebruikgemaakt.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Dan wil ik de fractie van DENK graag
oproepen om die informatie te verspreiden in plaats van de zaken anders
voor te stellen.)
Waarvan akte.
(De heer N.T. BAKKER: Wat vindt mevrouw Kilig ervan dat mijn SP-
partijgenoot in het stadsdeel Zuidoost bestookt wordt door VVD'ers om
dezelfde stap te zetten als in West, met allerlei informatie die volgens
meerdere partijen ongelooflijk ingewikkeld is?)
Moet ik een mening hebben over de collega van de heer Bakker? Kunt u de vraag
nog een keer herhalen?
(De heer N.T. BAKKER: Ik heb een SP-partijgenoot die in Zuidoost in de
deelraad zit en die wordt door VVD'ers bestookt om er wel degelijk een
andere mening op na te houden dan de gemeenteraadstractie. Wat vindt
u daarvan?)
Wat kan ik hiervan zeggen? Waarom zou ik een mening moeten hebben over wat
de VVD doet? Ik hoef geen verantwoording af te leggen over wat de VVD daar doet.
(De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Kilig zei net dat verschillende
stadsdelen een andere mening waren toegedaan. In een aantal
stadsdelen is er nog geen besluit over genomen. Wat vindt u ervan dat
die meningsvorming daar plaatsvindt en vervolgens hiernaartoe wordt
gebracht?)
Ik denk dat dat toch het idee was achter de stadsdelen, dat zij de ogen en oren
van de buurt zouden zijn en dat zij gevraagd en ongevraagd advies aan de centrale stad
zouden kunnen uitbrengen.
13
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Hier wordt onverbloemd gezegd dat één coalitiepartij de andere gijzelt om niet tot
een breder gedragen beleid te komen. Nogmaals mijn vraag: wie houdt er zo stug vast
aan dit asociale beleid? Wie? DENK doet net als de overige oppositiepartijen een oproep
aan alle coalitiepartijen die voor een sociaal erfpachtbeleid zijn en te stemmen voor het
verlengen van de overstapregeling, ook als er één asociale partij is die erfpachters in de
problemen wil brengen.
Nogmaals: verleng de deadline van 1 januari 2020. Laat zien dat we een sociaal
beleid voeren. Breng mensen, onze burgers, niet onnodig in de problemen door tegen alle
adviezen van de experts in vast te houden aan deze deadline.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder.
De heer CEDER: Het is een vaststaand feit dat minder dan acht weken voor de
deadline veel huizenbezitters met erfpacht nog geen aanvraag gedaan hebben. Dit is een
duidelijk signaal. Erfpacht is een ingewikkeld stelsel en veel mensen hebben niet
voldoende informatie. Het gaat om heel veel geld en de consequenties van de keuzes die
gemaakt moeten worden, zijn voor velen nog niet te overzien. Op deze manier kunnen we
absoluut niet vasthouden aan de deadline. Hij moet verlengd worden. Ik geef u ook in
overweging waarom. Het zijn vooral de coalitiepartijen die ik dat ter overweging moet
geven, want inmiddels zijn heel veel experts, makelaars, de oppositie van links tot rechts
al overtuigd. Dit betoog richt zich daarom vooral op een aantal partijen in deze zaal.
Wie zijn de mensen die het hardst geraakt zullen worden als de deadline niet
verlengd wordt? Dat zijn natuurlijk de minst geïnformeerde huizenbezitters in de stad, de
minst bereikbare. Dat zijn niet de mensen die de informatie van de gemeente heel snel
bereikt. Nee, het zijn juist de mensen die de besluiten die wij hier nemen normaal
gesproken niet bereiken. We zien dat de grootste stijgingen na 1 januari zullen
plaatsvinden in de wijken Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Dan doemt er bij mij iets
anders op. Waar kennen we die stadsdelen ook alweer van? O ja, het zijn ook de
stadsdelen waar we de meest kwetsbare wijken zien die we helaas op dit moment in onze
stad hebben. Zij zullen het hardst geraakt worden. Daar wonen heel veel huizenbezitters
die zich nog niet hebben aangemeld en zij zijn het meest de dupe van het besluit om niet
te verlengen.
(De heer N.T. BAKKER: Als ik het betoog van de heer Geder hoor, dan
zegt hij in feite dat we tot een bepaalde regeling hebben besloten en dat
we bij de uitvoering van die regeling zomaar de regels kunnen
veranderen. Bent u het daarmee eens?)
Ik denk dat het van behoorlijk bestuur getuigt om, als we zien dat een klein
percentage van de huizenbezitters deze keuze maakt, ons opnieuw te bezinnen en dan
ook de deadline te verlengen. Ik vind dat van behoorlijk bestuur getuigen.
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik vraag me af naar welk stelsel de voorkeur
van de heer Ceder uitgaat, het voortdurend erfpachtstelsel dat we voor
2016 hadden of het eeuwigdurend erfpachtstelsel. Kan hij daarop
reflecteren?)
Ik vind dat de coalitie hiermee moet stoppen. We zijn met een serieus onderwerp
bezig, namelijk het kennisnemen van het verzoek om uitstel. U vraagt mij naar een stelsel.
Daar gaat het niet om. Ik wil u vragen om eerbied te hebben voor het agendapunt en deze
vragen niet aan mij of mijn navolgers te stellen.
14
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(De VOORZITTER: Ik wil rust in de zaal. Ik wil ook de raadsleden, ook
mevrouw Naoum Néhmé die dat meerdere keren doet, vragen om niet te
laten merken wat u vindt door op het tafeltje te bonken.)
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik verbaas mij enigszins over de reactie van
de heer Ceder. We hebben het over de eerbied voor het onderwerp dat
we bespreken, eerbied voor dit moeilijke dossier en eerbied voor alle
Amsterdammers die een huis op erfpacht hebben. Daarom vraag ik u:
welk stelsel heeft uw voorkeur? Het voortdurend erfpachtstelsel zoals we
dat voorheen hadden of het eeuwigdurend erfpachtstelsel waarbij mensen
de mogelijkheid hebben om de grond af te kopen? Daar laat ik het bij.)
GroenLinks weet heel goed dat deze vraag niets te maken heeft met de vraag of
we de deadline wel of niet moeten verlengen.
(De VOORZITTER: Nee, mijnheer Ernsting, echt niet. U moet niet buiten
de microfoon om praten. Mevrouw Van Renssen voert het woord en
pleegt hier een interruptie. U moet dat gewoon niet doen.)
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil graag aan de fractie van de
ChristenUnie vragen of zij het principe van de erfpacht, waarbij een deel
van de waardestijging van de grond terugvloeit naar de gemeenschap,
waarmee die mooie dingen kan doen en waarmee we ervoor kunnen
zorgen dat de stad van iedereen is en niet alleen voor enkele individuen,
onderschrijft.)
Er is een besluit genomen en nu zien we dat, als dit doorgaat, veel Amsterdamse
huizenbezitters financieel heel hard geraakt zullen worden. Dat is ook de reden dat wij om
verlenging van de deadline vragen. De discussie over het stelsel wil ik vandaag niet
voeren en die moeten we ook niet voeren, want het gaat over de deadline. Ik wil ook de
coalitiepartijen vragen om hun bijdrage daarover te houden.
(De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, ik wil u vragen om uw betoog af te
ronden. Ik wijs erop dat uw spreektijd minder dan zes minuten is. Aan het
eind van het betoog van de heer Ceder mogen er nog interrupties
geplaatst worden.)
Het getuigt dus van onbehoorlijk bestuur van dit college als we hiermee doorgaan.
De communicatie moet beter. Het was ook de oppositie die de afgelopen maanden heel
vaak met verschillende moties heeft opgeroepen tot betere en andere vormen van
communicatie. Helaas was dat niet afdoende, want nog steeds zien we dat een groot deel
van de Amsterdamse huizenbezitters met erfpacht zich nog niet heeft aangemeld of
überhaupt niet weet welke consequenties er zijn. De boodschap van GroenLinks vandaag
choqueerde mij. De boodschap aan degenen die zich niet hebben aangemeld, louter
omdat ze nog niet op de hoogte zijn of omdat de erfpachtregelingen te ingewikkeld zijn.
De boodschap: misschien moet u dan maar naar een sociale huurwoning gaan, want dan
hebt u niet de verantwoordelijkheid van een huizenbezitter. Ik vind dat een verschrikkelijke
opmerking. Is dit het onderwerp waarbij GroenLinks zich beroept op de vrije markt en het
vrije marktverkeer”?
Het vasthouden aan de deadline wordt nu goedgepraat door de coalitie, waarbij er
volgens mij twee dingen worden geroepen. Er wordt mist opgeworpen, waarbij er
enerzijds wordt verwezen naar het vorige college. Anderzijds wordt betoogd dat het ook
goed zou zijn om aan de deadline vast te houden. Wat is het nu? Kunt u er niet meer van
afstappen? Of is het goed om er niet van af te stappen? Ik hoor twee verschillende
geluiden en u wijst naar het vorige college en naar elkaar. Ik weet het niet. Vindt u dit
goed of vindt u dat u wel moet?
15
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, graag via de voorzitter. Ik wil u er
verder op wijzen dat u richting de vier minuten gaat. Misschien wilt u ook
een beetje spreektijd overhouden om zo dadelijk zelf interrupties te
plegen. Ik geef het u ter overweging. U moet zelf uiteraard uw eigen
spreektijd invullen, maar ik geef u in overweging om uw betoog af te
ronden.)
Ik ga afronden. Velen beseffen niet dat deze maatregel misschien wel de grootste
vermogensdaling kan betekenen en duizenden euro's kan kosten. Meer dan de
toeristenbelasting, meer dan de parkeerbelasting. Dit gaat om heel veel geld. Het is
daarom de zwaarste maatregel die u kunt nemen en ik vind het van onbehoorlijk bestuur
getuigen als u dit doorzet. Te meer ook omdat er geen meerderheid is die hiermee door
wil gaan, want ook D66 heeft laten weten dat dit niet klopt, maar vasthoudt aan een
afspraak. Een afspraak die niet in het coalitieakkoord staat. In de gemeenteraad is er een
meerderheid voor verlengen. Ook onder experts is er consensus over verlenging. Ik roep
daarom de coalitie op: kies voor de Amsterdammers, kies voor de stad, kies voor
verlenging van de deadline.
(De heer N.T. BAKKER: Het betoog van de heer Geder is erg interessant,
want het geldt pars pro toto voor de hele oppositie. Ze willen allemaal
praten over overstappen, maar van niemand heb ik nog gehoord
waarnaartoe ze willen overstappen, laat staan van de heer Ceder.
Misschien wil de heer Ceder zeggen waarheen hij wil overstappen, want
dan worden de stellingen van de oppositie iets inhoudelijker.)
Het is aan de Amsterdamse huizenbezitters om te bepalen waarvoor ze kiezen.
Daartoe moeten ze wel geïnformeerd zijn en heel veel Amsterdammers zijn tot nu toe niet
geïnformeerd. Daarom verzoek ik u namens alle Amsterdammers: verleng de deadline.
(De heer N.T. BAKKER: De heer Ceder zegt dat het aan de
Amsterdammer is. Daarmee ontkent hij in feite dat er een erfpachtcontract
ligt. Kan de heer Ceder bevestigen dat het niet alleen aan de
Amsterdammer ligt, maar ook aan het contract dat er ligt?)
Ik wil het hierbij laten.
(De VOORZITTER: De heer Ceder verlaat het spreekgestoelte. Mevrouw
Van Renssen wilde graag nog interrumperen. U mag natuurlijk altijd
weglopen, het is hier geen gevangenis, maar het is misschien ook wel
aardig om mevrouw Van Renssen in de gelegenheid te stellen om u nog
te interrumperen.)
(Mevrouw VAN RENSSEN: Ik ken de heer Ceder ook als jurist. Als u
bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst met redelijke voorwaarden hebt
met een partij, dan is de vraag of u eventueel wilt overstappen naar een
nieuw systeem. Hoe lang duurt het voordat u bij uw werkgever kunt
opteren voor een andere arbeidsovereenkomst, tijdelijk dan wel
permanent, en maakt het dan uit hoe de nieuwe arbeidsovereenkomst
eruitziet?)
Er worden appels met peren vergeleken. We zijn geen werkgever, maar wij zijn de
overheid en we dienen een betrouwbare en behoorlijke overheid te zijn. Als we zien dat
het merendeel van de Amsterdamse huizenbezitters geen idee heeft welke financiële
gevolgen hen te wachten staat, dan is het mijn verantwoordelijkheid, maar ook uw
verantwoordelijkheid, om daarin stappen te zetten en de deadline te verlengen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
16
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Mevrouw VAN SOEST: Met stomme verbazing heb ik zitten luisteren naar de
coalitiepartijen. Ik wil even teruggaan in de geschiedenis, naar het vorige college. Onder
het vorige college hebben de Partij van de Arbeid, GroenLinks en de SP voor dit voorstel
gestemd. De SP wilde voor die tijd niet meedoen, maar ze kregen een cadeautje in de
vorm van de Woonagenda. Daarom draaide ze geen 180°, maar 360° om toch op het
pluche te kunnen blijven zitten. Ik heb echter een andere vraag. Mevrouw Moorman en de
heer Groot Wassink hebben hier staan betogen tegen dit voorstel. Wat doen ze nu? Tot
mijn stomme verbazing luisteren ze nu niet eens naar de inwoners van Amsterdam van
wie het grootste deel zegt: geef ons even uitstel. Laat de boel nog even bezinken. Maar
nee, dit college zet oogkleppen op en doet oordopjes in en denkt bij zichzelf: wij doen toch
wat wij willen. Oppositie, ga rustig naar huis, want jullie hebben hier toch niets te vertellen.
Even terug naar de heer Van Dantzig die zei dat hij zich aan het coalitieakkoord
moest houden. Daarin staat: “Voor de erfpachters bieden we een compensatie voor de
verhoging van de ozb en een extra overstapkorting van 10% aan degene die voor 2020
overstapt naar het eeuwigdurende stelsel.” Waarom moet u zich daaraan houden? Er
staat alleen maar dat jullie compensatie geven.
(De VOORZITTER: Mevrouw Van Soest, geen ‘jullie'.)
O ja, een terechtwijzing. We hebben de afgelopen dagen weer een heel mooi
krantenartikel gezien, maar dat kunnen we beter op het toilet gebruiken, want er wordt
toch niet naar ons geluisterd.
Ik heb ook nog een vraag aan de wethouder en aan dit college. Toen u het
coalitieakkoord presenteerde, heeft de heer Van der Burg u gevraagd of er ook een
sideletter was. De heer Groot Wassink zei toen: “Nee, die is er niet.” Nu is de heer Kock
opgestapt. Is er nu wel een sideletter? Daar laat ik het even bij.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig.
De heer VAN DANTZIG: We hebben dit debat al uitvoerig in de commissie
gevoerd. Ik heb tot nu toe geen enkel nieuw standpunt gehoord, maar toch leek het me
goed om hier te gaan staan, al was het maar om de collega's de kans te geven mij te
interrumperen. Misschien staat de voorzitter mij toe om eerst nog enkele dingen te
zeggen. Vooral omdat ik een speciaal compliment wil geven aan de ambtenaren. Ik ben al
een tijdje druk bezig om een pand te splitsen en vervolgens over te stappen. Het viel mij
op — en dat doet mij deugd — dat dat met één mailtje aan het team Erfpacht georganiseerd
kan worden. Dat is toch het wegnemen van een stukje last van de Amsterdammer en dat
wil ik niet onbenoemd laten.
Dat betekent dat er keihard gewerkt wordt, niet in de laatste plaats door de
ambtenaren om dit zo goed mogelijk te doen. We moeten echter niet ontkennen dat het
stelsel flinke opstartproblemen heeft. Mijn oproep vandaag is daarom: doe een aanvraag.
Van de aanvraag zelf krijgt u geen spijt. U krijgt keurig de voorwaarden in uw e-mailbox of
op uw huisadres. Daarna kunt u nog drie maanden overwegen. Dat betekent dat het echt
de moeite waard is om vandaag nog, vanavond nog, een aanvraag te doen. Laten we
hopen dat het portaal het doet, ik heb dat niet gecheckt. En doe het in ieder geval deze
week.
Laten we eerlijk zijn: een verlenging van de termijn zit er niet in. Hoewel D66 het
verstandig vindt deze voorwaarden eeuwig te laten gelden, hebben wij deze afspraken
met elkaar gemaakt. De intentie van afspraken is, dat we die niet eenzijdig kunnen
wijzigen. Ongeacht de omstandigheden zijn dat de afspraken. Daar kan de oppositie
17
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
natuurlijk van alles van vinden, maar ik zeg toch in uw richting: in de politiek zijn er nu
eenmaal afspraken nodig. Daar zijn afspraken uit voortgevloeid waar D66 aan hecht. Dit
is een afspraak waar andere coalitiepartijen aan hechten. Dat is nu eenmaal de politieke
realiteit. Ik wil nog één ding zeggen voordat ik geïnterrumpeerd word en dat zeg ik in de
richting van de VVD. Ik heb in de vorige periode met de VVD ook een aantal afspraken
gemakt. Een van die afspraken was dit stelsel, met deze deadline. Wat ik niet accepteer,
is dat de voormalige liberale wapenbroeders daar zo voor weglopen. Het zou u sieren om
daar verantwoordelijkheid voor te nemen, want die deadline is per slot van rekening mede
door ons vastgesteld. Dat de andere partijen die niet wilden wijzigen, kunt u de andere
partijen misschien verwijten, maar dat is hun eigenstandige standpunt. U kunt echter niet
weglopen voor het feit dat uw partij hem heeft afgesproken. Nog een laatste oproep en
daarna zal ik alle interrupties charmant beantwoorden. Doe een aanvraag. Echt, het
vastklikken van de canon is voor iedereen een zeer goede optie, maar aanvragen is zeer
de moeite waard. Het is een kleine moeite, ook al is het misschien ingewikkeld. Doe het
en doe het vandaag nog.
(De VOORZITTER: Ik zie meerdere interrumpanten. De eerste is
mevrouw Naoum Néhmé. Allemaal graag via de voorzitter.)
(Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: De heer Van Dantzig schermt met politieke
afspraken die zijn gemaakt. Waar staan deze afspraken?)
In het coalitieakkoord staat dat de voorwaarden tot 1 januari 2020 gelden, maar in
het coalitieakkoord schrijven we op wat we met elkaar afspreken bovenop wat al beleid is.
Dit was beleid. Dit is door het college vastgesteld en is uitvoerig in de raad
bediscussieerd. Sterker nog: het waren afspraken die ik met uw partij had gemaakt.
Verder heb ik een heel actieve herinnering aan deze onderhandelingen. Ik weet precies
waar ze plaatsvonden. Ik weet nog bijna woordelijk wie wat gezegd heeft. Het zijn
afspraken die gemaakt zijn. Punt.
(De VOORZITTER: Mevrouw Naoum Néhmé, ik twijfel een beetje. U bent
net door uw spreektijd heen. Ik wil u in de gelegenheid stellen om deze
interruptie nog te plaatsen, maar dan hebt u niet veel ruimte meer in de
rest van het debat. Daar wijs ik u wel op. Ik laat het aan u over.)
(Mevrouw NAOUM NÉHMÉ: De Amsterdammers kopen niets voor de
herinnering van de heer Van Dantzig. Daarom nogmaals mijn vraag. In
het coalitieakkoord staat alleen een deadline voor de korting van 10%, op
pagina 70. Waar staat in het coalitieakkoord dat verlenging van de andere
voorwaarden van de overstapregeling niet kan?)
Dit is klinkklare onzin. Een coalitieakkoord is geen almanak met alle afspraken die
er in de gemeente al gemaakt zijn. Je schrijft afspraken op die je met elkaar maakt voor
nieuw beleid of voor wijzigingen. Dat is een coalitieakkoord. Dat moet de VVD donders
goed weten, want zij heeft redelijk vaak een coalitieakkoord gesloten. Mocht u nog willen
weten waar het was, het was in de Apothekerskamer van het Lloyd. Ik kan me nog
herinneren dat het daar tamelijk krap was.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoor de heer Van Dantzig zeggen dat
hij alleen wijzigingsvoorstellen opneemt omdat het coalitieakkoord anders
een historische almanak zou worden. In het coalitieakkoord is wel
opgenomen dat voor commercieel vastgoed en corporaties het
voortdurend erfpachtstelsel van kracht blijft. Waarom is dat wel
opgenomen?)
Ik denk om meerdere redenen, maar volgens mij was het de SP die er zeer aan
hechtte om dit op te schrijven. Dat hebben we gedaan. Ik vind het een redelijke wens.
18
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Als u dit soort dingen dan toch opschrijft,
waarom hebt u dan niet meer informatie opgeschreven over de afspraken
waaraan u nu refereert?)
Ik denk dat het politicologisch een interessante exercitie is om een inkijkje te
geven in de onderhandelingen. Volgens mij waren we er heel open over. Alle stukken
erover zijn ook naar de raad gestuurd. Ik wil best woordelijk meedoen, maar dit is de tekst
die we hebben opgeschreven. Dit is de afspraak die we erover gemaakt hebben. We
kunnen lang en breed praten over wat er precies stond, maar wij menen dat het zo
duidelijk was. Ik heb ook niet de indruk dat we er ooit licht tussen hebben laten zitten. Ik
had niet het idee dat deze coalitie of dit college ooit de indruk heeft gewekt dat ze de
overstapregeling zou willen verlengen. Daarmee is dit evident een afspraak. U kunt mij
daarop bevragen. Sterker nog: ik vind dat erg prettig en volgens mij is het ook wel
interessant. Maar ik zeg u: dit is de afspraak die we gemaakt hebben. U zou hoogstens
kunnen zeggen: zou u het de volgende keer explicieter willen opschrijven? Als dat uw
politieke vreugde vermeerdert, dan willen we dat wel overwegen, maar dit is gewoon de
afspraak die gemaakt is.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Amsterdammers hebben er natuurlijk
recht op om te weten waar deze afspraken worden vastgelegd. Afspraken
die gemaakt zijn en die verder niet te vinden zijn. Ik zie de afspraken
waarnaar u verwijst niet in het coalitieakkoord staan. Ik kan mij nog goed
herinneren dat bij de bespreking van het coalitieakkoord is gevraagd of er
andere afspraken waren die schriftelijk waren vastgelegd. Het antwoord
op die vraag was ‘nee’. Hoe kan het dat er de hele tijd geschermd wordt
met politieke afspraken die niet zijn vastgelegd? Of kunt u mij aanwijzen
waar ze zijn vastgelegd?)
Ik denk dat al die andere afspraken vastgelegd zijn in de handelingen van deze
raad. Het zijn de besluiten die genomen zijn. De afspraken die we wilden wijzigen, hebben
we opgeschreven. Een paar afspraken wilden we expliciet niet wijzigen, onder geen
beding, en er waren partijen die dat voor alle zekerheid nog een keer wilden opschrijven.
U noemde net al het commercieel vastgoed. Het was belangrijk dat dat erin kwam. Dit is
evident de afspraak. Ik snap dat u soms denkt: ik wil van de coalitiepartijen weten wat dit
afspraak was. Ik vind dat een heel valide vraag. Dat mag, maar volgens mij gaf u een
klinkklaar antwoord op die vraag.
(De heer CEDER: Ik ga door op mijn collega Bloemberg-lssa. Die vroeg
of er andere afspraken zijn gemaakt, naast het collegeakkoord. Daar is al
met ‘nee’ op geantwoord. Nu zegt u dat dat antwoord niet klopte. Is dat
zo?)
Nu ga ik iets via de voorzitter in de richting van de heer Ceder zeggen. Ik heb er
een bloedhekel aan dat u steeds andere woorden in mijn mond legt. Dat doet u niet alleen
bij mij, dat doet u bij al mijn coalitiegenoten. Dat geeft geen pas.
(De VOORZITTER: Nee, mijnheer Van Dantzig. U moet zeggen: de heer
Ceder …)
De heer Ceder met zijn psalmen en meer van zulks uit oude geschriften zou
misschien ook moeten weten dat liegen en woorden verdraaien niet kies is. Ik neem daar
echt aanstoot aan. Ik wil de heer Ceder best normaal antwoord geven, maar als hij dat
antwoord vertaalt in iets wat ik niet gezegd heb, dan weiger ik dat. Ik word daar echt
woedend over.
(De VOORZITTER: Voordat ik het woord geef aan de heer Ceder voor
een interruptie wil ik de tribune vragen om stil te zijn.)
19
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(De heer CEDER: Ik heb geen vraag gehoord, maar er is een hippe term,
triggered. Er wordt een opmerking gemaakt die iemand tot in zijn vezels
raakt. De heer Van Dantzig heeft nog geen antwoord op mijn vraag
gegeven, maar ze heeft hem wel bewogen. Daarom herhaal ik mijn vraag,
los van alle gedoe en mist. Er is eerder verklaard dat er geen andere
afspraken naast het collegeakkoord waren. U schermt nu met het feit dat
dat wel het geval is. Hebt u toen niet de waarheid gesproken? Kunt u daar
duidelijk over zijn?)
(De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, het klinkt misschien een beetje
kinderachtig als ik erop hamer dat u allemaal via de voorzitter moet
spreken. Dat is echter prettiger en beter voor het debat. U moet gewoon
vragen: wil de heer Van Dantzig daar antwoord op geven? Zo eenvoudig
is het. Ik denk dat dat het debat ten goede komt.)
Ik wil de heer Ceder wel degelijk antwoord geven. Er zijn geen extra afspraken.
Waar u op doelt, dat was indertijd de vraag aan de heer Groot Wassink: is er naast dit
collegeakkoord nog ergens een A4tje in een la met substantiële wijzigingen van het
beleid die niet aan de raad zijn voorgelegd? Die afspraken zijn er niet. Dit is raadsbeleid.
Dit is door de raad vastgesteld; een VVD-wethouder heeft dat in het college besloten. Dat
heeft niets te maken met extra afspraken. Waar ik aanstoot aan neem, is dat dit weggezet
wordt als niet de waarheid vertellen. Waar ik zeker aanstoot aan neem, is dat dit zo wordt
weggezet terwijl U mij andere woorden in de mond legt. Dat geeft geen pas. Ik wil u keurig
beantwoorden. Sterker nog: ik ben hier gaan staan. Ik had ook op mijn stoel kunnen
blijven zitten, dan had u mij helemaal geen vragen kunnen stellen. Ik sta hier, maar ik
vraag wel aan u om een normaal soort hygiëne te betrachten in het politieke debat.
Normaal debatteren en mij geen woorden in de mond leggen.
(Mevrouw NANNINGA: Wat iemand op zijn religie aanvallen met politieke
hygiëne te maken heeft, is mij een raadsel. Dat is echter niet mijn vraag.
Ik ben benieuwd om van de heer Van Dantzig te horen wat er zou
gebeuren als D66, dat zich toch presenteert als een redelijke partij, de
onredelijkheid van deze beslistermijn inziet. Wat zou er gebeuren met de
coalitie als D66 hier vandaag vóór de Amsterdamse erfpachter zou staan
en zou zeggen: weet u wat, wij stemmen in met uitstel? Wat gebeurt er
dan? Valt de coalitie dan uit elkaar? Hoe ziet de heer Van Dantzig dat?)
Weet u wat het is bij D66? Als u met D66 een afspraak maakt, dan krijgt u wat er
is afgesproken. U krijgt gewoon wat er is afgesproken. Punt.
(Mevrouw NANNINGA: Dat was natuurlijk niet mijn vraag. Mijn vraag was
een hypothetische. Wat zou er gebeuren als de heer Van Dantzig niet de
lokroep van het pluche hoorde, maar de stem van zijn eigen achterban,
waarover we in Het Parool hebben kunnen lezen dat de eigen D66-
kiezers willen dat hij of zijn partij dit plan uitstelt? Hypothetisch. We weten
allemaal dat u een man van eer bent die nooit een afspraak met voeten
zou treden. Wat zou er hypothetisch gebeuren als u dat wel deed?)
Ik weet niet zo goed wat ik op deze vraag moet antwoorden, dus ik laat het bij het
vorige antwoord.
(Mevrouw NANNINGA: Dit duiken had ik natuurlijk wel verwacht van de
man van principes en afspraken. Ik zou zo graag willen dat D66 zo flink
was om gewoon te zeggen dat die partij het behoud van de coalitie en het
behouden van een paar wethouders in die stoeltjes boven het belang van
de Amsterdammers, van de erfpachters en van haar eigen achterban stelt
20
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
terwijl het gaat om iets wat niet eens in het coalitieakkoord staat en waar
geen afspraak over is gemaakt. Is de heer Van Dantzig zo flink om dat
gewoon toe te geven en zijn eigen kiezers in de ogen te kijken als hij de
trekker overhaalt? Heeft de heer Van Dantzig die moed?)
Ik neem alle adviezen van mevrouw Nanninga over wat ik met de D66-kiezers
moet doen ter harte, maar ik beschouw dit niet echt als een vraag.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer N.T. Bakker.
De heer N.T. BAKKER: Wat mij ongelooflijk verbaast aan dit debat tot nu toe is
dat iedereen het wil hebben over de overstapregeling en het uitstel ervan, maar dat
niemand wil praten over waarnaar we overstappen. De overstapregeling hield in dat de
BSQ van 2014 werd aangehouden — een oude BSQ — en de WOZ-waarde uit 2014. Dat
was de overstapregeling. Wat ik nu van de oppositie hoor, is: uitstel is afstel. Dat zeggen
ze allemaal. Ik vind het opmerkelijk dat de oppositie steeds praat over uitstel, maar in feite
afstel wil. Ze wil echter niet zeggen welk stelsel ze dan wel wil. Ik heb dat telkens
gevraagd en niemand komt ermee voor de draad. Ik vind dat uiterst problematisch. Het
was niet ons ideale stelsel, het was het stelsel van een VVD-wethouder. Hij wilde de
WOZ-waarde uit 2014 met een BSQ uit die tijd. Die uitstelregeling is uitgebreid besproken.
Ik kan mij de debatten erover nog erg goed herinneren. In dit debat ontstaat een soort
patstelling omdat we van de oppositie niet horen welk stelsel ze wil. Ik heb dat meerdere
keren gevraagd, maar iedereen zegt: we willen het absoluut niet over het stelsel hebben,
we willen het alleen maar over uitstel hebben.
(Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Bakker, was u er voorstander van om
de overstap bij de verkoop te regelen?)
U vraagt mij of ik voorstander was van verkoop?
(Mevrouw VAN SOEST: Dat bedoel ik nu. U was er zelf bij toen we het
stelsel vaststelden. Toen hebben de kleine partijen voorgesteld om de
erfpacht bij de verkoop te regelen. Dan kon iemand de erfpacht
afrekenen. Bent u daar wel voorstander van, want dan valt er nog te
praten?)
Ik kan mij nog herinneren uit de debatten in de vorige coalitieperiode dat u opeens
— als een duveltje uit een doosje — het hele erfpachtstelsel wilde afschaffen, terwijl wij juist
over een verandering van het erfpachtstelsel spraken. Ik begrijp uw betoog daarom niet.
Ik vind het prima om met u te praten over eeuwigdurende erfpacht, wat u afkoop noemt,
maar het is denk ik hier heel belangrijk om van u te horen wat u wel wilt. U wilt eigenlijk
uitstel, maar wilt u uitstel omwille van afstel? Of wilt u echt een heel ander stelsel? Als u
dat duidelijk maakt, dan kunnen we verder praten, maar ik merk dat niet. U spreekt alleen
maar schande van dit stelsel, wat niet ons ideale stelsel was, een eeuwigdurende afkoop.
Het gaat erom dat het uitstel gebaseerd was op een WOZ-waarde uit 2014 en een oude
BSQ. Dat stelsel zorgt ervoor dat iemand nog steeds een korting krijgt tot 1 januari 2020.
Daarna komt er een nieuwe regeling die vanwege de WOZ-waarde ontzettend veel
duurder wordt. U wilt uitstel, maar de vraag is: waarnaartoe®?
(Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Bakker, mag ik u eraan herinneren dat
wij principieel hebben tegengestemd. U niet. U liet zich overhalen door
een cadeautje. Dat wil ik hier toch even gezegd hebben. En over dat
andere stelsel: wij willen over alles praten, als dit voorlopig maar van de
baan is.)
Ik hoorde geen vraag.
21
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons.
Mevrouw SIMONS: Toen u zojuist de motie voorlas die door andere
oppositiepartijen is ingediend, heb ik u laten weten dat ik die motie niet meeonderteken. Ik
was dat op een bepaald moment wel degelijk van plan. Ik ben het namelijk met een aantal
in de motie genoemde feiten hartgrondig eens. Zo is er bij de Amsterdammer nog steeds
te veel onduidelijkheid over de procedure, zijn er technische problemen bij de verwerking
van de gegevens aan de kant van de gemeente, is voor veel mensen onduidelijk wat hen
dit daadwerkelijk zal kosten en is de gemeente haar belofte van een coulanceregeling en
een bezwaarprocedure nog niet nagekomen. Dat baart mij ongelooflijk veel zorgen. Wat
betekent het doorzetten van de huidige plannen voor al die mensen, waaronder gezinnen,
maar ook ouderen, in bijvoorbeeld Amsterdam-West, Amsterdam-Noord en Amsterdam
Zuidoost waar iedereen in deze raad zich de laatste tijd zo ongelooflijk om bekommert?
Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht die de gemeente heeft om goed voor haar burgers
te zorgen en ze op zijn minst niet op kosten dan wel in de schulden te jagen? Het lijkt erop
dat voorlopig alleen Joost het nog mag weten.
Toch heb ik besloten om de motie niet te ondertekenen. Ik denk namelijk dat een
verlenging met twee jaar eenvoudigweg te lang is. Ik realiseer mij terdege — en niemand
heeft dat nog durven te benoemen hier — dat de gemeente het geld dat de erfpacht
opbrengt nodig heeft om goed voor haar burgers te kunnen zorgen. Amsterdam is er voor
een groot deel van afhankelijk. We financieren er tenslotte ook mooie plannen mee. Ook
sociale plannen, plannen die BIJ steunt, maar ook vaak initieert. We financieren er
infrastructuur mee en wat dies meer zij. Ik vraag echter wel met klem het volgende aan
het college. Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Amsterdammers nog voor 1 januari
2020 wél weten waar ze aan toe zijn en wél weten wat dit voor hen betekent? Hoe
beschermen we modale Amsterdammers wél tegen oneerlijke vermogensderving, want
laten we het neoliberale frame dat huizenbezit automatisch ook bezit betekent eens een
keer terzijde schuiven? Veel mensen wonen in een huis dat onder water staat en voor
veel mensen is een hypotheek eenvoudigweg een schuld. Staat het college open voor
een kortere termijn dan twee jaar voor uitstel? Zo ja, voor hoe lang dan wel? Welke
garanties kan dit college geven dat het proces vanaf heden wel ordentelijk, eerlijk,
rechtvaardig en gelijkwaardig zal verlopen? Waar mogen we dit college in dit dossier na
1 januari op afrekenen? BIJ1 neemt een heel bijzondere plek in in de oppositie in deze
raad. Het is een overwegend rechtse oppositie en dat leidt ertoe dat BIJ altijd de luxe
heeft, maar ook de plicht heeft, om inhoudelijk af te wegen of we de coalitie dan wel de
oppositie steunen. Ik moet u eerlijk bekennen, voorzitter: ik weet het even niet. Ik hoor dus
graag van het college waarom ik de motie van de oppositie niet alsnog bij de stemming
zal steunen en mij zal scharen achter de plannen van de coalitie.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen.
Mevrouw VAN RENSSEN: Het zal u niet verbazen, maar GroenLinks pleit tegen
het voorstel van de oppositie. Het voorstel vraagt niet zozeer om uitstel als wel om
verlenging van de gunstige voorwaarden van de overstapregeling. Dat is al terecht
opgemerkt door mijn collega-raadslid De Heer. Deze raad heeft in juni 2017
kennisgenomen van het collegebesluit voor deze overgangsregeling, inclusief deze
voorwaarden. In het coalitieakkoord is er zelfs nog 10% korting bovenop gedaan. Wat
GroenLinks betreft brengt verlenging van deze woordwaarden de stad en haar inwoners
22
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
niet verder. Met de overstapregeling heeft iedereen tweeënhalf jaar de tijd gehad om over
te stappen. Ook is de keuze die men voor het einde van dit jaar moet maken geen mes op
de keel, want wie nu kiest voor vastklikken, kan bij het ontvangen van de aanbieding altijd
nog kiezen voor afkopen in één keer of om er alsnog van af te zien. Wat dat betreft is dit
goed vormgegeven. Laatst zei een collega nog tegen mij: Ik heb het al een jaar geleden
gedaan. Dat ging heel gemakkelijk in het overstapportaal. Waarom toch al die ophef?
Het eeuwigdurende erfpachtstelsel is vastgesteld in 2016 en komt uit de koker
van de VVD en D66. Het zou erfpachters in staat moeten stellen om hun grond
eeuwigdurend af te kopen. GroenLinks was en is daar geen voorstander van. Wij hebben
toen natuurlijk ook tegengestemd. Vervolgens is het beleid voor de grondwaardebepaling
vastgesteld voor de bestaande erfpachtregeling. Hiermee werd beoogd om dezelfde
grondslag voor de waardebepaling vast te stellen voor zowel nieuwe als bestaande
rechten. Nu hebben we diezelfde grondslag. Het is vooral het beleid voor de
grondwaardebepaling waar de erfpachters niet blij van worden en waar naar ik meen ook
de oppositie niet blij van wordt, ook al weigert die om daar verder op in te gaan. Ook van
dit beleid heeft de raad in juni 2017 kennisgenomen en voormalig wethouder Van der
Burg was zich bewust van de werking van het grondwaardebeleid, inclusief de mogelijke
toename van de BSQ. De werking van dit beleid heffen we niet op door nu een extra jaar
te bieden om over te stappen. De sprong wordt er alleen maar groter door.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoorde mevrouw Van Renssen zeggen
dat mensen de canon nu kunnen vastklikken. Is zij het met de Partij voor
de Dieren eens dat op dit moment te weinig mensen geïnformeerd zijn
over de mogelijkheden om vast te klikken?)
Nee, ik ben het niet met de Partij voor de Dieren eens dat te weinig mensen
daarvan op de hoogte zijn.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Dan wil ik mevrouw Van Renssen vragen
waarom zij zelf de fracties oproept om dit bekend te maken onder de
Amsterdammers.)
Ik roep fracties op om duidelijkheid te verschaffen over het erfpachisysteem en
om niet in ongevraagde adviezen onjuistheden te verkondigen.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Slechts een klein percentage heeft op dit
moment gebruikgemaakt van de mogelijkheid om vast te klikken. Denkt
mevrouw Van Renssen niet dat, als het gunstig is om dat te doen, een
meerderheid van de Amsterdammers die op erfpacht wonen dat wel zou
doen?)
Ik weet niet wat mensen dachten om dit wel of niet te doen. Daar kan ik niet over
speculeren.
(De heer BOOMSMA: Mevrouw Van Renssen zegt dat voldoende
mensen op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot vastklikken. In de
stukken van de gemeente zelf, die dat heeft onderzocht, weliswaar niet
heel diepgaand, maar toch, blijkt dat slechts 12% van de mensen op de
hoogte is. Vindt GroenLinks dat genoeg?)
Er zijn ook heel veel mensen in Amsterdam die niet de namen van de wethouders
kennen, maar dat betekent niet dat we een publiekscampagne moeten beginnen om
algemene kennis over de gemeente of over het geldende beleid te bevorderen.
(De heer BOOMSMA: Ik vind dit oprecht tamelijk verbijsterend omdat de
vergelijking met kennis van de namen van de wethouders volstrekt niet ter
zake doet. Het gaat hier om iets wat mensen 80.000 euro kan kosten. Dat
23
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
is toch een volstrekt andere grootheid dan het kennen van de naam van
een wethouder?)
U hebt helemaal gelijk dat dat een volstrekt andere grootheid is. Ik vind dat er
voldoende aandacht is geweest en dat mensen tweeënhalf jaar de tijd hebben gehad om
over te stappen. Ik zal niet het woord ‘coulant’ gebruiken, want dat heeft een heel andere
context, maar ik vind dat een redelijke termijn.
(De heer BOOMSMA: Mevrouw Van Renssen zegt dat mensen de tijd
hebben gehad. Hoewel we inmiddels beseffen hoe weinig mensen
daadwerkelijk op de hoogte zijn, hebben zij allemaal pech gehad. Dat is
eigenlijk wat GroenLinks zegt: pech gehad.)
Nee. Ik vind de overstaptermijn redelijk en ik vind dat iedereen zelf
verantwoordelijk is om zich te laten informeren en daarnaar te handelen.
(De heer CEDER: Ik heb nog een vraag. Vindt GroenLinks dat de termijn
lang genoeg was? Of vindt Groenlinks dat voldoende mensen op de
hoogte zijn? Dat is wel een verschil.)
Dat is een goede vraag. Ik vind dat de termijn lang genoeg was en ik vind dat
iedereen op de hoogte had kunnen zijn.
(De VOORZITTER: Stilte in de zaal, ook op de medewerkerstribune.)
(De heer CEDER: U zegt dus dat mensen op de hoogte hadden kunnen
zijn. Wat vindt GroenLinks dan van het feit dat mensen niet op de hoogte
zijn? Misschien hadden ze op de hoogte kunnen zijn, maar op de een of
andere manier zijn ze het niet. Wat is dan de boodschap van GroenLinks
aan die Amsterdammers?)
Nogmaals: ik denk dat iedereen voldoende op de hoogte is, mijnheer Ceder.
(De heer CEDER: Dit is verwarrend. Eerst wordt gezegd dat voldoende
mensen op de hoogte zijn. Daarna wordt gezegd dat voldoende mensen
het hadden kunnen weten. Tussendoor wordt ook nog gezegd dat de
termijn lang genoeg was. Dat zijn drie verschillende argumenten. Vindt
GroenLinks dat op dit moment genoeg Amsterdammers weten wat hen
overkomt als zij zich niet voor 1 januari 2020 aanmelden? Vindt u dat
genoeg mensen het nu weten?)
Daar kan ik geen uitspraak over doen, maar ik vind dat de overgangsregeling
goed wordt uitgevoerd.
(De VOORZITTER: Ik wil mevrouw Van Renssen eigenlijk vragen om
haar betoog te vervolgen. Ik kijk even naar mevrouw Naoum Néhmé. U
staat in het rood en ik moet de spreektijden handhaven. Bovendien wilt u
misschien straks ook nog de wethouder interrumperen. Nu? Maar dan niet
de wethouder. Dat is een keuze. Als u nu het woord neemt, dan kan ik u
geen interruptie op de wethouder toestaan. Daar kiest u dan voor.)
(Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: Ik ben benieuwd welke politieke afspraak
volgens mevrouw Van Renssen een verlenging van de overstapregeling
in de weg staat.)
Waar doelt u precies op? Ik snap uw vraag niet goed, want ik vind dat namelijk
niet.
(Mevrouw NAOUM NÊÉHMÉ: Dat is heel interessant. Uw coalitiepartner
D66 zegt: afspraak is afspraak. We willen wel verlengen, maar anderen
moeten daarvoor pleiten. Dat lijkt mij sowieso weinig chic, want straks
hebt u het gedaan. Wat staat er in het coalitieakkoord dat verlenging van
24
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
de overstapregeling niet mogelijk maakt? Welke afspraak met D66 zou
gebroken worden als u vanavond wilt verlengen?)
Ik weet niet waar u het over hebt, want dat is helemaal niet aan de orde. Ik weet
niet op welke afspraken u doelt.
(Mevrouw NAOUM NÊHMEÉ: Volgens mij is het glashelder. De heer Van
Dantzig zegt al een paar weken: afspraak is afspraak. We hebben met
zijn vieren afgesproken dat de overstapregeling op 1 januari afloopt. Ik
vraag u: waar staat deze afspraak waarnaar de heer Van Dantzig
verwijst?)
Volgens mij is die vraag al beantwoord. De overstapregeling is vastgesteld onder
aanvoering van de VVD en voormalig wethouder Van der Burg. Die heeft de deadline op
31 december 2019 gezet.
(Mevrouw NANNINGA: Waar is de afspraak te vinden waar de heer Van
Dantzig naar verwijst? Waar verwijst hij naar? Ik heb gezien dat ze niet op
papier staat, of het moet een geheim stuk zijn. In het coalitieakkoord staat
het niet, dat hebben we allemaal kunnen vaststellen. Waar verwijst de
heer Van Dantzig naar als hij zegt dat hij gebonden is aan een afspraak
met de partij van mevrouw Van Renssen om nu alle erfpachters onder de
bus te gooien? Welke afspraak?)
Ik bewonder de vaardigheid van de oppositie om tekstexegese op vrijwel elke
tekst toe te passen. Bij elk onderwerp dat haar niet bevalt, wordt er weer gezegd: waar
stond het? Ik zag het niet. Hoe ziet u dat? Dit is nu al de zoveelste keer dat dit gebeurt.
(De VOORZITTER: Mevrouw Naoum Néhmé, mevrouw Naoum Néhmé.
Sorry, mevrouw Van Renssen, ik onderbreek u heel even. Dat is niet om u
te onderbreken, maar omdat mevrouw Naoum Néhmé buitengewoon hard
buiten de microfoon om loopt te schreeuwen. Dat moet u niet doen,
mevrouw Naoum Néhmé.)
Volgens mij heeft de heer Van Dantzig daar al duidelijk antwoord op gegeven. Er
worden geen afspraken gemaakt over staand beleid. Dit maakt deel uit van wat al in 2017
is besloten.
(Mevrouw NANNINGA: Nu is er opeens weer geen afspraak. Neem ons
niet kwalijk dat wij onze controlerende taak uitvoeren, ik begrijp dat het
GroenLinks niet goed uitkomt. Er viel mij verder nog iets op aan het
betoog van mevrouw Van Renssen tijdens een eerdere interruptie. Ik vind
het schokkend om te horen welk mensbeeld er leeft bij de woordvoerder
Erfpacht van de grootste partij in onze stad over een beleid dat duizenden
huishoudens in de problemen kan brengen als ik opmerkingen hoor als:
als mensen de erfpacht niet snappen, dan moeten ze maar een sociale
huurwoning nemen. En het is mensen hun eigen verantwoordelijkheid om
dat ingewikkelde systeem te begrijpen. En dit van een partij die iets als
menstruatiearmoede ontdekt en dat aangrijpt om te zeggen dat vadertje
Staat voortaan voor tampons en maandverband moet zorgen, maar bij
iets als dit moet de burger het zelf maar weten. Waar staat GroenLinks
hier eigenlijk? Welk mensbeeld houdt mevrouw Van Renssen erop na als
ze zegt: als je te imbeciel bent om het systeem te snappen, moet je maar
een sociale huurwoning nemen? Die er niet is.)
Ik dank mevrouw Nanninga voor deze interruptie, want dat geeft mij de
gelegenheid om wat ik eerder zei nader toe te lichten. Ik begrijp dat mijn woorden door
verschillende partijen misschien verkeerd zijn begrepen. Daarvoor bied ik mijn excuses
25
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
aan. Ik bied niet mijn excuses aan voor wat ik zojuist gezegd heb. Als u stelt dat mensen
tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen en in tweeënhalf jaar tijd geen
redelijke afweging kunnen maken over een erfpachtaanbieding die men ontvangt — en dat
is een privaatrechtelijke overeenkomst — dan is het misschien een beter idee om, in plaats
van grond weg te geven, als gemeenschap ons best te doen om voldoende woningen te
bouwen die voor iedereen toegankelijk zijn, bijvoorbeeld door de bouw van extra
huurwoningen. Dat gaat over een politieke ideologie en zegt niets over mensen zelf.
(De VOORZITTER: Laatste interruptie van mevrouw Nanninga die dat iets
korter gaat doen dan de vorige interruptie.)
(Mevrouw NANNINGA: Ik wil het nu echt boven tafel hebben. De heer
Van Dantzig zegt dat er afspraken zijn. U zegt dat er geen afspraken
worden gemaakt over iets wat al vaststaat. Kennelijk staat dat al vast en
dus is er wel een afspraak over. Er zit lucht en licht tussen de
coalitiepartners. Van Dantzig verwijst naar afspraken. Van Renssen zegt
dat er geen afspraken zijn gemaakt. Geef daar nu eens antwoord op.)
Ik kan u wel vertellen dat er geen lucht en licht zit tussen de coalitiepartijen.
(Mevrouw VAN SOEST: U zegt dat mensen op de hoogte hadden kunnen
zijn, maar u weet ook dat oudere mensen misschien een beetje
vergeetachtig zijn en geen computer hebben. Hoe gaat u daarmee om?)
Volgens mij is het ook mogelijk om op een andere manier uw wensen kenbaar te
maken over de overstap. Door middel van het schrijven van een brief kunt u ook laten
weten dat u van de overstapregeling gebruik wilt maken.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik wil mevrouw Van Renssen iets verzoeken.
Kan zij uitzoeken hoeveel oudere mensen een eigen woning hebben en
hoeveel er gereageerd hebben? Bent u of is uw partij bereid om die
mensen persoonlijk te benaderen en uit te leggen wat hier aan de hand is
zodat ook eventuele nabestaanden niet in de problemen komen?)
Ik begrijp uw zorgen, mevrouw Van Soest, maar ik denk dat de overstapregeling
op dit moment goed wordt uitgevoerd.
(Mevrouw KILIG: Mevrouw Van Renssen zei net dat er geen afspraken
zijn gemaakt. In het coalitieakkoord is nergens terug te vinden dat er een
deadline is. Ik heb van de heer Van Dantzig begrepen dat D66 in principe
openstaat voor het verlengen van de deadline. In stadsdeel Nieuw-West
heeft D66 daarin ook het voortouw genomen. Kan ik daarmee
concluderen dat het D66 vrijstaat om met de oppositie mee te tekenen?)
U stelde mij een vraag en ik denk dat de heer Van Dantzig daar al een duidelijk
antwoord op heeft gegeven.
(Mevrouw KILIG: Dan moet ik toch wijzen op wat de heer Van Dantzig
zei. Die zei: afspraak is afspraak. Maar als er geen afspraak is en ze is
evenmin opgenomen in het coalitieakkoord, dan is er in principe toch
geen belemmering? Dan is hij toch vrij om mee te tekenen?)
Ik zei eerder al dat beleid dat al is vastgesteld niet nog eens opnieuw als bijlage in
het coalitieakkoord wordt opgenomen.
(Mevrouw KILIG: Dat begrijp ik, maar wij als raad geven vorm aan het
beleid. Beleid is niet statisch, maar kan in principe veranderen. In principe
zouden we ook een verlenging van de deadline daarin kunnen
verwerken.)
In principe kan dat natuurlijk als het college dat wil. Het is uiteindelijk een
collegebesluit. Het punt is dat ik dat geen goed idee vind.
26
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Het eeuwigdurend stelsel biedt wellicht een afkoopregeling, maar het biedt geen
oplossing voor de grote canonsprong aan het einde van een tijdvak. GroenLinks-
wethouder Van Poelgeest heeft in 2013 een plan aan de raad gepresenteerd dat wel een
oplossing bood voor deze canonsprongen, waarin de nieuwe erfpachtcanon wordt
bepaald bij verkoop. Vlak voor de verkiezingen in 2014 trok de toenmalige coalitiepartij de
VVD hiervoor haar steun in. Na de verkiezingen werd dit plan door het nieuwe college
definitief afgeschoten en heeft men willens en wetens het eeuwigdurend erfpachtstelsel
vastgesteld, met alle bekende voor- en nadelen die we nu zien. ledereen heeft echter
twee jaar de kans gehad om over te stappen. Men kan kiezen of men in het nieuwe stelsel
wil blijven of dat men liever het einde van het tijdvak afwacht. Hiermee heeft Amsterdam
een meer dan redelijke termijn geboden om een afweging over het nieuwe stelsel te
maken.
(De heer BOOMSMA: Omdat voormalig wethouder Van Poelgeest zijn zin
niet kreeg, zegt GroenLinks nu: iedereen kan stikken. Is dat een terechte
conclusie?)
Nee, dat is niet wat GroenLinks zegt. GroenLinks zegt zeker niet dat iedereen kan
stikken. Ik heb dat nooit gezegd en ik distantieer mij van die uitspraak.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer.
Mevrouw DE HEER: Ik heb het al heel vaak gezegd en ook weer in de afgelopen
commissie. Wij waren mordicus tegen dit stelsel. Ik zal dan ook toegeven dat ik dit
allemaal nogal tandenknarsend aankijk. Wij zijn ook niet doof en blind voor de onrust over
dit stelsel. Het is echter wel het resultaat dat D66, de VVD en de SP er in de vorige
periode doorheen hebben gedrukt. Sterker nog: in het debat over dit stelsel gaf Eric van
der Burg toe dat hij het stelsel ook liever anders had gezien. Als we hem moeten geloven,
dan was het een zwaarbevochten compromis. De effecten ervan zien we nu. Nu is er de
roep om verlenging van de huidige gunstige voorwaarden waaronder overgestapt kan
worden. Van sommigen omdat ze hopen dat hiermee de deur weer wordt opengezet om
te komen tot een nieuw en ander stelsel. Mevrouw Naoum Néhmé schudt haar hoofd. Zij
wil dit ook niet, dat weet ik wel. Heel veel andere mensen willen dit wel. Ik ga die illusie
hier doorprikken, want ik heb alle verkiezingsprogramma's nog eens erbij gepakt. Dat
levert een breed scala op. Ik zie nergens een meerderheid voor opdoemen.
(De heer BOOMSMA: Vindt de PvdA dat erfpachters nu te weinig
betalen?)
Sorry, ik heb het niet verstaan.
(De heer BOOMSMA: Vindt de PvdA dat erfpachters onder de huidige
voorwaarden in feite gewoon te weinig betalen?)
Dit stelsel is bedacht door een aantal partijen die niet de mijne zijn. Zij hebben
een stelsel bedacht met een bepaalde berekeningsmethode: WOZ-waarde, BSQ, rente.
Dat hebben zij bedacht en dat is het stelsel dat zij wilden. Dat wordt nu ingevoerd. Er was
een overgangsperiode. Die loopt nu af. Er zijn nu heel gunstige voorwaarden. De markt is
inmiddels anders. U weet dat een belangrijke kernwaarde voor de PvdA is dat de
waardestijging van de grond toekomt aan de hele gemeenschap. Als wij de huidige
voorwaarden verlengen, dan voldoen we daar inderdaad niet aan.
(De heer BOOMSMA: De PvdA zegt dus in feite dat mensen nu veel te
weinig betalen en zij wil dat ze meer gaan betalen.)
27
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Zo heb ik het niet gezegd. Ik zeg dat de waardestijging van de grond toe moet
komen aan de hele gemeenschap. Als we de huidige voorwaarden verlengen, dan
verlengen we de situatie waarin mensen minder betalen.
(De heer BOOMSMA: Ik wil het oprecht begrijpen. Ik gebruik grote
woorden. Ik vind het schandalig. Ik ken mevrouw De Heer als iemand met
een sociaal bewogen hart. Kan zij mij uitleggen wat ertegen is om mensen
na 1 januari dezelfde gelegenheid te bieden als de mensen die nu kunnen
overstappen voor bijvoorbeeld 5000 euro? Wat is daarop tegen?)
Mijnheer Boomsma, wij beiden waren niet voor dit stelsel. U weet ook wat wij wel
wilden. Wij hebben altijd gezegd dat wij dit geen goed stelsel vonden. Het heeft heel
nadelige effecten. Ik ga me niet laten verleiden om dit stelsel te verdedigen. Dat ga ik
gewoon niet doen. Wij hadden een beter voorstel. Ik zou morgen heel graag een ander
stelsel willen, maar ik kan ook tellen en ik zie dat dat er nu in ieder geval niet inzit. Ik zou
het echt heel graag willen, maar ik zie dat de meeste partijen hier voor een vorm van bezit
van de grond zijn. U weet dat wij daar echt heel erg tegen zijn.
(Mevrouw NANNINGA: Mevrouw De Heer speelt hier een spel met rook
en spiegels en schuift de schuld af op andere partijen, systemen en
stelsels. De vraag komt op één ding neer. Neemt de Partij van de Arbeid
haar verantwoordelijkheid? Gaat de Partij van de Arbeid deze ramp
afwenden? En gaat de Partij van de Arbeid bij monde van mevrouw De
Heer hier en nu verlenging van de termijn bepleiten?)
Nee, want dat heb ik eerder ook al gezegd. Ik heb ook in de commissie omstandig
uitgelegd waarom wij dat geen goed idee vinden en ik ben echt niet van mening
veranderd. Laat ik eens kijken naar de argumenten die u op tafel gooit. U zegt allemaal
dat u wilt verlengen, maar u zegt geen van allen waarom. Van mevrouw Naoum Néhmé
snap ik dat wel. Zou wil dit gewoon inzetten bij de volgende verkiezingen zodat de VVD
dan kan zeggen: wij willen de grond voor een klein prijsje aan mensen verkopen. Daar zijn
wij niet voor. Ik weet echter niet waarom u dit wilt. Waarom wilt u eigenlijk verlenging?
(De VOORZITTER: Mevrouw De Heer, graag via de voorzitter.)
(Mevrouw NANNINGA: Ik vind het beschamend dat mevrouw De Heer
heeft zitten slapen. De reden dat de voltallige oppositie deze verlenging
wil, is omdat gezinnen 8000 euro of 80.000 euro moeten ophoesten terwijl
er één etmaal tussen die bedragen zit. De sleutel voor een oplossing
daarvoor hebben mevrouw De Heer en haar Partij van de Arbeid in
handen. Zij verschuilt zich achter vorige coalities en achter andere
plannen en achter afspraken die er wel of niet zouden zijn. Zij heeft hier
zitten slapen en negeert wat hier gezegd wordt over de zorgen die bij
mensen leven en speelt de vermoorde onschuld. Ik stel een vraag, want
die heeft anders weinig zin. Hoe beoordeelt u het feit dat D66 zegt: wij
willen eigenlijk deze voorwaarden voor eeuwig vastleggen, maar dat kan
nu eenmaal niet vanwege afspraken? Zijn er afspraken en zou de Partij
van de Arbeid deze voorwaarden wel willen verlengen, maar mag dat niet
vanwege afspraken? Of wil de Partij van de Arbeid het zelf niet?)
Ik heb net even naar de debatten met de heer Van Dantzig en mevrouw Van
Renssen geluisterd en ik moest denken aan een uitspraak van iemand die hier denk ik
wel bekend is. Hij zei wel eens: u bent op zoek naar een zwarte kat in het donker die er
ook nog eens niet is. Misschien weet iemand wie dat best wel vaak zei.
(Mevrouw NANNINGA: Ik vind het werkelijk arrogant om hier koddige
spelletjes te spelen, terwijl er huishoudens zijn die op de rand van de
28
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
financiële ondergang staan. Mijn klomp breekt. Ik kan er niet bij. Zijn er
coalitieafspraken, ja of nee, over het verlengen van de deadline?)
De manier waarop mevrouw Nanninga tegen mij praat, vind ik soms een beetje
lastig.
(De VOORZITTER: Dames en heren, ik grijp in. Stilte in de zaal. Echt
waar. U mag alleen praten via de microfoon en als u het woord hebt en
anders niet.)
Wij voeren dit debat al langer. In de vorige periode hebben we heel vaak over
erfpacht gesproken. Misschien hebben we zelfs wel dezelfde zorgen uitgesproken als u
nu doet over dit stelsel en over de gevolgen die het zou hebben. Wij zagen dit namelijk
aankomen. We hebben er veel debatten over gevoerd. We hebben geprobeerd om aan
tafel te komen om te praten over een alternatief. We hebben een alternatief voorgesteld.
Dat is niet gelukt. Ook daarvoor geldt: afspraak is afspraak. Het stelsel is ingevoerd en
daar gaan we niet ineens aan morrelen. Ook dat staat niet in het coalitieakkoord.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Kan het zijn dat er recent, toen
wethouder Kock is weggegaan en wethouder Everhardt in het college is
gekomen, nieuwe afspraken zijn gemaakt in de coalitie?)
(De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw De Heer het woord geef, wil ik
stilte in de zaal. Ik wil echt even stilte en als er mensen zijn liever willen
praten, dan kan dat in de koffiekamer. Mevrouw De Heer heeft nu als
enige het woord.)
Ik heb het gevoel dat ik onderdeel ben van een spannende thriller waarvan ik niet
weet dat ik daar inzit. Ik wil er niet flauw over doen, maar ik was zelf niet bij de
onderhandelingen. Ik ben niet de fractievoorzitter, dat is de heer Mbarki en daarvoor
mevrouw Moorman. Die zaten bij de onderhandelingen, dus wat daar precies is gezegd,
weet ik helemaal niet. Ik heb natuurlijk wel de stukken gelezen, maar wij zijn niet
nagegaan of er is gesproken over zaken die al beleid waren. Ik heb dat ook niet gevraagd.
Het stelsel is ingevoerd en dat was dus wat we gingen doen. Ik vind dat jammer, want ik
had het liever anders gezien. Er is verder niets. Ik zeg het nog een keer: u bent op zoek
naar een zwarte kat in het donker die er niet is. Echt niet.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik zie dat de PvdA een beetje wegduikt.
Wat vindt de Partij van de Arbeid ervan dat D66 het zo speelt dat de PvdA
nu de boeman is omdat de deadline niet wordt verlengd?)
Dat vond ik niet zo leuk. Dat wil ik wel toegeven.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoor dat mevrouw De Heer dat niet
leuk vindt. Wat gaat ze daarmee doen?)
Helemaal niets. Ik denk dat de heer Van Dantzig ook wel eens chagrijnig wordt
van mij.
(De heer GEDER: U zegt steeds dat u dit stelsel niet wilde en dat daarom
de deadline niet verlengd kan worden. Volgens mij heeft het ene echter
niets met het andere te maken. Bent u het met mij eens dat, als we voor
verlenging kiezen, dat niet meteen betekent dat het stelsel verandert?)
Dat vind ik zo ingewikkeld in dit debat. Er zijn partijen in de oppositie die het nogal
versimpelen. Die doen net alsof het alleen om een uitstel gaat en dat is het dan, maar
daar ligt natuurlijk een wereld achter. Er zijn heel veel mensen die mij benaderen en die
echt hopen dat, als deze regeling wordt uitgesteld, er straks een nieuw stelsel komt omdat
zij het stelsel zo verschrikkelijk vinden. Hoe graag ik dat ook zou willen, er is tien jaar over
gedaan om tot dit stelsel te komen. Dan zouden we deze verlenging nog tien jaar moeten
volhouden. Ik denk niet dat dat erg realistisch is. Ik wil dat ook niet. Dan houden we het
29
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
andere argument over, dat er iets mis is met de voorlichting. Daar valt over te twisten. Ik
zie heus wel dat mensen het ingewikkeld vinden. Het stelsel is ook ingewikkeld, maar ik
zie niet wat een verlenging met zeker twee jaar — wat ik veel te lang vind — gaat brengen.
Ik heb dit ook in commissie al gezegd. Daar hebben we gewoon verschil van mening over.
Nu staat er druk op. Nu staat het in alle kranten en is het in het nieuws. Nu weten mensen
dat ze snel moeten zijn. Als we nu ineens de boodschap gaan veranderen, dan denken
mensen: o, dan hoeft het dus niet. Dan wacht ik nog even, want ik heb al tot 2039
afgekocht. Daar komt het dan op neer en daarover verschillen we gewoon van mening.
(De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, hebt u nog behoefte aan een
vervolginterruptie? U hebt nog maar 36 seconden spreektijd.)
(Mevrouw VAN SOEST: Ik vond gisteren een tweet van mevrouw De
Heer waarin ze de leden in de stadsdelen oproept om aandacht te
besteden aan de erfpacht. Dan denk ik: bent u daar niet een beetje te laat
mee?)
Die tweet was niet van mij, dus dat klopt niet. Misschien was het een tweet van
mevrouw Naoum Néhmé. Ik heb dat niet getweet.
(Mevrouw VAN SOEST: Hoe denkt u oudere mensen die misschien tegen
dementie aan zitten en een eigen woning hebben nog voor het eind van
het jaar te bereiken?)
Ik snap uw zorgen heel goed. Ik heb er in mijn eigen omgeving mee te maken en
ik hoop echt dat, als mensen geestelijk zwakker zijn, er dan mensen zijn die dit voor hen
kunnen uitzoeken. Natuurlijk ben ik er ook niet doof en blind voor dat er misschien
mensen zijn die we op de een of andere manier nooit kunnen bereiken. Als we de regeling
met drie maanden, zes maanden of twee jaar verlengen, dan geloof ik niet dat we die
mensen wel bereiken, want dat zal moeilijk blijven.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik heb het ook aan GroenLinks gevraagd: bent u
bereid om na te gaan of u ouderen alsnog kunt bereiken? Misschien wilt u
wel persoonlijk langs de deuren gaan omdat het u zo aan het hart gaat.
Dan hebben we toch nog iets kunnen bereiken.)
Ik snap u zorg. Weet u wat ik ga doen? Ik geef de vraag door aan de wethouder,
want ik kan in mijn eentje langs de deur gaan, maar ik denk dat dat niet heel veel uithaalt.
Misschien kan de wethouder vertellen of er speciaals iets voor ouderen wordt gedaan, ik
begrijp uw zorg.
(Mevrouw KILIG: Mevrouw De Heer zei net dat ze wel begrijpt dat
mensen het systeem ingewikkeld vinden. Dat is één kant van het verhaal.
Waar het nu om gaat, is dat heel veel mensen niet op de hoogte zijn van
de overstapregeling. Hoe sociaal vindt mevrouw De Heer het om dit
systeem al in te voeren, op zo’n korte termijn, terwijl nog heel veel
mensen niet op de hoogte zijn van de overstapregeling, zoals blijkt uit het
eigen onderzoek van de gemeente?)
Ik vind dit systeem helemaal niet sociaal. Dat is het juist. Het is helemaal niet in
onze lijn om voor eeuwigdurende afkoop te zijn. Dat zorgt er juist voor dat de
waardestijging van de grond in mindere mate aan de hele gemeenschap toekomt. Juist de
mensen die geen koophuis hebben, profiteren er helemaal niet van. Dat vind ik dus niet
sociaal aan dit systeem. U stelt me deze vraag natuurlijk om een heel andere reden. De
vraag is of mensen wel voldoende op de hoogte zijn. Daarop heb ik net al antwoord
gegeven. Ik heb de moties van de heer Boomsma van harte gesteund. Ik vind het ook
belangrijk dat iedereen die erfpacht heeft deze keuze kán maken. Dat ben ik helemaal
30
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
met u eens. Ook dat goede voorlichting heel belangrijk is. Ik geloof echter niet dat het
helpt als we de regeling uitstellen.
(Mevrouw KILIG: Misschien nog een opmerking. Ik had al van mevrouw
De Heer gehoord dat ze het erfpachtstelsel niet sociaal vindt. Het ging mij
meer om het verlengen van de deadline. Gezien het feit dat u ook vindt
dat mensen de kans moeten krijgen, verwacht ik toch uw steun.)
Dat snap ik. Er zijn meer mensen die me dat hebben gevraagd, maar volgens mij
heb ik hier uitgebreid uiteengezet wat ons standpunt is.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Er zijn heel grote woorden gebruikt in dit debat.
Dat is ook niet vreemd, want erfpacht is een heel zwaar dossier. In de vorige periode,
maar ook daarvoor toen ik nog in de raad zat, is er veelvuldig over erfpacht gesproken.
Het is duidelijk dat dit een debat is waar politieke tegenstellingen heel duidelijk naar voren
komen. Dat betekent ook dat mensen er verschillend over denken. Daarnaast is erfpacht
een complex juridisch systeem waar we ook heel veel beleidswensen in onder proberen
te brengen. Dat is niet altijd makkelijk. Dat zien we bijvoorbeeld aan het stelsel dat in de
vorige periode gemaakt is. Dat was bedoeld om aan de zorgen van de erfpachters
tegemoet te komen, maar we zien dat een heleboel erfpachters niet tevreden waren met
de uitkomsten van het stelsel van de VVD en D66, met name op het gebied van de
grondwaardebepaling. Daar hebben ze heel veel problemen mee. Dit is dus zowel
juridisch taai als politiek taai, maar de belangrijkste reden dat dit een emotioneel debat is,
is omdat het om mensen hun huis gaat. Omdat ze zich zorgen maken over de
waardestijging. Dat is ook de reden dat we telkens dit debat voeren.
Er zijn verschillende manieren om na te gaan of we de sprong in de canon kunnen
verzachten. Het plan-Van Poelgeest was er daar een van. Eeuwigdurende erfpacht is er
een van. We hebben geen systeem waarmee iedereen tevreden mee gesteld kan worden.
Dat is ook een van de redenen dat er, ook al is het college dat er nu zit van een heel
andere signatuur dan het vorige college, bij het opstellen van het coalitieakkoord geen
veranderingen in zijn aangebracht, met uitzondering van de 10% korting. Toen al was niet
duidelijk hoe we een systeem kunnen neerzetten waarmee iedereen tevreden is. Dan
kunnen we het beter niet juridisch nog complexer maken dan het al is. Dat is ook de reden
dat ik, terwijl ik andere ideeën heb over hoe een erfpachtstelsel eruit zou moeten zien, dit
zo goed mogelijk probeer uit te voeren, met name voor de erfpachters. Dat het taaie
materie is, betekent ook voor het ambtenarenapparaat dat het een gigantische
systeemwijziging moet doorvoeren en dat dit soms met horten en stoten gaat, ondanks de
enorme inzet die gepleegd wordt. Dat leidt ertoe dat het debat een taai en zwaar debat is
en dat is ook de reden dat we er nu ook weer zo lang over spreken.
(De VOORZITTER: Ik zie een interruptie van mevrouw Van Soest die ik
daarvoor het woord zal geven, maar die ik er ook op zal wijzen dat zij nog
een minuut en zes seconden spreektijd heeft. Waarschijnlijk zullen het
dus ook uw laatste interrupties worden.)
(Mevrouw VAN SOEST: Ik wil graag dat de wethouder straks ook
overweegt wat ik aan de coalitiepartijen heb gevraagd over de ouderen. U
31
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
zegt ook dat er geen ander stelsel is. U had ook alle fractievoorzitters bij
elkaar kunnen geroepen zoals de vorige wethouder deed, en gaan
overleggen om te kijken waarvoor ze meerderheden zouden kunnen
vinden. Dat mis ik bij u. Bent u daar nog steeds toe bereid?)
Ik denk dat het verschil tussen de vorige wethouder en mij is dat de vorige
wethouder een nieuw stelsel wilde invoeren en dat ik u net verteld heb waarom dit college
en deze coalitie besloten hebben om geen nieuw stelsel in te voeren, maar om het oude,
dat in het vorige college is bedacht, uit te voeren. U kunt vragen waarom ik niet iedereen
bij elkaar roep. Dat is omdat ik geen nieuw beleid voorstel. Omdat ik het beleid van mijn
voorganger uitvoer.
(Mevrouw VAN SOEST: U had wel de mogelijkheid om na te gaan hoe
we op één lijn konden komen zodat we het stelsel met zijn allen konden
dragen, niet alleen door de coalitie. U had ook de oppositie mee kunnen
krijgen, want die zet u op deze manier buitenspel.)
Er zit in ieder geval één partij die de vorige keer in de coalitie zat en die dit stelsel
bedacht heeft, nu in de oppositie. Als we een beleid gewoon uitvoeren, dan is het moeilijk
om daar telkens alle partijen bij te halen. Dat lijkt mij een moeilijke manier om beleid uit te
voeren, zeker als dat beleid is dat eerder is vastgesteld. Als ik eerlijk ben, als ik alle
partijen bij elkaar zou zetten om een nieuw stelsel te maken, want dat is wat u vraagt, dan
waren we er niet uitgekomen. Dat is onder andere te zien aan hoe moeilijk het in de
vorige periode was om een nieuw stelsel te maken.
(Mevrouw VAN SOEST: Dat vraag ik niet van de wethouder. Ik vraag de
wethouder om draagvlak te creëren om dit systeem door te zetten. Praat
met iedereen. Nodig alle fractievoorzitters uit. Kijk of u draagvlak kunt
vinden. Dat mis ik bij u. De vorige wethouder deed dat wel. Bent u nog
steeds bereid om dat eventueel te doen?)
Volgens mij voeren we op dit moment een debat met iedereen die erbij is om na
te gaan wat het draagvlak is en straks volgt er een stemming. Volgens mij is dat een
goede manier.
(Mevrouw NANNINGA: Ik ga een korte vraag stellen, waarbij ik
uitdrukkelijk wil aantekenen dat die gaat over het verlengen van de termijn
en dus niet inhoudelijk over het stelsel. Ik heb de wethouder goed
gehoord. Ik begrijp dat het verlengen van de termijn juridische haken en
ogen kent. Vindt de wethouder dat wel of niet opwegen tegen de enorme
problematiek die 200.000 huishoudens te wachten staat?)
U hebt mij niet horen zeggen dat er juridische problemen zijn bij het verlengen van
de huidige regeling. Ik houd vast aan de huidige deadline.
(Mevrouw NANNINGA: Ik ben verheugd om te horen dat er geen beletsel
is om te verlengen. Is de wethouder daar wel of niet toe bereid? Zo nee,
waarom niet?)
Ik ben daar niet toe bereid en ik was net begonnen aan mijn termijn. Als u mij dat
toestaat, dan zou ik graag mijn betoog willen houden en dan kunt u horen waarom. Ik heb
dit trouwens ook al in de commissie gezegd en ook in een brief, dus het kan u niet
verbazen.
De vraag is: waarom niet meer tijd? Er is gezegd dat vrijwel niemand weet heeft
van het systeem. Er wordt dan verwezen naar de meting die de gemeente zelf heeft
gedaan. Daar kwam uit dat 88% weet dat er een eeuwigdurend erfpachtstelsel is. De
verwarring ontstaat door het aantal aanvragen dat er is gedaan te vergelijken met het
aantal mensen dat ervan op de hoogte is. Het aantal aanvragen ligt een stuk lager dan
32
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
het aantal mensen dat ervan op de hoogte is. Ik ken sowieso hier in deze zaal een
heleboel mensen die precies weten wat het nieuwe stelsel inhoudt en die nog geen
aanvraag gedaan hebben. Een heleboel mensen wachten namelijk, net als bij het betalen
van belasting en bij een heleboel andere zaken, tot het laatste moment. Ik wil dan ook
tegen iedereen zeggen: u kunt best blijven wachten, maar ik zou vooral een aanvraag
doen voor 31 december. Dat is vrijblijvend want u hoeft de aanbieding die vervolgens
komt niet te accepteren. Bovendien is het vrijwillig. Stel dat u kiest voor afkoop waarna er
een aanbieding komt waarvan u heel erg schrikt, dan kunt u de aanvraag nog omzetten in
vastklikken. Andersom: als u kiest voor vastklikken en uw financiële situatie is ineens
anders waardoor u zou willen afkopen, dan kan dat ook. Voor het doen van een aanvraag
hoeft u niet heel erg geïnformeerd te zijn. U hoeft het niet helemaal tot in de finesses te
snappen. Ik denk dat het goed is dat mensen zich zo goed mogelijk laten informeren,
maar dat is niet nodig voor 1 januari. Mensen kunnen naar het portaal gaan, daar
vastklikken of aangeven dat ze willen afkopen. Mocht er iets mis zijn met het portaal of als
mensen het portaal niet snappen, dan kunnen ze het ook via een webformulier doen. En
als daar iets mis mee is, dan kunnen ze het via een e-mail doen. Het enige wat aan
mensen gevraagd wordt, is: doe een aanvraag. Het zou mooi zijn als ze zich zo goed
informeren dat ze ook precies weten wat het voor hun betekent, maar als dat nu nog niet
lukt, dan kunnen ze gewoon een aanvraag doen en zien ze welke aanbieding ze krijgen.
(Mevrouw NANNINGA: Ik hoor de wethouder net zeggen dat, als mensen
eenmaal een keus hebben gemaakt, ze nog kunnen wisselen. Dat kan
toch helemaal niet?)
Ja, als u nu bijvoorbeeld kiest voor vastklikken — op het moment dat uw tijdvak
eindigt, dan klikt u vast dat de nieuwe canon onder de voordelige overstapregels valt —
dan kan dat. Stel nu dat u voor vastklikken kiest en uw financiële situatie is op het
moment van de aanbieding veranderd, waardoor u het anders wilt doen, dan kan dat.
(Mevrouw NANNINGA: Is dat de coulanceregeling? Begrijp ik dat goed
van de wethouder?)
Nee, dat is niet de coulanceregeling. De coulanceregeling — mevrouw Naoum
Néhmé vroeg ook al wanneer die komt — is er, maar u krijgt nog schriftelijke te lezen wat
die inhoudt. Die komt niet in de volgende commissievergadering, maar in de
commissievergadering daarna naar u toe. Ze gaat in op handelingen die iemand nog moet
doen om over te kunnen stappen. Bijvoorbeeld een splitsing doen of informatie
verzamelen die er nu nog niet is. Bijvoorbeeld als er sprake is van de verduurzaming van
een pand. Dat zijn allemaal zaken die mensen later kunnen indienen. Het pakket
informatie dat iemand moet aanbieden of de handelingen die verricht moeten worden
voordat iemand kan overstappen, kan ook nog na 1 januari gebeuren. U kunt dus een
aanvraag doen, ook al hebt u daarvoor nog niet alles helemaal in orde. Dat is kort gezegd
de overstapregeling.
(Mevrouw NANNINGA: De wethouder zegt dus dat, als een erfpachter
eenmaal een keuze heeft gemaakt, hij of zij dan nog kan wisselen
vanwege persoonlijke omstandigheden of wat dies meer zij.)
Het is het handigste om dat te doen op het moment dat iemand een aanbieding
krijgt. U kiest bijvoorbeeld nu voor afkoop, op het moment dat u een aanvraag doet. Als u
de aanbieding krijgt en denkt: ik wil de canon toch liever vastklikken, dan kunt u dat
veranderen. Dat kan niet als u de aanbieding eenmaal hebt geaccepteerd en de akte is
gepasseerd. Dan kunt u niet meer veranderen. Als u de aanbieding krijgt en denkt: dit is
toch niet wat ik wil, of uw financiële situatie is veranderd, dan kunt u wisselen.
33
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(Mevrouw SIMONS: Ik hoor de wethouder zeggen dat zij ervan uitgaat dat
veel mensen net als bij hun belastingaangifte tot het laatste moment
wachten, maar dat het allemaal wel goedkomt. Dat baart mij zorgen. Ik wil
graag van de wethouder weten welke stappen zij gaat zetten om ervoor te
zorgen dat Amsterdammers goed op de hoogte zijn van de deadline, van
alle mogelijkheden die er eventueel na de deadline nog zijn en van de
kans om nog van gedachten te veranderen. Het lijkt mij namelijk zeer
bezwaarlijk om ervan uit te gaan dat het wel goedkomt.)
Dat zijn allemaal vragen die mevrouw Simons al gesteld heeft. Ik ga altijd netjes
het rijtje langs en daar kom ik nog aan toe.
Ik denk dat er meer mensen zijn die weten dat ze kunnen overstappen dan
mensen die een aanvraag gedaan hebben. Ik wil vooral die mensen oproepen om een
aanvraag te doen, want dat is echt voor 1 januari nodig als zij nog gebruik willen maken
van de gunstige voorwaarden om over te stappen. We hebben daarvoor een campagne
opgezet. Daar hebben we ook in de commissie heel veel over gesproken. Toen is er
gevraagd waarom die zo laat komt. Een campagne bouwen we meestal zodanig op dat
het steeds pregnanter wordt dat mensen inderdaad iets moeten doen. Dus er is eerst een
algemene campagne gehouden. Er zijn brieven gestuurd. We gaan nu de tweede of derde
lading brieven versturen. ledereen die nog geen aanvraag gedaan heeft, krijgt een brief
thuis. Op de envelop staat: let op, voor 1 januari moet u handelen als u hier iets mee wilt.
We zorgen er dus voor dat de boodschap steeds meer overkomt. Ik denk dat het goed is
om ernaar toe te werken dat het steeds duidelijker wordt dat nu hét moment is om iets te
gaan doen. Ik geloof dat mevrouw De Heer dat ook zei. We hebben de campagne
geëvalueerd zoals u weet. Daaruit is naar voren gekomen dat weinig mensen op dat
moment op de hoogte waren van de mogelijkheid tot vastklikken. Wij zullen in onze
nieuwe uitingen dan ook extra aandacht besteden aan het vastklikken. Dan wordt het voor
mensen steeds duidelijker wat de opties zijn. We geven meer aandacht aan de opties die
minder duidelijk zijn. We gebruiken steeds de evaluatie om onze campagnes te verfijnen
en mensen beter te kunnen bereiken om duidelijk te maken wat ze moeten doen als ze
een aanvraag willen doen voor een overstap.
De uitvoering is een enorme opgave voor het team dat daaraan werkt. We hebben
ook steeds meer mensen die eraan werken. Er wordt ook steeds meer digitaal gedaan
waardoor het steeds sneller kan. We weten echter dat er een wachttijd zal zijn. Ik kan mij
voorstellen dat mensen snel een aanbieding willen krijgen. Aan de andere kant hoorde ik
laatst ook iemand zeggen: ik heb een aanvraag gedaan en ik had drie maanden later al
een aanbieding en eigenlijk wilde ik nog rustig nadenken over wat ik wilde en nu moet ik
al een besluit nemen. Dat wisselt dus.
(De heer BOOMSMA: In deze woordenwaterval wil ik even teruggrijpen
op een eerder punt. Nu is het zo dat, als iemand wil veranderen, dus de
canon betalen of afkopen, de aanvraag moet annuleren en opnieuw moet
indienen. Gaat dat nu veranderen? En gelden dan nog steeds dezelfde
voorwaarden?)
U moet wel uw aanvraag annuleren, maar er gelden dezelfde voorwaarden. Ik
weet niet precies hoe dat in het portaal geregeld wordt, maar ik zeg u toe dat, zodra
mensen een aanbieding krijgen waarvan zij zeggen: ik wil toch liever vastklikken, of ik wil
toch liever afkopen, dat kan.
(De heer BOOMSMA: Dat zullen we dan nagaan. Ik ben blij dat de
wethouder zegt dat het problematisch is dat op dit moment slechts 12%
zich realiseert dat ze zich moeten aanmelden, maar dat ze kunnen
34
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
vastklikken. Ze is het ook met mij eens dat dit buitengewoon belangrijk is
voor een weloverwogen keuze. Ze gaat daar nu ook op inzetten. Is zij het
ook met mij eens dat, als dit in de paar weken die ons nog resten niet heel
veel hoger wordt, we moeten constateren dat mensen gewoon niet goed
geïnformeerd zijn?)
Sinds we de campagne intensiever zijn gaan voeren — dat is ook beleid, we
voeren de campagne steeds meer op — krijgen we steeds meer bezoekers in het portaal.
Ook het aantal aanvragen stijgt. We zien dus dat de campagne werkt. Ik ga er dan ook
van uit dat mensen de brief lezen en ook zien wat erin staat, namelijk dat ze ook kunnen
vastklikken. Als mensen naar het portaal gaan, dan zullen ze ook de optie ‘vastklikken’
zien. Deze optie wordt dus zowel in de brief aangekondigd als in het portaal waar het als
eerste mogelijkheid staat aangeduid.
(De heer BOOMSMA: Dit is natuurlijk allemaal veel te laat. De wethouder
kan zeggen: we gaan het nu nog aankondigen, maar we hebben nog
maar een paar weken de tijd. Mensen moeten financieel advies inwinnen.
Dan is het toch redelijk en logisch om te verlengen? Bovendien: stel nu
dat de communicatie nog ontzettend succesvol is en 80% van de mensen
is volledig op de hoogte van de ins en outs en kan dus een weloverwogen
besluit nemen. Waarom zouden we dan niet tegen de overige 20% van de
mensen die nog niet op de hoogte zijn, zeggen: we gunnen u ook de
kans?)
Als we nu zeggen dat we de termijn verlengen, dan denk ik dat we die 80%
helemaal niet halen, want dan denkt iedereen: kennelijk hoeft het niet. Dan stoppen ze,
net zoals ik dat vaak met de belastingformulieren doe, de brief weer onder in de la en
kijken ze daar over een half jaar weer eens naar. Ik zie daarom niet het wezenlijke
verschil met nu met heel veel nadruk zeggen: mensen, let op uw erfpacht. Als u erover
denkt om over te stappen of als u erover twijfelt, dan hoeft u ook geen financieel advies in
te winnen, dan doet u gewoon een aanvraag. Als er dan een aanbieding komt, dan weet u
dat die onder de gunstige voorwaarden valt. Daar is de campagne ook op gericht. Er zijn
ook zaken ingevoerd als de coulanceregeling die naar u toekomt, maar die wel gewoon in
werking treedt. Als mensen dus nog zaken moeten regelen, dan kan dat ook nog na
1 januari. Er wordt nog wel eens geklaagd over het portaal. Als dat misgaat of als mensen
het niet snappen, dan kunnen ze ook een aanvraag doen via e-mail of via het
webformulier dat binnenkort op de site van de gemeente komt te staan. Bovendien
kunnen ze hun keuze nog aanpassen.
Ik weet dat de heer Boomsma erop hamert dat mensen heel persoonsgerichte
informatie moeten krijgen, maar dat is heel erg lastig. We kunnen mensen namelijk niet
precies vertellen wat ze moeten doen. Mensen hebben hun eigen overwegingen om een
investering te doen bij een afkoop. Als ze hun huis later willen verkopen, dan kunnen ze
dat doen op eeuwigdurende erfpacht in plaats van op voortdurende erfpacht. Andere
mensen zullen andere afwegingen maken. Dat maakt het heel moeilijk om mensen
precies te vertellen wat ze moeten doen. We kunnen ze alleen laten zien wat ze kunnen
kiezen en dat laten we zien in het persoonlijk informatiepakket dat mensen kunnen
downloaden als ze naar de website gaan als alle informatie er is. Als alle informatie er nog
niet is, dan kunnen ze een aanvraag doen en dan komt dat later.
Ik meen dat ik al een heleboel vragen heb beantwoord. We zetten sterk in op het
informeren van mensen met persoonlijke brieven, met postercampagnes en met
onlinecampagnes. Daarnaast zorgen we ervoor dat, als mensen niet alles in orde hebben,
ze dat later kunnen doen.
35
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Mevrouw Naoum Néhmé heeft heel veel specifieke zaken genoemd en gevraagd
wanneer die bekend zijn. De dingen die ik u toegezegd heb, komen. Een paar zaken
komen in de volgende commissievergadering en de andere in de commissievergadering
daarna. De onbezwaarde waarde bijvoorbeeld komt op 19 november in het college en
daarna uw kant op. De coulanceregeling komt binnenkort uw kant op.
Een van de dingen die door veel mensen is genoemd, is dat mensen juist in
stadsdelen waar mensen wonen die het sociaal vaak moeilijk hebben, zo slecht worden
bereikt. Het interessante is dat we juist zien dat in Zuidoost, waar relatief weinig
koopwoningen staan, 9%, toch 10% van de erfpachters daarvandaan komt. In Noord
staan 10% koopwoningen en daar komt 16% van de aanvragen vandaan. Ik heb het idee
dat juist in die stadsdelen er relatief veel aanvragers zijn. Er staan weinig koophuizen en
er zijn toch relatief veel aanvragers.
(De heer BOOMSMA: Allerlei fundamentele beleidsstukken zijn er nog
niet. De vangnetregeling, de coulanceregeling, wat we precies gaan doen
met gemengde bestemmingen, hoe we omgaan met de onbezwaarde
waarde. De wethouder zegt: dat bespreken we in de komende commissie,
maar het slaat toch nergens op om te denken dat we dat een paar weken
voordat de deadline verstrijkt allemaal nog kunnen communiceren?)
Het mooie is: mensen kunnen een aanvraag doen, ook als ze nog niet precies
weten hoe de coulanceregeling werkt. Ik heb met u afgesproken hoe de coulanceregeling
werkt, dus dat weet u wel. U moet haar alleen nog op papier krijgen, want ze moet ook
nog door het college geaccordeerd worden. Er zijn nog meer zaken waarbij het niet
uitmaakt of het al helemaal duidelijk is hoe die uitwerken bij een aanbieding om een
aanvraag te doen. Dat is ook vaak wat u door elkaar haalt en wat u ook communiceert,
dat mensen volledig geïnformeerd moeten zijn om een aanvraag te doen. Dat vind ik
jammer, want dat zorgt voor de nodige ruis en is niet waar. Mensen kunnen gewoon een
aanvraag doen, ook als nog niet alles in orde is. Dan kunnen mensen ook een aanvraag
doen.
(De VOORZITTER: De heer Boomsma wil volgens mij nog een
vervolginterruptie plaatsen. U hebt nog 42 seconden voor de rest van de
vergadering. U ziet ervan af? Dan wil ik de wethouder vragen om de
gestelde vragen te beantwoorden en een preadvies te geven op de
motie.)
Er resteert in feite nog maar één vraag, de vraag van mevrouw Van Soest over
een campagne die speciaal gericht is op oude mensen. Dat doen we niet, maar we
voeren wel een campagne gericht op elke huizenbezitter die nog niet gereageerd heeft en
die dus nog geen aanvraag gedaan heeft. Die krijgt een persoonlijke brief. Als iemand een
heel goed idee heeft, dan ben ik zeker bereid om na te gaan of dat uit te voeren is, maar
ik heb nu geen idee hoe we oudere mensen kunnen bereiken. Als de raad daar een goed
idee voor heeft, dan neem ik dat graag mee in de campagne.
(Mevrouw DE HEER: Er werd mij net iets ingefluisterd door mijn collega.
Hebt u gesproken met ouderenorganisaties over de vraag hoe we
ouderen het best kunnen bereiken?)
Dat zal ik aan het team Erfpacht vragen. Ik zal dat meenemen in de campagne.
(De VOORZITTER: Ik zie dat er iemand van de publieke tribune op een
plek staat waar hij niet mag staan. Ik wil de bode verzoeken om die
persoon terug te geleiden naar de publieke tribune. Dit is echt niet de
bedoeling.)
36
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik heb nog een vraag voor de wethouder.
Zij zegt dat mensen de aanvraag gewoon in kunnen vullen. Maar mensen
die bezwaar maken tegen hun WOZ-waarde moeten eerst afwachten wat
daar uitkomt voordat ze de aanvraag kunnen versturen. Hoe zit dat?)
Ik kan mij herinneren dat ik toegezegd heb dat er specifiek naar deze groep
gekeken wordt. Ik zal het navragen, maar in een commissievergadering hebben we het
daarover gehad. Ik zal navragen wat daar de afspraak over was.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Is de wethouder het met mij eens dat dat
wel erg laat is? We hebben nog maar een paar weken tot de deadline
verstrijkt. Als er nu nog moet worden bekeken hoe dat precies gaat en het
op dit moment niet mogelijk is, dan betekent dat dat deze mensen nog
slechts enkele weken de tijd hebben.)
Het mooie is dat we deze mensen heel goed kennen. We weten precies wie er
bezwaar hebben gemaakt. Het zijn ook mensen die rechtszaken tegen de gemeente
voeren. Ik kan mij zelfs herinneren dat degene over wie het gaat mij bedankt heeft toen ik
er een toezegging over deed. Volgens mij weten we over wie het gaat. Ik weet nu niet
precies wat de uitwerking is en welke termijn daarvoor geldt. Dat zou ik even moeten
navragen, maar ik kan het u gewoon in de volgende commissievergadering vertellen. Ik
zei ook al dat wij deze mensen kunnen bereiken en zij kunnen zeker ons bereiken.
(De VOORZITTER: Ik stel voor dat u uw preadvies geeft en dat we
daarna de eerste termijn afronden.)
(Mevrouw SIMONS: Dank aan de wethouder voor de verduidelijking op
heel veel gebieden. Ik wil graag van de wethouder weten met welk
verhaal zij mij Zuidoost in wil sturen als mensen vragen hoe zij zeker
kunnen weten dat hun lasten niet vertienvoudigen en dat ze geen
financiële zorgen hoeven te vrezen na 1 januari. Welke garanties kan de
wethouder mij geven? Ik heb ook in mijn bijdrage gevraagd waarop ik
haar na 1 januari mag afrekenen.)
Als mevrouw Simons naar Zuidoost gaat, dan zou ik tegen de mensen zeggen:
als u twijfelt over afkopen, doe dan alvast een aanvraag. In Zuidoost kunnen mensen over
het algemeen relatief, in vergelijking met andere buurten, een heel mooie aanbieding
krijgen omdat ze op dit moment nog een tamelijk lage BSQ-waarde hebben. Als het
mensen in Zuidoost om het geld gaat en niet omdat ze zoals anderen bijvoorbeeld liever
in het eeuwigdurende erfpachtstelsel blijven omdat ze in dat systeem geloven, dan denk
ik dat afkopen of vastklikken het beste is. Ik zou mensen in ieder geval aanraden om naar
het portaal te gaan en een aanvraag te doen.
Waar kunt u mij op afrekenen? Ik zal ervoor zorgen dat de regelingen waarvan ik
heb gezegd dat die er komen, zoals de coulanceregeling, goed worden uitgevoerd. Als
mensen een aanbieding krijgen en ze toch iets anders willen, dan is dat mogelijk. Dat kunt
u van mij verlangen en daar kunt u mij op afrekenen.
(De VOORZITTER: Ik zie een aantal mensen in de buurt van de
interruptiemicrofoon. Mijnheer Ceder, u hebt nog 36 seconden voor de
rest van de vergadering. Er zijn onder andere nog enkele
bestemmingsplannen waar u misschien het woord over wilt voeren. U
kunt kiezen of u nu toch een interruptie wilt plegen. Dat wilt u volgens mij.)
(De heer CEDER: Op de website staat nu dat de aanbieding vervalt als
iemand deze na drie maanden niet heeft goedgekeurd. De persoon kan
nog wel een nieuwe aanbieding aanvragen. Tot en met 31 december
2019 gelden dezelfde voorwaarden. Dat staat haaks op wat de wethouder
37
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
nu zegt, namelijk dat de oude voorwaarden nog gelden. Dit staat nu op de
website. Kunt u dat toelichten?)
Mensen krijgen een aanbieding waarop ze binnen drie maanden moeten
reageren. Dat is tamelijk logisch. Ik zou niet weten hoe dat haaks staat op wat ik gezegd
heb. Ik heb wel gezegd: als u een aanbieding krijgt, dan kunt u die veranderen. Dan kunt
u communiceren met het Erfpachtbureau en zeggen dat u toch liever wilt vastklikken of
afkopen, al naar gelang wat u hebt ingevuld. Ik zie daarom geen licht tussen wat er op de
website staat en wat ik zeg. Als u een aanbieding krijgt, dan hebt u drie maanden de tijd
om die aanbieding te accepteren. U hebt dan ook drie maanden de tijd om eventueel over
die aanbieding te communiceren.
(Mevrouw NANNINGA: De wethouder zei net, zowel tegen de heer
Boomsma als tegen mij, dat mensen na het maken van een keuze na
ontvangst van de aanbieding nog mogen veranderen. Ik heb dat net
expliciet gevraagd. Daar heeft de heer Boomsma een verduidelijkende
vraag over gesteld en daar hebt u op geantwoord. Ik zie de wethouder
‘nee’ schudden. Kijkt u de band maar terug. Er staat heel duidelijk: “Als u
de aanbieding hebt goedgekeurd, dan hebt u de overstap officieel
aangevraagd. Het bedrag staat nu vast en kan niet meer veranderen. De
overeenkomst is rechtsgeldig.” Dat staat echt haaks op wat u net hebt
beweerd. Kijkt u anders de band maar terug. Dat hebt u gezegd, zowel
tegen mij als tegen de heer Boomsma.)
Als ik het zo gezegd zou hebben, wat ik ten zeerste betwijfel, dan heb ik het niet
zo bedoeld. Wat ik gezegd heb, is: op het moment dat u een keus maakt bij de aanvraag
en u krijgt een aanbieding en denkt dan: ik wil eigenlijk toch liever vastklikken of afkopen,
dan kunt u dat veranderen. Als u de aanbieding geaccepteerd hebt, dan kunt u dat niet
meer. Dat heb ik net met zoveel woorden ook gezegd.
(De VOORZITTER: Mevrouw Nanninga voor een vervolginterruptie.
Graag een korte interruptie, mevrouw Nanninga.)
(Mevrouw NANNINGA: Laten we het bandje dan nog maar eens
terugkijken. Laat ik meegaan in dit verhaal dat er nu ineens ligt. Als u nu
een aanvraag doet en de aanbieding afwijst omdat u toch iets anders wilt,
dan bent u dus te laat voor de gunstige voorwaarden. Klopt dat?)
Nee, daar hebt u drie maanden de tijd voor.
(Mevrouw NANNINGA: Dit is een beetje flauw. U hebt drie maanden de
tijd, maar als u die aanvraag dan nog wilt wijzigen, dan moet u een
nieuwe aanvraag doen. Dat duurt te lang. Die hebt u niet meer voor
31 december binnen. Dan gelden de gunstige voorwaarden toch niet
meer?)
Als u nu een aanvraag doet en u Krijgt pas over vijf jaar een aanbieding en zegt
dan: mijn situatie is zo veranderd, ik had gekozen voor afkoop, maar mijn financiële
situatie is zo veranderd dat ik toch liever wil vastklikken, dan kunt u dat doen tegen de
voorwaarden die nu nog gelden. Nu, in 2019, voor 1 januari 2020. U mag onder dezelfde
voorwaarden die u had op het moment dat u de aanvraag deed een wijziging doorvoeren,
binnen de drie maanden die u gegeven zijn nadat u een aanbieding hebt ontvangen.
(De VOORZITTER: Ik wil u verzoeken om uw betoog af te ronden. Ik kijk
mevrouw Van Soest even aan. U hebt echt geen spreektijd meer. U kunt
geen interrupties meer plaatsen. U hebt geen spreektijd meer en
mevrouw Van Doorninck vervolgt nu haar betoog.)
38
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Ik heb nog een een-tweetje gehad met mevrouw De Heer over hoe wij ervoor
kunnen zorgen dat ouderen ook goed geïnformeerd worden.
Mij rest niets anders dan nog een preadvies te geven op de ingediende motie. Het
is een negatief preadvies omdat ik denk dat de bezwaren tegen het erfpachtstelsel niet
veranderen door de gunstige voorwaarden te verlengen. Ik ben juist bang dat, door langer
te wachten, de sprong straks nog groter wordt. Dan krijgen we immers WOZ-waarden van
nog later. Bovendien is onze campagne er echt op gericht om mensen te waarschuwen
dat, als ze dit willen doen, ze dat voor 1 januari moeten doen en dat dat onder gunstige
voorwaarden kan. Ik denk dat de aandacht anders zal verslappen en dat lijkt mij niet de
bedoeling. Dit is een belangrijk besluit voor mensen.
(Mevrouw KILIG: De wethouder zei net dat mensen die vijf jaar moeten
wachten op een aanbod daarna nog een andere optie kunnen kiezen. Dat
is heel mooi. Ik vraag mij wel af wat iemand dan in die vijf jaar betaalt.)
Heel veel mensen hebben de canon nu afgekocht dus dat maakt niet uit. Mensen
die een canon betalen, betalen gewoon de canon die geldt voor het voortdurende stelsel.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Wat vindt de wethouder van de kwestie
‘afspraak is afspraak’? Veel coalitiepartijen hebben het daar net over
gehad. Ik wil de wethouder naar haar mening daarover vragen. Welke
afspraken zijn er over dit onderwerp gemaakt?)
Zoals u weet, mevrouw Bloemberg-lssa, ben ik niet bij de onderhandelingen
aanwezig geweest. Ik heb een opdracht meegekregen die in het coalitieakkoord staat. Dat
betekent dat ik de 10% extra korting die bij de coalitieonderhandelingen is afgesproken en
die ook in het akkoord staat, doorgevoerd heb. Ik heb dat vorig jaar oktober of november
gedaan. Dat is de afspraak waaraan ik mij gehouden heb en die mij is opgedragen door
de coalitiepartners. Dat heb ik gedaan.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ziet de wethouder dan ook dat er ruimte
is om deze voorwaarden te verlengen?)
Ja, die ruimte is er, maar daar kiezen wij niet voor. Wij houden ons aan het beleid
dat in 2017 is vastgesteld. Dat is de opdracht waarmee ik op pad ben gestuurd door de
partners die het coalitieakkoord hebben gesloten. Ze hebben niet aan mij gevraagd om
iets anders te doen dan die 10% in te vullen. Ik heb daar wel enige vrijheid in genomen,
bijvoorbeeld door een coulanceregeling in te voeren en enkele andere zaken om het voor
erfpachters niet moeilijker te maken dan het al is bij zo’n belangrijke keuze in hun leven.
(Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Klopt het dan dat wat D66 verkondigd
heeft niet juist is?)
In een coalitie trekken we bij belangrijke kwesties graag samen op en ik neem aan
dat de heer Van Dantzig dat bedoelde met een afspraak. Bij belangrijke zaken trekken we
in een coalitie graag samen op. Dat is er aan de hand. Het college heeft hier ook één
menig over.
De VOORZITTER: Ik had gezegd dat mevrouw Bloemberg-lssa degene was die
de laatste interruptie had. U hebt eventueel nog een tweede termijn als u daar behoefte
aan hebt. Daar hebt u niet heel veel tijd meer voor. We moeten ook nog een aantal
andere zaken bespreken. Ik wil hiermee de eerste termijn afronden. Is er behoefte aan
een tweede termijn? Dat is niet het geval, maar ik zie wel iemand die wil schorsen. Wilt u
schorsen, mijnheer Boomsma?
De VOORZITTER schorst de vergadering.
39
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER: De heer Boomsma heeft behoefte aan een tweede termijn.
Daar hebt u dan 42 seconden de tijd voor.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
De heer BOOMSMA: Wij lopen hier tegen een betonnen muur aan. Ik vind dat
ongekend treurig, want ik vind dat dit asociaal wanbeleid is. Bij gebrek aan argumenten
begint men over van alles en nog wat. Men heeft het over de heer Van Poelgeest en over
de heer Van der Burg en over van alles en nog wat, maar niet over waar het nu echt om
gaat. De keuze die wij kunnen maken. Accepteren we dat de prijzen enorm
omhoogschieten? Of zeggen we: gezien het feit dat zo veel mensen niet op de hoogte
zijn, geven we hen iets meer tijd? Dat is wat we nu kunnen doen en dat is wat de
coalitiepartijen blijkbaar weigeren. Er is ook geen touw aan vast te knopen. Men zegt: we
vinden het allemaal slecht, maar we doen niets. We vinden het verschrikkelijk, maar we
weigeren om ook maar enigszins na te denken om het minder slecht te maken. Bij de
coalitiepartijen is het op dit moment alles of niets. De wethouder zegt: U moet gewoon een
aanvraag doen, ook al snapt u nog niet hoe het zit. Waarom zeggen we niet gewoon: geef
iedereen automatisch een aanvraag? Waarom die deadline? Ik snap dat u er druk op wilt
houden, maar ik snap niet waarom u mensen die nog niet op de hoogte zijn zo wilt
duperen. Ik vind dat echt onbegrijpelijk. Ik heb het idee dat mensen nog steeds niet goed
beseffen wat er op het spel staat voor allerlei individuele Amsterdammers. Ik vind dat we
een stad niet op deze manier mogen besturen. Ik vind het ongekend jammer en we
handhaven onze motie.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga.
Mevrouw NANNINGA: Het was me een vertoning. Het was rook en spiegels, het
was duiken, het was draaien, het was irrationele weigerachtigheid. Het was het wegkijken
van een heel diepe financiële afgrond waar deze coalitie andere mensen dwingt wel in te
kijken en zelfs in te springen. Dat is teleurstellend. Ik doe andermaal een dringend beroep
op de heer Van Dantzig en zijn D66. De Partij van de Arbeid heeft geen belang bij
verlenging, D66 wel. Zijn achterban wil die verlenging en heeft die verlenging nodig. De
heer Van Dantzig kan de held van zijn eigen achterban worden en dat is nevenschade die
Forum voor Democratie graag wil als het zo veel ellende kan voorkomen. Wij doen echt
een klemmend beroep op D66 om die rol vandaag op zich te nemen. Eerlijk gezegd
vermoed ik, maar de toekomst zal het uitwijzen, dat hier een heel flauw spelletje wordt
gespeeld en dat dit college en deze coalitie op 30 december of op 1 januari alsnog
ruimhartig uit de kast komen met een plan om de regeling met een jaar of een half jaar te
verlengen, maar dat zij het domweg de oppositie niet gunnen, want zo raar en verknipt
zijn de verhoudingen in deze raad. Zij kunnen dan mooi met de eer gaan strijken. Zelfs
dat zou ik ze van harte gunnen. Ik hoop dat ze dat dan desnoods doen als ze geen zin
hebben om te luisteren naar die lastige oppositiepartijen die alsmaar op een vervelende
toon moeilijke vragen stellen. Doe dat dan. Gebruik uw hart en gebruik uw verstand. Stel
dit uit.
Ik heb nog één technische vraag aan de wethouder. Ik ben benieuwd naar het
moment van de aanvraag. Is dat het moment dat iemand zich registreert en inlogt in het
40
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
portaal of het moment dat de aanvraag wordt ingediend? Of het moment dat de aanvraag
op de digitale deurmat van de aanvrager beland”?
Gebruik uw hart en uw verstand en doe dit nu niet. Wie er in de coalitie nu draait,
kan de held van Amsterdam zijn. Als Forum voor Democratie-lid ben ik zelfs bereid om dat
aan D66 of Groenlinks of de PvdA te gunnen. Doe het.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kilig.
Mevrouw KILIG: Het is een trieste en zwarte dag vandaag — voor velen misschien
niet, maar voor heel veel huishoudens wel — omdat de coalitie zo halsstarrig volhoudt en
zo koppig is. We zien dat de PvdA vasthoudt aan een asociaal beleid. D66 die mensen
die scheefwonen weer wil teruygduwen in een sociale huurwoning. GroenLinks die het
grootst is geworden in de grachtengordel waar geen erfpacht wordt betaald, gunt iedereen
een sociale huurwoning. En de SP waait met de wind mee. Koppig, halsstarrig en we
duwen heel veel huishoudens de financiële afgrond in. We handhaven de motie zoals mijn
collega's al hebben gezegd, maar we dienen een nieuwe motie in die conform het
coalitieakkoord is, waarin we wel verlenging aanvragen, maar zonder de 10% korting.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
142° Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest,
Nanninga, Bloemberg-lssa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende
erfpacht (handhaaf WOZ-waarden 2015 of 2016 als basis voor de overstapregeling)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De huidige voorwaarden voor de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht,
waarbij de canon wordt berekend op basis van de WOZ-waarden uit 2015 (peildatum 1-1-
2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015) en bijbehorende BSQ's te verlengen tot 1 januari
2022, maar wel conform het coalitieakkoord de extra korting van 10% per 1 januari 2020
te laten vervallen.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Allereerst de vraag van mevrouw Nanninga. Zij
vroeg wat het moment van aanvraag is. Het moment van aanvraag is als u in het
overstapportaal aangeeft te willen vastklikken of afkopen. Of, als het via het portaal niet
lukt of omdat u het niet snapt, het moment dat u het webformulier invult dat binnenkort op
Amsterdam.nl komt te staan. Dat gaat dus niet via het portaal. Mocht daar iets mis mee
zijn, dan kan dit ook. Of u stuurt een e-mail naar bureau Erfpacht en zegt: ik wil graag
overstappen. Dat zijn de momenten van aanvraag, dus als u duidelijk maakt dat u een
aanvraag gedaan hebt.
Volgens de motie moeten we de 10% korting die erbij is gekomen niet geven. Wat
de coalitie extra aan de erfpachters gegeven heeft, moeten we laten vervallen en loslaten
wat de heer Van der Burg heeft gevraagd. Nee, dat doe ik niet. Ik houd mij aan de
erfpachtoverstapregeling die afgesproken is in 2017.
(De VOORZITTER: Ik begrijp dat het preadvies negatief is.)
41
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van
Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889).
De motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa,
Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van
Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889) is verworpen
met de stemmen van DENK, de VVD, Forum voor Democratie, het CDA, de Partij voor de
Dieren, de ChristenUnie en de Partij van de Ouderen voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van
Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890).
De motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa,
Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van
Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890) is verworpen
met de stemmen van DENK, de VVD, Forum voor Democratie, het CDA, de Partij voor de
Dieren, de ChristenUnie en de Partij van de Ouderen voor.
33A
Actualiteit van de leden Poot, Nanninga en Boomsma inzake rovende
asielzoekers in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1849)
Dit punt is van de agenda afgevoerd.
42
Instemmen met het initiatiefvoorstel Jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit op
scholen, van de leden Bloemberg-Issa en Van Lammeren en kennisnemen van de
bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Dit onderwerp kan ook worden doorgeschoven. Ik
zou dat geen enkel probleem vinden.
(De VOORZITTER: Ik snap wat u zegt, maar ik wil dit toch kort
behandelen, ook omdat de spreektijden beperkt zijn.)
Ik wil geen tijd verschillen. Laten we erover stemmen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817).
42
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817)
is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de Partij van de Ouderen en
BIJ1 voor.
44
Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en
instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In de brief die bij dit
onderwijshuisvestingsprogramma is verschenen, staat vermeld dat er ook een school
wordt gebouwd in het Mandelapark in Amsterdam Zuidoost. Uiteraard is de Partij voor de
Dieren tegen het bouwen van scholen in het groen en in parken. Daarom dien ik hiertoe
een motie in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
143° _ Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het
onderwijshuisvestingsprogramma (geen school in het Mandelapark) (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1891).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Geen school te bouwen in het Mandelapark.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: Een reactie op de motie van de Partij voor de Dieren.
Aan de oostrand van het Nelson Mandelapark liggen bouwrijpe kavels. U weet dat wij in
de buurt van huizen ook graag scholen bouwen. Het plan ervoor ligt er al. Als duidelijk
wordt wat we daar precies willen gaan doen, dan komt dat ook nog naar de raad toe. Dus
u hebt er al kennis van kunnen nemen dat daar al kavels liggen. Daarnaast: mocht u het
er in de toekomst, als we de plannen concreet hebben, niet mee eens zijn, dan kunt u
alsnog tegenstemmen. Dit lijkt mij daarom niet het moment om met deze motie in te
stemmen.
De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden.
51
Vaststellen van het bestemmingsplan Oud-West 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1827)
43
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen.
Mevrouw VAN RENSSEN: Het bestemmingsplan Oud-West is ook een belangrijk
punt op deze agenda. Het bestemmingsplan geldt voor een van de wijken met de hoogste
bebouwingsdichtheid van Amsterdam. Het is een versteend stadsdeel, zonder veel groen
en er wordt flink gebouwd en verbouwd. Dit bestemmingsplan beschouwen we dan ook
als een verbetering voor de buurt. Er zijn mooie dingen in opgenomen, maar het kan nog
een beetje beter.
Ik heb nog een vraag over het proces en over de kruimelgevallen. Het stadsdeel
heeft een ongevraagd advies uitgebracht, maar dit advies ontbrak bij de stukken. Het zou
fijn zijn als we die stukken bij de besluitvorming kunnen betrekken. Een ander punt van
aandacht is de verhouding met het kruimelgevallenbeleid in West. Bij het vaststellen van
het bestemmingsplan is hiermee geen rekening gehouden. De regels in dit plan zijn dan
ook ruimer dan het afwijkingsbeleid. Volgens ons is dat een beetje de omgekeerde
wereld. Daarom de vraag: kan de wethouder uitleggen waarom geen rekening is
gehouden met de beleidswensen die in het kruimelgevallenbeleid zijn geformuleerd?
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe hotels toegestaan, maar toch is er
een hotel opgenomen dat positief is bestemd en wel op de Jan Pieter
Heijestraat/Borgerstraat. Daarvoor loopt er nog een procedure bij de Raad van State. Ik
had graag gewacht totdat de procedure bij de Raad van State was afgerond, maar dat
blijkt niet te kunnen. Daarom heb ik amendement. Als de Raad van State straks een
positieve uitspraak doet over de vergunning, dan kan het hotel er komen en kunnen we
het bestemmingsplan eventueel alsnog aanpassen. Als blijkt dat dit niet het geval is, dan
hebben we dit hotel niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het verschil is dat de
indieners van dit amendement van mening zijn dat nog niet zeker is dat de ruimtelijke
aanvaardbaarheid van dit hotel vaststaat.
Dat brengt mij bij de binnentuinen. De binnentuinen zijn van groot belang voor een
prettig leefklimaat en voor de gezondheid en het welzijn van de bewoners, zoals ook de
GGD heeft overwogen. Er is nog geen regeling opgenomen voor het beperken van het
bebouwen van binnentuinen, maar we hebben begrepen dat er zo snel mogelijk een
regeling zal komen. Dat doet ons deugd en we wachten dat graag af.
Dat brengt mij bij de kelders. Daar zijn we ook positief over. Er is uitgebreid
onderzoek gedaan naar het grondwater in Oud-West. Hieruit blijkt dat er nu sprake is van
grondwateroverlast en ook -onderlast. Daarom zijn er specifieke maatregelen voorgesteld.
In het plan is ook een mogelijkheid voor grotere kelders opgenomen, groter dan 300 m?
en dieper dan 4 m. Voor dit soort projecten lijkt de omgevingsvergunning echter de meest
aangewezen weg. Daarom een tweede amendement om het direct bestemmen van deze
grote kelders te schrappen.
Met deze maatregelen zijn we een eind op de goede weg. De vraag blijft wel waar
het stedelijk afwegingskader voor deze kelders blijft. Met name de uitvoering van de
maatregelen verdient extra aandacht. Ik ga ervan uit dat bij de aanleg van kelders de
motie uit juli 2019 van deze raad, om de aanleg te monitoren door de grondwaterstanden
op te nemen en de maatregelen in de grond te laten controleren, wordt uitgevoerd. De
vraag is dan ook of de wethouder dit kan bevestigen.
Voor GroenLinks verdienen de kwetsbare waarden in onze omgeving zoals tuinen
en het openbaar gebied, licht, lucht, ruimte en grondwaterstromen, de zogeheten
commons, onze blijvende aandacht en bescherming.
De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendementen zijn ingekomen:
44
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
144° Amendement van de raadsleden Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De
Heer inzake het bestemmingsplan Oud-West (grote kelders) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1892).
Besluit:
De bepaling in artikel 4.2.6 onder sub h), 5.2.6, 6.2.6, 7.2.6, 8.2.6, 9.2.6, 11.2.6,
12.24, 13.2.4, 19.2.6 onder sub c) althans de bepaling die als volgt luidt, te verwijderen:
‘Grotere en diepere kelders en souterrains als genoemd onder b. zijn uitsluitend
toegestaan indien met een geohydrologisch rapport is aangetoond dat de aanleg van de
kelder of het souterrain grondwaterneutraal is en geen substantiële belemmering voor de
stroom van het grondwater oplevert.”
145° Amendement van de raadsleden Van Renssen en N.T. Bakker inzake het
bestemmingsplan Oud-West (gat van de Kinkerbuurt) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893).
Besluit:
Het vastgestelde bestemmingsplan te wijzigen, zodanig dat het hotel, de
supermarkt en de horeca op de Jan Pieter Heijestraat/Borgerstraat niet rechtstreeks
worden mogelijk gemaakt, omdat de ruimtelijke aanvaardbaarheid nog niet vaststaat, en
wel op de volgende manier.
Op de verbeelding:
Op de Jan Pieter Heijestraat 66-74/Borgerstraat 180 de aanduidingen ‘horeca van
categorie 5’, ‘horeca van categorie 3’ en ‘supermarkt’ te verwijderen.
De amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer N.T. Bakker.
De heer N.T. BAKKER: Dank voor het indienen van de amendementen over
onder andere het gat in de Kinkerbuurt, waarover in de vorige periode zoveel te doen is
geweest en dat waarschijnlijk nog een staartje zal krijgen. Ook ik moet helaas een heel
technisch amendement indienen, want in de beantwoording van zienswijzen wordt
gewaggemaakt van een bouwhoogte waar toch weer van afgeweken kan worden. In de
vorige periode is ook om de Wenslauerstraat een ongelooflijke strijd gevoerd. Wij voelen
ons daarom genoodzaakt om dit amendement in te dienen.
De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen:
146° Amendement van de raadsleden N.T. Bakker en Van Renssen inzake het
bestemmingsplan Oud-West (zienswijzen bestemmingsplan) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1894).
Besluit:
In de nota van beantwoording Zienswijzen, betrekking hebbend op het
bestemmingsplan Oud-West 2018 op pagina 68 de volgende passage uit de
beantwoording van zienswijze 111 over Wenslauerstraat 22 te schrappen:
‘Indien een bouwplan met een hogere bouwhoogte wordt ingediend kan die wel
vergund worden door middel van een buitenplans afwijkingsbesluit. Dat is bij een eerdere
45
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
aanvraag voor het perceel Wenslauerstraat 22 ook feitelijk gebeurd. In dit concrete geval
is een grotere bouwhoogte op voorhand niet ongewenst, maar zal in de belangenafweging
in ieder geval de mate van bezonning, gelet ook op de uitspraken van de bestuursrechter,
een wegingsfactor moeten zijn.”
Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Amsterdam Oud-West is een dichtbevolkte buurt
met een complexe grondwatersituatie. Het is goed dat er in dit bestemmingsplan
aandacht is voor het belang van het grondwater. Er worden voorwaarden gesteld aan het
onderkelderen. Onderkeldering mag alleen wanneer is aangetoond dat er geen sprake is
van verstoring van de bestaande grondwaterstromen en -standen in de nieuwe situatie en
dat de bestaande grondwaterstromen en -standen behouden blijven. De Partij voor de
Dieren denkt echter dat het erg moeilijk wordt om te onderkelderen zonder het grondwater
te verstoren. Daarom zal ik een amendement indienen. Ook dat is tamelijk technisch.
Daarnaast kan ik mij aansluiten bij wat eerder is gezegd over het gat van de
Kinkerbuurt. De Partij voor de Dieren vindt ook dat we in ieder geval de uitspraak van de
Raad van State moeten afwachten. Ik ben benieuwd naar de reactie van de wethouder
hierop.
De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen:
147° Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het
bestemmingsplan Oud-West (onderkeldering) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895).
Besluit:
Artikel 6.2.6 van de regels van het bestemmingsplan Oud-West 2018 te wijzigen
op de navolgende manier:
De huidige tekst:
‘Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende
regels:
a. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-
grondwateraandachtsgebied’ gelden de bepalingen zoals opgenomen in
artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
b. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-
grondwateraandachtsgebied’ geldt dat een kelder of souterrain alleen mag
worden gebouwd of uitgebreid indien:
1. onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel
wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van
minimaal 10 m/dag en maximaal 20 m°/dag;
2. de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische)
bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
3. de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m?
bedraagt;
4, de diepte van de kelder of het souterrain ten opzichte van het
maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 m bedraagt;
46
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
c. grotere en diepere kelders en souterrains als genoemd onder b. zijn
uitsluitend toegestaan indien met een geohydrologisch rapport is aangetoond
dat de aanleg van de kelder of het souterrain grondwaterneutraal is en geen
substantiële belemmering voor de stroom van het grondwater oplevert.’
Te wijzigen in:
‘Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain geldt dat dit alleen
mogelijk is wanneer er onder of langs de kelder of het souterrain geen grondwaterstromen
worden aangetroffen”
En het, door het gewijzigde artikel 6.2.6 overbodig geworden, artikel 27.1 van de
regels van het bestemmingsplan Oud-West 2018 te schrappen.
Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Ik zal het heel kort houden. Het bestemmingsplan
Oud-West heeft een heel lange voorgeschiedenis gehad waarin heel veel participatie
heeft plaatsgevonden, waardoor het heel sterk tegemoetkomt aan de zorgen die in de
buurt leven. U ziet dat daar ook op geacteerd is en ik ben dan ook blij dat dat wordt
erkend door de raad.
Ik zal kort ingaan op de vraag van mevrouw Van Renssen over het
kruimelgevallenbeleid. Dat beleid wordt op dit moment opgesteld, maar het zit in een heel
andere fase. Het zou raar zijn als iets waarbij ook uitgebreide participatie plaatsvindt en
waar mensen nog niet op hebben kunnen reageren, nu al opgenomen zou worden in het
bestemmingsplan waarin we participatie zo belangrijk hebben gemaakt. Dat is de reden
dat het niet is opgenomen in het bestemmingsplan. Het kent zijn eigen tijdlijn en ook zijn
eigen participatie.
Het ongevraagde advies had ik inderdaad aan D66 toegezegd. Ik heb het ook
naar D66 gestuurd. De stadsdeelcommissies hebben een relatie met de gemeenteraad en
niet per definitie met het college. Volgens mij heeft het presidium verzocht om op te
schrijven hoe wij daarmee omgaan. Wij zullen dat voortaan volgens de nieuwe regels
gaan doen. Dat is de reden dat u het niet gekregen hebt, maar het staat u natuurlijk altijd
vrij om het zelf bij een stadsdeel op te halen.
De amendementen zijn tamelijk technisch en bij sommige zal ik ook een tamelijk
technisch verhaal moeten houden. Mevrouw Van Renssen heeft het over het gat in de
Kinkerbuurt. Dat is iets wat heel lang gespeeld heeft in West. Ik kan mij heel goed
voorstellen dat de indieners van het amendement willen dat we nog even hadden gewacht
omdat er nog een uitspraak van de Raad van State volgt. Het is wel zo dat bij de Raad
van State niet de wenselijkheid van het bouwplan ter discussie staat, maar wel de vraag
of de verkeersafwikkeling en het parkeren goed geregeld is. Als wij nu datgene wat al
vergund is, ook al is het niet onherroepelijk, niet in een nieuw bestemmingplan opnemen,
dan kan dat juridisch niet. Als er een vergunning is verleend, ook al is die nog niet
onherroepelijk, dan moeten we die opnemen. Ik snap daarom heel goed het gevoel bij de
indieners, maar ik kan er niet aan tegemoetkomen. Dat spijt mij. Het is ook slechts een
klein muizengaatje. Het gaat bij de Raad van State dus niet over de ruimtelijke
wenselijkheid van het bouwplan, maar uitsluitend over de verkeersafwikkeling. Daarom is
het hierin opgenomen. Dat betekent overigens niet dat wonen niet meer mogelijk is, want
het is allebei mogelijk.
47
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Dan het amendement over de grote kelders. Daar kan ik wel positief over
preadviseren. In de regeling zat al ingebakken dat het zo veel extra zou kosten dat het
bijna op een extra omgevingsvergunning zou lijken. U stelt voor om er ook een
omgevingsvergunning van te maken. Dat doen we.
(De VOORZITTER: Het preadvies om amendement nr. 1892 is positief en
op nr. 1893 is negatief. Of heb ik het niet goed begrepen?)
Het preadvies op nr. 1892 is positief en op nr. 1893 is negatief.
Dan het amendement van de heer Bakker. Hij heeft inderdaad een onduidelijkheid
gesignaleerd in de nota van beantwoording. Er is geen bezwaar om deze zinsnede uit de
nota van beantwoording te halen.
Dan vraagt mevrouw Van Renssen nog specifiek aan mij of de stedelijke
afwegingskaders voor het bouwen van kelders gemonitord worden. Monitoren zou
betekenen dat we exact het grondwaterpeil moeten meten tijdens de bouw. Dat kan
feitelijk niet. Wat we kunnen doen, is streng handhaven en meerdere keren tijdens de
bouw controleren of er wordt gebouwd volgens de voorschriften. Dat is dus niet
monitoren, maar handhaven tijdens de bouw.
Als laatste is er nog een amendement van mevrouw Bloemberg-lssa. Die heeft
iets heel slims gevonden en zegt: er mogen geen kelders gebouwd worden als er
grondwaterstromen zijn. Dat zou betekenen dat we nergens in Amsterdam kelders
kunnen bouwen. Ik moet zeggen dat het een slim amendement is, maar vanwege de
verstrekkende gevolgen ervan moet ik het toch negatief preadviseren.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker,
Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892).
Het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1892) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker,
Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892) is aangenomen met de stemmen van de
PvdA, GroenLinks, de SP, BIJ1, D66, de ChristenUnie, het CDA, Forum voor Democratie
en de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893).
Het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893)
wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893) is aangenomen met de stemmen van GroenLinks,
DENK, de SP, BIJ1, Forum voor Democratie, de ChristenUnie, de Partij voor de Dieren en
het CDA voor.
Aan de orde is de stemming over het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894).
48
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894)
wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894) is aangenomen met de stemmen van de PvdA,
GroenLinks, DENK, BIJ, de SP, de ChristenUnie en de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Bloemberg-Issa
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895).
Het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895) wordt bij zitten
en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-Bloemberg-lssa
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de
Dieren en DENK voor.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827)
is aangenomen met de stemmen van de VVD en de Partij voor de Dieren tegen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1827 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met
inachtneming van de daarin aangebrachte wijzigingen als gevolg van aanneming van het
amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1892), het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893) en
het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894).
44
Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en
instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Wij willen graag eerst de motie in stemming brengen.
(De VOORZITTER: Dat is niet gebruikelijk, maar als de raad er geen
bezwaar tegen heeft, en dat heeft de raad niet, zie ik, dan stemmen we
eerst over de motie.)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom voor een stemverklaring.
De heer BLOM (stemverklaring): De fractie van Groenlinks zal tegen de motie
stemmen omdat de motie ten onrechte suggereert dat er groen zal verdwijnen met de
49
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 R
aadsnotulen
bouw van een school. Het park is acht jaar geleden heringericht, juist met het idee dat er
naast het park gebouwd zou worden. De kavels zijn al ruim acht jaar geleden bouwrijp
gemaakt. Daarom stem de fractie van GroenLinks tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1891).
De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891} wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1891) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren en BIJ1 voor.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819)
is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1819 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
52
Vaststellen van het bestemmingsplan Westerpark West kavel X (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 1828)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Rensssen.
Mevrouw VAN RENSSEN: Ik zal het heel kort houden. Ik wil het volgende zeggen
over kavel X. Ik wilde hetzelfde ook al over Bajesdorp zeggen. Daarover wilde ik zeggen:
hup broedplaatsen. Fijn dat we het nu hebben geregeld. Over kavel X wil ik zeggen: hup
groen. Het is hartstikke mooi dat er een perceel aan het Westerpark wordt toegevoegd.
Laten we snel beginnen met de participatie voor de inrichting van het park zodat we dit
perceel zo snel mogelijk groen kunnen maken.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828)
met algemene stemmen is aangenomen.
50
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1828 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
54
Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1830)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In 2005 lanceerde Google Google Maps en werd
YouTube als domeinnaam geregistreerd. Dat voelt als heel lang geleden, maar in 2005
zijn er ook afspraken gemaakt met bewoners over toekomstige nieuwbouw, aangesloten
op stadswarmte. De afspraken waren conform het milieubeleid van die tijd. Dat was:
zoveel mogelijk mensen aansluiten op stadsverwarming. Dit college wil binnenkort in
gesprek gaan over de concessie en voor de komende projecten onderzoeken of het
besluit van de gemeenteraad om lagetemperatuurwarmte bij nieuwbouw toe te passen uit
te voeren is. Het moet een open netwerk met aanbieders zijn. De wethouder heeft ook die
ambitie uitgesproken. Wij willen oproepen om dit te betrekken bij de gesprekken over de
Jacob Geelbuurt Oost. De wethouder heeft in de commissie al gezegd dat zij deze wens
snapt, maar dat er eerder al afspraken gemaakt zijn. De afweging is om grote projecten te
laten wachten. De Partij voor de Dieren stelt dat de raad lagetemperatuurwarmte wil. Het
college wil ook lagetemperatuurwarmte. Laten we ons best doen om dat te bereiken en
niet nu iets aanleggen wat we geen van allen willen. Daarom dien ik een motie in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
148° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de investeringsnota Jacob
Geelbuurt Oost (lagetemperatuurwarmte) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Om vooralsnog in de plannen voor de Jacob Geelbuurt Oost af te zien van het
aansluiten van woningen op stadswarmte en de wens van de gemeenteraad, het
toepassen van lagetemperatuurwarmte in de Jacob Geelbuurt Oost, te betrekken bij de
gesprekken die binnenkort met Nuon plaatsvinden over de lopende concessie inzake de
verdeling van warmte in de stad.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groen.
De heer GROEN: Ook de fractie van GroenLinks vindt het jammer dat we hier
nieuwbouw op een hoogtemperatuurwarmtenet aansluiten. Het was Groenlinks die
destijds, overigens samen met D66 en de VVD, de motie indiende om dat nooit meer te
doen. Het was GroenLinks dat bij de Sluisbuurt ten aanzien van de naleving van die motie
veeleisend was ten opzichte van dit college. Het is daarom jammer dat dit hier nu gebeurt.
We snappen de motie heel goed, maar we zitten helaas met de concessies en de
contracten. We kunnen daar niet zomaar onderuit. We roepen de wethouder wel op om
stevig te onderhandelen, maar de motie steunen, kan helaas niet.
51
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Dank aan mevrouw Bloemberg-Issa. Ik ben het
met haar eens. Wij zouden heel graag nu al overal lagetemperatuurwarmte willen hebben.
Dat is echter nog een hele kluif in de warmtetransitie die wij doorvoeren. Een obstakel is
de bestaande concessies. Er komen afspraken. Daarnaast moet er een
bronnenonderzoek gedaan worden. Er is dus nog meer aan de hand. We zijn er druk mee
bezig, maar voor de Jacob Geelbuurt Oost is dat te laat. De bewoners in die buurt
wachten al heel lang op nieuwbouw. Het warmtesysteem heeft een grote invloed op het
ontwerp van het gebouw. Ik wil de bewoners niet in de kou laten zitten. Ik moet daarom
helaas een negatief preadvies geven. Dat betekent niet dat ik niet ontzettend hard werk
om te proberen om het in de volgende buurt wel te doen, ook al kan ik dat niet beloven.
De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden.
55
Vaststellen van de bestemmingsplannen Herbestemmen raambordelen
binnenstad 1° herziening en Herbestemmen raambordelen binnenstad 2° herziening
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons.
Mevrouw SIMONS: Gezien de tijd zal ik een verkorte versie van mijn bijdrage over
het Wallengebied en met name het Sint-Annenkwartier doen. We spreken in deze raad
vaak over het beschermen van Amsterdammers en Amsterdamse ondernemers. In dat
licht wil ik u het volgende meegeven. In het gebied rondom de Oude Kerk is de openbare
ruimte geherprofileerd om de panden daar opnieuw als raambordelen te kunnen
herbestemmen. BIJ1 vraagt zich af waarom er in dit gebied niet is nagedacht over een
herprofilering van de openbare ruimte in het Sint-Annenkwartier in plaats van het sluiten
van de ramen aldaar. Het prestigieuze PvdA-project 1012 heeft aangetoond dat het
sluiten van ramen geen goed effect heeft gehad op de buurt noch op de sekswerkers,
mede doordat de drukte is toegenomen omdat die in bepaalde plekken wordt
gecentraliseerd. De horecaoverlast is toegenomen, terwijl lokale ondernemers er
ondertussen aan ten onder zijn gegaan. Wie sekswerkers serieus neemt, ziet dat
sekswerkers naast Amsterdammer vaak ook ondernemer zijn. Wij spreken in de raad
regelmatig over het beschermen van ondernemers en ik wil de raad vragen daarbij ook
aan de sekswerkers te denken.
BIJ1 dient een motie in omdat we benieuwd zijn naar de kosten die tot dusver zijn
gemaakt voor het onteigenen van de panden en naar hoeveel kosten er in dat kader nog
bijkomen. We vragen ons af waarom we niet wachten met onteigening totdat we besluiten
hebben genomen die nu nog ter tafel liggen in de toekomstige scenario's voor het
Wallengebied dan wel de sekswerkbranche. Ik had graag van de burgemeester willen
horen of zij ervoor openstaat om de panden open te houden en in de vorm van een pilot
de tevredenheid van zowel de sekswerkers als de bewoners te onderzoeken. De motie
die we indienen is om de kosten van het onteigenen van de panden in het Sint-
Annenkwartier in kaart te brengen, ook al omdat een aantal partijen gretig lijkt om die
52
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
panden te onteigenen en te sluiten, vaak tegen hun eigen pro-ondernemersstandpunten
in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
149° Motie van het raadslid Simons inzake herbestemmen raambordelen
(onderzoek kosten onteigening ramen Sint-Annenkwartier) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1897).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken wat de kosten zijn van het onteigenen van de raambordelen
in het Sint-Annenkwartier:
- de resultaten van dit onderzoek terug te rapporteren aan de raad.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER: Nu zie ik de heer Boomsma staan die een negatieve spreektijd
heeft en die waarschijnlijk net bij de griffie heeft gekeken en nu zal zeggen dat mevrouw
Naoum Néhmé zelfs nog iets meer negatieve spreektijd heeft. Ik wil u een
genadehalfminuutje geven. U krijgt een halve minuut om uw punt te maken.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
De heer BOOMSMA: Het voorstel is om op een aantal panden in de binnenstad
de prostitutiebestemming terug te brengen terwijl die er in 2012 juist af is gehaald. Wij zijn
daar niet voor. Niet alleen omdat wij sowieso voor het sluiten van de raambordelen zijn,
maar ook omdat we nog een uitgebreide discussie gaan voeren over de toekomst van de
Wallen. Waarom zouden we nu dit besluit moeten nemen? Kunnen we dit niet beter
uitstellen of temporiseren? Zijn daar middelen voor? Als we dit niet doen, dan willen we
ook weten hoeveel planschade er dan ongeveer betaald moet worden. Ik snap dat dit
helaas kabinet zal moeten worden meegedeeld, maar wij hechten er wel aan om dat te
weten voordat wij een keuze kunnen maken.
De VOORZITTER: Mocht er behoefte zijn om nog kabinet te vergaderen, dan kan
dat aan het eind van de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINGK: Ik zal meteen ingaan op de motie van mevrouw
Simons. U vraagt naar de kosten die gemaakt zijn. Op 13 maart was er een
overdrachtsdocument bij de beëindiging van project 1012. Daarbij is een begroting
opgesteld over de kosten ervan. Die begroting kunnen wij kabinet voor u klaarleggen. Die
is in te zien. Ik kan de motie positief preadviseren en ook zeggen hoe ik er vervolgens
gevolg aan zal geven.
De heer Boomsma vraagt of we dit besluit kunnen uitstellen. Nee. We hadden een
discussie over raamprostitutie. De panden hier staan niet in het gedeelte waar de
burgemeester mee bezig is. In 2015 was er een beleidswijziging. Die moet op een
gegeven moment een ruimtelijke vertaling krijgen. Als we dat niet doen, dan kunnen er
planschades ingediend worden. Die kunnen we nu in natura voldoen. We kunnen zeggen:
53
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
het raambordeel hoeft niet dicht en krijgt een nieuwe bestemming. We moeten dat echter
wel binnen een bepaalde tijd doen. We moeten dat nu doen, want anders krijgen we
inderdaad claims. Die claims kan ik u kabinet doen toekomen. Ik kan ze ook mondeling
meedelen, maar dan moeten we straks alsnog kabinet vergaderen. Ik kan ze ook bij de
griffie voor u klaarleggen en dan kunt u er later nog kennis van nemen.
(De VOORZITTER: Mijnheer Boomsma, naar welk van die twee opties
gaat uw voorkeur uit? Hebt u nu behoefte aan een kabinetvergadering of
niet?)
(De heer BOOMSMA: Nee, maar als ik de stukken kabinet kan inzien,
dan doe ik dat graag. Ik wil dat wel graag doen voordat we stemmen.)
(De VOORZITTER: De vraag is dan hoe we dat praktisch moeten doen,
want ik begrijp dat de wethouder dit besluit graag vandaag in stemming
wil brengen. Kan dat op heel korte termijn geregeld worden? Of is het
toch handiger om ze kabinet te bespreken? Misschien is het dan beter om
kabinet te vergaderen. Dat gaan we zo dadelijk doen.)
(De heer BOOMSMA: Als ik de enige ben die dit überhaupt van belang
vindt voor mijn afweging, dan kunnen we het net zo goed niet doen, want
dan stem ik sowieso tegen, waarbij ik ervan uitga dat er mogelijk veel
planschade is, zonder het exacte bedrag te weten.)
(De VOORZITTER: Is er behoefte aan een kabinetvergadering? Volgens
mij stelt de heer Boomsma nu voor om niet kabinet te vergaderen en het
voorstel gewoon in stemming te brengen. Volgens mij heeft dat brede
steun.)
De discussie wordt gesloten.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een stemverklaring.
De heer GEDER (stemverklaring): In de lijn van de argumentatie van de heer
Boomsma zullen wij tegenstemmen, juist omdat we nog een discussie gaan voeren en het
heel gek is om nu deze panden te herbestemmen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Naoum Néhmé voor een
stemverklaring.
Mevrouw NAOUM NÉHMÉ (stemverklaring): Wij zullen tegen de motie van
mevrouw Simons stemmen omdat ze overbodig is en omdat de kosten bekend zijn.
Sterker nog: ze zijn vorig jaar onderzocht door de rekenkamer.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen voor een
stemverklaring.
Mevrouw VAN RENSSEN (stemverklaring): Wij zullen voor de motie van mevrouw
Simons stemmen omdat we niets tegen het dictum hebben.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer voor een
stemverklaring.
54
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Mevrouw DE HEER (stemverklaring): Hoewel ook wij onze zorgen hebben over
de vraag of dit op het juiste moment komt, zullen wij toch voorstemmen omdat wij
snappen dat dit technisch moet gebeuren. De motie van mevrouw Simons vinden wij een
beetje lastig, want er staan overwegingen in waarmee wij het niet eens zijn. Daarom
zulken we toch tegenstemmen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831)
is aangenomen met de stemmen van de ChristenUnie, het CDA en de Partij voor de
Dieren tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1897).
De motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1897) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1897) is aangenomen met de stemmen van D66, GroenLinks, BIJ1 en DENK voor.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1831 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
54
Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1830)
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830
is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1896).
De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896} wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1896) is verworpen met de stemmen van DENK, de Partij voor de Dieren en het
CDA voor.
55
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 R
aadsnotulen
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1830 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
56
Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Partij voor de Dieren heeft in de nota
Bodembeheer aandacht voor PFAS gemist. PFAS zijn door de mens gemaakte stoffen die
van nature niet in het milieu voorkomen. Ik dien daarom een motie in om bij
bodemonderzoek verplicht ook op PFAS te toetsen en normeringen en regels vast te
stellen voor het wel of niet verplaatsen van grond. We lopen dan niet het risico dat er in
Amsterdam vervuilde grond verplaatst wordt, want dat levert gevaren op voor de
volksgezondheid, het grondwater, werknemers en bewoners. Kortom: een onwenselijke
situatie. Daarnaast kunnen kunstgrasvelden ook met PFAS vervuilde grond veroorzaken.
Vervuilde grond moeten we voorkomen, zeker in de hoofdgroenstructuur waarin veel
kunstgrasvelden worden aangelegd. Daarom zal ik ook een motie indienen om een
moratorium in te stellen op de aanleg van kunstgrasvelden, aangezien Amerikaans
onderzoek PFAS heeft gevonden in kunstgras.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
150° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de nota Bodembeheer
(voorkomen bodemvervuiling door kunstgras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Een moratorium in te stellen op de aanleg van kunstgrasvelden.
151° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de nota Bodembeheer
(giftige grond) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Om bij bodemonderzoek een verplichting op te nemen om ook op PFAS te
toetsen en normeringen en regels vast te stellen voor wanneer grond wel/niet verplaatst
en opgeslagen mag worden.
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Dank aan mevrouw Bloemberg-lssa voor de
vragen. Aan het eind van de avond zijn wij vaak met zijn tweeën over om nog enkele
bestemmingsplannen te bespreken, dus dank daarvoor. Zo krijgen ze in ieder geval de
aandacht die ze verdienen. Dit is trouwens geen bestemmingsplan, maar een
bodemonderzoek. U stelt een heel terechte vraag. PFAS vormt een groot probleem waar
56
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
we goed op moeten letten. In uw motie vraagt u om hiervoor specifiek beleid op te stellen.
Dat hebben wij al. We hebben vorig jaar in augustus 2018 de beleidsregels PFOS en
PFOA vastgesteld. Dat zijn beleidsregels voor hoe we in Amsterdam op grond van de Wet
bodembescherming en het besluit Bodemkwaliteit omgaan met PFAS in de bodem. Dat
bevat onder andere de normering voor ernstige bodemverontreiniging, richtlijnen voor
wanneer bodemonderzoek nodig is en regelgeving voor het hergebruik van licht met
PFAS verontreinigde grond. Omdat de discussie landelijk nu zo hevig gevoerd wordt, lijkt
het ons handiger om af te wachten wat daaruit voortvloeit en of wij vervolgens ons beleid
moeten wijzigen of dat dit nog niet nodig is. Ik snap dus uw zorgen. We hebben het in
Amsterdam tamelijk goed geregeld. Als het beleid aanscherping behoeft naar aanleiding
van discussie bij het Rijk, dan zullen we dat doen, maar vooralsnog hebben we een beleid
dat ons voldoende steunt.
U hebt nog een motie die ik nog niet gezien heb, maar na heel kort overleg met de
wethouder Sport kan ik haar toch al preadviseren. Nu een moratorium op kunstgrasvelden
instellen, zou betekenen dat we heel erg veel groen moeten opofferen om daar
natuurgrasvelden neer te leggen. Daarom kiezen wij toch voor kunstgrasvelden. Die motie
moet ik dus negatief preadviseren. De eerste motie is overbodig.
De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden.
59
Instemmen met het investeringsbesluit Strandeiland (IJburg tweede fase) 1° fase
en landmaken 2° fase (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835)
De VOORZITTER: Mevrouw Kat, u hebt nog 24 minuten en 48 seconden de tijd,
dus we gaan er even goed voor zitten.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kat.
Mevrouw KAT: Ik hoorde net iemand zeggen: een beetje parlementair zijn, maar
ik kom uit IJmuiden, dus ik kan af en toe ook een viswijf zijn. Dat hebt u vanavond ook wel
een beetje gemerkt. Ik zal het kort houden. Ik heb een motie over Strandeiland, een
prachtige toekomstige wijk met 8000 woningen. We willen graag zorgen voor een
levendige wijk, een wijk voor jong en oud en daarom hebben wij een motie die we graag
namens D66 en de Pvd willen indienen.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
152° Motie van de raadsleden Kat en De Heer inzake investeringsbesluit
Strandeiland (meer ruimte voor nachtleven op Strandeiland) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
1900).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Binnen het nieuwbouwproject Strandeiland ruimte in te richten voor meer dan één
nachthorecagelegenheid.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
57
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Dank voor alle stukken en ook voor de technische
sessie over Strandeiland. Wij vonden het zeer interessant, maar de Partij voor de Dieren
heeft er wel een aantal opmerkingen over. Wij hebben namelijk gezien dat er slechts twee
sportvelden op Strandeiland komen. Wij vinden dat erg jammer omdat we steeds zien dat
er velden te weinig zijn en dat die dan in het groen worden aangelegd, zelfs in de
hoofdgroenstructuur. Dat willen wij voorkomen door vooraf al extra sportvelden aan te
leggen. Ook de Sportraad heeft hierover advies uitgebracht en we hebben gezien dat ook
in de buurt de wens bestaat om meer sportvelden te hebben en wel bij de Baaibuurt. Daar
heeft de bestuurscommissie over geadviseerd. Daarvoor zal ik een amendement
indienen.
Daarnaast komt er nieuw groen op Strandeiland. Er komt een mooi park en ik wil
graag verzoeken om te onderzoeken of dit park ook deel kan uitmaken van de
hoofdgroenstructuur, net als andere groenstroken langs de randen van het eiland om daar
bij de bespreking van de omgevingsvisie en het omgevingsplan op terug te komen zodat
we nieuw aangelegd groen in ieder geval een goede bescherming bieden.
We hebben ook gezien dat er ruimte wordt gereserveerd voor een tramremise op
Strandeiland. Ondertussen loopt er ook nog een onderzoek naar de tramremise van lijn
26 naar IJburg. Daar zijn nog verschillende zoeklocaties voor, maar de Partij voor de
Dieren begrijpt niet goed waarom we zoeken in bestaand gebied, terwijl we een nieuw
eiland hebben waar nog volop ruimte is. Waarom maken we daar geen gebruik van en
creëren we daar de voorzieningen die deze stad nodig heeft zodat we niet ook nog een
andere plek moeten vullen? Daarvoor zal ik een motie indienen.
(De VOORZITTER: Uw spreektijd is op.)
Dan kondig ik mijn laatste motie aan over diervriendelijke maatregelen bij de
oevers. Er komen verschillende oevers op Strandeiland, onder andere ook
natuurvriendelijke. Daar zijn wij heel blij mee, maar er komen ook oevers die steil zijn. Wij
vinden het heel belangrijk dat er aandacht is voor dierenwelzijn en dat er mogelijkheden
zijn voor dieren om opklimmen mogelijk te maken.
De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement en de volgende
moties zijn ingekomen:
153° _ Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit
Strandeiland (meer sportvelden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901).
Besluit:
Op pagina 14 de zin:
‘Verder zullen er twee tijdelijke sportvelden op de Muiderbuurt komen om direct de
sportbehoefte op te vangen.”
Te wijzigen in:
‘Verder zullen er twee tijdelijke sportvelden op de Muiderbuurt komen om direct de
sportbehoefte op te vangen. Daarnaast worden in de Baaibuurten twee sportvelden
aangelegd.”
Op pagina 18 de zin:
‘Het dagelijks bestuur onderschrijft de behoefte aan sport, maar neemt het advies
om meer sportvelden op Strandeiland niet over”
Te wijzigen in:
58
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
‘Het dagelijks bestuur onderschrijft de behoefte aan sport en neemt het advies om
meer sportvelden op Strandeiland aan te leggen over.’
154° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit
Strandeiland (diervriendelijke oevers) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Bij de te realiseren steile oevers op Strandeiland diervriendelijke maatregelen toe
te passen die opklimmen mogelijk maken.
155° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit
Strandeiland (tramremise) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Voldoende ruimte te reserveren voor de tramremise zodat deze in zijn geheel
naar Strandeiland kan worden verplaatst.
156° Motie van de raadsleden Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig
en Naoum Néhmé inzake investeringsbesluit Strandeiland (groene gebieden toevoegen
aan de hoofdgroenstructuur) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een onderzoek te starten naar uitbreiding van de hoofdgroenstructuur met de
groengebieden van Strandeiland in het kader van de actualisatie van de
hoofdgroenstructuur;
- hierbij te onderzoeken welk groentype de gebieden krijgen en advies te
vragen aan de Technische Adviescommissie hoofdgroenstructuur;
- deze extra stukken hoofdgroenstructuur zo mogelijk bij het vaststellen van de
omgevingsvisie en het omgevingsplan toe te voegen aan de
hoofdgroenstructuur.
De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen.
Mevrouw VAN RENSSEN: Strandeiland. Ik wist zeker dat het een eiland zou
worden, met verrassingen. Dat staat in het stedenbouwkundig plan over dit Strandeiland
in wording. Het is een heel mooi plan waarmee we ruimte maken voor Amsterdam, ruimte
voor 8000 woningen. Bovendien is GroenLinks heel blij met de duurzaamheidsambities in
het stedenbouwkundig plan. Een smart grid, geïntegreerd met energieopslag. We zijn ook
erg blij met de nieuwe sanitatie in combinatie met de warmtevoorziening en het
conceptwarmteplan bij de stukken. We zullen daarom van harte voorstemmen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINCK: Mevrouw Kat vraagt om meer dan één
nachthorecagelegenheid. Er is ruimte gereserveerd voor horeca, waaronder één
nachtvoorziening. Er zouden er ook meer kunnen komen, maar dat ligt natuurlijk ook sterk
aan het woon- en leefklimaat. Een beetje reuring op IJburg kan vast geen kwaad. Er zal
59
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
een uitgebreid participatietraject voor IJburg 2 plaatsvinden. Ik zou het mooi vinden als
daar bijvoorbeeld een nachtgelegenheid uit zou komen. Ik denk dat burgerparticipatie
hierbij heel belangrijk is. Het kan wel, dus ik laat het oordeel over aan de raad. U kunt nu
al kiezen voor meer dan één nachthorecagelegenheid of u kunt afwachten of dat uit de
participatie komt. Mevrouw Kat kan iedereen daar natuurlijk heel erg enthousiast voor
maken. Ik heb er geen bezwaar tegen, maar ik ben er ook niet heel erg positief over. Het
kan een mooi onderdeel van de participatie zijn.
Dan het amendement van mevrouw Bloemberg-lssa voor meer sportvelden op
Strandeiland. In het begin komen er meer sportgelegenheden en uiteindelijk verhuizen die
naar Buiteneiland. U vraagt wat er gebeurt als er geen Buiteneiland komt. We hebben
afgesproken dat er genoeg sportvelden moeten zijn, ook als er geen Buiteneiland komt.
Dan verhuizen ze niet. Ik denk daarom dat uw amendement niet nodig is. Er komen twee
sportvelden en dat moet genoeg zijn omdat we dan ook sport op Buiteneiland hebben,
maar dat doen we pas als we zeker weten dat Buiteneiland er komt.
U hebt ook een motie over de tramremise. U wilt Strandeiland heel erg
volproppen, maar we willen er ook nog woningen kwijt en een prettig leefklimaat creëren.
Als we er een heleboel sportvelden moeten aanleggen en ook nog een grote tramremise,
want er kan wel een kleine komen, dan kiest het college daar niet voor omdat we er een
prettige woonwijk van willen maken. Ik moet die motie daarom negatief preadviseren.
U hebt ook een vraag over de hoofdgroenstructuur. Dat lijkt mij een goed idee.
We nemen dat mee in de omgevingsvisie.
U hebt ook nog een motie over diervriendelijke oevers. Je zou denken: wie kan
daar op tegen zijn? De vraag is wel over welke dieren het gaat. Wij hebben bijvoorbeeld
heel steile oevers met heel steile randen. Dat is expres gedaan, want de zwaluwen vinden
dat bijzonder prettig. Als ik maatregelen neem die opklimmen makkelijker maken, dan zie
ik de katten daar al de snackbar induiken met al die zwaluwnestjes. Om welk dier gaat
het? De zwaluw die daar aan het broeden is of de kat die door de oever op te klimmen de
vogels pakt. Om die reden willen wij voor verschillende dieren mogelijkheden creëren. Die
steile oevers zijn echt gekozen omdat het broedplaatsen voor vogels kunnen zijn. Daarom
moet ik de motie ontraden, ook al klinkt ze heel vriendelijk en zou ik geneigd zijn om te
denken dat het goed is om de oevers opklimbaar te maken. Er zijn echter redenen om dat
niet te doen.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Bloemberg-Issa
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901).
Het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901) wordt bij zitten
en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-Bloemberg-lssa
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor
de Dieren, het CDA, de ChristenUnie en BIJ1 voor.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
60
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835)
is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1900).
De motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1900) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1900) is aangenomen met de stem van het CDA tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1902).
De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902} wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1902) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA
en BIJ1 voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1903).
De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903} wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1903) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA
en BIJ1 voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-Issa, Boomsma, Simons,
Ceder, Kilig en Naoum Néhmé (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904).
De motie-Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Geder, Kilig en Naoum Néhmé
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons,
Ceder, Kilig en Naoum Néhmé (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904) is aangenomen met de
stemmen van GroenLinks, BIJ1, de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA, de
ChristenUnie, de SP en DENK voor.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1835 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
56
61
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832)
Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832).
De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832)
met algemene stemmen is aangenomen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1898).
De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1898) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren en BIJ1 voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1899).
De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1899) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, BIJ1 en DENK
voor.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1832 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
40
Kennisnemen van de brief met antwoorden op de vragen over aanvullend
(forensisch) onderzoek en omgang met klokkenluiders n.a.v. bespreking van het rapport
over inkopen in Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1808)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Temmink.
Mevrouw TEMMINK: Ik ga het heel kort houden, want in de commissie is in feite
alles al gezegd. Ik dien alleen nog een motie in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
157° Motie van de raadsleden Temmink en Yilmaz inzake onderzoek en
omgang met klokkenluiders (rechtmatigheid van aanbestedingen van stadsdeel Zuidoost)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905).
62
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__een onafhankelijk integriteitsonderzoek te laten uitvoeren (door bijvoorbeeld
BIA of door BIA samen met een andere organisatie) inzake de mogelijke
misstanden bij de inkopen en aanbestedingen in Amsterdam Zuidoost en
daarbij de casussen te onderzoeken zoals genoemd in de vragen van het
raadslid Flentge (mogelijke misstanden in Zuidoost, SP, 2017);
- bij de formulering van de opdracht een onderzoeksperiode te hanteren van
2007 tot en met 2017.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz.
De heer YILMAZ: Ik zal het ook heel kort houden. Wij sluiten ons aan bij onze
collega van de SP zoals we ook in de commissie hebben gedaan.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Ik wil vooraf iets zeggen en daarna reageren op
de motie. Dit is een lastige kwestie. Er zijn twee dingen aan de hand. Zowel het
onderzoek van Deloitte naar de inkoop als verschillende meldingen die gedaan zijn en
waar de heer Flentge vragen over gesteld heeft. Ik neem het mijzelf kwalijk — ik wil dat
hier expliciet gezegd hebben — dat ik in de commissiebehandeling onvoldoende voor het
voetlicht heb gebracht dat Bureau Integriteit, op basis van de beschikbare informatie
onderzocht heeft of er grond is om echt onderzoek te doen. Die grond ontbreekt. Ik vind —
en dat zeg ik ook in de richting van de indieners — dat deze motie, hoezeer ik ook de
intentie van de indieners begrijp om duidelijkheid te verschaffen omdat er nu eenmaal
onduidelijkheid bestaat over zowel de inkoop als de incidenten die zijn gemeld, ook iets
zegt over Bureau Integriteit. De motie lijkt namelijk te suggereren dat Bureau Integriteit
geen goed werk heeft verricht. Daar heb ik grote moeite mee. Ik denk dat we dat allemaal
zouden moeten hebben omdat Bureau Integriteit een onafhankelijk instituut van ons
allemaal is dat in alle onafhankelijkheid een afweging heeft gemaakt op basis van de
beschikbare informatie. Die informatie heeft ertoe geleid dat er geen aanleiding is en geen
grond is voor nader onderzoek. Daar zit niet eens een waardeoordeel in. Het is een
vaststelling. Er is geen grond voor nader onderzoek. Ik wil dat hier toch herhalen, want ik
snap nogmaals de intentie van de indieners buitengewoon goed. Ik vind niettemin dat wij
moeten vertrouwen op ons Bureau Integriteit. Dat zegt: er is geen grond. Daarom kan ik
de motie niet positief preadviseren omdat de casussen al zijn aangedragen. Als er nieuwe
informatie is, dan is het iets anders. Als er behoefte is om er nog een keer over te praten,
dan bestaat die mogelijkheid. Zonder nieuwe informatie is er echter geen grond voor het
onderzoek en kan ik niet anders dan deze motie ontraden.
(Mevrouw TEMMINK: Ik wil het beeld wegnemen dat wij de suggestie
willen wekken dat Bureau Integriteit zijn werk niet goed zou doen of dat
we het niet vertrouwen. Daar gaat het helemaal niet om. We vinden het
wel belangrijk dat er alsnog onderzoek wordt gedaan. Daarom lijkt Bureau
Integriteit ons daarvoor de aangewezen instantie. Het kan ook een andere
instantie zijn, maar ik wil dat beeld in ieder geval wegenemen.)
63
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
Ik ben heel blij dat mevrouw Temmink dezelfde positie inneemt als het college,
een positie waarbij sprake is van grote waardering voor het werk van Bureau Integriteit.
Niettemin is er contact geweest met de melder, zoals ik ook in de brief heb geschreven. Er
is gekeken of er op basis van de beschikbare informatie grond is voor een onderzoek.
Bureau Integriteit zegt dat die grond er niet is. Dan houdt het op.
De discussie wordt gesloten.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een
stemverklaring.
Mevrouw ROOSMA (stemverklaring): Wij hebben goed naar de wethouder
geluisterd. Bureau Integriteit heeft inderdaad al onderzoek gedaan. Wij hebben geenszins
de intentie om te betwijfelen of Bureau Integriteit dat goed heeft gedaan. Tegelijkertijd
begrijpen we ook de wens van de indieners om het onderste uit de kan te halen. Die wens
willen we steunen en daarom zullen we de motie steunen. Niet omdat wij Bureau
Integriteit niet vertrouwen, maar om het onderste uit de kan te halen, stemmen wij toch
voor.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk voor een
stemverklaring.
Mevrouw DE GRAVE-VERKERK (stemverklaring): De VVD-fractie is zeer
gevoelig voor het argument van het college dat, als er nieuwe feiten zouden zijn of nieuwe
casuïstiek, er opnieuw onderzoek wordt gedaan en ziet daarin aanleiding om niet voor
deze motie te stemmen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren voor een
stemverklaring.
De heer VAN LAMMEREN (stemverklaring): Na het antwoord van de wethouder
lijkt het mij onzinnig om gemeentelijke capaciteit in te zetten als er al vooronderzoek is
gedaan. Wij zullen daarom tegenstemmen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer voor een
stemverklaring.
Mevrouw DE HEER (stemverklaring): Ik wil mij aansluiten bij de woorden van
mevrouw Roosma.
Aan de orde is de stemming over de motie-Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 1905).
De motie- Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie- Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 1905) is aangenomen met de stemmen van de PvdA, DENK, GroenLinks, BIJ,
de SP, D66, de ChristenUnie en het CDA voor.
64
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1808 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
A1
Kennisnemen van de brief inzake de afhandeling van moties 845.18 van het lid
Taimounti en 1144.18 van de leden Ceder, Karaman, Flentge, Yilmaz en Simons over de
kostendelersnorm (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1809)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz.
De heer YILMAZ: Ik zou graag een uitgebreid betoog willen houden, maar ik heb
een motie.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
158° Motie van de raadsleden Yilmaz en Ceder inzake de afhandeling van
motie nr. 845.18 (onderzoek naar de kostendelersnorm) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Onderzoek te doen naar de effecten van de kostendelersnorm en hoe maatwerk
toegepast kan worden om de financiële positie te verbeteren van Amsterdammers die
worden getroffen door deze norm. Daarbij moet worden geanalyseerd of de effecten,
gemeten in 2016, nog actueel en relevant zijn en in welke mate dit het geval is. In het
verlengde daarvan ook nog te onderzoeken hoe kan worden afgeweken van de
kostendelersnorm door een verblijf als een ‘tijdelijk verblijf aan te merken en hoe deze
mogelijkheid verder onder de aandacht van de Amsterdammers gebracht kan worden.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Ik denk dat dat hier al op kan reageren. Als ik de
tekst zo nog krijg en ik iets vergeten mocht zijn, dan zal ik zeker proberen daar nog op in
te gaan. Ik deel de bezorgdheid over de effecten van de kostendelersnorm die in deze
raad tamelijk breed gedragen wordt. Die effecten zijn er en ze zijn ook negatief. Dat is
evident. We hebben dat eerder al onderzocht. Er zijn stevige conclusies aan verbonden.
We kunnen op een heleboel verschillende manieren kijken naar de kostendelersnorm. Ik
ben persoonlijk een principiële tegenstander ervan, in die zin dat uitkeringen altijd
individueel zouden moeten zijn. Ik heb er ook al moeite mee dat bepaalde kosten
verdisconteerd worden omdat die mogelijk gedeeld zouden kunnen worden. Dat alles
gezegd hebbend, zijn de mogelijkheden om af te wijken van de kostendelersnorm
buitengewoon beperkt. Er zijn inderdaad maatwerkmogelijkheden. U weet dat wij daar in
VNG-verband regelmatig op aangedrongen hebben. Het is bovendien een onderwerp
waar mijn collega’s en ik echt nog mee bezig zijn. Wij hebben eerder al gesproken over
het ontstaan van spookjongeren. De kostendelersnorm heeft daar wel degelijk invloed op.
We zijn er op verschillende manieren mee bezig. De kostendelersnorm is wat ons betreft
een onding dat negatieve gevolgen heeft. We hebben die ook onderzocht. We zijn er ook
65
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 R
aadsnotulen
mee aan het werk, maar ik zie geen aanleiding om dat onderzoek nog eens over te doen.
De gevolgen die bij het onderzoek in 2016 in kaart zijn gebracht, gelden nu nog
onverminderd. Er is geen reden om aan te nemen dat ze nu anders zouden zijn.
Er zijn beperkte maatwerkmogelijkheden. We proberen ze ook in te zetten. We
proberen de mogelijkheden te verruimen om de kostendelersnorm niet toe te passen. Het
is echter maatwerk. Een van de formuleringen in het dictum is om de tijdelijkheid onder de
aandacht te brengen. Dat gaat dus niet omdat het altijd maatwerk betreft. Het kan gewoon
niet. Het college steunt onverminderd de wens van een groot deel van de raad om tegen
de kostendelersnorm op te blijven treden. Wij zullen onverminderd, waar dat mogelijk is,
op basis van maatwerk de kostendelersnorm niet toepassen, maar ik heb niet het idee dat
nu een aanvullend onderzoek doen iets meer oplevert en iets meer verandert dan op
grond van de positie die wij al hebben ingenomen. Daarom wil ik de motie toch ontraden.
De discussie wordt gesloten.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een stemverklaring.
De heer CEDER (stemverklaring): Wij handhaven de motie, juist omdat de
opdracht genegeerd is. De raad heeft een motie aangenomen om onderzoek te doen.
Daarom handhaven we haar.
Aan de orde is de stemming over de motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1906).
De motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd.
1, nr. 1906) is verworpen met de stemmen van DENK en de ChristenUnie voor.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1809 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
46
Kennisnemen van de stand van zaken van de Voedselstrategie (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 1821)
Dit punt is van de agenda afgevoerd.
48
Kennisnemen van de brief inzake de voortgang van particuliere transformatie
2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1823)
De VOORZITTER: Bij dit agendapunt heeft mevrouw Naoum Néhmé het woord
gevraagd, maar zij heeft geen spreektijd meer. Zijn er andere leden die het woord willen
voeren bij dit agendapunt?
66
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
(Mevrouw NAOUM NÉHMEÉ: Als andere raadsleden mij dat toestaan, dan
wil ik dit punt doorschuiven naar de volgende raad.)
Nee. U kunt eventueel een motie indienen, net zoals andere leden hebben
gedaan. Anders wordt het punt afgevoerd. Wilt U nog een motie indienen?
(Mevrouw NAOUM NÊÉHMÉ: Nee, ik laat het hierbij en laat dit nog een
keer op de agenda zetten.)
Dit punt is van de agenda afgevoerd.
De VOORZITTER: Dan zijn we toch nog onverwacht aan het eind gekomen van
deze raadsvergadering. We hebben het voor middernacht gered. Ik wil u heel hartelijk
danken en nog een heel prettige avond wensen. Tot de volgende keer. Ik sluit de
vergadering.
De VOORZITTER sluit de vergadering om 23.55 uur.
67
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
INDEX
1808 Kennisnemen van de brief met antwoorden op de vragen over aanvullend
(forensisch) onderzoek en omgang met klokkenluiders n.a.v. bespreking van het
rapport over inkopen in Zuidoost … … … nnen eene eneener eneen eener eene renn eere ren ÖÎ
1809 Kennisnemen van de brief inzake de afhandeling van moties 845.18 van het lid
Taimounti en 1144.18 van de leden Ceder, Karaman, Flentge, Yilmaz en Simons
over de kostendelersnorm… … nonnen eener eener eennere nennen vennen eennenenen Ó9
1817 Instemmen met het initiatiefvoorstel Jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit op
scholen, van de leden Bloemberg-Issa en Van Lammeren en kennisnemen van de
bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel … … … nnee eeen 41
1819 Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en
instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten… … …… … u. 42, 48
1821 Kennisnemen van de stand van zaken van de Voedselstrategie … … … … … … 65
1823 Kennisnemen van de brief inzake de voortgang van particuliere transformatie
1827 Vaststellen van het bestemmingsplan Oud-West 2018 … … … nn. 43
1828 Vaststellen van het bestemmingsplan Westerpark West kavel X … … … ……… 49
1830 Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost … … 50, 54
1831 Vaststellen van de bestemmingsplannen Herbestemmen raambordelen
binnenstad 1° herziening en Herbestemmen raambordelen binnenstad 2°
herziening … … nnen eenenenenerenneereennnen eener nenverenveen eenen rennen eerenneerenve erven DÍ
1832 Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart 55, 60
1835 Instemmen met het investeringsbesluit Strandeiland (IJburg tweede fase) 1°
fase en landmaken 2° fase... nnnnnenneeenenneneeenennenreeeeenerenverenven eneen DO
1847 Kennisnemen van het verzoek om uitstel van de datum van 1 januari 2020 van
de Overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht waarop de huidige voorwaarden
vervallen … nnen eener eennnerrenvennerrneenveernennnere vennen vennen eneen Î
1849 Actualiteit van de leden Poot, Nanninga en Boomsma inzake rovende
asielzoekers in de binnenstad…… nonnen eener nennen eenveren vennen vennen &1Ì
1889 Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest,
Nanninga, Bloemberg-Issa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende
erfpacht (verleng de huidige voorwaarden) … nnee eneen eenen eener eenn Ô
1890 Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest,
Nanninga, Bloemberg-Issa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende
erfpacht (handhaaf WOZ-waarden 2015 of 2016 als basis voor de
overstapregeling)… nnee oneens eeennerenveer eene eeennen ennen enne vennen ener enneneere eeen ÂÛ
1891 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake het
onderwijshuisvestingsprogramma (geen school in het Mandelapark) … … … ………. 42
1892 Amendement van de raadsleden Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer
inzake het bestemmingsplan Oud-West (grote kelders) … nnee. 44
1893 Amendement van de raadsleden Van Renssen en N.T. Bakker inzake het
bestemmingsplan Oud-West (gat van de Kinkerbuurt) … nnee eneen Â4
1894 Amendement van de raadsleden N.T. Bakker en Van Renssen inzake het
bestemmingsplan Oud-West (zienswijzen bestemmingsplan) … … … …….....………. 44
1895 Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het bestemmingsplan
Oud-West (onderkeldering) … nennen eener eeneeeverenereeneenvereveren eenen ÁD
1896 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de investeringsnota Jacob
Geelbuurt Oost (lagetemperatuurwarmt@e) … nonnen eneen senereneer eene enenerenneen. DÛ
68
Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen
1897 Motie van het raadslid Simons inzake herbestemmen raambordelen
(onderzoek kosten onteigening ramen Sint-Annenkwartier) … … nnn. D2
1898 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de nota Bodembeheer
(voorkomen bodemvervuiling door kunstgras). neen eener erneer eener OD
1899 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de nota Bodembeheer (giftige
grond) … nnen eneen eenerennnerenneerenneee venne rennverenneen enne evenverenveenenveenveen ennen nennen OD
1900 Motie van de raadsleden Kat en De Heer inzake investeringsbesluit
Strandeiland (meer ruimte voor nachtleven op Strandeiland) … …… … nn. 56
1901 Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit
Strandeiland (meer sportvelden) … … … nnen oeneeenneer eneen sneren ennen DA
1902 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake investeringsbesluit Strandeiland
(diervriendelijke oevers) … … … nnee eener nennen eener vennen envene nennen OÂ
1903 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake investeringsbesluit Strandeiland
ELC
1904 Motie van de raadsleden Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig en
Naoum Néhmé inzake investeringsbesluit Strandeiland (groene gebieden
toevoegen aan de hoofdgroenstructuur) … ennen vennen eeenerr nennen OÖ
1905 Motie van de raadsleden Temmink en Yilmaz inzake onderzoek en omgang
met klokkenluiders (rechtmatigheid van aanbestedingen van stadsdeel Zuidoost) 61
1906 Motie van de raadsleden Yilmaz en Ceder inzake de afhandeling van motie nr.
845.18 (onderzoek naar de kostendelersnorm)… nnen eener. 64
69
| Raadsnotulen | 69 | test |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 828
Publicatiedatum 15 oktober 2014
Ingekomen op 9 oktober 2014
Ingekomen in raadscommissie AZ/FIN
Te behandelen op 5/6 november 2014
Onderwerp
Motie van het raadslid de heer Groot Wassink inzake de begroting voor 2015
(bed-, bad- en broodvoorziening voor uitgeprocedeerde asielzoekers).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de begroting voor 2015;
Overwegende dat:
— Sinds oktober 2012 er in Amsterdam diverse tijdelijke particuliere initiatieven zijn
voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers;
— er via de internationale verdragen een verplichting is voor overheden om mensen
bed, bad en brood te bieden, indien zij daar zelf niet in kunnen voorzien;
— mensen zonder verblijfsstatus daar niet in uitgezonderd zijn;
Constaterende dat:
— de Rijksoverheid verzuimt deze voorziening voor deze groep te leveren,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— op zo kort mogelijke termijn een basisvoorziening van bed, bad, brood, in ieder
voor geval gedurende de nacht, te (laten) faciliteren voor in Amsterdam
verblijvende personen zonder verblijfsstatus, die niet door het Centraal Orgaan
opvang Asielzoekers (COA) worden opgevangen;
— daarbij rekening te houden met een capaciteit van ongeveer 300 personen;
— deze faciliteiten in eerste instantie tot 1 oktober 2015 te bieden;
— de kosten voor deze opvang incidenteel te dekken uit de reserve frictiekosten
coalitieakkoord (1071);
— de raad te informeren over de uitwerking van dit verzoek.
Het lid van de gemeenteraad,
B.R. Groot Wassink
1
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 63
Datum akkoord 10 februari 2015
Publicatiedatum 11 februari 2015
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer J.S.À. Vroege en
mevrouw A.M. Bosman van 22 januari 2015 inzake het groeiend aantal tractoren
in de stad.
Aan de gemeenteraad
inleiding door vragenstellers.
Op 17 januari 2015 berichtte AT5 over een tractor die vast stond op de
Warmoesstraat. Al in 2011 luidde Transport en Logistiek Nederland (TLN)
de noodklok over truckende tractoren voor met name bouwlogistiek in de steden?
In het agrarisch vakblad De Boerderij werd toen reeds opgesomd waarom de tractor
het ideale vervoermiddel is om naar de stad te gaan.
Door strengere normen voor vrachtauto's schijnt de tractor steeds vaker te worden
ingezet als transportmiddel, met name voor bouwlogistiek. Zo kun je namelijk de
normen en de milieuzone omzeilen. Voor het rijden op een tractor is geen rijbewijs
nodig. Je mag er bovendien ook mee op fietspaden rijden. Hierdoor en in combinatie
met de grote omvang van de meeste tractoren vindt de fractie van D66 de tractor een
bedreiging voor de verkeersveiligheid in de stad. Voor de tractor is geen ruimte in
onze overvolle straten. D66 kiest voor een stad waar meer ruimte komt voor fietser en
voetganger en wil de stadslogistiek moderniseren. Inzet van tractoren past niet bij dit
toekomstbeeld.
Gezien het vorenstaande hebben vragenstellers op 22 januari 2015, namens de
fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad
van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en
wethouders gericht:
1. Herkent het college het beeld van een groeiend aantal tractoren en andere
landbouwwerktuigen binnen de stad?
2. Zijn hier cijfers over bekend? Zo ja, kan het college die aan de gemeenteraad
doen toekomen?
| http://www.at5.nl/artikelen/139463/tractor-vast-op-de-zeedijk
2 http://www telegraaf.nl/dft/ondernemen/article20277272.ece
3 http://www.boerderij.nl/Mechanisatie/Achtergrond/2011/6/T rekker-het-ideale-stadsvervoermiddel-
BOEO14158W/
1
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 2 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 22 januari 2015
Antwoord vragen 1 en 2:
Het college heeft geen cijfers beschikbaar over het aantal tractoren in de stad.
Deze zijn ook moeilijk te achterhalen, omdat tractoren geen kenteken hoeven te
voeren / niet geregistreerd staan bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Maar het
beeld van een groeiend aantal tractoren in de stad herkennen wij niet. Tractoren
worden vooralsnog slechts incidenteel gesignaleerd In de stad. Tijdens hitte in de
zomer zet de gemeente zelf tractoren in om bruggen te sproeien.
3. Iser volgens het college een verband met de huidige milieuzone voor
vrachtauto's en het toenemende aantal tractoren?
Antwoord:
Er is geen verband bekend tussen de huidige milieuzone voor vrachtauto's en het
aantal tractoren in de stad. Logistiek gezien hebben tractoren overigens nadelen
ten opzichte van vrachtauto’s: zij mogen niet op snelwegen en provinciale wegen
rijden en zij mogen maximaal 25km/u rijden. Vanaf 1 juli 2015 wordt bovendien
voor iedereen een tractorrijbewijs (T-rijbewijs) verplicht.
4. Is het college het met D66 eens dat meer tractoren in de stad onwenselijk is,
zowel voor doorstroming, verkeersveiligheid als luchtkwaliteit?
Antwoord:
Zoals hierboven beschreven is er geen probleem bekend met een groeiend
aantal tractoren in de stad. Op gebied van verkeersveiligheid in de stad is de
betrokkenheid van tractoren zeer marginaal: er hebben tussen 2000 en heden
geen dodelijke ongevallen plaatsgevonden waarbij een tractor of landbouw-
voertuig betrokken was. Daarnaast heeft de Stichting Wetenschappelijk
Onderzoek Verkeersveiligheid in het onlangs gepubliceerde rapport
‘verkeersveiligheidsanalyse gemeente Amsterdam’ geen enkele melding gedaan
over tractoren of landbouwvoertuigen.
5. Welke maatregelen ziet het college om tractoren die niet worden ingezet voor
agrarische doeleinden te weren uit de stad?
Antwoord:
Vanwege het bovenstaande ziet het college vooralsnog geen noodzaak voor
maatregelen om tractoren te weren uit de stad. We houden de ontwikkelingen wel
nauwlettend in de gaten.
6. Kan het college een overzicht geven van andere type voertuigen en aantallen
waarop de parkeerverordening van toepassing is, maar waarop in de praktijk
weinig handhaving plaatsvindt, zoals quads en trikes?
Antwoord:
Net zoals bij tractoren heeft het college geen cijfers beschikbaar over (de
aantallen van) andere typen voertuigen zonder kenteken, waarop de
parkeerverordening van toepassing is. Voertuigen die niet over een kenteken
beschikken (tractoren, gehandicaptenvoertuigen, enz) kunnen niet door de
scanauto worden gecontroleerd.
2
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Neng ds Gemeenteblad
ummer = …. . -
Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 22 januari 2015
Een trike moet overigens wel een kenteken hebben. Sommige quads ook, maar
afhankelijk van het type. Er zijn overigens geen klachten bekend van overlast
door dit soort geparkeerde (en andere bijzondere) voertuigen zonder kenteken.
Een overzicht van bijzondere voertuigen kunt u vinden op de website van de
Rijksoverheid.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | discard |
Verzonden: dinsdag 28 januari 2014
9:11
Aan: Info gemeenteraad _
Onderwerp: Formulier raadsadres
Naam
E-mail
Adres
Postcode
Plaats
Telefoon
Uw bericht
Hoe kan het dat de DMO 6.5 miljoen euro toegewezen heeft aan de renovatie/verbouwing
van een oude school voor de Tobiasschool? Dit is een vrije school voor speciaal
basisonderwijs en een nevenvestiging van VMBO voor speciaal onderwijs van de’
Tobiasschaoaol. Er zitten 40 kinderen op dit basisonderwijs en 130 op het VMBO. De
verhouding leerlingenaantal en financiën lijkt zoek. Er wordt van dit geld ook een
compleet nieuwe gymzaal gebouwd voor nog geen 200 kinderen, terwijl er genoeg
gymzaten zijn in Zuid. Mijn vraag: wordt er op deze manier op een verantwoorde wijze
omgegaan met collectieve middelen? Er staan immers nogal wat gebouwen leeg in de
stad, NB: dit onderwijs is NIET locatiegebonden en zou in de hele stad geplaatst kunnen
worden.
From:
Subject; Vragen over toewijzing 6.5 miljoen speciaal onderwijs
Date: January 30, 2014 10:25:43 GMT+01:00
To:
Geachte raadsleden,
Deze week heb ik een vraag ingediend bij de Gemeenteraad Amsterdam over de .
toewijzing van 6.5 miljoen euro aan de Tobiasschool.
Er is door Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling 6.5 miljoen euro ter beschikking gesteld
aan de ver(nieuw)bouw van de Tobiasschaol in Amsterdam Zuid.
De Tobiasschool is een Vrije Schoo! voor speciaal onderwijs voor Basisonderwijs en
tevens een nevenvestiging van het VMBO (ROC/VoVa) voor speciaal onderwijs
in de onderbouw zitten 40 kinderen en het VMBO telt ongeveer 135 leerlingen.
De Tobiasschool is gehuisvest in een voormalige Lagere School in de Rietwijkerstraat
55, maar zit nu tijdelijk (in afwachting van een mega-verbouwing) in de voormalige
Johannes de Doperschool in de Poeldijkstraat.
Er staat een mega-verbouwing gepland, waarvoor Stadsdeel Zuid zelfs van haar eigen
beleid afwijkt om de binnentuinen open te houden: er is toestemming gegeven door het
DB om af te wijken van het Bestemmingsplan Hoofddorpplein-en Schinkelbuurí. Er wordt
bijna 500 m2 extra in de binnentuinen gebouwd.
Er komen al 6 grote lokalen (> 50 m2) bij, doordat de voormalige crêche Plans
toegevoegd is aan het hoofdgebouw. Deze lokalen zijn bestemd voor 40 kinderen in de
onderbouw,
Er wordt een compleet nieuwe gymzaal gebouwd midden in de binnentuinen (de oude
gymzaal wordt afgebroken). Er komt een uitbouw van 5 meter diep en 11 meter hoog (dit
is alleen maar een galerij voor gang en trappen).
_[NB: De meerderheid van de bewoners zijn absoluut niet blij met deze uitbreiding van
een nietlocatie gebonden school midden in hun woonblok. Volgens Stadsdeel Zuid moet
de school na de verbouwing ook een "belangrijke functie in de wijk vervullen”, Of die
functie op deze manier bereikt wordt en wat die functie dan moet zijn???
Mijn vragen:
1. Is dit een optimaal gebruik van collectieve middelen? 6.5 miljoen voor een mega
project met een compleet nieuwe gymzaal (die grootste deel van de tijd ongebruikt zal
zijn} voor relatief zo weinig kinderen.
De motivering is o.a. dat de leerruimtes te klein zijn, echter de lokalen zijn relatief juist
erg groot. En de aanbouw is geen vergroting van leerruimten, maar een galerij.
2. Waarom kiest men voor deze locatie, terwijl er zoveel vastgoed leeg staat in
Amsterdam?
3.Waarom is er niet gekozen voor een renovatie van de school, die veel minder kost
: i.p.v. dit megalomane ontwerp wat zo ontzettend veel geld kost? :
A, En wat is nu precies het beleid tav Speciaal Onderwijs?
5, In het kader van spreiding van onderwijs is het niet logischer om de school juist niet in
Zuid, maar in een ander Stadsdeel te plaatsen? :
6. Heeft de Tobiasschool een bijzondere positie, omdat ze buiten alle regelingen (RPO, -
\HP) lijkt te vallen, maar toch een enorm bedrag van 6.5 miljoen krijgt toegewezen? De
investeringsbedragen zouden berekend zijn op basis van de Verordening Huisvesting
(voortgezet) speciaal onderwijs uit 2006?
Met vriendelijke groet,
| Raadsadres | 3 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1047
Datum akkoord college van b&w van 23 augustus 2016
Publicatiedatum 29 augustus 2016
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Groot Wassink en Vroege van 2 juni
2016 inzake slecht beveiligde e-mailsystemen van de gemeente.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstellers:
Op 2 juni 2016 was in Het Parool te lezen dat de e-mailsystemen van gemeenten,
waaronder die van Amsterdam, niet goed genoeg beveiligd zijn en niet voldoen aan
de verplichte beveiligingsstandaarden. Dat heeft het blad Binnenland Bestuur
onderzocht.
Kwaadwillenden kunnen uit naam van de gemeenten mails met malware en spam
naar anderen sturen. Bij 35 gemeenten is het mogelijk om e-mailadressen om te
leiden, zodat de mails worden doorgestuurd naar andere adressen. Daardoor is het
mogelijk om mails van en naar de gemeente te onderscheppen.
Kenniscentrum Internet Society Nederland (ISOC) spreekt van een ‘probleem’ en ‘een
slechte zaak’. De mogelijkheid om phishing mails te versturen had volgens de
landelijke vereniging van internetprofessionals allang voorkomen kunnen worden met
de juiste internetstandaarden.
Gezien het vorenstaande hebben de leden Groot Wassink en Vroege, respectievelijk
namens de fracties van Groenlinks en D66, op grond van artikel 45 van het
Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen
aan het college van burgemeester en wethouders gesteld:
1. Heeft het college kennisgenomen van bovenstaand bericht?
Antwoord:
Het College heeft kennisgenomen van bovenstaand bericht en heeft daarvoor
haar medewerking verleend aan het artikel van Binnenlands Bestuur.
2. Is hete-mailsysteem van de gemeente Amsterdam inderdaad niet conform
standaard beveiligd? Zo ja, hoe komt dat?
Antwoord:
Van de vier genoemde protocollen voor het beveiligen van mailverkeer zijn
Sender Policy Framework (SPF) enDNS Security Extensions (DNSSEC) nu
geïmplementeerd. Zoals bekend via de voortgangsrapportage ICT (Centraal) en
applicatierationalisatie loopt momenteel de implementatie van het project de
Amsterdamse Digitale Poort (@DP). Dat project heeft als doel om het
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Neeing loá7 Gemeenteblad
Datum 29 augustus 2016 Schriftelijke vragen, donderdag 2 juni 2016
gemeentelijk netwerk op een goed beveiligde manier met de buitenwereld te
verbinden. Met de implementatie van @DP wordt stap voor stap de beveiliging
van het gemeentelijke netwerk en (email)verkeer aangescherpt, waarbij de
genoemde protocollen stuk voor stuk allemaal geactiveerd worden. Activeren van
aanvullende beveiligingsmaatregelen vereist wel zorgvuldig handelen. Als de
invoering van de aanvullende beveiliging niet correct plaatsvindt, kan dit leiden tot
ernstige verstoring in het verzenden en ontvangen van e-mail. Het College geeft
een hoge prioriteit aan het verbeteren van de informatiebeveiliging en het voldoen
van de e-mailbeveiliging. Hiervoor is In juli jl. een geactualiseerd informatiebeleid
vastgesteld.
3. Uit het onderzoek van Binnenlands Bestuur blijkt dat de gemeente geen
beveiligingsstandaarden DNSsec en geen DKIM/SPF/DMARC heeft. Wat zijn hier
de consequenties van?
Antwoord:
Het beveiligingsprotocol SPF was al ingeschakeld (zie het antwoord op vraag 2)
DNSSEC is per 1 juli geactiveerd. De protocollen DKIM en DMARC zijn nog niet
geïmplementeerd. Met gebruik van deze protocollen wordt een extra drempel
opgeworpen tegen misbruik van emailadressen en mailsystemen voor phishing
en verspreiding van spam en malware. Het zijn maatregelen bovenop de
beveiligingsmaatregelen tegen cybercriminaliteit die nu al actief zijn. Door
toepassen van het spf-protocol bij uitgaande mail laat Amsterdam aan de
ontvangende partij weten dat de mail inderdaad door (of namens) Amsterdam is
verstuurd. Het is aan de ontvangende partij om de spf-controle wel of niet uit te
voeren. Activeren van DNSSEC is een beveiligingsmaatregel die niet specifiek
gericht is op mailverkeer, maar het levert daaraan wel een bijdrage (het adres van
de mailserver wordt extra beveiligd). Inmiddels is DNSSEC ook geactiveerd met
de afronding van de @DP-implementatie per 1 juili jl. Met DKIM kan door de
ontvangende partij de integriteit van het mailverkeer worden gecontroleerd. Door
het activeren van DMARC kan Amsterdam zelf als ontvangende partij de
betrouwbaarheid van binnenkomend mailverkeer beter controleren, waardoor
‘valse' e-mails eenvoudiger onderschept kunnen worden. DKIM en DMARC zullen
beiden voor 1 oktober 2016 ingevoerd zijn. Reden daarvoor is dat een uitgebreide
analyse van de mailstromen noodzakelijk is na afronding van de @DP
implementatie (juli aanstaande) om deze onderdelen goed te kunnen
implementeren. Anders is er een aanzienlijk risico dat grote hoeveelheden
mailverkeer ten onrechte wordt geblokkeerd.
4. Wat gaat het college doen om de situatie te verbeteren en te voorkomen dat er in
de toekomst opnieuw een dergelijke situatie ontstaat?
Antwoord:
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven loopt momenteel de implementatie
van @DP waarmee de genoemde standaarden worden ingevoerd. De gemeente
Amsterdam is daarnaast aangesloten bij de Informatiebeveiligingsdienst van de
Vereniging der Nederlandse Gemeenten (IBD). Van de IBD ontvangt Amsterdam
signalen ten aanzien van nieuwe beveiligingsrisico's en (in verband daarmee)
aanwijzingen voor beveiligingsmaatregelen en -instellingen.
2
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer 9 sucustus 2018 Schriftelijke vragen, donderdag 2 juni 2016
5. Op welke termijn gaat het college de problemen oplossen, en is het college het
met de indieners eens dat dit probleem urgent is?
Antwoord:
Het College is het met de indieners eens dat dit probleem urgent is. Daarom is de
gemeente drie jaar geleden gestart met de Europese aanbesteding voor de
dienstverlening om zich adequaat te kunnen beveiligen middels de @DP. Zoals
periodiek gerapporteerd in de viermaands rapportage ICT (Centraal) en
applicatierationalisatie is de implementatie van de @DP dienstverlening in juli dit
jaar afgerond, waarmee de basis is geïmplementeerd om de genoemde
protocollen te activeren. Zoals aangegeven is DNSSEC per 1 juli actief gemaakt
en volgen de andere twee protocollen (DKIM en DMARK) voor 1 oktober
aanstaande.
6. Zijn er recentelijk gevallen bekend waarin kwaadwillenden uit naam van de
gemeente e-mails hebben verstuurd, zo ja hoeveel en met welke impact?
Antwoord:
Begin 2016 is mondeling gemeld in de raadscommissie voor Verkeer en Vervoer
en ICT (ID) dat er eind vorig jaar één phishing-incident geweest waarbij
kwaadwillenden het gemeentelijk mailsysteem hebben misbruikt om ‘valse!
e-mails te versturen. Om herhaling van het incident te voorkomen zijn inmiddels
beveiligingsinstellingen en -procedures verder aangescherpt. Zoals gemeld heeft
het incident geen impact gehad op de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering en
dienstverlening van de gemeente.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | train |
Raadslid: X Gemeente ë
A.H.J.W. van Schijndel x Amsterdam
% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
Agendapunt 5
Actualiteit inzake aanpak Coronacrisis
voor tegen
— Motie 416 van het lid Ceder inzake een evaluatie van de 0 dy
effectiviteit van de maatregelen betaald vanuit de noodkas
— Motie 417 van de leden Ceder, Simons en Taimounti 0 y
inzake het kwijtschelden van de huren voor
maatschappelijke organisaties
— Motie 418 van het lid Ceder inzake het ondersteunen van H È
sekswerkers tijdens de coronacrisis
— Motie 419 van de leden Simons, Ceder en Kilig inzake dak- ol @
en thuislozen
— Motie 420 van de leden Simons en Taimounti inzakeinnen O Ë
boetes
— Motie 421 van de leden Simons en Yilmaz inzake laptops „Û -
als gift
— Motie 422 van de leden Simons, Ceder en Kili inzake 0 ä
urgentie 2, en
— Motie 423 van de leden Simons, Geder en Kilig inzake Wi- AL 0
Fi
— Motie 424 van het lid Van Lammeren inzake neer ruimte ä 0 |
voor Amsterdammers |
— Motie 425 van de leden Nadi, Biemond, Flentge en Van Ä 0 |
Dantzing inzake kunst en cultuursector
— Motie 426 vari de leden Poot én Naoum Néhmé inzake Er 0
wegnemen van de onduidelijkheid rondom een gezamenlijk
huishouden KE: 4 |
— Motie 427 van het lid Martens inzake ‘Geef B 0 |
horecaondernemers de ruimte hun verdiencapaciteit te
vergroten’ sD
_& Motie 428 van de leden Roosma, De Heer, El Ksaihi en 0 A
Schreuderfs inzake Amsterdams Duurzaam
Werkgelegenheidsprogramma
— Motie 429 accent van de leden Yilmaz, Simons en Ceder êr 0
inzake het promoten van hulplijnen op scholen ’
— Motie 430 accent van het lid Yilmaz, Ceder en Simons 0 dr
inzake voorkomen achterstand van leerlingen met speciale
indicatie
— Motie 431 van de leden Yilmaz en Simons inzake het 0 dl
ondersteunen van TTO's
— Motie 432 van het lid Taimounti, Martens, Ceder en 8 0
Nanninga inzake het implementeren en uitrollen van een
freezones ‘light’ tijdens de corona-maatregelen
1
Raadslid: x Gemeente IE
A.H.J.W. van Schijndel 9 Amsterdam
x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
— Motie 459 van het lid Nanninga inzake korting voor wt 0
botenbezitters op binnenhavengeld
— Motie 477 van het lid Van Soest aanpak inzake zorghotels zr m
voor ouderen
Agendapunt 5a
Actualiteit van de leden Marttin en Boomsma inzake de Centrale Loting &
Matching 2020
voor tegen
— Motie 433 van de leden Marttin en Boomsma inzake mw 0
coulance bij dubbele pech
— Motie 434 van de leden Marttin en Boomsma inzake betrek À 0
de raad bij een eventuele voortzetting huidige procedure
— Motie 435 van de leden Boomsma en Marttin inzake em 0
verbeter de uitslag
— Motie 436 accent van de leden Boomsma en Marttin a z 0
inzake opvangen nadelen vervallen eindtoets pg
— Motie 437 van het lid Yilmaz inzake plaatsing van N 0 ä
Amsterdamse leerlingen buiten Amsterdam.
Agendapunt 6
Vaststellen van Nieuw Amsterdams Klimaat, Routekaart Amsterdam
Klimaatneutraal 2050 En Ee
B & voor _ tegen
— Amendement 468 van de leden Torn en Boomsma inzake Kaf 0 |
aardgasvrij in 2050 ipv 2040 > |
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 383) m a
— Motie 438 van het lid Kreuger inzake gebruik middelen 0 HK
aardgasvrij voor tekorten door coronacrisis
— „Motie 439 van het lid Kreuger inzake geen ambitie der 0
„ aardgasvrij 2040
ed „Motie 441.van het lid N.T. Bakker inzake baangarantie U u
energietransitie
— Motie 462 van het lid Biemond inzake sociale doelen Z 0
koppelen aan technische doelen
— Motie 464 van het lid Groen inzake risicoparagraaf @ 0
Routekaart
— Motie 465 van het lid Groen inzake tussendoel reductie 0 7
CO2
— Motie 466 van de leden Kreuger en Van Lammeren inzake # 0
staak bouw biomassacentrale AEB
— Motie 467 van het lid Torn inzake quickscan voor Begroting Ä 0
2021
2
Raadslid: x Gemeente IN
A.H.J.W. van Schijndel _ € Amsterdam
x Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
— Motie 469 van de leden Timman en De Jager inzake sg m
bomen bijplaatsen
— Motie 470 van de leden Timman en De Jager inzake 0 nr
jaarlijkse doorrekening CO2-reductie door CE Delft
— Motie 471 van het lid Van Lammeren inzake bereken de XK TJ
werkelijke CO2 besparing door biomassa
— Motie 472 van het lid Van Lammeren inzake kosten 5 0
tijdelijke biomassa centrale AEB
— Motie 473 van het lid Van Lammeren inzake sloop de ä 0
biomassa centrale
— Motie 474 van het lid Ceder inzake betrekken van kerken H z
— Motie 475 van het lid Simons inzake grotere Ll d
energiecommons 6
— Motie 476 van de leden Simons en Van Lammeren inzake “ & 0
beter aardgas dan biomassa EO ien
— Motie 480 van het lid Boomsma inzake gedegen … w 0
onderbouwing effecten klimaatprojecten &
Agendapunt 8 de
Instemmen met het afwijken van de Hoofdgroenstructuur ten behoeve van het
vergroten van een tijdelijk schoolgebouw op de locatie
Martin Luther Kingpark 1 $
voor _ tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 4; nr. 389) À 0
— Motie 460 van het lid Bloemberg-Issa inzake verder é O
zoeken naar een geschikte locatie
Agendapunt:9 5
Vaststellen van het bestemmingsplan IJburg 2e fase, 1e partiele herziening
Centrumeiland
voor tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 386) ze 0
Agendapunt 10
Vaststellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Zeeburgerpad
(Centrum) en welstandscriteria voor het Zeeburgerpad (Centrum)
voor tegen
— Amendement 442 van het lid Kat (D66) inzake twee Á 0
tijdelijke horeca initiatieven in Programma van eisen
Zeeburgerpad
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 387) Á 0
3
Raadslid: x Gemeente 2
A.H.J.W. van Schijndel Xx Amsterdam
x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
— Motie 443 van het lid Naoum Néhmé inzake maximale 0 F
bouwhoogte
Agendapunt 11
Vaststellen van het bestemmingsplan Willemspark — Vondelpark 2019
voor tegen
— Amendement 444 van de leden Van Renssen, N.T. # 0
Bakker, Bloemberg-lssa en Simons inzake de Van
Eeghenstraat 94-98
— Amendement 445 van de leden Van Renssen, N.T. Bakker wi 0
en Simons inzake binnenplanse afwijking voor kelders 5
— Amendement 446 van de leden Van Renssen, N.T. At 0
Bakker, Bloemberg-lssa en Simons inzake afwachten
afwegingskader voor buitenplanse vergunnen Ki
parkeerkelders in tuinen d
— Amendement 481 van de leden Boomsma en N.T. Bakker. B 0
inzake sloopvergunningsstelsel alle historische panden
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 390) <> * x 0
Agendapunt 12 é
Instemmen met de conceptbrief voor de Commissariaat voor de Media inzake
een aanvullende toelichting op het eerder uitgebrachte voorkeursadvies
voor _ tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd.…1, nr. 394) P 0
Agendapunt 13 n & á
Instemmen met het Volksinitiatief van K.M. de Lange, voorzitter Stichting
Erfpachters Belang Amsterdam, om een raadsenquête te starten over het
erfpachtbeleid over de periode 2000-2019
EG Bn voor _ tegen
— „Amendement 447 van de leden Boomsma, Van Á 0
„Lammeren, Naoum Néhmé, Nanninga, Ceder, Van Soest
en-Kilic inzake extern onderzoek
En Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 397) De 0
Agendapunt 14
Instemmen met het inrichten van een noodkas ter grootte van € 50 miljoen, ten
behoeve van maatregelen ter bestrijding van de corona uitbraak
voor tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 403) B 0
— Motie 448 van de leden Biemond, Nadif, N.T. Bakker, Kat ë 0
en Martens inzake bredere steun het MKB
— Motie 450 van de leden Biemond, Bosman en Nadif inzake " 0
oog voor de cultuursector
4
Raadslid: X Gemeente IS
A.H.J.W. van Schijndel _9@ Amsterdam
% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
— Motie 451 van de leden Flentge, De Heer, Van Dantzig, De ip u
Fockert, Kreuger, Van Soest, Boomsma, Ceder, Taimounti
en Van Lammeren inzake ondersteun
voedselvoorzieningen zoals bij de voedselbank
— Motie 453 van het lid Taimounti inzake het aanvullen van 0 ä
de noodkas met subsidiëring van de OBA
— Motie 478 van het lid Van Soest inzake coalitieakkoord ä 0
open en stop energietransitie
Agendapunt 15
Instemmen met belastingmaatregelen i.v.m. de corona-uitbraak
voor tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 402) 8 u
— Motie 452 van de leden Ernsting en Flentge inzake s mj
effectieve instrumenten voor rechtvaardig en duurzaam
herstel
— Motie 454 van de leden Taimounti, Martens en Nanninga „A 0
inzake versoepeling vent- en stavergunningen
Agendapunt 17 en Gaf
Kennisnemen van het raadsbesluit instemmen met een voorbereidingskrediet
voor een tijdelijk sportpark ten behoeve van gebiedsontwikkeling De Nieuwe
Kern Zuid & ge
En Gd voor _ tegen
— Motie 449 van de leden Bloemberg-lssa; Ceder, Van Soest bp 0
en Simons inzake geen bomenkap voor tijdelijk sportveld
Agendapunt 18 … “Sn, p iá
Kennisnemen van het raadsbesluit Instemmen met de hoofdlijnen inkoop
(hoog)specialistische jeugdhulp 2021-2026
ie Den. voor _ tegen
— „Motie 455 van de leden Grooten, El Ksaihi, La Rose, N.T. B DO
…— Bakker, Ceder, Kilig en Simons inzake inkoop
specialistische jeugdhulp
— Motie 456 van de leden El Ksaihi, Grooten, Kilig en Simons ä U
inzake versterken samenwerking strategische partners en
kleinere ketenpartners
— Motie 457 van de leden de Grave-Verkerk, Kilig, en ® U
Boomsma inzake wachttijden jeugdhulp
— Motie 458 van de leden Kilig en Simons inzake m 8
cultuursensitiviteit, inclusie en diversiteit toevoegen aan de
gunningscriteria
— Motie 479 van de leden Boomsma, Grooten, Kilig, La ü 0
Rose, Simons en N.T. Bakker inzake kleinere aanbieders
specialistische jeugdzorg (C klein)
5
Raadslid: X Gemeente R
A.H.J.W. van Schijndel 9@ Amsterdam
x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april
Agendapunt 20
Vaststellen van het bestemmingsplan Schellingwouderdijk 339-341
voor tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 388) # TO
Agendapunt 21
Instemmen met het voorkeursbesluit internationale Touringcar Terminal
voor tegen
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 393) # 0
Agendapunt 22
Lutkemeer niet aan te wijzen tot gemeentelijk beschermd gezicht |
, voor tegen |
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 395) - al Ë |
Agendapunt 27 he e
Vaststellen van de nieuwe Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs
Amsterdam 2020 B
E U df voor _ tegen
— Amendement 461 van het lid Bloemberg-Issa inzake geen 0 2
scholen in Hoofdgroenstructuur.… _ « k £ |
— Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 404) & 0
De ondergetekende A.H.J.W. van Schijndel heeft deze stemlijst ingevuld. |
Amsterdam, 2D and. 220 |
Se 4 |
(handtekening)
6
| Actualiteit | 6 | test |
DOOS N Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO
en Control X Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van 11 oktober 2022
Ter advisering aan de raad
Portefeuille Financiën
Agendapunt 3
Datum besluit College van B en W 23 september 2022
Onderwerp
De Begroting 2023
De commissie wordt gevraagd
De raad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht Begroting 2023.
Wettelijke grondslag
Gemeentewet, artikel 190, lid 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad de begroting van de
gemeente ter vaststelling aan.
Gemeentewet, artikel 191, lid 1. De raad stelt de begroting vast in het jaar voorafgaand aan het jaar
waarop de begroting betrekking heeft.
Gemeentewet, artikel 191, lid 2. Het college zendt de door de raad vastgestelde begroting voor 15
november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde
staten.
Bestuurlijke achtergrond
Op 22 september 2022 is de Begroting 2023 van de gemeente Amsterdam aangeboden. De
Begroting 2023 wordt op 14, 12 en 13 oktober en op 1 november behandeld in de raadscommissies en
op 9 november in de raad.
Om te voldoen aan artikel 191 van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de vastgestelde
begroting vóór 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient
aan gedeputeerde staten moet worden gezonden, wordt een besluit tot vaststelling van de
gemeentelijke begroting voorgelegd. Deze datum is medebepalend voor de beslissing van de
gedeputeerde staten om repressief (en geen preventief) toezicht uit te oefenen.
De Begroting 2023 bevat de voor de raad relevante financiële en beleidsinhoudelijke informatie. De
vast te stellen begroting bestaat uit:
e De bestuurlijke en financiële hoofdlijnen van de Begroting 2023.
e De programmabegroting ingedeeld naar op de gemeente Amsterdam toegesneden
programmaonderdelen met de daaraan verbonden baten en lasten.
* De verplichte paragrafen volgend uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en
gemeenten (BBV).
De Begroting 2023 is één begroting voor de hele gemeente. De bijdrage van de bestuurscommissies
is geïntegreerd in de verschillende programmaonderdelen.
Reden bespreking
Zie raadsvoordracht.
Uitkomsten extern advies
Gegenereerd: vl.6 1
VN2022-030556 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R
Directie Middelen _ 9 Amsterdam
en Control %
Voordracht voor de Commissie RO van 11 oktober 2022
Ter advisering aan de raad
Niet van toepassing.
Geheimhouding
Niet van toepassing.
Uitgenodigde andere raadscommissies
De Begroting 2023 wordt in alle raadscommissies behandeld.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Motie 726.21. Zie raadsvoordracht.
Welke stukken treft v aan?
AD2022-088223 Bijlage 1 Begroting 2023.pdf (pdf)
Bijlage 2 Doelenboom Begroting 2023.pdf (pdf)
Bijlage 3 Bijlage projectenportfolio Begroting 2023.pdf (pdf)
AD2022-088226 Bijlage 4 Wijzigingen Paspoorten Reserves. pdf (pdf)
Commissie RO Voordracht (pdf)
Gemeenteraad Voordracht Begroting 2023.pdf (pdf)
Ter Inzage
| Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
DMC, Arjan Langeveld, 06-14,824996, arjan. [email protected] DMC, Ella Krommendijk,
06-39268596, ella.krommendijk@&amsterdam.nl DMC, Jurjen Bakker, 06-55211381,
[email protected]
Gegenereerd: vl.6 2
| Voordracht | 2 | val |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 1215
Datum indiening 13 juli 2018
Datum akkoord 16 oktober 2018
Publicatiedatum 6 november 2018
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Mbarki inzake minderjarigen in de cel
na kleine vergrijpen.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
Kinderen vanaf 12 jaar die voor de eerste keer een klein vergrijp begaan, worden
door de politie soms urenlang vastgehouden en verhoord op het politiebureau.
Omdat een dergelijke behandeling schadelijk kan zijn voor de minderjarigen maken
kinderrechtenorganisaties en jeugdrechtadvocaten zich zorgen’.
De politie Twente start met een proef om het verhoor en de opsluiting te vervangen
door een reprimandegesprek?. Volgens de bedenkers is de methode effectief en gaat
na het gesprek 80% van de kinderen niet nog eens de fout in. Het doel is om te
voorkomen dat kinderen getraumatiseerd raken of angst voor de politie ontwikkelen.
De fractie van de PvdA vindt het belangrijk dat kinderen niet recidiveren maar ook
beschermd worden en geen angst voor de politie ontwikkelen.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Mbarki, namens de fractie van de PvdA,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Is het college het eens met kinderrechtenorganisaties en jeugdadvocaten dat het
vasthouden van kinderen die kleine vergrijpen plegen schadelijk kan zijn?
Antwoord:
Het college kan zich indenken dat aanhouding door de politie en overbrenging
naar het politiebureau voor verhoor over een strafbaar feit ingrijpend kan zijn voor
jeugdige verdachten.
1 https://nos.nl/artikel/2241045-als-kind-urenlang-in-de-cel-ik-werd-behandeld-als-volwassen-
crimineel.html
? https://www.tubantia.nl/enschede/twentse-kinderen-hoeven-de-cel-niet-meer-in-a62ba8ce/
1
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer A ember 201g Schriftelijke vragen, vrijdag 13 juli 2018
2. Hoe gaat de politie in Amsterdam om met deze kinderen?
Antwoord:
Wanneer een (minderjarige) verdachte wordt aangehouden en overgebracht naar
het politiebureau wordt conform de wettelijke regelgeving - Wetboek van
Strafrecht, Wetboek van Strafvordering, de Ambtsinstructie voor Politie® en het
Dienstvoorschrift Arrestantenzorg - opgetreden. De politie houdt in alle gevallen
rekening met de leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige.
Indien minderjarige first offenders voor een licht vergrijp“ op heterdaad worden
aangehouden, brengt de politie de minderjarige over naar een politiebureau, waar
de hulpofficier van justitie de aanhouding toetst en de minderjarige wordt
verhoord.
De ouders/verzorgers van de minderjarige worden zo spoedig mogelijk
telefonisch in kennis gesteld van de aanhouding en op welk politiebureau de
minderjarige verblijft. De ouders/verzorgers hebben in principe altijd toegang tot
hun kind.
De minderjarige heeft recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor. In
afwachting van de komst van een advocaat verblijft de minderjarige in een
dagverblijf (ophoudkamer) op het basisteam. Jeugdige verdachten zitten nooit
met andere arrestanten in één ruimte, ongeacht of dit een dagverblijf, plaats voor
luchten of een andere ruimte betreft.
Indien een minderjarige voor een licht vergrijp niet op heterdaad is aangehouden,
wordt de minderjarige doorgaans op het politiebureau ontboden om een
verklaring af te leggen.
Minderjarigen die een zwaarder vergrijp hebben gepleegd of geen first offender
zijn, worden naar een cellencomplex gebracht en in een politiecel geplaatst.
Binnen het cellencomplex is aan elke ingesloten minderjarige verdachte een
vaste arrestantenverzorger gekoppeld. De arrestantenverzorger heeft altijd
contact met de minderjarige verdachte en heeft de opdracht actief te vragen naar
het welzijn van de jeugdige. De arrestantenverzorger hanteert een speciale
checklist, waarin onder meer is opgenomen dat een minderjarige tijdschriften
krijgt en actief navraag naar huiswerk wordt gedaan. Alle arrestantenverzorgers
zijn geschoold in de omgang met verdachten met een lichte verstandelijk
beperking en/of een aandoening in het autismespectrum en in vroegsignalering
van mentale problemen (Mental Health First Aid). Daarnaast is landelijk
afgesproken dat minderjarigen met gedragsproblemen altijd bezoek krijgen van
een arts.
3. Op welke manier houdt de politie rekening met de leeftijd van deze kinderen?
Antwoord:
De politie stemt de bejegening van minderjarige verdachten af op de leeftijd en de
(geestelijke) ontwikkeling van de jeugdige.
3 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
4 Halt-waardige feiten: https://www.halt.nl/media/1062/140825-voorwaarden-halt. pdf
2
Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer A ember 201g Schriftelijke vragen, vrijdag 13 juli 2018
4. Is het college bereid het reprimandegesprek te overwegen als alternatief voor
huidig beleid?
Antwoord:
Het college heeft kennisgenomen van de proef van de politie Twente om
reprimandegesprekken te voeren met minderjarige verdachten die voor een klein
vergrijp zijn aangehouden. De proef is gestart in juli 2018 en wordt in oktober
2018 geëvalueerd.
Het college heeft geen bevoegdheden om te besluiten over de afdoening van
strafzaken. Wel is het college geïnteresseerd in de resultaten en ervaringen van
deze proef. De politie van de Eenheid Amsterdam heeft aangegeven de evaluatie
van de proef van de politie Twente in de driehoek te bespreken.
5. Iser sprake van contact tussen de politie en het gemeentelijke Preventief
Interventie Team (PIT) wanneer er sprake is van zeer jonge verdachten?
Antwoord:
Nee, er is vooralsnog geen contact tussen de politie en het PIT bij zeer jonge
verdachten. Indien daar aanleiding voor is, doet de politie een zorgmelding bij
Veilig Thuis. Naar aanleiding van de melding wordt bekeken of de juiste hulp voor
de jeugdige georganiseerd is of georganiseerd moet worden.
6. Welke rol heeft het PIT bij het terugdringen van recidive onder deze jonge
doelgroep?
Antwoord:
Het PIT is een van de interventies die kan worden ingezet voor jeugdigen met een
verhoogd risico op crimineel gedrag. Deze interventie wordt ingezet bij broertjes
en zusjes van jongeren uit de Top600/Top400 of via basisscholen waar jeugdigen
door hun gedrag opvallen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | discard |
4 Gemeente Raadsinformatiebrief
| Amsterdam Afdoening motie
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 18 juli 2023
Portefeuille(s) Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit
Portefeuillehouder(s): Melanie van der Horst
Behandeld door [email protected]
Onderwerp Afdoening motie 139.23 en motie 151.23 van de leden Asruf, Ernsting en
Moeskops van de PvdA, GroenLinks, D66 (beide moties) en tevens lid
Wijnants van de VVD (motie 151.23) inzake Help het openbaar vervoer! en
Tekorten bij GVB tegengaan.
Geachte leden van de gemeenteraad,
In de vergadering van de gemeenteraad van 5 april 2023 heeft uw raad bij de behandeling van
agendapunt 14, kennisnemen van de interne aankondiging bij de GVB inzake de afschaling bij de
afdeling tram twee moties aangenomen. Het gaat om motie 139.23 van de leden Asruf, Ernsting
en Moeskops van de PvdA, GroenLinks, D66, en motie 151.23 van de leden Asruf, Ernsting en
Moeskops en Wijnants van de PvdA, GroenLinks, D66 en VVD.
In motie 139.23 wordt het college gevraagd om:
1. Bijhet Rijk en de VRA aan te blijven dringen op een substantiële exploitatiesubsidie ter
compensatie van achterblijvende reizigersaantallen;
2. Het OV substantieel te helpen door er veel vaker vrij baan aan te geven, bijvoorbeeld op
en voor kruispunten, zodat het OV een aantrekkelijker, sneller en efficiëntere
dienstverlening kan bieden aan reizigers, binnen de beleidsdoelen voor veiligheid,
leefbaarheid en voldoende ruimte voor voetganger en fiets.
En in motie 151.23 om:
3. Zich inte blijven zetten dat het OV in onze stad, en met name in de buitenwijken, niet
verder verliest aan kwaliteit en betrouwbaarheid.
4. Doorte blijven gaan met de inzet voor een substantiële bijdrage vanuit het Rijk voor 2024,
5. Met de VRA in gesprek te gaan om te onderzoeken of overige investeringen uitgesteld
dan wel stopgezet kunnen worden ten gunste van de exploitatie van het OV in 2024.
6. Met de VRA in gesprek te gaan om te kijken in hoeverre zij nog mogelijkheden zien om
het tekort te voorkomen.
Het college geeft als volgt vitvoering aan de moties:
1. De Vervoerregio maakt voor Vervoerplan 2024 maximaal 20 miljoen euro vrij vit het
herstelbudget dat na corona is gereserveerd voor het OV binnen de Vervoerregio. Deze
bijdrage is meegenomen in het concept vervoerplan voor 2024 dat eerder bekend werd.
Daarnaast heeft de Vervoerregio voor de komende jaren extra geld beschikbaar gesteld
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 juli 2023
Pagina 2 van 3
om structureel te investeren om ook na 2024 te bouwen aan een duurzaam, toekomstvast
en financieel gezond OV dat voor iedereen bereikbaar is.
Wat betreft middelen vanuit het Rijk, is op 19 april jl. het gesprek met vervoerders en de
staatssecretaris over de noodzaak om het OV op peil te houden vervolgd. Hoewel partijen
het met elkaar eens zijn over de noodzaak, is helaas duidelijk geworden dat hiervoor bij
het Ministerie van I&W geen middelen beschikbaar zijn*.
Het college ondersteunt de Vervoerregio in haar rol als ov-autoriteit in een actieve lobby
richting het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat/Financiën om de financiële
bijdrage aan de Vervoerregio (de zogenoemde Brede Doeluitkering; BDU) op te hogen.
Het college ziet immers goede redenen om de BDU te verhogen, zoals de sterk gestegen
energie- en personeelskosten in het OV, de sterke stijging van bouwkosten in projecten en
het onvoldoende indexeren van de BDU over de afgelopen jaren.
2. Hetcollege onderzoekt in het kader van ‘Aantrekkelijk OV in een 30 km/u stad’ voor 4
bundels en g separate ingrepen afsluitingen voor het doorgaand autoverkeer om de
doorstroming van het OV op deze locaties substantieel te verbeteren. Deze mogelijke
afsluitingen leveren daarnaast ook meer ruimte op voor de voetganger, fiets en zorgen
voor een meer leefbare en verkeersveiligere stad. U bent hierover eerder geïnformeerd via
de Dagmail op 14, maart jl. De raad wordt na de zomer nader geïnformeerd over de
reacties van de stadsdelen op de adviesaanvraag en de resultaten van de
Uitvoeringstoets. Op basis hiervan zal het College bepalen of, en zo ja naar welke
voorstellen verder onderzoek gedaan zal worden. Daarnaast werkt het programma
Autoluw aan de optimalisaties van verkeerslichten die zijn opgezet vanuit de Autoluwe
doelstellingen: verbetering van leefbaarheid en (lokaal) meer ruimte creëren voor
voetgangers en fietsers, en waar mogelijk ook voor OV.
3. Het college maakt zich er hard voor om de voorziene bezuinigingen op het OV in 2024
zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom maakt zij bij de Voorjaarsnota €7,5 miljoen vrij.
Het geld is bedoeld om ook volgend jaar verzekerd te zijn van een betrouwbaar OV-
netwerk dat klaar is om verwachte reizigersgroei na 2024 op te vangen. Samen met de
€20 miljoen van de Vervoerregio en het feit dat de reiziger sneller terugkeert naar het OV
dan verwacht, zijn de financiële problemen voor GVB minder groot dan voorzien. Wel
geeft GVB aan dat er andere uitdagingen zijn, zoals een personeelstekort. In overleg met
GVB kijken Vervoerregio Amsterdam en gemeente Amsterdam de komende tijd hoe het
Vervoerplan 2024 eruit kan komen te zien, waarbij het huidige netwerk het vertrekpunt is.
Over de voortgang van het Vervoerplan 2024 zal het college de raad in Q3 informeren,
middels een afschrift van de Regioraadsbrief hierover van het DB van de Vervoerregio.
4. Zie het antwoord op het eerste dictum.
5. De grootste financiële problemen voor 2024 zijn verholpen, zie het antwoord op het derde
dictum.
* https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/o4/21/kamerbrief-gesprekken-met-ov-
sector-n-a-v-novb-conferentie
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 juli 2023
Pagina 3 van 3
6. De grootste financiële problemen voor 2024, zijn verholpen, zie het antwoord op het derde
dictum.
Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
ME EN
Ar f A
Melanie van der Horst
Wethouder Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Motie | 3 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2018
Afdeling 1
Nummer 177
Publicatiedatum 21 februari 2018
Ingekomen onder Z
Ingekomen op woensdag 14 februari 2018
Behandeld op woensdag 14 februari 2018
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van het lid Van Lammeren inzake het geluidbeleid Evenementen en
de locatieprofielen (onafhankelijke commissie voor N1).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de beleidsregel “Geluid bij evenementen in Amsterdam”,
de locatieprofielen voor evenementenlocaties en de richtlijn “Duurzaamheid
Evenementen” in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 130).
Overwegende dat:
— omwonenden van het N1-terrein weinig vertrouwen hebben in het onderzoek naar
N1 van de gemeente Amsterdam nadat er aanvankelijk te weinig rekening is
gehouden met de omwonenden;
— de huidige deskundigen die betrokken zijn bij de evenementen op N1 niet
onafhankelijk zijn.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
een onafhankelijke commissie voor N1 op te richten, met deskundigen en
(vertegenwoordiging van) burgers, die de voorbereidingen, opzet van de
rekenmodellen en daaruit voortvloeiende aanbevelingen van evenementen begeleidt.
Het lid van de gemeenteraad
J.F.W. van Lammeren
1
| Motie | 1 | discard |
mn 8
. Hann 4
Bewonersvereniging HET BREED, Bovenover 241 (blok C) 1025 JN Amsterdam mr , a
Dan
Kiv.K. 40530214 __ bankrekening: NL62 INGB 0004 5883 62 www.bvhetbreed.nl__ LEEN
Amsterdam, 2 november 2023
Aan de Gemeenteraad van Amsterdam,
Amstel 1
Postbus 202, 1000 AE Amsterdam.
‘RAADSADRES’
Aantasting van ‘Het Breedveld’ in het ‘Plan Van Gool’
Geacht College,
In het ‘Plan van Gool’ ofwel ‘Het Breed’ is in 2016 een openbaar plein gerealiseerd als ‘Het Breedveld’.
Het ontwerp voor dit plein is in 2014 bij een ontwerpwedstrijd gewonnen door Openfabric, Dmau.
Door de gemeente Amsterdam wordt nu voorgesteld het karakter van dit plein te veranderen. Ondanks
het wijzigen van de bestemming is er geen ‘omgevingsvergunning’ aangevraagd.
Het ontwerp van de ontwerpers Openfabric en Dmau voor ‘Het Breedveld’ is een prachtige toevoeging
aan het oorspronkelijke stedenbouwkundige en landschapskundige ontwerp van het ‘Plan van Gool’.
Zonder respect voor het oorspronkelijke ontwerpconcept worden nu wijzigingen voorgesteld aan het
erkende monumentale erfgoed in het ‘Plan van Gool’ alsook aan de ‘tuin van het Breed’.
Dit geldt ook voor de meanderende voetpaden in het gehele ‘Plan van Gool’ waarvoor door mij op 12 april
2022 een zienswijze is ingediend bij de gemeente Amsterdam afd. Monumenten en Archeologie. Waarbij
deze voetpaden een aansluiting vinden op ‘Het Breedveld’.
Tegen de voorgenomen wijzigingen aan ‘Het Breedveld’ in het ‘Plan Van Gool’ maak ik mede namens de
ontwerpers Openfabric en Dmau ‘auteursrechtelijk’ bezwaar.
Een verzoek aan de Commissie van Beroep en Bezwaar om de uitvoering van de veranderingen aan het
Breedveld “on hold” te zetten is niet geaccepteerd, vanwaar dit Raadsadres.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
VOOOOOONKKKKKXXXXX senior architect BNA
Bewoner in het ‘Plan van Gool’ (Het Breed) sinds 1969
Bijlagen:
Afbeeldingen van het ‘Breedveld’
Panorama vieuw
Toelichting door de ontwerpers
Bericht van Daryl Mulvihill
| Raadsadres | 1 | test |
Onderzoek naar de gemeente Amsterdam in de periode 1930-1950
Eindrapportage
Inleiding
Op 2 juli 2019 nam het College van Burgemeester en Wethouders op voordracht van burgemeester
Halsema het besluit tot het laten uitvoeren van een vooronderzoek naar de rol van het gemeentelijk
apparaat in de oorlogsjaren, in het bijzonder in verband met repressie, ontrechting en vervolging.
Het College stelde dat het waarde hecht aan verantwoordelijk besturen en om die reden ook
helderheid wil verschaffen over het handelen van de gemeentelijke organisatie in (en rond) de
Tweede Wereldoorlog. Het NIOD kreeg de opdracht om gedurende zes maanden, van 1 oktober
2019 tot 1 april 2020, een vooronderzoek te doen naar het Amsterdamse gemeentelijke apparaat in
de periode 1930-1950 in zijn volle breedte. Vanaf de startdatum van 1 oktober 2019 is uitvoering
gegeven aan het inventariseren van het relevante bronnenmateriaal (archieven, collecties,
memoires, etc.) en relevante literatuur. Op grond hiervan zijn een aantal thema’s en
onderzoeksvragen geïdentificeerd over het gemeentelijk beleid en de consequenties van de
uitvoering ervan voor de burgers van de stad.
Conclusies en aanbevelingen
Dit vooronderzoek biedt veel aanknopingspunten voor een vervolgonderzoek naar de
werkzaamheden van de gemeente Amsterdam tijdens crisis, oorlog en wederopbouw. Dit
vervolgonderzoek kan het beste worden gedaan in de vorm van een integrale studie naar bestuurlijk
Amsterdam waarin de dynamiek van de stad en het gemeentelijk beleid in de periode 1930-1950 in
samenhang wordt bestudeerd. Het in de archieven aanwezige materiaal geeft de mogelijkheid voor
een reconstructie van het gemeentelijk beleid op velerlei terreinen.
Op welke terreinen is het verschaffen van meer klaarheid urgent? Het feit dat de gemeente
Amsterdam in meerdere opzichten betrokken is geweest bij de uitsluiting en ontrechting van Joodse
inwoners loopt als een rode draad door het onderzoek. Dit roept vragen op naar de
1
verantwoordelijkheid van de toenmalige bestuurders en ambtenaren, naar de motivatie en visie
waarmee ze hun functioneren legitimeerden, en naar de uitwerking van het gemeentelijk beleid. Het
draait daarbij ook om de wisselwerking tussen de gemeente, de landelijke overheid en de
bezettingsautoriteiten, een bestuurlijke relatie die onder de bijzondere omstandigheden van
bezetting en nazificatie soms moeilijk was te ontwarren. En het gaat eveneens om de relatie tussen
de verschillende gemeentelijke diensten onderling, dat wil zeggen om de competitie om schaarse
middelen, om politieke speelruimte en om de persoonlijke interactie tussen diensthoofden,
wethouders en burgemeester(s).
Dit vergt onderzoek naar gevoelige dossiers als de rol van de Sociale Dienst en het gemeentelijk
Vervoerbedrijf. Daarbij is het voor een goed begrip van de destijds gemaakte keuzes van belang om
het beleid van deze diensten niet los van elkaar te bestuderen, maar in een bredere context te
plaatsen. Niet alleen deze specifieke diensten, maar het hele Amsterdamse bestuursapparaat kreeg
immers met de repercussies van nazificatie, ontrechting en vervolging te maken. Het GVB en de
Sociale Dienst handelden bovendien niet in een bestuurlijk vacuüm, maar als onderdeel van een
groter netwerk waarvan de verschillende delen, zowel binnen als buiten het gemeentelijke apparaat,
invloed op elkaar uitoefenden. Concreet kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan algemene
aansturing door het college van B & W, afstemming met andere gemeentelijke diensten, dwingende
oekazes van Duitse functionarissen en instellingen, overleg met de Joodse Raad en verzoekschriften
van bedrijven of van individuele burgers.
Andersom kan het beleid van de gemeente Amsterdam in een periode van oorlog en crisis, van
ontrechting en rechtsherstel, alleen als integraal geheel worden geanalyseerd en begrepen indien
daarbij ook het functioneren van belangrijke gemeentelijke diensten als het GVB en de Sociale
Dienst in breder verband wordt meegenomen. Die bredere context zal niet alleen het algehele
beleid van de gemeente Amsterdam voor, tijdens en na de oorlog betreffen, maar ook de positie van
Amsterdam binnen het krachtenveld van Haagse departementen en Duitse bezettingsautoriteiten,
en de invloed van specifieke functionarissen op cruciale posities in het gemeentelijke apparaat. Het
biografische perspectief, zeker waar het cruciale bestuurlijke posities betreft — de burgemeesters,
sommige wethouders en hoofden van diensten — verdient in een vervolgonderzoek dan ook
aandacht.
Wat nu volgt is een verslag van de bevindingen van het vooronderzoek dat is uitgevoerd in de
periode van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020.
2
Zeven thema’s
De geschiedenis van het bestuurlijk- en ambtelijk apparaat van de gemeente Amsterdam is, zo
signaleerde ook burgemeester Halsema tijdens een oriënterend gesprek met het NIOD in april 2019,
tot dusverre onvolledig en fragmentarisch beschreven. Het NIOD gaat ervan uit dat het voor een
goed begrip van de werkzaamheden van de diverse gemeentelijke instanties nodig is een integraal
beeld van het functioneren van het bestuursapparaat te reconstrueren. Aan de hand van het tot nu
toe geïnventariseerde bronnenmateriaal denken we aan zeven grotere thema's die in een
vervolgonderzoek aan de orde zouden kunnen komen en die kunnen worden samengebracht in een
integrale historische studie over het gemeentelijke bestuur van Amsterdam in de periode 1930-
1950. Deze thema’s zijn:
1. Verplaatsingen
2. De Jodenvervolging
3. Werkgeverschap
4. Schaarste
5. Beleidsruimte
6. Zuivering en rechtsherstel
7. Gemeentelijke taakopvatting
Het gaat hier nadrukkelijk om een voorlopig schema, dat kan worden aangepast en uitgebreid, al
naar gelang dat op grond van de bevindingen noodzakelijk is. Deze indeling is met name bedoeld om
de diverse onderzoeksresultaten op een geordende manier te presenteren en met elkaar in verband
te brengen.
Ad 1. Verplaatsingen
Dit eerste thema — in het kort gesteld: migratiemanagement — kan in drie perioden verdeeld
worden: vóór, tijdens en na de oorlog. Het gaat hier om gemeentelijk beleid ten aanzien van het
reguleren van de instroom van groepen mensen die vanwege vlucht, verdrijving, gedwongen
verhuizing of repatriëring naar Amsterdam zijn gekomen.
Voor de vooroorlogse periode valt met name te denken aan onderzoek naar gemeentelijke
regelingen ten aanzien van Joodse en politieke vluchtelingen. Er was al ervaring opgedaan met de
opvang van de Belgische vluchtelingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland waren
3
gekomen, maar in het geval van de Joodse ontheemden in de jaren dertig was niet te verwachten
dat ze op korte termijn weer naar hun land van herkomst zouden kunnen terugkeren. Dit roept de
vraag op welke visie Amsterdam op deze problematiek had. In hoeverre wilde de gemeente
opvangfaciliteiten bieden, gaf zij toegang tot sociale voorzieningen, en verleende zij hulp bij het
doorreizen naar het buitenland (naar de Verenigde Staten, Palestina, Zuid-Amerika e.d)? Werden
deze vragen uitsluitend op het niveau van het ambtelijk apparaat behandeld, of zijn hierover ook
debatten in de gemeenteraad gevoerd?
De vluchtelingenproblematiek van de jaren dertig moet worden bestudeerd in de context
van het nationale overheidsbeleid en kan worden gezien als een eerste confrontatie van de stad met
de gevolgen van de nazi-repressie. Deze kwestie stelde alle Nederlandse autoriteiten in een periode
van economische crisis en politieke instabiliteit voor politieke, financiële en morele dilemma's.” We
willen weten in hoeverre Amsterdam hierin een eigen weg heeft willen zoeken.
Tijdens de bezetting kreeg Amsterdam in het kader van Duitse vervolgingspolitiek te maken met een
fenomeen dat de gemeentelijke overheid voor grote problemen plaatste: de gedwongen verhuizing
van Joden uit andere gemeenten naar de hoofdstad. Voor deze mensen moest steeds op heel korte
termijn onderdak geregeld worden. Ook binnen de stad vonden gedwongen verhuizingen plaats. Uit
het archief van de Joodse Raad blijkt bijvoorbeeld dat in november 1942 ‘de autoriteiten in het
vervolg ongeveer 10 families per dag aanzeggen, die met hun meubelen naar de Transvaalbuurt
moeten verhuizen. Het betreft hier voornamelijk families, woonachtig in de Rivierenbuurt, plan
Zuid’?
De concentratie van Joden in Amsterdam zorgde voor grotere Duitse bemoeienis met de
stad, ook voor wat betreft de ruimtelijke ordening. Bekend is bijvoorbeeld dat de Beauftragte des
Reichskommissars für die Stadt Amsterdam, Hans Böhmker, in de binnenstad een Joods getto of een
min of meer afgesloten Joodse wijk wilde laten inrichten. Dat voornemen, dat overigens zeer vaag
bleef en waarover binnen het bezettingsregime mogelijk geen overeenstemming bestond, werd
uiteindelijk niet ten uitvoer gebracht. Onder meer burgemeester E.J. Voûte® en stadsingenieur J.E.
van Heemskerck van Beest hebben na de oorlog beweerd dat zij zich namens de gemeente met
succes tegen dat plan hebben verzet. De juistheid van die claims wordt betwijfeld.“
* Bob Moore, Refugees from Nazi Germany in the Netherlands 1933-1940, Dordrecht 1986, 2-3 en 10-11.
ij NIOD, collectie 182, inventarisnummer 53, scan nr. 25.
* Formeel was Voûte als regeringscommissaris aangesteld.
* Friso Roest en Jos Scheren, Oorlog in de stad; Amsterdam 1939-1941, Amsterdam 1998, 358-360.
4
In de jaren na de oorlog kreeg de gemeente vervolgens te maken met de terugkeer van repatrianten
en oorlogsslachtoffers naar de stad, terwijl de woningnood door achterstallige bouw en verval groot
was. ‘De gemeente Amsterdam kon ondanks haar intentie om snel en efficiënt zo veel mogelijk
oorlogsslachtoffers aan een woning te helpen, niet voorkomen dat voor een groot aantal
woningzoekenden de huisvesting door de gemeente uitliep op een deceptie’, schreef Lauren Heida
in haar prijswinnende masterscriptie ‘Ordelijk, rechtvaardig en eenvoudig’: ‘Hun verlangen naar een
nieuw thuis was zo sterk en de woningnood in Amsterdam zo hoog, dat grote teleurstelling en
frustratie onvermijdelijk waren.” Welke prioriteiten stelde Amsterdam bij het toelaten van nieuwe
inwoners en aan de hand van welke criteria werden mogelijke nieuwkomers wel of niet
gefaciliteerd? En wat zou vervolgens na 1945 de komst van repatrianten uit Nederlands-Indië
betekenen voor de gemeentelijke capaciteit voor opvang en huisvesting?
Ad. 2. De Jodenvervolging
De gemeente zag zich op veel momenten geconfronteerd met de Jodenvervolging en zij werd er ook
onderdeel van. Een hele reeks Duitse maatregelen die tot doel hadden de Joodse bevolkingsgroep te
isoleren en van hun burgerrechten te ontdoen werden door de gemeente opgevolgd en uitgevoerd.
De eerste belangrijke momenten binnen het gemeentelijke bestuur waren eerst het uitdelen,
verzamelen en opsturen van zogeheten ‘Ariërverklaringen’ voor gemeenteambtenaren in oktober
1940, en vervolgens, eind november, de ontheffing van Joodse personeelsleden uit hun functie,
hetgeen niet veel later leidde tot ontslag.° Ook de Joodse gemeenteraadsleden werden gedwongen
op te stappen, evenals overigens hun communistische collega's.
Joden die niet in overheidsdienst waren kregen eveneens te maken met uitsluitende
maatregelen die door de gemeente werden uitgevoerd. In september 1941 verordonneerde de
bezetter dat Joden niet meer mochten deelnemen aan openbare markten. De vismarkt werd
‘geariseerd’, hetgeen betekende dat Joden niet meer in de vishal mochten komen. Een deel van het
buitenterrein waar Joodse grossiers nog wel handel mochten drijven werd door de Dienst voor het
Marktwezen van een afscheiding voorzien. Aparte kassa's moesten voorkomen dat Joden en niet-
Joden met elkaar in contact zouden komen. Een dergelijke oplossing bleek voor de Centrale Markt
° Lauren Heida, ‘Ordelijk, rechtvaardig en eenvoudig; De gemeente Amsterdam en de huisvesting van
oorlogsslachtoffers 1945-1946’, masterscriptie UvA, 2016, p. 76-77. Heida heeft uitgebreid onderzoek gedaan
in de collecties van het Stadsarchief.
® Eind jaren dertig had de gemeente al ‘Ariërverklaringen’ afgegeven voor Nederlanders die in Duitsland wilden
werken. Roest en Scheren, Oorlog in de stad, 157.
5
niet haalbaar. Op enkele plekken werden aparte markten voor Joden ingericht, maar een aantal
zaken van Joden moest sluiten en veel Joodse venters verloren hun ventvergunning.”
Een belangrijk thema binnen het onderzoek naar bestuurlijk en ambtelijk Amsterdam, is de
rol van de gemeentelijke Sociale Dienst in het sturen van Joden naar werkkampen buiten
Amsterdam. Dergelijke werkkampen bestonden ook al tijdens de economische crisis in de jaren
dertig als werkverschaffingsprojecten voor werklozen. Tijdens de bezetting werden echter aparte
kampen voor werkloze Joodse mannen ingesteld. Duizenden van hen, ook uit de hoofdstad, kregen
daarvoor een oproep. Uit de bewaard gebleven documenten rijst een beeld op van een vrij
nauwkeurige uitvoering door de gemeente Amsterdam van hetgeen in dat verband door de Duitse
instanties werd bepaald. Het hoofd van de afdeling Werkverruiming van de hoofdstedelijke Sociale
Dienst, Albertus Kaan, moest daarvoor na de oorlog voor de Zuiveringscommissie voor ambtenaren
der gemeente Amsterdam verschijnen. Kaan heeft een verweerschrift ingediend waarin hij het
handelen en de motieven van de afdeling Werkverruiming verdedigde. In het voorjaar van 1946
kwam de mededeling dat de zuiveringscommissie geen aanleiding had gevonden om maatregelen
tegen Kaan te nemen.” Het is echter de vraag of met zulke beslissingen kritische stemmen binnen of
buiten het gemeentelijke apparaat destijds geheel tot zwijgen zijn gebracht. Recentelijk is de rol van
Kaan door de onderzoeker Lion Tokkie opnieuw ter discussie gesteld. ° Het is in dit verband van
belang om nader te onderzoeken hoe de besluitvorming precies is verlopen en in hoeverre hoofden
van gemeentelijke diensten en afdelingen inzake dergelijke kwesties een eigen koers konden en
wilden varen.
De Duitsers stelden in november 1941 als uitgangspunt voor de werkverruimingskampen dat
de niet-Joden betere arbeidsplekken moesten krijgen dan Joden en dat Joodse tewerkgestelden 20
procent minder loon zouden krijgen. ‘* Deze korting op de verdiensten werd inderdaad opgelegd. Na
de oorlog konden deze personen of hun nabestaanden deze 20 procent alsnog uitgekeerd krijgen.
De Amsterdamse Sociale Dienst betaalde voorschotten uit aan de rechthebbenden en declareerde
” Stadsarchief, archief van de Dienst van het Marktwezen (nr. 745), inv. nr. 1406.
® Zie bijvoorbeeld P. de Rooy, Werklozenzorg en werkloosheidsbestrijding 1917-1940; Landelijk en Amsterdams
beleid, Amsterdam 1978.
? NIOD, Doc 11-1038, Zuivering - overheidspersoneel, map a. Over de kwestie van de werkkampen zijn veel
documenten aanwezig bij het Stadsarchief (archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256) en bij het NIOD
(archief Departement van Binnenlandse Zaken, collectie 216b).
10 zie de door Lion Tokkie beheerde website https://www.werkkampen.nl/ en het artikel ‘Amsterdam
medeverantwoordelijk voor deportatie 36.000 mensen’ van Theo Toebosch in de online versie van de NRC,
geplaatst op 18 november 2019 (https://www.nrc.nl/nieuws/2019/11/18/amsterdam-medeverantwoordelijk-
voor-deportatie-36000-mensen-a3980759). Op 19 november 2019 heeft Tokkie in het Nationaal Holocaust
Museum in Amsterdam een lezing over dit onderwerp gehouden.
1 Jacques Presser, Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945, Den
Haag 1985, 182-183.
6
die bedragen vervolgens bij het rijk. * Het is opmerkelijk dat de burgemeester van Amsterdam al in
de zomer van 1941 over een dergelijke loonsverlaging voor Joodse tewerkgestelden had gesproken.
In het archief van de Joodse Raad is een verslag te vinden van een gesprek van de voorzitters
Asscher en Cohen met burgemeester Voûte op 5 juli 1941, waarin de Amsterdamse magistraat het
plan opperde om Joodse werklozen te werk te stellen aan het Merwedekanaal. De Joodse arbeiders
zouden daar ‘onder Hollandse voorwerkers’ aan de slag gaan, elke avond naar Amsterdam kunnen
terugkeren, maar wel minder loon krijgen dan niet-Joodse werkers. Het thema van de financiële
dimensies van de anti-Joodse maatregelen keert telkens weer terug, en niet alleen als het om
arbeidsloon gaat.
In het najaar van 1943 deed het Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken een poging om de
door Amsterdam gemaakte kosten voor de ondersteuning van Joodse inwoners van november 1941
tot en met december 1942, in totaal bijna 4 miljoen gulden, ‘uit het Joodsche bezit’ — bedoeld zal
zijn: uit de Joodse tegoeden bij de Duitse roofbank Lippmann, Rosenthal & Co — vergoed te krijgen.
De Liro-bank liet echter weten dit verzoek, ‘overeenkomstig aanwijzingen van hogerhand’, niet in
overweging te kunnen nemen. Aan elke bemoeienis van Amsterdamse diensten met de
steunverlening aan Joodse inwoners kwam formeel op 1 januari 1944 een einde. De bezetter
bepaalde dat Nederlandse gemeenten vanaf die datum ‘principieel’ geen steun meer aan de nog
aanwezige Joden, ook niet aan gemengd gehuwden, mochten verlenen. Dat zou voortaan worden
overgenomen door de Jüdische Unterstützungsstelle, een speciaal daarvoor door de Duitsers
ingesteld bureau.“
De financiële aspecten van de Jodenvervolging komen ook aan de orde bij het gemeentelijke
huisvestingsbeleid. Er zijn bijvoorbeeld huurverhogingen ingesteld voor Joden die gedwongen in
Asterdorp of de Transvaalbuurt werden gehuisvest, maar die mogelijk niet aan de inkomensnormen
voor sociale huurwoningen voldeden. De kwestie van de huurverhogingen is geagendeerd door
Stephan Steinmetz in zijn boek ‘Asterdorp; Een Amsterdamse geschiedenis van verheffing en
vernedering’ (2016). Reden voor deze verhogingen van tussen 20 tot 30 procent was de angst voor
verlies van de rijksbijdrage wegens ‘scheefwonen’. ‘De exploitatie van de gemeentewoningen in
Asterdorp en de Transvaalbuurt tussen het voorjaar van 1942 en het najaar van 1943 bleek een bron
van extra inkomsten,’ schreef Steinmetz. Begin 2016 verschenen er in de media enige berichten over
2 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 12663: Stukken betreffende de
terugbetaling van de 20% korting die toegepast was op de lonen van Joodse tewerkgestelden in 1942, 1946 —
1960.
3 NIOD, archief Joodse Raad, collectie 182, inv. nr. 5, scan nr. 1.
il Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 12662: Stukken betreffende steun aan
Joodse personen, 1942-1946.
7
dit onderwerp.” Een belangrijke vraag is bovendien wat de werkverhoudingen waren tussen de bij
het huisvestingsbeleid betrokken Amsterdamse gemeentelijke diensten en de Niederländische
Grundstücksverwaltung (NGV), een organisatie die voor de bezetter onroerend goed van Joden
beheerde, en de Hausraterfassungsstelle en Einsatzstab Rosenberg, twee roofinstanties die de
inboedels van gedeporteerde Joden in beslag namen.
Gemeente Vervoer Bedrijf (GVB)
Net als de rol van de Nederlandse Spoorwegen bij de deportaties van Joden is recentelijk ook de rol
van het GVB ter discussie komen te staan. '° Waarschijnlijk zijn vele duizenden Amsterdamse Joden
met een gemeentetram afgevoerd. De daarvoor gemaakte kosten zijn vervolgens door het
gemeentelijke Vervoerbedrijf bij de Duitsers in rekening gebracht. GVB-directeur Hofman
rapporteerde in november 1943 aan de burgemeester dat ‘het door mijn bedrijf verrichte vervoer in
beginsel door de betrokken Duitsche instantie wordt vergoed en met name in rekening is gebracht
aan de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung.’ Het ging volgens Hofman om een totaalbedrag van
8.381,25 gulden.” In het archief van het GVB zijn de data en de bedragen van de nota's terug te
vinden die door de gemeente bij de Zentralstelle voor deze transporten zijn ingediend, evenals de
data waarop de Duitsers dergelijke rekeningen hebben betaald. ® Het is echter niet zeker uit welke
pot de bezetter dat geld heeft gehaald.
Er zijn echter nog andere vragen te beantwoorden dan naar de bron van de betalingen die
het GVB voor het vervoer van Joden heeft ontvangen. Zo blijkt uit de kasboeken van het
Vervoerbedrijf dat deze dienst gedurende de bezettingsjaren voor allerlei Nederlandse en Duitse
instanties en bedrijven tegen betaling tram- of busritten heeft verzorgd. Ook is onduidelijk hoeveel
Joden in totaal door het GVB zijn vervoerd, ondanks de aanname dat het om ‘duizenden’ zal zijn
gegaan. Verder weten we weinig over de besluitvorming: wie was daarbij betrokken, wat was de rol
van het diensthoofd, in hoeverre was er overleg met de burgemeester? Het is op grond van het
vooronderzoek niet wenselijk om het GVB als een aparte dienst te bestuderen omdat het, zo mag
1 stephan Steinmetz, Asterdorp; Een Amsterdamse geschiedenis van verheffing en vernedering,
Amsterdam/Antwerpen 2016, 180-188 (citaat op 187). Website NOS, ‘Gemeente Amsterdam verdiende flink
aan de Jodenvervolging’ (18 februari 2016), https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2087679-gemeente-amsterdam-
verdiende-flink-aan-de-jodenvervolging.html; Website Trouw, ‘Huurverhoging voor Joden in Amsterdams
getto’, 18 februari 2016, https://www.trouw.nl/nieuws/huurverhoging-voor-joden-in-amsterdams-
getto“b1e1b107/. Zie ook Hinke Piersma en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen; De gemeente
Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950, Amsterdam 2015, 157-158. Over de
huurkwestie is in het Stadsarchief informatie te vinden in het archief van de Secretarie; Afdeling
Volkshuisvesting, toegangsnummer 5187, inv. nrs. 3659, 3663, 3665, 3708, 3712 en 3715.
16 Website Het Parool, Ton Damen en Hanneloes Pen, ‘Rol Gemeentetram onderzocht: “Erkenning belangrijker
dan geld”: 9 januari 2019, https://www.parool.nl/cs-bc409fb4,
1 piersma en Kemperman, Openstaande rekeningen, 59.
18 Stadsarchief, archief Gemeente Vervoer Bedrijf, toegangsnummer 5252, inv. nrs. 4090 t/m 4092.
8
duidelijk zijn, niet als onafhankelijke organisatie opereerde, maar deel uitmaakte van een
gemeentelijk apparaat dat ook op andere manieren werd ingezet bij de uitsluiting van Joden.
Ad 3. Werkgeverschap
Bij dit thema draait het onder meer om de omgang van de gemeente met het eigen personeel. Een
belangrijke kwestie hierbij is de Februaristaking van 1941. De gemeentelijke diensten die met
stakingsacties te maken hadden gekregen, moesten aangeven welke werknemers daarbij betrokken
waren geweest. Tegen die geïdentificeerde stakers werden maatregelen genomen: bij de meesten
een korting op hun salaris, in een aantal gevallen volgde ontslag. De gemeente waarschuwde het
personeel van de gemeentelijke diensten dat deelname aan of aansporen tot een nieuwe staking tot
ontslag zou leiden. Na de oorlog werden de Februaristakers gerehabiliteerd. Deze rehabilitatie
betekende overigens niet dat het gemeentebestuur principieel positiever was gaan denken over de
inzet van het stakingsmiddel door werknemers van openbare diensten. Een staking van personeel
van de tramdienst, stadsreiniging en gas-, water- en elektriciteitsvoorziening in september 1946,
gericht tegen de inzet van dienstplichtige militairen in Indonesië, wekte groot ongenoegen bij het
collega van B & W, dat vond dat hier sprake was ‘van een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel
ten aanzien van de collectieve verzorging, welke aan onze Gemeentebedrijven opgedragen is’. Ook
de vergelijking die de stakers maakten met de protestactie van Februari 1941 schoot de
stadsmagistraten in het verkeerde keelgat. '°
Een ander aspect dat onder dit thema behandeld dient te worden is de rol van de gemeente
bij de arbeidsinzet, de gedwongen tewerkstelling van Nederlanders in het Duitse rijk. Al vroeg tijdens
de bezetting, vanaf juni 1940, werden personen die weigerden arbeid te verrichten in Duitsland door
de gemeente uitgesloten van financiële steunverlening.°° Ook al was deze maatregel, die feitelijk
betekende dat werklozen voor de vijand moesten gaan werken, door het Haagse departement van
Sociale Zaken aan de gemeentebesturen opgelegd, in de praktijk waren het de lokale ambtenaren
die te maken kregen met de praktische gevolgen daarvan. De Amsterdamse wethouder van Sociale
Zaken stelde dan ook de vraag aan de orde wat er moest gebeuren als het gezin van een weigeraar
geen geld had om voldoende voedsel te kopen of de huur te betalen. Het antwoord van de
Secretaris-Generaal van Sociale Zaken was duidelijk: ‘men moet de uiterste consequentie trekken en
19 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 7: schrijven van B. en W. aan de leden
van het gemeentepersoneel die hebben meegedaan aan de werkstaking van 24 september 1946. Mogelijk
heeft de betrokkenheid van de communistische partij CPN bij de staking het wantrouwen van de
gemeentelijke autoriteiten gewekt. Website Stadsarchief Amsterdam, artikel ‘Staking’, geplaatst op 23 april
2019 (https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/stukken/oproer/staking/).
20 NIOD, collectie 216b, inv. nr. 127, kennisgeving 10 augustus 1940.
9
op generlei wijze steun geven’. Voor de gemeente was de beste oplossing dan ook om zoveel
mogelijk werklozen in eigen land aan het werk te krijgen, zodat zowel uitzending naar Duitsland als
een armoedeval van de betrokken gezinnen kon worden voorkomen.” Het is interessant om te
kijken of er op gemeentelijk niveau voldoende speelruimte was om dit te realiseren.
Twee jaar later, vanaf medio 1942, kwam ook het gemeentepersoneel zelf in het vizier van
de arbeidsinzet. Dat begon met de tewerkstelling van bepaalde categorieën overheidspersoneel — in
eerste instantie vooral ongetrouwde jongemannen — in Duitsland. De gemeentelijke diensten, die in
deze periode van arbeidskrapte steeds minder geneigd waren om nog mensen af te staan, moesten
namenlijsten van personeelsleden ter beschikking stellen, waarop ze eventueel konden aangeven
welke medewerkers onmisbaar geacht werden. Dit leverde naar de zin van de Duitse instanties elke
keer weer te weinig arbeiders op, zodat telkens een getouwtrek ontstond tussen de bezetter en de
gemeente om de schaarse arbeidskrachten.”
Gemeentelijke diensten speelden niet alleen een rol bij de registratie en selectie van
kandidaten voor tewerkstelling, maar ook bij de steunverlening aan de gezinsleden die in Nederland
zonder kostwinnaar achterbleven. Het was de bedoeling dat de in Duitsland tewerkgestelde
arbeiders voor het onderhoud van hun gezinnen minstens 60 procent van hun netto verdiensten
naar Nederland zouden overmaken. Deze regeling gold ook voor gemeentepersoneel dat de grens
over was gestuurd. Om de eerste periode na vertrek te overbruggen zou de gemeente echter een
aantal weken het volledige loon aan het achtergebleven gezin blijven doorbetalen. De overmakingen
vanuit Duitsland verliepen om allerlei praktische redenen vaak zeer traag, of bleven in bepaalde
gevallen zelfs helemaal uit. Mogelijk speelde ook onwil bij de tewerkgestelden een rol.
In november 1943 bepaalde de burgemeester dat, indien geen geldige reden bestond voor
het uitblijven van de 60 procent, aan de gezinnen een korting op de uitkering moest worden
opgelegd tot 70 procent van het loon. Indien nader onderzoek door het Gemeentelijk Bureau voor
Sociale Zaken naar de ‘gezinsomstandigheden! van de betrokkenen zou uitwijzen dat toch geld uit
Duitsland werd ontvangen, kon eventueel tot een verdere verlaging worden overgegaan. Eenzelfde
soort kwestie speelde bij in Duitsland tewerkgesteld gemeentepersoneel dat een achterstand had
opgelopen in het voldoen van de verschuldigde pensioenpremies. Nog tijdens de bezetting werd bij
‘onvoldoende medewerking’ in het afbetalen van de pensioenschuld met ontslag uit de
gemeentedienst gedreigd.°
°1 BA. Sijes, De arbeidsinzet; De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945, Den Haag 1990,
85-87 (citaat op 36).
2 zier bijvoorbeeld Sijes, Arbeidsinzet, 377-381.
23 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nrs. 133-134.
10
Ad 4. Verdeling van schaarse middelen
Amsterdam kreeg, net als de rest van Nederland, te maken met toenemende schaarste op allerlei
gebied. De gemeente moest daarom beslissingen nemen over de allocatie en distributie van beperkt
beschikbare zaken als woonruimte (op basis van welke criteria werden woningen tijdens en na de
oorlog toegewezen, hoe verliep de woningvordering ten behoeve van de Duitsers®“), extra kleding-
en voedsel (al vroeg werd bijvoorbeeld ook door de eigen ambtenaren om extra voeding gevraagd),
bouwmaterialen voor burgers (reparatie of herbouw van panden die oorlogsschade hadden
opgelopen, concurrentie met de aanleg van Duitse verdedigingswerken) en uiteraard ook financiële
middelen (voor welke groepen werd iets extra’s uitgegeven).
Aan het begin van de bezetting werd door de voorganger van burgemeester Voûte, De Vlugt,
een Contact Commissie opgericht die de directe contacten met Duitse instanties specifiek op
technisch gebied (zoals inkwartiering van Duitse troepen) moest onderhouden. Lid van deze
commissie waren waarnemend gemeentesecretaris J.F. Franken, stadsingenieur J.E. van Heemskerck
van Beest en waarnemend hoofdcommissaris van politie K.H. Broekhoff.” Duitse militairen gaven
soms zelf aan in welke locaties ze geïnteresseerd en vroegen het Gemeentelijk Bureau voor
Inkwartiering deze gebouwen te vorderen. Eventuele bewoners dienden in dat geval op korte
termijn te vertrekken. In een aantal gevallen ging het specifiek om door Joden bewoonde panden.
De gemeente heeft zich ook grote inspanningen moeten getroosten om tot een effectieve
verdeling van voedsel als elementaire levensbehoefte te voorzien. Tijdens de Hongerwinter werd,
mede door de Spoorwegstaking die in september 1944 begon, dit verdelingsvraagstuk wel heel
prangend. Vooral kwetsbare groepen als zieken en ouden van dagen konden in die periode extra
ondersteuning gebruiken. Maar ook andere burgers deden een beroep op de gemeente. Op 16
januari 1945 verscheen in enkele Amsterdamse bladen een open brief aan de burgemeester waarin
werd gesteld dat de gemeente meer moest doen om te voedselsituatie in de stad te verbeteren. Op
20 en 28 februari 1945 vormden zich protestgroepen van vrouwen die naar het Amsterdamse
stadhuis marcheerden om meer voedsel te vragen. Voûtes reactie op deze aanmaningen was telkens
dat de voedselverdeling centraal werd geregeld en dat de hoofdstad daar maar weinig invloed op
kon uitoefenen. Daar heeft hij ook inderdaad bij Den Haag over geklaagd. ‘Het gaat langzamerhand
niet meer aan, dat wij, de grootste en volksrijkste stad van Nederland behandeld worden als het
21 Stadsarchief, toegangsnummer 5229: Archief van het Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches
Quartieramt), inv. nrs. 368, 369, 529 en 569.
2 Kaal, Hoofd van de stad, 228.
? Stadsarchief, toegangsnummer 5229: Archief van het Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches
Quartieramt), inv. nrs. 368. Zie ook de website van Het Parool: Ton Damen en Hanneloes Pen, ‘Ambtenaar Piet
Mijksenaar redde Joden, maar hielp de bezetter ook’, 5 maart 2016 (https://www.parool.nl/cs-b62c2f4c).
11
eerste het beste dorpje,’ schreef Voûte op 7 februari 1945 aan het voor de voedseldistributie
verantwoordelijk departement, ‘en dat de Burgemeester in zake den aanvoer van voedsel en de
verdeling daarvan voor zijn bevolking volkomen afhankelijk is van ondergeschikte ambtenaren.”
Helemaal machteloos stond de burgemeester echter niet. Voûte werd, evenals de burgemeester van
Rotterdam, betrokken bij de Centrale Reederij voor de Voedselvoorziening, een centraal orgaan dat
in december 1944 was opgericht om de voedseltransporten per binnenvaartschip te coördineren.”
Op allerlei niveaus — landelijk, provinciaal en stedelijk — speelde de vraag hoe de beschikbare
levensmiddelen (en ook brandstof) zo eerlijk mogelijk over het land, over specifieke wijken of over
bepaalde bevolkingsgroepen gedistribueerd dienden te worden. Welke keuzes maakte de gemeente
Amsterdam bij de prioritering van schaarse elementaire levensbehoeften?
Ad 5. Beleidsruimte
Bij dit thema gaat het om de vraag hoeveel beleidsruimte er voor de gemeente was in relatie tot de
regelgeving van zowel de Nederlandse Rijksoverheid als de Duitse bezettingsautoriteiten, ook in de
context van de nazificatie van het gemeentelijke apparaat. De feitelijke invoering van het
leidersbeginsel na het neerslaan van de Februaristaking van 1941 maakte een einde aan het
collegiaal bestuur in de gemeente. De wethouders kregen feitelijk de status van hoofdambtenaar
toegemeten.
Binnen de context van bestuurlijk Amsterdam is het interessant om vanuit biografisch
perspectief te kijken naar het optreden van de drie Amsterdamse burgemeesters tijdens crisis,
bezetting en herstel: Willem de Vlugt (tot begin maart 1941), Edward John Voûte (maart 1941 tot
mei 1945) en Feike de Boer (van mei 1945 tot eind februari 1946). Aan de hand van het beschikbare
materiaal zouden de veranderingen en continuïiteiten van de functie van burgemeester in de periode
1930-1950 geanalyseerd kunnen worden, met name de rol van de burgemeester als burgervader, als
mogelijke bemiddelaar tussen de burgers en allerlei overheidsinstanties, maar ook als doorgeefluik
van Duitse verordeningen. Een dergelijk onderzoek kan voortbouwen op het werk van Peter Romijn
over het lokaal bestuur tijdens de bezetting en van Harm Kaal over burgemeester Willem de Vlugt.
2 Ingrid de Zwarte, De Hongerwinter, Amsterdam 2019, 105-106, 268-270. NIOD collectie 212e, inv. nr. 107:
‘De voedselvoorziening in Amsterdam, overgenomen uit de NRC d.d. zaterdag 29 Januari 1945’ en
Burgemeester van Amsterdam (Voûte) aan Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Visserij
(Hirschfeld), 7 februari 1945. Eind november trachtte Amsterdam tevergeefs een voorkeurspositie af te
dwingen bij de verdeling van aardappelen uit de noordoostelijke provincies. NIOD collectie 212e, inv. nr. 167
(dagboek van Secretaris-Generaal Hirschfeld), 29 november 1944: ‘[E]en scherpe woordenwisseling met den
heer Voûte over de kwestie der rantsoenen in Amsterdam. De heer Voûte wil de in Amsterdam uit het N.O.
komende levensmiddelen in de eerste plaats voor Amsterdam reserveren. Ik weiger daarop in te gaan.’
28 Romijn, Burgemeesters; Kaal, Hoofd van de stad.
12
Uit hun werk wordt duidelijk dat de positie van burgemeesters in oorlogstijd in vergelijking met hun
functioneren in vredestijd gekenmerkt werd door twee tegenovergestelde tendensen, namelijk
enerzijds steeds minder manoeuvreerruimte en anderzijds meer mogelijkheden om zich te
profileren. Voor de Duitse bezettingsautoriteiten was de burgemeester het eerste aanspreekpunt
wanneer op lokaal niveau iets geregeld of uitgevoerd diende te worden, voor de burgers van de stad
was hij de meest zichtbare vertegenwoordiger van wat er van het Nederlandse bestuur resteerde.
‘De burgemeesters belichaamden de continuïteit van het gezag na het vertrek van de regering’,
schreef Romijn, ‘door aanwezig en in hun functie actief te zijn”?
Volgens Kaal was De Vlugt ‘een tamelijk onzichtbare bestuurder die zich hoofdzakelijk liet
leiden door de gedachte dat hij op zijn post diende te blijven “om erger te voorkomen” Over zijn
minder onzichtbare opvolger Voûte is geschreven dat ‘er bewijzen te over [waren] van zijn
dienstbaarheid aan de bezetter en van zijn identificatie met Duitsland’.** Zo werd op 10 februari
1944 aan de diensthoofden medegedeeld dat het Voûte ter ore is gekomen dat er ‘verstekelingen’
(hij doelde op onderduikers) in een van de gemeentepanden werden verborgen. De hoofden
moesten op onderzoek uit en indien dit inderdaad het geval bleek moest Voûte daar zo spoedig
mogelijk over worden geïnformeerd.” Anderzijds was de verzetsvrouw Jacoba van Tongeren, de
leider van de ondergrondse Groep 2000, zeer positief over de burgemeester: ‘Hij heeft Groep 2000
onschatbare diensten bewezen […] Voûte was de grote man achter de schermen die een wakend
oog in het zeil hield.” In de archieven zijn vele aan Voûte gerichte persoonlijke verzoeken om
bemiddeling bij de Duitse autoriteiten te vinden.” Men zag in hem kennelijk wel een kansrijke
bemiddelaar, ongetwijfeld juist vanwege het image van toegeeflijkheid ten aanzien van de Duitse
bezetter. Welke personen vroegen Voûte — volgens Peter Romijn ‘een man die goed wist wat zijn
gesprekspartners graag wilden horen’* — om hulp, en hoe ver gingen de inspanningen van de
burgemeester daarbij?
2 Romijn, Burgemeesters, 102-103; Kaal, Hoofd van de stad, 224-225 en 236.
2 Harm Kaal, Het hoofd van de stad: Amsterdam en zijn burgemeester tijdens het interbellum, Amsterdam
2008, 237.
3 AJJ. Meershoek, ‘Voûte, Edward John (1887-1950, in: Biografisch Woordenboek van Nederland
(http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/vote, laatst gewijzigd op 12-11-2013).
% stadsarchief Amsterdam, collectie 5282 (Archief van de Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak,
Bad- en Zweminrichtingen), inventarisnummer 226, Gemeente Amsterdam aan Heeren Hoofden van Diensten
en Bedrijven, 10 februari 1944. Binnen de Dienst der Bad- en Zweminrichtingen werd gerapporteerd dat er in
de panden van de dienst geen ‘verstekelingen’ te vinden waren.
* paul van Tongeren, Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van Groep 2000 (1940-1945), vijfde
druk, 2018, p. 347.
% stadsarchief, archief van het Particulier Secretariaat van de Burgemeester, toegangsnummer 5169, inv. nrs.
716 t/m 719. NIOD, collectie 216b, inv. nrs. 172-173 en Doc-l dossier op naam van Voûte. Zie ook diens CABR-
dossier bij het Nationaal Archief.
*® peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd: besturen tijdens de Duitse bezetting, Amsterdam 2006, 255.
13
Ook de hoofden van de diverse Amsterdamse gemeentelijke diensten zagen zich geplaatst in
een steeds verschuivende positie tussen burger en bezetter. De ambtelijke top van deze diensten
had geregeld contact met vertegenwoordigers van de Duitse bezettingsautoriteiten, zonder
tussenkomst van de verantwoordelijke gemeentebestuurders. In het publieke domein is er het beeld
van de directeuren van de diensten als halve (of zelfs hele) collaborateurs. Dit staat haaks op hun
zelfbeeld, dat van saboteurs van bezettingsmaatregelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een brief van juli
1947 van het Instituut van Directeuren van gemeentelijke diensttaken te Amsterdam over het
gevaar tijdens de bezetting van ‘inmenging van Duitse en met deze collaborerende Nederlandse
autoriteiten met het Instituut en de werkzaamheden der betrokken Directeuren, hetgeen voor
bestuursgeëxponeerde posten, het gevaar zou hebben medegebracht van ontdekking dan wel
bemoeilijking voor de toekomst van door hen verricht illegaal werk of door hen verrichte sabotage
der Duitse maatregelen’*° J.F. Franken, die van november 1940 tot mei 1945 als gemeentesecretaris
fungeerde, verklaarde na de oorlog over Voûte dat deze de directeuren van de gemeentediensten in
hun verzet tegen de Duitse maatregelen had gesteund.”
Dit leidt tot de belangrijke vraag hoeveel ruimte er feitelijk is gevonden en gemaakt voor
obstructie en verzet. In hoeverre werd door de gemeentelijke diensten geschermd met echte of
vermeende verzetsactiviteiten — die doorgaans uiteraard nauwelijks of niet gedocumenteerd werden
— om het eigen straatje schoon te vegen?
Ad. 6. Zuivering en rechtsherstel
In de periode direct na de bezetting diende het gemeentelijke apparaat te worden ‘gezuiverd’ om
kwade elementen te verwijderen en het vertrouwen van de Amsterdamse bevolking terug te
winnen. Sommige gemeenteambtenaren hadden heel wat uit te leggen. Hoe heeft men zich na de
oorlog voor de eigen rol verantwoord? Wie waren de managers van het zuiveringsproces? Waren dit
nieuwe mensen, of waren dit diegenen die al jarenlang de lakens uitdeelden?
In het Stadsarchief is veel over de zuiveringen van de gemeentelijke diensten te vinden. ”®
Inwoners van de stad dienden na de oorlog ook allerlei klachten in over het gedrag van
gemeenteambtenaren tijdens en ook na de bezetting. Die klachten konden variëren van een ‘nors
% stadsarchief, archief van de Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers, toegangsnummer 5256, inv.
57 NIOD, dossier 248-1828 (‘Edward John Voûte’), map b, stuk 1: proces-verbaal van de in het openbaar
gehouden terechtzitting van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam, 25 april 1947, p. 29.
% In de archieven van de diverse gemeentelijke diensten en ook in collectie 5174: archief van de Secretarie;
Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorgangers en Secretarie; Personeelszaken en
rechtsvoorganger.
14
optreden’ tot de verdenking van verraad aan de Duitsers.” Over de zuivering van de politie was veel
gemor: men vond dat deze niet ver genoeg ging en dat vooral het hogere kader daarbij buiten schot
bleef. Aan de andere kant getuigen documenten uit die tijd van de behoefte om, zoals de
burgemeester het eind december 1946 stelde, ‘de zuivering verder te laten rusten’ omdat het ‘de
moeite en ergernis’ die ermee gepaard zouden gaan niet zou lonen.“® Ook intern werd door
gemeenteambtenaren geklaagd over het verloop van de zuiveringen. Hoe werd met deze klachten
omgegaan en welke consequenties had dit eventueel voor de betrokken ambtenaren?
Het ontslagen Joodse personeel dat de oorlog had overleefd en de ontslagen Februaristakers
konden desgewenst in de gemeentedienst terugkeren en hadden eventueel ook recht op uitbetaling
van gederfd loon. Bij sommige gevallen hadden de verantwoordelijke chefs hun bedenkingen, zoals
bij de Gemeentelijke Was- en Schoonmaak-, Bad- en Zweminrichtingen. Een Joodse vrouw, die sinds
1934 als schoonmaakster voor deze dienst had gewerkt, meldde zich in september 1945 weer bij
haar oude werkgever. Dat was wel wat laat, vond de directeur. Waarom had ze zich niet eerder
gemeld, desnoods schriftelijk? Dat de vrouw ‘de vele financiële en morele moeilijkheden gedurende
de oorlogsjaren’ als reden opgaf vond hij ‘erg onbevredigend’. Of ze nog in aanmerking zou komen
voor rechtsherstel zouden andere instanties maar moeten beoordelen.”
Binnen het thema van zuiveringen en rechtsherstel gaat het onder meer om de vraag naar
het verloop van het proces van re-integratie van gemeenteambtenaren die waren vervolgd of zich
hadden verzet. In hoeverre was er door de uiteenlopende ervaringen tijdens de bezetting een kloof
ontstaan tussen collega’s op de werkvloer, of tussen teruggekeerde werknemers en hun in functie
gebleven leidinggevenden?
Ad 7. Taakopvatting en houding van gemeentelijke overheid ten aanzien van burgers
Als een van de belangrijkste taken van het gemeentelijke bestuur werd de handhaving van het
overheidsgezag gezien. Dat was de les die de autoriteiten uit de politieke onrust van de jaren dertig
hadden getrokken, in het volle besef dat een strikte handhaving van orde en rust ten koste kon gaan
van bepaalde democratische vrijheden. Die zienswijze veranderde niet door de Duitse inval. In juni
1940 liet burgemeester De Vlugt de leden van de Amsterdamse gemeenteraad weten dat de
belangen van de gemeente het best werden gediend door ‘een vastberaden plichtsbetrachting, die
% zie bijvoorbeeld archief van de Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers, toegangsnummer 5256,
inv. nrs. 125-126.
#0 stadsarchief , archief van de Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorganger en
Secretarie; Personeelszaken (nr. 5174), inv. nr. 1638.
“1 Stadsarchief, archief van de Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichtingen (nr.
5282): Directeur aan de Wethouder WSBZ-inrichtingen, 2 januari 1946. Uit dit dossier blijkt niet hoe deze
kwestie is afgelopen en of deze vrouw weer is aangenomen.
15
zich ook kenmerkt door stipte en getrouwe nakoming van hetgeen in de verordeningen van de
Duitsche Autoriteiten en in onze wet en verordeningen is voorgeschreven of vastgelegd.’“ Een
dergelijke invulling van plichtsbetrachting bepaalde mede de bandbreedte waarbinnen het doen en
laten van veel ambtenaren van de gemeentelijke diensten zich tijdens de bezetting afspeelde.
In mei 1940 bestond het Nederlandse politieapparaat grotendeels uit gemeentepolitie.
Binnen de context van de wisselwerking tussen bezettingspolitiek en gemeentelijk beleid dient
aandacht te worden geschonken aan de houding van het Amsterdamse politiekorps ten opzichte van
de eigen burgers, zowel Joodse als niet-Joodse. Gezien de cruciale en ook zeer zichtbare rol van de
politie in de samenleving is het belangrijk om bij een analyse van het functioneren van het
gemeentelijke apparaat ook die organisatie te betrekken. Daarbij dient tevens de interne dynamiek
binnen het korps aan de orde te komen, met name op welke wijze politiemensen in situaties
geplaatst worden die zware morele dilemma's met zich mee brachten.“ Die dilemma’s dienen
echter te worden bestudeerd en geanalyseerd tegen de achtergrond van het totale gemeentebeleid,
zodat duidelijk wordt in welke politieke constellatie door de agenten moest worden
gemanoeuvreerd.
In tijden van schaarste aan voeding, materiële zaken, huisvesting en financiële middelen dienen
ambtenaren prioriteiten te stellen over wie wel en geen beroep kan doen op hulp van de gemeente.
Er waren wat dat betreft allerlei beleidsbeslissingen en uitvoeringspraktijken die nadelig konden
uitpakken voor ‘cliënten! van gemeentelijke diensten. Dat kon gaan om beslissingen op allerlei
niveaus. Het lijkt evident dat de relatie tussen overheid en burgers destijds zeer zakelijk van aard
was (of, en in hoeverre, dat sindsdien is veranderd, is nog een open vraag). ““ De naoorlogse
erfpachtkwestie, waarbij Joden financieel aansprakelijk werden gesteld voor achterstallige erfpacht
uit de oorlog, is daar een sprekend voorbeeld van. Er zijn ook andere tekenen van een dergelijke
zakelijke inslag, bijvoorbeeld wanneer in juni 1945 rekening wordt gehouden met de mogelijkheid
“% Geciteerd in Kaal, Hoofd van de stad, 226. Zie over gezag versus vrijheid in de jaren dertig: Kaal, Hoofd van
de stad, 178, 180 en 196. Zie ook Romijn, Burgemeesters, 58-61 en 166.
B zie bijvoorbeeld Guus Meershoek, Bevolen dienst geweigerd; Jan van den Oever, zijn geweten en de grenzen
van het aanvaardbare in politiedienst, Amsterdam 2008; Jos Smeets, Tommy van Es en Guus Meershoek (red),
In de Frontlinie; Tien politiemannen en de Duitse bezetting, Amsterdam 2014; Hinke Piersma, Op eigen gezag;
Politieverzet in oorlogstijd, Amsterdam 2019.
“zie bijvoorbeeld een folder van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, ‘Wat Sociale Zaken U te zeggen
heeft’ (ongedateerd, maar i.i.g. in gebruik in 1949]: ‘De ene mens is eerlijk als goud maar van de ander kan dat
soms niet gezegd worden. De ene vindt het verschrikkelijk, dat hij om hulp moet aankloppen, maar een ander
maakt er een sport van. […] Meermalen blijkt achteraf, dat men wat verzwegen heeft of een onwaar antwoord
heeft gegeven en dan is “Holland in last”. Men komt er dan niet af met te zeggen, dat de vraag niet goed is
begrepen of dat men er niet aan gedacht heeft dat er nog bezit aan geld was. Het gevolg is, dat Politie en
Justitie er aan te pas komen en dan is het te laat. Bij velen heerst de opvatting dat zij recht hebben op een
uitkering van de Gemeente en dat men van familie, aanvullende hulp kan ontvangen. Het is echter juist
omgekeerd.’ Stadsarchief, toegangsnummer 5256, inv. nr. 23.
16
dat gezinnen van repatrianten steunfraude pleegden: ‘Er wordt de aandacht op gevestigd, dat in vele
gevallen door gezinnen van repatrieerenden geen kennis is gegeven van den terugkeer van den
kostwinner. Het is noodzakelijk de namen van den repatrieerenden te vergelijken met onze
registers, om fraude onmogelijk te maken.’
De naoorlogse geldzuivering, waarbij alle bankbiljetten van honderd gulden bij een bank
moesten worden ingeleverd, bood de Sociale Dienst een buitenkansje om mogelijke fraudeurs te
identificeren. Daar het aantal ingeleverde biljetten op het persoonsbewijs werd aangetekend,
kregen steuntrekkers alleen uitbetaald op vertoon van dat identificatiebewijs. Minstens één
gemeenteambtenaar had bedenkingen bij deze ambtelijke strengheid. Raakte de hoofdtaak van de
dienst, het ledigen van de sociale nood, niet in het gedrang door teveel de nadruk te leggen op een
strikte naleving van de voorschriften?“ Om (deels) een verklaring te zoeken voor de houding van de
ambtenaren ten aanzien van burgers in het algemeen en kwetsbare burgers in het bijzonder is
onderzoek nodig naar de visie die gemeentelijke functionarissen destijds hadden op wat de rol van
het gemeenteapparaat in de samenleving zou moeten zijn.
Een belangrijke vraag ten aanzien van het functioneren van de gemeentelijke diensten is die
naar de mate van continuïteit in hun denken en doen. In hoeverre veranderden de prioriteiten van
deze diensten, eerst door de extreem gepolitiseerde visie van het nationaalsocialisme tijdens de
bezetting, en daarna door het proces van wederopbouw en herstel van na mei 1945, of bleef het
gemeentelijke apparaat gedurende deze ingrijpende veranderingen vasthouden aan vooral een
functionele invulling van de eigen rol?
Jeroen Kemperman
NIOD
maart 2020
® stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 24: notulen Hoofdenvergadering op 25
juni en 10 augustus 1945. De ambtenaar met bedenkingen verwoordde het als volgt: Wanneer iemands huis
in brand staat, is dat toch ook niet het geschikte moment hem te zeggen, dat hij zijn tuintje eens wat moet
aanharken?’ lbidem: Ontwerp-exemplaar van ‘Ons Dienstorgaan; Uitgave van de Gemeentelijke Dienst voor
Sociale Zaken, Amsterdam’, No. 3, Juli 1950, p. 15-16.
17
Bronnenoverzicht
Bij het Stadsarchief en het NIOD zijn diverse archieven en collecties geraadpleegd.
Bij het Stadsarchief gaat het daarbij om de volgende archieven en collecties:
e Nederlands Israëlietische Hoofdsynagoge (nr. 714)
e Dienst van het Marktwezen (nr. 745)
e Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers (nr. 5256)
e Particulier Secretariaat van de Burgemeester (nr. 5169)
e Afdeling Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister en Verkiezingen (nr. 5176)
e Secretarie; Afdeling Volkshuisvesting (nr. 5187)
e Gemeente Vervoer Bedrijf (nr. 5252)
e Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichtingen (nr. 5282)
e Gemeentelijke Woningdienst (nr. 5293)
e Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorgangers en Secretarie;
Personeelszaken en rechtsvoorganger (nr. 5174)
e Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches Quartieramt) (nr. 5229)
e Collectie Bart de Kok en Jozef van Poppel (nr. 30602)
Collectie Februaristaking (nr. 30991)
Bij het NIOD zijn de volgende archieven en collecties geraadpleegd:
e Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete (nr. 014)
e _Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz (nr. 020)
e _Generalkommissariat für das Sicherheitswesen (nr. 077)
e _Beauftragten des Reichskommissars (nr. 086)
_Procureur-Generaal Amsterdam (nr. 100a)
e Frederiks, KJ. (nr. 101a)
e Kabinet van het Departement van Binnenlandse Zaken (nr. 101b)
e _Nationaal-Socialistische Beweging (nr. 123)
e Comité voor Joodsche Vluchtelingen (nr. 181b)
e Elte, W.S.H. (nr. 181e)
e Joodsche Raad voor Amsterdam (nr. 182)
e Departement van Binnenlandse Zaken (nr. 216b)
e _Werkkampen voor Joden (nr. 2500)
e Tongeren, Jacoba van (nr. 900)
e Dossier - Voûte, Edward John (nr. 248-1828)
e Dossier - Amsterdam - Joodse wijk (249-0029B)
e Dossier - Amsterdam - Publieke Werken (nr. 249-0030)
e Dossier - Arbeidsbureaus, Gewestelijke - Amsterdam (nr. 249-0044A)
e Dossier - Joden - getto's (nr. 249-0362)
e Dossier - Joden - maatregelen tegen (nr. 249-0363)
e Dossier - Joden - aanmelding (nr. 249-0949)
e Dossier - zuivering overheidspersoneel (nr. 249-1038)
18
| Onderzoeksrapport | 18 | train |
AGENDA (concept)
Raadscommissie MIDDELEN
Datum: Woensdag 7 september 2011
Aanvang: 20.00 uur
Zaal: Raadzaal Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000
Blok A Procedureel
Nr. [Onderwerp _______________________[Nadereinfo
Opening/Mededelingen |
Vaststellen agenda Ter vaststelling
Verslag 1 juni 2011 Ter vaststelling
Openstaande toezeggingen
Mededelingen portefeuillehouder(s)
Blok B Bespreking beleidsonderwerpen
‚Nr. |Onderwerp __________________|Nadereinfo |Regnr. |
Vaststellen programma van eisen voor de Ter advisering 4613
accountantscontrole 2011
7. Voorstel kostendekkend maken huwelijksleges per 1 | Ter advisering 4375
oktober 2011
Autorisatieregels financiële mutaties op de Ter advisering 4468
stadsdeelbegroting
[9. _|Discussienota vergaderstelsel [Terbespreking | |
Blok C Algemeen
‚Nr. |Onderwerp |
De volgende vergadering is gepland op woensdag 5 oktober 2011
Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering
zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924,
| Agenda | 1 | discard |
Eer 0n3025 N% Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken RO
Ontwikkeling X Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022
Ter kennisneming
Portefeuille Grond en Ontwikkeling
Agendapunt 11
Datum besluit College vanBen W_ 12 juli 2022
Onderwerp
Kennis te nemen van de vrijgave voor terinzagelegging van het ontwerp exploitatieplan
Buiksloterham se herziening reparatie.
De commissie wordt gevraagd
1. Kennis te nemen van bijgevoegde raadsinformatiebrief over de ter inzage legging van het
ontwerp exploitatieplan Buiksloterham;
2. Kennis te nemen van de financiële toelichting als opgenomen in bijlage 6 van het ontwerp
exploitatieplan;
3. Kennis te nemen van de geheimhouding op bijlage 2 Financiële toelichting exploitatieplan
die op grond van artikel 25, tweede lid van de Gemeentewet is opgelegd. Dit in verband met
de belangen genoemd in art. 5.1 lid 2 onder b van de Wet open overheid. De geheimhouding
wordt opgelegd voor een periode van 20 jaar en loopt af op 31-12-2042.
4. Kennis te nemen van het verzoek om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25,
derde lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad
na aanlevering van de stukken bij de raadsgriffie te bekrachtigen.
Wettelijke grondslag
Artikel 6.15, lid 1 Wro jo. artikel 6.14, lid 2 Wro
Artikel 2.2 Crisis- en Herstelwet (Chw) jo. artikel 2, lid 4, onder f‚ Besluit uitvoering Chw
Artikel 25 leden 2 en 3 van de Gemeentewet jo. Artikel 5.1 lid 2 onder b van de Wet open overheid
Bestuurlijke achtergrond
Het exploitatieplan is het publiekrechtelijk kader voor het verhalen van gemeentelijke kosten
voor de transformatie van Buiksloterham. Het geldt voor percelen in volledig eigendom waarvoor
geen anterieure overeenkomst is afgesloten. Voorliggende herziening bevat structurele
wijzigingen waarvoor het ontwerpexploitatieplan 6 weken ter inzage wordt gelegd vanaf
27-7-2022. De gerepareerde ze herziening vormt na inwerkingtreding het actuele kader om aan
omgevingsvergunningen voor bouwplannen van particuliere grondeigenaren een exploitatiebijdrage
te verbinden.
Reden bespreking
nvt.
Uitkomsten extern advies
Gegenereerd: vl.7 1
VN2022-023625 % Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken
Grond en % Amsterdam
Ontwikkeling %
Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022
Ter kennisneming
n.v.t.
Geheimhouding
Kennis te nemen van de geheimhouding die op grond van artikel 25, tweede lid van de
Gemeentewet is opgelegd. Dit in verband met de belangen genoemd in art. 5.1 lid 2 onder b van de
Wet open overheid. De geheimhouding wordt opgelegd voor een periode van 20 jaar en loopt af op
31-12-2042.
Kennis te nemen van het verzoek om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25, derde
lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad na aanlevering
van de stukken bij de raadsgriffie te bekrachtigen.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
n.v.t.
Welke stukken treft v aan?
Meegestuurd Registratienr. Naam
Bijlage 1. Raadsinformatiebrief vrijgeven ontwerpexploitatieplan
AD2022-071962 ‚ ‚
Buiksloterham 5e herziening reparatie.pdf (pdf)
Bijlage 2. Ontwerpexploitatieplan Buiksloterham 5e herziening
AD2022-071963 .
reparatie.docx (mswa2)
AD2022-071960 Commissie RO Voordracht (pdf)
AD2022-071964 | GEHEIM - Bijlage 3. GEHEIM financiële toelichting exploitatieplan. pdf (pdf)
Ter Inzage
| Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Grond & Ontwikkeling, Marian Steenhagen, 06-20361931, [email protected] Grond &
Ontwikkeling, Carolien Huijzer, 06-24528307, C.Huijzer @Amsterdam.nl
Gegenereerd: vl.7 2
| Voordracht | 2 | train |
Toelichting agendapunten
Leden van Stadsdeelcommissie West dragen een agendapunt aan voor de
onderwerpenlijst.
Werkwijze:
e Voorafgaand aan de agendacommissie levert een SDC-lid (of +fractie) uiterlijk
maandag voorafgaand aan agendacommissie onderstaande informatie in bij
[email protected].
e Agendacommissie toetst het voorstel marginaal en bepaalt het meest geschikte
tijdstip en wijze van behandeling.
e Ondersteuning meldt aan indiener de reactie van de agendacommissie en plaatst
onderwerp op de onderwerpenlijst.
Wat - onderwerp (wat wordt aangekondigde wijziging Bestuurlijk Stelsel
agendapunt-naam) bevoegdheden sdc
ACTUALITEIT
Waarom - Toelichting/achtergrond bij | Afgelopen week stond een aanpassing van de
het onderwerp verordening op de agenda in de raad bij de
raadscommissie democratisering. Dit is het
resultaat van een eerder advies uit West en een
motie uit de raad betreft vitwerking
bevoegdheden en mandatering DB's en sdc’s.
De strekking van de voorliggende wijziging is dat
de sdc uitsluitend nog een rol heeft bij het
aanwijzen van trouwlokaties. Alle andere wensen
en plannen zijn volgens advies Professor
Munneke ongewenst of onmogelijk in het
huidige stelsel.
Bij de bespreking is door de raad vorige week
verzocht het eerst nog in de commissie RO te
bespreken vanwege de belangrijke
consequenties bij vergunning verlening vanuit de
stadsdelen.
Na de komende RO vergadering staat dit op de
agenda van de raad al ter besluitvorming. Dit is
dus al de eerstvolgende raadsvergadering.
Graag willen wij daarom op zeer korte termijn
spreken over de betekenis en de consequenties
van de voorgenomen wijzigingen met de
stadsdeelcommissie, de protefeuillehouder Ester
Fabriek vanuit haar portefeuille democratisering
Thomas Hermans vanuit zijn portefuille RO en
Fenna Ulichki vanuit haar rol als voorzitter.
Aanstaande 2 november is er voorts een
bespreking rondom het Bestuurlijk stelsel,
waarvoor een afvaardiging van 3 personen wordt
gevraagd per sdc. We kunnen in de bespreking
meenemen wie daar naar toe kan/wil en met
welk inhoudelijk mandaat vanuit onze sdc.
Doel — wat zou je willen dat er vit komt* [zie boven, Eerder is er al unaniem een advies van
ons aangenomen rondom de
aanwijzingsbevoegdheid in de omgevingswet.
Mogelijk brengen wij bij dit agendapunt een
korte motie in, toegesneden op de voorliggende
wijziging en hoe nu verder. Indien ter stemming
aangenomen kan dit dan gevoegd worden bij de
agendastukken van de raad. Stukken volgen
spoedig.
Wanneer — datum (spoed? Zo ja, dat 3 oktober
toelichten)
EN
* Bedoeld wordt: initiatief-advies? Verzoek aan DB? Vervolgdebat in SDC?
| Actualiteit | 2 | train |
VN2022-024810 De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken
werk, Participatie 96 Gemeente 9 RO
en Inkomen % Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022
Ter kennisneming
Portefeuille Sociale Zaken
Agendapunt 9
Datum besluit College van B&W 12 - 07 - 2022
Onderwerp
Moties boodschappendiensten en fietskoeriers
De commissie wordt gevraagd
1. Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief betreffende de stand van zaken van de moties
boodschappendiensten (439) en fietskoerier coöperaties (4,40") van het lid IJmker
Wettelijke grondslag
Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80.
Gemeentewet, Artikel 169:
het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door
het college gevoerde bestuur (lid 2);
zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2);
zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij
het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3).
Bestuurlijke achtergrond
e Aangenomen moties:
1. motie ‘boodschappen in 10 minuten thuis’ (4,40 dubbelaccent; 7 juli 2021)
2. motie inzake fietskoeriers coöperaties’ (439; 8 juli 2021)
e Vastgesteld voorbereidingsbesluit inzake flitskoeriers/bezorgdiensten/darkstores (26 jan 2022)
Reden bespreking
n.v.t. // Raadsinformatiebrief (incluis de twee moties als bijlagen) wordt ter kennisname aangeboden
aan de commissie.
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Gegenereerd: vl.10 1
VN2022-024810 9 Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken R
Werk, Participatie __$€ Amsterdam
en Inkomen %
Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022
Ter kennisneming
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
De volgende twee moties van het lid IJmker worden hiermee afgedaan.
1. motie ‘boodschappen in 10 minuten thuis’ (4,40 dubbelaccent; 7 juli 2021)
2. motie inzake fietskoeriers coöperaties’ (439; 8 juli 2021)
Welke stukken treft v aan?
AD2022-074141 | 439.21. Motie IJmker fietskoerier coöperaties. pdf (pdf)
440dubbelaccent.21.Motie IJmker VJN 2021 boodschappen in 20 minuten
AD2022-074142 ‚
thuis. pdf (pdf)
AD2022-074139 Commissie RO Voordracht (pdf)
AD2022-074140 Raadsinformatiebrief moties IJmker BW juli DEF getekend. pdf (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Directie Werk // Arjan Ploegmakers // 06-51358758 {/ arjan. [email protected]
Gegenereerd: vl.10 2
| Voordracht | 2 | train |
x% Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 1295
Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 10 november 2020
Onderwerp
Motie van de leden Timman, Van Renssen, Biemond en N.T. Bakker inzake
zwemmen in het Johan van Hasseltkanaal.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de investeringsnota Buiksloterham 2020 en het
beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet.
Constaterende dat:
— Zowel de bodem van het Johan van Hasseltkanaal zelf de bodem van
aangrenzend water is vervuild;
— Sanering van de waterbodem van dit gebied het mogelijk zou maken om in het
Johan van Hasselt Kanaal te zwemmen.
— Deze wateren onder beheer staan van Rijkswaterstaat.
Overwegende dat:
— De mogelijkheid om te zwemmen in het Johan van Hasseltkanaal een gezonde,
sportieve en vermakelijke impuls zou betekenen voor de ontwikkelingen in de
Buiksloterham.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
1. Erop aan te dringen bij Rijkswaterstaat van sanering van de waterbodem onder
en rondom het Johan van Hasselt kanaal een prioriteit te maken;
2. De uitkomsten van deze inzet aan de raad te rapporteren.
De leden van de gemeenteraad
D. Timman
N.A. van Renssen
H.J.T. Biemond
N.T. Bakker
1
| Motie | 1 | discard |
Amsterdam, 23 januari 2011 | |
ADRES AAN DE GEMEENTERAAD VAN AMSTERDAM |
Op 27 december 2010 ontving ik van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een
beschikking voor een benedenwoning of een woning met Lift, alsmede voor een Li
verhuiskostenvergoeding. Eg
Aan dit bestuit ligt ten gronslag dat ik (65 j.) vanwege een handicap aan beide benen mijn DO
huidige woning, met twee trappen, niet meer op de gebruikelijke manier kan bereiken. |
Daarom is mij een “medische indicatie” toegekend voor ecn geschikte woning. Ei
Mij is te kennen gegeven dat ik me daartoe tot Woningnet moet wenden. Daar sta ik al EO
ingeschreven. Echter mijn partner en ik verdienen wat meer dan de woninggrens van 33.614 ES
euro voor sociale huur.
Mijn verzoek is of de gemeenteraad de woningcoörperaties wil vragen voor huurders |
___met een medische indicatie een uitzondering op de inkomenssgrens te maken. In mijn DO
geval laat ik een sociale huurwoning achter.
Immers als de vrije huursector en woningkoop financieel niet mogelijk zijn zit je als huurder |
met je medische indicatie volledig gevangen. Wat is dan nog de zin van toekenning van een EO
möêdische indicatie door het college van B&W ? Waarom zou je dan als huurder de procedure Eg
daartoe ingaan? E SO
‘Wat rest is dan een scheiding van de partner of het opgeven het werk door de partner om
onder de huurgrens te komen.
Dat kan toch niet de bedoeling zijn !
Met groet, JZ |
| _
Be Internet Exptorer-browser starten.Ink |
| Raadsadres | 1 | test |
VN2021-000407 X Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, K D D
re ict Amsterdam Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk
D Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en
% Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop
Voordracht voor de Commissie KDD van 27 janvari 2021
Ter kennisneming
Portefeuille ICT en Digitale Stad
Agendapunt 13
Datum besluit College van B&W 15 december 2020
Onderwerp
Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van:
1. Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam. Dit stedelijke kader
informatiebeveiliging geeft richting aan de wijze waarop informatie van de gemeente
Amsterdam wordt beveiligd.
2. De organisatie van informatiebeveiliging bij de gemeente Amsterdam, waarin de rollen en
verantwoordelijkheden zijn beschreven.
3. De rapportage informatiebeveiliging 2018-2019, waarin de activiteiten van de gemeente met
betrekking tot de informatiebeveiliging worden beschreven.
4. De rapportage gegevensbescherming 2018-2019, waarin de activiteiten van de gemeente
met betrekking tot gegevensbescherming worden beschreven.
5. De raadsbrief waarin de wethouder de verschillende documenten aan de raadscommissie
toelicht.
Wettelijke grondslag
e Art. 160, eerste lid onder a, Gemeentewet: het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de
gemeente te voeren.
e Art. 169, eerste en tweede lid, Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders en
elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het
college gevoerde bestuur. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn
taak nodig heeft.
« Art 38, derde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) schrijft voor
dat de Functionaris Gegevensbescherming rechtstreeks verslag uitbrengt aan de hoogste
leidinggevende van de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval het college en de raad). De
Functionaris Gegevensbescherming is de interne toezichthouder op de gemeentelijke omgang met
persoonsgegevens.
Bestuurlijke achtergrond
Op 12 juli 2016 heeft het college het Informatiebeveiligingsbeleid gemeente Amsterdam
vastgesteld. Dit beleid is gebaseerd op de toen geldende Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten
(BIG). De gemeenteraad heeft dit informatiebeveiligingsbeleid ontvangen op 25 januari 2017.
Het informatiebeveiligingsbeleid van de gemeente Amsterdam wordt (verplicht) periodiek
geactvaliseerd. Inmiddels is de BIG per 2020 vervangen door de Baseline Informatiebeveiliging
Overheid (BIO). Hierin zijn uniforme beveiligingsnormen openomen, die gelden voor alle
bestuurslagen van de overheid. Het voorliggende Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente
Amsterdam is gebaseerd op de BIO.
Gegenereerd: vl.6 1
VN2021-000407 % Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, K D D
rve ict % Amsterdam ‚ On ‚ ‚ …
% Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk
Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en
Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop
Voordracht voor de Commissie KDD van 27 janvari 2021
Ter kennisneming
De rapportage van de functionaris gegevensbescherming komt voort vit haar wettelijke verplichting
om verslag uit te brengen aan de hoogste leidinggevende van de verwerkingsverantwoordelijke (in
dit geval het college en de raad).
De genoemde documenten zijn op 17 december 2020 via de Dagmail aangeboden aan de
raadsleden.
Reden bespreking
Niet van toepassing
Uitkomsten extern advies
Niet van toepassing
Geheimhouding
Niet van toepassing
Uitgenodigde andere raadscommissies
Niet van toepassing
Welke stukken treft v aan?
Bijlage 1 Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam. pdf
AD2021-001443
(pdf)
Bijl Organisati inf tiebeveiliging bij d t
AD2021-001440 ijlage 2 Organisatie van informatiebeveiliging bij de gemeente
Amsterdam.pdf (pdf)
|ADzo21-00439 | Bijlage 3 Rapportage informatiebeveiliging 2018-2019.pdf (pdf)
AD2021-001442 Bijlage 4 Rapportage gegevensbescherming 2018-2019.pdf (pdf)
AD2021-001441 Bijlage 5 Raadsbrief informatiebeveiligingsbeleid. pdf (pdf)
[ADzozvooug2 | Commissie KDD Voordracht (pdf)
Ter Inzage
| Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
CIO Office, Chief Information Security Officer: Marco van Beek ([email protected]
of 06 — 8363 1168) CIO Office, Functionaris Gegevensbescherming: Hanne-Esther Kruijt
([email protected] of 06 — 2802 1985)
Gegenereerd: vl.6 2
| Voordracht | 2 | train |
VN2023-022441 Raadscommissie voor Financiën, Kunst en cultuur, Diversiteit
Kunst en Cultuur x Gemeente bras . . . FKD
en antidiscriminatiebeleid, Lucht-en zeehaven (incl. Schiphol),
% Amsterdam en en
Bedrijfsvoering, Inkoop, Personeel en organisatie, Dienstverlening,
% Deelnemingen (excl. AEB en Schiphol), Deelnemingen (incl. AEB), Lokale
media, ICT en digitale stad, Evenementen
Voordracht voor de Commissie FKD van 23 november 2023
Portefeuille Kenkeani&okming
Agendapunt 8
Datum besluit NVT
Onderwerp
Kennisnemen van de raadsinformatiebrief ter afdoening van de toezegging over de terugkoppeling
van de sectorgesprekken in het kader van het nieuwe Kunstenplan
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief van wethouder Meliani ter afdoening van de
toezegging in de commissie FKD van 22 juni 2023 over de terugkoppeling van de sectorgesprekken
in het kader van het nieuwe Kunstenplan.
Wettelijke grondslag
Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet: Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van
de gemeente te voeren.
Art 169 Gemeentewet: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden
afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde
bestuur (lid 1). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak
nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde
inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3).
Bestuurlijke achtergrond
In de vergadering van de commissie FKD van 22 juni 2023 heeft wethouder Meliani op verzoek van
raadslid Moeskops (D66) tijdens de bespreking van de contourenbrief Kunstenplan 2025-2028.
De brief is v op 26 oktober via de dagmail toegezonden.
Reden bespreking
NVT
Uitkomsten extern advies
NVT
Geheimhouding
NVT
Uitgenodigde andere raadscommissies
NVT
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Gegenereerd: vl.5 1
VN2023-022441 % Gemeente Raadscommissie voor Financiën, Kunst en cultuur, Diversiteit F K D
K | msterdam
unsten Cultuur % en antidiscriminatiebeleid, Lucht- en zeehaven (incl. Schiphol),
Bedrijfsvoering, Inkoop, Personeel en organisatie, Dienstverlening,
Deelnemingen (excl. AEB en Schiphol), Deelnemingen (incl. AEB), Lokale
media, ICT en digitale stad, Evenementen
Voordracht voor de Commissie FKD van 23 november 2023
JerdeeDBinR Dig, 023-00720 —FKD Contouren nieuwe Kunstenplan
Welke stukken treft v aan?
AD2023-077227 Commissie FKD Voordracht (pdf)
Raadsinformatiebrief over toezegging terugkoppeling sectorgesprekken
AD2023-081153 ‚
nieuwe Kunstenplan.pdf (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Economische Zaken en Cultuur, Merel Oord & Corynne Oude Avenhuis
Gegenereerd: vl.5 2
| Voordracht | 2 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Raadsnotulen
Jaar 2021
Vergaderdatum 7 juli 2021
Publicatiedatum 8 september 2021
Avondzitting op woensdag 7 juli 2021
Voorzitter: mevrouw F. Halsema, burgemeester
Plaatsvervangend voorzitter: het raadslid de heer N.T. Bakker
Raadsgriffier: mevrouw Houtman
Verslaglegging: mevrouw Van de Belt (Notuleerservice Nederland)
voorzitter: de heer N.T. Bakker
De VOORZITTER heropent de vergadering om 19.33 uur.
De VOORZITTER: Wij gaan zo verder met de behandeling van de Voorjaarsnota
en de financiële verordening 2021 maar niet voordat de benoemingen zijn behandeld.
69.
Benoemen van de Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling gezamenlijke
Ombudsman Metropool Amsterdam, VN2021-018548
Benoemd tot Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling gezamenlijke
Ombudsman Metropool Amsterdam:
de heer M. Ramlal met 44 stemmen voor en 1 stem tegen.
70.
Herbenoemen van een lid van de Technische Adviescommissie
Hoofdgroenstructuur (TAC), VN2021-011695
Herbenoemd tot lid van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur:
mevrouw M. van Schendelen met 45 stemmen voor.
71.
Benoemen van drie leden in de Raad van Toezicht van OOadA, VN2021-011220
Benoemd tot lid in de RvT van OOadA:
mevrouw El Mhassani met 44 stemmen voor en 1 stem tegen;
de heer H. Bemelmans met 45 stemmen voor;
de heer B. Bruyns met 45 stemmen voor.
1
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v uli Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
72.
Benoemen van een lid in de Raad van Toezicht van INNOORD, VN2021-012759
Benoemd tot lid in de RvT van INNOORD:
mevrouw P. E. van Beveren met 44 stemmen voor en 1 stem blanco.
73.
Benoemen van voorzitters van de raadscommissies MLW en AZ
Benoemd tot voorzitter van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Water:
mevrouw Y. el Ksaihi met 45 stemmen voor;
Benoemd tot voorzitter van de raadscommissie Algemene Zaken:
de heer J. Vroege met 42 stemmen voor en 3 stemmen tegen.
74.
Benoemen van een lid van de Enquêtecommissie inzake het Afval
Energie Bedrijf
Benoemd tot lid van de Enquêtecommissie AEB:
de heer S. Mbarki met 45 stemmen voor.
3.
Kennisnemen van de Voorjaarsnota 2021 en vaststellen enkele
begrotingswijzigingen, VN2021-017684 - (vervolg)
gevoegd met
61.
Vaststellen van de financiële verordening 2022, VN2021-016738 - (vervolg)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen.
De heer VELDHUYZEN: In het kader van de Voorjaarsnota heeft BIJ1 een aantal
moties ingediend en in deze bijdrage loop ik die even langs. Het is natuurlijk vooral een
administratieve bijdrage maar op enig moment wordt het ook nog wel spannend. Om te
beginnen de mededeling dat BIJ1 de motie nr. 2021.466 over Amsterdam als Sanctuary
city bij deze terugtrekt. Na het reces zullen wij hierover een uitgebreider initiatiefvoorstel
indienen. Motie nr. 2021.465 over rechtvaardig klimaatbeleid wil ik bij dezen ook
terugtrekken. Daarvoor heb ik gisteren een vervangende motie ingediend ondanks het
negatieve preadvies van de wethouder hierover. BIJ1 is er namelijk van overtuigd dat de
gemeente zelf ook een integraal onderzoek moet doen naar de gevolgen van het
klimaatbeleid op verschillende inkomensgroepen. Verder heeft BIJ1 samen met DENK
2
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
motie nr. 2021.355 ingediend om in het kader van Amsterdam mensenrechtenstad voortaal
BDS-beleid te hanteren en zodoende alle banden te verbreken met bedrijven die zich
schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen door bij te dragen aan de
bezetting van Palestina of de onderdrukking van de Palestijnen. Het college geeft aan niet
bereid te zijn om BDS-beleid te implementeren en het beschouwt dat ook niet als een
invulling van Amsterdam als mensenrechtenstad. BDS-beleid gaat over niet meer of minder
dan het naleven van het internationaal recht en mensenrechten en dat Amsterdam zaken
doet als Egis, een bedrijf dat op de zwarte lijst staat van de VN, dat zegt genoeg over hoe
dit college werkelijk tegenover de waarborging van de mensenrechten staat. De woorden
zijn er maar de daden ontbreken. En alle andere moties die DENK en BIJ1 hebben
ingediend over Palestina en solidariteit met de Palestijnen worden ook ontraden door het
college. Ik kan er eigenlijk niets anders over zeggen dat het college zichzelf lijkt te
positioneren aan de verkeerde kant van de geschiedenis want dit college is liever solidair
met een apartheidsstaat die zich schuldig maakt aan de systematische onderdrukking van
een bevolkingsgroep dan dat het solidair durft te zijn met de Palestijnen die door deze
apartheidsstaat bijna van de kaart worden geveegd. Dat is niet alleen onwaardig voor een
stad die pretendeert een mensenrechtenstad te zijn; het is ook gewoon ongelooflijk laf en
het getuigt op geen enkele manier van respect voor de mensenrechten of de levens van
Palestijnen. Dat daar, naast mijn collega Yilmaz van DENK, geen enkele fractievoorzitter
kwam opdagen bij de presentatie van de petitie om Amsterdam als anti-apartheidsstaat uit
te roepen, dat vind ik ook boekdelen spreken. Nu hebben GroenLinks en de PvdA wel een
motie ingediend in dit kader, maar ik zou zeggen, samenwerking met NGO's dat kan ook
zonder stedenband met Tel Aviv. De hele motie lijkt me vrij nutteloos want die voegt niets
toe aan het bestaande beleid.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Met uw welnemen, ik zie geloof ik dat mevrouw
Roosma wel degelijk bij die presentatie aanwezig is geweest.)
Oh, dan moet ik daarvoor mijn excuses aanbieden want dat heb ik gemist. Blijkbaar
waren de collega's Roosma en Flentge er wel. Dat is heel goed.
(De heer BOOMSMA: Wat zit de heer Veldhuyzen hier nu eigenlijk te
insinueren? Zit hij nu te insinueren, als wij niet bij die bijeenkomst waren
waarover hij dan een halfuur van te voren een appje stuurt, dat wij dan
apartheid zouden gedogen? Wat is dat nu weer voor flauwekul.)
Dat zeg ik natuurlijk niet en het gaat niet om mijn appje dat ik een halfuur van te
voren heb gestuurd maar alle fracties zijn hiervoor uitgenodigd. Collega Boomsma kan zo
meteen ook stemmen. Het gaat mij erom dat de stad Amsterdam, de gemeente,
samenwerkt met bedrijven die geld verdienen aan de onderdrukking en de bezetting van
de Palestijnen. Daarover dienen wij een motie in. Er zijn Amsterdammers die een petitie
hebben gestart en als er dan niemand komt opdagen, tja, wat zegt dat dan over de mate
waarin u daar iets om geeft?
(De heer BOOMSMA: Wat dat zegt, is dat de meeste mensen die hele
aanname dat het hier gaat op apartheid volstrekt abjecte kul vinden en dat
ze daarin volstrekt niet meegaan.)
Dat is aan collega Boomsma om daar iets van te vinden maar volgens mij, als je
een blik werpt op talloze onderzoeksrapporten over de situatie daar, dan kun je niet anders
dan de conclusie trekken dat er daar inderdaad sprake is van systematische en massale
schending van mensenrechten. Het is aan het CDA als die ervoor kiest om dat te
ontkennen, dat die dat mag doen maar BIJ1 wil dat Amsterdam als ze pretendeert
mensenrechtenstad te zijn, ook kijkt naar welke banden je aangaat en met welke bedrijven
die geld verdienen aan de onderdrukking van de Palestijnen.
3
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
(De heer BOOMSMA: De heer Veldhuyzen gebruikt hele grote woorden.
Hij zegt dat dit college laf is. Weet hij welke andere politicus nu in Den Haag
heel graag anderen lafheid verwijt?)
Ik heb geen flauw idee.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Ik ben het ermee eens dat dit een ontwaarding
van het begrip apartheid is zoals u dat bezigt. Amsterdam als
mensenrechtenstad, dat klinkt uitstekend maar niet heus. Waar is dat ooit
uitgesproken of vastgelegd dat wij wereldwijd ons voor mensenrechten
moeten gaan inzetten?)
Dat heb ik niet bedacht maar dat zegt de gemeente zelf. Volgens mij is dat door het
vorige college besloten. Ik zou iedereen hier adviseren om eens naar het laatste rapport te
kijken van bijvoorbeeld Human Rights Watch over het beleid in Israël en vraag je dan nog
eens af of je daadwerkelijk als stad wil samenwerken met bedrijven die geld verdienen aan
het beleid dat door een mensenrechtenorganisatie wordt omschreven als apartheid. Wij
zeggen nee en daarom hebben we deze moties ingediend. Ik kijk uit naar de stemming.
Verder heeft BIJ1 ook nog een aantal andere moties ingediend in het kader van de
Voorjaarsnota. Een aantal van die moties zijn medeondertekend door andere partijen
waarvoor dank en die gaan onder andere over de volgende onderwerpen. Wij willen de
maximale verblijfsduur voor de LVV afschaffen en in plaats daarvan maatwerk instellen. De
wethouder heeft eerder gezegd dat hij daar niet aan wil beginnen maar steden zoals Utrecht
en Groningen doen het wel en ook de professionals uit de LVV vragen om maatwerk toe te
passen in plaats van een maximale termijn te hanteren. Dus die motie houden wij aan.
Verder hebben we een motie ingediend over het onderzoeken van de mogelijkheden om
mondzorg toegankelijk te maken voor Amsterdammers zonder papieren. Dat is nu namelijk
niet mogelijk. Wij zouden graag zien dat iedereen in deze stad gebruik kan maken van
mondzorg. Nog een andere motie over het redden van de culturele instelling Urban Myth.
Die dreigt nu ten onder te gaan als deze raad niet snel ingrijpt. Hierover heb ik al heel veel
gezegd dus ik houd het nu kort. Het is nu gewoon tijd om kleur te bekennen en laat deze
raad deze culturele instelling, een pionier op het gebied van meerstemmigheid in de
culturele sector alsjeblieft niet ten onder gaan. Daar moeten we dus morgenavond over
stemmen en ik hoop dat jullie stemmen om deze instelling te redden. Dan natuurlijk nog
onze motie samen met DENK om het verbod op Zwarte Piet op te nemen in de Algemene
Plaatselijke Verordening. BIJ1 heeft hierover al vaker schriftelijke vragen gesteld en wij
zeggen, het is nu definitief tijd om afscheid te nemen van de racistische karikatuur Zwarte
Piet. Ik hoorde net dat het CDA en JA21 geen voorstander zijn van verbieden hoe mensen
eruit mogen zien. Dus ik ben benieuwd naar wanneer hun voorstel komt om het
burkaverbod af te schaffen in de Tweede Kamer. Het feit dat Forum voor Democratie Zwarte
Piet niet als racistisch ziet, dat is interessant om te weten maar geen nieuwtje.
(De heer BOOMSMA: Ik begrijp het dus goed dat de heer Veldhuyzen die
af en toe pleit voor het afschaffen van de politie hier nu wel zelf zegt, we
moeten het volle repressieve instrumentarium van de staat inzetten tegen
kinderen die te veel schmink op hebben. Dat begrijp ik dus goed?)
Als collega Boomsma graag met schmink op straat wil lopen, dan vind ik niet dat hij
daarvoor moet worden opgepakt, maar Zwarte Piet is een racistische karikatuur en volgens
mij is racisme verboden. Volgens mij is het ook heel goed om daarover gewoon duidelijk te
zijn. Dat pikken we niet in onze stad, dus dat nemen we op in de APV. En wat kinderen
betreft, als ouders toestaan dat ze hun kinderen als Zwarte Piet laten uitdossen, dan zijn
volgens mij die ouders het probleem en niet de kinderen dus dan moeten we daar volgens
mij maar eens een goed gesprek mee aangaan.
4
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
Verder hebben we nog een motie ingediend om mogelijkheden te onderzoeken om
bewoners zeggenschap te geven over de plaatsing van camera’s in hun wijk. En last but
not least ik had ook nog een motie voorbereid om te kijken naar de uniformen van onder
andere bodes omdat ik zag dat de bodes heel veel kleding dragen ook op de hele warme
dagen en volgens mij is het goed als er meer mogelijkheden zijn om uit te kiezen zodat er
misschien ook als wij hier in ons shirt lopen en onze korte broek, dan is het volgens mij wel
heel erg warm als je in een vierdelig pak moet rondlopen.
(De heer BOOMSMA: Je zou het natuurlijk ook kunnen opdraaien, dus zelf
ook in driedelig pak gaan rondlopen. Heeft de heer Veldhuyzen dat niet
overwogen? En heeft hij dit overlegd met de bodes zelf?)
Dank voor de vraag. Nou ja, een driedelig of vierdelig pak, daar zul je mij niet snel
in zien. Maar het was zeker in overleg met de bodes zelf. Ik heb de motie niet ingediend
want er komt een nieuwe aanbesteding aan en de mensen om wie het gaat, mogen dan
meepraten, dus dat komt wel goed. Het is allemaal geregeld. Komt goed.
De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.466) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.465) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Schijndel.
De heer VAN SCHIJNDEL: Ik wil iets zeggen over twee onderwerpen die op
langere termijn best forse financiële gevolgen kunnen hebben. Daarom ben ik blij dat ook
hier vanuit het college de wethouder van Financiën aanwezig is. Misschien helpt het ook bij
de twee onderwerpen die ik behandel dat zijn achtergrond historicus en jurist is. Ik begin nu
even over de toespraak die de burgemeester vorige week heeft gehouden, een hele
belangrijke toespraak en ik vind dat we als raad aan onszelf verplicht zijn en ook jegens de
Amsterdammers daar even aandacht aan te besteden. De excuses zijn gedaan namens
het college voor de rol van het toenmalige stadsbestuur bij slavernij in de oost en de west.
Deze raad had eerder uitgesproken dat er excuses moesten komen. De geschiedenis is
een eeuwig debat zei de historicus Pieter Geyl en wat Forum voor Democratie betreft blijft
het maken van excuses onterecht en waren de gekozen woorden ook niet verstandig. Ik
heb hiervoor vier redenen. In de eerste plaats is het ahistorisch. Het stadsbestuur van
tegenwoordig lijkt op geen enkele wijze op het volkomen nepotistische regentenbestuur van
destijds. Een juridisch punt. De in de Napoleontische tijd ingevoerde gemeenten waren niet
rechtsopvolgers van de oude in de Middeleeuwen tot stad verheven nederzettingen.
Tweede punt. Er zijn geluiden die aansturen op herstelbetalingen. Vandaag weer een
ingezonden stuk in Het Parool. Hoe ongerijmd dat ook moge zijn, ik ben er niet geheel
gerust op. Caricom, de organisatie van Caribische staten, studeert al geruime tijd op een
internationale schadeclaim. Voor je het weet, belandt die bij het Internationale Hof van
Justitie in Den Haag. Derde punt. Een claim onder Nederlands recht lijkt kansloos maar
voor een internationale claim ligt dat misschien heel anders. Bij de ‘rechtsontwikkeling’ gaat
het tegenwoordig erg snel. Rechters, nationaal en internationaal, zadelen overheden dus
de belastingbetaler met steeds verder gaande aansprakelijkheden op. Helaas. Laatste punt.
De vraag is dus of het college daar rekening mee heeft gehouden. Dat vraag ik aan de
wethouder en ik vraag hem ook of hierover door het college overleg is gevoerd met de
regering. Ik betreur vooral de uitspraak dat het stadsbestuur in een onondoorbroken lijn
staat met de regenten van destijds. Historisch en juridisch is dat gewoon niet waar. Maar
5
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
goed, de excuses zijn nu gemaakt en nu komt de follow up. Kathleen Ferrier zegt in Het
Parool dat die follow up best lastig is. Je wil niet dat blanke Nederlanders verbolgen zijn
omdat ze niet meer trots op hun land mogen zijn, zegt zij. Alle aspecten moeten dus aan
bod komen. Meer onderzoek en educatie over het slavernijthema is natuurlijk prima maar
een eenzijdige, beschuldigende teneur is dat niet. Wat dat betreft is het ‘publieksboek’ op
basis van de ‘terreinverkenning’, de slavernij in oost en west, heel erg een gemiste kans.
Want anders dan wethouder Groot Wassink schrijft in dat boek, is slavernij geen
onlosmakelijk onderdeel van de identiteit van onze stad. Er is absoluut geen goede reden
om vol te houden dat we met dit verleden nog in het reine moeten komen. Deze gedachten
komen neer op pogingen om een vals bewustzijn zijn ingang te doen vinden.
(De heer VELDHUYZEN: Ik vraag me af of raadslid Van Schijndel vindt of
de Amsterdamse binnenstad onderdeel is van onze Amsterdamse
identiteit.)
Ik weet niet of een gebouwde omgeving kan worden gezien als een stuk van je
identiteit als stad. Misschien is dat wel zo.
(De heer VELDHUYZEN: Want volgens mij weet raadslid Van Schijndel net
als ik dat veel van de mooie gebouwen die we om ons heen zien, zijn
gebouwd met geld dat is verdiend in de koloniale tijd dus ook met slavernij.
Dus hoe kan het dan geen onderdeel zijn van die Amsterdamse identiteit
terwijl dit is waar we zijn, waar we leven?)
Het gaat om het identiteitsbegrip dat je wil hanteren. Er is in die slavernij, in die
slavenhandel fors verdiend. Dat is bekend. De burgemeester noemt in haar toespraak 40
procent in de 184° eeuw. Dus de economische groei van de stad was voor 40 procent te
danken aan slavenhandel en alles wat zich daaromheen afspeelde. Daar worden grote
vraagtekens bij gezet. Het was overigens niet echt een tijd van economische groei, die 18de
eeuw. Het was een tijd van economische krimp vergeleken met de 17d° eeuw.
Goed. Er wordt nu een poging gedaan een vals bewustzijn een ingang te doen
vinden. De idee dat de nazaten van autochtone Amsterdammers en leden van bijvoorbeeld
de Afro-Surinaamse gemeenschap heden ten dage tot verzoening moeten komen, is
vreemd. Al die nazaten of het overgrote deel ervan zijn allang verzoend. Vredig en zonder
wrok leven ze zij aan zij in de stad. Dus racisme en discriminatie bestaan zeker en moeten
worden bestreden maar het is niet zo dat deze voortvloeien uit slavernijpraktijken uit de 17de
tot en met de 19d° eeuw. Dat wilde ik in deze raad even hebben gezegd.
Nu kom ik tot een afronding. In een slavernijmuseum, en dat komt er en ik zou
hopen dat dat in Amsterdam zou zijn en niet in Middelburg, zou ook ruim aandacht moeten
zijn voor de bemanningen die niet terugkeerden naar hun gezinnen in Holland en Zeeland.
Dat was eeuwenlang de grote angst als er weer een schip vertrok naar overzee. Het ging
dan om het ten prooi kunnen vallen aan de Noord-Afrikaanse kaapvaarders uit Tunis, Tripoli
en Tanger. In drie eeuwen tijd werden vele duizenden mannen en ook vrouwen uit Holland
en Zeeland in slavernij gevoerd. Het gaat hier om wat christenslaven worden genoemd.
Maar deze groep was vele malen groter want de barbarijse zeerovers overvielen drie
eeuwen lang ook dorpjes langs de kusten van de Middellandse zee en de Atlantische
oceaan tot aan lerland toe. Zo zijn in drie eeuwen tijd ongeveer 3 miljoen Europese
christenen in slavernij gevoerd. Weinig mensen in onze stad weten dit. Er was hierdoor een
enorm financieel verkeer tussen Amsterdam en Tunis, Algiers en Tripoli om die
bemanningen en dan vooral de officieren vrij te kopen. Dit zou zeker moeten worden
meegenomen in een eventueel museum en in educatie voor de scholen. Dus dat slavernij
kan worden gezien als een gedeelde ervaring van Europeanen, Afrikanen en ook de
6
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Indische slavernij. Dus je zoekt naar overeenkomsten en niet altijd het uitvergroten van
verschillen. Dit is het ene onderwerp en dan heb ik nog even de erfpacht.
(De heer VELDHUYZEN: Toch echt een vraag uit oprechte interesse.
Erkent raadslid Van Schijndel dat er een verschil is tussen de verschillende
vormen van slavernij die hier worden benoemd en dat juist de westerse
slavernij die plaatsvond in de koloniale tijd dat dat de enige vorm van
slavernij is die een impact had op de wereldwijde economie en die gehele
economie als het ware vorm gaf en dat dat het onderscheid is tussen de
trans-Àtlantische slavernij bijvoorbeeld en de verschillende slavernijen die
u hier verder ook benoemt?)
Ik zie die economische dimensie wel maar ik denk niet dat de wereldexpansie van
het kapitalisme en zo op slavernij dreef. Veeleer zie je dat in 1833 de Britten de slavernij
afschaften en dan een enorme expansie juist van de Engelsen wereldwijd plaatsvindt. Dus
dat verband is niet zo eenduidig als u schetst.
Goed. De erfpacht. In de raadscommissie RO en dat is ook een historische
gebeurtenis, is gebleken dat zowel VVD als D66 nu hun handen aftrekken van het
erfpachtstelsel. Dat belooft wat. Berenschot legt de zwakte van het stelsel uit. Het is heel
kwetsbaar en het is zeer wel voorstelbaar dat op enig moment
ongedaanmakingsverplichtingen zullen volgen voor de stad. Dus dat zijn dat er te hoge
afkoopsommen zijn betaald. Het is vind ik aan de wethouder van Financiën om financiële
risico’s in kaart te brengen. Dit moet nu echt een collegezaak worden. Ook de burgemeester
moet hier serieus naar kijken wat er is gebeurd in het kader van dat onderzoek naar de
staat van de juridische functie van de gemeente Amsterdam. Daarom zou ik de wethouder
willen vragen die financiële risico's eens een keer in een QuickScan in kaart te brengen
bijvoorbeeld met scenario's voor huizen met een BSQ hoger dan 25 dat er dan mogelijk
twee tot drie keer hoge afkoopsommen zijn gerekend dan juist waren geweest. Omdat dit
de financiële belangen van de stad erg raakt, kan dat natuurlijk kabinet worden verstrekt.
Dank u wel.
De VOORZITTER: Voordat we naar de wethouders toegaan, wilde ik nog even
melden dat de burgemeester samen met minister Grapperhaus nu de redactie van RTL
Boulevard aan het bezoeken is.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen alsnog
zijn ingekomen:
79° Amendement van de leden Boomsma en Torn inzake de Financiële
Verordening 2022, Belangrijke investeringen apart voorleggen aan de raad, nr. 2021.533
Besluit:
-_ Artikel 6 lid 3 van de “Autorisatie begroting, investeringsruimte en
investeringskredieten” van de Financiële Verordening
Voor:
a. Investeringen die een bedrag van 20 miljoen euro na aftrek van de bijdragen
van derden te boven gaan of
b. Investeringen waarvan de gemeenteraad dat bij de begrotingsbehandeling
aangeeft legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een
7
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen
investeringsvoorstel en een voorstel voor een investeringskrediet aan de
gemeenteraad ter vaststelling voor.
te vervangen met
Voor:
c. Investeringen die een bedrag van 5 miljoen euro na aftrek van de bijdragen
van derden te boven gaan of
d. Investeringen waarvan de gemeenteraad dat bij de begrotingsbehandeling
aangeeft legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een
investeringsvoorstel en een voorstel voor een investeringskrediet aan de
gemeenteraad ter vaststelling voor.
80° Motie van het lid Boomsma inzake de financiële verordening 2022,
Verslaggeving staat onderhoud kapitaalgoederen, nr. 2021.534
Besluit:
-__ Artikel 23 Onderhoud Kapitaalgoederen als volgt te wijzigen:
1. De paragraaf betreffende het onderhoud van kapitaalgoederen bevat ten
minste de volgende kapitaalgoederen:
a. Wegen en verhardingen
b. Riolering
c. Water
d. Groen
e. Gebouwen
f. Sportaccommodaties- en parken
g. Tunnels
h. Civiele kunstwerken (bruggen, kades, sluizen en oevers)
i Openbare verlichting en Verkeerssystemen
2. Van de kapitaalgoederen, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegeven:
a. De (actualiteit van de) beleidskaders ter beoordeling van de
onderhoudsniveaus, waaronder de beheerplannen, met bijbehorende
financiële prognoses;
b. De voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallig
onderhoud per kapitaalgoed
c. Indien eventueel achterstallig onderhoud niet bekend is, welke stappen
worden gezet om dat benodigde inzicht te verkrijgen.
81° Motie van de leden Roosma, Van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake
de Financiële Verordening 2022, De invalshoek van financierbaarheid, nr. 2021.581
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- De grenswaarde van de schuldquote van 130% niet als uitgangspunt te nemen
bij de voorstellen voor de hoogte van de investeringsplafonds (die aan de raad
zullen worden voorgelegd), maar de door de Rekenkamer bepleite brede
beschouwing op de aard van de investeringen in relatie tot de externe
8
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen
financieringsmiddelen en het reële en structurele evenwicht in de begroting, als
uitgangpunt te nemen;
-__ daarbij rekening te houden met de maatschappelijke en financiële lasten van
het niet doen van bepaalde investeringen.
82° Motie van de leden Roosma, van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake
de Financiële Verordening 2022, Laagdrempelig autoriseren van (het afzien van)
investeringsbesluiten, nr. 2021.580
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___Âls het college een voorgestelde investering - die eerder is opgenomen in het
investeringsportfolio (onder het investeringsplafond) - niet wil meer wil
effectueren met een investeringsbesluit of investeringskrediet, dit aan de raad
expliciet ter informatie voor te leggen;
- de raad laagdrempelig te laten aangeven welke investeringsbesluiten (en
investeringskredieten) zij apart wil vaststellen in de gemeenteraad door de raad
de mogelijkheid te geven investeringsvoorstellen ‘te piepen’ voor aparte
besluitvorming;
- dit te doen door twee keer per jaar de investeringsportfolio's onder de
budgetplafonds aan de raad voor te leggen.
83° Motie van de leden van Dantzig en Roosma inzake de financiële
verordening 2022 inzake een geprioriteerde reservelijst, nr. 2021.615
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- In de voorjaarsnota 2022 een geprioriteerde reservelijst met
investeringsplannen weer te geven;
- de investeringsplannen op deze reservelijst uit te voeren indien eerder
geplande investeringen niet zijn gerealiseerd.
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Everhardt.
Wethouder EVERHARDT: Dank voor alle inbreng in deze tweede termijn door alle
fracties. Ik zal de aftrap geven en de moties die aan mij zijn gericht en die nog mondeling
moeten worden gepreadviseerd, aflopen. Dan stap ik over naar de verordening. Dat is ook
een belangrijk onderwerp dat hierbij gevoegd behandeld wordt om vervolgens collega
Kukenheim het eerst het woord te geven die namens de burgemeester haar deel zal
preadviseren en natuurlijk haar eigen deel om vervolgens de andere leden van het college
aan het woord te laten.
De Voorjaarsnota, uitvoerig met elkaar besproken in de raadscommissie in twee
termijnen. Het is helder en dat werd hier nog een keer herhaald. De keuze die nu voorligt
en die we bij de begroting hebben gemaakt, hebben wat dat betreft een vrij rustig beeld
kunnen opleveren voor deze Voorjaarsnota. Ik dank u voor het feit dat u heeft erkend dat
wij voor de kwetsbare jeugdigen in ieder geval extra budget hebben weten vrij te spelen en
ik dank u ook voor de complimenten, zo heb ik het maar even opgenomen, over het
prudente financiële beleid dat ik tentoongespreid heb. Dat is iets wat ik heel erg belangrijk
9
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
vind omdat we natuurlijk wel een harde financiële klap hebben moeten opvangen en op weg
naar herstel zeker de reserves hebben die we echt moeten gaan aanvullen. Daarvoor ziet
u de voorstellen in de Voorjaarsnota terug. Ik wil eerst ingaan op de fracties die mij
specifieke vragen hebben gesteld om dan vervolgens de moties te preadviseren.
Dan begin ik met de fractie van GroenLinks over de rijksbijdrage, de vergoeding
voor de gederfde inkomsten. Ook andere partijen hebben daarnaar gevraagd. Hebben we
er vertrouwen in? Ja, daar is vertrouwen. Bij de Meicirculaire is daarvoor nog geen geld
beschikbaar gesteld, maar er zijn wel hele belangrijke woorden gesproken door het kabinet
als herbevestiging daarvan. Zijn we daarmee prudent omgegaan? Ja, want we hebben
alleen maar gepreludeerd op inderdaad de inkomstenderving voor 2020. Dus alle moties,
dat verklap ik nu alvast, die een dekking zoeken in mogelijke revenuen in 2021 ontraadt het
college omdat we het op dit moment niet verstandig vinden zaken daaruit te dekken. Dan
het tweede punt dat de GroenLinks fractie stelde over het te blijven bepleiten in Den Haag.
Ik kan u verzekeren dat niet alleen deze wethouder maar ook collega's van mij veelvuldig
in Den Haag zijn op verschillende fronten. Ikzelf heb actieve bemoeienis gehad weliswaar
via mijn rol als voorzitter van de VNG en van de commissie Financiën bij het jeugddossier
en de 1,3 miljard euro die dit jaar nog een keer naar voren is geschoven. Maar ook mijn
collega mevrouw Kukenheim voert met haar collega's diezelfde lobby eveneens. Zo
resoneren wij en ik vind dit in ieder geval een acceptabel tussenresultaat om zo voor een
jaar het gelijk aan onze zijde te krijgen, in ieder geval financieel. Dat moeten we goed met
het volgende kabinet gaan afspreken dat dat goed door gaat lopen in onze begroting. Goed,
dat waren twee vragen vanuit de fractie van GroenLinks.
Dan de PvdA-fractie over de hogere inflatie en hetgeen u in de media leest en wat
ik natuurlijk ook zie. Wat ik heb gedaan en wat we altijd doen, is dat we de raming van het
CPB erbij pakken. Die hebben we in dit geval ook gebruikt en je ziet ook bij de uitkomst van
de Meicirculaire, dat dat wel een goede inschatting is geweest. Bij een volgende analyse
hiervan gaan we weer opnieuw naar die raming van de CPB kijken en wellicht gaat dat er
anders uit komen te zien. Ik denk dat u dat herkent. Ik herken dat ook wel, maar dan doen
we dat op dat moment. Dus zo gaan we ermee om. Over compensatie hebben al het nodige
aangegeven. Het herstelinvesteringsplan, een update. Ik kan me nog een levendig debatje
herinneren in de raadscommissie FED waarin ik heb toegezegd dat we aan het eind van
het jaar daarin inzicht gaan geven welke stappen er allemaal zijn gemaakt, wat er is bereikt
en dat we daarover dan verder de discussie kunnen voeren. Dus dat is eigenlijk een
herhaling van de toezegging die ik daar al heb gedaan.
Dan is er vanuit de fractie van JA21 in ieder geval gevraagd te reflecteren op de
middenklasse. U heeft gezien hoe wij daarmee als college omgaan. Ik vind het een heel
belangrijk onderwerp en ja, er is al een eerdere motie door u als raad aangenomen: maak
het inzichtelijk. En dat is wat wij nu doen. Als wij het inzichtelijk hebben gemaakt, u heeft
ook de pre-advisering gezien, zullen we dat aan het einde van het jaar vervolgens met
elkaar kunnen vastpakken en in de Voorjaarsnota van het jaar daarop er direct sturing aan
geven. Dat neemt niet weg en misschien dat een aantal collega's daarop straks nog zal
reflecteren, dat daarop nu al wel in portefeuilles wordt gestuurd. Ik hoorde het
interruptiedebatje dat u had met de SP-fractie over bijvoorbeeld de woningbouw, sociale
huur, middenhuur. Beide kunnen waar zijn om de middenklasse op een goede manier te
bedienen, zou ik haast willen zeggen, maar misschien dat mijn collega daarover straks nog
wat meer gaat zeggen.
Dan de CDA fractie. Een belangrijke vraag over Damen. Laat dat helder zijn en
goed dat u daarvoor in dit debat aandacht vraagt. Ik begrijp uw verzoek heel goed om die
second opinion te gaan uitvoeren. Dus ja, laten we dat doen. Ik wil wel aangeven dat er
10
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
meerdere facetten spelen om eventueel met zo'n partij tot overeenstemming te komen dan
alleen maar die staatssteun. Maar ik begrijp uw verzoek dus dat gaan we doen. Het is
belangrijk en het past ook in de lijn die u als de raad volgt om dat op een goede manier te
begeleiden als daarvoor mogelijkheden zijn.
(De heer BOOMSMA: Daar ben ik heel blij mee. Kan de wethouder ook al
iets van een termijn schetsen?)
Op dit moment nog niet. Het verzoek, dat vind ik positief. Maar laten we er even op
terug komen als ik er meer duiding aan kan geven. Dan komen we vast ook te spreken in
de commissie aan de hand van een onderwerp of anders.
Dan de Partij van de Ouderen. Ik heb eigenlijk al gereflecteerd op wat ik verwacht
van de inkomstenderving en de vergoeding vanuit het rijk.
Na de pauze heb ik in ieder geval Forum voor Democratie gehoord. Dat sprak mij
aan als historicus. Dank voor uw historisch exposé. We hebben een andere historicus in
het college die daar straks op gaat reflecteren. Het zijn onderwerpen van mijn collega
wethouder Groot Wassink. Ik zal met interesse ook vanuit mijn kennis die ik misschien op
dit punt nog kan bijslijpen, volgen hoe u dat debat met elkaar aangaat. Dan uw laatste vraag
over erfpacht. Ik vind dat u dat debat goed met elkaar moet voeren. Als daaruit volgt dat er
toch echt een nadere analyse moet worden gemaakt, dan zullen we daarop als college
reflecteren maar nog niet op dit moment.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Ik had ook gevraagd bij het punt van de
slavernijgeschiedenis of over het excuses maken overleg is gevoerd met
de regering.)
Zoals ik heb aangegeven, zal mijn collega wethouder Groot Wassink u zo bedienen.
Dan de moties die zijn ingediend en die nog geen preadvies hebben gekregen. Ik
begin mijn motie nr. 2021.508, LHBTI+ en toerisme. Om het maar even heel kort aan te
geven: het college heeft geen bezwaar.
Motie nr. 2021.511’ van de fractie van GroenLinks. Een deel is gericht op het
presidium; een deel is gericht op het college. Het college heeft geen bezwaar.
Amendement nr. 2021.410'. De Algemene reserve is echt niet bedoeld om
projecten uit te financieren en u weet dat de Algemene reserve echt onder druk staat dus
daarom ontraden wij dit amendement.
Dan motie nr. 2021.513. Ik begrijp de intentie van de indiener en ik vind de motie
op van toegevoegde waarde maar als ik het zo mag interpreteren dat ik niet echt elke tabel
ga reproduceren maar alleen die als ze relevant zijn, dan heb ik geen bezwaar tegen het
aannemen hiervan.
Amendement nr. 2021.525. Die ontraad ik. U dekt de motie vanuit eventuele
rijkscompensatie 2021. Dat vind ik geen goede dekking. Daarnaast wil ik in ieder geval
meegeven dat we nog wel steeds 6 miljoen euro in de boeken moeten hebben staan voor
eventuele lastenverlichting in 2022 en we zullen inderdaad ook bij de programmabegroting
in het najaar voorstellen doen hoe we daarmee kunnen omgaan. Dan gaan we vast het
debat daarover verder voeren.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik heb voorgesteld om 130 procent- Ik heb het
vanmiddag allemaal opgenoemd maar ik heb het nu niet bij de hand. Dus
dat u de begroting laat oplopen. Bent u bereid het eventueel te gaan doen
met huishoudelijke hulp en aanvullend openbaar vervoer of zegt u nee,
daar begin ik niet aan?)
Ik was nog niet bij uw motie aanbeland dus ik ga die straks duiden.
11
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Ik kom bij motie nr. 2021.584 door u ingediend. Laat ik er helder over zijn: u als
raad heeft het besluit genomen om de precario in twee delen te verhogen. En om daar nog
het gesprek over aan te gaan, dat geeft verkeerde verwachtingen dus de motie ontraad ik.
Motie nr. 2021.586 en volgens mij is dat degene die u net ook bedoelde. Over de
inhoud, wij zijn van mening dat die bezwaren tegen het PGB echt te verantwoorden zijn.
Misschien dat mijn collega daar straks nog verder op in gaat. Maar u geeft ook nog een
dekking aan van het even laten oplopen van de schulden. Dat is geen deugdelijke dekking.
Het gaat hier over exploitatie dus dan moet je daarvoor een dekking zoeken. Schulden laten
oplopen heeft niets met investeringen te maken. Dus dit is geen deugdelijke dekking en
mijn collega zal hier straks ook op reflecteren.
(Mevrouw VAN SOEST: In crisistijd zul je dus iets moeten gaan doen. Als
je weet dat de begroting voor het rijk zelfs naar 98 procent
overschrijdingsgeld gaat, dan zijn wij nog maar een hele kleine speler in dit
geheel. Het is een aanbeveling van de rekenkamer dus daarom heb ik het
op die manier gebruikt.)
Ik begrijp uw redenering maar laat ik het zo zeggen, het is geen deugdelijke dekking
van een exploitatietekort. Dat is waarom ik de motie als wethouder Financiën ontraad. Op
de inhoud zal straks mijn collega vast nog verder ingaan. Straks bij de verordening, daar
liggen ook moties voor, kom ik daar vast nog terug. Ik denk dat ik weet dat u daarvan vindt.
U heeft het ook met zoveel woorden gezegd, dus we hoeven er verder niet zoveel woorden
aan te besteden.
Dan motie nr. 2021.443’, die gaat over de ROM. Daar is geen bezwaar als die wordt
aangenomen.
Dan motie nr. 2021.592. Dat ligt in de lijn van de eerdere motie vanuit de Partij van
de Ouderen nr. 20021.584. U heeft een besluit genomen. Zo hebben we het ingevoerd en
we willen niet vooruit lopen op de compensatie voor 2021 dus wij ontraden deze.
Motie nr. 2021.588. Met klem ontraad ik deze. Met klem. Want het tussentijds
afdekken van een lopend verkoopproces is echt zeer schadelijk voor de onderneming en
de positie van de gemeente en alle partijen die meedoen aan het proces en die daarin nu
hebben geïnvesteerd. Dat wil ik echt aangeven en daarom ontraad ik met klem deze motie.
Dan motie nr. 2021.600. Ook die moet in ontraden vanwege de voorgestelde
dekking. Wellicht dat mijn collega nog qua inhoud daarop zou willen ingaan maar die
dekking die ontraden wij.
Motie nr. 2021.602: idem.
Daarmee wil ik mijn onderdeel van de Voorjaarsnota afronden en wil ik overstappen
naar het gevoegde onderwerp van de verordening. Een belangrijk onderwerp. Terecht dat
we dat vorige week in de raadscommissie goed hebben kunnen bespreken. Het eerste punt
dat de VVD-fractie hier aangeeft, is een belangrijk besluit dat zeker moet worden
geëvalueerd. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik vind wel dat we eerst ervaring moet
opdoen. De motie is niet heel expliciet over aan welke termijn u denkt, maar ik denk als we
daarmee twee jaar echt hebben gewerkt, dat we dan halverwege de volgende periode die
evaluatie er echt in kunnen zetten. Nogmaals, we gaan dat echt invoeren; we gaan daarmee
werken en dan kunt u ook zien wat daarin gebeurt. Maar het zou mijn voorstel zijn die brede
evaluatie met u in 2024 delen. Dan hebben we twee jaar ervaring opgedaan.
(De heer TORN: Allereerst fijn dat de wethouder de evaluatie ook belangrijk
vindt. Ik zit alleen even te kijken, is nu de duur zo van belang voor een
goede evaluatie? Het zou een jaar niet voldoende kunnen zijn? Waarom
moet het per se twee jaar duren?)
12
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Wil je een goede evaluatie doen, dan moet je ook ervaring en ervaringsfeiten met
elkaar opdoen. Om direct al een evaluatie in te zetten na een jaar, je moet ook eerder met
zo'n evaluatie starten om in te regelen, lijkt me dat kort dag en dan ben ik bang dat we de
goede informatie missen. Dus ik vind het echt belangrijk dat we ervaring opdoen en die
delen we met elkaar want daarvoor gaan we een heel zorgvuldig proces doorlopen via de
p&c-cyclus, maar het lijkt mij verstandig ook vanuit mijn ervaring met hoe je een goede
evaluatie kunnen doen, om die mid-term review aan te houden. Niet dat ik hang aan die
term, maar het is wel een geëigend moment om te kijken hoe staan we ervoor en hoe
kunnen we bijsturen. Dus dat zou mijn voorstel zijn. Dit is een belangrijk element. U blijft
gewoon in control. Dat heb ik ook in de raadscommissie aangegeven. U blijft uw
zeggenschap houden. U heeft wel de mogelijkheid om beter te sturen ook voor uzelf op die
driehoek betaalbaarheid, financierwaarheid en realiseerbaarheid. Dat is een vraagstuk dat
we vaker met elkaar bij de kop hebben gepakt. Er zijn door de accountant, door de
rekenkamer en door uw eigen rekeningcommissie vaak vragen gesteld over hoe gaan we
nu om met die boeggolf. Hiermee gaan we met elkaar een instrument creëren om daarop
op een goede manier te sturen. Daar ben ik echt van overtuigd en u blijft gewoon in control.
In de raadscommissie hebben we daar uitgebreid bij stil gestaan, maar ik wil het hier in
ieder geval herhalen.
De PvdA-fractie stelde nog de vraag hoe we dat dan precies praktisch gaan in
regelen. Nu, bij de programmabegroting komen wij met een voorstel naar u toe waarin de
portefeuilles staan en waarbij u ook en dat zeg ik ook tegen de GroenLinks fractie - ik heb
de vraag nu niet gehoord maar ik vind het wel goed om dit toch te vertellen - de keuzes
maakt over de hoogtes, de plafonds die worden ingesteld. Dus dat is echt de weg die we
voorwaarts gaan. Over de portefeuillesturing heb ik nog een brief naar u toegezonden. Een
belangrijk punt.
Daarmee als inleiding wil ik overstappen naar de amendementen. Er zijn twee
amendementen ingediend en een ervan gaat over die grens. Dat is net nog even heel
duidelijk naar voren gebracht. Waarop wij als college deze grens hebben gebaseerd, is dat
we een goede portefeuillesturing willen inregelen. Dus dan moet je daarvoor ook de ruimte
krijgen. Die geeft u en de motie is ook een mooi sluitstuk om u in control te houden.
Daarover straks meer. De activeringsgrens voor maatschappelijke investeringen is vijf
miljoen euro. Dus als u die grens naar vijf miljoen euro brengt, dan krijgt u eigenlijk weer
alles te zien. Dat is niet een portefeuillesturing zoals wij die hebben voorgesteld. Waarom
hebben wij dan 20 miljoen euro voorgesteld? Dat is op dit moment de werkwijze waarin u
actief het besluit neemt bij activering van maatschappelijke investeringen. Dus daarbij
hebben wij hebben wij aansluiting gezocht. Dat vind ik nog steeds een goede grens om te
hanteren. In dat opzicht ontraad ik ook dit amendement.
Amendement nr. 2021.534, de verbijzondering op kapitaalgoederen in de
verordening-
(De heer BOOMSMA: Ik snap niet waarom dit nu nodig is. Waarom kun je
geen goede portefeuillesturing hebben maar wel gewoon nog steeds
dingen voorleggen aan de raad als het gaat om zulke grote bedragen?)
We maken de keuze om op een goede manier te kunnen sturen om het vraagstuk
van de boeggolf te kunnen adresseren. Dat is de kern waarover we ook in de
raadscommissie met elkaar hebben gesproken en dat is waarom we willen, nog een project
op de een of andere manier worden vertraagd, dat we dan een ander project naar voren
zouden kunnen halen. Dat is de sturing die we met elkaar willen aangaan. Dat is een
oplossing voor het vraagstuk waarvoor wij staan en ik heb aansluiting gezocht bij de
13
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
werkwijze zoals die nu is en zoals die nu al wordt gehanteerd bij de activeringsgrens van
maatschappelijke investeringen.
(De heer BOOMSMA: De wethouder zegt dat we dan iets naar voren willen
halen. Maar dan moet er toch altijd nog een collegebesluit komen, dan moet
er een investeringsbesluit worden voorgelegd aan het college. Waarom zou
dat dan niet ook gewoon naar de raad kunnen?)
Je wil op een goede manier die sturing erin zetten. Dat is de reden waarom we dit
doen. Laat dat even helder zijn. Wat we met elkaar hebben afgesproken, als dat gaat
gebeuren, is dat we dat laagdrempelig kenbaar maken. Dat is ook precies de motie die is
ingediend. Daar gaan we voor zorgen, dat gaan we doen. Als u dan vindt dat u daarover
een besluit wilt nemen, dan kunt u dat - en volgens mij staat het in de motie verwoord als
piepen - inderdaad naar voren halen en dan kunt u daarover een besluit nemen. Maar het
zorgt ervoor dat wij wel wendbaar zijn en inderdaad dit probleem echt kunnen oppakken.
(De heer BOOMSMA: De wethouder zegt, dan kunnen wij wendbaar zijn.
Maar is dat het enige voordeel dat hij hierbij kan noemen, die zogenaamde
wendbaarheid van het feit dat de raad niet een besluit hoeft te nemen maar
alleen geïnformeerd hoeft te worden? Het lijkt mij dat dat volstrekt niet
opweegt tegen de nadelen.)
Het gaat erom dat wij hier met elkaar dat vraagstuk van die boeggolf oppakken om
beter te realiseren wat u zelf aangeeft. Dat moet worden gerealiseerd om daar beter op te
kunnen sturen. Dat is het voorstel dat hier ligt. Dat is hetgeen wij u hier voorstellen en
daarmee krijgt de ruimte om daarin uw besluit te nemen.
(Mevrouw KUIPER: Even voor mijn begrip. Bedoelt de wethouder hier de
termijn van een voorstel voor de raad ontwikkelen, via de raadscommissie,
en dan een raadsbesluit, is dat het aantal weken waarover het gaat? Is dat
het verschil?)
Het is in de praktijk belangrijk dat je inderdaad kunt schuiven mocht er een project
vertragen, want dat is wat we zien met die boeggolf die steeds ontstaat doordat projecten
niet kunnen doorgaan. Op dat moment wil je inderdaad een andere keuze kunnen maken
en dat is waarom we dan een lijst hebben klaarstaan waar we gelijk op kunnen schakelen.
Dat is de kern en daarin geeft u de ruimte om dat te doen. U kunt dat volgen. Zo hebben
we dat ook in de raadscommissie met elkaar besproken. U kunt dat volgen; geeft daar
volgens de p&c-cyclus het mandaat voor en wij zullen rekenschap geven na afloop. Zodra
we zo'n exercitie doen, maken we dat op een laagdrempelige manier kenbaar.
(Mevrouw KUIPER: Ik blijf er toch even op doorgaan. Kunt u aangeven
hoeveel weken snelheid dit dan oplevert? U herhaalt een aantal zaken die
u net ook al zei en die begrijp ik, dat van die boeggolf en die snelheid. Maar
hoeveel weken verschilt dat dan?)
Dat is de cyclus die we hier doorlopen. Dat is twee maanden-plus zou ik haast willen
zeggen, dat is de winst die we met elkaar weten te bereiken zonder dat u zicht verliest -
want dat begrijp ik heel goed en dat is waarom wij ook echt als college dat inzicht willen
geven en u daarvan op de hoogte willen stellen en u ook de mogelijkheid willen bieden om
daarin een keuze te maken als u dat op dat moment wenst.
(Mevrouw KUIPER: Dus we hebben het over twee maanden als wij het over
die boeggolf hebben. Dat schip met die boeggolf komt twee maanden later
aan. En dat is de snelheid van handelen die we hiermee winnen. Klopt dat?)
Het gaat om de programmatische sturing waarvoor we gaan. Dus dat we er van
tevoren een betere sturing aan kunnen geven en dat we het beter weten te realiseren. Dat
is het vraagstuk waarvoor we een oplossing zoeken. Daarmee hebben wij een instrument
14
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
in handen door er portefeuillesturing aan te geven zodat we dat resultaten kunnen gaan
behalen.
Dan het amendement nr. 2021.534, verbijzondering van de kapitaalgoederen in de
verordening.
(Mevrouw ROOSMA: Ja, ik heb al eerder gekeken of ik misschien iets van
een bemiddelende poging kon ondernemen tussen de heren op rechts en
de wethouder, zou ik willen zeggen, om te kijken of u heel erg hecht aan
dat bedrag van 20 miljoen euro of dat 5 miljoen ook een optie is en of dat
voor de heren meer geruststelling zou geven. Ik kijk even of u misschien
iets nader tot elkaar kunt komen.)
Wat ik u aangeef, is waarom wij deze keuze hebben gemaakt. Het sluit aan bij uw
eigen werkwijze. Dat is één. Het tweede is, als je daar 5 miljoen euro terug gaat, dan ga je
er geen programmasturing in zetten. Dan moeten we dit niet willen. Laat dat ook helder zijn.
Natuurlijk, als die op 15 miljoen euro landt, dan hou je wel ruimte over om die
programmatische sturing goed in te richten en dan komt alles boven de 15 miljoen
automatisch naar u toe. We gaan het ook evalueren, zeg ik tegen de VVD-fractie, dus dat
zal echt wel kunnen. Maar daarmee hou je nog wel een programmatische sturing. Dus als
u daarin een compromis ziet, dan wil ik daarin misschien meegaan.
Dan ga ik nu toch naar het amendementnummer 2021.534, de verbijzondering op
de kapitaalgoederen. Wat u hier aangeeft, is eigenlijk wat wij in de praktijk doen. Ik vind het
echt een toegevoegde waarde hebben dus ik heb zeker geen bezwaar tegen het aannemen
van dit amendement.
Motie nummer 2021.581 over de schuldquote. Ik heb natuurlijk gezien wat de
rekenkamer daarover heeft geschreven. Wij als college sturen en dat heb ik ook in mijn
inleiding duidelijk gemaakt, op betaalbaarheid, realiseerbaarheid en financierbaarheid. U
krijgt daarop echt een voorstel naar u toe in de programmabegroting. Als u op een van die
drie ankers zegt met de motie waarin u aangeeft dat je kijkt naar een grens die u te strak
vindt, dat is zo, daar zijn we ons als college van bewust. Dus in dat voorstel zal dat naar u
komen. Maar als ik deze motie op dit moment aangenomen wil hebben zodat u daar als
raad een uitspraak over kunt doen, dan heb ik daar geen bezwaar tegen. Dus dat is mijn
duiding van deze motie. Geen bezwaar.
Ik dacht dat er nog twee moties waren ingediend een van de GroenLinks-fractie en
een van de D66-fractie maar die zie ik hier niet op de lijst staan.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een opmerking van
de orde.
Mevrouw ROOSMA: Ik zie dat die motie niet online staat maar dat kan zijn omdat
er een Klein foutje was en dat de nieuwe versie niet online is gekomen maar die heb ik
volgens mij wel naar de griffie gestuurd. Ik zal een anders nog een keer sturen.
De VOORZITTER: We gaan het even nakijken. Dank u wel. Weet u misschien wel
het onderwerp?
Mevrouw ROOSMA: De motie heet financiële verordening autorisatie
investeringsbesluiten.
De VOORZITTER: Goed, dan gaan we even kijken en dan gaat wethouder
Everhardt verder.
15
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
De heer VAN DANTZIG: Ik snap de verwarring want die van de D66-fractie
ontbreekt nog. We hebben de griffie erover gemaild en we kregen terug dat het zou worden
geregeld. De griffie is top.
De VOORZITTER: Zeker. Motie nr. 2021.615 wordt hier gefluisterd.
Wethouder EVERHARDT: Goed, dan eerste motie van de GroenLinks fractie, nr.
2021.615. Ik denk dat dit een toegevoegde waarde heeft. Volgens mij was het de PvdA-
fractie die dat nog een keer aangaf. Nog een keer een slot op de deur, zou ik haast willen
zeggen, zoals u het daar heeft verwoord. Geen enkel bezwaar tegen aanneming van deze
motie.
Tot slot de motie van de D66-fractie. Ik lees daar het woord prioriteiten, een lijstje
met prioriteiten. Wat ik u aangeef, is dat wij daarvoor natuurlijk kunnen zorgen maar
gedurende een jaar waarin wij kijken naar realiseerbaarheid en eerst via de sturing willen
zien dat andere projecten naar voren kunnen worden gehaald, dan maken we daarin
misschien een andere keus dan precies de eerste prioriteit die op het lijstje staat. Dus ik
begrijp uw verzoek. We werken er ook mee, wat we zien in die portefeuille en wat we denken
dat als eerste gerealiseerd wordt. Dan ziet u een prioriteitenlijstje ontstaan maar daarin kan
wel worden geschoven. Dus als ik de motie zo kan interpreteren, dan kan ik u in ieder geval
bedienen.
(De heer VAN DANTZIG: Dat is eigenlijk precies de interpretatie die ik er
ook aan zou willen geven waarbij ik het college zou willen oproepen dit zo
werkbaar mogelijk in te regelen. Wat je als raad wil, is een kijkje achter de
voordeur krijgen van het college. Dus als dit nu niet doorgaat, wat kan er
dan wel zodat je ook een keuzemoment organiseert?)
Nou, dan zitten we op dezelfde lijn qua interpretatie van deze motie, dus dan is er
geen bezwaar. Daarmee rond ik mijn bijdrage af.
De VOORZITTER: Ik krijg net van de griffie te horen dat de motie-Roosma nr.
2021.580 is.
Goed. Dan stel ik voor door te gaan naar wethouder Kukenheim die ook de moties
van de burgemeester zal preadviseren.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Kukenheim.
Wethouder KUKENHEIM: Ik begin met de moties op de portefeuille van de
burgemeester. Ik wil uiteraard alle leden bedanken voor de bijdragen. Ik heb voor beide
portefeuilles natuurlijk alles goed gehoord. Veel opmerkingen, niet zo zeer vragen. Vandaar
dat ik meteen met de moties begin.
Motie nr. 2021.410’ over de financiering van het masterplan Nieuwwest gelijk aan
Zuidoost uit de Algemene middelen. Dat ontraadt het college vanwege deze dekking. Ik wil
daaraan toevoegen dat dit ook nog wel tijd heeft om daar goede financiën onder te zoeken
en dat ook in de huidige programma's veel financiën natuurlijk bestemd zijn voor dit
masterplan.
Dan motie 2021.443’ van de heer Yilmaz over moslimdiscriminatie weer kwantitatief
registreren door de politie. Zoals u weet, is de keuze in registratie van kwantitatieve cijfers
door de politie zelfstandig gemaakt. Dat gebeurt bij de landelijke korpsleiding die over de
bedrijfsvoering van de politie gaat. Maar voor het college is het zeker belangrijk om te
16
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
benadrukken dat de kwantitatieve wijze van registratie ondersteunend kan zijn bij de
aanpak van moslimdiscriminatie en daarom zal de burgemeester deze urgentie voor
kwalitatieve registratie van moslimdiscriminatie in de driehoek inbrengen. Tegen deze motie
heeft het college geen bezwaar.
Dan motie nr. 2021.500 over een blowverbod in de openbare ruimte in in ieder geval
de binnenstad. Daarover het volgende. In Amsterdam gelden natuurlijk al blowverboden op
speelplaatsen en veel scholen van het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Uitbreiding van het blowverbod naar de openbare ruimte in de gehele binnenstad acht het
college op dit moment niet opportuun gelet de handhavingscapaciteit die daarvoor zou
moeten worden vrijgemaakt. Maar u krijgt en u bespreekt ook nog een plan van aanpak
over de beheersbare cannabismarkt in het najaar met de burgemeester. Dat is misschien
ook weer een mooi moment om dit onderwerp op de agenda te zetten. Voor nu willen we
deze motie dus ook ontraden.
Motie nr. 2021.575 over een verbod op Zwarte Piet via de Algemene Plaatselijke
Verordening. Zoals u weet en volgens mij is daarover eerder een gesprek geweest, heeft
het college eigenlijk maar beperkte juridische mogelijkheden om die figuur van Zwarte Piet
te verbieden in de openbare ruimte. De Raad van State heeft hierover ook een uitspraak
gedaan in 2014 en die bepaalt dat de burgemeester de bevoegdheid niet heeft om dat in
een evenementenvergunning te bepalen. Daarnaast is het lastige in een APV als je dat in
z'n geheel uit de openbare ruimte wil verbannen — hoewel ik het sentiment dat erachter zit
echt goed begrijp en u weet ook hoe het college daarnaar kijkt — zou dat betekenen dat je
bij privémomenten van burgers geen Zwarte Piet meer zou mogen zijn. De vraag is of dat
een evenredige inbreuk zou zijn op het privéleven, de vrijheid van meningsuiting en of je
dat op die manier zou willen. Maar wel zal het college een instructie geven aan de
stadsdeelbestuurders om bijvoorbeeld geen subsidie meer te verlenen voor evenementen
waarin de figuur van Zwarte Piet een rol speelt. Daarover is de burgemeester met de
stadsdeelbestuurders in gesprek. Dat wil ik u toezeggen. De motie wordt ontraden.
Motie nr. 2021.576 over zeggenschap van bewoners over camera’s. Daarvan vind
ik het belangrijk op te merken dat er naast de processen en ik zal niet helemaal ingaan op
het verschil tussen publieke en particuliere camera’s maar voor de camera’s ten behoeve
van de openbare orde, geldt natuurlijk dat de proportionaliteit hiervan onder andere wordt
gekeken naar de meldingen van burgers met betrekking tot overlast. Daar hebben zij een
positie. Daarnaast vindt tweejaarlijks een evaluatie van dit cameratoezicht plaats waarbij
bewoners en bezoekers van buurten middels een enquête worden bevraagd over de
camera’s. Dit wordt dan ook meegenomen in de beslissing om dat cameratoezicht al dan
niet te verlengen. De gemeente werkt aan een cameraplan waarbij wordt voldaan aan de
Algemene verordening gegevensbescherming die het mogelijk maakt om dat plan
bijvoorbeeld ook voor te leggen aan betrokkenen of vertegenwoordiging van betrokkenen.
Dus eigenlijk zien we met deze redenen geen reden om hier aanvullend verder onderzoek
op te doen en daarom ontraad ik het aannemen van deze motie.
Dan de motie nr. 2021.593 over het samenwerkingsverband met Tel Aviv. Het
college onderschrijft de overwegingen van de indieners en in de samenwerking van Tel Aviv
nemen juist mensenrechtenorganisaties een belangrijke rol. Maar dat is niet het enige. Je
ziet ook dat in overleg en met goedkeuring van de raad ook andere onderwerpen als
waardevol werden gezien. Ik heb hier genoteerd diversiteit en talentontwikkeling. Dus ik wil
op basis daarvan de smalheid van dit ontraden en ik wil u verwijzen naar het feit dat er een
algemene discussie over het internationale beleid later dit jaar kan plaatsvinden ook omdat
het college dan de visie internationaal 2021-2025 zal presenteren.
17
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Tot slot nog motie nr. 2021.614 over de openbaarmaking van een
integriteitsrapport. Die wil het college sterk ontraden. Integriteitsrapporten worden nooit
openbaar gemaakt. Er wordt nog iets gezegd over het weglakken van namen maar in dit
soort type rapporten blijft het eigenlijk heel erg herleidbaar waar het over gaat. Niet alleen
voor de voormalig wethouder maar ook voor alle betrokkenen. En juist in de geest dat we
natuurlijk weten dat de uiterste politieke consequentie al is genomen, is het de vraag of het
openbaar maken van ook de persoonlijke levenssfeer van die betrokkenen dan nog
proportioneel is en een bijdrage levert. Daarmee ontraad ik de motie.
(De heer TORN: Ik stel de vraag even dat ik me best wel kan voorstellen
dat u op dit moment de motie ontraadt. We hebben hier natuurlijk te maken
met de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en dan moet er op grond
van de Wob ook een belangenafweging plaatsvinden. Nu is het wel zo dat
het uitgangspunt natuurlijk wel is dat overheidsdocumentatie in principe
openbaar is en dat je niet snel een heel document integraal niet openbaar
zou kunnen en mogen maken. Mijn vraag is dan ook, stel er wordt een
Wobverzoek ingediend. Kan het college dit dan stand houden en is het niet
veel verstandiger om daar nu al heel zorgvuldig juridisch naar te laten kijken
en ook daar extern advies in te winnen en dan misschien aan mevrouw Van
Soest te vragen, trek die motie nu even terug om te kijken wat dat betekent.
Om nu te zeggen, we ontraden de motie met kracht, ik weet niet of we dan
alsnog over een halfjaar met een Wobverzoek en dergelijke zitten en een
beetje terug bij af zijn en of dat dan verstandig is. Dat is mijn vraag
daarover.)
Ik snap die vraag wel, maar er zijn twee dingen. In Z'n algemeenheid is er denk ik
veel voor te zeggen dat je een integriteitsonderzoek niet openbaar maakt. Zeker van deze
aard zijn ze gewoon snel herleidbaar. Dat red je niet met het weglakken van een paar
namen en dat is ook niet dienstbaar aan de betrokkenen en aan de moed die alle
betrokkenen hebben getoond door naar voren te komen. Ik denk dus dat je daarmee echt
heel voorzichtig moet zijn. Ik vind het ook ongebruikelijk om die hele discussie nu aan de
hand van de motie bij de Voorjaarsnota met elkaar uit te discussiëren dus ik zou eerder
willen voorstellen, als u hier nog eens even met elkaar over wilt doorpraten en ook de
juridische afweging wilt maken, neem het dan mee naar de commissie AZ. Dan kun je dat
zorgvuldiger doen.
(De heer TORN: Er ligt natuurlijk een motie van mevrouw Van Soest en
daar moeten we over stemmen. Waarmee ik moeite zou hebben is, weet
je, we stemmen het allemaal weg, we stemmen tegen die motie van
mevrouw Van Soest en dat er vervolgens een Wobverzoek komt en dat het
college een tik op de vingers krijgt van de rechter die zegt, hoor eens
eventjes, het gaat hier wel om een wethouder. U heeft wel heel snel gezegd
dat dat niet openbaar wordt gemaakt. Ik vind dat nogal snel gaan. Het enige
wat ik zou willen vragen is om even een pas terug te doen en laten we het
college vragen dit juridisch tot in detail te laten uitzoeken en dan kunnen
we er wat mij betreft na de zomer op terugkomen. En dan zou ik mevrouw
Van Soest willen vragen die motie in te trekken. Ik denk dat dat dan wel
goed zou zijn zodat we er nu niet als raad over hoeven stemmen. Ik denk
dat dat niet zorgvuldig zou zijn. We hebben dat hele rapport nog niet dus
dat zou niet goed zijn. Maar dat we dus wel iets meer een document hebben
liggen, misschien een juridisch advies van bijvoorbeeld Pels Rijcken, ik
noem maar even iets, of van een ander extern juridisch bureau omdat je
18
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
beter als gemeente over een halfjaar als dit wordt geWobt — en ik denk dat
dit gaat worden geWobt — beter nu heel goed kunt kijken hoe het nu precies
zit.)
Nou, volgens mij zoek je naar wat zorgvuldig is. Wij hebben in de eerste plaats
intern gekeken naar onze juridisch adviezen en dan is het denk ik ook in een Wobverzoek
openbaar maken op grond van de Wob niet bij voorbaat kansrijk omdat het zo gaat over de
persoonlijke levenssfeer. Ik denk dat we dat wel met elkaar eens zijn dat een
integriteitsrapport zoals dit echt gaat over de persoonlijke levenssfeer van mensen. Dat is
wat hier voorligt en dat is de reden waarom wij de openbaarmaking aan de hand van deze
motie ontraden. Als u zegt, daar zou ik op een later moment nog een keer op willen
terugkomen, dan kan dat natuurlijk altijd. Maar u vraagt mij nu om de motie van mevrouw
Van Soest te preadviseren en ik blijf toch op deze grond bij dit negatieve preadvies.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik ga een heel eind mee met de heer Torn maar
zou ik het misschien kunnen amenderen dat wij het als geheim document
een keer zouden kunnen bespreken? U wilt het in de openbaarheid? Oké.
Dan ga ik straks eerst even met de heer Torn in overleg hoe we hier verder
mee omgaan.)
Ik heb volgens mij gezegd dat we hier prima met elkaar kunnen bespreken in de
raadscommissie AZ hoe we met deze dingen omgaan. Voor nu heb ik u aangegeven dat ik
het zo zie dat we de persoonlijke levenssfeer moeten eerbiedigen en daarom ontraad ik de
motie van mevrouw Van Soest.
Daarmee heb ik de moties op de portefeuille van de burgemeester gepreadviseerd
en ga ik over op de preadviezen op mijn eigen portefeuille. Te beginnen met de motie nr.
2021.429’ over voldoende ruimte voor SDZ. Dat accent is eigenlijk vooral omdat de heer
Kreuger nu ook heeft meegetekend maar het preadvies blijft ongewijzigd.
Motie nr. 2021.432' over een campagne Onder de pannen. Dit past eigenlijk heel
erg bij de wijze waarop we natuurlijk ons masterplan over dakloosheid hebben
gepresenteerd. Ik kan hier een positief preadvies op geven.
Motie nr. 2021.442’ over | have a choice PREP en HIV, we kennen deze
organisatie. We hebben daarmee ook contact. Ik ga graag met ze in gesprek maar ik kan
natuurlijk niet vooruitlopen op potentiële besluitvorming over financiën maar ik wil de motie
een positief preadvies geven.
Motie nr. 2021.499 over de windturbines. Pardon, die wordt door collega Van
Doorninck gepreadviseerd. De windturbines verdelen we altijd op deze manier.
Motie nr. 2021.512 over Schrap subsidie Jumping Amsterdam om geen subsidie
meer te verlenen aan dat evenement. Zoals u weet, hebben we voor een periode een soort
officiële toezegging gedaan voor een periode van drie jaar en het laatste jaar is echter
verplaatst vanwege Covid. Dus aankomende keer is eigenlijk nog vanwege die toezegging
in het verleden. Daarom wil ik deze motie ontraden. Daarna moet er gewoon weer een
nieuwe afweging worden gemaakt.
Motie nr. 2021.520 over boekenfondsen. Het college is het natuurlijk eens met de
strekking dat iedere jongere ongeacht de financiële situatie op een goede manier zijn Mbo-
opleiding moet kunnen volgen, maar op dit moment zijn er structurele voorzieningen om
jongeren te helpen met bijvoorbeeld boeken of laptops juist als ze dat niet kunnen betalen.
Elke Mbo-instelling krijgt van de rijksoverheid subsidie om deze leermiddelen te vergoeden
en per komend schooljaar worden Mbo-instellingen zelfs wettelijk verplicht om dit voor
studenten te organiseren. Daarnaast kunnen we jongeren met financiële hulpvragen
ondersteunen bijvoorbeeld door budgetcoaches op de verschillende plekken in Amsterdam.
Dat is waarom we deze motie ontraden.
19
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Motie 2021.521 over de evaluatie pilot sportpark Eendracht. De pilot voor het
verzelfstandigen van het sportpark is eigenlijk geëindigd op 31 oktober 2013 alweer na een
positieve evaluatie. Vervolgens is er een exploitatieovereenkomst afgesloten in de eerste
plaats tot 2018 en die is vervolgens met vijf jaar verlengd en na die periode laat het college
onderzoeken hoe verder. Hierdoor ontraden we deze motie.
Motie 2021.522 over de kwijtschelding van huur van sportvelden. De vraag of
sportverenigingen in aanmerking komen voor kwijtschelding. Zoals u weet, heeft het college
daar eigenlijk al naar gehandeld. De huur van sportaccommodaties die door corona niet
konden worden gebruikt is kwijtgescholden voor huurders en voor de velden die gedeeltelijk
niet konden worden gebruikt, is de huur gedeeltelijk ook niet in rekening gebracht.
Daarnaast konden de huurders via de rijksregeling en onze eigen regeling ondersteuning
krijgen. Het college ontraadt daarom aanname van dit voorstel.
Mijn collega wethouder Everhardt heeft al iets gezegd over motie nr. 2021.586 over
de PGB's namelijk dat het ontbreekt aan een deugdzame dekking. Ikzelf kreeg de vraag
om daar nog wat inhoudelijks aan toe te voegen. Maar u moet zich voorstellen, die 2,8
miljoen euro is niet een soort bezuiniging op de PGB's. Wat wij voorspellen, is dat we een
overschrijding van de budgetten van de PGB's zien waarvoor we geen geld hebben
opgenomen in onze begroting en daarom hebben we maatregelen genomen om te
voorkomen dat we gaan overschrijden. Dat is iets anders dan het terugbrengen van het
budget als u begrijpt wat ik bedoel. Voor wat betreft de hulpmiddelen daar voegen we juist
extra toe aan de begroting en dat is toevallig hetzelfde bedrag omdat we daarvan wel de
groei willen accommoderen omdat je juist niet mensen die een rolstoel nodig hebben, op
een wachtlijst wil zetten. Daarmee blijven we wel bij het preadvies en dat is natuurlijk wel
ontraden.
Amendement nr. 2021.600 over de subsidieregeling van wijkcentra. Ik kijk even of
die al is gepreadviseerd maar volgens mij heeft wethouder Everhardt die meegenomen.
(De heer BIEMOND: Daarop hebben wij al een preadvies ontvangen.)
Ja, negatief kijkende naar de dekking.
Dan motie nr. 2021.601 over de toezichthoudende functie op jeugdzorg. Zoals u
weet, hebben we daarover vrij recent met u afspraken gemaakt ook in de raadscommissie
met de nieuwe contractering van die hoogspecialistische jeugdhulp. Daarover hebben we
het gesprek in de raad gehad over de toezichthoudende rol op het beleid van het college
over die inzet jeugdhulp en zijn we het gesprek gestart onder de noemer prestatiedialoog.
Dat houdt eigenlijk in dat de in de motie genoemde periodieke rapportages en het periodiek
overleg zijn ingepland met kernpartners en andere partners en ook worden gedeeld met de
raad. Daarover zijn we met u in gesprek. Er zijn ook technische sessies over ingericht. Dus
ik denk dat er op die manier eigenlijk al een formele structuur is gekomen. Overigens, voor
wat betreft de Wmo is er een toezichthouder en dat is in dit geval de GGD maar gezien
bovenstaande wil ik deze motie ontraden.
Daarmee ben ik door de moties op mijn portefeuille heen.
(De heer BOOMSMA: Het verbaast me een beetje want we hebben hier
toch te maken met een ongelooflijk groot probleem, een van de grootste
problemen voor gemeenten en de wethouder heeft hier zelf bij de
mondelingevragen een gloedvol betoog gehouden. De wethouder zal het
toch met ons eens zijn dat op dit moment het toezicht en die
toezichthoudende rol nog niet goed is geborgd. De motie roept op daar
gezamenlijk naar te kijken hoe we dat beter kunnen organiseren.)
Ik vind het heel belangrijk dat het goed is geborgd en ik heb u daarvoor een voorstel
gedaan waarover in de raadscommissie is gesproken en waarop in de technische sessie
20
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
een toelichting is gegeven. Ik heb u ook een aparte brief daarover gestuurd waarin
bijvoorbeeld ook naar voren komt hoe we de moties en ook de aanbevelingen van de
rekenkamer hebben verwerkt. Die motie staat in augustus op de agenda van de
raadscommissievergadering. Ik deel de analyse dus niet dat we nog niets hebben
georganiseerd op die toezichthoudende rol. Daarover heb ik nu juist een vrij uitgebreid
voorstel gedaan. U bent daar ook voor uitgenodigd bij een technische sessie om dat nog
eens helemaal met u door te nemen. Overigens kwamen daar geen mensen dus die
technische sessie moeten we daarmee nog een keer organiseren. Maar lang verhaal kort,
ik denk dat ik daar helemaal aan tegemoet kom wat heel belangrijk is omdat ik het namelijk
eens ben met u dat we hier iets goeds op moeten inrichten.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert voor de beantwoording
namens het presidium.
Mevrouw DE FOCKERT: Er is een motie deels aan het presidium en deels aan het
college gericht en dat was motie 2021.511’ met de vraag of wij rondetafelgesprekken voor
marktpartijen willen organiseren. Dat deel van de motie moet ik negatief preadviseren. Het
staat u volkomen vrij om dat met de commissie te doen, maar daarin is het presidium geen
partij.
De VOORZITTER: Dan schorsen we een minuut voor de wisseling van de
wethouders. We hebben drie nieuwe wethouders die hun moties gaan preadviseren.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Ik zal in sneltreinvaart de moties preadviseren, dan
nog wat algemene opmerkingen maken en dan het woord aan mijn collega’s overdragen.
Allereerst motie nr. 2021.444 van de heer Yilmaz. Daarover is het college positief.
Dan motie nr. 2021.498 inzake terugvordering Tozo. Het eerste punt dat van het
college wordt gevraagd, heb ik reeds aangegeven dat we dat ook doen en het tweede punt
heb ik al mondeling toegezegd. Deze motie ontraad ik dan ook.
Motie nr. 2021.505 inzake arbeidsparticipatie statushouders. Hierover zijn wij
positief.
Motie nr. 2021.507 inzake participatieprotocol. Wij zijn al in overleg met de mensen
van het participatieprotocol in Noord. Het lijkt me uitstekend om dat samen te voegen met
het participatiebeleid zoals we dat hebben opgesteld. Dus daarover kan ik positief zijn.
Motie nr. 2021.571 inzake maatwerk in plaats van een maximale verblijfsduur LVV.
Zoals u weet, houd ik mij graag aan de afspraken die ik met uw raad heb gemaakt. Daarom
wijk ik niet af van de thans geldende duur van anderhalf jaar. Deze motie ontraad ik.
Motie nr. 2021.572 inzake mondzorg voor alle Amsterdammers. De motie is
sympathiek en daar zijn wij ook al mee bezig. Het ligt wel wat problematisch maar ik zou de
motie toch positief willen preadviseren.
Dan maakte de heer Van Schijndel wat opmerkingen over excuses slavernij. Hij
vond het boek, de publieksversie een gemiste kans. In z'n algemeenheid zou ik willen
21
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
zeggen, dat je als politicus buitengewoon voorzichtig moet zijn je te mengen met historisch
onderzoek. Dat loopt over het algemeen slecht af. Inderdaad zijn er dan wel in dit college
meerdere historici, niet alleen de heer Everhardt en ik, maar je moet daarin echt heel
terughoudend zijn. Dat blijkt ook maar weer omdat de heer Van Schijndel ook gewoon
pertinente onwaarheden verkondigt. Als hij het heeft over de mannen die niet terugkeerden
naar hun gezinnen in Holland en Zeeland dan is dat volstrekte flauwekul als je kijkt wie nu
de bemanning was van de VOC-schepen. Dat waren over het algemeen mannen uit
Duitsland, Zweden, de Baltische gebieden en dergelijke; er zaten niet zo gek veel Hollandse
jongens bij. Ik vind het volstrekt problematisch dat de heer Van Schijndel stelt dat slavernij
geen onderdeel is van de Amsterdamse identiteit. Ik zou zeggen, alleen al door de
aanwezigheid van vele nazaten van de tot slaaf gemaakten, is het verhaal onderdeel van
de Amsterdamse identiteit. Of je het nu leuk vind of niet, zowel in de historie — ik geloof dat
de heer Veldhuyzen er ook al iets over zei — als in de aanwezigheid van mensen en dus de
aanwezigheid van het verhaal in ons verhaal, is het onderdeel van de Amsterdamse
identiteit — of je dan nu leuk vindt of niet en in welke mate, daarover kunnen we verschillen.
Ik geloof echt dat het belangrijk is als je de stad ziet als een pertinente plek waar
migratiestromen naartoe komen, dat al die migratieverhalen onderdeel zijn van de
Amsterdamse identiteit. Hoe wij bekend staan als een tolerante, internationale stad, dat
heeft alles te maken met een migratiegeschiedenis. Deze stad is gebouwd op migratie.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Deze stad is gebouwd ook op de migratie van
de joden uit Spanje en Portugal. Ik ken al die verhalen natuurlijk. Het punt
is, identiteit is een zeer problematisch begrip. De identiteit van de stad. Dat
heeft te maken met al die verhalen van al die mensen die van heinde en
verre naar ons toe zijn gekomen. Mijn familie komt trouwens ook uit het
zuiden. Doet er allemaal niet zo veel toe. Is de wethouder het met mij eens
dat er een ander identiteitsbegrip heel wel mogelijk is, wat traditioneler:
vrijheid en handelsgeest. En dat leidt tot internationalisering enz. en tot een
ontspannen, leuke samenleving. Dat vind ik veel meer een juist begrip.)
Ik stel vast dat u door uw vragen uw eerdere stelling dat identiteit een problematisch
woord is, dat direct ondergraaft. Daarnaast vind ik identiteit helemaal niet problematisch,
alleen, identiteit is een bewegend iets. Identiteit is geen stilstaand ding net zoals de
Nederlandse identiteit in een heleboel opzichten problematisch is omdat we relatief laat aan
natievorming hebben gedaan en het Nederlanderschap nog wel kan worden betwist, is het
niet iets wat je vast moet zetten. Het is niet iets wat stolt; het is niet iets wat stilstaat. Het is
iets wat permanent in beweging is. Nogmaals, of je het nu leuk vindt of niet, de bevolking
van ons land, de bevolking van onze stad verandert. Die meerstemmigheid heeft wat mij
betreft een toegevoegde waarde. Het gaat erom dat we met elkaar steeds die nieuwe
identiteiten weten te formuleren en te vinden. In dat verband wil ik u erop wijzen dat ook de
verbondenheid met de stad door Amsterdammers hoger is dan die met de natiestaat. Dat
lijkt me een heel interessant gegeven. Amsterdammers voelen zich meer verbonden met
Amsterdam dan met Nederland en dat geeft aan dat er zoiets is als een identiteit. Ik ben er
bang voor als je die identiteit terugbrengt tot de begrippen zoals u die noemt, dat je daarmee
een te beperkt perspectief niet alleen op de geschiedenis hebt maar ook op onze
gezamenlijke toekomst.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Kan de wethouder zich voorstellen, als je lang
in andere landen hebt gewoond, jaren lang, en dat heb ik gedaan, dat je
dan toch gevoel krijgt voor wat dan dat Nederlandse gevoel, die
Nederlandse mentaliteit is. Al die onderscheiden die ook mogelijk zijn, dus
de mensen uit de provincie en de mensen die hier zijn geboren en getogen,
22
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
dat is toch maar relatief en de verschillen met bijvoorbeeld de Fransen, de
Duitsers, de Engelsen en de Brazilianen die zijn pas groot.)
De heer Van Schijndel vroeg mij of ik me kan voorstellen als je lang weg bent
geweest dat je dat weet wat de Nederlandse identiteit is. Ik zou de stelling wel aan durven
dat dat mogelijkerwijs een fictie is uit een geromantiseerd beeld van een thuisland. Dus in
die zin vind ik hoe de heer Van Schijndel redeneert, conceptueel heel ingewikkeld. Ik
beschouw mijzelf niet als een Hollander. Ik kom uit het oosten. Maar mijn zoon is hier
geboren. Mijn zoon heeft een heel andere identiteit. Nederlands was voor mijn vader een
tweede taal. Het is vrij problematisch om te doen wat de Nederlandse identiteit was. Ik heb
ook nooit begrepen waarom koningin Maxima zo ontzettend op haar kop kreeg toen ze naar
mijn stellige overtuiging terecht zei dat de Nederlandse identiteit helemaal niet bestaat. Ik
twijfel sowieso aan nationale identiteiten omdat ik de natiestaat in die zin als een soort
verbindend verhaal in hoge mate een product vind van 194° eeuw nationalisme.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Is het dan niet waar dat je de geschiedenis
niet ongedaan kunt maken? Er is 194d° eeuw nationalisme geweest, een
beschavingsoffensief en dat heeft hiertoe geleid zoals wij nu leven in deze
stad. Dat moet worden verdedigd en als je dat identiteit wil noemen, dan
ben ik het zeker oneens met koningin Maxima die daar veel te boude
uitspraken over deed. Dat wil ik even hebben gezegd.)
Persoonlijk voel ik geen enkele aandrang om welk nationalisme en zeker niet het
beschavingsnationalisme te verdedigen maar daarover kunnen we van mening verschillen.
U vroeg mij of er overleg is geweest met het rijk. Wij hebben zeker contact gehad met het
rijk maar we hebben geen toestemming of iets dergelijks gevraagd, nee. Ik vond uw stelling
dat racisme en discriminatie niet in relatie staat tot het slavernijverleden of tot een breder
koloniaal verleden, problematisch. Ik zou hier willen verwijzen naar de onderzoekers, naar
wetenschappers niet zijnde politici als ik. Ik denk dat die relatie evident is aangetoond
bijvoorbeeld in het verzet tegen de afschaffing van de slavernij. Er is natuurlijk een reden
dat er stereotyperingen en miskende superioriteitsgevoelens zijn die wel degelijk een relatie
hebben met deze duistere periode in onze geschiedenis.
(De heer BOOMSMA: Ik ben toch wel erg verbaasd dat de wethouder
eigenlijk stelt dat de Nederlandse identiteit volgens hem dan een fictie is
maar een op slavernij gebaseerde Amsterdamse identiteit dat is dan iets
wat hij bepleit, verdedigt en verwelkomt als concretie. Dat kan ik niet
volgen.)
Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik de Nederlandse identiteit in hoge
mate problematisch vind en een romantische uitvinding waar sommige mensen misschien
vanuit een gevoel van belang hechten aan tradities waarde aan ontlenen en ik heb zeker
niet willen zeggen dat de Amsterdamse identiteit is gebaseerd op een slavernijverleden.
Mijn stelling is dat de Amsterdamse identiteit gebaseerd is op alle verhalen van de stad en
op alle migratiegeschiedenissen, op alle bladzijden uit het geschiedenisboek. Dus dat is
zeker niet enkelvoudig op het slavernijverleden. Zeker niet. Dat gaat evenzeer over
hongerstakende Marokkanen in de kerk hier tegenover. Dat gaat evenzeer over het
bloeiende joodse leven in Amsterdam. Dat gaat evenzeer over uiteindelijk de enorme groei
van de stad nadat Antwerpen leeg trok. Dat is een veelvoud aan dingen die je nooit op één
element kunt terugvoeren. Mijn stelling is, je moet de geschiedenis onder ogen zien om
uiteindelijk samen een toekomst te kunnen bouwen en alle verhalen van de stad hebben
daarin een plek. Ook de slavernij.
(De heer BOOMSMA: Dat laatste, daar kan ik me zeer in vinden. Ik denk,
al die verhalen samengeweven vormen wie wij nu zijn. Ik ben het er ook
23
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
helemaal mee eens dat dat niet statisch is maar juist daarom verbaast het
me dat de wethouder wel zegt, ik vind de Nederlandse identiteit
problematisch als een product van het 19de eeuwse nationalisme, maar die
Nederlandse identiteit is toch ook niet meer alleen gebaseerd op het 19de
eeuwse nationalisme? Laten we dan ook erkennen dat die Nederlandse
identiteit ook is veranderd en ook niet meer op diezelfde manier nu wordt
beleefd.)
Volstrekt eens met de heer Boomsma maar de heer Van Schijndel verwees naar
het 19d° eeuwse nationalisme en het beschavingsnationalisme als de basis van de
Nederlandse identiteit wat ik problematisch vind. Ik ben het eens met de heer Boomsma.
Kijk, de Romeinen hebben het idee van de genius loci, een soort geest van de stad, als een
soort vaststaand iets wat elke inwoner begeestigt en eigenlijk laat doorvoelen wat de
essentie is van de stad. Ik vind het een heel mooi concept maar ik geloof er niet in, omdat
ik geloof dat identiteiten eigenlijk permanent in beweging zijn. Volgens mij delen we dat.
Nog een laatste afsluitende opmerking in de richting van mevrouw Nanninga van
Forum voor Democratie. Zij stelde dat ik tijdens een debat had gezegd dat de middenklasse
wel de stad uit moest. We hadden het in dat debat over de dynamiek die op de woningmarkt
bestaat, waar soms mensen weggaan, waar soms mensen komen. Als zij mij citeert, dan
stel ik het op prijs dat dat juist gebeurt.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Ik heb ook gewaarschuwd tegen het gevaar
van boos wordende bevolkingsgroepen op elkaar vanwege dat idee dat
rondzingt van herstelbetalingen. Zelfs mevrouw Ferrier refereert er aan in
een stuk in Het Parool dat dat een mogelijkheid is. Als je nu iets wil doen
om de onrust tussen groepen te bevorderen, dan moet je zeggen, dat zien
we dan wel. Wil de wethouder namens het college hiervan nadrukkelijk
afstand nemen?)
Ik zou niet weten waarvan ik afstand moet nemen. Ik zie eigenlijk buitengewoon
weinig boosheid met betrekking tot datgene wat vorige week gebeurde. Ik zie veel
instemming, veel emotie en veel tevredenheid. Het is overigens ook een voorstel dat door
een grote meerderheid van de raad is aangenomen. Zowel in de raad als in de samenleving
is mij van boosheid weinig bekend.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Het gaat mij natuurlijk om het specifieke punt
dat binnen de Surinaamse gemeenschap, een kleine minderheid, is mijn
indruk, wordt gesteld dat er herstelbetalingen moeten komen aan ons. Dan
worden andere mensen in de stad of in Nederland boos omdat ze dat niet
terecht vinden. Kan het college er afstand van nemen dat die hele discussie
over herstelbetalingen eigenlijk niet gevoerd zou behoren te worden?)
Nogmaals, ik merk weinig van boosheid. Ik vind niet dat het aan het college of aan
mij is om voor te schrijven welke discussies mensen voeren. En u noemt het zelf een kleine
minderheid. Het grote voordeel van een democratie is dat de meerderheid beslist.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: Ik kan het echt heel kort houden. Motie nr. 2021.523 van
de heer Yilmaz: positief.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani.
24
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Wethouder MELIANI: Ik heb drie hele korte antwoorden en volgens mij heb ik ook
nog een vraag gekregen van de heer Biemond over Kunst en cultuur. Motie nr. 2021.545
inzake hangende tuinen. We kunnen er niet 500 ophangen maar wel 10. Die pilot gaan we
uitvoeren dus wat ons betreft positief — maar dan moet u nog wel instemmen.
Motie nr. 2021 inzake Urban myth. We hebben daar natuurlijk veel gesprekken over
gevoerd. Ik heb meermaals de heer Veldhuyzen hiervoor zien strijden en ik heb eerder
aangegeven dat het pijn in mijn hart doet dat een heleboel culturele instellingen wel positief
zijn geadviseerd maar wel buiten de boot zijn gevallen. U zegt eigenlijk, als zij buiten de
boot vallen, dan is het hele beleid waarop het allemaal is gebaseerd en waar zij voor staan,
mislukt. Dat is een beetje wat u suggereert en daar ben ik het absoluut niet mee eens. Als
u goed heeft gekeken naar alle instellingen die daar wel in terecht zijn gekomen, dan
hebben die hetzelfde soort vraagstukken. Er zitten wel degelijk instellingen in die aan die
meerstemmigheid doen. Die hebben ook subsidie gekregen. Dat wil niet zeggen dat ik
Urban Myth geen goede organisatie vind. Ik moet de motie negatief preadviseren maar ik
kan u wel een belofte doen namelijk dat ik in gesprek ga met het fonds Podiumkunsten. Die
krijgt namelijk bijna 400.000 euro aan subsidie. Uw zorg is dat dat moet worden gematcht.
Wat het fonds Podiumkunsten eigenlijk zegt, is dat er meerdere financieringsvormen
moeten zijn om dit geld te mogen besteden. Ik ga met hen hierover het gesprek aan. En er
zijn andere mogelijkheden om tot financiering te komen. Ik kan me voorstellen dat het
ingewikkeld is en we willen ze best helpen in dat proces. Dat kan ik in ieder geval wel
toezeggen.
(De heer VELDHUYZEN: Heel fijn. Bedankt voor die toezegging. Dat is
goed. Maar ik zal niet zeggen, als Urban Myth geen subsidie krijgt, dat het
hele beleid dan faalt maar wel het feit dat Urban Myth geen subsidie krijgt,
dat staat haaks op het beleid van meerstemmigheid in de culturele sector.
Ik hou het hier bij.)
Dank voor de correctie want ik dacht dat u dat bedoelde. Er zitten inderdaad nog
een aantal andere instellingen die met precies hetzelfde te maken hebben en die zijn ook
allemaal buiten de boot gevallen. Ook heel erg jammer. Maar goed, ik ben blij dat u blij bent
met mijn toezegging om daar mijn best voor te doen.
Volgens mij heb ik de moties nog gehad. Misschien is er nog een aangepaste motie
maar die heb ik hier niet en die gaat volgens mij over onderpand 1. Motie nr. 2021.402’. Ik
weet het niet zeker maar die is aangepast. Geen bezwaar.
Dan de zorgen van de heer Biemond over de Kunst- en Cultuursector. 2 juli heb ik
een brief richting KDD gestuurd over de verdeling van de derde fase coronagelden. Daarin
heb ik aangegeven dat het vooralsnog niet het hele budget is. Er is iets over; er was een
onderbesteding. Dat had er vooral mee te maken dat landelijk meer geld naar Amsterdamse
instellingen is gegaan. Dat wisten we niet aan de voorkant. Ik zal daaraan integraal
opvolging geven door na de zomer met een nieuw voorstel te komen hoe we met die
middelen omgaan. Dat zal ik met het college moeten overleggen. Voor wat betreft de
toekomst en dan gaat het ook over banen, dat was volgens mij ook uw zorg, dat zal ik
samen doen met mijn collega Groot Wassink. Daarnaast hebben we eind juni het initiatief
Cultuurherstel gelanceerd, een initiatief van het AFK, het Amsterdams Fonds voor de Kunst
samen met de Kunstraad waarin we financiële organisaties die kennis hebben van hoe je
nu geld kunt genereren juist in tijden van crisis koppelen aan culturele instellingen. Dat
ondersteunen wij financieel door als gemeente een soort van backoffice te organiseren en
die andere twee instanties zullen andere partijen gaan aantrekken die iets kunnen doen
voor deze culturele organisaties. Het zal niet genoeg zijn en ik maak me enorme zorgen
zeker omdat bezoekers nog niet de musea durven binnengaan. De reserves zijn aan het
25
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
eind en daarnaast is er ook een grote zorg dat een groot deel van de ondersteuning die
instellingen landelijk kregen, straks ophoudt. Dat gaan we monitoren. In oktober zal ik de
raad hiervan op de hoogte stellen, van die laatste stand van zaken.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck.
Wethouder VAN DOORNINGK: Ik zal moties beantwoorden voor de portefeuilles
Wonen, Openbare ruimte en Afval, Grondzaken en Duurzaamheid. De heer Biemond vroeg
nog naar motie nr. 2021.347 waarbij het idee bestond dat wij elkaar wellicht niet goed
hadden begrepen en dat klopt. De motie zoals u die mij nu uitlegt, kunnen wij van een
positief preadvies voorzien.
Motie nr. 2021.359’. Die motie had een positief preadvies en dat blijft zo ook al staat
er een andere extra naam onder.
Motie nr. 2021.433’ inzake het snel invoeren van de woonplicht. Dat is een
accentmotie geworden en met deze aanpassingen is er geen bezwaar tegen aanname van
deze motie.
Dan kom ik bij een aantal moties die nog niet eerder waren gepreadviseerd en dan
gaat het om motie nr. 2021.456 inzake een mentaliteitsverandering om afval beter aan te
bieden. De motie vraagt gedragsexperts in te zetten. Op een aantal terreinen gebeurt dat
al maar dan kijken we heel specifiek waar dat het best zou kunnen worden ingezet,
bijvoorbeeld bij karton en grof afval. Als we dat over het volledige beleid omtrent
afvalinzameling zouden moeten doen, dan komen er fiks wat kosten bij. Die kosten zouden
dan vanwege de systematiek zoals we die hier kennen, moeten worden doorgerekend in
de afvalstoffenheffing en dat is niet een keuze van het college en daarom wordt deze motie
dan ook ontraden.
Motie nr. 2021.506 over het een jaar lang bouwen voor de middeninkomens. Ik
denk dat het college de motie om twee redenen moet ontraden. De ene is dat wij echt
geloven in een complete en goede, evenwichtige stad en dat daarvoor inderdaad in het
algemeen een 40%-40%-20%-verdeling heel goed is. Daarnaast is het natuurlijk zo dat het
realiseren van woningbouwprojecten een langdurig proces is. Het nu stoppen van alle
tenders of andere projecten om die vervolgens om te zetten naar middenhuur, dat zou echt
betekenen dat we waarschijnlijk enorm veel tijd verliezen en contracten moeten
openbreken. Dat kan denk ik toch niet de bedoeling van deze motie zijn aangezien ik
mevrouw Naoum Néhmé ken als iemand die elke keer een hoog tempo in de woningbouw
wil vasthouden. Daarin zijn we het dan weer wel met elkaar eens. Maar deze motie moet ik
negatief preadviseren.
Motie nr. 2021.358 inzake behoud de middenklasse- buitenstedelijk bouwen. Die
heeft een accent gekregen waarbij specifiek is gekeken wat er naast IJburg tot aan Pampus
kan worden gedaan. Mevrouw Nanninga prees de motie aan met de woorden dat voor haar
natuur niet altijd zo belangrijk is. Het college heeft daarover een andere mening. Het gaat
om Natura-2000gebied en ons idee was om daar geen woonwijken dan wel drijvende
woonwijken te bouwen.
Motie nr. 2021.499. Een nieuwe motie over de onderzoeken afstandsnormen
windmolens afwachten voor de concretisering van de verdere RES. Wethouder Kukenheim
gaf al even aan dat ik die motie zou preadviseren. Het is heel goed om secuur te kijken naar
wat er landelijk gebeurt en hoe de discussies over afstandsnormen dan wel geluidsnormen
gaan. Dat is voor het college geen reden om nu met ons proces te stoppen omdat we
natuurlijk de reflectiefase ingaan, een participatietraject specifiek bij de Noorder IJplas en
het Cornelis Douwesterrein. Voordat we aan de consequenties toekomen die in deze motie
26
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
worden gesteld, zijn we al verder in het proces dus het lijkt ons niet nodig om het proces
stop te zetten en alsnog wel gewoon rekening te houden met eventuele veranderingen
vanuit het rijk. Dus het is niet nodig en de motie wordt dan ook ontraden.
Motie nr. 2021.502 inzake het voorkeursrecht, het toepassen voor tuinpark
Kweeklust. Voorkeursrecht doen we meestal als we denken dat een terrein of een gebouw
in de verkoop komt. Dat kennen we hier niet. Daarnaast is het ook moeilijk om een
voorkeursrecht te leggen op een stuk dat op het grondgebied van onze gemeente Weesp
ligt. Ik denk dat zij liever volgend jaar afwachten totdat wij tot zoiets overgaan. Wij denken
ook dat de planologische regeling een goede publiekrechtelijke bescherming is voor de
functie die het nu heeft namelijk een tuinpark.
Dan motie nr. 2021.503 inzake de volkstuinvereniging De Vrijbuiters voor de
oprichting van een nieuw tuinpark in het stadsdeel. Deze motie moeten wij ook ontraden en
dat komt omdat wij er moeite mee hebben om publiek groen om te zetten in privaat groen.
Dat houdt niet in dat we de groep De Vrijbuiters en het stadsdeel zeker welkom heten op
het moment dat ze in samenspraak met het stadsdeel willen gaan kijken waar ze hun
groene activiteiten kunnen voortzetten. Alleen, dan zal dat eerder naar wat collectieve
moestuinen gaan dan dat het private, afgehekte tuinen zijn die voor privaat gebruik zijn.
Dus deze motie moet ik ontraden maar De Vrijbuiters kunnen zeker hierover in gesprek
gaan met het stadsdeel Zuidoost.
Nog een motie over tuinpark De Vrijbuiters, motie nr. 2021.504 en die gaat nog een
stapje verder. Dat is niet alleen het kijken naar een plek maar dan moet het college ook
echt die plek reserveren voor deze groep. Nogmaals, wij zijn niet voor het privatiseren van
publieke grond maar wij kijken graag naar een oplossing voor moestuinen in de buurt.
Motie nr. 2021.514 inzake de opname van duurzaamheidsindicatoren in de isolatie
van de begroting. Wij denken dat het van groot belang is om te monitoren maar in de
klimaatrapportage hebben we gezegd, dat gaan we al doen. Daarnaast hebben we bij de
prestatieafspraken gesprekken over de energielabels. We gaan natuurlijk binnenkort
beginnen met de renovatiemotor waarbij de raad ook op de hoogte wordt gehouden. Dus
wat ons betreft wordt er flink gemonitord. Dat extra opnemen in de begroting lijkt ons
overbodig en daarom wordt de motie ontraden.
Motie nr. 2021.515 inzake het opnemen van de indicator afvalverbranding in de
begroting. Die motie snappen wij en dan gaan we er met name vanuit dat met
nettoverbranding wordt bedoeld dat dat de verbranding is die wordt aangeboden minus wat
er na afscheiding vanaf wordt gehaald en inclusief de metalen die na verbranding worden
gescheiden van de bodemas. Dat is namelijk een verschil met eventuele bruto fractie want
daar is altijd nog een onbekend deel dat alsnog wordt verbrand. Dat is namelijk eerst aan
recyclers aangeboden; dat wordt dan niet geaccepteerd en dan wordt het alsnog verbrand.
Als ik het netto mag lezen, dan is er geen bezwaar tegen het aannemen van deze motie.
Dan ga ik naar motie nr. 2021.573 inzake onderzoek doen naar de impact van het
klimaatbeleid op mindervermogenden. Dat is iets wat we zowel in onze routekaart duidelijk
hebben meegenomen. Klimaatrechtvaardigheid is een van de pijlers van de routekaart en
OIS onderzoekt elke twee jaar energiearmoede. Dus we voeren dat onderzoek op
verschillende manieren uit en we rapporteren dat aan de raad. Daarom ziet het college de
motie als overbodig en ontraadt het die.
(De heer VELDHUYZEN: Ik zou de wethouder graag willen vragen of het
college dan geen behoefte heeft om een integraal onderzoek te doen naar
de invloed van het klimaatbeleid op die verschillende inkomensgroepen in
Amsterdam omdat er nu wordt verwezen naar verschillende onderzoeken.
27
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Klimaatrechtvaardigheid staat in die route maar er ontbreekt eigenlijk nog
een volledig plaatje.)
Maar dan zou het een kwestie zijn van verschillende onderzoeken of verschillende
monitoren, is het denk ik meer. Je wilt immers met name zien wat het effect is en de impact
en dat is net weer iets anders dan een rapport dat het in theorie zou kunnen zijn. Wij houden
dat de hele tijd bij maar we maken er wel één verhaal van. Dat gaat natuurlijk voor een heel
groot deel over energiearmoede. Dat is het allergrootste onderdeel en dat wordt samen met
collega Moorman gemonitord. Dus ik vraag me dan even af wat dan het hele verhaal wordt.
Klimaatrechtvaardigheid als geheel is onderdeel van de routekaart en daarnaast monitoren
we energiearmoede. Dan zou ik de heer Veldhuyzen willen adviseren wat preciezer te zijn
in zijn vraag wat er dan nog verder onderzocht moet worden. Soms wil je gewoon liever iets
gaan doen tegen feiten die we kennen zoals energiearmoede dan dat we nog verder gaan
onderzoeken.
(De heer VELDHUYZEN: Als ik dan kan, dan denk ik dat ik die motie nr.
2021.573 zou willen terugtrekken en dan kom ik later nog met een meer
specifieke formulering en wellicht met een nieuwe motie bij de begroting.)
Prima, dan zien we die tegemoet.
Dan heb ik motie nr. 2021.598 inzake de overstapaanbiedingen voor erfpachters
onder ÂB 1994 beter te informeren. Dat is een motie die wij overbodig achten omdat dat in
het portaal vrij duidelijk staat welke verschillende keuzes je hebt specifiek als erfpachter
onder Algemene Bepalingen 1994. Zij worden verwezen op het portaal naar de
verschillende mogelijkheden die er zijn.
Dan motie nr. 2021.599 inzake meer tijd voor erfpachters. We hebben een
overstapregeling die we inderdaad in coronatijd toen er veel onduidelijk was, hebben
verlengd. Maar wij zien geen reden om dat nog langer te doen. We hebben een drie
maanden geldige overstapaanbieding en daarna nog een passering via de notaris waarvoor
zes maanden staat. In de motie wordt geschetst dat het voor mensen onduidelijk is wat ze
zouden willen maar er is natuurlijk altijd de mogelijkheid om vast te klikken en te kiezen
voor canon en dat dan op een later moment om te zetten als men zegt, ik wil toch graag
afkopen. Dus ik zou niet weten wat daar die drie maanden of een nog langere termijn nog
aan zouden toevoegen. Daarnaast vraagt uw raad toch bijzonder vaak om ervoor te zorgen
dat er snelheid in het dossier blijft en dat we al die aanbiedingen in een goed tempo en in
een goed proces blijven beantwoorden. Als we dit gaan doen, dan komt daarin natuurlijk
ook flinke vertraging en dat is niet de keus die het college zou maken.
(De heer BOOMSMA: Dat is een teleurstellende reactie van de wethouder.
Realiseert de wethouder zich wel als mensen inderdaad vastklikken dat de
afkoopsom met 4,5 procent stijgt? Dat is veel meer dan de inflatie. Kan de
wethouder aangeven wat er nu precies op tegen is dat mensen net een
paar maanden langer hebben om zich goed te informeren over een stap
met zo veel consequenties voor hun financiën?)
Op het moment dat mensen een aanbieding krijgen, hebben ze natuurlijk al
uitgebreid op het overstapportaal kunnen kijken en hebben ze al voor een heel groot deel
kunnen zien wat ongeveer de aanbieding zou kunnen gaan worden, dus het is niet zo dat
die drie maanden pas ingaan op het moment dat die aanbieding komt. Ik ga ervanuit dat
mensen inderdaad voor zo'n belangrijke stap die ze maken, zich al geruime tijd informeren
wat via het overstapportaal heel goed kan worden gedaan. Mijn tegenvraag zou zijn, wat
maken die extra maanden nog uit? Aan de andere kant moet ik de heer Boomsma er ook
op wijzen dat er toch bijzonder vaak in de raadscommissie en ook in deze raad aan mij
wordt gevraagd enige haast te zetten achter dat proces van aanbiedingen en het passeren
28
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
via de notaris. Dan zie ik hier een vertraging die volgens mij tegen eerdere verzoeken van
de raad mijn kant op ingaan.
(De heer BOOMSMA: Dat laatste natuurlijk volstrekt niet. Het is nu zo dat
de gemeente zeer lang doet over het doen van die aanbiedingen. De
gemeente kan er zelf dus jaren over doen om een aanbieding op te stellen
en vervolgens moet de erfpachter binnen drie maanden beslissen. Als de
wethouder vraagt, wat maakt het nog uit, dan stel ik voor dat zij met
erfpachters in de stad gaat praten over wat het nog uitmaakt.)
Volgens mij heb ik geen vraag meer gehoord. Dit was het laatste preadvies.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Ik vraag me af en dat is de vraag aan de
wethouder of voor het kunnen beoordelen van de deugdelijkheid van de
aanbieding meer tijd wel degelijk nodig kan zijn omdat het
Berenschotrapport bloot legt dat er in die aanbiedingen een aantal zaken
loos zijn. Dan moet je dat tot je nemen en dat kan best veel tijd kosten
omdat de gemeente er zo'n ongelooflijk complexe materie van heeft
gemaakt. Bent u het ermee eens dat er dus meer tijd, meer respijt
rechtvaardig kan zijn?)
Volgens mij heb ik net in mijn reactie op de motie en ook richting de heer Boomsma
gezegd dat wij ervanuit gaan dat een tijd van drie maanden zeker omdat er al wat langer
tijd heeft gezeten sinds mensen die aanbieding hebben aangevraagd, wat ons betreft
voldoet om die keuze te maken. Nogmaals, als het heel lastig is, kunnen mensen ook
vastklikken waardoor ze altijd later nog de keuze kunnen maken voor een afkoop.
(De heer VAN SCHIJNDEL: Laat ik dan gewoon even zeggen dat ik mijn
eigen aanbieding totaal niet begrijp. Als je het echt wil uitzoeken, dan ben
je wel even bezig. En dat geldt voor heel veel erfpachters die ontdaan zijn.
En aan dat vastklikken, daar zitten ook weer grote nadelen aan met de
stijgende lasten jaar in jaar uit. Dat moet ik misschien verhelderen. Dus
vastklikken klinkt heel goed, zo van dan klik je gewoon vast, geen zorgen,
je hoeft geen afkoopsom te betalen. Maar er zit van jaar tot jaar een stijging
in en dan tegen 2040 zit je vast aan erg hoge erfpachtlasten.)
(De VOORZITTER: Voordat u een heel college over erfpacht geeft wat heel
interessant is, een van de meest interessante onderwerpen die we hier in
de raad behandelen, is er een vraag die de wethouder nog wil
beantwoorden?)
Ik heb geen vraag gehoord maar ik kan me zeker voorstellen als er vragen zijn over
de aanbieding dat mensen daarover natuurlijk altijd weer contact kunnen opnemen.
De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.573) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder De Vries.
Wethouder DE VRIES: Excuses voor de vertraging. Een aantal moties is
aanvullend ingediend. Motie nr. 2021.440' van het lid IJmker over boodschappen in tien
minuten thuis. Wij staan positief ten opzichte van deze motie en geen bezwaar tegen
aanneming ervan.
Motie nr. 2021.501 inzake het verzoek tot onderzoek naar de
gebruiksvriendelijkheid van de bezoekersregeling. In 2018 heeft hierover een onderzoek
plaatsgevonden. Er zijn heel veel mensen ondervraagd en daaruit is gebleken dat een hoop
29
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
mensen nog geen gebruik maakten van de bezoekersregeling. 31 procent vond het te
ingewikkeld; 25 procent gaf aan nooit bezoek met de auto te ontvangen; 20 procent vond
het niet nodig of zelfs vervelend om zelf parkeergeld voor de bezoeker te betalen en 14
procent vond het te duur of vond de korting te laag. Op grond daarvan hebben we het
kortingspercentage verhoogd naar 65 procent en hebben we besloten en dat is een verzoek
van de raad geweest, om te onderzoeken of de bezoekersregeling rechtstreeks door de
bezoeker kan worden betaald. We zitten nog midden in een ict-proces om dat mogelijk te
maken wat altijd weer meer ingewikkeldheid met zich meebrengt dan iedereen hoopt maar
waarover we u na het zomerreces zullen rapporteren. Dus op basis van het feit dat het is
onderzocht en tot actie heeft geleid ontraadt het college deze motie.
Motie nr. 2021.509 inzake prijsstimulering om meer met de trein door de stad te
rijden. Nu is de trein natuurlijk op zichzelf een goed alternatief ten opzichte van bijvoorbeeld
rijden met de auto. Het college stimuleert echter in de eerste plaats voor kortere afstanden
het gebruik van de fiets. Dat zal de heer Vroege niet verbazen. De complicatie die we zien
is dat het spoortraject waarover we het hebben, vaak al heel druk is en dat de NS zelf
bewust daarom korte ritten niet stimuleert — korte ritten zijn relatief duurder dan lange ritten.
Het is ook niet zo dat de capaciteit gemakkelijk te verhogen is. Men zit heel erg te puzzelen
welke treinen met de huidige systemen nog op onze treintrajecten gaan rijden. Dus de idee
is meer met de metro, meer met de bus voor die korte afstanden en zeker ook meer met de
fiets. In dat kader ontraden wij deze motie.
Motie nr. 2021.510 inzake het houden van een peiling over het al dan niet doorgaan
van het project Willibrordusgarage. Wij vinden dit een sympathiek idee en hebben tegen
aanneming volstrekt geen bezwaar.
Motie nr. 2021.516 inzake het aanleggen van een berijdbaar pad voor mensen met
een mobiliteitsbeperking in een gebied van de Waterleidingduinen. Dat vindt het college
een zeer sympathieke motie die het van harte aanbeveelt.
Motie nr. 2021.524 inzake het verzoek om voorrang te geven aan renovatie van de
tramhalte Derkinderenstraat en Huizingalaan. De motie zelf gaat met name over het
toegankelijk maken ervan door middel van een lift. Hoewel dat natuurlijk een zeer goed idee
is, is het investeren in een lift bij die halte een investering die het budget dat we jaarlijks
voor renovatie hebben, verre te boven gaat. Dus zolang deze motie niet wordt voorzien van
een financiering, een dekking en dus een amendement had moeten zijn, kunnen we hier
niet zo veel mee. In alle afweging raden we aan prioriteit te geven aan andere bezigheden
hoewel het natuurlijk altijd beter is voor de toegankelijkheid om daar een lift aan te leggen.
We moeten deze motie ontraden; er zit geen dekking bij.
Motie nr. 2021.544 inzake de Weesperstraat, de oproep aan het college om geen
versmalling door te voeren van de Weesperstraat bij het namenmonument. Daarover is
redelijk uitgebreid gesproken in eerste instantie in de raadscommissie en daar is ook de
toezegging gedaan om er na de zomer direct op terug te komen in de raadscommissie. Het
geval doet zich namelijk voor dat een aantal dingen samenkomt. Er was een voorstel voor
een knip in de Weesperstraat en die is niet doorgegaan wegens het onderzoek en daarna
wegens de coronasituatie. Toen is wel gezegd dat men nog zou kijken of er andere
autoluwmaatregelen te nemen zijn op kortere termijn. Er is daar gewerkt om het
namenmonument aan te leggen en daarvoor moest de Weesperstraat worden versmald.
Dat is maanden zo geweest en dat is eigenlijk verkeerskundig heel goed gegaan. Er is ook
vanuit de buurt verzocht om een aantal autoluwmogelijkheden en daarbij is deze
nadrukkelijk als optie naar voren gebracht. Dat alles bij elkaar gecombineerd met het
gegeven dat het namenmonument een heel belangrijk monument is waar we graag letterlijk
zo veel mogelijk ruimte aan willen geven om daar langs te lopen, gegeven het feit dat uit
30
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
onze verkeerskundige onderzoeken en de situatie ter plekke niet blijkt dat hier een
verkeerskundig probleem uit zou ontstaan, dat heeft ertoe geleid dat het college het besluit
heeft genomen dinsdag op dit moment die versmalling te handhaven en dus ook zodanig
uit te voeren. Er is een toezegging gedaan aan de raadscommissie dat we daar aan de
hand van dit collegebesluit met elkaar het gesprek over aangaan. Mocht de
raadscommissie besluiten dit terug te draaien, dan doen we dat. Maar dit is wel de beste
volgorde inhoudelijk en financieel-technisch. De situatie is immers zo, zouden we het nu
aanleggen met tegels, dan kunnen we ze er eventueel als de commissie dat wil, weer
uithalen en het gewoon van normaal asfalt voorzien. Dat is goedkoper dan het nu aanleggen
met asfalt en dan alsnog in september besluiten asfalt er toch uit en tegels erin. Dus het is
goedkoper om het zo te doen. Maar als de commissie en de raad uiteindelijk besluiten dat
deze versmalling moet worden opgeheven, tegels weg, asfalt neerleggen, dan gaan we dat
ook doen. Zo hebben we het met elkaar afgesproken. Dus in dat licht vinden we het vreemd
dat deze motie er ligt en die willen we dan ook echt ontraden.
Motie nr. 2021.582 inzake het verzoek asfalt te leggen op de Koninginneweg. Het
college verzoekt mevrouw Van Soest dringend om dit te bespreken op het moment dat we
het uitvoerings- en kredietbesluit van de Koninginneweg bespreken. Dat gaat over enkele
maanden al gebeuren. Mocht de raad dan bijvoorbeeld onder aanvoering van mevrouw Van
Soest van mening zijn dat er asfalt moet komen, dan kunnen we het op dat moment
besluiten. Mijn verzoek is dus de motie aan te houden tot de bespreking van dat agendapunt
dit najaar.
Motie nr. 2021.585 inzake een onafhankelijk onderzoek naar het verdwijnen van
tramlijn 14. Op zich is tramlijn 14 niet verdwenen maar die rijdt wel een andere route dan in
het verleden. Er is natuurlijk ook eerder om gevraagd door de raad om dit te gaan
onderzoeken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Dat heeft ermee te maken dat we in de
coronatijd rondom het openbaar vervoer en alles wat moet worden onderzocht, prioriteiten
moesten stellen. Ik neem aan dat u dat begrijpt. Het onderzoek wordt natuurlijk nog wel
afgerond en komt ook naar de raad toe. Dus in die zin moeten we het ontraden. Er is al een
onderzoeksverzoek gedaan dus de motie is in hoge mate overbodig.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik wilde de wethouder vragen wanneer wij het dan
eventueel tegemoet zouden kunnen zien.)
Ja, ik was al bang dat u die vraag zou gaan stellen, dus nu zit ik natuurlijk op mijn
papieren te kijken of dat er staat. Helaas kan ik dat nu niet zeggen, maar dat ga ik u zo snel
mogelijk laten weten. Het is in ieder geval in dit najaar.
Motie nr. 2021.591 inzake het verzoek om voorstellen voor te bereiden ten aanzien
van parkeerdruk en de harmonisering van de bezoekersregeling. Dat zit in de planning van
het college om daar naar te kijken. Dat wil wel zeggen dat wij graag de ruimte zoeken om
die voorstellen nu ook echt te gaan voorbereiden en alle afwegingen daarin te maken en
ook open de varianten en opties aan de raad voor te leggen. Dus indien u verzoekt te kijken
naar de verschillende bezoekersregelingen zoals die nu bestaan en of er harmonisering
nodig is, dat is oké maar we willen wel even de ruimte om dat goed voor te bereiden en er
inhoudelijke voorstellen van te maken.
Tot zover mijn preadvisering.
(Mevrouw VAN SOEST: Wij hebben een motie ingediend voor de
woonbootbewoners en ook voor een ligplaats, nr. 2021.584. Daarover heeft
u nog niets gezegd of ik heb het nog niet gehoord.)
Ik dacht dat mijn collega Everhardt die preadvisering had gedaan. Maar het maakt
niet uit. Wij ontraden dat voorstel omdat u daarin wilt gaan schuiven in de precariotarieven
terwijl deze gewoon zijn vastgesteld door de raad. Dus het is heel raar om dan gaandeweg
31
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
het jaar die precariotarieven te gaan bijstellen of aanpassen. Bovendien zit er ook geen
financiële verwerking bij uw motie en uiteraard heeft aanpassing van een precariotarief een
groot financieel effect. Dus voor het evenwicht van de begroting zal er toch ten minste een
financieel voorstel bij moeten zitten.
(De heer VROEGE: Ik heb twee verschillende interrupties. Allereerst over
met de trein door de stad. Ik vraag niet wat het college ervan vindt, ik vroeg
het college om hierover met de NS in gesprek te gaan juist om de
ontbrekende schakels in de stad, Sloterdijk-Centraal of van zuid naar
Weesp te gaan onderzoeken als binnenstedelijk ov. Dus nogmaals mijn
verzoek aan de wethouder of hij het verzoek aan het college om met de NS
in gesprek te gaan wil gaan uitvoeren.)
De reden dat ik dit preadvies geef, is dat we bekend zijn met de achtergrond
waarom deze tariefstructuur bij de NS is ingesteld en dat ondersteunen wij. Mocht de raad
in meerderheid vinden dat wij dit gesprek moeten doen, dan gaan we dat uiteraard doen.
(De heer VROEGE: Ik hoop dat de raad zo verstandig is. En dan nog een
reactie op de motie van collega Ernsting en mijzelf over de
bezoekersregeling harmoniseren. De motie stuurt aan op de afschaffing
van een 100 procentkorting en daar hoorde ik de wethouder niet over.
Kunnen we dat ook tegemoet zien bij de toekomstige harmonisering?)
Ik probeerde dat wat voorzichtig te zeggen. In het kader van de besluitvorming die
we u voorleggen in deze vergadering ten aanzien van Geuzeveld, vind ik het lastig nu al
vooruit te lopen op die harmonisering. We hebben daar nadrukkelijk een voorstel in gedaan.
Dus in zoverre er open kan worden gekeken naar harmonisering en we daar met een
voorstel kunnen komen: helemaal akkoord. Nu al zeggen we willen sowieso niet meer met
100 procentstarieven werken vind ik wat vreemd. Ik doe net een voorstel in een stuk dat
nota bene straks op de agenda staat en gaat worden behandeld. Dus om daarop dan
positief te preadviseren, is bijna zeggen ik heb zelf een vreemd voorstel gedaan. Dat vind
ik natuurlijk niet. Het is uw goed recht dat wel te vinden.
De VOORZITTER: Dan stel ik voor even te schorsen.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER: We gaan nu eerst een korte veegronde houden. Het woord is
aan mevrouw Bakker.
Mevrouw A.L. BAKKER: Als eerste motie nr. 2021.512 over het schrappen van de
subsidie aan Jumping Amsterdam. Ik begrijp dat die wat explicieter moet worden gemaakt
want we zijn ons er wel degelijk van bewust dat er al subsidies zijn verleend. De afgelopen
vijf jaar zelfs 500.000 euro dus jaarlijks 100.000 euro. We scherpen de motie aan in de zin
dat we willen dat er in de toekomst geen subsidie meer wordt verleend aan Jumping
Amsterdam.
Dan motie nr. 2021.454 die ik mede-ingediend heb met mevrouw Van Pijpen over
stormschade aan bomen altijd onderzoek doen naar het wortelstelsel en de
omgevingsfactoren. Deze motie wordt ontraden maar het lijkt ons goed hier nog eens over
te spreken in de raadscommissie. Dus die motie trek ik ook in.
32
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
En dan motie nr. 2021.502 over voorkeursrecht toepassen bij tuinpark Vtv klust.
Gezien de reactie van het college trek ik die motie in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
84° Motie van het lid Van Lammeren inzake Voorjaarsnota 2021, Schrap
subsidie Jumping Amsterdam, nr. 2021.512’
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- in de toekomst geen subsidies meer te geven aan het evenement Jumping
Amsterdam.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De motie-A.L. Bakker (nr. 2021.512) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De motie-A.L. Bakker c.s. (nr. 2021.454) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer
uit van de beraadslaging.
De motie-A.L. Bakker (nr. 2021.502) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen.
De heer VELDHUYZEN: Heel kort alleen een opmerking. Ik wil nog even
benadrukkend dat ik motie nr. 2021.573 omtrent klimaatrechtvaardigheid dus niet intrek
omdat ik denk dat de motie overbodig is maar klimaatrechtvaardigheid gaat wel echt om
meer dan alleen energiearmoede. Wat BIJ1 betreft wordt er op dit moment gewoon nog niet
goed genoeg in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het klimaatbeleid op die
verschillende inkomensgroepen. Ik ga die motie na het reces opnieuw indienen maar dan
doe ik dat met zo’n formulering dat de wethouder eigenlijk wel een positief preadvies moet
geven.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
De heer BOOMSMA: Ik wil motie nr. 2021.462 intrekken want daarvoor is een
accentmotie in de plaats gekomen. Motie nr. 2021.593 over de samenwerkingsbanden met
Tel Aviv. Nu staat in de lijst dat ik de eerste indiener ben samen met de heer Mbarki. Dat is
natuurlijk niet zo. Maar goed, als ik toch als eerste indiener sta aangemeld per abuis, dan
wil ik die motie toch echt graag intrekken. Ik doe een klemmend beroep op de opstellers
van deze motie om die nu in te trekken. Na de zomer gaan we een brede discussie voeren
over de stedenbanden. Ik vind het echt een heel erg slecht signaal om nu voor één
stedenband die samenwerkingsverbanden zo in te snoeren en dat dan niet te doen voor
stedenbanden met China of Turkije bijvoorbeeld. Dat zou echt een heel slecht beeld geven
van ons.
De motie-Boomsma (nr. 2021.462) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
33
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
De VOORZITTER: Geen anderen meer? Dan denk ik dat we hiermee de tweede
termijn hebben afgerond. Morgen om 19.30 uur kunnen de laatste punten worden
ingetrokken of worden aangevuld. Zeer kort. Dat is dan puur technisch.
De discussie wordt gesloten.
4.
Instemmen met de verbetering van het bestuurlijk stelsel 2022 conform de
Hoofdlijnennotitie, VN2021-015830
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
85° Amendement van de leden Biemond, Grooten en Vroege inzake
budgetbestedingsrecht voor stadsdeelcommissies, nr. 2021.526
Besluit:
-__na de zin 'Stadsdeelcommissies sturen op de uitvoering binnen de door de raad
vastgestelde kaders en controleren de uitvoering van het dagelijks bestuur en
hebben ook een rol in de uitvoering van participatie (blz. 18)’, de volgende zin
toe te voegen:
'Stadsdeelcommissies worden het budgetbestedingsrecht toegekend,
inhoudende dat zij komen te beschikken over door de gemeenteraad in de
gemeentebegroting per taakveld aan het stadsdeel beschikbaar gestelde
(geoormerkte) budgetten. In de Verordening op lokaal bestuur zal de invulling
van het budgetbestedingsrecht van de stadsdeelcommissies nader worden
uitgewerkt.
86° Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake het
Stadsdeelpanel, nr. 2021.535
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__In de nadere uitwerking van de voorstellen het Stadsdeelpanel in lijn te brengen
met het initiatiefvoorstel Burgerfora;
- hierbij de stadsdeelcommissie te laten bepalen over welk
onderwerp/probleem/thema het Stadsdeelpanel advies gevraagd gaat worden
en afhankelijk van het onderwerp de grootte van het Stadsdeelpanel te
bepalen;
- te borgen dat het Stadsdeelpanel hierbij inhoudelijk en onafhankelijk wordt
ondersteund
87° Motie van de leden Vroege en Biemond inzake gelote burgers, nr. 2021.536
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
34
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen
- het onderzoek en de ambitie om gelote bewoners toe te voegen aan de
stadsdeelcommissie onderdeel te maken van de evaluatie van het bestuurlijk
stelsel en een eventuele invoering pas na verkiezingen in 2026 te doen.
88° Motie van de leden Vroege, Grooten en Biemond inzake territoriale
commissies, nr. 2021.537
Verzoekt het presidium:
-__in bestuursperiode 2022-2026 voor iedere stadsdeelcommissie minimaal één
keer een formeel overleg te organiseren waarbij (een delegatie van)
stadsdeelcommissie en gemeenteraad elkaar ontmoeten.
89° Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake stads- en
stadsdeelmoties, nr. 2021.538
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___stadsmoties en stadsamendementen verder uit te werken tot werkbare en
bruikbare participatie-instrumenten waarmee Amsterdammers hun standpunt
aan de gemeenteraad kenbaar kunnen maken;
-__in deze uitwerking ook duidelijk te maken wanneer (in tijd) en waarvoor het
instrument wel en niet bruikbaar is;
-___daarnaast in samenwerking met het Presidium een Stadsdeelmotie en een
Stadsdeelamendement te ontwikkelen waarmee een stadsdeelcommissie
gevraagd en ongevraagd haar standpunt aan de Gemeenteraad kenbaar kan
maken.
90° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetneutrale uitbreiding
ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket, nr. 2021.539
verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de voorstelde versterking van ambtelijke capaciteit ter ondersteuning van de
stadsdelen en de inrichting van een bewonersloket budgetneutraal uit te
werken, bijvoorbeeld door capaciteit van elders binnen de ambtelijke
organisatie te verschuiven;
-___indicatoren te ontwikkelen tot monitoring van de effectiviteit van de (extra) inzet
van ambtelijke capaciteit en eventuele invoering van een bewonersloket en de
raad hieromtrent te informeren.
91° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake een tussentijdse evaluatie van
het nieuwe bestuurlijk stelsel van 2022, nr. 2021.540
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- het vanaf 2022 in te voeren bestuurlijk stelsel in de komende bestuursperiode
evalueren;
35
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen
- de uitkomsten van deze evaluatie voor te leggen aan de gemeenteraad om te
bepalen of doorontwikkeling noodzakelijk is voor de daaropvolgende
bestuursperiode.
92° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake focus voor
stadsdeelcommissies, nr. 2021.541
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__ de taken sociaal domein en participatie geen onderdeel uit te laten maken bij
de uitwerking van het versterkte mandaat van de stadsdeelcommissies in de
nieuwe verordening op de stadsdelen.
g3° Amendement van de leden De Grave-Verkerk en Flentge inzake geen
hogere vergoeding voor stadsdeelcommissieleden, nr. 2021.542
Besluit:
-__punt 3d uit de voordracht te schrappen.
94° Motie van de leden De Grave-Verkerk en Grooten inzake
medezeggenschap raad bij opdracht gemeentesecretaris, nr. 2021.543
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de gemeentesecretaris te verzoeken om na het zomerreces bij de raad en
stadsdeelcommissies input, bezwaren en suggesties op te halen en deze mee
te nemen in de uitwerking van het voorstel.
95° Motie van het lid Van Soest inzake agendapunt 4 hoofdlijnen bestuurlijk
stelsel, nr. 2021.587
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het organiseren van een
referendum en de daaraan verbonden voorwaarden maximaal onder de
aandacht te brengen van de inwoners en daartoe gebruik te maken van alle
beschikbare kanalen.
96° Motie van de leden Grooten en Vroege inzake het aantal zetels in het
bestuurlijk stelsel, nr. 2021.546
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__in der Verordening Lokaal Bestuur in ieder geval een minimum van 11 zetels
per stadsdeel te hanteren;
-___voor stadsdelen waar het inwoneraantal de komende vier jaar significant stijgt
door opgeleverde woningbouw het aantal zetels daarmee in lijn te brengen en
dit mee te nemen in de Verordening;
36
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v uli Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
- als mogelijke dekking voor de toename van het aantal zetels de verhoging van
de vergoeding van stadsdeelcommissieleden iets af te vlakken.
g7° Motie van de leden Grooten, Biemond en Vroege inzake instrumenten
stadsdeelcommissies, nr. 2021.547
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___bij de uitwerking van de instrumenten uit te gaan van in ieder geval de volgende
drie instrumenten voor stadsdeelcommissies: (initiatief)voorstel, motie,
gevraagd en ongevraagd advies.
98° Motie van de leden Grooten, Vroege, Biemond en Yilmaz inzake de
procedures rondom het kiezen van dagelijks bestuurders, nr. 2021.548
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___bij het voordragen van dagelijks bestuurders breed te kijken en bij de selectie
de betrokkenheid bij de opgaven in het te besturen stadsdeel als belangrijk
criterium mee te nemen.
gg° Motie van de leden Biemond, Vroege en Grooten inzake de aanstelling van
dagelijks bestuurders, nr. 2021.549
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___de route van het benoemen van dagelijks bestuurders als volgt vorm te geven:
e het college maakt een raadsvoordracht met daarin het besluit waarin de
raad de dagelijks bestuurders benoemt;
e het college maakt per stadsdeel een adviesaanvraag waarin een positief
advies gevraagd wordt over de voorgedragen kandidaten;
e voorafgaand aan behandeling in de raad organiseren de
stadsdeelcommissies een hoorzitting waar de voorgedragen kandidaten
aanwezig zijn en gehoord kunnen worden. Daarna stemt de
stadsdeelcommissie over de adviesaanvraag van het college, dit gaat
individueel en anoniem per kandidaat;
e als de adviesaanvraag over één of meerdere kandidaten geen meerderheid
behaalt, krijgen de leden van de stadsdeelcommissie de gelegenheid om
deze keuze te motiveren in de commissie KDD/tijdelijke raadscommissie;
e hierna stemt de raad over de voordracht van het college. Als er geen
meerderheid is, zal het college een nieuwe voordracht doen.
100° Motie van het lid Van Soest inzake Maak referendum bekender in de stad,
nr. 2021.587
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-___de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het organiseren van een
referendum en de daaraan verbonden voorwaarden maximaal onder de
37
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
aandacht te brengen van de inwoners en daartoe gebruik te maken van alle
beschikbare kanalen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge.
De heer FLENTGE: Ik heb een amendement ingediend waarbij het ging om de
vergoeding van stadsdeelcommissieleden, maar ik heb die ingetrokken voor zover ik weet
en als dat goed gegaan is. Ik ben samen met mevrouw De Grave-Verkerk onder een
amendement gaan staan dat eigenlijk hetzelfde bepleit. Dus daar sta ik onder. Bij dezen
vervalt dit amendement.
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege.
De heer VROEGE: Deze dagen mag ik graag de Tour de France volgen, het liefst
per radio en hoe spannend ook, het is wie de dagwinst krijgt en uiteindelijk gaat het de
meeste renners niet om de dag te winnen maar Parijs te halen. Voor de meeste renners
geldt, Parijs haal je niet in je eentje. Dat doe je door samen te werken met je collega’s in je
eigen ploeg maar eigenlijk met het hele peloton. Zo haal je uiteindelijk Parijs. Dit proces dat
we vandaag doorlopen als het gaat om het bestuurlijk stelsel heeft veel overeenkomsten
met de Tour de France. Ook vandaag een zware dag, zij vandaag twee keer de Mont
Ventoux en wij de hoofdlijnen. Parijs is nog ver maar aan de vele cum suis die de voorzitter
net voorlas, kun je zien dat het peloton van de gemeenteraad flink aan het samenwerken is
om de eindstreep te behalen en dat is best een winstpunt. Waarschijnlijk komt dat doordat
de wethouder in zijn hoofdlijnennotitie veel ruimte overlaat aan de raad. Ik weet niet of dat
bewust was of onbewust, maar wij moesten als raad wel aan het werk. Dat hebben we denk
ik ook heel serieus gedaan. Dat leidde en dat was best mooi, tot hele andere discussies als
normaal. Normaal heb je discussies in de raad over of je voor of tegen het voorstel bent
van het college, oppositie versus oppositie maar nu moesten we met elkaar in gesprek, van
vind jij, wat vind jij belangrijk, wat wil je binnenhalen voor de toekomst van het bestuurlijk
stelsel en hoe gaan we hier samen een voorstel van maken. Een discussie meer op inhoud
in plaats van voor of tegen. Ik vond dat winst als dat gaat om de portefeuille
Democratisering.
Er zijn veel voorstellen gedaan en wat mij betreft was dat hard nodig want het doel
dat D66 voor ogen heeft, is het bestuurlijk stelsel en de stadsdelen wat zwaarder op de
benen neer te zetten. De laatste jaren heeft het imago van de stadsdelen het niet goed
gedaan. Er zijn diverse oorzaken aan te wijzen ooit begonnen, ontstaan onder moeilijk
gesternte. Het was lang onduidelijk zowel voor bewoners als voor ambtenaren als
misschien ook de mensen in de Stopera wie nu precies waarover ging. En misschien
hebben we ook gewoon de stadsdelen te weinig aandacht gegeven, zowel het college als
ook de gemeenteraad. Tijd dus voor verbetering. Wat mij betreft zijn er drie uitgangspunten
die centraal staan. Houd het simpel, maak het duidelijk en wees consequent. In de vele
moties waaronder mijn naam vandaag staat, volgens mij een stuk of negen, heb ik altijd
getracht een van deze uitgangspunten daarin terug te vinden. Aan mij de eer nu vier moties
nader toe te lichten.
Allereerst twee moties waarin ik aangeef iets niet te willen. lets wat u normaal
gesproken niet van mij gewend bent. Maar toch. Allereerst de territoriale commissies. Dat
is weer een extra commissie die misschien weer meer ruis geeft en meer onduidelijkheid
38
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
geeft in plaats van meer helderheid dan nodig. Daarom een voorstel dat niet te gaan doen
maar in plaats daarvan wel te organiseren dat raad en stadsdelen minimaal een keer maar
zo vaak als nodig wel serieus met elkaar in gesprek gaan.
lets anders waarover ik twijfel heb en waarvan ik het liefst uitstel zie, is de gelote
burger toe te voegen aan de stadsdeelcommissie. Niet halverwege de rit iets veranderen.
Dat kost weer tijd en energie die afleidt van de zaak waarvoor ze zijn gekozen. Laten we
die gelote burgers meenemen in de evaluatie waarvoor mevrouw De Grave straks een
voorstel gaat doen en laten we kijken of we dat in 2026 kunnen invoeren. Die gelote burger
heeft wat mij betreft wel een rol in het panel dat de wethouder voorstelt maar wij doen ook
een voorstel om dat panel iets concreter aan het werk te zetten in het verlengde van de
stadsdeelcommissies. Dus dat de stadsdeelcommissie kan aangeven waar ze opgaven
zien, waar ze dilemma’s zien, waar de problemen zijn en dan gericht het stadsdeelpane!
daarop in te zetten. Dat hoeft niet altijd met 500 man, dan kan dan ook gezien de situatie
met minder mensen maar dat brengt dan wel de stadsdeelcommissie en het panel dichter
bij elkaar.
(De heer FLENTGE: We hebben straks twee keer per jaar een
stadsdeelpane! dat bij elkaar komt met gelote burgers terwijl de politieke
partijen eigenlijk aan de knoppen draaien in de stadsdeelcommissies. Zij
mogen dan adviseren. Dan zou het toch niet onredelijk zijn als je aan die
burgers gewoon vraagt, waarover wilt u adviseren; het is aan u — in plaats
van dat je dat laat dicteren vanuit de stadsdeelcommissie?)
Het is waarschijnlijk echt een SP-opvatting dat er wordt gedicteerd vanuit de
politiek. Bij andere partijen gaat men in gesprek met de bewoners. Dat is denk ik de taak
van volksvertegenwoordigers in plaats van dat je mensen dicteert. Maar gericht met
mensen in gesprek gaan over dilemma's in het stadsdeel in buurten en wijken, dat lijkt mij
een stuk efficiënter dan willekeurig 500 mensen bij elkaar zetten en zeggen, roept u maar
zonder dat duidelijk is wat daar vervolgens mee gebeurt. Dan krijg je de situatie dat burgers
denken, ik heb er tijd en energie in gestoken, maar er gebeurt vervolgens niets mee. Dat
moeten we niet hebben. Dus gericht aan het werk zodat ook de oplossing die uit de gelote
burgers naar voren wordt gebracht, daadwerkelijk kan worden opgepakt door de
stadsdeelcommissie.
(De heer FLENTGE: 500 mensen. Blijkbaar zit er enige schroom bij u om
500 mensen met elkaar te laten praten en zelf hun agenda te laten bepalen.
Ik zou dat nu de ultieme vorm van democratisering vinden. Je zit bij elkaar
en je bepaalt wat je wil bespreken en wat je wil adviseren maar u doet, ik
lees het even letterlijk voor want dan snappen anderen ook waarom ik
hierop aansla ‘hierbij de stadsdeelcommissie te laten bepalen over welk
onderwerp, probleem, thema het stadsdeelpanel advies gevraagd wordt.’
Kortom, de stadsdeelcommissie bepaalt en daarom noem ik het dicteren.
Waarom laat u dat niet aan het stadsdeelpanel?)
Het voorstel is het stadsdeelpanel in lijn te brengen met het initiatiefvoorstel dat ik
zelf vorig jaar heb ingebracht over burgerforum. Daar heeft de heer Flentge ook mee
ingestemd. De uitvoering van het initiatiefvoorstel laat nog steeds op zich wachten. Wij zien
een aanvulling van het burgerpanel op dat burgerforum, een voorstel dat al is aangenomen.
Die twee brengen we bij elkaar. Daarnaast is er ook de mogelijkheid voor burgers om in
hun eigen burgerpanel de gemeenteraad te adviseren op punten die dat panel belangrijk
vindt. Die twee dingen gaan gewoon samen maar wel met een instrument waarvan deze
raad heeft gezegd dat belangrijk te vinden.
39
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
(De heer FLENTGE: Die burgerfora vond ik wel sympathiek maar ik moet
nu toch constateren als het gaat over het werkelijk kunnen meepraten door
bewoners in de stadsdelen dat u en heel veel anderen in deze raad niet
willen dat zij geloot in de staddeelcommissie kunnen zitten. Ze mogen
advies geven maar het wordt bepaald door de stadsdeelcommissie
waarover die mensen nu uiteindelijk advies mogen geven. Kortom, je bent
aan alle kanten gebonden aan de politieke partijen.)
Zoals ik zei, maak duidelijk waarover het stelsel gaat, maak duidelijk wie waarover
gaat. Dat is een van de voorwaarden waardoor het dit keer hopelijk wel gaat werken. Juist
door duidelijk te maken bij dit instrument kan een stadsdeelcommissie aangeven, wij zien
een dilemma in deze wijk, wij hebben een opgave voor het hele stadsdeel en daarop willen
wij advies. Vervolgens gaan de gelote burgers daarmee aan de slag. Dat geeft duidelijkheid
voor alle partijen en daarmee voorkom je dat bewoners het gevoel hebben dat ze alleen
mogen praten voor de Bühne omdat hun mening niet wordt gehoord. Zorg dat het effectief
wordt, zorg dat het zin heeft. Dat is de basis van mijn voorstel.
Als laatste een motie over de stadsmoties. Ik was wat verbolgen over hoe dit de
vorige keer tot ons kwam. Ik heb er in de raadscommissie wat woorden aan vuil gemaakt.
Maar bij nader inzien is het best wel een mooi instrument. Ik denk dat het een nuttige
aanvulling is op de normale manier waarop burgers mogen meedoen bij beleidsvorming.
Normaal gesproken krijgen we een dik pak Nota van beantwoording. Die stadsmoties zijn
best een mooi instrument en ik verzoek het college deze nader uit te werken zodat duidelijk
is waar en wanneer we dit instrument kunnen inzetten. Daarnaast nog een vraag aan de
wethouder om een specifiek stadsdeelmotie daaraan toe te voegen waarin een stadsdeel
richting gemeenteraad gevraagd en ongevraagd zijn mening kan laten blijken. Kortom, de
stadsmotie is van de burgers, de inwoners naar de gemeenteraad; de stadsdeelmotie van
de staddeelcommissie naar de gemeenteraad. Uiteraard is het aan de gemeenteraad om
zelf te bepalen wat ze met die moties doet.
Parijs is nog ver. Na vandaag zullen nog meerdere pittige etappes volgen maar ik
heb goede hoop dat we met elkaar de eindstreep gaan halen.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik zou het volgende willen voorleggen.
Het was dacht ik Mao die zei, laat duizend bloemen bloeien. Ik hoor
stadspanels, ik hoor stadsmoties. Hoe prioriteert dat dan? Dat komt
allemaal terecht bij de stadsdeelcommissie. Wat moet men dan met zo’n
veelheid — ik hoop dan dat het een veelheid is en vandaar die duizend
bloemen — aan opinies, aan meningen, aan minderheidsstandpunten, aan
leuke ideetjes — wat moet zo’n stadsdeelcommissie naar de inzichten van
D66%)
Een stad vol bloemen, dat lijkt mij een goed vooruitzicht. Het zijn twee instrumenten
met duidelijk een eigen publiek. De een is voor contact tussen de burgers en het stadsdeel
en de stadsdeelcommissie; de ander is het instrument van de staddeelcommissie naar de
gemeenteraad. Laten we ervoor zorgen dat het alle gremia die samen het stadsbestuur
vormen onderling duidelijk wordt wie met wie hoe gaat communiceren. Dat is de laatste
jaren juist niet duidelijk genoeg geweest. Laten we ervoor zorgen dat al die verhoudingen
duidelijk worden en ook wie staat tot wie en op welke manier. Daarvoor is juist dit instrument
wat mij betreft bedoeld.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik hoor nog geen hiërarchische orde.
Wat is dan de plek van minderheidsstandpunten in de stadsdeelcommissie
zelf. Hoe doet dat dan mee in het geheel dat D66 voor zich ziet aan
geluiden?)
40
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
Collega De Grave komt daar vaker op terug, het minderheidsstandpunt van een
politiek orgaan. Dat is hetzelfde als hier in de gemeenteraad. Uiteindelijk beslist de
gemeenteraad in meerderheid. Als de gemeenteraad heeft besloten, dan heeft de
gemeenteraad besloten en zo geldt het ook voor de stadsdeelcommissies na debat en na
weging van alle argumenten.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Begrijp ik het dan goed dat met al die
inbreng vanuit panels, stadsdeelmoties en noem maar op het zo is dat de
meerderheid van de stadsdeelcommissie beslist en dat is het?)
Als het gaat om besluitvorming, denk aan het opstellen van adviezen richting het
eigen bestuur, als het gaat om adviezen richting het college of het aannemen van moties
richting de gemeenteraad, net als wij dat doen: dan beslist de meerderheid zoals ook moties
in dit huis bij meerderheid worden aangenomen. Dan schrijven we ook niet op dat de heer
Van Schijndel of mevrouw De Grave daartegen heeft gestemd. Dan gaan we gewoon de
motie uitvoeren. En in die uitvoering weet iedereen, de gemeenteraad heeft dit besloten,
we gaan aan het werk.
De VOORZITTER: Eerst nog even een paar administratieve zaken voordat we
verder gaan met de volgende spreker.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en een amendement zijn
ingekomen:
102° _ Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetbestedingsrecht voor de
stadsdelen, nr. 2021.595
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- bij de uitwerking van de op te stellen verordening op de stadsdelen een
separaat besluit voor te bereiden tot toekenning van een
budgetbestedingsrecht aan de stadsdelen voor in ieder geval gebiedsgericht
werken en voor fysieke aangelegenheden in de buitenruimte (geoormerkt als
betrekking hebbend op ‘schoon, heel en veilig’, naar eigen inzicht van de
stadsdeelcommissies te besteden binnen deze domeinen;
- het bestedingsrecht in het mandateringsbesluit dan wel in een nader
uitvoeringsbesluit te bepalen op 20 procent van de in de begroting voor deze
opgaven opgenomen budgetten (dus geen extra budget);
-__ een verdeelsleutel te ontwikkelen die deze budgetten onder de stadsdelen op
eerlijke wijze verdeelt, bijvoorbeeld naar rato van het aantal inwoners en/of
oppervlakte;
- deze stukken tegelijk met de nieuwe Verordening op de Stadsdelen voor
besluitvorming voor te leggen aan de raad.
103° _ Amendement van het lid Kuiper inzake bestuursmodel variant C, nr.
2021.594
Besluit:
-__op pagina 1 de zin:
41
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen
‘a) conform het huidige stelsel uitgaan van een door het college benoemd
dagelijks bestuur’
te wijzigen in:
‘a) dagelijks bestuur uit het midden van de stadsdeelcommissie te benoemen’
En daarnaast op pagina 1 de zin:
‘3)) Met het oog op rolzuiverheid instellen van twee aparte bestuurscommissies,
waardoor een scheiding ontstaat tussen het door het college benoemde orgaan
dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken en bevoegdheden en het
door de Amsterdammer gekozen orgaan dat richting geeft en controleert,
waarbij’
te wijzigen in:
‘3)) Met het oog op de beste afspiegeling van het stadsdeel instellen van één
bestuurscommissie, waardoor er rolzuiverheid tussen het centrale
stadsbestuur en de stadsdeelcommissie ontstaat’
-__en de rest van de voordracht dienovereenkomstig naar bestuursmodel variant
C aan te passen.
104° Motie van het lid Yilmaz inzake objectieve verdeling
stadsdeelcommissieleden en inwoneraantallen per stadsdeel, nr. 2021.605
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- het aantal zetels per stadsdeel:
e te bepalen aan de hand van het inwoneraantal;
e elke vier jaar te indiceren voor een nieuwe verdeling aan de hand van het
inwoneraantal;
e zoveel mogelijk budgetneutraal te financieren en indien nodig dekking te
zoeken in de vergoedingen van de stadsdeelcommissieleden.
De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Grooten.
Mevrouw GROOTEN: We blijven in beweging op dit onderwerp. Gisteravond
praatte de stadsdeelcommissie in Nieuwwest met negen jongeren over alle ontwikkelingen
in hun stadsdeel. Het was heel mooi om te zien hoe ze dat hebben gedaan en hoe deze
stadsdeelcommissieleden toch zo veel mogelijk proberen te halen uit de positie die ze de
afgelopen jaren hebben gehad. Maar dat betekent natuurlijk niet dat wij niet vinden dat het
beter kan en daar staan we hier vandaar voor om dat met een deel van deze raad te gaan
doen. Eigenlijk staan we hier ook mede namens de VVD, de evaluatiemotie van mevrouw
Ruijgrok destijds en het is mooi dat de traditie in ere wordt gehouden en dat er weer een
evaluatiemotie voor de komende periode ligt en ik ben benieuwd hoe men hier over vier
jaar weer staat. Het is toch wel een bijzonder moment want we hebben de afgelopen
42
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
periode veel met elkaar gewisseld, geëvalueerd, gepraat, gewogen en met vier jaar geleden
in het achterhoofd kan ik toch wel zeggen dat het deze keer op een hele andere manier tot
stand komt dan toen. Ik weet niet wie er allemaal bij waren, maar het was echt een heel
andere situatie. Ik vind het ook belangrijk dat we dat doen als raad met de
verantwoordelijkheid naar de stad en naar de Amsterdammer om ook het draagvlak
daarmee zo goed mogelijk proberen te krijgen voor de komende jaren. Voor GroenLinks
geldt en dat is geen geheim, dat de meest optimale variant die wij zouden willen, niet mag.
Dat is gewoon wettelijk niet meer mogelijk en de lobby richting het rijk waarop mevrouw
Van Soest iedere keer hamert, daar zou ik heel graag de komende tijd nog in optrekken om
te kijken of we dat weer op de agenda kunnen krijgen. Ik vind dat Amsterdam en de goede
stadsdemocratie dat gewoon echt verdienen. Dus het is op dit moment zoeken wat wij daar
het best uit kunnen halen. Waarom doen we dit? We wilen een laagdrempelig,
democratisch herkenbaar bestuur zo dicht mogelijk bij mensen en we willen zorgen dat er
heldere taken worden belegd en dat het te begrijpen is voor de Amsterdammer. Want de
afgelopen periode hebben we toch gezien dat niet iedereen duidelijk had wie nu waarover
ging. Misschien zelfs wel sommige mensen in het stadsdeel niet. Die taken- en
bevoegdhedenlijst waarover we het hele tijd hebben, is daarin essentieel. Belangrijk is dus:
waar gaan ze over, wat kunnen ze, en op welke manier verhouden we ons tot elkaar. Dus
van stadsdeelcommissie tot het dagelijks bestuur, het dagelijks bestuur tot het college, het
college tot de raad en de stadsdeelcommissie tot de raad. De voorwaarden voor ons zijn
dat die taken en bevoegdheden de komende tijd nog flink veel duidelijker worden. We
hebben in de stukken kunnen zien dat dat nog naar ons toekomt. Het duurt misschien een
beetje lang en dat is nog wel een vraag aan de wethouder. Er wordt nu over februari gerept.
Waarom wordt februari als datum genoemd? Wellicht kan de wethouder daarop te
reflecteren. Verder is een voorwaarde cultuur en samenwerking. Daar is het al veel over
gegaan. Als je dit niet op een goede manier met elkaar wil aangaan, dan gaat het natuurlijk
nooit werken en dat is ook een oproep aan ons als raad. Als wij dit straks voorstellen en
zeggen dit gaan we mandateren aan die stadsdeelcommissie, bestuurscommissie is het
dan weer, dan moeten we dat ook echt met elkaar doen. Dan moet je besluiten niet nog
eens over gaan doen als ze in de stadsdeelcommissie zijn genomen. Dat is in het verleden
natuurlijk wel eens gebeurd. En dan moet natuurlijk duidelijk zijn hoe de ondersteuning is
geregeld en dat wat men wil doen, ook kan waarmaken.
Dan heb ik een aantal moties die ik zou willen toelichten. Eentje gaat over de
instrumenten. Dat is eigenlijk een motie dat ze moties kunnen gaan indienen. Dus dat is de
motie Ze mogen moties indienen. En er is een motie die gaat over de route van de
benoeming van de dagelijks bestuurders en het profiel van die dagelijks bestuurders en dat
zal de heer Biemond nog verder toelichten. Daar willen wij dat uiteindelijk de raad degene
is die de dagelijks bestuurders benoemt omdat we denken dat de raad de meest
democratische laag is om dat te doen. Dus dan is het wel het college dat de bevoegdheden
overdraagt en de bestuurscommissie instelt, de bestuurscommissie waar de dagelijks
bestuurders in zitten. En dan hebben we nog een motie over het aantal zetels. We willen
graag een ondergrens daarvoor instellen omdat we zeven zetels voor stadsdeel Centrum
wel echt heel weinig vinden. Je moet je afvragen of je het stadsdeel daarmee echte recht
doet. Daarom zeggen wij stel een ondergrens in en kijk ook naar de groei van de stad. Als
een stadsdeel enorm gaat groeien, moet je ook kijken dat je het aantal zetels -
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: De vraag aan GroenLinks is of er ook
is gedacht aan een bovengrens.)
43
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Nee, heb ik niet per se aan gedacht. Als de stad enorm gaat groeien bedoelt de
VVD misschien wel, dan krijgen we wellicht wel erg veel mensen. Het kan best slim zijn in
de toekomst om daarover na te denken of er een bandbreedte moet zijn.
(Mevrouw VAN SOEST: West is bijna net zo groot als Amersfoort, dus dan
zou je toch op zijn minst moeten denken dat je ook naar aantallen inwoners
kijkt voor die bovengrens of ondergrens? Amersfoort kent 150.000
inwoners. Laten we daar een voorbeeld aan nemen.)
Dat ben ik zeker met mevrouw Van Soest eens en dat zie je ook wel dat er een ratio
inzit. Ik denk wel dat het goed is daar goed naar te blijven kijken dat dat kloppend is. Maar
in ieder stadsdeel zijn er weer hele andere opgaven dus daar moet je ook wel naar blijven
kijken. Dus de inhoud en het aantal, dat moet met elkaar kloppen.
(De heer FLENTGE: Minimaal 11, dat zou dan enorm kunnen uitdijen. Zegt
u dan dat ze in hun vergoedingen moeten worden betaald om de nu
voorgestelde vergoedingen die enorm verhoogd zijn, af te vlakken?
Kortom, het moet worden betaald uit het bestaande potje? Maar u vindt
eigenlijk wel dat die 600 euro per stadsdeelcommissie per vergadering aan
vergoeding moet worden uitbetaald. In hoeverre acht u het risico dat er
straks misschien wel 15 mensen die zo'n commissie zitten en dat er straks
een voorstel komt dat die mensen straks allemaal 600 euro per vergadering
krijgen, straks misschien 20 mensen per commissie?)
Straks? Er ligt nu een voorstel voor dat voor de komende vier jaar is. Ik vind het
verhaal dat de politici niet betaald mogen krijgen voor het werk dat ze doen of niet meer
dan ze nu krijgen, dat vind ik helemaal niet socialistisch en dat vind ik ook totaal niet bij de
SP passen. Die mensen werken keihard voor de buurt en die mogen daar dan niet een
vergoeding voor krijgen die recht doet aan wat dat werk inhoudt. We hebben van alle
stadsdeelcommissieleden die dat werk nu doen, gehoord dat de tijdsbesteding als je het
werk echt goed wil doen, echt heel groot is. Daarover moeten we gewoon realistisch zijn.
Ik vind dat nog steeds zo gek bij de SP en dat snap ik ook echt niet.
(De heer FLENTGE: Ja, het is heel gek bij de SP. Maar ja, de reden
waarom ik daar op aansla, is dat politici het voor zichzelf niet beter moeten
regelen door middel van dit soort stellingnames. Maar mijn vraag aan u was
juist een andere. Mijn vraag aan u was als je meer dan 11 mensen in een
stadsdeelcommissie hebt, die dan straks waarschijnlijk minder dan 600
euro per vergadering krijgen, dan kan het toch een voorstel komen om die
15 of 20 mensen wel weer op te tillen naar 600 euro per vergadering. Sluit
u dat uit? Hoe staat GroenLinks daarin?)
Even reagerend op politici die het beter voor zichzelf willen regelen. Dan gaat u uit
van beter dan voor anderen. Als ik zou omrekenen wat je als volksvertegenwoordiger krijgt
in verhouding tot het werk dat er voor staat, dan weet ik niet of dat per se beter is dan voor
heel veel andere mensen. Dat vind ik een hele rare stellingname. Maar goed, uw vraag over
of er in theorie een aantal kan ontstaan waardoor dat bedrag dan hoger wordt. Kan. Maar
dat voorstel ligt nu niet voor. Ik zou zeggen, dat gaan we dan als raad met elkaar wegen.
Dan weten we ook hoe het stelsel heeft gefunctioneerd en dan kunnen we kijken of we dat
waard of niet waard vinden en of we daarvoor dan de middelen hebben. Nu ligt er een
aantal voor en wij zeggen, stel een ondergrens in.
(De heer FLENTGE: U zet de deur open, dat is wat u doet. U geeft namelijk
de mogelijkheid dat er veel meer mensen in die stadsdeelcommissie
terechtkomen. Vervolgens vraag ik aan u sluit u het uit dat die mensen dan
ook allemaal straks weer naar 600 euro per vergadering mogen gaan, wat
44
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
dan nu eventjes niet zo zou zijn, en dan zegt u, ja dat kan ontstaan en dan
gaan we er dan over praten. Maar dan heeft u toch de deur nu bij dit voorstel
wagenwijd opengezet? Niet doen)
Die deur die staat open want ik ben sowieso voor die 600 euro en het wordt nu
geen 600 euro maar misschien 550 euro. Dus dat ontloopt elkaar niet zoveel. Wij vinden
dat een goed functionerende democratie op stadsdeelniveau dat gewoon waard is. Een
bovengrens, dat heb ik net al gezegd, als die nodig is of als we dat in de toekomst vinden,
dan moeten we het daar zeker over hebben maar dat staat nu niet ter discussie.
(Mevrouw VAN SOEST: Ik neem aan dat wij allemaal voor kwaliteit gaan
en dan zul je daarnaar moeten belonen. Bent u dat met mij eens?)
Dat ben ik geheel met u eens, mevrouw Van Soest.
(De heer VROEGE: Deuren openlaten is altijd veel beter dan deuren
dichtslaan. Is collega Grooten het met mij eens dat het rare stelsel dat we
moeten betalen per vergadering eigenlijk afleidt van het feit dat er veel meer
werk is voor een volksvertegenwoordiger juist op stadsdeelniveau dan
alleen vergaderen op dinsdagavond op woensdagavond?)
Dat moet dan eigenlijk mee in onze lobby dat wij willen dat er gewoon per maand
zou worden vergoed. Dat hebben we natuurlijk ook in de raadscommissie al een aantal
keren aangegeven maar dat mag wettelijk niet. Dat ben ik helemaal met u eens.
Dan wil ik graag afsluiten met de complimenten maken aan de
stadsdeelcommissieleden die de afgelopen jaren het werk toch maar hebben gedaan zo
goed mogelijk binnen het stelsel. Veel van hen hebben daar echt wat van gemaakt en dat
vind ik super knap. Ik hoop dat we de komende periode weer een heleboel mooie en goede
dingen gaan zien in de stadsdelen. Dank u wel.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Biemond.
De heer BIEMOND: Ik weet eigenlijk niet meer wie het was, maar iemand zei, dit
lijkt wel op wat Mao zei, laat duizend bloemen bloeien. Volgens mij was het honderd maar
ik ga het zo even controleren. Dat was het moment dat Mao iedereen in de partij opriep
kritisch te zijn. Het gevolg was vervolgens dat er zo veel mensen kritisch waren, iets te
kritisch, dat ze uiteindelijk allemaal in kampen terecht zijn gekomen of zijn vermoord door
de partij. Dus het leek mij niet in hele goede vergelijking in het kader van de invoering van
een nieuwe bestuurlijk stelsel. Dit even voor de geschiedschrijving.
We hebben het bestuurlijk stelsel al een aantal keren besproken in de raad en in
raadscommissie en in het eerste debat constateerde ik dat al decennialang het terugdraaien
van de decentralisatie in het huidige stelsel te ver is doorgevoerd. Dat is min of meer de
conclusie van de evaluatie, denk ik. Vervolgens heeft zich de afgelopen maanden een debat
ontsponnen dat in de kern gaat over het vinden van het juiste evenwicht van aan de ene
kant het belang van eenheid van centraal stadsbeleid en aan de andere kant het belang
van de stadsdelen om te kunnen afwijken van centraal beleid. Laat ik beginnen met uit te
spreken dat het debat steeds in een zeer goede sfeer plaatsvond. Ik weet niets van
wielrennen, maar ik was graag onderdeel van het peloton en dat is denk ik goed om uit te
spreken. Af en toe was het ook wel wat moeizaam. Mevrouw Grooten heeft wel in een van
de commissies gezegd, het is twee stappen vooruit en een stap achteruit en dat kwam
doordat de juridische randvoorwaarden steeds duidelijker waren. De doorbraak kwam voor
mij in een mede door de griffier geïnitieerde bijeenkomst met een externe deskundige
waardoor het debat niet meer hoefde te gaan over wat juridisch kon en wat niet kon maar
gewoon wat is nu het beste, wat willen wij. Ik heb er, denk ik, namens de PvdA nooit
45
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
onduidelijkheid over laten bestaan dat wij variant C de beste uitkomst vinden ten behoeve
van de versteviging van de lokale stadsdeeldemocratie. Daarvoor is simpelweg geen
meerderheid dus moesten wij overgaan naar plan B en u raadt het al, dat is variant B. Om
variant B te verstevigen en die voor ons zo te maken dat wij ermee kunnen leven, zijn
tenminste drie wijzigingen nodig en die zijn al min of meer besproken. Ten eerste de
expliciete vastlegging van de politieke instrumenten van de stadsdeelcommissie. Dat moet
duidelijk zijn. En dan moet de stadsdeelcommissie een stem hebben bij de benoeming van
de bestuurders want juist doordat ze op dat moment worden gehoord, ontstaat er een
vertrouwensrelatie die de basis vormt voor de controlerende taak van de
stadsdeelcommissie. Tenslotte krijgt de stadsdeelcommissie als het aan ons ligt een wat
we noemen budgetbestedingsrecht, dus zeggenschap over door de raad voor het stadsdeel
geoormerkt budget. Daartoe is een amendement en daarvoor zijn moties ingediend die voor
ons voorwaardelijk zijn. Ik ben daar volstrekt duidelijk over. Het is voor ons een suboptimale
uitkomst en de praktijk zal moeten uitwijzen hoe het uitpakt. Ik heb in het alle eerste debat
over het bestuurlijk stelsel ook gezegd dat draagvlak voor ons een van de randvoorwaarden
is. Mevrouw Grooten refereerde er al aan, in de vorige collegeperiode hebben partijen
elkaar de tent uit gevochten over dit agendapunt waarbij iedere kans op succes van het
stelsel van tevoren te niet werd gedaan. Het was, heb ik wel eens gezegd, een liefdeloos
compromis. In het eerste debat heb ik gezegd, als het weer een compromis wordt, laat het
dan een liefdevol compromis zijn. En dat wil ik hier uitdragen. Een stelsel dat wij met lef en
liefde aangaan, met liefde omdat we met z'n allen een bijdrage moeten leveren aan het
slagen van dit stelsel. Met lef omdat we niet te bang moeten zijn dat het af en toe gaat
schuren. Als de belangen van de centrale stad en die van de stadsdelen niet parallel lopen
en ik zei al, het gaat om dat evenwicht, laat het dan maar duidelijk worden. Dat verhoogt
alleen maar de kwaliteit van de besluitvorming. Ik heb niet de illusie dat we met dit stelsel
de gouden standaard hebben bereikt. Het is niet af, het is nooit af. Dus ik stem ook graag
voor de motie en ik begrijp dat het een traditie is van de VVD over de evaluatie van het
stelsel want dat lijkt me hard nodig.
Met lef en liefde voorwaarts.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Een interruptie vanwege de behoefte
aan wat nadere uitleg van de routering van de benoeming van de dagelijks
bestuurders door de gemeenteraad. Zo versta ik dat voorstel. Op
voordracht van het college, gehoord hebbende de advisering van de
stadsdeelcommissie. Dat zie ik allemaal nog voor me. Maar nu zoek ik een
bespiegeling op het punt hoe dan de gemeenteraad die
verantwoordelijkheid gestalte kan geven als benoemend orgaan jegens de
bestuurders van de stadsdeelcommissies. Denken we dan bijvoorbeeld
aan iets als governance hygiëne van een mid-term gesprek? Denken we
bijvoorbeeld aan in ultimo het heenzendrecht? Graag een toelichting.)
Misschien eerst even over de route zelf en hoe ik me nu voorstel dat het college
komt met een voordracht. Die voordracht gaat naar de stadsdeelcommissie. De
stadsdeelcommissie krijgt de gelegenheid om de kandidaat-bestuurders te horen.
Vervolgens kan de stadsdeelcommissie stemmen over die voordracht. Als de
stadsdeelcommissie bij meerderheid voor stemt, kan het naar de raad en dan kan de raad
uiteindelijk een besluit nemen over de voordracht van het college. Als de
stadsdeelcommissie bij meerderheid tegen een kandidaat stemt, dan krijgt de
stadsdeelcommissie gelegenheid om in de raadscommissie de bezwaren toe te lichten en
vervolgens is het dan aan de raad om daarin een beslissing te nemen. Als de raad alsnog
met de voordracht instemt, dan zijn we eruit. Als de raad eigenlijk de bezwaren van de
46
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
stadsdeelcommissie volgt, dan is het college weer aan zet. De vraag van mevrouw De
Grave gaat eigenlijk hier over maar ook over de vraag hoe het nu verder gaat. Ik vind dat
een heel interessante gedachte om te zorgen dat je als raad die hier uiteindelijk een stem
in heeft, ook gaandeweg zicht houdt op dat functioneren. Dat is niet uitgewerkt en dat staat
ook nog niet in de motie, maar ik denk graag met u verder naar de verordening toe hoe we
dat kunnen vastleggen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz.
De heer YILMAZ: Vandaag beslissen we over de hoofdlijnen van het nieuwe
bestuurlijk stelsel. Het nieuwe voorstel maakt ons enthousiast. We zien dat veel
ingrediënten zijn opgenomen voor een bestuur dat dicht bij de burgers staat en onze
stadsdelen meer handen en voeten geeft. Veel van de ingediende moties kunnen op onze
steun rekenen waarvan wij er een aantal mede indienen. Dank daarvoor aan de collega’s
van GroenLinks en D66.
Ik wil mijn bijdrage beperken tot één punt waarover wij met een deel van de
collega's een meningsverschil hebben. Dat heeft betrekking op het aantal
stadsdeelcommissiezetels per stadsdeel. In het voorstel van de collega's wordt uitgegaan
van een ondergrens van 11 zetels per stadsdeel en vervolgens wordt gekeken naar het
aantal inwoners en worden er zetels bijgeplust. In deze berekening zien we dat sommige
stadsdelen worden oververtegenwoordigd en andere ondervertegenwoordigd. We kunnen
ons daarom niet vinden in deze motie. Wij denken dat het voor de representativiteit en
transparantie belangrijk is om een objectieve verdeling te hanteren per stadsdeel. Dat wil
zeggen, het aantal inwoners bepaalt het aantal zetels. Het is simpel en eerlijk. Het hanteren
van een ondergrens is dat daarentegen niet vanwege de eerder genoemde problemen met
de vertegenwoordiging. Een objectieve verdeling is ook goed uit te leggen aan de burger.
In de evaluatie van het bestuurlijk stelsel werd gewezen op het feit dat een nieuw systeem
moet groeien en daarvoor is het belangrijk dat onduidelijkheden zo veel als mogelijk worden
weggenomen. In dat licht denkt het de DENKfractie wijs een objectieve verdeling van het
aantal stadsdeelcommissiezetels te hanteren om mogelijke kritiek op over- en
ondervertegenwoordiging van bepaalde stadsdelen voor te zijn. Daarom dienen wij een
motie in om een objectieve verdeling te hanteren.
(De heer FLENTGE: Ik vind uw pleidooi niet eens zo onlogisch in die zin
dat je zegt dat je zegt, wanneer een stadsdeel heel veel mensen heeft, dan
zouden daar wat meer zetels terecht moeten komen. De vraag is natuurlijk
wel of dat gaat leiden tot een enorme uitbreiding van het aantal zetels als
stadsdelen flink gaan groeien de komende jaren. Zou het wat u betreft
uiteindelijk moeten leiden tot heel veel extra zetels of gaat het om de
verdeling van de bestaande zetels wat u betreft? Het antwoord is voor mij
van belang of ik voor of tegen stem.)
Ik denk dat een maximum daaraan stellen wel handig is. Het moet in verhouding
blijven ook met de gemeenteraad. Dus het verdelen van de huidige zetels vind ik
verstandiger.
(De heer VROEGE: Het voorstel van collega Yilmaz het lijkt misschien
rechtvaardiger, maar dat kan ook betekenen dat sommige stadsdelen
bijvoorbeeld Centrum en ook Zuidoost, stadsdelen met relatief weinig
inwoners, minder vertegenwoordigers krijgen in de stadsdeelcommissie dan
nu. Is dat wat DENK voorstaat?)
47
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Ik zie het niet als minder, ik zie het juist in verhouding. Kijk, in Nieuwwest heb je
heel veel inwoners. Dat hebben ze net ook al gehoord. Volgens mij zijn het er circa 160.000.
Dan moet er wel een bepaald verschil zijn met bijvoorbeeld stadsdeel Centrum, tenminste
een verschil in verhouding. Als het verschil qua aantallen commissieleden heel klein is, dan
vraag ik me af of dat wel eerlijk is.
(De heer VROEGE: En waarom ziet u bepaalde competitie in het aantal
leden dat in de commissie zitten? Het gaat er toch om dat het budget dat
zij krijgen evenredig is aan de grootte van het stadsdeel en het aantal
inwoners en dat het zeggenschap groter is als het stadsdeel groter is? Dan
is het toch geen wedstrijdje met hoeveel mensen in de vergadering samen
komt?)
Volgens mij gaat het vooral om de vertegenwoordiging. Ik zie het absoluut niet als
een competitie. Het is een vertegenwoordiging. Als je meer inwoners in een stadsdeel hebt,
dan lijkt het mij logisch dat je ook meer vertegenwoordigers hebt in de stadsdeelcommissie.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge.
De heer FLENTGE: Ik denk dat de wethouder en zijn staf kei- en keihard hebben
gewerkt om dit voorstel neer te leggen en daarvoor wil ik hen in ieder geval een compliment
geven. Het is een hele grote klus. En het feit dat wij het niet met elkaar eens zijn, neemt mij
niet het zicht weg op de enorme klus waarop heel veel mensen heel veel input hebben
geleverd. Ik heb eigenlijk twee grote bezwaren en ik denk dat we dat in de raadscommissie
eigenlijk allemaal al hebben uitgewisseld. Een vrij fel debat van achter zo'n zoomschermpie.
Overigens wordt het debat daar alleen maar feller van. Ik wil het eigenlijk alleen maar
samenvatten hier. Mijn grootste bezwaar van het eerste debat, veel debat, een positief fel
debat, maar mijn grootste bezwaar is dat ik eigenlijk zou willen dat we niet de politieke
partijen aan zet zetten in de stadsdeelcommissies. Dat zou ik nu een goede vorm vinden
om daadwerkelijk bewonersparticipatie te laten plaatsvinden. Doe het door middel van
loting, doe het door middel van buurtbewoners en buurtactivisten op een lijst te zetten. Ik
denk dat die tweede niet makkelijk is omdat je daarmee waarschijnlijk via de achterdeur
toch weer politieke partijen gaat toelaten, maar doe het dan desnoods alleen door loting.
Welke vorm dan ook. Ik zou zeggen, buurtbewoners in die stadsdelen, dat zou mijn ideale
oplossing zijn. Dat zou ik redelijk vinden. Dan haal je de politieke partijen daartussen uit. Ik
weet dat ik hiervoor geen politieke meerderheid ga krijgen. Ik heb deze motie eerder
ingediend met de Partij voor de Dieren. Die is hard weggestemd dus ik ken mijn grenzen.
(De heer BIEMOND: Ik ken dit verhaal natuurlijk en ik dacht, ik laat het
passeren maar ik hoorde de heer Flentge zeggen, ik zou vinden dat de
buurtbewoners in de stadsdeelcommissie moeten zitten. Dan moet ik hem
er toch even aan herinneren dat dat precies het hele idee is. Die
stadsdeelcommissieleden zijn nu eenmaal buurtbewoners. Daarom heb ik
ook nooit tegenstelling begrepen die de SP hier inbrengt tussen politiek en
bewoners want het zijn nu eenmaal bewoners die willen meedenken over
hun stad. Misschien kan de heer Flentge nog even op die opmerking die hij
zojuist maakte, ingaan.)
Daarin heeft de heer Biemond volledig gelijk. Dat is een terechte correctie. Ik bedoel
natuurlijk te zeggen en ik ben dan niet zorgvuldig genoeg geweest in mijn woorden dat
buurtbewoners zonder enige context in politieke partijen zich niet gevangen voelen, zich
niet hoeven te houden aan misschien politieke afspraken in de Stopera die dan doorsijpelen
in de stadsdelen, aan deals die worden gesloten waardoor er wellicht druk ontstaat in een
48
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
politieke partij. Allemaal zaken die kunnen plaatsvinden in een politieke partij die ik niet wil.
Dat wil je niet in de stadsdelen. Je wil in de stadsdelen dat mensen zich kunnen uitspreken
zonder zich daarvoor op enige manier te hoeven verantwoorden of zich onder druk gezet
te voelen. Dat is wat ik wil. Ik weet, mijnheer Biemond, en dat geldt voor een groot deel van
de raad, dat u dat niet met mij eens bent. Ik vind dat dood- en doodzonde want dat zou wat
mij betreft een mooie stap zijn geweest. Is het logisch dat de wethouder dat niet voorstelt?
Hij heeft trouwens ook een paar goede dingen in het voorstel gezet. Laat ik dat ook noemen.
Ik vind dat we de oude strijd tussen de stadsdelen en de stad, het eeuwige gevecht daar
vanuit het verleden - en dat ben ik met de heer Vroege eens en volgens mij delen we dat
standpunt - ik ben blij dat we dat niet opnieuw optuigen. Daar ben ik blij mee en dat wil ik
zeker benoemd hebben helemaal als het gaat om de samenwerking tussen de raad en de
stadsdelen, de extra formatie daarvoor. Jazeker, ik ben tegen de verhoging van de
vergoedingen. Als je de stadsdelen neerzet, moet je zorgen dat mensen hun werk kunnen
doen en dat de voorstellen goed in de raad terecht komen. Allemaal positief. Maar dit
onderdeel, ja, het spijt mij, ik vind het zonde omdat ze daarmee beklemd raken. Heeft de
wethouder dan iets gedaan wat hij niet had moeten doen? Ik snap het wel. Hij zoekt
natuurlijk naar een compromis en ik weet ook wel dat ik niet vertegenwoordig wat er
allemaal in de politieke arena door heel veel mensen wordt gevonden. Dus hij zoekt niet
per se een compromis met de SP. Dat zou lastig worden omdat heel veel andere partijen
daarover duidelijk een andere visie hebben. Dat neemt niet weg dat ik een doodzonde vind
en dat heb ik ook in de raadscommissie gezegd dat ik radicale democratisering op een
andere manier zie.
(De heer VROEGE: Toch nog even op dit punt. Ik erken trouwens niet dat
lid zijn van een politieke partij gepaard gaat met interne druk. Dat is
misschien binnen de SP wel zo, maar bij D66 zeker niet. Ik begrijp dat de
heer Flentge niet zozeer de politieke partijen maar vooral de verkiezingen
op stadsdeelniveau wil afschaffen. Dus niet de politieke partijen maar
vooral de verkiezingen afschaffen. Burgers worden dan geloot. Dus
verkiezingen dat is waarop u tegen bent? Begrijp ik het goed?)
Laat ik allereerst terugkomen op uw eerste opmerking. Die ging over macht en dat
dat niet in uw partij zou plaatsvinden. Dat is een beetje omdat veel Amsterdammers en
Nederlanders echt wel weten dat dat natuurlijk wel degelijk kan plaatsvinden in een politieke
partij. Dat kunt u mij aansmeren, dat is prima hoor, dat kan ik hebben, maar dat gebeurt in
politieke partijen. Er worden hier soms in de wandelgangen deals gesloten in contacten
tussen raadsleden en wethouders onderling en dan is het niet fijn als een politieke partij
denkt, dan moeten we dat ook wel eventjes goed bij de lokale mensen in de stadsdelen
uitzetten. Dat is mijn bezwaar. Die druk, die oneigenlijke druk die er kan ontstaan. Ga mij
geen zoete broodjes bakken, mijnheer Vroege, ga mij niet zeggen dat dat niet gebeurt. Dan
moet u dat maar tegen de Amsterdammers gaan zeggen. Ik denk dat hoongelach uw deel
zal zijn.
Dan de tweede opmerking. Ik had het liefst gehad dat buurtactivisten worden
verkozen. Dat zou ik het liefste hebben. Buurtactivisten uit de wijken in de buurten die
worden verkozen. Het probleem is een beetje dat het waarschijnlijk technisch zo zal zijn dat
dan via de achterdeur politieke partijen binnenkomen. Als verkiezen zou kunnen, dan zou
ik dat fantastisch vinden. Maar uiteindelijk zal het door middel van loting betekenen dat je
op die manier dus geen verkiezingen houdt.
(De heer VROEGE: Ik ben heel benieuwd waarom de heer Flentge vindt
dat de stem van een buurtactivisten meer waard is dan van een moeder die
langs de hockeyvelden staat om daar activiteiten voor de buurt te doen of
49
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
op andere manier een bijdrage aan een wijk bijdraagt. Daarom is een
buurtactivist volgens u belangrijker dan een gewone Amsterdammer?)
Mijnheer Vroege, dat zijn mijn woorden. ledereen is een buurtactivist. ledereen die
actief is in de buurt. Kom op, iedereen die actief is in zijn wijk, die actief is bij de hockeyclub,
die wat doet voor zijn buurt of zijn omgeving, dat is wat mij betreft een buurtactivist. U ziet
dat waarschijnlijk als iemand die met grote spandoeken ergens heen loopt, maar ik zie dat
echt als mensen die actief zijn in hun wijk. Maak er buurtactievelingen van als die term u
beter bevalt. Het gaat mij om mensen die actief zijn in de wijk die wat willen bereiken en die
ook de bereidheid hebben om in een stadsdeelcommissie te gaan zitten. Die mensen zoek
ik zonder dat ze worden ingepakt door politieke partijen.
Ik vervolg mijn pleidooi. Ik vind het nog steeds gênant en dat ga ik hier toch voor
de laatste keer zeggen en ik realiseer mij dat mevrouw De Grave daarvoor andere
woorden zal kiezen, maar ik vind het gênant dat we in deze tijden de vergoedingen van
de stadsdeelcommissieleden verhogen. Ik vind het gênant; ik zou het niet doen. Daarbij
weet ik dat een groot deel van de raad dat wel wil en ik zal dat moeten accepteren.
(Mevrouw VAN SOEST: Pleit voor buurtactivisten. Ik heb 20 jaar in de
deelraden gezeten. Ik kan u vertellen dat die buurtactivisten zich prima
laten horen in de vergaderingen. Wij gingen altijd ook de wijk in een berging
op locatie vergaderen; we hielden openbare vergaderingen voor een
probleem dat in een wijk speelde. Waarom zouden we dat niet zo kunnen
oplossen?)
Hulde aan mevrouw Van Soest. Dan zou ik zeggen dat die mensen van vroeger en
waarschijnlijk veel mensen die u kent, dat die nu juist zonder in een politieke partij te
hoeven plaatsnemen, dat die nu juist in die stadsdeelcommissies zouden kunnen
plaatsnemen. Dan geef je ze gelijk toegang tot rechtstreekse invloed en dan zijn er
daarnaast nog van allerlei mensen nodig die van alles kunnen optuigen. Maar dan zet je
die wensen ook nog eens een keer in de stadsdeelcommissies en dan geef je ze
daadwerkelijk macht in plaats van de fopspeen van twee keer per jaar mogen meepraten
en dat de stadsdeelcommissie bepaalt waarover het gaat - ten minste als het plan van de
heer Vroege doorgaat. Dan wordt het een fopspeen.
(Mevrouw VAN SOEST: Als je een goede volksvertegenwoordiger bent,
dan ben je in de wijken en dan ga je kijken waar de problemen zitten en
dan ga je met die mensen praten en dan ga je vragen, hoe kunnen we u
helpen om het op te lossen. Zo heb ik heb 20 jaar gedaan in de deelraad
van Noord. Dat is prima bevallen. De mensen kennen mij nu nog omdat ik
de wijken inging. Dat is datgene wat we bij de bestuurscommissie zouden
moeten doen. Dat zou je misschien in de verordening kunnen zetten dat ze
verplicht zijn op locatie te vergaderen of dat ze een keer in de zoveel tijd
met de mensen in gesprek gaan over een bepaald idee. Dan is het
probleem opgelost?)
Ik doe niets anders, mevrouw Van Soest. Dus ik respecteer u daarom en ik weet
dat ook uit Noord dat u dat doet en dat u niet voor niets zulke goede resultaten behaalt bij
de verkiezingen juist omdat u dat doet. Maar Ik doe hetzelfde en heel veel om mij heen
doen hetzelfde. Maar er is één ding dat ik dan niet begrijp. Als wij die mensen zo serieus
nemen en als wij het zo belangrijk vinden dat ze dat doen en als we ze op waarde willen
schatten, waarom laten we ze dan niet daadwerkelijk zetels in de stadsdeelcommissie
innemen zonder dat ze daarbij eerst deel moet uitmaken van een politieke partij? Waarom
is dat? Dat begrijp ik dan niet, want dan zouden ze werkelijk waarde schatten.
50
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
(Mevrouw VAN SOEST: Dan zullen zij een politieke partij moeten gaan
oprichten en dan zijn ze er ook. Wij hebben WOON! die op dit moment al
die sociale huurwoningen verkoopt. ledere week protesten organiseren.
Dat zou een politieke partij kunnen zijn. Dat is ons stelsel dat we het via de
politiek doen. We kunnen er toch niet onderuit. Ik neem aan dat we dat met
mij eens bent?)
Het mooie is juist, mevrouw Van Soest, dat we er hier juist wel onderuit kunnen.
We zouden het anders kunnen organiseren dan via de lijn van de politieke partijen. Waarom
dan direct de oude politiek in stelling brengen? Waarom dat direct en gelijk doen? Waarom
zouden we dat nu doen? Ik sta regelmatig met de heren en dames van Niet te koop te
demonstreren als het gaat om de uitverkoop van die sociale huurwoningen die schandalig
is. Ook dat ben ik weer volledig met u eens. Maar waarom zouden we ze niet het recht
gunnen om zich alleen te kandideren omdat ze in de buurt goed en geweldig werk verrichten
en daarmee in de stadsdeelcommissie komen zonder dat er een politieke partij aan de pas
komt? Dat begrijp ik oprecht niet.
(De heer VROEGE: Ik snap niet dat de heer Flentge enkel focust op de
mensen die zo meteen op de stoelen in de stadsdeelcommissie gaan zitten
en niet op al die andere bewoners, bewoners die niet in de
stadsdeelcommissie gaan zitten, bewoners die niet de politiek in willen
maar bewoners die zich wel goed gehoord en gerepresenteerd willen zien
door de volksvertegenwoordigers. Bewoners die op iemand willen kunnen
stemmen met wiens ideeën zij het eens zijn en van wie ze denken die
persoon gaat namens mij spreken. Daarvoor hebben we toch een systeem
nodig dat mensen kunnen kiezen op basis van ideologie, op basis van
andere zaken via lijsten en dus politieke partijen in plaats van willekeurig
iemand die actief is in een buurt omdat hij altijd staat te demonstreren met
de heer Flentge?)
Dit legt bloot hoe u er over nadenkt. U denkt blijkbaar dat het voor mensen in de
buurt niet duidelijk is als iemand die heel actief is in een buurt, dat dat hun man is, dat dat
hun vrouw is en dat zij die in de stadsdeelcommissie stemmen. Dat is willekeurig, u zegt
het zelf. Dat is een willekeurig iemand. De mensen in een stadsdeel weten donders goed
wie die mensen in de buurt zijn. Ik noem ze nu buurtactievelingen, mensen die actief zijn,
die iets willen verbeteren, die iets gaafs willen doen en die ook bereid zijn daarvoor bij elkaar
te komen en zich nog actiever op te stellen. Daar hebben we geen politieke partij voor
nodig? Waarom denkt u altijd in oude politieke structuren van de politiek moet uiteindelijk
aan de macht? Laat dat los, mijnheer Vroege, dat is waar de democratisering-
(De heer VROEGE: Ik ken heel veel mensen die heel actief zijn in de buurt.
Ik ben het heel vaak ook niet met hen eens en dat is mijn goed recht. Ik ben
het soms eens met mensen die helemaal niet actief zijn maar wiens ideeën
veel dichter bij mijn ideeën staan. Daarom heb ik het recht dat ik op hen
kan stemmen zodat zij mij kunnen representeren in het stadsdeel.)
Ik vraag mij oprecht af waarvoor u bang bent, mijnheer Vroege. Waar bent u bang
voor?
(De VOORZITTER: Wel via de voorzitter, graag.)
Excuus, voorzitter, ik heb die neiging nog wel eens.
Waar is de heer Vroege bang voor? Waarom zou je dan niet die mensen zonder
enige politieke partij toelaten? Waarom zou je dat dan niet doen? Wat is daar op tegen en
waarop is de angst om dat toe te laten en dat je daadwerkelijk die mensen de toegang geeft
om in de stadsdeelcommissies ook nog eens een keer directe invloed uit te oefenen naast
51
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
het feit dat ik het volledig met mevrouw Van Soest eens bent dat er veel andere manieren
zijn om invloed uit te oefenen. Maar de heer Vroege doet het nog erger, want wat hij doet,
is zeggen dat het stadsdeelpanel dat middels loting bij elkaar komt, ook nog eens een keer
moet luisteren naar de vragen vanuit de stadsdeelcommissie. Die bepaalt dan nog eens
een keer waarover het stadsdeelpanel mag praten. Dus aan alle kanten ruik ik oude politiek
en een beetje angst voor de bewoners.
(De heer VROEGE: De laatste keer dan. Het is helemaal geen angst maar
de representatieve democratie werkt al jaren vrij goed in Nederland.
Mensen voelen zich vertegenwoordigd door te stemmen op mensen die op
hen lijken. In andere landen hebben ze dat wel eens afgeschaft en zijn er
geen politieke partijen meer. Dat werkt toch altijd een stuk minder goed dan
het systeem dat wij hebben. Dus ik hou dat ook graag vast in de
stadsdelen.)
Laatste opmerking daarover. Het is geen aanval op de representatieve democratie
wat ik hier sta te betogen. Zo ziet u dat allemaal en dat snap ik wel. Ik zit in deze
gemeenteraad. Ik stem. Ik vind het hartstikke goed dat we een representatieve democratie
hebben. Maar daar waar we de kans hebben in de stadsdelen om eens een keer iets anders
te doen, daar haakt de heer Vroege af want dan gaat er opeens een muurtje omheen en
dan moeten de politieke partijen toch eigenlijk altijd meer aan de touwtjes trekken. Ik vind
dat een raar en ik vind dat ook dood- en dood zonde.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk.
Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Allereerst complimenten aan het college voor de
procesopzet. De evaluatie verdient een serieuze behandeling en dat is ook gebeurd. Vanuit
de stadsdeelcommissies en vanuit het dagelijks bestuurders van de stadsdelen en de
overige partijen in de stad is de evaluatie besproken. Het college heeft ruimte gegeven. Ik
sluit ook aan bij de opmerkingen van de heer Vroeger in dit verband, ruimte aan de raad
voor zijn eigen denkproces. Dank daarvoor. Want wie ruimte geeft, zal inhoud oogsten. Zo
is dat ook het geval geweest. En dan noem ik ook in het bijzonder de leden Grooten,
Biemond en Vroege die veel van deze rijke inhoud die voor ons ligt gestalte hebben
gegeven in aansluiting op de voordracht van het college met diverse moties die ons echt
verder brengen. Dan wil ik uitleggen hoe de VVD-fractie die voorstellen die nu voorliggen,
toetst. Dat zijn een aantal criteria. De eerste is, is de representatieve democratie ermee
gediend? Dan wil ik toch nog even terugkomen op die bloemen — het waren er duizend —
en natuurlijk meteen verduidelijken dat er geen enkel idee is bij de VVD-fractie dat het slecht
moet aflopen met die bloemen zoals geschetst door de heer Biemond. Dat doen wij niet
meer heden ten dage, maar het punt dat ik wil maken is, is nu de representatieve
democratie ermee gediend dat al die bloemen bloeien, een beetje dwars door elkaar, ze
worden ook niet geplukt want de stadsdeelcommissie beslist in meerderheid en als ik de
heer Vroege goed begrijp dan doet een minderheidsstandpunt niet zo heel erg veel ter zake.
Nu is dit misschien gechargeerd dus ik kom daar straks nog even op terug als het gaat om
de verhoudingen tussen wat uit de stadsdeelcommissies tot de gemeenteraad en het
college komt en vice versa hoe die wisselwerking moet zijn. Maar die duizend bloemen die
moeten wij niet zo veelvuldig gaan opkweken in deze fase van het bestuurlijk stelsel, dat
wil ik maar betogen. We moeten ons eerst en vooral richten op de versterking van de
representatieve democratie dus niet allerlei panels en verwarrende stadsmoties daaraan
toevoegen. Het tweede, en dat is een kernpunt en dat is ook al eerder besproken, is of het
nu duidelijk is voor de stadsdeelcommissies zelf, voor de dagelijks bestuurders zelf, voor
52
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
de inwoners van Amsterdam, voor de raad zelf waar de stadsdeelcommissies wel overgaan
en waar ze niet overgaan. Daar kom ik dan zo nog op terug met een uitwerking op dat punt
maar het is een belangrijk criterium voor de VVD. Het derde is of de regeling in zichzelf
simpel en begrijpelijk is. Snappen wij het? Kunnen wij straks uit de voeten met de
verordening? Daarin schuilt natuurlijk veel techniek maar daar zit ook de schoonheid van
regelgeving natuurlijk in. Een vierde criterium en niet onbelangrijk, ook in relatie tot de
discussiepunten die hier al op tafel zijn gekomen rond aantallen van
stadsdeelcommissieleden, maar de vraag, het criterium is, zijn die taken en bevoegdheden
nu wel behapbaar voor de stadsdeelcommissies en de dagelijks bestuurders. Dat is wel
van belang want je wil toch uiteindelijk tot verordeningen en regelingen komen die ook
uitvoerbaar zijn. Voor de VVD is dit een belangrijke succesfactor. Een zekere
rijpingsperiode moet ook worden gegeven, niet te veel hooi op de vorken leggen en een
focus aanbrengen voor de aandachtsgebieden van de stadsdeelcommissies. Daarvoor
hebben wij een motie opgesteld en die licht ik zo nog even toe. Een vijfde punt in deze
tijden, het is zoals het is, er zijn beperkte financiële middelen voor de gemeente. Dat is
natuurlijk altijd wel zo maar in deze periode is dat wel in het bijzonder het geval en de
veelheid aan opgaven voor de gemeente, ik noem maar eens de woningopgave maar ook
wel de opgave om de lasten voor de burgers en bedrijven zo laag mogelijk te houden, de
opgave voor de jeugdzorg en zo kan ik nog wel even doorgaan, die zijn er ook. Dus de raad
moet natuurlijk ook keuzes maken. Hoeveel kunnen wij aan financiële middelen inzetten
om wat we nu voornemens zijn te gaan doen, de stadsdeelcommissies te versterken, om
dat ook op een financieel verantwoorde manier te gaan doen. Wat de VVD-fractie betreft
moet dat dan een kostenneutrale operatie zijn.
Hoe pakken die toetsingscriteria dan uit? Wij vinden dat het zeker zo is dat de
representatieve democratie wordt versterkt door meer taken en bevoegdheden toe te
kennen aan de stadsdeelcommissies met enige financiële zeggenschap erbij. Verder
vinden we dat het ook duidelijk is waar de stadsdeelcommissie wel over gaat en waar de
stadsdeelcommissie niet overgaat als je zegt, we hebben een uitvoerbare regeling die
helder is en we duiden ook de domeinen op welke gebieden de stadsdeelcommissies zich
nu zullen gaan bewegen. Dat brengt ons op het punt dat we voorstellen daar wat focus op
aan te brengen namelijk op de fysieke buitenruimte en op het gebiedsgericht werken. De
VVD heeft hiertoe een amendement ingediend en we willen dat ook wat handen en voeten
geven met de toekenning van een budgetbestedingsrecht. Het is eerder ter sprake
gekomen bij een amendement dat is ingediend waarbij in algemene zin wordt bepleit dat
mogelijk te gaan maken. Ik wil namens mijn fractie duidelijk maken dat je het eigenlijk een
stapje verder zou moeten brengen door te zeggen, dat is dan op die twee gebieden. Dat is
ons voorstel. Dat is dan die fysieke buitenruimte en het gebiedsgericht werken. Daarbij
hebben we nog een concretisering aangegeven want je moet ook proberen zoveel mogelijk
zicht te geven en het gesprek met elkaar daarover te hebben in deze raad. Waar heb je het
dan over qua getallen als je zegt we willen budgetteringsrecht toekennen? De gedachte die
bij de VVD leeft, is dat de afspraak dan zou zijn initieel voor een eerste periode om 20
procent van het budget waarover nu de raad beslist, te kenmerken als budgetbestedend
voor de stadsdeelcommissies op deze twee domeinen gewoon om eens te kijken wat het
ons gaat brengen want we zijn het er denk ik met elkaar over eens dat dit een groeipad is
en als je niet iets probeert dan kom je natuurlijk ook nergens. Dan is de regeling op zichzelf
wel begrijpelijk. Mevrouw Grooten en ik hebben een motie ingediend om vanuit een
werkgroep, vanuit de raad en de stadsdeelcommissies te gaan meewerken en input te gaan
geven aan het opstellen van de verordening en daar zullen dit soort elementen natuurlijk
ook een plaats moeten krijgen. Voor alle duidelijkheid, dat betreft niet het voorstel dat de
53
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
VVD-fractie doet om op twee specifieke domeinen dat budgetteringsrecht toe te kennen en
daaraan getalsmatig, althans percentagegewijs, invulling te geven in onze visie. Maar dat
is misschien ook iets om mee te nemen bij het uitwerken van de verordening. In onze visie
moet dat toch wel in aparte besluiten worden vastgelegd of je dat nu een
mandateringsbesluit of een uitvoeringsbesluit noemt. Ik zei al, in goede regelgeving ligt een
technische schoonheid dus daar is nog wel werk te doen. Een vijfde criterium is de
budgettaire consequenties. Daarvan heb ik al gezegd dat wij niet willen dat het ambtelijk
apparaat gaat uitdelen; we willen ook niet dat er anderszins meerkosten komen voor de
belastingbetaler gelet op de grote opgaven die er in de stad zijn. Wij stellen dus voor de
ambtelijke capaciteitsversterking te halen uit de ambtelijke capaciteit elders binnen het
eigen apparaat en we stellen ook voor om niet de vergoeding voor de
stadsdeelcommissieleden verder te verhogen. De heer Flentge en ik vinden elkaar op, denk
ik, het punt, een diepgevoelde juistheid dat het niet zo gek is dat je iets doet voor je stad en
voor je stadsdeel. De een kan nu eenmaal goed vergaderen en verwoorden wat er leeft
binnen achterbannen of wat je zo her en der bij een van die duizend bloemenplukkenrijen
oppakt en de ander kan goed mantelzorgen, kan goed voetbalcoach zijn. Je kunt gewoon
best iets doen voor je stad en daarmee een soort wederkerigheid die wij toch nodig hebben
in de huidige bezinning die er toch wel is op hoe wij met elkaar verder willen gaan sociaal
gesproken. Ik meen het, u merkt het aan mij. Daar moet je niet in zoeken. Het is helemaal
niet een onfatsoenlijke honorering zoals die er nu is. We hebben financiële beperkingen en
je kunt wel wat doen voor je stad. Dus dat maakt dat wij niet meegaan in het voorstel dat
voorligt op dat punt en dat wij een amendement hebben ingediend om de voorgenomen
verhoging te schrappen. Dan de evaluatie. Het is al ter sprake gekomen en ik denk dat er
in deze raad wel consensus is dat het een groeipad is waarover wij nu spreken. Dan
markeer ik even dat het niet per se zo moet zijn wat de VVD betreft dat er weer zo'n enorm
uitgebreide evaluatie komt als nu is gedaan, maar dat je ook kijkt naar hoe de nieuwe dingen
werken bijvoorbeeld hoe gaat het samenspel tussen gemeenteraad en
stadsdeelcommissies. Dat brengt mij op waarover ik zo-even al een interruptie plaatste. Ik
begrijp de gang van zaken rond benoemingen zoals die nu voorligt in het voorstel. Waar ik
nog wat scherpte in zoek, is in hoe je dan als gemeenteraad die rol gaat nemen als
benoemer. Ik vind dat ook wel weer een verantwoordelijkheid die bij de gemeenteraad als
orgaan komt te liggen. Ik heb er iets over gehoord maar ik ben ook wel benieuwd hoe het
college hier tegenaan kijkt omdat het college natuurlijk de dagelijks bestuurders voordraagt
aan de gemeenteraad en dan ontrolt zich dat zo verder. Dus ik ben nog wel benieuwd naar
de reactie van het college op dit punt en ook wel naar het verdere gesprek dat we met
elkaar gaan voeren als de verordening uitgewerkt gaat worden. Ik sluit tot slot aan bij de
woorden van mevrouw Grooten of we wel zolang moeten willen wachten tot februari. Het
zou mooi zijn als dat debat naar voren zou kunnen worden gehaald omdat we dit gesprek
hierover dan kunnen voortzetten.
(De heer VROEGE: Deze raad heeft vandaag ongeveer 100 miljoen euro
aan projecten gehamerd en een garantie afgegeven voor 340 miljoen euro
zonder ook maar met de ogen te knipperen. Dus dan een argument geven
dat we in financiële barre tijden leven en dat daarom de vergoeding niet
omhoog mag, dat argument vind ik wat mager. Maar daarover gaat mijn
vraag niet. Mijn vraag gaat over de twee gebieden die collega De Grave
uitsluit als onderwerp van de bestuurscommissie waaronder participatie.
Participatie is het contact met de bewoners en het laten meedenken van
bewoners. Daarvan zegt u, dat mogen ze niet gaan doen. Ik snap daar
werkelijk helemaal niets van, mevrouw De Grave. Kunt u nog eens
54
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
uitleggen waarom u vindt dat mensen die de ogen en oren zijn van het
stadsbestuur zich niet met participatie mogen bemoeien?)
Het eerste punt dat kennelijk de indruk is ontstaan bij de heer Vroege dat de VVD
zich knieperig opstelt als het gaat om geld uitgeven aan democratie gelet op de enorme
bedragen die zonder te knipperen met de ogen uitgegeven worden voor grote projecten, op
dat punt wil ik u en de vergadering ervan verzekeren dat ik mij ervan heb vergewist van het
feit dat er collegaraadsleden zijn die zeer grondig naar de betreffende voordracht hebben
gekeken. Die zorg wil ik meteen wegnemen dat dat iets is wat mij nu zou leiden en dat ik
niet op geld let. En inderdaad, ik ben wat knieperig op het geld als het hierom gaat. Niet
omdat ik vind dat volksvertegenwoordigers zichzelf te kort moeten doen maar omwille van
de argumentatie die ik net heb gegeven. Nu dan de participatie. Het betoog van de VVD
hierin is dit. Dit is best wel lastig. Je gaat straks nieuwe stadsdeelcommissies krijgen. Die
gaan aan de slag op een nieuwe manier met moties en alles wat daar verder bij hoort. Dan
moet je niet te veel hooi op de vork leggen waarvan mijn fractie denkt, en ik verwoord dat,
als je dat doet, dat dat een faalfactor is. Dus dat je te veel tegelijk wil veranderen en doen
door de participatieopgave ook daar neer te leggen. Laat dat dan centraal stedelijk lopen
en ga als stadsdeelcommissielid — ik weet dat dat gebeurt en dat de
stadsdeelcommissieleden dat doen — gewoon eens een beetje praten in je buurt. Dat lijkt
mij voor deze eerste fase voldoende. Blijkt nu uit een evaluatie over vier jaar als we hier
allemaal weer staan, dat het een enorme omissie is dat die participatie geen gestalte krijgt
op aangeven van de stadsdeelcommissie die bepaalt waarover zo'n panel zich moet
uitlaten, nou, dan zou ik zeggen, dan steken we dan die brug over.
(De heer VROEGE: Gaat het nu enkel over het panel of zegt u, bij een
herinrichting van een straat is er een participatietraject en daarbij mogen
dan alleen ambtenaren of de gemeenteraad betrokken zijn en de gekozen
mensen in de stadsdeelcommissie mogen zich dan niet vergewissen van
wat de buurtbewoners vinden van die herinrichting van de straat in dat
stadsdeel?)
Wat wettelijk verplicht is, moet wettelijk verplicht worden gedaan. Mijn zorg zit er
een beetje in dat nog niet scherp genoeg is, als dan de stadsdeelcommissie de ogen en
oren zijn van de centrale stad, zeg maar, van ons hier en van het college, waarom dan de
heer Vroege aangeeft, maar ja, zo'n minderheidsstandpunt in de stadsdeelcommissies, soit,
daar kunnen we niks mee want de meerderheid bepaalt het toch. Dat baart mij wat zorgen
over wat de verwerking zal zijn in de visie van D66 van input van bewoners die iets vinden
van wat er in hun straat gebeurt. Natuurlijk leg je als goed stadsdeelcommissie je oor te
luisteren en neem je van mijn part een minderheidsstandpunt in en dat zou ik, en dat is de
wisselwerking tussen raad en de stadsdeelcommissie die ik bedoel, heel goed vinden als
dat ook bij de raad en bij het college zou belanden. Binnen stadsdeelcommissie X wordt in
meerderheid over standpunt Y zo gedacht en een minderheid en wel hierom, vindt er dan
dat van. Dat is denk ik veel zinniger dan allerlei inspraak. Natuurlijk moet je luisteren naar
wat er leeft in de buurt, maar het staat niet voorop. Je moet ook als stadsdeelcommissie
eigen hygiëne houden en acht slaan op minderheidsstandpunten.
(Mevrouw GROOTEN: In dezelfde motie zegt de VVD dat ook het sociaal
domein zou moeten worden uitgesloten van de stadsdeelcommissie. Dat
vind ik toch best wel wonderlijk want in de sociale basis zitten nu
bijvoorbeeld heel veel kleine informele organisaties en waarom zou de
stadsdeelcommissie daarover niet kunnen gaan? Zij zitten daar het dichtst
bij en dan zouden wij dat als gemeenteraad moeten gaan bepalen voor
deze stadsdelen?)
55
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
Aan mevrouw Grooten een beetje hetzelfde antwoord: niet te veel hooi op de vork
en binnen het gebiedsgericht werken kan de stadsdeelcommissie natuurlijk juist de
accenten leggen die ook op het sociaal domeingebied aan de orde zijn. Dat vind je nu ook
al terug in de gebiedsagenda. Dus daar zou ik die ruimte eerder zoeken dan zeggen, ga
maar met vier domeinen vol aan de bak in een nieuwe situatie. Doe dat werkenderweg en
kijk na vier jaar hoe het ermee voorstaat.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: Ik heb alleen een motie in te dienen en daarvan wil ik graag
even het dictum voor lezen als het goed is. De raadsvoordracht met het hoofdlijnenbesluit
dat tot doel heeft het democratisch gekozen lokale bestuur te versterken; het lokale bestuur
veel beslissingen neemt die direct ingrijpen in de levens van Amsterdammers en deze
beslissingen niet altijd onomstreden zijn; veel belangrijke beslissingen op weinig draagvlak
kunnen rekenen waardoor het vertrouwen in de lokale politiek onder druk is komen te staan;
met de nieuwe referendumverordening de drempels om een referendum te organiseren flink
verlaagd worden en ook de onderwerpen waar een referendum over mag gaan beslissen.
Het dictum luidt: de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het
organiseren van een referendum en daarin verbonden voorwaarden maximaal onder de
aandacht te brengen van de bewoners en daartoe gebruik te maken van alle beschikbare
kanalen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga.
Mevrouw NANNINGA: We hebben het vandaag over wat we nu eigenlijk gaan doen
met de stadsdelen die lange tijd bijna op zichzelf staande gemeenten waren maar die sinds
deze door minister Plasterk een aantal jaren geleden zijn afgeschaft een beetje tandeloze
vergadertijgers zijn geworden. Het is goed dat dit plan er is; het is heel zorgvuldig; er is heel
veel meegenomen en er zit heel veel werk in. Het probleem is wel een beetje dat het
eigenlijk vlees noch vis is. Het is niet de stadsdelen afschaffen en het is ook niet weer
helemaal die zelfstandige units ervan maken. In de raadscommissie kwamen de wethouder
en mijn fractie tot de abrupte maar simpele conclusie dat wij het op dit punt niet eens zijn.
Onze partij is voor het afschaffen van de stadsdelen. Daar kom ik zo op terug. Ik zou de
wethouder toch eens willen meenemen in een gedachte-experiment. Wat nu als we nooit
stadsdelen hadden gehad? Zou de wethouder dan dit stelsel voorstellen of het nu de A, B,
C of D variant is? En zou hij zeggen dat we daarmee de democratie een plezier doen? Zou
de wethouder dan vinden dat een vorm van democratisering is als we de uitvoering van het
beleid overhevelen van deze raad waar de journalistiek van allerlei pluimage goed op zit,
naar zaaltjes in de stadsdelen? Zou de wethouder niet een beetje moeten lachen als iemand
hem zou voorstellen om stadsdeelcommissies op te richten die ongeveer 100.000 man per
stuk vertegenwoordigen met leden die dan de ogen en de oren van de buurt heten? Er is
de afgelopen jaren heel veel verschenen over het herorganiseren van gemeenten en
daaruit blijkt juist dat die herkenbaarheid en die identificatie met de centrale stad als
bestuurslaag heel belangrijk is. Dat kan hier juist inspelen op het Amsterdammerschap dat
wij hier allemaal delen. Het is toevallig dat de wethouder nu toevallig zelf aanstipte eerder
vandaag in een mooie discussie over identiteit die zich ontspon bij het vorige agendapunt
met de heren Van Schijndel en Boomsma. Zou de wethouder ook beweren dat het een
vorm van democratisering is als er straks een stadsdeel is waar de coalitie geen
meerderheid heeft en een lokale bestuurder moet dan alsnog het coalitiebeleid uitvoeren.
56
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
Wat moet die bestuurders aan zijn kiezers daar uitleggen die het daarmee niet eens zijn?
Die is toch met handen en voeten gebonden aan het Stoperabeleid. Verwacht de wethouder
dat dit de burger dan het gevoel geeft dat hij lekker op stadsdeelniveau wordt gehoord en
is vertegenwoordigd? Ik vraag om een bespiegeling. Als je kijkt naar hoe halfslachtig we
een stadsdeelsysteem in stand houden dat een beetje vlees noch vis is, die beseft meteen
als we de stadsdelen niet hadden gehad, dat we ze niet zo zouden hebben opgezet.
Althans, dat vinden wij toch moeilijk te geloven dat we dan dit plan zouden invoeren als er
überhaupt niet waren. De wethouder zei in de commissie Democratisering dat hij ten diepste
een romanticus is en terugverlangt naar de tijd dat die stadsdelen bijna echt volwaardige
gemeenten waren. Zo moeten we dit stuk denk ik ook lezen, een poging om te doen alsof
we nog een systeem hebben dat eigenlijk al acht jaar geleden werd afgeschaft. Hoe ziet de
wethouder dit? Ik moet erbij zeggen hoewel wij het liefst helemaal die stadsdelen
afschaffen, dat wij eigenlijk met de PvdA meegaan in hun voorkeur voor plan C namelijk als
je het doet, doe het dan ook echt en laat dat bestuur dan echt daar worden gekozen en niet
vanuit hier benoemd. Dus liever helemaal goed of helemaal niet. Ik ben het helemaal eens
met het argument dat wanneer de stadsdelen of de stadsdeelcommissies worden
afgeschaft, de last op deze raad nog wat groter zou worden. Waar ik dan benieuwd naar
ben en dat is een vraag aan de wethouder of de wethouder wel eens heeft overwogen bij
het rijk te pleiten om deze raad uit te breiden in zetelaantallen en in hun ondersteuning en
om mogelijk bij het rijk eens te pleiten voor voltijdse raadslidmaatschap in plaats van
parttime voor de grote steden. Natuurlijk zal het onze werklast wel wat groter maken als we
die stadsdelen afschaffen. Het is misschien een goed idee om het daarover later eens met
zijn allen te hebben zodat we een plan B hebben als ook deze stadsdeelhervorming die er
natuurlijk gaat komen want ik kan tellen, onverhoopt toch weer teleurstelt.
De VOORZITTER: Het is 23.15 uur. Ik wilde u in overweging geven de
beantwoording morgen te doen.
Ik hoor heel veel nee, nee, nee.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege voor een punt van orde.
De heer VROEGE: Als wij na 23.00 uur doorgaan, dan betekent het dat de totale
vergadertijd toeneemt. Het zou dan ook fijn zijn als dat in de spreektijd wordt doorgewerkt.
Anders hebben we morgen wel tijd maar geen spreektijd.
De VOORZITTER: Dat gaan we niet doen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kuiper voor een voorstel van orde.
Mevrouw KUIPER: Ik wil nog een bijdrage leveren op dit agendapunt.
De VOORZITTER: Dan gaan we dat eerst doen. En de heer Veldhuyzen ook.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen.
De heer VELDHUYZEN: Ik houd mijn bijdrage kort en ik wil eigenlijk beginnen met
het bedanken van de wethouder maar ook van alle ambtenaren en raadsleden die
amendementen en moties hebben ingediend en mij hebben geholpen om dit allemaal veel
57
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
beter te begrijpen. Uiteindelijk heb ik toch het gevoel dat we moeten kiezen uit beperkte
mogelijkheden. Er is eigenlijk geen ideale optie en ik denk dat BIJ1 toch het liefst zou kiezen
voor onafhankelijke kandidaten, maar we zien ook in dat het eigenlijk heel moeilijk is om te
realiseren. Omdat iedereen er zo constructief in staat, wil ik er ook graag constructief in
staan. Ik heb ook heel veel waardering voor de constructieve houding van de wethouder en
van enkele collegaraadsleden. Wij hebben de voorkeur voor variant C al moeten we kiezen
tussen de opties die nu voorliggen. BIJ1 is in principe ook wel bereid om akkoord te gaan
met variant B waarbij we verschillende amendementen en moties zullen indienen.
Afsluitend wil ik alleen nog het belang benadrukken van de zelforganisatie van bewoners
en het creëren van een gelijk speelveld of het bestrijden van ongelijkheid en economische
ongelijkheid in het kader van brede democratisering en participatie omdat het zo belangrijk
is dat iedereen kan meedoen. Daar hou ik het bij.
(De heer FLENTGE: Als de heer Veldhuyzen zo voor onafhankelijk
kandidaten is, dan zou ik zeggen, waarom stelt u dat dan niet voor en steunt
u dat?)
Nou ja, het is heel duidelijk dat daarvoor geen meerderheid is te behalen. Het zou
gewoon geen zin hebben. Omdat ons dat wel de beste optie lijkt, noem ik dat hier wel.
(De heer FLENTGE: Ik heb u nog niet ergens gezien als een partij die als ergens
geen meerderheid voor is, dat uw partij dan het stokje neerlegt. Ik heb u toch eigenlijk wel
een beetje gezien als een partij die wel strijdt voor dingen. Dan zou ik zeggen, dat zou de
heer Veldhuyzen hier ook kunnen doen.)
Dat klopt helemaal. Maar wat doe je als een onafhankelijke kandidaat opstapt, wat
doe je dan? We zouden er natuurlijk verder onderzoek naar kunnen doen maar ik heb die
antwoorden niet en als ik heel eerlijk ben, er is ook maar een beperkte hoeveelheid aan tijd
en energie. Ik heb ook vertrouwen in mijn collegaraadsleden dat zij goed op dit dossier
zitten. Ik denk dat ik daar even bij houd.
(De heer FLENTGE: Dan zou ik de heer Veldhuyzen wel willen oproepen
om niet al te veel vertrouwen te hebben in alle raadsleden hier maar om
vooral eigenstandig een oordeel te vormen. Als u onafhankelijke mensen
wilt hebben in stadsdeelcommissies, dan zou ik gewoon zeggen, ga er vol
voor en u vindt mij aan uw zijde.)
Goed. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Wat nu mijn inzet is en wat ook de inzet
van BIJ1 is, is ervoor te zorgen dat wij als politieke partij zoveel mogelijk
verantwoordelijkheid gaan nemen om ervoor te zorgen dat die mensen uit de buurt op die
lijsten komen te staan. Ik hoop ook dat alle andere partijen dat ook gewoon gaan doen. Nou
ja, wie weet dat we over een aantal jaren toch wel naar onafhankelijke kandidaten gaan,
maar dat is nu geen realistische optie.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kuiper.
Mevrouw KUIPER: Als het gaat om democratisering en de afspraken in het proces
burgerparticipatie, dan is wat ons betreft de hoofdvraag wat heeft de burger er nu aan. Voelt
de burger zich serieus genomen? Worden problemen gehoord en gezien? Wordt men op
inspraakavonden ook serieus genomen? Niet alleen als gesprekspaal waar de uitkomst al
min of meer vast staat maar als grootste belanghebbende van de uitkomst van de inspraak.
Dat doet zich vervolgens de vraag voor bij welk scenario en bestuursmodel die burger nu
het meest voorop staat. Voor ons is het principe van macht en tegenmacht heel belangrijk
geweest voor onze keuzes. Op welke manier is de stadsdeelcommissie nu een gezond
tegenwicht tegenover de gemeenteraad. Uiteindelijk draait elk stelsel, elk instrumentarium,
58
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
elke verhouding om de cultuur, de houding en de integriteit van de bestuurders en
ambtenaren. Dat kwam ook duidelijk naar voren in het rapport van Necker van Naem.
Regelmatige zelfreflectie van bestuurders van deze stad, van lokale politici is wat onze
fractie betreft het begin van veranderingen als het gaat om een gezonde democratie in onze
stad. We hopen dat dit binnen het nieuwe bestuurlijk stelsel concreter zal zijn gewaarborgd
dan nu in de hoofdlijnen staat.
Onze fractie kan leven met het voorgestelde voorkeurscenario maar kan alleen
akkoord gaan wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De ChristenUnie ziet
graag een bestuursmodel waarin de democratie en burgervertegenwoordiging het sterkst
is. Het moet mogelijk zijn dat de samenstelling van het dagelijks bestuur in stadsdelen de
plaatselijke verhoudingen weerspiegelt die niet per definitie overeenkomt met die van de
centrale stad. Keuze van dagelijks bestuurders passend bij stadsdeel, binding lokale
politieke voorkeur. Wat onze fractie betreft past variant C daarbij het beste. We zullen
daarom op dit punt ook een amendement indienen. U heeft het inmiddels met de stukken
gezien. Een ander punt is het belang van een financiële paragraaf in de hoofdlijnen zoals
in eerdere raadscommissievergaderingen genoemd. Het lijkt ons dat je eerst de gevolgen
en financiën helder wil hebben voordat je ergens aan begint daarbij rekening houdend met
de vergoedingen per stadsdeelcommissielid, aantal stadsdeelcommissieleden en extra
ambtelijke ondersteuning en andere eventuele bijkomende kosten. We zijn dus kritisch op
de voorgestelde vergoedingen voor leden van de stadsdeelcommissie. In plaats van de
voorgestelde vergoeding per lid van de stadsdeelcommissie ziet onze fractie graag meer
stadsdeelraadsleden passend bij de grootte van het stadsdeel voor hetzelfde totaalbudget.
Wij zullen daarom een amendement, nr. 2021.542 als ik het goed heb, ondersteunen.
De VOORZITTER: Dan hebben we alle sprekers gehad. Het voorstel is om vijf
minuten te schorsen. 23.30 uur verder.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink voor de
beantwoording van de vragen en een preadvies op de moties en amendementen
Wethouder GROOT WASSINK: Ik zal zeker bij de moties en amendementen
stilstaan maar ik wil toch ook nog een paar losse dingen zeggen. Laat ik allereerst alle leden
zeer bedanken niet alleen voor de vele voorstellen die zijn gedaan waarvan ik de overtuiging
heb dat ze het voorstel van het college beter maken maar ook voor de manier waarop we
dit gesprek met elkaar hebben gevoerd. Ik heb helemaal aan het begin gezegd dat ik vind
dat dit echt iets is wat we samen zouden moeten doen. Ik heb gezegd dat dit wat mij betreft
gaat, dat dit wat het college betreft gaat over het herstel van relaties. Het herstel van relaties
tussen stadsdelen en stad, tussen stadsdeelcommissies en dagelijks bestuurders, tussen
dagelijks bestuurders en college, tussen stadsdeelcommissies en kiezers en in zekere zin
misschien ook wel tussen ons als verschillende fracties. Als ik terugkijk en daaraan is
gerefereerd, hoe we het de vorige keer hebben gedaan, dan denk ik dat het uiteindelijk
geen goede start is geweest voor het stelsel dat we toen hebben neergezet. Ik reken mij
dat overigens zelf ook aan. Er is veel nuttigs en zinnigs gezegd bijvoorbeeld over cultuur
en houding en dat is misschien nog wel belangrijker dan wat je precies op papier en regelt.
Ik denk dat het maken van heldere afspraken dat dat hetgeen is wat uiteindelijk aan de
59
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
duidelijkheid en de helderheid die velen van u wensen, tegemoet komt. Ik ben nogmaals
blij dat er nu iets ligt en de heer Vroeger haalde een fietsmetafoor aan, dat er als peloton
goed is samengewerkt maar dat de weg naar Parijs nog lang is en ik denk dat dat klopt. Er
moeten nog veel stappen worden gezet zowel in de verordening als in de precieze
uitwerking van de taken en bevoegdheden. We hebben gezegd uiterlijk februari en ik zal er
echt mijn uiterste best voor doen om dat veel eerder bij u te hebben. Ik kan er in het najaar
een tussenstand van geven. Ik denk dat de conclusie dat er inderdaad veel ruimte aan de
raad is gelaten en dat we dit samen hebben gedaan, een belangrijke is, dat de stadsdelen
worden versterkt, dat het stelsel is versimpeld, dat het duidelijk en consequent is, dat is
absoluut waar. Mevrouw Groten had ook een vraag over de lobby richting het rijk. Dat is
zeker een onderdeel wat mij betreft. Ik denk ook dat dat belangrijk is om daarover steeds
in gesprek te blijven. De heer Biemond had het over die bloeiende bloemen. Nu blijk ik zelf
weer schromelijk tekort te schieten in mijn kennis van het maoïsme. Het waren er inderdaad
honderd en geen duizend. De heer Flentge is een expert op dit gebied, kan ik u zeggen.
Maar ik zou wel weg willen blijven van grote sprongen voorwaarts hoewel ik, geloof ik, in
de commissiebehandeling wel heb gesproken over een culturele revolutie en ook dat kan
met het maoïsme indachtig wel buitengewoon ingewikkeld zijn. Ik denk dat het belangrijk is
en dat is ook vastgesteld door de heer Biemond dat dit misschien een suboptimale optie is
maar ik denk wel dat dit de beste suboptimale optie is die er nu kan zijn. In die zin beschouw
ik het zeker als een liefdevol compromis. Mevrouw De Grave gaf heel duidelijk aan waaraan
ze het wilde toetsen en ik denk dat wij daaraan in hoge mate tegemoet gekomen zijn. Ik
heb ook hier nog iets gekrabbeld over die bloemen maar dat doe ik maar niet. Ik houd
namelijk helemaal niet zo van bloemen maar dat geheel ter zijde. Ik wil nog twee punten
even uitlichten want u vroeg heel specifiek naar dat benoemen door de raad en die twee,
sociaal domein en participatie. U had daarover met de heer Vroege nog een klein debatje.
In alle eerlijkheid vind ik persoonlijk bij participatie en u heeft ook dat participatiebeleid
ontvangen dat het echt de constatering is dat dat nu vaak te centraal gebeurt. Ik zou in
zekere zin de betrokkenheid van de stadsdeelcommissie daarbij heel interessant en goed
vinden als die participatie die soms centraal wordt aangestuurd, lokaler wordt ingevuld en
met grote betrokkenheid van de stadsdeelcommissies. Dus in die zin snap ik uw punt ten
aanzien van het sociaal domein nog wel omdat er automatisch in de systematiek al een
stadsdeelelement in zit. Maar ten aanzien van participatie zou ik dat eigenlijk wel heel graag
willen blijven zien en zou ik me kunnen voorstellen dat dat nu juist iets is wat we misschien
met nog grotere zorgvuldigheid uitwerken. We zijn nu natuurlijk aan het kijken hoe je dit nu
precies doet op onderwerpen en dan is dat misschien altijd nog een punt waarvan u zegt,
ik vind dat het eigenlijk te veel is. Maar dat geef ik u gewoon ter overweging mee. Ten
aanzien van dat benoemen van DB'ers door de raad, ik denk dat er een voorstel ligt
waarmee de voordracht van het college er nog steeds is maar dat er eigenlijk een extra
relatie wordt ingebouwd waardoor er een meer logische relatie tussen de raad en het DB
ligt. Ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen dat een college dat makkelijk naast zich
neerlegt. In alle eerlijkheid, dat kan misschien één keer, maar ik zie dat geen tweede keer
gebeuren omdat dan — neem ik aan — de gemeenteraad juist vanuit die betrokkenheid daar
zijn eigen rol in zal pakken en dat niet zal accepteren. Dus dat is in abstracto hoe ik dat zie.
Ik zal er bij de moties zo nog even op terugkomen. Dan mevrouw Nanninga. Die stelde dat
wij het op dit punt niet eens zijn. Moi, er zijn er nog wel een paar. U vroeg mij eigenlijk om
nog te bespiegelen of dit nu het systeem was als ik from scratch zou mogen beginnen of dit
dan het systeem was dat ik zou bedenken. Nou is het voor historici altijd buitengewoon
ingewikkeld om aan if-history te doen. Dat is altijd ingewikkeld maar ik denk niet dat we hier
dan op uit gekomen waren. Als je echt mag kiezen, dan vind ik het eigenlijk best logisch dat
60
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
je in een stad van de omvang van Amsterdam op bijvoorbeeld stadsdelen die toch in zichzelf
ook echt wel een entiteit kunnen vormen binnen de grotere stedelijke identiteit, dat er een
vertegenwoordiging plaatsvindt. Dan vind ik 100.000 eigenlijk al heel veel. Dan zou je je
kunnen afvragen of je dat niet nog op een wat lager niveau zou moeten doen. Een
onderzoek uit ik meen 2008 naar de politieke betrokkenheid in de toenmalige stadsdelen
gaf aan dat eigenlijk de stadsdelen — toen hadden we er nog veertien; dat had allerlei
nadelen; dat waren er echt te veel — maar dat eigenlijk 30.000 tot 40.000 voor heel veel
inwoners een perfecte omvang was om die betrokkenheid ook te hebben. Ik zou willen
zeggen, ik zie de aanpassing van het bestuurlijk stelsel niet per definitie als een
democratiseringsinstrument. Ik vind referenda, buurtbudgetten echt democratische
interventies. Dit is hoe je binnen het stelsel van de representatie dingen probeert te doen.
Ik blijf bij mijn romantische inborst en heb inderdaad met dit compromis geheel tegen mijn
natuur mogelijk mijn eigen opvattingen hier wel enigszins weggecijferd omdat ik juist steeds
heb gezocht naar breed draagvlak. Dat vind ik immers belangrijk. Ik denk dat mevrouw
Kuiper heldere dingen heeft gezegd over cultuur, houding en integriteit van het bestuur. Ik
denk dat dat heel belangrijk is. Ik denk dat die cultuur ook echt iets is waar we dat met
elkaar juist moeten borgen en dat doen we als gemeenteraad, als DB, als college, als
toekomstige stadsdeelcommissies en in zekere zin zul je dus met elkaar daarover echt
nieuwe afspraken moeten maken. Die set afspraken die landt voor een deel in een
verordening. Ik denk dat we de bespreking zoals we die in de raadscommissies hebben
gevoerd en zoals we die nu hebben gevoerd, dat dat een belangrijke randvoorwaarde is om
echt op een andere manier met elkaar te gaan werken.
Ik kom nu bij de moties en amendementen en dan hoop ik de punten even allemaal
langs te lopen.
Motie nr. 2021.526, buurtbestedingsrecht stadsdeelcommissies. Geen bezwaar, ik
laat het aan de raad.
Motie nr. 2021.535 over het stadsdeelpanel. In principe kan ik dit goed volgen en
laat ik dit aan de raad met een kanttekening. Bij het derde deel van het dictum zegt u,
‘onafhankelijk worden ondersteund.’ In alles in dit voorstel heb ik zo veel mogelijk
geprobeerd budgetneutraal te werken. Als het echt onafhankelijke ondersteuning moet zijn,
dan zou daar een financiële component aan zitten. Dat vind ik er lastig aan. Maar verder
geen bezwaar; oordeel raad.
Motie nr. 2021.536 inzake gelote burgers. U wilt eigenlijk de mogelijkheid van gelote
burgers pas na 2026 mogelijk maken. U weet, nou ja, we hebben er al een evaluatie ingezet
dus het benoemen van gelote burgers is al in de tijd gefaseerd. Dus ik word hier een beetje
verdrietig van en deze motie zou ik willen ontraden.
Motie nr. 2021.537 inzake de territoriale commissies. Die laat ik aan de raad.
Motie nr. 2021.538 inzake de stadsdeelmoties. Laat ik ook aan de raad. Ik ben blij
dat de verbolgenheid van de heer Vroege is weggenomen en ik denk dat de invulling die hij
kiest een interessant instrument kan zijn zowel in de werking richting raad als richting
stadsdeelcommissie.
Motie nr. 2021.539 inzake budgetneutrale uitbreiding ambtelijke ondersteuning. Ik
ben positief over deze motie maar een kanttekening. Bij het eerste dictum is dat zeker het
streven maar daar moeten we natuurlijk wel binnen de begroting even goed naar kijken. Er
zullen per definitie ook aan de uitbreiding die u eerder heeft gekozen in zowel de leeftijd als
in wie mag stemmen, per definitie financiële consequenties zitten. Dit gaat heel nadrukkelijk
over de ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket. Ik moet dat echt
nader bekijken, maar ik deel het uitgangspunt zeer dus ik ben hier positief over.
61
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Motie nr. 2021.540 inzake tussentijdse evaluatie. Ja, daar ben ik natuurlijk positief
over maar ook met inachtneming van de opmerking dat het niet de bedoeling is dat het een
evaluatie wordt van dezelfde kostenomvang als de vorige twee.
Motie nr. 2021.541 inzake focus voor de stadsdeelcommissies. Ik zou u eigenlijk
willen verzoeken deze — aanhouden doen we toch niet, voorzitter? Ik zou willen zeggen,
wacht nu op de uitwerking die er wat mij betreft zo snel mogelijk komt. Ik snap uw punt ten
aanzien van het sociaal domein omdat daar al een stadsdeelvertaling in zit maar anderen
vinden dat mogelijk ook weer- Ik zou participatie echt belangrijk vinden. Dus als u de motie
handhaaft, zou ik die ontraden. Misschien dat ik u toch heb kunnen overtuigen.
Dan het amendement nr. 2021.542 inzake geen hoge vergoeding voor
stadsdeelcommissieleden. Die laat ik aan u.
Dat geldt ook voor motie nr. 2021.543 inzake de medezeggenschapsraad bij
opdracht gemeentesecretaris. De vraag is even, als ik medezeggenschap mag
interpreteren dat de gemeentesecretaris ook met u als raad praat over wat u daarin
belangrijk vindt, dat weet ik niet, misschien een werkgroep of iets dergelijks, dan kan ik daar
positief over zijn. Medezeggenschap, nou ja, dat klinkt in die zin wat gek, maar ik zag
voorzichtig geknik. Volgens mij hebben we eenzelfde idee en dan kan ik daar goed mee
leven.
Motie nr. 2021.546 inzake het aantal zetels. Dan zit inderdaad het aantal zetels en
de dekking in de verhoging van de vergoeding. Deze laat ik aan de raad.
Motie nr. 2021.547 inzake instrumenten stadsdeelcommissies. Geen bezwaar.
Motie nr. 2021.548 inzake de procedures rondom het kiezen van dagelijks
bestuurders. Geen bezwaar.
Motie nr. 2021.549 inzake de aanstelling van dagelijks bestuurders. Kan ik me goed
voorstellen dus laat ik aan u.
Motie nr. 2021.605 inzake objectieve verdeling stadsdeelcommissieleden en
inwoneraantallen per stadsdeel. Ik begrijp deze keuze wel, maar in het effect dat het heeft
zitten ook weer gekke dingen. Ik zou daar nu niet voor zijn. Dus in die zin denk ik dat dat
een ingewikkelde is.
Motie nr. 2021.587 inzake referenda. Wel mooi dat mevrouw Van Soest er hier een
referendum in fietst maar ik zou eigenlijk willen vragen dit gewoon te doen op het moment
dat we de referendumverordening bespreken. Die komt nog deze periode naar u toe als
uitwerking van het eerdere wat we hebben gedaan en daar hoort dit bij. Ik weet ook nooit
zo goed wat het is, want ik las ‘gebruik maken van alle beschikbare kanalen’. Is dat dan ook
de Twitteraccount van de heer Vroege? Ik zou u eigenlijk willen vragen dit te doen bij waar
het wat mij betreft echt thuishoort en dat is bij de referendumverordening.
Motie nr. 2021.595 inzake budgetbestedingsrecht voor de stadsdelen. Dat vind ik
een ingewikkelde want een eerdere motie over budgetbestedingsrecht, daarover ben ik
positief geweest maar ik vind het eigenlijk lastig om het nu al op 20 procent vast te leggen.
In die zin hebben we natuurlijk al een bestedingsrecht. Dat is iets wat we nu al gebruiken
en dat wordt nu ook toegepast in de stadsdelen. Eigenlijk zou ik dit heel graag willen
betrekken bij de exercitie die we hebben over de taken en bevoegdheden. De elementen
die u benoemt, die zitten eigenlijk in die hele exercitie. Dus ik zou de motie op dit moment
willen ontraden omdat ik denk dat dat aleen maar kan volgen uit die taken en
bevoegdhedendiscussie die we ongetwijfeld nog met elkaar gaan voeren.
Dan het amendement nr. 2021.594. Dat zou ik willen ontraden omdat wij als college
inderdaad een andere keuze hebben gemaakt. Ik begrijp het heel goed maar wij hebben
een ander voorstel gedaan.
62
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
Dus daarmee ben ik aan het einde van de preadvisering van de moties en wil ik de
raad nogmaals bedanken, niet alleen voor het prettige gesprek dat we nu al een paar keer
hebben gevoerd en waarin we met elkaar echt hebben gezocht naar misschien niet naar
wat optimaal kan zijn, maar wel naar wat optimaal is binnen de gegeven context en het
noodzakelijke draagvlak. Dat is voor mij altijd het uitgangspunt geweest.
(Mevrouw VAN SOEST: Heb ik wethouder Groot Wassink nu goed
begrepen dat ik de motie over het referendum moet indienen als de
voordracht daarover is?)
Ik heb proberen te zeggen dat ik de motie bij de behandeling van dit agendapunt
eigenlijk ten sterkste moet ontraden omdat de verordening er nog niet is. Maar er komt een
nieuwe verordening en daar hoort die wat mij betreft in thuis en dan sta ik er ook nog best
positief tegenover als we het dan hebben over welke kanalen en zo.
(Mevrouw VAN SOEST: Oké, dank u wel.)
Hoewel ik best enige invloed op het Twitteraccount van de heer Vroege zou willen,
hoor.
(Mevrouw VAN SOEST: Dan wil ik de motie aanhouden tot het referendum
voorligt.)
De VOORZITTER: Ja. Dus de motie is niet ingetrokken maar wordt aangehouden.
Oh, dat kan niet volgens het reglement. Dan dient u de motie nu in te trekken.
(Mevrouw VAN SOEST: Dan gaan we die intrekken, ja. Ik heb nog een
motie om in te trekken en dat is mijn motie over de heer Ivens.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Het is al laat, dat weet ik, maar ik vind
het wel belangrijk om uit te leggen aan anderen hoe wij nu met elkaar helder
hebben dat de gemeenteraad gestalte geeft aan die benoemingsrol van de
bestuurder. De aanvang is me helder maar hoe ziet het college dat dan
verder gaan? Ik hoor de wethouder zeggen, als er wat is, dan trekt het
college zich dat aan. Laat ik het even zo zeggen. Maar ja, dan kom ik er
toch op uit, is het dan zo dat het college van mening is dat in ultimo de
gemeenteraad zegt, dagelijks bestuurder, opstappen?)
Volgens mij zijn er dan twee wegen. Het college kan voorstellen dat een dagelijks
bestuurder weg moet. Dat kan. Daarvoor kunnen redenen zijn die op geen enkele manier
in de gemeenteraad bewerkstelligd zijn, maar ik kan mij niet voorstellen als in de
gemeenteraad de conclusie wordt getrokken, deze dagelijks bestuurder kan niet door, dat
dan niet automatisch het college zich daartoe verhoudt anders haalt het college zich de
escalatie van de gemeenteraad op de hals. Dus dat is hoe ik het zie. Er zijn wat mij betreft
twee mogelijkheden. Het college kan eigenstandig besluiten, dit kan niet, we moeten
hiermee stoppen. De route via de gemeenteraad die is natuurlijk iets getrapter, maar die is
er zeker. Zo zie ik dat ja.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik wil vaststellen dat wij elkaar heel
goed begrijpen en dat vind ik wel van belang voor het vervolg dat er twee
routes zijn. Dat begreep ik goed he?)
Ja.
(Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Dank u wel.)
(De heer VROEGE: Op hetzelfde punt. Ik weet niet hoe dat nu is geregeld,
maar komt in de verordening dan ook een financiële afhechting van zo'n
relatie met een bestuurder die dan geen recht heeft op wachtgeld. Oftewel,
wordt het ordentelijk afgehecht, is mijn vraag aan de wethouder.)
De rechtspositie van de dagelijks bestuurder is sowieso nog een onderwerp van
nadere uitwerking. We hebben daar eerder ook gezien dat daar best wel hiaten in zitten. Ik
63
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
uli Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
zou daar inderdaad best wel een voorstel voor willen doen. Dat lijkt mij prima en daar kunt
u vanzelfsprekend dan ook weer opvattingen over hebben. Ook daar wil ik dat graag in
grote eendracht met u doen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert.
Mevrouw DE FOCKERT: De wethouder was zeer enthousiast maar er was
natuurlijk een motie gericht aan het presidium, motie nr. 2021.537 over een keer een
overleg met alle stadsdeelcommissies. Daarbij deelt het presidium het voorschot van de
wethouder en zegt: oordeel raad.
De VOORZITTER: Dan vroeg de wethouder mij nog om een nabrander.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Excuses, ik ben een vraag vergeten. Mevrouw
Nanninga vroeg nog of ik wel eens in relatie tot het rijk heb gevraagd of bijvoorbeeld
uitbreiding van het aantal gemeenteraadsleden dan wel een andere invulling aan de orde
was. Ik heb daar zelf met de minister van Binnenlandse Zaken wel eens over gesproken
maar ik zou het helemaal niet verkeerd vinden om dit punt nog eens wat vaker te maken.
Er zijn, weet ik, en zeker vanuit de huidige minister best wel eens noten over gekraakt. Ik
zou het zeker niet erg vinden dit nog eens onder de aandacht van de minister te brengen
omdat ik denk dat de belasting van gemeenteraadsleden niet alleen in onze gemeente maar
in een heleboel gemeenten echt wel ingewikkeld is en wat dan de ideale oplossing is … Ik
heb het zelf altijd charmant gevonden dat je naast gemeenteraadslid ook nog werkt. Nou
ja, dat daar iets moet gebeuren, dat vind ik wel zeker als je kijkt naar bijvoorbeeld de
omvang van de taak die u heeft. Dat vind ik een terecht punt.
De motie-Van Soest (nr. 2021.614) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit
van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga voor een punt van orde.
Mevrouw NANNINGA: Ik had nog een motie die ik in de tweede termijn wilde
indienen. Dat is echt één seconde. Ik zal uw kostbare tijd niet langer verspillen. Het betreft
dit onderwerp. De motie heeft als dictum: verzoekt de burgemeester en wethouders met het
rijk in gesprek te gaan over een voltijds raadslidmaatschap voor steden met meer dan
350.000 inwoners; met het rijk in gesprek te gaan over een uitbreiding van het aantal
raadsleden van 45 tot 51 voor steden met meer dan 350.000 inwoners.
Deze motie dien ik mede in namens de heer Taimounti van NIDA. Ik deel de visie
van de wethouder dat je er idealiter nog een baan naast hebt maar ik acht dat niet
verantwoord in hele grote steden.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
105° Motie van de leden Nanninga en Taimounti inzake het Bestuurlijk Stelsel,
Democratisering, nr. 2021.619
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
64
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
-__ met het rijk in gesprek te gaan over een voltijds raadslidmaatschap voor steden
met meer dan 350.000 inwoners;
-_met het rijk in gesprek te gaan over een uitbreiding van het aantal raadsleden
van 45 tot 51 voor steden met meer dan 350.000 inwoners.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Gehoord hebbende het dictum zou ik op het
moment dat voltijds tussen haken staat, daar prima mee kunnen leven en dan wil ik de
motie zo ook positief preadviseren.
(Mevrouw NANNINGA: Dan gaan we dat regelen.)
De discussie wordt gesloten.
De VOORZITTER: Goed. Dat gezegd hebbende zou ik de vergadering willen
afsluiten maar niet voordat- Er wordt hier heel druk gegesticuleerd. Motie nr. 2021.614 van
mevrouw Van Soest is ingetrokken. Dat betreft een motie bij de Voorjaarsnota.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege voor een voorstel van orde.
De heer VROEGE: Is Weesp nu het eerste agendapunt morgenochtend?
De VOORZITTER: Ja. Dat wordt door de griffie hier bevestigd.
De heer VROEGE: Ben ik de enige spreker?
De VOORZITTER: Nee, mevrouw De Grave heeft ook een bijdrage. Oh, niet?
De heer VROEGE: Dan zijn we er.
De VOORZITTER: Anders moeten we het nu doen.
De heer VROEGE: Dan trek ik me terug als woordvoerder onder het adagium
Weesp is welkom. Dan kan het wat mij betreft worden gehamerd.
De VOORZITTER: ledereen mee eens? Maar we hebben nu geen quorum. We
kunnen het wel op de te hameren lijst zetten. Ik heb een voorstel. We gaan de bijdrage van
de heer Vroege nu doen.
5.
Vaststellen van de verordening op lokaal bestuur voor het stadsgebied Weesp en
Driemond en overige regelingen voor de bestuurlijke fusie tussen Weesp en Amsterdam,
VN2021-016166
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege.
65
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
v uli Gemeenteraad
ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
De heer VROEGE: Zo'n mooi dossier, dat kunnen we toch niet zo maar voorbij
laten gaan. Ik las vorige week in de krant volgens mij van een CDA'er uit Weesp “Weespers
zullen nooit Amsterdammers worden.” Daarin had deze persoon natuurlijk groot gelijk want
Amsterdam kent natuurlijk al jaren lang, misschien al eeuwen lang Sloters,
Durgerdammers, Holysloters en andere dorpelingen als onderdeel van onze gemeente.
Weespers zijn de nieuwe loten aan de stam. Dus hij had groot gelijk dat Weespers blijven.
Behalve dat zij hun eigen naam houden, hebben ze ook veertien kernwaarden geformuleerd
belangrijk voor de toekomst van Weesp. Die kernwaarden staan op papier maar dat geeft
natuurlijk geen enkel houvast. Ik heb al eerder in de raadscommissievergadering gezegd
dat ik ervoor ga zorgen dat in mijn verkiezingsprogramma wordt opgeschreven dat wij als
D66 die kernwaarden gaan onderschrijven voor de komende jaren. Mijn oproep aan u is,
doe dat allemaal ook in uw eigen verkiezingsprogramma’s zodat alle Weespers weten dat
ze de komende jaren hun kernwaarden kunnen terugvinden ook in deze raad. En tot slot:
Weespers, welkom.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink.
Wethouder GROOT WASSINK: Here, here.
De VOORZITTER: Tot zover. Dan schors ik de vergadering tot morgenochtend
9.00 uur.
De vergadering is geschorst.
66
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
En Gemeenteraad
Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen
INDEX
2021.512’ Motie van het lid Van Lammeren inzake Voorjaarsnota 2021, Schrap subsidie
Jumping Amsterdam … … anneer ennneeeeevennenerenennneerenvenneenernennneeernvenneeeeenennneen ee Od
2021.526 Amendement van de leden Biemond, Grooten en Vroege inzake
budgetbestedingsrecht voor stadsdeelcommissieS … … nnen onnennnneee eenen enne SD
2021.533 Amendement van de leden Boomsma en Torn inzake de Financiële
Verordening 2022, Belangrijke investeringen apart voorleggen aan de raad … ….….………...8
2021.534 Motie van het lid Boomsma inzake de financiële verordening 2022,
Verslaggeving staat onderhoud kapitaalgoederen … ennn ennenenen eneen eneen
2021.535 Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake het
Stadsdeelpanel… … nnn en ennenennerenennerenneren ener enneenvennereneen vaneen ennen vennen eneen OO
2021.536 Motie van de leden Vroege en Biemond inzake gelote burgers … …… 35
2021.537 Motie van de leden Vroege, Grooten en Biemond inzake territoriale
COMMISSIES nanne nnereee renee venennennenenerenen venen ennennene nne nenenen een enennennnne eneen enen OÓ
2021.538 Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake stads- en
stadsdeelmoties … … … nnee ennennenenerenen een enennennenenneneneneneenenennennene eneen enen OÓ
2021.539 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetneutrale uitbreiding
ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket … … 36
2021.540 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake een tussentijdse evaluatie van het
nieuwe bestuurlijk stelsel van 2022... eneen eerenennnerevenennee en enennne erven 0
2021.541 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake focus voor stadsdeelcommissies.37
2021.542 Amendement van de leden De Grave-Verkerk en Flentge inzake geen hogere
vergoeding voor stadsdeelcommissieleden …… nnen venneneeerenneene eenn Of.
2021.543 Motie van de leden De Grave-Verkerk en Grooten inzake medezeggenschap
raad bij opdracht gemeentesecretaris … nnen ennnere vereen enenennveer venne Of.
2021.546 Motie van de leden Grooten en Vroege inzake het aantal zetels in het
bestuurlijk stelsel … … nnee enneeerenennnenerenennereeevennneeeren ene ver evene verevenen vereen 0
2021.547 Motie van de leden Grooten, Biemond en Vroege inzake instrumenten
stadsdeelcommissies … …… nnen ennennenenerenen eenen ennenneneeneneneneneenenennennene nnen OO
2021.548 Motie van de leden Grooten, Vroege, Biemond en Yilmaz inzake de
procedures rondom het kiezen van dagelijks bestuurders … … … … nnee. 98
2021.549 Motie van de leden Biemond, Vroege en Grooten inzake de aanstelling van
dagelijks bestuurders … … nnen enneneeenennneeeenvenneneeeneneneneenvenneeneen ennn OÓ
2021.580 Motie van de leden Roosma, van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de
Financiële Verordening 2022, Laagdrempelig autoriseren van (het afzien van)
investeringsbesluiten … … nn oonnnneennennenneenvennenerenennennerevenneeren ennen re vennen
2021.581 Motie van de leden Roosma, Van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de
Financiële Verordening 2022, De invalshoek van financierbaarheid … … … … … 9
2021.587 Motie van het lid Van Soest inzake agendapunt 4 hoofdlijnen bestuurlijk stelsel
2021.587 Motie van het lid Van Soest inzake Maak referendum bekender in de stad ….39
39
2021.594 Amendement van het lid Kuiper inzake bestuursmodel variant C.………….……..43
2021.595 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetbestedingsrecht voor de
stadsdelen … … nnn onnnnennennen eenen ennenneneneneneneenenennennenennenenenenennenennennene eneen 3
67
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad
Raadsnotulen
2021.605 Motie van het lid Yilmaz inzake objectieve verdeling stadsdeelcommissieleden
en inwoneraantallen per stadsdeel... ennen ennen vennenerenenneerre venne eeer vern ÂÁ
2021.615 Motie van de leden van Dantzig en Roosma inzake de financiële verordening
2022 inzake een geprioriteerde reservelijst. nnee enneeeren eneen venne Ó
2021.619 Motie van het lid Nanninga inzake het Bestuurlijk Stelsel, Democratisering….67
VN2021-011220 Benoemen van drie leden in de Raad van Toezicht van OOadA ….….….1
VN2021-011695 Herbenoemen van een lid van de Technische Adviescommissie
Hoofdgroenstructuur (TAC) neen eneen enneeeseneereneeenvenneennneer ennen eed
VN2021-012759 Benoemen van een lid in de Raad van Toezicht van INNOORD..……….……2
VN2021-015830 Instemmen met de verbetering van het bestuurlijk stelsel 2022 conform
de Hoofdlijnennotitie … nnn ennen vennenerenenneerrevenneneeenennnereenvenveneren erneer
VN2021-016166 Vaststellen van de verordening op lokaal bestuur voor het stadsgebied
Weesp en Driemond en overige regelingen voor de bestuurlijke fusie tussen Weesp en
Amsterdam … nnen ennneneneneeeneeeenenvenennennnnenserreneenenennennennne neren enenennennnn ne nennn OÖ
VN2021-016738 Vaststellen van de financiële verordening 2022 … nnen en
VN2021-017684 Kennisnemen van de Voorjaarsnota 2021 en vaststellen enkele
begrotingswijzigingen … … nnn ennen venennenenenennnereeenenverenenennverevenenver en ennnnen
VN2021-018548 Benoemen van de Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling
gezamenlijke Ombudsman Metropool Amsterdam … nnn nnee eennerenneer venen Î
68
| Raadsnotulen | 68 | test |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1406
Datum akkoord 26 oktober 2016
Publicatiedatum 26 oktober 2016
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Paternotte van 27 september 2016
inzake het bericht ‘Coffeeshop Kloveniersburgwal beschoten’.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
In de nacht van 26 op 27 september 2016 is opnieuw een coffeeshop beschoten.
Dit gebeurde volgens een scenario dat zich niet voor het eerst voltrekt: de schutter of
schutters rijden langs en schieten op het pand. Gelukkig werden er geen personen
geraakt. Verschillende coffeeshops zijn inmiddels wel definitief gesloten omdat het
pand meerdere keren werd beschoten.
Vanaf de zijde van coffeeshopeigenaren wordt gesuggereerd dat dit een eenvoudige
manier is om concurrentie uit te schakelen." Dit is uiteraard niet te bewijzen, maar de
gedachte is te begrijpen. Door het huidige nationale coffeeshop- en wietteeltbeleid is
het een gegeven dat coffeeshopeigenaren gedwongen worden zaken te doen met
criminelen. Dit gedwongen contact resulteert in een onvermijdelijke band tussen
ondernemers die een coffeeshop runnen en personen die het plegen van strafbare
feiten niet schuwen. Tegen deze achtergrond bestaat bij de fractie van D66 de zorg
dat het sluiten van coffeeshops die worden beschoten, door criminelen als aansporing
kan worden ervaren. De concurrent moet immers na de beschieting zijn deuren
sluiten.
Een pand dat is beschoten sluiten op grond van de openbare orde en veiligheid is wat
de fractie van D66 betreft logisch. D66 maakt zich echter ook zorgen om het aantal
openbare beschietingen en de rol die de sluitingen hier eventueel in zouden kunnen
spelen. Een coffeeshopeigenaar wiens pand wordt beschoten ondervindt nu vaak
dubbel nadeel*: slachtoffer zijn van een beschieting en gedupeerde ondernemer zijn
wiens zaak wordt gesloten.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Paternotte, namens de fractie van D66,
op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam,
de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
' http:/lwww.parool.nl/amsterdam/beschoten-coffeeshop-zuid-gesloten-door-gemeente—a4295839/
2 Hierbij aangetekend dat het om twee volstrekt verschillende nadelen gaat waaraan het
stadsbestuur in beide gevallen geen schuld wordt toegeschreven.
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer Te dober 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 27 september 2016
1. Hoeveel coffeeshops zijn er de afgelopen vijf jaar gesloten naar aanleiding van
een beschieting?
Antwoord:
De afgelopen vijf jaar is acht keer een coffeeshops gesloten naar aanleiding van
een beschieting op de coffeeshop. Hiervan zijn twee coffeeshops voor een
tweede keer gesloten nadat er wederom op de coffeeshop is geschoten. Er is één
coffeeshop gesloten in 2012 en één in 2015. De overige coffeeshops zijn in 2016
gesloten.
2. In hoeveel van die gevallen acht het college het mogelijk dat de beschieting van
het pand op zichzelf het doel was, met het mogelijke motief dat de coffeeshops
zijn deuren moest sluiten?
Antwoord:
De beschietingen van coffeeshops zijn bij de recherche in onderzoek. De politie
geeft aan dat tot nu toe geen enkel scenario is bewezen, ook kan nog geen enkel
scenario worden uitgesloten. Lopende het onderzoek kunnen hier geen
uitspraken over warden gedaan.
3. In hoeveel van de gevallen waarnaar wordt gevraagd bij vraag één werd er een
persoon geraakt door de beschieting?
Antwoord:
Er is in geen van de gevallen een persoon direct geraakt bij de beschietingen.
In drie gevallen (Roxy, Kroon Ill en The Power) waren er personen in
de coffeeshop aanwezig die zijn weggevlucht om niet geraakt te worden.
Een persoon is geraakt door glasscherven (The Power). In een geval (Roxy)
zaten er kogelgaten in de deur naast de coffeeshop. Deze deur geeft toegang
tot de woningen boven de coffeeshop. Achter de deur zijn fragmenten van kogels
aangetroffen. Verder vond één van de schietincidenten plaats op klaarlichte dag,
op een moment waarop mensen hun kinderen naar school brengen en naar hun
werk gaan.
4. Ziter een stijging in het aantal coffeeshops dat wordt beschoten?
Antwoord:
Ja, zie de cijfers in de beantwoording van vraag 1.
5. De fractie van D66 maakt zich zorgen over de effecten van deze zware misdrijven
op de openbare orde en veiligheid rondom coffeeshops. Daders moeten worden
opgespoord en aangepakt. Hoe verhoudt zich de intensiteit van de opsporing
naar aanleiding van dit soort beschietingen, tot de intensiteit van opsporing naar
aanleiding van een poging tot liquidatie?
Antwoord:
Het college deelt de zorgen van D66 en is ook van mening dat de daders moeten
worden opgespoord. In verband met de grote maatschappelijke onrust die een
(poging tot) liquidatie teweeg brengt wordt er meer prioriteit gegeven aan een
dergelijk opsporingsonderzoek. Dit laat natuurlijk onverlet dat de beschietingen
van coffeeshops eveneens actief door de recherche in onderzoek zijn genomen.
2
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Demmer Te dober 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 27 september 2016
Hierbij is het van belang dat betrokkenen zoveel mogelijk informatie delen met
politie.
6. Welke andere mogelijkheden ziet het college om de veiligheid en de openbare
orde rondom coffeeshops te borgen, zonder de coffeeshops te moeten sluiten?
Antwoord:
Het college vindt met de driehoek dat beschietingen op een coffeeshop of andere
inrichtingen een grote risico vormen voor de openbare orde. Het college ziet, zo
lang de oorzaak en het doel van de beschietingen niet duidelijk zijn, geen andere
mogelijkheid om de veiligheid en de openbare orde rondom de coffeeshops te
waarborgen, dan de coffeeshop voor onbepaalde tijd te sluiten. Daarbij speelt ook
de impact van een dergelijk schietincident op de omgeving een belangrijke rol.
Bij de heropeningsprocedure wordt gekeken of er weer voldoende vertrouwen is
dat de openbare orde is hersteld en of de coffeeshop weer heropend kan worden.
Bij deze afweging wordt ook meegenomen de beschikbare informatie uit het
opsporingsonderzoek.
7. Wordt bij coffeeshops die worden beschoten voor wat betreft sluiting op grond
van openbare orde dezelfde procedure gevolgd als bij andere zaken die worden
beschoten?
Antwoord:
Ja, daarvoor geldt in principe dezelfde procedure. Ook andere publiek
toegankelijke inrichtingen worden als er gericht op de inrichting is geschoten in
beginsel in belang van de openbare orde voor onbepaalde tijd gesloten. In 2016
zijn twee horecazaken gesloten vanwege een schietincident gericht op de
inrichting. In 2015 was dit één horecazaak. In 2015 is verder ook een zaak
gesloten vanwege een schietincident in de zaak. Ook zijn meerdere zaken
gesloten wegens de enkele aanwezigheid van wapens in de zaak. Maar ook
andere geweldsdelicten en overtredingen van de Opiumwet kunnen leiden tot een
openbare orde sluiting voor onbepaalde tijd.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
3
| Schriftelijke Vraag | 3 | discard |
x Gemeente Amsterdam R OW
% Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT
% Agenda, woensdag 26 november 2008
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT
Tijd 13.30 tot 16.00 uur
Locatie Rooszaal 0239
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 Vragenhalfuur publiek
5 Actualiteiten
6 Openstaande toezeggingen
e Wordt nagezonden
7 Termijnagenda
e Wordt nagezonden
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt.
De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @raadsgriffie.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam
Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT R OW
Agenda, woensdag 26 november 2008
8 _Rondvraag/TKN
Ruimtelijke Ordening
9 Preadvies op de Nota Mooi Amsterdam van de raadsleden Mulder en Willemse
Nr. BD2008-006129
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht,
(gemeenteraad dd. 17 december 2008).
e De Dienst Ruimtelijke Ordening zal een korte presentatie geven.
10 Programmaverkenning Dijksgracht Kop, 2008 Nr. BD2008-007386
e Ter bespreking en de wethouder van advies te dienen.
e _Stadsdeelcommissie Welzijn en Onderwijs van stadsdeel Centrum is hiervoor
tevens uitgenodigd.
ICT
11 Doorlichting gemeentebrede ICT Nr. BD2008-007916
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van duo-raadslid de heer Ng (VVD).
Na afloop van de vergadering - tot uiterlijk 17.00 uur - is er voor de
commissieleden een infiormele infobijeenkomst inzake “Amsterdam
Waterbestendig”. De leden van de commissie Milieu zijn hierbij uitgenodigd.
2
| Agenda | 2 | train |
VOOR INTERN GEBRUIK
X Overzicht / Samenvatting — dashboard WPI
Het bijstandsbestand heeft in de laatste week van het jaar het hoogste punt bereikt van 2020. Bijstandsbestand op haar
Verklaring hiervoor is de verhouding van hoogte in instroom ten opzichte van de lagere uitstroom. hoogste punt geëindigd in
Hoewel beide laag zijn in de laatste weken van het jaar, heeft de verhouding tussen de twee voor een stijging MEEST
gezorgd.
Ook in het aantal aanvragen is terug te zien dat er de laatste weken van het jaar minder activiteit is. Lang was
het gemiddelde rond de „oo aanvragen per week. In de laatste week waren dit 286 aanvragen.
(Het gemiddelde van 2019 is 266)
* Inde grafiek van de Tozo 1 ziet u dat er 41.376 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn er aan 37.347 Tozo 1:
unieke aanvragers een voorschot verstrekt. 41. 376 aanvragen
* Inde grafiek van de Tozo 2 kunt u zien dat er 22.340 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn eraan 18.800 ope
unieke aanvragers een voorschot verstrekt. Er zijn 20,798 Tozo regelingen toegekend. 22. 340 aanvragen
* Inde grafiek van de Tozo 3 kunt u zien dat er 19.399 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn eraan 17.268 \oper4e
een Tozo 3 toegekend. Een minimale hoeveelheid aan voorschotten is verstrekt; 857 19.399 aanvragen
Het is een bekend beeld dat de laatste weken van het jaar minder activiteit waarneembaar is.
Zowel de werkzoekende die in verminderde aantallen aanvragen indienen, als de collega’s in de uitvoering
die door de feestdagen met lagere bezetting aanwezig zijn en dus minder productie generen.
De cijfers van de eerste week van 2021 zullen vermoedelijk een ander beeld aan ons presenteren.
2
X Wekelijkse cijfers Bijstand
% Wekelijkse cijfers Bijstand 1.
X Bestandsontwikkeling bijstand _
9 Aanvragen, besluiten en werkvoorraad bijstand
350 41.000
1800
0452
300 4045 40.500 1600
1400
250 40.000 1200 1148
| 1000
200 N HN NA u 39.500 300 |
150 U N AUK À lbgooo 600 | AN
129 400 W DeeS EE Ger ‘U
100 | 38.500 200 hj 9e
o
50 38.000
pO S SS $ Ki 5 5 s 5 Ss S PP ‚s Ei 5 Ki 5 5 5 07 5 s 0 5 L
TN Nt EN NN NN SN NAS ASN SN SN TS NN SSN 57 5
o 37-500
1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 EB Aantal voorraad mm Aantal nieuweaanvragen — Aantal besluiten
B omvang bestand mm instfOOm mmm uitstroom == (uitstroom naar werk)
ABesluiten bijstand per type Doorlooptijd aanvragen bijstand
100% 100%
90% 95% vv - rr
80% 90% 99,0%
70% 85%
60% 0% 80%
%
0% 75
5 1 70% 8,1%
40% 65% 78,1%
30% )
% 60%
20% 55%
10% 50%
0% SDO SD ON EN ID PI AD DE EL DN ED MP IO A PO SD
SP PON OTO OON SSV 0 SVO OSP SD SP OPO OPO oP 0 5
3 5 S 5 8 ë Ee 5 2 8 5 5 5 S 8 5 5 5 a a s : 5 E 3 ö 5 Sr a sr SN SN SS „5 SN NN IN PS 5 SS
IN IN IN N NN N IN IN N IN IN IN IN IN N IN N IN N IN IN IN IN N IN IN IN
© @ @ © @ © © le] © le] @ @ © le] @ © © @ le] le] @ © @ © le} @ @
NON ANA NON ANN NN NN AANKAN AN NN NN mmm binnen 3wkn emmbinnen8 wkn mm buiten 8 wkn
B Toekennen _mAfwijzen mBuiten behandeling Intrekken
X Wekelijkse cijfers Bijstand
% Wekelijkse cijfers Bijstand 2.
X Reden aanvraag Instroom <27 in de bijstand
op datum toekenning 250 45%
30% — 25,4% A 40%
25% 18,8% ,
5 200 eN N » h h â 35%
20% 1 „AM \ Vn 4\
4 \ 1 Î \ t
0% 1 / 1 4 \ 30%
15% U, Nt 1 \ \ ‘ hk
9 150 —h 1 4, \ eK
10% 1 I / 4 Ms ON 4 4 \ \ 25%
5% t \ t 4 f Î \ 1 4 5
1 \ fn ‘ 20%
0% 100 4 109
SS 8 EE EE EE OE A ! e 25%
& “ $ XN 5 > Ö © e 5 GOS &
< Se < ° EN 9) ve AS NS: & © 0 10%
NG Kd 5 © SA Ò >
se rs Ö & NN Ve
3 $ Sr $ 9 5
À A e° © 35
© È o 0%
5 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 3/ 39 41 43 A5 A7 49 51 53
mmm 202010 mmm 20204) mmm 202051 mmm 202053 nj ej meme <27
Aanvragen bijstand per reden Uitstroom bijstand per reden
op datum aanvraag 140
600 120
500 100
400 80
300 60
200 40
56
100 95 20
o 35 o
dM LO Ps @A dd MM LO PA @ dd A LA Da @ Hd ON LO Pm A dM LO Is A md dM LEN Ps @ dd OA LO PS A dM LO PD A Hd MD LO Pa DA Hd MA LA Pa DA md MM
BSS SREDSSAARTEREE ED 8ESSSREEEEREESSRSOSARS SEE DE
8888888888888 888 RE:
NN ON NN ON NON ON ON NN ON NN ON NON ON ON NN ON NON ON N IN IN N N N N N IN N N IN N N IN N N N IN N N N N N IN N IN IN
mmm Erk mm MAX WW mmm overig mmm erk mmm Handhaving emmeScholing Overig
4
X Cijfers T
Tozo 1 cumulatief Tozo 2 cumulatief
42000 41376 23000 22340
41000
22000
40000
ooo 21000 20798
38000 37347
36907 20000
37000
19000 18800
36000
von |
34000 ‚ ‚ ‚ 17000
Unieke Aanvragen Cum. Uniek Verstrekte Uniek Verstrekte Tozo Lo Unieke Aanvragen Cumulatief Uniek Verstrekte Voorschotten Uniek Verstrekte Tozo Lo
Voorschotten Cum. Cumulatief Cumulatief Cumulatief
m53 m53
Tozo 3 cumulatief
25000
20000 19399
17268
15000
10000
5000
857
0 mn
Unieke Aanvragen Cumulatief Uniek Verstrekte Voorschotten Uniek Verstrekte Tozo Lo
Cumulatief Cumulatief
m53
5
% Duiding Cijfers en grafieken
Bijstand Bijstand vervolg
In het overzicht ziet u in de grafieken van de bijstand opgesteld met de weekcijfers. * Over de afgelopen 10 maanden iste zien dat de verhouding toekenningen voor
U ziet de volgende ontwikkelingen: bijstand een klant jonger dan 27 jaar erg wisselend is.
" eo nn Afgelopen twee weken is ook hier de verminderde activiteit zichtbaar.
*_Het bijstandsbestand is dit jaar geëindigd op het hoogste niveau in 2020.
Hoewel er weinig activiteit is in de laatste weken van het jaar, heeft de hoogte * Bijde uitstroom redenen zien we dat de meeste zijn gedaald. Bij Overig is er
van instroom en de, ten opzichte daarvan, lage uitstroom gezorgd voor een sprake van een lichte stijging.
stijging die het hoogste punt van 2020 is.
Tozo
De werkvoorraad is nog steeds beneden de 1200 openstaande aanvragen. Door «In de grafiek van de Tozo 1 ziet u dat er 41.376 aanvragen zijn ingediend.
de verminderde activiteit laat dit cijfers ook weinig verandering zien. Daarvan zijn er aan 37.347 unieke aanvragers een voorschot verstrekt.
‚ ‚ ‚ *__Inde grafiek van de Tozo 2 kunt u zien dat er 22.340 aanvragen zijn ingediend.
* De afgelopen weken lieten de aanvragen een gemiddelde van 4oo zien. De Daarvan zijn er aan 18.800 unieke aanvragers een voorschot verstrekt. Er zijn
laatste week zijn er 286 aanvragen ingediend. 20,798 Tozo regelingen toegekend.
* De doorlooptijden. Deze grafiek laat zien hoeveel procent van de aanvragen *_In de grafiek van de Tozo 3 kunt u zien dat er 19.399 aanvragen zijn ingediend.
binnen de doelstelling van <3wkn (rode lijn)wordt gehaald. Afgelopen week laat Daarvan zijn er aan 17.268 een Tozo 3 toegekend. Een minimale hoeveelheid
een verdere verbetering zien van de aanvragen die binnen 3 weken afgehandeld aan voorschotten is verstrekt; 857
zijn.
* Reden van aanvraag bijstand;
In dit dashboard ziet u in de eerste grafiek van pagina 2, wat de aanvraag
redenen zijn op het moment van toekenning.
Daaronder ziet v een grafiek van aanvraag redenen op het moment van
aanvraag.
De eerste geeft de verhouding weer van de aanvraag die instromen in ons
bijstandsbestand. De tweede geeft meer een beeld van de beweegredenen van
de burger op het moment van aanvraag. De correctie die plaatsvindt bij de
afhandeling van de aanvraag laat zien dat Werk en Max WW afgelopen week
de boventoon voeren.
Voetnoot 6
| Factsheet | 6 | test |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 1995
Publicatiedatum 4 december 2019
Ingekomen onder AF
Ingekomen op 27 november 2019
Behandeld op 27 november 2019
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van het lid Van Soest inzake het Actieplan Wooncoöperaties Amsterdam
(gemeentelijke woningcoöperatie)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Actieplan Wooncoöperaties Amsterdam
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1925).
Overwegende dat:
— Corporaties nog altijd sociale huurwoningen verkopen en de particuliere (sociale)
huursector rap slinkt;
— Het voor starters op de koopmarkt moeilijk blijft een woning te verwerven; Het
college de afgelopen jaren allerlei instrumenten heeft onderzocht om meer grip op
de woningmarkt te krijgen;
— De ontwikkeling van een gemeentelijke coöperatie die sociale huurwoningen en
koopwoningen beheert niet is onderzocht;
— Er nu wel geld is uitgetrokken om particulieren te verleiden om statushouders te
huisvesten, maar het nog onduidelijk is of deze groep gebruik maakt van de
subsidieregeling.
Constaterende dat:
— De gemeente via zo'n eigen coöperatie op meerdere manieren zelf een rol zou
kunnen spelen in het behouden van, of realiseren van betaalbare woningen,
onder andere door nu nog particuliere sociale huurwoningen binnen de Ring
betaalbaar aan te bieden, door liberalisatie van corporatiewoningen gericht te
voorkomen of bijvoorbeeld door gedeeld eigendom of MGE-constructies:;
— De gemeente tegen een minimaal rentetarief geld kan lenen.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Een verkenning te laten verrichten naar de oprichting van een gemeentelijke
woningcoöperatie en hoe een dergelijke coöperatie zou kunnen bijdragen aan het
behoud en de realisatie van zoveel mogelijk betaalbare woningen in Amsterdam en
de raad over de uitkomsten te informeren.
Het lid van de gemeenteraad
W. van Soest
1
2
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
D Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 44
Datum indiening 4 juni 2019
Datum akkoord college van b&w van 21 januari 2020
Publicatiedatum 21 januari 2020
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Groen en Nadif inzake de uitspraak
van de Raad van State over de Programmatische Aanpak Stikstof.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstellers:
Op 29 mei 2019 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
uitspraak dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet als basis voor
toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt‘. De PAS is in strijd met Europese
natuurwetgeving. Verschillende kranten berichten dat dit grote gevolgen kan hebben
voor bestemmingsplannen voor bijvoorbeeld nieuwe wegen en bedrijven-
terreinen. Bij de Raad van State lopen nu nog 180 bezwaarprocedures tegen
verleende natuurvergunningen.
Op 8 november 2018, bij de behandeling van “Uiten van wensen en bedenkingen
inzake AEB Holding nv: Investering in Biomassacentrale” stelde de fractie van
GroenLinks al vragen aan het college betreffende de PAS. Het college antwoordde:
“Die uitspraak richt zich met name op omgevingsvergunningen en
natuurwetvergunningen die nog niet onherroepelijk zijn en die in de toekomst zullen
afgegeven worden. Voor deze installatie zijn de vergunningen al afgegeven en die
zijn onherroepelijk. Dat betekent niet dat wij niet de noodzaak voelen om hier goed
naar te kijken. Dan gaat het met name om installaties die in de toekomst gebouwd
zullen worden of die al in de plannen staan. Daar gaan we nog beter naar kijken.”
Op dit moment is het college in gesprek met de gemeente Diemen en met
Vattenfall/NUON over een convenant betreft de bouw van een biomassacentrale
in Diemen.
Gezien het vorenstaande hebben de leden Groen en Nadif, beiden namens de fractie
van GroenLinks, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad
van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester
en wethouders gesteld:
1. Heeft het college kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State
betreffende de PAS?
Antwoord:
Ja, het college heeft kennisgenomen van de uitspraak.
1 https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/@ 115651/pas-maa/
1
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Neng 1 Gemeenteblad
Datum 24 januari 2020 Schriftelijke vragen, dinsdag 4 juni 2019
2. Lopen er nog bezwaarprocedures tegen de vergunning voor de biomassacentrale
van het Afval Energie Bedrijf’?
Antwoord:
Op dit moment lopen er geen bezwaren bij de Omgevingsdienst Noord-Holland
Zeekanaalgebied. Wel is bezwaar ingesteld bij de Omgevingsdienst Noord-
Holland Noord (OD NHN) (tegen de vergunning o.g.v. de Wet
natuurbescherming).
3. Wat zijn de te voorziene gevolgen van de uitspraak van de Raad van State voor
de biomassacentrales van het Afval Energie Bedrijf en die in Diemen?
Antwoord:
De PAS-uitspraak heeft geen gevolgen voor de twee biomassacentrales van het
Afval Energie Bedrijf omdat de omgevingsvergunningen voor deze installaties
onherroepelijk zijn (zie in dat verband de Kamerbrief d.d. 11 juni jl).
De recente uitspraak over het PAS heeft naar de mening van provincie Noord-
Holland en OD NHN, geen effect op de vergunbaarheid van het initiatief
Biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende
vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming. Volgens de aanvraag
van Nuon past de Biomassacentrale binnen de vigerende vergunningen, omdat er
geen toename in depositie ten opzichte van de vigerende vergunningen Wet
natuurbescherming is. Mogelijk zal de aanvraag voor de nieuwe Wet
natuurbescherming vergunning nog moeten worden aangepast door Nuon, omdat
hiervoor nog een nieuwe stikstof berekening moet worden uitgevoerd, waarna
OD NHN over deze aanvraag Wet natuurbescherming van Nuon kan besluiten.
4. Heeft het college een overzicht van andere vergunningen, bijvoorbeeld voor
de aanleg van wegen en of bedrijventerreinen in Amsterdam, die door de
uitspraak geraakt kunnen worden? Zo ja, wat zijn de te voorziene gevolgen?
Antwoord:
Wat betreft de Rijksprojecten: deze bevinden zich allemaal nog niet in het stadium
van planvorming. Deze projecten staan gepland op een termijn van langer dan 5
jaar. Hier speelt dus geen acuut stikstofprobleem. Het Rijk rekent erop dat er op
die termijn oplossingen zijn bedacht voor het stikstofprobleem.
Van regionale of andere infraprojecten zijn er nog geen berichten binnengekomen
dat deze niet door kunnen gaan.
Verder zijn er bedrijven in het havengebied in Amsterdam die geraakt worden
door de uitspraak. Vanwege privacy redenen en bedrijfsbelangen kunnen wij
helaas geen namen noemen. Daarmee zou hun bedrijfsvoering geschaad kunnen
worden. Deze bedrijven zullen een nieuwe stikstofberekening moeten maken die
zij aan het bevoegde gezag, de OD NHN, moeten voorleggen ter beoordeling.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 531
Publicatiedatum 15 juni 2016
Ingekomen onder BD
Ingekomen op donderdag 2 juni 2016
Behandeld op donderdag 2 juni 2016
Status Ingetrokken
Onderwerp
Motie van de leden Paternotte, Groot Wassink en Kwint inzake een locatie voor het
experiment met gereguleerde wietteelt.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de actualiteit van de leden Paternotte, Ruigrok, Kwint en
Groot Wassink inzake het reguleren van de wietteelt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 482).
Overwegende dat:
— Een ruime meerderheid in de gemeenteraad van Amsterdam groot voorstander is
van het reguleren van wietteelt. Gereguleerde teelt is niet alleen beter voor de
volksgezondheid maar ook voor de veiligheid in de stad;
— Op verzoek van D66, GroenLinks, VVD, SP en PvdA gemeente Amsterdam zou
starten met een experiment met gereguleerde wietteelt 1)
— De Cannabis Social Club, middels wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen
van gereguleerde wietteelt, dit experiment uitvoert en gemeente Amsterdam de
Cannabis Social Club ondersteunt bij de daarvoor benodigde opiumontheffing
aanvraag;
— Voor de opiumontheffing is een geschikte locatie nodig waar de Cannabis Social
Club (CSC) gereguleerde wiet kan telen. Dit blijkt in de praktijk lastig, ondanks de
reeds verzonden brief van de burgemeester waarbij wordt bevestigd dat
pandeigenaren geen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke vervolging hoeven te
vrezen 2). Veel makelaars of organisaties die wel een geschikte locatie hebben,
aarzelen alsnog om hun naam aan gereguleerde wiet te verbinden, ook weten ze
dat het om een volledig legale situatie gaat wanneer de opiumontheffing is
verkregen.
»__http://zoeken.amsterdam.raadsinformatie.nlicgi-
bin/showdoc.cgitaction=view/id=227580/type=pdf/Motie - Groot Wassink Paternotte Ruigrok
J.P. Kwint Moorman '1068 -_het starten van een experim.pdffisearch="experiment
gereguleerde wietteelt"
2) http://zoeken.amsterdam.raadsinformatie.nlicgi-
bin/showdoc.cgi/action=view/id=292005/type=pdf/16-05-
12 AZ termijnagenda Openbare Orde en Veiligheid.pdf
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 531 Motie
Datum 15 juni 2016
Spreekt uit dat:
— Uit recent onderzoek 3) van de hoogleraar straf- en strafprocesrecht Piet Hein
van Kempen en universitair docent Masha Fedorova van de Radboud Universiteit
blijkt dat wietteelt reguleren internationale rechtelijk toch mogelijk is. Als het beter
is voor de gezondheid en de veiligheid van mensen dan kunnen mensenrechten
landen ertoe verplichten het kweken en verhandelen van cannabis gereguleerd
toe te staan.
— Dit onderzoek aantoont dat internationaal rechtelijk wietteelt reguleren mogelijk is,
het vraagt alleen om politieke wil in Den Haag. Het is zodoende niet meer de
vraag of wietteelt wordt gereguleerd in Nederland maar wanneer;
— Amsterdam als hoofdstad, en als stad met meeste coffeeshops ter wereld,
kartrekker moet blijven bij het mogelijk maken van gereguleerde wietteelt zodat
coffeeshops gereguleerd en gecontroleerd bevoorraad kunnen worden;
— Het experiment met gereguleerde wietteelt hieraan bijdraagt.
Verzoekt de burgemeester:
— Vaart achter dit experiment te zetten door de Cannabis Social Club actiever te
helpen bij het vinden van een geschikte locatie;
— Indien binnen drie maanden geen locatie is gevonden, zelf als gemeente een
locatie beschikbaar te stellen voor de Cannabis Social Club ten behoeve van het
experiment.
De leden van de gemeenteraad
J.M. Paternotte
B.R. Groot Wassink
J.P. Kwint
3) http://www. volkskrant.nl/binnenland/studie-legale-wietteelt-mogelijk-goed-voor-bescherming-mensenrechten—
a4310022/
2
| Motie | 2 | discard |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering 26 januari 2022
Ingekomen onder nummer 56
Status Verworpen
Onderwerp Motie van de leden Van Pijpen en A.L. Bakker inzake stop subsidies aan
evenementen met dieren in het bijzonder aan Jumping Amsterdam
Onderwerp
Stop subsidies aan evenementen met dieren in het bijzonder aan Jumping Amsterdam
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over de Agenda Dierenwelzijn
Overwegende dat:
— Amsterdam een stad is waar dierenwelzijn hoog in het vaandel staat wat terug te zien is in de
Agenda Dierenwelzijn
— _ Amsterdam evenementen met dieren wil ontmoedigen
— _ Amsterdam uit hoofde van diverse regelingen subsidies verleent aan evenementen waar die-
ren worden gebruikt. Jumping Amsterdam is er daar één van.
— Paarden in de sport vergeleken worden met atleten maar dat zij zelf geen stem hebben om
hiervan blijk te geven.
— _Ersprake is van pijn en verwondingen bij sportpaarden. Uit onderzoek blijkt dat maar liefst 83
procent van de onderzochte sportpaarden een of meerdere verwondingen heeft in of om de
mond als gevolg van het bit. Op wedstrijden leidt dit soms zelfs tot bloedende monden. Een
ruiter kan hierop gediskwalificeerd worden tijdens een wedstrijd, maar een paard heeft al pijn
voordat de mond bloedt.
— De gemeente Amsterdam Jumping Amsterdam, vanuit de sportbegroting, jaarlijks subsidieert
met ongeveer €100.000
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
— Te onderzoeken of en hoe subsidieverlening aan evenementen met dieren kan worden uitge-
sloten in de daartoe bestemde regelingen.
Gemeente Amsterdam Status Verworpen
Pagina 2 van 2
— Daarop vooruitlopend de subsidieverlening voor Jumping Amsterdam tegen het licht te hou-
den en aan te passen met als doel deze in volgende jaren niet meer te verlenen.
— De raad hierover te informeren.
Indieners
J.F. van Pijpen
A.L. Bakker
| Motie | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 1069
Publicatiedatum 19 november 2014
Ingekomen onder P
Ingekomen op donderdag 6 november 2014
Behandeld op donderdag 6 november 2014
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de raadsleden mevrouw Roosma en de heer Poorter inzake het tarief van
de eigen bijdrage voor de nachtopvang.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 4 maart 2014 inzake het voorgenomen collegebesluit om het tarief
van de eigen bijdrage voor de nachtopvang in de tweede helft van 2015 te evalueren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 905);
Constaterende dat:
— het college heeft besloten het tarief voor de nachtopvang per 1 december 2014
vast te stellen op 5 euro per nacht;
— er inde tweede helft van 2015 een evaluatie plaats vindt om te beoordelen of het
gewijzigde tarief invloed heeft op de toegang van de opvang;
— naar aanleiding van de evaluatie wordt besloten of het tarief omhoog kan naar
7,50 euro per nacht;
Overwegende dat:
— een evaluatie open ingegaan moet worden en niet op voorhand al voorgesorteerd
moet worden op een verhoging van het tarief;
— erop basis van ervaringen met zorgmijders er grote zorgen zijn bij belangen-
behartigers van dak- en thuislozen over toegankelijkheid van de opvang wanneer
er een tarief voor de nachtopvang wordt gesteld,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— bij de evaluatie niet op voorhand uit te gaan van een verhoging van het tarief van
5 euro naar 7,50 euro, maar te bezien of het tarief dan wel naar boven, dan wel
naar beneden moet worden bijgesteld.
— bij de evaluatie actief de ervaringen van belangenbehartigers van dak- en
thuislozen te betrekken.
De leden van de gemeenteraad,
F. Roosma
M.F. Poorter
1
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1498
Publicatiedatum 23 november 2016
Ingekomen onder BX
Ingekomen op donderdag 10 november 2016
Behandeld op donderdag 10 november 2016
Status Verworpen
Onderwerp
Motie van de leden Groen, Van den Berg en Van Lammeren inzake de toepassings-
regel voor duurzame investeringen (‘vieze' begrotingsregels).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de toepassingsregel voor duurzame investeringen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1430).
Constaterende dat:
— Bij duurzame investeringen regels voor vervroegd afschrijven en
kasritmeproblemen nog altijd een belemmering kunnen zijn voor duurzame
investeringen;
— Landelijke wetgeving uit het Besluit begroting en verantwoording (BBV) ook nog
obstakels opwerpt;
— De toepassingsregel geldt voor investeringen maar niet voor onderhoud.
Overwegende dat ‘vieze’ boekhoudkundige regels anderszins gewenste investeringen
in duurzaamheid niet in de weg moeten zitten.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
in aanvulling op de toepassingsregel;
— te onderzoeken hoe de maatschappelijke waardering van een bespaarde ton CO2
ook kan worden toegepast bij onderhoud;
— een gestandaardiseerde systematiek te ontwikkelen om blokkades door
kasritmeproblemen en of regels ten aanzien van vervroegd afschrijven of activeren
op te lossen;
— ten aanzien van blokkades in de BBV richting het rijk te lobbyen om die op te
heffen.
De leden van de gemeenteraad
R.J. Groen
P.J.M. van den Berg
J.F.W. van Lammeren
4
| Motie | 1 | discard |
| Aa | w \ 4 hd À nh
A a |
CEN î
8 nj | 4 í iN A ' /
kee | AN E/ PR 4
ke nd 7) 8 In /\ Ld / Í.
EN MA Pin Zh Er Á
hos pi { <4 A { “ de í wl 6 LE
ek EI Rij ES Ye jb |
int 5 \ _ . ib ie Nd An
4 Rh
et Ie GON AE VEN
rd r Ne dt 4 5
"er 5 8 — AA
Do ek ey jl’
. id
at « é 4 N
b : | D= f A EE
N De iN /
ETT rr a AN ER
| NED | | dd zin
KANE ij ’ e ’ 4 5 EE en
ee ES ' En
Bestuursrapportage 1° helft 2017
Jeugdstelsel Amsterdam
: f Fe á En
el . 4 el
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
Samenvatting .…......snssssnnssnsserreesrrennsnnnsnenrensenrnnannnnservennennnenssveevenvensnnnnssnvensrvennsnnnnnrrvevvrrn
Infographic: Jeugdstelsel Amsterdam in cijfers. .nnssssnssvssrrerersrrerrerrerenvenrverveerveerveer 5
Hoofdstuk 1 Zicht op de uitvoering … ….....nssssssssersnerrreernernnrreverervereneevenveneneenvevenvevvvevverenee Ó
A. Preventie en jeugdhulp … aon oneenennenenvenvenneeenenneenevenveneenenenvenvensvenvernenneenven vereen
1. Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam … … … nennen nennen ennen
2. Opvoed- en opgroeiondersteuning … … nnen nennen eneen eneen eneen eenen eneen eneen
3. Jeugdhulp Ouder- en Kindteam … nnen eneen enenenneeneeenneenee eneen eene eeneennven eenen O
B. Specialistische jeugdhulp … … aen eneenenenvenveneeenenenveneenenenvenvenseenvervensvenvenneenen. 1
1. Toegangsroutes specialistische jeugdhulp … nennen eneen eneen eneen 10
2. Specialistisch jeugdhulp, persoonsgebonden budget … … nnen eenen eneen A1
3. Specialistische jeugdhulp, zorg in natura … … nnee eneen eneen 12
C. Coördinatie en regie op gezinnen … nnen envenvennvenvenvensvenee enen enenveenvenvenevenvenvennee 15
2. Samen DOEN nnen enneenneenenneeneeneeeneernen enen ennereneenenveenennernneeren enen enveenenneneneenenn 1Ó
2. (Preventieve) jeugdbescherming en -reclassering … … … nnen eenen eneen eenen 1Ó
ENNE
NON:
Hoofdstuk 2 Cliëntperspectief … ………..nnnnsnnannenrennennennnnnenenereennnnnenenrervenrennnnnennnneenervenvnnnnnnnee 19
1. Cliëntervaringsmonitor 2016. nnen eenen eeen enenenenenneneneeneeenve eneen eene enneeneeen: 20
2. Jeugdplatform Amsterdam … nnen eneen eneen eneen enene eneen ennen eneen 21
3. Vertrouwenswerk Alf. nennen eeen eneeenee neren eneen vennen eneen 21
4. Klachten, bezwaren en beroep … … nnn nnee enen enenen annees ener ennerr eenen renenreneer sneer enen senen. 22
Bijlage a Financiën … .unnssnnssrrvnnrvennsnnnsnenreerrnensennnenenvennannnensnvensenvensnnnseerenvvrrnnnnnvnerveren 25
Bijlage 2 Overzicht wachttijden specialistische jeugdhulp, mei 2017 nes senssonnnsennnerrrenen 26
2
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
u
Samenvatting
Inleiding
Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 is de gemeente — naast het preven-
tieve jeugdbeleid — ook verantwoordelijk geworden voor de specialistische jeugdhulp en de jeugd-
bescherming en jeugdreclassering. In de bestuursrapportages jeugdstelsel Amsterdam rappor-
teert het college tweemaal per jaar over de voortgang in het jeugdstelsel aan de gemeenteraad.
Voor ulligt de rapportage over de eerste zes maanden van 2017. In deze rapportage presenteren
we cijfers over de uitvoering (hoofdstuk 1) en rapporteren we over hoe jeugdigen en ouders tegen
de jeugdhulp en het jeugdstelsel aankijken (hoofdstuk 2). Op de meeste onderdelen worden de
cijfers vergeleken met het eerste en tweede halfjaar van 2016. De cijfers zijn in verschillende ana-
lysesessies en met interne en externe (onder andere zorgaanbieders en organisaties die het cliënt-
belang behartigen) betrokkenen geduid.
De gemeente beoogt een aantal veranderingen tot stand te brengen in het jeugdstelsel, en heeft
de volgende transformatiedoelen vastgesteld: meer eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht,
kleine problemen blijven klein, effectieve hulp dichtbij en goedkoper en van goede kwaliteit. Hoe
staan we ervoor tweeënhalf jaar na de transitie?
Resultaten 21° helft 2017
De cijfers over de 1° helft 2017 geven aan de ene kant reden tot optimisme. Het aantal jeugdigen
dat door de Ouder- en Kindteams wordt geholpen met jeugdhulp is opnieuw gestegen, terwijl het
aantal jeugdigen met specialistische jeugdhulp licht is gedaald. Meer jeugdigen ontvangen dus
laagdrempelige jeugdhulp, dichtbij in de wijk en op school. Uit de cliëntervaringsmonitor blijkt dat
de meeste cliënten tevreden zijn met de ontvangen hulp. Het aantal gezinnen waarvoor vanuit
Samen DOEN zorgcoördinatie nodig is, of de regie overgenomen moet worden door een gecertifi-
ceerde instelling, daalt bovendien. Meer gezinnen lijken dus zelf de regie aan te kunnen.
Veel gaat dus goed, maar er zijn ook aandachtspunten. Het bereik van jeugdigen en gezinnen met
preventief aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning stijgt niet. Uit de cliëntervaringsmonitor
komt naar voren dat een deel van de jeugdigen en ouders nog niet goed weten waar ze met hun
(hulp)vraag terecht kunnen. Te veel jeugdigen moeten te lang wachten op passende zorg. De
kosten voor de specialistische jeugdhulp zijn daarbij gestegen, met name veroorzaakt door een
groep jeugdigen die langer intensievere (en daarmee duurdere) specialistische jeugdhulp ont-
vangt. De kosten voor de gemeente voor maatwerkvoorzieningen in het kader van het zogenaam-
de niet ingekochte aanbod zijn daarbij sterk gestegen. Dit beeld sluit aan bij de signalen die wor-
den ontvangen vanuit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dat de ernst en zwaarte
van de problematiek stijgen.
Analyse
Bij de start van de decentralisatie in 2015 heeft de gemeente veel geïnvesteerd in de structuur van
de lokale teams. We zien nu het resultaat in een toename van het aantal jeugdigen dat geholpen
wordt door de Ouder- en Kindteams. De verwachte afname van de kosten van de specialistisch
jeugdhulp zien we echter nog niet. Integendeel, de kosten zijn in 2017 ten opzichte van 2016 ge-
stegen. Hiervoor lijken twee oorzaken te zijn.
3
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
Meer ondersteuning en jeugdhulp in de wijk en op scholen betekent ook dat meer jeugdigen in
beeld komen. In deel daarvan kan door de lokale teams zelf geholpen worden, maar voor een deel
van deze jeugdigen zal ook specialistische jeugdhulp ingezet worden. Daarnaast zijn de gecertifi-
ceerde instellingen gestimuleerd om naast de gezinsmanagers ook specialistische jeugdhulp in te
zetten, zodat hun werkdruk daalt en gezinnen beter geholpen worden. Deze beweging ‘naar vo-
ren’ betekent een stijging van de kosten, in ieder geval op de korte termijn.
Naast het versterken van de voorkant is ook het effectiever organiseren van de achterkant, de
specialistische jeugdhulp, noodzakelijk om de kosten te beheersen. Wat de specialistische jeugd-
hulp betreft hebben de afgelopen jaren vooral in het teken gestaan van de zorgcontinuïteit. Pas
vanaf 2018 wordt met de nieuwe inkoop ook voor de jeugdhulpaanbieders een vernieuwde werk-
wijze ingevoerd. Als hoofdaannemer zijn zij straks integraal verantwoordelijk voor het bereiken
van de resultaten richting het gezin, tegen een van tevoren vastgesteld tarief. Hierbij moet worden
aangetekend dat niet verwacht mag worden dat de nieuwe werkwijze direct vanaf 2018 de beoog-
de effectiviteitswinst en kostendaling te zien zal geven.
Duidelijk is in ieder geval dat het inzetten op eigen kracht en vermaatschappelijking en normalise-
ring nog niet leidt tot minder vraag naar en minder hoge kosten voor specialistische zorg. Dit
vraagt nader onderzoek ook gericht op de vraag welke risico's deze ontwikkeling met zich mee-
brengt voor de financiële kaders in 2018.
Vooruitblik
2018 gaat een spannend jaar worden. Een aantal factoren spelen hierbij een rol.
Allereerst de nieuwe organisatie van de specialistische jeugdhulp. De invoering van het perspec-
tiefplan, het werken met vaste tarieven, het hoofdaannemerschap, en het loslaten van de budget-
plafonds zijn nieuw. Ontwikkelingen die niet alleen iets vragen van de jeugdhulpaanbieders, maar
ook van de lokale teams en de gemeente. Zo zal het noodzakelijke zijn bij de professionals in de
lokale teams en gecertificeerde instellingen een vorm van kostenbewustzijn te ontwikkelen zodat
niet onnodig vaak te duur wordt verwezen.
Het niet meer werken met budgetplafonds en veel meer ruimte en mogelijkheden voor jeugdhulp-
aanbieders om in te zetten wat nodig is, kan ertoe leiden dat voor de kinderen die nu wachten op
specialistische jeugdhulp betere (en snellere) maatwerkoplossingen gevonden worden, maar mo-
gelijk ook dat het totaal aantal jeugdigen in zorg (mogelijk tijdelijk) toeneemt of kosten stijgen.
In de specialistische jeugdhulp, segment B, zal sprake zijn van administratieve lastenverlichting als
gevolg van de financieringssystematiek. In de hoogspecialistische jeugdhulp, segment C, zal het
werken met onderaannemers de lastendruk vooralsnog niet doen dalen. Hierbij is in de tarifering
wel rekening gehouden.
Met al deze veranderingen in de (hoog)specialistische jeugdhulp is het ook van belang dat er aan-
dacht blijft voor het versterken van de preventie, zoals geboden door de lokale teams en anderen
in de wijken en op de scholen.
4
Jeugdstelsel Amsterdam teel
2016 17
in cijfers
é ouders en gezinnen |
Preventie en jeugdhulp Ouder- en Kindteam
9 9.861
Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam Opvoed- en opgroeiondersteuning Jeugdhulp Ouder- en Kindteam
(zuigelingen) (jeugdigen, ouders en gezinnen) (jeugdigen)
Specialistische jeugdhulp Coördinatie en regie op gezinnen
38% ° L
1.983
EE 8.269
Samen DOEN
10% Ti Te (gezinnen)
k Zorg in natura
(jeugdigen)
6% AES
2.806
DWANG
1% Yv 47%
703 ZE
(Preventie) jeugdscherming en -reclassering
7% f (gezinnen)
Persoonsgebonden budget
(jeugdigen)
2.015
Veilig Thuis
(meldingen)
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
Hoofdstuk 2
Zicht op de uit |
In dit hoofdstuk staan we stil bij de uitvoering in het jeugdstelsel.
We beginnen met preventie en jeugdhulp, door te kijken naar het werk van de Ou-
der- en Kindteams Amsterdam en het aanvullende opvoed- en opgroeiondersteu-
ningsaanbod.
Vervolgens kijken we naar de toegang tot de specialistische jeugdhulp, het aan-
bod aan specialistische jeugdhulp zelf in de vorm van een persoonsgebonden bud-
get of in de vorm van zorg in natura geboden door de gecontracteerde jeugdhulp-
aanbieders.
Ten slotte staan we stil die onderdelen van het jeugdstelsel die coördinatie en re-
gie op gezinnen bieden: het jeugddeel van de Samen DOEN-teams, de (preventie-
ve) jeugdbescherming en jeugdreclassering uitgevoerd door de gecertificeerde
instellingen, Veilig Thuis en de (O)MPG+ aanpak.
6
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
u u
A. Preventie en jeugdhulp
Een belangrijk doel van het Amsterdamse jeugdstelsel is het voorkomen van problemen en vroeg-
tijdige inzet van ondersteuning en hulp, om zo (zwaardere) vormen van jeugdhulp te voorkomen
(verwoord in één van de vier transformatiedoelen: “Kleine problemen blijven klein”).
Een centrale rol hierin is weggelegd voor de Ouder- en Kindteams, die actief zijn in de 22 gebieden
van Amsterdam en op alle scholen (PO, VO en MBO). De Ouder- en Kindteams bieden een brede
range van activiteiten, van preventie tot jeugdhulp. De teams zijn actief in het versterken van de
pedagogische infrastructuur in wijken en daarnaast bieden de teams jeugdigen en ouders op aller-
lei manieren passende ondersteuning: via de contacten jeugdgezondheidszorg, korte adviesge-
sprekken, themabijeenkomsten en trainingen en cursussen opvoed- en opgroeiondersteuning. De
teams bieden ook jeugdhulp, vitgevoerd door een ouder- en kindadviseur of jeugdpsycholoog.”
Aanvullend en in het verlengde van het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod van het Ouder-
en Kindteam worden er gemeentelijk ingekochte trainingen en cursussen opvoed- en opgroeion-
dersteuning aangeboden aan jeugdigen, ouders en gezinnen. Veelal gericht op risicogroepen of op
hulp bij beginnende klachten. Dit aanbod is, net zoals het gehele aanbod vanuit het Ouder- en
Kindteam, vrij toegankelijk en valt onder de algemene voorzieningen.
In deze paragraaf gaan we in op de beschikbare cijfers over de jeugdgezondheidszorg, de opvoed-
en opgroeiondersteuning en jeugdhulp uitgevoerd door het Ouder- en Kindteam.®
Totaalbeeld
De cijfers over het eerste halfjaar van 2017 laten zien dat vrijwel alle zuigelingen via de jeugdge-
zondheidszorg worden bereikt. Het aantal jeugdigen, ouders en gezinnen dat gebruik heeft ge-
maakt van opvoed- en opgroeiondersteuning is in vergelijking met vorig jaar redelijk stabiel. Op-
vallend is dat het aantal jeugdigen (en hun ouders) dat jeugdhulp ontvangt van het Ouder- en
Kindteam, na de reeds geconstateerde stijging in 2015 en 2016, ook in het afgelopen halfjaar ver-
der is toegenomen. In vergelijking met het eerste halfjaar van 2016 betreft het een stijging van
18%.
In de onderstaande grafiek het bereik van de verschillende onderdelen in beeld.*
* De Ouder- en Kindteams kunnen hierin echter alleen effectief zijn in goede samenwerking met lokale partners die ook invulling
geven aan de pedagogische infrastructuur in de gebieden. Denk aan de basisvoorzieningen jeugd (uitgevoerd door de Stadsde-
len), samenwerkingsverbanden van het onderwijs, de GGD en diverse maatschappelijke en bewonersinitiatieven.
* Waar nodig schakelen zij tijdig specialistische jeugdhulp, Samen DOEN, de (preventieve) jeugdbescherming of Veilig Thuis in.
3 Inde cijfers zitten niet alle activiteiten die het Ouder- en Kindteam uitvoert opgenomen (informatie en adviescontacten), als-
mede niet alle onderdelen van het gemeentelijke ingekochte opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod (informatie en advies en
individuele en groepsgerichte begeleiding van jeugdigen). De monitoring van dit aanbod wordt gefaseerd uitgebreid. Ook komt
er op termijn beter zicht op de uitvoering van de basisvoorzieningen jeugd die de stadsdelen uitvoeren.
4 Een optelsom van alle jeugdigen, ouders en gezinnen die preventieve ondersteuning hebben gehad is niet mogelijk, omdat
cliënten in ondersteuningsvormen kunnen voorkomen en daarmee dubbel geteld zouden worden.
7
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
14.000 gen 100%
98,3% 99,5% 99,1% 90%
12.000
„678
97 80%
10.428
10.000 70%
9.861 mmm Jeugdhulp
60%
8.000
50% me Opvoed- en opgroeiondersteuning
6.000 40%
— Jeugdgezondheidszorg
4.000 30% (zuigelingen)
hmmm emme 20%
2.000 2.857 2.513 2.718 10%
o 0%
ze helft 2016 2e helft 2016 ze helft 2017
Figuur 1A.1 Bereik met jeugdgezondheidszorg, opvoed- en opgroeiondersteuning en jeugdhulp’
1. Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam
Het basispakket jeugdgezondheidszorg wordt aan alle Amsterdamse gezinnen aangeboden. Het
bereik van de jeugdgezondheidszorg is ook in de eerste helft van dit jaar onverminderd hoog. On-
der zuigelingen is het bereik 99,1% en onder 3-jarigen is dit 96,5%.° In vergelijking met vorig jaar
zijn er geen grote verschillen. Het beoogde bereik van minimaal 95% is daarmee voor beide groe-
en gehaald.” Het Ouder- en Kindteam heeft hiermee vrijwel alle jeugdigen in Amsterdam in beeld
ij JeugaIg
en veel risico’s kunnen hierdoor tijdig worden gesignaleerd.
2. Opvoed- en opgroeiondersteuning
In de cijfers over het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod (uitgevoerd door het Ouder- en
Kindteam en de aanbieders van het aanvullende aanbod) zien we dat er in het eerste halfjaar van
2017 in totaal 2.718 jeugdigen, ouders en gezinnen zijn bereikt. Een vergelijkbaar aantal als we
kijken naar dezelfde periode vorig jaar.” De grootste groep die deelneemt zijn kinderen op het
primair onderwijs (ruim de helft van het totale bereik). Het lukt nog niet om structureel meer jon-
geren van het voortgezet onderwijs te bereiken. Een andere werkwijze, waarbij er meer wijkge-
richt wordt ingezet op het bereiken van jongeren moet hier in de toekomst verandering in bren-
gen.
* De bereikcijfers van het Ouder- en Kindteam zullen naar verwachting, en vanwege registraties achteraf, hoger uitvallen dan hier
gerapporteerd. Definitieve cijfers worden in de bestuursrapportage 2017 gepubliceerd.
° Het bereik van de jeugdgezondheidszorg is nooit 100%. Een klein percentage kinderen is niet in zorg, maar wel in beeld. Dit zijn
bijv. kinderen waarvan de ouders ervoor kiezen om de (preventieve) jeugdgezondheidszorg, inclusief vaccinaties, bij de huisarts
te laten doen, of kinderen die in zorg zijn bij kinderartsen en andere medisch specialisten.
7 Er zijn geen nieuwe bereikcijfers voor 5-, 10-, 14- en 16-jarigen omdat deze op schooljaar beschikbaar worden gesteld.
® Naast de basistrainingen voeren de Ouder- en Kindteams nog andere groepstrainingen en themabijeenkomsten uit. Over ver-
schillende pedagogische onderwerpen zoals mediagebruik onder jongeren, gezond opgroeien of radicalisering. Dit aanbod is niet
standaard in iedere wijk beschikbaar. Met dit overige aanbod zijn nog eens 1.156 jeugdigen en ouders bereikt. Het bereik wordt
bij dit aanbod echter nog niet consequent geregistreerd, en worden daarom niet meegenomen in de totaaltelling van het bereik.
> Als we de cijfers tussen de eerste helft 2016 (2.857) met 2017 (2.718) vergelijken dan ligt het bereik dit jaar iets lager. De cijfers
van het Ouder- en Kindteam zullen vanwege registraties achteraf echter nog wijzigen. Als we uitgaan van eenzelfde aantal regi-
straties achteraf als vorig jaar, dan komt het bereikcijfer in de eerste helft van dit jaar nagenoeg overeen met het aantal in de
eerste helft van vorig jaar.
8
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
De meest populaire trainingen voor jeugdigen zijn de trainingen die zich richten op de geestelijke
gezondheid, sociale vaardigheden en weerbaarheid. Dit is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar.
Bij het ouderaanbod zien we dat de verschillende opvoedworkshops en —cursussen die zijn geënt
op de methodiek Positief Opvoeden (Triple P) populair blijven. Opvallend is dat er weinig trainin-
gen voor ouders van tieners zijn gegeven’®. Niet in elke wijk lukt het om deze doelgroep goed te
bereiken. Professionals worden hierin momenteel getraind. Het aantal gezinnen dat met laag-
drempelige ondersteuning in de thuissitvatie wordt bereikt — veelal uitgevoerd door (getrainde en
begeleide) vrijwilligers — blijft ook stabiel over de jaren heen.
In de tweede helft van dit jaar wordt ingezet op een intensivering van het opvoed- en opgroeionder-
steuningsaanbod. Net als vorige jaren bleek dat de vraag naar bepaalde trainingen en cursussen
gericht op geestelijke gezondheid en sociale vaardigheden vele malen groter is dan het aanbod. Ook
de vraag naar trainingen voor kinderen en jeugdigen in een echtscheidingssituatie neemt toe. Naar
aanleiding daarvan wordt het aanbod uitgebreid zodat aan de vraag kan worden voldaan. Deze in-
tensivering verwachten we in de cijfers over het tweede halfjaar terug te gaan zien.
3. Jeugdhulp Ouder- en Kindteam
Het aantal jeugdigen (en hun ouders) dat door de Ouder- en Kindteams met jeugdhulp wordt on-
dersteund is verder toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. In de eerste helft van 2017
ligt het aantal jeugdigen met jeugdhulp op 11.678 (versus 9.861 dezelfde periode vorig jaar). De
teams bereiken hiermee ca. 5,8% van alle Amsterdamse jeugdigen tussen o — 18 jaar.“ De toena-
me in het bereik kan worden verklaard doordat er een groeiend beroep wordt gedaan op de Ou-
der- en Kindteams om, naast inzet van specialistische jeugdhulp, betrokken te blijven en aanvul-
lende jeugdhulp te bieden.
Het overgrote deel van deze jeugdigen is binnen de teams zelf geholpen (66%). Bij 34% is (daar-
naast) een samenwerkingspartner ingeschakeld, waarbij het gaat om specialistische jeugdhulp (in
de vorm van een persoonsgebonden budget of zorg in natura), een training uit het aanvullende
aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning of een gecertificeerde instelling, Samen DOEN of Veilig
Thuis. In vergelijking met de eerste helft van vorig jaar wordt de inzet van samenwerkingspartners,
in het bijzonder de inzet van specialistische jeugdhulp middels een beschikte individuele voorzie-
ning, groter.
Vooruitblik
Het beter in beeld brengen van de preventieve kant van het jeugdstelsel*? blijft het komende jaar
een ontwikkelpunt. In de huidige monitor zijn nog niet alle preventieve activiteiten in het jeugd-
stelsel opgenomen. Het gaat hierbij onder andere om activiteiten in het kader van de basisvoor-
zieningen jeugd (uitgevoerd door de stadsdelen) en om activiteiten rondom informatie en advies.
Het dagboekjesonderzoek van het Ouder- en Kindteam, dat dit jaar opnieuw wordt uitgevoerd en
waarvan de resultaten dit najaar bekend worden, gaat op de korte termijn helpen om een deel van
*® Met O&O aanbod dat nog niet in de monitoring is opgenomen lijkt deze doelgroep beter bereikt te worden.
“Bij de berekening van dit percentage is gekeken naar de groep jeugdigen die valt in de leeftijdscategorie 0-18 jaar én woont in
Amsterdam. Dit is ca. 74% van de totale groep jeugdigen die het Ouder- en Kindteam heeft ondersteund. Nog eens 17% van de
doelgroep is 18 jaar of ouder of woont buiten Amsterdam (maar zijn wel door het Ouder- en Kindteam geholpen via bijvoorbeeld
de VO teams of het MBO team). In 9% van de gevallen is de leeftijd of de woonplaats niet bekend.
2 De preventieve kant van het jeugdstelsel bestaat vit het basisaanbod van de Ouder- en Kindteams, inclusief informatie en
advies en opvoed- en opgroeiondersteuning, het door gemeente ingekochte aanvullende opvoed- en opgroeiaanbod en de
basisvoorzieningen jeugd die worden gefinancierd door de stadsdelen.
9
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
deze cijfers wel in beeld te krijgen. Met het onderzoek komt er zicht op de verhouding tussen de
preventieve inzet en de jeugdhulp die beide vanuit het Ouder- en Kindteam worden aangeboden.
In de bestuursrapportage 2017 worden de resultaten hiervan gepubliceerd.
Verder blijft het afstemmen van het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod van het Ouder- en
Kindteam, het door de gemeente ingekochte aanvullende aanbod en de activiteiten in het kader
van de basisvoorzieningen jeugd (stadsdelen) een aandachtspunt. Van belang is het gesprek te
blijven voeren over wat in welke wijk nodig is, en hoe dat het meest passend ingezet kan worden.
Ook in relatie tot andere initiatieven, bijvoorbeeld vanuit samenwerkingsverbanden van het on-
derwijs, de GGD en bewonersinitiatieven. In de aanloop van de aanbesteding van het gemeentelijk
ingekochte opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod voor 2019, wordt dit najaar bovendien ge-
werkt aan het formuleren van de visie op preventie vanuit deze flexibele schil om het Ouder- en
Kindteam heen.
u a u u
B. Specialistische jeugdhulp
Wanneer meer intensieve of specialistische jeugdhulp nodig is dan vanuit de lokale teams of het
lokale aanbod geboden kan worden, wordt specialistisch jeugdhulp ingezet. Dat kan zijn in de
vorm van een persoonsgebonden budget of — wat meestal het geval is —zorg in natura. De specia-
listische jeugdhulp is niet vrij toegankelijk. De toegang kan via verschillende routes verlopen. In
deze paragraaf gaan we in op de toegang en het aanbod aan specialistische jeugdhulp in de 1e
helft 2017 in Amsterdam.
Totaalbeeld
De lokale teams (Ouder- en Kindteams en Samen DOEN) vormen (in aantallen jeugdigen) de be-
langrijkste toegang tot de specialistische jeugdhulp in Amsterdam. De kosten van de specialisti-
sche jeugdhulp zijn in de 1° helft 2017 gestegen ten opzichte van 2016. Oorzaak lijkt vooral te lig-
gen bij de stijging van de kosten van intensieve vormen van specialistische jeugdhulp (met name
verblijfsvoorzieningen). Niet de lokale teams, maar de gecertificeerde instellingen, zijn de belang-
rijkste verwijzers naar deze hulpvormen.
1. Toegangsroutes specialistische jeugdhulp
In de 1° helft van 2017 vormden de lokale teams, de Ouder- en Kindteams en Samen DOEN, de
belangrijkste toegang tot de specialistische jeugdhulp. 37% van de jeugdigen kwam de specialisti-
sche jeugdhulp binnen via de lokale teams (zie figuur 1B.1 hieronder). Dit percentage lag iets lager
dan in de 1° helft van 2016 (38%). We beoordelen een groot aandeel van de lokale teams in de
toegang als positief, omdat de lokale teams met hun multidisciplinaire expertise en dichtbij in de
wijk (en op school) het beste kunnen inschatten welke extra zorg nodig is en een vinger aan de pols
kunnen houden.
10
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
m Ouder- en Kindteams
EB Samen DOEN
Bm Huisarts en medisch specialist
m Gecertificeerde instellingen (dwang)
m School (dylsexie en OZA)
m Veilig Thuis
= Overige
Figuur 1B.1 Toegangsroutes naar specialistische jeugdhulp 1° helft 2017
Op grond van de Jeugdwet zijn ook huisartsen en medisch specialisten bevoegd om naar specialis-
tische jeugdhulp te verwijzen. In veruit de meeste gevallen gaat het dan om geestelijke gezond-
heidszorg. Het aandeel van de huisartsen en medisch specialisten in de toegang is in de 1° helft
2017 gedaald ten opzichte van 1° helft 2016 (van 38% naar 32%).Ook het absolute aantal verwij-
zingen van huisartsen en medisch specialisten is gedaald.
Begin mei 2017 zijn in een vier gebieden pilots gestart om de samenwerking tussen het Ouder- en
Kindteam en de huisartspraktijken te versterken. Extra formatie vanuit het Ouder- en Kindteam
wordt hierbij aan de huisartsenpraktijken gekoppeld. De eerste resultaten zijn bemoedigend. De
waardering van de huisartsen voor het werk van de Ouder- en Kindteams groeit. Het is echter nog
te vroeg om te kunnen vaststellen of het verwijsgedrag van de huisartsen ook verandert. In de
jaarrapportage 2017 worden de eerste resultaten gepresenteerd.
Het aandeel van de gecertificeerde instellingen in de toegang is flink gestegen, van 10% in de 1°
helft van 2016 tot 17% in de 1° helft 2017. Dit terwijl het aantal gezinnen dat door de gecertificeer-
de instellingen geholpen wordt in gedwongen kader is gedaald (zie hoofdstuk 1C2). De gecertifi-
ceerde instellingen worden ook gestimuleerd om naast het gezinsmanagement dat zij zelf bieden
vaker specialistische jeugdhulp in te zetten, zodat gezinnen sneller en effectiever geholpen kun-
nen worden. Daarom beoordelen we dit toch als een positieve ontwikkeling.
2. Specialistisch jeugdhulp, persoonsgebonden budget
Een kleine groep ouders (6oo in de eerste helft van 2017) kiest ervoor om zelf de regie te voeren
over de inzet van specialistische jeugdhulp middels een persoonsgebonden budget (pgb). Het
aantal jeugdigen met een persoonsgebonden budget en het bedrag dat daarmee gemoeid is, zijn
in de 1° helft 2017 afgenomen ten opzichte van 2016 (zie figuur 1B.2 hieronder).
11
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
€ 8.000.000 €7.571.968
€7.148.022
€ 7.000.000
€ 6.000.000
€ 5.000.000
€ 4.003.318
€ 4.000.000 € 3.574.011
€ 3.000.000
€ 2.000.000
€ 1.000.000
€o
1helft 2016 1 helft 2017 heel 2016 heel 2017
(prognose)
Figuur 1B.2 Toegekende persoonsgebonden budgetten jeugd”
In ongeveer de helft van de gevallen ontvangen de betrokken jeugdigen naast een persoonsge-
bonden budget ook zorg in natura van een door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbie-
der. De combinatie die het vaakst voorkomt is die van specialistische GGZ uitgevoerd door een
gecontracteerde jeugdhulpverlener en begeleiding geboden vanuit een pgb.
De aard van de pgb-zorg is onveranderd gebleven. De meeste persoonsgebonden budgetten
jeugd worden ingezet voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Het aantal pgb-zorgverleners
is groot. Het gaat om circa 100 professionele zorgverleners en bijna 7oo informele zorgverleners,
waaronder ook ouders en familieleden van de jeugdige zelf. In het najaar vindt in het kader van de
evaluatie van het Amsterdamse jeugdstelsel een onderzoek plaats naar de aard en kwaliteit van de
pgb-zorgverleners. Resultaten worden begin 2018 verwacht.
3. Specialistische jeugdhulp, zorg in natura
Voor de uitvoering van de specialistische jeugdhulp heeft de gemeente Amsterdam een groot
aantal instellingen, groepspraktijken en ZZP-ers gecontracteerd. Daarnaast wordt — in bijzondere
gevallen — ook specialistische jeugdhulp bekostigd die vitgevoerd wordt door niet ingekochte aan-
bieders (middels betalingsovereenkomsten) en door jeugdhulpaanbieders in het kader van de
landelijke raamcontracten (afgesloten door de VNG).
® De bedragen die in deze figuur genoemd worden betreffen het totaal aan toegekende persoonsgebonden budgetten over
betreffende periode. In afgelopen jaren (2015-2016) hebben budgethouders niet het totale budget gebruikt door declaraties in te
dienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), daarom liggen de reële kosten voor de gemeente waarschijnlijk lager, zie bijlage 1.
12
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
€ 120.000.000
e Verblijf (L)VB
€ 100.000.000 m Behandeling (LVB
m Kortdurend verblijf
€80.000.000 m Persoonlijke verzorging
m Begeleiding Individueel en Groep
€ 60.000.000 m Specialistische GGZ
m Generalistische basis GGZ
€ 4,0.000.000 m Pleegzorg
m Verblijf jeugdzorg
€ 20.000.000
m Dagbehandeling jeugdzorg
B Ambulante jeugdzorg
€o
1e helft 2016 heel 2016 1e helft 2017 heel 2017 m Ondersteuning bij opstellen
(prognose) familiegroepsplan
Figuur 1B.3 Kosten specialistische jeugdhulp instellingen op basis Onderhanden werk
Aantal cliënten en kosten gecontracteerde instellingen
In de 1° helft 2017 zijn door de gecontracteerde instellingen voor specialistische jeugdhulp 8.136
jeugdigen geholpen.“* Dit is een lichte daling ten opzichte van de 1° helft 2016, toen 8.269 jeugdi-
gen geholpen werden in de eerste zes maanden van het jaar. De grootste daling van het aantal
cliënten zien we bij de specialistische GGZ.
De kosten voor de specialistische jeugdhulp uitgevoerd door de gecontracteerde instellingen stij-
gen naar verwachting in 2017 met € 5,6 miljoen ten opzichte van 2016 — van € 96,8 miljoen naar
€ 102,4 miljoen (zie figuur 1B.3 hierboven). Er zijn verschillende verklaringen voor deze stijging:
-_Het aantal jeugdigen dat ambulante jeugdzorg en begeleiding ontving is gestegen, bij de laat-
ste categorie stegen bovendien de gemiddelde kosten per jeugdige.
-___Het aantal jeugdigen dat generalistische basis GGZ en specialistische GGZ ontving is welis-
waar flink gedaald, maar gemiddeld zijn dit goedkoper trajecten, waardoor deze daling de
stijging van de kosten voor andere zorgvormen niet kan compenseren.
-_Het aantal jeugdigen dat verblijf jeugdzorg en verblijf (L)VB ontving is gedaald, maar de ge-
middelde kosten per jeugdige namen sterk toe, waarschijnlijk omdat de verblijfsduur toenam.
Om de doorstroming te bevorderen zijn in 2017 diverse doorbraakprojecten gestart (zie hier-
onder).
X Deze telling is gebaseerd op het zogenaamde onderhanden werk (OHW) dat de instellingen voor specialistische jeugdhulp
maandelijks aanleveren. In dit aantal zijn niet de cliënten meegenomen die bereikt worden door de groepspraktijken en zzp-ers.
Volgens de OHW-rapportages waren dit er zo'n 600, maar omdat zzp-ers niet verplicht zijn OHW aan te leveren is dit cijfer niet
volledig.
13
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
-_Het aantal jeugdigen dat behandeling (L)VB ontving nam maar licht toe, maar de gemiddelde
kosten per jeugdigen namen sterk toe, ook hier omdat langer en intensiever ondersteuning
werd geboden dan voorheen.
Wachttijden bij gecontracteerd instellingen
In de 3° bestuursrapportage 2016 werd gemeld dat in maart 2017 274 jeugdigen langer dan 10 we-
ken moesten wachten op specialistische jeugdhulp bij de gecontracteerde instellingen. Dit voor-
jaar zijn de wachttijden opnieuw uitgevraagd bij de instellingen. In mei 2017 blijkt het aantal jeug-
digen dat langer dan 10 weken moet wachten op passende zorg licht toegenomen tot 288 (zie
bijlage 2). Er zijn verschillende acties ondernomen om deze aantallen terug te dringen. Zo zijn dit
voorjaar extra middelen aan een aantal instellingen ter beschikking gesteld. Daarnaast zijn deze
zomer zeven innovatieve projecten gestart om de wachttijden bij verblijf terug te brengen. Het
college heeft u hierover eerder per brief geïnformeerd (raadsbrief d.d. 13 juni 2017). De door de
wethouder Jeugd ingestelde Taskforce zal eind van dit jaar een eerste rapportage sturen. Ten slot-
te zijn deze zomer de budgetplafonds bij dyslexie-aanbieders en zzp-ers losgelaten en is nader
onderzoek naar de hardnekkige wachttijden in de GGZ geïnitieerd. Ook hierover heeft het college
uv eerder per brief geïnformeerd (raadsbrief d.d. 18 juli 2017). De effecten van deze acties zijn in de
mei-cijfers nog niet terug te zien. Een nieuwe inventarisatie van de wachttijden wordt in septem-
ber uitgevoerd. De raad zal hierover apart geïnformeerd worden.
Niet ingekocht en landelijk aanbod
In bijzondere gevallen kan een aanvraag ingediend worden bij de gemeente om specialistische
jeugdhulp in te zetten die vitgevoerd wordt door een niet door de gemeente gecontracteerde
aanbieder. Vaak gaat het om dure, intensieve zorg, die ingezet wordt op aanwijzing van een ge-
certificeerde instelling of rechtstreeks door de kinderrechter. De gemeente heeft dan de wettelijke
plicht deze zorg te bekostigen. De kosten voor het niet ingekocht aanbod (NIA) stijgen in 2017
naar verwachting sterk, het aantal cliënten steeg navenant. De inschatting is dat de kosten voor
het NIA in 2017 uitkomen op circa € 7,2 miljoen, dat is een verdubbeling ten opzichte van 2016.
Ook de kosten van de landelijke jeugdhulpaanbieders (vanuit het VNG-raamcontract) verdubbelen
in 2017 naar verwachting ten opzicht van 2016 en uitkomen op circa € 2,5 miljoen.
Vooruitblik
De 2° helft van 2017 staat vooral in het teken van de vernieuwing van de specialistische jeugdhulp
met ingang van 1 januari 2018. Het terugdringen van de kosten van de specialistische jeugdhulp
wordt met de nieuwe inkoop vorm gegeven door het werken met het perspectiefplan, het hoofd-
aannemerschap en het toewerken naar resultaatfinanciering. De verwachting is dat de kosten van
het persoonsgebonden budget en het niet ingekochte aanbod specialistisch jeugdhulp in 2018
door de nieuwe werkwijze afnemen. Jeugdhulpaanbieders hebben als hoofdaannemer immers de
opdracht om alles te doen wat nodig is om het resultaat te bereiken, inclusief het inzetten van
onderaannemers. Door het wegvallen van o.a. de budgetplafonds moet het mogelijk zijn dat
wachttijden afnemen maar daarmee kunnen kosten ook toenemen. De nieuwe afspraken bieden
jeugdhulpaanbieders alle ruimte om naar eigen inzicht vorm te geven aan de hulp, maar afspraak
is ook dat elke cliënt geholpen wordt. Spannend hierbij is om te volgen of de kosten voor de speci-
alistische jeugdhulp hiermee in 2018 in totaal zullen dalen.
14
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
mn u u u u
C. Coördinatie en regie op gezinnen
Ouders zijn verantwoordelijk dat hun kinderen opgroeien in een veilige en stimulerende thuissitua-
tie. Zij zijn in regie. Sommige gezinnen hebben hierbij echter ondersteuning nodig. Samen DOEN
biedt zorgcoördinatie bij minder zelfredzame huishoudens. De gecertificeerde instellingen komen
in beeld als in het kader van de kindveiligheid de regie (gedeeltelijk) overgenomen moet worden.
Veilig Thuis is als advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling een knooppunt om
signalen van onveiligheid te beoordelen, en zo nodig te onderzoeken en het vervolgtraject te be-
leggen. Wanneer sprake is van stagnaties in de hulpverlening voor (overlastgevende) multipro-
bleemgezinnen, kan bovendien een beroep worden gedaan op de (O)MPG-+ aanpak. In deze para-
graaf gaan we in op de cijfers van deze partijen.
Totaal beeld
De cijfers over het eerste halfjaar van 2017 laten zien dat het aantal meldingen bij Veilig Thuis in de
eerste helft van 2017 verder is toegenomen.” Het aantal gezinnen dat door de gecertificeerde
instellingen in het kader van preventieve jeugdbescherming geholpen wordt is voor het eerst gro-
ter dan het aantal gezinnen in dwang kader (met een ondertoezichtstelling, voogdij- of jeugdre-
classeringsmaatregel). Opvallend is de daling van het aantal gezinnen dat ondersteuning krijgt
vanuit Samen DOEN. De inzet vanuit de (O)MPG+ aanpak neemt verder toe, al gaat het om kleine
aantallen. In de onderstaande grafiek het bereik van de verschillende onderdelen in beeld.”*
. 2.440
2.500 ET
2.01
2.000
1.983 1.970 nnenennenenonn
8
255 me Samen DOEN
1.500 1.431 1420 1.428 mm Preventieve jeugdbescherming
1.375 1317 — me Jeugdbescherming en -reclassering
1.273
1.000 —_ Meldingen Veilig Thuis
== (O)MPG+ procesmanagement
500
B
0
ze helft 2016 2e helft 2016 1e helft 2017
Figuur 1C.1 Bereik Samen DOEN, (preventieve) jeugdbescherming en -reclassering en Veilig Thuis en (O)MPG+ aanpak
De belangrijkste oorzaak voor de afnemende aantallen gezinnen bij Samen DOEN en de jeugdbe-
scherming en —reclassering lijkt het toegenomen bereik van de Ouder- en Kindteams (zie hoofd-
stuk 1A Preventie en jeugdhulp). De doelgroep die vanuit Samen DOEN en de gecertificeerde in-
® De cijfers over Veilig Thuis gaan over aantallen meldingen; over 1 gezin kunnen meerdere meldingen voorkomen. Bij Samen
DOEN, de jeugdbescherming en —reclassering en de (O)MPG+ aanpak gaat het om aantallen gezinnen.
‘S Een optelsom van alle gezinnen waarop coördinatie of regie wordt uitgevoerd is niet mogelijk, omdat gezinnen in meerdere
hulpvormen kunnen voorkomen en daarmee dubbel geteld zouden worden.
15
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
stellingen wordt ondersteund heeft met steeds complexere problematiek te kampen. Dit zou de
toegenomen inzet vanuit de (O)MPG+ aanpak kunnen verklaren.
1. Samen DOEN
De 22 Samen DOEN-teams ondersteunen huishoudens zonder én met kinderen (gezinnen) waar
sprake is van complexe problemen op meerdere levensgebieden.
In het eerste halfjaar zijn door de Samen DOEN teams 1.835 gezinnen ondersteund (vorig jaar
1.983)” Dit is ca. 1,6% van alle Amsterdamse gezinnen. De instroom van nieuwe gezinnen is in
vergelijking met dezelfde periode vorig jaar afgenomen naar 312 (versus 500), daar waar de uit-
stroom is toegenomen naar 452 (versus 419). De daling van het bereik wordt waarschijnlijk veroor-
zaakt door het toegenomen bereik van de Ouder- en Kindteams, de toename in het aantal verwij-
zingen vanuit hen naar de specialistische jeugdhulp en de afname van het aantal aanmeldingen
naar Samen DOEN. Overigens kampen de Samen DOEN gezinnen met problematiek waarbij
steeds langer durende ondersteuning nodig is. Mede veroorzaakt door problemen op het gebied
van wonen en financiën. Met als gevolg dat de gemiddelde tijd dat een gezin in zorg en onder-
steuning zit, nog steeds verder oploopt; van gemiddeld 360 dagen in de eerste helft van vorig jaar
naar ruim 5oo dagen in dezelfde periode dit jaar.
Als we kijken naar welke partijen gezinnen aanmelden bij Samen DOEN, dan valt op dat waar het
aandeel van het Ouder- en Kindteam stabiel blijft op ca. 13%, het aandeel van Veilig Thuis verder is
toegenomen naar 24%. De toename kan enerzijds worden verklaard doordat het aantal meldingen
bij Veilig Thuis is toegenomen met een groeiend beroep op Samen DOEN als gevolg, en anderzijds
doordat de samenwerking verder is verbeterd. Naast Veilig Thuis melden ook de gecertificeerde
instellingen relatief veel gezinnen aan bij Samen DOEN (24%) en is redelijk stabiel door de jaren
heen.
2. (Preventieve) jeugdbescherming en -reclassering
Het aantal gezinnen dat door de drie gecertificeerde instellingen geholpen wordt in het kader van
preventieve jeugdbescherming is afgelopen half jaar tamelijk stabiel gebleven. Ten opzichte van
de 2° helft 2016 is sprake van een lichte stijging. Veruit de grootste aanbieder van preventieve
jeugdbescherming is Jeugdbescherming Regio Amsterdam (Jeugdbescherming). Ruim 60% van
hun gezinnen wordt geholpen zonder dwangmaatregel. Bij de William Schrikkergroep (WSG) en
het Leger des Heils ligt dit percentage een stuk lager (respectievelijk 36% en 11%). Met name bij
de WSG is dit aandeel in 2016 wel gegroeid en in 2017 stabiel gebleven. We zien de stijging van het
aantal gezinnen dat zonder dwangmaatregelen geholpen wordt als een positieve ontwikkeling.
Het aantal gezinnen dat in gedwongen kader geholpen wordt daalt. Deze daling wordt vooral ver-
oorzaakt door de afname van het aantal gezinnen waar één van de kinderen een jeugdreclasse-
ringsmaatregel heeft. Het gaat dan om jeugdigen tussen de 12 en 23 jaar. Deze ontwikkeling zien
we al enige tijd, ook landelijk. Verklaring hiervoor is waarschijnlijk de daling van het aantal jeugdi-
Y Het bereikcijfer is inclusief de gezinnen waarvoor op verzoek van een gecertificeerde instelling (preventieve jeugdbescherming)
een beschikking voor specialistische jeugdhulp is afgegeven, maar waar Samen DOEN zelf geen ondersteuning heeft geboden.
Daarnaast zitten in het cijfer dossiers opgenomen die na een korte termijn (binnen 3 maanden) afgesloten worden omdat een
andere instantie in staat is de gevraagde ondersteuning te leveren; Samen DOEN draagt dan na de inventarisatie van de proble-
matiek de zorg over, maar levert zelf geen ondersteuning aan het gezin. Naar verwachting kunnen er per 2018 meer gespecifi-
ceerde cijfers over het bereik worden gegenereerd.
16
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
gen dat met een delict voor de rechter verschijnt (afname jeugdceriminaliteitscijfers). Daarnaast
wordt ook kritischer gekeken naar de inzet van een jeugdreclasseringsmaatregel (Maatregel Toe-
zicht en Begeleiding) bij schoolverzuim. Het aantal gezinnen met een ondertoezichtstelling is licht
gedaald. Het aantal voogdijmaatregelen is stabiel.
3. Veilig Thuis
Het aantal meldingen waarbij kinderen betrokken zijn bij Veilig Thuis is in de 1° helft van 2017 licht
gestegen ten opzichte van de 2° helft van 2016 (van 2.355 naar 2.440). Ten opzicht van de 1° helft
2016 is er sprake van een grote stijging (van 2.015 naar 2.440). De stijging van het aantal meldin-
gen wordt vooral veroorzaakt door meer meldingen vanuit politie.
Het aantal adviesvragen dat bij Veilig Thuis binnenkwam is in de 1° helft van 2017 gedaald ten op-
zichte van 2016, vooral onder niet professionals. In het Actieplan Huiselijk Geweld en Kindermis-
handeling (HGKM) 2017 wordt daarom ook flink ingezet op het vergroten van de bekendheid van
de adviesfunctie van Veilig Thuis.
Meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen worden beoordeeld. Sommige trajecten worden afge-
sloten direct na de triage. In andere gevallen wordt een vervolgtraject of onderzoek ingezet. In
70% van de meldingen waarop onderzoek volgt wordt het vermoeden van huiselijk geweld of kin-
dermishandeling ook bevestigd. Het vervolgtraject kan (als kinderen betrokken zijn) bestaan uit de
inzet van een lokaal team (Ouder- en Kindteam of Samen DOEN), gecertificeerde instelling of de
Blijfgroep (bijvoorbeeld bij eer gerelateerd geweld). In de 1° helft 2017 was het aandeel van de
gecertificeerde instellingen in de vervolgtrajecten met 39% lager dan in 2016 (44%). Of dit een
positieve ontwikkeling is — lokale teams kunnen zelf aan — is nog niet te zeggen. Mogelijk waren de
meldingen ook ‘lichter’.
4. (O)MPG-+ aanpak
De (O)MPG+ aanpak zet bij stagnaties in de hulpverlening procesmanagement in. Naast proces-
management kunnen partners terecht bij de aanpak voor consultatie en aanvragen woonurgen-
ties.®
De aanpak heeft in het eerste halfjaar van 2017 voor 58 gezinnen procesmanagement uitgevoerd.
In 43 gevallen betrof het een multiprobleemgezin en 15 keer ging het om een overlastgevend mul-
tiprobleemgezin.”° In vergelijking met de eerste helft van vorig jaar een verdere toename (toen:
38). De toename komt voornamelijk door een hoge instroom (28), met name binnengekomen via
gemeentelijke diensten (zoals stadsdelen, WPI en het Meldpunt Zorg en Overlast). Ook Samen
DOEN meldt relatief veel gezinnen aan. Daarentegen zijn er amper gezinnen via de gecertificeerde
instellingen binnengekomen, een trendbreuk met het verleden. De gecertificeerde instellingen
bleken in het verleden vooral overlastgevende multiprobleemgezinnen aan te melden; daarvan is
er slechts 1 in het afgelopen halfjaar ingestroomd bij de aanpak. Gezinsmanagers lijken er beter in
te slagen zelf via vitvoeringsoverleg partners vit andere domeinen te betrekken.
Voor de toename van het aantal gezinnen waarvoor procesmanagement is ingezet kunnen ver-
schillende oorzaken worden aangewezen. Enerzijds lijkt het erop dat professionals beter bekend
® Hierbij gaat het om urgentieverzoeken voor (O)MPG-gezinnen waarbij de woonproblematiek een stagnerende factor voor de
hulpverlening is en er op geen enkele andere wijze passende woonruimte voor het gezin kan worden gerealiseerd.
®® Door een stedelijk convenant met escalatieroute en privacy protocol, kan er voor deze doelgroep een sluitend plan van aanpak
worden gemaakt tussen justitiële diensten, gemeentelijke diensten en hulpverleningsinstellingen.
17
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
zijn met de mogelijkheden en de meerwaarde van de aanpak. Als gevolg van wachttijden in de
keten lijkt het anderzijds vaker dan voorheen voor te komen dat instellingen een beroep doen op
de (O)MPG+ aanpak om te escaleren (als er bijvoorbeeld vragen spelen rond de kindveiligheid en
een jeugdige of gezin tegelijkertijd, en als gevolg van wachttijden, niet direct bij een jeugdhulp-
aanbieder of een gecertificeerde instelling terecht kan). Verder wordt er steeds meer en dichterbij
de burger complexe problematiek gesignaleerd, wat maakt dat er een groeiend beroep wordt
gedaan op de expertise van de aanpak. Andere redenen die mee spelen zijn: het wegvallen van een
centraal punt in de stadsdelen waar hulpverleners terecht kunnen met vragen rondom complexe
(gezins)problematiek; de toenemende krapte op de woningmarkt waardoor men vaker in de knel
komt te zitten; gezinnen die steeds vaker deel vitmaken van netwerken die als geheel ook kam-
pen met complexe problematiek (bijvoorbeeld Roma gezinnen), wat een langer durende aanpak
vergt dan voorheen.
De (O)MPG+ aanpak heeft verder 59 consultvragen ontvangen (met als top 3 onderwerpen: wo-
nen, inzet passende hulp en illegaliteit); iets minder dan vorig jaar (72). En er zijn 12 aanvragen
woonurgentie behandeld. Voor 37 multiprobleemgezinnen die in het eerste halfjaar of eerder een
woonurgentie toegekend hebben gekregen, heeft de aanpak de procesregie gevoerd op de bewo-
nersovereenkomst.
Vooruitblik
Vanwege de nieuwe inkoopstrategie 2018 en de doorontwikkeling in het Sociaal Domein, zijn de
rollen en posities van de verschillende onderdelen die iets doen op het gebied van coördinatie en
regie op gezinnen, aan verandering onderhevig.
Bij Samen DOEN is besloten om de opdracht voor de uitvoering van de aanpak per 1 januari 2019
over te dragen aan de maatschappelijke partners. De verwachting is dat dit leidt tot verbeterde
zorg en ondersteuning aan Amsterdammers met multiproblematiek en vereenvoudiging in het
sociaal domein, waardoor aanbieders ondersteuning en zorg efficiënter kunnen leveren.
De (O)MPG+ aanpak wordt, nog meer dan nu het geval, de plek in het jeugdstelsel waar professio-
nals met vastgelopen casuïstiek terecht kunnen. Dit geldt ook voor jeugdhulpaanbieders die stag-
naties, voortkomend uit gemeentelijke belemmeringen, in de uitvoering van jeugdhulp ervaren en
daardoor met het gezin de doelen uit het perspectiefplan niet kunnen realiseren.
18
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
Cliënt tief
In dit hoofdstuk staan we stil bij het perspectief van jeugdigen en hun ouders. We
volgen ervaringen, signalen, klachten en bezwaren van jeugdigen en ouders over
de uitvoering van jeugdhulp en het jeugdstelsel.
19
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
De gemeente houdt op verschillende manieren zicht op hoe cliënten de jeugdhulp en het jeugd-
stelsel ervaren. Dit doet zij allereerst door jaarlijks de Cliëntervaringsmonitor (CEM) uit te voeren.
In de tweede plaats spreekt de gemeente regelmatig met organisaties die het cliëntperspectief
kennen en behartigen over signalen en ervaringen van cliënten jeugdhulp.”° In de derde plaats
monitort de gemeente het aantal en de aard van klachten en bezwaarschriften die binnenkomen
bij de gemeente en de gemeentelijke Kinderombudsman.
Met deze informatie is de gemeente in staat om belangrijke signalen en trends vanuit het cliënt-
perspectief te volgen, en waar nodig het gesprek te voeren of aanvullende acties te ondernemen.
Zoals bijvoorbeeld het (laten) vitvoeren van verdiepend onderzoek, of — wanneer de cijfers of sig-
nalen daar aanleiding toe geven — het bespreken van klachten die bij de jeugdhulpaanbieders bin-
nenkomen en daar worden afgehandeld.”
Totaalbeeld
Een groot deel van de signalen die in het eerste halfjaar van 2017 bij cliënten met jeugdhulp zijn
opgehaald, gaan over de informatievoorziening en diverse aspecten rondom de uitvoering van
jeugdhulp (onder andere bereikbaarheid, beslissingen en bejegening). De informatievoorziening
is, naast thema’s als passende hulp, wachttijden en samenwerking, ook een belangrijk onderwerp
dat naar voren komt in de Cliëntervaringsmonitor 2016. Het aantal klachten is vergelijkbaar met
de aantallen van vorig jaar; de meeste klachten gaan over het persoonsgebondenbudget de
jeugdbescherming.
1. Cliëntervaringsmonitor 2016
In het voorjaar de jaarlijkse Cliëntervaringsmonitor 2016 uitgevoerd. 78 cliënten (jeugdigen en
ouders) die in 2016 jeugdhulp hebben ontvangen hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Het
draaide in dit onderzoek om het kwalitatief in beeld brengen van cliëntervaringen,
met het doel om aandachtspunten voor de ontwikkeling en verbetering van de jeugdhulp
in beide regio's aan te dragen. Het onderzoek levert geen representatief beeld op.
Het onderzoek laat zien dat veruit de meeste cliënten (die in dit onderzoek zijn gesproken) positief
zijn over de diverse aspecten van de hulp die ze hebben ontvangen. (Dit komt overeen met de
resultaten van het (kwantitatieve) cliëntervaringsonderzoek 2015.) Eenmaal in contact met een
hulpverlener, zijn ouders en jeugdigen (cliënten) overwegend positief over de wijze waarop ge-
werkt wordt en het resultaat van de geboden hulp. Ook vinden de meeste cliënten dat professio-
nals op een nette manier met hun persoonsgegevens omgaan.
Wel zijn er diverse aandachtspunten. Zo geeft een aanzienlijk deel van de cliënten aan dat ze
voorafgaand aan de ondersteuning niet goed wisten waar ze met hun vraag of probleem terecht
konden. (Dit sluit aan bij het aandachtspunt uit de Cliëntervaringsmonitor 2015 waaruit bleek dat
ouders/ verzorgers vragen om betere informatievoorziening over de mogelijkheden van jeugd-
2 Het Jeugdplatform Amsterdam, het vertrouwenswerk van het Advies- en klachtenbureau jeugdzorg en de gemeentelijke
Kinderombudsman. Zij halen signalen en ervaringen op, voeren zelf onderzoek uit en geven gevraagd en ongevraagd advies.
* De Jeugdwet heeft als uitgangspunt dat klachten worden afgehandeld door instellingen zelf. Wanneer jeugdigen of ouders niet
tevreden zijn over hoe zij geholpen of bejegend worden, wordt hen geadviseerd dit te bespreken met de betrokken hulpverlener
of teammanager. Ook biedt elke jeugdhulpinstelling — net als de Ouder- en Kindteams, Veilig Thuis en de gecertificeerde instel-
lingen — de mogelijkheid om een formele klacht in te dienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. Op grond van de Jeugd-
wet (artikel 4.2.1) en landelijke regelgeving dienen instellingen over het aantal klachten dat bij hen binnengekomen is en de
afhandeling daarvan te rapporteren in hun jaarverslag. De gemeente rapporteert over deze klachten die door jeugdhulpaanbie-
ders zelf worden afgehandeld niet.
20
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
hulp.) Ook geven deze cliënten aan dat de mate waarin de hulp aansluit op hun vraag of onder-
steuningsbehoefte (passende zorg) gering is. Daarnaast wordt de snelheid van de geboden jeugd-
hulp en de onderlinge samenwerking tussen betrokken organisaties minder positief beoordeeld.
Een ander aandachtspunt dat naar voren kwam uit de panelgesprekken was de (niet sluitende)
overgang van 18 min naar 18 plus.
NB De rapportage “Cliëntervaringsmonitor 2016” ís al eerder met de Gemeenteraad gedeeld (9 augus-
tus via de dagmail en 14 september 2017 is de rapportage ter kennisname aan de commissie Jeugd &
Cultuur aangeboden).
2. Jeugdplatform Amsterdam
Het Jeugdplatform heeft zich in de eerste zes maanden van 2017 wederom actief ingezet om het
perspectief van jongeren en ouders in het Amsterdamse jeugdstelsel te vertegenwoordigen. Naar
aanleiding van de signalering zijn de afgelopen maanden diverse thema's met jongeren, ouders én
professionals vitgediept. Een voorbeeld hiervan is een bijeenkomst met (pleeg)jongeren,
(pleeg)ouders, professionals werkzaam binnen de pleegzorg en ambtenaren, om gezamenlijk het
in 2016 en door het Jeugdplatform uitgebrachte advies — en de bestuurlijke reactie van het college
van B&W hierop (d.d. 17 januari 2017; brief meegezonden als bijlage) —te bespreken en te kijken
hoe deze in praktijk kunnen worden toegepast.
Veel van de signalen die het Jeugdplatform heeft opgehaald gingen over de informatievoorzie-
ning, met name ten aanzien van de toegang tot en het aanbod van (specialistische) jeugdhulp en
de rechten van cliënten met jeugdhulp. Minder vaak voorkomende signalen gingen over het gemis
van een onafhankelijk cliëntondersteuner (iemand die met ouders meedenkt en hen kan onder-
steunen) en over het wonen in een instelling of woonvoorziening. De signalen over de informatie-
voorziening zijn niet geheel nieuw. Het valt wel op dat de signalen vorig jaar, en in tegenstelling
tot de eerste helft van dit jaar, met name betrekking hadden op het Ouder- en Kindteam en de
organisatie van jeugdhulp en de bijkomende bureaucratie. De adviezen van het Jeugdplatform
zijn door betrokken partners in het jeugdstelsel opgepakt. Dat kan mogelijk een verklaring bieden
voor het feit dat er over deze onderwerpen in de eerste helft van dit jaar minder signalen zijn bin-
nengekomen.
3. Vertrouwenswerk Akj
180 cliënten hebben in de eerste helft van 2017 contact opgenomen met het Akj voor informatie,
advies en/of ondersteuning. In vergelijking met vorig jaar is dit een daling, wat mogelijk kan wor-
den verklaard doordat het Akj, in tegenstelling tot vorig jaar, niet actief heeft gewerkt aan meer
bekendheid. In totaal zijn er 93 vragen voorgelegd aan het Akj, waarvan de meeste gaan over de
werkwijze van instanties en wetgeving. Daarnaast zijn 324 (deel)klachten voorgelegd bij het Akj.
Dit is nagenoeg gelijk aan vorig jaar. De meeste klachten gaan over bejegening, beslissingen (uit-
voering van de hulp) en informatievoorziening; dezelfde onderwerpen als vorig jaar.
Ook net als vorig jaar worden de meeste cliënten die bij het Akj aankloppen ondersteund door een
gecertificeerde instelling of een gespecialiseerde jeugdhulpaanbieder met een verblijfsvoorzie-
ning.
21
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
4. Klachten, bezwaren en beroep
Jeugdigen en ouders kunnen bij de gemeente terecht met een klacht als het gaat over het ge-
meentelijk handelen en beleid. Ook kunnen zij bij de gemeente bezwaar indienen tegen een ge-
nomen besluit (beschikking) over de inzet van specialistische jeugdhulp. Indien klachten door de
klachtencommissie van de aanbieder of door de gemeente niet naar tevredenheid van de cliënt
wordt afgehandeld, kan de cliënt terecht bij de Kinderombudsman Amsterdam (tweedelijnsvoor-
ziening klachtafhandeling jeugdstelsel). Jeugdigen en ouders kunnen bij het Akj terecht voor on-
dersteuning of advies.
In het eerste halfjaar zijn er 37 klachten in behandeling genomen; 10 bij de gemeente?** en 27 bij de
Kinderombudsman. Daarnaast zijn er nog 11 bezwaarschriften ingediend bij de gemeente, en is er
1 beroepszaak bij de rechtbank ingediend.
50
40
m Beroepszaken
30
= Bezwaarschriften
m Klachten Kinderombudsman
m Klachten gemeente
20
10
o
1 helft 2016 2e helft 2016 ze helft 2017
Figuur 2.1 Aantal klachten, bezwaarschriften en beroepszaken
** Bij de gemeente komen ook klachten binnen die in eerste instantie niet thuishoren bij de gemeente (1H2017 waren diter 7 en
betreffen vooral klachten over instellingen). Deze klachten worden wel bijgehouden, maar tellen we niet mee in de cijfers omdat
de registratie en afhandeling plaatsvindt bij de betreffende instellingen. Wat opvalt is dat de indiener veelal de verwachting heeft
dat de gemeente in kan grijpen in de persoonlijke situatie van cliënten omdat “de gemeente verantwoordelijk is”. Vanwege
wettelijke beperkingen kan dit niet altijd. De gemeente biedt (net als de Kinderombudsman) wel vaak een luisterend oor of biedt
aan om te bemiddelen met als doel het vertrouwen te herstellen. Bemiddeling kan een goede wijze van afdoen van klachten zijn,
met name omdat dit leidt tot snelle oplossingen voor gezinnen ter voorkoming van een langdurige formele klachtenprocedure.
Ook valt op dat cliënten die de gemeente aanschrijven vaak meerdere partijen aanschrijven, daarin neemt de gemeente steeds
vaker de coördinerende rol op zich.
22
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
De klachten die bij de gemeente zijn ingediend gaan over het programma Samen DOEN, het be-
leid rondom of besluiten inzake persoonsgebonden budgettenen (ook de 11 ingediende bezwaar-
schriften gaan over persoonsgebonden budgetten”) en ander gemeentelijk beleid of handelen. De
verzoeken en klachten die bij de Kinderombudsman zijn binnengekomen zijn divers van aard,
maar het betreft vooral ontevredenheid van ouders en verzorgers over gezinsmanagers en jeugd-
beschermers (met name op de aspecten communicatie, verslaglegging, wachttijden en ervaren
vooringenomenheid). Andere klachten richten op huisvestingproblematiek en verblijf in pleegge-
zinnen.”
Het aantal klachten is vergelijkbaar met de aantallen van vorig jaar. Als we de aantallen cliënten
met jeugdhulp in beschouwing nemen lijkt dit aan de lage kant. Wat mogelijk de grootste verkla-
ring hiervoor biedt is dat veel klachten worden opgelost door instellingen zelf, in bijvoorbeeld het
gesprek tussen de cliënt en de hulpverlener (of diens teamleider) of de klachtencommissie, en
daardoor niet vitmonden in een klacht bij de gemeente of de Kinderombudsman.
Vooruitblik
Op verschillende onderdelen zijn al verbeteringen ingezet. Samen met bijvoorbeeld het Ouder- en
Kindteam als het gaat om communicatie, maar ook samen met aanbieders van specialistische
jeugdhulp in het kader van innovatieve pilots ter bestrijding van wachttijden. De maatregelen die
de gemeente met de nieuwe inkoopstrategie voor 2018 in werking heeft gezet, zijn grotendeels in
lijn zijn met de bevindingen uit het cliëntervaringsonderzoek en de signalen die in het eerste half-
jaar van 2017 zijn opgehaald. Ook sluiten de maatregelen goed aan bij de verbeterpunten die door
ouders en jeugdigen zelf zijn genoemd.
Om de herkenbaarheid en informatievoorziening verder te verbeteren zal naast de reguliere
communicatie ook extra actie worden ondernomen. Zo ligt er voorstel om een brede publieks-
campagne in het eerste kwartaal van 2018 te organiseren over de toegang naar advies, ondersteu-
ning en jeugdhulp met welke hulpvraag je bij de Ouder- en Kindteams terecht kunt. Verder wordt
gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de website ikzoekjeugdhulp.nl. Het Ouder- en Kindteam
continueert daarbij de inzet op het vergroten van de naamsbekendheid. Zo worden alle brieven
vanuit de jeugdgezondheidszorg per 1 november 2017 in de communicatiestijl van het Ouder- en
Kindteam verzonden. En de bebording aan de gevels van de fysieke locaties van de Ouder- en
Kindteams is dit jaar aangepast, waarmee de zichtbaarheid in de openbare ruimte wordt vergroot.
Resultaten van deze en andere inspanningen worden dit najaar met een nieuw onderzoek naar de
naamsbekendheid van het Ouder- en Kindteam inzichtelijk gemaakt. Hierover wordt in de Be-
stuursrapportage 2017 gerapporteerd.
Dit najaar wordt er verder gewerkt aan de doorontwikkeling van de Cliëntervaringsmonitor. Resul-
taten van de landelijke pilot ‘Modelvragenlijst Cliëntervaring Jongeren en Ouders (MCJO)**, waar
de gemeente Amsterdam samen met de regiogemeenten aan deelneemt, worden hierin meege-
* Waarbij er met name bezwaar gemaakt wordt tegen de hoeveelheid toegekende uren of dagdelen en het rekenen met een
tarief voor informele in plaats van professionele zorg voor pgb-zorgverleners die formeel geen jeugdhulpverlener zijn.
*% Niet alle casussen gaan over de uitvoering van het jeugdstelsel of ontvangen jeugdhulp. Soms gaat het om woonsituaties of
financiële voorzieningen voor kinderen of gezinnen die de gemeente heeft. Hier is in de rapportage van de Kinderombudsman
geen onderscheid in gemaakt.
* Inde pilot wordt er gekeken naar het verbeteren en optimaliseren van de huidige modelvragenlijst, best practices om de res-
pons en representativiteit te verhogen en mogelijkheden om de CEM te harmoniseren met andere — reeds bestaande — cliënter-
varingsonderzoeken.
23
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
nomen. Ook vitkomsten van (de nog lopende) gesprekken met jeugdhulpaanbieders, de gecertifi-
ceerde instellingen, de lokale teams, het Nederlands Jeugd Instituut en het Jeugdplatform Am-
sterdam over Sturen op resultaat en de harmonisatie en vereenvoudiging van cliëntmetingen in
het jeugdstelsel, zijn van belang voor de toekomstige invulling en opzet van de Cliëntervarings-
monitor. In het najaar wordt als onderdeel van de doorontwikkeling, een nieuw ontwikkelde en
geharmoniseerde vragenlijst getest bij een aantal zorgaanbieders. Het Jeugdplatform Amsterdam
is hier ook bij betrokken.
Op het gebied van het verder stroomlijnen van de registratie en monitoring van signalen en klach-
ten, wordt het overleg met de betrokken organisaties in het jeugdstelsel gecontinveerd. De inzet
is het maken van afspraken over meer eenheid in taal (denk aan heldere en gezamenlijke defini-
ties) en het eenduidiger vastleggen en categoriseren van binnengekomen signalen en klachten.
Zodat de gegevens onderling beter vergelijkbaar worden, er betere handvatten voor de analyse
van de cijfers komen en er op basis daarvan beter bijgestuurd kan worden.
24
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
Bijlage 1 Financiën
Hieronder wordt een prognose 2017 (jaareindeverwachting) afgezet tegen de realisatiecijfers
2016, voor het programmaonderdeel Jeugd en jeugdzorg van de begroting.
Uitgaven nieuwe jeugdstelsel Amsterdam Prognose 2017 Realisatie 2016
Jeugdwelzijn 33,1 31,1
Ovder- en Kindteam Amsterdam 59,1 55,5
Opvoed- en opgroeiondersteuning 8,0 7,9
Samen DOEN aanpak (jeugddeel) 6,0 5,9
Specialistische jeugdhulp (persoonsgebonden budget) 5,7 5,7
Specialistische jeugdhulp (zorg in natura) 124,6 114,6
Gecertificeerde instellingen 26,4 26,3
Veilig Thuis (jeugddeel) 2,8 2,5
Totaal 265,7 249,5
Tabel bijlage 1. Prognose 2017 en realisatie 2016 programmaonderdeel Jeugden jeugdzorg in miljoenen euro's
Toelichting
In 2017 is de verwachting dat de bestedingen zullen stijgen met € 16,2 miljoen ten opzichte van
2016.Deze stijging wordt voor € 9,1 miljoen gedekt vanuit de inzet van de vrijgevallen fondsmidde-
len Werk, Zorg en Jeugd. Op onderdeelniveau zijn de belangrijkste verschillen als volgt te verkla-
ren:
e Jeugdwelzijn: stijging wordt vooral (namelijk voor € 1,8 miljoen) veroorzaakt door bestedingen
in 2017 voor Gebiedsgericht werken (basisvoorzieningen Jeugd) in de stadsdelen.
e _Ovuder- en Kindteam: stijging van € 2,1 miljoen voor frictiekosten (€ 0,8 miljoen), extra oplei-
dingskosten (€ o,1 miljoen), de businesscase huisartsen (€ 0,8 miljoen) en diverse andere pro-
jecten van het Ouder- en Kindteam Amsterdam (€ 0,4 miljoen). Daarnaast zijn de lasten in
2017 gestegen voor structurele prioriteit huisvestingskosten van het Ouder- en Kindteam Am-
sterdam en het project ‘Specialisten in de wijk’ voor in totaal € 1,5 miljoen. Dit laatste bedrag is
een verschuiving binnen het programmaonderdeel Jeugd.
e Specialistische Jeugdhulp (persoonsgebonden budget): het hier genoemde bedrag is lager dan
het bedrag van € 7,1 in de prognose in hoofdstuk 1B2, omdat hier vitgegaan wordt van wat
naar verwachting door budgethouders bij het SVB wordt gedeclareerd, en we uit ervaring in
2015 en 2016 weten dat dit lager ligt dan het volledige beschikte pgb-budget.
e Specialistische Jeugdhulp (zorg in natura): Stijging van in totaal € 10 miljoen wordt verklaard
door de inzet van extra middelen voor het verkorten van de wachttijden bij de regionaal ge-
contracteerde instellingen en door de toename van de bestedingen voor de landelijk gesloten
contracten en het Niet ingekocht aanbod, zie verder hoofdstuk 1B2.
25
Versie
20-09-2017
Bijlage 2 Overzicht wachttijden specialistische jeugdhulp, mei 2017
Het onderstaande overzicht worden de wachttijden in maart 2017 naast die van mei 2017 gepresenteerd. Het overzicht laat een stijging zien van het
aantal jeugdigen dat korter dan 10 weken wacht op start hulp en een stijging van het aantal jeugdigen dat langer dan 10 weken wacht (de Treeknorm):
1. Het aantal jeugdigen dat korter dan 10 weken wacht is aanzienlijk toegenomen van 552 naar 716. Deze stijging is zichtbaar bij enkele dyslexie-
aanbieders, enkele GGZ-aanbieders en bij enkele aanbieders die voor het overzicht van maart geen gegevens hadden aangeleverd.
2. De stijging van het aantal jeugdigen dat langer dan 10 weken wacht (van 274 naar 288) is zichtbaar bij een dyslexie-aanbieder en drie GGZ-
aanbieders. Grootste stijging ins te zien bij Arkin die in maart nog geen (betrouwbare) gegevens aanleverde. Tevens is een daling van 14 zichtbaar
van het aantal kinderen dat bij Spirit wacht, voornamelijk op verblijfshulp.
De maatregelen die de gemeenten in de eerste helft van 2017 genomen heeft om wachttijden terug te dringen worden genoemd in hoofdstuk 1B3.
wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10
jeugdigen weken
LN
men ee Te
geenwachtjden {eee
el eee
eee
ee TL
A
aweektot6maanden | 65m
gemeden | lele
moten el elemen el
gevoede lesen el
oer el TTL
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
aantal waarvan aantal
en wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10 wachttijd mei 2017 wachtende ERA
jeugdigen weken jeugdigen
EE ES
weer eee el
VE
ee ee
[geen wachttiden ||
geen wachttijden | oe
meeste hulp start binnen 6
ES
[geen wachttiden | 0e el
geen wachttijden | oee
FN
EE
A
eeen | el
[geen wachttiden | 0e el
4
el el
gemee TT
see
TTL
sen ee TL
genveren | e
genade ele
ee
[geen wachttijden | 0e
27
Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017
Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017
aantal waarvan aantal waarvan langer
wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10 wachttijd mei 2017 wachtende B
8 } - dan 10 weken
jeugdigen weken jeugdigen
eel sel 76] 2e)
* Jeugdigen bij Spirit verblijven binnen andere programma's of krijgen hulp vanuit een wachtlijstprogramma.
28
| Onderzoeksrapport | 28 | train |
702023014997 X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO
% Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
Portefeuille Ruimtelijke Ordening
Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit (32)
Agendapunt 1
Datum besluit 23 mei 2023
Onderwerp
Kennis te nemen van de Halfjaarlijkse Rapportage Zuidasdok tweede helft 2022 en het onderzoek
risicomanagementsysteem programma Zuidasdok
Kennis te nemen van de Halfjaarlijkse Rapportage Zuidasdok tweede helft 2022 en het onderzoek
risicomanagementsysteem programma Zuidasdok.
Wettelijke grondslag
Artikel 160, lid 1 onder a Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om
het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren.
Artikel 169 Gemeentewet: het college geeft de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening
van zijn taak nodig heeft.
Bestuurlijke achtergrond
Bestuurlijke achtergrond
Op 9 juli 2012 hebben het Rijk, de gemeente Amsterdam, de Stadsregio Amsterdam en de Provincie
Noord-Holland een voorkeursbeslissing genomen voor het project Zuidasdok. Deze is vastgelegd
in de Bestuursovereenkomst Zuidasdok (projectscope en financiële afspraken) en de Structuurvisie
Zuidasdok (juridische planologische procedure). Voor de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel
is in de Bestuursovereenkomst overeengekomen dat deze in een gecombineerde aanpak met het
project Zuidasdok worden voorbereid en gerealiseerd, waarbij de aanpak van de knooppunten
voor rekening en risico van het Rijk komt. Op 17 oktober 2012 heeft de gemeenteraad unaniem
ingestemd met de voorkeursbeslissing Zuidasdok.
Met de realisatie van Zuidasdok wordt invulling gegeven aan meerdere doelstellingen:
* Zuidasdok draagt bij aan de noodzakelijke verbetering van de bereikbaarheid van Amsterdam
en de noordelijke Randstad die van grote economische importantie is.
e Door Zuidasdok kan de Zuidas verder vitgroeien tot internationale toplocatie als integraal
onderdeel van de regio en stad Amsterdam.
* De realisatie van Zuidasdok zorgt voor een kwalitatief hoogwaardig OV-knooppunt van
internationale allure dat voorziet in een optimaal functionerend hoogwaardig verkeer- en
vervoerssysteem.
* De realisatie van Zuidasdok zorgt voor een duurzame inpassing van de infrastructuur in
de ontwikkeling van het Zuidasgebied teneinde de barrièrewerking te verminderen en de
kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
In de Bestuursovereenkomst 2012 is vastgelegd dat indien het taakstellend budget niet toereikend
is of dreigt te zijn voor uitvoering van de scope, dan volgt een bestuurlijk overleg om tot een
oplossing te komen, met in het uiterste geval een beslissing door het Rijk, gemeente Amsterdam
en Vervoerregio Amsterdam over de vraag of zij een extra bijdrage doen conform een vastgelegde
Gegenereerd: vl.19 1
702023014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO
%
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
risicoverdeling. Rijk en Amsterdam zijn samen de risicodragende partijen in de verhouding 75% (Rijk)
— 25% (Amsterdam). Daarbij is afgesproken dat het projectrisico voor Amsterdam is gemaximeerd
(‘gecapped’) tot een bijdrage van ten hoogste € 55 min. prijspeil 2011 (= € 66,5 min. prijspeil 2022).
Het Rijk en de gemeente Amsterdam dragen ook het verschil tussen de indexering van de kosten
van het project (= GWW-index) en de IBOl-indexering van de bijdragen in de verhouding 75% (Rijk)
resp. 25% (gemeente), waarbij de gemeente Amsterdam nadere afspraken kan maken met de
Vervoerregio Amsterdam over een extra subsidiabele bijdrage van de Vervoerregio Amsterdam.
Het indexeringsrisico dat voor 25% door de gemeente wordt gedragen is geen onderdeel van de
overeengekomen Amsterdamse ‘cap’ in het projectrisico. Het programma Zuidasdok is door de
gemeente Amsterdam als risicovol project opgenomen in de Regeling Risicovolle Projecten (RRP).
Op 15 februari 2017 is de opdracht voor het ontwerpen en realiseren van het project Zuidasdok
aan ZuidPlus verstrekt. Uitvoering van het project Zuidasdok is echter zeer complex gebleken.
Voor de voortzetting van de realisatie van Zuidasdok is op 25 maart 2020 door de gezamenlijke
opdrachtgevers besloten tot het minnelijk beëindigen van het contract met de huidige aannemer
en het opnieuw aanbesteden van de scope van Zuidasdok in hanteerbare deelpakketten. Daarnaast
heeft mw Dekker geadviseerd om voortvarend door te gaan met de realisatie van Zuidasdok, en de
bestaande afspraken uit de Bestuursovereenkomst in stand te houden en voor het budgettekort een
eenmalige extra bijdrage te doen aan het project Zuidasdok (buiten de gemaximeerde extra bijdrage
van Amsterdam om en rekening houdend met de situatie dat het rijk 100% risicodragend is voor
de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel). Partijen hebben het advies van mw Dekker integraal
omarmd, hebben de scope van Zuidasdok herbevestigd en hebben afgesproken in gesprek te gaan
over een eenmalige dekking van het financieel tekort buiten de bestuursovereenkomst om.
In het BO MIRT van 14 november 2022 is besloten tot het toekennen van aanvullend budget
aan Zuidasdok ter grootte van 1.468 Me. Dit aanvullend budget is gebaseerd op de in de eerste
Halfjaarlijkse Rapportage 2022 gerapporteerde budgetspanning (prijspeil janvari 2022) en is
toegevoegd aan het budget. De huidige onzekere marktontwikkelingen zijn voor het programma
Zuidasdok echter ook een toprisico, en betekent grote onzekerheden voor planning en kosten (o.a.
tekort aan bouwmaterialen en energie leidend tot prijsstijgingen).
Halfjaarlijkse rapportage
Bijgaand gaat de halfjaarlijkse rapportage Zuidasdok 2 juli tot en met 31 december 2022.
Samengevat is in deze rapportage het volgende opgenomen:
1. _Programmavoortgang: Projectvoortgang in de periode juli — december 2022 en de relevante
actuele ontwikkelingen na de verslagperiode voor de deelprojecten OVT (Openbaar
Vervoerterminal), S&C (Signalling & Control) ICT Metro, Knooppunten en Tunnels, alsmede
de activiteiten ten aanzien van omgeving en communicatie. Aangezien de rapportage is
gebaseerd op gegevens vit de periode juli — december 2022 en is vastgesteld op 7 maart 2023
kan het zijn dat de informatie als gevolg van de laatste ontwikkelingen is verouderd.
2. Scope: In de afgelopen periode is er één scopewijziging doorgevoerd: de vervanging
oplegging en voegen viaduct Overschiestraat op verzoek van RWS-WNN, die de kosten (3,8
Me) voor haar rekening neemt.
3. Planning: Besloten is de bouwfasering aan te passen waardoor er benodigde werkruimte
ontstaat voor OVT-2. Het gevolg is dat de zuidelijke tunnelbuis ruim een jaar later
beschikbaar komt. Dit heeft geleid tot de aanpassing van samenhangende mijlpalen
waarbij is gekozen voor een meer realistische aanpak van de projecten OVT en Tunnel. De
eindmijlpalen van Zuidasdok blijven binnen de afgesproken bandbreedtes.
4. Financiën: In het BO MIRT van 14 november 2022 is besloten tot het toekennen van
aanvullend budget ter grootte van 1.468 Me. Dit aanvullend budget is gebaseerd op de
in de H1-2022 gerapporteerde budgetspanning (prijspeil janvari 2022) en is inmiddels
Gegenereerd: v1.19 2
VN2023-014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Zuidas % Amsterdam R
%
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
toegevoegd aan het budget. De prognose eindstand bedraagt per 31 december 2022
3.709 Me. De prognose eindstand is gestegen (103 Me), door de verwerking van het
aanbestedingsresultaat van knooppunt De Nieuwe Meer (og Me) en de werkzaamheden aan
de Overschiestraat (4 Me). De totale budgetspanning komt hiermee ultimo december 2022
uit op 99 Me.
5. Risico's: Er worden drie toprisico’s genoemd: 1) Actvele geopolitieke / marktontwikkelingen
(o.a. tekort aan bouwmaterialen en energie) leiden tot prijsstijgingen en druk op levertijden,
2) De aanbesteding van de realisatiecontracten is mogelijk niet succesvol binnen de
vigerende kaders en 3) Er is mogelijk te weinig fysieke ruimte (werkterreinen) om het
programma uit te voeren binnen de vigerende kaders.
Onderzoek risicomanagementsysteem programma Zuidasdok
In vervolg op de bevindingen van de externe review op de kostenraming van Zuidasdok in
2020 is Auditdienst Rijk door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de gemeente
Amsterdam in 2022 gevraagd onderzoek te doen naar de opzet en toepassing in de praktijk van het
risicomanagementsysteem van Zuidasdok. In 2020 was de bevinding dat het risicomanagement
van het programma nog in opbouw was. Op basis van het nu verrichte onderzoek kan
vastgesteld worden dat de programmaorganisatie erin is geslaagd een goed functionerend
risicomanagementsysteem op te bouwen en ook werkt conform de zelf opgelegde normering
en procedure. De Auditdienst heeft enkele bevindingen en aanbevelingen geformuleerd. De
programmaorganisatie heeft toegezegd deze aanbevelingen te gebruiken voor verbeteringen.
De Auditdienst noteerde daarnaast een aanbeveling — formuleer een risicostrategie — die eerder
aan de opdrachtgevers is dan aan de programmaorganisatie. De opdrachtgevers zullen in het
opdrachtgeversoverleg deze aanbeveling bespreken en bezien hoe daar een vervolg aan zal worden
gegeven.
Reden bespreking
Niet van toepassing.
Uitkomsten extern advies
Op 7 maart 2023 heeft het Opdrachtgeversoverleg Zuidasdok de tweede halfjaarlijkse rapportage
2022 vastgesteld.
Geheimhouding
Niet van toepassing.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nee
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.19 3
VN2023-014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Zuidas % Amsterdam
%
Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023
Ter kennisneming
Bijlage 1 Raadsinformatiebrief tweede halfjaarlijkse rapportage 2022
AD2023-054792 .
Zuidasdok DEFINITIEF. pdf (pdf)
AD2023-054793 Bijlage 2 Halfjaarrapportage H2-2022 Versie 1.0. pdf (pdf)
Bijlage 3 Onderzoeksrapport risicomanagementsysteem programma
AD2023-054794
Zuidasdok.pdf (pdf)
Bijlage , Managementreactie opdrachtgevers audit
AD2023-054795 De :
risicomanagementsysteem Zuidasdok DEF. pdf (pdf)
AD2023-047819 Commissie RO Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Directie Zuidas, Fanneke Faasen, 06 222 07 105, [email protected]
Gegenereerd: vl.19 4
| Voordracht | 4 | train |
VN2023-016964 Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en
Grifie % Gemeente Mn 7 sn OZA
Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en
% Amsterdam |
Schuldhulpverlening
Voordracht voor de Commissie OZA van 12 juli 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Zorg en Maatschappelijke Ontwikkeling
Agendapunt 21
Datum besluit nvt
Onderwerp
Plan van Aanpak wachtlijsten HbH
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van het Plan van Aanpak HbH en bijlagen
Wettelijke grondslag
Artikel 26 Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam: Lid 3. Elk lid van de
commissie kan voorstellen doen tot behandeling van onderwerpen die niet op de agenda staan met
uitzondering van initiatiefvoorstellen. Het lid van de commissie dient het voorstel daartoe minstens
vijf werkdagen voor de vergadering schriftelijk bij de commissiegriffier in.
Bestuurlijke achtergrond
n.v.t.
Reden bespreking
Op verzoek van het lid Van Pijpen (GL)
Uitkomsten extern advies
Eris een reactie ontvangen van Cliëntenbelang Amsterdam
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
n.v.t.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
(Afdoening toezegging TA2023-000431 uit de commissievergadering van 8 februari 2023)
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.9 1
VN2023-016964 % Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en
Griffie % Amsterdam _ ‚ ‚ B
% Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en
Schuldhulpverlening
Voordracht voor de Commissie OZA van 12 juli 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
AD2023-055985 1. Raadsinformatiebrief PvA Hbh.pdf (pdf)
AD2023-055986 2. Plan van Aanpak Wachtlijsten Hbh.pdf (pdf)
AD2023-055987 3. Alle maatregelen - versie 16 mei 2023. pdf (pdf)
AD2023-055988 4. Werkgroep onderwerpen en deelnemers.pdf (pdf)
AD2023-055989 5. Manifest-HBH 2023.pdf (pdf)
AD2023-055990 6. Reactie CBA plan van aanpak Hulp bij Huishouden 2023. pdf (pdf)
AD2023-055991 7. 20230705 Brief aan CBA inzake manifest HbH en reactie op PvA. pdf (pdf)
AD2023-055981 Commissie OZA Voordracht (pdf)
Ter Inzage
afer
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
OZ
Gegenereerd: vl.9 2
| Voordracht | 2 | train |
Resulten inventarisatie CO- en CH4-emissie
uit veenweide in het Burkmeer, Noord-
Holland.
J. van Huissteden
Juli 2021
Kytalyk Carbon Cycle Research V.O.F.
Wentholtweg 1 Epse [email protected]__ &tor'eycie resoaren
1
Table of Contents
Samenvatting esse evennenvevennserervennservenennenvenennsecerennnnervenenneevevennsereeenvnnsvervvnveevvenvnnnnennnnveveeeeere D
1. Inleiding... ennn evennverenverennvervenversenverennverensverennverensvevensverensvevensverenevevensvevnnenvvnneveenveneennnnnd
2. Beschrijving van de Burkmeer polder annen eonseennenens eeen seenserenseensverserenseerenseeevensvervene D
3. Principes van het meten van broeikasgassen uit de bodem. ennen ers ererenerevennneerereen 0
3.3. Ruimtelijke variatie grondwaterstand in een veenweideperceel… sensors venevennvernn 7
4. Methoden. nas eenserennverennverennverennverensverensverensverensvereneveonneneonnenvenservensverenseevenseerevennnnre ee Ó
4,1. Apparatuur... oen enenorenenenevennnerevennnererenonnverevennvereeernnenererensvereevenneevevennnerseenenveevevenenrneeÓ
ED EELS ES
4.3. Global Warming Potential CHA. none oenevonevennvernserenerensverseernverenevennveensverenserrvenene LÛ
4.4. Modellering. enne vennverenevereneverenereennenevnneneennensensenvenveneenvenennvervenverennvervnverenvneree
5. Resultaten... oneven venneensenneenevenerenvenneenvenneenseenevenvennvenvernvenseenerenvennvenveenerennveervvevenverenvenn LZ
5.1. Grasland metingen. .nsennssvennervenvenvenvervenvervenvervenverennverensverensvevenverensnvesvensnverrseernnnne LÀ
5.2. Greppels en poelen .nnsennsennseonserenenenserenseerserenevensversversnerensvensversverenvernseeenevenvernverrneee L2
5.3. Schatting gemiddelde flux in CO2-equivalenten… …… .nansv enn vensversnerenevensvensversverenn 13
5.4. Onderlinge verschillen tussen vegetatietypen binnen de graslandvegetaties… … … … 13
5.5. Modelresultaten.… enne vennserensverensverensserensverensvevensvereneversneneenneveernnnvververensnnvenrvennenr LÁ
6. Interpretatie en discussie. ennn onne vens vensversversnerensvensversveensvernveenneeenevensvernveevennveernnnvervnnvervnn LÔ
6.1. Veldmetingen.… ennn venn sevens versneversneverens sevens eerensvevensverensverenevevnnerevensverveevvervvnern veren LÔ
6.2. Model. nnen vens eeenverenevensvensversnersnseensversversseenvernseeenevensvennvernsevenvvenversnervenenere en 2
8. Conclusies en aanbevelingen…… ns venussonnevernnenvennenvenvenvenvervenvervenvervenseevenseevenveevenveervnnerre |
Literatuur... nnen evenneeeevvensnerseennnenevevensnerevenensereevnnseevevsnneverervnnverevennnervservnennenrvenvvenseever vereen DI
2
Resulten inventarisatie CO- en CH4-emissie uit veenweide in het Burkmeer, Noord-Holland.
Samenvatting
In opdracht van de gemeente Amsterdam is in de periode mei — juni 2021 onderzoek uitgevoerd
naar CO>- en CH4 emissie uit de bodem in de Burkmeer polder bij Broek in Waterland. In deze
polder wordt in de zomer van 2021 gestart met lisdoddeteelt, een landbouwgewas dat bij
waterverzadigde bodem geteeld kan worden. Hiermee kan bodemdaling en CO»-emissie door
oxidatie van veen geremd kan worden, terwijl agararisch landgebruik mogelijk blijft.
Er is op vier dagen gemeten met een mobiel gesloten kamersysteem, gekoppeld aan een veld-
gasanalyzer. Hiermee kan in relatief korte tijd een groot aantal lokaties bemeten worden zodat een
schatting gemaakt kan worden van de gemiddelde CO»- en CH4 emissie over een groter oppervlak.
De ecosysteem-respiratie is gemeten na afknippen van de grasvegetatie en stilleggen van
fotosynthese door verduistering, om de CO»-emissie door afbraak van organische stof in de bodem
zo dicht mogelijk te benaderen.
De gemiddelde CO»-emissie van de grasland-vegetatie in het diepste deel van de polder is 0.37 +
0.23 ton /ha/dag over alle 4 meetdagen. De variatie is echter groot per meetdag, tussen 0.2 en 0.7
ton/ha/dag; bovendien is het een relatief korte periode waarin het winterseizoen met doorgaan
lagere fluxen niet is opgenomen. De meetwaarden liggen binnen het bereik van gebruikelijke
waarden voor het veenweidegebied. Op de laatste meetdag was de emissie ondanks hoge
temperatuur vrij laag; mogelijk kan op deze dag uitdroging van de toplaag van de bodem een rol
gespeeld hebben.
Het grasland heeft een relatief grote diversiteit aan vegetatie vergeleken met de normale uniforme
Engels raaigras vegetatie. De vegetatie varieert van kale plekken en poelen, laag gras/kruiden, tot
middenhoog en hoog gras. De variatie in CO»-emissie tussen deze vegetatietypen is hoog omdat een
deel van de gemeten CO»-emissie bestaat uit wortelrespiratie en afbraak van recent geproduceerde
organische stof, en dus van de hoeveelheid biomassa afhankelijk is.
De methaanfluxen zijn verwaarloosbaar. Alleen in greppels, poelen en slootkanten worden af en toe
hoge emissies gemeten. Vermoedelijk heeft het grondwater in de polder een relatief hoog
sulfaatgehalte, wat de methaanemissie remt. Wanneer gerekend wordt met een oppervlakte
percentage van greppels en poelen van 5% en de CH4 emissie wordt omgerekend in CO2-
equivalenten, komt de totale emissie (Reco CO» + CHa4 emissie) uit op gemiddeld 0.367 + 0.235 ton
/ha/dag, en draagt dus niet noemenswaardig bij.
Modelsimulaties met het Peatland-VU veenbodemmodel plaatsen de metingen in een bredere
context. Het model is geijkt op de CO‚-metingen; met het model kan een extrapolatie gemaakt
worden over een geheel jaar. Extrapolatie over drie jaar voor de periode zomer 2018 — zomer 2021
geeft een jaarlijkse CO) flux van 8.43 — 18.15 ton/ha/jaar voor het deel van de percelen, waar de
grondwaterstand het diepst uitzakt. De flux is het sterkst in het droge jaar 2018 — 2019, meer dan
twee keer zo hoog als in 2020 — 2021.
Volgens het model is het aandeel van veenoxidatie in de CO» flux 13 — 19 % over deze periode; het
hoogst in 2018 — 2019. De meeste veenoxidatie vindt plaats tijdens extreem droge en warme
perioden. Met behulp van de CO» emissie die gemeten is op kale plekken is ook een schatting
gemaakt van het aandeel van de veenoxidatie. Deze is aan de hoge kant en bedraagt 60 tot 68 %,
echter met een grote onzekerheidsmarge; de schatting van het model ligt ruim binnen deze marge.
Een betere modelschatting is mogelijk maar vereist meer gegevens.
3
1. Inleiding.
Bodemdaling en broeikasgasemissie door oxidatie van veen is een groot probleem in de
Nederlandse veenweidegebieden. De waterstand in het veen verhogen is een oplossing die zowel de
CO»-emissies als de bodemdaling kan reduceren. Bij hoge grondwaterstand kan echter de emissie
van het veel sterkere broeikasgas CH4 (methaan, moerasgas) toenemen. Dit kan de vermindering
van de CO»-emissie deels of geheel teniet doen (e.g. Petrescu et al, 2009).
Bij het nemen van maatregelen moet verder rekening worden gehouden met de totale emissie van
alle broeikasgassen: CO», CH4, N20 (lachgas, afkomstig uit bemesting) van het bestaande
landgebruik en van de te nemen maatregel (Schrier et al, 2014). Om te beoordelen of maatregelen
tegen veenoxidatie werken, is het dus wenselijk de emissie van om deze broeikasgassen ook te
meten, bij voorkuur zowel voor de ingreep (nulmeting) als na de ingreep.
De Gemeente Amsterdam wil in de Burkmeer Polder bij Broek in Waterland een proef doen met de
teelt van lisdodde, in combinatie met het sparen van water voor droogtebestrijding. Lisdodde
(Typha sp.) is een plant die onder zeer natte omstandigheden groeit en waarvan bekend is dat deze
teelt kan bijdragen aan toename van CH4 emissie (De Jong et al, 2021). Het is daarom nodig, deze
CH4 emissie ook te meten.
De proef moet in de zomer van 2021 starten. sove ger TE A
Op dit moment is de polder nog een [Morene ZÁ ii
veenweide met een drooglegging van te Je EEEN
ongeveer 30 cm. Voor de start van de proef mn Et pn A WE:
is het nodig om de nulsituatie van de 5 RG No KS geren
emissies te meten, om na te gaan hoeveel de «à uc Mi Sn
netto broeikasgasemissie door deze AN VEN OT
maatregel verandert. De Burkmeer polder " S
biedt daarvoor een unieke kans: dergelijke —__@__— Nma wao
nulmetingen zijn nog nergens voor het begin ze DAY Pim |
van lisdoddeteelt gedaan. / | een CA we
f 0 ne vaabergoi ER Le mog, Ae
De metingen zijn uitgevoerd in de periode , Soes” BaN Be One En a
mei-juni 2021, onder verschillende re SN Em NG vinne) TS
weersomstandigheden door Kytalak Carbon ee 00e ue NS
Cycle Research VOE. Hierbij is op een groot ouena — ende arste l SL Nee
aantal meetpunten op verschillende data de Figuur 1: Ligging van de Burkmeer Polder (zie pijl en
CO» en CH4 emissie uit de bodem gemeten. blauwe rechthoek)
4
2. Beschrijving van de Burkmeer polder.
De Burkmeer polder ligt in Noord-Holland ten zuiden van Broek in Waterland (Fig. 1). Het is een
kleine droogmakerij, die grenst aan de Volgermeerpolder. De randen van de komvormige polder (de
voormalige oevers van het Burkmeer) hellen naar het vlakke midden, waar de drainagesloten liggen
(Fig. 2). De bodem van de polder bestaat uit kleiig veen, verslagen veen en organische
meerafzettingen.
1
À LATA dd
ne
>
5 kele
Een
Figuur 2: Google Earth opname van de Burkmeer polder met de ligging van de onderzochte
percelen. Het diepste gedeelte van de polder wordt gemarkeerd door de sloten tussen de
percelen. ©2021 Copernicus, map data ©2021 Google
Het diepste deel van de polder ligt op+ 4.30 m onder NAP, de omgeving op + 2.0 m onder NAP. Het
slootwaterpeil ligt op 30 cm onder maaiveld.
De veenlaag (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen) in het diepste deel van de polder is # 1.75 m
dik, op een dunne tussenliggende kleilaag na. Onder het veen ligt een pakket mariene klei (Formatie
van Naardwijk, Wormer laagpakket).
De polder wordt op dit moment vooral gebruikt als hooiland en paardenweide, en heeft daarnaast
weidevogelbeheer. De grasmat is vanuit agrarisch oogpunt niet van hoge kwaliteit. De begroeiing
heeft op de meeste percelen een zeer onregelmatig patroon. Naast plekken waar het gras een
normale hoogte bereikt, zijn er veel plekken waart de vegetatie lager blijft en wordt gedomineerd
door Geknikte Vossenstaart (Alopecurus geniculatus). Daarnaast zijn er ook veel plekken waar het
gras heel laag bleef tijdens de meetperiode. Hier groeien ook kruiden als Reukloze Kamille
(Matricaria maritima) en Moerasdroogbloem (Gnaphalium uliginosum). Tenslotte komen ook veel
kale plekken tussen deze lage vegetatie voor.
Ondiepe greppels en poelen komen ook veel voor. De poelen en greppels hebben in regenperiodes
een laagje water, maar na een droge periode zijn ze kaal, met een bodem met krimpscheuren en
droge algenkorsten. Soms is daar ook een witte uitslag op te zien, mogelijk uitbloeiing van zout.
5
3. Principes van het meten van broeikasgassen uit de bodem.
3.1. CO.
Het meten van broeikasgasemissies uit de bodem is niet eenvoudig, en van de gemeten emissies is
de emissie door oxidatie van veen slechts een deel. De meest gebruikte, en relatief eenvoudige
methode, werkt met een kamer die op de bodem geplaatst wordt, en waarin de gasconcentratie
gedurende enige tijd gemeten wordt. Bij emissie uit de bodem zal de gasconcentratie in de kamer
toenemen met de tijd, bij opname van gas in bodem of planten (bij CO» door fotosynthese) neemt de
concentratie af. Kamers geven informatie over het relatief kleine oppervlak onder de kamers, en
gedurende het tijdsduur vande meting, hooguit enkele minuten.
De CO»-emissie metingen meten altijd de emissie uit de bodem en het bijbehorende ecosysteem van
vegetatie en bodemleven. Die variëert gedurende de dag. Gedurende de hele dag ademen planten en
het bodemleven CO, uit: de ecosysteemrespiratie (Reco hierna). Bij voldoende daglicht en niet te
lage temperatuur wordt CO» opgenomen door planten (fotosynthese). Als de opname van CO» door
fotosynthese groter is dan Reco, dan wordt er netto CO» door het ecosysteem opgenomen. Wanneer
de fotosynthese laag blijf (te weinig licht, te lage temperatuur, vooral in de winter) dan wordt er
netto CO» uitgestoten. Deze netto-uitstoot of opname is de Net Ecosystem Exchange, afgekort NEE
(Dolman, 2019). Volgens de wetenschappelijke conventie in klimaatonderzoek ikrijgt emissie uit
het ecosysteem naar de atmosfeer NEE een positief teken (toevoeging CO» aan de atmosfeer), bij
netto-opname uit de atmosfeer naar het ecosysteem een negatief teken.
De CO‚ opname door fotosynthese is nogal variabel over de dag; bij lage zonnestand in de vroege
ochtend en avond is er te weinig licht, en ook bewolking kan de fotosynthese remmen.
De Reco bestaat uit de volgende componenten:
1. CO» uit planten: wortels en bovengrondse delen (autotrofe respiratie)
2. CO‚ uit snelle afbraak van verse organische stof in de bodem door het bodemleven (van
bacteriën en schimmels tot regenwormen): recente afvalproducten van planten zoals
afgestorven plantendelen en uitscheidingsproducten van wortels, dode bodemorganismen
3. CO, uit snelle afbraak van dierlijke mestgift
4. CO‚ uit trage afbraak van moeilijk verteerbare restanten zoals humus
5. CO» uit afbraak van fossiele organische stof: de afbraak van veen; dit verloopt in het
algemeen ook trager dan dat van verse organische stof.
De CO>-bronnen 2 tot en met 5 vormen gezamenlijk de heterotrofe respiratie. Deze is zeer sterk
afhankelijk van de bodemtemperatuur en neemt nagenoeg exponentiëel toe met temperatuur. Een
tweede factor is de beschikbaarheid van zuurstof en (als zuurstof niet beschikbaar is) andere
oxidanten (nitraat, ijzeroxiden, sulfaat). Bij een met water verzadigde bodem is de indringing van
zuurstof in de bodem nagenoeg afwezig. Tenslotte kan ook vochttekort de afbraak remmen.
Het zal duidelijk zijn, dat de afbraak van veen slechts een deel van de gemeten CO» emissie is.
Verder is — door de variatie van de fotosynthese — de Reo de beste benadering. Er zijn verschillende
mogelijkheden om het aandeel van de afbraak van veen uit Reco te bepalen, maar alle hebben
nadelen. Het verwijderen van wortels en planten heeft bjvoorbeeld een sterk verstorend effect op
het bodemsysteem, en experimenten met labelling met isotopen van koolstof zijn duur en
omslachtig. Een andere mogelijkheid is het werken met een model van de bodemprocessen, zoals
Peatland-VU model (Van Huissteden et al, 2006). Hiermee kan het aandeel van de afbraak van
veen benaderd worden, als er gegevens beschikbaar zijn over de grondwaterstand en over de
afbraaksnelheid van veen. De ervaring hieruit leert dat de afbraak van het veen het sterkst is in
perioden met lage grondwaterstand en hoge temperatuur.
6
De metingen van Re, kunnen het best in de nacht uitgevoerd worden behulp van automatisch
bediende kamers en een gasanalyzer. De intallatie daarvan vereist echter netstroom of autonome
energievoorziening met zonnepanelen en/of windmolen. Een benadering kan echter bereikt worden
door overdag te meten met lichtdichte kamers, waarmee de fotosynthese component onderdrukt
wordt. Het voordeel hiervan is dat hiermee met een door een accu aangedreven mobiel systeem een
groot aantal metingen op verschillende lokaties gedaan kan worden, waardoor een ruimtelijk beeld
ontstaat.
3.2. CH‚.
CH, wordt gevormd in met water verzadigde bodems door methaanvormede bacteriën. Boven de
grondwaterspiegel wordt CH4 doorgaans deels of geheel geoxideerd in de bodem door methanotrofe
bacteriën, deze oxidatie kan zo sterk zijn dat ook een klein beetje CH4 uit de lucht wordt
opgenomen. CH4 wordt door moerasplanten (bijvoorbeeld lisdodde) wordt via holle stengels naar de
atmosfeer getransporteerd, waarbij de plant een actieve rol speelt. Omdat dit vaak gedreven wordt
door via fotosynthese verkregen energie, kan dit een zwak dag-nacht ritme vertonen (Berg et al,
2020). CH4 emissie treedt in het veenweide over het algemeen alleen op bij de hoogste
grondwaterstand. In het veenweidegebied treedt naar ervaring zelden CH4 emissie uit de bodem op,
alleen langs slootranden waar grondwaterstanden van minder 20 cm onder het oppervlak optreden.
3.3. Ruimtelijke variatie grondwaterstand in een veenweideperceel.
Hierboven is al aangegeven dat de grondwaterstand een belangrijk gegeven is voor de afbraak van
veen. Die varieert sterk binnen percelen in het veenweidegebied (Fig. 3). In de winter is door de
neerslag en de geringe verdamping de grondwaterstand over het hele perceel hoog, het hoogst in het
midden, en stoomt water ondergronds naar de sloten. In de zomer neemt de verdamping sterk toe.
Daardoor zakt de grondwaterstand in het veen. Veen is over het algemeen slecht doorlatend voor
water, waardoor het water niet makkelijk ondergronds naar het midden van het perceel stroomt.
Hierdoor kan in droge perioden in de zomer de grondwaterstand diep wegzakken; tijdens droge
perioden in 2018-2020 waren grondwaterstanden tot een meter beneden maaiveld in het midden van
veenweidepercelen niet ongewoon.
grondwaterpeil slootpeil
Ae
Winter
en | TA Eme DE | | En
mn
P Stroming grondwater
Figuur 3: Winter- en zomer grondwaterstanden in een verticaal
dwarsprofiel loodrecht op de sloten in een veenweideperceel.
7
4. Methoden.
4.1. Apparatuur.
Om de CO» Reco en CH4 emissie te meten is gewerkt met handmatig uitgevoerde metingen met een
ronde kamer (doorsnede 23 cm, hoogte 37 cm). Deze wordt in de grond gedrukt. Tijdens de
metingen wordt de kamer geblindeerd met een zwarte doek zodat de fotosynthese stopt, en Reco ZO
goed mogelijk benaderd wordt. Verder wordt het gras kort geknipt voor de meting om het aandeel
van de respiratie van de bovengronde delen van de plant zoveel mogelijk te reduceren zodat vooral
uit de bodem afkomstig CO» gemeten wordt.
Barometer
' B
Ì Bodemtemperatuur sensor
Figuur 4: Schematische weergave van de meetopstelling voor CO» /
CH4 emissie.
De kamer is gekoppeld aan een LGR Microportable 918 series greenhouse gas analyzer van ABB
Measurement & Analytics, Quebec, Canada. Deze meet simultaan CO», CH4 en waterdamp, gebruik
makend van het absorptiespectrum van deze gassen. De meetfrequentie is 1 meting per seconde,
met een precisie van 0.4 ppm voor CO» en 1 ppb voor CH4. De gasanalyzer moet tijdens de meting
tegen fel zonlicht besachgermd worden.
e hed 1
a AT
Figuur 5: De meetopstelling in het veld. Links de kamer met
blindering.
8
Tijdens de meting wordt tevens de luchtdruk gemeten, en de temperatuur aan het bodemoppervlak.
Ook wordt de luchttemperatuur in de kamer gemeten voor temperatuurscorrectie van de
gasconcentraties. De gasanalyses, temperaturen en luchtdruk worden opgeslagen in een dataloger
annex veldcomputer (Raspberry Pi). De meting duurt 150 seconden. De meetopzet is weergegeven
in Fig. 4 en 5. De hele meetopstelling wordt van stroom voorzien met een 65Ah uur accu,
voldoende voor ca 60 metingen, en is verrijdbaar.
Naast de gasfluxmetingen wordt op dezelfde lokatie ook de waterverzadiging van de bodem en
electrische geleidbaarheid
gemeten met een Fieldscout De CA
TDR 150 (Spectrum Pd
Technologies Inc), en de ar -
temperatuur op 10 cm diepte 5 a 6
met een GTH 175/Pt 1000 P
(Greisinger) insteek-
thermometer. D TDR was y
ingesteld op kleirijk
bodemmateriaal.
De fluxen worden naderhand
met een Matlab® script
uitgerekend uit de gemeten
gasconcentraties. De
concentraties moeten voor
Reco metingen nagenoeg
lineair oplopen; of dit
inderdaad het geval is kan al \
in het veld gecontroleerd
worden met de uitvoer van NS
de gasanalyzer. Bij het Nc
berekenen van de fluxen
wordt voor iedere meting
nog een keer de
gasconcentratie tegen de tijd Ge 5
geplot om te controleren op _ 5 mei ID
onregelmatigheden. De IOT mmm
gasconcentraties worden met 5 juni
luchtdruk en temperatuur 11 juni —
omgerekend van ppm in Figuur 6: Gemeten transecten en grids op de verschillende datums
mg/m*. De fluxen worden
berekend met lineaire regressie. De helling van de regressielijn is de toename van de
gasconcentratie per tijdseenheid. Delen door het grondoppervlak van de kamer geeft de gasflux. De
fluxen worden weergegeven in mg CO» of CH4 per m° per uur (mg m* hr’).
4.2. Meetstrategie.
Er is op de volgende data gemeten: 3 mei, 29 mei, 2 juni en 11 juni 2021 (Fig. 6):
* _De metingen van 2 mei vonden plaats op perceel 1 in Fig. 2, en zijn op een regelmatig grid
van 5 m onderlinge afstand uitgevoerd.
e _De metingen van 29 mei zijn transectmetingen op de percelen bij 2 in Fig. 2. Dit zijn
metingen langs transecten ongeveer in het midden van de percelen; een klein deel van het
gearceerde gebied kon niet gemeten worden om verstoring van weidevogels te voorkomen.
9
* De metingen van 2 juni betreffen een gedeelte herhaling van de metingen van 2 mei en de
twee noordoostelijke percelen bij 2 in Fig. 2. De metingen moesten eerder dan gepland
gestaakt worden wegens een storing in de apparatuur.
* _Op 11 juni is met transecten het gehele gearceerde gebied bij 2 in Fig. 2 gemeten.
Soms zijn ook buiten de transecten extra metingen gedaan, op punten waarvan de fluxen interessant
kunnen zijn, bijvoorbeeld waar hoge methaanfluxen verwacht worden zoals in greppels en poelen.
De metingen in de percelen bij 2 in Fig. 2 vertonen een grotere afwisseling van vegetatie dan bij 1.
4.3. Global Warming Potential CH.
Broeikasgassen hebben verschillende eigenschappen met een verschillend opwarmend effect op de
atmosfeer. Dat wordt bepaald door de interactie van hun moleculen met infrarood-straling en door
hun levensduur in de atmosfeer. Zo heeft een molecuul CH4 een veel sterker opwarmend effect dan
CO», maar is aan de andere kant de levensduur in de atmosfeer veel korter; het wordt in de
atmosfeer geoxideerd naar CO». Om het effect van verschillende broeikasgassen te vergelijken
wordt gebruik gemaakt van het Global Warming Potential (GWP), een vermenigvuldigingsfactor
waarmee andere broeikasgassen vergelieken kunnen worden met CO». Het GWP is een
tijdsafhankelijk getal, gerekend over korte tijdschaal (20 jaar, GWP»o) is het hoger dan over langere
tijdschalen (100 jaar, GWP00). CO» heeft per definitie een GWP van 1. Het IPCC (2013) hanteert
voor biogeen methaan een GWP» van 84, en een GWP oo van 28. Om het opwarmend effect van
CH, bij dat van CO» op te kunnen tellen, moeten we de hoeveelheid CH4 met 84 moeten
vermenigvuldigen, als we het klimaateffect over een tijdspanne van 20 jaar willen weten. Het
resultaat wordt uitgedrukt in CO»-equivalenten. Gezien de korte tijdsduur die ons nog rest om de
klimaatdoelen van het Verdrag van Parijs te halen is het GWP» meer op zijn plaatrs dan het
GWP oo. In dit verslag wordt daarom GWP» gehanteerd voor CH4.
4,4, Modellering.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1, zijn de metingen momentopnamen en bevatten een mix van CO»
uit verschillende bronnen: afbraak van veen, en daarnaast mest, respiratie van planten en afbraak
van de recent geproduceerde afvalproducten van planten. Met behulp van een bodem-koolstofmodel
kan een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid CO) die daadwerkelijk uit oxidatie van
veen afkomstig is, en kan de totale jaarlijkse emissie geschat worden.
Hiervoor is het aan de Vrije Universiteit ontwikkelde model Peatland-VU gebruikt (Van Huissteden
et al, 2006, 2009; Petrescu et al, 2009; Budischev et al, 2014). Het model simuleert de dagelijkse
CO» en CH4 emissie, en de opname van CO, door planten bij fotosynthese. Het model gebruikt als
invoer bodemgegevens en generieke weerstationsgegevens: temperatuur, neerslag, verdamping en
zonnestraling.
Het model bestaat uit de volgende modules:
* Een vegetatie-productiemodel, met keuze uit drie modellen voor plantengroei: een
eenvoudig model gebaseerd op de temperatuur van de bovenste bodemlaag, en twee
modellen die de plantengroei inclusief CO» opname door fotosynthese uitrekenen, aan de
hand van luchttemperatuur en fotosynthetisch actieve zonnestraling.
* _ De door de vegetatie geproduceerde organische stof wordt verdeeld tussen bovengrondse
biomassa en ondergrondse biomassa, en afvalproducten (afvalproducten wortels, bladafval).
In het model is ook bemesting, oogst en begrazing opgenomen.
* Een eenvoudige module voor het berekenen van de grondwaterstand uit neerslag,
verdamping en ondergrondse en oppervlaktestroming; desgewenst kunnen ook gemeten
grondwaterstanden ingevoerd worden.
10
* Een decompositiemodel voor aerobe afbraak (met zuurstof) van veen en andere typen
organische stof zoals mest en plantenafval; dit kan per diepteniveau afzonderlijk uitgerekend
worden.
* Een module voor de vorming van CH4 onder de grondwaterspiegel en het transport daarvan
naar de oppervlakte via bellen, diffusie en planten.
Door het model te ijken op de meetgegevens kan over de laatste paar jaar een schatting gemaakt
worden van de jaarlijkse koolstofemissie en de mate waarin dit bestaat uit CO» afkomstig van
oxidatie van veen. Ook kan nagegegaan worden onder welke omstandigheden de oxidatie van het
sterkst is.
Het Peatland-model heeft een groot aantal parameters die zowel de bodem als de vegetatie
beschrijven. Veel parameters zijn lokatie-afhankelijk, zoals de bodemsamenstelling. Daarom is het
onvermijdelijk aannames te maken omtrent deze parameters, en de juiste waarde voor de
betreffende lokatie te bepalen door ijking van het model op de waarnemingen.
Voor ijking is gebruik gemaakt van een ‘monte-carlo’ methode, waarbij een groot aantal
modelsimulaties gedaan wordt (in dit geval 5000), met steeds iets gewijzigde parameterwaarden
voor de te ijken parameters. De parameterwaarden worden bepaald door een toevalsgetal te trekken
uit het bereik waartussen deze parameterwaarden normaal liggen. Op deze manier kan de waarde
van de parameter geschat worden, de bijbehorende modeluitkomsten die het best overeenkomen
met de waarnemingen gevonden worden, en inzicht verkregen worden over het effect van
onzekerheid in de parameters op de modeluitkomsten (Van Huissteden et al., 2009).
Voor het model zijn dagelijks gemiddelde weergegevens van het KNMI weerstation Schiphol als
invoer gebruikt. Bodemanalyses van het veen in de Burkmeerpolder waren niet beschikbaar;
daarom is gebruik gemaakt van analyses en beschrijvingen van de bodem op een NOBV-
onderzoekslocatie te Assendelft. Hiervoor waren ook gegevens beschikbaar van afbraaksnelheden
van het veen. Het model heeft een aantal jaren weergegevens nodig voor spin-up om de
verschillende koolstofreservoirs in de bodem in evenwicht te brengen. Daarvoor zijn weergegevens
vanaf 1-1-2000 gebruikt. Voor het vegetatieproductiemodel is een voor lage vegetaties geschikt
fotosynthese-model gebruikt (Mi et al., 2014).
Een voldoende lange reeks van ondiepe grondwaterstanden voor de Burkmeer-polder is niet
beschikbaar. Daarom is de grondwatermodule van het Peatland-model zelf gebruikt. De berekende
grondwaterstanden zijn vergeleken met gemeten waarden in Assendelft, en blijken wat diepte-
variatie betreft goed overeen te komen.
11
5. Resultaten.
5.1. Grasland metingen.
In Tabel 1 en Fig. 7 zijn de gemiddelde meetresultaten weergegeven voor alle metingen in grasland;
metingen in greppels en poelen worden apart besproken. De CO» fluxen (Reco) variëren sterk per
dag. De fluxen op de dag met de hoogste flux (2 juni) zijn 3.5 x hoger dan op de dag met de laagste
flux, 4 dagen ervoor. Op de mogelijke oorzaken wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan. De
gemiddelde CO» flux is 1526.6 + 952,1 mg/m°/uur, ofwel 0.367 + 0.228 ton /ha/dag.
De methaanflux is zeer laag en verwaarloosbaar. In de metingen komen zowel licht negatieve als
positieve fluxen voor; statistisch gezien verschillen de meeste gemeten fluxen niet significant van 0.
Een enkele meting in de eerste drie meetdagen komt wat hoger uit. De gemiddelde CH4 flux is 0.37
+ 3,27 mg/m°/uur ofwel 0.00009 + 0.00089 ton /ha/dag. Dit komt neer op een CO» equivalent van
0.0074 + 0.0751 ton/ha/jaar.
Tabel 1: Gemiddelde (Gem) en standaardafwijking (Std) van CO» flux, CH, flux, bodemtemperatuur
op 10 cm diepte, volumetrisch watergehalte en electrische geleidbaarheid (EC) voor iedere
meetdag op alle grasland-meetpunten. N is het aantal meetpunten.
CO CO CH, Temperatuur Watergehalte EC
Datum N mg/m?/uur ton/ha/dag mg/m°/uur 10 cm °C Volume % mS/cm
Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std
03/05/21 44 1449.7 4664 0.348 0.112 0.33 2.07 94 05 55.0 50 0.40 0.25
29/05/21 31 8370 4879 0.201 0.117 0.64 2.66 133 14 57.0 3.7 0.41 0.20
02/06/21 32 29399 6249 0.706 0.150 0.45 1.58 159 13 540 38 0.37 0.21
11/06/21 39 883.7 2456 0.212 0.059 0.05 0.12 16.9 14 446 119 0.41 0.35
Alle
dagen 146 15266 9521 0.367 0.228 0.37 3.72 139 23 52.7 13.8 0.40 0.52
De temperatuur op 10 cm diepte laat in de gehele meetperiode een geleidelijke opwarming zien,
normaal voor het voorjaar en vroege zomer. Het volumetrisch watergehalte neemt vooral voor de
laatste dag af. De hoge waarden voor de eerste drie dagen zitten tegen het hoogste meetbereik van
de TDR aan. De electrische geleidbaarheid varieert weinig. De gemeten waarden vallen binnen de
waarden van niet-saliene bodems.
CO2 Bodemtemperatuur 10 cm Watergehalte top 10 cm
ze ze wo
ie EE je
5 2 E coo 8 zooo
ë nn Em EH 3 Zen : 10.00
PP Tb EP Np
SS SD Ss
dag dag dag
Fiquur 7: Gemiddelden van CO» fluxen, bodemtemperatuur en watergehalten van het grasland op
de meetdagen. De standaarddeviatie is aangegeven met verticale zwarte lijnen.
5.2. Greppels en poelen.
12
De metingen in greppels en poelen zijn genomen op plaatsen waar een dunne laag water stond, of
op kale drooggevallen modderige bodems. Die zijn lastig te meten. Blinderen van de kamer lukt
doorgaans niet goed als het erg nat is. Plaatsen van de kamer in slappe modder verstoort de bodem
waardoor tijdens de meting kunstmatige hoge fluxen ontstaan door gasbellen die opstijgen. Een
aantal metingen moest daarom verworpen worden bij de kwaliteitscontrole achteraf.
De CO» metingen zonder blindering (3 mei, 29 mei, 2 juni) laten geringe positieve fluxen zien of
negatieve fluxen, door CO» opname, waarschijnlijk door algen. Op 11 juni was de bodem op de
meetpunten droger, en vaak gescheurd door uitdoging (Fig. 5), en kon met een geblindeerde kamer
gemeten worden. De fluxen benaderen dan die van het grasland op dezelfde datum.
Op 3 en 29 mei zijn ook de CH4 fluxen opvallend laag, tot zelfs gemiddeld negatief. De metingen
vonden toen plaats in ondiepe greppels en een poeltje met een waterlaag van enkele centimeters
boven de bodem. Dit verandert op 2 en 11 juni; op 2 juni zijn de gemeten fluxen — op geheel
waterverzadigde greppelbodems — zeer hoog. Op 11 juli, met dieper uitgedroogde bodem zijn de
fluxen weer afgenomen.
De gemiddelde CO‚ flux is 208.4 + 383.5 mg/m°/uur, ofwel 0.050 + 0.092 ton /ha/dag. De CH, flux
bedraagt gemiddeld 9.15 + 55.87 mg/m°/uur, ofwel 0.0022 + 0.0134 ton /ha/dag. In CO»-
equivalenten is dit 0.1845 + 1.1263 ton /ha/dag (GWP »o).
De bodemtemperatuur op 10 cm diepte ligt op deze meetlokaties duidelijk een graad hoger dan op
de graslandlocaties. Ook het watergehalte is wat hoger. De electrische geleidbaarheid is veel hoger:
op 29 mei en 11 juli zelfs in het bereik van licht brakke bodems.
Tabel 2: Gemiddelde (Gem) en standaardafwijking van CO» flux, CH4 flux, bodemtemperatuur op
10 cm diepte, volumetrisch watergehalte en electrische geleidbaarheid (EC) voor iedere meetdag
op meetpunten in poelen en greppels. N is het aantal meetpunten. De CO» metingen op 03/05, 29/05
en 2/6 zijn met een niet verduisterde kamer gedaan.
CO CH, Temperatuur Watergehalte EC
Datum N mge/m?/uur mg/m?°/uur 10 em °C Volume % mS/cm
Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std.
03/05/21 3 -16.9 25.4 -0.01 0.02 11.5 0.2 54.1 8.2 0.65 0.45
29/05/21 1 28.6 0.2 0.42 0.30 12.6 59.5 2.26
02/06/21 3 89.3 2651 32.42 55.41 174 04 57.5 14 0.60 0.23
11/06/21 5 732.7 2759 3.79 7.12 17.5 43 55.8 5.2 1.48 0.39
Alle dagen 12 208.4 3835 9.15 55.87 148 43 56.71 9.82 1.25 0.64
5.3. Schatting gemiddelde flux in CO>-equivalenten.
Het aandeel van greppels en poelen in het oppervlak van de gemeten percelen wordt geschat op 5%.
Met een naar oppervlakte gewogen gemiddelde komt dan de totale emissie (Reco CO» + CH4
emissie) uit op gemiddeld 0.367 + 0.235 ton /ha/dag. De CH4 emissie van greppels en poelen heeft
dus nauwelijks invloed op het totaal, ondanks het vrij grote oppervlak en de hogere CH4 emissie.
Een kanttekening hierbij: Dit betreft de CO en CH4 emissie van het ecosysteem, de som van de
respiratie van planten, de CO» en CH4 die ontstaat door afbraak van recent door planten
geproduceerde organische stof, en de afbraak van veen. De oxidatie van veen is een relatief klein
deel hiervan, sterk afhankelijk van variaties in temperatuur en grondwaterstand (en daarmee ook
van de weersomstandigheden). Met behulp van de verschillen tussen de vegetatietypen en de
modellering in de volgende hoofdstukken is getracht een inschatting te maken van het aandeel
veenoxidatie.
5.4. Onderlinge verschillen tussen vegetatietypen binnen de graslandvegetaties.
13
In de loop van de meetperiode traden in de percelen steeds grotere verschillen op in de groei van de
graslandvegetatie. Deze verschillen leiden ook tot sterke variatie in de Reco. Tabel 3 geeft deze
verschillen aan voor de metingen van 11 juni. Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven, kan er een
onderscheid gemaakt worden in een zeer lage grasvegetatie met kruiden (Kamille, Droogbloem) en
vaak voorkomende kale plekken, middelhoog gras gedomineerd door Geknikte Vossestaart, en hoge
grasvegetatie met verschillende grassen.
Met een variantie analyse en een Tukey-Kramer multicomparison test is nagegaan in hoeverre deze
verschillen significant zijn. De variantie-analyse geeft significante verschillen (P<0.1) aan voor CO»
(p = 0.043) en bodemtemperatuur (p << 0.001); de verschillen voor de overige variabelen zijn niet
significant. De multicomparison test geeft aan dat de CO» fluxen van kale plekken significant
verschillen (p<01) met die van middelhoog en hoog gras. Er is geen significant verschil tussen kale
plekken en laag gras; de kale plekken komen ook bijna alleen in het lage gras voor.
Voor de bodemtemperatuur zijn de contrasten groter. Het verschil tussen kaal en laag gras is net niet
significant (p = 0.11), voor de verschillen tussen kaal en middelhoog en hoog gras is p << 0.001. Dit
geeft duidelijk aan dat de hoogte van de grasvegetatie een duidelijke verkoelende invloed heeft op
de bodemtemperatuur, wat overeenkomt met de fysica van warmteuitwisseling tussen bodem en
atmosfeer aan het aardoppervlak (Bonan, 2002). Bij kale bodems neemt de bodemtemperatuur toe.
Tabel 3: Gemiddelde CO» emissie, CH4 emissie, bodemtemperatuur op 10 cm, watergehalte en
electrische geleidbaarheid (EC) van de verschillende vegetatietypen, in de metingen van 11 juni.
CO, Temperatuur Watergehalte
groep mg/m?°/uur CH, mg/m?/uur 10 em °C Volume % EC mS/cm
gem std gem std gem std gem std gem std
kaal 6582 2453 0.04 0.16 18.1 1.2 41.9 10.3 043 046
laag 7717 1438 -0.05 0.12 17,5 18 44,2 8.7 0.33 0.18
middelhoog 9581 2492 0.05 0.05 17.5 04 41.7 10.7 0.36 0.29
hoog 9371 2202 0.06 0.14 15.6 0.7 48.2 12.9 044 0.31
5.5. Modelresultaten.
Voor het fotosynthese-model zijn de volgende parameters in de ijking meegenomen:
* __plantenrespiratie bij 0° C;
* _ temperatuurgevoeligheid van de plantenrespiratie;
* _ fotosynhesesnelheid per eenheid bladoppervlak bij verzadiging met licht;
e _beginhelling van de curve die de relatie tussen fotosynthesesnelheid en lichthoeveelheid
bepaalt;
* _een parameter die bepaalt in hoeverre waterverzadiging in de bodem de afbraaksnelheid van
organische stof remt.
De modeluitkomsten zijn het gevoeligst voor de parameters van de fotosynthese-snelheid en de
remming van de afbraak door waterverzadiging.
Figuur 8 geeft de gemodelleerde waterstanden weer voor het midden van een perceel. De resultaten
van de grondwatermodule zijn vergeleken met een gemeten meetreeks voor een veenbodem met
hetzelfde slootpeil en nagenoeg dezelfde bodemopbouw in Assendelft. Het bereik waarbinnen de
gemodelleerde grondwaterstand zich beweegt komt goed overeen met de waarnemingen. Er zijn
wel kleinere afwijkingen; het grondwatermodel van Peatland laat de grondwaterstand bij regen na
een droge periode iets sneller stijgen dan in de waarnemingen gebeurt. Tijdens de winter staat het
waterniveau dicht aan het oppervlak, in droge perioden kan het water zeer diep uitzakken: tot 0.8 m
diepte, en soms dieper zoals in de droge zomer van 2018. Deze lage grondwaterstanden zijn in
Assendelft ook werkelijk waargenomen in droge perioden. De oorzaak is de zeer geringe
14
doorlaatbaarheid van het veen voor waterstroming, waardoor de verdamping in de zomer niet
gecompenseerd wordt door ondergronds toestromen van water uit de sloten.
0
-0.2
o
u
2
8 0.4
E TU.
E
o
-0.6
-0.8
6800 7000 7200 7400 7600 7800
dag sinds 1-1-2000
Figuur 8: Modelgrondwaterstanden voor het midden van een perceel gesimuleerd met de
watermodule van Peatland.
Fig. 9 geeft de modelresultaten weer vanaf 1 juli 2018 tot 1 juli 2021 voor de ecosysteemrespiratie
Reco. De grijze lijnen vertegenwoordigen de vijf beste modelsimulaties, de zwarte lijn het
gemiddelde hiervan. De rode sterren aan de rechterzijde van de grafiek geven de gemiddelde
waarnemingen van de CO» flux, de verticale groene lijnen geven de standaarddeviatie van dit
gemiddelde. Het model simuleert de lagere waarden van de observaties wat beter dan de hogere
waarden, hoewel bij beide dagen met hogere waarden wel pieken te zien zijn.
Vooral in de zomers geeft het model een aantal zeer hoge emissiepieken. De variatie tussen de
modelsimulaties is het grootst in deze pieken. De emissiepieken komen overeen met perioden met
de laagste grondwaterstand en hoge temperatuur. In het model is aangenomen dat er 1 hooioogst per
jaar is op 1 juli van ieder jaar. Dit is te zien als een dip in de ecosysteemrespiratie in het midden van
de zomer.
In de winter is de gemodelleerde ecosysteemrespiratie zeer laag. Dit komt overeen met elders
gemeten waarden. De huidige versie van het model kan echter geen anaerobe afbraak simuleren,
anders dan CH; sulfaatreductie en reductie van metaaloxiden ontbreekt nog in het model, dus zijn
de gemodelleerde interfluxen mogelijk iets te laag.
De gemodelleerde hoeveelheid CO» afkomstig uit oxidatie van veen is weergegeven in Fig. 10.
Oxidatie van veen vindt volgens het model in de winter niet plaats. Bij het dalen van de waterstand
in de zomer wordt wel veen geoxideerd. In droge en warme periodes bij zeer lage grondwaterstand
15
neemt dan de veenoxidatie sterk toe in het model. De meeste veenoxidatie vindt plaats bij extreme
weersomstandigheden: langdurig droog en warm, met lage grondwaterstand. Overigens zijn de
zomerse emissiepieken niet alleen toe te schrijven aan de oxidatie van veen; de emissie van de
overige organische stof neemt ook sterk toe door de hogere temperaturen in de bodem.
2018 2019 2020 2021
20000
15000
£
5
E
5
E
N 10000
Oo
Ò
5000
0 ERAAN 1 À Ô
6800 7000 7200 7400 7600 7800
dagen sinds 1-1-2000
Figuur 9: Peatland modelsimulaties van 1-7-2018 tot 1-7-2021 voor Reco. De grijze lijnen
vertegenwoordigen de beste 5 modelsimulaties uit de modelcalibratie, de zwarte lijn het gemiddelde
daarvan. De rode sterren aan de rechterzijde vertegenwoordigen de observaties voor grasland; de
verticale groene lijden geven de standaarddeviatie van de observaties.
Tabel 4: Gemodelleerde totale CO»-emissies in ton/hafjaar voor de jaren 2018-2019, 2019-2020 en
2020-2021 (gerekend van 1-7 tot 1-7), en het aandeel CO» uit veenoxidatie.
jaar Reco CO2 CO, uit veenoxidatie % veen CO>op Reo CO
2020 — 2021 110.146 8.487 13.63
2019 — 2020 115.348 8.430 13.06
2018 — 2019 159.759 18.149 19.30
In Tabel 4 is het totaal van de CO»-emissie uit de ecosysteemrespiratie en uit veen weergegeven.
Het zeer droge jaar 2018 heeft de hoogste emissie: meer dan het dubbele van de minder droge jaren
daarna. Het aandeel van de veenoxidatie daarin is ook bijna anderhalf keer zo hoog als in de jaren
daarna. Uit deze cijfers blijkt ook dat de omzetting van recent geproduceerde organische stof hoger
wordt in perioden met extreem warm weer.
16
De gemodelleerde methaan-emissies zijn niet verder vergeleken met de meetresultaten. De
gemodelleerde gemiddelde CH4 flux over 2018-2021 inclusief de winterfluxen, is 0.06 mg m* uur!
en verschilt statistisch niet significant van 0. Om de methaanmodule van het model te calibreren
zijn ook meetgegevens uit de winter nodig, en bovendien zit er zowel in de metingen als in de
modelresultaten bij dergelijke lage fluxen teveel onzekerheid voor calibratie.
20000
—_______— Raco €09
—_—__—_ COyuit veen
15000
Ve
5
E
> 10000
E
N
oo
Ö
5000
[
0 la pO nn Le nt We ‚J
6600 6800 7000 7200 7400 7600 7800 8000
dagen sinds 1-1-200/
Figuur 10: Gemodelleerd ecosysteemrespiratie CO» (zwarte lijn uit Fig. 9) en de CO» afkomstig uit
afbraak van veen.
17
6. Interpretatie en discussie.
6.1. Veldmetingen.
De gemiddelde waarden van de metingen op de verschillende dagen liggen binnen de normale
bandbreedte van CO» fluxmetingen in het voorjaar op andere veenweide-lokaties, bijvoorbeeld in
vergelijking met continue metingen met automatische kamers in Assendelft in het IPV project, een
lokatie met vergelijkbare bodem. Ook de sterke variatie tussen de gemeten CO, fluxen op de
verschillende dagen is niet ongewoon. De metingen zijn echter wel een momentopname, de fluxen
kunnen in het najaar en de winter flink lager liggen. Ze kunnen daarme niet gebruikt worden voor
inschatting van een jaarbalans zonder modellering.
Wat ongebruikelijk is, is de sterke afname van de CO} flux tussen 2 en 6 juni, in een periode met
relatief hoge temperaturen. Er zou eerder een toename van de flux verwacht kunnen worden gezien
de stijging van de bodemtemperatuur in die periode (Tabel 1).
Temperatuur, neerslagoverschot en CO»
25 20
_ _— Temperatuur 4000
ee 20 — neerslagoverschot 5 E 3500
p 10 S 3001 s
5 15 Ë 7
a 5 25004 EÈ
z Ss & 5
8 10 8 zus En
8 o 8 1504 9
ö 8 1000
8 5 ‚
E ° £__soo
L
DE -10 0
& 5 G v, 5 5
ha ta a ta, Ve, Pe, 0, bo, Te, te, Pa, Va, ta, Vo, Wo, Vo,
hr 4 hd id nr hd hr hd be, hd hd wr hd hd bd hd hd hd hd hd
Figuur 11: Gemiddelde dagtemperatuur en neerslagoverschot/‘tekort van weerstation Schiphol van
1 april 2021 tot 31 juli 2021, met de gemiddelde grasland CO» fluxen (groene staven; zwarte lijnen
op de groene staven geven de standaarddeviatie aan).
Dit kan niet liggen aan het aandeel van de verschillende vegetatietypen in de metingen; op 2 juni
was het aandeel middelhoog — hoog gras 67%, op 11 juni 75%. Bij een groter aandeel van
middelhoog — hoog gras zou op 11 juni juist een hogere flux verwacht worden. Bovendien was ook
de flux van de kale plekken en lage vegetatie ook hoger op 2 juni. Ook was er in de tussenliggende
periode niet gehooid.
Tabel 5: Berekening van het percentage plantenrespiratie en snelle omzetting wortelexudaten uit het
verschil tussen metingen op kale plekken en begroeide meetpunten. Temperatuur correctie voor
hogere bodemtemtemperatuur: Q10 relatie met een Q10 van 2.5. Onz.: statistische onzekerheid van
de percentages (standaardafwijking).
CO, kaal Verschil % CO» vegetatie-
Datum CO, kaal Temperatuur corr. factor gecorrigeerd middenthoog - kaal gerelateerd
Gem Std Gem Std Gem Std % Std
29 mei 7424 218.1 0.8 6308 185.3 2974 617.5 32.0 144,2
2juni 22313 600.5 0.8 1813.3 488.0 1164.7 720.3 39.1 441
11 juni 658.2 245.3 0.9 5636 210.0 382.2 310.3 40.4 57.0
18
Een andere mogelijke verklaring is droogte. Bacteriële processen in de bodem worden ook geremd
door laag vochtgehalte. In Fig.11 is te zien dat de metingen na een langere en vrij droge periode
plaatsvonden. Bodem op kale plekken vertoonde op 11 juni vaak scheuren en was in de bovenste
centimeters sterk uitgedroogd (Fig. 5); ook onder gras waren scheuren te zien. In de bodem wordt
juist de meeste CO» geproduceerd in de wortelzone in de bovenste centimeters, waar snelle
omzetting plaats vindt van uitscheidings- en afvalproducten van de plantenwortels. Remming van
die omzetting door droogte heeft deze CO-productie mogelijk laten dalen. In de
bodemvochtmetingen is ook een daling van het bodemvochtgehalte te zien in de bovenste 10
centimeters. Daar komt bij dat de bodem mogelijk verdicht is in de bovenste centimeters; een plant
als Reukloze Kamille kan een indicatie zijn voor verdichte bodem (Weeda et al., 1985). Een andere
optie is, dat door droogte en warmte ook de productie van vers geproduceerde organische stof
geremd is. Met het model kon over deze processen geen uitsluitsel worden verkregen.
Het verschil tussen de Ree, van de kale plekken in het grasland kan gebruikt worden om een
schatting te maken van de bijdrage van recente afbraakproducten van de vegetatie en de
wortelrespiratie aan de Reco van het begroeide grasland, ten opzichte van CO» geproduceerd door
afbraak van het veen. In principe zou op de kale plekken de geproduceerde CO) grotendeels uit
afbraak van het veen moeten ontstaan, de andere componenten worden verondersteld grotendeels
afwezig te zijn. Wel is er sprake van een duidelijk verschil in de bodemtemperatuur (Tabel 3),
waardoor de afbraaksnelheid van het veen onder de kale plekken hoger moet zijn. De vegetatie-
gerelateerde CO»-emissie kan dan berekend worden uit:
CO, plant-gerelateerd = Reco, begroeid — Reco, kaal
Voor de bodemtemperatuurverschillen kan worden gecorrigeerd met de Q10 vergelijking, die de
exponentiële relatie van microbiële activiteit met de temperatuur weergeeft (e.g. Meyer et al,
2018):
Rr=R,XQ 107700
De constante Q10 bepaalt de snelheid waarmee de afbraak toeneemt met het verschil in temperatuur
tussen de temperatuur T en een referentie-temperatuur Tyer. Voor metingen van Q10 zijn
laboratorium-incubaties nodig, maar veel gevonden waarde liggen tussen 2 en 3 voor CO» emissie
van bodem-organische stof. Hieronder is 2.5 aangenomen. Door als Ter de temperatuur van de
bodem onder de kale plekken te nemen, en voor T de bodemtemperatuur onder gras kan een
correctiefactor voor de temperatuur berekend worden.
In Tabel 5 is deze berekening uitgevoerd voor de laatste drie meetdagen, waarin een redelijk aantal
metingen op kale plekken beschikbaar was. Allereerst is de CO>-emissie van de kale plekken voor
het temperatuursverschil met midden / hoog gras gecorrigeerd, vervolgens is de gecorrigeerde CO»
uit kale plekken afgetrokken van de CO» uit lokaties met hoog- en middelhoog gras.
Uit deze berekening blijkt, dat zeker 32 — 40 % van de CO»-emissie onder middelhoog en hoog gras
bestaat uit planten- en wortelrespiratie en afbraak van recent door planten geproduceerde organische
stof: wortelexudaten, dode wortels en blad/stengelafval. Het aandeel van oxidatie van veen zou dan
60 — 68% bedragen. De foutenmarge op deze percentages is echter hoog, door de grote
standaardafwijking van het gemiddelde van de metingen, en de berekeningswijze, waarbij een klein
verschil met een grote standaardafwijking ontstaat.
De CH4 emissies zijn over het algemeen laag (Tabel 2), ook op met water verzadigde plaatsen in
greppels en poelen. Het hoge gemiddelde van 2 juni wordt door slechts één van de drie metingen
bepaald, de andere twee metingen van die dag liggen onder 0.5 mg/m°/uur. Op 11 juni zijn ze
hoger, gemiddeld 3.8 mg/m2/uur, maar ook hier is weer sprake van één uitschieter. Aannemelijk is
dat de bodem zoals in veel veengebieden in Noordholland licht brak is, met een hoger
19
sulfaatgehalte. Van sulfaat is bekend dat het methaanvorming remt, omdat methanogene bacteriën
niet goed kunnen concurreren met sulfaat-reducerende bacteriën zolang er sulfaat aanwezig is.
Sulfaatreductie is energetisch voordeliger dan methanogenese (e.g. Gauci et al., 2002). Dit zou
mogelijk ook de CH4 emissie van de lisdodde-teelt kunnen verlagen.
6.2. Model.
Voor de toepassing van het Peatland model is het eigenlijk wenselijk om over meer meetdagen te
beschikken voor calibratie. Echter, door gebruik te maken van bestaande gegevens op een
vergelijkbare lokatie, kon toch een redelijk goede calibratie van het model bereikt worden. De
modelresultaten plaatsen de metingen — een momentopname — in een bredere context van de
weersvariaties over de laatste jaren, en maakte het mogelijk om de jaarlijkse CO» flux, inclusief
winterfluxen, in te schatten. Het blijft echter een schatting met een flinke onzekerheidsmarge door
gebrek aan wintermetingen voor de modelcalibratie.
Ook heeft het model nog geen module voor het berekenen van anaerobe afbraak van organische stof
behalve methaanvorming. Anaerobe oxidatie door sulfaatreductie of reductie van ijzer- en
mangaanoxiden kan bij hoge grondwaterstanden in de winter in geringe bijdragen aan CO‚ fluxen.
Deze anaerobe processen zijn — net als methaanvorming sterk temperatuurgevoelig — en daarom is
net als de methaanfluxen bij de lage wintertemperaturen de bijdrage gering (8 5.5).
Er is alleen een modelsimulatie uitgevoerd voor het midden van de percelen waar de
grondwaterstand het diepst uitzakt in droge perioden. De resultaten in Tabel 4 geven daarom een
maximum aan voor de CO fluxen, maar ze ze zijn wel geldig voor een groot deel van de percelen.
Zowel in de metingen in het Burkmeer als elders nemen CO» fluxen in profielen loodrecht op sloten
al binnen enkele meters afstand van de sloot sterk toe, tegelijk met daling van de grondwaterstand.
De modelresultaten laten goed zien welke processen plaatsvinden in een veenweidegebied. Het is
duidelijk dat warmte en droogte de omzetting van organische stof en productie van CO» in de
bodem sterk verhoogt. Dat betreft zowel vers geproduceerde organische stof als veen. Bij hogere
grondwaterstanden zit de aerobe zone van de bodem in de bovenlaag waarin het veen al grotendeels
verteerd is, en is de meeste CO» afkomstig uit vers geproduceerde organische stof. Naarmate de
grondwaterstand daalt in een droge periode, komt meer niet aangetast veen beschikbaar voor
oxidatie. Dat is goed te zien in Fig. 10. Daar komt bij, dat afbraaksnelheid exponentiëel reageert op
toename van de temperatuur. De meeste veenafbraak vindt daarom plaats in droge en warme
perioden waarin de grondwaterstand sterk daalt.
De inschatting door het model van het aandeel van veenoxidatie in de Reco CO» flux in Tabel 4 is
beduidend lager (13 — 19%) dan de schatting gebaseerd op het verschil tussen metingen op kale
plekken (60 — 68%). Zoals hierboven aangegeven zijn de foutenmarges op deze berekening zeer
hoog. De modelschattingen vallen nog zeer ruim binnen deze foutenmarge. Het is goed mogelijk dat
op de kale plekken toch nog veel dode of levende plantenwortels aanwezig zijn die CO» produceren,
waardoor deze schatting van veenafbraak te hoog uitvalt. Deze schatting moet daarom gezien
worden als een maximumwaarde, het aandeel van veenoxidatie in de totale CO»-emissie zal eerder
in de buurt van modelschatting liggen.
20
8. Conclusies en aanbevelingen.
1. De gemiddelde CO-emissie van de graslandvegetatie in het diepste deel van de polder is 0.37 +
0.23 ton /ha/dag over alle 4 meetdagen. Per meetdag varieert dit tussen 0.2 en 0.7 ton/ha/dag. Dit is
typerend voor zomerfluxen.
2. Extrapolatie met het Peatland-VU model over het hele jaar (inclusief de lagere winterfluxen)
voor de periode zomer 2018 — zomer 2021 geeft een jaarlijkse CO» flux van 8.43 — 18.15 ton/ha/jaar
(perceelsranden met lagere emissie langs sloten niet meegerekend). De flux was het sterkst in het
door droge perioden gedomineerde jaar 2018 — 2019, meer dan twee keer zo hoog als in 2020 —
2021.
3. Het gemodelleerde aandeel van veenoxidatie in de CO» flux bedraagt 13.1 — 19.3 % over deze
periode; de CO» flux uit veen was het hoogst in 2018 — 2019. Droge en warme perioden dragen het
sterkst bij aan veenoxidatie.
4. Met behulp van de CO»-emissie die gemeten is op kale plekken is ook een schatting gemaakt van
het aandeel van de veenoxidatie. Deze bedraagt 60 tot 68 %, met een grote onzekerheidsmarge.
Omdat deze schatting de afbraak van verse organische stof waarschijnlijk onvoldoende scheidt van
veenoxidatie, is deze te hoog en moet gezien worden als bovengrens; de modelschatting (3) is een
betere benadering.
5. De variatie binnen de vegetatie is groot vergeleken bij het gemiddelde agrarisch productieve land
in het veeweidegebied: van kale plekken en semi-permanente poelen, via laag gras met kruiden tot
middelhoge en hoge grasvegetaties. Deze variatie bepaalt ook de lokale variatie in de CO» fluxen.
De hogere vegetaties hebben hogere CO» fluxen door een groter aandeel aan CO‚ uit
wortelrespiratie en snelle omzetting van recent geproduceerde afvalstoffen van de biomassa
(wortelexudaten etc.).
6. De variatie in de tijd wordt bepaald door groei van de vegetatatie, variatie in de
bodemtemperatuur en vochtgehalte / temperatuur van de bovenste centimeters, die biologisch het
meest actief zijn.
7. De methaanfluxen zijn verwaarloosbaar klein. Alleen in greppels, poelen en slootkanten worden
af en toe hoge emissies gemeten. Maar bij een geschat oppervlaktepercentage van poelen en
greppels van 5% daagt de methaanemissie daarmee niet significant bij aan de totale
broeikasgasemissie in CO»-equivalenten. Deze bedraagt 0.367 + 0.235 ton /ha/dag.
8. Ook de winterfluxen van CH4 zijn vergelijkbaar laag ondanks de hogere grondwaterstand in de
winter; methaanvorming is veel sterker temperatuursafhankelijk dan aerobe organische stof
oxidatie.
9. De lage CH4-emissie wordt waarschijnlijk veroorzaakt door relatief hoge sulfaatconcentraties in
het bodem- en oppervlaktewater in de polder. Dit kan mogelijk ook de CH4-emissie van de
lisdodde-teelt drukken. Het verdient aanbeveling het sulfaatgehalte in het bodem- en
oppervlaktewater te onderzoeken, en resultaten van CH4-emissiemetingen van verschillende
proefprojecten met lisdodde-teelt te vergelijken om hierover meer duidelijkeheid te verkrijgen.
Binnen de onderzoeksprojecten NOBV (Nederlands Onderzoeksprogramma Broeikasgassen
21
Veenweide) en IPV (Innovatie Programma Veen) zijn al gegevens van CH4-emissiemetingen op
tenminste drie lokaties beschikbaar.
22
Literatuur.
Berg, M.V.D., Elzen, E., Ingwersen, J., Kosten, S., Lamers, L.P.M. and Streck, T., 2020.
Contribution of plant-induced pressurized flow to CH4 emission from a Phragmites fen.
Scientific Reports, 10, 1, (2020), article 12304 https://doi.org/10.1038/541598-020-69034-7
Bonan, G. 2002. Ecological climatology. Concepts and applications. Cambridge University Press,
Cambridge, UK, 678 p.
Budishchev, A., Mi, Y., Van Huissteden, J., Belelli-Marchesini, L., Schaepman-Strub, G.,
Parmentier, F. J. W., … & Dolman, A. J. (2014). Evaluation of a plot-scale methane emission
model using eddy covariance observations and footprint modelling. Biogeosciences, 11(17),
4651-4664.
Dolman, H., 2019. Biogeochemical cycles and climate. Oxford University Press, USA.
Gauci, V., Dise, N. and Fowler, D., 2002. Controls on suppression of methane flux from a peat bog
subjected to simulated acid rain sulfate deposition. Global Biogeochemical Cycles, 16(1), pp.4-1.
IPCC, 2013: Climate Change 2013: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group 1
to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [Stocker, T.F.,
D. Qin, G-K. Plattner, M. Tignor, S.K. Allen, J. Boschung, A. Nauels, Y. Xia, V. Bex and P.M.
Midgley (eds.)|. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY,
USA, 1535 pp.
Meyer, N., Welp, G. and Amelung, W., 2018. The temperature sensitivity (Q10) of soil respiration:
Controlling factors and spatial prediction at regional scale based on environmental soil classes.
Global Biogeochemical Cycles, 32(2), pp.306-323.
Mi, Y., Van Huissteden, J., Parmentier, F. J. W., Gallagher, A, Budishchev, A, Berridge, C. T., &
Dolman, A. J. (2014). Improving a plot-scale methane emission model and its performance at a
northeastern Siberian tundra site. Biogeosciences, 11(14), 3985-3999.
Petrescu, A. J., van Huissteden, J., de Vries, F., Bregman, E. P. H., & Scheper, A. (2009). Assessing
CH and CO» emissions from wetlands in the Drenthe province, The Netherlands: a modelling
approach. Geologie en Mijnbouw, 88(2), 101-116.
http://journals.cambridge.org/abstract S0016774600000913
Schrier-Uijl, A.P., Kroon, P.S, Hendriks, D.M.D., Hensen, A., Van Huissteden, J., Berendse, F. and
Veenendaal, E.M., 2014. Agricultural peatlands: towards a greenhouse gas sink-—a synthesis of a
Dutch landscape study. Biogeosciences, 11(16), pp.4559-4576.
Van Huissteden, J., van den Bos, R. and Alvarez, I.M, 2006. Modelling the effect of water-table
management on CO2 and CH4 fluxes from peat soils. Netherlands Journal of Geosciences,
85(1), pp.3-18.
Van Huissteden, J., Petrescu, A. M. R., Hendriks, D. M. D., & Rebel, K. T. (2009). Sensitivity
analysis of a wetland methane emission model based on temperate and arctic wetland sites.
Biogeosciences, 6(12), 3035-3051.
Weeda, E.J, Westra, R., Westra, Ch., Westra, T. 1985: Nederlandse Ecologische Flora. KNNV
Uitgeverij.
23
| Onderzoeksrapport | 23 | train |
VN2022-004773 Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Afval an X Gemeente genes TAR
Grondstoffen N Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Duurzaamheid en Circulaire Economie
Reiniging (28)
Agendapunt 5
Datum besluit n.v.t. n.v.t.
Onderwerp
Raadsbrief stand van zaken pilot 9 straatjes
De commissie wordt gevraagd
kennis te nemen van de raadsbrief van 16 februari 2022, waarin een update wordt gegeven van de
stand van zaken pilot g straatjes.
Wettelijke grondslag
art 169 GW
Bestuurlijke achtergrond
De gemeente gaat zelf de inzameling doen in de 9 straatjes en deze inzameling verder gaat
innoveren om zo de doelen van de pilot te realiseren. De raadsbrief geeft aan dat de gemeente er
alles aan heeft gedaan om de markt in staat te stellen een goede inschrijving te doen, dat is ondanks
alle inspanningen van de gemeente niet gelukt voor het onderdeel inzameling en gezien de urgentie
om de problematiek van de bedrijfsafvalinzameling in binnenstedelijke gebieden op te lossen de
gemeente nu de inzameling verder ter hand neemt.
Reden bespreking
ter kennisname.
Uitkomsten extern advies
nvt.
Geheimhouding
nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
nvt.
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.13 1
VN2022-004773 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Afval en % Amsterdam
Grondstoffen %
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
AD2022-016957 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
AD2022-016961 getekende raadsbrief 15 feb. pdf (pdf)
Ter Inzage
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Afval en Grondstoffen, Anita Numan, 0630273673, a.numan@®amsterdam.nl
Gegenereerd: vl.13 2
| Voordracht | 2 | train |
Sociaal en Cultureel Planbureau
gj
D t ® e t ® t
an
d á Mn Kk 4
f k \ Y 4 E de | Ö ud
| Nd
Î Gs
q 5 PR ! nne
4 \ dens in
4 Ei E/ ë Dm ZN
i \ | /
ÁÂ 5 : ge )
NE DrtE
ENE \ En \ / |
Eindevaluatie van de Participatiewet
Patricia van Echtelt
Klarita Sadiraj
Stella Hoff
Sander Muns
Kasia Karpinska
Djurre Das (WRR)
Maroesjka Versantvoort
m.m.v.
Lisa Putman
Sociaal en Cultureel Planbureau
Den Haag, november 2019
Het Sociaal en Cultureel Planbureau is een interdepartementaal, wetenschappelijk instituut, dat — gevraagd
en ongevraagd — sociaal-wetenschappelijk onderzoek verricht. Het scp rapporteert aan de regering,
de Eerste en Tweede Kamer, de ministeries en maatschappelijke en overheidsorganisaties. Het scp valt
formeel onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het scp is opgericht bij Koninklijk Besluit op 30 maart 1973. Het Koninklijk Besluit is per 1 april 2012 vervan-
gen door de ‘Regeling van de minister-president, Minister van Algemene Zaken, houdende de vaststelling
van de Aanwijzingen voor de Planbureaus’.
© Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2019
SCP-publicatie 2019-17
Opmaak binnenwerk en omslag: Textcetera, Den Haag
Foto omslag: Josje Deekens
ISBN 978 90 377 0931 5
NUR 740
Copyright
U mag citeren uit scp-rapporten, mits u de bron vermeldt.
U mag scP-bestanden op een server plaatsen mits:
1 het digitale bestand (rapport) intact blijft;
2 ude bron vermeldt;
3 _ude meest actuele versie van het bestand beschikbaar stelt, bijvoorbeeld na verwerking van een
erratum.
Data
scP-databestanden, gebruikt in onze rapporten, zijn in principe beschikbaar voor gebruik door derden via
DANS WWW. dans.knaw.nl.
Contact
Sociaal en Cultureel Planbureau
Postbus 16164
2500 BD Den Haag
WWw.scp.nl
[email protected]
Via onze website kunt u zich kosteloos abonneren op een elektronische attendering bij het verschijnen van
nieuwe uitgaven.
Inhoud
Voorwoord 6
Samenvatting 8
1 Achtergrond en evaluatie van de Participatiewet 25
Maroesjka Versantvoort
1.1 _ Inleiding en vraagstelling 25
1.2 De Participatiewet: een overzicht 26
1.3 Aanpak van de evaluatie 33
1.4 Leeswijzer 38
Noten 38
2 Beleidstheorie achter de Participatiewet 39
Patricia van Echtelt
2.1 Inleiding en vraagstelling 39
2.2 Het maatschappelijk probleem en de doelstelling van de Participatiewet 42
2.3 Veronderstellingen met betrekking tot de doelgroep 48
2.4 Veronderstellingen met betrekking tot werkgevers 64
2.5 Veronderstellingen met betrekking tot gemeenten 76
2.6 Conclusies 89
Noten 95
3 Jonggehandicapten met arbeidsvermogen 96
Patricia van Echtelt, Klarita Sadiraj en Stella Hoff
3.1 _ Inleiding en vraagstelling 96
3.2 Kansop werk 98
3.3 De instroom in het doelgroepregister 102
3.4 Ervaringen van gemeenten, doelgroep en werkgevers 114
3.5 Conclusies 120
Noten 122
4 De Wsw-doelgroep 123
Klarita Sadiraj en Stella Hoff
4.1 Inleiding en vraagstelling 123
4.2 De situatie vóór 2015: de Wet sociale werkvoorziening 124
4.3 De arbeidsdeelname van Wsw-wachtenden van eind 2014 126
4.4 Gebruikers van het instrumentarium van de Participatiewet 138
4.5 Werkenden met instrumenten van de Participatiewet 142
3 INHOUD
4.6 Conclusies 148
Noten 150
5 De ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden 153
Stella Hoff, Sander Muns en Klarita Sadiraj
5.1 Inleiding en vraagstelling 153
5.2 Van Algemene bijstandswet naar Participatiewet: geschiedenis In het kort 154
5.3 Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden? 156
5.4 Arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden 160
5.5 Ervaringen van gemeenten en cliënten 166
5.6 Gebruik van re-integratie-instrumenten 169
5.7 Conclusies 170
Noten 172
6 Niet-uitkeringsgerechtigden 173
Kasia Karpinska en Klarita Sadiraj
6.1 Inleiding en vraagstelling 173
6.2 Aanpak 176
6.3 Klassieke nuggers 178
6.4 Jonggehandicapte nuggers in het doelgroepregister 185
6.5 Meningen en ervaringen van gemeenten en cliënten 189
6.6 Conclusies 192
Noten 194
7 De beleidsinstrumenten loonkostensubsidie en beschut werk 195
Djurre Das en Maroesjka Versantvoort
71 Inleiding en vraagstelling 195
7-2 Loonkostensubsidie als onderdeel van de Participatiewet 197
7.3 Beschut werk als onderdeel van de Participatiewet 208
7.4 Conclusies 219
Noten 220
8 Gemeentebeleid: verplichtingen en handhaving 222
Sander Muns
81 Inleiding en vraagstelling 222
8.2 Veranderingen in de wetgeving per 2015 223
8.3 Methoden 225
8.4 Resultaten 229
8.5 Conclusies 235
Noten 236
4 INHOUD
g Synthese en aandachtspunten 238
Maroesjka Versantvoort en Patricia van Echtelt
Noten 256
Summary 257
Bijlagen (te vinden op www.scp.nl bij dit rapport)
Literatuur 273
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau 284
D) INHOUD
Voorwoord
Werk, werk, werk …
Dit thema staat al lang zeer hoog op de beleidsagenda in Nederland. Het streven van
beleidsmakers is een participatiemaatschappij waarbij iedereen naar vermogen meedoet.
Vanaf 1 januari 2015 is daarom de Participatiewet van kracht. Deze wet vervangt de Wet
werk en bijstand (wws), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot deel van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De Participatiewet
beoogt een inclusieve arbeidsmarkt te creëren voor mensen met arbeidsvermogen die, bij-
voorbeeld vanwege een arbeidsbeperking, ondersteuning nodig hebben bij het vinden van
werk. Met de Participatiewet zou er één regeling moeten komen voor mensen met een
arbeidsbeperking of afstand tot de arbeidsmarkt. De verwachting was dat dit voor werk-
gevers overzichtelijker is en het makkelijker maakt om mensen met een arbeidsbeperking
in dienst te nemen. Ook werd verwacht dat meer integraliteit leidt tot een betere uit-
voering. Voor de uitvoering van de wet zijn gemeenten verantwoordelijk. De Participatie-
wet betreft een van de drie decentralisaties in het sociaal domein — naast zorg en onder-
steuning, en jeugdzorg.
Hoe werkt deze wet nu in de praktijk? Komen mensen die voorheen in aanmerking zouden
komen voor de Wajong of de Wsw vaker aan een baan? En als zij werk vinden, is het dan
vaker bij een reguliere werkgever? Zijn ze minder vaak afhankelijk van een uitkering?
En hoe ervaren de mensen in de doelgroep, maar ook de werkgevers en de gemeenten de
werking van de Participatiewet? Beantwoording van deze vragen is belangrijk om inzicht te
krijgen in hoe het mensen met een beperking of anderszins een afstand tot de arbeids-
markt vergaat, hoe deze mensen het best ondersteund kunnen worden en wat de beteke-
nis is van de veranderende verzorgingsstaat.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft daarom op verzoek van het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid de werking van de Participatiewet geëvalueerd. In deze
eindevaluatie geven we mede aan de hand van analyses van registratiedata inzicht in de
ontwikkeling in baankansen en uitkeringsafhankelijkheid van de verschillende doelgroepen
binnen de Participatiewet. We nemen ook de resultaten mee uit drie onderliggende
ervaringsonderzoeken onder cliënten, gemeenten en werkgevers, evenals de evaluatie van
het beschut werk door de Inspectie szw en de evaluatie van de Wet banenafspraak en quo-
tum arbeidsbeperkten door Panteia. In september 2018 brachten we een tussenrapportage
uit over de doelgroep van de voormalige Wsw. Deze eindevaluatie borduurt daarop voort
en stelt nu meerdere doelgroepen centraal.
De evaluatie is begeleid door een commissie van deskundigen. Ik wil hen hartelijk
bedanken voor hun constructieve reflecties bij de totstandkoming van dit rapport.
De Participatiewet raakt mensen die moeite hebben aansluiting te vinden op de Neder-
6 VOORWOORD
landse arbeidsmarkt. Het gaat om een omvangrijke en tegelijkertijd kwetsbare groep.
Met deze onafhankelijke en wetenschappelijk onderbouwde evaluatie hoopt het scp bij te
dragen aan de maatschappelijke discussie over de participatiesamenleving en goed
geïnformeerd overheidsbeleid op dit domein.
Prof. dr. Kim Putters
Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau
7 VOORWOORD
Samenvatting
In Nederland wil de overheid graag dat zo veel mogelijk mensen meedoen aan het arbeids-
proces. Veel werkenden vinden voldoening in hun bezigheden, zij kunnen zich erdoor ont-
wikkelen. Wie werkt, komt in contact met anderen en voorkomt dat hij of zij in een isole-
ment raakt. Bovendien blijft ons stelsel van sociale zekerheid betaalbaar als mensen die in
staat zijn om te werken, ook daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het arbeidsproces.
Kortom: werken biedt voordelen voor individuen en de samenleving als geheel.
Maar er zijn ook mensen voor wie meedoen aan het arbeidsproces niet vanzelfsprekend is.
Mensen met een arbeidsbeperking of mensen die moeilijk aan werk kunnen komen,
hebben ondersteuning nodig bij het vinden van werk of bij het verkrijgen van een inkomen.
De overheid draagt de verantwoordelijkheid om deze mensen op weg te helpen. Het gaat
hierbij om mensen met arbeidsvermogen: mensen die, soms onder aangepaste
omstandigheden, in staat zijn te werken. Daarvoor bestonden verschillende regelingen,
die zijn vervangen door één wet: de Participatiewet.
Wat is de Participatiewet?
De Participatiewet bestaat sinds 2015. De wet heeft tot doel om zo veel mogelijk mensen
— ook degenen met weinig arbeidsvermogen — aan het werk te helpen, bij voorkeur bij een
gewone werkgever. Daarnaast is het doel van de wet om de afhankelijkheid van uit-
keringen zo klein mogelijk te maken. Hierbij ligt de nadruk op het activeren van mensen.
Dat betekent dat er vooral wordt gekeken naar wat iemand wél kan, hoe die kwaliteiten op
een werkplek benut kunnen worden en hoe iemand gestimuleerd kan worden om aan de
slag te gaan.
De Participatiewet moet de regelgeving en ondersteuning voor mensen met een arbeids-
beperking of afstand tot de arbeidsmarkt zo uniform mogelijk maken. Al deze mensen val-
len sinds 2015 onder dezelfde regeling en hebben in principe dezelfde rechten en plichten.
Dat maakt de regelgeving minder complex, wat de kansen op werk zou moeten verhogen.
Met één duidelijke regeling zou het voor werkgevers bovendien makkelijker moeten zijn
om mensen met een uitkering in dienst te nemen.
De uitvoering van de Participatiewet ligt in handen van gemeenten. Zij hebben de taak om
mensen ondersteuning te bieden. Lukt het niet om mensen aan de slag te helpen, dan
komen deze mensen, onder voorwaarden, in aanmerking voor een bijstandsuitkering.
Gemeenten hebben verschillende instrumenten tot hun beschikking om mensen naar werk
te begeleiden. Voor een deel zijn dat bestaande instrumenten, zoals een proef plaatsing,
jobcoaching en aanpassingen aan de werkplek. In de Participatiewet zijn ook twee nieuwe
instrumenten opgenomen: loonkostensubsidie en beschut werk. Loonkostensubsidie is
een subsidie die werkgevers kunnen ontvangen als zij mensen in dienst nemen die niet het
wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door
hun beperking niet bij een gewone werkgever aan de slag kunnen.
8 SAMENVATTING
Doelgroepen van de Participatiewet
De Participatiewet van 2015 vervangt een aantal oude regelingen voor verschillende doelgroepen:
— Mensen die bijstand krijgen, voorheen op grond van de Wet werk en bijstand (wwg).
Deze groep viel vóór de invoering van de Participatiewet ook onder verantwoordelijkheid van
de gemeenten.
— _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Sinds 1 januari 2015 vallen nieuwe jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen onder de Participatiewet. Voorheen vielen zij onder
een wet voor jonggehandicapten, de Wajong. Zij kregen een uitkering van uwv. De groep die
vóór 1 januari 2015 een Wajong-uitkering ontving, blijft onder de verantwoordelijkheid van
Uwv vallen. Voor jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen blijft de Wajong-regeling ook
bestaan.
— Mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die ondersteuning nodig
hebben bij het vinden en houden van werk en alleen onder aangepaste omstandigheden
kunnen werken. Dit zijn mensen die voorheen recht zouden hebben op een plek in de sociale
werkvoorziening. Zij vielen onder de Wet sociale werkvoorziening. Mensen die op 31 decem-
ber 2014 werkzaam waren in de sociale werkplaats blijven onder de Wsw vallen. Mensen die
op dat moment nog op de wachtlijst Wsw stonden, vallen onder de nieuwe Participatiewet.
Ook nieuwe instroom valt onder de Participatiewet.
— __Niet-uitkeringsgerechtigden (‘nuggers’). Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde mensen
zonder werk die bij uwv zijn ingeschreven als werkzoekende. Zij voldoen niet aan de voor-
waarden voor een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld omdat ze te veel eigen vermogen hebben.
Daarbij gaat het zowel om ‘klassieke’ niet-uitkeringsgerechtigden (zoals mensen zonder
uitkering die graag (weer) aan de slag zouden willen op de arbeidsmarkt) als om jong-
gehandicapte niet-uitkeringsgerechtigden die voorheen onder de Wajong vielen.
De gemeente kan hen helpen bij het zoeken naar werk.
— _ Mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Besluit
bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (lIoaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (ioaz). Deze groepen vielen voorheen
al onder verantwoordelijkheid van de gemeente, en nu dus nog steeds.
De eerste en de laatste doelgroep worden samen beschouwd als de ‘klassieke’ bijstands-
gerechtigden. Daarmee zijn de vijf doelgroepen onder te verdelen in vier hoofdcategorieën:
— _ jonggehandicapten met arbeidsvermogen;
— de Wsw-doelgroep;
— _ klassieke bijstandsgerechtigden;
— _nuggers.
g SAMENVATTING
Onderzoek
Inmiddels is de Participatiewet vijf jaar in gebruik. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp)
is gevraagd de Participatiewet te evalueren. Daartoe heeft het scp uitgebreid onderzoek
verricht. De hoofdvraag daarbij was: in welke mate en op welke wijze leidt de Participatie-
wet mensen met arbeidsvermogen naar, bij voorkeur regulier, werk?
Resultaten
De uitwerking van de Participatiewet verschilt per doelgroep. De belangrijkste resultaten
zijn:
— _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen: grotere kans op werk
Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op werk sinds de
invoering van de Participatiewet toegenomen. Van de 18-jarige Wajongers (dus voor
2015) werkte 29% in het derde jaar na instroom. Vanaf 2015 is dat voor 18-jarige jong-
gehandicapten 38%. We zien dus een stijging in baankans van g procentpunt.
Hun inkomenspositie is echter verslechterd. Dat zij vaker aan het werk zijn weegt niet
op tegen het feit dat ze vaak geen recht meer hebben op een uitkering. Veel jong-
gehandicapten werken in deeltijd en ze krijgen steeds vaker een tijdelijk contract.
Jonggehandicapten in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam aan het werk,
dat wil zeggen: langer dan een jaar.
— De Wsw-doelgroep: kleinere Rans op werk
Voor mensen die op de wachtlijst van de Wsw stonden en nu onder de Participatiewet
vallen, is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet en de afschaffing
van de sociale werkvoorziening gedaald. Hun uitkeringsafhankelijkheid is groter
geworden. Van de mensen die in de jaren 2010-2013 aan het eind van het jaar op de
wachtlijst van de Wsw stonden kwam in de vier daaropvolgende jaren ten minste 55%
aan het werk, Van de wachtenden aan het eind van 2014 kwam in de eerste vier jaar na
invoering van de Participatiewet slechts 39% aan het werk. We zien een daling in baan-
kans van zo’n 16 procentpunt. Ook werken ze vaker in tijdelijke banen. Als mensen een
baan vonden, betrof dit in 52% van de gevallen een baan voor minimaal één jaar.
Voor invoering van de Participatiewet was dit zo’n 70%. De mensen uit deze doelgroep
komen vaker in banen terecht bij reguliere werkgevers.
Sinds 2017 is het aantal gebruikers van de instrumenten beschut werk, loonkosten-
subsidie en jobcoaching, de zogenoemde zware instrumenten, binnen de Wsw-
doelgroep fors toegenomen. Deze gebruikers zijn echter jonger en in lichtere mate
beperkt dan degenen die voor 2015 in de Wsw instroomden.
— _ Klassieke bijstandsgerechtigden: nauwelijks grotere kans op werk
Voor de klassieke bijstandsgerechtigden, van wie de meesten voorheen bijstand ont-
vingen op grond van de wws, zijn de baankansen nauwelijks verhoogd sinds de invoe-
ring van de Participatiewet. Er is een stijging in de baankans van 1 procentpunt.
Hun baankansen waren laag vóór invoering van de Participatiewet (7%) en zijn dat
sindsdien ook gebleven (8%). Ook voor deze doelgroep geldt dat de kwaliteit van de
10 SAMENVATTING
gevonden banen verminderd is: minder banen voor ten minste een jaar, minder vaste
contracten, meer kleine banen tot 20 uur per week en minder voltijdbanen.
— __Nuggers: effect onbekend
Voor de niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden staan niet de baankansen centraal
in het onderzoek, maar de kans op ondersteuning door de gemeente bij het vinden
van een baan. Is die kans even groot als bij mensen met een uitkering, de klassieke
bijstandsgerechtigden?
Vóór invoering van de Participatiewet bleken gemeenten bijstandsgerechtigden vaker
te ondersteunen dan klassieke nuggers. Dat is ook na invoering van de Participatiewet
het geval. Het verschil in dienstverlening aan jonggehandicapten met en zonder uit-
kering is wel kleiner geworden sinds de invoering van de Participatiewet. Gemeenten
zetten steeds vaker ondersteuning in voor jonggehandicapten zonder uitkering.
In 2018 was de ondersteuning aan niet-onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers
vergelijkbaar met de ondersteuning die de jonggehandicapte uitkeringsgerechtigden
kregen.
Beschut werk
Sinds de invoering van de Participatiewet kunnen gemeenten beschut werk inzetten. Beschut werk
is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omgeving en onder aange-
paste omstandigheden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van beschutte werk-
plekken. Als gemeenten iemand beschut werk willen aanbieden, moeten ze daarvoor een aan-
vraag doen bij uwv. uwv geeft dan aan of deze persoon in aanmerking komt voor beschut werk.
Is dat het geval, dan is de gemeente verplicht de beschutte werkplek te bieden. Er moeten in 2048
minimaal 30.000 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd.
Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal
aanvragen voor beschut werk 14% van de beoogde aantallen. In 2017 en 2018 was dat ongeveer
86%. Er zijn daarbij opvallende verschillen tussen gemeenten. Een klein aantal gemeenten heeft
meer beschutte werkplekken gerealiseerd dan beoogd, andere gemeenten hebben veel meer
moeite om beschut werk te realiseren. In algemeenheid slagen gemeenten er niet in om voor alle
beschut werkers met een positief advies een geschikte plek te vinden.
Sommige gemeenten geven aan het instrument beschut werk niet nodig te hebben en stellen dat
zij mensen ook op een andere manier kunnen helpen. De meeste gemeenten zeggen dat beschut
werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel is
dat met beschut werk weer een regeling is toegevoegd. Het bevorderen van beschutte werkplek-
ken belemmert bovendien de vrijheid van gemeenten om zelf te bepalen welke ondersteuning zij
voor hun doelgroep willen inzetten.
Een variant op beschut werk is de arbeidsmatige dagbesteding. Bij beschut werk is er sprake van
een dienstbetrekking, bij arbeidsmatige dagbesteding niet. Het schakelen tussen arbeidsmatige
dagbesteding, beschut werk en banenafspraak verloopt moeizaam. Beschut werk lijkt in veel
gevallen op sociale werkplaatsbanen. De arbeidsvoorwaarden zijn bij beschut werk echter meestal
slechter. Beschut werk wordt wel vaak georganiseerd bij sociale werkbedrijven.
11 SAMENVATTING
Loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse
arbeid niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon (wmL) te verdienen, maar die wel mogelijk-
heden tot arbeidsparticipatie hebben. Werkgevers die iemand met een arbeidsbeperking in dienst
nemen worden daarmee gecompenseerd voor het verlies aan productiviteit. De loonkosten-
subsidie is gebaseerd op de loonwaarde van de werknemer: de economische waardering van de
feitelijk geleverde arbeid, uitgedrukt in een percentage. De werkgever ontvangt loonkosten-
subsidie van de gemeente voor het verschil tussen de vastgestelde loonwaarde en het wmL,
waarbij de subsidie maximaal 70% van het wmL bedraagt.
Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelpopulatie
loonkostensubsidie ingezet. Uit onderzoek onder werkgevers blijkt dat financiële instrumenten
fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in
dienst te nemen, al zijn de instrumenten op zichzelf niet voldoende om werkgevers over de streep
te trekken. Loonkostensubsidie heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duur-
zaamheid van de arbeidsrelatie. Rekening houdend met individuele kenmerken en conjunctuur
hebben jonggehandicapten met loonkostensubsidie naar schatting 55% meer kans op behoud van
het werk voor minimaal een jaar dan jonggehandicapten zonder loonkostensubsidie. Gemeenten
zijn terughoudend met het inzetten van het instrument loonkostensubsidie wat verklaard kan
worden door de wijze van financiering van het instrument.
De Participatiewet heeft dus voor elke doelgroep andere effecten. Het positieve effect op
baankansen geldt slechts voor een kleine groep: de jonggehandicapten. Het gaat om ruim
30.000 personen in 2018. De klassieke bijstandsgerechtigden, met ruim 440.000 personen
In 2018 veruit de grootste groep, merken nauwelijks verbetering.
De verschillen laten zich verklaren door de afwijkende uitgangssituatie van de doelgroepen
voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet. Waar instroom in de Wsw vaak
inhield dat mensen uiteindelijk een baan onder aangepaste omstandigheden en met bege-
leiding kregen aangeboden (en die ook hielden), was dat veel minder het geval voor
instroom in de Wajong of de wwB. Een andere verklaring is gelegen in de financiële prikkel-
structuur, die het voor gemeenten voordelig maakt om prioriteit te geven aan mensen met
de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Jonggehandicapten hebben over het algemeen
een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt dan mensen die voorheen in de Wsw zouden
instromen. Een derde verklaring betreft de werking van beleid dat met de Participatiewet
verbonden is — specifiek de Wet banenafspraak. Deze wet, die werkgevers verplicht om
banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, is vaak niet van toepassing op
klassieke bijstandsgerechtigden.
12 SAMENVATTING
Banenafspraak en doelgroepregister
In het sociaal akkoord van april 2013 hebben werknemersbonden, werkgeversorganisaties en het
kabinet afgesproken dat zij extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking.
Het gaat hierbij om mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen.
Werkgevers hebben beloofd voor 100.000 extra banen te zorgen, de rijksoverheid neemt
25.000 extra banen voor haar rekening. Deze extra banen moeten er uiterlijk in 2026 zijn. Wanneer
de aantallen niet behaald worden, zal een quotumregeling in werking treden. Werkgevers worden
dan gedwongen banen beschikbaar te stellen aan de doelgroep. Doen zij dit niet, dan krijgen ze
een boete.
Alle mensen die onder de banenafspraak vallen, worden opgenomen in een landelijk register dat
in 2015 is opgezet: het doelgroepregister. Bij de invoering van de Participatiewet zijn alle Wajon-
gers met arbeidsvermogen automatisch in het register opgenomen, net als de mensen die op
31 december 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden. Ook andere groepen worden in het doelgroep-
register toegelaten, zoals schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijk-
onderwijs (pro). Klassieke bijstandsgerechtigden vallen vaak niet onder de banenafspraak en
worden dan dus ook niet opgenomen in het doelgroepregister. Voor werkgevers is het financieel
aantrekkelijk om iemand uit het doelgroepregister in dienst te nemen of te houden boven andere
mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Opname in het doelgroepregister vergroot daar-
door de kans op een baan.
Houding van werkgevers
Het succes van de Participatiewet valt of staat met de bereidheid van werkgevers om men-
sen uit de doelgroep een werkplek te bieden. Een derde van alle werkgevers heeft ook
daadwerkelijk mensen uit de doelgroep in dienst. Werkgevers zijn bereid om mensen uit de
doelgroep werk te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en
omdat zij maatschappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grotere ondernemingen
speelt bovendien de banenafspraak een rol. Steeds meer organisaties zeggen ‘aan het den-
ken te zijn gezet’ door de banenafspraak.
Het is niet duidelijk wat deze ‘bereidheid’ van werkgevers precies inhoudt. Van voor-
nemens om mensen te plaatsen komt in de praktijk vaak niet veel terecht. Van de werk-
gevers geeft 61% aan bereid te zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen, 59% verricht ook
inspanningen daartoe en 19% komt tot concrete plannen. Minder dan een kwart daarvan
weet de plannen ook te realiseren. Een veel voorkomend argument is dat er geen geschikte
vacatures zijn. Verder blijkt het tot stand brengen van een goede match een zeer intensief,
continu proces te zijn waarbij veel werkgevers onderweg afhaken. Als mensen geplaatst
worden gaat het vooral om mensen met lichamelijke beperkingen, terwijl mensen met
psychische en verstandelijke beperkingen de grootste groep vormen binnen de totale doel-
groep van de Participatiewet. Degenen die werk vinden, hebben vaak al een relatief kleine
afstand tot de arbeidsmarkt. Voor een groot deel van de doelgroep zijn echter grote aan-
passingen nodig of moet er een baan gecreëerd worden. Zij vallen buiten de boot.
13 SAMENVATTING
Het aantal werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren is niet toegenomen sinds de
introductie van de Participatiewet. Er is een vaste groep werkgevers die hierin slagen.
Vaak gaat het om plaatsingen op bestaande functies.
Wat wordt van de Participatiewet verwacht?
Bij de invoering van de Participatiewet was het uitgangspunt dat zowel mensen uit de
doelgroepen als werkgevers en gemeenten zich meer zouden gaan inzetten om de doel-
stellingen te behalen. Voor een klein deel van de doelgroep heeft de Participatiewet het
gewenste effect teweeggebracht, voor een groot deel niet. Deze uitkomsten zijn deels te
verklaren aan de hand van de belangrijkste aannames die ten grondslag liggen aan de wet.
De vraag is: kloppen deze aannames?
In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen moeten zijn
Aanname 1: Mensen uit de doelgroep zijn in staat om te werken en willen dit ook graag
Een belangrijk uitgangspunt van de Participatiewet is de gedachte dat mensen die een uit-
kering ontvangen betaald werk kunnen en willen verrichten, mits dat onder de juiste
omstandigheden gebeurt. In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt voor het grootste
deel van de doelgroep te overbruggen moeten zijn, zo is de veronderstelling. Mensen zon-
der arbeidsvermogen vallen immers niet onder de Participatiewet.
Uit deze evaluatie blijkt dat de visies van doelgroepen, gemeenten en beleidsmakers op
deze aanname verschillen. Ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden is naar eigen
inschatting op dit moment niet in staat om te werken. Datzelfde geldt voor ruim de helft
van de jonggehandicapten en driekwart van de mensen op de Wsw-wachtlijst. Een deel
van hen verwacht dat in de toekomst wel te kunnen. Een ander deel denkt nooit meer te
kunnen werken. Vooral gezondheidsklachten worden hiervoor als reden gegeven. Slechts
een zeer klein percentage (1% tot 4%) ervaart geen enkele beperking om aan het werk te
komen. Dit geldt niet alleen voor jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep, maar ook voor
de klassieke bijstandsgerechtigden. Ruim de helft van de doelgroep wil wel werken
(50% voor klassieke bijstandsgerechtigden en mensen op de Wsw-wachtlijst, 60% voor
jonggehandicapten).
Gemeenten bevestigen het idee dat een groot deel van de doelgroep niet in staat is om te
werken. Gemeenten geven aan dat in veel gevallen eerst andere problemen aangepakt
moeten worden voordat mensen zich kunnen richten op arbeidsdeelname.
14 SAMENVATTING
Meer nog dan de inzet van instrumenten is een persoonlijke inzet van alle betrokkenen
cruciaal
Aanname 2: Instrumenten werken als stimulans en dragen bij aan een match tussen
aanbod en vraag
Instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching zouden werkgevers moeten stimule-
ren om mensen uit de doelgroep van de Participatiewet werk te bieden. Voor de werking
van dit soort instrumenten is het van belang dat werkgevers er ook daadwerkelijk gebruik
van maken. Uit het onderzoek blijkt echter dat een meerderheid van de werkgevers niet op
de hoogte is van het bestaan van de instrumenten.
Volgens werkgevers die ze hebben gebruikt, zijn de instrumenten een belangrijke voor-
waarde om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De instrumenten zijn
echter niet voldoende om plaatsingen te realiseren. Meer nog dan de inzet van instrumen-
ten is een persoonlijke inzet van alle betrokkenen cruciaal. Werkgevers hebben vooral
behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van werkplekken zodat die geschikt zijn
voor arbeidsbeperkten. De vraag is in hoeverre de huidige instrumenten daarin voorzien.
Hoge administratieve lasten, de kosten van begeleiding en verminderde productiviteit van
collega’s die mensen uit de doelgroep begeleiden, weerhouden werkgevers van
plaatsingen.
Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als loonkostensubsidie, jobcoaching en
beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit de doelgroep vanuit een uitkering
naar werk kunnen begeleiden, levert dat hun veelal wel een besparing op. Gemeenten heb-
ben dus een prikkel om instrumenten en begeleiding in te zetten voor groepen met de
hoogste loonwaardes en de hoogste kans op een baan, die daarmee een besparing opleve-
ren van uitkeringen. Dit betekent ook dat het ondersteunen van mensen zonder uitkering
gemeenten minder oplevert. Het budget voor de begeleidingskosten mogen gemeenten
eveneens aan andere doelen besteden zodat ook op dat vlak kosten baten overwegingen
in het nadeel van de doelgroep, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de
arbeidsmarkt, uitpakken.
Opvallend is verder dat een meerderheid van de jonggehandicapten die een baan vindt dit
doet zonder inzet van instrumenten of begeleiding van gemeenten. Zij komen zelf aan het
werk.
15 SAMENVATTING
Instrumenten
Wat kunnen gemeenten precies doen om mensen naar werk te begeleiden? Sommige instrumen-
ten zijn gericht op de werknemers zelf. Gemeenten kunnen verschillende instrumenten inzetten
om mensen naar werk te begeleiden. Met een proefplaatsing kan bijvoorbeeld worden onder-
zocht of iemand geschikt is voor de functie. Ook aanpassingen aan de werkplek of het inzetten van
een jobcoach kunnen het proces bevorderen. Daarnaast zijn er verschillende financiële instrumen-
ten. Eén daarvan is loonkostensubsidie, een tegemoetkoming in de loonkosten van iemand uit de
doelgroep die niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Of de no-riskpolis, een tegemoet-
koming in de loonkosten als iemand uit de doelgroep ziek uitvalt. Ook de mobiliteitsbonus, een
korting op de premie werknemersverzekeringen, en het loonkostenvoordeel, een tegemoet-
koming voor werkgevers die een of meer werknemers uit de doelgroep in dienst nemen, zijn
bedoeld om het voor werkgevers financieel aantrekkelijk(er) te maken mensen uit de doelgroep
aan te nemen en binnen hun organisatie te houden.
Nog geen sprake van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt
Aanname 3: Eén regeling is eenvoudig en duidelijk en verhoogt daarmee de kansen voor de
doelgroep
De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe,
eenduidige regeling te komen. Met de invoering van de Participatiewet zouden gemeenten
tot een integrale aanpak en meer maatwerk kunnen komen. Ook zou een eenduidige rege-
ling leiden tot minder complexiteit, zo was de veronderstelling. Dat zou de kansen op werk
verhogen.
In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt nog geen
sprake is. Nog steeds bestaan er verschillende regelingen voor verschillende groepen, zoals
de groepen die nog onder de oude Wsw- en Wajong-regeling(en) vallen en de groepen die
recht hebben op beschut werk of onder de banenafspraak vallen. Ook hebben gemeenten
beleidsvrijheid in de uitvoering van de Participatiewet, wat kan leiden tot onduidelijkheid
bij (grote) werkgevers die te maken hebben met verschillende gemeenten. Van een vermin-
dering van complexiteit of onduidelijkheid is nog geen sprake — niet voor werkgevers en
niet voor de doelgroep. Om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen is het voor werk-
gevers belangrijk dat zij ‘ontzorgd’ worden, zo geven zij herhaaldelijk aan. De complexiteit
in het systeem draagt niet bij aan die ontzorging en zal werkgevers weinig stimuleren om
meer kansen te bieden aan mensen in de doelgroep. Wat we ook zien is dat de groep werk-
gevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft, niet groeit. Met het ‘breed
offensief’, een aanpak van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
wordt geprobeerd om verschillen in de uitvoering tussen gemeenten te verkleinen en de
complexiteit te verminderen. De resultaten daarvan moeten de komende jaren duidelijk
worden.
De doelgroep van de Participatiewet heeft vaak een mix van verschillende problemen:
een multiproblematiek. Veel mensen in de doelgroep hebben naast werkloosheid ook
andere problemen, zoals schulden of verslaving, die aangepakt moeten worden om re-
16 SAMENVATTING
integratie naar werk te kunnen laten slagen. Ze hebben niet alleen met de Participatiewet
te maken, maar ook met andere regelingen, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo), de jeugdzorg en schuldhulpverlening. Steeds meer gemeenten hebben een inte-
grale aanpak, maar dit is nog niet bij alle gemeenten het geval. Daarbij zien we grote ver-
schillen tussen gemeenten.
Doelgroepen laten zich niet sturen op geld
Aanname 4: Verplichtingen en financiële prikkels werken stimulerend
Sinds de invoering van de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving
van de verplichtingen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aan-
vaarden van werk, de taaleis en de tegenprestatie. Het handhaven van de verplichtingen
zou moeten leiden tot een betere naleving, een betere naleving verhoogt de kansen dat
mensen uitstromen naar werk. De meeste verplichtingen in de Participatiewet zijn niet
nieuw, maar de wet heeft als doel om de verschillen in handhaving tussen gemeenten te
verkleinen. Zo zouden de duur en hoogte van een maatregel in elke gemeente hetzelfde
moeten zijn, zoals een korting op de uitkering. Vrijwel alle gemeenten hanteren verplich-
tingen voor het zoeken naar en aanvaarden van werk en leggen maatregelen op als iemand
zich niet aan deze verplichtingen houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet
bij elke verplichting. Uit onderzoek onder gemeenten komt niet naar voren dat het opleg-
gen van verplichtingen en sancties activerend werkt in de zin van meer uitstroom uit een
bijstandsuitkering.
Eerder onderzoek laat zien dat gemeenten terughoudend zijn in het opleggen van sancties.
Dat stellen klantmanagers, werknemers van gemeenten die mensen onder Participatiewet
vallen ondersteunen bij het vinden naar werk. Bij veel mensen is sprake van complexe pro-
blematiek. Het korten op de uitkering maakt problemen volgens klantmanagers soms
alleen maar groter, wat de toeleiding naar werk juist belemmert. Ook zijn de verplichtingen
in de praktijk niet altijd toepasbaar, onder andere omdat deze sterk gericht zijn op de be-
geleiding naar werk, terwijl een deel van de doelgroep (nog) niet in staat is om te werken.
Een ander punt van aandacht is het maatwerk dat gemeenten bij verplichtingen en hand-
having kunnen toepassen. Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van mensen in
een (vrijwel) identieke situatie.
17 SAMENVATTING
Verplichtingen
Mensen die onder de Participatiewet vallen en een uitkering ontvangen, moeten aan enkele ver-
plichtingen voldoen. Het gaat bijvoorbeeld om het zoeken en aanvaarden van werk, inschrijving
bij een uitzendbureau en de taaleis, die inhoudt dat mensen moeten beschikken over basiskennis
van de Nederlandse taal. Ook mogen gemeenten mensen met een uitkering vragen een tegen-
prestatie te leveren. Daarbij gaat het om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
Gemeenten mogen zelf invulling geven aan de aard, duur en omvang van de tegenprestatie.
Als mensen de verplichting niet voldoende nakomen, kunnen gemeenten hun een boete opleg-
gen. De uitkering kan bijvoorbeeld tijdelijk worden stopgezet.
Aandachtspunten
Het onderzoek leidt tot een aantal aandachtspunten en overwegingen om de werking van
de Participatiewet te verbeteren. In de eerste plaats hebben die betrekking op de structuur
van de Participatiewet. Daarnaast zijn er adviezen voor verbetering van de uitwerking van
de Participatiewet. De derde groep aandachtspunten gaat over de praktische aanpak.
| Structuur
Denkframe en verwachtingen
De bereidheid en capaciteit van de doelgroep en werkgevers worden op een aantal punten
overschat. Verplichtingen en financiële prikkels blijken nauwelijks samen te hangen met
minder uitkeringsafhankelijkheid van mensen uit de doelgroep. Betrokkenen worden dus
niet (volledig) beïnvloed door (negatieve) economische prikkels, verplichtingen en sancties.
De afgelopen jaren zijn beleidsinstrumenten voor activering van mensen uit de doelgroep
voor een groot deel gebaseerd op de veronderstelling dat betrokkenen rationeel en econo-
misch handelen. Meer inzicht in niet-rationele overwegingen van doelgroep en werkgevers
én gedragswetenschappelijke inzichten bieden mogelijk kansen om de doelgroep en werk-
gevers effectiever te activeren.
Financieringsstructuur
Gemeenten ontvangen van het Rijk middelen om mensen die onder de Participatiewet val-
len naar werk te begeleiden. Die middelen zijn vrij te besteden. Als gemeenten op uit-
keringen besparen, mogen ze het restant houden en ook vrij besteden. Dit prikkelt
gemeenten om hun inspanningen te richten op de meest kansrijke groep binnen de totale
doelgroep. Mede daarom kwamen relatief kostbare instrumenten, zoals beschut werk en
(structurele) loonkostensubsidie, aanvankelijk moeizaam op gang en werden ze minder
ingezet dan verwacht. Dit lijkt op gespannen voet te staan met het streven naar een maat-
schappij waarin zo veel mogelijk mensen kunnen deelnemen aan het arbeidsproces.
De mensen binnen de doelgroep van de Participatiewet voor wie ondersteuning het duurst
is, blijven eerder buiten beeld bij gemeenten en werkgevers. Dit ondanks de verplichting
voor werkgevers om banen specifiek voor de doelgroep te creëren en de verplichting voor
18 SAMENVATTING
gemeenten om beschutte werkplekken te realiseren. Hierdoor rijst de vraag of het huidige
stelsel voldoende handvatten, prikkels en garanties biedt om ook de meest kwetsbare
groepen (mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, ouderen binnen de doel-
groep) de kansen te bieden die beoogd worden.
Complexiteit stelsel
Het instrument beschut werk, de banenafspraak, het quotum, het doelgroepregister en de
arbeidsmatige dagbesteding zijn alle gericht op een net iets andere doelgroep en kennen
elk eigen streefcijfers en voorwaarden. Hoewel er vanuit het streven maatwerk te bieden
allerlei argumenten zijn om doelgroepen verschillend te benaderen en ondersteunen, is het
systeem dat nu gecreëerd is complex en omvangrijk.
Hi Uitwerking
Ervaren ondersteuning
Zowel klassieke bijstandsontvangers als jonggehandicapten en de doelgroep Wsw zijn
tamelijk kritisch over de meerwaarde van de ondersteuning die zij ontvangen van gemeen-
ten bij het zoeken naar werk. Een minderheid vindt dat de geboden hulp hen motiveerde
om werk te zoeken, de kans op werk heeft vergroot en in het algemeen zinvol was. Ook is
een minderheid van mening dat men voldoende hulp heeft ontvangen bij het zoeken naar
een baan.
Bereik Participatiewet
Een voorwaarde voor succesvolle bemiddeling naar werk is dat gemeenten de doelgroep
van de Participatiewet in beeld hebben. Gemeenten schatten in dat ze gemiddeld een acht-
ste van hun bestand (nog) niet in beeld hebben. In de grote gemeenten is dit aandeel
ongeveer twee keer zo hoog. Gemeenten hebben ook niet altijd goed zicht op schoolverla-
ters met een beperking die niet van vso- of pro-scholen komen of leerlingen van vso- of
pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onderwijs. Ook niet-uitkerings-
gerechtigden (nuggers) en jonggehandicapten die na werk weer uitvallen, blijven vaak bui-
ten beeld. Gemeenten hebben wel de jonggehandicapten die van vso- en pro-scholen
komen in beeld. De afstemming tussen gemeenten en scholen lijkt ook steeds beter van de
grond te komen.
Ook de doelgroep Wsw, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt,
blijft buiten beeld. Het onderzoek laat zien dat gemeenten nu, met de inzet van loonkos-
tensubsidie, jobcoaching en beschut werk, niet dezelfde doelgroep bereiken als voorheen.
Daarvoor is gekeken naar de leeftijd en de loonwaarde van werknemers uit de doelgroep,
een percentage dat uitdrukt hoeveel iemand per uur kan verdienen in vergelijking met een
gemiddelde werknemer. Hoe hoger de loonwaarde, hoe kleiner de afstand tot de arbeids-
markt. De gegevens laten zien dat de gebruikers van deze ‘zware’ instrumenten gemiddeld
jonger zijn en een hogere loonwaarde hebben dan de vroegere instromers in de Wsw.
19 SAMENVATTING
Dat betekent dat de huidige gebruikers van de instrumenten een kleinere afstand tot de
arbeidsmarkt hebben. Dit lijkt erop te wijzen dat de mensen met een lage loonwaarde (en
dus grote afstand tot de arbeidsmarkt) die voorheen in aanmerking kwamen voor de Wsw,
geen alternatief instrument uit de Participatiewet aangeboden krijgen. Dat wil zeggen: ze
zijn buiten beeld en worden niet geholpen. Dit hangt samen met de problemen die de
financieringsstructuur veroorzaakt.
In de overall rapportage sociaal domein 2017 van het scp werd geconstateerd dat het aan-
tal kwetsbaren binnen de gebruikers van de Participatiewet daalt en de vraag rees of dit
veroorzaakt wordt doordat de meest kwetsbaren niet meer bereikt worden. Deze evaluatie
geeft indicaties voor bevestiging van dit vermoeden. Signalen die in het systeem zijn inge-
bouwd om gemeenten te attenderen op mensen uit de doelgroep die niet in beeld zijn,
lijken onvoldoende te werken. uwv geeft de gemeente een signaal als een aanvraag voor
een Wajong-uitkering is afgewezen. Ook geeft uwv het burgerservicenummer door van
mensen die in het doelgroepregister worden opgenomen. Beide signalen zijn slechts bij
een deel van de gemeenten bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers
actief op aan de hand van deze signalen. Dit noopt tot heroverweging van de signalerings-
systematiek.
Brede versus smalle doelgroep
De Participatiewet richt zich op het vergroten van de arbeidsdeelname van mensen met
een arbeidsbeperking. Binnen de groep arbeidsbeperkten gelden verschillende regelingen
en kunnen verschillende instrumenten worden ingezet. De banenafspraak — hoewel strikt
genomen geen onderdeel van de Participatiewet — blijkt een stimulans te zijn voor (een
deel van de) werkgevers om mensen met arbeidsbeperkingen kansen te bieden. De banen-
afspraak geldt echter niet voor alle mensen met arbeidsbeperkingen, noch voor alle
mensen in de Participatiewet. Opvallend is dat gezondheid ook voor klassieke bijstands-
gerechtigden de belangrijkste belemmerende factor blijkt te zijn om deel te nemen op de
arbeidsmarkt. De Participatiewet biedt ook instrumenten en begeleiding aan deze mensen,
maar dit heeft nauwelijks effect teweeggebracht. Mogelijk zou een bredere groep in aan-
merking kunnen komen voor opname in het doelgroepregister. Hierin schuilt wel het
gevaar dat er ook binnen het doelgroepregister ‘afroming’ plaatsvindt door werkgevers.
Dat wil zeggen dat ze alleen de mensen met de hoogste loonwaarde in dienst willen
nemen. De meest kwetsbare groep (die niet in staat is het minimumloon te verdienen)
heeft dan alsnog minder kans op werk.
Positie doelgroep Wsw en sociale werkplaatsen
Voor de Wsw-doelgroep is het lastiger geworden een baan te vinden sinds de invoering
van de Participatiewet. De mensen die nu bij sociale werkbedrijven werken, doen dat onder
verschillende arbeidsomstandigheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor
de sociale werkvoorziening. Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en
daarmee geen recht op pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of
20 SAMENVATTING
reiskostenvergoeding. Vaak verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw
vallen. Bestaansonzekerheid voor deze groep is een punt van aandacht.
Financiële situatie jonggehandicapten
De Wajong-regeling was aanvankelijk vooral gericht op het beschermen van het inkomen
van jonggehandicapten. Later verschoof de aandacht naar de re-integratie naar werk.
Uit het onderzoek blijkt dat voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen de kans op
werk sinds de invoering van de Participatiewet hoger is geworden. Het persoonlijk inko-
men van deze groep is sinds de invoering van de Participatiewet echter gedaald. De vraag
is of deze groep voldoende inkomenszekerheid heeft, ook nu zij een grotere kans heeft op
werk. Het gaat namelijk vooral om deeltijdbanen en tijdelijk werk.
Kansen voor mensen met psychische beperkingen
Als werkgevers mensen uit de doelgroep een kans geven gaat het voornamelijk om men-
sen met lichamelijke beperkingen; 51% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn mensen
met deze beperkingen een kans te bieden. De kansen voor mensen met psychische en ver-
standelijke beperkingen zijn beduidend kleiner; 24% respectievelijk 23% van de werkgevers
wil hun een kans bieden.
Dit terwijl binnen de totale groep van mensen met arbeidsbeperkingen de mensen met
psychische en verstandelijke beperkingen de grootste groep vormen. De werkgever lijkt
gemakkelijker over de streep te trekken wanneer de beperking van de werknemer zicht-
baar, voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een structureel lager
werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onzichtbaar, onvoorspelbaar en onbereken-
baar is (bijvoorbeeld een werknemer die soms niet komt opdagen of zomaar schade berok-
kent). Mogelijk verwachten werkgevers dat mensen met psychische beperkingen lastiger
zijn in te passen in het arbeidsproces. Een andere reden kan zijn dat werkgevers weinig
kennis en kunde hebben om deze mensen succesvol in te passen. De kans op werk zou in
dat geval vergroot kunnen worden door een betere informatievoorziening en onder-
steuning bij de inpassing.
HI Aanpak
Focus op werkgeversbetrokkenheid
Voor het laten slagen van de Participatiewet is werkgeversbetrokkenheid essentieel.
We zien dat een derde van de werkgevers mensen uit de doelgroep in dienst heeft. Daarbij
ging het de afgelopen jaren steeds om dezelfde groep werkgevers, die ook steeds meer
mensen uit de doelgroep in dienst namen. Zij richtten zich vooral op de mensen met de
kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Overheidsdienstverlening, hoewel ondersteunend en
handig, trok deze werkgevers volgens eigen zeggen niet over de streep bij hun besluit men-
sen uit de doelgroep een kans te bieden. Het was hun sociale verantwoordelijkheid en
intrinsieke motivatie die volgens hen de doorslag gaven om ‘eraan te beginnen’. Wel blijkt
21 SAMENVATTING
loonkostensubsidie de kans te vergroten dat werkgevers mensen uit de doelgroep, als ze
eenmaal in dienst zijn, ook in dienst houden.
Om een grotere groep werkgevers te mobiliseren en hen ook naar de mensen met een gro-
tere afstand tot de arbeidsmarkt te laten kijken, is een andere benadering van werkgevers
nodig. Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beper-
king in dienst te nemen, maar de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen blijken een
grote belemmering te zijn. Ook productiviteitsverliezen van collega’s die mensen uit de
doelgroep begeleiden of de kosten die gepaard gaan met aanpassingen aan de werkplek,
vormen een belemmering. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs en/of regie-
voerders die hen helpen het werk aan te passen. Een actieve benadering van werkgevers is
nodig om hen te ondersteunen bij het creëren van werk en het begeleiden van werknemers
uitde doelgroep.
Focus op matchingsproces
Of het lukt om een duurzame match te brengen blijkt sterk afhankelijk van de persoon.
Ook hier kunnen intermediairs die ervaring hebben met het bij elkaar brengen van werk-
gevers en werknemers een cruciale rol spelen. Het proces verlangt van begin tot eind
inspanningen van alle betrokkenen: cliënten, werkgevers en gemeenten. Als een van hen
op enig moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen, houdt een match
meestal geen stand.
Verder is succes sterk afhankelijk van de samenwerking en communicatie tussen de
betrokkenen en de specifieke context. Hierdoor zijn stappen complex, onderling afhanke-
lijk en niet altijd eenduidig positief of negatief. Heldere afspraken tussen een cliënt en een
klantmanager en tussen werkgever en klantmanager blijken bijvoorbeeld vaak een rand-
voorwaarde voor het tot stand brengen van een match. In de meeste matchingsprocessen
is het echter nodig dat de betrokkenen gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze
niet haalbaar blijken. Vasthouden aan eerder gemaakte afspraken kan dan een faalfactor
worden. Deze flexibiliteit rondom de insteek, begeleiding en verwachtingen van het proces
is noodzakelijk om de uitvoering succesvol te laten zijn.
Persoonlijke aanpak voor helderheid en openheid
Binnen het matchingsproces is één aspect cruciaal voor een goed resultaat: helder inzicht
In de mogelijkheden en beperkingen van mensen in de doelgroep. Voor de klantmanager is
dit inzicht nodig om de kandidaat beter te leren kennen en een goede inschatting te kun-
nen maken van wat een passende functie zou kunnen zijn. Voor de werkgever is dit inzicht
nodig om te weten welke aanpassingen voor de kandidaat gemaakt moeten worden en te
kunnen inschatten of die aanpassingen te realiseren zijn. Dit vraagt om openheid van de
kandidaat over zijn/haar mogelijkheden en beperkingen, en om het vertrouwen in een
overheidsfunctionaris en werkgever.
Dit is een complex aandachtspunt. Enerzijds omdat kandidaten deze informatie niet altijd
willen delen en anderen de privacy van de kandidaat dienen te respecteren, anderzijds
omdat kandidaten niet altijd kunnen inschatten wat het effect is van de beperking op de
22 SAMENVATTING
werkvloer. De klantmanager kan een rol spelen bij het ondersteunen van de kandidaat om
deze openheid te creëren. Het casusonderzoek laat zien dat het van situatie tot situatie
verschilt in hoeverre klantmanagers aandacht besteden aan het creëren van deze open-
heid.
Focus op gezondheid brede doelgroep
Gezondheid blijkt de belangrijkste belemmerende factor voor mensen uit de brede doel-
groep om deel te nemen aan het arbeidsproces of een poging daartoe te doen. Dit geldt
niet alleen voor de nieuwe doelgroep maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden.
Mensen uit de doelgroep hebben niet alleen behoefte aan hulp bij het zoeken van werk,
maar ook aan ondersteuning om werkfit te worden. Het is niet duidelijk hoe dit verband
tussen gezondheid en werk precies tot stand komt. Leidt een mindere gezondheid tot niet
of minder werken? Leidt niet of minder werken tot een mindere gezondheid? Of gaat de
beïnvloeding beide kanten op? Zowel vanuit het oogpunt van arbeidsdeelname als vanuit
het oogpunt van ‘zorg voor kwetsbaren’ is het aan te bevelen om extra aandacht te beste-
den aan gezondheid.
Wat vertellen de resultaten ons?
De Participatiewet heeft als doel om meer mensen te laten deelnemen aan het arbeids-
proces en hen minder afhankelijk te maken van een uitkering. Ook is het de bedoeling dat
de Participatiewet duidelijkheid en uniformiteit biedt in het begeleiden van arbeidsbeperk-
ten naar werk. Deze doelstellingen blijken de afgelopen jaren niet te zijn behaald.
Voor jonge arbeidsgehandicapten is de kans om werk te vinden sinds de invoering van de
Participatiewet wel toegenomen. De banen waarin zij terechtkomen, zijn echter vaker van
tijdelijke aard. Hun inkomen is gedaald. Voor mensen met een Wsw-indicatie is de kans op
werk sinds de invoering van de Participatiewet afgenomen, hun uitkeringsafhankelijkheid
nam toe. Voor hen blijkt de nieuwe regeling ongunstig uit te pakken. Voor mensen die een
bijstandsuitkering ontvangen heeft de Participatiewet nauwelijks effect. Hun kansen op
een baan waren laag vóór de invoering van de Participatiewet en zijn dat sinds 2015 nog
steeds.
De instrumenten die de Participatiewet biedt om mensen uit de doelgroep naar werk te
begeleiden, helpen werkgevers nauwelijks over de drempel om arbeidsgehandicapten een
baan te bieden. Vaak zijn zij niet op de hoogte van het bestaan van de instrumenten. Zij
hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van de werkplekken aan
arbeidsbeperkten. De vraag is in hoeverre de instrumenten hierin voorzien. Gemeenten
benutten de instrumenten wel, maar kunnen uit kostenoverwegingen geneigd zijn vooral
te focussen op de groepen met de meeste kans op een baan en uitstroom uit de uitkering.
Daarnaast blijkt vooral de invulling van het matchingsproces cruciaal voor een succesvolle
plaatsing.
Ook de duidelijkheid en uniformiteit van de Participatiewet blijken in de praktijk tegen te
vallen. Er zijn nog steeds verschillende regelingen voor verschillende doelgroepen.
Gemeenten hebben daarnaast de vrijheid om het beleid zelf vorm te geven en maatwerk te
23 SAMENVATTING
leveren. Hierdoor ontstaan er grote verschillen in de uitvoering. Dit is In strijd met het idee
dat er een duidelijke regeling bestaat die iedereen gelijke kansen en mogelijkheden biedt.
Deels zijn de resultaten te wijten aan opstartproblemen. Zo kwamen beschut werk en
loonkostensubsidie pas langzaam op gang. Gemeenten moesten wennen aan hun nieuwe
taak en een nieuwe doelgroep. Maar niet alles is hierdoor te verklaren. De verschillen tus-
sen verondersteld gedrag en daadwerkelijk gedrag zijn te groot; de genoemde aandachts-
punten zijn structureel van aard.
Op basis van dit onderzoek is een aantal duidelijke verbeterpunten te noemen. Zo zouden
signaleringsmechanismen ook de meest kwetsbare groepen in beeld moeten brengen.
Er zou een financieringsstructuur moeten komen die motiveert om ook mensen met de
grootste afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden. Verder is heroverweging van de ver-
wachtingen aan te bevelen. Ook de vermindering van complexiteit en inbedding van een
effectief matchingsproces vragen om aandacht. De afgelopen jaren werd onze economie
gekenmerkt door hoogconjunctuur. Wanneer mensen uit de doelgroep een baan vonden,
betrof dit veelal een kleine, tijdelijke baan. In economisch mindere tijden zijn zij naar ver-
wachting de eersten die hun baan zullen verliezen, zo laten ervaringen uit het verleden
zien.
Kijken we naar de toekomst dan zien we enkele lichtpuntjes. De trends in gerealiseerde
plekken beschut werk, de aanpak van jonggehandicapte nuggers en aantallen banen in de
banenafspraak vormen een reden tot enig optimisme. Deze lichtpuntjes worden echter
overschaduwd door de structurele problemen bij de Participatiewet en de onzekere positie
van de doelgroep. Ondanks enkele positieve resultaten moeten we concluderen dat de
Participatiewet de komende jaren nog flink wat werk behoeft om succesvol te kunnen zijn.
24 SAMENVATTING
1 Achtergrond en evaluatie van de Participatiewet
Maroesjka Versantvoort
1.1 Inleiding en vraagstelling
Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Met deze wet wil
het kabinet bereiken dat meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, gaan wer-
ken, bij voorkeur in een reguliere baan. Enerzijds komt deze ambitie voort uit de gedachte
dat iedereen in staat moet worden gesteld om volwaardig aan de samenleving mee te
doen, anderzijds speelt de verwachting mee dat bij ongewijzigd beleid de kosten van de
(uitkerings)voorzieningen te veel stijgen (TK 2013/2014a). De Participatiewet is bedoeld om
de kansen op arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking of anderszins een
afstand tot de arbeidsmarkt, te verbeteren. Daarbij beoogt de wet de regelgeving en
ondersteuning voor deze mensen zo uniform mogelijk te maken. De Participatiewet ver-
vangt de Wet werk en bijstand (wwa), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot
deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
De uitvoering van de Participatiewet ligt in handen van gemeenten. Zij hebben de taak om
mensen ondersteuning te bieden. Lukt het niet om mensen aan de slag te helpen, dan
komen deze mensen, onder voorwaarden, in aanmerking voor een bijstandsuitkering.
Het kabinet wil met de invoering van de Participatiewet en de afsluiting van de sociale
werkvoorziening en de Wajong voor nieuwe instroom van mensen met arbeidsvermogen
op termijn een besparing van 1,7 miljard euro realiseren (TK 2013/2014a: 102).
De evaluatiebepaling in de Participatiewet (TK 2013/201ga, artikel Lic) geeft aan dat de wet
binnen zes jaar na de inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Het Sociaal en Cultureel
Planbureau (scp) is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw) ver-
zocht de eindevaluatie te verrichten.
Hoofddoelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen naar werk
toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Deze eindevaluatie beoogt inzicht te geven in
de mate waarin de Participatiewet daarin slaagt. De centrale vraag is:
— _ In welke mate en op welke wijze leidt de Participatiewet mensen met arbeids-
vermogen toe naar, bij voorkeur regulier, werk?
Onderliggende vragen zijn:
— Welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de Participatiewet?
— In welke mate zijn de veronderstellingen die aan de Participatiewet ten grondslag lig-
gen bewaarheid gebleken en hoe kunnen eventuele discrepanties worden verklaard?
25 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
Dit hoofdstuk schetst de kaders waarbinnen deze eindevaluatie vorm krijgt. Allereerst
beschrijven we de Participatiewet, waarbij we ingaan op de achtergrond en aanleiding
tot de invoering, de verschillende groepen mensen die samen de doelgroep vormen,
de nieuwe re-integratie-instrumenten die in de wet zijn opgenomen, de aanscherping van
de bijstandseisen, de financieringssystematiek en het aanpalend beleid en de afspraken
(8 1.2). Vervolgens bespreken we de aanpak die we bij deze evaluatie hebben gehanteerd,
en die uiteenvalt in drie delen (8 1.3). We sluiten af met een leeswijzer (6 1.4).
1.2 _ De Participatiewet: een overzicht
1.2.1 Achtergrond en aanleiding
Op 1 januari 2015 vond in Nederland een omvangrijke stelselwijziging plaats in het sociaal
domein. Niet alleen de Participatiewet, ook de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) 2015 werden op die datum ingevoerd. Hiermee werd de uitvoering
van het sociaal domein gedecentraliseerd; de verantwoordelijkheid voor het gehele
domein kwam bij gemeenten te liggen. Doel van deze decentralisaties was om onder-
steuning en zorg dichter bij de burger te organiseren, om zo meer maatwerk te kunnen
leveren en kosten te besparen. Daarbij was de verwachting dat de gedecentraliseerde wet-
ten aanknopingspunten bieden om verbindingen te leggen tussen zorggebieden in het
sociaal domein, om zo beleid effectiever te kunnen laten zijn.
De invoering van de Participatiewet past in de tendens van de afgelopen decennia naar een
meer activerend arbeidsmarktbeleid. De parlementaire enquêtecommissie-Buurmeijer
concludeerde in 1993 dat er weinig werd gedaan om mensen in een uitkering weer aan de
slag te helpen (TK 1992/1993). Sindsdien wordt breed ingezet op het terugdringen van het
beroep op de sociale zekerheid en het bevorderen van de arbeidsparticipatie, ook van
mensen met beperkingen. Nederland zou moeten veranderen van een verzorgingsstaat
naar een participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen meedoet. Wie werkt,
krijgt niet alleen inkomen, maar kan zich bijvoorbeeld ook verder ontplooien, en het voor-
komt dat mensen in een sociaal isolement raken, zo is het idee. Daarnaast is werk de eerste
route om te kunnen besparen op uitkeringen. Daarom is de Participatiewet er in de eerste
plaats op gericht om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen.
Aanleiding voor de invoering van de Participatiewet waren ook de forse stijging in het aan-
tal Wajong-uitkeringen en de geringe uitstroom naar werk (bij een reguliere werkgever) uit
regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met name de Wajong, de bijstand en de
Wsw. De wet beoogt de afhankelijkheid van een uitkering van mensen dan ook te laten
dalen. Uniformere regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt moet daarbij zorgen
voor meer duidelijkheid en eenduidigheid in de voorzieningen die mensen ondersteunen
om werk te vinden en te behouden.
De plannen van het kabinet voor de hervorming van de wwB, de Wsw en de Wajong tot
één regeling, toen nog de ‘Wet werken naar vermogen’ geheten, zijn in april 2011 voor het
eerst aan de Tweede Kamer gepresenteerd (TK 2010/2011). In het regeerakkoord van het
26 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
tweede kabinet-Rutte in 2012 werd aangekondigd dat de Wet werken naar vermogen zou
worden vervangen door de Participatiewet. Dit gebeurde dus uiteindelijk per 1 januari 2015,
tegelijk met de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015.
De andere wijzigingen in het kader van de decentralisatie van het sociaal domein zijn al
eerder door het scp geëvalueerd: de Hervorming Langdurige Zorg, waar de invoering van
de Wmo 2015 onderdeel van is (Kromhout et al. 2018), en de Jeugdwet (Friele et al. 2018).
Het totaalbeeld is geschetst in de overall rapportage sociaal domein (Pommer et al. 2018).
1.2.2 Doelgroep van de Participatiewet
De doelgroep van de Participatiewet bestaat uit mensen met arbeidsvermogen die zijn
aangewezen op (tijdelijke) ondersteuning om in hun bestaan te voorzien of aan het werk te
komen. Groepen die voorheen onder verschillende regelingen vielen, vallen nu onder de
Participatiewet. Het gaat om de volgende groepen:
— mensen die een bijstandsuitkering krijgen, voorheen op grond van de wws. Dit zijn
mensen die niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in hun levensonder-
houd te voorzien. Deze groep viel vóór de invoering van de Participatiewet ook onder
verantwoordelijkheid van de gemeenten;
— _ jonggehandicapten die in staat zijn om te werken; zij hebben arbeidsvermogen. Sinds
1 januari 2015 vallen nieuwe jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder de
Participatiewet. De groep die vóór 1 januari 2015 een Wajong-uitkering ontving, blijft
onder de verantwoordelijkheid van uwv vallen en behoudt de uitkering! Voor jong-
gehandicapten zonder arbeidsvermogen blijft de Wajong-regeling wel bestaan, nu
bekend als Wajong 2015;
— mensen die ondersteuning nodig hebben bij het vinden en houden van werk en alleen
onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Dit zijn mensen die voorheen
recht zouden hebben op een plek in de sociale werkvoorziening. Mensen die op
31 december 2014 werkzaam waren in de sociale werkplaats blijven onder de Wsw val-
len. Mensen die op dat moment nog op de Wsw-wachtlijst stonden, vallen onder de
Participatiewet;
— _niet-uitkeringsgerechtigden (‘nuggers’). Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde niet-
werkenden die bij Uwv zijn ingeschreven als werkzoekende. Zij hebben geen werk.
Ze willen wel werken maar voldoen niet aan de voorwaarden voor een bijstands-
uitkering, bijvoorbeeld omdat ze te veel eigen vermogen hebben. De gemeente kan
hen helpen bij het zoeken naar werk;
— een groep ‘overig’. Dit zijn mensen met een uitkering op grond van de Algemene
nabestaandenwet (Anw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werk-
nemers (loAw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-
ongeschikte gewezen zelfstandigen (1oaz). Deze groepen vallen nog steeds onder ver-
antwoordelijkheid van de gemeente.
27 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
Mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de Wet op de arbeidsongeschikt-
heidsverzekering (wao) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wia) behoren
niet tot de doelgroep van de Participatiewet. Het gaat hierbij om werknemers die vanwege
ziekte of beperking (deels of geheel) arbeidsongeschikt zijn geworden, en dit dus niet al
waren voordat ze aan het werk gingen.
1.2.3 Uitbreiding van het re-integratie-instrumentarium
De re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking of een afstand tot de arbeidsmarkt
Is een belangrijk doel van de Participatiewet. Gemeenten hebben verschillende instrumen-
ten tot hun beschikking om mensen hierbij te ondersteunen. Voor een deel zijn dat
bestaande instrumenten en voorzieningen, zoals de inzet van een traject of proefplaatsing,
detachering, begeleiding/jobcoaching, persoonsgebonden budget, werkplekaanpassingen,
no-riskpolis, sollicitatietrainingen, participatieplaatsen en vrijwilligerswerk. Daarnaast zijn
in de Participatiewet twee nieuwe re-integratie-instrumenten opgenomen: loonkosten-
subsidie en beschut werk. De verwachting van het kabinet is dat gemeenten met dit uitge-
breide re-integratie-instrumentarium beter in staat zullen zijn om een integrale, efficiënte
en effectieve aanpak van arbeidstoeleiding van mensen met een arbeidsbeperking te reali-
seren (TK 2013/2014qa). Via uwv blijven ook instrumenten beschikbaar zoals loonkosten-
voordeel (voorheen mobiliteitsbonus). Gemeenten bepalen zelf, binnen de wettelijke
kaders, wie voor welke ondersteuning in aanmerking komen. We beschrijven de nieuwe
instrumenten kort.
Loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen van wie is vastgesteld dat zij met
voltijdse arbeid niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon (wmL) te verdienen, maar
die wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Werkgevers die iemand met een
arbeidsbeperking in dienst nemen worden daarmee gecompenseerd voor het verlies aan
productiviteit. De betrokken werknemer krijgt (minimaal) het reguliere minimumloon uit-
betaald en bouwt over zijn volledige inkomen pensioen op voor zover de cao of de werk-
gever daarin voorziet? De loonkostensubsidie is gebaseerd op de loonwaarde van de
werknemer: de economische waardering van de feitelijk geleverde arbeid, uitgedrukt in
een percentage. De werkgever ontvangt loonkostensubsidie van de gemeente voor het
verschil tussen de vastgestelde loonwaarde en het wmL, waarbij de subsidie maximaal
70% van het wmL bedraagt. De gemeenteraad stelt bij verordening regels op over de doel-
groep van de loonkostensubsidie en over het vaststellen van de loonwaarde. Loonkosten-
subsidie kan zo nodig voor een langere periode worden ingezet. Personen die behoren tot
de doelgroep loonkostensubsidie hebben volgens de wet aanspraak op begeleiding op de
werkplek.
Beschut werk
De Wsw is met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen
die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van
28 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere
werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt, komt het instru-
ment beschut werk beschikbaar. Hiermee kan de gemeente deze groep toch in een dienst-
betrekking laten werken. Deze personen komen in dienst van de gemeente. De gemeente
bepaalt zelf wanneer, aan wie en hoe zij beschut werk aanbiedt. Zij kan de dienstbetrekking
dus ook organiseren bij een reguliere werkgever die begeleiding en aanpassingen (met
ondersteuning door de gemeente) kan aanbieden. De beloning sluit aan bij de cao van de
gemeente en is minimaal het wettelijk minimumloon. De gemeente kan voor deze werk-
nemers loonkostensubsidie verstrekken. vwv krijgt een rol bij de vaststelling of iemand zo
veel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Alle gemeenten gezamen-
lijk ontvangen budget om uiteindelijk (in 2048) 30.000 beschutte werkplekken te creëren.
1.2.4 Aanscherping bijstandseisen
Naast een uitbreiding van de instrumenten die ondersteuning kunnen bieden bij het vin-
den van betaalde arbeid, betekent de Participatiewet ook — op een aantal punten — een
aanscherping van de voorwaarden of eisen om in aanmerking te komen voor inkomens-
ondersteuning.
Kostendelersnorm. De hoeveelheid bijstand is in de Participatiewet afhankelijk van het aantal
volwassenen in een huis. Wanneer meerdere volwassenen een huis delen, dan wordt de
bijstandsuitkering daarop aangepast.
Lagere uitkering alleenstaande ouder. Vanaf 1 januari 2015 krijgt een alleenstaande ouder even-
veel uitkering als een alleenstaande. Een alleenstaande ouder kan wel een hoger kind-
gebonden budget krijgen van de Belastingdienst (via een zogenoemde alleenstaande-
ouderkop). Dit hogere kindgebonden budget compenseert het verlies aan inkomen echter
niet helemaal.
Arbeidsverplichtingen en strengere maatregelen. Bijstandsgerechtigden hebben meestal arbeids-
verplichtingen. Ook in de wwB was sprake van arbeidsverplichtingen. In de Participatiewet
zijn ze evenwel uitgebreider beschreven. Ook zijn de maatregelen zwaarder als bijstands-
gerechtigden de arbeidsverplichtingen en afspraken daarover niet voldoende nakomen.
Zij krijgen dan tijdelijk een lagere of geen uitkering. In voorbereiding op de invoering van
de Participatiewet was reeds besloten in enkele wetten die opgegaan zijn in de Participatie-
wet aanpassingen aan te brengen op dit punt.
Tegenprestatie. Gemeenten mogen bijstandsgerechtigden vragen een tegenprestatie te leve-
ren. Sinds 1 januari 2015 moeten gemeenten in een verordening vastleggen wat voor soort
tegenprestatie zij vragen voor bijstand. Duidelijk moet zijn wat de inhoud, omvang en duur
is van de tegenprestatie. Wanneer bijstandsgerechtigden niet meewerken, kan de
gemeente maatregelen opleggen.
20 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
Langdurigheidstoeslag wordt individuele inkomenstoeslag. De langdurigheidstoeslag was een
algemene regel voor mensen die langdurig moesten rondkomen van een laag inkomen.
ledereen die aan de voorwaarden voldeed, ontving een eenmalige uitkering. Deze regel
vervalt. Bij de individuele inkomenstoeslag gelden niet alleen de algemene voorwaarden,
maar wordt ook door de gemeente beoordeeld of een aanvrager in staat is om zijn of haar
inkomenssituatie te verbeteren. Daarbij moet de aanvrager aantonen dat hij of zij gepro-
beerd heeft om het inkomen te verbeteren.
Bijzondere bijstand. In de Participatiewet is de categoriale bijzondere bijstand om bepaalde
groepen mensen met lage inkomens te ondersteunen, zoals chronisch zieken en gehandi-
capten, afgeschaft. Alleen de individuele bijzondere bijstand bestaat nog. Dit is een ver-
goeding van de gemeente voor extra kosten die een aanvrager niet zelf kan betalen.
Die kosten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen.
Lagere uitkering bij misdragingen. Sinds 1 januari 2015 mogen gemeenten de bijstandsuitkering
verlagen van personen die zich ernstig misdragen tegen een gemeentelijke ambtenaar.
Het gaat dan bijvoorbeeld om fysieke misdragingen, of het toebrengen van schade aan een
gebouw.
1.2.5 Financieringssystematiek
De Participatiewet kent evenals de wwB een budgetteringssystematiek. Gemeenten ont-
vangen een gebundelde uitkering voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de
Participatiewet. Deze uitkering kunnen zij sinds 1 januari 2015 ook benutten voor de inzet
van het instrument loonkostensubsidie. Het betreft een ongeoormerkt budget. De finan-
ciële verantwoordelijkheid ligt bij gemeenten; een gemeente mag een overschot op het
budget vrij besteden, maar moet een tekort op het budget in beginsel ook zelf opvangen.
Mogelijke kosten voor begeleiding naar de werkplek worden gefinancierd uit het begelei-
dingsbudget. Dit is onderdeel van het gemeentefonds en is niet geoormerkt.
Per 1 januari 2015 is de Wet participatiebudget ingetrokken. Op grond van deze wet ont-
vingen gemeenten tot die tijd één gebundeld budget voor re-integratie via de wwB, vol-
wasseneneducatie en inburgering via een specifieke uitkering. Sinds 2015 worden de parti-
cipatiemiddelen en de middelen voor de Wsw via een integratie-uitkering van het
gemeentefonds aan de gemeenten toegekend. Vanaf 1 januari 2019 maken de re-integra-
tiemiddelen van de klassieke doelgroep van de Participatiewet onderdeel uit van de alge-
mene uitkering van het gemeentefonds. De middelen van de integratie-uitkering zijn voor
gemeenten vrij te besteden, voor alle gemeentelijke taken in het sociaal domein
1.2.6 Aanpalend beleid en afspraken
Geen onderdeel van de Participatiewet, maar daar wel nauw mee verbonden, is de Wet
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (vanaf nu: Wet banenafspraak). Deze wet is
op 1 mei 2015 in werking getreden en is de formalisering van de afspraken die sociale
30 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
partners en het kabinet hebben gemaakt in het sociaal akkoord van april 2013. Zij spraken
daarbij af dat er extra banen zullen worden gecreëerd voor mensen met een arbeidshandi-
cap. Werkgevers uit de marktsector stellen zich garant voor 100.000 extra banen voor deze
doelgroep, de rijksoverheid voor 25.000 extra banen. Deze aantallen dienen in 2026
bereikt te zijn, waarbij per jaar wordt gemonitord of de afgesproken aantallen worden
gerealiseerd. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal een quotumregeling in werking treden
waarmee werkgevers op straffe van een boete worden gedwongen banen beschikbaar te
stellen aan de doelgroep. Evenals de Participatiewet heeft de Wet banenafspraak dus als
doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen.
Alle mensen die onder de banenafspraak vallen, zijn opgenomen in een landelijk register,
het zogeheten doelgroepregister. Om in het doelgroepregister te kunnen worden opgeno-
men, moet iemand aan de volgende voorwaarden voldoen:
— _ Hij/zij ontvangt een van de volgende voorzieningen van Uwv: een jobcoach, mee-
neembare hulpmiddelen, vervoer, of ondersteuning bij zien, horen of bewegen.
Of hij/zij krijgt via de gemeente een voorziening. Het moet dan gaan om onder-
steuning bij het werk die wordt geboden op basis van de Participatiewet.
— Zonder de voorziening kan hij/zij niet het minimumloon verdienen.
— Een ziekte of handicap belemmert hem of haar bij het werk.
— _ Hij/zij kreeg de ziekte of handicap voor de 18° verjaardag of toen hij/zij studeerde.
Bij een aanvraag beoordeelt uwv of mensen aan deze voorwaarden voldoen. Sociale
partners en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vna) hebben afgesproken dat in
de eerste jaren Wajongers en Wsw'ers die op de wachtlijst staan als eersten voor deze extra
banen in aanmerking komen.
In het sociaal akkoord is daarnaast de afspraak gemaakt dat sociale partners en gemeen-
ten 35 werkbedrijven gaan vormen om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te
helpen bij reguliere werkgevers of via beschut werk. Gemeenten hebben de lead bij de
vorming van de werkbedrijven. De regionale indeling van de werkbedrijven volgt de
35 regionale arbeidsmarktregio’s. In elke regio zal onder regie van het werkbedrijf een aan-
tal functionaliteiten worden aangeboden. Het gaat daarbij om inzet van instrumenten,
de loonwaardebepaling, de verstrekking van voorzieningen, de inzet van de no-riskpolis en
het maken van afspraken over de organisatie van beschut werk (zie TK 2013/2014a).
31 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
Kader1a Wijzigingen in de Participatiewet sinds 1 januari 2015
Sinds de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 zijn verschillende wijzigingen door-
gevoerd (zie Cuelenaere et al. 2019: 11 ev. voor een overzicht). In 2015 ging het om de volgende
wijzigingen:
— afschaffing van de kosten per aanvraag Indicatie banenafspraak die door uwv aan de
gemeente moesten worden doorberekend;
— tijdelijk opnemen schoolverlaters voortgezet speciaal onderwijs (vso) en afgewezen
Wajongers (september 2014 — juli 2015) in het doelgroepregister.
In 2016 zijn daar de volgende wijzigingen aan toegevoegd:
— invoering landelijk uniforme no-riskpolis met uitvoering door uwv voor de doelgroep banen-
afspraak en nieuw beschut werk;
— _premiekorting voor werkgevers voor het in dienst nemen van mensen uit de doelgroep
banenafspraak (via de fiscus);
— _ vereenvoudiging opnemen schoolverlaters praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal
onderwijs (vso) in het doelgroepregister.
Per 1 januari 2017 zijn vervolgens de volgende wijzigingen van kracht geworden:
— invoering mogelijkheid tot het vaststellen van een forfaitaire loonkostensubsidie voor
50% van de loonwaarde van een werknemer voor een periode van maximaal zes maanden,
waarna de reële loonwaarde met een gevalideerd loonwaarde-instrument op de werkplek
moet worden vastgesteld (met mogelijkheid tot anticipatie vanaf q juli 2016);
=— _ vereenvoudiging van de berekening van loonkostensubsidie;
— invoering van de mogelijkheid om loonkostensubsidie toe te kennen als schoolverlaters
vso/pro/mbo-entree al enige tijd werken (met mogelijkheid tot anticipatie vanaf q juli 2016);
— invoering verplichting voor gemeenten om beschut werk aan te bieden;
— invoering mogelijkheid voor burgers om zelf een advies beschut werk aan te vragen bij Uwv;
— invoering Praktijkroute, waarbij een kandidaat die met loonkostensubsidie werkzaam is van-
wege verminderde productiviteit rechtstreeks in het doelgroepregister kan worden opgeno-
men zonder beoordeling van het arbeidsvermogen door uwv.
Sinds eind 2017 hebben nog enkele wijzigingen plaatsgevonden die deels nog hun beslag moeten
krijgen:
— Perspectief op Werk, een actieplan van werkgevers, gemeenten, Uwv, MBO-Raad, de ministe-
ries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ocw) en szw om het matchingsproces en de
samenwerking in de regio te verbeteren;
— ‘breed offensief’, een initiatief van de staatssecretaris van szw om meer mensen met een
beperking aan het werk te helpen;
— _ wijzigingen in aanpalend beleid zoals het lage-inkomensvoordeel (Liv), het loonkosten-
voordeel (Lkv) en de banenafspraak.
32 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
1.3 _ Aanpak van de evaluatie
1.3.1 Meerledige insteek
Als het gaat om het uitvoeren van effectmetingen van maatregelen en interventies is de
‘heilige graal’ gerandomiseerd onderzoek met controlegroep, vaak in het Engels aangeduid
als randomized controlled trial (RcT). De te testen interventie wordt uitgevoerd bij een inter-
ventiegroep en vergeleken met een controlegroep. De controlegroep bestaat uit een verge-
lijkbare groep personen als de interventiegroep met dezelfde kenmerken en behorend tot
dezelfde doelgroep, die niet worden geconfronteerd met de maatregel of die te maken
krijgen met een placebomaatregel. Om te zorgen dat er bij het indelen van de groepen
geen verschil ontstaat in samenstelling dat de uitkomsten beïnvloedt, moeten de mensen
door het lot aan de groepen worden toegewezen.
Het uitvoeren van een RCT bij het achterhalen van de effecten van de Participatiewet is ech-
ter onmogelijk. Ten eerste omdat de Participatiewet geen losstaande maatregel betreft,
maar een integraal pakket van beleidsmaatregelen. Deze maatregelen zijn verschillend van
aard en insteek. Ze hebben onder meer betrekking op verandering van de doelgroep, op
verandering van de uitvoerder, op instrumenten die ingezet kunnen worden, en op veran-
deringen in de bijstandseisen. Ten tweede omdat het bij aanvang van het onderzoek juri-
disch niet mogelijk was om mensen uit te sluiten van maatregelen binnen de Participatie-
wet, en zo een controlegroep te construeren. Daarnaast zijn ook vraagtekens te zetten bij
de ethische wenselijkheid daarvan.
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zoals geformuleerd in paragraaf 1.1
hebben we gekozen voor een aanpak met een brede, meerledige insteek met verschillende
vormen van onderzoek. Door het samenbrengen van verschillende metingen en analyses
die wel uitgevoerd konden worden, ontstaat een totaalbeeld dat inzicht geeft in de werk-
ing van de Participatiewet. Daarbij hebben we technieken gebruikt die in de wetenschap-
pelijke literatuur veelvuldig worden toegepast om effectmetingen van beleidsmaatregelen
te doen en die een quasi-experimenteel karakter hebben. Dan gaat het om analyses als de
discontinuïteitsanalyse en de difference-in-difference-analyse, op basis van registratiedata
over onder meer banen en uitkeringen. Ook hebben we de ervaringen geanalyseerd van
betrokkenen bij de Participatiewet: cliënten, gemeenten en werkgevers. Daartoe zijn door
het ministerie van szw drie nieuwe onderzoeken uitgezet onder gemeenten, cliënten en
werkgevers die op verschillende momenten de verschillende ervaringen maten: bij invoe-
ring, twee jaar na invoering en ruim vier jaar na invoering (Inspectie szw 2015a, 2017a,
2019a; Cuelenaere et al. 2015, 2017, 2019; Adelmeijer et al. 2015, 2017; Schenderling et al.
2019). Ook heeft het ministerie een casusonderzoek uitgezet waarin voor enkele casussen
de gecombineerde inzichten van zowel cliënten als werkgevers als gemeenten centraal
stonden (Van Rossum et al. 2019).
Weer een andere analyse richtte zich op de beleidstheorie die ten grondslag ligt aan de
Participatiewet, de veronderstellingen die gehanteerd zijn en de empirische reikwijdte van
33 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
die veronderstellingen op basis van inzichten uit de wetenschappelijke literatuur. Bijlage B1
(te vinden op www.scp.nl bij dit rapport) geeft een overzicht van alle gebruikte registratie-
data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cBs) voor dit onderzoek. Data die beschik-
baar kwamen na 15 september 2019 konden we niet meer meenemen.
Figuur 1.1 geeft weer uit welke blokken de evaluatie is opgebouwd, in welke hoofdstukken
daarover wordt gerapporteerd en welke activiteiten in het traject zijn ondernomen. De ver-
schillende typen activiteiten die in deze blokken worden beschreven kunnen worden
onderverdeeld in drie delen: deel lis gericht op de doelstellingen van de Participatiewet en
de gehanteerde veronderstellingen, deel Il op de mate van doelrealisatie en de effecten
van de wet, en deel IIl op verklaringen voor de resultaten en geconstateerde discrepanties.
In paragraaf 1.3.2 en verder worden deze delen nader toegelicht.
Figuur 1.1
Onderdelen eindevaluatie Participatiewet
Ez
3
G doelstellingen doelrealisatie invloed oorzaken voor
& Tafel oF LATEN LL ed adel opd KA" fee SLET:
5 discrepanties
5 gehanteerde
7 veronderstellingen
A
v
constructie beschrijving trends doelgroepanalyse verklarende
beleidstheorie in doelindicatoren - (H3, 4, 5, 6) analyse:
mede op basis van confrontatie met instrumentanalyse synthese voorgaande
literatuuronderzoek doelstellingen (H7) inzichten,
5 beleidsdocumenten Participatiewet analyse literatuuronderzoek
5 (H2) (H3, 4, 5, 6) gemeentebeleid aannemelijkheid
o (H8) hypothesen en
resultaten onderzoek
onder betrokkenen
(Ha en Hg)
kwalitatief kwantitatief voornamelijk kwantitatief en
kwantitatief kwalitatief
Bron: scP
1.3.2 Deell: doelstellingen Participatiewet en gehanteerde veronderstellingen
Deel | van onze aanpak bestaat uit een reconstructie van de beleidstheorie achter de
Participatiewet. Om te kunnen analyseren wat de effectiviteit van de Participatiewet is,
dient in de eerste plaats helder te zijn wat de veronderstelde werking en effecten van de
wet zijn. Dit hebben we onderzocht door de beleidsdocumentatie die ten grondslag lag aan
de Participatiewet te bestuderen. Gemaakte veronderstellingen zijn expliciet gemaakt en
geplaatst in het licht van relevante empirische wetenschappelijke inzichten. Drie vragen
34 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
stonden daarbij centraal: Wat is/zijn de doelstelling(en) van de Participatiewet? Waarom
denkt het kabinet dat de in te zetten middelen, verplichtingen en voorwaarden bijdragen
aan de realisatie van deze doelstellingen? En in hoeverre worden deze veronderstellingen
ondersteund door eerder opgedane empirische kennis?
1.3.3 Deel ll: mate van doelrealisatie en effecten Participatiewet
Deel Il betreft een uiteenzetting van de mate van doelrealisatie van de Participatiewet voor
de verschillende doelgroepen die onder de wet vallen. Daarbij stond de vraag centraal in
welke mate de doelstellingen van de Participatiewet voor deze groepen behaald zijn en
welke ontwikkelingen we zien door de tijd, zowel voorafgaand aan de invoering van de
Participatiewet als daarna. Onderdeel van deze analyses — benodigd om de trends na
invoering van de Participatiewet door te trekken — is de identificatie van de verschillende
doelgroepen binnen de totale doelgroep van de Participatiewet: voormalig Wajong, voor-
malig Wsw (met arbeidsvermogen), niet-uitkeringsgerechtigden en klassieke bijstands-
ontvangers.
Inzichten die duiden op mogelijke effecten van de Participatiewet kunnen voortkomen uit
verschillende onderdelen van die wet. De Participatiewet omvat immers verschillende
typen beleidswijziging (o.a. uitbreiding doelgroep, uitbreiding instrumentarium, aanscher-
ping bijstandseisen). Op voorhand is niet aan te geven wat de specifieke invloed is van elk
van die veranderingen. Idealiter zouden we de effecten van elk van de typen onderzoeken
terwijl we de andere typen constant houden. Dit constant houden bleek in de praktijk niet
geheel realiseerbaar. Wel konden we steeds één type verandering centraal laten staan — en
daarbij zo veel mogelijk rekening houden met de andere typen veranderingen. Door de
inzichten uit deze deelonderzoeken te combineren ontstaat een totaalbeeld. We hebben
een doelgroepanalyse, een instrumentanalyse en een analyse van gemeentelijk beleid uit-
gevoerd.
Doelgroepanalyse: effecten van de Participatiewet voor verschillende doelgroepen
Een eerste beleidswijziging is de uitbreiding van de doelgroep. Waar jonggehandicapten
met arbeidsvermogen voorheen onder de Wajong en de verantwoordelijkheid van uwv
vielen, vallen zij sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet en daarmee onder de verant-
woordelijkheid van gemeenten. Het zittend bestand Wajongers met arbeidsvermogen blijft
bij Uwv, nieuwe jonggehandicapten met arbeidsvermogen vallen onder de Participatiewet
voor eventuele ondersteuning bij toeleiding naar werk en/of inkomen. We hebben de ont-
wikkeling in uitkeringsafhankelijkheid en arbeidsmarktparticipatie van jonggehandicapten
met arbeidsvermogen die net voor en net na invoering van de Participatiewet in een uit-
kering zijn ingestroomd (Wajong dan wel bijstand) — en die qua achtergrondkenmerken
vergelijkbaar zijn — met elkaar vergeleken. Dit gaf inzicht in de effecten van de wet voor
deze specifieke groep.
Behalve met de jongarbeidsgehandicapten is de doelgroep ook uitgebreid met mensen die
voorheen in aanmerking zouden zijn gekomen voor de Wsw. We hebben de situatie van
mensen die kort voor invoering van de Participatiewet zijn ingestroomd in de Wsw vergele-
35 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
ken met die van mensen die niet zijn ingestroomd, maar op de wachtlijst stonden. Hiermee
kregen we inzicht in de consequenties van de invoering van de Participatiewet voor de
arbeidsdeelname en het uitkeringsbeslag van deze specifieke groep. Daarbij onderzochten
we ook de aanname dat mensen die op de wachtlijst voor de Wsw stonden vergelijkbare
achtergrondkenmerken (o.a. in termen van leeftijd) hebben als mensen die reeds gebruik-
maakten van de Wsw.
De doelgroepanalyse richtte zich niet alleen op vergelijking van bovengenoemde ‘nieuwe’
doelgroepen met vergelijkbare groepen in de oude situatie (Wajong/Wsw), maar ook op
groepen die voorheen onder de wwa vielen en dus bijstand ontvingen. Een derde analyse
binnen de doelgroepanalyse betreft een vergelijking van de arbeidsdeelname en
uitkeringsafhankelijkheid van ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden voor en na invoering van
de Participatiewet.
Niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) behoren volgens de Participatiewet ook tot de re-
integratiedoelgroep van gemeenten. De verwachting was dat deze groep in omvang zou
toenemen na invoering van de Participatiewet. Jongeren die voorheen aanspraak zouden
kunnen maken op de Wajong hebben na invoering van de Participatiewet namelijk geen
recht meer op een uitkering als zij niet voldoen aan de inkomens- en vermogenstoets die
binnen de Participatiewet van toepassing is. Een vierde analyse binnen dit blok focust zich
op deze nuggers en betekenis van de Participatiewet in termen van aandacht die zij al dan
niet ontvangen van gemeenten.
Instrumentanalyse: werking van de instrumenten van de Participatiewet
Een tweede verandering betreft de in te zetten instrumenten. Sinds de invoering van de
Participatiewet kunnen gemeenten immers twee nieuwe instrumenten inzetten,
loonkostensubsidie en beschut werk. Voor de eindevaluatie van de Participatiewet is het
relevant te weten wat de effecten van deze instrumenten zijn.
Bij loonkostensubsidie is het de vraag in hoeverre toepassing van het instrument leidt tot
betere arbeidsmarktresultaten en minder uitkeringsafhankelijkheid. Ook relevant in dit
kader is de vergelijking met het instrument loondispensatie dat momenteel toegepast kan
worden bij Wajongers met arbeidsvermogen. Het gaat dan om jonggehandicapten met
arbeidsvermogen die — ook na1 januari 2015 — onder verantwoordelijkheid van uwv vallen
(dus: het zittende bestand). De instrumenten hebben een duidelijke overeenkomst.
Ze komen beide de werkgever tegemoet in de loonkosten wanneer hij iemand uit de doel-
groep in dienst wil nemen. In beide systemen betaalt de werkgever in beginsel alleen de
vastgestelde loonwaarde. Kern van het verschil is dat bij loondispensatie wordt toegestaan
dat de werknemer loon van de werkgever ontvangt dat onder wmL-niveau ligt. Naast het
loon is de werknemer dan aangewezen op een aanvullende uitkering voor zijn inkomens-
voorziening. Bij loonkostensubsidie ontvangt de werknemer loon van de werkgever op ten
minste WML-niveau en krijgt de werkgever het verschil tussen het wMmL en de vastgestelde
loonwaarde door de gemeente vergoed (zie 8 1.2.3).
Ook voor het beschut werk geldt dat inzicht in de werking van het instrument noodzakelijk
is om een totaalbeeld te kunnen verkrijgen van de werking van de Participatiewet. Vragen
36 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
die relevant zijn in dit kader: Hoeveel en welke mensen hebben gebruikgemaakt van
beschut werk? Hoe werd dit georganiseerd en vormgegeven? Hoe was het uitkerings-
gebruik van de deelnemers aan beschut werk voor deelname? In hoeverre vindt transitie
van beschut naar regulier werk plaats?
Naast deze twee instrumenten kunnen gemeenten ook andere inzetten. Deze komen in
deze eindevaluatie in lichtere mate aan bod. De focus ligt op de werking van de nieuwe
instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk.
Analyse gemeentebeleid: betekenis van aanscherping van bijstandseisen voor
uitkeringsafhankelijkheid doelgroepen
Naast veranderingen in doelgroep en in te zetten instrumenten kent de Participatiewet ver-
anderingen in de eisen aan bijstandsgerechtigden (o.a. zwaardere arbeidsverplichtingen,
de tegenprestatie). De vraag is in hoeverre deze aanscherpingen van eisen leiden tot min-
der uitkeringsafhankelijkheid (en eerdere uitstroom naar arbeid). In dit kader zijn niet
alleen de arbeidsverplichtingen relevant, maar ook de tegenprestatie. De tegenprestatie
zou bevorderend kunnen werken op de re-integratie van mensen in de Participatiewet,
al was het maar vanwege het afschrikwekkende effect dat erin besloten ligt. Aangrijpings-
punt bij de aanpak van dit vraagstuk is de situatie dat gemeenten verschillend beleid op dit
punt kunnen voeren. Door in- en uitstroom uit de bijstand te vergelijken tussen gemeen-
ten met vergelijkbare risicopopulaties maar verschillend beleid, konden we inzicht verkrij-
gen in de relatie tussen de ‘strengheid’ van eisen en uitkeringsafhankelijkheid. We hebben
daarnaast ook gekeken naar strengheid van handhaving.
1.3.4 Deel II: verklaringen voor resultaat of discrepanties
Naast bovengenoemde onderzoeken gericht op het verkrijgen van inzicht in de effectiviteit
hebben we ons gericht op een verklarende evaluatie: wat werkt goed en hoe komt dit, wat
werkt minder goed en waarom is dat zo? Welke onbedoelde neveneffecten zijn opgetre-
den? Welke mechanismen kunnen verklaren waarom de Participatiewet (op onderdelen)
wel of niet het beoogde effect teweegbrengt? Het startpunt voor deze verklarende evalua-
tie zijn de beleidstheorieën die aan de Participatiewet ten grondslag liggen. Daarnaast is
— gebruikmakend van de informatie uit de drie ervaringsonderzoeken (zie 6 1.3.1) — nage-
gaan hoe het beleid is geïmplementeerd en wat de reacties van de diverse betrokken par-
tijen waren.
Bij een verklarende evaluatie gaat het vooral om het zoeken naar de mechanismen die een
mogelijke verklaring vormen voor de effecten van — in dit geval — de Participatiewet, voor
zover die worden aangetroffen. Op grond van het ervaringsonderzoek onder gemeenten
schetsen we hoe zij de wet hebben geïmplementeerd en wat hun ervaringen zijn met de
nieuwe doelgroepen, het nieuwe re-integratie-instrumentarium en de nieuwe samen-
werking met andere betrokken partijen. Aan de hand van de gegevens uit de beide andere
ervaringsonderzoeken brengen we vervolgens in beeld hoe de werkgevers en de mensen
die de doelgroep van de Participatiewet vormen, een en ander hebben ervaren.
37 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
1.4 Leeswijzer
Deze rapportage is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 betreft de uiteenzetting van de
beleidstheorie, de veronderstellingen die ten grondslag lagen aan de Participatiewet en
waaruit de beleidstheorie is opgebouwd, en de relevante empirische literatuur over deze
veronderstellingen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 staan de verschillende doelgroepen
centraal en beschrijven we wat de Participatiewet voor deze groepen betekent. Het gaat
achtereenvolgens om de doelgroepen Wajong, Wsw, ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden en
niet-uitkeringsgerechtigden. In deze hoofdstukken lichten we ook de ontwikkeling van de
wetgeving voor deze specifieke doelgroepen, die hier al kort aan bod is gekomen, nader
toe. In hoofdstuk 7 staan de werking van en ervaringen met de instrumenten loonkosten-
subsidie en beschut werk centraal. Hoofdstuk 8 richt zich op de wijze waarop gemeenten
vormgeven aan de Participatiewet in termen van ‘strengheid’ van opgelegde eisen. Hoofd-
stuk g synthetiseert alle voorgaande inzichten en beoogt antwoord te geven op de vraag of
de Participatiewet heeft geleid tot meer kansen op (regulier) werk voor mensen in de doel-
groep, verklaringen te bieden voor de gevonden resultaten en aanknopingspunten te for-
muleren voor (heroverweging bij) verdere beleidsontwikkeling.
Noten
1 Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die vóór 2010 een Wajong-uitkering hebben aange-
vraagd (‘oude Wajong’) en mensen die dat tussen 2010 en 2015 een Wajong-uitkering hebben aange-
vraagd (Wajong 2010). De hoogte van de uitkering kan wel worden bijgesteld als uwv bepaalt dat
iemand kan werken.
2 _Erwordtalleen pensioen opgebouwd voor het deel van het inkomen dat boven de franchise van door-
gaans ca. 13.000 euro ligt. (Er zijn uitzonderingen, zoals het pensioenfonds van horeca en kappers, waar
de franchise wel nul is.)
38 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET
2 _Beleidstheorie achter de Participatiewet
Patricia van Echtelt
— Een aanname onder de Participatiewet is dat de doelgroep kan werken, mits dat onder de
juiste omstandigheden gebeurt. Volgens gemeenten en de doelgroep is een groot deel van
de doelgroep echter niet binnen afzienbare tijd in staat om te werken.
— Maatregelen als loonkostensubsidie en de no-riskpolis spelen in op de veronderstelde finan-
ciële overwegingen van werkgevers. De belemmeringen van werkgevers gaan vaak niet
alleen om directe financiële aspecten zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico,
maar vooral ook om bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie en extra begeleiding.
— _ De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe, een-
duidige regeling te komen. In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de
arbeidsmarkt nog geen sprake is.
2.1 _ Inleiding en vraagstelling
Aan de Participatiewet liggen verschillende veronderstellingen ten grondslag over de werk-
ing van de wet. Een eerste stap in de evaluatie van de wet is helderheid te verschaffen over
de veronderstelde werking en effecten ervan. Welke doelen wilde men met de Participatiewet
behalen en waarom denkt men dat de nieuwe regelingen hieraan kunnen bijdragen?
Een volgende vraag is hoe plausibel deze veronderstellingen zijn. Een literatuurstudie biedt
inzicht in de mate waarin de veronderstellingen ondersteund worden door empirische ken-
nis. De analyse van de beleidstheorie kan duidelijk maken waarom een effect van de wet
mogelijk uitblijft. Wellicht is een veronderstelling die ten grondslag ligt aan de wet niet
aannemelijk. De analyse kan ook bijdragen aan inzicht in de pijlers waar eventueel vervolg-
beleid wel of juist niet op gebouwd kan worden of waar kennis ontbreekt om gericht beleid
te kunnen voeren.
Wat is een beleidstheorie en hoe is deze opgebouwd?
Een beleidstheorie is het geheel aan veronderstellingen dat aan het beleid ten grondslag
ligt. Op basis van de veronderstellingen verwacht de wetgever dat de wet en de gekozen
beleidsmaatregelen tot de beoogde doelen leiden (Coenen et al. 2010; Van Noije en
Wittebrood 2008; Hoogerwerf en Herweijer 1998). Een beleidstheorie is dus geen weten-
schappelijke theorie die beoogt algemeen geldende verklaringen te geven voor menselijk
gedrag. Noch is het een verklarende theorie over de effectiviteit van bepaalde beleids-
instrumenten. Als geheel aan veronderstellingen hanteert een beleidsmaker de beleids-
theorie om de gekozen beleidsmaatregelen te onderbouwen of te legitimeren
(Van Schoonhoven 1999).
390 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Er zijn verschillende manieren om invulling te geven aan de beleidstheorie. Een veel-
gebruikte manier is om drie soorten aannames in kaart te brengen: normatieve, causale en
finale veronderstellingen (figuur 2.1) (Van Heffen 1998; Van Noije en Wittebrood 2008).
Het geheel van deze veronderstellingen vormt samen de beleidstheorie.
Figuur 2.1
Onderdelen en relaties in een beleidstheorie
REN
(beleid)
Bron: scP
De normatieve veronderstellingen zijn morele beweegredenen of opvattingen die ten
grondslag liggen aan de aanpak van het beleidsprobleem. Een wet wordt ingevoerd met
het doel een maatschappelijke situatie te veranderen die men als ongewenst ziet.
De opvatting dat een situatie ongewenst is en door wetgeving aangepakt moet worden, is
gebaseerd op normatieve uitgangspunten en is dus subjectief. Normatieve aannames kun-
nen dan ook niet als waar of onwaar worden aangemerkt (Van Heffen 1998). De norma-
tieve veronderstellingen komen tot uiting in het doel van het beleid: het aanpakken van de
veronderstelde ongewenste situatie. Ook aan de gekozen middelen kunnen normatieve
veronderstellingen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld als een bepaald middel wel effectief
is, maar niet acceptabel wordt gevonden.
De causale veronderstellingen brengen de relatie tussen oorzaken en gevolgen in kaart.
Een bepaalde factor wordt als oorzaak aangemerkt en een andere factor als gevolg.
Meestal gaat het om een als problematisch geachte situatie en haar oorzaak (Van Noije en
Wittebrood 2008).
Een finale veronderstelling geeft de relatie weer tussen middelen en doelen en beschrijft
hoe een bepaald middel zal bijdragen aan het bereiken van een beoogd doel. De beleids-
maatregel kan bijvoorbeeld aangrijpen op de oorzaak van het beleidsprobleem, of op het
beleidsprobleem zelf. De causale en finale veronderstellingen sluiten idealiter op elkaar
aan. Een volwaardige beleidstheorie bevat dan ook steeds combinaties van causale en
finale veronderstellingen: wat is de oorzaak van het probleem en hoe kan het middel bij-
sturen in de richting van het doel (Van Noije en Wittebrood 2008)? De finale en de causale
veronderstellingen worden samen ook wel empirische veronderstellingen genoemd,
40 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
omdat ze (in tegenstelling tot de normatieve veronderstellingen) te evalueren zijn op basis
van empirisch-wetenschappelijke criteria en theorieën.
Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk
Het doel van dit hoofdstuk is inzicht te krijgen in de beleidstheorie van de Participatiewet.
De volgende onderzoeksvragen staan centraal:
— _ Watis het probleem en waarom moet het worden opgelost? Wat zijn de doelstellingen
van de Participatiewet?
— Welke oorzaak-gevolgrelaties worden verondersteld (causale veronderstellingen)?
Volgens welke mechanismen wordt verwacht dat de Participatiewet bijdraagt aan de
realisatie van de doelstellingen (doel-middel- of finale veronderstellingen)?
— In hoeverre worden de veronderstellingen ondersteund door empirische kennis?
De veronderstellingen over de werking van de wet gaan vaak over de manier waarop de
wet het gedrag van de betrokken actoren zal veranderen. De belangrijkste actoren die de
Participatiewet beoogt te beïnvloeden, zijn de doelgroep, werkgevers en gemeenten.
‘Meer mensen aan het werk’ betekent immers dat zowel de doelgroep zelf als de werk-
gevers als gemeenten zich daarvoor moeten inzetten. Dit hoofdstuk maakt de beleids-
aannames met betrekking tot de drie actoren inzichtelijk:
— de doelgroep van de Participatiewet, de aanbodzijde (8 2.3);
— werkgevers, de vraagzijde (6 2.4);
— _ gemeenten, die de match tussen vraag en aanbod vormgeven (6 2.5).
Het gaat daarbij steeds om een combinatie van causale en finale veronderstellingen, die
we vervolgens toetsen aan de beschikbare literatuur over dit onderwerp. Hieraan voor-
afgaand beschrijven we de normatieve veronderstellingen die aan de wet ten grondslag
liggen: het maatschappelijke probleem waarvoor de Participatiewet een oplossing moet
bieden en vervolgens, in het verlengde daarvan, de doelstelling van de Participatiewet
(8 2.2). Daarmee vormt deze paragraaf een nadere uitwerking van de achtergrond van de
wet zoals die aan het begin van hoofdstuk 1 aan bod is gekomen.
Aanpak
De beschrijving van de beleidstheorie baseert zich voornamelijk op het algemene deel
van de toelichting bij de vierde nota van wijziging van de Wet werken naar vermogen
(Wwnv), die de Invoeringswet Wwnv vervangt door de Invoeringswet Participatiewet
(TK 2013/2014a). De wijzigingen na invoering van de Participatiewet (vanaf de vijfde nota
van wijzigingen) zijn belangrijk voor de uitvoering, maar bevatten veelal technische
uitwerkingen van de Participatiewet en veranderen niet zoveel aan de essentie van de
onderliggende beleidstheorie. Op basis van de memorie van toelichting hebben we een
inventarisatie gemaakt van de veronderstellingen die aan het beleid ten grondslag liggen.
De beleidsstukken geven soms expliciet aan op welke wijze de genoemde maatregelen
inspelen op de (oorzaken van de) ongewenste situatie, maar dit blijft soms ook impliciet.
41 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
De paragrafen over de doelgroep, werkgevers en gemeenten bevatten een literatuur-
overzicht dat laat zien in hoeverre empirische kennis de causale en finale veronderstellin-
gen ondersteunt. De literatuur heeft zowel betrekking op de situatie van vóór invoering
van de Participatiewet (bijvoorbeeld als het om de veronderstelde oorzaken gaat) als op de
situatie ná invoering van de wet (bijvoorbeeld als het gaat om de ervaringen met de inge-
zette maatregelen). De meeste literatuur richt zich specifiek op de Nederlandse context, al
is in beperkte mate ook gebruikgemaakt van internationale literatuur. De resultaten uit het
empirische onderzoek in dit rapport zijn niet meegenomen in het literatuuroverzicht, met
uitzondering van de ervaringsonderzoeken onder de doelgroep, werkgevers en gemeenten
(zie hoofdstuk 1). Hoewel deze onderzoeken onderdeel zijn van de evaluatie van de
Participatiewet, is ervoor gekozen de resultaten hiervan al in dit hoofdstuk te integreren,
omdat de informatie specifiek aansluit bij de veronderstellingen en daarmee een beter
totaalbeeld geeft van de beschikbare kennis. In latere hoofdstukken komen de ervarings-
onderzoeken uitgebreider aan bod, waarbij enige overlap met de informatie in dit hoofd-
stuk onvermijdelijk is.
Vaak is het antwoord op de vraag of een veronderstelling plausibel is, niet eenvoudig met
een ja of nee te beantwoorden, maar ontstaat er een genuanceerd beeld waaruit blijkt dat
de veronderstelling deels wordt ondersteund, onder bepaalde voorwaarden of met enige
kanttekeningen.
2.2 Het maatschappelijk probleem en de doelstelling van de Participatiewet
In deze paragraaf beschrijven we de maatschappelijke situatie die door het kabinet-Rutte II
als onwenselijk werd gezien en waar de Participatiewet een oplossing voor moet bieden.
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 zijn deze normatieve of morele beweegredenen niet
empirisch te toetsen: het gaat om opvattingen over de (on)wenselijkheid van een bepaalde
situatie.
2.2.1 Normatieve veronderstellingen in historisch perspectief
De beweegredenen voor de invoering van de Participatiewet passen in een langere tendens
naar een meer activerend stelsel van werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen.
De afgelopen decennia heeft het socialezekerheidsstelsel diverse veranderingen onder-
gaan, waarbij de nadruk meer kwam te liggen op activering en de plichten die tegenover
het recht op een uitkering staan (zie bv. Van Echtelt en Josten 2012; Vrooman 2009). Bij de
ontwikkeling van de sociale zekerheid in de jaren zestig van de vorige eeuw lag het accent
op het bieden van inkomensbescherming aan mensen die door ziekte of werkloosheid niet
zelfstandig in het eigen levensonderhoud konden voorzien. Dit kwam voort uit de
gedachte dat armoede en werkloosheid niet zozeer het gevolg waren van individuele
tekortkomingen, maar vooral van structurele maatschappelijke problemen, waar indivi-
duen het slachtoffer van werden. Men vond dat de overheid, en niet alleen de kerk en
liefdadigheid, daar een antwoord op zou moeten geven. Bij de totstandkoming van
socialezekerheidsregelingen lag de nadruk dan ook op de nieuw verworven rechten van
de BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
elke burger. Zo noemde de verantwoordelijke minister Klompé de invoering van de Alge-
mene Bijstandswet in 1965 ‘een geweldige switch van genade naar recht’ (Van der Lans
2016). De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) werd in
1998! in het leven geroepen om mensen die door hun aangeboren of vroeg verworven
handicap geen kans hebben gehad een arbeidsverleden op te bouwen, van een arbeids-
ongeschiktheidsuitkering te kunnen voorzien.
In de jaren zeventig en tachtig namen het volume in en de uitgaven aan de werkloosheids-
en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen echter fors toe (cBS 2019a). Daarmee veranderden
ook de opvattingen over uitkeringsgerechtigden en over de sociale zekerheid. Uitkerings-
gerechtigden zouden te weinig doen om uit de uitkering te komen en te weinig geprikkeld
worden om weer aan het werk te gaan. Werkloosheid werd niet langer alleen gezien als het
lot dat iemand kan treffen, veroorzaakt door externe omstandigheden, maar werd mede
toegeschreven aan de geringe inspanningen van de werkloze om weer aan het werk te
gaan. Deze geringe zoekactiviteit van werklozen zou het stelsel, de situatie van werkloos-
heid en armoede eerder bestendigen dan dat het verbetering bracht (De Beer 2001).
De afgelopen decennia zijn daarom diverse wijzigingen doorgevoerd in de werkloosheids-
en arbeidsongeschiktheidsregelingen die in het teken stonden van activering, versobering
van de duur en hoogte van de uitkering en het aanscherpen van de toegangscriteria.
Met de invoering van de Wet werk en bijstand in 2oog kregen gemeenten de verantwoor-
delijkheid voor de budgetten voor uitkeringsverstrekking en re-integratie. Hiermee zou er
een sterkere financiële prikkel zijn voor gemeenten om mensen aan het werk te helpen.
Het accent in de sociale zekerheid verschoof met deze wijzigingen van inkomensbescher-
ming naar activeren en re-integratie. Ook de invoering van de Participatiewet past in die
beweging.
De volgende paragrafen beschrijven meer concreet het maatschappelijk probleem waar de
Participatiewet een oplossing voor moet bieden en de doelstellingen van de wet, volgens
de toelichting bij de invoeringswet van de Participatiewet (TK 2013/2014a).
2.2.2 Het maatschappelijke probleem volgens de memorie van toelichting
Te veel mensen (met arbeidsbeperking) aan de kant
Een van de belangrijkste redenen waarom, volgens de toelichting bij de wet, een regeling
zoals de Participatiewet nodig is, is dat er te veel mensen ‘aan de kant staan’. De regering
wenst een samenleving waaraan iedereen meedoet, inclusief degenen met een arbeids-
beperking. ledereen zou een kans moeten krijgen om mee te doen en het zou normaal
moeten zijn dat mensen met een arbeidsbeperking deel uitmaken van het arbeidsproces.
Het gebeurt volgens het kabinet-Rutte Il nog onvoldoende dat mensen met een arbeids-
beperking bij een reguliere werkgever aan de slag zijn.
Voor de meeste mensen is meedoen vanzelfsprekend; zij hebben een baan, kunnen voorzien
ín hun eigen levensonderhoud en zijn ook op andere manieren maatschappelijk actief. Voor
43 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
andere mensen is volwaardig meedoen een grotere opgave. De regering wil ook aan deze
mensen perspectief blijven bieden op volwaardig burgerschap. (TK 2013/2014a: 36)
De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt
die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking. Het is
essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze ín staat te stellen zo veel mogelijk
zelfstandig mee te doen aan de samenleving. (TK 2013/2014a: 37)
De regering vindt het niet acceptabel dat grote groepen arbeidsgehandicapten aan de kant
blijven staan, terwijl zij wel arbeidsvermogen hebben. Het moet normaal worden dat men-
sen met een arbeidsbeperking deel uit maken van het arbeidsproces. (TK 2013/2014a: 47)
[Het] lukt echter nog onvoldoende om mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werk-
gevers aan de slag te krijgen.” (TK 2013/201qa: 47)
Zoals blijkt uit de toelichting bij de Participatiewet gaat het kabinet-Rutte Il uit van de ver-
onderstelling dat een verhoging van de arbeidsparticipatie niet alleen gunstig is voor de
samenleving als geheel, maar ook voor het individu. Betaald werk biedt financiële, sociale
en maatschappelijke voordelen.
Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandig-
heid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohe-
sie en de economie. (TK 2013/2014a: 37)
Het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft mensen
eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten. (TK 2013/2014a: 38)
Te veel mensen met een uitkering: te hoge kosten
Naast de wens dat meer mensen met een uitkering aan het werk kunnen gaan omdat dit
voor henzelf beter zou zijn, worden ook financiële overwegingen genoemd. Het aantal uit-
keringen wordt te hoog geacht. Dit geldt met name voor de Wajong, die sinds de invoering
in 1998 sterk in omvang is gegroeid? Ook de sociale werkvoorziening wordt als te omvang-
rijk gekwalificeerd. Dit blijkt uit het volgende commentaar in de toelichting op het wets-
voorstel.
Dit ís niet alleen sociaal ongewenst, maar ook economisch en financieel onhoudbaar.
Zeker nu we iedereen nodig hebben om voldoende draagvlak voor ons sociale stelsel te hou-
den. (TK 2013/2014a: 37)
Bij ongewijzigd beleid zou het aantal Wajongers tussen 2011 en 2045 verdubbelen tot
412.000. De kosten zouden in diezelfde periode verdubbelen tot meer dan 5,1 miljard euro.
Dit laat naast de maatschappelijke wens tot hogere participatie van mensen met een
arbeidsbeperking ook de financiële noodzaak tot invoering van Participatiewet zien.
(TK 2013/2014a: 106)
4d BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
De huidige Wsw [Wet sociale werkvoorziening] biedt werk aan meer dan 100.000 mensen
met een arbeidsbeperking. Een groot deel van de mensen die nu in de Wsw werkzaam is op
een Wsw-dienstbetrekking, kan met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever.
In de praktijk gebeurt dit te weinig. Dat betekent dat mensen nu onnodig in een beschutte
werkomgeving werken terwijl ze ook bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen.
(TK 2013/2014a: 68)
Stelsel te weinig activerend
Een belangrijke reden voor de invoering van de Participatiewet is gelegen in de veronder-
stelde oorzaak van het uitkeringsvolume: het stelsel is te weinig activerend.
En toch is ons bestaande stelsel nog steeds te weinig activerend. Het zorgt ervoor dat een
grote groep mensen die al dan niet met begeleiding wel kan werken in een reguliere baan,
niet aan de slag komt of uitsluitend in een beschutte werkomgeving actief is. De eigen
kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo onvoldoende benut, waardoor een te
grote groep mensen onnodig niet werkt of niet in een reguliere baan werkt.
(TK 2013/2014a: 37)
Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van de
voorzieningen in ons sociale stelsel. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijkheden
benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt. Daarom gaat de
regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te wer-
ken of door andere activiteiten te verrichten. (TK 2013/2014a: 41)
Onduidelijkheid en regeldruk burgers
Behalve dat er te veel mensen aan de kant staan en de bestaande regelingen te veel
volume hebben en (daardoor) te duur zijn, is in de geraadpleegde toelichtingen gesigna-
leerd dat het stelsel te complex is en bij de burger tot onduidelijkheid leidt. De te grote
diversiteit aan en verschillen tussen regelingen vormt een derde argument voor de invoe-
ring van de Participatiewet.
Ons huidige stelsel van voorzieningen is te complex, heeft onbedoelde bijeffecten en past
niet bij de huidige arbeidsmarkt. (Tk 2013/2014a: 37)
De huidige situatie waarin de wwa [Wet werk en bijstand], Wsw en Wajong naast elkaar
bestaan, leidt tot onduidelijkheid en regeldruk bij burgers door verschillen in voorwaarden,
inkomensregimes, instrumenten en financiering. (TK 2013/2014a: 77)
Risico op vermindering draagvlak sociale zekerheid
Tot slot wordt als reden voor Invoering van de Participatiewet in de toelichting op het
wetsvoorstel genoemd dat de oude regelingen kunnen leiden tot een vermindering van het
draagvlak voor het systeem.
45 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Nederland kan trots zijn op zijn sociale stelsel. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit en
activering. Het vraagt om aanpassingen en voortdurend onderhoud om onze sociale ver-
zekeringen en voorzieningen betaalbaar te houden en toegesneden op de huidige tijd.
Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit moet immers effectief zijn en blijven. Dat betekent
dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. Dat is ook van belang om
het maatschappelijk en politiek draagvlak te borgen. (Tk 2013/2014a: 37)
2.2.3 Doelstellingen van de Participatiewet
Meer mensen met arbeidsvermogen aan het werk
Hoofddoelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen, inclusief de
mensen met een arbeidsbeperking, naar werk toe te leiden, bij voorkeur in een reguliere
baan. Enerzijds komt dit voort uit de gedachte dat iedereen in staat moet worden gesteld
volwaardig aan de samenleving mee te doen, anderzijds speelt mee dat bij ongewijzigd
beleid de kosten van de (uitkerings)voorzieningen te veel zullen stijgen. De doelstelling van
een hogere arbeidsdeelname is gericht op de brede groep ‘mensen met arbeidsvermogen’.
Een enkele keer wordt geëxpliciteerd dat het om duurzaam werk gaat.
De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te
leiden, bij voorkeur naar regulier werk. (TK 2013/2014a: 38)
Dat betekent dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat.
(TK 2013/2014a: 37)
De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname richt zich binnen die brede groep evenwel
op mensen met een arbeidsbeperking.
De doelstelling van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen met een arbeids-
beperking aan de slag te helpen. (TK 2013/2014a: 45)
Nadrukkelijk heeft deze [de Participatiewet] als doel om de kansen op arbeidsparticipatie
van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of een arbeidsbeperking voor de lange ter-
mijn te verbeteren. (TK 2013/2014a: 46)
De regering vindt het niet acceptabel dat grote groepen arbeidsgehandicapten aan de kant
blijven staan, terwijl zij wel arbeidsvermogen hebben. Het moet normaal worden dat men-
sen met een arbeidsbeperking deel uit maken van het arbeidsproces. (TK 2013/2014a: 47)
Duidelijk is dat het kabinet-Rutte Il primair zo veel mogelijk mensen aan het werk wil krij-
gen, bij voorkeur in een reguliere baan. Een enkele keer wordt een bredere definitie van
participatie genoemd. Zo wordt ook gesproken over ‘kansen om op een andere manier
mee te doen aan de samenleving’ (TK 2013/2014a: 44).
Mensen die nu nog aan de kant staan, krijgen meer kansen. Meer kansen op werk of meer
kansen om op een andere manier mee te doen aan de samenleving. (TK 2013/2014a: q4)
46 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze in staat te stellen zo veel
mogelijk zelfstandig mee te doen aan de samenleving. Participatie, bij voorkeur via werk,
zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van
eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie.
(TK 2013/2014a: 37)
In de Participatiewet en toelichtingen daarop is de doelstelling om meer mensen aan het
werk (of uit de uitkering) te krijgen niet gekwantificeerd. Er zijn geen uitspraken gedaan
over de te verwachten of de gewenste toename in de arbeidsparticipatie van de doelgroep
en wat ‘aan het werk gaan’ betekent in termen van aantal arbeidsuren of duur van het
arbeidscontract. Wel wordt in de toelichting van de Participatiewet gerefereerd aan de
125.000 extra banen in het kader van de banenafspraak. Deze regeling valt strikt genomen
niet onder de Participatiewet, maar is daar wel sterk aan gerelateerd (zie hoofdstuk 1).
Minder uitkeringsafhankelijkheid en minder kosten
Over de uitstroompercentages of het uitkeringsvolume zijn geen doelstellingen gespecifi-
ceerd. Wel is ingegaan op de verwachte volumeontwikkeling voor de Wajong en de Wsw:
De regering verwacht dat met ingang van 2015 nog circa 6.000 mensen per jaar in de
Wajong zullen instromen, van de 16.000 mensen die zouden instromen bij ongewijzigd
beleid. Naar verwachting 10.000 van hen komen niet in aanmerking voor de Wajong omdat
zij arbeidsvermogen hebben. Zij kunnen bij gemeenten terecht voor begeleiding en eventueel
voor een uitkering in het kader van de Participatiewet. De verwachting is dat van deze
10.000 mensen ongeveer 5.000 mensen in aanmerking komen voor een Participatiewet-
uitkering. (TK 2013/2014a: 106)
[De tabel] laat voor de periode tot en met 2018 en de structurele situatie zien hoe het
volume Wsw en beschut werk en regulier werk zich ontwikkelen. Gerekend is met een jaar-
lijkse autonome uitstroom uit de Wsw van 5.000 plekken tot en met 2017. Na 2017 zal het
zittende bestand Wsw geleidelijk verder uitstromen. In de structurele situatie zijn alle
Wsw'ers van hun ruim go duizend plekken uitgestroomd. Conform het regeerakkoord
komen er geleidelijk middelen voor structureel 30 duizend plekken beschikbaar voor de
nieuwe voorziening beschut werk afgestemd op honderd procent van het wettelijk mini-
mumloon. Net zoals de afbouw van de Wsw gaat dus ook de opbouw van de nieuwe voor-
ziening via een geleidelijk pad. Voor 2015 gaat het kabinet uit van 800 plekken, geleidelijk
oplopend tot 5.800? plekken in 2018 en 30 duizend plekken in de structurele situatie.
(TK 2013/2014a: 103)
47 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Eén regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt
Een doelstelling van de Participatiewet is ook om meer uniformiteit te krijgen aan de
onderkant van de arbeidsmarkt: iedereen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig
heeft valt onder dezelfde regeling. ledereen krijgt in beginsel dezelfde rechten en plichten
en er wordt beoogd meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren in de voorzieningen.
Daarbij moet wel worden opgemerkt dat gemeenten tegelijkertijd meer beleidsvrijheid
krijgen om invulling te geven aan hun aanpak (zie 8 2.5). Door invoering van de
Participatiewet valt de doelgroep dus onder één regeling, maar dat sluit niet uit dat de
invulling hiervan per gemeente kan verschillen.
Met de Participatiewet voert de regering het principe van één regeling consequent door voor
iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor
aangewezen zijn op ondersteuning. Voor iedereen uit deze doelgroep gaan dezelfde rechten
en plichten gelden. (TK 2013/2014a: 38)
De Participatiewet zorgt ervoor dat er één regeling komt voor iedereen die in staat is om te
werken. Het huidige stelsel wordt zo minder complex en transparanter.
(TK 2013/2014a: 49)
Meer draagvlak voor de sociale zekerheid
Een achterliggende doelstelling van een meer activerend beleid is om het maatschappelijk
draagvlak van de sociale zekerheid te waarborgen. Dit sluit aan bij de veranderende opvat-
tingen over de sociale zekerheid in de afgelopen decennia. Een uitkering wordt in het alge-
meen legitiemer gevonden naarmate de situatie waarin iemand verkeert niet aan zijn eigen
toedoen te wijten is, maar het gevolg is van ‘pech’ of externe factoren (Houtman 1994).
Wanneer alleen mensen in aanmerking komen voor een uitkering die door omstandig-
heden (tijdelijk) niet in staat zijn zelf in hun inkomen te voorzien, en er geen misbruik of
oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt, zullen er niet alleen minder kosten zijn, maar zal er
ook meer maatschappelijke en politieke steun zijn voor de wetgeving.
Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit moet immers effectief zijn en blijven. Dat betekent
dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. Dat is ook van belang om
het maatschappelijk en politiek draagvlak te borgen. (TK 2013/2014a: 37)
2.3 _Veronderstellingen met betrekking tot de doelgroep
De Participatiewet beoogt dat meer mensen met een arbeidsbeperking of anderszins een
afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk gaan. Een meer activerend beleid zou moeten
inspelen op het gedrag van de doelgroep zelf. Wat is volgens de wetgever de reden dat de
doelgroep weinig actief is op de arbeidsmarkt en hoe grijpt de Participatiewet hierop in?
Deze paragraaf zet de causale (oorzaak-gevolg-) en finale (middel-doel)veronderstellingen
uiteen die betrekking hebben op de doelgroep, en brengt vervolgens op basis van een lite-
ratuurstudie de plausibiliteit van deze veronderstellingen in kaart. Samengevat zijn de
belangrijkste veronderstellingen:
48 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Oorzaak-gevolgveronderstellingen
1 De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen.
2 De doelgroep kan werken, maar doet te weinig moeite. Het stelsel is te weinig active-
rend en bevat te weinig prikkels voor de doelgroep om zich in te zetten om aan het
werk te gaan.
3 De regels zijn complex en onduidelijk voor de doelgroep, waardoor mensen zich min-
der inzetten.
Middel-doelveronderstellingen
4 Ondersteuning en begeleiding bij het zoeken naar werk en re-integratie-instrumenten
nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname.
5 Een meer activerend beleid en het aanscherpen van de verplichtingen motiveert men-
sen om aan het werk te gaan, waardoor er minder mensen aan de kant staan.
6 Door nieuwe wetgeving zijn verplichtingen duidelijker voor de doelgroep, waardoor
deze zich meer inzet om aan het werk te gaan.
2.3.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen
Adi. De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen
Een belangrijke basisveronderstelling van de Participatiewet is dat een aanzienlijk deel van
de doelgroep van de wet niet werkt, terwijl het gros van de doelgroep dat in beginsel — en
onder de juiste omstandigheden — wel zou kunnen.
De eigen kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo [door een weinig activerend
stelsel] onvoldoende benut, waardoor een te grote groep mensen onnodig niet werkt of niet
in een reguliere baan werkt. (TK 2013/2014a: 37)
Een groot deel van de mensen die nu in de Wsw werkzaam is op een Wsw-dienstbetrekking,
kan met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever. In de praktijk gebeurt dit te
weinig. Dat betekent dat mensen nu onnodig in een beschutte werkomgeving werken terwijl
ze ook bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. (TK 2013/2014qa: 68)
Het zittend bestand van de Wajong bestaat uit veel onbenut arbeidspotentieel. Slechts een
kwart van alle Wajongers werkt. Dit percentage moet en kan omhoog. (TK 2013/2014a: 71)
Uit de beleidsstukken zijn grofweg twee oorzaken te destilleren die een hogere arbeids-
deelname binnen de doelgroep in de weg staan: de doelgroep ervaart belemmeringen
(ad 1) en/of doet te weinig om aan het werk te gaan (ad 2).
De eerste oorzaak zou zijn dat mensen in principe willen en kunnen werken, maar dat zij
belemmeringen ervaren, zoals gezondheidsproblemen, die hun in de weg staan te partici-
peren, waardoor hun mogelijkheden onvoldoende worden benut. De doelgroep heeft door
de belemmeringen ondersteuning nodig om aan het werk te komen, van uitvoerings-
49 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
instanties of van werkgevers. Vanuit deze benadering is het wegnemen van de belemme-
ringen de juiste remedie, bijvoorbeeld door re-integratie-instrumenten in te zetten.
Er zijn dus zeker kansen op de arbeidsmarkt, ook in een economische recessie. Bij kwetsbare
groepen, zoals jongeren, ouderen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en mensen
met een arbeidsbeperking is extra ondersteuning belangrijk om hen te begeleiden naar
(nieuw) werk. (TK 2013/2014a: 46)
De belemmering om zelfstandig te kunnen participeren heeft immers vaak meerdere oor-
zaken. Gemeenten kunnen het beste bepalen welke ondersteuning het meest effectief is.
(TK 2013/2014qa: 42)
Ad 2. De doelgroep zet zich te weinig in om aan het werk te gaan
De tweede oorzaak zou zijn dat de doelgroep zich onvoldoende inzet om aan het werk te
gaan, mede doordat het systeem te weinig prikkelend is. Het gaat hierbij dus enerzijds om
een tekortschietende arbeidsmoraal van uitkeringsontvangers, en anderzijds om een reac-
tie op verkeerde prikkels, bijvoorbeeld omdat werken niet loont (Vrooman et al. 2016).
Ook kan het zijn dat mensen willen werken, maar zich er desondanks niet toe zetten om
actief naar werk te zoeken, bijvoorbeeld omdat zij ontmoedigd zijn door slechte ervaringen
bij het zoeken naar werk. Vanuit deze benadering is de juiste remedie mensen meer te prik-
kelen om aan het werk te gaan, bijvoorbeeld door aanscherping van de eisen die aan de
doelgroep worden gesteld en het aanpassen van de uitkeringsbedragen.
Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van de
voorzieningen van ons sociale stelsel. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijk-
heden benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt. Daarom gaat
de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te
werken of door andere activiteiten te verrichten. (TK 2013/2014qa: q1)
Ad 3. De doelgroep zet zich te weinig in vanwege complexe en onduidelijke regels
In het verlengde van de tweede oorzaak is een van de redenen dat mensen zich onvol-
doende inzetten, die expliciet benoemd wordt in de toelichting van de Participatiewet, dat
de regels rond de regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt complex en onduide-
lijk zijn. Ten eerste zijn er verschillende regelingen voor mensen met een arbeidsbeperking
(Wajong en wwa). Ten tweede zijn de verplichtingen die tegenover het recht op een uit-
kering staan niet helder en eenduidig geformuleerd. Gemeenten kunnen ook verschillen in
de eisen die ze aan uitkeringsontvangers stellen. Verondersteld wordt dat wanneer mensen
niet goed weten waar ze aan toe zijn, ze minder geneigd zijn zich in te zetten om aan de
verplichtingen te voldoen en minder geneigd zijn naar werk te zoeken.
De huidige situatie waarin de wwB, Wsw en Wajong naast elkaar bestaan, leidt tot ondui-
delijkheid en regeldruk bij burgers door verschillen in voorwaarden, inkomensregimes,
instrumenten en financiering. (TK 2013/2014a: 77)
50 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
2.3.2 Middel-doelveronderstellingen
Ad q. Re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de
arbeidsdeelname
De eerste oorzaak voor de lage arbeidsdeelname die hiervoor werd geschetst is dat men-
sen belemmeringen ervaren bij het zoeken naar werk. Het bieden van ondersteuning bij
werk en het zoeken naar werk, met name aan mensen met een arbeidsbeperking, is in deze
benadering de juiste remedie. Het gaat bij deze veronderstelling om aanbodgerichte
Instrumenten, bijvoorbeeld jobcoaching, scholing en fysieke ondersteuning (instrumenten
gericht op werkgevers komen aan bod in paragraaf 2.4).
Ad 5. Een strengere aanpak stimuleert re-integratie
De beleidstheorie veronderstelt dat mensen te weinig geprikkeld worden om uit de uit-
kering te komen. Het middel dat wordt ingezet om deze oorzaak weg te nemen, is het aan-
scherpen van de verplichtingen voor mensen met een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld
sancties bij het niet nakomen van de arbeidsverplichting, de tegenprestatie, en wijziging
van de uitkeringsbedragen voor specifieke groepen (zie hoofdstuk 1 voor een overzicht).
Om dat doel te bereiken, wil de regering — in lijn met het Regeerakkoord — de bestaande
ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen herzien en gaat de verplichting tot
tegenprestatie naar vermogen voor iedereen gelden. Ook zal de regering de arbeidsverplich-
tingen aanscherpen en de duur en hoogte van de maatregel uniformeren bij het niet
nakomen van deze verplichtingen. (TK 2013/2014a: 42)
Vooruitlopend op de Participatiewet zijn de uniformering en harmonisering van de regel-
geving op dit punt opgenomen in de Wet maatregelen Wet werk en bijstand (Staatsblad
2014a). Deze aanpassingen zijn sinds 2015 onderdeel van de Participatiewet. De maatrege-
len zijn bedoeld om de bijstand meer activerend te maken en de regels eenduidiger te laten
zijn. De grotere nadruk op verplichtingen, naleving en handhaving is ook bedoeld om het
maatschappelijk draagvlak voor het stelsel te waarborgen.
Ad 6. Door eenvoudiger en eenduidiger regelgeving zet de doelgroep zich meer in
Door de verplichtingen duidelijker te omschrijven en de regelgeving aan de onderkant van
de arbeidsmarkt te vereenvoudigen, zou de wetgever het voor groepen met gelijksoortige
problematiek duidelijker maken wat hun rechten en plichten zijn. De nieuwe instroom van
jonggehandicapten met arbeidsvermogen die voorheen in aanmerking zouden komen
voor een Wajong-uitkering vallen nu ook onder het regime van de Participatiewet. Behalve
dat ze nu alleen recht hebben op de doorgaans lagere bijstandsuitkering in plaats van een
Wajong-uitkering, krijgen ze — net als andere bijstandsgerechtigden — ook te maken met
alle in de Participatiewet geldende verplichtingen die aan het recht op bijstand (kunnen)
worden verbonden. Het recht op een uitkering hangt bovendien af van het inkomen en ver-
mogen van de persoon met wie men een gezamenlijke huishouding voert (middelen-/
partnertoets).
51 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
2.3.3 Inzichten uit de literatuur
Deze paragraaf geeft voor elk van de voorgaande veronderstellingen ten aanzien van de
doelgroep, een overzicht van de beschikbare literatuur.
Ad1. De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen
In theorie zijn er meerdere oorzaken waardoor mensen werkloos kunnen raken. Zo kan het
zijn dat er sprake is van structurele werkloosheid en er gewoon niet voldoende banen zijn
voor iedereen. Het kan ook zijn dat werklozen onvoldoende kwalificaties hebben die aan-
sluiten bij de vraag van werkgevers. Het hangt van de oorzaak af welke re-integratiestrate-
gie helpt om mensen weer aan het werk te helpen. De oorzaken van werkloosheid en hun
re-integratieremedie zijn samen te vatten in zes standpunten (Sol et al. 2011) (tabel 2.1).
De eerste aanname in de Participatiewet sluit aan bij het standpunt dat de doelgroep een
afstand tot de arbeidsmarkt heeft, maar dat deze overbrugbaar is door middel van re-
integratie-instrumenten, zoals loonkostensubsidie of scholing. Voor een (relatief klein)
deel van de doelgroep is de afstand tot de arbeidsmarkt verondersteld niet overbrugbaar
te zijn. Dit komt overeen met de onderste rij in tabel 2.5; zij kunnen niet — ook niet met
loonkostensubsidie of de juiste begeleiding — bij een reguliere werkgever aan de slag.
Voor hen is er beschut werk (30.000 plaatsen) of arbeidsgerelateerde dagbesteding.
Tabel 2.1
Oorzaken van werkloosheid en de rol van re-integratie
is er een afstand tot
de arbeidsmarkt? oorzaak en aanpak rol van re-integratie
nee er hoeven alleen maar voldoende banen re-integratie is overbodig
te zijn
nee werklozen hoeven alleen maar afdoende afschrikking: re-integratie is vooral
gemotiveerd (geprikkeld) te worden middel tot afschrikking en dwang
nee banen en werklozen hoeven elkaar matching: re-integratie is vraaggericht
alleen maar te vinden met vooral een verbindingsfunctie
ja werknemersvaardigheden aanleren gedragsverandering: re-integratie is
primair aanbodgericht
ja productiviteitstekort compenseren compensatie: re-integratie is primair een
financiële constructie
ja ze kunnen onmogelijk terecht in re-integratie werkt niet (wel bv. beschut
reguliere banen werk)
Bron: Sol et al. (2011: 22)
52 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Dat de doelgroep belemmeringen ervaart om aan het werk te gaan, blijkt uit verschillende
studies van voor en na invoering van de Participatiewet. Een deel van de doelgroep heeft
een grote afstand tot de arbeidsmarkt vanwege een lage opleiding of weinig werkervaring.
Het merendeel van de bijstandsontvangers die langer dan twee jaar in de bijstand zitten
heeft een lage Human Capital Index (Hci), een maat op basis van opleiding en arbeids-
verleden (Doove et al. 2018). Meer dan de helft (65%) van de bijstandspopulatie heeft geen
startkwalificatie (Divosa 2016). Ook problemen met de lichamelijke en geestelijke gezond-
heid komen vaak voor. Naar schatting heeft 80% van de bijstandontvangers een of meer
belemmeringen om op de arbeidsmarkt te participeren (Divosa 2011). Naast een lage of
verouderde opleiding (33%) en een gebrek aan werkervaring (24%) komen belemmeringen
van persoonlijke aard relatief vaak voor, bijvoorbeeld door fysieke (30%), sociale (26%) of
psychische (26%) problemen. Ongeveer de helft (48%) van de bijstandspopulatie die geen
uitkering heeft voor arbeidsongeschiktheid, heeft volgens eigen opgave wel een arbeids-
handicap (Van Echtelt 2016) en een derde van de mensen in de bijstand maakt gebruik van
psychische zorg (Einerhand en Ravesteijn 2017). Ook andere belemmeringen, zoals schul-
denproblematiek, kunnen in de weg staan om aan het werk te gaan. Een onderzoek onder
klantmanagers laat zien dat het vaak om complexe problematiek gaat die niet eenvoudig is
te categoriseren (zie bv. Van Echtelt en Guiaux 2012).
Terwijl de beleidstheorie een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt veronderstelt,
lijken de betrokkenen de overbrugbaarheid zelf minder positief in te schatten, in ieder
geval op de korte of middellange termijn. Gemeenten schatten in dat ruim een derde (36%)
van de cliënten in de Participatiewet niet bemiddelbaar en beschikbaar is voor werk
(Cuelenaere et al. 2019). Klantmanagers in een onderzoek onder vijf gemeenten schatten in
dat ongeveer de helft van de mensen in de bijstand een zeer grote afstand heeft tot de
arbeidsmarkt: zij worden niet begeleid naar werk en hoeven niet te solliciteren (Kremer et
al. 2017). Meer dan de helft (60%) van de doelgroep die vergelijkbaar is met de voormalige
groep mensen met een bijstandsuitkering is naar eigen inschatting op dit moment niet in
staat te werken (Inspectie szw 2019a). De helft van hen verwacht dat in de toekomst wel te
kunnen, de andere helft denkt nooit meer te kunnen werken. Vooral de ervaren lichame-
lijke en geestelijke gezondheid worden hiervoor als reden gegeven. Slechts een zeer klein
percentage (1% tot 4%) ervaart geen beperkingen om aan het werk te komen. Ook onder
de nieuwe doelgroep van jonggehandicapten heeft het merendeel (ongeveer 60%) naar
eigen inschatting of die van de sociale dienst op dit moment geen arbeidsvermogen.
De meest voorkomende reden dat het voor deze doelgroep moeilijk is om betaald werk te
vinden is de geestelijke gezondheid (66%), gevolgd door de lichamelijke gezondheid (38%).
Hoewel deze literatuurstudie vooral tot doel heeft de plausibiliteit van de veronderstellin-
gen in kaart te brengen, brengt ze ook een ander knelpunt aan het licht, namelijk dat het
lastig is een objectief beeld te krijgen van de belemmeringen en afstand tot de arbeids-
markt van de doelgroep. Dit heeft meerdere redenen. Allereerst gebruiken gemeenten elk
hun eigen methodiek om de afstand tot de arbeidsmarkt vast te stellen, en deze methoden
zijn niet zonder meer vergelijkbaar. Dit hangt samen met decentralisatie van de uitvoering.
53 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Daarnaast bestaat er ook binnen gemeenten niet altijd een helder overzicht van de
mogelijkheden en belemmeringen van de klanten (De Beleidsonderzoekers 2018). De ken-
nis over de klant is het grootst bij instroom in de bijstand, wanneer de eerste diagnose
wordt gemaakt, maar vervolgens raken klanten soms uit beeld (Inspectie szw 2014).
Dit geldt vooral voor klanten die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben omdat de
dienstverlening doorgaans minder op hen is gericht (zie ook De Beleidsonderzoekers 2018).
Registraties over kansen en belemmeringen zijn wisselend van kwaliteit, afhankelijk van de
registratiediscipline van medewerkers, ervaren werkdruk en de gebruiksvriendelijkheid van
registratiesystemen. De helft van de klantmanagers geeft daarnaast aan dat de informatie
over klanten niet gemakkelijk overdraagbaar is (Inspectie szw 2014).
Een andere factor is dat de informatie moeilijk te verkrijgen is. Een voorbeeld hiervan zijn
gezondheidsproblemen van de doelgroep. Klantmanagers hebben vanwege privacyo-
verwegingen niet zonder meer toegang tot het medische dossier van klanten (zie ook
Cuelenaere et al. 2017). In tegenstelling tot uwv hebben gemeenten vaak geen medisch-
arbeidsdeskundige expertise in huis, waardoor er geen goed beeld is van de mogelijkheden
en belemmeringen van mensen met gezondheidsbeperkingen (Inspectie szw 2012). Inzicht
in de belemmeringen vraagt om openheid van mensen uit de doelgroep, en om vertrou-
wen in een klantmanager en werkgever om informatie te delen. Mensen uit de doelgroep
kunnen zelf ook niet altijd inschatten wat relevant is en wat het effect is van de beperking
op de werkvloer. Klantmanagers verschillen in de mate waarin ze aandacht besteden aan
het creëren van deze openheid (Van Rossum et al. 2019). Een ander voorbeeld is laaggelet-
terdheid, die lang onzichtbaar kan blijven, al maken steeds meer gemeenten gebruik van
instrumenten zoals de Taalmeter om structureel op laaggeletterdheid te screenen (Stich-
ting Lezen & Schrijven 2017a, 207b, 2017).
Conclusie
De Participatiewet is in beginsel bedoeld voor mensen met arbeidsvermogen. Er lijkt echter
een discrepantie te zijn tussen de zienswijze van de wetgever en de uitvoerder over de
bemiddelbaarheid naar werk. Terwijl de beleidstheorie in beginsel uitgaat van een over-
brugbare afstand tot de arbeidsmarkt, lijken de betrokkenen dit minder positief in te
schatten. Gemeenten en cliënten schetsen een beeld dat een aanzienlijk deel van de doel-
groep niet bemiddelbaar is naar werk. De problematiek van de doelgroep is vaak complex
en uitstroom naar werk, waar de Participatiewet primair op inzet, is dan volgens de betrok-
kenen op afzienbare termijn geen haalbare kaart. Het is echter om diverse redenen niet
goed mogelijk objectief vast te stellen hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is. In de
Participatiewet is ervoor gekozen gemeenten veel vrijheid te geven in de uitvoering, zodat
zij de ondersteuning kunnen afstemmen op de belemmeringen van de doelgroep. Uit de
literatuur ontstaat echter het beeld dat de uitvoerder de klanten en hun belemmeringen in
met name het zittend bestand niet in alle gevallen goed in beeld heeft.
5d BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ad 2. De doelgroep zet zich te weinig in om aan het werk te gaan
De tweede veronderstelling over de oorzaak van de geringe participatie van de doelgroep
is dat zij zich te weinig inzetten om aan het werk te gaan. Dit komt overeen met het tweede
standpunt in tabel 2.1: de werkloosheid kan worden aangepakt door werklozen afdoende
te motiveren om aan het werk te gaan. Verschillende onderzoeken laten zien dat een aan-
zienlijk deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan. De Inspectie szw
(2016a) laat zien dat 51% van de mannen en 41% van de vrouwen in de bijstand het voor-
gaande halfjaar iets heeft gedaan om aan het werk te komen. Ook uit analyses van het cBs
(2017a) blijkt dat een aanzienlijk deel (47%) van de bijstandsontvangers zonder werk aan-
geeft niet te willen of kunnen werken. De meest genoemde reden (70%) is ziekte of
arbeidsongeschiktheid. Ook het ervaringsonderzoek onder cliënten laat zien dat een aan-
zienlijk deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan (Inspectie szw 2019a).
Van de nieuwe doelgroep (jonggehandicapten) en de bijstandsgroep deden ruim vier op de
tien het laatste halfjaar iets om aan het werk te gaan. Een groot deel van de bijstands-
ontvangers heeft langere tijd een uitkering, terwijl de bijstand voor andere mensen alleen
een tijdelijk vangnet is. Van het totaal aantal bijstandsontvangers eind 2017 zat meer dan
een derde langer dan vijf jaar in de bijstand (cBs 2018a). Van de uitstroom uit de bijstand
heeft ongeveer een kwart de uitkering minder dan een half jaar ontvangen (cBs 2018b).
Dat een deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan, kan verschillende rede-
nen hebben. In de literatuur worden globaal vier factoren onderscheiden die kunnen
samenhangen met het (geringe) zoekgedrag van werklozen (Van Echtelt 2010; Hoff en
Jehoel-Gijsbers 2003: 11, 124):
— _ opvattingen over het hebben van betaald werk en het ontvangen van een uitkering.
Een voorbeeld is de bereidheid om minder aantrekkelijk werk te accepteren om uit de
uitkering te raken;
— _gepercipieerde arbeidsmarktkansen: de mogelijkheden die er — in de ogen van de
werkzoekenden — zijn op de arbeidsmarkt;
— _ financiële prikkels: hoeveel men er financieel op vooruit wil gaan bij aanvaarding van
een baan en of men denkt dit door werkaanvaarding te kunnen realiseren;
— wettelijke regelingen: de wettelijke verplichtingen die zijn opgelegd ter bevordering
van de toeleiding naar werk van uitkeringsgerechtigden. Een voorbeeld is de
sollicitatieplicht.
We kunnen de mogelijke redenen van de doelgroep categoriseren op basis van die vier fac-
toren. De eerste reden dat bijstandsontvangers niet actief naar werk zoeken, kan gelegen
zijn in een tekortschietende motivatie. In het verleden zijn er diverse studies verricht naar
het ‘arbeidsethos’ van werklozen (zie Van Echtelt 2010; Engbersen 1989, 1990; Engbersen
et al. 1993; Hoff en Van Echtelt 2008; Kroft et al. 1989; Vrooman et al. 2016). Deze studies
kwamen onder andere voort uit de toenemende vrees voor zogenoemde cultures of poverty,
vergelijkbaar met die in de Amerikaanse achterstandswijken, waarbij mensen langdurig
afhankelijk zijn van een uitkering, zeer zwakke banden hebben met de arbeidsmarkt en de
gangbare normen over arbeid nauwelijks onderschrijven (Van Echtelt 2010). De resultaten
55 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
geven blijk van een heel diverse groep bijstandsontvangers. Het merendeel heeft een vrij
traditionele oriëntatie op arbeid: de groep met een onwillige of calculerende instelling
bleek klein (zie ook Vrooman et al. 2016). Vaak geven werklozen aan dat zij werk belangrijk
vinden en ook graag zouden willen werken (zie bv. Inspectie szw 2015b; Van Echtelt 2010).
Uit het ervaringsonderzoek onder de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in
aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering zegt 71% dat het hebben van werk
voordelen heeft boven het niet hebben van werk en geeft 65% aan gelukkiger te zijn wan-
neer ze een baan hebben (Inspectie szw 2019a). Toch zegt de helft van de groep dat zij op
dat moment niet willen werken. Het aandeel dat wil werken is gedaald van 60% in 2015
naar 50% in 2019. Of iemand wil werken hangt samen met of iemand het kan: mensen die
aangeven niet te willen werken, zijn vaak ook degenen die aangeven op dat moment niet
in staat te zijn te werken. Toch wil ruim een op tien (12%) niet werken, terwijl ze zelf aange-
ven wel werk te zouden kunnen vinden als ze er moeite voor zouden doen. Van de nieuwe
doelgroep jonggehandicapten met arbeidsvermogen wil 60% op dit moment graag wer-
ken, van personen op de Wsw-wachtlijst is dit 50%.
Een andere reden dat werklozen niet actief naar werk zoeken, zou te maken kunnen heb-
ben met ontmoediging. Als mensen een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, regel-
matig zijn afgewezen en het gevoel hebben dat solliciteren geen enkel resultaat heeft, trek-
ken ze zich terug van de arbeidsmarkt. Dit wordt ook wel het discouraged worker-effect
genoemd (Finegan 1981). Vooral bij mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie, zoals
ouderen, lager opgeleiden en mensen met gezondheidsproblemen zou dit een rol kunnen
spelen. Veel werklozen zien hun kansen om weer aan het werk te komen zeer somber in
(Inspectie szw 2015b; Van Echtelt 2010). Ook in het ervaringsonderzoek onder cliënten
(Inspectie szw 201ga) is 38% van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in
aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering het eens met de stelling dat zij
werk kunnen vinden als zij daar echt moeite voor doen. Het niet willen en kunnen werken
blijkt met elkaar samen te hangen. Ongeveer een kwart (24%) wil wel werken, maar kan
geen werk vinden, en 39% wil niet werken en kan ook geen werk vinden. Bijna zes op de
tien (58%) zijn het eens met de stelling dat zij door hun beperkingen geen werk kunnen
vinden. De meest genoemde redenen waarom bijstandsontvangers niet naar werk zoeken
zijn lichamelijke klachten (48%), psychische klachten (35%), het doen van mantelzorg of
vrijwilligerswerk (19%) en een te hoge leeftijd (11%). Ook van personen die op de Wsw-
wachtlijst stonden en geen werk hebben, verwacht de meerderheid (63%) geen betaald
werk meer te zullen vinden. Van de nieuwe doelgroep jonggehandicapten zegt minder dan
de helft (46%) werk te kunnen vinden als ze daar echt moeite voor doen.
Werk is voor veel mensen van meer betekenis dan alleen het inkomen, maar de meeste
mensen vinden toch wel dat iemand die vanuit een uitkering gaat werken, er in inkomen
op vooruit moet gaan (Van Echtelt 2010). Een te hoge uitkering stimuleert mensen niet om
te gaan werken. Uit onderzoek blijkt dat werklozen harder hun best doen om werk te zoe-
ken naarmate het einde van de uitkering nadert (cPB 2015). Verkorten van de uitkerings-
duur maakt dat werklozen eerder werk vinden (De Groot en Van der Klaauw 2019). Het is
echter niet vanzelfsprekend dat een minder genereuze uitkering de kans op werk voor
56 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt vergroot. Zo blijkt dat ouderen hun werkhervat-
tingskans nauwelijks kunnen beïnvloeden door lagere inkomenseisen te stellen of de zoe-
kintensiteit aan te passen (Vlasblom en Schippers 2019). Het grootste deel (58%) van de
doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden zijn gekomen
voor een bijstandsuitkering, is alleen bereid te gaan werken als ze er financieel op vooruit
gaan. Ongeveer twee op de tien (18%) zijn bereid te werken als ze er financieel op achteruit
gaan. Niet iedereen uit de brede doelgroep denkt er op vooruit te gaan als ze gaan werken.
Eenderde (32%) denkt er financieel op vooruit te gaan, 11% verwacht dat het inkomen
gelijk blijft en 9% denkt er financieel op achteruit te gaan. Het grootste deel (48%) weet
echter niet of zij er financieel op vooruit gaan als ze gaan werken. (Inspectie szw 2019).
Tot slot kan het zijn dat bijstandsontvangers niet naar werk zoeken omdat zij door de
gemeente zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht. Uit het klantonderzoek (Inspectie szw
2019a) blijkt dat meer dan de helft (56%) van de doelgroep van de Participatiewet die voor-
heen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering zelf aangeeft vrijge-
steld te zijn van de arbeidsplicht (zie ook Inspectie szw 2016a, 2016b). De meest genoemde
reden (60%) is vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid, maar ook de zorg voor kinderen
(13%) en opleiding en studie (11%) worden genoemd. Ongeveer vier op de tien vrijgestelden
hebben hiervoor een formele beschikking ontvangen. Volgens Divosa (2019ga) registreren
gemeenten voor 11% van de personen met een bijstandsuitkering eind 2018 een ontheffing
van de arbeidsplicht, al maken zij een kanttekening bij de betrouwbaarheid van de regis-
traties. Eerder onderzoek van de Inspectie szw (2013a, 2013b) geeft weer dat bijna een
kwart van de bijstandsontvangers een ‘formele ontheffing’ van de arbeidsplicht heeft. Dit
zijn ontheffingen waaraan een ontheffingsbeslissing ten grondslag ligt die volgens de wet-
telijke vormvereisten aan de uitkeringsontvanger kenbaar wordt gemaakt. Daarnaast zijn
er volgens de Inspectie ook veel uitkeringsontvangers die in de praktijk niet aan hun
arbeidsplicht worden gehouden zonder dat daaraan een ontheffingsbeslissing ten grond-
slag ligt. Het klantonderzoek (Inspectie szw 2019a) laat wel zien dat bijna twee op de drie
vrijgestelden wel andere afspraken hebben met de sociale dienst, die niet direct gericht zijn
op het zoeken van werk, zoals het doen van vrijwilligerswerk, het leveren van een tegen-
prestatie of het leren van de taal.
Conclusie
De veronderstelling dat een (aanzienlijk) deel van de doelgroep niet actief naar werk zoekt,
sluit aan bij wat hier in de literatuur over bekend is. Een aanzienlijk deel van de doelgroep
is niet actief op zoek naar werk. De literatuur onderscheidt grofweg vier beïnvloedende
factoren voor zoekgedrag: motivatie, ontmoediging, financiële prikkels en vrijstelling van
de arbeidsplicht. Niet kunnen, willen en hoeven werken hangen nauw met elkaar samen.
Een aanzienlijk deel zegt zelf vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht, met gezondheids-
problemen als meest genoemde reden. Deze groep heeft vaak wel andere afspraken over
activering met de sociale dienst.
57 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ad 3. De doelgroep zet zich te weinig In vanwege complexe en onduidelijke regels
Aan de Participatiewet ligt de veronderstelling ten grondslag dat de bestaande regels voor
mensen niet duidelijk zijn en zij daardoor minder hun best doen om weer aan het werk te
gaan. Uit onderzoek van vóór invoering van de Participatiewet blijkt dat regels niet altijd
helder zijn voor de doelgroep, hoewel hieruit niet rechtstreeks is op te maken of een
geringe inzet het gevolg is van onduidelijkheden. Zo concludeert de twi (2011a) dat de helft
van de cliënten in de wwB geen door de casemanagers van de gemeente opgelegde ver-
plichting tot solliciteren ervaart. Het kan zijn dat er met deze cliënten — om welke reden
dan ook — duidelijke afspraken zijn gemaakt over vrijstelling van hun arbeidsplicht.
De Inspectie szw concludeert echter dat een deel van de doelgroep min of meer ‘met rust
wordt gelaten’. Mogelijk zijn er niet altijd heldere afspraken met cliënten gemaakt, of zijn
cliënten niet goed op de hoogte van de afspraken en gedragen ze zich er daardoor niet
naar. Een onderzoek onder jongeren in de wwB geeft weer dat de meerderheid van de
jonge wwB'ers naar eigen zeggen goed op de hoogte is van bij de uitkering horende rech-
ten en plichten. Tegelijkertijd laat hetzelfde onderzoek zien dat een minderheid concrete
afspraken heeft gemaakt over het aantal te verrichten sollicitatieactiviteiten (Inspectie szw
2015b). Veel gemeenten hebben niet in beleid vastgelegd onder welke voorwaarden ont-
heffing van de arbeidsplicht kan worden verleend (Inspectie szw 2013a). Dit is veelal een
inschatting van de individuele uitvoeringsambtenaar bij gemeenten. Mogelijk dat daardoor
voor cliënten ook minder duidelijk is of zij wel of niet van de arbeidsplicht zijn vrijgesteld.
Ook in de Wajong was het niet altijd duidelijk wat verplichtingen waren. Onder de Wajong
zoals die sinds 2010 gold maakte uwv met de Wajonger een participatieplan om afspraken
over de re-integratie vast te leggen. Niet alle Wajongers bleken goed op de hoogte van
deze afspraken (Snel en Van Wensveen 2011). Terwijl 60% van de Wajongers zei een partici-
patieplan te hebben, was het overige deel hiermee onbekend. Hoewel vrijwel alle
Wajongers met een participatieplan zeiden te weten dat zij zich moesten houden aan de
afspraken, gaf een derde aan niet (meer) te weten wat de afspraken precies waren.
Een klein deel van de Wajongers was niet tevreden met de afspraken in het participatie-
plan: dit kwam meestal doordat ze de afspraken niet haalbaar of niet duidelijk vonden
(Snel en Van Wensveen 2011).
Uit onderzoek na invoering van de Participatiewet blijkt dat het merendeel van de doel-
groep van de Participatiewet, net als mensen met andere uitkeringen, goed op de hoogte is
van de algemene verplichtingen, zoals de meldingsplicht bij wijzigingen in de persoonlijke
situatie, de plicht te solliciteren en de plicht om te verschijnen bij afspraken met de
gemeente (lpsos 2018). Uit het ervaringsonderzoek onder de doelgroep van de Participatie-
wet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering (Inspectie
SZW 2019a) blijkt dat een groot deel (59%) weet dat de uitkering kan worden verlaagd als ze
niet komen opdagen op een afspraak bij de sociale dienst. Veel minder respondenten
weten dat de gemeente een sanctie kan opleggen (de uitkering kan verlagen) als zij hun
arbeidsmarktkansen belemmeringen door niet te reizen voor een baan, geen gepaste kle-
ding te dragen, niet te willen verhuizen voor het werk, of de Nederlandse taal niet leren
58 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
beheersen, al zal vooral dat laatste ook niet op iedereen van toepassing zijn. Vier op de tien
van de respondenten vinden de verplichtingen ingewikkeld.
Conclusie
De doelgroep lijkt in grote lijnen goed op de hoogte te zijn van de algemene ‘rechten en
plichten die bij een uitkering horen’. Wel vindt bijna de helft van de doelgroep van de
Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstands-
uitkering de regels ingewikkeld. Als we naast de complexiteit van de regels kijken naar dui-
delijkheid over de afspraken, dan blijkt dat cliënten lang niet altijd goed op hun netvlies
hebben wat voor concrete afspraken er zijn gemaakt over de activiteiten die zij moeten
doen om weer aan het werk te komen. Onderzoek suggereert dat voor een deel van de
doelgroep die concrete afspraken er mogelijk ook niet lijken te zijn: mensen ervaren — om
welke reden dan ook — dat ze vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht. Hoewel dit niet direct uit
de literatuur blijkt, zal onduidelijkheid over de afgesproken verplichtingen waarschijnlijk
tot een mindere inzet leiden.
Ad g. Re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de
arbeidsdeelname
De re-integratiedienstverlening van gemeenten is erop gericht de kennis en vaardigheden
van de doelgroep te vergroten zodat zij betere kansen hebben op de arbeidsmarkt.
Gemeenten kunnen verschillende instrumenten gebruiken om het arbeidsaanbod te ver-
sterken. Veel van deze instrumenten hadden zij al vóór de invoering van de Participatiewet
tot hun beschikking, zoals training en scholing van de doelgroep. De aanpak sluit aan bij de
veronderstelling dat bijstandsontvangers een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt
hebben, die door een aanbodgerichte aanpak (het versterken van de kennis en vaardig-
heden van de doelgroep) verholpen kan worden. Voor bijstandsontvangers met een kleine
afstand tot de arbeidsmarkt kan de gemeente ondersteuning bieden bij het zoeken naar
werk. Gemeenten kunnen ook instrumenten inzetten die erop gericht zijn werkgevers over
de streep te trekken om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen, zoals de nieuwe
instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk. Deze instrumenten komen aan bod in
paragraaf 2.4 over werkgevers. (Zie ook hoofdstuk 7 voor de effectiviteit van deze instru-
menten op de arbeidsdeelname van de doelgroep.)
In de literatuur is er veel aandacht voor de effectiviteit van re-integratie (Blonk et al. 2015;
Card et al. 2010; cPB 2016; Filges et al. 2015; Groot et al. 2008; Van der Klaauw 2010; Kluve
2010; Kok en Houkes 2011; Kok et al. 2006; Koning 2012a, 2012b; De Koning et al. 2005;
De Koning et al. 2014; Marlet et al. 2016; szw 2008). In het algemeen is de conclusie dat de
effecten gering zijn: overall er is een klein maar positief effect op het vinden van werk
(Van der Aa 2016; Blonk et al. 2015). De Beleidsdoorlichting re-integratie van het ministerie van
szw in 2008 was sceptisch: re-integratie zou weinig effectief zijn. Omdat de effectiviteit
sterk afhangt van welk instrument voor wie op welk moment wordt ingezet, is een alge-
5O BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
mene conclusie over het wel of niet effectief zijn van re-integratie In het algemeen echter
niet te trekken (Koning 2012a, 2012b).
De effectiviteit van re-integratie-instrumenten is niet eenvoudig empirisch vast te stellen.
\dealiter zouden er een experimentele en een controlegroep moeten zijn met vergelijkbare
kenmerken en in een vergelijkbare context die het instrument wel of niet krijgen, wat niet
altijd goed is te organiseren. In de praktijk is er vaak sprake van maatwerk, waarbij voor de
keuze en timing van een instrument zowel de situatie van de cliënt als de persoonlijke ken-
nis en aanpak van de professional meespeelt (Marlet et al. 2016). Het is relatief eenvoudig
om vast te stellen welk deel van de deelnemers uitstroomt naar werk, maar lastiger is om
vast te stellen of de uitstroom naar werk het gevolg is van het instrument (de netto-
effectiviteit) (zie bv. Van der Klaauw 2010; Tempelman et al. 2010). Daarnaast kan de effec-
tiviteit sterk afhankelijk zijn van de context, zoals kenmerken van de cliënt, de duur van de
werkloosheid, het type re-integratietraject en de gemeentelijke aanpak. Variaties In de
praktische uitvoering kunnen een rol spelen bij de effectiviteit, wordt het instrument goed
en op het juiste moment ingezet, en past het bij (de belemmering van) de cliënt? Boven-
dien wordt er weinig onderzoek gedaan naar de effecten op de lange termijn (Blonk et al.
2015).
Ondanks deze beperkingen zijn er in de literatuur wel aanwijzingen dat bepaalde aanpak-
ken beter werken dan andere. Loonkostensubsidies, begeleiding door een klantmanager
en sancties lijken het meest effectief (cPB 2016; zie ook Gielen et al. 2018). Van belang lijkt
dat klantmanagers regelmatig contact hebben met de doelgroep: hoe meer persoonlijk
contact, hoe hoger de uitstroom (Marlet et al. 2016; De Beleidsonderzoekers 2018).
Ook blijkt een re-integratietraject effectiever naarmate het eerder wordt ingezet (Kok et al.
2006). Voor bepaalde groepen blijkt het principe van first place, then train (bv. in de vorm van
werkervaringsplekken) een veelbelovende interventie (Blonk 2015; Van der Aa 2016). Een te
snelle inzet van re-integratie kan er echter ook voor zorgen dat mensen die ook zonder
hulp aan de slag kunnen, onnodig dienstverlening krijgen aangeboden (cPB 2016).
Onderzoek naar de effectiviteit van scholing laat een gemengd beeld zien. Scholing kan op
korte termijn zorgen voor geringere kansen op de arbeidsmarkt (het zogenoemde lock-in-
effect), terwijl het op de lange termijn een klein positief effect laat zien (Van der Aa 2016;
Blonk 2015; Marlet et al. 2016). Voor specifieke groepen, zoals oudere werklozen, kan het
effectief zijn (Goudswaard en Caminada 2009; De Koning et al. 2005; Marlet et al. 2016).
Er is nog weinig bekend over welke vorm van scholing het meest effectief Is, bijvoorbeeld
naar richting, niveau, duur en de aard van de scholende instantie (De Koning et al. 2005).
Dat scholing niet voor iedereen werkt, heeft ook te maken met de complexiteit van de pro-
blematiek van de doelgroep. Vaak ontbreekt het de doelgroep niet alleen aan kennis en
vaardigheden. Ook bijvoorbeeld een slechte gezondheid, schulden of een problematische
thuissituatie maken dat deze groep kwetsbaar is op de arbeidsmarkt. Scholing kan daarom
nodig zijn, maar is niet altijd voldoende voor betere kansen op de arbeidsmarkt (Vrooman
et al. 2017).
60 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
De Inspectie szw (2018) onderzocht de mate waarin de dienstverlening van gemeenten aan
jongeren met een arbeidsbeperking gericht is op duurzame banen. Zij concluderen dat
maatwerk de rode draad is in de factoren die tot een duurzame plaatsing leiden.
De Inspectie geeft aan dat de nadruk veelal ligt op het aan het werk helpen van jongeren
met een arbeidsbeperking en minder op het aan het werk houden. Hoewel er wel steeds
meer aandacht is voor duurzame banen, heeft de nazorg als een jongere aan het werk is
gegaan vaak geen prioriteit. De inzet van een jobcoach kan hier invulling aan geven.
Conclusie
In het algemeen geldt dat er wel wetenschappelijke inzichten zijn over de effectiviteit van
re-integratie-instrumenten, maar het blijft lastig hier algemene conclusies over te trekken.
Er lijkt een licht positief effect te zijn, maar ‘wat werkt voor wie! hangt erg af van de per-
soonlijke situatie van de cliënt en de context.
Ad 5. Een strengere aanpak stimuleert re-integratie
Het verstrekken van een uitkering kan ertoe leiden dat mensen zich minder inzetten om
aan het werk te gaan omdat de financiële noodzaak hiertoe kleiner is geworden. Om men-
sen te stimuleren uit de uitkering te raken, moeten zij aan verplichtingen voldoen. Doen ze
dit niet, dan kan de gemeente een sanctie of maatregelen (een korting op de uitkering)
opleggen. Daarnaast kunnen de re-integratieverplichtingen op zichzelf ook (vooraf of tij-
dens de re-integratie) een afschrikkende werking hebben. Mensen gaan dan harder op
zoek naar werk om uit de uitkering te komen, omdat ze de re-integratieverplichtingen ver-
velend vinden (cPB 2016).
Strengere controles en sancties
Diverse studies in Nederland laten zien dat strengere controle en sancties, in de vorm van
een tijdelijke verlaging van de uitkering, ertoe kunnen bijdragen dat werklozen eerder uit-
stromen naar werk (Abbring et al. 1996; Abbring et al. 2005; Van den Berg en Van der
Klaauw 2006; Van den Berg et al. 1998; Van der Klaauw en Van Ours 2013; De Koning et al.
2005). Ook in de internationale literatuur worden positieve effecten van sancties op de uit-
stroom naar werk aangetoond (Boockman et al. 2009; Lalive et al. 2005; Svarer 2007).
De strengere verplichtingen en controles maken het ontvangen van een uitkering minder
aantrekkelijk. De prikkel om actief op zoek te gaan naar werk en werk eerder te accepteren
wordt hierdoor sterker (cPB 2016). Niet alleen de feitelijke sanctie, maar ook de waarschu-
wing of de dreiging van een sanctie sorteert effect op het gedrag van werklozen. Sancties
werken dus niet alleen reactief, maar ook preventief (Boone en Van den Berg 2000; Lalive
et al. 2005). Een kanttekening hierbij is dat de werking van sancties afhankelijk is van de
situatie van de uitkeringsgerechtigde. Sancties zijn niet vanzelfsprekend effectief, maar
moeten worden afgestemd op de specifieke achtergronden en verwachtingen van de uit-
keringsgerechtigde (Hertogh et al. 2018). Studies naar de effectiviteit van sancties hebben
niet altijd alleen betrekking op bijstandsgerechtigden, maar kunnen ook mensen met een
werkloosheidsuitkering (ww'ers) betreffen. Het is de vraag of de sancties voor deze groep
61 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
dezelfde effecten zullen hebben, omdat het om twee heel verschillende populaties gaat.
Zo hebben bijstandsgerechtigden over het algemeen een grotere afstand tot de arbeids-
markt dan mensen met een ww-uitkering en zal er vaker sprake zijn van andere problema-
tiek dan alleen werkloosheid (schulden, gezondheidsproblemen enz). Een andere kant-
tekening is dat sancties ertoe kunnen leiden dat uitkeringsgerechtigden uitstromen naar
werk van lagere kwaliteit, omdat zij eerder op een baanaanbod ingaan en lagere eisen stel-
len aan de nieuwe baan. Een dergelijke baan leidt vaak niet tot een baan van hogere kwali-
teit of met meer zekerheid en een hoger loon (Van der Aa 2016; Arni et al. 2013; Van den
Berg en Vikström 2009, 2014; CPB 2016).
Een ander voorbeeld van een strengere aanpak is de verplichte zoekperiode. Voor jongeren
tot 27 jaar is deze reeds ingevoerd. Sommige gemeenten zetten de zoekperiode — binnen
de wettelijke kaders van de Participatiewet — ook in voor mensen ouder dan 27 jaar.
Wanneer mensen uit deze groep een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, blijkt deze
inspanningsperiode effectief in het verkorten van de baanvindduur en het verlagen van de
uitkeringslasten. Voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en lager opgelei-
den is het minder effectief, maar heeft het ook geen negatieve effecten (cPB 2016; Bolhaar
et al. 2019).
Tegenprestatie
Bij een tegenprestatie gaat het om een onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteit van
beperkte duur en omvang. Het is bedoeld om iets terug te doen voor de uitkering.
De maatschappelijk nuttige tegenprestatie in de bijstand is niet bedoeld als re-integratie-
instrument, maar kan wel bijdragen aan re-integratie. Zo wordt de tegenprestatie ook
ingezet om mensen te activeren, juist voor de groep die geen re-integratievoorziening
krijgt omdat de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is (zie bv. Smeets en Kruf 2017). Het is
ook een ander instrument dan het zogenoemde work first, waarbij mensen die een uitkering
aanvragen de eerste maanden verplicht werk moeten verrichten, met onder andere het
doel werkritme op te doen. In de praktijk wordt de tegenprestatie net als work first soms
wel ingezet als ontmoediging of afschrikmiddel voor de bijstand. Als mensen weten dat er
in de bijstand een tegenprestatie verlangd wordt, zullen ze wellicht harder naar werk zoe-
ken of werk eerder accepteren om te voorkomen dat ze in de bijstand terechtkomen
(Inspectie szw 2013b; CPB 2016).
De meeste gemeenten hebben het opleggen van de tegenprestatie in een verordening
vastgelegd, zoals zij wettelijk verplicht zijn (Inspectie szw 2015c). Uit het gemeenteonder-
zoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat ruim de helft (55%) van de onderzochte gemeenten
de tegenprestatie toepast. Een kleine meerderheid (60%) doet dat vaker sinds de invoering
van de Participatiewet, terwijl g0o% het even vaak doet als voor de invoering van de wet.
Volgens het klantonderzoek (Inspectie szw 2019ga) heeft ruim een derde van de doelgroep
van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstands-
uitkering in de afgelopen twee jaar een tegenprestatie verricht. Het merendeel (65%) is van
mening dat het de kans op werk niet heeft vergroot, terwijl 17% hier wel positief over is.
62 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Bijna een kwart (23%) is gedurende de gehele uitkeringsperiode door de sociale dienst wel-
eens aangesproken op de verplichting om een tegenprestatie te leveren.
De ervaringen van cliënten met de tegenprestatie lijken vooralsnog tweeledig te zijn. Ener-
zijds lijkt het een goed instrument om mensen te activeren en kan bijdragen aan een zin-
volle tijdsbesteding (Van Kampen 2014; Lub 2017). Het kan ertoe bijdragen dat mensen
meer zelfvertrouwen en sociale contacten krijgen en zich meer gewaardeerd door de maat-
schappij. Met name de gemeente Rotterdam rapporteert overwegend positieve ervaringen
(Bus et al. 2017; Smeets en Kruf 2017). Anderzijds zijn er geluiden dat de tegenprestatie
stigmatiserend kan werken, voelt de tegenprestatie soms als dwangarbeid of een taakstraf
(Blonk 2015; Corra en Bosselaar 2013; Van Kampen 2014). Het kan er ook toe leiden dat
mensen juist minder tijd en energie steken in het zoeken naar regulier werk (cPB 2016).
De doelgroep ervaart de tegenprestatie soms als (lichamelijk of geestelijk) zwaar (Bus et al.
2017). In hoeverre de tegenprestatie het draagvlak voor de sociale zekerheid verhoogt,
zoals de wetgever beoogt, is niet bekend. In het algemeen oordeelt de bevolking tegen-
woordig wel strenger over de verplichtingen van uitkeringsontvangers dan een aantal
decennia geleden (Van Echtelt en Josten 2012).
Conclusie
Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat een strengere aanpak kan leiden tot meer uit-
stroom. Het gaat dan met name om het opleggen van een tijdelijke verlaging van de uit-
kering als de cliënt niet aan de verplichtingen voldoet. Kanttekeningen zijn hierbij wel te
maken vanwege de (multi)problematiek van de doelgroep (zie 8 2.5).
Ad 6. Door eenvoudiger en eenduidiger regelgeving zet de doelgroep zich meer in
Het gemeente- en het klantonderzoek geven een indicatie of door invoering van de
Participatiewet de regelgeving duidelijker is geworden. Gemeenten is gevraagd welke
resultaten zij ervaren van de veranderingen in de Participatiewet ten aanzien van de eisen
en maatregelen. De meerderheid (77%) geeft aan dat de bereidheid tot inspanning voor
werk van de uitkeringsgerechtigden niet is veranderd sinds invoering van de Participatie-
wet. Een kwart (24%) heeft de indruk dat de inspanningen van uitkeringsgerechtigden zijn
verhoogd. Het klantonderzoek laat zien dat de opvattingen over rechten en plichten van de
doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een
bijstandsuitkering nauwelijks zijn veranderd ten opzichte van eerdere metingen (Inspectie
SZW 2019a). Ruim qo% vindt de rechten en plichten ingewikkeld. Ook denken in 2019 min-
der respondenten (63%) dan bij de nulmeting (74%) dat de sociale dienst erachter komt als
de regels niet worden nageleefd. Verder laten de cijfers zien dat het aandeel dat wil werken
en dat van plan is werk te gaan zoeken sinds de nulmeting is gedaald (Inspectie szw 20194).
Conclusie
Zowel de duidelijkheid van de regels als de inzet van de doelgroep lijkt niet te zijn toegeno-
men, al is er op basis van de cijfers geen uitspraak te doen over de relatie tussen duidelijk-
heid van de regels en de inzet van de doelgroep.
63 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
2.4 Veronderstellingen met betrekking tot werkgevers
Bij de doelstelling meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, spelen
het gedrag en de houding van werkgevers vanzelfsprekend ook een belangrijke rol.
De wetgever vindt dat werkgevers nog te weinig doen om mensen met arbeidsbeperkin-
gen in dienst te nemen. De Participatiewet zou daar verandering in moeten brengen. In de
toelichting bij de wet ligt het accent vooral op het in dienst nemen van mensen met een
arbeidsbeperking, al is de doelgroep van de wet breder (zie hoofdstuk 1). In deze paragraaf
bespreken we de beleidstheorie met betrekking tot werkgevers. We gaan na welke oor-
zaken verondersteld worden aan het probleem ten grondslag te liggen, en welke aannames
gemaakt zijn over het effect van de Participatiewet op de bereidheid van werkgevers men-
sen uit de doelgroep in dienst te nemen. De belangrijkste causale en finale veronderstellin-
gen uit de beleidstheorie van de Participatiewet met tot betrekking tot de werkgevers zijn
als volgt samen te vatten:
Oorzaak-gevolgveronderstellingen
1 Het in dienst nemen van de doelgroep levert te weinig op en kost te veel, waardoor er
geringe bereidheid is bij werkgevers om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen
en te houden.
2 De regelgeving is complex en ondoorzichtig voor werkgevers. Door hoge adminis-
tratieve lasten en transactiekosten is er geringe bereidheid van werkgevers om men-
sen uit de doelgroep in dienst te nemen.
Middel-doelveronderstellingen
3 De inzet van instrumenten geeft een betere balans in de kosten en baten voor werk-
gevers, waardoor er een grotere bereidheid is om mensen uit de doelgroep in dienst te
nemen. Het aanpassen van het re-integratie-instrumentarium verhoogt de bereidheid
van werkgevers.
4 Het verbeteren van de werkgeversdienstverlening en de verplichting om instrumenten
vast te leggen in een verordening reduceert administratieve lasten en verhoogt de
bereidheid van werkgevers.
5 De banenafspraak zorgt voor meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking.
2.4.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen
Ad 1. In dienst nemen doelgroep levert te weinig op en kost te veel
Een belangrijke reden dat werkgevers geen mensen uit de doelgroep In dienst nemen, zou
gelegen zijn in de hoge kosten en de lage opbrengsten voor werkgevers. Daarbij wordt ver-
ondersteld dat de doelgroep niet zonder meer in staat is om de reguliere vacatures binnen
organisaties op te vullen. Expliciet wordt gesproken over een mismatch tussen het aanbod
van mensen (met beperkingen) die op zoek zijn naar werk en de vraag van werkgevers naar
64 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
werknemers. Door deze mismatch zijn er meer inspanningen nodig om mensen aan het
werk te krijgen dan alleen het bij elkaar brengen van vraag en aanbod.
De praktijk heeft in de afgelopen jaren geleerd dat het tot stand brengen van een «match»
tussen werkzoekende en werkgever geen sinecure is en tijd vergt. Het vraagt inspanningen
van de werkgevers, gemeenten, uwv en de mensen zelf om werkzoekenden op de geschikte
werkplek te plaatsen. (TK 2013/2014a: 48)
Om een match tussen vraag en aanbod tot stand te brengen kan enerzijds worden geïnves-
teerd in de competenties van de doelgroep (aanbodzijde, zie 8 2.3). Een goede match kan
anderzijds ook tot stand komen door aanpassingen te verrichten aan het werk, bijvoor-
beeld door fysieke aanpassingen aan de werkplek, het creëren van een werkplek, of extra
begeleiding bij de uitvoering van het werk. Hieraan zijn wel kosten verbonden. Van lage
opbrengsten in verhouding tot de kosten is bijvoorbeeld ook sprake wanneer de loon-
waarde van de werknemer lager is dan het minimumloon.
Met de Participatiewet wordt zwaarder ingezet op de financiële tegemoetkoming en
ondersteuning van werkgevers. Impliciet wordt verondersteld dat de prikkels in het ‘oude’
systeem onvoldoende incentives geven aan werkgevers om ook daadwerkelijk meer baan-
kansen te bieden aan mensen met een arbeidsbeperking. De redenatie van de wetgever is
dat er al veel gedaan is om werkgevers te ondersteunen en te faciliteren, en dat dit geleid
heeft tot succesvolle voorbeelden van werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in
dienst namen, maar nog onvoldoende tot een algemene stijging van de arbeidsdeelname
van mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers. De verwachting is dat
wanneer het financieel aantrekkelijk is om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te
nemen, dit ook vaker zal gebeuren.
Om werkgevers meer te bewegen mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, is de
laatste jaren veel gedaan om werkgevers beter te ondersteunen en te faciliteren, zodat het
voor hen (financieel) aantrekkelijker en eenvoudiger is om mensen met een arbeids-
beperking in dienst te nemen. Dit heeft geleid tot goede voorbeelden van werkgevers die
actief met deze groep aan de slag gaan. […] [Het] lukt echter nog onvoldoende om mensen
met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers aan de slag te krijgen.
(TK 2013/2014qa: 47)
Ad 2. Werkgevers zijn minder bereid door complexiteit regels en hoge administratieve
lasten en transactiekosten
Een tweede veronderstelde oorzaak van de achterblijvende bereidheid van werkgevers,
is dat het voor werkgevers onduidelijk is welke mogelijkheden er zijn om een werkplek te
bieden aan mensen uit de doelgroep en van welke voorzieningen of financiële regelingen
ze gebruik kunnen maken. Het vergt veel inspanningen om deze informatie te achterhalen
en het gebruik van de regelingen zou gepaard gaan met veel rompslomp (administratieve
lasten). De complexiteit van het stelsel van voorzieningen wordt impliciet als oorzaak
beschouwd van deze onduidelijkheid en administratieve lasten.
65 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ons huidige stelsel van voorzieningen is te complex, heeft onbedoelde bijeffecten en past
niet bij de huidige arbeidsmarkt. […] Het zorgt ervoor dat een grote groep mensen die al dan
niet met begeleiding wel kan werken in een reguliere baan, niet aan de slag komt of uitslui-
tend ín een beschutte werkomgeving actief is. (TK 2013/2014a: 37)
2.4.2 Middel-doelveronderstellingen
Ad 3. Inzet re-integratie-instrumentarium verhoogt bereidheid werkgevers
Naast re-integratie-instrumenten gericht op het versterken van het arbeidsaanbod
(de doelgroep, zie 8 2.3) kunnen gemeenten voor de re-integratie van de doelgroep van de
Participatiewet instrumenten inzetten die gericht zijn op werkgevers. Het gaat dan bijvoor-
beeld om proefplaatsing, werkplekaanpassingen, de no-riskpolis en de twee nieuwe
instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk (zie ook hoofdstuk 1). Verondersteld
wordt dat deze instrumenten ervoor zorgen dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt
om mensen met een beperking een baan te (blijven) bieden. Dit zou moeten gebeuren via
tegemoetkomingen in de kosten, begeleiding en ondersteuning.
Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun beperkingen niet bij een reguliere
werkgever aan de slag kunnen, ook niet met extra voorzieningen. Dit onderwerp laten we
in deze paragraaf buiten beschouwing, omdat de regeling niet inspeelt op het gedrag van
werkgevers. Beschut werk komt in de instrumentenanalyse (zie hoofdstuk 7) wel aan de
orde. Met loonkostensubsidie wordt beoogd het gat tussen het te betalen loon en de te
ontvangen productiviteit van een werknemer met een beperking te dichten. Dit moet het
voor werkgevers aantrekkelijker maken mensen met een beperking in dienst te nemen en
te houden.
Zonder de compensatie aan de werkgever voor het verlies aan productiviteit, is het voor
mensen met een arbeidsbeperking moeilijker om op de arbeidsmarkt te participeren.
Loonkostensubsidie verstevigt hun arbeidsmarktpositie. (TK 2013/2014a: 59)
Omdat de loonkostensubsidie voor de werkgever de verminderde productiviteit compen-
seert, komen mensen met een arbeidsbeperking gemakkelijker aan een baan. […] Omdat het
nieuwe instrument loonkostensubsidie zo nodig structureel kan worden ingezet, biedt deze
nieuwe vorm van loonkostensubsidie aan hen een kans om duurzaam aan het werk te blij-
ven. (TK 2013/2014qa: 61)
Ook de instrumenten die al voor invoering van de Participatiewet toegepast konden wor-
den zijn erop gericht werkgevers (financieel) tegemoet te komen — en zodoende over te
halen mensen uit de doelgroep aan te nemen. Met de no-riskpolist wordt beoogd de
financiële risico’s voor werkgevers te minimaliseren in geval van ziekte van de werknemer
met een beperking. Bij proefplaatsingen hoeven werkgevers tijdens de proefplaatsing geen
loon te betalen, de werknemer behoudt de uitkering. Dit maakt ‘uitproberen hoe het gaat’
financieel aantrekkelijker. Verder kunnen werkgevers en werknemers met een beperking in
aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor begeleiding op de werkvloer
66 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
(via een jobcoach) en voor andere werkvoorzieningen, bijvoorbeeld aanpassingen om de
werkplek geschikt te maken voor een werknemer met een beperking.
Ad q. Reductie administratieve lasten verhoogt bereidheid werkgevers
Vanzelfsprekend is een belangrijke voorwaarde voor de werking van het re-integratie-
instrumentarium dat werkgevers er ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken. Een van
de factoren die het gebruik ervan kan beïnvloeden, betreft de administratieve lasten. In de
voorloper van de Participatiewet, de Wet werken naar vermogen, werd al verondersteld
dat de bereidheid om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen stijgt als de adminis-
tratieve lasten zo gering mogelijk zijn. De kwaliteit van de werkgeversdienstverlening kan
een rol spelen bij het verminderen van de administratieve lasten voor werkgevers.
Met de Participatiewet wordt gepoogd de inzet van instrumenten zodanig te organiseren
dat die inzet voor werkgevers transparant en eenduidig is. Van intergemeentelijke samen-
werking en de verplichting aan gemeenteraden om het beleid over de inzet van de instru-
menten in verordeningen vast te stellen wordt verwacht dat ze positief bijdragen aan een-
duidigheid en transparantie. In de toelichting op de Participatiewet is daarnaast de vermin-
dering van de administratieve lasten voor werkgevers (en gemeenten) nadrukkelijk als
reden opgevoerd om het instrument loondispensatie te vervangen door de duurdere
loonkostensubsidie.
Goede werkgeversdienstverlening is een essentiële succesfactor om daadwerkelijk meer
banen te vinden voor mensen met een arbeidsbeperking. Hiervoor is het nodig dat gemeen-
ten de inzet van hun instrumenten zo organiseren, dat die inzet voor werkgevers transparant
en eenduidig is en geen onnodige administratieve lasten met zich mee brengt. Werkgevers
willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Dit geldt voor de al
bestaande instrumenten, maar ook voor de instrumenten loonkostensubsidie en voor
beschut werk, die met de Participatiewet voor de gemeentelijke doelgroep beschikbaar
komen. Bij de uitwerking van bovenstaande instrumenten is het voorkomen van overbodige
bureaucratie het uitgangspunt. (TK 2013/2014a: 53)
Verder heeft het instrument loonkostensubsidie als voordeel dat het minder administratieve
handelingen voor de werkgever en gemeenten met zich meebrengt. Werkgevers hoeven geen
aparte loonadministratie op te zetten. (TK 2013/2014a: 59-60)
De Participatiewet brengt enkele verbeteringen in administratieve lasten met zich mee ten
opzichte van de wwnv. De administratieve lasten voor bedrijven en gemeenten nemen af,
aangezien onder meer de toepassing van het instrument loonkostensubsidie eenvoudiger is
dan de toepassing van loondispensatie. (TK 2013/2014a: 76)
67 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ad 5. Banenafspraak zorgt voor meer banen
In de toelichting van de Participatiewet wordt vaak gerefereerd aan de banenafspraak.
De banenafspraak verwijst naar de 125.000 extra banen voor mensen met een arbeids-
beperking, waarover de sociale partners afspraken hebben gemaakt in het sociaal akkoord
van 2013 (zie hoofdstuk 1).
De gezamenlijke doelstelling van regering en sociale partners is deze mensen meer kansen te
geven om daadwerkelijk aan de slag te gaan en het voor werkgevers aantrekkelijk te maken
om ze in dienst te nemen. (TK 2013/2014a: 59)
Het sociaal akkoord is daarom een historische stap. Sociale partners stellen zich met de
afspraken in het sociaal akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeids-
beperking. Daarmee bieden sociale partners een zeer stevig fundament om deze groep aan
de slag te krijgen bij reguliere werkgevers. (TK 2013/2014a: 39)
De banenafspraak is strikt genomen geen onderdeel van de Participatiewet, maar de
Participatiewet en de banenafspraak, geformaliseerd in de Wet banenafspraak en quotum
arbeidsbeperkten, zijn wel nauw met elkaar verbonden: beide hebben als doel meer men-
sen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen.
2.4.3 Inzichten uit de literatuur
Hoewel de evaluatie van de Participatiewet betrekking heeft op de totale doelgroep van de
wet, is er voor het perspectief van de werkgevers vooral literatuur beschikbaar over het
aannemen van mensen met een arbeidsbeperking. Hoe deze groep gedefinieerd is, ver-
schilt per onderzoek. De ervaringsonderzoeken onder werkgevers die specifiek zijn uitgezet
voor de evaluatie van de Participatiewet, hebben betrekking op de Participatiedoelgroep
met loonkostensubsidie, Wsw'ers en Wajongers (maar niet de doelgroep wAo/WIA). Ook is
er specifiek aandacht voor de doelgroep van de Wet banenafspraak, die deels met de
andere groepen overlapt. In deze onderzoeken gaat het er in brede zin om wat de ervarin-
gen van werkgevers zijn met het In dienst nemen en houden van mensen met een arbeids-
beperking en met de dienstverlening vanuit uitvoeringsinstanties, en of hier verandering in
is gekomen sinds invoering van de Participatiewet. Net als in de vorige paragraaf gaan we
na in hoeverre de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de Participatiewet door
de Iiteratuur worden ondersteund.
Adi. In dienst nemen doelgroep levert te weinig op en kost te veel
De veronderstelling die ten grondslag ligt aan de Participatiewet is dat werkgevers geen
mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen omdat het te veel kost en te weinig
opbrengt. De literatuur geeft een genuanceerd beeld over hoe werkgevers tot hun keuzes
komen. Dit is een proces waarop op verschillende momenten een afweging wordt gemaakt
tussen kosten en baten. Onderzoek van het scP laat zien dat wanneer werkgevers gevraagd
wordt of zij zich verantwoordelijk voelen om mensen met een arbeidsbeperking in dienst
te nemen, een derde bevestigend antwoordt en nog eens ruim een derde het enigszins hun
68 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
verantwoordelijkheid vindt (Van Echtelt et al. 2019). Toch blijkt uit hetzelfde onderzoek dat
maar 11% van de werkgevers van plan is de komende twee jaar (meer) mensen uit deze
groep in dienst te nemen. De bereidheid is onder andere afhankelijk van de omvang van de
organisatie. Grote organisaties staan er in het algemeen meer voor open om mensen met
beperkingen in dienst te nemen dan kleine organisaties. In dit onderzoek is de doelgroep
breed gedefinieerd. Het gaat om werknemers die door zintuiglijke, motorische, psychische
of andere beperkingen extra aandacht nodig hebben om hun werk te doen. De reden om
geen (extra) mensen in dienst te nemen is vooral dat er geen geschikte functies zijn
(45% van de werkgevers) of geen nieuwe medewerkers nodig zijn (20%). Ook geven som-
mige werkgevers aan te weinig capaciteit te hebben voor begeleiding en ondersteuning
(17%) of kijken ze ‘naar de kwaliteit van de sollicitant en niet naar de beperking’ (10%).
Vrijwel geen van de werkgevers (minder dan 1%) noemt hoge administratieve lasten, (te)
lage productiviteit of onbekendheid met de manier van werven van deze groep als belang-
rijkste reden.
Borghouts en Freese (2016) wijzen ook op de discrepantie tussen de goede intenties en het
daadwerkelijke gedrag van werkgevers. Ze illustreren dit met de situatie waarin iedereen in
de organisatie het erover eens is dat mensen uit de doelgroep een kans moet krijgen, maar
dat vervolgens niemand de eerste stap zet. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat het mana-
gement persoonlijke negatieve effecten verwacht, zoals een lagere productie waar de
manager vervolgens op wordt afgerekend. Ook Groenewoud et al. (2014) zien bij het in
dienst nemen van Wajongers een discrepantie tussen de bereidheid van werkgevers en het
feitelijke aannamegedrag. De belemmeringen zitten volgens hen vooral in het verkrijgen
van een goed beeld van de arbeidsmogelijkheden, de vertaling hiervan aan de eisen die
aan het werk gesteld moeten worden, en het creëren van geschikt werk. De Raad voor
Werk en Inkomen (Rwi) kwam eerder met een soortgelijke conclusie (Rwi 2009).
In de literatuur wordt het aannamegedrag van werkgevers vaak weergegeven als een pro-
ces waarin verschillende stadia worden doorlopen, met bij elk stadium succes en faalfacto-
ren (zie bv. Borghouts et al. 2015; Van Horssen et al. 2013; Van Wijk et al. 2012). De afweging
van kosten en baten wordt niet altijd heel bewust op één bepaald moment gemaakt.
Volgens Van Horssen et al. (2013) maken kleine bedrijven vaker vooraf een berekende
afweging tussen wat een medewerker uit de doelgroep hun kan opleveren en wat het hun
kost. Grotere bedrijven kunnen zich vaker permitteren om bijvoorbeeld vanuit het oogpunt
van maatschappelijk ondernemen of vanuit persoonlijke overtuiging van het management
hiervoor te kiezen, om op basis van eigen ervaringen de balans op te maken van de
opbrengsten en risico’s. De beslissing van deze werkgevers begint dus vaak met de strate-
gische vraag waarom ze mensen met een arbeidsbeperking willen aannemen, en niet direct
vanuit de gedachte dat het kostenneutraal is of dat het financieel iets oplevert (Borghouts
en Freese 2016).
De kosten en baten van het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking omvatten in
de literatuur over de overwegingen van werkgevers meer dan alleen loonkosten en pro-
ductiviteit (zie bv. Van Horssen et al. 2013). Het gaat niet alleen om loonkosten en (risico’s
op) werkgeverslasten, maar bijvoorbeeld ook om de kosten van extra begeleiding en baten
69 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
als de goodwill van klanten en het imago van het bedrijf. Een voorbeeld van de investerin-
gen die nodig zijn om een goede match te maken, is het creëren van een nieuwe functie
voor mensen met een arbeidsbeperking (Went et al. 2015). Werkgevers moeten hun vaca-
tures vaak aanpassen om werk geschikt te maken. De benodigde aanpassingen worden
vaak onderverdeeld in jobcarving en jobcrafting (Adelmeijer et al. 2017). Jobcarving betreft
aanpassingen op het niveau van individuele of meerdere functies. Bij jobcrafting gaat het
om aanpassingen op het niveau van de werkprocessen, bedrijfsvoering of organisatie-
structuur van de werkgevers. De kosten liggen dus niet alleen in de kans op verlies aan pro-
ductiviteit, maar ook in de investeringen die nodig zijn om een goede match te vinden tus-
sen de taken en de doelgroep.
Conclusie
De kosten en baten voor werkgevers lijken verder te gaan dan directe financiële aspecten
zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico. Ze komen voort uit bijvoorbeeld
het geschikt maken van de functie en extra begeleiding (kosten) en het gevoel een bijdrage
te leveren door maatschappelijk verantwoord te ondernemen (baten). Veel werkgevers
voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking in dienst te nemen,
maar de realisatie blijft steken in het proces, omdat de tijd en energie om het voor elkaar te
krijgen een belangrijke kostenpost blijkt te zijn.
Ad 2. Werkgevers zijn minder bereid door complexiteit regels en hoge administratieve
lasten en transactiekosten
De beleidstheorie onder de Participatiewet veronderstelt dat de achterblijvende bereidheid
van werkgevers mede veroorzaakt wordt door onduidelijkheid over regelingen en voor-
zieningen. Zich laten informeren is dan al een investering op zich, die veel werkgevers niet
doen. We noemen hier twee hieraan gerelateerde aspecten: onbekendheid met de regels
en de kwaliteit van de werkgeversdienstverlening. Op grond van onderzoek dat plaatsvond
voor invoering van de Participatiewet of in de beginperiode van de wet valt in te schatten
in hoeverre dit een van de oorzaken was van de geringe bereidheid van werkgevers om
mensen uit de doelgroep in dienst te nemen.
Een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van regelingen om mensen met een arbeids-
beperking in dienst te nemen, is uiteraard dat werkgevers op de hoogte zijn van het
bestaan van de regelingen. Onderzoek dat rond de invoering van de Participatiewet plaats-
vond, laat zien dat een groot deel van de werkgevers in die jaren niet op de hoogte was van
mogelijkheden voor subsidie en ondersteuning. Zo blijkt uit onderzoek van het scP dat
regelingen voor het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking niet altijd
bekend zijn bij werkgevers (Van Echtelt et al. 2019; zie ook Borghouts et al. 2015). De no-
riskregeling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid en de korting voor sociale verzekeringen
zijn onbekend bij bijna de helft van de werkgevers (49% en 45%). Loonkostensubsidie en
-dispensatie is onbekend bij ongeveer 30% van de organisaties. Ruim een op de tien werk-
gevers (12%) kent geen van de genoemde regelingen. Bekendheid met de regelingen hangt
sterkt samen met de omvang van de organisatie. Grote bedrijven zijn beter op de hoogte
7o BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
dan kleine. Ook onderzoek van de Inspectie szw (2015d, 2016d) en Adelmeijer et al. 2015,
2017) laat zien dat een deel van de werkgevers niet op de hoogte is van werkgeversdienst-
verlening van gemeenten en Uwv.
Een tweede aspect is de kwaliteit van de werkgeversdienstverlening. Onderzoek van vóór
invoering van de Participatiewet laat zien dat het voor werkgevers een belemmering is dat
kandidaten verspreid zijn over een groot aantal toeleveranciers, zoals sociale werk-
bedrijven (sw-bedrijven) en vwv-locaties (Van Horssen et al. 2013). De werkgever richt zich
in eerste instantie op één toeleverancier. Als deze geen geschikte kandidaten heeft, werkt
dit ontmoedigend, terwijl er mogelijk bij andere instanties in de regio wel geschikte kandi-
daten uit de doelgroep zijn. De auteurs pleiten er dan ook voor om een einde te maken aan
de versnippering van de wervingskanalen en één wervingskanaal te creëren met toegang
tot een grote en gevarieerde groep mensen met arbeidsbeperkingen, met overeenkom-
stige mogelijkheden voor risicobeperking, subsidies en begeleiding (zie ook Programma-
raad 2012; RwI 2009). Uit onderzoek naar het in dienst nemen van Wajongers is ook geble-
ken dat werkgevers aanzienlijke administratieve lasten ervaren bij de aanvraag van de
beschikbare voorzieningen, mede door afzonderlijke procedures voor de verschillende
instrumenten (Rw 2009).
Volgens de evaluatie van de pilot ‘Werken naar vermogen’ vóór invoering van de
Participatiewet is er op het vlak van de werkgeversdienstverlening nog verbetering
mogelijk (Van Horssen et al. 2013). Ook de Inspectie szw (2015d, 2016a, 2016b) concludeert
in de beginperiode van de Participatiewet dat de regionale samenwerking op het gebied
van werkgeversdienstverlening en arbeidsmarktbeleid nog niet voldoende functioneert.
Werkgevers ervaren belemmeringen bij het leggen van het eerste contact, omdat ze niet
altijd weten bij wie ze moeten zijn. Ook zijn werkgevers van mening dat uwv en gemeenten
kandidaten gerichter moeten selecteren voor een betere aansluiting tussen vraag en aan-
bod. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs die hen helpen het werk aan te pas-
sen zodat werknemers productief kunnen worden ingezet. Ook moeten deze intermediairs
goed zicht hebben op de (on)mogelijkheden van hun cliënten in relatie tot de eisen en
wensen van werkgevers. De uitvoering moet dus een ‘brugfunctie’ vervullen, waarbij
kennis van de doelgroep (klantmanagers) gecombineerd wordt met kennis van het (com-
merciële) bedrijfsleven (werkgeversdienstverlening of intercedenten) (zie ook Oostveen
2017). Administratieve belemmeringen en personele wisselingen van klantmanagers vor-
men ook knelpunten. Uit het onderzoek blijkt dat werkgevers tevredener zijn over de
dienstverlening van sociale werkbedrijven dan over die van gemeenten en uwv. Een ver-
klaring kan zijn dat sw-bedrijven veel ervaring hebben met intensieve begeleiding van
cliënten die geplaatst zijn bij werkgevers. Juist deze vraaggerichte aanpak en ‘voor- en
nazorg’ bij werkgevers vormen een belangrijk onderdeel van de werkgeversdienst-
verlening.
71 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Conclusie
Uit de literatuur van vóór en in de beginperiode van de Participatiewet komt het beeld naar
voren dat werkgevers mogelijk belemmerd worden om plaatsen te creëren door de
inspanningen die zij moeten leveren om zich te laten informeren en om een geschikte kan-
didaat te vinden. Het is geen sinecure om een goede match tussen vraag en aanbod tot
stand te brengen. Werkgevers moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n match te
komen. Het complexe stelsel van voor de invoering van de Participatiewet, met meerdere
toeleveranciers van kandidaten en verschillende procedures voor verschillende regelingen,
speelt hierbij ook een rol. Veel werkgevers zijn bovendien niet op de hoogte van de
beschikbare regelingen.
Ad 3. Inzet re-integratie-instrumentarium verhoogt bereidheid werkgevers
Wat is de invloed van de re-integratie-instrumenten op het keuzegedrag van werkgevers?
Trekken de instrumenten werkgevers over de streep om mensen met een arbeidsbeperking
in dienst te nemen? Een manier om in kaart te brengen of de ingezette instrumenten een
stimulans zijn voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen,
is om werkgevers zelf te vragen of dit meespeelt bij hun keuzes. Het werkgeversonderzoek
(Schenderling et al. 2019) geeft weer of de diverse regelingen — en de beschikbaarheid
daarvan — de beslissing van werkgevers beïnvloeden om te werken met mensen met een
arbeidsbeperking. De no-riskpolis blijkt het vaakst een rol te spelen bij de beslissing om
mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, namelijk bij 51% van de werkgevers.
Daarna volgen loondispensatie (32%) en premiekorting (29%). Niet-financiële instrumen-
ten, zoals werkplekaanpassing en een externe of interne jobcoach, spelen een minder
grote rol. Daarnaast is aan werkgevers die succesvol een werkplek voor iemand met een
arbeidsbeperking wisten te realiseren, gevraagd wat de belangrijkste bepalende factoren
waren. Een goede match en het creëren van nieuwe functies of werkzaamheden werden
daarbij het meest genoemd (door respectievelijk 64% en 21%). Uit de verdiepende inter-
views met werkgevers bleek dat een goede match tussen de functie of werkzaamheden en
de kandidaat doorslaggevend zijn, naast de motivatie van de kandidaat.
Wat betreft loonkostensubsidie ontstaat uit de literatuur in het algemeen het beeld dat dit
instrument een noodzakelijke voorwaarde is voor werkgevers om mensen die niet het
minimumloon kunnen verdienen in dienst te nemen, maar dat het voor werkgevers op
zichzelf geen motivatie is om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen (zie o.a. Gielen
et al. 2018; Schenderling et al. 2019). De loonkostensubsidie speelt geen grote rol bij het
selectieproces van werkgevers voor kandidaten voor een functie. Vaak zijn er andere facto-
ren die bepalender zijn voor het aannamegedrag van werkgevers, bijvoorbeeld of er
geschikt werk gecreëerd kan worden en of er voldoende begeleiding is. Hoewel de regeling
op zichzelf werkgevers dus niet vanzelfsprekend overhaalt meer mensen met beperkingen
In dienst te nemen, is ze wel essentieel om werkgevers voor verminderde productiviteit te
compenseren. De subsidie trekt werkgevers echter niet over de streep om mensen met een
arbeidsbeperking in dienst te nemen. Voor een succesvolle match is een persoonlijke inzet
van alle betrokken cruciaal, meer dan de inzet van financiële instrumenten. Hoge adminis-
72 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
tratieve lasten, de kosten van begeleiding en gederfde productiviteit van collega’s die niet
gecompenseerd worden door de instrumenten, weerhouden werkgevers van plaatsingen.
De tijd, en daarmee het geld, die werkgevers kwijt zijn aan de handelingen die nodig zijn
om mensen met loonkostensubsidie in dienst te nemen, kan de financiële compensatie
weer deels tenietdoen (Borghouts en Freese 2016; Borghouts et al. 2015; Gielen et al. 2018;
De Graaf-Zijl 2006; Groenewoud 2013; Marlet et al. 2016; Rosing et al. 2011; Van Rossum
et al. 2018).
Naast de vraag of de instrumenten uit de Participatiewet ertoe kunnen bijdragen dat werk-
gevers mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen, is de vraag van belang of de
bekendheid met en het gebruik van de instrumenten is toegenomen sinds invoering van de
Participatiewet. In het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) is werkgevers die
bereid zijn iemand met een arbeidsbeperking te plaatsen gevraagd naar de bekendheid van
diverse instrumenten. Ten opzichte van eerdere metingen is de bekendheid niet toegeno-
men. Loonkostensubsidie is het instrument waar de meeste werkgevers van op de hoogte
zijn (69%), gevolgd door de no-riskpolis (52%), loondispensatie (46%) en jobcoaching
(46%). Grotere organisatie zijn in het algemeen beter op de hoogte van de regelingen dan
kleinere organisaties. Aan werkgevers die op de hoogte zijn van de Participatiewet en de
banenafspraak is daarnaast gevraagd in hoeverre zij over voldoende informatie beschikken
om een goede afweging te kunnen maken over het wel of niet inzetten van mensen met
een arbeidsbeperking. Het aandeel dat over voldoende informatie beschikt (54%) is niet
veranderd ten opzichte van eerdere metingen. De inzet van de instrumenten loonkosten-
subsidie, jobcoaching en beschut werk nam de afgelopen jaren sterk toe (Cuelenaere et al.
2019; zie ook hoofdstuk 7).
Werkgevers willen bij voorkeur mensen met een arbeidsbeperking werk bieden waarbij zo
min mogelijk aanpassingen nodig zijn (Schenderling et al. 2019). Van de werkgevers die
plannen hebben om (meer) mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, weet
slechts ongeveer een kwart deze plannen te realiseren. De meest genoemde reden dat het
niet is gelukt, is dat er geen geschikte functies zijn. Het onderzoek laat verder zien dat
werkgevers minder terughoudend zijn in het aannemen van mensen met een lichamelijke
dan met een psychische beperking. Ruim de helft van de werkgevers geeft aan bereid te
zijn mensen met een lichamelijke beperking werk te bieden, terwijl dit voor mensen met
psychische en verstandelijke beperkingen minder dan een kwart is. Een mogelijke verkla-
ring kan zijn dat werkgevers makkelijker over de streep zijn te trekken als het tekort van de
werknemer voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een structureel
lager werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onvoorspelbaar en onberekenbaar is
(zoals een werknemer die soms niet komt opdagen of zomaar schade berokkent). Het zou
kunnen zijn dat mensen met psychische beperkingen lastiger zijn in te passen in het
arbeidsproces, maar het kan ook zijn dat hierover bij werkgevers onvoldoende kennis en
kunde aanwezig is om dit te bewerkstelligen. In het laatste geval zou opheffen van het
informatietekort hier verandering in kunnen brengen.
73 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Een gerelateerd vraagstuk is de mate waarin er verdringing optreedt op de arbeidsmarkt
door de wijzigingen in het beleid. Wanneer werkgevers meer mensen met een arbeids-
beperking in dienst nemen, waardoor andere werkzoekenden minder kans hebben op de
baan, zijn op macroniveau per saldo de maatschappelijke baten kleiner dan wanneer de
banen aanvullend zijn (zie bv. Kok et al. 2006; De Koning et al. 2005). Verdringing van een
reguliere werkplek zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door werken met een loonkos-
tensubsidie of werken met behoud van een uitkering, zoals proefplaatsing, werkervarings-
plaats, participatieplaats, tegenprestatie of vrijwilligerswerk. Onderzoek van de Inspectie
szw (2015e) laat zien dat veel gemeenten de toets op additionele arbeid niet hebben
geconcretiseerd in beleid. De beoordeling of er sprake is van verdringing ligt dan bij indivi-
duele klantmanagers, bij wie veel onduidelijkheid is over hoe ze dit aspect van de wet
moeten uitvoeren.
Uit de internationale literatuur blijkt dat er door sommige aspecten van actief arbeids-
marktbeleid, zoals de inzet van loonkostensubsidie, verdringing kan optreden, maar voor
Nederland is hier weinig empirisch bewijs voor (Van den Berge et al. 2018). Wanneer men-
sen aan de onderkant van de arbeidsmarkt die niet onder de doelgroep vallen deze ver-
dringing ervaren, kan dat ook leiden tot minder draagvlak voor het beleid. Hier lijken in
Nederland weinig aanwijzingen voor (Van den Berge et al. 2018). In de tweede meting van
het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2017) komt naar voren dat sommige gemeenten
het risico zien van verdringing tussen de doelgroepen van de Participatiewet. De wet heeft
volgens een deel van de gemeenten een positief effect op de kans op werk van mensen
met een arbeidsbeperking, maar men ziet voor de rest van de doelgroep juist een negatief
effect op de werkkansen omdat de aandacht vooral uitgaat naar mensen met een arbeids-
beperking. In de derde meting (Cuelenaere et al. 2019) komt dit minder duidelijk naar
voren.
Conclusie
Uit de literatuur blijkt dat de instrumenten uit de Participatiewet een noodzakelijke voor-
waarde zijn voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Desondanks zijn de instrumenten op zichzelf niet zonder meer voldoende om werkgevers
over de streep te trekken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Ad q. Reductie administratieve lasten verhoogt bereidheid werkgevers
Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) laat zien dat sinds invoering van de
Participatiewet de bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in
dienst te nemen, is toegenomen. Ook verrichten werkgevers meer inspanningen om een
werkplek te realiseren. Het aantal werkgevers dat daadwerkelijk mensen met een arbeids-
beperking in dienst heeft, is echter niet toegenomen. Werkgevers noemen administratieve
lasten zelf niet als belangrijkste reden waarom ze geen mensen uit de doelgroep in dienst
nemen. Belemmeringen lijken eerder te zijn, zoals we al zagen, dat er geen geschikt werk is
of geen capaciteit voor begeleiding.
74 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Gemeenten kunnen werkgevers adviseren bij het aanpassen van functies. Aan werkgevers
die gebruikmaken van ondersteuning van de overheid is gevraagd of zij advies hebben
ingewonnen over het werken met mensen met een arbeidsbeperking en het aanpassen
van functies. Een deel van de werkgevers (ruim een derde) heeft hiervan gebruikgemaakt.
Dit aandeel is eerder gedaald dan gestegen. Een deel van de werkgevers geeft aan niet op
de hoogte te zijn van de mogelijkheid, een ander deel had er geen behoefte aan. De resul-
taten lijken te impliceren dat de dienstverlening gericht op ondersteuning van werkgevers
bij het aanpassen van functies nog niet optimaal wordt benut (Schenderling et al. 2019).
Uit het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) blijkt dat werkgevers over het alge-
meen tevreden zijn over de voorzieningen die de Participatiewet biedt (zoals advies, job-
coaching, loonkostensubsidie of een ander financieel instrument), maar minder tevreden
over het proces van dienstverlening, zoals de snelheid van het leveren van kandidaten,
informatievoorziening, communicatie en advies. Over de hoeveelheid en de eenvoud van
administratieve handelingen is een klein deel (ongeveer een vijfde) van de werkgevers
tevreden. De tevredenheid is niet toegenomen sinds de eerste meting in 2015.
Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat gemeenten het idee hebben
dat met de Participatiewet het principe van één regeling aan de onderkant van de arbeids-
markt niet is gerealiseerd. Er zijn nog steeds verschillende regelingen voor verschillende
groepen (bijvoorbeeld wel of geen indicatie banenafspraak, Wajongers, Wsw'ers oude
regeling, kandidaten beschut werk).
Ook hebben gemeenten beleidsvrijheid In de uitvoering van de Participatiewet, wat kan
leiden tot onduidelijkheid bij (grote) werkgevers die te maken hebben met verschillende
gemeenten. Van een vermindering van complexiteit of onduidelijkheid is nog geen sprake
— niet voor werkgevers en niet voor de doelgroep. De ervaring van gemeenten is dat werk-
gevers die in principe mensen met een arbeidsbeperking in dienst willen nemen, wel zo
veel mogelijk ontzorgd moeten worden om de werkplek te realiseren.
Conclusie
Werkgevers zelf noemen niet zozeer de administratieve lasten als knelpunt, maar melden
eerder dat er bijvoorbeeld geen werk is voor de doelgroep of dat er te weinig capaciteit is
voor begeleiding. Een actieve werkgeversdienstverlening lijkt nodig om werkgevers bij-
voorbeeld te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werknemers uit
de doelgroep. Hoewel werkgevers de administratieve lasten zelf niet als het belangrijkste
knelpunt zien, lijkt het ‘ontzorgen’ van werkgevers wel een belangrijke voorwaarde om
werkplekken voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren.
Ad 5. Banenafspraak zorgt voor meer banen
De Wet banenafspraak heeft als doel om 125.000 extra banen te creëren. Strikt genomen is
deze wet geen onderdeel van de Participatiewet. Wel gaat het om relevant aanpalend
beleid. Als onvoldoende arbeidsgehandicapten een baan hebben, dan wordt een quotum
ingesteld waarbij individuele werkgevers een boete moeten betalen. Bezien vanuit alle
werkgevers ligt het creëren van nieuwe banen op schema. De marktsector heeft tot nu toe
75 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
de benodigde aantallen gehaald, de overheidssector niet. De quotumregeling is voor over-
heidswerkgevers geactiveerd, maar vanwege een beoogde vereenvoudiging die het onder-
scheid tussen overheid en markt opheft, is deze opgeschort en hoeven zij vooralsnog geen
heffing te betalen. Verschillende groepen arbeidsgehandicapten hebben te maken met de
Wet banenafspraak. Het effect van de banenafspraak is het beste te bepalen voor de al
bestaande groep van Wajongers met arbeidsvermogen, omdat deze groep niet te maken
heeft gekregen met de invoering van de Participatiewet maar wel met de banenafspraak.
Uit onderzoek van Panteia (2019) blijkt dat sinds de invoering van de banenafspraak de
kans op een baan licht is toegenomen voor deze Wajongers. Voor de doelgroep Wsw vindt
Panteia een daling in baankansen. Voor de overige mensen in het doelgroepregister, voor
een groot deel bestaande uit mensen die in de oude situatie in de Wajong zouden zijn inge-
stroomd, vindt Panteia een stijging van baankansen. Panteia merkt voor alle groepen die
het heeft onderzocht op dat de positieve resultaten voor een groot deel toe te schrijven
zijn aan de conjunctuur. De onderzoeksaanpak in Panteia (2019) verschilt op een aantal
punten van dit rapport. Zo gebruikt Panteia (2019) het landelijk doelgroepregister van 2017
voor de groepsindeling over alle jaren, terwijl dit rapport voor ieder afzonderlijk jaar groe-
pen samenstelt aan de hand van de kenmerken in het desbetreffende jaar. Verder is het
aantal achtergrondkenmerken kleiner in Panteia (2019) en is de correctie voor conjunctuur
uitgevoerd met een andere indicator.
Conclusie
Het effect van de Wet banenafspraak is het beste te bepalen voor de bestaande groep van
Wajongers met arbeidsvermogen, omdat deze groep niet gelijktijdig te maken had met de
invoering van de Participatiewet. De kans op een baan steeg voor deze groep in zeer
geringe mate. De baankansen voor de doelgroep Wsw daalde. Voor de overige mensen in
het doelgroepregister, veelal bestaande uit mensen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong
zouden zijn ingestroomd, stegen de baankansen.
2.5 Veronderstellingen met betrekking tot gemeenten
De Participatiewet wijzigt ook een aantal zaken omtrent de uitvoering van de re-integratie
van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De gemeente is bij deze uitvoering de
belangrijkste actor. Ook de samenwerking tussen gemeenten en andere actoren (bv. Uwv
en gemeenten onderling) en het tot stand brengen van een match tussen vraag en aanbod
komen in deze paragraaf aan de orde. In deze paragraaf gaan we in op de veronderstellin-
gen met betrekking tot gemeenten die aan de beleidstheorie van de Participatiewet ten
grondslag liggen. We schetsen daarbij kort de situatie van vóór de invoering van de
Participatiewet. Voor de gevolgen van de ingezette maatregelen maken we onder andere
gebruik van de ervaringsonderzoeken onder gemeenten, die een beschrijving geven van de
situatie vanaf 2015. De belangrijkste causale en finale veronderstellingen met betrekking
tot gemeenten zijn als volgt samen te vatten:
76 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Oorzaak-gevolgveronderstellingen
1 __ Verschillende uitvoerders en regels aan de onderkant van de arbeidsmarkt zorgen voor
afstemmingsproblemen en regeldruk. Multiproblematiek is moeilijk integraal aan te
pakken. Het instrumentarium is niet uniform en ontoereikend.
2 Eriste weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties om het uitkeringsvolume te
verlagen en de uitstroom naar werk te verhogen.
3 De match tussen vraag en aanbod van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt
onvoldoende tot stand.
4 Gemeenten treden niet streng genoeg op bij de naleving van verplichtingen van de
doelgroep, waardoor het beleid te weinig activerend is en er te veel mensen (met een
arbeidsbeperking) aan de kant staan.
Middel-doelveronderstellingen
5 _Metde Participatiewet komt er één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Gemeenten krijgen meer beleidsruimte. Dit leidt tot een integrale aanpak en meer
maatwerk, waardoor er meer mensen (met een arbeidsbeperking) aan het werk gaan.
6 _Doorjonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen bij gemeenten kan
er geen afwenteling meer plaatsvinden naar uwv en is er een sterkere prikkel om het
uitkeringsvolume zo laag mogelijk te houden.
7 Werkbedrijf en regionale aanpak zorgen voor een betere match tussen vraag en aan-
bod.
8 Verplichtingen voor de doelgroep zijn wettelijk geregeld, waardoor gemeenten stren-
ger optreden als mensen verplichtingen niet naleven.
2.5.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen
Ad. Verschillende uitvoerders en regels aan onderkant van arbeidsmarkt zorgen voor
problemen
Vóór invoering van de Participatiewet waren er meerdere regelingen en verschillende
instanties voor vergelijkbare groepen werkzoekenden. Dit bracht met zich mee dat mensen
met gelijksoortige problematiek niet hetzelfde instrumentarium geboden kon worden.
Ook zou het instrumentarium tekortschieten. Dit zou ertoe leiden dat mensen niet de hulp
kregen die ze nodig hadden en daardoor minder kansen hadden op de arbeidsmarkt.
De Commissie De Vries wees er al op dat «slechts een beperkt deel van de mensen die onvol-
doende productief zijn om het minimumloon te verdienen een baan vindt, voornamelijk in
het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Een grotere en nog groeiende groep komt
daarvoor niet in aanmerking en valt tussen wal en schip». Daarom stelt de Commissie een
uniforme benadering voor van alle mensen die ondersteuning nodig hebben. Voor iedereen
moet ongeacht de uitkeringsachtergrond hetzelfde instrumentarium beschikbaar zijn, om
vervolgens maatwerk te kunnen bieden en mensen zoveel mogelijk te laten participeren op
de reguliere arbeidsmarkt. (TK 2013/2014a: 37)
77 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Bovendien zou het duale systeem leiden tot afstemmingsproblemen tussen uwv en
gemeenten, wat een integrale aanpak van multiproblematiek bemoeilijkte. Om een totaal-
beeld te krijgen van de cliënt en zijn mogelijkheden en beperkingen, was een goede
afstemming tussen de instanties nodig. De problematiek van de doelgroep heeft vaak niet
alleen betrekking op het vinden van werk, maar ook op andere terreinen van het leven.
Dit was een van de argumenten voor verschuiving van verantwoordelijkheden naar
gemeenten.
Gemeenten worden met de veranderingen geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op
het gebied van ondersteuning, begeleiding, verzorging en re-integratie. Dit maakt een meer
samenhangende aanpak binnen het sociale domein mogelijk. (TK 2013/2014a: 42)
Door de dienstverlening dichter bij de mensen te organiseren, is maatwerk mogelijk en
wordt onnodige bureaucratie vermeden. Om de kansen te zien en te benutten moet je kennis
hebben van de leefwereld van de mensen. Op basis van de contacten met individuele mensen
kun je de oplossing bieden die voor die persoon in die omstandigheden ook een echte oplos-
sing is. Generieke regels díe oplossingen voorschrijven zijn voor individuele mensen niet
altijd bruikbaar. De oplossing ís immers vaak maatwerk. (TK 2013/2014qa: 50)
Ad 2. Eris te weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties
Het optreden van uwv en gemeenten zou nog te weinig activerend zijn doordat het sys-
teem te weinig financiële prikkels kent voor de uitvoeringsinstanties om uitkerings-
ontvangers aan het werk te helpen. Uitvoeringsinstanties zouden te weinig (financiële)
incentives hebben om het uitkeringsvolume zo laag mogelijk te houden en zo veel mogelijk
mensen te laten uitstromen uit de uitkering.
De regering verwacht dat met dit wetsvoorstel meer mensen gaan werken zonder een
beroep te doen op de gemeente. Ten eerste komt dat door de financiële prikkel voor het indi-
vidu vanwege het feit dat de polisvoorwaarden van de Participatiewet afwijken van de
Wajong. Ten tweede komt dat door de budgetteringsprikkel voor gemeenten om het aantal
uitkeringsgerechtigden laag te houden. Stromen er minder mensen de Participatiewet in en
meer uit, dan ondervinden gemeenten daar een financieel voordeel van, omdat zij besparen
op wettelijke verplichte uitkeringen die uit het Inkomensdeel moeten worden betaald.
Gemeenten kunnen de uitstroom beïnvloeden door de nieuwe groep mensen aan werk te
helpen. (TK 2013/2014a: 106)
Ad 3. Match vraag en aanbod kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt onvoldoende
tot stand
Een derde reden voor de geringe arbeidsdeelname van de doelgroep zou zijn dat vraag en
aanbod van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt elkaar nog onvoldoende weten te vin-
den. Vaak moeten werkplekken speciaal gecreëerd worden om de doelgroep een arbeids-
plaats te kunnen bieden, en dit gaat niet vanzelf. Ondanks de inspanningen van de betrok-
ken instanties is dit een moeizaam proces dat nog onvoldoende van de grond komt.
78 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
De praktijk heeft in de afgelopen jaren geleerd dat het tot stand brengen van een «match»
tussen werkzoekende en werkgever geen sinecure is en tijd vergt. Het vraagt inspanningen
van de werkgevers, gemeenten, uwv en de mensen zelf om werkzoekenden op de geschikte
werkplek te plaatsen. (TK 2013/2014a: 48)
Ad 4. Gemeenten treden niet streng genoeg op
Een vierde veronderstelling is dat gemeenten en uwv niet streng genoeg optreden als het
gaat om de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. Mensen zouden te
weinig geprikkeld worden om uit de uitkering te raken en aan het werk te gaan. Denk bij-
voorbeeld aan sancties die opgelegd kunnen worden als mensen niet actief zijn In het leren
van de Nederlandse taal of onvoldoende meewerken aan re-integratie.
Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag
gaan, door te werken of door andere activiteiten te verrichten. Om dat doel te bereiken, wil
de regering — in lijn met het Regeerakkoord — de bestaande ontheffingen van de arbeids- en
re-integratieverplichtingen herzien en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen
voor iedereen gelden. Ook zal de regering de arbeidsverplichtingen aanscherpen en de duur
en hoogte van de maatregel uniformeren bij het niet nakomen van deze verplichtingen.
(TK 2013/2014a: 41)
2.5.2 Middel-doelveronderstellingen
Ad 5. Participatiewet leidt tot integrale aanpak en meer maatwerk
De complexiteit van het stelsel en de genoemde problematiek die daarmee samenhangt,
waren aanleiding om met de invoering van de Participatiewet tot één regeling aan de
onderkant van de arbeidsmarkt te komen. Daarbij krijgen gemeenten meer ruimte bij de
uitvoering van de wet en krijgen ze meer instrumenten tot hun beschikking.
Belangrijke uitgangspunten bij de uitwerking van de Participatiewet zijn voldoende beleids-
ruimte voor gemeenten en geen onnodige bureaucratie. De regering geeft gemeenten met
de Participatiewet de ruimte om zelf te bepalen welke ondersteuning mensen nodig hebben
zonder dat de wet hen hindert met overbodige bepalingen. Zo Rrijgen gemeenten de ruimte
om zelf te kiezen hoe ze de nieuwe voorziening beschut werk organiseren.
(TK 2013/2014a: 40)
Gemeenten krijgen een centrale rol in de uitvoering van de wet. Zij kunnen voor de doel-
groep een scala aan instrumenten en voorzieningen inzetten. Gemeenten krijgen daarmee
meer mogelijkheden om ondersteuning op maat te leveren. (TK 2013/2014a: 39)
De genoemde wijzigingen zouden moeten leiden tot een integrale aanpak van de proble-
matiek van de doelgroep en meer maatwerk. De Participatiewet is een van de drie regelin-
gen in het kader van een gedecentraliseerd sociaal domein (zie hoofdstuk 1). Zoals in de
toelichting is aangegeven, verwacht de regering dat de gemeente — voor alle drie de ter-
reinen verantwoordelijk — tot een samenhangende aanpak komt. Door zo’n integrale aan-
79 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
pak kan de gemeente personen op meerdere terreinen, bijvoorbeeld door hen te begelei-
den naar betaald werk en tegelijkertijd ondersteuning op het terrein van zorg te bieden.
Daarnaast wordt verondersteld dat de veranderingen ertoe leiden dat gemeenten meer
maatwerk zullen leveren, mede doordat ze dichter bij de burger staan. Uiteindelijk zou dit
moeten leiden tot een grotere uitstroom uit de uitkering naar werk.
Zo kunnen mensen met een beperking, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
en gezinnen met complexe problemen met hun vragen terecht bij één partij: de gemeente.
De belemmering om zelfstandig te kunnen participeren heeft immers vaak meerdere oor-
zaken. Gemeenten kunnen het beste bepalen welke ondersteuning het meest effectief is.
(TK 2013/2014qa: 42)
Gemeenten kunnen deze instrumenten in samenhang en integraal inzetten, en maatwerk
leveren aan hun burgers. Gemeenten kunnen de eigen kracht van mensen benutten en
zoveel mogelijk aansluiten bij de specifieke leefsituatie van mensen. Dit zorgt ervoor dat de
inzet van middelen doelmatiger en doeltreffender wordt. Het doel dat het kabinet in het
Regeerakkoord heeft genoemd als uitgangspunt bij de decentralisaties komt zo dichterbij:
één gezin, één plan, één regisseur. (TK 2013/2014qa: 44)
De samenhangende aanpak kunnen gemeenten vastleggen in het periodieke plan dat
gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opstellen. In dit
plan leggen gemeenten hun beleid voor maatschappelijke ondersteuning vast. In het plan
geven zij onder andere bijzondere aandacht aan een zo integraal mogelijke dienstverlening
op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdhulp,
onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. (TK 2013/2014a: q2)
Ad 6. Verantwoordelijkheid gemeenten voor nieuwe doelgroep geeft sterkere financiële
prikkel om uitstroom te bevorderen
Volgens het kabinet-Rutte Il is de Wajong te weinig activerend gebleken. Daarom heeft het
kabinet in samenspraak met sociale partners besloten dat de groep Wajongers met
arbeidsvermogen tot de doelgroep van de Participatiewet gaat behoren (zie hoofdstuk 1).
Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (wwB) in 2o04q zijn gemeenten financieel
verantwoordelijk voor de bijstandsuitgaven en hebben ze tegelijkertijd meer beleidsvrij-
heid bij de uitvoering. Gemeenten hebben daarmee een financiële incentive gekregen om
de uitkeringsvolumes zo laag mogelijk te houden, omdat zij een overschot op het budget
(inkomensdeel uit de wwB) zelf mogen houden. Dit leidde er echter ook toe dat zij zo veel
mogelijk mensen lieten doorstromen naar een Wajong-uitkering. Deze regeling nam hier-
door sterk in volume toe (Allers et al. 2014; Van Vuuren et al. 2011). Door de nieuwe
instroom jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen onder het regime
van de Participatiewet kan er in principe geen afwenteling meer plaatsvinden. De verant-
woordelijkheid voor deze groep is hiermee bij gemeenten neergelegd (in plaats van uwv),
waardoor er een sterkere prikkel is gecreëerd om het volume in de uitkering zo laag
mogelijk te houden.
80 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ad 7. Werkbedrijf en regionale aanpak helpen bij het matchen van vraag en aanbod
De toelichting bij de Participatiewet refereert aan het Werkbedrijf, dat als schakel dient tus-
sen vraag (werkgever) en aanbod (mensen met een arbeidsbeperking). In deze regionale
Werkbedrijven werken de gemeenten samen met werkgevers en uwv. Een van de redenen
om de uitvoering van de Participatiewet bij de gemeenten neer te leggen, is dat zij dicht bij
de burger staan en bekend zijn met de lokale en regionale arbeidsmarkt. Kennis over een
tekort of juist een overschot aan personeel in een bepaalde regio, zowel op de korte als de
langere termijn, wordt gezien als cruciaal voor het bevorderen van de match tussen vraag
en aanbod.
De Werkbedrijven zullen als schakel fungeren tussen de werkgever en de mensen met een
arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen. De betrokkenheid van werkgevers,
gemeenten en uwv bij de Werkbedrijven vergroot de kansen op een succesvolle plaatsing.
(TK 2013/2014qa: 48)
Een regionale benadering biedt daarbij mogelijkheden om een betere matching tussen
werkzoekenden en vacatures tot stand te brengen. […] Verder biedt regionale samenwerking
tussen gemeenten de mogelijkheid om van elkaars expertise en ervaring bij het onder-
steunen van de Rlant gebruik te maken. (rk 2011/2012: 15)
Werkgevers willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Dit geldt
voor de al bestaande instrumenten, maar ook voor de instrumenten loonkostensubsidie en
voor beschut werk, die met de Participatiewet voor de gemeentelijke doelgroep beschikbaar
komen. Bij de uitwerking van bovenstaande instrumenten is het voorkomen van overbodige
bureaucratie het uitgangspunt. Het is daarom van belang dat gemeenten samenwerken in
arbeidsmarktregio’s. Dit is ook vastgelegd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen (Wet suwi). (TK 2013/2014a: 53)
Ad 8. Participatiewet zorgt dat gemeenten strenger optreden bij niet-naleving
verplichtingen
Om gemeenten strenger te laten optreden als het gaat om de naleving van de verplichtin-
gen van uitkeringsgerechtigden, zijn in de Participatiewet de verplichtingen die tegenover
het uitkeringsrecht staan aangescherpt (zie 8 2.3). Deze wettelijke verankering van eisen
zouden gemeenten er meer toe moeten aanzetten cliënten te prikkelen om uit de uitkering
te raken en aan het werk te gaan.
2.5.3 Inzichten uit de literatuur
Ad. Verschillende uitvoerders en regels aan onderkant van arbeidsmarkt zorgen voor
problemen
De veronderstelling in de Participatiewet dat er verschillende uitvoerders en regels zijn aan
de onderkant van de arbeidsmarkt, waardoor een integrale aanpak wordt bemoeilijkt,
komt voort uit het rapport van de commissie fundamentele herbezinning Wsw (commis-
81 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
sie-De Vries) (TK 2008/2009). In dit rapport worden regelingen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt in samenhang besproken. Hieruit wordt duidelijk dat het feit dat er verschil-
lende uitvoerders en regels aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn, tot knelpunten
leidt die een hogere arbeidsdeelname van de doelgroep in de weg staan.
Ad 2. Er is te weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties
Uit onderzoek blijkt dat de sterke groei van het aantal Wajongers inderdaad, zoals veron-
dersteld, samenhangt met wijzigingen van de prikkelwerking voor gemeenten in de wwB
(Van Es en Van Vuuren 2010; Kok et al. 2007). Uit de onderzoeksliteratuur blijkt dat de
invoering van de wwB in 2004 een gedragsreactie teweegbracht bij gemeenten.
Het volume in de bijstand nam af (Van Es en Van Vuuren 2010; Kok et al. 2007). Een aan-
zienlijk deel van de afname ging echter gepaard met een toename in de Wajong-regeling
(Van Vuuren et al. 2011). De prikkelwerking zorgde ervoor dat gemeenten hun bestanden
gingen doorlichten op mensen die in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Het
aantal wwB-uitkeringen daalde, maar het aantal Wajongers nam mede daardoor in die
periode sterk toe. De prikkelwerking bij gemeenten had dus een afwenteling tot gevolg
naar de door het Rijk bekostigde Wajong. Het cPB (2013) concludeert op basis van een
(beknopte) literatuurstudie en de ervaringen met de wwB dan ook dat de manier waarop
de financiering van de uitgaven wordt georganiseerd van groot belang is voor het welsla-
gen van een decentralisatie (CPB 2013).
Conclusie
Het is aannemelijk dat veranderingen in de financieringsstructuur en de financiële prikkel-
werking in de uitvoering van invloed zijn op het uitkeringsvolume. Op basis van de ervarin-
gen met de invoering van de wwB en het feit dat de Wajong een dergelijke prikkelstructuur
niet kent, is het aannemelijk dat hierin een oorzaak is gelegen van het hoge uitkerings-
volume in de Wajong.
Ad 3. Match vraag en aanbod kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt onvoldoende
tot stand
De toelichting bij de Participatiewet stelt dat de arbeidsdeelname van mensen met een
arbeidsbeperking onder andere achterblijft omdat de match tussen vraag en aanbod niet
goed georganiseerd is. Onderzoek van vóór invoering van de Participatiewet laat zien dat
gemeenten lang niet altijd vraaggericht te werk gaan. Bovendien worden er in de
35 arbeidsmarktregio’s weinig concrete afspraken gemaakt (tussen uwv, gemeenten,
ondernemers en onderwijsinstellingen) om vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt
beter op elkaar te laten aansluiten, met name als het gaat om mensen in een uitkerings-
situatie (Inspectie szw 2012b, 2014a, 2016c; Sax et al. 2015). Mensen met een arbeids-
beperking (met arbeidsvermogen) hebben vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt en
hebben vaak weinig kans van slagen als zij op reguliere vacatures solliciteren. Vaak is
aanbodgerichte ondersteuning nodig om kennis en vaardigheden te vergroten, maar
vraaggerichte ondersteuning is minstens zo belangrijk. Bijvoorbeeld omdat werk aange-
82 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
past of gecreëerd moet worden, hebben zij extra begeleiding nodig of komen ze alleen aan
de slag met loonkostensubsidie.
Conclusie
De ‘match’ tussen vraag en aanbod voor de doelgroep komt niet zonder meer tot stand
zoals dat op de reguliere arbeidsmarkt gebruikelijk is. Hiervoor is een actieve werkgevers-
dienstverlening nodig.
Ad q. Gemeenten treden niet streng genoeg op
In de uitvoeringspraktijk passen klantmanagers van sociale diensten geregeld maatregelen
toe, zoals het opleggen van een sanctie als iemand niet meewerkt aan re-integratie, maar
zij leggen niet alle arbeidsverplichtingen op en handhaven de naleving ervan niet altijd.
Ze hebben hier verschillende redenen voor (Van Echtelt en Guiaux 2012; IWI 2011a). Klant-
managers kiezen er soms bewust voor geen sanctie op te leggen. Het gedrag of de nalatig-
heid van mensen uit de doelgroep is soms het gevolg van een veelheid aan problemen.
Het is soms lastig om de nalatigheid te isoleren van andere problematiek en de klant er
direct op af te rekenen. Daarbij speelt de overweging mee dat een sanctie de re-integratie
juist in de weg kan staan of zeer ongewenste neveneffecten voor de klant heeft. Klant-
managers beschouwen de bijstand als ‘laatste vangnet’ en zijn terughoudend om
bijstandsgerechtigden — die al moeite hebben om rond te komen — op hun uitkering te kor-
ten, zeker als er bijvoorbeeld kinderen in het spel zijn. Ook zien klantmanagers het als pri-
mair doel om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van werk. Een sanctie kan dit in de
weg staan, bijvoorbeeld omdat het de vertrouwensrelatie verstoort.
Conclusie
Klantmanagers passen maatregelen toe maar zijn hier soms terughoudend in, bijvoorbeeld
als het de toeleiding naar werk moeilijker maakt.
Ad 5. Participatiewet leidt tot integrale aanpak en meer maatwerk
Op basis van theoretische en (beperkt beschikbare) empirische literatuur inventariseerde
het cPB voor invoering van de Participatiewet de kansen en risico's van de decentralisaties
in het sociaal domein (cPB 2013). Door de uitvoeringstaken op het terrein van werk, zorg en
jeugd bij gemeenten neer te leggen, zijn er synergievoordelen (economies of scope) met ander
gemeentelijk beleid te realiseren. Naast dienstverlening op het terrein van werk en inko-
men, kan aan dezelfde doelgroep ook op andere terreinen ondersteuning geboden wor-
den. Zoals uit de literatuur blijkt, is er bij de doelgroep immers vaak sprake van complexe
problematiek die meerdere beleidsterreinen bestrijkt. Mensen uit de doelgroep die
gebruikmaken van verschillende regelingen zouden daardoor beter (en mogelijk ook tegen
lagere kosten) geholpen kunnen worden. Door de decentralisaties zouden gemeenten ook
beschikken over meer informatie van mensen uit de doelgroep. Zij hebben een completer
beeld van de situatie van de cliënt, omdat ze bijvoorbeeld bestanden kunnen koppelen, op
verschillende terreinen contact hebben met de cliënt en de cliënt daardoor beter kennen.
83 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Hierdoor zou het beter mogelijk zijn om de hulpbehoefte van de persoon in kaart te bren-
gen en het aanbod hierop af te stemmen. Het is wel de vraag in hoeverre de vaak privacy-
gevoelige informatie, ook al is het binnen gemeenten, uitwisselbaar is. Dat gemeenten
beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering en maatwerk kunnen bieden, heeft voordelen,
maar draagt ook het risico in zich dat er regionale en gemeentelijke verschillen ontstaan —
onder invloed van lokale behoeften, maar ook door bijvoorbeeld de politieke kleur van een
gemeente (Van Berkel 2006). Gemeenten kunnen verschillen in dienstverlening, maar ook
bijvoorbeeld in de mate waarin ze verplichtingen en handhaving kunnen toepassen.
Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van mensen in een (vrijwel) identieke
situatie. Er is dus een dilemma tussen doelmatigheid en (rechts)gelijkheid. Burgers zouden
hierop kunnen reageren door te verhuizen naar gemeenten die voor hen een gunstig beleid
voeren, al is de vraag in hoeverre hiervan in de praktijk sprake van zal zijn.
Onderzoek na invoering van de Participatiewet laat zien dat in het kader van de decentrali-
saties van de jeugdzorg, Wmo en Participatiewet steeds meer gemeenten integraal werken
in het sociaal domein, maar dat dit nog niet geldt voor alle gemeenten (Pommer en
Boelhouwer 2016, 2017; Pommer et al. 2018). Een op de vijf gemeenten werkt zowel in de
uitvoering als in de begroting integraal. Ruim de helft van de gemeenten heeft een inte-
grale uitvoering, maar maakt in de begroting de budgetten nog wel per deelterrein inzich-
telijk. Ook uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat een samen-
hangend beleid nog in ontwikkeling is. Ruim een derde (36%) van de gemeenten geeft in
2019 aan dat de samenhang in de uitvoering nog in ontwikkeling is. Ruim een kwart (27%)
van de gemeenten heeft samenhang in de uitvoering op alle drie de terreinen en bij 9% is
er vooral samenhang tussen Participatiewet en Wmo. Het aantal gemeenten met een
samenhangend beleid op de drie terreinen van het sociaal domein ligt iets hoger (36%). Er
heeft zich geen stijging voorgedaan tussen de meting in 2017 en 2019. Uit het onderzoek
onder de doelgroep van de Participatiewet lijken zowel de feitelijke ondersteuning als de
waardering hiervan vanuit het perspectief van betrokkenen nauwelijks gewijzigd (Inspectie
SZW 2019ga).
De meest genoemde belemmering om tot een integrale uitvoering in het sociale domein te
komen is dat de privacywetgeving gegevensuitwisseling verhindert. Bijna 80% van de
gemeenten noemt dit (Cuelenaere et al. 2019). Andere veel genoemde redenen zijn dat de
wetgeving op de terreinen werk en zorg soms niet goed op elkaar aansluiten (58%), dat de
gegevensuitwisseling tussen de verschillende onderdelen van het sociaal domein niet soe-
pel verloopt (55%) en dat de werkprocessen nog niet goed zijn ingericht (42%). Ook uit de
verdiepende interviews blijkt dat het nog zoeken is naar de juiste vorm van samenhang en
afstemming: de praktijk blijkt vaak toch complexer dan eerder gedacht werd (Cuelenaere
et al. 2019).
Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2017) blijkt verder dat gemeenten hadden
verwacht dat ze meer vrijheid zouden krijgen bij de uitvoering van de Participatiewet, ter-
wijl in de praktijk eerder van het tegenovergestelde sprake lijkt te zijn. Ruim 60% van de
gemeenten is het oneens met de stelling dat de overheid inmiddels meer ruimte aan
84 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
gemeenten overlaat voor eigen invulling van het beleid van de Participatiewet (Cuelenaere
et al. 2019). De verplichtingen in de Participatiewet botsen volgens gemeenten soms met
het geven van maatwerkondersteuning, bijvoorbeeld wanneer mensen eerst hun leven op
andere terreinen op orde moeten hebben voordat ze kunnen re-integreren naar werk.
Conclusie
Door de decentralisaties is meer integraliteit en maatwerk te verwachten, maar is dit in de
praktijk complex, onder andere door knelpunten in de gegevensuitwisseling en in het
afstemmen van werkprocessen. De integrale aanpak door de decentralisaties is in ontwik-
keling, maar er is nog verbetering mogelijk, vooral als het gaat om de samenhang tussen
de toeleiding naar werk en andere aspecten van het leven.
Ad 6. Verantwoordelijkheid voor ‘nieuwe Wajongers’ geeft gemeenten financiële prikkels
om uitstroom te bevorderen
Op basis van de ervaringen met de invoering van de wws is het aannemelijk dat financiële
prikkels in de uitvoering van invloed zijn op het uitkeringsvolume. Gemeenten hebben een
financiële incentive om het aantal uitkeringen zo laag mogelijk te houden. Door personen
die voorheen een Wajonguitkering kregen nu onder verantwoordelijkheid van gemeenten
te laten vallen, wil men de groei van het aantal uitkeringen temperen. Het uitkerings-
volume zal lager zijn omdat niet alle Wajongers in aanmerking komen voor een bijstands-
uitkering, en het is aannemelijk dat gemeenten door hun financiële verantwoordelijkheid
een grotere incentive hebben om degenen met een uitkering aan het werk te helpen.
Toch behoeft de werking van financiële prikkels in de uitvoering wel enige nuance (Aarts en
Van der Veen 2016). Het is niet altijd duidelijk welk type beleid het meest succesvol is om
het aantal uitkeringen te verlagen (Marlet et al. 2017). Wat werkt zal ook afhangen van de
specifieke context van gemeenten en is van veel factoren afhankelijk. De uitvoering kan
dus niet altijd daadwerkelijk sturen op de reductie van de bijstandslasten. Ook is het van
belang dat de uitvoering voldoende instrumenten heeft om te kunnen sturen (Allers et al.
2014). Het kan ook voorkomen dat de doelstellingen van het management (‘uitgaven redu-
ceren’) niet overeenkomen met de intrinsieke motivatie van de uitvoering (‘ook kansarme
mensen helpen’) (Aarts en Van der Veen 2016; Allers et al. 2014; Marlet et al. 2017).
Uit de literatuur blijkt verder dat een grotere financiële prikkel om het aantal uitkeringen zo
laag mogelijk te houden, ertoe kan leiden dat gemeenten zich vooral richten op de re-
integratie van mensen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt, omdat die een reële
kans hebben om uit te stromen naar werk (cBP 2013; Marlet et al. 2017). De maatschappe-
lijke baten van uitstroom naar werk kunnen echter groter zijn dan de besparingen op de
uitkeringen voor gemeenten (cPB 2013). Als gemeenten deze maatschappelijke baten niet
meenemen in hun overwegingen, kan er onderbesteding zijn bij de inzet van re-integratie-
instrumenten, met name van instrumenten die een meer structureel karakter hebben,
zoals beschut werk. Groepen voor wie de stap naar een betaalde baan nog te groot is, krij-
gen dan bijvoorbeeld geen begeleiding naar andere vormen van participatie. Ook de
nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) krijgen relatief weinig aandacht van gemeenten,
85 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
omdat re-integratie geen besparing oplevert op de uitkering. Gemeenten die het goed
doen als het gaat om het verlagen van het aantal uitkeringen (ten opzichte van de ramin-
gen in het verdeelmodel) richten zich veelal vooral op de kansrijke cliënten. Gemeenten die
ook investeren in sociale activering zijn minder succesvol in het verlagen van het
uitkeringsvolume (Marlet et al. 2017). Daarnaast is er kans dat gemeenten zich vooral rich-
ten op de uitstroom naar werk, en minder aandacht hebben voor de kwaliteit van het werk
en voor duurzame uitstroom (Van Berkel 2006).
Onderzoek onder gemeenten na invoering van de Participatiewet laat zien dat gemeenten
meer instrumenten inzetten voor jonggehandicapten met een uitkering dan zonder uit-
kering, hoewel ook voor de laatste groep re-integratie geboden wordt (Cuelenaere et al.
2019).
Gemeenten schatten in dat de kansen op werk zijn verbeterd voor de nieuwe doelgroep.
Een aandachtspunt is dat niet alle jonggehandicapten die bij ongewijzigd beleid in de
Wajong zouden zijn ingestroomd goed in beeld zijn bij gemeenten. Onderzoek anderhalf
jaar na invoering van de Participatiewet laat zien dat gemeenten jongeren die instromen
vanuit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro) vrij goed in beeld
hebben (waaronder ook de niet-uitkeringsgerechtigden). Voor andere groepen geldt dat
echter minder, zoals nuggers (die geen vso-/pro-schoolverlaters zijn) en baanverliezers
(Inspectie szw 2016c, 2016e). Jonggehandicapten die voor invoering van de Participatiewet
in de Wajong zouden instromen, worden lang niet altijd door gemeenten als zodanig her-
kend. Voor jongeren met een achtergrond In het vso of pro (die in het doelgroepregister
staan) geldt dit vaak wel, maar het overige deel is lastig te herkennen en krijgt dus geen
gespecialiseerde diagnose of dienstverlening van gemeenten gericht op jong-
gehandicapten (Kok et al. 2018). Uit het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere
et al. 2017) blijkt wel dat vrijwel alle gemeenten zich hebben ingezet om de nieuwe doel-
groep te kunnen bereiken en ondersteunen, bijvoorbeeld door expertise aan te trekken,
medewerkers te trainen en samenwerking te zoeken met scholen en de domeinen Jeugd en
Wmo. De meeste gemeenten geven aan de nieuwe doelgroep met arbeidsvermogen en
een bijstandsuitkering goed in beeld te hebben, maar dit is minder vaak het geval voor de
doelgroep zonder uitkering of zonder arbeidsvermogen (Cuelenaere et al. 2019).
Tot slot waarschuwt de Inspectie szw (2018) dat de focus van gemeenten ligt op het aan
het werk krijgen van mensen met een arbeidsbeperking, maar niet het aan het werk hou-
den. Daarvoor zou er meer aandacht moeten zijn voor nazorg, bijvoorbeeld door de inzet
van een jobcoach. Dat er weinig aandacht is voor begeleiding als iemand aan het werk is,
is volgens de Inspectie szw onder andere het gevolg van gebrek aan capaciteit en soms van
sturing via targets op plaatsingen.
Conclusie
Gemeenten schatten in dat de kansen voor jongeren met een arbeidsbeperking zijn geste-
gen sinds de invoering van de Participatiewet. Aandachtspunten zijn dat de nieuwe doel-
groep niet altijd in beeld is en dat het vaak om tijdelijke contracten gaat.
86 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Ad 7. Werkbedrijf en regionale aanpak helpen bij het matchen van vraag en aanbod
Het idee van de decentralisaties Is dat verantwoordelijkheden die lokaal of op regionaal
gebied georganiseerd kunnen worden, niet door de centrale overheid georganiseerd moe-
ten worden (subsidiariteitsbeginsel). De dienstverlening kan op die manier beter worden
afgestemd op de lokale of regionale omstandigheden, bijvoorbeeld de situatie op de regio-
nale arbeidsmarkt (Van Berkel 2006). Het risico van deze aanpak is wel dat er schaal-
nadelen (economies of scale) kunnen optreden (cPB 2013). Een voorbeeld is dat elke gemeente
kennis en expertise moet ontwikkelen om dienstverlening te kunnen bieden aan de nieuwe
doelgroep van jonggehandicapten, die voorheen onder uwv viel. Deze schaalnadelen zijn
te ondervangen door samen te werken met andere gemeenten, uwv en andere instanties,
zoals de regionale werkbedrijven beogen. Versnippering van kennis kan tegengegaan wor-
den door expertise en best practices (landelijk) te delen. Een ander risico is dat er regionale
verschillen kunnen ontstaan in de opzet en kwaliteit van de dienstverlening. Grote werk-
gevers die opereren in meerdere regio’s krijgen dan te maken met verschillen in voor-
zieningenniveau en dienstverlening, wat de administratieve lasten voor werkgevers kan
verhogen.
Onderzoek net na invoering van de Participatiewet laat zien dat de regionale sociale infra-
structuur zich nog aan het ontwikkelen is (SER 2016a). De Inspectie szw (2018) geeft In een
onderzoek naar de duurzaamheid van plaatsingen van mensen met een arbeidsbeperking
aan dat er een aantal goede voorbeelden zijn van samenwerking tussen gemeenten, Uwv
en werkgevers, bijvoorbeeld uitwisseling van kandidaten. Tegelijkertijd zijn er ook belem-
meringen om een goede samenwerking tot stand te brengen, onder andere door de com-
plexiteit van het systeem en verschillen in regelingen tussen bijvoorbeeld gemeenten en
doelgroepen. In 2019 heeft het merendeel van de gemeenten de indruk dat dit sinds invoe-
ring van de Participatiewet wel is verbeterd, al geldt dit niet voor alle gemeenten
(Cuelenaere et al. 2019). Bijna 70% van de gemeenten vindt dat de samenwerking met
externe partners (Uwv, sw-bedrijf enz.) soepeler verloopt. Bijna de helft van de gemeenten
vindt dat de werkgeversdienstverlening in de regio is verbeterd, wat tot meer efficiency en
uniformiteit heeft geleid. De verantwoordelijkheid voor het loket voor werkgeversdienst-
verlening is per gemeente anders georganiseerd. Het idee dat werkgevers in een arbeids-
marktregio hetzelfde aanspreekpunt hebben, is dus niet gerealiseerd (Cuelenaere et al.
2019). Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) laat zien dat het merendeel van
de werkgevers (62%) geen verandering ervaart in de kwaliteit van de werkgeversdienst-
verlening. Een derde (32%) ervaart wel een enigszins of veel positieve(re) verandering.
Uit het casusonderzoek onder werkgevers, gemeenten en de doelgroep (Van Rossum et al.
2019) blijkt dat het tot stand brengen van een duurzame match tussen werkgever en kandi-
daat een intensief proces is waarbij gezocht moet worden naar de juiste benadering voor
de kandidaat en de werkgever. Het succes is afhankelijk van de interactie tussen de ver-
schillende actoren, de specifieke context en de mate waarin heldere afspraken worden
gemaakt. Echter, in de meeste matchingsprocessen is het nodig dat de betrokken actoren
gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze niet haalbaar blijken. Vasthouden aan eer-
der gemaakte afspraken kan een faalfactor worden. Bij succesvolle matches zijn dikwijls
87 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
intermediairs betrokken met ruime ervaringskennis op basis van eerdere matchings-
processen. De matching moet niet gezien worden als een eenmalige gebeurtenis, die een-
voudig beïnvloed kan worden door bijvoorbeeld (alleen) de inzet van instrumenten die de
Participatiewet biedt. Het is een proces dat van begin tot eind inspanningen verlangt van
alle betrokkenen: de doelgroep, werkgevers en gemeenten. Als een van de actoren op enig
moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen houdt een match meestal
geen stand. Dit vereist ook een actieve houding van gemeenten en intensieve werkgevers-
dienstverlening.
Een kleine afstand tussen cliënt en hulpverlener/ondersteuner — waarbij ruimte is voor
maatwerk, sensitiviteit voor de behoeften van cliënten en werkgevers — en een onder-
steuning die continu aangehaakt blijft, blijken bepalende randvoorwaarden voor succes.
Net na invoering van de Participatiewet concludeerde de Inspectie szw (2016f) al dat een
van de redenen dat een goede match niet tot stand is dat gemeenten (en uwv) niet altijd
voldoende kunnen inspelen op de vraag van werkgevers, omdat zij niet goed op de hoogte
zijn van de capaciteiten en beperkingen van uitkeringsontvangers. Zij kunnen hierdoor niet
goed inschatten wat een passende functie zou kunnen zijn en niet snel tot een selectie van
goede kandidaten komen. Ook voor werkgevers is dit inzicht nodig om te weten welke
aanpassingen nodig zijn. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat niet alleen werkgevers,
maar ook gemeenten zelf vaak een negatief beeld hebben van de capaciteiten van
uitkeringsontvangers, terwijl er niet altijd zicht is op of dit beeld klopt. Goed contact tussen
gemeenten en werkgevers is nodig om zicht op de behoefte van werkgevers te krijgen.
Gemiddeld geven gemeenten zelf aan dat ze ongeveer 12% van hun klantenbestand niet
goed in beeld hebben en dus ook niet kunnen inschatten wat de afstand tot de arbeids-
markt en belemmeringen zijn. Dit aandeel is in grote gemeenten ongeveer twee keer zo
hoog als in kleine gemeenten. Wel zegt bijna de helft van de gemeenten dat ze sinds de
invoering van de Participatiewet actie hebben ondernomen om beter zicht te krijgen op het
klantenbestand (Cuelenaere et al. 2019).
Conclusie
De samenwerking tussen verschillende actoren in de regio lijkt een positieve ontwikkeling
door te maken, al is er nog verbetering mogelijk.
Ad 8. Participatiewet zorgt dat gemeenten strenger optreden bij niet-naleving
verplichtingen
In de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtin-
gen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aanvaarden van werk,
de taaleis en de tegenprestatie. Het uitgangspunt is dat handhaving van de verplichtingen
leidt tot een betere naleving, wat de kansen op uitstroom naar werk verhoogt.
De Participatiewet schrijft voor dat bijstandsontvangers (met voldoende arbeidsvermogen)
zich aan een aantal verplichtingen moeten houden. Dat kan gaan om het meewerken aan
een re-integratietraject, maar ook om het aanvaarden en behouden van werk, eventueel
drie uur per dag reizen voor een baan of verhuizen als dat nodig is. Gemeenten dienen dit
88 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
te controleren en een maatregel (sanctie) op te leggen als cliënten zich hier niet aan hou-
den. Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat vrijwel alle gemeenten
verplichtingen hanteren voor het zoeken en aanvaarden van werk, en maatregelen opleg-
gen als iemand zich er niet aan houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet bij
elke verplichting. Ook is het opleggen van verplichtingen en sancties niet toegenomen
sinds de invoering van de Participatiewet.
Eerder onderzoek van de Inspectie szw (2017b) laat zien dat de meeste gemeenten een
afstemmingsverordening hebben waarin de hoogte en duur van de maatregelen zijn
gespecificeerd. Het beleid is echter niet altijd verder uitgewerkt, waardoor beslissingen
hierover bij individuele klantmanagers liggen. Een sanctie opleggen is een ingewikkelde
procedure, waardoor de administratieve lasten hoog zijn. De Inspectie concludeert dat een
aantal specifieke arbeidsverplichtingen technisch niet uitvoerbaar zijn of niet aansluiten bij
de dagelijkse uitvoeringspraktijk, zoals de verhuisplicht en de plicht tot inschrijving bij een
uitzendbureau. Ook het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2017) laat
zien dat gemeenten de verplichtingen uit de Participatiewet soms vinden botsen met de
wijze waarop zij klanten willen ondersteunen, bijvoorbeeld wanneer mensen eerst hun
leven op andere terreinen op orde moeten hebben, voordat ze naar werk kunnen worden
toegeleid. Het opleggen van verplichtingen en de handhaving door gemeenten komen uit-
gebreider aan de orde in hoofdstuk 8.
Conclusie
De meeste gemeenten leggen maatregelen op als uitkeringsontvangers niet aan hun ver-
plichtingen voldoen. Ze doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting, om ver-
schillende redenen. Het opleggen van verplichtingen en sancties is niet toegenomen sinds
de invoering van de Participatiewet.
2.6 Conclusies
In dit hoofdstuk is de beleidstheorie van de Participatiewet uiteengezet. We zijn nagegaan
in hoeverre de veronderstellingen die aan de Participatiewet ten grondslag liggen onder-
steund worden door de literatuur. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen veronderstellin-
gen met betrekking tot de doelgroep, werkgevers en gemeenten (zie tabel 2.2 voor een
overzicht).
Aannames in beleidstheorie positiever dan ervaring in praktijk
De Participatiewet is in beginsel bedoeld voor mensen met arbeidsvermogen die onder-
steuning nodig hebben bij het vinden van werk. Gemeenten en de doelgroep lijken de
bemiddelbaarheid naar werk — waar de Participatiewet primair op inzet — echter minder
positief in te schatten dan de wetgever. De problematiek van de doelgroep is vaak complex
en uitstroom naar werk is dan op afzienbare termijn geen haalbare kaart, volgens de
betrokkenen.
89 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Die zienswijze beïnvloedt ook het zoekgedrag van de doelgroep. In overeenstemming met
de beleidstheorie blijkt een aanzienlijk deel van de doelgroep niet actief op zoek te zijn
naar werk. Niet kunnen, willen en hoeven werken hangen nauw met elkaar samen. Meer
dan de helft van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zou-
den komen voor een bijstandsuitkering denkt vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht, vaak
vanwege gezondheidsproblemen. Vaak zijn er in dat geval wel andere afspraken gemaakt,
zoals een tegenprestatie of vrijwilligerswerk doen.
De beleidstheorie gaat ervan uit dat de instrumenten die gemeenten tot hun beschikking
hebben om het aanbod te versterken, belemmeringen kunnen wegnemen. Het is lastig om
algemene conclusies te trekken over de effectiviteit van de instrumenten. Er lijkt een licht
positief effect te zijn van re-integratie-instrumenten, maar ‘wat werkt voor wie! hangt af
van de persoonlijke situatie van de cliënt en de context. De wetgever verondersteld dat de
afstand tot de arbeidsmarkt overbrugbaar is, terwijl dit volgens gemeenten voor een groot
deel van de doelgroep niet op afzienbare termijn het geval is, ook niet met de inzet van
instrumenten. Het is dus vraag waarom de inzet van instrumenten bij deze groep de
afstand tot de arbeidsmarkt niet kunnen overbruggen. Mogelijk is de problematiek te com-
plex, moeten eerst andere problemen worden aangepakt, is de afstand tot de arbeids-
markt te groot, of hebben gemeenten andere overwegingen (bijvoorbeeld kosten) om de
instrumenten niet in te zetten.
Uit de literatuur blijkt dat een strengere aanpak, zoals een tijdelijke verlaging van de uit-
kering als de werkloze niet aan de verplichtingen voldoet, kan leiden tot meer uitstroom.
Wanneer iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een sanctie krijgt opgelegd,
zal de kans dat deze persoon hierdoor werk vindt, echter niet ineens groter zijn. De duide-
lijkheid van de regels en de inzet van de doelgroep lijken niet te zijn toegenomen sinds de
invoering van de Participatiewet.
Actieve werkgeversdienstverlening nodig
De beleidstheorie richt zich onder andere op financiële aspecten die werkgevers ervan
weerhouden mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Uit de literatuur komt
het beeld naar voren dat de overwegingen van werkgevers niet alleen betrekking hebben
op directe financiële aspecten zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico,
maar vooral ook op bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie (kosten) en het gevoel
een bijdrage te leveren door maatschappelijk verantwoord te ondernemen (baten).
Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking in
dienst te nemen, maar de realisatie blijft steken in het proces omdat de tijd en energie om
het voor elkaar te krijgen een belangrijke kostenpost blijkt te zijn.
Het is geen sinecure om een goede match tussen vraag en aanbod tot stand te brengen en
werkgevers moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n match te komen. Zij hebben
behoefte aan intermediairs die hen helpen het werk aan te passen zodat werknemers pro-
ductief kunnen worden ingezet. Veel werkgevers zijn bovendien niet op de hoogte van de
beschikbare regelingen.
OO BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
De instrumenten uit de Participatiewet zijn een belangrijke voorwaarde of randvoorwaarde
voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar de
instrumenten zijn op zichzelf dus niet zonder meer voldoende om werkgevers over de
streep te trekken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Een actieve
werkgeversdienstverlening lijkt nodig om werkgevers bijvoorbeeld te ondersteunen bij het
creëren van werk en de begeleiding van werknemers uit de doelgroep. Hoewel werkgevers
de administratieve lasten zelf niet als het belangrijkste knelpunt zien, lijkt het ‘ontzorgen’
van werkgevers wel een belangrijke voorwaarde om werkplekken voor mensen met een
arbeidsbeperking te realiseren.
Nog geen integrale regeling aan onderkant arbeidsmarkt
De Participatiewet beoogt tot één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
komen. De veronderstelling is dat gemeenten meer beleidsruimte krijgen en dat dit leidt
tot een integrale aanpak en meer maatwerk, waardoor er meer mensen (met een arbeids-
beperking) aan het werk gaan. In de praktijk blijkt dat de integrale aanpak door de decen-
tralisaties in ontwikkeling is, maar dat er nog verbetering mogelijk is. Dit geldt ook voor de
samenwerking van verschillende actoren in de regio. Ook de harmonisering van regelingen
verbetert, maar is nog in ontwikkeling. Er is nog geen sprake van één regeling aan de
onderkant van de arbeidsmarkt; er zijn nog steeds verschillende groepen, zoals het zittend
bestand van de Wajong en de nieuwe doelgroep. Gemeenten schatten in dat de kansen
voor Jongeren met een arbeidsbeperking zijn gestegen sinds de invoering van de
Participatiewet. Aandachtspunt is dat de nieuwe doelgroep niet altijd In beeld is en dat het
vaak om tijdelijk werk gaat. De meeste gemeenten leggen maatregelen op als uitkerings-
ontvangers niet aan hun verplichtingen voldoen. Ze doen dit — om verschillende redenen —
echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting. Het opleggen van verplichtingen en sanc-
ties is niet toegenomen sinds invoering van de Participatiewet.
01 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Tabel 2.2
Overzicht van causale en finale veronderstellingen met betrekking tot doelgroep, werkgevers en gemeenten,
en de belangrijkste inzichten uit de literatuur per veronderstelling
Doelgroep
Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur
1 De doelgroep kan werken, maar (een deel) In principe heeft de doelgroep arbeidsvermogen,
ervaart belemmeringen. Mensen met een maar gemeenten en doelgroep geven aan dat een
afstand tot de arbeidsmarkt krijgen deel niet op afzienbare tijd naar werk is toe te leiden.
onvoldoende ondersteuning en begeleiding
om in (regulier) werk aan de slag te gaan.
Hierdoor staan te veel mensen (met een
arbeidsbeperking) aan de kant.
2 De doelgroep kan werken, maar doet te weinig Een (aanzienlijk) deel van de doelgroep zoekt niet
moeite. Het stelsel is te weinig activerend en actief naar werk. Meer dan de helft denkt vrijgesteld
bevat te weinig prikkels voor de doelgroepom _ te zijn van de arbeidsplicht, vaak vanwege
zich in te zetten om aan het werk te gaan. gezondheidsproblemen.
3 De regels zijn complex en onduidelijk voor de De doelgroep vindt de regels vaak ingewikkeld.
doelgroep, waardoor ze zich minder inzetten. Daarnaast zijn concrete afspraken niet altijd
duidelijk.
Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur
4 Ondersteuning en begeleiding bij het zoeken Er lijkt een licht positief effect te zijn van re-
naar werk en re-integratie-instrumenten integratie-instrumenten, maar ‘wat werkt voor wie’
nemen belemmeringen weg en verhogen de hangt erg af van de persoonlijke situatie van de
arbeidsdeelname. cliënt en de context.
5 Een meer activerend beleid en het aanscherpen Het opleggen van sancties kan leiden tot meer
van de verplichtingen motiveert mensen om uitstroom. Kanttekeningen zijn hierbij wel te maken
aan het werk te gaan, waardoor er minder vanwege de (multijproblematiek van de doelgroep
mensen aan de kant staan. (zie gemeenten).
6 Door nieuwe wetgeving zijn verplichtingen De duidelijkheid van de regels en de inzet van de
duidelijker voor de doelgroep, waardoor deze doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook
zich meer inzet om aan het werk te gaan. in aanmerking zouden komen voor een bijstands-
uitkering, lijken niet toegenomen sinds invoering
van de Participatiewet.
92 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Tabel 2.2
(Vervolg)
Werkgevers
Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur
1 Het in dienst nemen van de doelgroep levert te Belemmeringen van werkgevers gaan vaak niet
weinig op en kost te veel, waardoor er geringe alleen om directe financiële aspecten zoals een
bereidheid is bij werkgevers om mensen uitde lagere productiviteit of een hoger ziekterisico, maar
doelgroep in dienst te nemen en te houden. vooral ook om bijvoorbeeld het geschikt maken van
de functie en extra begeleiding.
2 De regelgeving is complex en ondoorzichtig Het is geen sinecure om een goede match tussen
voor werkgevers. Door hoge administratieve vraag en aanbod tot stand te brengen en werkgevers
lasten en transactiekosten is er geringe moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n
bereidheid van werkgevers om mensen uit de match te komen. Het complexe stelsel en onbekend-
doelgroep in dienst te nemen. heid met beschikbare instrumenten spelen hierbij
ook een rol.
Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur
3 De inzet van instrumenten geeft een betere Instrumenten zijn een belangrijke voorwaarde voor
balans in de kosten en baten voor werkgevers, werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking
Waardoor er een grotere bereidheid is om in dienst te nemen, maar op zichzelf niet zonder
mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. meer voldoende om werkgevers over de streep te
Het aanpassen van het re-integratie- trekken.
instrumentarium verhoogt de bereidheid van
werkgevers.
4 _Hetverbeteren van de werkgevers- Hoewel werkgevers de administratieve lasten zelf
dienstverlening en de verplichting om niet als het belangrijkste knelpunt zien, lijkt het
instrumenten vast te leggen in een verordening ‘ontzorgen’ van werkgevers wel een belangrijke
reduceert administratieve lasten en verhoogt voorwaarde om werkplekken voor mensen met een
de bereidheid werkgevers. arbeidsbeperking te realiseren.
5 De banenafspraak zorgt voor meer banen voor De kans op een baan steeg voor de bestaande groep
mensen met een arbeidsbeperking. Wajongers met arbeidsvermogen in zeer geringe
mate. De baankansen voor de doelgroep Wsw
daalde. Voor de overige mensen in het doelgroep-
register, veelal bestaande uit mensen die bij
ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn
ingestroomd, stegen de baankansen.
93 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Tabel 2.2
(Vervolg)
Gemeenten en de match tussen vraag en aanbod
Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur
1 __ Verschillende uitvoerders en regels aan de Deze veronderstelling is gebaseerd op het rapport
onderkant van de arbeidsmarkt zorgen voor van de commissie fundamentele herbezinning Wsw
afstemmmingsproblemen en regeldruk. (commissie-De Vries) (rk 2008/2009).
Multiproblematiek is moeilijk integraal aan te
pakken. Het instrumentarium is niet uniform
en ontoereikend.
2 _Eriste weinig prikkelwerking voor uitvoerings- _Uitervaring met de invoering van de wwa is
organisaties om het uitkeringsvolume te gebleken dat de financiële prikkelwerking in de
verlagen en de uitstroom naar werk te uitvoering van invloed is op het uitkeringsvolume.
verhogen.
3 De match tussen vraag en aanbod van Voor de match tussen vraag en aanbod voor de
kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt doelgroep is een meer vraaggerichte aanpak en een
onvoldoende tot stand. actievere werkgeversdienstverlening nodig.
4 Gemeenten treden niet streng genoeg op bijde Klantmanagers passen maatregelen toe, maar zijn
naleving van verplichtingen van de doelgroep, hierom verschillende redenen ook terughoudend in,
waardoor het beleid te weinig activerend isen bijvoorbeeld als het de toeleiding naar werk
er te veel mensen (met een arbeidsbeperking) moeilijker maakt.
aan de kant staan.
Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur
5 _ Metde Participatiewet komt er één regeling De integrale aanpak door de decentralisaties is in
aan de onderkant van de arbeidsmarkt. ontwikkeling, maar is er nog verbetering mogelijk.
Gemeenten krijgen meer beleidsruimte.
Dit leidt tot een integrale aanpak en meer
maatwerk, waardoor er meer mensen (met een
arbeidsbeperking) aan het werk gaan.
6 Door jonggehandicapten met arbeids- Gemeenten schatten in dat de kansen voor jongeren
vermogen onder te brengen bij gemeenten is met een arbeidsbeperking zijn gestegen sinds
er een sterkere prikkel om het uitkerings- invoering van de Participatiewet. Aandachtspunt is
volume zo laag mogelijk te houden. dat de nieuwe doelgroep niet altijd in beeld is en de
banen niet altijd duurzaam zijn.
7 _Werkbedrijf en regionale aanpak zorgen voor De samenwerking tussen verschillende actoren in de
een betere match tussen vraag en aanbod. regio lijkt een positieve ontwikkeling door te maken,
al is er nog verbetering mogelijk.
8 Verplichtingen voor de doelgroep zijn wettelijk Hetopleggen van verplichtingen en sancties is niet
geregeld waardoor gemeenten strenger toegenomen sinds de invoering van de
optreden als mensen verplichtingen niet Participatiewet.
naleven.
04 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
Noten
1 De Wajong is de opvolger van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), ingevoerd in 1976 en
bedoeld voor iedereen die als niet-werknemer arbeidsongeschikt was.
2 _In1998 bedroeg het aantal lopende Wajong-uitkeringen 118.000 (Uwv 2010}; eind 2015 lag dit aantal op
248.000 (CBS 2016).
3 Deze doelstellingen zijn tussentijds aangepast. Zie bijvoorbeeld Staatscourant (2017) en Willen (2017).
4 _Metde Wet harmonisatie instrumenten bevordering arbeidsdeelname arbeidsbeperkten is vanaf 2016
de no-riskpolis geüniformeerd voor de doelgroep banenafspraak.
5 De twee andere regelingen zijn de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet.
Het uitgangspunt bij de decentralisaties is onder andere vastgelegd in de Decentralisatiebrief van
19 februari 2013 (TK 2012/2013a).
95 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET
3 Jonggehandicapten met arbeidsvermogen
Patricia van Echtelt, Klarita Sadiraj en Stella Hoff
— _ Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op werk sinds de invoe-
ring van de Participatiewet toegenomen.
— _ De inkomenspositie van jonggehandicapten is verslechterd.
— _ Veel jonggehandicapten werken in deeltijd en zij krijgen steeds vaker een tijdelijk contract.
Jonggehandicapten in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam (langer dan een jaar)
aan het werk.
— _ Eendeel van de doelgroep heeft geen werk, heeft geen uitkering en volgt geen onderwijs.
3.1 _ Inleiding en vraagstelling
Met de Participatiewet wil men de uiteenlopende regelingen die er bestaan voor verschil-
lende groepen vereenvoudigen en onderbrengen onder één regeling, zoals we in de vorige
hoofdstukken hebben beschreven. Daarmee is ook de afzonderlijke regeling voor jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen komen te vervallen. De Wet arbeidsongeschikt-
heidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) werd eind jaren negentig van de vorige
eeuw ingevoerd als aparte arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten.”
De regeling was bedoeld voor personen die voor hun 18° verjaardag of tijdens hun studie
arbeidsongeschikt waren geworden. De gedachte achter de voorziening was dat deze
groep, anders dan werknemers en zelfstandigen, geen arbeidsverleden heeft en niet zelf
een verzekering voor het risico van arbeidsongeschiktheid kan financieren. Tegelijkertijd
zouden zij als gevolg van hun handicap niet voldoende in hun eigen levensonderhoud kun-
nen voorzien, waardoor zij minder mogelijkheden hebben om hun ‘recht op levens-
ontplooiing’ te effectueren (TK 1995/1996a). Bij de invoering van de Wajong werd afgezien
van de mogelijkheid om deze groep onder te brengen bij de toenmalige Algemene bij-
standswet (Abw), vanuit het argument dat dit vanwege de inkomens- en vermogenstoets
“In bepaalde gevallen zou kunnen leiden tot een achteruitgang in sociaal beschermingsni-
veau, hetgeen niet was beoogd” (TK 1995/1996a).
Sinds de invoering van de Wajong in 1998 heeft de regeling diverse wijzigingen ondergaan,
waarbij er naast inkomensondersteuning steeds meer aandacht kwam voor de kansen en
mogelijkheden voor Wajongers om aan het werk te gaan. Zo kwam met de invoering van
de Wajong 2010 het accent meer te liggen op het vinden en behouden van werk en de hulp
die mensen daarbij konden krijgen, waar in de oude Wajong het regelen van de uitkering
nog centraal stond. Die accentverschuiving in het beleid was ook een van de redenen om
uiteindelijk te kiezen voor gedeeltelijke afschaffing van de Wajong (voor nieuwe instroom)
en jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen bij de Participatiewet,
onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Alleen jonggehandicapten zonder arbeids-
96 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
vermogen kunnen nu terecht in de Wajong 2015. De beleidstheorie veronderstelt dat de
Participatiewet inspeelt op zowel de houding en het gedrag van gemeenten, als die van de
doelgroep en werkgevers. De veronderstelling is dat de nieuwe regeling meer activerend is,
doordat zowel gemeenten als de doelgroep en werkgevers meer gestimuleerd worden om
re-integratie naar werk te bewerkstelligen (zie hoofdstuk 2). Dat jongeren met een arbeids-
beperking nu onder verantwoordelijkheid van gemeenten vallen, wil niet zeggen dat zij
vanzelfsprekend recht hebben op een bijstandsuitkering of hulp bij re-integratie. Zij kun-
nen een beroep doen op ondersteuning van de gemeente bij het vinden van werk en
komen alleen in aanmerking voor een uitkering als ze aan de voorwaarden voor bijstand
voldoen.
Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk
Dit hoofdstuk richt zich in theorie op de groep jonggehandicapten met arbeidsvermogen
die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wajong-uitkering,
de zogenoemde quasi-Wajongers. Het is belangrijk dat deze mensen in beeld zijn om hun
indien nodig de ondersteuning te kunnen bieden die de Participatiewet beoogt. In de uit-
voeringspraktijk is het echter niet zo eenvoudig aan te wijzen wie tot deze groep behoort
en wie niet. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn niet meer in beeld via de
Wajong-registraties, maar in het kader van de banenafspraak is wel het doelgroepregister
opgesteld (zie kader 3.1). Opname in het doelgroepregister is een indicatie dat personen
arbeidsvermogen hebben, maar ondersteuning nodig hebben om het wettelijk minimum-
loon te kunnen verdienen. Het is aannemelijk dat een groot deel van de jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn
ingestroomd, nu opgenomen zijn in het doelgroepregister. De vraag is in hoeverre hiermee
dezelfde groep in beeld is als voorheen In de Wajong. Een vergelijking van de kenmerken
en de baankansen van personen die instroomden in de Wajong met degenen die vanaf
2015 instromen in het doelgroepregister geeft daar meer zicht op.
Op basis van het voorgaande richten we ons in dit hoofdstuk op de volgende onderzoeks-
vragen:
— Hoe heeft de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met arbeidsvermogen zich ont-
wikkeld, in wat voor banen komen zij terecht, en veranderde hun inkomenspositie?
— In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrond-
kenmerken en kansen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de
Wajong zijn ingestroomd?
— _Watzijn de ervaringen van gemeenten, jonggehandicapten met arbeidsvermogen en
werkgevers met de re-integratie van jonggehandicapten?
We beantwoorden deze vragen achtereenvolgens (8 3.2 t/m 3.4) en sluiten af met onze
conclusies (8 3.5). Om de vragen te beantwoorden maken we gebruik van verschillende
deelonderzoeken. Het gaat om een effectstudie van seo (Kok et al. 201ga, 2019b), analyses
op het doelgroepregister gekoppeld aan cBs-microdata, en de ervaringsonderzoeken
onder de doelgroep (Inspectie szw 2019a), werkgevers (Schenderling et al. 2019) en
07 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
gemeenten (Cuelenaere et al. 2019). Doordat de onderzoeken gebruikmaken van verschil-
lende databronnen en onderzoeksmethoden vullen ze elkaar aan en schetsen ze gezamen-
lijk een zo compleet mogelijk beeld van de situatie van jonggehandicapten met arbeids-
vermogen voor en na invoering van de Participatiewet.
Kader3.1 Doelgroepregister banenafspraak
Het doelgroepregister bevat de gegevens van mensen die onder de banenafspraak vallen. Tot de
doelgroep van de banenafspraak behoren mensen met een Wajong- indicatie en mensen die op
31 december 201q een indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) hadden. Ook andere
groepen worden in het doelgroepregister toegelaten, zoals (ex-)leerlingen van het voortgezet spe-
ciaal onderwijs en praktijkonderwijs en mensen uit de doelgroep Participatiewet van wie Uwv
heeft vastgesteld dat zij tot de doelgroep banenafspraak behoren. Voor werkgevers is het finan-
cieel aantrekkelijk om iemand uit het doelgroepregister in dienst te nemen of te houden. Ook telt
de baan mee voor de banenafspraak.
Er zijn drie manieren waarop nieuwe instroom in het doelgroepregister plaatsvindt. Ten eerste via
een Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen bij vwv. Deze aanvraag kan worden ingediend door
de gemeente of de persoon zelf. uwv bepaalt of de persoon in aanmerking komt voor een indica-
tie banenafspraak. Ten tweede kunnen mensen sinds 2017 ook via de Praktijkroute instromen.
Op de werkplek (bijvoorbeeld een proefplaatsing) stelt de gemeente met een gevalideerde loon-
waardemethodiek vast of iemand in staat is het minimumloon te verdienen. Beoordeling door
Uwv is dan niet meer nodig. Ten derde worden leerlingen uit het praktijkonderwijs of voorgezet
speciaal onderwijs zonder beoordeling opgenomen in het doelgroepregister nadat ze zich schrifte-
lijk hebben aangemeld bij uwv.
3.2 _Kansop werk
Deze paragraaf gaat in op de vraag hoe de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met
arbeidsvermogen zich heeft ontwikkeld, in wat voor banen zij terechtkomen, en of hun
inkomenspositie is veranderd sinds invoering van de Participatiewet. Om zicht te krijgen op
het effect van de Participatiewet op de arbeidsdeelname van jonggehandicapten voerde
seo een effectanalyse uit op basis van microdatabestanden van het cBs. De opzet en resul-
taten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de rapportage van dit onderzoek (Kok et al. 20194;
zie ook Kok et al. 2019c). Kader 3.2 geeft een toelichting op de gehanteerde aanpak. Voor
meer informatie over de methode verwijzen we naar het betreffende onderzoeksrapport.
Kader3.2 Toelichting op de effectstudie naar arbeidsdeelname van jonggehandicapten
Het doel van het onderzoek naar de arbeidsdeelname van jonggehandicapten is de kans op werk
te bepalen van jonggehandicapten die in 2015 bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn
ingestroomd (de quasi-Wajongers). Om te kunnen beoordelen wat het effect is van de
Participatiewet is een vergelijking gemaakt met de kans op werk van jongeren die in 2014 daad-
werkelijk zijn ingestroomd in de Wajong. Zowel de Wajongers (feitelijke instroom 2014) als de
quasi-Wajongers (geschatte instroom 2015) worden drie jaar gevolgd na het jaar van instroom.
98 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Voor Wajongers die instromen in 2014 is dat tot eind 2017, voor quasi-Wajongers die instromen in
2015 is dat tot eind 2018.
De uitdaging van het onderzoek was om de quasi-Wajongers te selecteren. Dit is gedaan door
middel van een statistische methode die propensity score matching wordt genoemd. In een eerste
stap zijn de kenmerken van de Wajong-instroom in 2014 vastgesteld. De belangrijkste kenmerken
die bepalend zijn voor de instroom in de Wajong zijn of iemand voorgezet speciaal onderwijs of
praktijkonderwijs heeft gevolgd, voortijdig schoolverlater is, hoge gemiddelde zorgkosten heeft,
een AwBz-indicatie heeft of geestelijke gezondheidszorg heeft ontvangen. In een tweede stap is
op basis van deze kenmerken een instroomkans voorspeld voor alle 18-jarigen in 2015. Als een
18-jarige in 2014 op basis van zijn kenmerken een grote kans had op een Wajong-uitkering, dan
zou dat (bij gelijkblijvend beleid) voor een persoon in 2015 met dezelfde kenmerken ook zo zijn
geweest. De 18-jarigen in 2015 zijn vervolgens gematcht met de 18-jarige Wajong-instromers in
2014, Waaruit voor elke persoon een bepaald gewicht volgde. Het gewicht is hoger naarmate
iemand meer vergelijkbaar is met een of meerdere Wajong-instromers. De kans op werk is vervol-
gens gewogen met deze gewichten. In een derde stap is een aantal correcties doorgevoerd op
basis van ‘voorspelfouten’. Ook is er bij het schatten van baankansen gecorrigeerd voor conjunc-
tuur.
De verschillen tussen de kenmerken van de feitelijke Wajong 2014 en de quasi-Wajongers in 2015
zijn nadat de matchingprocedure heeft plaatsgevonden klein. Deze aanpak kan dus goed voor-
spellen welke 18-jarige personen bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd.
Voor personen ouder dan 18 jaar blijkt dit niet goed mogelijk. De effectanalyse heeft daarom
alleen betrekking op de 18-jarige instroom. Deze groep vormt ongeveer de helft van de totale
instroom.
De analyses gaan over de instroom in de werk- en studieregeling van de Wajong. De uitkerings-
regeling is buiten beschouwing gelaten omdat deze personen geen arbeidsvermogen hebben.
Het is niet uitgesloten dat personen in de werk- en studieregeling later alsnog instromen in de
uitkeringsregeling.
Uit de resultaten blijkt dat de 18-jarige jonggehandicapten onder de Participatiewet vaker
aan het werk komen dan de 18-jarige jonggehandicapten onder de Wajong (figuur 3.1).
In het eerste jaar na instroom (t = 2) werkt 22% van de Wajongers, terwijl 28% van de
quasi-Wajongers op dat moment aan het werk is. In het tweede jaar na instroom (t = 3)
neemt het verschil tussen de twee groepen toe tot 9 procentpunt (26% tegenover 35%).
In het derde jaar na instroom (t = 4) zijn de baankansen nog wat hoger, maar is het verschil
tussen de twee groepen niet toegenomen (29% tegenover 38%). De toename zit vooral in
de deeltijdbanen en contracten voor bepaalde tijd.
99 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Figuur 3.1
Deeiname aan de arbeidsmarkt bij Wajongers en quasi-Wajongers, 18-jarige instromers in 2014/2015
(in procenten)
100
90
80
7o
60
50
40
30
20
10
0
ta: t=a: t=3: t=4:
jaar van instroom eerste jaar tweede jaar derde jaar
(eind 2014/2015) na instroom na instroom na instroom
(eind 2015/2016) (eind 2016/2017) (eind 2017/2018)
WO Wajong zomig [ jonggehandicapten in 2015
Bron: Kok et al. (2019ga)
Afschaffing van de afzonderlijke regeling voor jonggehandicapten zou ertoe kunnen leiden
dat deze groep geen uitkering krijgt, geen werk heeft en geen onderwijs volgt. Jong-
gehandicapten vallen door de wetswijziging weliswaar onder de Participatiewet, maar dat
wil niet zeggen dat zij ook vanzelfsprekend in aanmerking komen voor een uitkering op
grond van de Participatiewet. Dit laatste hangt onder andere af van het vermogen,
het (partner)inkomen en of zij studeren en studiefinanciering ontvangen.
Het aandeel jonggehandicapten dat een beroep doet op een uitkering is veel lager onder
de quasi-Wajongers dan onder de Wajongers (tabel 3.1). Van de groep die in 2014
instroomde in de Wajong stroomde bijna niemand uit, zodat het merendeel in de jaren na
instroom nog een uitkering had. Wajongers die gaan werken ontvangen vaak ook nog een
Wajong-uitkering, omdat een deel van de Wajong-uitkering wordt vrijgelaten en niet (zoals
onder de Participatiewet) volledig wordt verrekend met het loon. Van de quasi-Wajongers
doet minder dan een vijfde (17%) in het tweede jaar na instroom een beroep op een
bijstandsuitkering. Het totaal aandeel personen met een uitkering (inclusief Wajong-
uitkering) is voor deze groep 35%. Dit komt mede doordat een deel van de groep nog
onderwijs volgt en daardoor niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Ze heb-
ben wel recht op studiefinanciering. Ook komen jonggehandicapten die studeren mogelijk
in aanmerking voor een individuele studietoeslag in de vorm van bijzondere bijstand.
Ongeveer een vijfde van de jonggehandicapten volgt in het tweede jaar na instroom nog
onderwijs. Dat geldt voor zowel de Wajongers als de quasi-Wajongers. Er is een klein deel
100 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
zonder werk, inkomen en scholing in het tweede jaar na instroom. Omdat de uitstroom uit
de Wajong klein is, kwam die situatie onder deze groep nauwelijks voor. Voor de quasi-
Wajongers gebeurt dit vaker, namelijk In 7% van de gevallen.
Tabel 3.1
Het hebben van werk, uitkering en onderwijs bij Wajongers en quasi-Wajongers, 18-jarige instromers in
2014/2015 (in procenten)®P
Wajong- jong-
instroom gehandicapt
in 2014 in 2015
werk 26 35
uitkering (de som van Wajong- en bijstandsuitkeringen) 96 35
bijstandsuitkering 0,3 16,7
onderwijs 18 21
geen werk, uitkering of onderwijs‘ 1 7
a Decijfers hebben betrekking op meetmoment t = 3, het tweede jaar na instroom (eind 2016/2017).
b Erkan een overlap zijn tussen werk, uitkering en onderwijs, waardoor de cijfers niet optellen tot
100 procent.
c _ Deze cijfers zijn ongecorrigeerd en zijn daarom een inschatting.
Bron: Kok et al. (2019ga)
Inzet instrumenten
De instromers in de Wajong in 2014 krijgen vaker loondispensatie aangeboden dan dat de
quasi-Wajongers loonkostensubsidie krijgen. Vanaf 2015 is de inzet van loonkostensubsidie
wel duidelijk gestegen. In het derde jaar na instroom krijgt 21% van de Wajongers loon-
dispensatie, terwijl bij 14% van de quasi-Wajongers loonkostensubsidie is ingezet. Bij de
inzet van een jobcoach zijn de verschillen tussen de twee groepen nog wat groter. In het
derde jaar na instroom heeft 22% van de Wajongers een jobcoach, tegen 5% van de quasi-
Wajongers. De cijfers moeten wel met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd
omdat er onduidelijkheid is over de wijze van registratie. Een deel van de jobcoaches wordt
onder de Participatiewet geregistreerd als ‘overige dienstverlening’. Het aandeel jong-
gehandicapten met een plek in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of met
beschut werk is laag (in totaal 1,6%); hierin is geen verschil te zien tussen instromers in de
Wajong en quasi-Wajongers. Ook deze cijfers moeten echter door registratieproblemen
voorzichtig worden geïnterpreteerd (zie Kok et al. 20194).
Inkomen
Het bruto persoonlijk inkomen van de instromers in de Wajong in het tweede jaar na
instroom is hoger dan dat van de quasi-Wajongers. Vrijwel alle Wajong-instromers in 2014
hadden in het tweede jaar na instroom een uitkering, wat niet geldt voor de quasi-
Wajongers. Wel zijn de quasi-Wajongers vaker aan het werk en is het inkomen uit arbeid
hoger, maar dat compenseert niet voor het feit dat zij minder vaak een uitkering ontvan-
101 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
gen. Dat het totale bruto persoonlijk inkomen van jonggehandicapten onder de
Participatiewet lager is dan onder de Wajong, geldt voor zowel degenen met als zonder
werk (Kok et al. 2019a).
3.3 De instroom in het doelgroepregister
Deze paragraaf richt zich op de vraag in hoeverre de instroom van jonggehandicapten in
het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken en kansen op werk ver-
gelijkbaar is met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn ingestroomd. Waar jong-
gehandicapten voorheen per definitie in de Wajong-registraties voorkwamen, is dit na
invoering van de Participatiewet niet meer het geval. Wel is in 2015 het doelgroepregister
opgezet. Het is aannemelijk dat een groot deel van de jonggehandicapten met arbeids-
vermogen hiervoor in aanmerking komt. Zo is een belangrijk kenmerk van de Wajong-
instroom dat zij voortgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro) hebben
gevolgd, en deze mensen stromen, wanneer zij zich hiervoor aanmelden, ook in het
doelgroepregister in. Niettemin zijn er ook verschillen in de toegangscriteria van de Wajong
en het doelgroepregister (zie kader 3.1). In deze paragraaf beschrijven we de ontwikkeling
in de omvang en samenstelling van de instroom van personen jonger dan 27 jaar met een
arbeidsbeperking (zie kader 3.3 voor een toelichting op de aanpak). Tot 2015 waren deze
personen in beeld via de Wajong-registratie, vanaf 2015 via het doelgroepregister. Zijn de
groepen vergelijkbaar wat betreft omvang, samenstelling en de kans op werk?
Kader3.3 Toelichting analyses doelgroepregister
In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken en kan-
sen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn ingestroomd? Om dat te
achterhalen hebben we gebruikgemaakt van microgegevens van het cBs. De analyses hebben een
beschrijvend karakter. Dat wil zeggen dat we een beeld schetsen van de registraties van de doel-
groep voor en na invoering van de Participatiewet, maar dat er geen sprake is van een effect-
studie.
Om de instroom in de Wajong (voor 2015) en het doelgroepregister (vanaf 2015) goed te kunnen
vergelijken, hebben we de volgende aanpak gehanteerd:
— _ De analyse richt zich op personen jonger dan 27 jaar met arbeidsvermogen die voor het eerst
instromen in de Wajong of het doelgroepregister. Dat wil dus zeggen dat ze niet eerder in de
databestanden van uwv voorkomen. Vrijwel alle nieuwe instromers zijn jonger dan 27 jaar,
de kleine groep ouder dan 27 jaar is buiten beschouwing gelaten.
— _ Jonggehandicapten konden vanaf 18-jarige leeftijd instromen in de Wajong. Instroom op
latere leeftijd kan ook. De term ‘jonggehandicapt’ heeft immers geen betrekking op de leef-
tijd, maar op het moment waarop iemand zonder arbeidsverleden arbeidsongeschikt is
geraakt. Anders dan bij de Wajong voor 2015 stromen in het doelgroepregister ook mensen in
die jonger zijn dan 18 jaar. Er is geen leeftijdsgrens verbonden aan opname in het doelgroep-
register. Het recht op een bijstandsuitkering geldt vanaf 18 jaar, maar 16- en 17-jarigen komen
op grond van de Participatiewet wel in aanmerking voor ondersteuning door de gemeente bij
het vinden van werk als zij staan ingeschreven als werkzoekende bij uwv. We tellen deze jon-
geren pas mee in de instroom in het jaar dat ze 18 jaar worden (vertraagde instroom).
102 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
— _ Bij inwerkingtreding van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten zijn Wajongers
automatisch in het doelgroepregister opgenomen. De personen van wie op voorhand is vast-
gesteld dat ze duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, vallen onder de Wajong 2015 en
stromen niet in het doelgroepregister in. Voor de Wajongers die zijn ingestroomd in het
doelgroepregister vindt door uwv herbeoordeling plaats op arbeidsvermogen. Personen die
zijn uitgestroomd vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zijn buiten
beschouwing gelaten. In dat geval is er dus van uitgegaan dat zij (met terugwerkende kracht)
geen arbeidsvermogen hadden op het moment van instroom.
— _ De instroom in de Wajong (voor 2015) omvat ook degenen die duurzaam geen arbeids-
vermogen hebben. We maakten een selectie van personen met arbeidsvermogen. Als grove
indicator voor arbeidsvermogen is in de analyses opname in het doelgroepregister gebruikt.
Als een jonggehandicapte die in de periode 2007-2014 In de Wajong instroomde, na die
periode niet is opgenomen in het doelgroepregister (in de periode tot en met 2018), is ervan
uitgegaan dat deze persoon geen arbeidsvermogen had op het moment van instroom.
— Het kan zijn dat de Wajong-instromers voor 2015 later niet in het doelgroepregister voor-
komen, maar wel aan het werk zijn gegaan. In dat geval is de persoon aangemerkt als iemand
met arbeidsvermogen.
— _ Totslot zijn er vanaf 2015 jonggehandicapten met arbeidsvermogen die vanuit uwv een
advies beschut werk hebben gekregen. Zij zijn niet in het doelgroepregister opgenomen,
hoewel zij wel arbeidsvermogen hebben. Deze groep is echter erg klein (minder dan 200 per-
sonen in 2017) en laten we hier buiten beschouwing.
3.3.1 Aantal instromers in Wajong en doelgroepregister
In 2014, het jaar voor invoering van de Participatiewet, stroomden in totaal bijna
15.000 jonggehandicapten (met en zonder arbeidsvermogen) jonger dan 27 jaar voor het
eerst in de Wajong in (figuur 3.2). Enkele jaren daarvoor, in 2007, ging het nog om ruim
14.000 mensen. Een verklaring voor de stijging van de instroom in de Wajong sinds 2004 is
gelegen in de invoering van de Wet werk en bijstand (wws). Doordat gemeenten financieel
verantwoordelijk werden voor de bijstand probeerden ze de instroom in de bijstand zo veel
mogelijk te beperken door mensen die in aanmerking konden komen voor een ander type
inkomensondersteuning daar een beroep op te laten doen. Zo werden veel mensen naar
de Wajong doorverwezen (Van Vuuren et al. 2011; zie ook hoofdstuk 2). Een andere moge-
lijke verklaring voor het volume in de Wajong is de groei van het aantal leerlingen in het
vso en pro die van daaruit instroomden in de Wajong (Stoutjesdijk en Berendsen 2007).
De instroom in het doelgroepregister verliep aanvankelijk tamelijk stroef. In 2015 en 2016 is
een aantal maatregelen doorgevoerd om de instroom te versnellen, waaronder de maat-
regel dat (ex-)leerlingen van eerst het vso en later ook pro zonder beoordeling door uwv na
schriftelijke aanmelding in het doelgroepregister konden worden opgenomen. Ook de
Praktijkroute die vanaf 2017 mogelijk werd (zie kader 3.1) zorgde voor een toename. In de
periode 2015-2017 trad een stijging op van het aantal instromers (figuur 3.2).
Figuur 3.2 laat zien dat de nieuwe instroom van mensen met arbeidsvermogen tot 27 jaar
in het doelgroepregister in 2017 en 2018 lager ligt (rond gooo) dan het aantal nieuwe
instromers in de Wajong in 2014. De kleinere balken in figuur 3.2 zijn de personen die duur-
zaam geen arbeidsvermogen hebben, vanaf 2015 is dit de instroom jonger dan 27 jaar in de
103 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Wajong. De rest van deze paragraaf richt zich op de voor de eerste keer instromende jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen jonger dan 27 jaar.
Figuur 3.2
Aantal instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroepregister (vanaf 2015) > 9d
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
Ö
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
WO instroom eerste keer, < 27 jaar met arbeidsvermogen
EI instroom eerste keer, < 27 jaar zonder arbeidsvermogen
a _Hetaantaljonggehandicapten zonder arbeidsvermogen is vóór 2015 vastgesteld door koppeling met
het doelgroepregister. Als een jonggehandicapte die in de periode 2006-2014 in de Wajong instroomde,
na die periode niet is opgenomen in het doelgroepregister, is ervan uitgegaan dat deze persoon geen
arbeidsvermogen had op het moment van instroom. Als een jonggehandicapte in de periode
2006-2014 in de Wajong instroomde en opgenomen is in het doelgroepregister en (achteraf) geregis-
treerd staat met code ‘volledig arbeidsongeschikt’, dan valt deze in de groep ‘zonder arbeids-
vermogen’. Als een Wajonger niet in het doelgroepregister voorkomt, maar wel werk heeft, is de per-
soon aangemerkt als iemand met arbeidsvermogen.
b Na 2015 bestaat de groep instromers zonder arbeidsvermogen uit de Wajong-instroom (die dan alleen
nog toegankelijk is voor mensen zonder arbeidsvermogen). Deze personen zijn dus niet in het
doelgroepregister opgenomen.
c __Anders dan bij de instroom in de Wajong voor 2015 stromen in het doelgroepregister vanaf 2015 ook
jongeren in die jonger zijn dan 18 jaar. We laten deze jongeren instromen in het jaar wanneer ze 18 jaar
worden (vertraagde instroom).
d Een kleine groep die vanuit uwv het advies beschut werkt heeft gekregen zonder eerst opgenomen te
zijn in het doelgroepregister is buiten beschouwing gelaten.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.3.2 Kenmerken instromers Wajong en doelgroepregister
Welke kenmerken hebben jonggehandicapten die instromen in het doelgroepregister en
hoe verhoudt dat zich tot de kenmerken van de Wajong-instroom? Anders dan in de
Wajong stromen in het doelgroepregister ook jongeren van 16 en 17 jaar in. Het aandeel
104 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
16- en 17-jarigen in de totale instroom van 27-minners loopt op van 19% In 2015 naar 39%
in 2018. Voor de vergelijkbaarheid tellen we de 16- en 17-jarigen pas mee in de instroom in
het jaar dat ze 18 jaar worden (zie kader 3.3). Wat betreft de verhouding tussen 18-jarigen
en jonger en 19-plussers onderscheidt de periode sinds de invoering van de Participatiewet
zich niet van de voorgaande jaren (figuur 3.3). In de gehele beschouwde periode blijken de
18-jarigen een meerderheid te vormen.
Figuur 3.3
Leeftijdsverdeling 18-jarigen en 19-plussers onder instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroep-
register (vanaf 2015)°
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
EA 19-27 jaar
Wm 18 jaar
a _Hetgaat hierom de instromers met arbeidsvermogen jonger dan 27 jaar
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Ruim een derde van de jonggehandicapten onder de 27 jaar volgt vso of heeft dit gevolgd
(tabel 3.2). Dit aandeel ligt iets lager bij de instroom in de Wajong in 2014 dan bij de
instroom in het doelgroepregister in 2018. Het zorggebruik van jonggehandicapten is door
opheffing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AwBz) en invoering van de Wet
langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 lastig te ver-
gelijken voor en na 2015. Personen in het doelgroepregister maken minder vaak (27% in
2016) gebruik van geestelijke gezondheidszorg (ggz) dan Wajongers in 2014 (38%) en heb-
ben juist vaker ten minste eenmaal gebruikgemaakt van de jeugdzorg in de periode
2010-2017 (17% In 2016 versus 13% in 2014).
105 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
—
U
Fu
2 en
joo) o
Vv 0 N
an h co U co o o Oo
Vv O Mn NN == NM
SN HI
ge
©
VD
Tc
—
u
5 ze
oo © E
Yo ij
a— Mm o NN Oo WO an „ %
von tn NN Mm 5
1
a _—
DD E Y
U 1
© fu
TD rn)
u
E
ha]
0
v ra
ha
NJ
KL Dn Cc
vR 5
zom TD
a A N st co co o - © „ A
SS © Fm NN — NN ST — ©
af 2 zz
5 == Ke
9 =
9 E
©
©
5
u
Tc
kN _—
sm & 5
G 2 en ij
® 50 Oo U
E Yv no 5
v amN| dto NO NN NA © È
o VO nm Tm NNM — NM NI TZ
z oN m 5
a 50 Pz o
_— me
Cc U >
Se Oo ie
ha]
5 VD ‚0
z -
ob 5
v EN
a © 0
KD) a0 ha) VT
© ne E
55 om . Mm m oo — 0 oo NA U
> TS Fm NNM — NA LN — Tc
©
1
8 = zZz Ä
nf ed U
o a
È —
fo
G en E
he oo % 0
20 Emo Bo
o om " NNM N= _— DA LN TT “© ==
BEN Or dm MM — MLN — Dv
{u VD AT 8 5
3 s Ii Oo
zZz Z 3
5 EE
2 5 a CE 3
ij 2 D Lo 5 — > =
ui CC S= bad o U 0
E 5 © © fe] Cc OO ar € U 50
o Do LE 0 L 5 8 N == 5 B 0
> v 5 uw 2 wu ö 2 Do®vwe E ©
9 ss & USD ew Tv xt EN XS u S
‚E ZL Ee PE EE WVE D ZO Dv OO u Ke
c U 0e 0 ZED 8 ve ‘ov XU 5 E
G o © o UV gy CE == uv vt D= U CE U
Z O d > V oP .= 5 Ee n 9 gens LP a”
NE > © zE SD0r5S Ee RE:
De zoe Seve o ENEESEAD tT 2
uv E DO 5 bo bo LL Ss PO A OO a 2 .S à 60 Cc
a € o > po un Een Ee N C Cue EC 5 o
TD U 3E oo Vv Oo Vv VV U DoS eT z
E Yv Ss v E > > U > 5 VU ù ot aVEzE st Do @
106 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
De vrouwen in de Wajong en het doelgroepregister vormen een minderheid: ongeveer
40% is vrouw. Autochtone Nederlanders vormen circa driekwart van de instromers in
Wajong of doelgroepregister. Dit is tamelijk stabiel in de tijd. Ook het aandeel nieuwe
instromers vanuit de vier grootste migrantengroepen (Surinaams, Antilliaans/Arubaans,
Turks, Marokkaans) is vrij constant (niet in de tabel); zij maken ongeveer 13% van de totale
groep uit.
De toegangscriteria voor het doelgroepregister zijn in sommige opzichten minder strikt
dan die voor de vroegere Wajong. Zo worden (ex-)leerlingen van het vso en pro die zich
schriftelijk hebben aangemeld bij uwv zonder beoordeling in het register opgenomen.
Het kan dus zijn dat (ex-)leerlingen van het vso en pro zijn opgenomen in het doelgroep-
register, hoewel zij wel in staat zijn het minimumloon te verdienen. Voorheen moest Uwv
voor deze groep een beoordeling Wajong afgeven. Jongeren met een hogere loonwaarde
kregen die indicatie lang niet altijd.
Concluderend: de instromers in het doelgroepregister lijken zich vooral te onderscheiden
van de instroom in de Wajong door hun leeftijd (zij stromen als 16- en 17-jarige al in).
Verschillen in de aard en omvang van de arbeidsbeperking zijn op basis van deze gegevens
niet bekend. Mogelijk hebben de instromers in het doelgroepregister gemiddeld een wat
‘lichtere’ problematiek, omdat iedereen vanuit het vso en pro bij aanmelding zonder
beoordeling wordt toegelaten tot het doelgroepregister, terwijl er voor een Wajong-
indicatie een (medische) beoordeling van uwv nodig was. Dit zou betekenen dat jong-
gehandicapten met een arbeidsbeperking die voorheen niet in aanmerking kwamen voor
een Wajong-uitkering, nu wel in het doelgroepregister zijn opgenomen. De instroom in het
doelgroepregister is lager dan de instroom in de Wajong. Blijkbaar omvat het doelgroep-
register (nog) niet alle mensen die voorheen in de Wajong instroomden. Hoe dit komt is uit
de cijfers niet op te maken. Mogelijk zijn jonggehandicapten (met of zonder werk) bijvoor-
beeld zelf minder geneigd zich te laten registreren in het doelgroepregister of hebben
gemeenten nog niet de hele doelgroep in beeld.
3.3.3 Personen in doelgroepregister zonder werk, uitkering en opleiding
Figuur 3.4 geeft weer welk aandeel van de jonggehandicapten met arbeidsvermogen
werkt, onderwijs volgt en een uitkering ontvangt. Van de personen die in 2018 zijn inge-
stroomd in het doelgroepregister (waarbij we degenen jonger dan 18 jaar meetellen als ze
18 zijn), ontvangt aan het einde van het jaar (31 december) ruim een kwart (27%) een
bijstandsuitkering. Ongeveer 26% volgt onderwijs. Hierdoor komen ze doorgaans (nog)
niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Het overgrote deel van de jong-
gehandicapten in het doelgroepregister is dus actief op de arbeidsmarkt of in het onderwijs
of in beeld bij de gemeente omdat zij een uitkering ontvangen. Voor ongeveer een op de
zes personen die in 2018 instroomden in het doelgroepregister geldt dat eind 2018 niet.
Ruim 1.600 personen (circa 18% van de instroom in 2018 in het doelgroepregister) werken
niet, ontvangen geen uitkering en volgen geen opleiding eind 2018. We beschrijven hier
107 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
alleen de personen die zijn opgenomen in het doelgroepregister; we doen dus geen uit-
spraken over jonggehandicapten die geen indicatie banenafspraak aanvragen of krijgen.
Figuur 3.4
Instromers Wajong en doelgroepregister met en zonder baan, onderwijs en uitkering (in procenten)?
.J0O00OERE
. DODE
80 Î
70
Î Ì ij
60
|
L__|
50
40
30
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
TJ geen baan, wel uitkering, wel onderwijs LT] baan, wel uitkering, wel onderwijs
Mm geen baan, wel uitkering, geen onderwijs baan, wel uitkering, geen onderwijs
LJ geen baan, geen uitkering, wel onderwijs LJ] baan, geen uitkering, wel onderwijs
B geen baan, geen uitkering, geen onderwijs [A baan, geen uitkering, geen onderwijs
a Als percentage van het totaal aantal personen dat per jaar voor het eerst instroomt, jonger dan 27 jaar,
met arbeidsvermogen. Het aandeel dat werkt, onderwijs volgt en een uitkering ontvangt is vastgesteld
voor het eind van het jaar van instroom (31 december).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.3.4 Kans op werk
Tot aan 2015, het jaar dat de Participatiewet van kracht werd, had een vijfde tot iets meer
dan een kwart van de nieuw-ingestroomde jonggehandicapten met arbeidsvermogen jon-
ger dan 27 jaar aan het einde van het jaar van instroom (op 31 december) betaald werk.
Voor de 19-plussers in de Wajong lag dit aandeel de laatste jaren voor invoering van de
Participatiewet lager (rond de 15%).
In het doelgroepregister is het aandeel werkenden aan het einde van het jaar van instroom
groter. In 2017 en 2018 ging het om ongeveer 50% van de groep van 18 jaar en om onge-
veer 36% van de 19-plussers (figuur 3.5). De grotere kans op werk na 2015 kan komen
doordat de groepen iets verschillen in samenstelling en de toegang tot de regeling iets ver-
schillend is,> maar zou ook kunnen duiden op een effect van de Participatiewet of de
banenafspraak, zoals blijkt uit het onderzoek van seo (Kok et al. 201ga). Het onderzoek van
108 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
SEO gaat alleen over de 18-jarige instroom. De gegevens in figuur 3.5 lijken erop te wijzen
dat de grotere kans op werk ook geldt voor de 19-plussers, al is het aandeel werkenden in
deze groep kleiner dan in de groep 18-jarigen of jonger. Het verschil in de baankans tussen
de twee groepen (18 en 19-plus) is bij de jaren voor 2015 iets minder groot (circa 6 procent-
punt) dan dat verschil bij de jaren vanaf 2015 (meer dan 10 procentpunt).
Figuur 3.5
Aandeel werkenden in Wajong (tot 2015) en doelgroepregister (vanaf 2015) (in procenten)?
60
50
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Ml heeft baan,18jaar [ heeft baan, 19-27 jaar
a De figuur geeft het aandeel instromers weer in een bepaald jaar dat aan het einde van dat jaar betaald
werk heeft.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.3.5 Duurzaamheid en kwaliteit van het werk
Naast de kans op werk zijn ook de duurzaamheid en de kwaliteit van het werk van belang.
Hebben mensen in het doelgroepregister vooral duurzame banen met een vast dienst-
verband, of zijn het vooral korte, tijdelijke banen? En hoe groot is het aantal arbeidsuren?
We beschrijven de situatie van instromers in het doelgroepregister (vanaf 2015) in vergelij-
king met de situatie van Wajong-instromers met arbeidsvermogen (voor 2015).
109 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Kader 3.q Duurzame arbeidsparticipatie
De term ‘duurzame arbeidsparticipatie’ is op verschillende manieren in te vullen. Een tamelijk
ruime invulling is dat men kijkt naar het aantal mensen dat in twee jaren achter elkaar een baan
heeft. Dit veronderstelt impliciet dat het in beide jaren om dezelfde baan bij dezelfde werkgever
gaat. Dat hoeft echter niet het geval te zijn: de betrokkene kan het werk na enige tijd hebben ver-
loren, om vervolgens ergens anders weer aan de slag te zijn gegaan. Een andere veronderstelling is
dat de desbetreffende baan ook een lange duur heeft. Ook dit hoeft niet zo te zijn: iemand kan de
baan in november van jaar 1 hebben verkregen en in februari van jaar 2 weer zijn kwijtgeraakt.
De persoon staat dan te boek als werkend in beide jaren, maar het gaat in feite om een baan van
slechts enkele maanden.
Een tweede, striktere manier om invulling te geven aan het begrip ‘duurzame arbeidsparticipatie’
is door de feitelijke duur van het werk na te gaan. Hiervoor zijn longitudinale gegevens noodzake-
lijk, waarmee de arbeidssituatie van een persoon door de tijd heen kan worden gevolgd. Afhanke-
lijk van de gehanteerde ondergrens telt het werk dan als kort- of langdurend. Voor de kwalificatie
‘duurzaam werk’ dient gewoonlijk sprake te zijn van een onafgebroken duur van een jaar. Tegelij-
kertijd wordt dit criterium vaak soepel gehanteerd en definieert men duurzaamheid ook wel als
‘het voor langere perioden (> 6 maanden} aan het werk blijven’. Ook komt het voor dat de toepas-
sing van een ondergrens helemaal achterwege blijft, uitgaande van duurzaamheid in de betekenis
dat ‘mensen makkelijk van de ene naar een andere baan gaan’ (Uwv 2016). In onze analyses
beschouwen we een duur van een jaar als ondergrens voor duurzaam werk.
Duurzaamheid en contractvorm
Van de werkenden onder de nieuwe instroom in de Wajong dan wel het doelgroepregister
is het merendeel langdurig aan de slag gegaan, dat dat wil zeggen dat ze langer dan
één jaar vrijwel onafgebroken werk hadden (zie kader 3.q). Dat kan in dezelfde baan zijn
geweest, maar ook in verschillende banen. Tot aan 2015 bedroeg hun aandeel ongeveer
70%. In 2016 en 2017 is hun aandeel nog iets groter, ongeveer 75% (figuur 3.6).
Het aandeel werkenden met een vaste aanstelling is bij zowel de instromers in de Wajong
als die in het doelgroepregister vrij laag (figuur 3.7). In 2007 ging het om 33% van de baan-
vinders, maar in 2010 was dit teruggezakt naar 24%. In 2014 bedroeg het aandeel Wajon-
gers met een vast contract onder de baanvinders nog 20%, om daarna in 2017 en 2018 naar
een niveau van 13% te zakken voor de groep in het doelgroepregister met een vast con-
tract. Het kan zijn dat deze personen nog niet zo lang werkzaam zijn, en daarom nog met
tijdelijke contracten werken, maar dat geldt evenzeer voor de instroom in eerdere jaren.
De resultaten moeten gezien worden in het licht van de flexibilisering van de arbeidsmarkt,
een ontwikkeling die zich voltrekt voor de hele werkende bevolking, en zeker voor starters.
In 2006 had bijvoorbeeld de helft van alle werknemers van 15 tot 25 jaar een vast contract,
terwijl dit in 2016 nog maar 29% was (CBS 2019b).
110 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Figuur 3.6
Duur van het werk van instromers in Wajong en doelgroepregister (in procenten)?
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10 E
5
o u
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
A z1jaar
WO <1 jaar
a Als percentage van het aandeel instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroepregister (vanaf
2015) met betaald werk. De duur wil zeggen dat de persoon vrijwel onafgebroken werk had: dat kan in
dezelfde baan zijn geweest, maar ook in verschillende banen.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Figuur 3.7
Aandeel baanvinders met contract voor onbepaalde tijd
35
30
25
20
15
10
5
5
5
0 NNT
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
111 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Aantal arbeidsuren per week
De Wajong was bedoeld voor mensen die wegens een ziekte of handicap op jonge leeftijd,
moeilijk aan werk kunnen komen. Ook het doelgroepregister is bedoeld voor mensen met
een beperking die niet in staat zijn zelfstandig een inkomen te verwerven op het niveau van
het wettelijk minimumloon. Het is daarom niet verwonderlijk dat een aanzienlijk deel van
de baanvinders binnen deze doelgroep een betrekkelijk kleine baan heeft (figuur 3.8).
Tot 2015 werkt ongeveer een derde van de werkende instromers minder dan 12 uur, en nog
eens circa 15% werkt in een baan van 12 tot 20 uur per week; ongeveer de helft werkt dus
minder dan 20 uur per week. Vanaf 2016 is dit aandeel iets lager, namelijk go%. Het gaat
hier om alle personen die werk hebben, dus ook personen die een baan combineren met
onderwijs of een uitkering.
Figuur 3.8
Arbeidsduur van personen die aan het eind van het jaar van instroom werk hebben (in procenten)
100
go
80
7o
60
50
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Mm > 30 uur
Ml 20-29 uur
EI 12-19 uur
WO <12 uur
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.3.6 Persoonlijk inkomen
Het persoonlijk inkomen? van personen in het doelgroepregister ligt lager dan van jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong (figuur 3.9). Dit geldt voor zowel jong-
gehandicapten die werken als degenen die niet werken, maar is vooral zichtbaar voor men-
sen zonder baan. Het verschil in persoonlijk inkomen tussen jonggehandicapten met en
zonder werk is toegenomen vanaf het jaar van invoering van de Participatiewet. Het gaat
hier dus om het persoonlijk inkomen en niet het huishoudinkomen, dus hieruit is niet op te
112 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
maken of jonggehandicapten bijvoorbeeld een partner hebben met inkomen of nog bij hun
ouders wonen.
Figuur 3.9
Gemiddeld persoonlijk jaarinkomen van instromers in de Wajong en het doelgroepregister, naar het hebben
van een baan (in euro's)?
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
EN totaal WO metbaan [ zonder baan
a Het persoonlijk inkomen op jaarbasis in het jaar na instroom (zie noot g bij dit hoofdstuk).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.3.7 Dienstverlening re-integratietrajecten
Hoofdstuk 7 gaat dieper in op de inzet van re-integratietrajecten voor jonggehandicapten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen jonggehandicapten,
zoals degenen met en zonder uitkering, en tussen typen re-integratie-instrumenten.
Op deze plek beperken we ons tot een globaal beeld van de ontwikkelingen van de inzet
van re-integratietrajecten. In de periode 2006-2014 (voor invoering van de Participatiewet)
lag het totaal aantal nieuwe Wajong-instromers tot 27 jaar voor wie in het betreffende jaar
een re-integratietraject was ingezet rond 20% (figuur 3.10). Het gaat hierbij om registraties
van re-integratie-instrumenten vanuit uwv in het jaar van instroom. In 2015 lag dit aandeel
voor de instromers in het doelgroepregister aanvankelijk lager, maar het nam daarna toe
tot ongeveer 45% in 2018. Het gaat hier om registraties vanuit de gemeenten (de Statistiek
Re-integratie door Gemeenten). Uit hoofdstuk 6 zal blijken dat de toename zich het sterkst
voordeed bij jonggehandicapten zonder uitkering. Kok et al. (2019ga) concluderen dat de
inzet van re-integratietrajecten voor de 18-jarige quasi-Wajongers die vanaf 2015 gevolgd
worden, lager is dan voor de instromers in de Wajong van 2014 (zie paragraaf 3.3).
Deze resultaten zijn lastig te vergelijken door een verschil in aanpak, bijvoorbeeld omdat
de overige dienstverlening niet is meegeteld. Wat wel volgt uit beide aanpakken is dat de
inzet van re-integratie-instrumenten voor jonggehandicapten net na invoering van de
113 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Participatiewet aanvankelijk laag was, maar dat in de loop der jaren een inhaalslag is
gemaakt (zie verder hoofdstuk 7).
Figuur 3.10
Aandeel instromers in Wajong (tot 2015) en doelgroepregister (vanaf 2015) met een re-integratietraject in het
jaar van instroom (in % van de instroom)
60
bie)
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
3.4 Ervaringen van gemeenten, doelgroep en werkgevers
Deze paragraaf gaat in op de vraag wat de ervaringen zijn van gemeenten, jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen en werkgevers met de re-integratie van jong-
gehandicapten. De informatie is door middel van enquêtes en interviews in 2015, 2017 en
2019 door Centerdata verzameld onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2015, 2017, 2019),
door Berenschot onder werkgevers (Adelmeijer et al. 2015, 2017; Schenderling et al. 2019)
en door de Inspectie szw onder de doelgroep (Inspectie szw 2015a, 2017a, 2019a).
Wij maken hier vooral gebruik van de meest recente meting uit 2019. Ook het onderzoek
van sEO/Panteia (Kok et al. 2019b) bevat een kwalitatief onderzoek onder gemeenten. In
aanvulling op de hiervoor gepresenteerde analyses geven deze onderzoeken duiding aan
de gevolgen van de Participatiewet voor jonggehandicapten en bieden ze zicht op de
mechanismen en eventuele knelpunten die hieraan ten grondslag liggen.
Hebben gemeenten jonggehandicapten goed in beeld?
In de situatie vóór invoering van de Participatiewet konden jonggehandicapten zich zodra
zij 18 werden aanmelden voor een Wajong-uitkering. uwv had een netwerk rond vso- en
pro-scholen opgezet en had jonggehandicapten goed in beeld (Kok et al. 2019b). Jong-
gehandicapten kunnen nu niet meer vanzelfsprekend zodra zij 18 worden aankloppen bij
de gemeente voor een uitkering. Als ze onderwijs volgen hebben zij geen recht op een uit-
114 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
kering en om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering moeten zij ook aan
andere voorwaarden voldoen. Gemeenten hebben wel de verantwoordelijkheid om jong-
gehandicapten die dat nodig hebben hulp te bieden om aan het werk te komen, ook als zij
geen recht hebben op een bijstandsuitkering. Wat doen gemeenten om deze doelgroep in
beeld te krijgen en is het aannemelijk dat zij hierin voldoende slagen?
Het gemeenteonderzoek laat allereerst zien dat vrijwel alle gemeenten maatregelen geno-
men hebben om de kennis over de nieuwe doelgroep te vergroten zodat deze beter te her-
kennen en te begeleiden is, door training van medewerkers en samenwerking met scholen,
uwv en het sociale werkbedrijf (Cuelenaere et al. 2017). Ruim vier op de tien gemeenten
vinden de eigen kennis van de nieuwe doelgroep ruim voldoende om de dienstverlening
uit te kunnen voeren, bijna de helft beoordeelt dit als ‘net voldoende’. Redenen waarom
deze gemeenten hun kennis maar net voldoende vinden zijn dat de doelgroep te klein is
om er ervaring mee op te doen, er nog geen routine mee is, of dat de kennis verspreid of
juist slechts bij één expert aanwezig is (Cuelenaere et al. 2017).
Onderzoek van de Inspectie szw (2016d; zie ook Cuelenaere et al. 2019) constateert een
vooruitgang in de bekendheid van gemeenten met de doelgroep in vergelijking met de
periode vlak nadat de Participatiewet was ingevoerd. Dit komt onder andere door een ver-
beterde samenwerking met pro- en vso-scholen. Wel is er in die samenwerking nog verbe-
tering mogelijk. Kok et al. (2o19b) geven bijvoorbeeld aan dat niet met alle pro- en vso-
scholen contact is. Bovendien wordt soms een selectie gemaakt van de leerlingen en
worden niet alle uitstromende leerlingen besproken. Ook werken ouders soms niet mee
omdat ze niet willen dat hun kind een stempel als arbeidsbeperkte krijgt bij het betreden
van de arbeidsmarkt. Voor onderwijsinstellingen is het niet altijd een vooruitgang dat ze,
anders dan voorheen bij uwv, sinds de invoering van de Participatiewet soms te maken
hebben met meerdere gemeenten of contactpersonen. Het algemene beeld is echter dat
gemeenten (ex-)leerlingen van vso en pro goed in beeld hebben, ongeacht of zij een uit-
kering van de gemeente ontvangen (Cuelenaere et al. 2019).
Vso- en pro-leerlingen vormen echter niet de gehele groep jonggehandicapten. Op andere
groepen is minder goed zicht (Cuelenaere et al. 2019; Kok et al. 2019b). Het gaat bijvoor-
beeld om leerlingen die passend onderwijs hebben gekregen binnen het regulier onderwijs
of leerlingen van vso- of pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onder-
wijs, jonggehandicapten met arbeidsvermogen zonder uitkering en zonder inkomsten uit
arbeid (onggehandicapte nuggers) en jongeren die na werk weer uitvallen. Grote gemeen-
ten hebben naast contacten met pro- en vso-scholen ook contact met het mbo, zodat
jonggehandicapten die uitvallen in beeld blijven. Dit is echter niet bij alle gemeenten zo
(Kok et al. 2019b). Jonggehandicapten die met loonkostensubsidie aan het werk gaan en
daarna uitvallen, komen soms in de ww en raken uit beeld bij gemeenten. Hoewel
gemeenten soms wel maatregelen nemen om deze groepen in beeld te krijgen, is dit veel
minder goed georganiseerd dan de samenwerking met vso- en pro-scholen. Terwijl
94% van de gemeenten aangeeft (ex-)leerlingen van vso/pro in beeld te hebben, heeft
34% van de gemeenten (ex-)leerlingen met een beperking die niet van vso/pro komen in
beeld (Cuelenaere et al. 2019).
115 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
(Ex-)leerlingen van het vso en later ook pro worden sinds 2015 opgenomen in het
doelgroepregister zonder dat er een beoordeling arbeidsvermogen door uwv voor nodig Is
(zie kader 3.1). Ook kunnen mensen uit de doelgroep Participatiewet zelf bij uwv een aan-
vraag indienen voor een beoordeling. uwv geeft aan gemeenten het burgerservicenummer
door van de mensen die worden opgenomen in het doelgroepregister. Ongeveer q0% van
de gemeenten benadert deze personen actief om hen eventueel te begeleiden naar werk.
Ongeveer een kwart (24%) onderneemt echter geen actie om deze personen te benaderen
en bij ruim een kwart (29%) is niet duidelijk of de overzichten er zijn. Ook geeft uwv aan
gemeenten door wanneer iemand is afgewezen voor een aanvraag Wajong en tijdelijk geen
arbeidsvermogen heeft. Een minderheid van de gemeenten (20%) probeert deze personen
te benaderen, een kwart doet dat niet, en bij g0o% zijn deze signalen niet bekend
(Cuelenaere et al. 2019).
Bieden gemeenten de doelgroep ondersteuning?
Gemeenten hebben een financiële prikkel om zo veel mogelijk jonggehandicapten met een
uitkering te laten uitstromen naar werk. Dit was anders in de situatie voor invoering van de
Participatiewet, omdat deze financiële incentive bij de Wajong voor uwv niet bestond
(zie hoofdstuk 2). Dit kan echter ook een averechts effect hebben op de dienstverlening
van gemeenten, omdat zij vooral instrumenten bieden aan mensen met een uitkering en
die een grote kans hebben op uitstroom. Welke ondersteuning bieden gemeenten aan
jonggehandicapten bij het zoeken naar werk?
Of gemeenten jonggehandicapten ondersteuning bieden bij het zoeken naar werk hangt
mede af van hun verdienvermogen (Cuelenaere et al. 2017). Vaak hanteren gemeenten een
ondergrens aan het verdienvermogen om in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld
loonkostensubsidie. Jonggehandicapten die volgens de gemeenten een te grote afstand
hebben tot de arbeidsmarkt krijgen ondersteuning naar andere vormen van participatie,
bijvoorbeeld dagbesteding. De Inspectie szw (2016d) merkt op dat dit niet overeenkomt
met de doelstelling van de Participatiewet, die immers stelt dat jonggehandicapten niet
uitgesloten moeten worden van werk maar een kans moeten krijgen om aan het werk te
gaan. Er zijn verschillende redenen waarom gemeenten naar eigen zeggen geen re-integra-
tie-instrumenten aanbieden voor de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Een beperkt budget voor de relatief dure instrumenten loonkostensubsidie en beschut
werk is daar een van. Gemeenten geven ook aan dat een groot deel van hun bestand (nog)
niet in staat is om werk te verrichten (Cuelenaere et al. 2017, 2019).
Ook uit de cliëntonderzoeken (Inspectie szw 2019ga) blijkt dat een aanzienlijk deel (61%) van
de nieuwe doelgroep met een bijstandsuitkering aangeeft vrijgesteld te zijn van de ver-
plichting om naar werk te zoeken of mee te werken aan re-integratie. Voor mensen met
zelfgerapporteerd arbeidsvermogen ligt dit lager, maar geldt dit nog steeds voor bijna vier
op de tien (37%). Dit is opvallend, aangezien de Participatiewet als uitgangspunt heeft dat
iedereen ‘naar vermogen’ kan deelnemen op de arbeidsmarkt. Van de personen die niet
werken heeft bijna een derde (30%) afspraken gemaakt met de gemeente over hoe men
aan het werk kan komen. Bij degenen met arbeidsvermogen is dit 44%. Wel heeft de meer-
116 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
derheid van de personen die zeggen vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht andere afspra-
ken gemaakt met de gemeente, zoals het doen van vrijwilligerswerk of een tegenprestatie.
De Inspectie szw (2019a) keek ook specifiek naar jonggehandicapten met werkervaring, om
ervaringen met de toeleiding naar werk en de begeleiding op de werkplek in kaart te bren-
gen. Deze personen zijn opgenomen in het doelgroepregister, hebben al dan niet een
bijstandsuitkering en werken of hebben in het verleden gewerkt. De meerderheid van deze
groep is op eigen kracht of via een schoolse stage aan het werk gekomen. Ongeveer vier op
de tien ontvingen persoonlijke ondersteuning om aan het werk te kunnen gaan. Van dege-
nen die niet meer werken en geen ondersteuning hebben gehad, vindt de helft dat ze dit
wel nodig hebben. Ook geven degenen die niet meer werken, relatief vaak aan dat ze aan-
passingen aan het werk nodig hebben, maar deze niet hebben gekregen. Gedurende de
werkzame periode heeft het merendeel van de groep (ruim driekwart) geen contact met de
sociale dienst. Vooral degenen die zijn uitgevallen uit het arbeidsproces hebben dit vaak
(47%) als te weinig ervaren. De Inspectie szw concludeert dat ondersteuning ook belangrijk
is als jonggehandicapten (vaak zonder tussenkomst van de gemeente) aan het werk zijn,
om uitval uit het arbeidsproces te voorkomen.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid om langdurig instrumenten in te zetten, zoals
loonkostensubsidie, beschut werk en jobcoaching. Het uitgangspunt hierbij is dat jong-
gehandicapten niet altijd het vermogen hebben om door te stromen naar regulier werk of
werk zonder ondersteuning, ook niet op langere termijn. In de praktijk zetten gemeenten
loonkostensubsidie en jobcoaching echter vaak tijdelijk in (Cuelenaere et al. 2017).
Ook geven ze aan dat ze vanwege de hoge kosten terughoudend zijn beschut werk in te
zetten, al neemt de inzet van beschut werk wel toe (zie hoofdstuk 7). De targets voor
gemeenten richten zich meestal op het aan het werk helpen van de doelgroep. Hoewel
duurzame uitstroom van belang wordt geacht, wordt hier minder op gestuurd (Inspectie
szw 2018; Kok et al. 2019b).
Voor jongeren onder de 27 jaar bestaat in de Participatiewet zowel voor de ondersteuning
bij arbeidsinschakeling als de inkomensondersteuning (bijstand) een zoektermijn van vier
weken. De vierwekenzoektermijn is vooral bedoeld om deze jongeren zich meer bewust te
maken van hun eigen verantwoordelijkheid om aan het werk te komen en het minder
vanzelfsprekend te maken dat direct een beroep kan worden gedaan op bijstand. Voor
jonggehandicapten kunnen gemeenten een uitzondering maken voor wat betreft de vier-
wekenzoektermijn als het gaat om de ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Eerder onder-
zoek van de Inspectie szw (2016d) constateerde dat ruim de helft van de gemeenten de
zoektermijn (soms of altijd) hanteert voor jonggehandicapten. Uit het cliëntenonderzoek
van de Inspectie szw (201ga) blijkt dat ongeveer een kwart van de nieuwe doelgroep eerst
vier weken naar werk of een vervolgopleiding moest zoeken alvorens in aanmerking te
komen voor dienstverlening van de gemeente. Mogelijk speelt hier ook mee dat gemeen-
ten de doelgroep niet direct herkennen en pas na de zoektermijn weten dat het om iemand
met een arbeidsbeperking gaat.
117 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Volgens het kwalitatief onderzoek onder gemeenten van sEo/Panteia (Kok et al. 2019b)
neemt de aanbodgerichte aanpak van gemeenten om een match tot stand te brengen toe.
Jonggehandicapten passen vaak niet bij de openstaande vacatures van werkgevers.
Het werk moet dan worden aangepast aan de capaciteiten van de jonggehandicapte. Als de
jonggehandicapte aan het werk is gegaan, blijft er ook vaak nog begeleiding nodig vanuit
de gemeente, bijvoorbeeld door een jobcoach. uwv had voor de doelgroep Wajong
arbeidsdeskundigen in dienst die ervaring hadden met de doelgroep en wisten welke werk-
zaamheden pasten bij de capaciteiten van de kandidaat. Uit de Interviews met gemeenten
blijkt dat gemeenten minder vaak arbeidsdeskundigen in dienst hebben, al kunnen ze
expertise wel inkopen. Deze expertise is belangrijk voor de kwaliteit van de match,
een grotere kans op een passende functie en daardoor minder uitval uit werk.
Zijn jonggehandicapten gemotiveerd om te gaan werken?
Door het vervallen van de Wajong-uitkering komen jonggehandicapten alleen in aanmer-
king voor een bijstandsuitkering als zij aan de voorwaarden van bijstand voldoen.
De bijstandsuitkering is, zeker voor jongeren, lager dan de Wajong-uitkering. Het mini-
mumloon is hoger dan een bijstandsuitkering, uitgaande van een voltijdsbaan. Uit het
klantonderzoek van de Inspectie szw blijkt ook dat het aandeel jonggehandicapten dat
aangeeft niet rond te kunnen komen in 2017 (42%) en 2019 (38%) hoger was dan in 2015
(29%). Uit de ervaringsonderzoeken is lastig af te leiden of jonggehandicapten door deze
financiële prikkel meer gemotiveerd zijn om aan het werk te gaan. Wel blijkt uit het onder-
zoek dat twee derde van de jonggehandicapten pas bereid is te gaan werken als ze er
financieel (ten minste een beetje) op vooruitgaan. Een kwart is ook bereid te gaan werken
als het inkomen minimaal gelijk is en één op de tien toont die bereidheid ook als het inko-
men door te gaan werken lager komt te liggen. lets meer dan de helft (53%) verwacht dat
ze er door werk op vooruit zullen gaan, maar dat geldt niet voor iedereen: 15% verwacht
dat hun inkomen erop achteruit zal gaan als ze gaan werken.
De houding van jonggehandicapten ten opzichte van werk is doorgaans positief, maar een
aanzienlijk aandeel denkt (tijdelijk) niet te kunnen werken. Dat blijkt uit het onderzoek van
de Inspectie szw (2019ga) onder jonggehandicapten die bij ongewijzigd beleid in de Wajong
zouden zijn ingestroomd. 30% van de jonggehandicapten met een bijstandsuitkering schat
zelf In tijdelijk geen arbeidsvermogen te hebben en bij nog eens 19% is door Uwv vast-
gesteld dat ze tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben. Minder dan de helft (41%) van de
jonggehandicapten schat zelf in arbeidsvermogen te hebben, 11% geeft aan duurzaam
geen arbeidsvermogen te hebben.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat minder dan de helft (43%) van de respondenten de afge-
lopen zes maanden iets heeft gedaan om aan het werk te komen. Meer dan de helft (57%)
die niets heeft gedaan op dit vlak geeft aan nog niet in staat te zijn te werken. De meest
genoemde reden waarom het moeilijk is om een betaalde baan te vinden of te behouden is
de gezondheid, met name de geestelijke gezondheid (66% van de niet-werkende respon-
denten geeft dit aan). Van de niet-werkenden geeft een derde aan de komende tijd werk te
118 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
gaan zoeken. Bij degenen die naar eigen zeggen arbeidsvermogen hebben ligt dit aandeel
hoger (61%). Toch vindt het merendeel (81%) dat het hebben van werk voordelen heeft
boven het niet hebben van werk en zegt ruim 63% gelukkiger te zijn als ze een baan vin-
den. Voor degenen met zelfgerapporteerd arbeidsvermogen liggen deze percentages wat
hoger dan gemiddeld.
Zijn werkgevers vaker bereid jonggehandicapten in dienst te nemen?
Uit het ervaringsonderzoek onder werkgevers (Schenderling et al. 2019) blijkt dat werk-
gevers sinds de invoering van de Participatiewet meer in beweging zijn gekomen om men-
sen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Werkgevers zijn bereid om mensen uit
de doelgroep werk te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en
omdat zij maatschappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grote organisaties speelt
de banenafspraak ook een rol. Ook zeggen steeds meer bedrijven ‘aan het denken te zijn
gezet’ door de banenafspraak. Niettemin is er geen duidelijke toename te zien in het aantal
werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren. Ongeveer een derde van de werkgevers
heeft mensen uit de doelgroep in dienst. Wel hebben dezelfde werkgevers méér mensen in
dienst genomen. Plannen van werkgevers voor een plaatsing lopen in de praktijk vaak stuk.
61% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen,
59% verricht ook inspanningen daartoe en 19% heeft concrete plannen (zie ook Berenschot
2019). Van de werkgevers die aangeeft de intentie of plannen te hebben om mensen met
een arbeidsbeperking in dienst te nemen, realiseert 23% dit daadwerkelijk.
Dat het werkgevers niet lukt om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen
komt volgens de onderzochte werkgevers doordat ze geen geschikte functies hebben.
Werkgevers verwachten dat de doelgroep geschikt is voor vacatures en plaatsen bij voor-
keur op bestaande functies, eventueel na kleine aanpassingen. Werkgevers bij wie het wel
is gelukt iemand uit de doelgroep te plaatsen, geven aan dat dit komt doordat zij een func-
tie wisten te creëren. Vaak zijn er aanpassingen nodig of moet er werk gecreëerd worden
om de doelgroep aan het werk te krijgen.
Het tot stand brengen van een goede match blijkt een zeer intensief, continu proces te zijn
waarbij veel werkgevers onderweg afhaken. De instrumenten van de Participatiewet, zoals
loonkostensubsidie, zijn een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om mensen met
een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar zijn op zichzelf niet voldoende om plaat-
singen te realiseren. Voor een succesvolle match is een persoonlijke inzet van alle betrok-
ken cruciaal, meer dan de inzet van instrumenten. Ook het casusonderzoek (Van Rossum
et al. 2o1gSchenderling et al. 2019) laat zien dat een actieve werkgeversbenadering nodig is
om werkgevers te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werk-
nemers uit de doelgroep. Een plaatsing is geen eenmalige gebeurtenis: ook na plaatsing
blijft ondersteuning en betrokkenheid van de gemeenten vaak noodzakelijk om tot een
duurzame match te komen.
Met de Participatiewet werd beoogd één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
creëren. Het zou daardoor ook voor werkgevers inzichtelijker worden op welke regelingen
119 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
of voorzieningen zij aanspraak kunnen maken als zij iemand met een arbeidsbeperking in
dienst nemen. Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat er volgens
gemeenten van één regeling nog geen sprake is. Werkgevers hebben nog steeds te maken
met verschillende regelingen en instrumenten voor verschillende doelgroepen (bijvoor-
beeld wel of geen indicatie banenafspraak, Wajongers, Wsw'ers oude regeling). Gemeen-
ten ervaren wel dat de dienstverlening vanuit vwv en gemeenten in de loop der jaren meer
is geüniformeerd, maar door de verschillende systemen van waaruit Uwv en gemeenten
werken blijven verschillen bestaan. Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019)
laat zien dat de tevredenheid van werkgevers over de hoeveelheid en eenvoud van
administratieve handelingen niet is toegenomen sinds de invoering van de Participatiewet.
3.5 Conclusies
Met de invoering van de Participatiewet is er geen afzonderlijke regeling meer voor de
nieuwe instroom jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Zij vallen onder de
Participatiewet: ze kunnen indien nodig aanspraak maken op ondersteuning van de
gemeente en ontvangen mogelijk een uitkering als zij aan de voorwaarden voor bijstand
voldoen. De vraag die in dit hoofdstuk centraal stond is wat er vanaf 2015 is gebeurd met
de personen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een
Wajong-uitkering (de zogenoemde quasi-Wajongers).
Grotere kans op baan, maar vaker flexibel werk
Hoe heeft de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met arbeidsvermogen zich ontwik-
keld, in wat voor banen komen zij terecht, en veranderde hun inkomenspositie? Voor jong-
gehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op een baan toegenomen sinds de invoe-
ring van de Participatiewet. Instromers in de Wajong in 2014 hadden in het derde jaar na
instroom 9 procentpunt minder kans op een baan dan personen met dezelfde kenmerken
die vanaf 2015 gevolgd zijn. Van de Wajongers werkte 29 procent in het derde jaar na
instroom, terwijl dat van de jonggehandicapten vanaf 2015 bij 38 procent het geval is.
De toename zit vooral in deeltijdwerk en contracten voor bepaalde tijd. De flexibilisering
van de arbeidsmarkt geldt voor de gehele werkende bevolking en vooral voor starters,
maar ook zeker voor jonggehandicapten.
Bij de invoering van de Participatiewet werd door sommigen de vrees geuit dat een deel
van de jonggehandicapten hun weg in de samenleving niet zou kunnen vinden en uitgeslo-
ten zou raken van zowel onderwijs als arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Ongeveer 7 pro-
cent van de 18-jarige jonggehandicapten met vergelijkbare kenmerken als de Wajongers,
die vanaf 2015 zijn gevolgd, had eind 2017 geen werk en uitkering en volgde geen onder-
wijs. Het totale bruto persoonlijk inkomen van jonggehandicapten onder de Participatie-
wet is lager is dan onder de Wajong. Dat geldt voor zowel degenen met als zonder werk.
Dat de quasi-Wajongers vaker aan het werk zijn en hun inkomen uit arbeid hoger is, com-
penseert niet voor het feit dat zij minder vaak een uitkering ontvangen.
120 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Lagere instroom dan in Wajong, inkomenspositie verslechterd
In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken
en kansen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn inge-
stroomd? Een vergelijking van de instroom in de Wajong met de instroom in het
doelgroepregister geeft een indicatie of jonggehandicapten met arbeidsvermogen die bij
ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd, nu in het doelgroepregister
instromen. De instroom in het doelgroepregister verschilt van de instroom in de Wajong,
onder andere doordat het doelgroepregister geen 18-jarige leeftijdsgrens kent en er ook
personen van 16 en 17 jaar instromen. De toegangscriteria voor het doelgroepregister zijn
in sommige opzichten minder strikt dan die voor de vroegere Wajong, doordat iedereen
vanuit het vso en pro bij aanmelding zonder beoordeling wordt toegelaten tot het
doelgroepregister, terwijl er voor een Wajong-indicatie een (medische) beoordeling van
Uwv nodig was. Mogelijk hebben instromers in het doelgroepregister hierdoor gemiddeld
een wat ‘lichtere’ problematiek, al is dit op basis van de gegevens niet bekend.
De instroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen in het doelgroepregister is qua
omvang in 2017 en 2018 lager dan de instroom in de Wajong in 2013 en 2014. Dit impliceert
dat een deel van de personen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn geko-
men voor een Wajong-uitkering, op dit moment niet is opgenomen in het doelgroep-
register. Hoe dit komt is uit de cijfers niet op te maken. Mogelijk zijn jonggehandicapten
bijvoorbeeld minder snel geneigd zich aan te melden voor het doelgroepregister, of heb-
ben gemeenten een deel van de doelgroep nog niet in beeld.
Personen in het doelgroepregister hebben een andere situatie dan personen in de Wajong:
een iets groter deel werkt (de helft van de 18-jarigen en 37% van de 19-plussers), ruim een
kwart ontvangt een bijstandsuitkering en 27% volgt onderwijs. Ongeveer 16% (dat zijn
ongeveer 1300 personen) van de instromers in het doelgroepregister jonger dan 27 jaar
werkt niet, ontvangt geen uitkering en volgt geen opleiding aan het eind van het jaar van
instroom. Het persoonlijk inkomen van de personen het doelgroepregister is lager dan dat
van de Wajongers in 2014. Dat geldt zowel voor werkenden als niet-werkenden. Ook uit het
klantonderzoek blijkt dat jonggehandicapten na 2015 moeilijker rond kunnen komen dan
in de periode daarvoor. Overeenkomstig de tendens die in het onderzoek van seo/Panteia
(Kok et al. 2019a) werd geconstateerd, is er vaker sprake van tijdelijke contracten. Van de
jongeren die voor in een bepaald jaar in het doelgroepregister zijn ingestroomd en in dat
jaar een baan heeft gevonden, heeft 13% een vast contract.
Jonggehandicapten niet altijd in beeld
Wat zijn de ervaringen van gemeenten, de doelgroep jonggehandicapten met arbeids-
vermogen en werkgevers met de re-integratie van jonggehandicapten? Uit onder andere
de ervaringsonderzoeken blijkt dat gemeenten sinds de invoering van de Participatiewet
beter zicht krijgen op de doelgroep, maar er is nog wel verbetering mogelijk in onder
andere de samenwerking met vso-/pro-scholen.
Personen die instromen in het doelgroepregister zonder tussenkomst van de gemeente zijn
lang niet altijd in beeld. Zowel het signaal dat uwv geeft als een aanvraag voor een
121 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
Wajong-uitkering is afgewezen als het burgerservicenummer dat Uwv aan gemeenten
doorgeeft van burgers die in het doelgroepregister worden opgenomen, is bij een groot
deel van de gemeenten niet bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers
actief op aan de hand van deze signalen. Of gemeenten ondersteuning bieden hangt onder
andere af van het verdienvermogen. Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
worden niet altijd naar werk begeleid en gemeenten zijn terughoudend met de inzet van
dure instrumenten als loonkostensubsidie en beschut werk, al neemt de inzet hiervan wel
toe. Hoofdstuk 7 gaat verder in op de dienstverlening aan personen die geen uitkering ont-
vangen.
Wat betreft de doelgroep valt in het gemeenteonderzoek en het klantonderzoek op dat
een aanzienlijk deel van de jonggehandicapten zelf aangeeft geen arbeidsvermogen te
hebben en (tijdelijk) niet in staat is te werken. Problemen met de (geestelijke) gezondheid
zijn daarbij de meest genoemde reden. Ook zegt een groot deel vrijgesteld te zijn van de
verplichtingen tot werk of niet naar werk te zoeken. Dit is opvallend, aangezien de
Participatiewet als uitgangspunt heeft dat iedereen ‘naar vermogen’ kan deelnemen op de
arbeidsmarkt. Uit het werkgeversonderzoek blijkt dat werkgevers vaker bereid zijn om per-
sonen met een beperking in dienst te nemen, maar de stap naar daadwerkelijke plaatsing
uiteindelijk vaak niet maken. De meest genoemde reden is dat er geen geschikte functies
zijn.
Noten
1 De Wajong-regeling is vanaf 2015 alleen toegankelijk voor jonggehandicapten zonder arbeids-
vermogen. Alleen mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, kunnen nog instromen in de
Wajong. Personen die al een Wajong-uitkering hadden vóór invoering van de Participatiewet in 2015
blijven hun rechten behouden (zie ook hoofdstuk 1).
2 __Sinds1976 bestond de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), bedoeld voor iedereen die als niet-
werknemer arbeidsongeschikt was. Ook mensen die op jonge leeftijd (vóór de beëindiging van hun
opleiding) arbeidsongeschikt zijn geraakt, de zogenoemde vroeg-gehandicapten, behoorden tot de
doelgroep van de AAW (TK 1974/1975). In 1998 is de wet ingetrokken en voor personen die voor hun
18° verjaardag of tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden, vervangen door de Wet arbeids-
ongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
3 De beoordeling over de toegang tot de regeling gebeurde voor 2015 door een uwv-arts. Het doelgroep-
register bevat mogelijk de wat ‘lichtere’ gevallen doordat alle personen uit pro en vso worden toegela-
ten, terwijl voorheen een (medische) indicatie van uwv nodig was.
4 _ Het persoonlijk inkomen is het bruto jaarinkomen dat zowel inkomen als arbeid als de uitkering op
basis van sociale voorzieningen bevat. Het betreft het persoonlijk inkomen op jaarbasis in het jaar na
instroom. Bijvoorbeeld: het persoonlijk inkomen van de instromers in 2016 is vastgesteld voor het jaar
2017. Of iemand een baan heeft is vastgesteld op 31 december van het jaar van instroom. Bijvoorbeeld:
voor degenen die op 31 december 2016 een baan hebben, is het persoonlijk inkomen vastgesteld in het
jaar 2017. Het persoonlijk inkomen bevat de volgende bestanddelen van het bruto-inkomen van een
persoon: inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uit-
kering sociale voorzieningen, inclusief studiefinanciering (met uitzondering van kinderbijslag en kind-
gebonden budget). Premies inkomensverzekeringen zijn in mindering gebracht.
122 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN
a De Wsw-doelgroep
Klarita Sadiraj en Stella Hoff
— _ De mensen die eind 2014 op de wachtlijst voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) ston-
den, zijn in de vier jaren daarna minder vaak aan werk gekomen dan de wachtenden in eer-
dere jaren.
— _ Het aandeel werkenden met een baan voor ten minste een jaar is eveneens kleiner.
— _In 2018 waren er bijna 10.000 nieuwe gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching of
beschut werk, het ‘zware!’ Participatiewet-instrumentarium. De gebruikers van deze drie
instrumenten hebben een hogere gemiddelde loonwaarde dan de vroegere nieuwe Wsw-
instromers.
— _ Vande gebruikers van het ‘zware! Participatiewet-instrumentarium heeft een minderheid
een voltijdbaan of een vast contract.
4.1 Inleiding en vraagstelling
De invoering van de Participatiewet leidde voor een deel van de mensen met een indicatie
voor een arbeidsplaats in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) tot grote
veranderingen. Voor de bijna 103.000 mensen die op 31 december 2014 een Wsw-dienst-
verband hadden, veranderde er In principe niets. Zij behielden hun indicatie, samen met de
rechten en plichten die in de cao voor de Wsw zijn vastgelegd. Maar voor degenen die op
dat moment op de wachtlijst voor een Wsw-dienstverband stonden, veranderde er veel.
Vanuit de gedachte dat veel Wsw'ers in staat zijn om met begeleiding aan de slag te gaan
bij een reguliere werkgever (zie TK 2013/2014qa: 68), is de toegang tot de sociale werkvoor-
ziening afgesloten. De mensen die eind december 2014 nog op de wachtlijst stonden, vie-
len vanaf 1 januari 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeente of uwv, afhankelijk
van de uitkering die ze ontvingen. In dit hoofdstuk bespreken we hoe het deze mensen in
de jaren daarna is vergaan. Hierbij maken we een vergelijking met de mensen die in eer-
dere jaren op de Wsw-wachtlijst stonden, zodat we uitspraken kunnen doen over effecten
van de Participatiewet. Ten aanzien van deze groep zoeken we dus antwoord op de vol-
gende onderzoeksvraag:
— _Isde kans op arbeidsdeelname van de mensen die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst
stonden, groter of kleiner dan die van de wachtenden van eerdere jaren? En welke ver-
schillen zijn er wat betreft de kenmerken van de gevonden banen?
Naast de mensen die al op de wachtlijst voor de Wsw stonden, zijn er de potentiële nieuwe
cliënten: mensen die bij ongewijzigd beleid — als de Participatiewet niet zou zijn ingevoerd
— vermoedelijk eveneens een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen. Zij zijn niet als
zodanig te herkennen omdat het onderscheidende kenmerk (de Wsw-indicatie) niet meer
123 DE WSW-DOELGROEP
wordt toegepast. Om toch ook voor deze groep een indruk te krijgen van hoe het hun op
de arbeidsmarkt vergaat sinds de invoering van de Participatiewet, identificeren we hen
aan de hand van andere kenmerken. We hebben besloten om daartoe uit te gaan van
informatie over de ingezette hulp! Leidend is de veronderstelling dat mensen die een relatief
‘zwaar’ re-integratie-instrument vanuit de Participatiewet ontvangen, bij ongewijzigd
beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wsw-indicatie. Specifiek betreft dit de
mensen voor wie loonkostensubsidie,® een jobcoach of beschut werk is ingezet ter onder-
steuning van hun arbeidsdeelname. Ook de mensen die al een indicatie voor beschut werk
hebben gekregen maar nog wachten op een werkplek, tellen we mee als potentiële nieuwe
cliënten voor de Wsw.
Deze selectie leidt tot een zekere overschatting, aangezien loonkostensubsidie of job-
coaching in de oude situatie ook wel werd toegepast voor mensen zonder Wsw-indicatie.
Aan de andere kant ontbreken nu de mensen die voorheen vanuit een arbeids-
ongeschiktheidsuitkering (wao/wIa) in de Wsw zouden zijn ingestroomd. Ook blijven de
mensen voor wie andere of helemaal geen instrumenten zijn ingezet, met deze afbakening
uit beeld.
Ten aanzien van de (potentiële) nieuwe cliënten hebben we de volgende onderzoeksvragen
geformuleerd:
— In hoeverre zijn de gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk
(van wie we veronderstellen dat zij voorheen een Wsw-indicatie zouden hebben
gekregen) qua aantallen en achtergrondkenmerken vergelijkbaar met de mensen die
vóór 2015 in de Wsw zijn ingestroomd? Wordt met dit instrumentarium dezelfde doel-
groep bereikt?
— _ Wat zijn de kenmerken van de banen van degenen die gebruikmaken van de
Participatiewet-instrumenten en verschilt dit van de werkenden binnen de Wsw?
Opzet van dit hoofdstuk
Dit hoofdstuk begint met een korte schets van de situatie vóór de invoering van de
Participatiewet (6 4.2). Daarna geven we in de paragrafen 4.3 tot en met 4.5 antwoord op
de drie onderzoeksvragen. Het hoofdstuk sluit af met de belangrijkste conclusies op grond
van de bevindingen.
4.2 De situatie vóór 2015: de Wet sociale werkvoorziening
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) bestaat sinds 1 januari 1969. Doel van de wet was
“een eenduidig kader te scheppen voor het aanbieden van arbeid onder aangepaste
omstandigheden aan personen die door een handicap niet in de gelegenheid zijn om onder
normale omstandigheden te werken” (TK 1995/1996b). Dit doel is gebleven, ook na een
aantal herzieningen in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Die herzieningen
dienden voornamelijk om de doelgroep nader af te bakenen en de uitvoeringspraktijk te
verbeteren. Zo is medio jaren negentig besloten de toegang tot de sociale werkvoorziening
te beperken tot “personen die tot regelmatige arbeid in staat zijn, maar die door een licha-
124 DE WSW-DOELGROEP
melijke, verstandelijke of psychische beperking alleen onder aangepaste omstandigheden
kunnen werken.” Mensen die niet in staat zijn ‘regelmatige arbeid’ te verrichten, komen op
grond van deze doelgroepafbakening niet in aanmerking voor de Wsw, evenmin als men-
sen met een handicap die niet medisch is vast te stellen of die niet bepalend is voor de
werkloze situatie. Reden voor deze aanscherping van de toelatingscriteria was dat het
aantal aanmeldingen inmiddels het aantal beschikbare sw-arbeidsplaatsen ruim had over-
stegen (TK1995/1996b: 12).
De mensen die een Indicatie voor de Wsw kregen, kwamen gewoonlijk eerst op een wacht-
lijst terecht. Ondanks de aanscherping van de toelatingscriteria liep de wachttijd op:
in 200q bedroeg hij gemiddeld 10 maanden (Bolhuis et al. 2005: 36), tien jaar later was dit
bijna 23 maanden (Harteveld et al. 2015: 23). Tot aan 2012 liep ook het aantal mensen op de
wachtlijst flink op, van bijna 13.000 eind 2004 tot ruim 21.000 eind 201. Het jaar erna was
echter sprake van een lage instroom en een hoge uitstroom, waardoor het aantal wachten-
den met bijna 5.500 personen afnam (Van Santen et al. 2013: 9). Aangezien het profiel van
de wachtenden in 2012 nauwelijks afweek van dat uit eerdere jaren (Van Santen et al. 2013:
22), had de hoge uitstroom wellicht te maken met de komende invoering van de
Participatiewet.4 Mogelijk hebben gemeenten en sociale werkbedrijven in anticipatie
daarop extra inspanningen verricht om te bevorderen dat de wachtlijst zo kort mogelijk
was, bijvoorbeeld door extra werkplekken voor deze groep te creëren. De lage instroom
kan eveneens een gevolg zijn geweest van de aankondiging van de nieuwe wet; gemeenten
waren mogelijk minder actief met het aanvragen van nieuwe Wsw-indicaties. In 2013 en
2014 zette de dalende trend door, zodat er eind 2014 nog iets meer dan 11.000 mensen op
de Wsw-wachtlijst stonden (Harteveld et al. 2015: 9).
De meeste mensen die na verloop van tijd van de wachtlijst af kwamen, gingen aan de slag
in een Wsw-dienstbetrekking. Gewoonlijk betrof dit net iets meer dan de helft (51%) van de
uitstroom van de wachtlijst, in 2014 was dit 57% (Harteveld et al. 2015: 24). De meeste
mensen kwamen te werken op een beschutte werkplek — doorgaans in een sociaal werk-
bedrijf — in dienst van de gemeente, maar ook werden mensen vanuit de gemeente indivi-
dueel of in groepsverband gedetacheerd bij een reguliere werkgever. Bij zowel beschut
werk als detachering valt men onder de cao voor de sociale werkvoorziening. Het salaris is
minimaal gelijk aan het wettelijk minimumloon.
Nog eens 8% tot 10% van de wachtlijstuitstroom startte op een arbeidsovereenkomst
begeleid werken. Deze mensen zijn in dienst bij een reguliere werkgever, onder arbeids-
voorwaarden op grond van de cao van die werkgever. De begeleiding vindt doorgaans
plaats in de vorm van een jobcoach.
De rest (gewoonlijk circa 40%, in 2014 was dit 33%) stroomde van de wachtlijst uit naar de
categorie ‘overig’. Hier kan het gaan om een intrekking van de Wsw-indicatie of verhuizing
naar een andere gemeente,” maar ook om uitstroom wegens het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd of overlijden (Harteveld et al. 2015: 25).
125 DE WSW-DOELGROEP
4.3 De arbeidsdeelname van Wsw-wachtenden van eind 2014
Met de invoering van de Participatiewet is de sociale werkvoorziening er alleen nog voor
degenen die al een Wsw-baan hadden. Mensen die op 31 december 2014 nog op de wacht-
lijst stonden voor zo’n baan, konden niet meer bij de sociale werkvoorziening terecht, maar
vielen — afhankelijk van het ontvangen uitkeringstype — onder verantwoordelijkheid van de
gemeente of Uwv. Degenen met een bijstandsuitkering behoorden tot de gemeentelijke
doelgroep, degenen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (inclusief Wajong) of werk-
loosheidsuitkering vielen onder uwv. Aanvankelijk was het de bedoeling om de Wsw-
wachtenden met een Wajong-uitkering, en ook alle andere Wajong-ontvangers met
arbeidsvermogen, naar de gemeenten over te hevelen en hun Wajong-uitkering te beëindi-
gen. Later is besloten van dit plan af te zien en hen in de Wajong te laten blijven
(TK 2013/2014b). Nieuwe cliënten met een arbeidsbeperking en met arbeidsvermogen val-
len sinds 2015 wel onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Deze zogenoemde
quasi-Wajongers zijn In hoofdstuk 3 besproken.
In deze paragraaf richten we ons op degenen die op 31 december 2014 op de wachtlijst
voor de Wsw stonden en geven we antwoord op de vraag hoe hun arbeidsdeelname zich in
de jaren daarna heeft ontwikkeld. Deze wachtenden vormen een groep waarvan met
zekerheid is te zeggen dat zij tot de Wsw-doelgroep behoorden en waaraan het effect van
de invoering van de Participatiewet op de arbeidsparticipatie is af te meten. Ze staan
model voor de latere cohorten van mensen met een arbeidsbeperking die — als de
Participatiewet niet zou hebben bestaan — in de Wsw zouden zijn ingestroomd. Over deze
wachtenden hebben we al eerder tussentijds gerapporteerd (Sadiraj et al. 2018). We lieten
toen zien dat zij qua kenmerken vergelijkbaar zijn met de mensen die in 2010 of later in de
Wsw-regeling waren ingestroomd en na invoering van de Participatiewet hun indicatie
behielden omdat ze al een Wsw-baan hadden.
We vergelijken de arbeidsdeelname van de wachtenden van eind 2014 met die van de
mensen die eind 2010, 2011, 2012 of 2013 op de wachtlijst stonden. Deze laatste vier cohor-
ten hebben in principe niet met de Participatiewet te maken, tenzij ze eind 2014 nog steeds
of opnieuw op de Wsw-wachtlijst stonden. Bij de vergelijking corrigeren we voor verschil-
len in de samenstelling van de groepen.® Op die manier kunnen we ervan uitgaan dat de
bevindingen niet het gevolg zijn van veranderingen in, bijvoorbeeld, de leeftijdsopbouw
van de Wsw-wachtenden. Verschillen in ontwikkelingen tussen wachtenden uit 2014 en die
uit eerdere jaren wijzen daarmee op invloed van de Participatiewet.
In Sadiraj et al. (2018) signaleerden we dat de kans op werk voor de wachtenden van eind
2014 veel lager lag dan die voor de mensen die in de periode daarvoor aan het eind van het
jaar op de wachtlijst stonden. Gecorrigeerd voor verschillen in de samenstelling van deze
cohorten en voor ontwikkelingen in de werkgelegenheid? bedroeg de kans om in de twee
navolgende jaren aan het werk te komen voor de wachtenden van december 2014 maar
ongeveer de helft van die kans voor wachtenden uit eerdere jaren. In deze paragraaf actua-
liseren we deze gegevens en gaan we na of de baankans vier jaar na invoering van de
126 DE WSW-DOELGROEP
Participatiewet is veranderd. Ook bespreken we enkele kenmerken van de gevonden
banen, de rol van re-integratietrajecten en de uitstroom uit de uitkering na het vinden van
een baan. Daarna gaan we in op de ervaringen van gemeenten en van de Wsw-wachten-
den zelf. We beginnen echter met een korte bespreking van de omvang en samenstelling
van de vijf cohorten wachtenden.
4.31 De Wsw-wachtenden: aantallen en kenmerken
In de laatste jaren voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet is het aantal men-
sen op de Wsw-wachtlijst fors afgenomen, zo schreven we al in paragraaf q.2. Waar het in
december van 2010 en 2011 om meer dan 20.000 mensen ging, bedroeg dit aantal eind
2014 nog slechts ruim 11.000 (tabel 4.1). Deze afname is een gevolg van het feit dat de uit-
stroom (naar een Wsw-dienstbetrekking, begeleid werken of een ‘overige’ bestemming,
zoals pensioen) ieder jaar groter was dan de instroom. In enkele jaren, zoals in 2012, nam
bovendien de uitstroom toe terwijl de instroom daalde (zie Van Santen et al. 2013: 9).
Zoals we eerder aangaven hebben gemeenten zich In de aanloop naar de Participatiewet
wellicht extra ingespannen om de Wsw-wachtlijsten weg te werken.
In een aantal opzichten blijkt de samenstelling van de wachtlijstpopulatie stabiel te zijn.
Zo bestaat ieder jaar bijna twee derde van de wachtenden uit mannen. Ook de gemiddelde
leeftijd bleef vrijwel constant; in 2010 waren de Wsw-wachtenden gemiddeld 40 jaar oud,
in 2012-2014 gemiddeld q1 jaar. Verder had steevast circa een kwart van de wachtenden
een lichamelijke of verstandelijke beperking, terwijl ongeveer 55% te kampen had met psy-
chische problemen (tabel 4.1). Toch zijn er wel wat wijzigingen zichtbaar in de loop der tijd.
Eén daarvan betreft het verminderde aandeel wachtenden met een zware arbeids-
beperking. Had in 2010 37% een arbeidsbeperking van ten minste 80%, in 2013 en 2014 was
dit gedaald naar 34%. Overigens is de mate van beperking voor lang niet iedereen bekend,
zodat deze percentages met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Daarnaast
blijkt de gemiddelde duur van de Wsw-indicatie van de wachtenden te zijn toegenomen
door de jaren heen, van 2 jaar naar 3,5 jaar. Tot slot is ook het aantal keren dat men in de
laatste 5 jaar op de wachtlijst stond, iets toegenomen: in het cohort 2010 was dit gemid-
deld tweemaal, in het cohort 2014 gemiddeld bijna driemaal. Voor de gevonden verschillen
zullen we corrigeren middels regressieanalyses (zie na tabel q.2).®
127 DE WSW-DOELGROEP
Tabel 4.1
Achtergrondkenmerken van verschillende cohorten Wsw-wachtenden, 2010-2014 (in procenten en gemid-
delden)
2010 2011 2012 20153 2014
geslacht
man 62,5 62,5 62,6 62,7 62,8
leeftijd
gemiddeld (in jaren) 40,0 40,5 41,1 41,1 40,9
duur Wsw-indicatie
gemiddeld (in jaren) 2,1 2,5 3,1 3,3 3,5
type uitkering bij Wsw-instroom
bijstandsuitkering 18,8 50,7 51,5 53,1 55,2
Wajonguitkering 20,9 19,7 19,4 19,6 18,5
WAO/WIA 20,4 19,4 19,0 17,2 15,4
ww-uitkering 6,3 6,4 6,4 6,6 6,4
uitkering niet bekend/geen uitkering 3,6 3,8 3,7 3,4 4,5
mate van arbeidsbeperking®
< 40% 2,6 3,0 2,9 35,6 3,1
41-79% 2,4 3,0 3,2 5,8 5,8
280% 37,0 34,8 35,9 34,1 34,1
onbekend 58,0 59,2 58,0 58,5 59,0
soort beperking
lichamelijk/verstandelijk 25,6 24,8 24,9 25,4 25,0
psychisch 54,1 54,7 55,5 55,3 55,6
overig 20,3 20,5 19,6 19,3 19,4
wachtlijstverleden?
gemiddeld (in aantallen) 2 2,2 2,6 2,8 2,8
N 21.441 21.135 15.968 13.317 11.147
a _ Vastgesteld door uwv op moment van (her)indicatie Wsw.
b Aantal keren op de Wsw-wachtlijst in de voorgaande vijf jaar (informatie vanaf december 2006).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
De gevonden veranderingen in de samenstelling van de cohorten wachtenden zouden erop
kunnen duiden dat de wachtenden van 2014 wellicht een selecte groep vormen. Eerder
wezen we al op de mogelijkheid dat gemeenten zich reeds in de jaren vóór 2014, anticipe-
rend op de Participatiewet, extra inspanden om zo veel mogelijk wachtenden aan werk te
helpen. Mogelijk is dit dan vooral ten goede gekomen aan de kansrijkere wachtenden en
128 DE WSW-DOELGROEP
bestaat het cohort van december 2014 uit de ‘overblijvers’. Nadere analyse leert echter dat
hier geen sprake van is.®
Verder zijn we nagegaan of de analyseresultaten veranderen wanneer we de wachtenden
die in het verleden ten minste vijf keer op de wachtlijst stonden, buiten beschouwing zou-
den laten. Hoewel dit een gelijkere verdeling geeft van het aantal keren op de wachtlijst
(gemiddelden variërend van 1,8 in 2010 tot 2,3 in 2012 en 2013), zijn er geen aanwijzingen
dat het veel uitmaakt voor de bevindingen (zie Bijlage B4.C).
4.3.2 Baankansen voor verschillende cohorten Wsw-wachtenden
Van de ruim 11.000 mensen die eind 2014 op de wachtlijst stonden, hebben er ruim 1.800 in
2015 een baan gevonden. In de daaropvolgende jaren nam het aantal baanvinders binnen
deze groep toe tot bijna g.000. Deze aantallen liggen flink lager dan het aantal baanvinders
onder de wachtenden uit de eerdere jaren, al was er al langere tijd sprake van een daling.
In de cohorten 2010 en 2011 kwam het aantal baanvinders na vier jaar nog op respectieve-
lijk 14.000 en 13.000 uit, in de cohorten 2012 en 2013 was dit afgenomen tot bijna 9.000 en
bijna 7.000 (tabel 4.2). Ook wanneer we rekening houden met de afnemende omvang van
de groepen wachtenden, is er sprake van een daling: het aandeel wachtenden dat in de
nakomende vier jaren een baan vond, bedraagt 36% voor het cohort 2014, terwijl dat nog
65% was voor het cohort 2010. Overigens gaat het hier om ongecorrigeerde gegevens: er is
nog geen rekening gehouden met verschillen in de samenstelling van de cohorten,
die mogelijk van invloed zijn op de kans op werk.
Tabel q.2
Baanvinders onder verschillende cohorten wsw-wachtenden, 2010-2014 (ongecorrigeerd, in absolute aan-
tallen en in procenten)
2010 2011 2012 2013 2014
baan in eerste nakomende jaar 8.848 8.768 6.014 5.604 1.834
baan in een van de volgende 2 jaren 11.904 11.322 8.276 5.996 2.768
baan in een van de volgende 3 jaren 13.239 12.797 8.521 6.394 3.444
baan in een van de volgende 4 jaren 14.024 12.990 8.781 6.748 3.966
% baanvinders in een van de volgende 65% 61% 55% 51% 36%
4 jaren
N 21.441 21.135 15.968 13.317 11.147
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Na correctie voor de invloed van een aantal achtergrondkenmerken en de arbeidsmarkt-
situatie ten tijde dat men op de wachtlijst stond,'® is de kans om in de vier navolgende
jaren een baan te vinden voor de Wsw-wachtenden uit de cohorten 2010-2013 gelijk aan
ten minste 55% (paarse kolommen, figuur 4.1). De jaren vóór de invoering van de
Participatiewet zijn daarbij doorslaggevend voor de jaarlijkse toename van de baankans in
deze cohorten. De wachtenden van eind 2010, die in de vier navolgende jaren niet te
1290 DE WSW-DOELGROEP
maken hebben gehad met afsluiting van de toegang tot de sociale werkvoorziening, laten
per jaar een flinke groei van het aandeel werkenden zien. Bij de wachtenden van eind 2011
stokt die groei echter In het vierde nakomende jaar (2015), en bij de wachtenden van eind
2012 gebeurt dit zowel in het derde als in het vierde nakomende jaar (2015 en 2016).
Voor de wachtenden van december 2014 is de toegang tot de sociale werkvoorziening in
alle vier de navolgende jaren afgesloten, met als gevolg dat zij direct op achterstand staan
wat betreft het aandeel baanvinders. In het eerste navolgende jaar bedraagt dit aandeel
22%, daarna loopt het jaarlijks met enkele procentpunten op. In het vierde jaar (2018) heeft
39% van deze wachtenden op enig moment een baan weten te vinden (figuur 4.1). De ach-
terstand ten opzichte van de eerdere cohorten is daarmee weer iets ingelopen en bedraagt
uiteindelijk zo’n 16 procentpunt.
Een deel van de wachtenden uit de verschillende cohorten valt onder verantwoordelijkheid
van Uwv, omdat zij een Wajong-, arbeidsongeschiktheids- of ww-uitkering ontvangen
(zie tabel 4.1). Dit maakt echter geen verschil: wanneer we alleen degenen met een
bijstandsuitkering bij de berekening betrekken, vinden we dezelfde gecorrigeerde aandelen
baanvinders (zie Bijlage Bq.C voor de uitkomsten).
Figuur 4.1
Kans op een baan in de navolgende vier jaren, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)®
100
go
80
70
60
bie)
40
30
20
10
0
cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014
Ml baaninjaart EJ baaninten minsteéén B baaninten minsteéén B baan inten minste één
van de volgende 2 jaren van de volgende 3 jaren van de volgende 4 jaren
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil-
moment.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Een mogelijke verklaring voor het geringere aandeel baanvinders onder de wachtenden
van eind 2014q zou kunnen zijn dat gemeenten hen vaker doorverwijzen naar de voorziening
130 DE WSW-DOELGROEP
(arbeidsmatige) dagbesteding vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015.
Nadere analyse leert echter dat dit nauwelijks een rol speelt: het aantal wachtenden dat in
2017 gebruikmaakte van deze voorziening is klein, variërend tussen 350 en 7oo mensen per
cohort." In procenten bezien ligt het aandeel gebruikers in 2017 wel iets hoger onder de
wachtenden van eind 2014 (4,6%) dan onder de mensen die eind 2013 op de wachtlijst
stonden (3,9%), maar dit verschil is te gering om als verklaring te kunnen dienen voor het
verminderde aandeel baanvinders.
Variaties in baankansen
Voor de wachtenden uit 2014 is de kans op een baan aanmerkelijk kleiner dan voor de
wachtenden uit de eerdere jaren, zo bleek uit figuur q.1. Wel maken de achtergronden van
de Wsw-indicatie en de kenmerken van de betrokkenen daarbij nog verschil uit. Zo is de
kans om aan een baan te komen groter naarmate men in een later jaar voor de eerste keer
is ingestroomd en dus korter in de Wsw heeft gezeten. Andersom verminderen de baan-
kansen naarmate men in het verleden vaker op de wachtlijst heeft gestaan (zie Bij-
lage B4.B).
Mannen hebben bij dit alles een grotere kans op werk dan vrouwen, maar de leeftijd is ook
van belang: al vanaf 25 jaar neemt de kans om een baan te vinden alleen maar af. Ook
speelt mee of er sprake is van een migratieachtergrond: migrantengroepen hebben een
geringere kans om vanuit de Wsw-wachtlijst een baan te vinden dan mensen zonder
migratieachtergrond. Verder hebben mensen met een lichamelijke of een (lichte) verstan-
delijke beperking over het algemeen een grotere kans op een baan dan mensen met een
psychische beperking. Het maakt ook uit tot welk uitkeringsregime men behoorde op het
moment van instroom in de Wsw. Ten opzichte van de instromers met een bijstands-
uitkering hebben die met een Wajong-uitkering een kleinere kans om binnen twee jaar aan
werk te komen. Voor mensen die vanuit andere uitkeringen (bv. WAO/WIA of ww) in de Wsw
zijn ingestroomd, is de kans op een baan even groot als voor de instromers vanuit de bij-
stand. Tot slot maakt de arbeidsmarktsituatie ten tijde dat men op de wachtlijst stond, ver-
schil: een hoger werkloosheidspercentage in de provincie waar men woont, gaat samen
met een verminderde kans op een baan in de navolgende jaren.
De genoemde verschillen naar geslacht, leeftijd, migratieachtergrond en soort beperking
betreffen algemene verschillen, ongeacht het cohort waartoe men behoort. Nadere ana-
lyse leert dat sommige subgroepen wachtenden nog een extra effect merken van het feit
dat zij tot het cohort van 2014 behoren. Voor het type huishouden en de migratieachter-
grond is geen extra effect van het behoren tot cohort 2014 aangetroffen, maar voor de
35-plussers uit dit cohort blijkt het veel lastiger om aan een baan te komen dan voor de
35-plussers uit de voorgaande cohorten. Hetzelfde geldt voor wachtenden met een bij-
stands- of Wajonguitkering: ook deze twee subgroepen zijn extra In het nadeel wanneer zij
eind 2014 nog op de Wsw-wachtlijst staan. De bevinding dat de mannen uit het
cohort 2014 juist een extra verhoogde kans op werk hebben vergeleken met de mannen uit
de cohorten 2010-2013, is opvallend maar vormt dan wel een lichtpuntje.
131 DE WSW-DOELGROEP
4.3.3 Kenmerken van de gevonden banen
Duurzaamheid
Naast de vraag of de kans op werk voor wachtenden van eind 2014 afwijkt van die voor
wachtenden uit eerdere cohorten, speelt ook de vraag in hoeveel gevallen het verworven
werk als duurzaam is te kwalificeren. Er zijn verschillende manieren om vast te stellen of er
sprake is van duurzame arbeidsparticipatie (zie hoofdstuk 3, kader 3.4).
Op grond van de strikte definitie van duurzame arbeidsparticipatie blijken de wachtenden
uit de periode 2010-2013 in toenemende mate duurzaam aan het werk te zijn.'? In het
cohort van 2010 had 66% van de werkenden in een van de drie navolgende jaren werk dat
meer dan een jaar duurde; in de jaren daarna liep dat nog iets op, tot rond de 70%. Binnen
de groep wachtenden uit 2014 daalde het aandeel dat werk voor langer dan een jaar had
gevonden, echter naar 52% (figuur q.2; zie tabel Bq.D2 in Bijlage Ba.D voor de schattings-
resultaten).
Figuur g.2
Duurzaam werk, banen gevonden in het eerste, tweede of derde navolgende jaar, Wsw-wachtenden uit
2010-2014 (in procenten)?
100
90
80
70
60
bie)
40
30
20
10
0
cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014
Mm <6 maanden
EI 6 maanden tot 1 jaar
WO =>: jaar
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil-
moment.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Contractvorm
Een belangrijk aspect van het soort gevonden werk betreft de contractvorm. Een contract
voor onbepaalde tijd is daarbij het meest in overeenstemming met het duurzaamheids-
132 DE WSW-DOELGROEP
criterium. Wsw-wachtenden die aan de slag gaan in een baan met een vast contract, zijn
echter duidelijk in de minderheid. Dit geldt voor alle vijf cohorten. Van de wachtenden uit
2010 kreeg iets meer dan 30% een vaste baan in het eerste navolgende jaar, en dit loopt af
naar 13% bij de wachtenden uit 2013. In het cohort 2014 is het percentage met een contract
voor onbepaalde tijd in het eerste jaar weer wat hoger, maar ook binnen deze groep gaat
het om minder dan een kwart van de baanvinders (figuur 4.3; zie tabel B4.D3 in Bijlage
Bq.D voor de schattingsresultaten).
Figuur 4.3
Aandeel baanvinders met contract voor onbepaalde tijd onder Wsw-wachtenden uit 2010-2014
(in procenten)?
100
go
80
7o
60
bie)
40
30
20
10
0
cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014
Mm ineerstejaar (@J natweejaar nadriejaar EA na vier jaar
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil-
moment.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Opmerkelijk is dat in de meeste cohorten, ook dat van 2014, het aandeel vastebaanvinders
na het tweede jaar lager ligt dan in het eerste jaar. Waarschijnlijk is hier sprake van een
noemereffect: het totale aantal baanvinders (noemer) is in het tweede jaar meer gegroeid
dan het aantal vaste contracten (teller). Overigens is in het cohort uit 2013 het aandeel wer-
kenden met een vast contract in het tweede en vooral ook het derde navolgende jaar (dus
in 2015 en 2016) juist groter dan in het eerste jaar. In het derde jaar betreft dit bijna
45% van de baanvinders. Vermoedelijk gaat het hier om Wsw-werknemers die van het
sociale werkbedrijf een vast contract hebben gekregen om ervoor te zorgen dat zij hun
Wsw-rechten konden behouden? Van de baanvinders in het cohort van 2014 heeft daar-
entegen net iets meer dan een kwart in het derde jaar een contract voor onbepaalde tijd.
In het vierde jaar neemt In alle cohorten de kans op een vast contract toe. Dit geldt ook
133 DE WSW-DOELGROEP
voor de wachtenden van eind 2014: het aandeel baanvinders met een vast dienstverband
stijgt van 26% naar 36%.
4.3.4 Wsw-wachtenden in re-integratietrajecten
Re-integratietrajecten zijn bedoeld om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden en hun
kans op een baan te vergroten. Concreet kan het gaan om een cursus of sollicitatietraining,
maar ook om begeleiding door een jobcoach, een proefplaatsing of loonkostensubsidie.
Het aantal Wsw-wachtenden dat in een van de vier navolgende jaren een re-integratietra-
ject heeft gevolgd, is In de periode 2010-2013 fors afgenomen. In het cohort 2010 betrof het
nog ruim de helft van de wachtenden (56%), in het cohort 2013 was dit teruggelopen tot
ruim een derde (35%). Het cohort 2014 vertoont weer een stijging van het aandeel traject-
volgers: 45% van deze wachtenden heeft op enig moment in de nakomende periode van
vier jaar een re-integratietraject gevolgd (figuur 4.4; zie tabel Ba.Dg in Bijlage Ba.D voor de
schattingsresultaten).
Figuur 4.4
Aandeel mensen met re-integratietraject in de drie navolgende jaren, Wsw-wachtenden uit 2010-2014,
(in procenten)?
100
90
80
70
60
bie)
40
30
20
10
0
cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014
Wm ineerstejaar @ intweedejaar inderdejaar A invierdejaar WW ineen van de vier jaren
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil-
moment.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Zoals gezegd kunnen de gevolgde re-integratietrajecten inhoudelijk uiteenlopen van een
korte sollicitatiecursus tot (semi)permanente loonkostensubsidie. Van de ruim 5ooo wach-
tenden uit 2014 die in de navolgende vier jaren een traject hebben gevolgd, hebben een
kleine 1500 een relatief ‘zwaar’ re-integratie-instrument vanuit de Participatiewet gebruikt.
Meestal betrof dit loonkostensubsidie (50%), terwijl jobcoaching en beschut werk respec-
134 DE WSW-DOELGROEP
tievelijk voor 13% en 29% werden ingezet. De overige circa gooo trajectvolgers ontvingen
ofwel een minder zwaar re-integratie-instrument vanuit de gemeente ofwel een instru-
ment vanuit Uwv.
Het volgen van een re-integratietraject is voor de Wsw-wachtenden uit 2014 minder vaak
een opstap naar werk dan voor de wachtenden uit de periode 2010-2013, zo laat figuur 4.5
zien. Kijken we alleen naar degenen die een traject hebben gevolgd, dan blijkt van het
cohort uit 2014 bijna 38% in de vier navolgende jaren een baan te hebben of te hebben
gehad. Dit is minder dan het aandeel baanvinders onder de trajectvolgers uit de cohorten
2010-2013 (45% à 52%) (zie tabel Bq.D5 in Bijlage Bq.D voor de schattingsresultaten).
Op grond van deze bevinding is alleen aan te geven hoeveel mensen na het volgen van een
re-integratietraject aan werk zijn gekomen. We weten niet of zij die baan vanwege dat re-
integratietraject hebben gevonden en kunnen dus geen uitspraken doen over een causaal
verband.
Figuur 4.5
Baanvinders in de nakomende vier jaren onder de volgers van een re-integratietraject, Wsw-wachtenden uit
2010-2014 (in procenten)?
cohort 2014
cohort 2013
cohort 2012
cohort 2011
cohort 2010
o 10 20 30 40 50 60 7o 80 go 100
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peilmoment
onder de trajectvolgers binnen de cohorten.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
4.3.5 Uitstroom uit de uitkering na het vinden van een baan
Het vinden van een baan kan betekenen dat men geen beroep meer hoeft te doen op een
uitkering. Dit geldt ook voor een deel van de baanvinders onder de Wsw-wachtenden.'4
In het cohort van 2014 komt dit echter minder vaak voor dan in de eerdere cohorten. Van
de wachtenden uit 2014 die in alle drie navolgende jaren werk hadden, heeft g2% geen uit-
kering in het vierde jaar; bij de wachtenden uit de eerdere cohorten was dit minimaal 47%.
Vooral de wachtenden uit 2010 en 201 laten een duidelijk hoger uitstroompercentage zien:
135 DE WSW-DOELGROEP
in die cohorten had 54% van de werkenden geen uitkering meer in het vierde navolgende
jaar (figuur 4.6; zie tabel Ba.D6 in Bijlage Ba.D voor de schattingsresultaten). De vroegere
Wsw leidde kennelijk vaker tot uitstroom uit de uitkering dan de Participatiewet.
Figuur 4.6
Uitkeringsafhankelijkheid in het vierde jaar voor de mensen die in alle drie navolgende jaren een baan heb-
ben, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)®
100
90
80
7o
60
bie)
40
30
20
10
0
cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014
WO overig/geen uitkering
m ww
WO overig arbeidsongeschikt
EI Wajong
WM bijstandsuitkering
a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en conjunctuurontwikkelingen.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
4.3.6 Ervaringen van gemeenten en cliënten
De voorgaande analyses hebben laten zien dat de kans op werk aanzienlijk is verminderd
voor de Wsw-wachtenden die eind 2014 op de wachtlijst stonden, vergeleken met de eer-
dere cohorten. Vanzelfsprekend zal dit te maken hebben met het wegvallen van de Wsw-
dienstbetrekking, maar wellicht spelen er meer factoren een rol. Om beter zicht te krijgen
op de werking van de Participatiewet voor de mensen die vlak voor de invoering ervan nog
op de wachtlijst van de Wsw stonden, gaan we hier in op de bevindingen van de ervarings-
onderzoeken naar deze doelgroep. Daarbij richten we ons op de studies onder gemeenten
(Cuelenaere et al. 2019) en onder cliënten (Inspectie szw 201ga). Bij de interpretatie van de
gegevens dient men rekening te houden met het feit dat het hier uitsluitend meningen van
de geïnterviewde personen betreft.
136 DE WSW-DOELGROEP
Wat is volgens gemeenten het effect van de Participatiewet op de kans op werk?
Bijna 80% van de gemeenten meent dat de Participatiewet een positief effect heeft op de
kans op werk voor mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon
kunnen verdienen. Dit schrijven zij voor een belangrijk deel toe aan het instrument
loonkostensubsidie, dat er volgens de gemeenten voor zorgt dat werkgevers meer bereid
zijn om banen beschikbaar te stellen. In 2017 waren veel gemeenten nog afwachtend of er
uiteindelijk ook sprake zal zijn van duurzame plaatsing (Cuelenaere et al. 2017); in 2019 is
dit geluid niet meer gehoord (Cuelenaere et al. 2019: 49-50).
Niet alle ondervraagden zijn deze mening toegedaan. Ongeveer 15% van de gemeenten
denkt dat de Participatiewet geen effect heeft op de baankansen van mensen met een
arbeidsbeperking en iets meer dan 5% vindt dat er sprake is van een negatief effect.
De gemeenten in de ‘neutrale groep’ menen dat de economische situatie veel bepalender
is voor de kans op werk dan de Participatiewet. De gemeenten die het effect van de wet
negatief inschatten, stellen dat de vroegere Wsw (en ook de Wajong) tot een betere rechts-
positie en meer zekerheid voor betrokkenen leidde (Cuelenaere et al. 2019: 49-50).
Bieden gemeenten de doelgroep ondersteuning?
Veruit de meeste geïnterviewde gemeenten (77%) geven aan dat zij een of meer instru-
menten inzetten voor de Wsw-wachtenden. Loonkostensubsidie, beschut werk en job-
coaching zijn de meest gebruikte instrumenten; elk van deze wordt door ruim een derde
(ten minste 38%) van de gemeenten genoemd. Alle drie de instrumenten dragen naar
schatting van de gemeenten in ongeveer gelijke mate bij aan de uitstroom naar werk.
De ervaringen met loonkostensubsidie zijn over het algemeen positief. Gemeenten vinden
het vooral een mooi instrument omdat het werkgevers over een drempel helpt om mensen
uitde doelgroep aan het werk te helpen. Aan de andere kant vergt de uitvoering van het
instrument veel tijd en administratie, en zijn de financiële effecten voor de langere termijn
voor veel gemeenten nog onduidelijk. Zowel beschut werk als plaatsing met loonkosten-
subsidie gaat bijna altijd gepaard met begeleiding door een jobcoach. Een grote meerder-
heid van de gemeenten (90%) is positief over de ervaringen met de jobcoach, al geeft ruim
een derde aan dat ze het wel een dure voorziening vinden (Cuelenaere et al. 2019: 36-38).
Over het instrument beschut werk zijn de meningen van gemeenten verdeeld. De meeste
gemeenten vinden dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar ook dat er nog verbe-
teringen nodig zijn. Hierbij noemen ze vooral de complexiteit van de regeling, de complexi-
teit van de financiering en de geringe flexibiliteit bij het schakelen met andere regelingen
als knelpunten. Een aantal gemeenten zegt het instrument beschut werk niet nodig te heb-
ben en zou liever zelf bepalen welke ondersteuning het beste is voor hun burgers (Inspectie
SZW 2019b).
Wat zijn de ervaringen van de Wsw-wachtenden met de ondersteuning om aan werk te
komen?
Van de ondervraagde Wsw-wachtenden van eind 2014 heeft ruim vier jaar later bijna
60% een uitkering zonder betaald werk. Nog eens 35% heeft wel werk (in bijna de helft van
137 DE WSW-DOELGROEP
de gevallen naast een uitkering) en de rest heeft werk noch uitkering. Van degenen die
geen betaald werk hebben, verwacht 63% dat zij dat ook niet meer zullen vinden. Een vrij-
wel even groot aandeel (60%) heeft in het afgelopen half jaar ook niet gezocht naar werk
(Inspectie szw 2019a).
In 2019 zegt ongeveer twee derde van de geënquêteerde cliënten (67%) op enig moment
ondersteuning te hebben gehad van uwv of de gemeente bij het zoeken van werk. Dit is
minder dan in de meting van 2017, toen 80% dat aangaf (Inspectie szw 2017a). De onder-
steuning kan zijn in de vorm van gesprekken over mogelijkheden op werk, een werk-
ervaringsplaats met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk of een re-integratietraject.
Van de respondenten uit 2019 geeft 62% aan dat zij in het laatste half jaar geen persoonlijk
gesprek hebben gehad met een medewerker van de sociale dienst of uwv. Van hen vond
qo0% dit te weinig, de rest vond het geen probleem. Twee jaar eerder waren er iets minder
cliënten die helemaal geen gesprekken hadden gehad (58%) en vond de helft daarvan
(49%) dat te weinig (Inspectie szw 2017a). De waardering voor de ontvangen onder-
steuning is in de twee jaren vrijwel gelijk: rond de 30% vindt dat de hulp motiveerde tot het
zoeken naar werk en voldoende en zinvol was, circa 20% meent dat het de kans op werk
heeft vergroot. Gemiddeld geeft men zowel de gemeente als uwv een (magere) 6 als rap-
portcijfer (Inspectie szw 2017a, 2019a).
De helft van de respondenten uit 2019 heeft in de vier jaar sinds de invoering van de
Participatiewet gewerkt, hoewel een deel van hen inmiddels weer gestopt is met werken.
Ongeveer 40% heeft gewerkt met behoud van uitkering. Dat betreft met name vrijwilli-
gerswerk (23%) en participatieplaatsen (21%). In ruim de helft van de gevallen is dit
gebeurd met aanpassingen op het werk, zoals aangepaste werktijden, een aangepast
werktempo of de mogelijkheid om bepaalde taken niet te hoeven uitvoeren. Voor cliënten
zijn de ervaren hoeveelheid werk en het niet zelf kunnen bepalen van het werktempo de
meest voorkomende problematische werkaspecten. Veruit de meeste werkenden ervaren
het werken als positief en zinvol, maar gq0o% vindt het ook lichamelijk zwaar en 50% stelt
dat er (te) weinig doorgroeimogelijkheden zijn (Inspectie szw 2019a).
4.4 Gebruikers van het instrumentarium van de Participatiewet
De voorgaande paragraaf ging over de ‘oude’ Wsw-cliënten, mensen die eind december
2014 — vlak voor de invoering van de Participatiewet — nog een Wsw-indicatie hadden.
In deze en de volgende paragraaf verplaatsen we de aandacht naar de groep die in de vroe-
gere situatie vermoedelijk ook een Wsw-indicatie zou hebben gekregen, maar nu tot de
doelgroep van de Participatiewet behoort. We veronderstellen dat deze nieuwe cliënten
(of althans een deel van hen) te herkennen zijn aan het feit dat zij een of meer zware re-
integratie-instrumenten ontvangen of een indicatie hebben voor beschut werk. In deze
paragraaf gaan we na in hoeverre deze groep qua omvang en samenstelling vergelijkbaar is
met de mensen die vroeger instroomden in de Wsw. Daarmee geven we antwoord op de
vraag of met het Participatiewet-instrumentarium dezelfde doelgroep wordt bereikt.
138 DE WSW-DOELGROEP
Geïdentificeerd op grond van het ontvangen van loonkostensubsidie, jobcoaching of (een
indicatie voor) beschut werk, was het aantal nieuwe cliënten aanvankelijk zeer gering, wel-
licht mede doordat gemeenten nog in de nieuwe wet moesten ‘ingroeien’. In 2015 waren er
iets meer dan 1750 mensen voor wie een of meer van deze instrumenten vanuit de
Participatiewet waren ingezet. Daarna nam het jaarlijkse aantal nieuwe gebruikers snel toe;
in 2017 ging het om ruim 8000 mensen, en in 2018 om bijna 10.000 mensen (figuur 4.7).
Dit is min of meer gelijk aan het aantal mensen dat jaarlijks in de periode 2007-2010 nieuw
in de Wsw instroomde.
Figuur 4.7
Instromers in de Wsw (vóór 2015) en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten Participatiewet
(vanaf 2015) (in absolute aantallen)
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
ml instroom Wsw [ gebruikers instrumenten
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Hoewel de twee groepen qua omvang op elkaar lijken, wijken de gebruikers van de instru-
menten vanuit de Participatiewet op enkele andere kenmerken af van de vroegere nieuwe
instroom in de Wsw. Dit geldt onder meer voor hun gemiddelde leeftijd: de mensen die
voorheen nieuw in de Wsw instroomden waren gemiddeld rond de 38 jaar oud, degenen
die sinds 2015 gebruikmaken van het ‘zware’ Participatiewet-instrumentarium zijn gemid-
deld ruim vijf jaar jonger (tabel 4.3). Dit is niet te verklaren vanuit het gegeven dat deze
laatste groep deels bestaat uit jongeren afkomstig vanuit het voortgezet speciaal onder-
wijs (vso) of het praktijkonderwijs (pro). Uit analyse blijkt dat slechts zeer weinig gebruikers
van de drie Participatiewet-instrumenten een vso-/pro-jongere betreft. De lagere gemid-
delde leeftijd van de gebruikers van de drie instrumenten lijkt eerder te duiden op een
geringere aandacht van de gemeente voor de oudere groep, waardoor die groep minder
snel een zwaarder instrument aangeboden krijgt.
139 DE WSW-DOELGROEP
Ook de gemiddelde loonwaarde van de twee groepen verschilt? Waar de loonwaarde van
de voormalige Wsw-instromers gemiddeld 20% tot 40% bedroeg, is dit bij de veronder-
stelde nieuwe cliënten 40% tot 60% (tabel 4.3). De verdeling over de loonwaardecatego-
rieën is eveneens veranderd. Voorheen hadden bijna vier op de vijf instromers in de Wsw
een loonwaarde tot 40%, maar dit geldt voor minder dan een op de vijf gebruikers van de
drie zware Participatiewet-instrumenten. Dit duidt erop dat men in de oude situatie een
zwaardere arbeidsbeperking moest hebben om een Wsw-indicatie te krijgen dan nu nodig
is om in aanmerking te komen voor de re-integratie-instrumenten vanuit de Participatie-
wet. Overigens is de gemiddelde loonwaarde van de nieuwe gebruikers van beschut werk
lager dan die van de gebruikers van loonkostensubsidie of een jobcoach: de eerste groep
behoort tot de categorie met een loonwaarde van 20% tot 40%, de beide andere groepen
hebben een gemiddelde loonwaarde van 40% tot 60%.
Een alternatieve verklaring is dat gemeenten zich vooral richten op mensen met een min-
der grote afstand tot de arbeidsmarkt, omdat dit lichtere (en dus minder dure) vormen van
re-integratiebegeleiding vereist of omdat zij de mensen met een zware arbeidsbeperking
niet goed in beeld hebben. Het feit dat van de gebruikers van de Participatiewet-
instrumenten een veel groter aandeel op enig moment het relatief ‘lichte’ instrument tijde-
lijke loonkostensubsidie heeft ontvangen dan van de vroegere Wsw'ers (70% versus 15%),
onderbouwt deze gedachte. Eerdere studies hebben eveneens laten zien dat de focus vaak
ligt op kansrijke cliënten, al zijn er ook gemeenten die juist energie steken in het activeren
van de minder kansrijke cliënten (Inspectie szw 2014qb; Marlet et al. 2017). De financiering
van de loonkostensubsidies speelt hier een belangrijke rol in: gemeenten ervaren een
negatievere prikkel naarmate de loonwaarde van de cliënt lager is en de bijbehorende
loonkostensubsidie dus hoger. Dat de loonkostensubsidie maximaal 70% van het wettelijk
minimumloon bedraagt, stimuleert daarbij om voor de loonwaarde een ondergrens van
30% te hanteren. Het meest profiteren de gemeenten wanneer zij bijstandsgerechtigden
met een hoge loonwaarde via parttime werk uit de uitkering kunnen laten uitstromen
(Berkhout en Lejour 2019: 7).
140 DE WSW-DOELGROEP
Tabel 4.3
Enkele achtergrondkenmerken van instromers in Wsw en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten
Participatiewet (In absolute aantallen en gemiddelden)
gemiddelde gemiddelde
aantal instromers leeftijd loonwaarde®P
nieuwe instroom in Wsw
2007 9.191 36,9 2,2
2008 8.612 38,0 2,2
2009 8.719 38,9 2,2
2010 10.462 38,9 2,3
2011 7.291 38,4 2,3
2012 4.384 38,4 2,4
2013 4.612 37,3 2,7
2014 5.494 35,8 2,7
nieuwe gebruikers Participatiewet-
instrumenten
2015 1.761 35,8 3,3
2016 4.103 31,1 3,1
2017 8.180 30,8 3,0
2018 9.662 31,6 3,0
a _Incategorieën: categorie 1 = loonwaarde < 20%, categorie 2 = loonwaarde 20-39%, categorie
3 = loonwaarde 40-59%, categorie q = loonwaarde 60-79%, categorie 5 = loonwaarde 80-99%.
b Meer informatie over de berekening van de loonwaarde staat in noot 15.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
De Wsw is geen uitkeringsregeling, maar een werkvoorziening. Instroom in de Wsw kon in
principe vanuit alle uitkeringsregimes plaatsvinden. Meestal stroomde men vanuit de bij-
stand of de Wajong in, maar instroom vanuit andere arbeidsongeschiktheidsregelingen
(WAO/WIA) of vanuit de Werkloosheidswet (ww) kwam eveneens regelmatig voor (zie
periode 2007-2014q in figuur 4.8). Voor degenen van wie we veronderstellen dat zij wellicht
voor een Wsw-indicatie in aanmerking zouden zijn gekomen als de Participatiewet niet zou
zijn ingevoerd, is het anders. Sinds de ingangsdatum van de Participatiewet is de toegang
tot de Wajong immers afgesloten voor mensen met een arbeidsbeperking die arbeids-
vermogen hebben. De veronderstelde ‘nieuwe cliënten’ ontvangen dan ook per definitie
geen Wajong-uitkering. Daarentegen bestaat een fors deel van hen uit mensen zonder uit-
kering of van wie de uitkering onbekend is. De grootste groep wordt echter gevormd door
bijstandsgerechtigden. Dit zijn enerzijds mensen die ook vóór de invoering van de
Participatiewet een bijstandsuitkering zouden hebben gekregen en anderzijds mensen die
nu bijstand ontvangen in plaats van een Wajong-uitkering.
141 DE WSW-DOELGROEP
Figuur 4.8
Ontvangen uitkering onder instromers in de Wsw en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten
Participatiewet (in absolute aantallen)
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
Ml bijstand
MM overige uitkering UWV
EJ Wajong
Mm geen uitkering/onbekend
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
De beschrijving van de kenmerken van de twee groepen — de instromers in de voormalige
Wsw en de gebruikers van de Participatiewet-instrumenten — maakt duidelijk dat er sprake
is van belangrijke verschillen. Dit heeft gedeeltelijk te maken met de criteria waaraan men
moet voldoen om in aanmerking te komen voor toegang tot de Wsw c.q. voor de re-
integratie-instrumenten vanuit de Participatiewet. Voorheen stelde uwv vast of een aan-
vrager tot de doelgroep van de Wsw behoorde, nu bepaalt de gemeente of men
loonkostensubsidie of een jobcoach mag kKrijgen.'f De bevindingen ten aanzien van de
gemiddelde loonwaarde duiden erop dat de criteria nu soepeler gehanteerd worden. Het
kan ook betekenen dat de ‘zware’ cliënten die voorheen in de Wsw instroomden, nu buiten
beeld blijven of in een zorgtraject terechtkomen.
4.5 Werkenden met instrumenten van de Participatiewet
De mensen van wie we aannemen dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor een
Wsw-indicatie als de Participatiewet niet was ingevoerd, zijn — zoals eerder aangegeven —
afgebakend aan de hand van het gebruik van loonkostensubsidie, een jobcoach of (een
indicatie voor) beschut werk. Deze instrumenten gaan per definitie samen met het hebben
van werk; alleen de mensen met een indicatie beschut werk zijn gewoonlijk niet meteen
aan het werk, omdat gemeenten na een positief advies gemiddeld drie maanden nodig
142 DE WSW-DOELGROEP
hebben om hen op een beschutte werkplek te plaatsen (uwv 2019a). In deze paragraaf
geven we antwoord op de vraag in wat voor banen de gebruikers van de instrumenten
werken en in hoeverre dit verschilt van de werkenden binnen de Wsw.'7
Het totaalaantal mensen dat vanuit de Participatiewet loonkostensubsidie, jobcoaching of
(een advies) beschut werk heeft gekregen is tussen 2015 en 2018 opgelopen van ruim
1700 tot bijna 23.000 (figuur 4.9). Dit zijn cumulatieve cijfers waarbij iedereen jaarlijks maar
één keer meetelt, ook als er sprake is van meerdere instrumenten binnen een jaar. In zo’n
geval rekenen we hen mee bij het zwaarste instrument dat zij hebben ontvangen. Beschut
werk geldt daarbij als zwaarste instrument, gevolgd door respectievelijk jobcoaching en
loonkostensubsidie.'®
Van de drie re-integratie-instrumenten is loonkostensubsidie het meest ingezet; het aan-
deel gebruikers bedraagt 68% in 2015 en 78% in 2016. De jaren daarna loopt het aandeel
van de loonkostensubsidie weer terug naar 64% als gevolg van de opmars van het beschut
werk (zie kader q.1). De mensen die begeleiding van een jobcoach krijgen, vormen op
afstand de tweede categorie (16% a 29% van de gebruikers), al is hier vermoedelijk sprake
van een onderschatting doordat jobcoaching nogal eens geregistreerd staat als ‘overig
instrument’ (Bosselaar en Roodnat 2018).'® De werkenden in een beschutte werkplek vor-
men de kleinste groep. Wel heeft het beschut werk sterk aan belang gewonnen: in 2015
maakten de gebruikers slechts 2% van het totaal uit, in 2018 was dit 11%. Dit is exclusief de
mensen die vooralsnog alleen een indicatie beschut werk hebben ontvangen; zij maken
nog eens 1% a 3% van het totaal uit.
Voor alle drie typen instrumenten geldt dat het absolute aantal gebruikers jaarlijks is
gegroeid. Het aantal ontvangers van loonkostensubsidie is tussen 2015 en 2018 met bijna
een factor 13 gestegen (van bijna 1200 naar bijna 15.000), het aantal werkenden in een
beschutte werkplek is in die periode meer dan zestig keer zo groot geworden (van circa
40 naar circa 2600). Het aantal mensen dat met een jobcoach werkt, is In vergelijking hier-
mee wat bescheidener toegenomen; in 2015 ging het om circa 5oo werkenden, drie jaar
later om bijna 5ooo mensen. Tot slot is ook het aantal positieve adviezen beschut werk
flink gestegen; in 2018 bedraagt dit aantal ruim 650, tegenover circa 20 in 2015 (figuur 4.9).
Ook hier gaat het om cumulatieve aantallen waarbij alleen het zwaarste ontvangen instru-
ment is meegeteld.
143 DE WSW-DOELGROEP
Figuur 4.9
Gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk (in absolute aantallen)
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
2015 2016 2017 2018
MB advies beschut werk
Mm beschut werk
EI jobcoach
mO loonkostensubsidie
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Kaderg.1 Mensen in beschut werk
In de eerste twee jaar na de invoering van de Participatiewet was het aantal werkenden op een
beschutte werkplek gering. In 2015 waren het er 39, in 2016 ging het om 284 mensen. Veel
gemeenten waren terughoudend met het aanvragen van een advies beschut werk, mede omdat
een positief advies tot een zware inspanningsverplichting voor hen zou leiden. Daarnaast gaven
gemeenten aan dat ze geen geschikte kandidaten hadden (Cuelenaere 2015: 46-49). Pas in 2017
kwam de inzet van deze voorziening op gang, mede doordat mensen sinds het begin van dat jaar
zelf een beoordeling voor een beschutte werkplek konden aanvragen en daarvoor niet meer
afhankelijk waren van de gemeente. Bovendien geldt sinds 2017 voor gemeenten een verplichting
om — bij een positief advies van Uwv — beschut werk aan te bieden. Eind december 2017 waren er
in totaal 1184 mensen werkzaam op een beschutte werkplek; een jaar later is dit aantal opgelopen
tot 2.542 (Uwv 2018, 2019). Dit laatste aantal loopt echter nog ver achter bij het oorspronkelijk
bepaalde aantal van 5800 beschutte werkplekken in 2018 (TK 2013/2014a: 103) en ook bij het bijge-
stelde aantal uit de ministeriële regeling van 4600 plekken (Staatscourant 2017).
144 DE WSW-DOELGROEP
Hoewel het aantal gebruikers van beschut werk, zoals gezegd, vooral in 2017 fors is toege-
nomen, is dit nog altijd zeer gering in vergelijking met het aantal werkenden in beschut
werk vanuit de ‘oude’ Wsw. Ondanks de stijging maakt het beschut werk vanuit de
Participatiewet in 2018 nog altijd maar 5% uit van het totale aantal beschutte plaatsingen
(figuur 4.10).
Figuur 4.10
Aantal werkenden in beschut werk vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in absolute aantallen)
90.000
80.000
70.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
EI beschut werk vanuit Participatiewet
Wm beschut werk vanuit Wsw
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Kenmerken van de gevonden banen
Slechts een kleine minderheid van de gebruikers van het Participatiewet-instrumentarium
werkt met een vast contract. In de periode 2015-2018 schommelt dit aandeel net boven de
10% (figuur 4.11).
Hierbij maakt het ingezette instrument uit: werkenden in beschut werk hebben vaker een
contract voor onbepaalde tijd (19% in 2018) dan werkenden met loonkostensubsidie (13%)
of met begeleiding van een jobcoach (9%). Bij deze berekeningen is alleen gekeken naar de
(meest recente) baan in het jaar van instroom van de betrokkenen; het kan zijn dat men
daarna alsnog een vast contract heeft gekregen. Omdat werkenden vaak eerst een proef-
tijd moeten doorlopen voordat ze in aanmerking komen voor een vaste baan, kunnen we
aannemen dat daardoor sprake is van een onderschatting.
De werkende Wsw'ers van vóór 2015 hadden vaker een contract voor onbepaalde tijd,
maar er was — in lijn met de algemene flexibiliseringstrend op de arbeidsmarkt (zie ook
hoofdstuk 5) — al enige jaren een dalende trend zichtbaar. Aanvankelijk maakten degenen
met een vaste baan ten minste een derde van de werkenden uit, met een piek van 41% In
2011 en 2012. Daarna is hun aandeel gekrompen tot 20% in 2014 (figuur 4.11). Ook hier is
145 DE WSW-DOELGROEP
alleen gekeken naar de contractvorm van banen waar de Wsw'ers in het jaar van instroom
in terechtkwamen.
Figuur 4.11
Werkenden met vast contract vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten)
100
go
80
7o
60
50
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
B instroom Wsw [ gebruikers instrumenten
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Hoewel het aandeel werkenden met een contract voor onbepaalde tijd na 2015 duidelijk is
verminderd, geldt dit niet voor het aandeel voltijdwerkenden. Van de vroegere instromers
in de Wsw werkte — sinds 2011 — ruim 30% in een voltijd dienstverband, bij de gebruikers
van de Participatiewet-instrumenten gaat het om een vergelijkbaar aandeel. Het jaar 2015
vormt een uitschieter met iets meer dan 40% voltijdwerkenden, daarna ligt het weer op
ongeveer het oude niveau. In 2016 had 30% van de werkenden met een instrument een
voltijdbaan, in 2018 is dit iets teruggelopen naar 26% (figuur 4.12).
146 DE WSW-DOELGROEP
Figuur 4.12
werkenden met voltijd dienstverband vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten)
100
90
80
7o
60
bie)
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
ml instroom Wsw [ gebruikers instrumenten
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Net als de omvang is ook de duur van de gevonden banen weinig veranderd sinds de
invoering van de Participatiewet. Een ruime meerderheid van de werkenden heeft een
baan met een duur van ten minste een jaar. Dit geldt voor de hele onderzochte periode:
in de jaren tot 2015 gaat het om 69% tot 76% van de werkenden, in de jaren vanaf 2015 om
77% tot 80% (figuur q.13). Of de recente stijging van het aandeel werkenden in een duur-
zame baan van blijvende aard is, valt op grond van de huidige gegevens nog niet te zeggen.
147 DE WSW-DOELGROEP
Figuur 4.13
werkenden naar baanduur vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten)
instroom Wsw gebruikers instrumenten
100
go |
80 |
7o |
60 |
5o |
go |
20 |
ELLE EEE
LH
2007 _ 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 | 2015 2016 2017
WM =:jaar | WM =1jaar
EB 6-12 maanden LE 6-12 maanden
TJ <6 maanden LJ <6 maanden
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
4.6 Conclusies
De Wsw-doelgroep bestaat uit mensen die vanwege ernstige beperkingen alleen onder
aangepaste omstandigheden kunnen werken. In de jaren vóór 2015 konden zij een Wsw-
indicatie aanvragen en vervolgens in aanmerking komen voor een arbeidsplaats binnen de
sociale werkvoorziening. Met de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de Wsw
echter afgesloten voor nieuwe instroom. Centraal in dit hoofdstuk stond de vraag wat dit
voor de betrokkenen betekent, zowel voor degenen die eind 2014 nog op de Wsw-
wachtlijst stonden als voor de mensen die vermoedelijk een Wsw-indicatie zouden hebben
gekregen als de Participatiewet niet was ingevoerd.
Wsw-wachtenden uit 2014 minder vaak aan het werk
Met de Invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 verviel de Wsw-indicatie van de
mensen die een dag eerder nog op de wachtlijst voor een Wsw-baan stonden. Van hen kan
met zekerheid worden gesteld dat zij tot de Wsw-doelgroep behoorden. Door hen te ver-
gelijken met de mensen die in eerdere jaren op de wachtlijst stonden, konden we het effect
van de invoering van de Participatiewet op de arbeidsparticipatie en de uitstroom uit de
uitkering afleiden. Deze groep van wachtenden omvat slechts 11.000 mensen, maar die
staan model voor de latere cohorten van mensen met een (ernstige) arbeidsbeperking.
148 DE WSW-DOELGROEP
De bevindingen tonen aan dat de wachtenden van eind 2014 minder vaak in de vier daar-
opvolgende jaren aan het werk zijn gekomen dan de wachtenden uit de cohorten
2010-2013. Terwijl van deze laatste groepen ten minste 55% in (een van) de nakomende
jaren aan het werk kwam, bedroeg het aandeel baanvinders onder de wachtenden van
2014 iets minder dan go%. Uiteraard speelt een rol dat een belangrijke potentiële uit-
stroombestemming, de Wsw-dienstbetrekking, is weggevallen. De extra banen voor men-
sen met een arbeidsbeperking die in het kader van de banenafspraak zijn gecreëerd
(zie hoofdstuk 1 en 2), hebben dit verlies aan werkgelegenheid voor deze doelgroep niet
gecompenseerd. Ook na het volgen van een re-integratietraject raakt het cohort van 2014
minder vaak aan het werk dan de eerdere cohorten: onder de wachtenden van 2014 die een
traject hebben gevolgd, bedraagt het aandeel baanvinders 38%, terwijl dit in de andere
cohorten varieerde tussen 45% en 52%.
Behalve dat hun kans om aan het werk te komen duidelijk kleiner is, hebben de wachten-
den uit 2014 ook minder kans op duurzaam werk. Binnen de eerdere cohorten nam het aan-
deel werkenden in banen met een duur van ten minste een jaar toe van 66% (cohort 2010)
naar circa 70% (cohorten 2011-2013). Van de baanvinders in het cohort 2014 heeft slechts
iets meer dan de helft een baan voor ten minste een jaar. Overigens staat een langdurende
baan niet gelijk aan werkzekerheid: in het cohort van eind 2014 ligt het aandeel baanvin-
ders met een contract voor onbepaalde tijd na vier jaar maar net iets boven de 35%. Dit is
gelijk aan het aandeel in het cohort van eind 2010, maar duidelijk minder dan dat in de tus-
senliggende cohorten.
Tot slot laten de gegevens zien dat de wachtenden uit 2014 die een baan hebben gevon-
den, vaker daarnaast een uitkering ontvangen dan de baanvinders uit de eerdere cohorten.
Het aandeel dat geen beroep meer doet op een uitkering is sinds het cohort 2010 afgeno-
men van rond 50% naar iets meer dan 40%.
Vermoedelijke nieuwe cliënten slechts gedeeltelijk in beeld
Op grond van hun gebruik van de relatief ‘zware’ Participatiewet-instrumenten loonkos-
tensubsidie, jobcoaching of beschut werk, zijn er enkele duizenden mensen die in de oude
situatie vermoedelijk een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen. In 2015 ging het om
ruim 1750 mensen, in 2018 om ongeveer het zesvoudige daarvan (bijna 10.000 nieuwe
gebruikers). Dit laatste aantal is redelijk vergelijkbaar met het aantal mensen dat in de
periode 2007-2010 jaarlijks nieuw in de Wsw-regeling instroomde.
Een belangrijke vraag is of het nieuwe instrumentarium van de Participatiewet een goede
vervanging vormt voor de Wsw: wordt met de inzet van loonkostensubsidie, jobcoaching
en beschut werk dezelfde doelgroep bereikt als degenen die voorheen in de Wsw
instroomden? De gegevens over leeftijd en loonwaarde suggereren dat dit niet het geval is:
de gebruikers van de drie Participatiewet-instrumenten zijn gemiddeld jonger en hebben
een hogere loonwaarde dan de vroegere instromers in de Wsw. Dit betekent dat de huidige
gebruikers van de instrumenten ‘lichtere’ cliënten zijn, terwijl de mensen met een lage
loonwaarde — en dus een grotere afstand tot de arbeidsmarkt — deels uit het zicht verdwij-
nen. Het kan zijn dat gemeenten soepeler omgaan met de toegangscriteria voor de instru-
149 DE WSW-DOELGROEP
menten, maar vermoedelijk speelt mee dat gemeenten zich liever richten op kansrijke
cliënten. Dat de gebruikers van het Participatiewet-instrumentarium ‘lichtere’ cliënten zijn,
valt ook af te leiden uit het feit dat voor 70% van hen op enig moment (ook) het relatief
‘lichte’ instrument tijdelijke loonkostensubsidie is ingezet. Onder de vroegere Wsw'ers
bedroeg het aandeel ontvangers van tijdelijke loonkostensubsidie slechts 15%.
Weinig gebruikers van de Participatiewet-instrumenten hebben vast contract
Het gebruik van de drie Participatiewet-instrumenten gaat per definitie samen met het
hebben van een baan. In 2018 zijn er bijna 23.000 mensen die werken met loonkosten-
subsidie, met begeleiding van een jobcoach of op een beschutte werkplek. Vooral
loonkostensubsidie wordt veelvuldig ingezet, in bijna twee derde van de gevallen. De rol
van het beschut werk is in eerste instantie bescheiden; deze voorziening is in de eerste
twee jaren na invoering van de Participatiewet slechts mondjesmaat ingezet en pas sinds
2017 in opmars. Nog altijd loopt het aantal gebruikers achter bij de door het kabinet
genoemde cijfers uit de ministeriële regeling.
Het aantal mensen dat met behulp van het instrumentarium vanuit de Participatiewet aan
het werk is, vertoont vooral de laatste paar jaar een flinke groei. Hier staat tegenover dat
slechts een minderheid van hen in het bezit is van een vast contract. In 2018 ging het om
ongeveer een op de tien werkenden (11%). Dit kan een onderschatting zijn, aangezien we
alleen hebben gekeken naar het dienstverband in het jaar van instroom van de betrokke-
nen. Vergeleken met de mensen die vóór 2015 voor het eerst instroomden in een Wsw-
baan, is het aandeel werkenden met een vast contract verminderd. Ook onder de Wsw-
werknemers was echter al sprake van een daling van het aandeel vaste banen, tot 20% in
2014. Het is dan ook aannemelijk dat het geringe aantal vaste contracten onder de gebrui-
kers van de Participatiewet-instrumenten mede een gevolg is van de algemene flexibilise-
ring van de arbeidsmarkt.
De contractvorm blijkt weinig van doen te hebben met de duur van de gevonden baan.
Het aandeel werkenden in een baan voor een jaar of langer is hoog, variërend tussen bijna
70% en bijna 80%. Dit geldt zowel voor de periode vóór 2015 als voor de jaren erna. Ook
het aandeel voltijdwerkenden is min of meer gelijk gebleven: in beide periodes schommelt
dit aandeel rond de 30%. Er is dan ook geen reden te veronderstellen dat de Participatie-
wet deze baankenmerken heeft beïnvloed.
Noten
1 We hebben verschillende manieren onderzocht om tot een goede identificatie te komen van de mensen
die voorheen wellicht in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wsw-indicatie. Een manier om
deze groep af te bakenen is bijvoorbeeld op basis van hun profiel binnen het ‘eigen’ uitkeringsbestand.
Gebleken is echter dat de bijstandsontvangers die vóór 2015 een Wsw-indicatie hadden, wat betreft
hun achtergrondkenmerken niet of nauwelijks afwijken van bijstandsontvangers zonder zo’n indicatie.
Hetzelfde geldt voor de mensen met een Wajong- of een andere arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Op grond van die kenmerken is dus niet goed te voorspellen of iemand in de oude situatie tot de
Wsw'ers zou behoren. Verder is nagegaan of de groep is te identificeren aan de hand van hun hulpbe-
hoefte; het gaat innmers om mensen die veel hulp nodig hebben bij het vinden en behouden van een
150 DE WSW-DOELGROEP
baan. Over dit kenmerk blijken echter geen landelijke registratiegegevens beschikbaar te zijn, zodat we
ook deze mogelijkheid hebben moeten loslaten. De uiteindelijk gekozen identificatiewijze (aan de hand
van het gebruik van hulp) is geen ideale, maar wel de best mogelijke optie.
2 Strikt genomen ontvangt niet de werknemer met een arbeidsbeperking loonkostensubsidie, maar zijn
of haar werkgever.
3 _ Een jobcoach wordt vrijwel altijd ingezet in combinatie met andere instrumenten. Slechts 2% van de
mensen maakt alleen gebruik van een jobcoach.
4 _ Het kabinet had immers in 2011 al plannen voor de hervorming van de Wet werk en bijstand, de Wsw en
de Wajong tot één regeling, de Wet werken naar vermogen (TK 2010/2011). Hierin stond ook het voor-
nemen om voor nieuwe cliënten de toegang tot de Wsw af te sluiten.
5 _ Bij een verhuizing naar een andere gemeente is er feitelijk geen sprake van uitstroom, aangezien de
persoon dan in de bestemmingsgemeente op de Wsw-wachtlijst komt. In 2014 ging het om 3% van de
totale uitstroom van de wachtlijst (Harteveld et al. 2015: 25}.
6 _ Anders dan in Sadiraj et al. (2018) corrigeren we hier niet voor de macro-economische ontwikkeling,
afgemeten aan de veranderingen in het werkloosheidspercentage op provincieniveau. De voornaamste
reden is dat deze variabele meer effect zou hebben op de Wsw-wachtenden van 2014 dan op die van de
eerdere cohorten. Vooral het cohort van 2014 heeft immers te maken met banen bij reguliere werk-
gevers. Deze zijn gevoeliger voor conjuncturele ontwikkelingen dan de Wsw-banen waar de eerdere
cohorten wachtenden in terecht zijn gekomen. Het corrigeren voor ontwikkelingen in de conjunctuur
zou dan ook vooral de baankansen van de wachtenden van 2014 onderdrukken. Er vindt nog wel een
correctie plaats voor het werkloosheidspercentage (op provincieniveau) in het jaar dat men op de Wsw-
wachtlijst stond.
7 In Sadiraj et al. (2018) corrigeerden we zowel voor het werkloosheidspercentage in het jaar dat men op
de wachtlijst stond als voor veranderingen in dat percentage in de daaropvolgende jaren.
8 Een correctie voor verschillen in samenstelling tussen de groepen is alleen mogelijk voor waarneem-
bare kenmerken als geslacht, leeftijd en mate van beperking. Voor niet-waargenomen kenmerken
(bv. de persoonlijke geschiedenis of opvattingen over werk en uitkering) kunnen we niet corrigeren.
9 Een deel van de wachtenden van december 2014 maakte ook in december 2010 al deel uit van de Wsw-
bestanden, op de wachtlijst of als werknemer. Voor deze categorie zijn we nagegaan of zij in 2011 een
baan hadden of — ingeval men eind 2010 op de wachtlijst stond — hadden gevonden. Dit aandeel heb-
ben we vervolgens vergeleken met het aandeel baanvinders onder de overige wachtenden van decem-
ber 2010. Het blijkt dat de wachtenden uit 2010 die ook in 2014 op de wachtlijst stonden niet verschillen
van de overige wachtenden uit 2010 wat betreft de kans op werk. Dit duidt op een vergelijkbare mate
van inzetbaarheid.
10 Door middel van robuuste logistische-regressieanalyse op een gepoold bestand uit verschillende jaren
is gecorrigeerd voor de invloed van geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, soort beperking en type uit-
kering van waaruit men in de Wsw is ingestroomd. Ook is gecorrigeerd voor de macro-economische
situatie in de provincie waar men woont, door middel van het werkloosheidspercentage op provincie-
niveau.
11 _ Voor deze gegevens hebben we gebruikgemaakt van Wmo- en cak-bestanden. Beide zijn echter onvol-
ledig: de Wmo-bestanden zijn gebaseerd op vrijwillige deelname van gemeenten en bevatten alleen
gegevens van gemeenten die gegevens hebben aangeleverd en ook toestemming hebben gegeven
voor publicatie van die gegevens. De bestanden van cak (Centraal Administratiekantoor) bevatten
alleen gegevens van mensen die een eigen bijdrage voor de Wmo hebben betaald.
12 Op grond van de beschikbare data is alleen vast te stellen dat de werkzame periode minimaal een jaar
duurt, niet of men gedurende die hele periode bij dezelfde werkgever in dienst is. Het is mogelijk dat
het om twee (of meer) direct aansluitende banen bij verschillende werkgevers gaat.
151 DE WSW-DOELGROEP
13 Inde registerbestanden komt het voor dat een persoon twee records heeft met dezelfde begindatum,
waarbij het volgens het eerste record om een vast contract in sector 3 (Wsw) gaat en volgens het
tweede record om een tijdelijk contract in een andere sector. In die gevallen nemen we aan dat het een
detachering betreft en is de persoon ingedeeld bij de vaste contracten.
14 Bij deze berekeningen zijn alleen wachtenden betrokken die in elk van de eerste drie navolgende jaren
werk hebben.
15 Voorde groep die vóór 2015 een uitkering vanuit uwv ontvingen (Wajong, wao of wia) is de loonwaarde
gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidspercentage (berekend als 1-arbeidsongeschiktheidspercen-
tage). Dit is voor het eerst berekend in 2013. Voor de mensen die al eerder zijn ingestroomd en in 2013
niet meer in het bestand zitten, ontbreekt de informatie over de loonwaarde. Dit betreft ongeveer de
helft van de gevallen.
Voor de mensen met een uitkering krachtens de Participatiewet (vanaf 2015) is de loonwaarde geba-
seerd op het vastgestelde arbeidsvermogen van degenen die een ‘zwaar’ re-integratie-instrument
(loonkostensubsidie, jobcoaching of beschut werk) toegekend hebben gekregen. Ook binnen die cate-
gorie is echter in een kwart van de gevallen nog sprake van ontbrekende informatie.
16 Tot 2017 verliep ook de aanvraag voor beschut werk altijd via de gemeente, maar sindsdien mogen
cliënten ook zelf een aanvraag indienen bij uwv. Bij een positief advies is de gemeente verplicht een
beschutte werkplek aan te bieden, tenzij het aantal plaatsingen uit de ministeriële regeling voor dat
jaar al is gerealiseerd.
17 _Metde werkenden binnen de Wsw wordt gedoeld op de mensen met een Wsw-dienstverband in de
jaren vóór 2015. Indien zij ook op 31 december 2014 nog in een dergelijke baan werkten, hebben zij hun
Wsw-indicatie behouden. Voor het merendeel betreft het werkenden in een Wsw-dienstbetrekking
(gedetacheerd of in een beschutte plaatsing), maar het kan ook gaan om mensen met een arbeidsover-
eenkomst begeleid werken. Na de vankrachtwording van de Participatiewet zijn zij in aantal afgeno-
men. In de periode 2008-2014 schommelde het aantal werkenden binnen de Wsw tussen 108.000 en
109.000 per jaar, daarna daalde het naar 91.500 in 2017. Deze daling is het gevolg van ‘natuurlijk ver-
loop’: mensen stromen uit door pensionering of overlijden, terwijl hier — door het afsluiten van de toe-
gang tot de Wsw — geen nieuwe instroom tegenover staat (zie ook Adelmeijer et al. 2018: 22-24).
18 Indien gebruikers van meerdere instrumenten meermalen zouden zijn meegeteld, zou het in 2015 zijn
gegaan om ruim 1900 mensen en in 2018 om ruim 28.000 mensen.
19 Overigens zijn er maar weinig mensen die uitsluitend gebruik maken van een jobcoach; meestal is dit in
combinatie met loonkostensubsidie of beschut werk. Omdat jobcoaching een ‘zwaarder’ instrument is
dan loonkostensubsidie, betekent dit dat een deel van de gebruikers van loonkostensubsidie eigenlijk
als gebruiker van jobcoaching had moeten zijn geteld.
20 Bij het advies beschut werk gaat het om mensen die tot aan eind 2018 een positieve indicatie hebben
ontvangen, maar nog niet daadwerkelijk op een beschutte werkplek (of met behulp van een van beide
andere instrumenten) aan het werk zijn. In totaal zijn er in de periode 2015-2018 circa 5000 positieve
adviezen afgegeven (zie ook uwv 20194).
152 DE WSW-DOELGROEP
5 De ‘klassieke!’ bijstandsgerechtigden
Stella Hoff, Sander Muns en Klarita Sadiraj
— _ De kans op het vinden van een (deeltijd)baan is voor niet-werkende bijstandsgerechtigden
met 1 procentpunt toegenomen, maar blijft zeer laag.
— _ Ook de kans op uitstroom uit de bijstand is met 1 procentpunt gegroeid, maar blijft laag.
— _ De meeste baanvinders hebben werk voor minimaal een jaar. Deze meerderheid is wel iets
kleiner geworden.
— _ Het aandeel baanvinders met een vast contract is klein. Ook dit aandeel ligt lager dan in de
periode vóór 2015.
5.1 Inleiding en vraagstelling
In dit hoofdstuk richten we ons op de zogenoemde klassieke bijstandsgerechtigden. Dit is
een breed samengestelde groep, bestaande uit mensen met onvoldoende inkomen en ver-
mogen om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij vielen in de jaren vóór de invoering van
de Participatiewet eveneens onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het meren-
deel van hen betreft degenen die destijds in aanmerking zouden komen voor een uitkering
op grond van de Wet werk en bijstand (wwB). Daarnaast rekenen we de mensen met een
inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werk-
nemers of voormalig zelfstandigen (loAw, resp. I0Az) tot de klassieke bijstands-
gerechtigden, evenals de mensen met een uitkering krachtens de Bijzondere bijstands-
verlening zelfstandigen (Bbz). Ook deze drie regelingen bieden een uitkering op bijstands-
niveau en werden in het verleden al door de gemeenten uitgevoerd.
Hoewel de genoemde groepen voorheen ook onder verantwoordelijkheid van de
gemeente vielen, kan de invoering van de Participatiewet toch veranderingen voor hen
teweeg hebben gebracht. Zo is het mogelijk dat de uniformering van verplichtingen en de
strengere handhaving een effect hebben op de omvang van deze groep. Ook kan het zijn
dat gemeenten meer aandacht (en middelen) schenken aan de nieuwe groep cliënten met
een arbeidsbeperking, ten koste van de klassieke bijstandsgerechtigden. Andersom is het
mogelijk dat de klassieke bijstandsgerechtigden nu eveneens meer aandacht krijgen, van-
uit de gedachte dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft.
De bijstandsontvangers die na inwerkingtreding van de Participatiewet zijn ingestroomd,
maar daarvoor vermoedelijk in de Wajong zouden zijn ingestroomd (de zogenoemde
quasi-Wajongers), rekenen we niet tot de klassieke bijstandsgerechtigden. Ook de
bijstandsontvangers die in de oude situatie een indicatie hadden voor een arbeidsplaats in
het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of in de huidige situatie een ‘zwaar’
Participatiewet-instrument (loonkostensubsidie, jobcoaching of beschut werk) hebben
153 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
ontvangen, zijn niet meegeteld als klassieke bijstandsontvanger.' Hun situatie is beschre-
ven in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.
Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk
Net als voor de doelgroepen die eerder aan de orde zijn gekomen (zie hoofdstuk 3 en 4) is
ook voor de groep klassieke bijstandsgerechtigden een leidende vraag hoe de Participatie-
wet heeft uitgepakt. We onderzoeken dit aan de hand van de volgende onderzoeksvragen:
— _Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden en in hoeverre is de omvang en samen-
stelling van deze groep veranderd sinds de invoering van de Participatiewet?
— Hoe heeft de arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden zich ontwikkeld
en wat is de kwaliteit van de banen waarin zij terechtkomen? Zijn hierbij verschillen te
vinden tussen de periodes vóór en vanaf de invoering van de Participatiewet?
— _ Watzijn de ervaringen van gemeenten en klassieke bijstandsgerechtigden met de
Participatiewet?
— Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in het gebruik van re-integratie-
instrumenten door de klassieke bijstandsgerechtigden? Zijn er aanwijzingen dat zij in
dit opzicht iets merken van de uitbreiding van de doelgroep met jonggehandicapten?
De aanscherping van de voorwaarden voor inkomensondersteuning die sinds de invoering
van de Participatiewet van kracht is (via de Wet maatregelen Wet werk en bijstand) komt
hier niet terug als onderzoeksvraag. Voor dat thema verwijzen we naar hoofdstuk 8 van het
rapport.
In paragraaf 5.2 schetsen we in het kort de geschiedenis van de algemene bijstand in
Nederland. De paragrafen 5.3 tot en met 5.6 bevatten de bevindingen per onderzoeks-
vraag. Het hoofdstuk besluit met de belangrijkste conclusies (8 5.7).
5.2 Van Algemene bijstandswet naar Participatiewet: geschiedenis in het kort
Sinds 1965 bestaat de Algemene Bijstandswet (ABw), bedoeld om financiële bijstand te ver-
lenen aan “iedere Nederlander die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te gera-
ken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan
te voorzien” (TK 1961/1962). Met deze wet kwam de verantwoordelijkheid voor de armen-
zorg voor het eerst bij de overheid te liggen in plaats van bij kerken en particuliere lief-
dadigheidsinstellingen. Daarmee veranderde ook het karakter ervan; de bescherming
tegen armoede verhief zich “van genade naar recht”, zoals de verantwoordelijk minister
Marga Klompé het verwoordde (Van der Lans 2016). De bijstandswet vormde niet alleen
een vangnet tegen armoede, maar bood bovendien de mogelijkheid tot financiële zelfred-
zaamheid aan groepen die dat voorheen niet hadden. Als gevolg hiervan nam het aantal
echtscheidingen toe en ontstond er een nieuwe categorie: de bijstandsmoeders.
Het beroep op de bijstand groeide dan ook gestaag. In de eerste helft van de jaren tachtig
gaf de hoge werkloosheid een extra impuls aan het bijstandsvolume. Doordat werknemers
154 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
hun baan verloren en schoolverlaters geen baan konden vinden, nam het aantal bijstands-
uitkeringen toe van 215.000 in 1980 naar 583.000 in 1985. Later daalde het beroep op de
bijstand weer, maar ook in de jaren negentig waren er nog een half miljoen uitkerings-
ontvangers (CBS 2010).
Om het beroep op de bijstand en — vooral — de kans op blijvende uitkeringsafhankelijkheid
te beperken, werd op 1 januari 1996 de ABW vervangen door de nieuwe Algemene bij-
standswet (nAbw). Hierin was meer aandacht voor activering richting de arbeidsmarkt en
werd het recht op een uitkering gekoppeld aan de plicht zich in te spannen om zo snel
mogelijk weer een zelfstandig inkomen te verwerven. ledere bijstandsgerechtigde kreeg
daarom een arbeidsplicht opgelegd, tenzij men hiervan werd ontheven om medische rede-
nen of — in geval van alleenstaande ouders — vanwege de zorg voor jonge kinderen
(TK 1991/1992).
In 2oog werd de beleidstrend van uitkeringsverstrekking naar activering verder doorgezet
en werd de nAbw vervangen door de Wet werk en bijstand (wws). Met deze wet kregen
gemeenten de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsgerechtigden,
wat een sterke prikkel gaf om het bijstandsvolume zo veel mogelijk terug te dringen
(Van Es 2010). Gemeenten mochten daarbij zelf bepalen op welke wijze ze invulling wilden
geven aan hun re-integratiebeleid. Een andere wijziging betrof de afschaffing van de cate-
goriale regelingen, zowel voor de bijzondere bijstand als voor de arbeidsplichtontheffing.
De Participatiewet, tot slot, vervangt sinds 1 januari 2015 zowel de wwB als een deel van de
Wajong. De klassieke bijstandsgerechtigden, dat wil zeggen degenen die voorheen ook in
aanmerking zouden zijn gekomen voor een bijstandsuitkering, merken van de Participatie-
wet vooral dat de voorwaarden voor inkomensondersteuning zijn aangescherpt? Voor-
beelden hiervan zijn de invoering van de kostendelersnorm, de verlaging van de uitkering
voor alleenstaande ouders (deels gecompenseerd door een verhoging van het kind-
gebonden budget met de alleenstaande-ouderkop), de uniformering van verplichtingen in
een gemeentelijke verordening en de verzwaring van maatregelen bij het niet-nakomen
van de arbeidsverplichtingen (zie ook hoofdstuk 1 en 8). Daarnaast is het mogelijk dat de
klassieke bijstandsgerechtigden enige mate van verdringing ervaren als gevolg van de uit-
breiding van de gemeentelijke doelgroep met mensen die in de oude situatie wellicht zou-
den zijn ingestroomd in de Wajong. Aan de andere kant zijn de rechten en plichten in
beginsel voor iedereen uit de doelgroep gelijk; klassieke bijstandsgerechtigden kunnen
voor dezelfde (re-integratie)voorzieningen in aanmerking komen als de nieuwe doelgroep.
155 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
5.3 Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden?
In deze paragraaf geven we antwoord op de vraag hoe de groep klassieke bijstands-
gerechtigden eruitziet: om hoeveel mensen gaat het en om wie gaat het, welke
achtergrondkenmerken hebben deze mensen? Zijn er in de omvang en samenstelling van
de groep veranderingen opgetreden die een verklaring zouden kunnen vormen voor de
ontwikkelingen in hun arbeidsdeelname (zie 8 5.4)? Alle gegevens die we in dit hoofdstuk
presenteren hebben betrekking op de peildatum 1 oktober van het jaar.
In paragraaf 5.2 zijn enkele stelselwijzigingen beschreven die tot doel hadden het beroep
op de bijstand te verminderen. Desondanks is het aantal mensen met een bijstands-
uitkering (jonger dan 65 jaar) ook na de eeuwwisseling nog fors. In 2008 nam het aantal
bijstandsontvangers wel af, van circa 330.000 In 2007 naar 306.000. Daarna was echter
sprake van een constante groei: in 2013 bedroeg het aantal circa 410.000 en enkele jaren
later — in 2016 en 2017 — kwam het ruim boven de 460.000. Pas in 2018 is er weer sprake
van een afname van het aantal bijstandsgerechtigden, tot ruim 440.000 (figuur 5.1). Zoals
aangegeven in paragraaf 5.1 zijn deze aantallen exclusief de mensen die (vermoedelijk)
voorheen in de Wajong of de Wsw zouden zijn ingestroomd. Hierdoor zijn ze lager dan de
aantallen die het cBs rapporteert.
Figuur 5.1
Totaal aantal bijstandsontvangers en het aantal instromers en uitstromers per jaar, 2007-2018 (in absolute
aantallen)®®
100.000 — 500.000
90.000 — 450.000
80.000 — 400.000
70.000 = 350.000
60.000 — 300.000
50.000 — 250.000
40.000 — 200.000
30.000 — 150.000
20.000 = 100.000
10.000 — 50.000
0 0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
WO instroom ( uitstroom — totaal
a _ Inclusief ontvangers van IOAW, I0Az of Bbz; exclusief Wsw-doelgroep en (vanaf 2015) de zogenoemde
quasi-Wajongers (zie hoofdstuk q resp. 3).
b Linker as: aantal instromers en uitstromers; rechter as: totaal aantal bijstandsontvangers.
Bron: cBS-microdata, scp-bewerking
156 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
De stijging van het beroep op de bijstand lijkt weinig te maken te hebben met het feit dat
de Participatiewet nieuwe doelgroepen omvat. Integendeel, in de jaren direct voorafgaand
aan de invoering van de Participatiewet was de stijging sterker (resp. 10% en 6% In 2013 en
2014) dan in de jaren die er direct op volgden (resp. 3% en q% in 2015 en 2016). De toe-
name lijkt vooral te moeten worden toegeschreven aan economische ontwikkelingen. In
2013 was sprake van een sterke instroom in de bijstand, vermoedelijk als gevolg van de
voortdurende economische recessie, Het aantal instromers bedroeg dat jaar zo’n
95.000 mensen, tegenover ongeveer 76.000 in 2012. De jaren erna nam de instroom weer
af; in 2015 kwam het aantal instromers net boven go.ooo uit en in 2017 ging het weer om
ongeveer 76.000 mensen. In 2018 bedraagt het aantal nieuwe bijstandsontvangers ruim
56.000, waarmee de instroom weer bijna terug is op het niveau van vóór de economische
crisis. De uitstroom laat een omgekeerde trend zien en is de laatste paar jaar toegenomen.
In 2013 was er sprake van minder dan 50.000 uitstromers, sindsdien steeg het aantal naar
bijna 70.000 in 2018. De mensen die uitstromen wegens het bereiken van de aow-gerech-
tigde leeftijd, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Het merendeel van de bijstandsgerechtigden is al langdurig, gedurende minimaal een jaar,
uitkeringsafhankelijk (figuur 5.2). Meer dan 60% heeft de uitkering al twee jaar of langer,
en nog eens ten minste 10% ontvangt hem gedurende één tot twee jaar.
Het aandeel bijstandsgerechtigden dat de uitkering gedurende minimaal een jaar ont-
vangt, is de laatste paar jaar gestegen. In 2013 lag dit aandeel nog op 75%, in 2018 is het
gegroeid tot 86%. Het aandeel langdurig bijstandsafhankelijken ligt daarmee zelfs boven
het niveau van voor de crisis van 2008. Een mogelijke verklaring is dat de eerder geconsta-
teerde stijging van de uitstroom vooral de gemakkelijke ‘gevallen’ betreft, met als gevolg
dat het aandeel langdurig uitkeringsontvangers groeit.
Binnen de bijstandsgroep hebben vrouwen de overhand, maar die meerderheid is wel klei-
ner geworden: in de periode 2007-2008 maakten vrouwen ruim 60% van de bijstands-
gerechtigden uit, daarna daalde dit licht. Sinds 2013 vormen vrouwen 56% à 57% van deze
categorie (zie figuur B5.A1 in Bijlage B5.A).
Wat betreft de leeftijdsopbouw is sprake van vergrijzing van het bijstandsbestand: tussen
2007 en 2018 is het aandeel 27-4q-jarigen per saldo gedaald van q1% naar 36%, terwijl het
aandeel q5-plussers is gestegen van 51% naar 57% (figuur 5.3). De groei van het aandeel
45-plussers heeft vooral na 2014 plaatsgevonden; vanaf dat jaar bedroeg de toename ten
minste 1 procentpunt per jaar. Een deel van de verklaring is de stijging van de aow-leeftijd.
De vergrijzing kan ook een verklaring zijn voor de toename van de bijstandsduur; jongere
bijstandsgerechtigden zullen vermoedelijk na een kortere bijstandsduur uit de bijstand
stromen.
157 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Figuur 5.2
Uitkeringsduur van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten)
100
go
80
70
60
50
40
30
20
10
o
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
MO >2jaar
EN :-2jaar
EJ] 6-12 maanden
Em < 6 maanden
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Figuur 5.3
Leeftijden van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten)
100
go
80
70
60
50
40
30
20
10
o
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
WM 45 jaar tot AOW-leeftijd
A 27-44 jaar
B 18-26 jaar
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
158 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Het aandeel bijstandsgerechtigden zonder migratieachtergrond is In de loop der tijd lang-
zaam maar zeker verminderd. In 2007 vormden zij bijna de helft van de totale groep (48%),
in 2018 is dit gedaald naar qo% (figuur 5.4).4 Het aandeel bijstandsgerechtigden afkomstig
uit de vier grootste migratiegroepen (Surinaams, Antilliaans/Arubaans, Turks, Marokkaans)
is vrijwel stabiel gebleven. In de periode 2007-2014 vormden zij tezamen rond 24% van de
bijstandsgerechtigden, sindsdien is dit licht gedaald naar 22% in 2018. Daarentegen is er
een flinke toename te vinden van de overige groepen met een niet-westerse migratieach-
tergrond. Terwijl zij In 2007 nog 17% van de bijstandsgroep uitmaakten, is dit in 2018 opge-
lopen tot 28%. Vermoedelijk heeft dit te maken met het toegenomen aantal statushouders
uit landen als Syrië en Eritrea, bij wie sprake is van een zeer hoge bijstandsafhankelijkheid
(CBS 2017b; Dagevos et al. 2018; Sterckx en Fessehazion 2018).
Figuur 5.4
Migratieachtergrond van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten)
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
WM overig westers
ME overig niet-westers
El a grootste groepen niet-westers
ml zonder migratieachtergrond
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Het aandeel alleenstaande bijstandsgerechtigden is in de loop van de tijd toegenomen, van
37% van de bijstandsgerechtigden in 2007 naar 43% in 2018 (zie figuur B5.A2 in Bijlage
B5.A). Daarentegen is het aandeel eenoudergezinnen gedaald, van 28% naar 23%, terwijl
het aandeel paren vrijwel gelijk is gebleven (rond 33%).
Conclusie
Al met al is de groep klassieke bijstandsgerechtigden tussen 2008 en 2018 toegenomen in
omvang, maar ook veranderd van samenstelling: de aandelen q5-plussers en ‘overige’
159 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
niet-westerse migranten zijn gegroeid, net als het aandeel mensen dat langdurig (mini-
maal een jaar) in de uitkering zit. Deze gewijzigde samenstelling pakt naar verwachting
ongunstig uit voor de kans op werk voor deze groep. In paragraaf 5.4, waar we de arbeids-
deelname bespreken, corrigeren we voor deze invloed.
5.4 Arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden
In deze paragraaf geven we antwoord op de vraag hoe de arbeidsdeelname van de klas-
sieke bijstandsgerechtigden zich heeft ontwikkeld en wat daarbij de invloed is van de
Participatiewet. Dit doen we door in de periode 2008-2017 voor alle bijstandsontvangers
(incl. de mensen met een 1OAW-, IOAZ- of Bbz-uitkering) na te gaan welke veranderingen er
een jaar later in hun arbeidsmarktsituatie zijn opgetreden. Daarbij is 1 oktober de peilda-
tum, zowel voor het eerste meetmoment (bijstandsjaar t) als voor het tweede (jaar t+1).
We analyseren verschillende situaties. Eerst bekijken we welke invloed de invoering van de
Participatiewet heeft gehad op de arbeidsmarktkansen van bijstandsgerechtigden. Hier-
voor gaan we na hoeveel bijstandsgerechtigden die in het eerste jaar t geen betaald werk
verrichtten, een jaar later een baan hadden, al dan niet naast de uitkering.” In deze groep
hoeft dus niet per se sprake te zijn van uitstroom uit de uitkering. Andersom heeft niet
iedere uitstromer uit de bijstand een baan gevonden. In een meting in september 2016
ging het om q1% (Dräbing et al. 2017).
Ten tweede bepalen we het effect van de Participatiewet op de uitstroomkansen van
bijstandsgerechtigden. Hiervoor kijken we hoeveel bijstandsgerechtigden een jaar later zijn
uitgestroomd uit de uitkering, al dan niet door het vinden van werk. Deze tweede analyse
betreft een andere beginsituatie dan de eerste; de bevindingen zijn daarom niet direct aan
elkaar te relateren.®
Ten slotte kijken we naar een aantal aspecten die de kwaliteit van de gevonden baan weer-
spiegelen: of het een voltijdbaan is of juist een baan voor minder dan 20 uur per week, of
het een dienstverband voor onbepaalde tijd betreft, en of men langer dan een jaar werkt.
Bij al deze analyses gaan we na of de jaren vóór de invoering van de Participatiewet andere
resultaten opleveren dan de jaren sinds die invoering.
Het effect van de Participatiewet op de arbeidsmarktkansen bepalen we door een dummy-
variabele op te nemen die de jaren aangeeft waarin de Participatiewet van toepassing is.
In het model nemen we verder een aantal extra variabelen op, om zodoende te corrigeren
voor verscheidene individuele kenmerken. Deze zijn gebaseerd op het bijstandsverdeelmo-
del dat de afgelopen jaren door seo is geschat (Tempelman et al. 2018). Het gaat om de
kenmerken leeftijd, geslacht, huishoudenstype, bijstandsduur, herkomstgroepering, ver-
blijfsduur in Nederland, het al dan niet verdacht zijn van een delict, stedelijkheidsgraad van
de regio en jaarlijks medicijngebruik. Daarnaast corrigeren we voor de economische con-
junctuur middels het percentage baanvinders onder ww'ers met een lage uitkering.”
Alle correctietermen zijn gemeten op het eerste meetmoment.
160 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
5.3.1 De kans op het vinden van een (deeltijd)baan en op uitstroom uit de bijstand
De kans op het vinden van een baan is vanaf 2015 iets groter geworden. Er zijn meer
bijstandsgerechtigden die aanvankelijk geen betaald werk verrichten, maar een jaar later
een (deeltijd)baan hebben. Dit verschil is statistisch significant, maar klein: het aandeel
baanvinders is toegenomen van 7,0% naar 8,5% (zie figuur 5.5). Na correctie voor de ont-
wikkelingen in de individuele kenmerken van de betrokkenen neemt het verschil iets toe:
het gecorrigeerde aandeel baanvinders bedraagt 6,8% in de periode vóór 2015 en 8,8% in
de periode erna. Dit geeft aan dat de veranderde samenstelling van het cliëntenbestand
(meer 45-plussers, meer mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en meer
mensen die langdurig in de bijstand zitten) het waargenomen, niet-gecorrigeerde verschil
in percentages heeft gedempt. Als we vervolgens ook corrigeren voor de economische con-
junctuur, neemt het verschil weer af, maar blijft het wel statistisch significant. Het aandeel
baanvinders bedraagt na deze correcties respectievelijk 7,3% (vóór 2015) en 8,1% (vanaf
2015). Dit laatste verschil hangt samen met de Participatiewet.
Figuur 5.5
Kans op het vinden van werk voor bijstandsontvangers die op het eerste peilmoment niet werken naast de
uitkering, vóór en vanaf 2015 (in procenten)®
30
25
20
15
10
| nn m0
0
waargenomen, gecorrigeerd voor gecorrigeerd voor individuele
ongecorrigeerd individuele kenmerken en macrokenmerken
WM voorzois [WJ vanaf 2015
a _Ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele kenmerken en conjuncturele ontwikkelingen?
(zie tabel B5.B1 in Bijlage B5.B).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
De kans op uitstroom uit de bijstand is in de onderzochte periode vrijwel gelijk gebleven:
vóór 2015 betrof dit 15,3% van de bijstandsgerechtigden, daarna 15,2% (figuur 5.6). Dit zijn
ongecorrigeerde percentages; na correctie voor individuele en macro-economische ken-
merken is er sprake van een klein, maar statistisch significant verschil. De uitstroom vanuit
161 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN
de bijstand blijkt dan te zijn gegroeid van 14,9% naar 15,7%. De uitstroom naar werk is
geringer, maar ook in dat geval bedraagt het verschil tussen de twee periodes ongeveer 1
procentpunt, namelijk 6,4% vóór 2015 en 7,5% sinds 2015. Deze relatief kleine verschillen
in uitstroomkansen komen overeen met de stabiele aantallen uitstromers uit de bijstand
(cBs 2019f).
Figuur 5.6
Kans op uitstroom voor bijstandsgerechtigden die op het eerste peilmoment al dan niet werken naast de
uitkering, vóór en vanaf 2015 (in procenten)®
30
25
20
15
10
5
0
waargenomen, gecorrigeerd voor gecorrigeerd voor individuele
ongecorrigeerd individuele kenmerken en macrokenmerken
MW voor20o15 [ vanaf 2015
a Ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele kenmerken en conjuncturele ontwikkelingen
(zie tabel B5.Be in Bijlage B5.B).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
In de voorgaande figuren vergeleken we de gemiddelde baankansen in de periode vóór
2015 met die in de periode vanaf 2015. Van jaar op jaar blijkt dat het aandeel bijstands-
gerechtigden dat vanuit een niet-werkende situatie een jaar later een (deeltijd)baan heeft
gevonden, een dieptepunt bereikt in het cohort van 2012, maar sindsdien een constante
stijging vertoont. In cohort 2012 bedraagt het aandeel baanvinders 5,7%, binnen het cohort
van 2017 is dat 9,5%. Ook het aandeel bijstandsgerechtigden dat een jaar later is uitge-
stroomd uit de uitkering, is iets toegenomen in deze periode, van 13,8% naar 15,7%. De
correctie voor de invloed van de individuele en macro-economische kenmerken dempt de
verschillen enigszins. Voor de gehele beschouwde periode 2008-2017 geldt dat beide
gecorrigeerde percentages per saldo licht zijn gestegen (figuur 5.7).
162 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Figuur 5.7
Kans op het vinden van een baan? en op uitstroom? uit de bijstand (in procenten)
30
25
20
7 TTT
5 en
B
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
—— uitstroomkans, ongecorrigeerd "===: uitstroomkans, gecorrigeerd
—— baanvindkans, ongecorrigeerd _ ====: baanvindkans, gecorrigeerd
a __Kansop het hebben van een baan op tweede peilmoment voor bijstandsgerechtigden die op het eerste
peilmoment niet werken naast de uitkering, beginpeilmoment 2009-2017 (ongecorrigeerd en gecorri-
geerd voor individuele en macro-economische kenmerken).
b Kans op uitstroom uit de bijstand op tweede peilmoment voor bijstandsgerechtigden die op het eerste
peilmoment al of niet werken naast de uitkering (ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele en
macrokenmerken).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
5.3.2 Baanvind- en uitstroomkansen voor verschillende subgroepen
In het vervolg van deze paragraaf zullen we alleen nog de gecorrigeerde gegevens bespre-
ken. Hoewel er (na correctie voor individuele en macro-economische kenmerken) voor de
totale groep bijstandsgerechtigden een kleine verbetering in de baanvindkans is aangetrof-
fen, vormen enkele subgroepen hier een uitzondering op (zie Bijlage B5.B). Zo is de kans op
het vinden van een baan vrijwel gelijk gebleven voor bijstandsgerechtigden met een
Turkse, Ghanese, lraakse of Afghaanse achtergrond en zelfs iets gedaald voor degenen met
een Chinese of Indiase achtergrond. Aan de andere kant zijn er enkele migratiegroepen
voor wie de kans op een baan sterker dan gemiddeld is toegenomen. Vooral onder de
bijstandsgerechtigden met een Syrische achtergrond is het aandeel baanvinders relatief
sterk gegroeid, van 6,8% naar 8,8%. Hierbij is gecorrigeerd voor de verblijfsduur in Neder-
land.
Ook de kans op uitstroom uit de bijstand is voor een aantal bijstandsgroepen relatief sterk
gestegen sinds de invoering van de Participatiewet. Onder degenen afkomstig uit Eritrea of
Somalië ligt het uitstroompercentage nu op ruim 13%, een toename met meer dan 2 pro-
centpunten in vergelijking met de periode vóór 2015. Een andere groep waar sprake is van
163 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
een bovengemiddelde verbetering van de uitstroomkans, betreft de bijstandsgerechtigden
met een Surinaamse achtergrond: in de jaren vóór 2015 wist gemiddeld 15,4% van hen uit
de bijstand te komen, in de jaren vanaf 2015 is dit opgelopen tot 17,1%. Hiertegenover staat
dat het aandeel uitstromers onder de bijstandsgerechtigden met een lraakse achtergrond
met 1,5 procentpunt is gedaald (van 13,7% naar 12,2%), en dat ook de uitstroom onder
degenen met een Chinese of Indiase achtergrond licht is afgenomen.
Naast de migratieachtergrond blijkt ook de verblijfsduur in Nederland in verschillende
mate samen te gaan met veranderingen in de kans om vanuit de bijstand aan een baan te
komen of om uit de uitkering uit te stromen. Voor de groep met een verblijfsduur van één à
drie jaar en de categorie die drie tot tien jaar in Nederland verblijft, zijn beide kansen met
1 tot 2 procentpunten toegenomen. Voor de categorie met een korte verblijfsduur (tot één
jaar) zijn beide kansen echter fors afgenomen. De baanvindkans is gedaald van 12,3% naar
7,2%; de uitstroomkans is gedaald van 22,2% naar 13,2%. Vermoedelijk gaat het hier om
recent in Nederland aangekomen vluchtelingen die (nog) bezig zijn met andere dingen,
zoals inburgering, het leren van de taal en de nasleep van hun ervaringen tijdens de reis of
in het land van herkomst (zie Sterckx en Fessehazion 2018; Wijga et al. 2019).
Het geslacht maakt eveneens uit. Hoewel voor mannen én vrouwen de baanvindkans is
gestegen, is de groei bij de mannen duidelijk sterker dan die bij de vrouwen. Het aandeel
mannen onder de bijstandsgerechtigden dat een baan heeft gevonden, is toegenomen van
8,6% naar 9,9%; bij de vrouwen gaat het om een stijging van 6,2% naar 6,6%. Een soort-
gelijke uitkomst blijkt wat betreft de uitstroomkans: bij de mannen is het aandeel uitstro-
mers gestegen van 16,1% naar 17,1%, bij de vrouwen van 13,9% naar 14,5%.
Wat betreft de leeftijd van de betrokkenen is vooral opmerkelijk dat de jongste categorie,
de bijstandsgerechtigden van 18-26 jaar, geen verbetering in de kans op werk of uitstroom
heeft ervaren. De kans op het vinden van een baan is voor deze groep vrijwel gelijk geble-
ven (in beide periodes circa 8%), terwijl het aandeel uitstromers licht is verminderd, van
16,2% naar 15,8%. De situatie van de beide oudere groepen is daarentegen in gunstige zin
gewijzigd. Onder de 27-qg-jarigen is vooral het aandeel uitstromers gestegen, bij de q5-
plussers vooral het aandeel baanvinders. In beide gevallen gaat het om toename met
ongeveer 1,5 procentpunt.
De gezondheid van de bijstandsgerechtigden maakt eveneens uit voor hun baanvind- en
uitstroomkans. Voor de mensen met een licht medicijngebruik zijn deze kansen toegeno-
men, in beide gevallen met 1 procentpunt. De groei van de arbeidsdeelname blijkt echter
voorbij te zijn gegaan aan de mensen met een zwaarder medicijngebruik.
In de overige onderscheiden subgroepen zijn geen duidelijke verschillen gevonden ten
opzichte van de algemene groei in de baanvind- en uitstroomkansen. Weliswaar zijn er ver-
schillen tussen groepen in de mate waarin zij aan werk weten te komen, of weten uit te
stromen uit de uitkering, maar de toename van het aandeel baanvinders en uitstromers
ligt telkens in dezelfde orde van grootte als die voor de totale groep bijstandsgerechtigden.
164 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
5.3.3 Kenmerken van de gevonden banen
In figuur 5.5 was te zien dat het (gecorrigeerde) aandeel bijstandsgerechtigden dat na een
jaar een baan heeft weten te vinden, licht is toegenomen in de onderzochte periode.
Hier gaan we na hoe de kwaliteit van de gevonden banen zich heeft ontwikkeld: gaat het in
de periode sinds 2015 vaker om duurzame arbeidsparticipatie dan in de voorgaande jaren?
Komen er meer of juist minder mensen in tijdelijke banen terecht? En neemt het aantal
voltijdbanen toe of eerder het aantal banen voor een klein aantal uren per week?
Ter beantwoording van deze vragen kijken we naar de ontwikkelingen in de duur van de
baan, de contractvorm en het aantal arbeidsuren per week. Bij de berekeningen zijn alleen
bijstandsgerechtigden betrokken die op het eerste peilmoment geen werk hadden en een
jaar later wel. Een deel van de baanvinders zal zijn uitgestroomd uit de bijstand, maar er
zijn er ook die naast het werk bijstand blijven ontvangen.
De bijstandsgerechtigden die werk hebben gevonden, blijken minder vaak duurzaam aan
de slag te gaan. Sinds 2015 bedraagt het (gecorrigeerde) aandeel baanvinders met werk
voor ten minste een jaar iets meer dan 64%, dit is 1,5 procentpunt minder dan In de
periode tot 2015 (tabel 5.1). Dit geldt echter niet voor alle onderscheiden subgroepen: in
diverse groepen met een migratieachtergrond (waaronder de mensen met een Surinaamse
dan wel Antilliaanse of Arubaanse, Turkse of Marokkaanse achtergrond en de mensen uit
een aantal vluchtelingenlanden) is in dit opzicht geen verandering opgetreden. Daarnaast
blijkt het aandeel baanvinders met duurzaam werk wel te zijn gedaald onder vrouwen en
45-plussers, maar niet onder mannen of bijstandsgerechtigden onder de 45 jaar. Op
dezelfde wijze hebben mensen die twee jaar of langer in de bijstand zitten wel te maken
met een daling van de duurzame arbeidsdeelname, maar geldt dit niet voor degenen met
een kortere bijstandsduur.
De baanzekerheid is eveneens afgenomen: het aandeel baanvinders met een dienst-
verband voor onbepaalde tijd is vrij klein en bovendien gedaald sinds 2015. Gecorrigeerd
voor individuele en macro-economische kenmerken is het aandeel baanvinders met een
vast dienstverband afgenomen van 17,4% in de periode vóór 2015 naar 11,4% in de periode
erna.® Deze daling is in vrijwel alle subgroepen te zien; alleen onder bijstandsgerechtigden
afkomstig uit Eritrea, Ghana en Somalië is het aandeel baanvinders met een vast contract
gelijk gebleven (zie Bijlage B5.B). Hier staat tegenover dat de daling in enkele andere
migrantengroepen bovengemiddeld sterk is geweest. Bij de bijstandsgerechtigden uit
onder andere Afghanistan, Irak en Syrië is het aandeel vastebaanvinders met ten minste
10 procentpunten afgenomen. Overigens is het geringere aandeel vaste banen in lijn met
de algemene ontwikkeling op de arbeidsmarkt. Binnen de totale groep werknemers in
Nederland is het aandeel met een vast dienstverband tussen 2008 en 2018 gedaald van
80% naar 73%. Onder werkenden in een nieuwe baan is het aandeel met een vast contract
eveneens gedaald en bovendien beduidend lager. Van de baanvinders in 2008 had 54% een
jaar later een vast contract, bij degenen die in 2015 een baan vonden, was dit 47% (CBS
2019C, 20198).
Ook het aandeel mensen met een voltijdbaan is teruggelopen: in de periode vóór 2015 ging
het om iets meer dan 30% van de baanvinders, in de periode erna om iets meer dan een
165 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
kwart van hen (26%). Vooral onder migranten die korter dan een jaar in Nederland verblij-
ven, is het aandeel voltijdwerkenden fors verminderd, van q2% naar 25%. Zowel voor de
totale groep baanvinders als voor de baanvinders die nog maar kort in Nederland zijn is
daarentegen het aandeel werkenden met een kleine baan gestegen. Bij de totale groep
betreft dit een lichte (maar statistisch significante) toename, van 38% naar gqo% (tabel 5.1).
Bij degenen met een korte verblijfsduur is de stijging aanzienlijk: van 30% naar 43%.
Tabel 5.1
Kans op het vinden van verschillende typen banen, vóór en vanaf 2015 (in procenten)® ®
kans op het vinden van … vóór 2015 sinds 2015
— _ werk voor minimaal een jaar 65,6% 64,1%
— _baan met vast contract 17,4% 11,4%
— _voltijdbaan 31,1% 25,9%
— baan van minder dan 20 uur 38,2% 40,4%
a Gecorrigeerd voor individuele en macro-economische kenmerken.
b De verschillen tussen de gegevens vóór en sinds 2015 zijn alle significant (p < 0,01).
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Conclusie
Tezamen leiden bovenstaande bevindingen tot de conclusie dat de arbeidsdeelname van
de klassieke bijstandsgerechtigden in zeer lichte mate is toegenomen. Zowel de kans op
het vinden van een (deeltijd)baan als de kans op uitstroom vanuit de bijstand is met onge-
veer 1 procentpunt gestegen. De kwaliteit van de gevonden banen is echter verminderd: er
zijn minder bijstandsgerechtigden die langdurig werk hebben gevonden, minder mensen
met een vast dienstverband en minder mensen met een voltijdbaan.
5.5 Ervaringen van gemeenten en cliënten
Uit voorgaande analyses blijkt dat de kans op werk voor de klassieke bijstands-
gerechtigden — na correctie voor individuele en macro-economische kenmerken — iets is
gegroeid sinds de invoering van de Participatiewet. Om meer zicht te krijgen op de werking
van de Participatiewet voor de klassieke bijstandsgerechtigden, presenteren we hier enkele
inzichten uit de ervaringsonderzoeken die betrekking hebben op deze doelgroep. Omdat
het ervaringsonderzoek onder werkgevers grotendeels ingaat op de ervaringen met de
nieuwe doelgroep (de mensen met een arbeidsbeperking) en veel minder op die met de
klassieke bijstandsgerechtigden, richten we ons hier alleen op de informatie uit de studies
onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) en cliënten (Inspectie szw 2019ga). Bij de inter-
pretatie van de bevindingen dient te worden bedacht dat het gaat om oordelen, opvattin-
gen en meningen van de ondervraagde personen uit de steekproef in die studies.
166 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Wat is volgens gemeenten het effect van de Participatiewet op de kans op werk?
De gemeenten zijn enigszins verdeeld in hun mening over het effect van de Participatiewet
op de kans op werk voor de klassieke bijstandsgerechtigden. In 2019 heeft iets meer dan de
helft van de gemeenten (53%) de indruk dat de Participatiewet voor deze doelgroep geen
effect heeft op de kans op werk, omdat er voor hen niets wezenlijks is veranderd. Deze
gemeenten stellen dat vooral de aangetrokken economie tot een grotere kans op werk
leidt, niet de Participatiewet. Een klein deel van de gemeenten (8%) schat In dat de
Participatiewet negatief uitwerkt voor deze groep (Cuelenaere et al. 2019). In 2017 lag dit
percentage nog aanzienlijk hoger (23%), vooral vanuit de gedachte dat er meer aandacht
uitgaat naar mensen met een indicatie banenafspraak. Volgens de desbetreffende
gemeenten zou dit ten koste gaan van de aandacht voor de ‘oude’ doelgroep (Cuelenaere
et al. 2017).
Het aandeel gemeenten dat meent dat de Participatiewet een positief effect heeft, is tus-
sen 2017 en 2019 gestegen van 23% naar 39%. Deze gemeenten lichten toe dat het posi-
tieve effect vooral komt doordat werkgevers meer bereid zijn om vanuit maatschappelijk
verantwoord ondernemen mensen in dienst te nemen. Verder vinden gemeenten het gun-
stig dat zij het instrument loonkostensubsidie ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden
kunnen inzetten (Cuelenaere et al. 2019: 50).
Doet de doelgroep meer om aan het werk te gaan?
In 2019 is ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden naar eigen inschatting niet in
staat om te werken. Een bijna even groot aandeel (58%) heeft in de afgelopen zes maan-
den ook niet gezocht naar werk. Lichamelijke en psychische klachten vormen de belangrijk-
ste redenen hiervoor (genoemd door resp. 48% en 35%). Ruim g0o% van de niet-werken-
den (32% van de totale groep) denkt nooit meer te kunnen werken (Inspectie szw 201ga:
16).
Aan de andere kant geeft q2% van de ondervraagde bijstandsgerechtigden aan wél naar
werk te hebben gezocht in het laatste half jaar. Dit is een stijging vergeleken met de meting
van 2017, maar een lichte daling (niet-significant) ten opzichte van de meting van 2015.
In die jaren bedroeg het aandeel werkzoekenden respectievelijk 37% en 45% (Inspectie szw
2015a, 2017a). Ook het aandeel bijstandsgerechtigden dat naar eigen zeggen van plan is om
in de komende periode zoekactiviteiten te ondernemen, is gedaald ten opzichte van de
meting van 2015. Destijds stelde iets meer dan de helft (53%) dit van plan te zijn, in 2019 is
dit 44% (Inspectie szw 2015a; 2019a). De veranderde samenstelling van de klassieke doel-
groep kan hierbij een rol spelen.
De bereidheid om minder aantrekkelijk werk te accepteren is in 2019 grotendeels gelijk aan
die in 2017 (over de bereidheid in 2015 is niet gerapporteerd). De respondenten in 2019 zijn
ongeveer even vaak bereid tot lange reistijden of een baan onder het eigen niveau, en ook
zouden ze vrijwel even vaak zwaar of vies werk accepteren. Alleen de bereidheid om te
werken tegen een lager salaris dan men gewend was, is afgenomen: in 2017 was 44% hier
naar eigen zeggen toe bereid, in 2019 is dit 33% (Inspectie szw 2017a, 2019a).
167 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Is de dienstverlening aan de doelgroep door gemeenten versterkt?
Uit het onderzoek onder gemeenten komt naar voren dat er — naar de mening van de
ondervraagde medewerkers — onder de klassieke bijstandsgerechtigden veel mensen zijn
die niet in staat zijn betaald werk te verrichten. Gemiddeld gaat het volgens de gemeenten
om ruim een derde van hun cliëntenbestand (36%). Tegelijkertijd is slechts 8% van de
bijstandsgerechtigden volgens de gemeenten direct, zonder aanvullende instrumenten
bemiddelbaar. Dit betekent dat voor bijna alle cliënten instrumenten ingezet moeten wor-
den om ze aan het werk te krijgen, als ze daar al toe in staat zijn (Cuelenaere et al. 2019:
28). Ongeveer de helft van de ondervraagde gemeenten geeft aan dat ze voor de brede
doelgroep instrumenten als scholing of sociale activering inzetten. Een iets kleiner aandeel
(45% van de gemeenten) zegt dat ze een ander instrument inzetten. Dit kan de vorm aan-
nemen van een gesprek met een klantmanager of bijvoorbeeld een sollicitatietraining.
De relatief zware instrumenten loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk worden
voor deze doelgroep minder vaak ingezet (Cuelenaere et al. 2019: 36).
Uit het cliëntenonderzoek onder de doelgroep blijkt dat in 2019 bijna twee derde (65%) het
afgelopen half jaar een of meer persoonlijke gesprekken heeft gevoerd met een mede-
werker van de sociale dienst. Dit is een groter aandeel dan in 2017 (58%), maar evenveel als
in 2015 (65%). Van degenen die het laatste half jaar geen persoonlijk gesprek hebben
gehad, zou ongeveer de helft dit wel wenselijk vinden. Tijdens de gesprekken gaat het over
de mogelijkheden en kansen op werk en krijgt men begeleiding bij het opstellen van een cv
of bij het zoeken naar vacatures. De mate waarin men deze vormen van ondersteuning
aangeboden krijgt, is in 2019 ongeveer hetzelfde als in de eerdere jaren. Ook de tevreden-
heid van de klassieke bijstandsgerechtigden met de ontvangen ondersteuning vanuit de
gemeenten is min of meer gelijk gebleven. In alle drie de jaren waarderen zij de dienst-
verlening met gemiddeld een 6,5 en typeert rond de 45% de ontvangen hulp als ‘zinvol’.
Het aandeel dat zich door de ondersteuning gemotiveerd voelt om te zoeken naar werk of
dat vindt dat de kans op werk erdoor is vergroot, ligt lager, op 30% a 40% (Inspectie szw
2015a, 2017a, 2019ga).
Conclusie
De trend in de meningen van gemeenten en bijstandsgerechtigden over de Participatiewet
lijkt al met al gematigd positief te kunnen worden genoemd. Er zijn meer gemeenten die
vinden dat de Participatiewet een gunstig effect heeft op de baankansen van de klassieke
bijstandsgerechtigden, maar tegelijkertijd meent ruim de helft van de gemeenten dat het
— in plaats van de Participatiewet — vooral de conjunctuur is die de kans op werk bepaalt.
Bovendien is slechts een klein deel van de doelgroep volgens hen direct inzetbaar; meer
dan de helft is bemiddelbaar met behulp van instrumenten en ruim een derde is helemaal
niet bemiddelbaar. Ook van de cliënten geeft ongeveer een derde aan niet inzetbaar te zijn,
op dit moment noch in de toekomst. Minder dan de helft van de bijstandsgerechtigden
heeft recent naar werk gezocht of is van plan dat op korte termijn te gaan doen. De onder-
steuning die ze daarbij van de gemeente krijgen, is sinds 2015 niet veel veranderd. Dit geldt
168 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
ook voor de waardering van die ondersteuning: ongeacht het jaar van meting geven de
cliënten gemiddeld een 6,5 als rapportcijfer.
5.6 Gebruik van re-integratie-instrumenten
De derde en laatste vraag die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden, betreft het gebruik
van de re-integratie-instrumenten die in de Participatiewet beschikbaar zijn. Loonkosten-
subsidie, jobcoaching en beschut werk blijven hier buiten beschouwing; het gebruik van
deze ‘zware’ Participatiewet-instrumenten is besproken in hoofdstuk q. Hier gaat het om
de overige instrumenten, zoals proef plaatsingen, participatieplaatsen en sollicitatietrainin-
gen.
Het aantal klassieke bijstandsgerechtigden dat een re-integratie-instrument gebruikt, is al
vanaf 2010 aan het dalen. In 2013 trad de sterkste daling op, van 52% naar 44%. Sindsdien
is het aandeel trajectvolgers tamelijk stabiel gebleven, met 41% (in 2015 en 2016) als laag-
ste punt (figuur 5.8). De daling van het aandeel trajectvolgers geeft deels een noemereffect
weer. Zoals we eerder zagen is het beroep op de bijstand gegroeid, een trend die in 2008 is
ingezet en die — na een afvlakking van de groei in 2011 en 2012 — vanaf 2013 doorzette
(figuur 5.1). Tegelijkertijd is het gebruik van de re-integratie-instrumenten ook in absolute
termen gedaald. In 2010 maakten iets meer dan 200.000 klassieke bijstandsgerechtigden
gebruik van een instrument, in 2013 was dit aantal gedaald naar minder dan 175.000. Pas in
2016 en 2017 is weer een duidelijke stijging zichtbaar; toen waren er respectievelijk ruim
187.000 en ruim 193.000 trajectvolgers.
Er zijn geen aanwijzingen dat de klassieke bijstandsgerechtigden veel hebben gemerkt van
de uitbreiding van de doelgroep met jonggehandicapten. Weliswaar is in hoofdstuk 3 een
veel sterkere groei van het aantal ingezette re-integratie-instrumenten gemeld, maar
inmiddels ligt het op een vergelijkbaar niveau als bij de klassieke bijstandsgerechtigden.
Ook onder de jonggehandicapten lag het aandeel gebruikers in 2017 net boven de 40%
(zie 8 3.3.7). De aandacht van gemeenten voor de nieuwe doelgroep lijkt in dit opzicht dus
niet ten koste te zijn gegaan van de groep klassieke bijstandsgerechtigden.
Tegenover het verminderde gebruik van het re-integratie-instrumentarium staat een stij-
ging van de baanvindkans onder de gebruikers ervan. Van de trajectvolgers in de periode
2015-2017 heeft ongeveer 20% in het navolgende jaar een baan gevonden. In de jaren
2008-2012 lag dit aandeel jaarlijks op 15% a 17%. Het aandeel baanvinders dat uit de bij-
stand is uitgestroomd, is met deze trend meegegaan: tussen 2008 en 2012 vormden zij
ongeveer 8% van de trajectvolgers, sinds 2015 is dit ongeveer 11%. Omdat het hier om
ongecorrigeerde gegevens gaat, is niet te zeggen of de gevonden verschillen een gevolg
zijn van de invoering van de Participatiewet.
169 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Figuur 5.8
ande gebruikers van re-integratie-instrumenten en aandeel baanvinders onder gebruikers, beginpeil-
moment 2007-2017 (in procenten)?
100
90
80
7o
60
50 Sr
40
30
20 "ST
10
2007 _ 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
—- gebruiker instrument _—— gebruiker met baan in —— gebruiker met baan, zonder
navolgende jaar bijstand in navolgende jaar
a Ongecorrigeerde gegevens.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
5.7 Conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden, de mensen die een
uitkering in het kader van de Participatiewet ontvangen en die vóór de invoering van die
wet In aanmerking zouden zijn gekomen voor een bijstandsuitkering in het kader van de
Wet werk en bijstand. We zijn nagegaan wat de ontwikkelingen zijn binnen deze doelgroep
in de periode rond de invoering van de Participatiewet: is de arbeidsdeelname toe- of juist
afgenomen, is de uitstroom uit de bijstand gestegen of juist gedaald, en is er meer of juist
minder sprake van duurzaam werk?
Bij de beantwoording van deze vragen dient rekening te worden gehouden met het feit dat
de categorie van klassieke bijstandsgerechtigden niet alleen fors is gegroeid door de jaren
heen (van zo’n 306.000 in 2008 tot ruim 440.000 in 2018), maar ook is veranderd van
samenstelling. Zo is het aandeel mannen in de bijstand toegenomen, evenals het aandeel
45-plussers en het aandeel ‘overige niet-westerse migranten’. Ook is er vaker sprake van
langdurige uitkeringsafhankelijkheid: in 2013 ontving 75% de bijstandsuitkering gedurende
minimaal een jaar, vijf jaar later is die meerderheid uitgegroeid tot 86%. De gegevens
geven echter geen aanleiding te veronderstellen dat de invoering van de Participatiewet
hieraan debet is; de veranderingen weerspiegelen trends die al ruim vóór 2015 zichtbaar
waren. Een uitzondering betreft het aandeel overige niet-westerse migranten, dat vanaf
170 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
2015 versneld toenam. Deze ontwikkeling is vooral het gevolg van het toegenomen aantal
statushouders, die een zeer hoge bijstandsafhankelijkheid kennen.
Kans op werk iets toegenomen sinds invoering van de Participatiewet
De resultaten wijzen erop dat de Participatiewet een klein positief effect heeft op de
arbeidsdeelname van deze doelgroep. De kans op het vinden van een (deeltijd)baan ligt in
de periode vanaf 2015 ongeveer 1 procentpunt hoger dan in de periode vóór 2015. Deze
kans is echter laag; het gaat om 8,1% (gecorrigeerd voor ontwikkelingen in de samen-
stelling van de groep en de conjunctuur).
Ook de kans op uitstroom vanuit de bijstand is iets gestegen. Het aandeel bijstands-
gerechtigden dat na een jaar de uitkering heeft verlaten, bedroeg 14,9% in de jaren vóór
2015 en 15,7% in de jaren sindsdien (gecorrigeerde gegevens).
Dat de toename in de kans op werk gering is, hoewel statistisch significant, is in lijn met de
bevindingen uit de ervaringsonderzoeken onder gemeenten en cliënten. Veel gemeenten
hebben de indruk dat de Participatiewet weinig uitmaakt voor de bestaande wwB-
doelgroep, omdat er voor hen niets wezenlijks is veranderd. Ook de meningen van de
cliënten uit deze groep zelf wijzen erop dat de Participatiewet slechts een beperkte uitwer-
king op hen heeft gehad: hun ervaringen met de ontvangen ondersteuning bij het zoeken
naar werk zijn min of meer gelijk gebleven, evenals hun waardering voor die onder-
steuning.
Kans op baanzekerheid afgenomen
De meeste baanvinders hebben werk voor minimaal een jaar, maar deze meerderheid is
vanaf 2015 iets afgenomen, van 66% naar 64%. Daarnaast zijn er sinds 2015 duidelijk min-
der werkenden aan de slag in een dienstverband voor onbepaalde tijd. In de jaren vóór
2015 bedroeg het aandeel baanvinders met een vast contract gemiddeld ruim 17%, in de
jaren erna is dit ruim 11%. Deze daling lijkt eerder te wijten aan de algemene flexibilisering
van de arbeidsmarkt dan aan de Participatiewet, maar het vergroot wel de kans dat men
weer terugvalt in de uitkering.
Het aandeel baanvinders dat in een voltijdbaan werkt is gedaald van 31% naar 26%, terwijl
het aandeel met een kleine baan (tot 20 uur per week) is gestegen van 38% naar 40%.
Dit laatste heeft wellicht bijgedragen aan het feit dat, ondanks de gunstige economische
omstandigheden, de uitstroom uit de bijstand niet veel sterker is toegenomen.
Gebruik van re-integratie-instrumenten gedaald
Het aandeel bijstandsgerechtigden dat gebruikmaakt van het re-integratie-instrumenta-
rium dat de gemeente beschikbaar heeft, is in de loop der tijd afgenomen. Het is echter
niet waarschijnlijk dat dit samenhangt met de invoering van de Participatiewet: de sterkste
afname vond plaats in 2013 (van 52% naar 44%).
171 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
Tot slot
Alles tezamen leiden de bevindingen in dit hoofdstuk tot de conclusie dat de Participatie-
wet voor de klassieke bijstandsgerechtigden nauwelijks tot een verbetering heeft geleid.
De arbeidsdeelname is iets toegenomen maar nog altijd laag, en de kwaliteit van de
gevonden banen is verminderd: er is minder vaak sprake van duurzaam werk, minder vaak
van een vast dienstverband en minder vaak van een voltijdbaan.
Noten
1 De quasi-Wajongers en de (vermoedelijke) Wsw-doelgroep zijn bij de berekeningen buiten beschou-
wing gelaten om de vergelijking tussen de periode vóór en na invoering van de Participatiewet zo zuiver
mogelijk te houden. Met name beogen we op deze manier te voorkomen dat de uitkomsten worden
beïnvloed door het potentiële effect van de Wet banenafspraak.
2 _ Strikt genomen zijn die aanscherpingen een gevolg van de flankerende Wet maatregelen wwB
(Wet werk en bijstand). Later zijn ze geïntegreerd in de Participatiewet.
3 _ Het cBs (2019d) rapporteert voor eind september 2013 en eind september 2017 respectievelijk
443.000 en 514.000 bijstandsgerechtigden jonger dan de aow-leeftijd. Eind september 2018 betrof het
489.000 personen (afgeronde aantallen).
4 De wijzigingen in de samenstelling van de bijstandsgroep lijken deels voort te komen uit veranderingen
in de samenstelling van de totale beroepsbevolking. Daarin is het aandeel Nederlanders zonder migra-
tieachtergrond tussen 2006 en 2017 afgenomen van 82% naar 79%, terwijl de aandelen westerse en
niet-westerse migranten beide licht zijn toegenomen. Daarnaast speelt de kans op werkloosheid een
rol: waar het werkloosheidspercentage onder Nederlanders zonder migratieachtergrond zowel in 2006
als in 2017 rond de 4% bedraagt, is dat bij de westerse migranten rond de 6% en bij de mensen met een
niet-westerse migratieachtergrond meer dan 11% (cBs 2019e).
5 _ Wekijken hier alleen naar werkenden in loondienst. Gegevens over zelfstandigen zijn niet actueel
(de meest recente cijfers hebben betrekking op 2015) of, als het gaat om baankenmerken, ontbreken
geheel. De groep zelfstandigen onder de werkenden vanuit of naast bijstand is bovendien klein; in 2015
ging het om ongeveer 5%.
6 De eerste analyse betreft de overgang van bijstand zonder baan naar baan met eventueel bijstand; in
de tweede analyse gaat het om de overgang van bijstand met eventueel baan naar een situatie zonder
bijstand.
7 _Eenlage uitkering is hier gedefinieerd als behorend tot het laagste quintiel, ofwel de 20% laagste uit-
keringen. De baanvindkans van de ww'ers met de 20% laagste uitkeringen (rekening houdend met hun
leeftijd en de arbeidsmarktregio waarin zij wonen) is de controlevariabele voor de baanvindkans van
bijstandsgerechtigden in dezelfde arbeidsmarktregio. Nadere details staan in Bijlage B5.B.
8 De gecorrigeerde gegevens betreffen marginale effecten (margins), waarbij gecorrigeerd is voor ver-
schillen in individuele en macrokenmerken tussen de periode vóór invoering van de Participatiewet en
de periode erna. Stel dat er relatief veel ongunstige achtergrondkenmerken zijn in de tweede periode
(vanaf 2015). De bijbehorende verwachte kans voor die periode is dan zodanig opgehoogd (en de ver-
wachte kans van voor 2015 juist verlaagd) dat de ongunstige achtergrondkenmerken geen verschil tus-
sen de kansen voor deze twee periodes meer kunnen verklaren.
9 Gekeken is naar de situatie een jaar na het eerste peilmoment, dus op t+1.
172 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN
6 _Niet-uitkeringsgerechtigden
Kasia Karpinska en Klarita Sadiraj
— _ De kans op een re-integratietraject daalt voor zowel klassieke niet-uitkeringsgerechtigde
niet-werkenden (nuggers) als klassieke bijstandontvangers.
— _ Klassieke bijstandontvangers hebben een hogere kans op een re-integratietraject dan klas-
sieke nuggers en het verschil tussen deze groepen is de laatste jaren iets groter geworden.
— _ Gemeenten wijzen steeds meer re-integratietrajecten toe aan jonggehandicapten in het
doelgroepregister.
— _Indeeerste jaren ging de aandacht voornamelijk uit naar de bijstandsgerechtigde jong-
gehandicapten, later kregen ook de nuggers in toenemende mate ondersteuning.
— _Nuggers krijgen zowel zwaardere instrumenten (loonkostensubsidie) als lichtere instrumen-
ten (zoals sollicitatietraining) aangeboden. De groep met uitkering ontvangt voornamelijk
lichtere instrumenten.
61 Inleiding en vraagstelling
Het doel van de Participatiewet is om ondersteuning te bieden aan iedereen die tot de
doelgroep Participatiewet behoort en hulp nodig heeft bij het vinden van een baan.
Nuggers vormen een van de doelgroepen die onder de werking van de Participatiewet val-
len. Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde niet-werkenden die als werkzoekende staan
ingeschreven bij uvw, en die jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd. Zij hebben te
weinig arbeidsverleden opgebouwd om in aanmerking te komen voor een ww-uitkering of
hebben vrijwillig ontslag genomen. Binnen deze groep vallen sinds de invoering van de
Participatiewet zowel de ‘klassieke’ nuggers als een deel van de nieuwe doelgroep van
jonggehandicapten met arbeidsvermogen. De laatste groep kon vóór de invoering van de
Participatiewet aanspraak maken op de Wajong-regeling. Voor beide groepen nuggers
geldt dat ze — om verschillende redenen — niet in aanmerking komen voor een inkomens-
voorziening vanuit de Participatiewet maar wel aanspraak kunnen doen op ondersteuning
bij het vinden van werk.
Behalve hun status als niet-uitkeringsgerechtigden hebben de twee groepen nuggers wel-
nig met elkaar gemeen in termen van persoonskenmerken. De ‘klassieke’ groep bestaat
vooral uit (vrouwelijke) herintreders die vanwege hun (vermogende) partner of eigen ver-
mogen geen recht hebben op een uitkering. In termen van afstand tot de arbeidsmarkt is
er veel variatie binnen die groep: sommige klassieke nuggers beschikken over relevante
werkervaring en kunnen relatief snel doorstromen naar de arbeidsmarkt, bij andere vormt
hun verouderde werkervaring of opleiding een belemmering (Bakker et al. 2007). De groep
nuggers omvat in potentie alle mensen die niet werken en geen uitkering ontvangen. Pas
na hun inschrijving als werkzoekende krijgen ze een nug-status en komen ze in aanmerking
173 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
voor gemeentelijke ondersteuning. Een groot deel van de potentiële doelgroep schrijft zich
echter niet in, ofwel omdat ze geen werk zoeken, ofwel of omdat ze dat via andere kanalen
doen, zonder gemeentelijke ondersteuning (Bakker et al. 2007). Factsheet Participatiewet (sZw
2019a) laat zien dat een klein deel van de nuggers die in 2018 aan een baan begonnen, voor
de start van die baan gebruik heeft gemaakt van re-integratievoorzieningen.
De nieuwe doelgroep jonggehandicapte nuggers bestaat daarentegen uit jongeren onder
27 jaar. Binnen deze groep vallen schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs
(vso) en het praktijkonderwijs (pro), maar ook jonggehandicapte schoolverlaters uit het
reguliere onderwijs en jongeren die na werk weer uitvallen (Inspectie szw 2016d). Voor een
deel van deze groep (niet-vso-/pro-leerlingen) is vastgesteld dat ze kunnen werken, al dan
niet met ondersteuning, maar dat ze niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen!
Er zijn verschillende redenen waarom jonggehandicapte nuggers geen recht hebben op een
uitkering: 1) ze studeren en ontvangen al studiefinanciering, 2) ze zijn te jong om een volle-
dige uitkering te ontvangen, of 3) ze wonen bij hun ouders en voldoen niet aan de midde-
lentoets. Vóór 2015 zou deze groep instromen in de Wajong-regeling, maar met de invoe-
ring van de Participatiewet is de toegang tot deze regeling beperkt tot mensen zonder
arbeidsvermogen. Dankzij inschrijving in het landelijk doelgroepregister en de samen-
werkingsverbanden tussen gemeenten en scholen is deze groep beter in beeld bij gemeen-
ten (Inspectie szw 2016d).
Beide groepen nuggers kunnen aanspraak doen op ondersteuning van de gemeente om de
afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Een van de veronderstellingen achter de
Participatiewet is dat re-integratie-instrumenten en begeleiding bij het zoeken naar werk
de arbeidsdeelname verhogen (zie hoofdstuk 2). De dienstverlening van gemeenten kan
daarbij verschillende vormen aannemen. Bij de klassieke nuggers kan de dienstverlening
zich richten op het verminderen of oplossen van belemmeringen maar ook op het zoeken
naar werk. Voor deze groep is er weinig veranderd sinds de invoering van de Participatie-
wet. In feite kunnen deze nuggers al sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (ww)
in 2004 aanspraak maken op soortgelijke gemeentelijke ondersteuning (Bakker et al.
2007). Degenen die hulp bij re-integratie nodig denken te hebben, kunnen zich bij uwv
inschrijven als werkzoekende en kunnen vervolgens naar de gemeente worden door-
verwezen om daar hulp aan te vragen in de vorm van een re-integratietraject. Gemeenten
hebben — binnen de wettelijke kaders — de beleidsvrijheid om te bepalen in welke mate ze
nuggers ondersteunen. De keuze over wie wordt ondersteund wordt ook bepaald door het
beschikbare budget. Niet iedere ingeschreven nugger hoeft dus door de gemeente gehol-
pen te worden.
Daarnaast kunnen gemeenten voor nuggers die een arbeidsbeperking hebben instrumen-
ten Inzetten die erop gericht zijn werkgevers over de streep te trekken hen in dienst te
nemen. Instrumenten als loonkostensubsidie en beschut werk (zie hoofdstuk 7), maar ook
bijvoorbeeld de mobiliteitsbonus en de no-riskpolis zijn specifiek bedoeld voor mensen
met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen en in
het doelgroepregister zijn opgenomen.” De instrumenten vergroten de kans op een baan
174 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
doordat ze het voor werkgevers aantrekkelijk maken om iemand uit het doelgroepregister
in dienst te nemen of te houden.
Gemeenten hebben weinig financiële prikkels om nuggers te bedienen. Sinds de invoering
van de wwB zijn re-integratiemiddelen schaarser geworden en is de verdeling van het inko-
mensdeel van het bijstandsbudget veranderd. Gemeenten die de bijstandsuitgaven onder
hun budget houden, mogen het overgebleven budget naar eigen inzicht besteden
Die regel prikkelt gemeenten om uitstroom vanuit de bijstand te stimuleren, maar kan
nadelig uitpakken voor nuggers: omdat ze geen recht hebben op een uitkering, levert hun
re-integratie ook geen directe besparing op. Dit vormt een belemmering voor het aanbie-
den van ondersteuning aan de klassieke groep (Berkhout en Lejour 2019). Bij de nieuwe
doelgroep is de situatie minder eenduidig. Bij de invoering van de Participatiewet heerste
de vrees dat een deel van deze groep niet in aanmerking zou komen voor ondersteuning
(Mallee 2013). Aan de andere kant zijn er ook argumenten om deze groep juist te onder-
steunen; op die manier is immers te voorkomen dat deze kwetsbare groep jongeren later
In een langdurige uitkeringssituatie terechtkomt (Programmaraad 2015).
Onderzoeksvragen
Nuggers vormen dus een heterogene groep die onder de verantwoordelijkheid van
gemeenten valt. Ze hebben geen recht op een uitkering, een deel van de doelgroep bevindt
zich in een kwetsbare positie, ze hebben in verschillende mate behoefte aan ondersteuning
en tegelijkertijd wordt de hulp aan deze groep ontmoedigd door het financiële stelsel
rondom de re-integratiebudgetten. De vraag is hoe gemeenten deze groepen onder-
steunen als kostenbesparing niet direct meespeelt in hun overwegingen. In dit hoofdstuk
kijken we specifiek naar re-integratie-ondersteuning, aangeboden door gemeenten aan
deze groepen. De centrale vragen zijn:
— Hoeveel aandacht besteden gemeenten aan de re-integratie van nuggers?
— Zijn nuggers vaker of minder vaak door de gemeente ondersteund na de invoering van
de Participatiewet?
Omdat de twee groepen die onder de noemer ‘nugger’ vallen heel divers zijn, behandelen
we ze in dit hoofdstuk apart. Beide groepen vergelijken we daarbij met een groep die even-
eens op re-integratieondersteuning van gemeenten kan rekenen, maar wel in aanmerking
komt voor een bijstandsuitkering. In het geval van de klassieke nuggers zijn dit de klassieke
bijstandsgerechtigden (de mensen die voorheen een uitkering in het kader van de wwB
zouden ontvangen; zie hoofdstuk 6). In het geval van de nieuwe nuggers zijn dit de jong-
gehandicapte bijstandsgerechtigden met arbeidsvermogen die vanaf 2015 in het
doelgroepregister zijn opgenomen (zie hoofdstuk 3).
Voor de klassieke nuggers beantwoorden we de volgende deelvragen:
— Welke ontwikkelingen zijn er in de kansen van klassieke nuggers op een re-integratie-
traject rond de invoering van de Participatiewet?
175 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
— In hoeverre verschilt de kans op een re-integratietraject tussen klassieke nuggers en
klassieke bijstandsontvangers, en zien we daarin ontwikkelingen rond de invoering
van de Participatiewet?
— _ Wat zijn de ervaringen van gemeenten en klassieke nuggers met re-integratietrajec-
ten?
Voor de jonggehandicapte nuggers worden de volgende deelvragen beantwoord:
— _ Hebben jonge nuggers (onder de 27 jaar) uit het doelgroepregister een grotere of juist
kleinere kans op een traject dan jonge uitkeringsgerechtigden die ook in het
doelgroepregister zijn opgenomen?
— Zijn de kansen in de loop der tijd veranderd, naarmate gemeenten meer ervaring heb-
ben opgebouwd met de Participatiewet?
— _Watzijn de ervaringen van gemeenten en jonggehandicapte nuggers met re-integra-
tietrajecten?
Anders dan in de voorgaande hoofdstukken kijken wij hier niet naar de kans op een baan
maar naar de kans op een re-integratietraject. Gemeenten hebben geen verplichting om
nuggers naar werk te begeleiden zoals het geval is bij andere groepen; deze groep kan
alleen aanspraak doen op de ondersteuning bij re-integratie. De analyse van baankansen
levert daarom weinig inzichten op over de manier van handelen van gemeenten. We zou-
den kunnen kijken naar het aandeel trajectvolgers dat later een baan vindt. Daarmee zou
de focus echter komen te liggen op de effectiviteit van de trajecten en dat is niet het doel
van dit hoofdstuk.
Opzet van dit hoofdstuk
We starten dit hoofdstuk met een beschrijving van de aanpak die we hebben gehanteerd
om onze vragen te beantwoorden, waarbij we ook de verschillende groepen die aan de
orde komen duidelijk afbakenen (8 6.2). Omdat er weinig over nuggers bekend is, schetsen
we vervolgens in het kort een algemeen beeld van de klassieke nuggers op basis van een
literatuurstudie (8 6.3). Daarna presenteren we de beschrijvende analyse op basis van
registerdata (6 6.4). Aanvullend gaan we in op enkele bevindingen van de ervarings-
onderzoeken onder klassieke nieuwe nuggers (Inspectie szw 2019a) en onder gemeenten
(Cuelenaere et al. 2019) (8 6.5). We besluiten met onze conclusies (8 6.5).
6.2 Aanpak
Om onze vragen te beantwoorden maken we gebruik van registratiegegevens. Bij de klas-
sieke nuggers gaat het om gegevens over hun inschrijving bij uvw, bij de nieuwe doelgroep
om gegevens uit het doelgroepregister. Koppeling aan de Statistiek Re-integratie door
Gemeenten (sr) geeft vervolgens informatie over de re-integratievoorzieningen die door
gemeenten aan deze mensen zijn verstrekt.
176 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Bij de klassieke nuggers kijken we uitsluitend óf er een re-integratietraject is ingezet.
De data staan het niet toe om informatie te geven over het type traject dat is aangeboden.
De sRrG-gegevens bieden inzicht in de toepassing van de nieuwe instrumenten verbonden
aan de Participatiewet (loonkostensubsidie, begeleiding, beschut werk), maar de ‘traditio-
nele’ instrumenten van de gemeenten (zoals sollicitatietrainingen) zijn ondergebracht in
een categorie ‘overig’. De nieuwe instrumenten worden voornamelijk aangeboden aan
specifieke doelgroepen — mensen met een arbeidsbeperking die niet in staat zijn zelfstan-
dig het wettelijk minimumloon te verdienen (zie hoofdstuk 2) — en worden nauwelijks toe-
gepast bij andere groepen, waaronder de klassieke nuggers. De re-integratietrajecten die
klassieke nuggers ontvangen, behoren dus bijna allemaal tot de categorie ‘overig’, waar-
door een nadere uitsplitsing naar type ingezette trajecten niet mogelijk is. Bij de nieuwe
doelgroep brengen we het type traject wel in beeld.
Voor de klassieke nuggers (en de referentiegroep van klassieke bijstandsontvangers) verge-
lijken we de situatie vóór de invoering van de Participatiewet met die erna. De gepresen-
teerde gegevens dekken de periode 2006-2018. Voor de jonge nuggers met een arbeids-
beperking hanteren we een andere strategie. Deze groep bestond in deze vorm niet vóór
2015, Waardoor het niet mogelijk is om de situatie voor en na invoering van de Participatie-
wet met elkaar te vergelijken.4 Daarom kijken we naar de wijze waarop gemeenten
omgaan met twee groepen jongeren met een arbeidsbeperking die in het doelgroep-
register zijn opgenomen: jonge nuggers (die wel of geen opleiding volgen) en jonge
bijstandsontvangers. In dit geval behandelen wij de periode 2015-2018.
De analyses zijn beschrijvend van aard. Net als in andere hoofdstukken houden we ook hier
bij de interpretatie van de bevindingen rekening met de samenstelling van de groep voor
en na de invoering van de Participatiewet. We corrigeren echter niet voor de verschillen in
die samenstelling of voor conjuncturele ontwikkelingen. De resultaten verrijken we met de
resultaten van de onderzoeken onder cliënten en gemeenten, uitgevoerd door respectieve-
lijk de Inspectie szw (201ga) en Centerdata (Cuelenaere et al. 2019).
Afbakening
In dit hoofdstuk beschrijven we de situatie van verschillende groepen, die als volgt zijn
afgebakend:
Klassieke nuggers
Onder klassieke nuggers verstaan we personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
— Ze staan op het peilmoment (elk jaar op 1 december) ingeschreven als werkzoekende
bij Uwv.”
— Ze ontvangen geen bijstand of bijstandsgerelateerde uitkeringen (IOAW, loAz, Bbz) en
geen Uwv-uitkering op het peilmoment en ook niet in de drie maanden vooraf.
— _ Zezijn geen werknemer.°7
177 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Personen die vanaf 2015 in het doelgroepregister zijn ingestroomd en jonger zijn dan
27 jaar, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Nieuwe doelgroep nuggers
De nieuwe doelgroep nuggers bestaat uit personen voor wie het volgende geldt:
— _ Ze zijn vanaf 2015 in het doelgroepregister ingestroomd en ontvangen geen bijstands-
uitkering in het jaar van instroom.
— Ze hadden geen baan voorafgaand aan hun inschrijving in het doelgroepregister.®
— _Zezijn jonger dan 27 jaar tijdens hun inschrijving.
— Ze volgen wel of geen onderwijs.
De inschrijving bij uwv is hierbij buiten beschouwing gelaten: als iemand in het doelgroep-
register staat wordt ervan uitgegaan dat deze persoon werkzoekend is.® Net als in hoofd-
stuk 3 (Wajong) is het jaar van instroom in het doelgroepregister het jaar wanneer hij/zij
18 jaar wordt (veel jongeren stromen in het doelgroepregister vanaf hun 16°).
Klassieke bijstandsontvangers
Voor meer informatie over de afbakening van de groep klassieke bijstandsgerechtigden
verwijzen we naar hoofdstuk 5.
Nieuwe bijstandsgerechtigden in het doelgroepregister
Nieuwe bijstandsgerechtigden zijn personen voor wie het volgende geldt:
— Ze zijn vanaf 2015 in het doelgroepregister ingestroomd en hebben in de hele periode
2015-2018 een bijstandsuitkering.
— _Zezijn jonger dan 27 jaar tijdens hun inschrijving.
6.3 Klassieke nuggers
Klassieke nuggers behoren al langer tot de re-integratiedoelgroep van gemeenten.
Er wordt verondersteld dat vanwege gebrekkige financiële prikkels deze groep geen priori-
teit heeft voor wat betreft de inzet van re-integratiemiddelen (Divosa, 2014). Om de
situatie van deze groep in context te plaatsen, geven we eerst een samenvatting van de
beschikbare literatuur over deze groep en hun kans op een re-integratietraject in de
periode vóór de Participatiewet. Vervolgens presenteren we de resultaten van de beschrij-
vende analyses.
178 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
6.3.1 Klassieke nuggers vóór de invoering van de Particpatiewet
Studies die zich richten op klassieke nuggers zijn schaars en voor het merendeel afkomstig
uit de periode 2002-2012. Een mogelijke verklaring voor deze beperkte wetenschappelijke
aandacht is van conjuncturele aard; vóór de crisis van 2008 zag men nuggers nog als onbe-
nut participatiepotentieel dat tekorten op de arbeidsmarkt kon verlichten (rwi 2008), maar
met het uitbreken van de kredietcrisis en de daaropvolgende recessie lijkt die aandacht
voor deze groep weer te zijn verdwenen. In tijden van economische laagconjunctuur is het
beleid vooral gericht op het verminderen van het aantal mensen dat wel aanspraak maakt
of kan maken op een uitkering.
Uit het beschikbare materiaal blijkt allereerst dat slechts een klein deel van de potentiële
doelgroep zich inschrijft als werkzoekende en op die manier in aanmerking komt voor
gemeentelijke ondersteuning. Studies uit de periode vóór de invoering van de Participatie-
wet rapporteren dat 4% à 5% van de potentiële nuggers zich heeft ingeschreven bij Uwv
(De Gruijter et al. 2013; Rwi/Nicis 2009). De groep die zich niet inschrijft is omvangrijk: naar
schatting van het cBs behoorden in 2007 bijna 1,1 miljoen Nederlanders in potentie tot de
groep niet-uitkeringsgerechtigden zonder werk (De Rijk et al. 2010; Rw1 2010; Rwi/Nicis
2009). In de Enquête Beroepsbevolking in 2007 gaf rond de 20% van potentiële groep
nuggers aan te willen werken. Bij nuggers die zich hebben ingeschreven gold dit voor bijna
60% (CBS 2009).
Mensen die zich wel inschrijven (en volgens de definitie tot de nuggers behoren) stromen
vanuit verschillende posities in de nug-situatie in (Bakker et al. 2007). Zoals gezegd in para-
graaf 6.1 zijn nuggers mensen die te weinig arbeidsverleden hebben opgebouwd om in
aanmerking te komen voor een ww-uitkering of die vrijwillig ontslag hebben genomen.
Herintreders op de arbeidsmarkt (huisvrouwen) en schoolverlaters behoren ook tot deze
groep. Nuggers hebben vaak een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (Bakker et al. 2007;
Gruijter et al. 2013). Belemmeringen om een baan te kunnen vinden zijn vaak verouderde
werkervaring of opleiding, maar ook een mismatch tussen wensen en mogelijkheden kan
een rol spelen. Veel, vooral vrouwelijke, nuggers ambiëren een parttimebaan terwijl de
meeste vacatures een fullttimecommitment eisen (De Gruijter et al. 2013). Daarnaast lijkt
het om een dynamische groep te gaan, want nug-periodes duren vaak kort. In de periode
2001-2005 stroomde 80% van de ingeschreven nuggers binnen zes maanden uit. In de
helft van de gevallen ging het om uitstroom naar werk, de rest stroomde uit naar een
bijstandsuitkering of naar gesubsidieerd werk, of trok zich terug van de arbeidsmarkt
(Groot et al. 2007).
Voor nuggers die kampen met verouderde werkervaring biedt een re-integratietraject uit-
komst. De beschikbare studies tonen aan dat gemeenten vóór de invoering van de
Participatiewet echter terughoudend zijn geweest in het aanbieden van trajecten aan niet-
uitkeringsgerechtigden. De kans dat een nugger binnen een jaar na de inschrijving bij Uwv
een re-integratietraject ontvangt, bedroeg in 2004 ongeveer 7% (Groot et al. 2007).
Drie jaar na de inschrijving was die kans toegenomen tot 13%. De kans op een traject was
afhankelijk van persoonlijke kenmerken, waarbij de situatie voorafgaand aan de nug-
179 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
periode en de afstand tot de arbeidsmarkt het meest bepalend waren (Groot et al. 2007).
Voormalige non-participanten hebben de grootste kans op een re-integratietraject (11%
binnen een jaar na inschrijving), terwijl die kans voor mensen die uit ww of wao in de nug-
situatie instroomden aanzienlijk lager lag (resp. 3% en 1% binnen een jaar na inschrijving).
Ook de leeftijd is bepalend voor de inzet van een traject, waarbij mensen ouder dan 55 jaar
minder vaak een traject ontvangen dan jongere nuggers.
Degenen die een traject ontvingen, waren tamelijk positief over de aangeboden onder-
steuning. Tegelijkertijd gaven de respondenten ook aan dat er weinig ondersteuning wordt
aangeboden; bijna 80% kreeg geen re-integratieondersteuning van de gemeente en voor
meer dan de helft van de afgewezen nuggers was de reden van afwijzing niet bekend
(Bakker et al. 2007).
6.3.2 Klassieke nuggers: analyse van registergegevens
Aantal ingeschreven nuggers
Het aantal bij vwv ingeschreven nuggers is dynamisch. Het nam in de onderzochte periode
snel toe vanaf 2012, van rond de 20.000 in 2007 tot ruim 73.000 in 2016 (figuur 6.1). In 2017
zakte het aantal ingeschreven nuggers weer onder de g0.o00 en daarmee tot bijna het
niveau van 2014. In 2018 stonden er bijna q5.000 nuggers ingeschreven bij uwv. Het lijkt
erop dat de jaren 2017-2018 een voortzetting zijn van de trend die al sinds 2011 gaande is.
De economische crisis kan een verklaring vormen: tijdens periodes van economische neer-
gang kost het werkzoekenden meer tijd om een baan te vinden, waardoor mensen die bij
Uwv zijn ingeschreven minder snel naar een baan uitstromen. Als vervolgens hun ww-
uitkering afloopt en men niet in aanmerking komt voor een andere uitkering, krijgt men
een nug-status. Een verklaring voor de sterke toename van het aantal ingeschreven
nuggers in de jaren 2015-2016 is niet direct voorhanden. Het valt op dat deze toename niet
alleen geldt voor de nuggers maar voor de hele groep mensen die Ingeschreven staat bij
uvw. Wellicht zijn mensen getriggerd door de invoering van de Participatiewet en zijn ze
tot inschrijving overgegaan.
Het aantal klassieke bijstandsgerechtigden nam in de periode 2006-2016 geleidelijk toe,
van 400.000 (2006-2010) tot rond de 500.000 (2016). In 2018 daalde het aantal bijstands-
gerechtigden weer licht tot 470.000.
180 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Figuur 6.1
Aantal ingeschreven nuggers, 2006-2018
80.000
70.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
MO > 45 jaar
A 27-44 jaar
ml <27 jaar
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Samenstelling van de groep klassieke nuggers
De leeftijdssamenstelling van de groep klassieke nuggers verandert. De grootste toe-
stroom komt voor rekening van nuggers van q5 jaar en ouder. Rond 2012 schommelde het
percentage van de klassieke nuggers ouder dan q5 jaar rond de 30%, in 2018 groeide dit
aandeel tot 48%. Deze gegevens zijn een weerspiegeling van de dynamiek op de arbeids-
markt: ouderen komen na de crisis moeizaam en langzaam aan het werk en omdat ze vaak
een partner hebben, komen ze niet in aanmerking voor een uitkering en worden ze een
nugger. Hier staat tegenover dat het aandeel 25-q4q-jarigen stabiel blijft, variërend tussen
40% en 45% in deze periode. Het aandeel jongste nuggers (jonger dan 27 jaar) nam af van
27% in 2012 tot 13% in 2018.'°
Ingeschreven klassieke nuggers zijn even vaak man als vrouw en dit beeld is stabiel door de
tijd heen. Nederlanders met een migratieachtergrond (zowel westers als niet-westers) zijn
tot 2017 net iets vaker ingeschreven bij uwv dan Nederlanders zonder migratieachtergrond:
het aandeel nuggers met een migratieachtergrond beweegt tussen 55% (2011) en
52% (2017). In 2018 zakte het aandeel tot 48%. Aangezien in de beroepsbevolking van eind
2017 het aandeel mensen met een migratieachtergrond 21% bedroeg (cBs 2019e), zijn
migranten oververtegenwoordigd onder de klassieke nuggers. Een mogelijke verklaring is
dat het mensen met een migratieachtergrond niet lukt om zelfstandig werk te vinden,
waarna zij zich bij uwv laten inschrijven om in aanmerking te komen voor ondersteuning.
181 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
6.3.3 Kans op traject voor klassieke nuggers en bijstandsontvangers
Het aandeel trajectontvangers binnen de groep klassieke nuggers is in de loop der jaren
gedaald (figuur 6.2). In 2011 kreeg een op de vijf klassieke nuggers een traject, maar dat is
sindsdien niet meer voorgekomen. Na een stabiel beeld tot 2011 is het aandeel nuggers
met een traject blijvend afgenomen, met uitzondering van het jaar 2014. In 2017 en 2018
bedroeg het aandeel trajectvolgers 8% van de klassieke nuggers. Dit is vergelijkbaar met
het aandeel trajectvolgers onder nuggers in 2004 (Groot et al. 2007). Deze resultaten kun-
nen een noemereffect weergeven: het aantal ingeschreven nuggers nam sinds 2011 sterk
toe (figuur 6.1), terwijl het aantal trajecten In 2018 vergelijkbaar is met het aantal trajecten
die in 2011 waren ingezet (rond de 3500 trajecten, gegevens niet opgenomen in grafiek).
Er zijn geen aanwijzingen dat de invoering van de Participatiewet invloed heeft gehad op
de kans op een re-integratietraject.
Het aandeel trajectvolgers onder de klassieke bijstandsgerechtigden ligt aanmerkelijk
hoger. Ook dit aandeel is echter gedaald, van ongeveer 55% in 2010 tot ongeveer 40% in
2013; daarna was het constant. In 2018 volgde 41% van de klassieke bijstandsgerechtigden
een re-integratietraject. Ook hier kan een noemereffect een rol spelen. Het lijkt erop dat na
2014 het verschil in de kans op een traject tussen de twee groepen groter is geworden.
Dat gemeenten meer aandacht besteden aan de bijstandsgerechtigden dan aan de nuggers
kan worden verklaard door de financiële prikkels die gemeenten ervaren: de investering in
de re-integratie van bijstandsgerechtigden kan uiteindelijk leiden tot een besparing op het
uitkeringsbudget (zie hoofdstuk 2). Dat is niet het geval bij de nuggers.
Figuur 6.2
Aandeel klassieke nuggers en bijstandsgerechtigden met re-integratietraject, 2006-2018 (ongecorrigeerd,
in procenten)
60
bie)
40
30
20
_ TTT.
O TTT
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
—- aandeel nuggers met traject —— aandeel bijstandontvangers met traject
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
182 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Verdeling van trajecten naar achtergrondkenmerken
In vervolganalyses is bekeken of de kans op een re-integratietraject afhankelijk is van de
kenmerken van de doelgroep, zoals de leeftijd. Klassieke nuggers maken minder kans op
een traject dan bijstandsontvangers, ongeacht hun leeftijd (figuur 6.3). Binnen beide groe-
pen maakt de leeftijd echter wel uit, waarbij de 45-plussers de minste kans hebben om een
re-integratietraject toegewezen te krijgen. Bij de nuggers varieerde de kans op een traject
tussen 16% voor de 45-plussers en 23% voor degenen tussen 27 en 45 jaar en degenen jon-
ger dan 27 jaar(2011). In 2018 waren beide aandelen trajectvolgers verminderd, tot respec-
tievelijk 4% en 9%. De enige uitzondering op deze neerwaartse trend zijn de jongste
nuggers (onder de 27 jaar): in 2018 nam de kans op een traject voor deze groep toe tot 17%.
Deze bevinding moet wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd: het is onduidelijk
of deze trend voortzet, de kans op een re-integratietraject varieert voor deze groep sterk
over de tijd. Het gaat hier om de groep zonder arbeidsbeperking; de ‘nieuwe’ nuggers (met
een arbeidsbeperking) worden in paragraaf 6.q besproken.
Figuur 6.3
Kans op een traject voor nuggers en bijstandsgerechtigden, naar leeftijd, 2006-2018 (ongecorrigeerd,
in procenten)
80
7o
60
50
40 TT TON
30
20
10
0 En
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
—— bijstand < 27 jaar —— bijstand 27-44 jaar — bijstand > q5 jaar
—— nugger<27jaar ——= nuggere27-ggjaar ——= nugger>= gs jaar
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Voor de klassieke bijstandsontvangers zijn de kansen op een traject anders verdeeld.
De jongste bijstandsgerechtigden hadden tot 2009 een vergelijkbare kans op een traject,
die vervolgens steeg tot 70% in 2010, versus 63% voor de 27-qq-jarigen en 52% voor de
45-plussers in datzelfde jaar. Daarna zijn de kansen voor alle drie de leeftijdsgroepen
bijstandsgerechtigden gedaald. Sinds 2012 is de kans op een traject voor de jongeren tot
27 jaar bijna gelijk aan die voor degenen tussen 27 en q5 jaar (rond de 49% in 2018), terwijl
183 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
het aandeel trajectvolgers onder de q5-plussers net iets boven de qo% ligt. Het lijkt erop
dat de oudste groep met minder gevoel van urgentie wordt behandeld, terwijl de aandacht
voornamelijk naar de jongere groepen uitgaat.
De kans op een re-integratietraject verschilt ook tussen mannen en vrouwen. Voor zowel
nuggers als bijstandsgerechtigden geldt dat mannen een grotere kans op ondersteuning
hebben dan vrouwen. In 2018 bedroeg die kans bij de nuggers 8% voor mannen en
7% voor vrouwen. Bij de bijstandsontvangers was dit respectievelijk 43% en 39%. Het ver-
schil naar geslacht is voor beide doelgroepen stabiel over de tijd.
Het beeld is ook stabiel als we kijken naar de kansen op een traject van nuggers met en
zonder een migratieachtergrond (figuur 6.4). De nuggers met een migratieachtergrond
hebben in alle jaren een wat grotere kans op een traject dan de nuggers zonder migratie-
achtergrond. Sinds 2014 is die kans voor beide groepen gedaald, maar het verschil bleef
gehandhaafd. In 2018 ontving van de nuggers met een migratieachtergrond 11% onder-
steuning vanuit de gemeente, terwijl dit bij de nuggers zonder migratieachtergrond
5% was.
Figuur 6.4
Kans op een traject naar migratieachtergrond, nuggers en bijstandsgerechtigden, 2006-2018 (ongecorri-
geerd, in procenten)
70
60
50 rt nnn Dn
40 TT All
30
20 nn ne Er
0 En
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
—= nuggerned «===: nugger migr — bijstand ned "===: bijstand migr
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Ook bijstandsontvangers met een migratieachtergrond hadden in 2010 een grotere kans
op een traject dan bijstandsontvangers zonder migratieachtergrond. Daarna neemt de
kans voor beide groepen af. In 2015 was de kans voor migranten en niet-migranten gelijk
(rond de 38%). De kansen bleven voor degenen zonder migratieachtergrond vervolgens
stabiel, terwijl de kansen van bijstandsgerechtigden met een migratieachtergrond weer
iets toenemen sinds 2017. Ook hier is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van
184 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
deze gegevens; we kunnen nog niet zeggen of het om een trendbreuk gaat of om een inci-
dentele toename.
Conclusie
De kans op een re-integratietraject daalt sinds 2011 voor zowel klassieke nuggers als klas-
sieke bijstandsontvangers, maar het verschil tussen beide groepen lijkt de laatste paar jaar
iets groter te zijn geworden. De daling in de kans op een traject kan deels worden herleid
tot de economische crisis: door afnemende budgetten en een toename van het aantal
ingeschreven nuggers dalen de kansen op een re-integratietraject. De aandacht lijkt uit te
gaan naar groepen wier re-integratie tot een besparing op het uitkeringsbudget kan leiden.
Er zijn geen aanwijzingen dat deze trend veranderde in de jaren rondom de invoering van
de Participatiewet. Dit is niet verrassend: de invoering van de Participatiewet heeft geen
verandering teweeggebracht voor de groep nuggers. Er zijn wel voorzichtige tekenen van
toegenomen aandacht voor de groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt: voor
nuggers jonger dan 27 jaar (zonder arbeidsbeperking) en bijstandontvangers met migratie-
achtergrond steeg de kans op een traject. De cijfers moeten met voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd; met twee waarnemingen is het te vroeg om te zeggen of deze toename
doorzet.
6.4 Jonggehandicapte nuggers in het doelgroepregister
Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben de gemeenten er een nieuwe
doelgroep bij gekregen: de jonggehandicapten met arbeidsvermogen. In deze paragraaf
behandelen we de re-integratieondersteuning aan deze doelgroep, voor zover zij in het
doelgroepregister zijn opgenomen en jonger dan 27 jaar zijn (zie hoofdstuk 3). Hieronder
bevinden zich zowel jongeren die bijstand ontvangen als jongeren die geen recht hebben
op een uitkering, omdat ze nog onderwijs volgen of met hun ouders of verzorgers wonen.
Ook voor hen laten we de kans op een re-integratietraject zien. Jonggehandicapten met
arbeidsvermogen vallen dus in vier groepen uiteen: 1) nuggers die geen onderwijs volgen;
2) nuggers die wel onderwijs volgen; 3) uitkeringsgerechtigden (wel of niet onderwijsvol-
gend); en q) jongeren zonder uitkering die ten tijde van de inschrijving in het doelgroep-
register een baan hadden. De laatste groep wordt ter referentie opgenomen, formeel
gezien zijn deze jongeren geen nuggers.
6.4.1 Aantal jonggehandicapten in het doelgroepregister
Vóór de invoering van de Participatiewet vielen jonggehandicapten onder de Wajong-
regeling en daarmee ook onder de verantwoordelijkheid van uwv. Door de verandering in
hun status kunnen we geen vergelijking maken tussen de situatie voor en na 2015. Sinds
2015 is het aantal jonge nuggers dat in een bepaald jaar in het doelgroepregister instroomt
toegenomen (figuur 6.5). In 2015 stroomden in totaal bijna 2400 jonge nuggers zonder
baan (die wel of geen onderwijs volgden) in het doelgroepregister in, drie jaar later waren
dat er gooo. Daarnaast stroomden er in 2015 rond de 3000 bijstandsontvangers in het
185 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
doelgroepregister in, een aantal dat in 2017 toenam tot rond de q500, om daarna in 2018
weer af te nemen naar 3500. Tot slot kwam een aanzienlijk deel van de inschrijvingen in het
doelgroepregister voor rekening van jonggehandicapten zonder uitkering, die op dat
moment een baan hadden. In 2015 betrof dat ongeveer 1700 nieuwe inschrijvingen, in 2018
waren het er minder met ongeveer 1200.
Figuur 6.5
Ontwikkeling van de nieuwe instroom van jonggehandicapten in het doelgroepregister vanaf 2015, naar sub-
groepen
5000
4500
4000
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of
geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs
Ml 2015 El 2016 ME 2017 BE 2018
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
6.4.2 Kans op een traject voor ‘nieuwe’ nuggers en andere jonggehandicapten
Het aandeel jongeren met een arbeidsbeperking, zowel nuggers met of zonder onderwijs
als bijstandsgerechtigden, die in het eerste jaar na hun inschrijving in het doelgroepregister
een re-integratietraject krijgen aangeboden, stijgt met elk jaar dat de Participatiewet in
werking is (figuur 6.6). Voor niet-onderwijsvolgende nuggers die in 2015 in het doelgroep-
register instroomden was dit 8%, voor degenen die in 2018 instroomden ging het om 50%.
Voor jonggehandicapten zonder uitkering die wel onderwijs volgen zijn deze aandelen
lager; ze lopen op van 3% van de ingeschrevenen in 2015 tot 24% van de ingeschrevenen
in 2018. Ook degenen zonder een uitkering met een baan ten tijde van instroom krijgen
nog vaak een re-integratietraject aangeboden; in 2018 ging het om bijna een derde van de
nieuwe instroom. Het aandeel is het hoogst onder bijstandsgerechtigde jong-
gehandicapten. In 2015 kreeg een op de vier instromers binnen een jaar een traject
aangeboden, in 2018 betrof het 56% van de nieuwe instromers.
Het verschil tussen nuggers en bijstandsontvangers in de aandacht die ze van gemeenten
krijgen lijkt steeds kleiner te worden. Bij de invoering van de Participatiewet ging de aan-
186 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
dacht voornamelijk uit naar bijstandsgerechtigden, in 2018 was de ondersteuning aan niet-
onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers vergelijkbaar met de ondersteuning die de
uitkeringsgerechtigden in dit jaar kregen. Het wijst erop dat gemeenten meer bekend zijn
geworden met de werking van de wet en hun aandacht verdelen tussen groepen die, als ze
geen ondersteuning krijgen, in een langdurige uitkeringssituatie blijven of terechtkomen.
Ook verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen gemeenten en vso-/pro-scholen
draagt bij aan passende begeleiding van schoolverlaters richting de arbeidsmarkt (Inspec-
tie szw 2016d).
Figuur 6.6
Aandeel trajectvolgers in het jaar van instroom, instromers in 2015-2018 (in procenten)
60
50
40
30
20
10
0
geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of
geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs
ME 2015 El 2016 EE 2017 EE 2018
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Inzet van instrumenten
Om in beeld te brengen welke instrumenten worden toegepast bij jongeren met een
arbeidsbeperking, zoomen we in op de verdeling van de trajecten die in de periode
2015-2018 zijn toegepast. We maken onderscheid tussen beschut werk, begeleiding van
een jobcoach, loonkostensubsidie en alle overige trajecten (figuur 6.7). Deze instrumenten
worden nader besproken in hoofdstuk 7. We bekijken welk aandeel van de ingestroomde
jongeren een bepaald traject aangeboden krijgt.
187 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Figuur 6.7
Verdeling van aangeboden trajecten, 2015-2018
60
50
40
30
20
10
0
geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of
geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs
Ml beschut [A jobcoach LKS WI overige
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Jonggehandicapte nuggers krijgen voornamelijk loonkostensubsidie en ‘overige’ middelen
aangeboden: van alle niet-onderwijsvolgende nuggers die in de periode 2015-2018 ston-
den ingeschreven in het doelgroepregister, heeft 33% loonkostensubsidie ontvangen en
kreeg een vergelijkbaar percentage een overig instrument. Bij jonggehandicapten die
onderwijs volgen was het aandeel nuggers met een traject lager: 25% van hen kreeg ove-
rige ondersteuning terwijl 20% loonkostensubsidie ontving. Aangezien loonkostensubsidie
per definitie samengaat met het hebben van een baan, betekent dit dat de desbetreffende
nuggers op dat moment een baan hadden. Nuggers die al bij hun inschrijving in het
doelgroepregister een baan hadden, kregen vergelijkbare ondersteuning als nuggers zon-
der baan. Begeleiding door een jobcoach is aan minder dan 10% van nuggers in het
doelgroepregister aangeboden, terwijl beschut werk in minder dan 5% van de gevallen is
toegepast.'?
Ook onder de bijstandsgerechtigde jongeren in het doelgroepregister zijn beschut werk en
jobcoaching betrekkelijk weinig gebruikte re-integratie-instrumenten. Beschut werk is in
3% van de gevallen ingezet en ondersteuning door een jobcoach in 8% van de gevallen.
De ‘overige’ vormen van ondersteuning zijn het meest frequent gebruikt: de helft van de
bijstandsgerechtigden in het doelgroepregister heeft deze vorm van ondersteuning ont-
vangen. Loonkostensubsidie is aan 18% van de jonggehandicapte bijstandsgerechtigden
aangeboden. De inzet van dit instrument betekent ook hier dat bijstandsgerechtigden op
enig moment na hun inschrijving een baan hebben gehad.
188 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Conclusie
De analyse wijst erop dat gemeenten steeds meer re-integratietrajecten aan jong-
gehandicapten in het doelgroepregister toewijzen. De aandacht ging in de eerste jaren
voornamelijk uit naar de bijstandsgerechtigden binnen deze groep, maar later krijgen ook
de nuggers in toenemende mate de nodige aandacht en ondersteuning. Het feit dat in de
laatste twee jaren het verschil In de ondersteuning tussen de jonggehandicapten met of
zonder uitkering kleiner is geworden heeft mogelijk te maken met de preventieve werking
van de financiële prikkels: het aanbieden van een traject aan een bijstandsgerechtigde kan
ertoe leiden dat deze persoon uit de bijstand uitstroomt, wat een besparing op het
gemeentelijke budget betekent. Het aanbieden van hulp aan een niet-uitkeringsgerech-
tigde levert deze directe besparing niet, maar op langere termijn vermindert het de kans
dat deze groep in een langdurige uitkeringssituatie terechtkomt. Ook de implementatie
van de Participatiewet kan hier een rol spelen. De gemeenten hadden tijd nodig om
bekend te raken met de nieuwe doelgroep en onder andere samenwerkingen met school-
netwerken op te zetten. Door deze samenwerkingsverbanden zijn schoolverlaters beter in
beeld bij gemeenten en is de ondersteuning aan deze doelgroep efficiënter geworden
(Inspectie szw 2016d).
De ondersteuning die jonggehandicapten met arbeidsvermogen ontvangen verschilt tus-
sen mensen met en zonder uitkering. Nuggers krijgen zowel lichtere instrumenten (zoals
sollicitatietraining) als zwaardere middelen (zoals loonkostensubsidie) aangeboden.
De groep met uitkering ontvangt voornamelijk lichtere en — daardoor — minder dure instru-
menten in de categorie ‘overig’. Andere zwaardere trajecten, zoals jobcoaching, worden bij
beide groepen aanzienlijk minder vaak toegepast. Waarschijnlijk spelen ook de relatieve
onbekendheid met de zwaardere instrumenten en financiële overwegingen een rol (zie
hoofdstuk 7). Gemeenten geven aan dat het tijd kostte om de inzet van deze instrumenten
op gang te laten komen. Dit impliceert dat deze middelen in de toekomst vaker zullen wor-
den ingezet.
6.5 Meningen en ervaringen van gemeenten en cliënten
De voorgaande analyses schetsten welke kenmerken de mensen hebben die ondersteuning
krijgen in de vorm van een re-integratietraject, welke trajecten zij ontvangen en hoe dit
zich heeft ontwikkeld over de tijd. Dit zegt niets over de ervaringen van de doelgroepen
van de Participatiewet. Om dit in beeld te brengen, beschrijven we de resultaten van de
studies die zijn verricht naar de ervaringen met de Participatiewet van gemeenten
(Cuelenaere et al. 2019) en van cliënten, zowel de klassieke nuggers als de nieuwe doel-
groep (Inspectie szw 2019a).'3
Hebben gemeenten nuggers in beeld?
Het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) laat zien dat gemeenten
onderscheid maken in hun aanpak naar jonggehandicapten zonder uitkering en de klas-
sieke nuggers. Gemeenten krijgen jonggehandicapten met een indicatie banenafspraak in
189 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
beeld via het scholennetwerk (voor schoolverlaters van het vso en pro, maar ook andere
scholen), uvw of de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMc). Ondanks deze samenwer-
kingen meldt minder dan de helft van gemeenten dat ze jonggehandicapte nuggers goed in
beeld hebben. Deze groep komt in beeld als ze zelf uitkering of ondersteuning aanvragen.
Schoolverlaters van het vso/pro (zowel nuggers als bijstandsontvangers) zijn In 93% van de
gemeenten goed in beeld. Ook worden instrumenten ingezet om deze groep aan het werk
te krijgen, zoals loonkostensubsidie, jobcoaching en scholing (zie hoofdstuk q).
Richting klassieke nuggers die geen indicatie banenafspraak hebben en die dus niet in het
doelgroepregister zijn opgenomen, zijn de meeste gemeenten minder proactief. Op de
vraag wat de gemeente doet om in contact te komen met nuggers geeft 12% aan de doel-
groep actief op te zoeken via publieke media en via sociale wijkteams. lets meer gemeen-
ten (18%) hebben contact met uwv om zicht te krijgen op deze doelgroep. Vrijwel alle
gemeenten (80%) geven echter tegelijkertijd aan af te wachten of deze groep zichzelf
meldt bij de gemeente. Het gemeenteonderzoek laat zien dat andere instrumenten of
scholing het meest worden ingezet voor klassieke nuggers, maar het gebeurt in aanzienlijk
mindere mate dan bij andere groepen die onder de Participatiewet vallen. Een kwart van
gemeenten zet geen instrumenten voor klassieke nuggers in.
Ervaringen van klassieke nuggers
Uit onze analyses is gebleken dat niet alle nuggers een re-integratietraject volgen. Dit kan
liggen aan de inzet van gemeenten, maar het kan ook zijn dat nuggers geen behoefte heb-
ben aan ondersteuning. Het klantonderzoek onder klassieke nuggers laat zien dat ruim een
derde van deze groep weet dat de gemeente hulp kan bieden bij het zoeken naar werk. Een
aanzienlijk deel van de respondenten (70%) denkt geen behoefte te hebben aan onder-
steuning. Ze menen op eigen kracht werk te kunnen vinden, zijn niet bekend met de
mogelijkheden of hebben weinig vertrouwen in de effectiviteit van de ondersteuning.
Slechts 15% van de klassieke nuggers vraagt re-integratieondersteuning bij de gemeente
aan. Uiteindelijk ontvangt 5% deze ondersteuning daadwerkelijk. Dit betekent dat maar
een derde van alle verzoeken wordt omgezet in ondersteuning bij het zoeken naar werk.
De resterende aanvragen zijn door de gemeente afgewezen. Er zijn meerdere redenen
genoemd waarom er, ondanks het verzoek, geen ondersteuning is ontvangen. In sommige
gevallen gaf gemeente aan dat er geen recht op hulp was omdat er geen uitkeringsrecht
was, soms liepen nuggers vast In de bureaucratische regels of sloot de aangeboden hulp
niet aan bij de behoefte.
De registratiegegevens die wij voor onze berekeningen hebben gebruikt, geven voor de
klassieke nuggers geen informatie over het type re-integratietraject dat aangeboden
wordt. De ervaringsonderzoeken vullen deze lacune. De respondenten geven aan dat de
aangeboden hulp meestal de vorm heeft van korte en gerichte ondersteuning. Klassieke
nuggers worden vooral verwezen naar vacaturesites, maar ook wordt directe bemiddeling
richting werkgevers toegepast, evenals ondersteuning bij het schrijven van sollicitatie-
brieven of het opstellen van een cv. Uitgebreidere ondersteuning, zoals specifieke training,
wordt aanzienlijk minder vaak geboden. De ervaringen met de ontvangen hulp zijn wisse-
190 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
lend. Aan de ene kant geeft een minderheid van de nuggers aan dat de geboden hulp tot
een baan heeft geleid, aan de andere kant vindt een meerderheid dat de geboden hulp
nuttig en voldoende is geweest (Inspectie szw 2019a).
Ervaringen van jonggehandicapte nuggers
Vergelijkbare vragen zijn ook aan de niet-uitkeringsgerechtigde jongeren uit het
doelgroepregister voorgelegd. Daaruit blijkt dat de helft van deze groep (51%) ervan op de
hoogte is dat de gemeente de aangewezen instantie is om hulp te verlenen bij de zoek-
tocht naar werk. Een derde van de jonge nuggers met arbeidsbeperking geeft aan weleens
behoefte te hebben gehad aan ondersteuning vanuit de gemeente. Jongeren die deze
behoefte niet hebben, geven hiervoor vergelijkbare redenen op als klassieke nuggers:
ze denken werk op eigen kracht te kunnen vinden, weten niet dat de gemeente ze onder-
steuning kan bieden of hebben weinig vertrouwen in de effectiviteit van de ondersteuning.
Ook voor deze groep geldt dat niet elke ‘behoeftige’ doorzet om daadwerkelijk hulp aan te
vragen. Van alle Jonggehandicapte nuggers heeft 23% om ondersteuning gevraagd bij de
gemeente en heeft 17% daadwerkelijk ondersteuning ontvangen. Het feit dat men niet
weet dat men daarvoor bij de gemeente terechtkan wordt genoemd als een reden om geen
ondersteuning aan te vragen. Daarnaast noemen de jonge nuggers als ervaren obstakels
bij het aanvragen van hulp vooral dat ze niet weten hoe een dergelijke aanvraag ingediend
moet worden. Gemeentelijke bureaucratie is een van de ervaren redenen bij afwijzing van
de aanvraag. Ook het beleid van de gemeenten lijkt een relevant obstakel: volgens de
cliënten weigeren gemeenten een traject aan te bieden vanuit de veronderstelling dat hulp
alleen aan uitkeringsgerechtigden wordt geboden (Inspectie szw 2019a).
Ongeveer een op de zes van de ondervraagde nuggers in het doelgroepregister heeft in de
twee jaar voorafgaand aan het moment van enquêtering dus ondersteuning ontvangen
van de gemeente bij het vinden van werk. Het vaakst toegepast zijn de inzet van een job-
coach, directe bemiddeling richting werkgevers en een werkervaringsplaats. Deze bevin-
dingen staan haaks op onze resultaten, waaruit blijkt dat een jobcoach aanzienlijk minder
vaak wordt ingezet dan loonkostensubsidie of overige middelen. Onderzoek van sEO
(Kok 2019a) biedt daar een mogelijke verklaring voor: volgens gemeenten wordt een deel
van de ondersteuning van de jobcoaches geregistreerd als overige dienstverlening, wat
leidt tot de onderschatting in de cBs-cijfers. Dat loonkostensubsidie niet vaak door cliënten
wordt genoemd heeft misschien te maken met het feit dat cliënten niet veel merken van
dit instrument: loonkostensubsidie eist geen administratieve inspanning van de werkne-
mer en de persoon in kwestie ontvangt loon van de werkgever en één salarisoverzicht
(Cedris 2018).
De ervaring met de ingezette ondersteuning is tamelijk positief: de meerderheid van de
ondervraagde nuggers vond de ondersteuning zinvol en is van mening dat de kans op werk
erdoor is toegenomen. Ook over de toegankelijkheid van de hulp is deze groep positief.
Bij deze gunstige bevindingen dient men te bedenken dat het gaat om een groep die erin
geslaagd is hulp te ontvangen. De hiervoor beschreven enquêteresultaten laten zien dat
191 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
een groot deel van de jongeren uit het doelgroepregister toch belemmeringen ervaart bij
het aanvragen en ontvangen van re-integratie ondersteuning.
6.6 Conclusies
Nuggers zijn een heel diverse doelgroep die onder de verantwoordelijkheid van de
gemeenten valt. In dit hoofdstuk hebben we gekeken of en hoe de inzet van de re-
integratietrajecten is veranderd in de periode rondom de invoering van de Participatiewet.
Daarbij hebben we zowel voor de ‘klassieke’ nuggers als voor de niet-uitkeringsgerech-
tigde jonggehandicapten een vergelijking gemaakt met de mensen die wel een bijstands-
uitkering ontvangen.
Minder aandacht voor de klassieke nuggers
De kans op een traject bij klassieke nuggers en klassieke bijstandsgerechtigden neemt al
vanaf 201 af, zonder dat er veel veranderingen te zien zijn rondom de invoering van de
Participatiewet. Het wijst erop dat aandacht voor de re-integratie van nuggers sterk ver-
bonden is met de economische conjunctuur. In periodes van hoogconjunctuur ontvangen
nuggers vaker re-integratieondersteuning vanuit het doel arbeidstekorten tegen te gaan,
maar deze aandacht verdwijnt in tijden van economische neergang. Kortingen op gemeen-
telijke re-integratiebudgetten, oplopende werkloosheid en de daaraan verbonden toe-
name van zowel het aantal nuggers als het aantal bijstandsgerechtigden leiden in die
situatie tot een kleinere kans op een re-integratietraject.
Gemeenten besteden — ook in economisch gunstige tijden — meer aandacht aan bijstands-
gerechtigden dan aan werkzoekenden zonder uitkering. Dit is niet verrassend; de re-
integratie van de eerste groep levert immers een besparing op de uitkeringsbudgetten op,
die gemeenten prikkelt om deze groep actief te benaderen. Dat is zeker niet het geval bij
nuggers: gemeenten geven zelf aan dat ze geen actief beleid voeren om deze groep te
benaderen, maar zich afwachtend opstellen tot iemand zich zelf aanmeldt (Cuelenaere
et al. 2019).
Meer aandacht voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen, met en zonder uitkering
De nieuwe doelgroep jonggehandicapten met arbeidsvermogen krijgt steeds meer aan-
dacht: vanaf 2015 kunnen ze steeds vaker rekenen op een re-integratietraject. De kans op
een traject in het eerste jaar na instroom is hoger bij instromers uit 2018 dan bij die uit de
eerdere jaren. Bij de invoering van de Participatiewet ging de aandacht vooral uit naar de
bijstandsgerechtigden binnen deze groep, maar het verschil tussen niet-onderwijsvol-
gende nuggers en bijstandsontvangers lijkt steeds kleiner te worden. Dit is vermoedelijk
opnieuw een gevolg van de financiële structuur. Het aanbieden van een traject aan
bijstandsgerechtigden kan immers leiden tot een besparing op gemeentelijke budgetten.
Tegelijkertijd ervaren gemeenten voor nieuwe nuggers een prikkel om te voorkomen dat
jonggehandicapten op termijn, als ze geen ondersteuning krijgen, in de bijstand terecht-
komen. Ook de samenwerkingen tussen scholen en gemeente kunnen hier een rol spelen:
192 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
door schoolverlaters onder jonggehandicapte nuggers beter in beeld te hebben, kunnen
gemeenten deze groep beter begeleiden richting de arbeidsmarkt.
Inzet van verschillende instrumenten bij jonggehandicapten
De re-integratietrajecten die worden aangeboden aan de jonggehandicapte nuggers uit het
doelgroepregister betreffen zowel lichtere instrumenten (zoals training) als zwaardere (en
duurdere) middelen zoals loonkostensubsidie. Jobcoaching en beschut werk worden min-
der vaak toegepast. Dit kan het gevolg zijn van ‘opstartproblemen’: door onbekendheid
met deze instrumenten kostte het gemeenten veel tijd om de inzet van deze middelen in
gang te zetten. Het kan echter deels ook verklaard worden door de mogelijke onderschat-
ting in de cBs-cijfers. Uit de beschikbare registratiegegevens is niet op te maken welke re-
integratie-instrumenten de klassieke nuggers ontvangen. Gemeenten melden in de
enquête van Centerdata (Cuelenaere et al. 2019) dat zij de zwaardere instrumenten vaker
inzetten bij jonggehandicapte nuggers dan bij de klassieke groep.
Niet iedere nugger heeft behoefte aan ondersteuning, maar een deel ervaart drempels
Het feit dat nuggers niet altijd een re-integratietraject aangeboden krijgen, kan deels lig-
gen aan gebrek aan inzet bij de gemeenten, maar ook aan afwezigheid van een behoefte
aan ondersteuning bij de nuggers zelf, Het klantonderzoek onder klassieke nuggers laat
zien dat een derde van de betrokkenen ervan op de hoogte is dat de gemeente hulp kan
bieden bij het zoeken naar werk, maar de meerderheid denkt geen behoefte te hebben aan
ondersteuning. Onder jonggehandicapten ligt de kennis over ondersteuning hoger, maar
de behoefte is vergelijkbaar met die bij de klassieke groep. Toch ervaart deze groep aan-
zienlijke drempels bij het aanvragen en verkrijgen van ondersteuning vanuit gemeenten.
Van degenen die geholpen zijn vond een meerderheid de ondersteuning zinvol en was men
van mening dat de kans op werk erdoor is toegenomen.
Tot slot
Met de invoering van Participatiewet zijn de wettelijke regels rondom re-integratie onge-
wijzigd voor klassieke nuggers, maar is de doelgroep uitgebreid met jonggehandicapten.
Op basis van de data kunnen we niet vaststellen of er een verdringing tussen verschillende
groepen nuggers plaatsvindt, dat was ook niet het doel van onze analyse. We hebben
inmers geen zicht op de wijze waarop gemeenten tot hun beslissing komen; we bekijken
alleen de uitkomsten, de aangeboden trajecten. Toch lijken onze resultaten een indicatie
dat aandacht voor de nieuwe groep niet ten koste is gegaan van de klassieke groep. Voor
de klassieke groep zien wij geen veranderingen in de uitkomsten als gevolg van de invoe-
ring van de Participatiewet; hun kans op een re-integratietraject is al langere tijd aan het
dalen. De nieuwe doelgroep daarentegen lijkt te profiteren van de toegenomen ervaring
van gemeenten met de Participatiewet.
193 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
Noten
1 Deze toets is niet van toepassing op jongeren die doorstromen vanuit vso/pro.
2 _ Bij de invoering van de Participatiewet zijn mensen met een beperking beoordeeld door vvw op hun
arbeidsvermogen. Mensen met arbeidsvermogen zijn opgenomen in het doelgroepregister. Sinds begin
2017 worden leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs automatisch in dit register opgenomen.
De individuele beoordeling door uwv geldt wel nog steeds voor andere aanvragers.
3 De Wet werk en bijstand (wwB) is op 1 januari 2004 ingevoerd.
4 De enige mogelijkheid zou zijn om binnen de ‘oude’ categorie Wajongers na te gaan wie van hen onder
de Participatiewet wellicht een nugger zou zijn geweest. Deze subgroep zou dan als referentiegroep
kunnen dienen voor de jonggehandicapten die feitelijk sinds 2015 tot de nuggers behoren. Een der-
gelijke simulatie reikt in het kader van dit hoofdstuk echter te ver.
5 _ We maken hier gebruik van ruwe microdata (cwITAB) over inschrijvingen die door het cBs beschikbaar
zijn gesteld. We maken geen gebruik van de bewerkte databestanden van uvw. De verschillen in tot-
standkoming van deze bewerkte data hebben geen invloed op onze resultaten.
6 De beschikbare polisregistraties bevatten geen informatie over eventuele inkomsten als zzp'er. Het is
dus mogelijk dat onze selectie personen bevat die over deze inkomsten beschikken en dus ten onrechte
als nugger zijn aangemerkt.
7 Deze afbakening is vergelijkbaar met die zoals gehanteerd door de Inspectie szw in de ervaringsonder-
zoek onder cliënten (Inspectie szw 2019a).
8 De groep dieten tijde van de inschrijving in het doelgroepregister een baan had, wordt ter vergelijking
gepresenteerd. Formeel gezien valt deze groep buiten de definitie van nugger.
g Deze afbakening wijkt af van de benadering gehanteerd door de Inspectie szw (2019a). De Inspectie
definieert jonggehandicapte nuggers als jongeren die geen inkomen hebben uit een arbeidsovereen-
komst dan wel uitkering in de drie maanden voorafgaand aan peilmoment 1 juli 2018. Dat leidt tot een
lagere populatiegrootte. Andere kenmerken (inschrijving in het doelgroepregister vanaf 1 januari 2015
en leeftijd onder de 27 jaar bij inschrijving) zijn gelijk in beide benaderingen.
1o Deze gegevens betreffen geen effect van de afsluiting van de Wajong-regeling voor mensen met
arbeidsvermogen. Omdat wij de nieuwe doelgroep apart behandelen, zijn zij in deze gegevens niet
meegenomen.
11 Deze cijfers wijken licht af van de cijfers vermeld in hoofdstuk 5: wij kijken naar status van jong-
gehandicapten ten tijde van instroom, in hoofdstuk 5 wordt de status op een peilmoment (31 decem-
ber) vastgesteld.
12 Beschut werk is gereserveerd voor mensen die alleen met begeleiding en werkaanpassing kunnen wer-
ken en wordt in principe niet aangeboden aan mensen uit het doelgroepregister. Het gaat hier om
mensen van wie in eerste instantie is vastgesteld dat ze bij een reguliere werkgever kunnen werken,
maar niet het wettelijke minimumloon kunnen verdienen, en bij wie dit oordeel is later bijgesteld.
13 Voor meer informatie over steekproefkader en representativiteit van dit onderzoek, zie Inspectie szw
(20194).
194 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN
7 De beleidsinstrumenten loonkostensubsidie en beschut werk
Djurre Das en Maroesjka Versantvoort
— _ Het gebruik van het instrument loonkostensubsidie kwam langzaam op gang, maar het
wordt nu veel breder ingezet.
— _ Loonkostensubsidie wordt vooral ingezet voor mensen die ook geregistreerd staan in het
doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak.
— _Loonkostensubsidie trekt werkgevers niet over de streep maar is wel een belangrijke voor-
waarde voor werkgevers om mensen uit de doelgroep een kans te bieden. Het heeft een
positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeidsrelatie.
— _ Ook het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Hoewel stijgend blijven
de gerealiseerde aantallen achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling zijn
genoemd. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 15% van de aantallen
uit de ministeriële regeling, in 2017 en 2018 ongeveer 85%.
— _ De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel
verbeteringen in de regeling nodig zijn. De complexiteit, de kosten en het verplichtende
karakter worden als nadelen gezien. Een andere belemmering om verplichtingen aan te gaan
ten aanzien van beschut werk is de onzekerheid bij gemeenten over toekomstige regelgeving
en financiën.
— _ Beschutte werkplekken worden vooral bij sociale werkbedrijven gecreëerd en weinig bij
reguliere werkgevers.
— Eris weinig doorstroom van beschut werk naar regulier werk.
— _ De bestaande regelingen bieden volgens gemeenten niet de gewenste flexibiliteit om snel te
kunnen schakelen.
7.1 Inleiding en vraagstelling
De invoering van de Participatiewet betekende voor gemeenten een groot aantal nieuwe
taken en verantwoordelijkheden. Zo kregen zij op het gebied van ondersteuning en bege-
leiding naar werk de taak om de dienstverlening aan mensen met een arbeidsbeperking
vorm te geven. Wie door een arbeidsbeperking niet zelfstandig de arbeidsmarkt kan betre-
den kan nu een beroep doen op ondersteuning van de gemeente. De gedachte hierachter
is dat gemeenten beter kunnen inspelen op persoonlijke omstandigheden en specifieke
kenmerken van de regionale arbeidsmarkt. Dat zou hen in staat stellen om maatwerk te
leveren. Een belangrijk uitgangspunt bij de invoering van de wet was dan ook dat er geen
sprake zou mogen zijn van onnodige bureaucratie, en dat gemeenten voldoende beleids-
ruimte moeten hebben (TK 2013/2014a). Gemeenten beschikken over een breed instrumen-
tarlum om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Voor de eindevalua-
tie van de Participatiewet is het relevant te weten hoe zij invulling geven aan hun nieuw
verworven verantwoordelijkheden en hoe de implementatie en uitwerking in de praktijk
195 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
verloopt. In dit hoofdstuk bespreken we de twee belangrijkste re-integratie-instrumenten
voor met name de ondersteuning aan mensen met een beperking waarover gemeenten
beschikken sinds de invoering van de Participatiewet: beschut werk en loonkostensubsidie.
Om tot een uiteindelijk oordeel te komen over de werking van deze instrumenten staan er
in dit hoofdstuk steeds twee vragen centraal:
— behelst het instrument precies, hoe is het vormgegeven en in welke mate wordt er
gebruik van gemaakt?
— _Hoeis de implementatie van het instrument verlopen, welke afwegingen zijn daarbij
gemaakt en welke aanpassingen zijn er tussentijds aangebracht?
Daarmee biedt dit hoofdstuk een procesmatige analyse van de beleidsinstrumenten, waar-
bij ook de context en condities van het implementatieproces worden behandeld. De reden
daarvoor is simpel. Terwijl de Participatiewet gefundeerd is op een brede maatschappelijk
georiënteerde doelstelling (een hoger ideaal van inclusie door arbeidsparticipatie), zijn er
voor de beleidsinstrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben zeer concrete en
toetsbare doelstellingen geformuleerd. Toch volstaat ook voor deze instrumenten een
beleidsgerichte evaluatie niet met enkel een ‘droge’ toetsing van de mate waarin deze
doelstellingen behaald zijn. Daarmee komen we namelijk niet te weten waarom bepaalde
doelstellingen al dan niet behaald worden, of waarom deze mogelijk pas vertraagd tot
stand komen. Bovendien is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de vraag of de
beleidsinstrumenten een uitwerking hebben in de geest van de Participatiewet. Verder blijft
ook de bijdrage aan het leervermogen van beleid beperkt. De sociologen Pawson en Tilley
(1997) stellen dat een realistische beleidsevaluatie de genomen beleidsmaatregelen altijd
behandelt in samenhang met hun context. Als startpunt moet men erkennen dat het beleid
alleen resultaat kan boeken onder de daarvoor geëigende condities. Vanuit dat idee is dit
hoofdstuk vormgegeven.
Hoe de instrumenten zich tot elkaar verhouden
Het doel van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen met en zonder een beper-
king naar regulier werk te begeleiden. Wie kan werken hoort niet afhankelijk te zijn van een
uitkering, zo is de gedachte. De arbeidsparticipatie van mensen met een beperking blijft in
ons land al jaren achter (Versantvoort en Van Echtelt 2012). Met de Participatiewet en de
Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten doet de regering een appel op werk-
gevers om hier verandering in te brengen. Als het iemand niet lukt om zelfstandig de
arbeidsmarkt te betreden kan worden gekeken of het met ondersteuning zoals
loonkostensubsidie, jobcoaching of werkplekaanpassingen wel lukt. Als dan blijkt dat
iemand echt alleen in een beschutte werkomgeving aan de slag kan, worden de mogelijk-
heden hiertoe onderzocht. Loonkostensubsidie compenseert de werkgever bij vermin-
derde productiviteit van een werknemer. De loonkostensubsidie die een werkgever van de
gemeente krijgt is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de
werknemer. Beschut werk is bedoeld voor het gedeelte van de doelgroep van de
Participatiewet dat alleen kan werken met grote aanpassingen aan de werkplek en voor
196 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
wie begeleiding noodzakelijk is, Beide instrumenten zijn er voor mensen die een arbeids-
beperking hebben maar wel beschikken over arbeidsvermogen. Voor mensen die tijdelijk
geen arbeidsvermogen hebben kunnen gemeenten dagbesteding aanbieden. Voor deze
mensen zijn er nog geen mogelijkheden om betaald werk te verrichten.
Opzet van dit hoofdstuk
Eerst gaan we in op de vraag wat de twee beleidsinstrumenten precies behelzen en welke
veronderstellingen en verwachtingen eraan ten grondslag lagen. Vervolgens brengen we in
kaart hoe de implementatie is verlopen en of er tussentijds aanvullingen of wijzigingen tot
stand zijn gekomen. Dit doen we op basis van een grote verscheidenheid aan bronnen,
zoals Kamerstukken, uwv-rapportages, ervaringsonderzoeken, en diverse andere onder-
zoeken en beleidsrapportages. Hierna kijken we in hoeverre het instrument in de praktijk
wordt ingezet. Eventuele discrepanties tussen verwachtingen en uitkomsten brengen we in
kaart en bezien we in de bredere context van de wet.
7-2 _Loonkostensubsidie als onderdeel van de Participatiewet
Financiële compensatie voor de werkgever
Bij het activeren van mensen met een arbeidsbeperking hoort ook het activeren van werk-
gevers om hen aan te nemen. Immers, geen werknemer zonder werkgever. In de praktijk
blijkt dat de matching tussen deze twee groepen niet vanzelf tot stand komt. Uit een scp-
rapport uit 2012 bleek dat de algemene arbeidsparticipatie in Nederland tot de hoogste van
Europa behoort, maar dat die van mensen met een beperking juist achterblijft (Versant-
voort en Van Echtelt 2012). In aanloop naar de Participatiewet constateerde de toenmalige
staatssecretaris van szw dan ook dat het aannemen van werknemers met een beperking
“nog lang geen automatisme is” (TK 2012/2013b: 9). Werkgevers blijken vaak een prikkel
nodig te hebben om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Om die reden
bestaan er in ons land al geruime tijd verschillende regelingen die werkgevers zouden
moeten stimuleren om werknemers met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om financiële compensatie die de arbeid van de arbeidsbe-
perkte werknemer goedkoper maakt zodat werkgevers eerder geneigd zouden zijn om hun
een baan aan te bieden.
De belangrijkste arbeidsmarktinstrumenten die kunnen worden ingezet om werkgevers
financieel te compenseren voor verminderde productiviteit zijn loondispensatie en
loonkostensubsidie. In beide gevallen neemt de overheid de kosten van de verminderde
arbeidsproductiviteit voor haar rekening. De werking van beide instrumenten verschilt ech-
ter wel. Bij loondispensatie (dat in het kader van de Wajong kan worden ingezet) betaalt de
werkgever de arbeidsbeperkte werknemer alleen voor het deel dat deze productief is.
De overheid vult dit loon in het kader van de Wajong aan met een uitkering. In dit geval
heeft de werknemer dus twee verschillende bronnen van inkomsten. Bij loonkosten-
subsidie in het kader van de Participatiewet heeft de werknemer in principe één inkom-
stenbron. De werkgever betaalt dan een volledig functieloon (dat ten minste gelijk is aan
197 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
het wettelijk minimumloon) maar wordt vervolgens wel gecompenseerd voor de vermin-
derde productiviteit van de werknemer. Behalve als compensatie voor de werkgever gel-
den loonkostensubsidie en loondispensatie ook als stimulans voor mensen met een
arbeidsbeperking om te gaan werken vanuit de uitkering. De instrumenten richten zich
echter vooral op de werkgever.
Loondispensatie of loonkostensubsidie?
In 2012 kondigde het tweede kabinet-Rutte in het regeerakkoord aan dat de Wet werken
naar vermogen zou worden vervangen door de Participatiewet. Daarbij werd aanvankelijk
vermeld dat er een loondispensatie zou worden ingevoerd om mensen met een arbeids-
beperking aan het werk te helpen. Het regeerakkoord vermeldde dat men later, op basis
van evaluatie van de lopende experimenten met de loondispensatie, een beslissing zou
nemen over de exacte maatvoering en invulling hiervan (Kabinet-Rutte Il 2012: 34-35).
In het sociaal akkoord van april 2013 werd echter door het kabinet en sociale partners afge-
sproken dat in plaats van loondispensatie zou worden gekozen voor loonkostensubsidie
(TK 2012/13b). In een onderzoek in opdracht van Instituut Gak concludeerden de onder-
zoekers dat tot deze koerswijziging was besloten op basis van overleg tussen overheid en
sociale partners en niet op basis van empirisch onderzoek (Borghouts et al. 2015). Het kabi-
net verdedigde destijds het terugdraaien van de loondispensatie door te stellen dat er
onder sociale partners en gemeenten een breder draagvlak was voor loonkostensubsidie
en dat dit essentieel is voor het slagen van de Participatiewet. De staatssecretaris van szw
stelde in een brief aan de Kamer dat “de meerwaarde van het sociaal akkoord is dat de
sociale partners zich nu ook hebben verbonden aan de doelstelling om meer mensen met
een arbeidsbeperking aan het werk te helpen” (TK 2012/13a: 2). De keuze voor loonkosten-
subsidie in de Participatiewet moet dan ook bezien worden als onderdeel van een breder
pakket aan maatregelen en afspraken.
7.2.1 Opzet van het instrument loonkostensubsidie
Om het verloop van de implementatie en de bevindingen uit de praktijk goed te kunnen
begrijpen is inzicht nodig in de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever. Daarom
beschrijven we eerst de oorspronkelijke opzet van de loonkostensubsidie bij de introductie
van de Participatiewet.
Doelstelling is matching van werkgever en arbeidsbeperkte werknemer
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat loonkostensubsidie kan worden begrepen als een
interventie op de samenkomst van vraag en aanbod van arbeid van arbeidsbeperkten.
De doelstelling van het instrument is bewerkstelligen dat reguliere werkgevers meer per-
sonen met een arbeidsbeperking zullen aannemen. De inzet van het instrument valt dan
ook niet los te zien van de banenafspraak uit het sociaal akkoord (TK 2012/13b; zie ook
hoofdstuk 1 en 2). Hierin hebben sociale partners en overheid zich gecommitteerd aan de
doelstelling om 125.000 extra banen voor arbeidsbeperkte werknemers te realiseren ten
opzichte van de nulmeting eind 2012. Deze extra banen moeten voor 2026 gerealiseerd
198 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
worden. De afspraken zijn vastgelegd in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperk-
ten. De mensen die onder de banenafspraak vallen zijn opgenomen in het doelgroep-
register. Strikt genomen vormt de banenafspraak geen onderdeel van de Participatiewet.
Wel kan loonkostensubsidie worden gezien als een belangrijk middel om de afspraken uit
de banenafspraak te realiseren.
Veronderstelling is dat financiële overwegingen zwaar wegen
De verwachting is dat werkgevers eerder geneigd zullen zijn om mensen met een arbeids-
beperking aan te nemen wanneer de kosten voor de werkgever in overeenstemming wor-
den gebracht met de productiviteit van de werknemer. Uit de veronderstelde causale rela-
tie tussen subsidie en arbeidsmatching kan worden afgeleid dat de wetgever aanneemt dat
werkgevers voornamelijk handelen vanuit een economische rationaliteit bij het aannemen
van arbeidsbeperkten: de werkgever als homo economicus (Borghouts et al. 2015). Men ver-
onderstelt dus dat financiële overwegingen zwaar wegen bij de keuze om al dan niet een
persoon met een arbeidsbeperking aan te nemen. Als deze financiële drempel is weggeno-
men zal de matching gemakkelijker tot stand komen, zo is de beleidsmatige verwachting
die ten grondslag ligt aan loonkostensubsidie (zie ook hoofdstuk 2).
Doelgroep valt samen met doelgroep van banenafspraak
Tot de doelgroep van loonkostensubsidie behoren mensen die onder de Participatiewet
vallen en die dus met voltijdse arbeid niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te ver-
dienen (artikel 6, lid 1, onder e Participatiewet). De verantwoordelijkheid voor de doelgroep
van loonkostensubsidie ligt bij gemeenten. De groep die in aanmerking komt voor
loonkostensubsidie wordt geleidelijk groter door de instroom van nieuwe personen.
Dit zijn mensen die voorheen in de Wajong en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw)
terecht zouden komen, maar — omdat zij na 1 januari 2015 zijn ingestroomd — nu onder de
Participatiewet vallen (zie ook hoofdstuk 1 en de hoofdstukken 3 t/m 6). Voor personen
met arbeidsvermogen die voor 1 januari 2015 in de Wajong zijn gestroomd blijft de loon-
dispensatie wel nog gelden. Anders dan de doelgroep van de loonkostensubsidie vallen zij
nog onder de dienstverlening van uwv.
Gemeenten kunnen de loonkostensubsidie inzetten wanneer een werkgever bereid is
iemand met verminderde productiviteit in dienst te nemen. Op grond van de wet mogen
gemeenten zelf de doelgroep voor loonkostensubsidie vaststellen. In de toelichting op de
vierde nota van wijziging staat dat de doelgroep voor wie loonkostensubsidie kan worden
ingezet, in grote lijnen gelijk gebleven is met de doelgroep voor loondispensatie in de
Wajong en de Wet werken naar vermogen (TK 2013/2014a: 61). Het gaat om mensen die wel
arbeidsvermogen hebben, maar verminderd productief zijn. Dit zijn ook de personen die in
het doelgroepregister staan. Wel kan het voorkomen dat gemeenten hiervan afwijken en
dat zij ervoor kiezen om de loonkostensubsidie ook voor andere doelgroepen te verstrek-
ken, bijvoorbeeld op basis van lokale of regionale afspraken die al langer geleden gemaakt
zijn.
199 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Loonwaarde bepalend voor hoogte van de loonkostensubsidie
De exacte hoogte van de loonkostensubsidie wordt bepaald door het verschil tussen het
wettelijk minimumloon en de vastgestelde ‘loonwaarde’ van een werknemer, met als
maximum 70% van het wettelijk minimumloon (artikel 1od Participatiewet). De vastge-
stelde loonwaarde is dus bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie. Volgens een
door het ministerie van szw gehanteerde definitie komt deze loonwaarde neer op de eco-
nomische waardering van de feitelijk geleverde arbeid van een werknemer. Omdat de
loonwaarde zo’n belangrijke rol speelt, is het van belang dat de bepaling ervan zorgvuldig,
eerlijk en consistent verloopt. De loonwaardebepaling geschiedt middels een onderzoek
op de werkplek door een deskundige met behulp van een gevalideerde loonwaarde
methodiek. Borghouts et al. schetsen het verloop van dat proces als volgt: “de loonwaarde
van een werknemer wordt vastgesteld op de werkplek, waarbij de werkgever kan aange-
ven wat wordt verwacht van een werknemer zonder beperking en in hoeverre de prestaties
van de werknemer met een arbeidsbeperking zich daartoe verhouden” (2015: 16). Voor de
bepaling van de loonwaarde stond in de oorspronkelijke wet dat de geleverde arbeid zou
worden afgezet tegen de waarde die van een gemiddelde werknemer in dezelfde functie
verwacht kan worden, en zou worden uitgedrukt in het percentage van het normale
functieloon.
In de oorspronkelijke opzet van de wet werd verder afgesproken dat men voor de uit-
voering van de loonwaardebepaling gebruik kan maken van vooraf afgesproken loonwaar-
demethodes. In de toelichting bij het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet staat ver-
meld dat deze methode aan een aantal minimumeisen zal moeten voldoen (Staatsblad
2014b). Toch heeft men er bij de invoering niet voor gekozen om één landelijke methode
vast te leggen. Wel is bepaald dat elke arbeidsmarktregio kan kiezen voor de methodiek
die in die regio wordt gebruikt. De motivatie voor deze keuze werd gevormd door het
belang van discretionaire ruimte voor gemeenten bij de uitvoering. Gemeenten mogen de
methode zelf ontwikkelen, inhuren of inkopen bij derden. Als gevolg hiervan kunnen er in
de praktijk ook verschillende methodes naast elkaar bestaan.
7.2.2 De ontwikkeling van het instrument loonkostensubsidie
Toepassing blijkt in het eerste jaar nog te ingewikkeld en vraagt om aanpassingen
Voor het slagen van de Participatiewet is naast een breed draagvlak ook de beschikbaar-
heid van eenvoudige en makkelijk toepasbare instrumenten van groot belang. Tot die con-
clusie komt de staatssecretaris van szw in het eerste jaar van de wet. Van meerdere kanten
bereiken haar signalen dat de uitvoering nog te ingewikkeld en bureaucratisch is. Daarom
maakt zij met de sociale partners, gemeenten, de vna en Uwv de afspraak om de prakti-
sche uitvoerbaarheid van de wet te verbeteren. Het leidt tot een wetsvoorstel voor vereen-
voudiging en stroomlijning van de Participatiewet (TK 2015/16a). Het belangrijkste doel is
het verminderen van de bureaucratie die belemmerend werkt voor de uitvoering en voor
werkgevers een drempel vormt bij het realiseren van banen voor mensen met een arbeids-
beperking. Concreet moet een aantal aanpassingen leiden tot een vermindering van de
200 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
bureaucratie. De eerste aanpassing betreft een vaste forfaitaire loonkostensubsidie van
50% van het wettelijk minimumloon gedurende maximaal het eerste halfjaar van een
dienstbetrekking. Tijdens die fase moet de loonwaardemeting plaatsvinden. De tweede
aanpassing betreft een flexibele termijn voor de herbeoordeling van de loonwaarde op de
werkplek. De Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet treedt op 1 januari 2017
in werking.
Daarnaast verandert met de Wet stroomlijning ook de loonwaardebepaling. Deze werd tot
1 januari 2017 vastgesteld op basis van het functieloon. Dit leverde in de uitvoering proble-
men op. Een toenemend aantal cao's blijkt namelijk niet meer het minimumjeugdloon toe
te passen, waardoor een substantieel aantal jongeren een hoger inkomen verwerft.
Als gevolg hiervan kregen de werkgevers die hen in dienst hadden een veel lagere
loonkostensubsidie (of geen loonkostensubsidie) omdat de loonwaarde van deze jongeren
groter was dan het voor hen geldende minimumloon (Programmaraad 2017). Om deze
onwenselijke situatie recht te trekken besluit de wetgever de loonwaarde te bepalen aan
de hand van het op de werknemer van toepassing zijnde wettelijk minimumloon in plaats
van het functieloon. Deze aanpassing werd opgenomen in artikel 6 van de Participatiewet.
Loonkostensubsidie onder nieuw kabinet opnieuw ter discussie
Bij de totstandkoming van het kabinet Rutte-IIl in het najaar van 2017 lijkt de loonkosten-
subsidie onverwacht toch te sneuvelen ten faveure van een loondispensatie. Het nieuwe
kabinet vermeldt in het regeerakkoord dat het een einde wil maken aan de loonkosten-
subsidie. De onderbouwing van deze beslissing is hoofdzakelijk financieel van aard. Met de
maatregel denkt het kabinet structureel een half miljard euro te kunnen besparen, geld dat
het wil inzetten voor ondersteuning en de mogelijkheid 20.000 extra beschutte werkplek-
ken te creëren (Kabinet-Rutte III 2017: 61). Daarnaast denkt men dat een loondispensatie
ook andere voordelen oplevert. Zo zou het voor werkgevers aantrekkelijker kunnen wor-
den om arbeidsbeperkten een kans te geven. De gedachte is dat een loondispensatie voor
hen makkelijker is dan een loonkostensubsidie. Werkgevers hoeven dan namelijk slechts
het percentage van het loon te betalen dat de arbeidsbeperkte productief is. Gemeenten
moeten zorgen voor een aanvulling van het inkomen. Volgens het kabinet scheelt dit werk-
gevers administratie en neemt dat mogelijk een horde weg bij het aannemen van mensen
met een arbeidsbeperking.
Het voornemen van het nieuwe kabinet leidt tot veel kritiek. Samengevat komt deze erop
neer dat arbeidsbeperkten met de plannen van het nieuwe kabinet niet langer een vol-
waardige positie op de arbeidsmarkt hebben. Zo maken de plannen het mogelijk dat men-
sen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon gaan verdienen en
afhankelijk blijven van het bijstandsregime. Bovendien is er geen mogelijkheid een cao-
loon te verdienen, minder mogelijkheid tot pensioenopbouw en verminderde ww-
uitkering in geval van werkloosheid. Branchevereniging voor sociale werkbedrijven Cedris,
de Landelijke Cliëntenraad en vakbond Fnv uiten direct hun zorgen. Ook het College voor
de Rechten van de Mens uit stevige kritiek op de Hoofdlijnennotitie Loondispensatie
Participatiewet die de nieuwe staatssecretaris van szw Tamara van Ark in maart 2018 naar
201 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
de Kamer heeft gestuurd. Het college meent dat de plannen strijdig zijn met het recht op
gelijke behandeling en discriminerend uitwerken voor arbeidsbeperkten. In een brief aan
de Tweede Kamer stelt het college dat loondispensatie op meerdere fronten nadelig is en
bij velen zal leiden tot gevoelens van minderwaardigheid en het idee niet voor vol te wor-
den aangezien. “In de Nederlandse samenleving, waar nog veel moet gebeuren om tot
gelijke behandeling en inclusie van mensen met een beperking te komen, zou juist de
werkplek een plaats moeten zijn waar gelijkwaardigheid de norm is”, concludeert het col-
lege (Van Dooijeweert 2018).
Ook onder werkgevers is de steun voor loondispensatie gering, zo blijkt uit een onderzoek
in opdracht van Cedris (Capel 2018). Uit het onderzoek! blijkt dat het merendeel van de
werkgevers geen behoefte heeft aan loondispensatie. Ze vrezen problemen en adminis-
tratieve rompslomp voor werknemers bij loondispensatie in de Participatiewet. Ook wijzen
ze erop dat loonkostensubsidie werknemers een volwaardige positie geeft. Dat ook werk-
gevers geen behoefte lijken te hebben aan loondispensatie slaat een belangrijke motivatie
weg onder de plannen van het kabinet. Dit signaleert ook een aantal grote gemeenten en
sociale partners in een pamflet tegen de maatregel. De go ondertekenaars van het pamflet
met de titel Gelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt stellen dat de plannen niet zijn gefundeerd
op logica of maatschappelijk draagvlak. Bovendien zijn de plannen in strijd met het vn-
verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. Daarom noemen de onderteke-
naars het voorstel ‘onwenselijk en onverstandig’ en eisen ze dat de loondispensatie van
tafel gaat.
Breed offensief moet tegemoetkomen aan signalen uit de praktijk
De kritiek op het voornemen om een loondispensatie in te voeren blijkt in de zomer van
2018 gehoor te vinden bij het kabinet. Staatssecretaris Van Ark meldt in september in een
brief aan de Kamer dat zij afziet van het invoeren van de loondispensatie. Zij concludeert
op basis van diverse onderzoeken en gesprekken met betrokken partijen dat het invoeren
van loondispensatie in de Participatiewet “niet de gewenste vereenvoudiging brengt”
(TK 2017/2018a). Bovendien signaleert de staatssecretaris dat er onvoldoende draagvlak
voor de verandering is. Ze kondigt aan om in te zetten op een ‘breed offensief’ om meer
mensen met een beperking aan het werk te helpen. Het instrument loonkostensubsidie
wordt gehandhaafd, maar dan wel in een vereenvoudigde vorm. Zo moeten de toekenning
en de toepassing van de loonkostensubsidie worden vereenvoudigd, moeten er heldere
afspraken worden gemaakt over de verstrekking en betaling van de subsidie, en moet er
één landelijke standaardmethodiek voor de loonwaardebepaling komen. Werkgevers erva-
ren nu vaak nog administratieve rompslomp en complexiteit bij de toekenning van
loonkostensubsidie. Met deze maatregelen moeten ze gemakkelijker mensen met
loonkostensubsidie kunnen aannemen. De staatssecretaris stuurt eind 2018 een uitwerking
van de voorstellen naar de Kamer (TK 2018/2019b). Daaruit blijkt dat het kabinet op vier
ijkpunten stappen wil zetten voor verbetering bij werken met een arbeidsbeperking. De
regels voor werkgevers en werkzoekenden worden eenvoudiger, (meer) werken moet aan-
202 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
trekkelijker worden, werkgevers en werkzoekenden moeten elkaar makkelijker gaan vin-
den, en duurzaam werken wordt gestimuleerd.
Verdere harmonisering en aanpassing
Met de maatregelen in het brede offensief wil de staatssecretaris tegemoetkomen aan sig-
nalen uit de concrete praktijk. Zo blijken werkgevers behoefte te hebben aan een meer uni-
forme loonwaardebepaling. Bij de invoering van de Participatiewet koos men er bewust
voor om niet één loonwaardemethodiek vast te leggen op basis waarvan de loonwaarde-
bepaling moest gaan plaatsvinden. Omdat de verantwoordelijkheid voor de loonwaarde-
bepaling bij gemeenten ligt, vond men het wenselijk dat deze enige discretionaire ruimte
hadden bij de uitvoering ervan. Wel werden in het Besluit loonkostensubsidie enkele lan-
delijke eisen opgenomen: de loonwaardebepaling moet op de werkplek worden verricht
door een deskundige op basis van een beschreven methode. In de arbeidsmarktregio’s
moesten verder afspraken worden gemaakt over minimumeisen waaraan de loonwaarde-
bepaling moest voldoen.
In alle arbeidsmarktregio’s (op één na) is aldus gekozen voor een van de gevalideerde
loonwaardemethodes. Er zijn op dat moment zes gevalideerde loonwaardemethodes met
eigen procedures actief die naast elkaar bestaan. Dit zorgt voor variatie van uitkomsten
van loonwaardebepalingen in vergelijkbare situaties, zo bleek uit een onderzoek van
Regioplan (Bruins et al. 2017). Werkgevers geven aan last te hebben van het feit dat de pro-
cedures nogal eens verschillen en willen helderheid en eenduidigheid. Dit is met name
bovenregionale werkgevers een doorn in het oog. Om dit probleem te verhelpen heeft de
staatssecretaris in het brede offensief aangegeven toe te werken naar één landelijke loon-
waardemethodiek, met de mogelijkheid voor gemeenten om te kiezen voor meer aanbie-
ders. Er wordt een werkgroep in het leven geroepen om de staatssecretaris te adviseren
over een methodiek waar alle partijen vertrouwen in hebben. De werkgroep adviseert haar
om toe te werken naar één geüniformeerd loonwaardebepalingssysteem voor de verschil-
lende aanbieders. Zodoende behouden gemeenten en arbeidsmarktregio’s de mogelijk-
heid om een keuze te maken uit meerdere aanbieders. De uniformering moet zich richten
op het proces, de inhoud en de uitvoering van de loonwaardebepaling, en moet leiden tot
veel scherpere voorwaarden waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. De loonwaar-
debepaling wordt dan dus op een uniforme wijze uitgevoerd aan de hand van een uni-
forme, landelijk geldende methodiek.
De brief van 23 mei bevat ook andere maatregelen. Zo wordt gewerkt aan een ‘preferent
werkproces’ voor de loonkostensubsidie. Ook zijn maatregelen aangekondigd voor meer
waarborgen voor ondersteuning en harmonisering van instrumenten en voor het weg-
nemen van knelpunten bij de uitvoering van de no-riskpolis bij loonkostensubsidie. Verder
wordt gewerkt aan een voorstel voor een nieuwe vrijlating van arbeidsinkomen in de
Participatiewet voor mensen die werken met loonkostensubsidie. Ook wordt aandacht
besteed aan verbetering van de werkgeversdienstverlening. Daarnaast zijn er voornemens
tot vereenvoudiging van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.
2053 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
7.2.3 Gebruik loonkostensubsidie
Direct na invoering van de Participatiewet maakte slechts een klein deel van de doelpopu-
latie gebruik van loonkostensubsidie (figuren 7.1a en 7.1b). Het ging in 2015 om 1397 men-
sen. Eind 2018 lag het aantal op 17.060. Het betreft vooral mensen die ook geregistreerd
staan in het doelgroepregister.
We zien dat de categorie ‘overig’ veruit het grootst is en blijft. Het gebruik van loonkosten-
subsidie neemt na 2015 wel elk jaar in behoorlijke mate toe.
Zowel bij werkgevers als gemeenten was sprake van een gewenningsperiode de eerste
jaren na invoering van het instrument. Gemeenten moesten zich hun nieuwe taken bij de
toepassing van het instrument loonkostensubsidie eigen maken. Ook werkgevers geven
aan dat zij na invoering van de Participatiewet moesten wennen aan de vereisten voor het
instrument loonkostensubsidie. In de loop der tijd zijn werkgevers en gemeenten gewend
geraakt aan het instrument en lijkt er sprake van een leercurve; gemeenten geven aan
beter te zijn geworden in het contact met werkgevers en het afwikkelen van de
loonkostensubsidie (Gielen et al. 2018: 117).
Figuur 7.1a
Aantal mensen uit de doelgroep van de Participatiewet voor wie een re-integratie-instrument wordt ingezet,
op 31 december van dat jaar
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2015 2016 2017 2018
DJ forfaitaire loonkostensubsidie [ overige
EJ loonkostensubsidie WO tijdelijke loonkostensubsidie
EH begeleid werk WE participatieplaats
mm beschut werk EE vervoer
Bron: cBs, bewerking scp
204 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Figuur 7.1b
Aantal mensen uit de doelgroep van de Participatiewet voor wie een re-integratie-instrument wordt ingezet,
op 31 december van dat jaar, exclusief de categorie ‘overig’
35.000
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
2015 2016 2017 2018
LJ forfaitaire loonkostensubsidie
EJ loonkostensubsidie MO tijdelijke loonkostensubsidie
LI begeleid werk B participatieplaats
ml beschut werk MM vervoer
Bron: cBs, bewerking scp
De praktijk laat zien dat gemeenten kosten baten overwegingen hanteren bij de inzet van
dure instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching. Zo hanteerden een aantal
gemeenten een beleid om mensen met een lage loonwaarde niet naar werk te begeleiden
en ook alleen loonkostensubsidie te verstrekken vanaf een bepaalde drempel (Inspectie
SZW, 2016d). De oorzaak van deze terughoudendheid is gelegen in de wijze waarop de kos-
ten voor het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking gefinancierd wor-
den. Deels vanuit het BUIG (namelijk loonkostensubsidie) en deels vanuit het gemeente-
fonds (begeleidingskosten). Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als
loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit
de doelgroep vanuit een uitkering naar werk kunnen begeleiden, kan dat hun een bespa-
ring opleveren. Dit is evenwel niet altijd het geval. Soms is sprake van een negatieve
besparing. Gemeenten hebben dus een prikkel om instrumenten en begeleiding in te zet-
ten voor groepen met de hoogste loonwaardes en kans op een baan. Dit betekent ook dat
het ondersteunen van mensen zonder uitkering gemeenten minder oplevert dan wel geld
kost. Het budget voor de begeleidingskosten mogen gemeenten ook aan andere doelen
besteden zodat ook op dat vlak kosten baten overwegingen in het nadeel van de doel-
groep, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, uitpakken.
205 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Financiële compensatie is noodzakelijke randvoorwaarde voor werkgevers en leidt tot
meer baanbehoud
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet in februari 2014
vroeg de Tweede Kamer aan de regering om binnen drie jaar na ingang van de wet onder-
zoek te doen naar de effectiviteit van de instrumenten loonkostensubsidie (in de
Participatiewet) en loondispensatie (in de Wajong). Dit onderzoek is in opdracht van szw
verricht door Ape Public Economics en De Beleidsonderzoekers (Gielen et al. 2018). Eind
2018 presenteerden zij hun bevindingen. Het bleek niet mogelijk op basis van een random-
ized controlled trial geïsoleerd vast te stellen wat de netto- effectiviteit van beide instrumen-
ten is. Daardoor kon ook niet onomstotelijk worden vastgesteld welk instrument het effec-
tiefst is. De instrumenten zijn immers niet tegelijkertijd ingezet voor dezelfde groepen
jonggehandicapten. Een volledig vergelijkbare controlegroep is er daarom niet. Om een
onderzoek te doen met zo veel mogelijk zeggingskracht is daarom gebruikgemaakt van
wat de onderzoekers de effectladder? noemen. Dit betekent dat datatriangulatie is toege-
past: men heeft verschillende bronnen gebruikt om de instrumenten te onderzoeken
(bestaande documenten en onderzoeken, interviews in de arbeidsmarktregio’s, beschrij-
vende kwantitatieve bronnen en verklarende statistiek).
In lijn met eerder onderzoek (Borghouts et al. 2015; Groenewoud 2013; Rosing et al. 2011;
Versantvoort en Van Echtelt 2012) concludeert men dat er in de literatuur weinig steun is
voor de aanname dat instrumenten met financiële prikkels werkgevers zouden motiveren
om mensen met een beperking In dienst te nemen en te houden. Wel blijkt dat deze instru-
menten fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een
beperking in dienst te nemen (zie ook de eerdere hoofdstukken). Dat beeld werd ook
bevestigd in interviews met werkgevers en uitvoerders. Daaruit bleek dat als de financiële
compensatie zou uitblijven, de meeste werkgevers waarschijnlijk geen mensen met
arbeidsbeperking in dienst zouden nemen. De onderzoekers concluderen op basis van de
door hen uitgevoerde effectiviteitsanalyse — waarin ze qua achtergrondkenmerken verge-
lijkbare groepen jonggehandicapten volgen die aan het werk zijn gegaan met en zonder
loonkostensubsidie na invoering van de Participatiewet — dat het instrument loonkosten-
subsidie aantoonbaar een positief effect heeft op het behoud van werk. Het verkrijgen van
werk kon hier geen afhankelijke zijn, omdat toepassing van loonkostensubsidie vereist dat
er sprake is van een baan. Rekening houdend met samenstellingseffecten, persoons- en
baankenmerken en conjunctuur hebben de jonggehandicapten met loonkostensubsidie
naar schatting 55% minder kans op beëindiging van het werk binnen een jaar dan de jong-
gehandicapten zonder loonkostensubsidie. Loonkostensubsidie bevordert daarmee
— aldus de onderzoekers — aantoonbaar de duurzaamheid van arbeidsparticipatie van de
groep jonggehandicapten in de Participatiewet.
Daarnaast is het belangrijk om oog te hebben voor niet-financiële afwegingen die werk-
gevers maken. Werkgevers blijken momenteel nog vaak administratieve rompslomp te
ervaren (iszwm 2019). Mogelijk schrikt dat welwillende werkgevers af.
206 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
7.2.4 Reflectie en toekomst: het instrument loonkostensubsidie
Er zijn verschillende manieren waarop men de werking van het instrument loonkosten-
subsidie in de Participatiewet kan wegen. Centraal staat de vraag in hoeverre het instru-
ment slaagt in het behalen van de doelstelling. Zorgt de toepassing van de loonkosten-
subsidie ervoor dat werkgevers mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen? Waar
lopen werkgevers en gemeenten nog tegenaan? En is er voldoende draagvlak voor het
beleid in de huidige vorm?
Financiële compensatie werkgevers noodzakelijke randvoorwaarde voor behalen
doelstellingen
Voor het slagen van beleid is het belangrijk dat doelstellingen en instrumenten onderling
een coherent geheel vormen. We hebben kunnen zien dat het instrument loonkosten-
subsidie onderdeel vormt van een breder pakket aan maatregelen om de doelstelling van
inclusie van arbeidsbeperkten te behalen. De inzet ervan kan niet los worden gezien van de
Wet banenafspraak, waarin werkgevers zich garant hebben gesteld voor het creëren van
125.000 extra banen voor arbeidsbeperkten. Uit de literatuur blijkt dat financiële compen-
satie voor werkgevers een belangrijk middel is om te zorgen dat werkgevers mensen met
een beperking aannemen, en in het verlengde daarvan, om de doelen van de banen-
afspraak te behalen. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat werkgevers financiële compensa-
tie zelf zien als een noodzakelijke randvoorwaarde om personen met een arbeidsbeperking in
dienst te nemen (en te houden). Werkgevers blijken het niet meer dan logisch te vinden dat
zij alleen voor de daadwerkelijke productiviteit van de werknemer betalen. Bovendien
moeten zij ook vaak administratieve handelingen uitvoeren die tijd en geld kosten. In een
aantal gevallen worden de besparingen op loonkosten zelfs tenietgedaan door de extra
inspanning. Als financiële compensatie zou uitblijven zouden de meeste werkgevers waar-
schijnlijk geen mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen. Als beleidsinstrument is
het dus een belangrijke bouwsteen voor de inclusie van mensen met een arbeidsbeperking.
Maar er is meer nodig
Maar financiële compensatie is ook geen wondermiddel. We kunnen niet zonder meer stel-
len dat de inzet van dit instrument ook leidt tot een toename van de baankansen voor
mensen uit de doelgroep. Uit de literatuur komt namelijk een eenduidig beeld naar voren
dat werkgevers financiële compensaties niet ervaren als motivatie om mensen met een
arbeidsbeperking aan te nemen. Het trekt hen niet over de streep om dat te doen.
Bij werkgevers spelen meerdere factoren en overwegingen een rol bij het aannemen en in
dienst houden van werknemers met een arbeidsbeperking. Financiële compensatie is voor
hen dus weliswaar een noodzakelijke randvoorwaarde, maar daarnaast is er meer nodig.
Werkgevers blijken momenteel nog vaak administratieve rompslomp te ervaren wat een
afschrikwekkende werking kan hebben voor welwillende werkgevers. Een actievere bena-
dering van werkgevers met een inzet van intermediairs zou voor verbetering kunnen zor-
gen. Bovendien is het positief dat er met het brede offensief wordt ingezet op een vereen-
voudiging van het instrument om het gebruik ervan voor werkgevers te vergemakkelijken.
207 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Ook de komende jaren zullen aanpassingen op basis van signalen uit de praktijk nog
gewenst zijn.
Breed draagvlak maatregelen belangrijk voor slagen ervan
Eerder in dit hoofdstuk is betoogd dat de resultaten van beleidsmaatregelen dienen te
worden bezien binnen de context waarin zij hun uitwerking vinden. Om die reden hebben
we in deze paragraaf het implementatieproces uitgebreid geschetst. Daarbij bleek dat er in
de afgelopen jaren nogal wat (politieke) discussie is geweest over de vraag of loonkosten-
subsidie wel het adequate middel is en of loondispensatie niet geschikter zou zijn. Deze
discussie is zowel voor de inwerkingtreding van de Participatiewet gevoerd als tijdens de
implementatiefase.
Op basis van het beschikbare onderzoek valt niet te zeggen of het ene instrument effectie-
ver is dan het andere. Wel is duidelijk dat er voor arbeidsbeperkten zelf minder nadelen
kleven aan loonkostensubsidie dan aan loondispensatie. Het levert hun minder adminis-
tratief ‘geregel’ op en geeft hun een volwaardige positie op de arbeidsmarkt. Als men in
ogenschouw neemt dat het hier vaak om kwetsbare personen gaat, lijkt dit zeer wenselijk.
Bovendien blijkt dat er een groter maatschappelijk draagvlak is voor loonkostensubsidie,
ook onder werkgevers. Dat draagvlak is van groot belang voor het slagen van de
Participatiewet en de Wet banenafspraak. De keuze voor loonkostensubsidie werd uitein-
delijk nooit teruggedraaid, maar de (politieke) discussie over de geschiktheid van het
instrument was wel een constante factor in de eerste jaren van de Participatiewet.
Bij onzekerheid over de duurzaamheid van beleid is echter niemand gebaat. Naast een
breed draagvlak lijken helderheid, voorspelbaarheid en duurzaamheid van beleid ook wen-
selijk voor een succesvolle toepassing van het instrument loonkostensubsidie.
7.3 Beschut werk als onderdeel van de Participatiewet
Werk regulier waar dat kan en beschut waar dat moet
Ondanks het sterke accent van de Participatiewet op arbeidsdeelname, wordt in de wet
ook erkend dat niet iedereen in een reguliere baan werk kan verrichten. Toch acht het kabi-
net ook voor deze mensen enige vorm van participatie wenselijk. De achterliggende
gedachte is dat participatie het sociaal isolement van mensen kan doorbreken en sociale
uitsluiting kan voorkomen. Daarbij valt het verdienen van een eigen inkomen te prefereren
boven het ontvangen van een uitkering, omdat dit het gevoel van eigenwaarde kan ver-
sterken. Zo valt in de toelichting bij de Participatiewet te lezen: “Participatie, bij voorkeur
via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het
gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie” en
“het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft men-
sen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten” (TK 2013/2014a: 37 en 38).
Meedoen is de sleutel en helpt op allerlei manieren, zo is de gedachte. En als participatie
via een reguliere baan niet mogelijk is, dan kan het alsnog via een ‘niet-reguliere’ baan.
Daarom voorziet de Participatiewet ook in de mogelijkheid voor arbeidsparticipatie in een
208 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
beschutte werkomgeving. Het uitgangspunt hierbij is dat werk regulier dient te zijn waar dat
kan, en beschut waar dat moet. Beschut werk is geen nieuwe term of nieuw concept. In de
vele sociale werkplaatsen in ons land werken immers al jarenlang veel mensen op
beschutte werkplekken. Daarom wordt ook wel gesproken van oud beschut werk in de
sociale werkplaatsen en nieuw beschut werk onder de Participatiewet. In dit hoofdstuk zul-
len deze toevoegingen niet worden gebruikt. Wanneer wordt gesproken van ‘beschut werk’
wordt daarmee dus de voorziening onder de Participatiewet bedoeld.
7.3.1 Opzet van het instrument beschut werk
Om het verloop van de implementatie en de bevindingen uit de praktijk goed te kunnen
begrijpen is inzicht nodig in de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever. Daarom
beschrijven we eerst de oorspronkelijke opzet van beschut werk bij de introductie van de
Participatiewet.
Doelgroep beschut werk is smaller dan voormalige doelgroep Wsw
Tot de doelgroep beschut werk behoren mensen die (nog) niet in een reguliere baan kun-
nen werken, ook niet met extra begeleiding en ondersteuning. Zij hebben uitsluitend in
een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeids-
participatie. Concreet gaat het dan om mensen die door bijvoorbeeld een lichamelijke, ver-
standelijke of psychische beperking dusdanig veel begeleiding of aanpassing van de werk-
plek nodig hebben, dat niet mag worden verwacht van werkgevers dat zij deze mensen in
dienst nemen. Dit onderscheidt de doelgroep van de doelgroep voor de banenafspraak,
waarbij men verwacht dat reguliere werkgevers hen met extra voorzieningen van
gemeente of vwv in dienst zouden kunnen nemen.
De doelgroep beschut werk is smaller dan de voormalige doelgroep Wsw. Dat komt door-
dat verondersteld wordt dat er in de voormalige doelgroep Wsw ook mensen zitten die bij
een reguliere werkgever aan het werk zouden kunnen. Bijvoorbeeld via begeleid werken of
een individuele dan wel groepsdetachering. Bij de invoering van de Participatiewet was de
inschatting dat een derde van de in totaal ongeveer 90.000 Wsw'ers uitsluitend beschut
kan werken. Ervan uitgaande dat de structurele behoefte aan beschut werk ongeveer gelijk
zal blijven, verwacht men het aantal beschutte werkplekken de komende jaren op te bou-
wen naar 30.000 in de structurele situatie (2050). De behoefte is daarbij leidend. De beoor-
delingscriteria voor beschut werk onder de Participatiewet zijn strikter dan die voor de
sociale werkvoorziening.
Of iemand in aanmerking komt voor beschut werk hoeft niets te zeggen over de mate van
productiviteit (de loonwaarde) van deze persoon. De hoogte van de loonwaarde is dan ook
nadrukkelijk geen criterium om te bepalen of iemand tot de doelgroep beschut werk hoort.
Het beslissende criterium is namelijk de mate van begeleiding en/of de mate van techni-
sche en organisatorische aanpassingen die iemand nodigt heeft. Het kan dus voorkomen
dat iemand met een loonwaarde van meer dan 70% in aanmerking komt voor beschut
werk. Er is dan ook sprake van een zeer diverse doelgroep bij wie een verscheidenheid aan
problematiek aanleiding kan vormen voor de noodzaak van een beschutte werkplek.
209 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Indicering en advies verlopen via uwv
Om in aanmerking te komen voor een beschutte werkplek is een Advies indicatie beschut
werk vereist. Als gemeenten iemand beschut werk willen aanbieden dienen zij dit advies
aan te vragen bij uwv. Sinds 2017 kunnen mensen ook zelf advies aanvragen bij uwv. Uwv
onderzoekt vervolgens welke mogelijkheden de cliënt heeft om te werken, en welke aan-
passingen en begeleiding daarvoor eventueel nodig zijn. Als blijkt dat de persoon in kwes-
tie arbeidsvermogen heeft maar wel ondersteuning (begeleiding, aanpassingen; zie hierbo-
ven) nodig heeft die niet van een reguliere werkgever verwacht mag worden, dan geeft
Uwv de gemeente een positief advies. In de oorspronkelijke opzet van de Participatiewet
werd afgesproken dat het hierbij zou gaan om een advies met een inspanningsplicht voor de
gemeente om op korte termijn de werkplek te realiseren.
Vanaf 2017 geldt voor iedere gemeente een behoefteraming. Zij mogen personen met een
positief advies niet uitsluiten van beschut werk zolang het aantal te realiseren plekken dat
is vastgesteld in de ministeriële regeling nog niet is bereikt. Het kan voorkomen dat er in
een jaar meer positieve adviezen worden afgegeven dan een gemeente aan beschutte
werkplekken moet realiseren conform de ministeriële regeling. In dat geval kan een
gemeente ervoor kiezen om additionele plekken te realiseren. Doet een gemeente dit niet,
dan ontstaat er een wachtlijst. In het volgende jaar zijn de aantallen uit de ministeriële
regeling hoger en kan de persoon mogelijk alsnog geplaatst worden. Er zijn echter geen
landelijke regels voor wachtlijstbeheer afgesproken, zoals dat wel het geval was bij de
Wsw.
Gemeenten verantwoordelijk voor realisatie van dienstbetrekking tegen wmL
In het oorspronkelijke wetsontwerp waren gemeenten vrij in hun keuze om de voorziening
beschut werk aan te bieden. Wanneer zij echter een positief Advies indicatie beschut werk
ontvingen van Uwv, hadden zij wel de inspanningsplicht om die werkplek ook daadwerke-
lijk te realiseren. Gemeenten hebben hierbij de beleidsvrijheid om zelf te bepalen hoe en
waar de voorziening wordt gerealiseerd. Dit hoeft bijvoorbeeld niet bij de gemeente zelf te
zijn, maar kan ook via detachering bij een reguliere werkgever. De belangrijkste voor-
waarde voor beschut werk is dat het altijd de vorm van een dienstbetrekking moet hebben
waarop het arbeids- of ambtenarenrecht van toepassing is, tegen 100% wettelijk mini-
mumloon. Andere vormen van activering zonder dienstbetrekking, zoals werken met
behoud van uitkering, vrijwilligerswerk en (arbeidsmatige) dagbesteding, vallen niet onder
de definitie van beschut werk volgens de Participatiewet. Er is dan immers geen sprake van
loonvormende arbeid.
210 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Tabel 7.1
Beschut werk ten opzichte van doelgroepregister
doelgroepregister beschut werk
arbeidsvermogen er is arbeidsvermogen en men isin _ eris arbeidsvermogen maar men is
staat om in een reguliere baan te alleen in staat om in een beschutte
werken werkomgeving te werken
beleidsmatige veronderstelling persoon in kwestie kan bij een persoon in kwestie heeft dermate
reguliere werkgever werken, maar veel begeleiding of aanpassing van
de matching dient te worden de werkplaats nodig, dat niet van
vergemakkelijkt, bijvoorbeeld met een reguliere werkgever mag
jobcoaching of loonkostensubsidie worden verwacht dat hij de
desbetreffende persoon in dienst
neemt (het kan wel)
indicering Uwv-indicatie via Advies indicatie beschut werk door
doelgroepregister; sinds 1 januari UWV; kan worden aangevraagd door
2017 geldt ook de Praktijkroute als gemeenten en per 1 januari 2017
extra toegangsroute tot dit register; ook door individuen zelf
vso/pro kan zonder indicatie na
melding worden opgenomen in
doelgroepregister
dienstbetrekking ja ja
te realiseren aantallen 125.000 extra banen van de verwachte behoefte aan 30.000
banenafspraak beschutte werkplekken in de
structurele situatie in 2050
Bron: scP
7.3.2 De ontwikkeling van het instrument beschut werk
Realisatie beschut werk komt traag op gang
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 werd de Wsw afgesloten
voor nieuwe instroom en werd tegelijkertijd aangevangen met de opbouw van de nieuwe
voorziening beschut werk. In het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet komt de reali-
satie van deze voorziening nog maar traag van de grond. Zo wordt in de loop van 2015 dui-
delijk dat de doelstelling van het creëren van 1600 beschutte werkplaatsen in het eerste
jaar niet behaald zal worden (TK 2015/2016). Tot september wordt bij uwv slechts q1 keer
advies aangevraagd. In de maanden daarna loopt dat aantal wel wat verder op. Medio
december zijn er 263 aanvragen voor een advies beschut werk bij uwv binnengekomen.
De staatssecretaris laat in een brief aan de Kamer weten dat een groot gedeelte van de
gemeenten nog bezig is met het uitwerken van hun beleid.
Die constatering wordt ondersteund door de eerste nota van bevindingen van de Inspectie
szw (2015f). Hieruit blijkt dat 81% van alle gemeenten in een verordening of beleidsstukken
heeft opgenomen (of gaat opnemen) dat beschut werk wordt aangeboden. Desalniettemin
kan ook van deze gemeenten twee derde nog niet aangeven hoeveel plekken zij precies
211 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
willen realiseren, omdat zij nog bezig zijn met de uitwerking van het te voeren beleid.
Gemeenten hebben meer tijd nodig om bekend te raken met het instrument beschut werk,
en om te bedenken hoe ze hier handen en voeten aan kunnen geven. De staatssecretaris
kondigt naar aanleiding van deze bevindingen aan dat zij voor de periode 2016-2020
cumulatief 100 miljoen euro beschikbaar stelt om gemeenten te stimuleren en onder-
steunen bij het creëren van beschutte werkplekken. Gemeenten die beschut werk creëren
en continueren worden beloond met een bonus.
In oktober 2015 blijkt ook uit de eerste meting van ervaringen van gemeenten met de
Participatiewet door Centerdata dat gemeenten nog terughoudend zijn met het inzetten
van beschut werk (Cuelenaere et al. 2015).3 Uit het onderzoek komt een drietal knelpunten
naar voren. Gemeenten ervaren beschut werk als duur en zijn bang dat het instrument
langdurige financiële verplichtingen met zich meebrengt. Daarnaast is de doelstelling voor
het aantal te realiseren plekken nog laag, waardoor het organiseren van beschut werk voor
veel gemeenten nog geen prioriteit heeft. Tot slot geven gemeenten aan dat er nog ondui-
delijkheid is over het geringe verschil met arbeidsmatige dagbesteding en de precieze
werkgeversrol die het instrument met zich meebrengt. De gemeenten die aangeven niet te
kiezen voor het instrument beschut werk, stellen dat dit met name ligt aan de financiële
belasting van het instrument op het totale budget voor participatie, en aan het relatief
kleine aantal werkzoekenden dat hiermee geholpen is.
Ondanks de door de staatssecretaris aangekondigde stimuleringsmaatregelen blijft de
trage realisatie van beschutte werkplekken door gemeenten aanhouden. Uit het vervolg-
onderzoek dat de Inspectie szw in juni van 2016 publiceert, blijkt dat er in het eerste jaar
van de Participatiewet uiteindelijk slechts qq werkplekken zijn gerealiseerd. Mogelijk nog
zorgwekkender is het feit dat het percentage gemeenten dat beschut werk wil inzetten tus-
sen augustus 2015 en april 2016 is teruggelopen van 81% naar 73%. Deze terugloop kent
volgens de Inspectie twee belangrijke oorzaken. Ten eerste geven gemeenten aan dat zij
moeite hebben om geschikte kandidaten te vinden en dat de door hen aangedragen kandi-
daten vaak een negatief uwv-advies ontvangen. De criteria zijn volgens gemeenten nog
onduidelijk en streng. Ten tweede blijkt wederom dat veel gemeenten beschut werk als
een onaantrekkelijke voorziening zien omdat er volgens hen financiële risico’s kleven aan
het structurele karakter ervan. Dat blijkt ook uit de beleidsdocumenten van gemeenten
zelf, die op termijn een structureel financieringsprobleem verwachten wanneer de tijdelijke
bonus beschut werk komt te vervallen.4 Veel gemeenten kiezen dan ook voor alternatieve
beleidsinstrumenten, zoals werkervaringsplaatsen, arbeidsmatige dagbesteding of vrijwil-
ligerswerk zonder dienstbetrekking. De Inspectie constateert dat deze alternatieven niet in
de geest van de Participatiewet zijn omdat er geen sprake is van loonvormende arbeid.
Ook de sER constateert in het voorjaar van 2016 dat het aantal plekken beschut werk bin-
nen de Participatiewet ernstig achterblijft bij de verwachtingen (SER 2016b). De raad
spreekt grote zorgen uit over de gang van zaken, temeer omdat de doelgroep van de
nieuwe voorziening juist “de meest kwetsbare groep binnen de Participatiewet” betreft
(SER 2016b: 7). De seR luidt bovendien de noodklok aangaande de zogenoemde sterfhuis-
212 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
constructie van de sociale werkplaatsen. “Er wordt nu gekozen voor het afbouwen van
bestaande structuren terwijl een nieuwe, werkende infrastructuur nog niet is geborgd”,
luidt de conclusie (sER 2016b: 17). De kwaliteit die de sociale werkplaatsen kunnen leveren
wordt bedreigd door het afsluiten voor nieuwe instroom, waardoor het expertiseniveau
niet op peil kan worden gehouden: “De krimp van sw-bedrijven leidt uiteindelijk tot het
niet meer in stand kunnen houden van kennis, ervaring en netwerken, die onontbeerlijk
zijn voor een goede sociale infrastructuur voor kwetsbare groepen” (SER 2016b: 17-18).
De raad beveelt daarom aan om beschut werk onder regie van de regionale werkbedrijven
vorm te geven. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Ten eerste hebben de sociale werk-
bedrijven de benodigde kennis, expertise en infrastructuur voor beschut werk al in huis.
Ten tweede hoopt de raad met het realiseren van beschut werk bij de sociale werk-
bedrijven hun teloorgang te kunnen beperken, waardoor ook de kwaliteit van beschut
werk gewaarborgd blijft.
Verplichtstelling gemeenten en rechtstreekse adviesaanvraag door individuen
Voor de staatssecretaris vormen de aanhoudende tegenvallende resultaten reden om actie
te ondernemen. Naast het lage aantal gerealiseerde werkplekken is volgens haar ook het
aanbieden van alternatieve voorzieningen door sommige gemeenten onwenselijk, zo geeft
zij in juni 2016 in een brief aan de Kamer aan: “Dagbesteding en andere alternatieven zon-
der dienstbetrekking die gemeenten aanbieden voor deze mensen leveren voor mij niet
het gewenste resultaat op dat mensen zelf in hun inkomen kunnen voorzien en daarmee
financieel zelfstandig kunnen zijn” (TK 2015/2016). De staatssecretaris geeft aan dat zij zich
genoodzaakt ziet om wettelijk vast te leggen dat gemeenten beschutte werkplekken moe-
ten realiseren. Ze kondigt aan dat zij in het najaar de wetswijziging voor het verplichten van
beschut werk aan de Kamer zal aanbieden.
De verplichting beschut werk wordt uiteindelijk opgenomen in het wetsvoorstel tot wijzi-
ging van de Participatiewet. De Raad van State oordeelt in oktober 2016 nog negatief over
dat wetsvoorstel (TK 2016/2017). De raad stelt dat het verplichtstellen van beschut werk
voor gemeenten eenzijdig ingrijpt in de gemeentelijke praktijk en daarmee inbreuk doet op
de uitgangspunten van de decentralisaties in het sociale domein. Bovendien, zo oordeelt
de raad, is niet duidelijk gemotiveerd waarom gemeenten verplicht worden gesteld om
beschut werk aan te bieden en waarom zij niet kunnen kiezen voor alternatieve voor-
zieningen.
Ondanks het negatieve advies van de Raad van State wordt het wetsvoorstel eind 2016
door de Eerste Kamer aangenomen, waardoor het vanaf 1 januari 2017 van kracht wordt.
Naast de verplichting worden er ook nog enkele andere wijzigingen doorgevoerd. Zo wordt
het voor personen die denken voor beschut werk in aanmerking te komen ook mogelijk
om zelf — zonder tussenkomst van de gemeente — een advies beschut werk bij Uwv aan te
vragen. Tot deze wijziging werd besloten omdat het voor gemeenten vaak lastig bleek om
de doelgroep in beeld te krijgen. Zodra uwv de adviesaanvraag van de burger zelf ontvangt
licht zij de gemeente hierover in zodat deze is voorbereid op de mogelijkheid dat er een
213 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
beschutte werkplek aangeboden dient te worden. Een persoon mag niet vaker dan één
keer per jaar zelf om advies vragen bij Uwv.
Positievere houding gemeenten, maar bezwaren blijven bestaan
Omdat eind 2016 blijkt dat slechts een klein deel van de voorgenomen 3200 beschutte
werkplekken is gerealiseerd, wordt de ministeriële regeling voor 2017 aangepast naar
2600 te realiseren plekken, als onderdeel van een ingroeipad van vijf jaar, om de achter-
stand te kunnen inhalen. Overigens blijft de financiering wel op de oorspronkelijke reeks
gebaseerd. Ook dat aantal blijkt nog te ambitieus. Eind september 2017 zijn er nog maar
735 mensen aan het werk op een beschutte werkplek. Maar in de maanden hierna gaat de
stijging van het aantal gerealiseerde beschutte werkplekken plotseling in een sneller
tempo. Uit cijfers van uwv blijkt dat er aan het eind van het jaar 1184q plekken gerealiseerd
zijn. Dat is nog steeds ver beneden de aantallen in de ministeriële regeling, maar de stijging
begint te versnellen. In het derde jaar van de Participatiewet vertienvoudigt het aantal
beschutte werkplaatsen die in de twee jaar ervoor gerealiseerd werden.
Ook uit de tweede meting van ervaringen van gemeenten met de Participatiewet (in okto-
ber 2017) blijkt dat gemeenten langzaam een modus vivendi weten te vinden met hun
nieuwe verantwoordelijkheden. Centerdata constateert dat zij “hun expertise en werk-
processen op orde hebben en tamelijk positief zijn over de samenwerking die tot stand is
gekomen” (Cuelenaere et al. 2017). Uit het onderzoek blijkt dat het aantal gemeenten dat
aangeeft een advies beschut werk te hebben aangevraagd flink is toegenomen ten
opzichte van de eerste meting, maar dat het meestal om een beperkt aantal personen
gaat. Daardoor gaat het in totaal ook nog niet om grote aantallen. Daarbij blijkt de meer-
derheid van de gemeenten uit het onderzoek nog steeds géén advies beschut werk te heb-
ben aangevraagd. Er komt een aantal knelpunten naar voren die al eerder door gemeenten
werden genoemd. De kosten van beschut werk blijven een reden voor zorgen, met name
wanneer de tijdelijke bonus beschut werk na 2020 komt te vervallen. Bovendien blijkt dat
enkele gemeenten nog steeds worstelen met de indicering door uwv: de criteria zijn vol-
gens hen streng en onduidelijk. Volgens enkele gemeenten is het lastig om mensen te vin-
den die aan de criteria voldoen, zij geven aan nog geen geschikte kandidaten in beeld te
hebben. Andere gemeenten geven aan onvoldoende budget te hebben, overeenkomstig
de perceptie dat het instrument ‘duur’ is. Gemeenten die het instrument wel hebben inge-
richt kiezen massaal voor inrichting binnen de bestaande sw-organisatie. De expertise is
daar immers al in huis.
Van transitiefase naar realisatie
In juni 2018 laat de staatssecretaris van szw in een brief aan de Kamer weten dat er nog
steeds sprake is van een transitiefase (TK 2017/2018b). Het aantal gerealiseerde plekken blijft
nog steeds achter bij de verwachtingen. Desondanks toont de staatssecretaris zich positief
over de ontwikkelingen. Zo stelt zij vast dat gemeenten na een aanloop hun rol inmiddels
hebben opgepakt. Ze concludeert dat de realisatie momenteel nog onvoldoende is, maar
214 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
dat er sprake is van een stijgende trend die optimistisch stemt over de toekomstige realisa-
tie van beschut werk,
7.3.3 Gebruiken effectiviteit van beschut werk
Uit de kwartaalcijfers van uwv blijkt dat de stijging van het aantal gerealiseerde werkplek-
ken in 2018 inderdaad doorzet. Eind september van dat jaar waren er 2195 mensen werk-
zaam op een beschutte werkplek en aan het eind van het jaar kwam dat getal uit op 2542.
Het aantal van q60o beschutte werkplekken zoals voor 2018 vastgelegd in de ministeriële
regeling werd daarmee wederom niet gehaald, maar het aantal gerealiseerde beschutte
werkplekken neemt jaarlijks significant toe. Tussen december 2017 en december 2018 was
sprake van een ruimschootse verdubbeling van het aantal mensen werkzaam op een
beschut werkplek.
Tabel 7.2
Aantal mensen werkzaam op een beschutte werkplek in het kader van de Participatiewet
december 2015 december 2016 december 2017 december 2018
40 284 1.184 2.542
Bron: Uwv kwartaalrapportages en cBs-registraties, scP-bewerking
In de eerste drie maanden van 2019 steeg het aantal mensen dat werkzaam is op een
beschutte werkplek verder naar 2867. Uit de uwv-rapportage beschut werk van het eerste
kwartaal van 2019 blijkt dat burgers in groten getale gebruikmaken van de mogelijkheid
om zelf een advies beschut werk aan te vragen (uwv 2019b). Van de in totaal 7393 advies-
aanvragen die tot en met juni 2019 zijn gedaan, is grofweg twee derde afkomstig van bur-
gers zelf.» Wel blijkt uit de rapportage dat burgers ook vaker een negatief advies ontvan-
gen. Een derde van de adviesaanvragen die burgers doen wordt negatief beantwoord,
tegenover een vijfde van de adviesaanvragen van gemeenten.
In een evaluatie van het beschut werk uit 2019 concludeert de Inspectie szw (2019b) dat
beschut werk na een aarzelende start goed op gang is gekomen. Men wijst onder meer op
het feit dat het aantal aanvragen beschut werk in 2015 en 2016 nog bleef steken op
14% van de aantallen uit de ministeriële regelingen, terwijl dit in 2017 en 2018 alweer
86% bedroeg. Wel zijn er volgens de Inspectie duidelijke verschillen zichtbaar tussen
gemeenten. Waardoor dat komt heeft men niet precies kunnen duiden, maar duidelijk is
wel dat de ene gemeente actiever is dan de andere. Gemeenten mogen geld dat zij over-
houden op het Participatiebudget zelf houden en aan andere zaken besteden. Het niet rea-
liseren van een dure voorziening als beschut werk bespaart gemeenten veel geld. De
Inspectie szw benoemt in haar evaluatie van het instrument dat meerdere gemeenten het
overschot op het beschut werk-budget besteden aan andere doeleinden en aan het afdek-
ken van tekorten.
215 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
De Inspectie kan geen eenduidig antwoord geven op de vraag of het huidige budget voor
één beschut werk-plek toereikend is. Wel is er een aantal redenen waardoor gemeenten
minder (of juist meer) over kunnen houden aan het totale budget voor beschut werk dat zij
krijgen. Ook geeft een aantal gemeenten aan geen zicht te hebben op de kosten die met
beschut werk gemoeid zijn. Een gebrek aan inzicht in het financiële plaatje rondom beschut
werk zou een verklaring kunnen zijn waarom sommige gemeenten de voorziening als
financieel riskant ervaren.
Uit de evaluatie van de Inspectie komt verder naar voren dat er ook gemeenten zijn die
menen dat de aantallen uit de ministeriële regeling niet realistisch zijn voor hun gemeente
omdat er minder beschutwerkkandidaten zijn. Dit sluit aan bij de bevinding uit de tweede
meting van ervaringen van gemeenten door Centerdata, waarin sommige gemeenten aan-
geven het lastig te vinden om mensen in beeld te krijgen die aan de vereisten voldoen of
zelfs nog geen geschikte kandidaten in beeld te hebben (Cuelenaere et al. 2017).
Sommige gemeenten geven verder aan dat zij soms twijfelen aan het arbeidsvermogen
voor een deel van de doelgroep met een positief advies. Het blijkt lastig passend beschut
werk voor hen te vinden. Er zijn ook mensen uit de doelgroep die net buiten de criteria
voor beschut werk vallen en zodoende via de banenafspraak aan het werk geholpen moe-
ten worden. Gemeenten geven aan voor deze groep zeer moeilijk werk bij reguliere werk-
gevers te kunnen vinden.
Uit het onderzoek naar de ervaringen van gemeenten door Centerdata blijkt dat gemeen-
ten die ervoor kozen om een arbeidsdeskundige aan te stellen succesvoller zijn in de reali-
satie van beschut werk. Zij kunnen hierdoor beter inschatten welke personen aan de ver-
eisten voldoen. De inzet van arbeidsdeskundigen kan gemeenten helpen bij het vinden van
geschikte kandidaten voor de beschut werkplekken.
De meerwaarde van beschut werk
De verplichting voor gemeenten om beschut werk aan te bieden per 1 januari 2017 leidde
tot veel discussie. Niet alleen betekende het een inperking van de beleidsvrijheid van
gemeenten, ook werd volgens de Raad van State niet duidelijk genoeg gemotiveerd
waarom beschut werk als voorziening te prefereren was boven andere voorzieningen
(TK 2016/2017). Om die vraag te beantwoorden onderzochten zowel Cedris en sBcM als
Berenschot de maatschappelijke meerwaarde van beschut werk. In de publicatie Maat-
schappelijke kosten-batenanalyse beschut werk gaan Cedris en sBcM in op de kosten en (maat-
schappelijke) baten van beschut werk (Bückman et al. 2017). Volgens het rapport levert
beschut werk zowel financieel als maatschappelijk positieve effecten op en is er in de
meeste gevallen sprake van een positief kosten-batensaldo. Zo zou beschut werk bijvoor-
beeld leiden tot een daling van zorgkosten, de kans op ernstige schulden verminderen en
het welzijn en de eigenwaarde van de betrokken persoon verhogen. Wel is er een verschil
In kosten zichtbaar tussen iemand met een lage loonwaarde en iemand met een hogere
loonwaarde. Voor mensen die minstens 30% loonwaarde hebben is het saldo van de kos-
ten en baten positief, terwijl voor mensen met een lagere loonwaarde de directe kosten
vaak hoger zijn dan de opbrengsten. De resultaten komen overeen met eerder onderzoek
216 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
waaruit blijkt dat beschut werk ten opzichte van andere beleidsalternatieven meerwaarde
heeft als het gaat om prestatie, meesterschap, loon en zingeving (bv. Schenderling et al.
2016).
De meeste gemeenten geven aan dat beschut werk in een behoefte voorziet, al zijn er
belemmeringen en kanttekeningen, zo blijkt uit de evaluatie door de Inspectie szw (2019b).
Gemeenten vinden de regeling beschut werk complex, evenals de financiering daarvan.
Het is een extra regeling naast bestaande regelingen voor mensen met een arbeids-
beperking. De grenzen tussen regelingen zijn diffuus en het betekent weer een apart indi-
catieproces met eigen voorwaarden en financiering. Het blijkt niet altijd mogelijk scherpe
grenzen te trekken tussen verschillende participatievormen. Gemeenten hebben bijvoor-
beeld moeite om mensen die net ‘te goed’ zijn voor beschut werk aan het werk te helpen
bij reguliere werkgevers, zo blijkt uit de evaluatie beschut werk. Dit laat zien dat de grens
diffuus is. Ook laat deze evaluatie zien dat er situaties bestaan waarbij dagebestedings-
deelnemers en mensen in beschut werk hetzelfde werk uitvoeren op dezelfde werkplek.
Voor uitvoerenden blijkt het lastig aan te geven waar het verschil precies zit.
Sommige gemeenten zijn van mening dat zij het instrument niet nodig hebben en dat zij de
doelgroep ook op een alternatieve manier kunnen bedienen. De regeling druist volgens
hen in tegen de gedachte van decentralisatie: “gemeenten kunnen zelf bepalen welke
ondersteuning het best is voor de burger”. Er is nauwelijks sprake van doorstroom van
beschut werk naar een reguliere baan zo laat de evaluatie beschut werk zien. Er is welis-
waar aandacht voor ontwikkeling, maar dat heeft nauwelijks geleid tot doorstroom naar
een baan in het kader van de banenafspraak.
7.3.4 Reflectie en toekomst: het instrument beschut werk
De implementatie van de voorziening beschut werk in de Participatiewet kende een moei-
zame aanloop. In de eerste jaren na invoering van de wet kwamen veel gemeenten niet toe
aan de implementatie van het instrument. Sommige gemeenten kozen er bewust voor om
geen beschut werk aan te bieden omdat het voor hen geen prioriteit had of omdat zij
andere voorzieningen prefereerden. In het tweede jaar van de Participatiewet bleek het
percentage gemeenten dat van plan was om beschut werk als voorziening aan te bieden
zelfs terug te lopen. Het aantal gerealiseerde beschutte werkplekken bleef in de eerste
jaren ver achter bij de geraamde aantallen. Maar dat beeld is aan het veranderen. Lang-
zaam maar zeker raken gemeenten gewend aan het instrument beschut werk, en zijn zij de
achterstanden die ze in 2015 en 2016 opliepen aan het inhalen. Hoe valt dit te verklaren?
Het overzicht van de implementatie van de voorziening beschut werk laat zien dat er in de
eerste jaren van de Participatiewet verschillende maatregelen zijn genomen. Er zijn diverse
interventies op verschillende momenten ingezet om de totstandkoming van beschut werk
te bevorderen. Zo werden gemeenten per 1 januari 2017 verplicht om beschut werk aan te
bieden voor burgers met een positief advies. Bovendien werd het vanaf die datum ook
mogelijk voor burgers om zelf rechtstreeks bij uwv een advies aan te vragen. Zij blijken in
groten getale van die mogelijkheid gebruik te maken. Tezamen heeft een reeks van maat-
regelen er mede voor gezorgd dat de realisatie van de voorziening beschut werk op gang is
217 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
gekomen. Maar deze maatregelen zijn uitgevoerd in een complexe en gelaagde structuur
waarin verschillende belanghebbende partijen een rol spelen. Het tempo waarin de realisa-
tie op gang kwam moet dan ook worden begrepen als een samenspel van meerdere facto-
ren. Zo speelt bijvoorbeeld ook de samenwerking tussen gemeenten en uwv een belang-
rijke rol.
Gemeenten hadden tijd nodig om bekend te raken met instrument en doelgroep
Als er één ding duidelijk naar voren komt uit alle onderzoeken en beleidsdocumenten, dan
is het dat gemeenten tijd nodig hebben gehad om de voorziening in te richten. Gemeenten
kregen in een vrij kort tijdsbestek de verantwoordelijkheid om een voorziening te creëren
voor een specifieke groep met specifieke benodigdheden. De benodigde kennis en exper-
tise om de doelgroep in beeld te krijgen, en te beoordelen of men aan de criteria voldoet,
was in veel gevallen (nog) niet in huis. Werkende weg zijn de beoordelingscriteria steeds
duidelijker geworden voor gemeenten, zo constateert de Inspectie szw in haar evaluatie
van het beschut werk. De meeste gemeenten zien de meerwaarde van de voorziening
beschut werk en menen dat het in een behoefte voorziet, maar vinden wel dat er nog
steeds verbeteringen in de regeling nodig zijn. Het vinden van de juiste personen voor de
voorziening beschut werk blijkt moeilijk. Gemeenten geven verder aan behoefte te hebben
aan zekerheid over toekomstige regelgeving en financiën ten aanzien van beschut werk.
Zij vinden het een belemmering om beschut werkplekken te creëren, daarmee langdurige
verplichtingen aan te gaan, terwijl regelgeving en financiering kan veranderen in de toe-
komst. Dit vormt daarmee ook een verklaring voor de terughoudendheid van gemeenten
ten aanzien van het instrument.
Nieuwe rol voor sociale werkbedrijven
Uiteindelijk blijkt dat veel gemeenten ervoor kiezen om gebruik te maken van de
bestaande infrastructuur en expertise die de verschillende sociale werkbedrijven al in huis
hebben. Zo komt ook uit de evaluatie van de Inspectie szw naar voren dat beschutte werk-
plekken vooral bij sociale werkbedrijven worden gecreëerd en slechts in beperkte mate bij
reguliere werkgevers. De ondernemingsraden van sociale werkbedrijven verstuurden in
januari 2017 ook een manifest naar de Nederlandse gemeenten waarin zij de gemeente-
raden verzoeken om de sociale werkbedrijven een rol te geven bij de invulling van beschut
werk (Schaafsma en Smit 2017). Volgens de ondernemingsraden van de sociale werk-
bedrijven is dit verstandig omdat zij beschikken over jarenlange ervaring met een zestal
cruciale instrumenten. Het gaat hierbij om matching en begeleiding; detachering;
werkgeversnetwerk; werkproces op maat; ontwikkeling werknemersvaardigheden; en
beschut werk.
Uit verschillende beleidsdocumenten van gemeenten blijkt dat gemeenten dit zelf ook een
aantrekkelijke mogelijkheid vinden. Zodoende kan de continuïteit van deze organisaties
worden gewaarborgd en ook het voorzieningenniveau voor de huidige Wsw'ers op peil
blijven. Bovendien blijkt dat veel gemeenten het gevoel hebben dat de sociale werkplaat-
sen werden gesloten voor nieuwe instroom voordat er een goed werkend alternatief was.
218 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
De staatssecretaris van szw stelt in een brief aan de Kamer dat “gemeenten besluiten over
de infrastructuur” en legt hun geen strobreed in de weg (TK 2017/2018b). Ze merkt verder
nog op dat zij van mening is dat de opgedane kennis en expertise en ook het netwerk van
werkgevers van sociale werkbedrijven “waardevol is voor de brede doelgroep van de
Participatiewet”.
Omdat gemeenten bij de invoering van de Participatiewet de opdracht kregen zelf beschut
werk te gaan organiseren als voorziening, vreesden verschillende partijen, waaronder de
SER, voor een ‘sterfhuisconstructie’ van de sociale werkplaats. Maar na de sluiting van de
Wsw voor nieuwe instroom zijn de deuren niet dichtgegaan. Sociale werkbedrijven zijn zich
gaan heroriënteren en lijken nu zelfs een sleutelrol te hebben voor het slagen van de voor-
ziening beschut werk. Dit betekent wel dat zij de kennis en expertise binnen de organisatie
op peil moeten houden, en vraagt van gemeenten om hierin te investeren. Dat blijkt ook
uit de evaluatie door de Inspectie szw. Daarin geeft een aantal gemeenten aan te moeten
investeren in duurzame begeleiding vanwege de afbouw van de sociale werkplaats. Bij de
doelgroep beschut werk is vaak sprake van multiproblematiek en een intensieve begelei-
dingsbehoefte. Dit vraagt om andere vaardigheden en competenties van de begeleiders op
de werkvloer, die men momenteel vaak niet kan bieden. Er zal daarom geïnvesteerd moe-
ten worden in passende begeleiding.
De mensen die nu bij sw-bedrijven werken, doen dat onder verschillende arbeidsomstan-
digheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor de sociale werkvoorziening.
Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en daarmee geen recht op
pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of reiskostenvergoeding. Gewoon-
lijk verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw vallen.
7.4 Conclusies
Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet verschillende instrumenten om men-
sen met beperkingen aan werk te helpen. Hierbij gaat het om uitkeringsgerechtigden en
niet-uitkeringsgerechtigden. Deze instrumenten bieden ook ondersteuning voor werk-
gevers die mensen met een arbeidsbeperking aannemen. In dit hoofdstuk ging specifiek de
aandacht uit naar de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk.
Loonkostensubsidie randvoorwaarde, positief effect op behoud van werk
Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelgroep
loonkostensubsidie ingezet, waarmee de werkgever wordt gecompenseerd voor de ver-
minderde productiviteit van de werknemer. Het ging in 2015 om 1397 mensen. Eind 2018 is
dit aantal toegenomen tot 17.000 mensen. Het betreft vooral mensen die ook geregis-
treerd staan in het doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak. Daarnaast
wordt loonkostensubsidie ingezet voor alle beschut werkers. Loonkostensubsidie heeft een
positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeidsrelatie.
De effecten op baankansen kunnen niet worden aangegeven.
219 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
Uit onderzoek onder werkgevers blijkt dat in algemeenheid financiële instrumenten funge-
ren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in
dienst te nemen en te houden, al zijn de instrumenten op zichzelf niet voldoende om werk-
gevers over de streep te trekken. Een goede match is essentieel. Belangrijk is het om ook
oog te hebben voor niet-financiële afwegingen die werkgevers maken. Werkgevers blijken
momenteel nog vaak administratieve rompslomp te ervaren. Mogelijk schrikt dat welwil-
lende werkgevers af, Een actievere benadering van werkgevers met een inzet van interme-
diairs zou voor verbetering kunnen zorgen. Bovendien is het positief dat de staatssecretaris
van szw met het brede offensief inzet op een vereenvoudiging van het instrument om het
gebruik ervan voor werkgevers te vergemakkelijken. Ook de komende jaren zullen aanpas-
singen op basis van signalen uit de praktijk nog gewenst zijn.
Steeds meer beschut werk, volgens gemeenten verbeteringen in regeling nodig
Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omge-
ving en onder aangepaste omstandigheden. vwv beoordeelt of iemand voor een beschutte
werkplek in aanmerking komt. De gemeente is dan verplicht de beschutte werkplek te bie-
den. Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Hoewel stijgend blijven
de gerealiseerde aantallen achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling zijn
genoemd. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 14% van de aantal-
len uit de ministeriële regeling, in 2017 en 2018 ongeveer 86%. Daarbij zijn opvallende ver-
schillen tussen gemeenten te zien. Een klein deel van de gemeenten heeft een realisatie die
boven de geraamde aantallen ligt. Een meerderheid heeft veel meer moeite om beschut
werk te realiseren.
De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel
verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel van de regeling is volgens hen dat het een
aparte regeling is met een aparte doelgroep en een aparte indicatiestelling, te midden van
de regelingen die er al zijn. Dit zou indruisen tegen het achterliggende idee van decentrali-
satie, namelijk dat gemeenten zelf kunnen bepalen welke ondersteuning het best is voor
de doelgroep waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Een ander ervaren nadeel betreft de com-
plexiteit. Schakelen tussen verschillenden voorzieningen en instrumenten gaat moeizaam.
Verder is het een duur instrument. Beschutte werkplekken worden vooral bij sw-bedrijven
gecreëerd (85%) en weinig bij reguliere werkgevers. Als reguliere werkgevers in beeld
komen, zijn dat veelal kleine mkb-bedrijven en grotere werkgevers die erop ingericht zijn
om grotere groepen mensen met een arbeidsbeperking in dienst te hebben, bijvoorbeeld
via een detacheringsconstructie.
Noten
1 Het onderzoek werd uitgevoerd onder 100 werkgevers met in totaal gooo werknemers met
loonkostensubsidie in dienst.
2 De effectladder is ontwikkeld door Van Yperen en Veerman (2008). De effectladder geeft een kader
waarin de effectiviteit van interventies is ingedeeld in een aantal niveaus. Het onderzoek naar de effec-
tiviteit van loonkostensubsidie en loondispensatie is zo ingericht dat op niveau tot en met 3 heldere
en betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden, en zo goed mogelijk op niveau q. Op niveau 1 van
220 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
de effectladder is de aard van de interventie nader omschreven en gespecificeerd (‘goed beschreven”).
Op niveau 2 van de effectladder gaat het om een aannemelijk verhaal dat de interventie kan werken
(goed onderbouwd’). Op niveau 3 zijn er cijfers beschikbaar die laten zien dat de doelgroep wordt
bereikt, dat de doelen van de interventie worden gerealiseerd, dat er weinig cliënten afhaken en dat
cliënten tevreden zijn (‘effectief volgens eerste aanwijzingen’). Op niveau gis er sprake van een goed
omschreven, theoretisch onderbouwde en in de praktijk getoetste aanpak waarbij bovendien is aange-
toond dat de interventie beter is dan geen interventie of een andere interventie (‘bewezen effectief”).
3 _ De data en uitkomsten van de onderzoeken van Centerdata en de Inspectie szw tonen soms verschil-
len, al komt het algemene beeld wel overeen. Dat heeft te maken met het feit dat Centerdata een
online vragenlijst heeft uitgezet onder 116 gemeenten terwijl de Inspectie szw cijfers over de gehele
populatie van 393 gemeenten heeft.
4 Zo blijkt bijvoorbeeld uit stukken van de gemeenten Emmen, Zaanstreek Waterland en Coevorden.
5 _ 4798 aanvragen waren afkomstig van burgers, tegenover 2595 van gemeenten.
6 Deze aantallen wijken af van de aantallen in het hoofdstuk over de Wsw-doelgroep. Dit komt doordat
iedereen daar maar eens per jaar is meegeteld: bij het zwaarste instrument dat gebruikt is.
221 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK
8 _Gemeentebeleid: verplichtingen en handhaving
Sander Muns’
— _ Sinds de invoering van de Participatiewet gaat er meer aandacht van gemeenten uit naar de
tegenprestatie en de taaleis.
— Toch vraagt nog geen zes op de tien gemeenten een tegenprestatie of iets vergelijkbaars voor
de uitkering.
— In de handhaving van de verplichtingen heeft de Participatiewet niet veel verandering
gebracht.
— _ Eris geen effect aangetoond van uniforme verplichting en uniforme handhaving op de uit-
stroom uit de bijstand.
81 Inleiding en vraagstelling
In voorbereiding op de invoering van de Participatiewet besloot het kabinet-Rutte Il in de
Wet werk en bijstand (wwB) en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand, wetten die sinds
1 januari 2015 in de Participatiewet zijn opgegaan, aanpassingen aan te brengen die
bijstandsgerechtigden actiever naar werk moeten laten zoeken (TK 2013/2014qd). In de
memorie van toelichting bij deze wetswijzigingen meldt het kabinet daarover:
Voor wie een uitkering heeft en kan werken, is werk geen keuze maar een verplichting. Het
recht op uitkering kan niet zonder die verplichting, die verplichting kan niet zonder naleving
door de bijstandsgerechtigden en de naleving kan niet zonder handhaving door de uitvoer-
ders. Verplichtingen, naleving en handhaving zijn drie pijlers onder het socialezekerheids-
stelsel die nodig zijn voor de houdbaarheid en voor het behoud van de solidariteit van de
mensen die voor het stelsel betalen. (TK 2013/2014C: 31)
De wijzigingen in de (Wet maatregelen) Wet werk en bijstand houden in dat verplichtingen
worden aangescherpt en dat de sancties die bij het niet nakomen van de verplichtingen
worden opgelegd, worden geüniformeerd. Gemeenten wordt daarbij wel de ruimte gela-
ten om maatwerk te leveren (TK 2013/2014a, 2013/2014c). In dit hoofdstuk bekijken we in
hoeverre bijstandsgerechtigden door deze wijzigingen inderdaad zijn geactiveerd.
Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk
De centrale vraag in dit hoofdstuk beantwoorden we aan de hand van de volgende onder-
zoeksvragen:
— Verschillen gemeenten in de verplichtingen die zij hun bijstandsgerechtigden opleg-
gen?
— Handhaven gemeenten actief als verplichtingen niet worden nageleefd?
222 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
— _ Kennen gemeenten die meer verplichtingen en sancties aan bijstandsgerechtigden
opleggen een hogere uitstroom uit de bijstand naar werk dan gemeenten die minder
verplichtingen opleggen?
— _ Kennen gemeenten die de verplichtingen strikt opleggen een hogere uitstroom uit de
bijstand dan gemeenten die milder zijn in het opleggen van maatregelen?
Voor een goed zicht op de materie behandelen we eerst de veranderingen in de wetgeving
op het gebied van verplichtingen en handhaving per 2015 (8 8.2). Vervolgens beschrijven
we de methoden die we hebben gehanteerd om onze vragen te beantwoorden (9 8.3).
In paragraaf 8.4 presenteren we de resultaten. We sluiten af met onze conclusies (8 8.5).
8.2 Veranderingen in de wetgeving per 2015
Het kabinet-Rutte Il heeft de Participatiewet ingevoerd vanuit het streven zo veel mogelijk
mensen kansen op (regulier) werk of andere vormen van participatie te bieden, maar ook
om de bijstand houdbaar en toegankelijk te houden (TK 2013/2014c). Daarop vooruitlopend
zijn enkele wijzigingen voorgesteld in de (Wet maatregelen) Wet werk en bijstand, die sinds
2015 onderdeel zijn geworden van de Participatiewet (TK 2013/2014a, 2013/2014; Staats-
blad 2014).
Een belangrijke wijziging is het ‘activerender maken van de polisvoorwaarden voor de bij-
stand’. Aan een bijstandsuitkering is volgens het kabinet-Rutte Il het principe van de
wederkerigheid verbonden: voor wat hoort wat. Daar komt bij dat het kabinet verwacht
dat in een participerende samenleving iedereen naar vermogen bijdraagt en verantwoor-
delijkheid neemt. Bijstandsgerechtigden moeten daarom vanaf 1 januari 2015, als de
gemeente hun daarom vraagt, een tegenprestatie leveren (TK 2013/2014C, 2013/2014d;
Staatsblad 2014a). Het gaat hier om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
Met de Invoering van de Participatiewet hebben gemeenten de opdracht gekregen om bij
verordening regels vast te stellen over de verplichte tegenprestatie. Het staat gemeenten
vrij om zelf invulling te geven aan de aard, duur en omvang van de tegenprestatie? Deze is
immers afhankelijk van de lokale omstandigheden en de specifieke situatie van degenen
die een beroep op de bijstand doen.
Over het activerender maken van de bijstand meldt de memorie van toelichting bij de
Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet
maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) verder het volgende:
Om de polisvoorwaarden van de bijstand te laten aansluiten bij de kansen die de
Participatiewet biedt wil de regering dat de aan het recht op de bijstand verbonden verplich-
tingen glashelder zijn voor de bijstandsgerechtigde. Dit zal de naleving verbeteren. Ook wil
de regering de uitvoerende instanties faciliteren bij de handhaving van de naleving van de
verplichtingen. Om een en ander te bereiken voorziet het voorliggende wetvoorstel in unifor-
mering van diverse arbeidsverplichtingen en van de duur en hoogte van de bijbehorende
maatregel. (TK 2013/2014C: 3)
223 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Op basis van bevindingen uit twee onderzoeken van de Inspectie Werk en Inkomen heeft
het kabinet-Rutte Il besloten de arbeidsverplichtingen en de handhaving daarvan meer in
overeenstemming met elkaar te brengen tussen gemeenten (TK 2013/2014c). In het rapport
Het naleven van verplichtingen (rw1 2011b) heeft de Inspectie bekeken hoe gemeenten omgaan
met bijstandsgerechtigden die minder kansen op de arbeidsmarkt hebben. De Inspectie
meldt in het rapport dat klantmanagers bij de gemeenten een grote beoordelingsvrijheid
hebben:
[.…] de ene medewerker [is] wat zakelijker van aard en grijpt eerder naar het sanctiemiddel,
terwijl de ander meer nadruk legt op een hulpaanbod of gespreksvoering. (rw1 2011b: 17)
Volgens de overheid dient dit beter georganiseerd te worden, want het leidt tot ‘onge-
rechtvaardigde rechtsverschillen’, zowel binnen een gemeente als tussen gemeenten
(TK 2013/2014). Uit het rapport ledereen aan de slag (rw1 2011a) volgt dat de Inspectie dwang
en drang als belangrijke middelen ziet om uitkeringsgerechtigden te motiveren werk te
zoeken en te aanvaarden. Volgens de Inspectie onderschatten gemeenten de uitwerking
van het opleggen van maatregelen. Daarom adviseert de Inspectie meer nadruk te leggen
op de verantwoordelijkheden van uitkeringsgerechtigden.
Vanwege de bevindingen van beide rapporten van de Inspectie gaat in de Participatiewet
extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtingen. Dat gebeurt niet zozeer
door de introductie van nieuwe verplichtingen als wel door een nadere uitwerking van al
bestaande verplichtingen.4 Gemeenten die van bijstandsgerechtigden het volgende vra-
gen, moeten hun een boete opleggen als zij zich willens en wetens niet aan deze verplich-
tingen houden:
a aanvaarden of behouden van werk;
Db inschrijving bij een uitzendbureau;
c__ vinden van werk in de gemeente voordat de bijstandsgerechtigde daarnaartoe ver-
huist;
d bereid zijn om per dag maximaal drie uur te reizen om werk te krijgen of te behouden;
e bereid zijn om te verhuizen om werk te krijgen of te behouden;
f_ krijgen en onderhouden van kennis en vaardigheden om werk te vinden en te behou-
den;
g zorgen dat kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag de kansen op het
vinden en behouden van werk niet belemmeren;
h accepteren van aangeboden diensten om aan het werk te gaan mogelijk te maken en
meewerken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Welke boete gemeenten in deze gevallen kunnen opleggen, is ook in de Participatiewet
geregeld.” De uitkering kan voor ten minste één tot maximaal drie maanden worden stop-
gezet. Zodra de bijstandsgerechtigde laat zien dat de opgelegde verplichtingen (weer) wor-
den nagekomen, kan de boete worden herzien. Gemeenten hebben echter ook de plicht
om een op te leggen of opgelegde maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de
bijstandsgerechtigde, en hebben dus de mogelijkheid om af te wijken van de in de
224 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Participatiewet voorgeschreven duur en hoogte van de boete. Omstandigheden die
maken dat het nodig is om van de in de wet voorgeschreven boete af te wijken, zijn bij-
voorbeeld een verergering van de schuldenproblematiek of de dreiging van huisuitzetting
of marginalisering. Een andere reden waarom afwijken een mogelijkheid is, is omdat de op
te leggen of opgelegde maatregel in strijd is met de zorgplicht van de overheid
(TK 2013/2014C: 34).
Voor de houdbaarheid van de bijstand is het volgens de overheid ook van belang dat
gemeente(ambtenare)n hun taak op een fatsoenlijke wijze kunnen uitvoeren
(TK 2013/2014c). Zeer ernstige misdragingen door bijstandsgerechtigden passen daar niet
bij. In de wwB waren al mogelijkheden opgenomen om daartegen op te treden.” In de
Participatiewet zijn deze mogelijkheden verruimd. Tot 2015 konden bijstandsgerechtigden
die zich ernstig misdroegen, maar wel hun verplichtingen nakwamen, geen maatregel
opgelegd krijgen. Ernstige misdragingen, of deze nu samenhangen met de weigering ver-
plichtingen na te komen of niet, zijn altijd ontoelaatbaar (TK 2013/2014c). Daarom biedt de
Participatiewet de mogelijkheid om ook bij zeer ernstige misdragingen een sanctie op te
leggen.
Na de invoering van de Participatiewet is op 1 januari 2016 een extra verplichting toege-
voegd aan het ontvangen van bijstand (Staatsblad 2015). Dat is de taaleis.® Mensen die bij-
stand aanvragen, moeten beschikken over basiskennis van de Nederlandse taal (referentie-
niveau 1F). Een bewijs van voldoende beheersing van de Nederlandse taal is als iemand
acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, het inburgeringsexamen heeft gehaald
of een ander document heeft waaruit beheersing van de Nederlandse taal blijkt. Als dat
bewijs er niet is, moeten bijstandsgerechtigden een taaltoets doen. In het geval van onvol-
doende beheersing van de Nederlandse taal, moeten zij zich inspannen om daar verande-
ring in te brengen? De gemeente mag de bijstandsuitkering verlagen bij onvoldoende
inspanning om daar verandering in te brengen. De eerste zes maanden gaat het om een
korting op de uitkering van 20%, de volgende zes maanden om een korting van go% en na
één jaar om een korting van 100%.
83 Methoden
Om onze vragen te beantwoorden maken we voor de uitstroom uit de bijstand naar werk
gebruik van gegevens van het cBs. Onder uitstroom verstaan we dat deel van de bijstands-
gerechtigden dat geen uitkering meer ontvangt omdat zij een baan hebben gevonden en
daardoor zonder bijstandsuitkering in hun levensonderhoud kunnen voorzien. We zetten
het aantal bijstandsuitkeringen dat wordt beëindigd vanwege het vinden van werk af tegen
het aantal bijstandsuitkeringen in 2017 in diezelfde gemeente. We relateren dit uitstroom-
cijfer aan het gemeentelijk beleid.
De gegevens over uitstroom uit de bijstand zeggen niets over de duur van de baan of
andere aspecten van de kwaliteit van de baan. De cijfers geven alleen aan of bijstands-
ontvangers een baan hebben gevonden en uit de bijstand zijn gestroomd. We beschikken
225 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
niet over specifieke informatie over de kwaliteit van banen per gemeente.'° Dat wil niet
zeggen dat onze bevindingen over de uitstroom niet in een breder perspectief zijn te plaat-
sen. In gemeenten met dezelfde uitstroom uit de bijstand, maar relatief veel uitstroom
naar tijdelijke banen is een groter risico op latere terugstroom naar de bijstand. Dat houdt
in dat deze gemeenten op termijn een grotere bijstandspopulatie kunnen hebben. Daar-
naast is het mogelijk dat bepaald gemeentelijk beleid geen effect heeft op de uitstroom,
maar wel een afschrikeffect heeft op potentiële toekomstige instroom (anticipatie-effect),
waardoor de bijstandspopulatie kleiner is in zulke gemeenten. Door ook de samenhang
tussen het uitvoeringsbeleid van gemeenten (verplichtingen en sancties) en het aantal bij-
standshuishoudens te bestuderen kunnen we de samenhang tussen dit beleid en de uit-
stroom uit de bijstand naar werk in een breder perspectief plaatsen. De relatie tussen het
beleid en het aantal bijstandsgerechtigden in een gemeente onderzoeken we op een ver-
gelijkbare wijze als Marlet et al. (2017). Om het aantal bijstandshuishoudens in een
gemeente te voorspellen gebruiken we namelijk net als in Marlet et al. (2017) het zoge-
noemde bijstandsverdeelmodel. Dit verdeelmodel voorspelt aan de hand van objectieve
factoren — meetbare kenmerken die gemeenten zelf niet kunnen beïnvloeden — hoeveel
bijstandshuishoudens er in een gemeente naar verwachting zijn"! Op basis van deze voor-
spelling worden ieder jaar de financiële middelen voor de bijstand over de gemeenten ver-
deeld.
Informatie over het door gemeenten gevoerde beleid verkrijgen we uit een enquête van
Centerdata (zie kader 8.1). We zetten uiteen welke plichten gemeenten hun bijstands-
gerechtigden opleggen en ook tot welke sancties zij overgaan als bijstandsontvangers zich
niet aan de opgelegde verplichtingen houden.
Kader 8.1 Onderzoek onder gemeenten
Centerdata vroeg gemeenten naar de ervaringen met de Participatiewet (Cuelenaere et al. 2017).
Onder 193 gemeenten is een vragenlijst verspreid. De enquête is gehouden tussen begin februari
2017 en half juli 2017. Ruim 60% van de gemeenten (116) heeft de enquête ingevuld. We nemen
alleen gemeenten en samenwerkingsverbanden mee met meer dan 15.000 inwoners.'4 De ver-
deling van de gemeenten naar het aantal inwoners per gemeente is representatief voor Neder-
land, met enige oververtegenwoordiging van grotere en stedelijke gemeenten (tabel 8.1).
Gemeenten in de provincies Utrecht en Friesland zijn wat minder sterk vertegenwoordigd.
In 2019 is de enquête opnieuw afgenomen. De bevindingen daarvan verschenen in het najaar van
dat jaar. Informatie over de uitstroom uit de bijstand naar werk en het aantal bijstandshuishou-
dens in 2019 was op moment van het schrijven van dit hoofdstuk niet beschikbaar. We kunnen
daarom de situatie in 2019 niet in kaart brengen. Als dat van toepassing is, geven we aan of er
tussen 2017 en 2019 verschillen in het gemeentelijke uitvoeringsbeleid zijn geweest!
226 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Tabel 8.1
Aantal en responspercentage enquête onder gemeenten
(ii) (Ti)
gemeenten meegenomen gemeenten, meegenomen gemeenten,
in excl. samenwerkings- incl. samenwerkings-
Nederland? verbanden? verbanden®
aantal aantal % aantal %
gemeentegrootte, aantal inwoners (eind 2017)
minder dan 5.000 5 0 0,0 0 0,0
5.000 — 10.000 17 0 0,0 4 23,5
10.000 — 20.000 96 4 4,2 22 22,9
20.000 — 50.000 191 42 22,0 78 40,8
50.000 — 100.000 48 22 45,8 27 56,3
100.000 — 150.000 14 5 35,7 6 42,9
150.000 — 250.000 13 10 76,9 10 76,9
250.000 of meer 4 2 50,0 2 50,0
stedelijkheid (naar aantal adressen/km?, cBs-definitie)
Zeer sterk stedelijk 18 7 38,9 8 44,4
Sterk stedelijk 75 31 41,3 46 61,3
Matig stedelijk 80 13 16,3 25 31,3
Weinig stedelijk 133 27 20,3 48 36,1
Niet stedelijk 82 7 8,5 22 26,8
provincie
Drenthe 12 2 16,7 5 41,7
Flevoland 6 4 66,7 4 66,7
Friesland 24 4 16,7 7 29,2
Gelderland 54 1 20,4 18 33,3
Groningen 23 3 13,0 6 26,1
Limburg 33 8 24,2 1 33,3
Noord-Brabant 64 13 20,3 21 32,8
Noord-Holland 48 14 29,2 16 33,3
Overijssel 25 1 44,0 13 52,0
Utrecht 26 3 11,5 6 23,1
Zeeland 13 4 30,8 9 69,2
Zuid-Holland 60 8 13,3 33 55,0
totaal 388 85 21,9 149 38,4
a Gemeenten die voldoen aan kenmerk.
b Gemeenten met minimaal 15.000 inwoners die voldoen aan kenmerk en enquête heeft ingevuld.
c Gemeenten met minimaal 15.000 inwoners die voldoet aan kenmerk en enquête heeft ingevuld,
al dan niet door samenwerkingsverband met andere gemeenten (zie Cuelenaere et al. 2017 voor
overige kenmerken van de enquête).
Bron: Cuelenaere et al. (2017), scp-bewerking
227 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Gemeenten kunnen meerdere verplichtingen opleggen aan bijstandsgerechtigden om hen
aan het werk te helpen. Bovendien is het aannemelijk dat gemeenten de naleving van de
verplichtingen op verschillende wijzen handhaven. Kortom, ze hebben een pakket aan
(arbeids)verplichtingen en/of maatregelen. Daarom stellen we op basis van de Centerdata-
informatie een variabele samen die aangeeft hoeveel verplichtingen gemeenten opleggen.
We doen dat door de antwoorden op de enquêtevragen over de opgelegde verplichtingen
bij elkaar op te tellen: 7 Daarnaast construeren we ook een variabele die weergeeft hoe-
veel typen maatregelen gemeenten treffen. We doen dat op vergelijkbare wijze als voor de
verplichtingen: we tellen de enquêtevragen over de opgelegde maatregelen bij elkaar op.
Daarbij nemen we aan dat hoe meer verplichtingen gemeenten opleggen aan hun
bijstandsgerechtigden en hoe meer typen maatregelen zij treffen, hoe strenger hun
uitvoeringsbeleid is. Met behulp van een cross-sectionele analyse brengen we in kaart hoe
de strengheid van het gemeentelijk beleid in 2017 zich verhoudt tot de uitstroom uit de bij-
stand en het aantal bijstandshuishoudens in 2017. Met behulp van een difference-in-
difference-analyse bekijken we of er een verband is tussen de strengheid van het
uitvoeringsbeleid en de veranderingen in de uitstroom uit de bijstand en het aantal bij-
standshuishoudens sinds de invoering van de Participatiewet, dus tussen 2015 en 2017.
In Bijlage B8.A is een technische beschrijving van de methoden opgenomen.
Door het opnemen van verschillende controlevariabelen in de analyses corrigeren we voor
de invloed van gemeentelijke kenmerken anders dan het gevoerde beleid. Deze gemeente-
lijke'ë controlevariabelen zijn de oorspronkelijke bijstandsdichtheid, banentoename (als
percentage per gemeente), het aantal inwoners in de gemeente van 25 tot 65 jaar, het per-
centage niet-westerse migranten en het percentage van de gemeentelijke beroeps-
bevolking dat langer dan een jaar niet werkt. We hebben ook gekeken naar het politieke
klimaat in de gemeente (zie Bijlage B8.B). Marlet et al. (2017) vinden namelijk dat er meer
bijstandshuishoudens zijn in gemeenten met een sterkere vertegenwoordiging van partijen
die normaliter sterker inzetten op inkomensherverdeling. Wij kunnen echter geen signifi-
cant verband aantonen, en laten deze variabele daarom verder achterwege.
228 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
8.q Resultaten
8.4.1 Verplichtingen
Gemeenten verschillen voor een aantal plichten weinig in hun uitvoeringsbeleid
(tabel 8.2).'° Plichten die bijna alle gemeenten in 2017 opleggen, zijn ‘meewerken aan een
plan van aanpak om tot werk te komen’, ‘algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen, aan-
vaarden en behouden’ en ‘aanvragers jonger dan 27 jaar eerst q weken naar werk laten
zoeken voordat zij in aanmerking komen voor een uitkering’. Een plicht die veel gemeenten
niet opleggen is het actief naar werk zoeken voordat bijstandsgerechtigden naar de
gemeente mogen verhuizen.
Gemeenten verschillen wel in het opleggen van de tegenprestatie. Ruim vier op de tien
gemeenten verlangen van bijstandontvangers geen tegenprestatie, wat in lijn is met de uit-
komsten van onderzoek van het cBs (Bronsveld-de Groot et al. 2019a). In maart 2018 heb-
ben namelijk ongeveer 26.200 van de 455.000 bijstandsgerechtigden een tegenprestatie
uitgevoerd (Bronsveld-de Groot et al. 2019ga). Vergelijkbare percentages komen naar voren
uit de ervaringsonderzoeken onder bijstandsgerechtigden (Inspectie szw 2017a, 2019a).
Een mogelijke verklaring voor de beperkte verrichting van de tegenprestatie is dat
bijstandsgerechtigden vaak andere activiteiten verrichten, zoals vrijwilligerswerk of man-
telzorg. Het kabinet beoogt echter een frequentere toepassing van de tegenprestatie (szw
2019C).
Ook over het opleggen van een te accepteren maximale reisduur lopen de inzichten
onder gemeenten uiteen. Bijna 60% van de gemeenten legt deze plicht niet aan bijstands-
gerechtigden op. Het beeld is in 2019 min of meer hetzelfde (zie tabel B8.D1 in Bij-
lage B8.D). Het voornaamste verschil tussen 2017 en 2019 is dat gemeenten in 2019 wat
eensgezinder zijn over het niet opleggen van de maximaal te accepteren reisduur. In 2019 is
het aandeel gemeenten dat deze plicht niet oplegt toegenomen tot 70% (zie tabel B8.D1 in
Bijlage B8.D). Daarentegen verschillen gemeenten juist meer van elkaar in het verplichten
van een inschrijving bij het uitzendbureau; in 2017 doet 72% dat en in 2019 is dat 48%
(zie tabel B8.D1 in Bijlage B8.D).
220 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
od
5, s ij o omod oan an LN Na\
v vo 5 NN AN =O Om oo oo o
z 5 3 ON == MM MN A — ®
‚® to È
D a 0
aj ‘0 U
a .= ‚=
‘U 2 o
> ë 55 oo oo 0 dte —_ NN „ 00
5 Dv )|erere NNM MN = N 5 ®
a. cu > NM DN 00 00 O ie en „- „- NM e
U =
VT DT Vv
c oo o
5 En o
2 rk: o NM ë
en jn
5 gs 3 2 5
ken uE 0 As 7 st DO ,
u nn E> ac
© DD 0
> > OD
Ez cc
pe Ee
9 N — @ Mm oe NJ — + a 5 2
E mDNA NM NN St 0 oo A LN — = ©
5 w
nm U
3 X
‚U u :=
el a
TC 5 v
g u 0 DO Nm N dt A oo A WO — a o
D U == Ne NM N= 00 A Tt co ON 00 ZE
v E Nl a LA —= — TT co Ee ®
U U :T
‚E 5 ©
el wu Dv Oo
E kam VT 5 CT 2
u U … G > ij >
5 c ij u V > ©
2 u 2 U o 5 E oo X
© U TD U << u
v E o o Cc
Huf EC rie bo ‘z bo
u oo U T N 5 > u EC
> XZ U E in CT u ==
= Tc TD == 9 ec
U U w = Uv o ù io 0 >.
== A) a z 5 Cc:
u xc 5 Vv Cc a N ‚E = N
2 T u U > a & 20 to 2 GS 5
T Ü 2 Cc T vs ‘oi 9 8 5 u
9 u Ze u 9E a0 5 © EL e
® ‚5 v 2 E 5 Q o 5 B Cc ©
Tc VD EC © u xx N > x A 7 BO
U c c © "7 nn C u Lan En U ®
. U ij 2 > v > U = Ss U 5
= ui on € 5 3 u X 9 n EZ U
o 5 8 N > U 4 u u 0 FE C
9 Ü E = u Cc = o ‚® EV w
E o w 2 Ec = N 5 5 5 ov
CT Je £ 50 Land kar] Ke
E Zo x 5 = Cc 5 o ru Er 5 UV Oo
Ee ‘a DC v oe o ij 9 Vv EE 5
U a wv => > {U u 2 - z 4 2
VD 5 C 40 = Tc 0 T a CV £
00 U D= z Ù > U ie T uv VD ET
„& 50 U S= a ec ©
D 55 X A == U © U EC ©
C EE V 0 U Vv Z Tc bo —
u Y ” U o 0 DV Wv 0 8 wo U
ruf] u u AO
U a > > a ce v Ee & ZZ u EC
z o E VW 0 c © U oe
U um 5 > o 60 Cc DE X GA . U VW
60 U LEL oo 5e U w cv Y Vv Cc U Vv XxX
u 5 a n= TV Xx Vv — 2 Oo == SC ©
9 U Vv wv U De u U DN eoe>
Cc 5 GO SE V 5 A Do Ee SZ u5
T U se 5 A 50 GC wi SS © UV WU
“ tv nt Tv 5 U —_ „% U Vv W 5 U 2 > 0 €
EN E vv EU DTE > VD De U tE z Ewe X
A U == 0 VV EC Ww ss © TC u PE == U > D
u U TD 5 U U m S == X > 5 o ©
c 0 VN Ù UV + C DO 0 U SD z
fe E scu DE — & v Vv ow EUV oo ov 5
las) U wv U 2 5 la) 3 ET = oo => a
xa 3 U 0 WU XX w 0 = OO ©
Tc o0 TV 00 Vv CC ‘5 LN fas) !
u Vv Cc EE VD u CC OO Y .= z - DO > a
U U cc UV Ov U = 2 © E Oe ZA U
50 U 2 U Pua E == U := c U
ae) U De > <= (u un
58 Tc o La) U D o U … > XX 5 Dv PD WU …
U ‚E U U := U ce Verz Vv 5 UV A
o u ove c 5 ENE vovE @
& 5 U Uv Cc DO Oo ESO u S
2 80 w DEV Ss vw > 0E > N Oo 3 Ean
G TD bo DS U = o £ * o U .
U Cc © ou EZ Vv Cy ESC - 9 o u —
ze TS > Uv» CE A ae) vec > ©
ce GC > CT 50 VU 5 CP € 50 EC VV Cc o 2 U rn
ë V E op vene oSe:| EDS V
te Ze vee Evt HEeLX|Ess ©
5 8 SL 5 oc Eee > Zenete sE Z ov U
bo © xy EZ vG U … 2 O ox vo U CZ Cc ©
2 XK ZEER VUV HU 3 E :< oo E vv EC
v a uz uaa Band u © oo u x U
‚% ="'35 Tw» E v we Ow ooL CC ES © GC 0 ==
VD Cc DV ” VVV EV Vo VE wg Oo Cc EE DS VW
NE c Ú 0e > Ov vO ne DE-EN … U UV 5 3
2 Us es SnnEVzEELcEsSSL)yL Vas U
VE = C > ce ceeeseecSeBg Ez EE EU È
AV UI vun CV VV sE Uw ve ECE wv nT o
Dz == las) lat) U Vv VD TV := c -
La Z aa on EEEszZectEEvDE sss vE © D A ca
230 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Sinds de invoering van de Participatiewet zijn er volgens gemeenten zelf weinig verande-
ringen in de opgelegde verplichtingen tot arbeidsinschakeling geweest. Gemeenten leggen
de meeste plichten net zo vaak op als voor de invoering van de wet. Uitzonderingen
daarop zijn de tegenprestatie en de taaleis. Van de gemeenten die in 2017 een tegenpresta-
tie van hun bijstandsgerechtigden vroegen, meldt 60% dat zij dat na de invoering van de
Participatiewet vaker zijn gaan doen. Dat is ook niet verwonderlijk. In het voorstel tot
wetswijziging moesten gemeenten hun bijstandsgerechtigden nog een tegenprestatie
opleggen (TK 2013/2014c). Uiteindelijk is in de wet opgenomen dat bijstandsgerechtigden
een tegenprestatie moeten leveren, als de gemeente hun daar om vraagt. In 2017 leggen
gemeenten bijstandsgerechtigden ook vaker een taaleis op dan voor de invoering van de
Participatiewet. Ook dat is geen verrassende uitkomst. De Participatiewet verplicht
gemeenten de taaleis op te leggen, en daarnaast is het aantal inburgeraars toegenomen de
afgelopen jaren.
8.4.2 Handhaving bij niet nakomen van verplichtingen
Bijna alle gemeenten treffen maatregelen als bijstandsgerechtigden niet voldoen aan de
verplichtingen (tabel 8.3). Dit is echter niet voor alle gemeenten even vaak nodig. Gemeen-
ten grijpen even vaak ‘incidenteel, bij een enkele cliënt’ als ‘op regelmatige basis’ in.
De Participatiewet heeft daar volgens de gemeenten niet veel in veranderd.2° Het niet leve-
ren van een tegenprestatie is voor een aanzienlijk deel van de gemeenten geen reden om
een boete op te leggen. Meer dan twee derde van de gemeenten treedt niet op met een
korting op de uitkering. Gemeenten die dat wel doen, doen dat bijna allemaal incidenteel,
bij een enkele cliënt. Sinds de invoering van de Participatiewet heeft meer dan een derde
van de gemeenten vaker een boete opgelegd bij het niet leveren van de tegenprestatie.
Tegen ernstige misdragingen treden bijna alle gemeenten op (85%). Vaak gaat het om inci-
denten (84%). De situatie in 2019 is min of meer vergelijkbaar met die van 2017 (zie
tabel B.8D2-Da in Bijlage B8.D).
231 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
A
9 5 Zea & *
z u ro @ Tt TT
U z > — NA
* 2 E
od
ä s8 9
ij za VD
5 =0 CX o St al o
in us ®V TD „ . „
fas] — > 0 Dn DA TT ©
a VoUve>= D= LA [e)} 3
c a. z
5 3 oo — £
> TE e >
= U
ao U U vx X
5 HSP @ ha NL En
5 OERS an © — Vv U
2 NEC ES c oo
‚E o €
Wu A U
D DT
‚E Fam o Vv
u U Oo
‚u 30e = Mm c 8
> SD iN Nm A Up
U Ze (D c ©
5 U X
TD xx U
ù Ee
U .—
E Vv „0 8e
20 fas) © DN
Cc ( o o U Ce
im > EN & NG a
U D 0 U
U U St SE
9 OQ :— 50 5
G CE U Oo
[ao] > 0 DV bo
5 0 a @
U .
> 5 Vv 5
U 8 Dy
_— el
u C 5 ©
5 == :0 >
2 52 =p
U o
3 Zee a m = 8
® Zy a © m U 2
z Cc ST A oo O Ee
u Yu E (0
5 GE v È
U
° E w Vv
VD u 5
5 E
Dv ane a a 5
U 5 A == LM Dn U W
N A Mm co 5 ©
c
E Cc >
© U
fo U oo NN A — > 8
5 … - - „ D
3 — co sf a ù x
u GC O — A EZ ©
5 0
ed U >
5 e v 2
2 Ù ES
TT el
v v 5 2 op E
se =S A > T
u= VT == U 55 nu. E
- TA 60 u tn Eren
È Cc a == Cc U WU
U u u Oo. Cc Vv U
U ui Cc Cc U 00
80 U T T Cc 25 Tc
== E U U o 5 EE UV 5 e
a E E A > > U
o c 6E U ° w z
R mo U w w v TD ov ù
5 oi 5 5 wg Ass £
od
N oo © 20 20 Es - > A
Tc U 5 5 DD C c OT 5
= ac ù u EC Y U 00 DV .
0 o U YX y CE U VV TD > =S
E 5 S_Esta (Ee E
> z fv
Ks 2.5 JEV ES Y > où o
cc u u > Ù u U NN
u u D oo 5 U u E a.x
ù uv X 0 o o 5 —
EZ EA a 0 a Vv EC E D Tc © to
= a o Cc o > ‘oo Dn
ö U U . VV U
5e 50 U „ee U 5 oo : E 5 > U
vd vz o2ovLEx So 8 ®
== ZZ == U xee ce ® ö Vv U
VV … VD TD U A Uv MW == Vv u ET a (9
c & mi ooN o®VE > E ù 2 o Tc
u £ U 5 0 AVE ve S W
uv T u © 22e EnsZ VW
5 0 8 U LADE! UVvE DZ
Z Oo e= zo svet aA n
Uv 5 a 5E cc ec 2 gee T
oge BS vvoe tav o
© 0 T eZ ECN E Vv == U CE z
2e N DL u A Hw 5 ov a Co
232 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
Het beeld dat niet alle gemeenten alle verplichtingen opleggen en actief handhaven volgt
ook uit een rapport van de Inspectie szw (2017b). Daarin constateert de Inspectie dat
gemeenten bij het opleggen en handhaven van de naleving van een deel van de geünifor-
meerde arbeidsverplichtingen de Participatiewet niet altijd strikt toepassen, omdat zij het
handhaven ervan niet werkbaar vinden:
Veel gemeenten en hun medewerkers vinden de toepassing van de geüniformeerde arbeids-
verplichtingen niet werkbaar en nemen afstand van de zware sancties die ze zouden moeten
opleggen bij niet-naleving. (Inspectie szw 2017b, 12)
De Inspectie stelt dat het de vraag is of wat de Participatiewet beoogt en wat in de uitvoe-
ringspraktijk gebeurt met elkaar in overeenstemming te brengen zijn zonder aanpassingen
in de wetgeving te maken.
De meeste gemeenten beoordelen hun uitvoeringsbeleid zelf niet als mild en ook niet als
streng. Zij vinden het ‘gemiddeld’ (70%), zoals uit de gegevens van Centerdata blijkt. Er zijn
meer gemeenten die zichzelf het predicaat mild (18%) dan streng (12%) geven. Als we naar
onze samengestelde maat van strengheid kijken dan zien we in tabel 8.q dat twee derde
van de gemeenten zeven of meer van de tien verplichtingen oplegt aan bijstands-
gerechtigden. In 2019 waren gemeenten in dit opzicht minder streng. Twee derde van de
gemeenten legde zes of meer van de tien verplichtingen op (tabel B8.D5).
Tabel 8.4
Mate van strengheid van gemeenten? (in procenten, N=101)
aantal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
verplichtingen (% van gemeenten) 1,0 1,0 1,0 5,9 89 10,9 208 25,7 208 4,0
sancties (% van gemeenten) 99 57,4 31,7 1,0
a Gemeenten in 2017 met meer dan 15.000 inwoners.
Bron: Cuelenaere et al. (2017), scP-bewerking
8.4.3 Relatie beroep op bijstand en opgelegde verplichtingen en sancties
Voor de uitstroom uit de bijstand lijkt het niet uit te maken of gemeenten veel of weinig
verplichtingen opleggen aan bijstandsgerechtigden om inschakeling in het arbeidsproces
te bespoedigen (tabel 8.5); we vinden geen significant verband. Het is daarbij van belang
dat de eerste jaren na de invoering van de Participatiewet ook als aanloopjaren te zien zijn.
Daardoor kan het moeilijk zijn om de effectiviteit te meten. Ook kan het zijn dat vooral
gemeenten met een slechter bijstandsresultaat in het verleden, gemeenten die dus veel
bijstandsgerechtigden hebben, zijn overgegaan op een strenger beleid. Vergelijken we het
percentage bijstandsgerechtigden dat in 2015 uitstroomde naar werk met ditzelfde percen-
tage in 2017, dan zien we dat het opleggen van arbeidsverplichtingen evenmin de verschil-
len in uitstroom tussen 2015 en 2017 kunnen verklaren. Datzelfde beeld zien we bij de
handhaving van de verplichtingen. We vinden geen verband met de uitstroom naar werk in
233 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
2017 en ook niet voor de ontwikkeling in de uitstroom tussen 2015 en 2017.*' Onze resulta-
ten zijn niet wezenlijk anders met het gemeentebeleid uit de enquête van 2019
(tabel B8.D6).
Onze bevindingen komen overeen met de bevindingen in eerdere literatuur. In de
ervaringsonderzoeken onder cliënten (Inspectie szw 2017a, 2019a) geeft ongeveer een
zesde van degenen die een tegenprestatie uitvoerden aan meer kans op betaald werk te
hebben gekregen. Bijna twee derde schat in geen grotere kans op betaald werk te hebben
gekregen door het verrichten van een tegenprestatie. Hertogh et al. (2018) concluderen dat
de handhavingsstijl van de sociale dienst geen verband houdt met het nalevingsgedrag van
de uitkeringsgerechtigden. Vooral maatwerk in het toepassen van handhaving zou van
belang zijn. Overigens is er ook literatuur die wel een effect vindt van handhaving op uit-
stroom (zie cPB 2016 voor een overzicht). Een mogelijkheid is dat onze sample en tijds-
periode te beperkt zijn om een effect te kunnen meten.
Tabel 8.5
Verband tussen de mate van strengheid en uitstroom naar werk?
uitstroom
N 2017 N 2015-2017
strengheid in %-punten in %-punten
aantal verplichtingen 92 -0.176 89 -0.113
aantal sancties 92 0.083 89 -0.282
X___p<o,10
a Een positief cijfer duidt op een hogere uitstroom en dus een kleiner beroep op de bijstand: Gemeenten
met één extra verplichting in 2017 hadden een niet-significante 0,176%-punt lagere uitstroom naar
werk.
Bron: Cuelenaere et al. (2017) en cBs StatLine, scP-bewerking
Ook voor het aantal bijstandshuishoudens in de gemeente lijkt het niet uit te maken of
gemeenten veel of weinig vragen van bijstandsontvangers om deelname aan het arbeids-
proces mogelijk te maken (tabel 8.6). Er is namelijk geen significant verband tussen het
aantal opgelegde plichten en het aantal bijstandshuishoudens in 2017. Het is evenmin zo
dat gemeenten die meer plichten zijn gaan opleggen tussen 2015 en 2017 het aantal bij-
standshuishoudens hebben zien afnemen. Voor de handhaving komen we tot dezelfde
conclusie. Gemeenten die strenger handhaven zien in 2017 het aantal bijstandshuishou-
dens niet afnemen ten opzichte van gemeenten die minder streng handhaven. Ook is het
aantal bijstandshuishoudens tussen 2015 en 2017 niet sterker afgenomen in de gemeenten
die strenger handhaven.” De resultaten verschillen weinig met het gemeentebeleid uit de
enquête van 2019 (tabel B8.D7).
Onze bevindingen wijken af van Marlet et al. (2017). Zij vinden dat gemeenten die strengere
controles uitvoeren en sancties toepassen een minder groot aantal bijstandshuishoudens
hebben, vooral bij nieuwe instroom. Deze verschillen met onze resultaten kunnen komen
234 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
doordat zij (1) een specifiekere maat voor handhaving gebruiken, (2) een andere, eveneens
vrij kleine, selectie van gemeenten gebruiken, (3) een ander peilmoment (31 december
2015) hanteren, (4) alleen een cross-sectionele analyse maken, en (5) geen extra niet-
beleidsgerelateerde controlevariabelen naast die uit het bijstandsverdeelmodel opnemen.
Tabel 8.6
Verband tussen de mate van strengheid en het aantal bijstandshuishoudens per gemeente?
aantal bijstandshuishoudens
N 2017 N 2015-2017
strengheid in %-punten in %-punten
aantal verplichtingen 93 -0.003 9d 0,001
aantal sancties 93 -0.011 9d -0,010
X___p<o,10
a Een positief cijfer duidt op een groter beroep op de bijstand.
Bron: Cuelenaere et al. (2017), scP-bewerking
Verder is van belang dat veel beleid van toepassing is op een klein deel van de bijstands-
gerechtigden (zoals de taaleis), waardoor de uitstroomcijfers en het aantal bijstandshuis-
houdens veel ruis bevatten. Een vervolgonderzoek met microdata naar de effectiviteit van
specifieke maatregelen zou daarom kunnen helpen.
8.5 Conclusies
Meeste verplichtingen worden opgelegd, tegenprestatie verschilt per gemeente
Bijna alle gemeenten leggen de meeste onderzochte verplichtingen op aan hun bijstands-
gerechtigden. Gemeenten verschillen echter wel in enkele verplichtingen die zij opleggen,
waaronder de tegenprestatie, die door nog geen zes op de tien onderzochte gemeenten
wordt opgelegd. Voor een groot deel van de gemeenten wordt de tegenprestatie vaker
opgelegd sinds de invoering van de Participatiewet. Tegelijkertijd wordt een korting op de
uitkering in het geval dat een tegenprestatie niet wordt geleverd door lang niet alle
gemeenten toegepast. Het beeld dat niet alle gemeenten alle verplichtingen heel actief
handhaven is ook geconstateerd in Inspectie szw (2017b). Voor gemeenten is een strikte
handhaving van de arbeidsverplichtingen niet altijd werkbaar.
Geen aantoonbaar effect uniformering
Uit onze analyses volgt niet dat het gemeentelijk beleid samenhangt met de uitstroom uit
de bijstand naar werk of het aantal bijstandshuishoudens in de gemeente. Een richting
voor vervolgonderzoek kan zijn in hoeverre maatwerk in verplichtingen en handhaving
effectief is, en verenigbaar met het streven naar uniformiteit in handhaving.” Hoewel onze
bevindingen met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd, sluiten onze
resultaten aan bij eerder (kleinschaliger) onderzoek (Hertogh et al. 2018; Inspectie szw
235 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
2017b, 2019a; Van Kampen 2014; Lub 2017; zie hoofdstuk 2) en kunnen ze een indicatie zijn
dat het onderdeel van de Participatiewet over plichten en handhaving (nog) niet goed
slaagt In de opzet.
Noten
1 Met medewerking van Lisa Putman.
2 In individuele gevallen kan de gemeente een tijdelijke ontheffing verlenen van de plicht tot tegenpres-
tatie (artikel o, lid 2 Participatiewet).
3 _ Het rapport van de Inspectie meldt overigens ook dat klantmanagers in het algemeen inzetten op over-
tuiging en bijsturing via persoonlijk contact. Zij zien een gesprek als het beste middel om ongewenst
gedrag van een bijstandsgerechtigde bij te sturen. Het opleggen van een maatregel ervaren zij als een
laatste redmiddel. Voor bijstandsgerechtigden die onvoldoende medewerking verlenen, een ongemoti-
veerde houding aannemen of niet willen solliciteren geldt dat klantmanagers een uniformere aanpak
hanteren en eerder en vaker een maatregel opleggen (rwi 2011b).
4 De plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie (artikel 9) blijft bestaan, net als de inlichtingenplicht
(artikel 17). Wijzigingen treden vooral op in artikel 18, de afstemming. Daarin is geregeld dat gemeenten
zelf bepalen welke verplichtingen ze bijstandsgerechtigden opleggen (lid 1), maar wordt duidelijker
aangegeven in welke gevallen een maatregel moet volgen (lid q) en wat de maatregel inhoudt (lid 5 tot
en met g van artikel 18).
5 _ Lidstoten met g van artikel 18 van de Participatiewet.
6 Lidio van artikel 18 van de Participatiewet.
7 _‘Hetzich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens ambtenaren’ geldt niet alleen voor
bijstandsgerechtigden, maar voor iedereen. Voor dergelijk gedrag biedt het strafrecht het geëigende
kader. Omdat de overheid dit gedrag tegen personeel van de sociale dienst kwalijk vindt, is besloten
‘het zich onthouden van zeer ernstige gedragingen’ in het sociaalzekerheidsrecht vast te leggen en er
consequenties voor het recht op uitkering aan te verbinden (TK 2013/2014C: 25).
8 Deze verplichting is in de Participatiewet opgenomen onder artikel 18b, Beheersing van de Nederlandse
taal.
9 Voor inburgeraars geldt dat zij normaliter via de Wet inburgering taallessen volgen.
10 We gaan in dit hoofdstuk evenmin in op de mogelijke rechtsongelijkheid tussen bijstandsgerechtigden
van verschillende gemeenten door verschillen in gemeentelijk beleid. Datzelfde geldt voor de moreel-
ethische aspecten van beleidsstrengheid (controles en toelatingseisen tot bijstand) en de sociale effec-
ten van de tegenprestatie op bijstandsgerechtigden.
11 In Bijlage B8.C is een uitgebreidere omschrijving van het verdeelmodel opgenomen. Er is geen schatting
beschikbaar voor het aantal personen met een bijstandsuitkering per gemeente. Hoewel het aantal bij-
standshuishoudens per gemeente niet hetzelfde is als het aantal personen met een bijstandsuitkering
per gemeente, zijn deze wel sterk aan elkaar gerelateerd.
12 Tegelijk met de invoering van de Participatiewet kregen gemeenten een grotere verantwoordelijkheid
voor de jeugdzorg en de zorg en ondersteuning van hulpbehoevende zelfstandig wonende inwoners.
Dat gebeurde met de invoering van respectievelijk de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke onder-
steuning (Wmo) 2015. Om hun nieuwe taken in dit zogenoemde sociaal domein uit te kunnen voeren,
zijn verschillende gemeenten samenwerkingsverbanden aangegaan met naburige gemeenten. Waar
van toepassing is de enquête naar de ervaringen met de Participatiewet voorgelegd aan het
samenwerkingsverband in plaats van aan de gemeente.
13 Daarvan zijn enkele onvolledig ingevulde vragenlijsten niet bruikbaar, omdat te veel antwoorden ont-
breken.
236 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
14 _Achtresponderende gemeenten hebben minder dan 15.000 inwoners en zijn dus niet meegenomen.
We laten hierdoor 17% van de Nederlandse gemeenten buiten beschouwing en 4% van het aantal
inwoners (cBs StatLine, peildatum 1 januari 2018). Gemeenten met meer dan go.o00 inwoners hebben
een aandeel van 32% in het totaal aantal gemeenten, in inwonertal is dit aandeel 67%. Voor middel-
grote gemeenten zijn deze percentages respectievelijk 51% en 29%.
15 Een compleet overzicht van het gemeentelijk beleid in 2019 is opgenomen in Bijlage B8.D.
16 Bij een ontbrekend antwoord is voor de desbetreffende vraag het gemiddelde van de ingevulde ant-
woorden gebruikt.
17 Samenwerkende gemeenten zijn meegenomen door deze te wegen naar het aantal bijstands-
gerechtigden in 2017.
18 Of het samenwerkingsverband van gemeenten.
19 Als de antwoorden op twee vragen sterk gecorreleerd zijn, dan kan dit duiden op eenzelfde onderlig-
gende beleidsuitgangspunt en kan een van beide vragen worden weggelaten. Uit de correlatietabellen
van de eisen en maatregelen — op te vragen bij de auteurs — volgt dat deze over het algemeen positief
zijn, maar wel vrij klein. Dit suggereert dat de plichten en maatregelen verschillende aspecten van het
bijstandsbeleid meten.
20 Datgeldt ook voor de taaleis. Gemeenten leggen zelden maatregelen op als bijstandsgerechtigden niet
aan deze eis voldoen. Mogelijk is dat omdat gemeenten in afwachting zijn van de evaluatie Wet Taaleis
en de nieuwe Wet inburgering per 2021 (Braggaar et al. 2019).
21 Ook voor afzonderlijke maatregelen (waaronder de taaleis en de tegenprestatie), sancties en eigen
inschatting van gemeenten van strengheid kunnen we geen systematisch verband aantonen met het
beroep op de bijstand.
22 Hetdoorde gemeente gevoerde beleid (verplichtingen en maatregelen) vertoont ook weinig samen-
hang met de bijstandsuitgaven per gemeente. Een vanzelfsprekende verklaring is dat de bijstands-
uitgaven per gemeente sterk samenhangen met het aantal bijstandshuishoudens per gemeente.
23 Dit sluit aan bij het advies van PwC (2017) om te streven naar meer evidence-based instrumenten in
handhaving.
237 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING
g Synthese en aandachtspunten
Maroesjka Versantvoort en Patricia van Echtelt
Per 1 januari 2015 vond in Nederland een omvangrijke stelselwijziging plaats in het sociaal
domein. Met de invoering van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) 2015 werd de uitvoering van het sociaal domein gedecentraliseerd;
de verantwoordelijkheid kwam bij gemeenten te liggen. Doel van deze decentralisaties was
om ondersteuning en zorg dichter bij de burger te organiseren, om zo meer maatwerk te
kunnen leveren en kosten te besparen. Daarbij was de verwachting dat de gedecentrali-
seerde wetten aanknopingspunten bieden om verbindingen te leggen tussen zorggebieden
in het sociaal domein, om zo beleid effectiever te kunnen laten zijn. In deze eindevaluatie
stond de werking van de Participatiewet centraal. Andere scp-publicaties hebben zich
gericht op de Hervorming Langdurige Zorg (Kromhout et al. 2018) en de Jeugdwet (Friele
et al. 2018); het totaalbeeld is geschetst in de overall rapportage sociaal domein (Pommer
et al. 2018).
De invoering van de Participatiewet past, zo hebben we laten zien, in de tendens van de
afgelopen decennia naar een meer activerend arbeidsmarktbeleid. De parlementaire
enquêtecommissie-Buurmeijer concludeerde in 1993 dat er weinig werd gedaan om men-
sen in een uitkering weer aan de slag te helpen. Sindsdien wordt breed ingezet op het
terugdringen van het beroep op de sociale zekerheid en het bevorderen van de arbeids-
participatie, ook van mensen met beperkingen. Nederland zou moeten veranderen van een
verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen mee-
doet. Wie werkt, krijgt niet alleen inkomen, maar kan zich bijvoorbeeld ook verder ont-
plooien, en het voorkomt dat mensen in een sociaal isolement raken, zo is het idee. Daar-
naast is werk de eerste route om te kunnen besparen op uitkeringen.
Aanleiding voor de invoering van de Participatiewet waren ook de forse stijging in het aan-
tal uitkeringen voor jonggehandicapten (de Wajong) en de geringe uitstroom naar werk (bij
een reguliere werkgever) uit regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met name
de Wajong, de bijstand en de sociale werkvoorziening (Wsw).
Het hoofddoel van de wet is om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen, bij voor-
keur bij een reguliere werkgever. Daarnaast beoogt de wet de afhankelijkheid van een uit-
kering van mensen te laten dalen en de uniformiteit in de regelgeving aan de onderkant
van de arbeidsmarkt te vergroten. In deze eindevaluatie zijn we nagegaan in hoeverre de
Participatiewet hierin is geslaagd. De hoofdvraag daarbij was: In welke mate en op welke
wijze is de Participatiewet effectief? Of, in andere woorden: Zijn meer mensen uit de doel-
groep van de Participatiewet aan het werk? Waarom werkt de wet wel of juist niet zoals
verwacht?
238 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Werkt de Participatiewet, en voor wie?
Met de Participatiewet zou er één regeling moeten komen voor mensen met een arbeids-
beperking of afstand tot de arbeidsmarkt. De wet is in de plaats gekomen van verschil-
lende regelingen voor diverse groepen. De belangrijkste bevindingen per doelgroep zijn:
— _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen: grotere kans op werk
Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong-regeling voor jong-
gehandicapten afgeschaft voor nieuwe instroom met arbeidsvermogen: zij vallen
onder de Participatiewet. Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is
de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet toegenomen. Van de
18-jarige Wajongers werkte 29% in het derde jaar na instroom, terwijl dat bij de 18-
jarige jonggehandicapten vanaf 2015 voor 38% geldt. We zien dus een stijging in baan-
kans van 9 procentpunt (Kok et al, 2019a). De inkomenspositie van jong-
gehandicapten is verslechterd. Dat zij vaker aan het werk zijn compenseert niet voor
het feit dat ze vaak geen recht meer hebben op een uitkering. Veel jonggehandicapten
werken in deeltijd en ze krijgen steeds vaker een tijdelijk contract. Jonggehandicapten
in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam aan het werk (i.e. langer dan een jaar)
dan voor invoering van de Participatiewet.
— _ Doelgroep Wsw: kleinere kans op werk
De Wsw regelde tot aan de invoering van de Participatiewet voor mensen met licha-
melijke, verstandelijke of psychische beperkingen arbeid onder aangepaste
omstandigheden in de sociale werkvoorziening. Voor mensen op de wachtlijst van de
Wsw is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet en de afschaffing
van de sociale werkvoorziening gedaald. Van de mensen die in de jaren 2010-2013 aan
het eind van het jaar op de wachtlijst van de Wsw stonden, kwam in de vier daaropvol-
gende jaren zo’n 55% aan het werk. Van de wachtenden aan het eind van 2014 kwam
in de eerste vier jaar na invoering van de Participatiewet slechts 39% aan het werk.
We zien een daling in baankans van zo’n 16 procentpunt. Ook werken ze vaker in tijde-
lijke banen. Als men een baan vond, betrof dit in 52% van de gevallen een baan voor
minimaal één jaar. Voor invoering van de Participatiewet was dit zo’n 70%. Als mensen
uit deze doelgroep aan het werk komen is het vaker voor reguliere werkgevers. Ze zijn
daarbij ook vaker afhankelijk van een uitkering om in hun levensonderhoud te voor-
zien. Sinds 2017 is het aantal gebruikers van de ‘zware’ instrumenten in de Participatie-
wet (beschut werk, loonkostensubsidie en jobcoaching) fors toegenomen.
Deze gebruikers zijn echter jonger en in lichtere mate beperkt dan de groep Wsw'ers
die voor 2015 in de Wsw instroomden.
— _ Klassieke bijstandsgerechtigden: nauwelijks grotere kans op werk
Klassieke bijstandsgerechtigden zijn degenen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking
kwamen voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (ww). De klassieke
doelgroep ziet de baankansen nauwelijks verhoogd sinds de invoering van de
Participatiewet; we zien een stijging in de baankans van 1 procentpunt. Hun baan-
kansen waren laag vóór invoering van de Participatiewet (7%) en zijn dat sindsdien ook
gebleven (8%). Ook voor deze doelgroep geldt dat de kwaliteit van de gevonden
230 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
banen verminderd is: minder banen voor ten minste een jaar, minder vaste contracten,
meer kleine banen tot 20 uur per week en minder voltijdbanen.
— __Nuggers: effect onbekend
Een vierde doelgroep binnen de Participatiewet zijn de werkzoekende niet-uitkerings-
gerechtigden, zogeheten nuggers. Daarbij gaat het zowel om ‘klassieke’ niet-uitke-
ringsgerechtigden (zoals mensen zonder uitkering die graag (weer) aan de slag zouden
willen op de arbeidsmarkt) als om jonggehandicapte niet-uitkeringsgerechtigden die
voorheen een beroep konden doen op de Wajong. Voor deze groep stonden niet de
baankansen centraal in het onderzoek, maar de vraag of gemeenten in hun dienst-
verlening onderscheid maken tussen mensen met en zonder uitkering. Gemeenten
zetten minder trajecten in voor de klassieke nuggers dan voor bijstandsgerechtigden.
Hier heeft de Participatiewet geen verandering in gebracht. Het verschil in dienst-
verlening aan jonggehandicapten met en zonder uitkering is wel kleiner geworden
sinds de invoering van de Participatiewet. Gemeenten zetten steeds vaker trajecten in
voor jonggehandicapten zonder uitkering. In 2018 was de ondersteuning aan niet-
onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers vergelijkbaar met de ondersteuning die
de jonggehandicapte uitkeringsgerechtigden kregen.
Hoe zijn de verschillen in baankans tussen verschillende groepen te verklaren?
De uitwerking van de Participatiewet is dus doelgroepafhankelijk. De grootste groep,
namelijk de klassieke bijstandsgerechtigden, merkt nauwelijks verschil. Een positief effect
is slechts voor een kleine groep weggelegd: de jonggehandicapten. Qua omvang vormen
de jonggehandicapten een relatief klein deel van de totale doelgroep. Naar schatting’ gaat
het om ruim 30.000 personen. De groep die bij ongewijzigd beleid ook een bijstands-
uitkering zou krijgen, vormt verreweg de grootste groep: ruim 440.000 personen? in 2018
(figuur 9.5).
Een verklaring voor de verschillen in uitwerking van de Participatiewet voor de verschil-
lende doelgroepen betreft allereerst de uitgangssituatie: die is voor elke doelgroep anders.
De doelgroep Wsw had voor de invoering van de Participatiewet recht op een plek in de
sociale werkvoorziening. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen vielen onder de
Wajong en de klassieke bijstandsgerechtigden onder de wwa. Deze regelingen verschilden
In ondersteuningstrajecten en werkmogelijkheden. Waar instroom in de Wsw veelal inhield
dat mensen uiteindelijk een baan onder aangepaste omstandigheden en met begeleiding
kregen aangeboden en die ook hielden, was dat veel minder het geval voor instroom in de
Wajong of de wwB. En deze uitgangssituatie is bepalend voor het verschil in baankansen
voor en na invoering van de Participatiewet.
24qo0 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Figuur 9.1
Ontwikkeling aantal mensen in verschillende groepen voor en na invoering van de Participatiewet (in aantal-
len)°
600.000
500.000
400.000
300.000
200.000
100.000
0
2008 _ 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018
EE nieuwe doelgroep jonggehandicapten zonder uitkering
WO nieuwe doelgroep jonggehandicapten met uitkering
El Wsw/zwaar instrument (> 26 jaar)
WO klassieke bijstandsgerechtigden
a De figuur geeft de belangrijkste groepen weer die in het rapport worden behandeld. Dit betekent dat
het zittend bestand Wsw en Wajong, die niet onder de Participatiewet vallen, niet zijn weergegeven. Bij
de Wsw voor 2015 gaat het om de cumulatieve instroom van mensen met een Wsw-indicatie met bij-
stand na 2006.
Bron: cBs-microdata, scP-bewerking
Een andere verklaring is gelegen in het feit dat de financiële prikkelstructuur voor gemeen-
ten zodanig is dat het voor hen voordelig is In te zetten op mensen met de kleinste afstand
tot de arbeidsmarkt. Jonggehandicapten hebben over het algemeen een kleinere afstand
tot de arbeidsmarkt dan mensen die voorheen in de Wsw zouden instromen en alleen
onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. We zien dan ook dat slechts een min-
derheid van de mensen die bij de invoering van de Participatiewet op de Wsw-wachtlijst
stonden, voldoende steun en begeleiding ervaart om een baan te vinden. De meesten
(63%) verwachten geen betaald werk meer te zullen vinden.
Een derde verklaring is gelegen in de werking van aanpalend beleid, en dan specifiek de
Wet banenafspraak. Klassieke bijstandsgerechtigden komen veel minder vaak in aanmer-
king voor registratie in het doelgroepregister dan jonggehandicapten, waardoor de Wet
banenafspraak niet op hen van toepassing is. De baankansverhogende werking die hiervan
uitgaat, is zodoende slechts op een deel van de doelgroep van de Participatiewet van toe-
passing.
241 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Staan werkgevers open voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet?
Het succes van de Participatiewet staat of valt met de bereidheid van werkgevers om men-
sen uit de doelgroep een werkplek te bieden. 61% van de werkgevers geeft aan bereid te
zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen, 59% verricht ook inspanningen daartoe en
19% komt tot een concreet plan. Werkgevers zijn bereid om mensen uit de doelgroep werk
te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en omdat zij maat-
schappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grotere ondernemingen speelt boven-
dien de banenafspraak een rol. Steeds meer organisaties zeggen ‘aan het denken te zijn
gezet’ door de banenafspraak.
Wat deze aangegeven bereidheid concreet betekent, is een ander verhaal. Een derde van
alle werkgevers heeft ook daadwerkelijk mensen uit de doelgroep in dienst. Plannen van
werkgevers voor een plaatsing lopen in de praktijk vaak vast. Minder dan een kwart van de
werkgevers met concrete plannen weet deze ook te realiseren. Een veel voorkomend argu-
ment is dat er geen geschikte vacatures zijn. Verder blijkt het tot stand brengen van een
goede match een zeer intensief, continu proces te zijn waarbij veel werkgevers onderweg
afhaken. Van de werkgevers die zeggen bereid te zijn mensen uit de doelgroep een werk-
plek te bieden, valt uiteindelijk vrijwel iedere werkgever af voordat een plaatsing tot stand
is gekomen. Als mensen geplaatst worden gaat het vooral om mensen met lichamelijke
beperkingen, terwijl mensen met psychische en verstandelijke beperkingen de grootste
groep vormen binnen de totale doelgroep van de Participatiewet. Degenen die werk vin-
den, hebben vaak al een relatief kleine afstand tot de arbeidsmarkt.
Het aantal werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren is niet toegenomen sinds de
introductie van de Participatiewet. Het gaat steeds om dezelfde groep werkgevers. Vaak
gaat het om plaatsingen op bestaande functies. Werkgevers verwachten dat de doelgroep
geschikt is voor vacatures, eventueel na kleine aanpassingen. Voor een groot deel van de
doelgroep zijn echter grote aanpassingen nodig of moet er een baan gecreëerd worden.
Hierdoor valt een deel van de doelgroep buiten de boot.
Wat zijn de ervaringen met de instrumenten beschut werk en loonkostensubsidie?
Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet verschillende instrumenten om men-
sen met beperkingen aan werk te helpen. Hierbij gaat het om uitkeringsgerechtigden en
niet-uitkeringsgerechtigden. Deze instrumenten bieden ook ondersteuning voor werk-
gevers die mensen met een arbeidsbeperking aannemen. In de eindevaluatie ging specifiek
de aandacht uit naar de twee nieuwe instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk.
Loonkostensubsidie
Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelpopulatie
loonkostensubsidie ingezet. Het ging in 2015 om 1397 mensen. Eind 2018 is dit aantal toe-
genomen tot 17.000 mensen. Het betreft vooral mensen die ook geregistreerd staan in het
doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak. Uit onderzoek onder werk-
gevers blijkt dat financiële instrumenten fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor
werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen, al zijn de instrumenten op
2de SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
zichzelf niet voldoende om werkgevers over de streep te trekken. Loonkostensubsidie
heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeids-
relatie. Rekening houdend met individuele kenmerken en conjunctuur hebben jong-
gehandicapten met loonkostensubsidie naar schatting 55% meer kans op behoud van het
werk voor minimaal een jaar dan jonggehandicapten zonder loonkostensubsidie. Gemeen-
ten zijn in de praktijk terughoudend met het inzetten van het instrument loonkosten-
subsidie wat verklaard kan worden door de wijze van financiering van het instrument.
Beschut werk
Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omge-
ving en onder aangepaste omstandigheden. vwv beoordeelt of iemand voor een beschutte
werkplek in aanmerking komt. De gemeente is dan verplicht de beschutte werkplek te bie-
den. Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Eind 2016 waren er
slechts 284 mensen werkzaam op een beschutte werkplek. Eind 2017 en 2018 is dit aantal
opgelopen tot 1184 respectievelijk 2542. Bij de totstandkoming van de Participatiewet zijn
middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld voor, oplopend, structureel ruim
30.000 beschutte werkplekken in 2048. Hoewel stijgend blijven de gerealiseerde aantallen
achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling? zijn genoemd. In 2015 en 2016
bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 14% van de aantallen uit de ministeriële rege-
ling, in 2017 en 2018 ongeveer 86% (per jaar, niet cumulatief). Daarbij zijn opvallende ver-
schillen tussen gemeenten te zien. Een klein deel van de gemeenten heeft een realisatie die
boven de geraamde aantallen ligt. Een meerderheid heeft veel meer moeite om beschut
werk te realiseren. Gemeenten slagen er niet in om voor alle beschut werkers met een
positief advies een geschikte plek te vinden.
De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel
verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel van de regeling is volgens hen dat het een
aparte regeling is met een aparte doelgroep en een aparte Indicatiestelling te midden van
de regelingen die er al zijn. Dit zou indruisen tegen het achterliggende idee van decentrali-
satie, namelijk dat gemeenten zelf kunnen bepalen welke ondersteuning het best is voor
de doelgroep waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Een daarmee samenhangend ervaren
nadeel betreft de complexiteit. Gemeenten ervaren dat het schakelen tussen voor-
zieningen/instrumenten beschut werk, banenafspraak en dagbesteding moeizaam ver-
loopt. Zij schetsen een onzeker toekomstperspectief ten aanzien van het instrument.
Beschutte werkplekken worden vooral bij sociale werkbedrijven gecreëerd (85%) en weinig
bij reguliere werkgevers. Als reguliere werkgevers in beeld komen, zijn dat veelal kleine
mkb-bedrijven en grotere werkgevers die erop ingericht zijn om grotere groepen mensen
met een arbeidsbeperking in dienst te hebben, bijvoorbeeld via een detacheringsconstruc-
tie,
Werkt de banenafspraak?
De Wet banenafspraak heeft als doel om 125.000 extra banen te creëren. Strikt genomen is
deze wet geen onderdeel van de Participatiewet. Wel gaat het om relevant aanpalend
243 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
beleid. Als onvoldoende arbeidsgehandicapten een baan hebben, dan wordt een quotum
ingesteld waarbij individuele werkgevers een boete moeten betalen. De marktsector heeft
tot nu toe de benodigde aantallen gehaald, de overheidssector niet. Gezamenlijk hebben
ze tot eind 2018 52.000 extra banen gerealiseerd, boven de tussentijdse doelstelling van
43.500. De quotumregeling is voor overheidswerkgevers geactiveerd, maar vanwege een
beoogde vereenvoudiging die het onderscheid tussen overheid en markt opheft, is deze
opgeschort en hoeven zij vooralsnog geen heffing te betalen. Verschillende groepen
arbeidsgehandicapten hebben te maken met de Wet banenafspraak. Het effect van de
banenafspraak is het beste te bepalen voor de al bestaande groep van Wajongers met
arbeidsvermogen, omdat deze groep niet te maken heeft gekregen met de invoering van
de Participatiewet maar wel met de banenafspraak.
Uit onderzoek van Panteia (2019) blijkt dat sinds de invoering van de banenafspraak de
kans op een baan licht is toegenomen voor deze Wajongers. Voor de doelgroep Wsw vindt
Panteia een daling in baankansen. Voor de overige mensen in het doelgroepregister, voor
een groot deel bestaande uit mensen die in de oude situatie in de Wajong zouden zijn inge-
stroomd, vindt Panteía een stijging van baankansen. Panteia merkt voor alle groepen die
het heeft onderzocht op dat de positieve resultaten voor een groot deel toe te schrijven
zijn aan de conjunctuur. Er is sinds de introductie van de banenafspraak hoogconjunctuur
geweest. Omdat het aantal benodigde extra banen van de banenafspraak tot 2026 blijft
stijgen, is het de vraag of bij een teruglopende conjunctuur de doelgroep in toenemende
mate aan het werk zal komen.
Was er meer effect van de Participatiewet te verwachten?
Bij de invoering van de Participatiewet was het uitgangspunt dat zowel mensen uit de
doelgroep van de Participatiewet als werkgevers en gemeenten zich meer zouden gaan
inzetten om de doelstellingen te behalen. We zien niet dat de Participatiewet tot een ver-
hoging van de baankans heeft geleid voor de gehele doelgroep van de Participatiewet.
Hoe dit komt, is deels te verklaren vanuit de belangrijkste aannames die ten grondslag lig-
gen aan de wet, en vanuit de werking van de wet in de praktijk.
Aanname 1: Mensen uit de doelgroep zijn in staat om te werken en willen dit ook graag
Een belangrijk uitgangspunt van de Participatiewet is de gedachte dat mensen die een uit-
kering ontvangen betaald werk kunnen en willen verrichten, mits dat onder de juiste
omstandigheden gebeurt. In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt voor het grootste
deel van de doelgroep te overbruggen moeten zijn, zo is de veronderstelling; personen
zonder arbeidsvermogen vallen niet onder de Participatiewet.
Uit deze evaluatie blijkt dat de visies hierop tussen doelgroepen, gemeenten en beleids-
makers verschillen. Ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden is naar eigen
inschatting op dit moment niet in staat om te werken. Datzelfde geldt voor ruim de helft
van de jonggehandicapten en driekwart van de mensen op de Wsw-wachtlijst. Een deel
van hen verwacht in de toekomst wel te kunnen werken. Een ander deel denkt dat nooit
meer te kunnen. Vooral gezondheidsklachten worden hiervoor als reden gegeven. Slechts
244 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
een zeer klein percentage (1% tot 4%) ervaart geen enkele beperking om aan het werk te
komen. Dit geldt niet alleen voor jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep, maar ook voor
de klassieke bijstandsgerechtigden. Ruim de helft van de doelgroep wil wel werken
(50% van de klassieke bijstandsgerechtigden en mensen op de Wsw-wachtlijst, 60% van
de jonggehandicapten).
Gemeenten bevestigen het idee dat een groot deel van de doelgroep niet in staat is om te
werken. Vaak moeten eerst andere problemen aangepakt worden voordat mensen zich
kunnen richten op arbeidsdeelname, zo is hun idee.
Aanname 2: Instrumenten werken als stimulans en dragen bij aan een match tussen
aanbod en vraag
Aangenomen wordt dat instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching werkgevers
stimuleren mensen uit de doelgroep van de Participatiewet werk te bieden. Voor de werk-
ing van re-integratie-instrumenten is het van belang dat werkgevers er ook daadwerkelijk
gebruik van maken. Uit het onderzoek blijkt echter dat een meerderheid van de werk-
gevers niet op de hoogte is van het bestaan van de instrumenten. Zoals al duidelijk werd
zijn de instrumenten volgens werkgevers die ze kennen en er gebruik van maken een
belangrijke voorwaarde om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar
op zichzelf niet voldoende om plaatsingen te realiseren. Voor een succesvolle match is een
persoonlijke inzet van alle betrokken cruciaal, meer dan de inzet van instrumenten. Werk-
gevers hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van werkplekken
zodat die geschikt zijn voor arbeidsbeperkten. De vraag is In hoeverre de huidige instru-
menten daarin voorzien. Hoge administratieve lasten, de kosten van begeleiding en
gederfde productiviteit van collega’s die niet gecompenseerd worden door de instrumen-
ten weerhouden werkgevers van plaatsingen.
Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als loonkostensubsidie, jobcoaching en
beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit de doelgroep vanuit een uitkering
naar werk kunnen begeleiden, levert dat hun veelal wel een besparing op. Voor mensen
met een zeer lage loonwaarde kan deze besparing evenwel negatief uitpakken; als de
loonkostensubsidie bijvoorbeeld groter is dan de besparing op de uitkering. Gemeenten
hebben zodoende een prikkel om instrumenten en begeleiding In te zetten voor groepen
met de hoogste kans op een baan, die daarmee een besparing opleveren van uitkeringen.
Dit betekent echter ook dat het ondersteunen van niet-uitkeringsgerechtigden minder
oplevert (of sterker nog: geld kost — op korte termijn).
Opvallend is verder dat een meerderheid van de jonggehandicapten die een baan vindt dit
doet zonder inzet van instrumenten of begeleiding van gemeenten. Zij komen zelf aan het
werk.
Aanname 3: Eén regeling is eenvoudig en duidelijk en verhoogt daarmee de kansen voor de
doelgroep
De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe,
eenduidige regeling te komen. Met de invoering van de Participatiewet zouden gemeenten
245 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
tot een integrale aanpak en meer maatwerk kunnen komen. Ook zou de wet moeten leiden
tot meer eenduidigheid en minder complexiteit voor werkgevers en de doelgroep, wat hun
kansen op werk zou verhogen.
In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt nog geen
sprake is. Nog steeds hebben we te maken met verschillende regelingen voor verschillende
groepen, zoals de groepen die nog onder de oude Wsw en de Wajong-regeling vallen en de
groepen die wel of geen recht hebben op beschut werk of (ook) onder de banenafspraak en
het quotum vallen. Ook hebben gemeenten beleidsvrijheid in de uitvoering van de
Participatiewet, wat kan leiden tot onduidelijkheid bij (grote) werkgevers die te maken
hebben met verschillende gemeenten. Van een vermindering van complexiteit of onduide-
lijkheid is dus nog geen sprake; niet voor werkgevers en niet voor de doelgroep. ‘Ontzorgd
willen worden’ is wat werkgevers keer op keer aangeven als belangrijke voorwaarde om
mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. De complexiteit in het systeem draagt niet bij
aan die ontzorging. Dit werkt, zo verwachten we, daarmee weinig stimulerend voor werk-
gevers om meer kansen te bieden aan mensen in de doelgroep. Wat we ook zien is dat de
groep werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft, niet groeit.
Met het breed offensief probeert de staatssecretaris van szw momenteel in te zetten op
harmonisatie en vermindering van complexiteit. De resultaten daarvan moeten de
komende jaren duidelijk worden.
De doelgroep van de Participatiewet ziet zich vaak geconfronteerd met een mix van ver-
schillende problemen: een multiproblematiek. Veel mensen in de groep hebben naast
werkloosheid ook andere problemen, zoals schulden of verslaving, die aangepakt moeten
worden om de re-integratie naar werk te kunnen laten slagen. Ze hebben niet alleen met
de Participatiewet te maken, maar ook (of eerst) met andere regelingen, zoals de Wmo,
de jeugdzorg en schuldhulpverlening. Een integrale aanpak bij gemeenten komt vaker van
de grond, maar gebeurt nog niet bij alle gemeenten. Daarbij zien we een grote verschei-
denheid tussen gemeenten.
Aanname g: Verplichtingen en financiële prikkels werken stimulerend
Sinds de invoering van de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving
van de verplichtingen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aan-
vaarden van werk, de taaleis en de tegenprestatie. De veronderstelling is dat handhaving
van de verplichtingen leidt tot een betere naleving, en dat verhoogt de uitstroomkansen
naar werk. De meeste verplichtingen in de Participatiewet zijn niet nieuw, maar de wet
beoogt dat gemeenten meer overeenstemmen in de duur en hoogte van de bijbehorende
maatregel, zoals een korting op de uitkering. Vrijwel alle gemeenten hanteren verplichtin-
gen voor het zoeken en aanvaarden van werk en leggen maatregelen op als iemand zich er
niet aan houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting.
Uit het onderzoek onder een sample van de gemeenten komt niet naar voren dat het
opleggen van verplichtingen en sancties activerend werkt in de zin van meer uitstroom uit
een bijstandsuitkering.
246 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Eerder onderzoek laat zien dat uitvoerders terughoudend zijn in het opleggen van sancties.
Doordat de problematiek van de doelgroep complex is, is het niet altijd duidelijk of het
gedrag aan de klant is toe te schrijven. Het korten op de uitkering maakt problemen vol-
gens klantmanagers soms alleen maar groter, wat de toeleiding naar werk juist belemmert.
Ook zijn de verplichtingen in de praktijk niet altijd toepasbaar, onder andere omdat ze
sterk gericht zijn op de begeleiding naar werk, terwijl een deel van de doelgroep (nog) niet
in staat is om te werken. Een ander punt van aandacht hierbij is het maatwerk dat gemeen-
ten bij verplichtingen en handhaving kunnen toepassen. Dit kan leiden tot een verschil-
lende behandeling van mensen in een (vrijwel) identieke situatie.
Welke aandachtspunten volgen uit het onderzoek?
We zien dus een discrepantie tussen veronderstelde en daadwerkelijke gedragsreacties.
Uit de evaluatie komt een aantal overwegingen naar voren over de insteek en uitvoering
van de Participatiewet — gegeven de doelstellingen van meer kansen op duurzaam werk bij
reguliere werkgevers, minder uitkeringsafhankelijkheid en minder complexiteit in regel-
geving. Ook geeft het onderzoek aanleiding tot een aantal overdenkingen in het kader van
de bredere beleidscontext van een veranderende rol van de overheid, een streven naar een
inclusieve arbeidsmarkt en inzet op duurzame inzetbaarheid. Hierbij maken we onder-
scheid tussen aandachtspunten die zich richten op de structuur van de Participatiewet, de
uitwerking van de wet voor verschillende groepen en aangrijpingspunten voor verbetering.
| Structuur
Denkkader en verwachtingen
De bereidheid en de capaciteit van de doelgroep en werkgevers worden door de wetgever
op een aantal punten overschat. Verplichtingen en financiële prikkels blijken nauwelijks
samen te hangen met minder uitkeringsafhankelijkheid van mensen uit de doelgroep.
Dat wil zeggen dat betrokkenen niet (volledig) worden beïnvloed door (negatieve) econo-
mische prikkels, verplichtingen en sancties. De afgelopen jaren zijn beleidsinstrumenten
voor activering van mensen uit de doelgroep voor een groot deel gebaseerd op de ver-
onderstelling dat betrokkenen rationeel en economisch handelen. Meer inzicht in niet-rati-
onele overwegingen van doelgroep en werkgevers en gedragswetenschappelijke inzichten
bieden mogelijk kansen om de doelgroep en werkgevers effectiever te activeren.
Financieringsstructuur
Gemeenten ontvangen van het Rijk middelen voor de re-integratie van de doelgroep van
de Participatiewet. Die middelen zijn vrij besteedbaar. Als gemeenten op uitkeringen
besparen mogen ze het restant houden en vrij besteden. Dat prikkelt gemeenten de re-
integratie-inspanningen te richten op de meest kansrijke groep binnen de totale doel-
groep. Dit verklaart mede waarom relatief kostbare instrumenten, zoals beschut werk en
(structurele) loonkostensubsidie, aanvankelijk moeizaam op gang kwamen en minder wer-
den ingezet dan verwacht. Deze situatie lijkt op gespannen voet te staan met het streven
247 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
naar een inclusieve arbeidsmarkt. De mensen binnen de doelgroep van de Participatiewet
voor wie ondersteuning het kostbaarst is, blijven eerder buiten beeld bij gemeenten en
werkgevers. Dit ondanks de verplichting voor werkgevers om banen specifiek voor de
doelgroep te creëren en de verplichting voor gemeenten om beschutte werkplekken te rea-
liseren. Hierdoor rijst de vraag of het huidige stelsel voldoende handvatten, prikkels en
garanties heeft om ook de meest kwetsbare groepen (mensen met zeer lage loonwaardes,
ouderen binnen de doelgroep) de kansen te bieden die worden beoogd. De financierings-
structuur verdient, met andere woorden, een heroverweging.
Complexiteit stelsel
Het instrument beschut werk, de banenafspraak, het quotum, het doelgroepregister en de
arbeidsmatige dagbesteding zijn alle gericht op een net iets andere doelgroep en kennen
elk eigen streefcijfers en voorwaarden. Switchen tussen de verschillende regelingen en
instrumenten blijkt met belemmeringen gepaard te gaan. Hoewel er vanuit het streven
maatwerk te bieden allerlei argumenten zijn om doelgroepen verschillend te benaderen en
ondersteunen, is het systeem dat nu gecreëerd is complex en omvangrijk — eigenschappen
die de effectiviteit naar verwachting niet verhogen.
Hi Uitwerking
Ervaren ondersteuning
Zowel klassieke bijstandsontvangers als jonggehandicapten en de doelgroep Wsw zijn
tamelijk kritisch over de meerwaarde van de ondersteuning die zij ontvangen van gemeen-
ten bij het zoeken naar werk. Een minderheid vindt dat de hulp motiveerde om werk te
zoeken, de kans op werk heeft vergroot en in het algemeen zinvol was. Een minderheid is
ook van mening dat men voldoende hulp heeft ontvangen bij het zoeken naar een baan.
De geboden ondersteuning lijkt dus niet voldoende aan te sluiten bij de behoeften van de
verschillende doelgroepen.
Bereik Participatiewet
Een voorwaarde voor succesvolle bemiddeling naar werk is dat gemeenten de doelgroep
van de Participatiewet in beeld hebben. Gemiddeld schatten gemeenten evenwel in dat ze
een achtste van hun bestand (nog) niet in beeld hebben, waarbij dit aandeel in de grote
gemeenten ongeveer twee keer zo hoog is. Gemeenten hebben ook niet altijd goed zicht
op schoolverlaters met een beperking die niet uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of
praktijkonderwijs (pro) komen of leerlingen van vso- of pro-scholen die zijn door-
gestroomd naar entree- of mbo-onderwijs, niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en jong-
gehandicapten die na werk weer uitvallen. De jonggehandicapten die van vso- en pro-
scholen komen, hebben gemeenten wel in beeld. De afstemming tussen gemeenten lijkt
ook steeds beter van de grond te komen.
Een ander deel van de doelgroep dat buiten beeld is, betreft de doelgroep Wsw — specifiek
de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Het onderzoek laat zien dat
248 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
gemeenten nu, met de inzet van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk, niet
dezelfde doelgroep bereiken als degenen die voorheen de Wsw instroomden. Gegevens
over leeftijd en loonwaarde suggereren dat de gebruikers van de ‘zware’ instrumenten
gemiddeld jonger zijn en een hogere loonwaarde hebben dan de vroegere instromers in de
Wsw. Dat betekent dat de huidige gebruikers van de instrumenten een kleinere afstand tot
de arbeidsmarkt hebben. Dit lijkt er op te wijzen dat de mensen met een lage loonwaarde
(en dus grote afstand tot de arbeidsmarkt) die voorheen in aanmerking kwamen voor de
Wsw, geen alternatief instrument uit de Participatiewet aangeboden krijgen.
In de overall rapportage sociaal domein (Pommer et al. 2018) werd geconstateerd dat het
aantal kwetsbaren onder de gebruikers van de Participatiewet daalt en de vraag gesteld of
dit komt doordat de meest kwetsbaren niet meer bereikt worden. Deze evaluatie geeft dus
indicaties voor bevestiging hiervan. Hieruit kunnen we opmaken dat de signalen die in het
systeem zijn ingebouwd om gemeenten te attenderen op mensen uit de doelgroep die niet
in beeld zijn, onvoldoende werken. Zowel het signaal dat uwv geeft als een aanvraag voor
een Wajong-uitkering is afgewezen als het burgerservicenummer dat uwv aan gemeenten
doorgeeft van burgers die in het doelgroepregister worden opgenomen, is bij een groot
deel van de gemeenten niet bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers
actief op aan de hand van deze signalen. Dit noopt tot heroverweging van de signalerings-
systematiek.
Brede versus smalle doelgroep
De Participatiewet richt zich op het vergroten van de arbeidsdeelname van mensen met
een arbeidsbeperking. Binnen de groep arbeidsbeperkten gelden verschillende regelingen
en kunnen verschillende instrumenten worden ingezet. De banenafspraak — hoewel strikt
genomen dus geen onderdeel van de Participatiewet — blijkt een stimulans te zijn voor (een
deel van de) werkgevers om mensen met arbeidsbeperkingen kansen te bieden. Deze geldt
evenwel slechts voor een smalle doelgroep: niet voor alle mensen met een arbeids-
beperking, noch voor alle mensen die vallen onder de Participatiewet. Opvallend is dat
gezondheid ook voor mensen uit de klassieke doelgroep de belangrijkste belemmerende
factor blijkt te zijn om deel te nemen op de arbeidsmarkt. De Participatiewet voorziet ook
voor deze klassieke doelgroep in instrumenten en begeleiding, maar dit heeft nauwelijks
effect teweeggebracht. Mogelijk dat een bredere groep in aanmerking zou kunnen komen
voor de voordelen die opname in het doelgroepregister biedt. Hierin schuilt wel het gevaar
dat er dan ook binnen het doelgroepregister ‘afroming’ plaatsvindt door werkgevers, en de
meest kwetsbare groep (die niet in staat is het minimumloon te verdienen) alsnog minder
kans heeft op werk.
Positie doelgroep Wsw en sociale werkplaatsen
Voor de Wsw-doelgroep is het lastiger geworden een baan te vinden sinds de invoering
van de Participatiewet. De mensen die nu bij sw-bedrijven werken, doen dat onder ver-
schillende arbeidsomstandigheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor de
sociale werkvoorziening. Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en daar-
240 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
mee geen recht op pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of reiskosten-
vergoeding. Gewoonlijk verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw
vallen. Bestaansonzekerheid voor deze groep is een punt van aandacht.
Financiële situatie Jonggehandicapten
De Wajong-regeling was aanvankelijk vooral gericht op het beschermen van het inkomen
van jonggehandicapten. Later verschoof de aandacht naar de re-integratie naar werk.
Uit het onderzoek blijkt dat voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen de kans op
werk sinds de invoering van de Participatiewet hoger is geworden. Het persoonlijk inko-
men van deze groep is sinds de invoering van de Participatiewet evenwel gedaald. De vraag
is of deze groep voldoende inkomenszekerheid heeft, ook nu zij een grotere kans heeft op
werk. Het gaat immers vooral om deeltijdbanen en tijdelijk werk.
Kansen voor mensen met psychische beperkingen
Als werkgevers mensen uit de doelgroep een kans geven gaat het, zoals gezegd, voorna-
melijk om mensen met lichamelijke beperkingen; 51% van de werkgevers geeft aan bereid
te zijn mensen met deze beperkingen een kans te bieden. De kansen voor mensen met
psychische en verstandelijke beperkingen zijn beduidend kleiner; 24% respectievelijk
23% van de werkgevers wil hen een kans bieden. Dit terwijl binnen de totale groep van
mensen met een arbeidsbeperking de mensen met psychische en verstandelijke beperkin-
gen de grootste groep vormen.
De werkgever lijkt gemakkelijker over de streep te trekken wanneer het tekort van de
werknemer zichtbaar, voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een
structureel lager werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onzichtbaar, onvoorspel-
baar en onberekenbaar is (bijvoorbeeld een werknemer die soms niet komt opdagen of
zomaar schade berokkent). Mogelijk verwachten werkgevers dat mensen met psychische
beperkingen lastiger zijn in te passen in het arbeidsproces. Een andere reden kan zijn dat
bij werkgevers weinig kennis en kunde aanwezig is om een succesvolle inpassing te
bewerkstelligen. De kans op werk van de doelgroep zou in dat geval vergroot kunnen wor-
den door te werken aan opheffing van dit informatietekort en aan ondersteuning bij die
inpassing.
HI Aanpak
Focus op werkgeversbetrokkenheid
Voor het laten slagen van de Participatiewet is werkgeversbetrokkenheid essentieel.
Niet alleen heeft slechts een derde van de werkgevers mensen uit de doelgroep in dienst,
het ging de afgelopen jaren ook steeds om dezelfde groep werkgevers die steeds meer
mensen uit de doelgroep in dienst namen. Daarbij richtten zij zich vooral op de mensen
met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Overheidsdienstverlening, hoewel ondersteu-
nend en handig, trok deze werkgevers volgens eigen zeggen niet over de streep bij hun
besluit mensen uit de doelgroep een kans te bieden. Het was hun sociale verantwoordelijk-
250 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
heid en intrinsieke motivatie die volgens hen de doorslag gaven om ‘eraan te beginnen’.
Wel blijkt loonkostensubsidie de kans te vergroten dat werkgevers mensen uit de doel-
groep, als ze eenmaal in dienst zijn, ook in dienst houden.
Om een grotere groep werkgevers te mobiliseren en hen ook naar de mensen met een gro-
tere afstand tot de arbeidsmarkt te laten kijken, moet het vizier gericht zijn op een ander-
soortige benadering van werkgevers. Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid
om mensen met een beperking in dienst te nemen, maar de realisatie blijft steken in het
proces, omdat de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen een belangrijke kostenpost
blijkt te zijn. Ook de kosten die samenhangen met productiviteitsverliezen door (blijvende)
inzet van collega’s of met de te realiseren aanpassingen in de werkplek, werken belemme-
rend. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs en/of regievoerders die hen helpen
het werk aan te passen zodat werknemers productief kunnen worden ingezet. Een actieve
werkgeversbenadering is nodig om werkgevers te ondersteunen bij het creëren van werk
en de begeleiding van werknemers uit de doelgroep.
Focus op matchingsproces
Het tot stand brengen van een duurzame match blijkt in plaats van instrumentafhankelijk
sterk persoonsafhankelijk. Ook hier kunnen intermediairs die ervaring hebben met het bij
elkaar brengen van werkgevers en werknemers een cruciale rol spelen. Het proces verlangt
van begin tot eind inspanningen van alle betrokkenen: cliënten, werkgevers en gemeenten.
Als een van hen op enig moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen,
houdt een match meestal geen stand. Verder is succes sterk afhankelijk van de interactie
tussen de verschillende betrokkenen en de specifieke context. Hierdoor zijn stappen com-
plex, onderling afhankelijk en niet altijd eenduidig positief of negatief. Heldere afspraken
tussen alle betrokkenen blijken bijvoorbeeld vaak een randvoorwaarde om een match tot
stand te kunnen brengen. Echter, in de meeste matchingsprocessen is het nodig dat de
betrokken actoren gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze niet haalbaar blijken.
Vasthouden aan eerder gemaakte afspraken kan een faalfactor worden. Deze flexibiliteit
rondom de insteek, begeleiding en verwachtingen van het proces is noodzakelijk om de
uitvoering succesvol te laten zijn.
Persoonlijke aanpak voor helderheid en openheid
Binnen het matchingsproces is één aspect een ankerpunt voor het realiseren van een goed
resultaat: helder inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van mensen in de doelgroep.
Voor de klantmanager is dit inzicht nodig om de kandidaat beter te leren kennen en goed
te kunnen inschatten wat een passende functie zou kunnen zijn. Voor de werkgever is dit
inzicht nodig om te weten welke aanpassingen voor de kandidaat gemaakt moeten wor-
den en te kunnen inschatten of die aanpassingen gerealiseerd kunnen worden. Dit vraagt
om openheid van de kandidaat over zijn/haar mogelijkheden en beperkingen, en om het
vertrouwen in een klantmanager en werkgever. Dit is een complex aandachtspunt. Ener-
zijds omdat kandidaten deze informatie niet altijd willen delen en anderen de privacy van
de kandidaat dienen te respecteren, anderzijds omdat kandidaten niet altijd kunnen
251 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
inschatten wat het effect is van de beperking op de werkvloer. De klantmanager kan een
rol spelen bij het ondersteunen van de kandidaat om deze openheid te creëren. Het casus-
onderzoek laat zien dat het nog van situatie tot situatie verschilt in hoeverre klant-
managers aandacht besteden aan het creëren van deze openheid.
Focus op gezondheid brede doelgroep
Gezondheid blijkt de belangrijkste belemmerende factor voor mensen uit de brede doel-
groep om te participeren of een poging daartoe te doen. Dit geldt niet alleen voor de
nieuwe doelgroep maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Daaruit kunnen we
opmaken dat mensen uit de doelgroep niet alleen behoefte hebben aan hulp bij het zoe-
ken van werk, maar ook aan ondersteuning om werkfit te worden. Het is niet duidelijk hoe
dit verband tussen gezondheid en werk precies tot stand komt. Leidt een mindere gezond-
heid tot niet of minder werken? Leidt niet of minder werken tot een mindere gezondheid?
Of gaat de beïnvloeding beide kanten op? Zowel gezien vanuit het oogpunt van arbeids-
deelname als vanuit het oogpunt van ‘zorg voor kwetsbaren’ is een focus op en aandacht
voor gezondheid in de totale benadering van de doelgroep aanbevelingswaardig.
Inzichten in het licht van de bredere context
Vrijwel volledige arbeidsmarktparticipatie was tot een aantal jaren terug het streven van
opeenvolgende regeringen. Tegenwoordig is het doel een participatiemaatschappij waarin
iedereen naar vermogen deelneemt. Een arbeidsmarkt waarop iedereen naar vermogen
mee kan doen is een inclusieve arbeidsmarkt. Uitgangspunt is dat iedereen gelijke kansen
op werk, doorstroom en een prettige werkomgeving zou moeten hebben. Dat geldt bij-
voorbeeld voor vrouwen en mannen, jongeren en ouderen, laag- en hoogopgeleiden,
Nederlanders met en zonder migratieachtergrond, en mensen met en zonder arbeids-
beperking.
Draagt de Participatiewet bij aan dit streven? Voor een groot deel van de doelgroep van de
Participatiewet moeten we concluderen dat dit niet het geval is. Ook in tijden van hoog-
conjunctuur, een gespannen arbeidsmarkt en recordaantallen vacatures vindt minder dan
10% van de klassieke bijstandsgerechtigden een baan, en daar is sinds de invoering van de
Participatiewet weinig verandering in gekomen. Voor mensen die alleen onder aangepaste
omstandigheden en met begeleiding kunnen werken zijn de arbeidsmarktkansen evenmin
verbeterd. Door de afschaffing van de sociale werkvoorziening en de introductie van de
Participatiewet daalden hun kansen op werk en steeg hun afhankelijkheid van een uit-
kering.
Voor jonggehandicapten lijkt de arbeidsmarkt wel inclusiever te zijn geworden met de
invoering van de banenafspraak en de Participatiewet. Dit moeten we evenwel plaatsen
tegen de achtergrond dat een deel van de doelgroep niet in beeld is. Daarbij gaat het ver-
moedelijk voor een deel om zeer kwetsbare mensen: de mensen met een zeer lage loon-
waarde die voorheen in de Wsw zouden instromen. Ook voor het deel van de doelgroep
Wsw dat wel in beeld is, namelijk de mensen die voorheen op de wachtlijst van de Wsw
stonden, is het beeld weinig inclusief. De niet-werkenden binnen deze groep ervaren wei-
252 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
nig steun of begeleiding. Een ander deel dat buiten beeld is, betreft de groep jong-
gehandicapten die passend onderwijs hebben gevolgd binnen het regulier onderwijs, leer-
lingen van vso- of pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onderwijs,
niet-uitkeringsgerechtigde jonggehandicapten en jonggehandicapten die na werk weer uit-
vallen. Een deel van hen volgt geen onderwijs, heeft geen uitkering of werk en is niet in
beeld.
Binnen de groepen die wel in beeld zijn, valt op dat het vooral mannen, jongeren en Neder-
landers zonder migratieachtergrond zijn die een kans op een baan maken. De relatieve
achterstand die vrouwen, ouderen en mensen met een migratieachtergrond ervaren op de
arbeidsmarkt, wordt met deze wet niet ingelopen.
Een van de ankerpunten bij een inclusieve arbeidsmarkt is duurzame inzetbaarheid. Daar-
mee wordt bedoeld dat mensen hun hele arbeidzame leven inzetbaar en productief zijn.
Qua duurzaamheid van werk zien we dat deze gedaald is voor mensen die alleen met bege-
leiding en onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, en ook voor de klassieke
bijstandsgerechtigden. Als ze werken, is dat minder vaak voor een periode van minimaal
één jaar. De duurzaamheid van werk is wel gestegen voor de jonggehandicapten. Als men-
sen uit de doelgroep van de Participatiewet — of het nu gaat om klassieke bijstands-
gerechtigden, jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep — een baan vinden, betreft dit
veelal banen met weinig zekerheid. Oftewel: tijdelijke contracten en banen van geringe
omvang.
Kijkend naar duurzame inzetbaarheid en inclusie is het belangrijk de bredere economische
en institutionele ontwikkelingen mee te nemen. De ontwikkeling naar meer flexibele
banen begon al jaren vóór de invoering van de Participatiewet en geldt ook voor andere
groepen op de arbeidsmarkt, vooral starters. Maar deze ontwikkeling maakt het voor men-
sen met een afstand tot de arbeidsmarkt lastiger om volwaardig mee te doen. Zodra de op
dit moment buitengewoon gunstige conjunctuur omslaat, is de doelgroep van de
Participatiewet kwetsbaar voor baanverlies. Voor mensen die al moeite hebben een baan
te vinden is het extra moeilijk dit steeds opnieuw en vaak te doen. Eenmaal een slechte
match zorgt veelal voor meer structurele non-participatie (Versantvoort en Van Echtelt
2017). Bovendien investeren werkgevers minder in mensen met een flexibele baan (ROA
2018), terwijl dit mensen met arbeidsbeperkingen juist zou kunnen helpen. Deze participa-
tie in flexibele banen draagt dus niet bij aan hun duurzame inzetbaarheid en vermindert
ook hun achterstand op mensen zonder beperkingen niet.
De invoering van de Participatiewet betekende ook een veranderende rol van de overheid:
meer verantwoordelijkheden voor gemeenten en minder voor het Rijk. Het is een van de
drie decentralisaties in het sociaal domein. Die stelselwijziging was en is erop gericht dat
mensen sneller geholpen worden bij zorg- en ondersteuningsvragen, dat mensen de zorg
en ondersteuning krijgen die zo veel mogelijk aansluit op hun persoonlijke situatie,
mogelijkheden en sociale netwerk, en dat de omvang en de kosten van de verzorgingsstaat
beperkt worden. Een van de conclusies van de evaluatie van de Hervorming Langdurige
253 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Zorg was dat mensen moeilijk de weg naar de zorg en ondersteuning vinden die ze nodig
hebben. De evaluatie van de Jeugdwet liet zien dat een vernieuwing van de jeugdhulp over
de volle breedte nog onvoldoende van de grond is gekomen.
Ook bij de Participatiewet zien we dat een meerderheid van de doelgroep (zowel klassieke
bijstandsgerechtigden als jonggehandicapten als mensen uit de doelgroep Wsw) weinig
ondersteuning ervaart, ook weinig verandering daarin ervaart en, als men ondersteuning
ervaart, die als onvoldoende aanmerkt. De afstand tussen cliënt en hulpverlener/onder-
steuner is door de transitie niet wezenlijk veranderd, zo is de ervaring van cliënten. En juist
een kleine afstand — waarbij ruimte is voor maatwerk, sensitiviteit voor de behoeften van
cliënten en werkgevers — en een ondersteuning die continu aangehaakt blijft, blijken bepa-
lende randvoorwaarden voor succes. Regievoering in nabijheid is daarbij dus ook voor
cliënten binnen de Participatiewet essentieel én een aandachtspunt. Een andere opval-
lende gelijkenis tussen de evaluaties van de Hervorming Langdurige Zorg en de
Participatiewet betreft de discrepantie tussen enerzijds de verwachtingen en aannames
onderliggend aan de wet, en anderzijds de mogelijkheden en gedragingen van de verschil-
lende betrokken actoren in de praktijk.
Kennislacunes in dit onderzoek
Deze evaluatie is gebaseerd op een groot aantal deelonderzoeken, zowel kwalitatief als
kwantitatief. Daarin stonden ervaringen van betrokken actoren centraal en zijn de effecten
van de invoering van de Participatiewet geanalyseerd. Een veelheid van onderwerpen is
daarbij aan bod gekomen. Het onderzoek is evenwel niet uitputtend. Een belangrijke aan-
vulling op het onderzoek zou zijn te bezien wat de Participatiewet financieel betekent.
Welke besparingen worden in concreto gerealiseerd? En welke kostenstijgingen? Wat is de
kostenefficiency van deze wet? Het kostenaspect was geen onderdeel van deze evaluatie,
maar is relevant in de afwegingen omtrent de maatschappelijke (meer)waarde en (on)wen-
selijkheid van de wet.
Wat ook geen onderdeel was van deze evaluatie was het draagvlak voor de sociale zeker-
heid. In hoeverre hebben de invoering van de Participatiewet en de effecten die deze wet
teweeg heeft gebracht geleid tot vergroting dan wel verkleining van dat draagvlak in de
samenleving? Een andere belangrijke mogelijke verdieping van het onderzoek betreft het
onderscheid naar regio’s. De inzichten die deze evaluatie opleveren betreffen Nederland
als geheel. Waar nodig en mogelijk hebben we gecorrigeerd voor regionale verschillen in
kenmerken van de populatie en/of de omgeving. Uitsplitsing van de doelindicatoren baan-
kansen en uitkeringsafhankelijkheid naar regio zouden het onderzoek verrijken. Het is aan-
nemelijk dat sommige regio’s het beter doen dan andere in termen van baankansen en
baankenmerken zoals in deze evaluatie gepresenteerd.
Een vierde mogelijke aanvulling is een vergelijking tussen de doelgroep van de Participatie-
wet en de doelgroep van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (wia). De doel-
groep van de Participatiewet is niet de enige groep mensen met arbeidsbeperkingen in ons
sociale zekerheidssysteem. Ook de wia is gericht op deze doelgroep, maar kent een heel
andere institutionele context. Een vergelijking van deze groepen, de uitwerking van instru-
254 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
menten, de context en de inzet van werkgevers ten aanzien van deze groepen zou het
inzicht kunnen vergroten in ‘wat werkt’ voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Een beperking van het onderzoek betreft de beschikbare data over loonwaardes van men-
sen uit de doelgroep. Loonwaarde is een relevant kenmerk als het gaat om de vergelijk-
baarheid van doelgroepen in termen van productiviteit. Data over loonwaardes zijn op
microniveau niet beschikbaar in de registratiedata van het cBs en konden voor dit onder-
zoek ook niet beschikbaar gemaakt worden.
In deze evaluatie richtten we ons op de beoogde effecten van de Participatiewet. Externe
effecten zijn ook belangrijk om te beschouwen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden
aan zorggebruik. In een separaat onderzoek van het scp en het cpB (publicatie verwacht in
december 2019) staan die externe effecten voor de doelgroep Wsw centraal.
De effecten in deze rapportage betreffen de eerste vier jaren na invoering van de
Participatiewet — tot en met 2018. Om de lange termijn effecten van de Participatiewet in
beeld te krijgen is het raadzaam de verschillende groepen te blijven volgen.
Tot slot
Nederland is in beweging als het gaat om de arbeidsdeelname van mensen met een
arbeidsbeperking. Steeds meer werkgevers zijn aan het denken gezet door de banen-
afspraak. Arbeidstoeleiding van de doelgroep is niet langer alleen een taak van
uitvoeringsinstanties en de betrokkenen zelf, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid
waar ook werkgevers bij betrokken zijn. In de afgelopen jaren zijn in overleg met de
betrokken partijen diverse wijzigingen doorgevoerd om praktische belemmeringen bij de
uitvoering van de wet weg te nemen. Ook in het kader van het breed offensief zijn voor-
stellen gedaan om de werking van de wet te verbeteren. Zo is bijvoorbeeld voorgesteld om
de financiering van het instrument loonkostensubsidie te baseren op realisaties (om de
negatieve prikkelwerking te minimaliseren), om een landelijke loonwaardemethodiek te
hanteren en om het instrument jobcoaching te uniformeren.
Deze ontwikkelingen ten spijt is duidelijk dat de Participatiewet de doelstelling van meer
kansen op werk — bij voorkeur bij een reguliere werkgever — niet voor de gehele doelgroep
gerealiseerd heeft.
Zo zien we dat de grootste groep binnen de Participatiewet er sinds de invoering
nauwelijks op vooruit is gegaan in termen van baankansen. Die waren en zijn nog steeds
zeer laag. Voor mensen die alleen met begeleiding en onder aangepaste omstandigheden
kunnen werken is de situatie in termen van baankansen en uitkeringsafhankelijkheid zelfs
verslechterd door afschaffing van de sociale werkvoorziening en invoering van de
Participatiewet. Voor jonggehandicapten, specifiek de 18-jarigen, zijn de baankansen wel
verbeterd. Dit ging evenwel gepaard met een verslechtering van hun inkomenspositie.
Is hier sprake van opstartproblemen of gaat het om structurele aandachtspunten? Deels
zijn de resultaten te wijten aan opstartproblemen. Zo kwamen beschut werk en
loonkostensubsidie pas langzaam op gang. Gemeenten moesten wennen aan hun nieuwe
taak en een nieuwe doelgroep.
255 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Het zou echter te optimistisch zijn te denken dat na verloop van tijd, als alle betrokken
actoren meer gewend zijn, ‘alles beter zal worden en voor iedereen’. Daarvoor zijn de dis-
crepanties tussen veronderstelde en gerealiseerde gedragingen te groot en de genoemde
aandachtspunten te structureel van aard. Signaleringsmechanismen die ook de meest
kwetsbare groepen in beeld brengen, een financieringsstructuur die motiveert om ook
mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden, heroverweging van
verwachtingen ten aanzien van de betrokken actoren, vermindering van complexiteit en
inbedding van een effectief matchingsproces vragen daarbij allereerst om aandacht. Daar-
bij is het verder belangrijk in ogenschouw te nemen dat we de afgelopen jaren hoog-
conjunctuur hebben gehad. Als mensen uit de doelgroep een baan vonden, betrof dit
veelal een kleine, tijdelijke baan. In economisch mindere tijden zijn zij naar verwachting de
eersten die hun baan zullen verliezen, zo laten ervaringen uit het verleden zien.
Kijken we naar de toekomst, dan zien we enkele lichtpuntjes. De trends in gerealiseerde
plekken beschut werk, de aanpak van jonggehandicapte nuggers en aantallen banen in de
banenafspraak vormen een reden tot enig optimisme. Deze lichtpuntjes worden evenwel
in grote mate overschaduwd door de structurele problemen bij de Participatiewet en de
onzekere positie van de doelgroep. Concluderend zouden we kunnen stellen dat de
Participatiewet ondanks enkele positieve resultaten nog flink wat werk behoeft om op
lange termijn succesvol te zijn.
Noten
1 Het gaat om mensen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd. Als indicatie
gebruiken we het aantal personen tot 27 jaar dat sinds 2015 in het doelgroepregister is ingestroomd.
Dit is dus een selectie van de 70.000 personen in het doelgroepregister die volgens uwv tot de doel-
groep Participatiewet behoren (zie uwv 2019c). Van de totale doelgroep Participatiewet in het
doelgroepregister behoort iets minder dan de helft tot de quasi-Wajongers, een derde tot de groep
Wsw-wachtlijsters en personen met een zwaar instrument, en het overige deel bestaat voornamelijk uit
klassieke bijstandsgerechtigden. Opgemerkt kan worden dat de Participatiewet een groeiwet is, dat wil
zeggen dat de nieuwe doelgroep jonggehandicapten die onder de Participatiewet valt jaarlijks groter
wordt.
2 _ Ditis inclusief mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), het
Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeelte-
lijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (lOAz).
3 _In de ministeriële regeling is vastgelegd hoeveel beschutte werkplekken de gemeenten in een bepaald
jaar minimaal moeten realiseren (Staatscourant 2017).
256 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN
Summary
The Dutch government wants as many people as possible to participate in employment.
Many people derive satisfaction from being in work, which serves as a means of personal
development. Being at work means people come into contact with others and avoid
becoming isolated. Moreover, the Dutch social security system will only remain affordable
if people who are able to work actually do so. In short, working offers benefits both for
individuals and for society as a whole.
But there are also people whose participation in the labour process cannot be taken for
granted. People with a work-limiting disability or who have difficulty finding work need
support in finding employment or securing an income. The government is responsible for
giving these people a helping hand. These are people with the capacity to work, perhaps
with specially adapted working conditions. In the past, these people were covered by a
whole plethora of different regulations; these have all been replaced by a single piece of
legislation, the Participation Act (Participatiewet).
What is the Participation Act?
The Participation Act came into force in the Netherlands in 2015. Its purpose is to help as
many people as possible, including those with little capacity to work, to find employment,
preferably with a mainstream employer. Another goal of the act is to minimise dependence
on benefits. The emphasis here is on active integration; this means looking primarily at
what people are capable of, how those qualities could be utilised at the workplace and how
people can be encouraged to get into work.
As far as possible, the Participation Act is intended to harmonise the regulations and sup-
port for people with a work-limiting disability or who are far removed from the labour
market. Since 2015, they have been covered by the same regime, and in principle all have
the same rights and obligations. This makes the regulations less complex, which is inten-
ded to increase their chances of finding work. The idea is also that having one clear regime
will make it easier for employers to take on people who are in receipt of benefits.
Implementation of the Participation Act is the responsibility of local authorities, which
have a duty under the act to offer people support. If they are unable to help people find
work, those people, provided certain conditions are met, are eligible for social assistance
benefit.
Local authorities have a range of instruments at their disposal to guide people into work.
Some of these are existing instruments, such as trial placements, job coaching and work-
place adaptation The Participation Act also introduced two new instruments: wage cost
subsidy and sheltered workshops. The wage cost subsidy may be paid to employers if they
take on people who are unable to earn the statutory minimum wage. Sheltered workshops
are for people whose disability means they are unable to work for a mainstream employer.
257 SUMMARY
Target groups of the Participation Act
The 2015 Participation Act replaced a number of old arrangements aimed at different target
groups:
— _ People in receipt of social assistance benefits, previously covered by the Work and Social
Assistance Act (ww). Prior to the introduction of the Participation Act, this group also fell
under the responsibility of local authorities.
— _ Young disabled people with capacity to work. Since 1 January 2015, new young disabled
people with some capacity for work are covered by the Participation Act. Previously, they
were covered by a dedicated act, the Invalidity Provision (Early Disabled Persons) Act
(Wajong). They received benefit from the Employee Insurance Administration Agency (Uwv).
The group who were in receipt of these “Wajong benefits’ prior to 1 January 2015 still fall
under the responsibility of uwv, and the Wajong regime still exists for young disabled people
with no capacity for work.
— People with physical, intellectual or psychological disabilities who need support in finding
and retaining work and who are only able to work under adapted conditions. These are
people who in the past would have had a right to a sheltered employment placement and
who were covered by the Sheltered Employment Act, or Wsw (Wet sociale werkvoorziening).
People who were in such a placement on 31 December 2014 continue to fall under this act,
while people who were still on the Wsw waiting list on that date are covered by the new Par-
ticipation Act, as are new claimants.
— People not able to claim benefits. Non-benefit claimants are people without work who are
registered with uwv as jobseekers. They do not meet the criteria for social assistance benefit,
for example because their assets are too high. There are both ‘classic’ non-benefit claimants
(such as people without benefits would like to go (back) to work) and young disabled non-
claimrants who were previously covered by the Wajong regime. The local authority can help
them look for work.
— _ People receiving benefit under the Surviving Dependants’ Act( Algemene nabestaandenwet
(Anw)), the Social Assistance Benefits (Self-employed Workers) Decree (Besluit bijstandsver|-
ening zelfstandigen (Bbz)), the Older and Partially Incapacitated Unemployed Workers
Income Scheme; (ioAw) or the Older and Partially Incapacitated Former Self-employed Per-
sons Income Scheme (IoAz). Previously, these groups all came under the responsibility of the
local authority, and that is still the case.
The first and last target groups are regarded as the ‘classic’ social assistance benefit claimants.
Consequently, the five target groups can be divided into four main categories:
— young disabled people with capacity to work;
— _ people covered by the Sheltered Employment Act (Wsw);
— classic social assistance benefit claimnants;
— __non-benefit claimants.
Research
The Participation Act has now been in force for five years. The Netherlands Institute for
Social Research (scp) was asked to evaluate the act. To do this, scp carried out extensive
research, focusing on the central question: to what extent and in what way does the Partic-
ipation Act lead people with a capacity to work into (preferably mainstream) work?
258 SUMMARY
Results
The impact of the Participation Act varies from one target group to another. The main
results are as follows:
— _ Young disabled people with capacity for work: greater chance of work
The chance of an 18 year-old disabled person with capacity to work finding employ-
ment has increased since the introduction of the Participation Act. Prior to 2015, 29%
of 18 year-olds on Wajong benefit were in work three years later; since 2015 this figure
has risen to 38%, an increase of nine percentage points in their chance of finding work.
However, their income position has deteriorated. The fact that they are more fre-
quently in work is outweighed by the fact that they often no longer have a right to
benefits. Many young disabled people work part-time and are increasingly employed
on temporary contracts. Young disabled people in the target group register, on the
other hand, are more often employed for a longer period, i.e. more than a year.
— _ People covered by the Sheltered Employment Act (Wsw): lower chance of work
For people who were previously on the waiting list for a sheltered employment place-
ment under the Sheltered Employment Act (Wsw) and who now fall under the Partici-
pation Act, the chance of finding work has declined. They have become more depend-
ent on benefits. Of those who were on the Wsw waiting list at the end of the year in
the period 2010-2013, at least 55% found work in the following four years. That figure
dropped to only 39% in the first four years after the introduction of the Participation
Act for those who were on the waiting list at the end of 2014 — a drop of around 16 per-
centage points in the chance of finding work. They are also more often in temporary
jobs: 52% of those who found work had a job for at least one year; before the intro-
duction of the Participation Act, this was around 70%. Members of this group do more
often end up in jobs with mainstream employers.
Take-up by people in the former Wsw group of the instruments sheltered workshop,
wage cost subsidy and job coaching, the ‘intensive instruments’, has increased mark-
edly. However, these users are younger and less severely disabled than those covered
by the Wsw prior to 2015.
— _ Classic social assistance benefit claimants: virtually no improvement in chance of work
The chances of finding work for classic social assistance benefit claimants, most of
whom were previously receiving social assistance benefits on the basis of the Work
and Social Assistance Act, have barely increased since the introduction of the Participa-
tion Act, rising by just one percentage point. Their chances of finding work were
already low before the introduction of the Participation Act (7%), and have remained
low since (8%). The quality of the jobs found by this group has also declined: fewer
jobs for at least a year, fewer permanent contracts, more small jobs (20 hours per week
or less) and fewer full-time jobs.
— _Non-benefit claimants: effect unknown
The employment chances of non-benefit claimants who are seeking work were not a
central focus of the study, but rather the chance of receiving support from the local
259 SUMMARY
authority in finding work. Is that chance the same as for people who do receive bene-
fits, Le. the classic social assistance benefit claimants?
Before the introduction of the Participation Act, local authorities were found to sup-
port social assistance benefit claimants more often than classic non-claimants; that is
still the case since the introduction of the act. The difference in the service provided to
young disabled people with and without benefits has by contrast reduced since the
introduction of the Participation Act. Local authorities are increasingly providing sup-
port for young disabled people not in receipt of benefits. In 2018, the support provided
to young disabled people not on benefits and not In education was comparable to that
offered to young disabled persons who were in receipt of benefits.
Sheltered workshops
Since the introduction of the Participation Act, local authorities have been able to offer sheltered
workshop places. They are aimed at people who can only work in a protected environment and
under adapted conditions. Local authorities are responsible for creating sheltered workshop pla-
ces. If a local authority wishes to offer someone a sheltered workshop place, they must apply to
Uwv, which will then decide whether the person in question qualifies. If they do, the local author-
ity must offer them a sheltered workshop place. The target is to have created at least 30,000 shel-
tered workshop places by 2048.
After a difficult start, sheltered workshops have now got off the ground. The number of applica-
tions for places was 14% of the envisaged number in 2015 and 2016; in 2017 and 2018 this had
risen to around 86%. There are striking differences between municipalities on this point. A small
number of local authorities have created more sheltered workshop places than envisaged, while
others find it much more difficult to create suitable opportunities. Generally speaking, local
authorities are not succeeding in finding suitable sheltered workshop places for all candidates
with a positive indication.
Some local authorities say they do not need to use sheltered workshops and argue that they are
able to help people in other ways. However, most local authorities say that sheltered workshops
do meet a need, but that improvements are needed. The drawback is that sheltered workshops
have added another layer of regulation. Additionally, promoting sheltered workshop places
inpedes the freedom of local authorities to determine for themselves what support they wish to
develop for their target groups.
A variant of sheltered workshops is work-based day activities. Sheltered workshops entail an
employment contract, whereas work-based day activities do not. The transition between work-
based day activities, sheltered workshops and the ‘jobs contract’ is far from smooth. In many
respects, sheltered workshops resemble their predecessor, sheltered employment. However, the
terms of employment are generally worse On the other hand, sheltered workshops are often
organised by specialist companies with a social object.
260 SUMMARY
Wage cost subsidy
Wage cost subsidies can be used for people who are classed as unable to earn the statutory mini-
mum wage through full-time employment, but who do have some capacity for work. Employers
who take on someone with a work-limiting disability receive compensation for the associated loss
of productivity. The wage cost subsidy is based on the “‘wage value’ of the employee, i.e. the eco-
nomic value of the work actually performed, expressed as a percentage. The employer receives a
wage cost subsidy from the local authority to cover the difference between the calculated wage
value and the statutory mininum wage, up to a maximum of 70% of the statutory minimum
wage.
Inmediately following the introduction of the Participation Act, wage cost subsidies were
deployed for a small proportion of the target population. Research among employers shows that
financial instruments are a necessary condition for them to take on someone with a disability,
although the instruments in themselves are not sufficient to bring employers over the line. Wage
cost subsidies have a positive effect on job retention, or the sustainability of the employment rela-
tionship. Taking into account individual characteristics and the state of the economy, it is estima-
ted that young disabled people with wage cost subsidies are 55% more likely to hold their jobs for
at least a year than their peers without wage cost subsidy. Local authorities are reluctant to use
the wage cost subsidy instrument, which can be explained by the method of financing the instru-
ment.
The Participation Act has thus affected each target group differently. The act has had a
positive effect on the chance of finding work for only for a small group, namely young disa-
bled people, This group comprised just over 30,000 people in 2018. Classic social assistance
benefit claimants, numbering 440,000 In 2018 and thus by far the largest group, have seen
virtually no improvement.
The differences can be explained by the differing starting positions of the target groups
before the introduction of the Participation Act. Where new candidates for sheltered
employment (under the Wsw) were often ultimately offered (and held onto) a job with
adapted conditions and support, this was much less the case for those moving onto bene-
fits under Wajong or the Work and Social Assistance Benefits Act (wwB). Another explana-
tion lies in the system of financial incentives, which makes it advantageous for local
authorities to prioritise people who are closest to the labour market. Young disabled
people are generally closer to the labour market than people who would previously have
fallen under the Wsw. A third explanation concerns the impact of the policy linked to the
Participation Act, and specifically the Occupational Disability (Employment Targets and
Quotas) Act (Wet banenafspraak). This act, which compels employers to create jobs for
people with a work-limiting disability, often does not apply to classic social assistance ben-
efit claimants.
261 SUMMARY
Jobs contract and target group register
In the Social Agreement of April 2013, trade unions, employers’ organisations and the government
agreed that they would create extra jobs for people with a work-limiting disability. These are
people who are not capable of earning the statutory minimum wage through their own efforts.
Under this ‘jobs contract’, employers undertook to create an additional 100,000 jobs, while the
government promised 25,000 extra jobs. These extra jobs must be created by 2026 at the latest. If
the targets are not achieved, a quota system will come into effect, under which employers will be
forced to make jobs available to members of the target group or face a penalty.
All people covered by the jobs contract scheme are entered in a national register which was set up
in 2015: the ‘target group register’. When the Participation Act was introduced in 2015, all recipi-
ents of Wajong benefits with capacity for work were automatically entered in the register, as were
people who on 31 December 2014 were on the Wsw waiting list for sheltered employment places.
Other groups are also admitted to the target group register, such as school-leavers from special
secondary education and practical training. Classic social assistance benefit claimants are often
not covered by the jobs contract scheme and are thus not included in the target group register. For
employers, it is financially attractive to take on or retain someone from the target group register
compared to other disabled people. Inclusion in the target group register therefore increases the
chance of a job.
Employer attitudes
The success of the Participation Act stands or falls on the willingness of employers to offer
jobs to people from the target groups. A third of all Dutch employers have done this.
Employers are willing to offer work to people from the target group because they consider
this important themselves (intrinsic motivation) or because they want to run their busi-
nesses in a socially responsible way. For larger companies, the jobs contract scheme also
plays a role; more and more organisations say this scheme has ‘made them think’.
It is not clear what this ‘willingness’ on the part of employers actually means. Intentions to
place people in work often produce little practical result: 61% of employers say they are
willing to place someone from the target group; 59% make efforts to do so and 19%
develop actual plans. Less than a quarter then manage to put these plans into practice.
A frequently cited argument is that there are no suitable vacancies. Achieving a good match
also proves to be a very intensive, continuous process which causes many employers to
drop out part way through. Most of those who are given places are people with physical
disabilities, whereas people with psychological and intellectual disabilities form the largest
segment within the total target group of the Participation Act. Those who find work are
often relatively close to the labour market anyway. However, a large proportion of the tar-
get group require major adaptations or a job has to be specially created. They tend to miss
the boat.
The number of employers creating a placement has not increased since the introduction of
the Participation Act, though there is a fixed group of employers who do succeed in this.
These are often placements in existing roles.
262 SUMMARY
What is the Participation Act expected to deliver?
When the Participation Act was introduced, the basic principle was that both people from
the target groups and employers and local authorities would make greater efforts to ach-
ieve the objectives. For a small part of the target group, the Participation Act has had the
desired effect, but for a large proportion it has not. These outcomes can be partly
explained on the basis of the key assumptions underpinning the act. This begs the question
of whether these assumptions are correct.
In principle, it should be possible to bridge the distance to the labour market
Assumption 1: People from the target group are able to work and want to do so
A key assumption in the Participation Act is that people who are on benefits are able and
willing to perform paid work under the right conditions. The assumption is that, in princi-
ple, it should be possible for most of the target group to bridge the gap to the labour mar-
ket, given that people without capacity to work fall outside the Participation Act.
This evaluation shows that the way in which target groups, local authorities and policy-
makers view this assumption differs. Over 60% of classic social assistance benefit claim-
ants believe that they are not currently able to work. The same applies for over half of
young disabled people and three-quarters of those on the Wsw waiting list. Some of them
do expect to be able to work in the future. Others think they will never be capable of work-
ing, mainly citing health complaints as a reason. Only a very small percentage (between 1%
and 4%) feel no impediment whatsoever in going to work. These are not only young disa-
bled persons or members of the Wsw target group, but also classic social assistance benefit
claimants. More than half the target group would like to work (50% of classic social assis-
tance benefit recipients and people on the Wsw waiting list, and 60% of young disabled
people).
Local authorities confirm that a high proportion of the target group are unable to work,
reporting that in many cases other problems first have to be addressed before people can
start thinking about entering employment.
Personal efforts from all concerned are even more crucial than the deployment of
instruments
Assumption 2: Instruments act as an incentive and contribute to matching supply and
demand
Instruments such as wage cost subsidy and job coaching are intended to incentivise
employers to offer work to people from the Participation Act target group. For instruments
such as these to work, it is important that employers actually use them. However, the study
shows that a majority of employers are unaware of the existence of these instruments.
263 SUMMARY
According to employers who have used them, the instruments are a key condition for tak-
ing on people with a work-limiting disability. However, the instruments alone are not
enough to achieve a placement; personal efforts from all concerned are even more crucial
than the deployment of instruments. Employers mainly need support in adapting workpla-
ces to make them suitable for people with a work-limiting disability. The question is to
what extent the present instruments provide this. High administrative costs, costs of sup-
port and reduced productivity of colleagues who are supporting members of the target
group all make employers reluctant to create placements.
It is expensive for local authorities to deploy instruments such as wage cost subsidy, job
coaching and sheltered workshops. Generally, local authorities actually make a saving
when they are able to guide members of the target group into work. Local authorities thus
have an incentive to deploy instruments and support for groups with the highest chance of
finding work, and thus making savings on benefits. This also means that supporting people
who are not on benefits produces less of a saving for local authorities.
A further notable finding is that a majority of young disabled people who find jobs do so
without the deployment of instruments or local authority support. They find work through
their own efforts.
Instruments
What can local authorities do precisely to guide people into work? Some instruments are aimed at
employees themselves. Local authorities have a range of instruments at their disposal to guide
people into work. For example, a trial placement can be used as to determine whether someone is
suitable for the role concerned. Workplace adaptations or the use of a job coach can also foster
the process. There are also numerous financial instruments. One is wage cost subsidy, a contribu-
tion to the wage costs of someone from the target group who is unable to earn the statutory mini-
mum wage. Then there is the ‘no-risk policy’, a contribution to the wage costs if someone is
absent from work through sickness. The mobility bonus, a discount on the employee insurance
contributions, and the wage cost bonus, a contribution for employers who employ one or more
employees from the target group, are also intended to make it financially (more) attractive for
employers to take on people from the target group and retain them within their organisation.
One single regime for the lower end of the labour market not yet achieved
Assumption 3: Having one regime is simple and clear and therefore increases the chances
for the target group
The complexity of the existing system was one of the reasons for introducing a new, uni-
form regime. It was envisaged that the introduction of the Participation Act would enable
local authorities to develop an integrated and more customised approach. It was also
assumed that a uniform regime would also lead to less complexity, which would increase
the chances of work.
264. SUMMARY
In practice, it is not yet the case that there is one single regime for the lower end of the
labour market. There are still different arrangements for different groups, such as those
who were covered by the old Wsw and Wajong arrangements and groups who are entitled
to sheltered workshop places or are covered by the jobs contract. Local authorities also
have policy freedom in the way they implement the Participation Act, and this can lead to a
lack of clarity for (large) employers who have to deal with different local authorities. As yet,
there has been no reduction in complexity or improvement in clarity, either for employers
or the target group. Employers have repeatedly said that, if they are to take on people from
the target group, it is important to make it easier for them to do so. The complexity in the
system does nothing to achieve this and will offer employers little incentive to create more
opportunities for people from the target group. The number of employers who have taken
on people with a work-limiting disability is also not growing. The ‘broad offensive’, an ini-
tiative of the State Secretary for Social Affairs and Employment, is an attempt to reduce the
differences in implementation between local authorities and eliminate some of the com-
plexity. The results of this initiative will become clear in the coming years.
The target group of the Participation Act often faces a mix of different problems. Many of
them have other problems besides being unemployed, such as debts or addiction, which
have to be addressed to ensure they can be successfully reintegrated in the employment
process. They not only have to deal with the Participation Act, but also other regulations
and arrangements, such as the Social Support Act (Wmo), youth care services and debt
counselling. More and more local authorities are adopting an integrated approach, but this
is not yet the case everywhere. There are also wide differences between local authorities.
Money is not a driver for target groups
Assumption 4: Obligations and financial incentives have a positive impact
Since the introduction of the Participation Act, extra attention has been devoted to ensur-
ing better compliance with the obligations people must meet in order to qualify for bene-
fits, such as looking for and accepting work, learning the Dutch language and to doing
something in return for receiving benefit. Enforcement of these obligations is intended to
lead to better compliance, in turn increasing the chances of people moving off benefits and
into work. Most of the obligations in the Participation Act are not new, though the purpose
of the act is to reduce the differences in enforcement between municipalities. As an exam-
ple, the duration and amount of any sanction, such as cutting benefits, should be the same
in each municipality. Virtually all local authorities apply obligations in respect of looking for
and accepting work and impose sanctions on those who do not meet these obligations.
They do not always do this consistently, however, nor for every obligation. Research
among municipalities does not suggest that imposing obligations and sanctions has an
effect in the sense of more people moving off social assistance benefits.
Earlier research shows that local authorities are reluctant to impose sanctions. This is
affirmed by case managers, municipal employees who help people covered by the Partici-
265 SUMMARY
pation Act to find work. Many people face complex problems. According to case managers,
cutting benefits sometimes merely exacerbates the problems, thereby actually impeding
progress towards work. The obligations also cannot always be applied in practice, partly
because they are heavily focused on guidance into work, while some of the target group
are not (yet) capable of working. Another factor is the customisation that municipalities
can apply in the obligations and enforcement. This can lead to different treatment of peo-
ple who are in a (virtually) identical situation.
Obligations
People who are covered by the Participation Act and in receipt of benefits must meet a number of
obligations, such as looking for and accepting work, registering with a temporary employment
agency and acquiring a basic knowledge of the Dutch language. Local authorities must also ask
people receiving benefits to do something in return, in the form of unpaid activities that are bene-
ficial to the community. Local authorities are free to determine the nature, duration and extent of
these activities. If people do not comply with the obligation adequately, local authorities can
innpose a sanction, for example temporarily suspending the benefit.
Points for attention
The study produces a number of points retention and considerations for improving the
functioning of the Participation Act. These relate in the first place to the structure of the
Participation Act. There are also recommendations for improving the impact of the act.
The third group of points is focused on the practical approach.
| Structure
Conceptual framework and expectations
The willingness and capacity of the target group and employers are overestimated in a
number of areas. Obligations and financial incentives show virtually no correlation with
lower benefit dependency by people from the target group. Those concerned are thus not
(wholly) influenced by (negative) economic incentives, obligations and sanctions. Policy
instruments aimed at the active integration of people from the target group have in recent
vears been based largely on the assumption that they act in a rational and economic way.
A greater insight into non-rational considerations on the part of the target group and
employers, as well as insights from the behavioural sciences, might offer opportunities for
activating the target group and employers more effectively.
Funding structure
Local authorities receive funding from central government to guide people covered by the
Participation Act into work. They can spend those funds as they see fit. If local authorities
make savings on benefits, they are free to keep those savings and spend them as they
wish. This incentivises local authorities to focus their efforts on the most promising seg-
266 SUMMARY
ment of the overall target group. Partly because of this, relatively expensive instruments
such as sheltered workshops and (permanent) wage cost subsidies initially got off to a
sluggish start and were used less than anticipated. This appears to be at odds with the aim
of creating a society in which as many people as possible are able to participate in the
employment process. People within the Participation Act target group who require the
most expensive support tended to be left out of the picture by local authorities and
employers, despite the obligation on employers to create jobs specifically for the target
group and the obligation on local authorities to create sheltered workshop places. This
begs the question of whether the present system provides sufficient tools, incentives and
guarantees to offer the envisaged opportunities to the most vulnerable groups (those at
the greatest distance from the labour market, older members of the target group).
System complexity
Instruments such as sheltered workshops, the jobs contract, quotas, the target group reg-
ister and work-based day activities are all aimed at slightly different target groups and
each have their own targets and conditions. Although there are all kinds of arguments in
the context of the envisaged customisation for approaching and supporting the target
groups, the system that has now evolved is complex and cumbersome.
Il Impact
Perceived support
Classic social assistance benefit claimants, along with young disabled people and those in
the Wsw target group are fairly critical about the added value of the support they receive
from local authorities when looking for work. A minority feel that the help offered motiva-
ted them to seek work, increased the chance of finding it and was generally useful. Those
feeling they received sufficient help are also a minority.
Reach of Participation Act
A condition for successful placement in work is that local authorities are aware of the
members of the Participation Act target group. On average, local authorities estimate that
they do not (yet) know about one eighth of their potential target group, and in larger
municipalities the figure is roughly twice as high. Local authorities also do not always have
a good view of school-leavers with a disability who do not come from special secondary
schools or practical training, or pupils who do come from this background who have trans-
ferred to entry-level or senior secondary vocational education. Non-benefit claimants and
young disabled people who drop out again after finding work are often not visible, though
local authorities do have a picture of the young disabled people from special secondary
schools and practical training schools. The liaison between local authorities and schools
appears to be improving.
267 SUMMARY
Those in the Wsw target group, and specifically those at the greatest distance from the
labour market, are also not on the radar. The study shows that local authorities today, with
the use of wage cost subsidies, job coaching and sheltered employment, are not reaching
the same target group as in the past. To determine this we looked at the age and wage
value of employees from the target group, a percentage which expresses how much some-
one can earn per hour compared with an average employee. The higher the wage value,
the smaller the distance to the labour market. The data show that those using these ‘inten-
sive’ instruments tend to be younger and have a higher wage value than the past entrants
Into the Wsw sheltered employment programmes. This means that those currently making
use of the instruments are closer to the labour market, suggesting that people with a low
wage value (and thus at a greater distance from the labour market) who were previously
eligible for the sheltered employment under the Wsw, are not offered an alternative under
the Participation Act. Put differently, they are not on the radar and are not receiving help.
This is related to the problems caused by the funding structure.
The overall report on the social domain published by scp in 2017 observed that the number
of vulnerable people among those using the Participation Act is falling, begging the ques-
tion of whether this is because the most vulnerable are no longer being reached. This eval-
uation provides indications which it would appear to confirm this suggestion. Signals built
into the system to alert local authorities to people from the target group who are not on
the radar appear not to be working adequately. uwv alerts local authorities if an applica-
tion for Wajong benefits is rejected. Uwv also passes on the Citizen Service Number of
people who are entered in the target group register. Only a small number of local authori-
ties know about either of these alerts, and few local authorities use them to actively seek
out the citizens concerned. This calls for a rethink of the early warning system.
Broad versus narrow target group
The Participation Act is aimed at increasing the labour participation rate of people with a
work-limiting disability. This group are covered by a variety of different regimes and a
range of different instruments can be deployed. The jobs contract — though strictly speak-
ing not part of the Participation Act — is found to be an incentive for (some) employers to
offer opportunities to some people with work-limiting disabilities. The jobs contract does
not apply for all people with such disabilities, however, nor for all people covered by the
Participation Act. It is striking that health is also found to be the biggest to participation on
the labour market for classic social assistance benefit claimants. The Participation Act also
provides instruments and support for these people, but this has had virtually no effect. A
broader group could be considered for inclusion in the target group register, though this
does create the danger of ‘creaming off’ by employers of people on the register, only want-
Ing to take on the people with the highest wage value. The most vulnerable group (who are
not capable of earning the minimum wage) would then have even less chance of finding
work.
268 SUMMARY
Position of target groups of Wsw and sheltered employment
It has become more difficult for the Wsw target group to find work since the introduction
of the Participation Act. Those currently in placements are working under differing working
conditions. Most are still covered by the Wsw and the Collective Labour Agreement for
sheltered employment. Others fall under the Participation Act, do not have a Collective
Labour Agreement and therefore have no right to pension accrual, leave arrangements,
year-end bonus or travel cost allowance. They often also earn less than their colleagues
who are covered by the Wsw. The insecure position of this group is a point for concern.
Financial position of young disabled people
The Wajong regime was originally intended mainly to protect the income of young disa-
bled people. Attention later shifted to reintegration into work. The study shows that the
chance of young disabled people with capacity for work finding employment has increased
since the introduction of the Participation Act. However, their personal income has fallen
since the act came into force. The question is whether this group have sufficient income
security despite their improved chance of finding work, given that they are mostly in part-
time and temporary jobs.
Opportunities for people with psychological disabilities
Where employers give people from the target group an opportunity, these are mainly peo-
ple with physical disabilities; 51% of employers say they are willing to give a chance to peo-
ple with these disabilities. The chances for people with psychological and intellectual disa-
bilities are substantially smaller: 24% and 23% of employers, respectively, are willing to
offer them a chance.
This is despite the fact that people with psychological and intellectual disabilities make up
the largest segment of the total group of people with work-limiting disabilities. Employers
appear to be more easily persuaded when the employee’s disability is visible, predictable
and calculable (for example an employee with a structurally lower work rate than average)
than where it is invisible, unpredictable and incalculable (e.g. an employee who sometimes
does not show up or causes damage for no apparent reason). It may be that employers
expect people with psychological disabilities to be more difficult to integrate into the
employment process. Another reason may be that employers lack the knowledge and skills
to integrate these people successfully. In that case, the chance of work could be increased
by providing better information and support in integrating these workers.
HI Approach
Focus on employer engagement
If the Participation Act is to be a success, the engagement of employers is essential. A third
of employers have members of the target group in their employment. In recent years, this
has consistently been the same group of employers, who have moreover taken on more
and more people from the target group. They have focused particularly on people who
269 SUMMARY
were closest to the labour market. According to these employers themselves, the services
offered by the government, although supportive and useful, were not the decisive factor in
their decision to offer a chance to people from the target group. Rather, they felt it was
their sense of social responsibility and intrinsic motivation which persuaded them to
embark on this path. On the other hand, wage cost subsidy does increase the chance that
employers will keep employees from the target group on once they have given them a job.
To mobilise a larger group of employers and persuade them to consider people who are at
a greater distance from the labour market, a different approach to employers is needed.
Many employers do feel a responsibility to take on people with a disability, but the time
and energy needed to achieve this prove to be a major obstacle. Loss of productivity on the
part of colleagues who support people from the target group, or the costs associated with
adapting the workplace, are also an impediment. Employers need intermediaries and/or
coordinators who can help them adapt the work. An active approach to employers is nee-
ded to support them in creating work and supporting employees from the target group.
Focus on matching process
Finding a lasting match is found to be heavily dependent on the individual person. Here
again, intermediaries who have experience with bringing together employers and employ-
ees can play a crucial role. The process requires efforts from start to finish from all stake-
holders: clients, employers and local authorities. If any one of them stops making the nec-
essary effort at any time, a match will generally not last.
Success also depends heavily on cooperation and communication between all the stake-
holders, as well as on the specific context. As a result the steps are complex, interdepend-
ent and not always wholly positive or negative. Clear agreements between a client and a
case manager, and between employer and case manager, are, for example, often a precon-
dition for establishing a match. In most matching processes, however, stakeholders also
need to be able to adjust the agreements made if they prove to be unattainable. Sticking to
earlier agreements can then become a failure factor. This flexibility in terms of input, sup-
port and what is expected from the process is necessary for successful implementation.
Personal approach for clarity and openness
One aspect of the matching process that is crucial for achieving a good result is having a
clear insight into the capabilities and limitations of the people in the target group. The case
manager needs this insight to get to know the candidate better and to be able to make a
good assessment of what kind of role might suit them. The employer needs this insight in
order to know which adaptations need to be made for the candidate and to assess whether
those adaptations are achievable. This requires openness by the candidate about his or her
capabilities and limitations, as well as trust in a public official and employer.
This is a complex issue: on the one hand, candidates are not always willing to share this
information, while it is incumbent on others to respect the candidate’s privacy; on the
other hand, candidates are not always able to judge the effect of their disability on the
workfloor, The case manager can play a role in supporting the candidate in order to create
270 SUMMARY
this openness. Case studies show that each situation is different in terms of the amount of
attention case managers devote to creating this openness.
Focus on health of broad target group
Health is found to be the biggest impediment preventing people from the broad target
group from participating in the labour process or attempting to do so. This applies not just
for those covered by the Participation Act, but also for social assistance benefit claimants.
Members of the target group not only need help looking for work, but also support to
become fit for work. It is unclear precisely how this relationship between health and work
comes about. Does poorer health lead to working less or not at all? Does working less or
not at all lead to poorer health? Or do the effects operate in both directions? It is recom-
mended that more attention be given to health, from the perspective both of labour par-
ticipation and of ‘care for vulnerable people’.
What do the results tell us?
The purpose of the Participation Act is to increase the number of people in employment
and to make them less dependent on benefits. The act is also intended to offer clarity and
uniformity in guiding people with a work-limiting disability into work. The findings show
that these goals have not been achieved in recent years.
While the chance of finding work has increased for young people with a work-limiting disa-
bility since the introduction of the Participation Act, the jobs in which they end up are more
often temporary in nature. Their income has fallen. For people with an indication for shel-
tered work placements under the Sheltered Employment Act (Wsw), the chance of finding a
placement has reduced since the introduction of the Participation Act, while their benefit
dependency has increased. The new regime has turned out unfavourably for them. For
people in receipt of social assistance benefit, the Participation Act has had virtually no
effect; their chance of finding work was low before the introduction of the act, and has
remained low since.
The instruments offered by the Participation Act to guide members of the target group into
work hardly help employers over the threshold to offer disabled people a job. In many
cases employers are not even aware of the existence of those instruments. They mainly
need support in adapting the workplace for people with a work-limiting disability. The
question is to what extent the instruments provide this. Local authorities do use the instru-
ments, but are inclined on cost grounds to focus mainly on the groups with the best chance
of finding work and moving off benefits. In addition, the matching process is particularly
crucial for successful placement in work.
The clarity and uniformity of the Participation Act also leave something to be desired in
practice. There is still a plethora of different regulations for different target groups, and the
freedom given to local authorities to shape the policy as they see fit and to deliver a cus-
tomised service has given rise to wide variation in implementation. This goes against the
idea of having a clear regime which offers everyone equal opportunities and possibilities.
271 SUMMARY
In part, the results can be attributed to teething problems. For example, sheltered work-
shops and the wage cost subsidy took a long time to get going, as local authorities got
used to their new task and a new target group. But this does not explain everything. The
differences between assumed and actual behaviours are too great, and the issues descri-
bed here are structural in nature.
This study highlights a number of clear areas for improvement. For example, early-warning
mechanisms also need to bring the most vulnerable groups into the picture. A funding
structure needs to be created which also provides the motivation to help those who are
hardest to place in work. A reset of expectations is also recommended. Attention also
needs to be given to reducing complexity and embedding an effective matching process.
The Dutch economy has been thriving in recent years, yet most of the jobs found by mem-
bers of the target group have been small, part-time jobs. In periods when the economy is
less robust, these are likely to be the first people to lose their jobs, judging by experiences
in the past.
Looking to the future, we do see a few bright spots: the trend in sheltered workshop places
created, the approach to young disabled non-benefit claimants, and the number of jobs
being created under the jobs contract scheme offer some cause for modest optimism.
However, these bright spots are overshadowed by the structural problems surrounding the
Participation Act and the uncertain position of the target group. A few positive results not-
withstanding, we are forced to conclude that the Participation Act will require a lot of work
in the coming years if it is to be a success.
272 SUMMARY
Literatuur
Aa, P. van der (2016). Ongebaande paden. Sociale inclusie van kwetsbare burgers via arbeid als beroepsopgave voor pro-
fessionals in het sociale domein. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam Uitgeverij.
Aarts, L. en S. van der Veen (2016). Prikkelsturing in het sociale domein: meervoudige doelen en parallelle rationalitei-
ten. Ervaringen in de uitvoering van de bijstand. Den Haag: Ape.
Abbring, J.H, GJ. van den Berg, P. Mullenders en J.C. van Ours (1996). Sancties in de ww; een werkend per-
spectief. In: Economisch Statistische Berichten, jg. 81, p. 750-753.
Abbring, J.H, G.J. van den Berg en J.C. van Ours (2005). The Effect of Unemployment Insurance Sanctions on
the Transition Rate from Unemployment to Employment. In: Economic Journal, jg. 115, nr. 505,
p. 602-630.
Adelmeijer, M., P. Schenderling, M. Heekelaar, A. Oostveen en R. Beerepoot (2015). Onderzoek Participatiewet bij
werkgevers. Rapportage fase 1 (2015). Utrecht: Berenschot.
Adelmeijer, M., P. Schenderling, F. van Urk en J. ten Hoor (2017). Onderzoek Participatiewet bij werkgevers. Rappor-
tage fase 2 (2017). Utrecht: Berenschot.
Adelmeijer, M., C. Tempelman, F. van Urk, M. Heekelaar en R. Scholte (2018). Thermometer Wsw. Utrecht:
Berenschot.
Allers, M., A. Edzes, M. Engelen, B. Geertsema, S. de Visser en E. Wolf (2014). De doorwerking van de financiële
prikkel van de wwa binnen gemeenten. Groningen: Coelo.
Arni, PR. Lalive en J. van Ours (2013). How Effective are Unemployment Benefit Sanctions? Looking Beyond
Unemployment Exit. In: Journal of Applied Econometrics, jg. 28, nr. 7, p. 1153-1178.
Bakker, R.C., S. Bunt en E‚.M.J. Flapper (2007). Aan de slag met de nuggers. Onderzoek naar de dienstverlening van cwi
en gemeenten aan niet-uitkeringsgerechtigden. Leiden: Research voor Beleid.
Beer, P. de (2001). Over werken in de postindustriële samenleving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Berenschot (2019). Infographic bij onderzoek naar de ervaringen van werkgevers met de Participatiewet. Uitkomsten van
de derde meting van het ervaringsonderzoek Participatiewet. Utrecht: Berenschot.
Berg, GJ. van den en B. van der Klaauw (2006). Counseling and Monitoring of Unemployed Workers: Theory
and Evidence from a Controlled Social Experiment. In: International Economic Review, jg. 47, nr. 3,
p. 895-936.
Berg, GJ. van den, en J. Vikström (2009). Monitoring Job Offer Decisions, Punishments, Exit to Work, and Job Quality
(cepr Discussion Paper nr. dp7460). Geraadpleegd mei 2012 via http://ssrn.com/abstract=1484493.
Berg, GJ. van den, en J. Vikström (2014). Monitoring Job Offer Decisions, Punishments, Exit to Work, and Job
Quality. In: Scandinavian Journal of Economics, jg. 116, nr. 2, p. 284-334.
Berg, GJ. van den, B. van der Klaauw en J.C. Ours (1998). Sancties in de bijstand vergroten de kans op werk.
In: Economisch Statistische Berichten, jg. 83, nr. 4161, p. 556-559.
Berge, W. van den, J.D. Vlasblom, J. Ebregt, L. Putman, J. Zweerink en M. de Graaf-Zijl (2018). Verdringing op de
arbeidsmarkt. Beschrijving en beleving. Den Haag: Centraal Planbureau/Sociaal en Cultureel Planbureau.
Berkel, R. van (2006). The decentralisation of social assistance in The Netherlands. In: International Journal of
Sociology and Social Policy, jg. 26, nr. 1/2, p. 20-31.
Berkhout, E. en A. Lejour (2019). Alternatieve financiering van loonkostensubsidies. ceB Notitie. Den Haag: Centraal
Planbureau. Geraadpleegd september 2019 via https://www.cpb.nl/alternatieve-financiering-van-
loonkostensubsidies
Blonk, R‚W.B., MW. van, Twuijver, H.A. van de Ven en A.M. Hazelzet (2015). Quickscan wetenschappelijke litera-
tuur gemeentelijke uitvoeringspraRktijk. Leiden: TNO.
Bolhaar, J., N. Ketel en B. van der Klaauw (2019). Job search periods for welfare applicants: Evidence from a
randomized expertiment. In: American Economic Journal: Applied Economics, jg. 11, nr. 1, p. 92-125.
273 LITERATUUR
Bolhuis, P, E. Flapper en E‚. Mandos (2005). Jaarrapport Wsw-statistiek 2004. Eindrapport. Leiden: Research voor
Beleid.
Boockmann, B. S.L. Thomsen en T. Walter (2009). Intensifying the Use of Benefit Sanctions: An Effective Tool to
Shorten Welfare Receipt and Speed Up Transitions to Employment? rza Discussion Paper nr. 4580. Geraadpleegd
oktober 2019 via http://ssrn.com/abstract=1515127.
Boone, J. en GJ. van den Berg (2000). Harder straffen doet minder pijn. In: Economisch Statistische Berichten,
jg. 85, nr. 4257, p. 440-443.
Borghouts, |. en C. Freese (2016). Inclusief HRM: (hoe) past de Participatiewet in de organisatie- en HR-strate-
gie? In: Tijdschrift voor HRM, nr. 7, p. 1-20.
Borghouts, |, R. Dekker, C. Freese, S. Oomens en T. Wilthagen (2015). Het werkt niet vanzelf. Over loonprikkels als
instrumenten in de Participatiewet. Amersfoort: Celsus Juridische uitgeverij.
Bosselaar, H. en L. Roodnat (2018). vu-Monitor jongeren met een beperking onder de Participatiewet. Amsterdam:
Vrije Universiteit.
Braggaar, L., M. Bronsveld-de Groot, T. Leendertse en P. Molenaar-Cox (2019). Bus-N Wet Taaleis 2018.
Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Bronsveld-de Groot, M., T. Leendertse, P. Molenaar-Cox en J. Weidum (2019). Bus-E Extra uitvraag Tegenpresta-
tie. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Bruins R., L. Mallee, J. Straatmeijer en H. Visee (2017). Loonwaardebepalingen in de praktijk. Onderzoek naar variatie
in uitkomsten. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek.
Bückman E., E. Dorscheidt en M. Hes (2017). Maatschappelijke kosten-batenanalyse beschut werk. Eindrapportage.
Utrecht: Cedris en sBcM.
Bus, A. C. de Vries en S. van Zeele (2017). Effecten van de tegenprestatie in Rotterdam. Rotterdam: Gemeente Rot-
terdam.
Capel, R. (2018). Loonkostensubsidie: de werkgevers aan het woord. Een onderzoek naar de ervaringen van 100 werk-
gevers van q.000 werknemers met een beperking. Deventer: RobertCapel organisatieadviseur.
Card, D., J. Kluve en A. Weber (2010). Active Labor Market Policy Evaluations: A Meta-analysis. In: The
Economic Journal, jg. 120, nr. 548, p. Fa52-F477.
cBs (2009). Arbeidsparticipatie van 20-64q-jarigen. Participatiepotentieel in 2006 en 2007. Den Haag: Centraal Bureau
voor de Statistiek.
CBS (2010). Terugblikken — een eeuw in statistieken. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2016). Bijna helft bijstandsontvangers kan of wil niet werken. Geraadpleegd oktober 2019 via https://
www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/24/bijna-helft-bijstandsontvangers-kan-of-wil-niet-werken
CBS (2017a). Helft niet-werkenden met uitkering Ran/wil niet werken. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via https://
www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/4o/helft-niet-werkenden-met-uitkering-kan-wil-niet-werken
CBS (2017b). Van opvang naar integratie. Cohortstudie van recente asielmigranten. Den Haag: Centraal Bureau voor
de Statistiek.
CBS (2018a). Personen met bijstand: duur van de lopende uitkeringssituatie. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82663ned/table?fromstatweb
CBS (2018b). Aantal mensen in de bijstand daalt verder. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via https://www.cbs.nl/nl-
nl/nieuws/2018/22/aantal-mensen-in-de-bijstand-daalt-verder
CBS (2019a). Tijdreeksen sociale zekerheid. Verkregen maart 2019 via https://statline.cbs.nl/Statweb/publication/
?DM=SLNL&PA=037636D1=1-2,13-14 6 D2=32-89EHDR=TESTB=G1EVWET
CBS (2019b). Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring. Geraadpleegd mei 2019 via https://opendata.
cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82646NED/table?ts=1559114039705
CBS (2019c). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/
statline/#/CBS/nl/dataset/82309NED/table?ts=1568734250535
274 LITERATUUR
cBs (2019d). Personen met een uitkering; uitkeringsontvangers per uitkeringssoort. Den Haag: Centraal Bureau voor
de Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/
83426NED/table?ts=1568966537406
CBS (2019e). Arbeidsdeelname; migratieachtergrond. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd
september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82809gNED.
cBs (2o1of). Personen met bijstand; (her)instroom en uitstroom. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82662NED
CBS (2019). Instromers flexibele schil; arbeidsmarktpositie, persoonskenmerken. Den Haag: Centraal Bureau voor de
Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/
83255NED
Cedris (2018). Infographic Loonkostensubsidie versus loondispensatie. Geraadpleegd juni 2019 via https://cedris.nl/
publicaties/infographic-loonkostensubsidie-versus-loondispensatie/.
Coenen, L., L. de Ruig en M. Engelen (2010). Reconstructie beleidstheorie Arbeidsomstandighedenwet. Zoetermeer:
Research voor Beleid.
Corra, A. en H. Bosselaar (2013). De maatschappelijk nuttige tegenprestatie: schipperen tussen sociale integratie en
repressie. Amsterdam: Vrije Universiteit.
CPB (2013). Decentralisaties in het sociaal domein. cpa Notitie | q september 2013. Den Haag: Centraal Planbureau.
CPB (2015). Kansrijk arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Centraal Planbureau.
CPB (2016). Kansrijk arbeidsmarktbeleid, deel 2. Den Haag: Centraal Planbureau.
Cuelenaere, B, E. van den Brink en J. Mulder (2015). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rapportage eerste
meting. Tilburg: Centerdata.
Cuelenaere, B, E. van den Brink, J. Mulder en N. Kieruj (2017). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rappor-
tage tweede meting. Tilburg: Centerdata.
Cuelenaere, B, E. van den Brink en J. Leenen (2019). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rapportage derde
meting. Tilburg: Centerdata.
Dagevos, J., W. Huijnk, M. Maliepaard en E. Miltenburg (red) (2018). Syriërs in Nederland. Een studie over de eerste
jaren van hun leven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, in samenwerking met cBs,
RIVM en WODC.
De Beleidsonderzoekers (2018). Klant in beeld. Hoe zinvol is het voor gemeenten om bijstandsgerechtigden beter te
leren Rennen? Longread. Leiden: De Beleidsonderzoekers.
Divosa (2011). Divosa-monitor 2011 - deel 1. Grenzen verleggen. Sociale diensten en participatiebevordering. Utrecht:
Divosa.
Divosa (2014). Dienstverlening aan niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) in de Participatiewet (memo 11 september
2014). Utrecht: Divosa.
Divosa (2016). Divosa-monitor. De bijstand: volume, in- en uitstroom en samenstelling. Geraadpleegd 2 januari 2017
via www.divosa.nl.
Divosa (2019a). Divosa Benchmark Werk & Inkomen. Jaarrapportage 2018. Geraadpleegd oktober 2019 via
www.divosa.nl.
Divosa (2019b). Factsheet Parttime werk in de bijstand. Utrecht: Divosa.
Dooijeweert, A.C.J. van (2018) Brief aan Tweede Kamer over Hoofdlijnnotitie Loondispensatie Participatiewet
(Brief 12 april 2018). Utrecht: College voor de Rechten van de Mens.
Doove, S., A. Dill, M. Joosten, B. Rouw (2018). Uitstroom uit de langdurige bijstand. Den Haag: Centraal Bureau
voor de Statistiek.
Dräbing, V., L. van Koperen, P. Molenaar-Cox (2017). Redenen van in- en uitstroom bijstand, 2016. Den Haag: Cen-
traal Bureau voor de Statistiek.
Echtelt, P. van (2010). Een baanloos bestaan. De betekenis van werk voor werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden.
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
275 LITERATUUR
Echtelt, P. van (2016). Arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen zonder arbeids-
ongeschiktheidsuitkering. In: M. Versantvoort en P. van Echtelt, Beperkt in functie. Trendrapportage ziekte-
verzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen (p. 69-98).
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Echtelt, P. van en M. Guiaux (2012). Verzorgd uit de bijstand. De rol van gedrag, uiterlijk en taal bij de re-integratie van
bijstandsontvangers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Echtelt, P. van, en E. Josten (2012). Werken voor je geld. In: V. Veldheer, J.J. Jonker, L. van Noije en C. Vrooman
(red), Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rap-
port 2012 (p. 95-115). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Echtelt, P. van, L. Putman en M. de Voogd-Hamelink (2019). Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers editie 2. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Engbersen, G. (1989). Culturen van langdurige werkloosheid. In: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jg. 15, nr. 4:
Pp. 545-575:
Engbersen, G. (1990). Publieke bijstandsgeheimen. Het ontstaan van een onderklasse in Nederland. Leiden/Antwer-
pen: Stenfert Kroese.
Engbersen, G., K. Schuyt, J. Tinnmer en F. van Waarden (1993). Cultures of unemployment; A comparative look at
long-term unemployment and urban poverty. Boulder: Westview Press.
Einerhand, M. en B. Ravesteijn (2017). Psychische klachten en de arbeidsmarkt. In: Economisch Statistische
Berichten, jg. 102 (4754), 12 oktober 2017, p. 2-4.
Es, F. van (2010). Invloed wwB op gebruik bijstand. ceB document nr. 209. Den Haag: Centraal Planbureau.
Es, F. van en D.J. van Vuuren (2010). Minder uitkeringen door decentralisering bijstand. In: Economisch Statisti-
sche Berichten, jg. 95, nr. 4589, p. 429-430.
Filges, T., G. Smedslund, A.S.D. Knudsen en A.M.K. Jorgensen (2015). Active Labour Market Programme Participa-
tion for Unemployment Insurance Recipients: A Systematic Review. Campbell Systematic Reviews 2015: 2. Oslo:
The Campbell Collaboration.
Finegan, T.A. (1981). Discouraged workers and economic fluctuations. In: Industrial and Labor Relations Review,
jg. 35, nr. 1, p. 88-102.
Friele, R., M. Bruning, |. Bastiaanssen, R. de Boer, A. Bucx, J. de Groot, T. Pehlivan, L. Rutjes, F. Sondeijker,
T. van Yperen en R. Hageraats (2018). Eerste evaluatie Jeugdwet: na de transitie nu de transformatie. Den Haag:
ZonMw.
Gielen, M., L. Gercama, M. Sax, M. Engelen, L. Aarts, L. de Ruig en S. Bunt (2018). Loonkostensubsidie en loon-
dispensatie. De werking en effectiviteit van beide instrumenten. Eindrapport. Den Haag: Ape Public Economics/
De Beleidsonderzoekers.
Goudswaard, K. P., en C.L.J. Caminada (2009). Het belang van scholing. In: Tijdschrift voor Openbare Financiën,
jg. 41, nr. 1, p. 45-71.
Graaf-Zijl, M. de, P. Berkhout, P. Hop en D. de Graaf (2006). De onderkant van de arbeidsmarkt vanuit werkgevers-
perspectief. De rol van percepties bij de selectie van laag opgeleide sollicitanten. Amsterdam: seo Economisch
Onderzoek.
Groenewoud, M. (2013). Zijn werkgevers gevoelig voor loonkostensubsidies? In: Tijdschrift voor Arbeidsvraag-
stukken, jg. 29, nr. 2, p. 191-203.
Groenewoud, M., L. Mallee, M. Witvliet en M. Blommesteijn (2014). Op weg naar een effectieve re-integratie van
arbeidsbeperkten. Lessen voor gemeenten. Amsterdam: Regioplan.
Groot, |, M. de Graaf-Zijl en J.P Hop (2007). Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Amster-
dam: seo Economisch Onderzoek.
Groot, |, M. de Graaf-Zijl, P. Hop, L. Kok, B. Fermin, D. Ooms, W. Zwinkels (2008). De lange weg naar werk: beleid
voor langdurig uitkeringsgerechtigden in de ww en de wwa. Den Haag: Rwi/sEo Economisch Onderzoek.
Groot, N. de en B. van der Klaauw (2019). The effects of reducing the entitlement period to unemployment
insurance benefits. In: Labour Economics, jg. 57, p. 195-208.
276 LITERATUUR
Gruijter, M. de, J. van den Toorn en F. Dekker (2013). Luxepositie of buitenspel? Vrouwen zonder werk en uitkering.
Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Harteveld, |, M. Engelen en E. Flapper (2015). Wsw-statistiek 201q. Jaarrapport. Zoetermeer: Panteia.
Heffen, O. van (1998). Beleidstheorieën uit de beleidspraktijk. In: A. Hoogerwerf en M. Herweijer (red),
Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap (p. 249-265). Alphen aan den Rijn: Samsom H.D.
Tjeenk Willink.
Hertogh, M., W. Bantema, H. Weyers, H. Winter en P. de Winter (2018). Slimme handhaving. Een empirisch onder-
zoek naar handhaving en naleving van de socialezekerheidswetgeving. Den Haag: Boom juridisch.
Hoff, S. en P. van Echtelt (2008). Erbij of erbuiten? In: P. Schnabel, R. Bijl en J. de Hart (red), Betrekkelijke
betrokkenheid, studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Hoff, S. en G. Jehoel-Gijsbers (2003). De uitkering van de baan. Reïntegratie van uitkeringsontvangers: ontwikkelingen
in de periode 1992-2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Hoogerwerf, A. en M. Herweijer (red) (1998). Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan
den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink.
Horssen, C. van, L. Mallee, J.P.H.K. Timmerman en G.E. Wissink (2013). Meer werkplekken bij werkgevers. Eindrap-
port in het kader van de evaluatie en monitoring van de pilots Werken naar vermogen. Pilot 1. Amsterdam: Regio-
plan.
Houtman, D. (1994). Werkloosheid en sociale rechtvaardigheid. Oordelen over de rechten en plichten van werklozen.
Amsterdam/Meppel: Boom.
Inspectie szw (2012). Werken met beperkingen. Van arbeidsbeperkingen tot arbeidsmogelijkheden. R12/05. Den Haag:
Inspectie szw.
Inspectie szw (2013a). De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van wwB'ers. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2013b). Ontheffingen wwa. Nota van bevindingen. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2013c). Voor wat hoort wat. Een beschrijving van de uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen door
gemeenten. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2014qa). Afspraken en resultaten regionaal arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2014b). Ken uw klanten. Onderzoek naar het caseloadbeheer van vwv en gemeenten en hun kennis van de
klant. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2015a). Klantonderzoek monitor Participatiewet. Nota van bevindingen. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2015b). De wwBa voor jongeren in cijfers. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2015c). Verordeningen tegenprestatie. Inventarisatie. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2015d). Werkgeversperspectief. Verkennende studie. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2015e). Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandsgerechtigden. Den Haag: Inspectie
SZW.
Inspectie szw (201sf). Beschut werk. Nota van bevindingen. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele-
genheid Inspectie szw.
Inspectie szw (2016a). Mannen en vrouwen in de sociale zekerheid. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2016b). Sturing op resultaat. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2016c). Werk aan de. uitvoering. Programmarapportage. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2016d). Als je ze loslaat, ben je ze kwijt. Onderzoek naar de begeleiding van jongeren met een arbeids-
beperking door gemeenten. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2016e). De weg naar extra banen. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2016f). Kansen op uitstroom. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2017a). Klantonderzoek monitor Participatiewet 2017. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2017b). Handhaving arbeidsverplichtingen. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2018). Aan het werk, voor hoe lang? Onderzoek naar de begeleiding van jongeren met een arbeids-
beperking naar duurzaam werk. Den Haag: Inspectie szw.
277 LITERATUUR
Inspectie szw (2019a). Klantonderzoek monitor Participatiewet 2019. Den Haag: Inspectie szw.
Inspectie szw (2019b). Evaluatie beschut werk. Eindrapport. Den Haag: Inspectie szw.
Ipsos (2018). Kennis Verplichtingen en Detectiekans 2017. Amsterdam: Ipsos.
wi (2008). Resultaten van het project aangestuurd en uitgevoerd. No8-16, september 2008. Den Haag: Inspectie
Werk en Inkomen.
wi (2011a). ledereen aan de slag. Hoe uwv en gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden bijeen-
brengen. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen.
wi (2011b). Het naleven van verplichtingen. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen.
Kabinet-Rutte Il (2012). Bruggen slaan. Regeerakkoord vvp-pvDa. Geraadpleegd oktober 2019 via https://
Www.parlement.com/g2910oo/d/regeerakkoord2o12.pdf
Kabinet-Rutte III (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017 — 2021 vvD, cpa, D66 en ChristenUnie.
Geraadpleegd oktober 2019 via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/10/10/
regeerakkoord-2017-vertrouwen-in-de-toekomst.
Kampen, T.G. (2014). Verplicht vrijwilligerswerk: De ervaringen van bijstandscliënten met een tegenprestatie voor hun uit-
kering (proefschrift). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Klaauw, B. van der (2010). Aan het werk. In: Teedigitaal, jg. q, nr. 2, p. 130-147.
Klaauw, B. van der, en J.C. van Ours (2013). Carrot and Stick: how re-employment bonuses and benefit sanc-
tions affect exit rates from welfare. In: Journal of Applied Econometrics, jg. 28, nr. 2, p. 275-296.
Klaauw, B. van der, A. te Voortwis, R. de Vos en |. Willems (2008). Waarschuwingen voor werklozen even
effectief als sancties. In: Economisch Statistische Berichten, vol. 93, p. 724-726.
Kluve, J. (2006). The Effectiveness of European Active Labor Market Policy. Discussion Paper No. 2018. Bonn: 1zA.
Kluve, J. (2010). The effectiveness of European active labor market programs. In: Labour Economics, jg. 17, nr. 6,
p. 904-918.
Kok, L. en A. Houkes (2011). Gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken. Een literatuurstudie. Den Haag: Raad van
Werk en Inkomen.
Kok, L. M., D. A. Hollanders, J. P. Hop, M. de Graaf-Zijl, l. Groot, en T. de Hoop (2006). Kosten en baten van
reintegratie. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek.
Kok, Ll. Groot, en D. Güler (2007). Kwantitatief effect wwB. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek.
Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, M. Sax, A. Witkamp en N. Stroeker (2018). Jonggehandicapten onder de
Participatiewet. Eerste rapportage januari 2018. Amsterdam/Zoetermeer: so Economisch Onderzoek/
Panteia/Vrije Universiteit.
Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, R. Oomkens, T. Geiijsen en M. Linssen (2019a). Jonggehandicapten onder de
Participatiewet. Eindrapportage oktober 2019. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek/Panteia.
Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, R. Oomkens, T. Geijsen en M. Linssen (2o19b). Jonggehandicapten onder de
Participatiewet. Tweede rapportage april 2019. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek/Panteia.
Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, en W. Luiten (2019c). Jonggehandicapten vaker aan het werk door
Participatiewet. In: Economisch Statistische Berichten, nr. 4772, p. 168-170.
Koning, P. (2012a). Beter een stok dan een wortel. In: J. Ultermark, AJ. Gielen en M. Ham (red), Wat werkt nu
werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies (p. 105-120). Amsterdam: Van Gennep.
Koning, P. (2o12b). Leren re-integreren (oratie). Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam.
Koning, J. de, A. Gelderblom, K. Zandvliet en L. van den Boom (2oos). Effectiviteit van reïntegratie. De stand van
zaken. Literatuuronderzoek. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Koning, J. de, P. de Hek, L. Mallee, F. Rosing en M. Groenewoud (2014). Uitkomsten en ervaringen experimenten
netto-effectiviteit re-integratie. Rotterdam/Amsterdam: seor/Regioplan Beleidsonderzoek/Epsilon
Research.
Kremer, M., J. van der Meer, en M. Ham (2017). Van werk naar welbevinden — werkt de zachte hand in de bijstand?
Geraadpleegd oktober 2019 via https://www.socialevraagstukken.nl/van-werk-naar-welbevinden-
werkt-de-zachte-hand-in-de-bijstand/
278 LITERATUUR
Kroft, H., G. Engbersen, K. Schuyt en F. van Waarden (1989). Een tijd zonder werk. Een onderzoek naar de levens-
wereld van langdurig werklozen. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese.
Kromhout, M., M. de Klerk en N. Kornalijnslijper (2018). Veranderende zorg en ondersteuning voor mensen met een
beperking. Landelijk evaluatie van de Hervorming Langdurige Zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Lalive, R., J.C. van Ours en J. Zweimüller (2005). The effect of benefit sanction on the duration of unemploy-
ment. In: Journal of the European Economic Association, jg. 3, nr. 6, p. 1386-1417.
Laméris, M,R. Jong-A-Pin en H. Garretsen (2017). Kiezersvoorkeuren: links en rechts ingehaald. In: Econo-
misch Statistische Berichten, jg. 102, nr. 4747, p. 140-143.
Lans, J. van der (2016). 1965 Marga Klompé en de Bijstandswet. Van genade naar rechts (naar verplichte participatie).
Geraadpleegd 10 juli 2019 via https://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details.php?cps=32.
Lub, V. (2017). Participatie in de bijstand: wat leert de wetenschap? Rotterdam: Bureau voor Sociale Argumentatie/
Erasmus Universiteit Rotterdam.
Mallee, L. (2013). Gevolgen Participatiewet voor burgers. Amsterdam: Regioplan
Marlet, G., R. Ponds, C. Woerkens en R. Zwart (2016). Tien jaar wwe en bijstandswijzer. Lessen voor gemeentelijk re-
integratiebeleid op basis van 25 casestudy’s onder gemeenten. Utrecht: Atlas voor gemeenten.
Marlet, G., C. van Woerkens, R.r Zwart, H. Garretsen, J. Stoker, J. Veenstra, C. Tempelman, S. Vriend en
L. Kroon (2017). Van budget naar besteding. Verklaringen voor tekorten en overschotten op het gemeentelijke bij-
standsbudget. Utrecht: Atlas voor gemeenten.
Noije, L. van en K. Wittebrood (2008). Sociale Veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en werkelijke effecten van veilig-
heidsbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Oostveen, A., J. Mevissen, H. Rossing, J. van der Wel en Y. Bleeker (2017). Matchen op werk. Tweede monitor.
Amsterdam: Regioplan.
Panteia (2019). Meer kansen voor mensen met een arbeidsbeperking? Evaluatie Wet banenafspraak en quotum arbeidsbe-
perkten. Zoetermeer: Panteia.
Pawson R. en N. Tilley (1997) Realistic evaluation. London: Stage.
Pommer, E. en J. Boelhouwer (red.) (2016). Overall rapportage sociaal domein 2015. Rondom de transitie. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Pommer, E. en J. Boelhouwer (red.) (2017). Overall rapportage sociaal domein 2016. Burgers (de)centraal. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Pommer, E., J. Boelhouwer, E. Eggink, A.M. Marangos en |. Ooms (2018). Overall rapportage sociaal domein 2017.
Wisselend bewolkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Programmaraad (2012). Samenwerking werkgeversdienstverlening gemeenten en uwv. Ontwikkelvarianten en afwegin-
gen. Den Haag: Programmaraad.
Programmaraad (2015). (Niet) uitkeringsgerechtigde schoolverlaters van het vso en Praktijk Onderwijs. De route van
onderwijs naar werk: acht good practices in de Participatiewet. Den Haag: Programmaraad.
Programmaraad (2017). Handreiking stroomlijning loonkostensubsidie en het verplichten van beschut werk. Nieuwe
regels arbeidsinschakeling kwetsbare groepen per 1 januari 2017. Den Haag: Programmaraad.
PwC (2017). Evaluatie handhavingsbeleid Sociale Zaken en Werkgelegenheid Amsterdam: Foto van het beleid en de uit-
voering van de handhaving van de socialezekerheidswetten ten aanzien van de inlichtingenplicht. Amsterdam: PwC.
Raad voor het Openbaar Bestuur (2018). Briefadvies Verdeelmodel inkomensdeel Participatiewet 2019. Den Haag:
Raad voor het Openbaar Bestuur.
Rijk, A. de, D. ter Haar en T. König (2010). Geen kans of geen keuze? Een typologie van het arbeidspotentieel zonder
inkomen. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Rosing F., L. Mallee en M. Blommesteijn (2011). Monitor Loonkostensubsidie uwv. Meting najaar 2010. Eindrapport.
Amsterdam: Regioplan.
Rossum, A. van, C. Freese en |. Borghouts (2018). Duurzame arbeidsinzet van mensen met een arbeids-
beperking. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jg. 34, nr. 1, p. 34-48.
279 LITERATUUR
Rossum, A. van, P. Schenderling, B. Cuelenaere, E. van der Brink, S. Bot en M. Vonk (2019). Casusonderzoek
Participatiewet: het matchingsproces nader belicht. Het realiseren van een match belicht vanuit drie perspectieven.
Tilburg/Utrecht/Den Haag: Centerdata/Berenschot/Inspectie szw.
RWI (2009). Kansrijker werken met Wajongers. Advies om de matchingsvoorwaarden tussen werkgevers en Wajongers te
verbeteren. Den Haag: Raad voor Werk en Inkomen.
RWI (2010). Kansen bekeken. Vervolganalyse van het onbenut arbeidspotentieel! onder niet-uitkeringsgerechtigden in
krachtwijken. Den Haag: Raad voor Werk en Inkomen.
Rwi/Nicis (2oog). Geen baan, geen school, geen uitkering. Den Haag: Raad voor Werk en inkomen/Nicis Institute.
Sadiraj, K., S. Hoff en M. Versantvoort (2018). Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen
op de Wsw-wachtlijst vergaan? Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Santen, P. van, M. van Oploo en M. Engelen (2013). Wsw-statistiek 2012. Jaarrapport. Zoetermeer: Panteia.
Sax, M. en P. Donker van Heel (2015). De uitgestoken hand. Evaluatie van de samenwerking van uwv en gemeenten op
het gebied van werk en inkomen 2012-2014. Zoetermeer: Panteia.
Schaafsma R. en P. Smit (2017) Je ziet het pas als je het doorhebt’ (manifest namens ondernemingsraden sw-
bedrijven Nederland). Geraadpleegd augustus 2019 via https://www.moerdijk.nl/bis/ingekomenstuk-
ken/2017/00777.pdf.
Schenderling, P., F. Sikkema, A. Oostveen en J. ten Hoor (2016). De meerwaarde van beschut werk. Beschut werk en
arbeidsmatige dagbesteding in relatie tot welbevinden en voorzieningsgebruik. Utrecht: Berenschot.
Schenderling, P., A. van Rossum, M. Adelmeijer en |. van Eldik (2019). Onderzoek naar de ervaringen van werk-
gevers met de Participatiewet. Uitkomsten van de derde meting van het ervaringsonderzoek Participatiewet. Utrecht:
Berenschot.
Schoonhoven, R. van (1999). Behouden beleid: Naar decentrale arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderwijs.
Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
SER (2016a). Sociale infrastructuur Rwetsbare groepen binnen de Participatiewet. Den Haag: Sociaal Economische
Raad.
SER (2016b). Verkenning sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet. Den Haag: Sociaal Econo-
mische Raad.
Smeets, D. en T. Kruf (2017). De zin en onzin van vijf jaar tegenprestatie in Rotterdam. Rotterdam: Gemeente Rot-
terdam.
Snel, N. en D. van Wensveen (2011). Het eerste jaar nieuwe Wajong. Kwantitatief onderzoek onder Wajongers ten
behoeve van de monitor nieuwe Wajong. Amsterdam: TNs Nipo.
Sol, CA.M., A.C. Glebbeek, A.J.E. Edzes, |. Busschers, H. de Bok, J.S. Engelsman en G.E.R. Nysten (2011). ‘Fit or
unfit'. Naar expliciete re-integratie theorieën. Amsterdam: University of Amsterdam, Rvo 5.
Staatsblad (2014a). 277. Besluit van q juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatre-
gelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet
Participatiewet. Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden.
Staatsblad (2014b). 349. Besluit van 6 oktober 2014q tot het stellen van nadere regels ten aanzien van de verstrekking van
Loonkostensubsidie (Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet). Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der
Nederlanden.
Staatsblad (2015). 195. Besluit van 20 mei 2015, houdende vaststelling van het Besluit taaltoets Participatiewet.
Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden.
Staatscourant (2017). Regeling vaststelling aantallen beschut werk 2018. Publicatienr. 68246. Den Haag: Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Sterckx, L. en M. Fessehazion (2018). Eritrese statushouders in Nederland. Een kwalitatief onderzoek over de vlucht en
hun leven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Stichting Lezen & Schrijven (2017a). Feiten en cijfers geletterdheid 2016. Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven.
Stichting Lezen & Schrijven (2017b). Samenvatting Laaggeletterdheid integreren in het gemeentelijk sociaal domein.
Wat is nodig? Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven.
280 LITERATUUR
Stichting Lezen & Schrijven (2017c). Samenvatting Signaleren laaggeletterdheid door sociale (wijk)teams. Kwalitatief
onderzoek naar handelingsverlegenheid. Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven.
Stoutjesdijk, M. en E. Berendsen (2007). De groei van de Wajong-instroom. Kenniscahier 2007/01. Amsterdam:
UWV.
Svarer, M. (2007). The Effect of Sanctions on the Job Finding Rate: Evidence from Denmark (1za Discussion Paper
nr. 3015). Geraadpleegd juni 2012 via http://ssrn.com/abstract=1012805.
szw (2008). Beleidsdoorlichting re-integratie. Een doorlichting van het szw begrotingsartikel 23. Den Haag: Ministerie
van Sociale zaken en Werkgelegenheid.
SzW (2019a). Factsheet Participatiewet. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
szw (2019b). Kamerbrief rapporten taaleis en tegenprestatie cBs 2018. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Tempelman, C., C. Berden, en L. Kok (2010). Kosten en resultaten van re-integratie: eindrapportage. Nr. 2010-33. SEO
Economisch Onderzoek.
Tempelman, C., S. Vriend, L. Kroon, R. Zwart en C. van Woerkens (2018). De verdeling van de bijstandsmiddelen
2019. De hoogte van een uitkering nader bekeken. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek.
TK (1961/1962). Nieuwe regelen betreffende de verlening van bijstand door de overheid (Algemene bijstandswet). Memorie
van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1961/1962, 6796, nr. 3.
TK (1974/1975). Algemene arbeidsongeschiktheidsverzekering. Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar
1974/1975, 13231, nr. 3.
TK (1991/1992). Herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene bijstandswet). Memorie van Toelichting. Tweede
Kamer, vergaderjaar 1991/1992, 22545, nr. 3. Geraadpleegd april 2019 via https://resolver.kb.nl/resolve?
urn=sgd%3Ampeg21%3A19911992%3A0007121.
TK (1992/1993). Parlementaire enquête uitvoeringsorganen sociale verzekeringen. Rapport van de commissie. Tweede
Kamer, vergaderjaar 1992/1993, 22730, nr. 7-8.
TK (1995/1996a). Voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschikheid voor jonggehandicapten
(Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Memorie van toelichting. Tweede Kamer, vergader-
jaar 1995/1996, 24760, nr. 3.
TK (1995/1996b). Nieuwe regeling inzake de sociale werkvoorziening (Wet sociale werkvoorziening). Memorie van Toelich-
ting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1995/1996, 24787, nr. 3.
TK (2008/2009). Werken naar vermogen. Advies van de commissie fundamentele herbezinning Wsw. Bijlage. Tweede
Kamer, vergaderjaar 2008/2009, 29817, nr. g0-bi.
TK (2010/2011). Arbeidsmarktbeleid. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/2011, 29544, nr. 297.
TK (2011/2012). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteu-
ning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen
met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (invoeringswet Wet werken naar vermogen). Memorie van
Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 33161, nr. 3.
TK (2012/2013a). Decentralisatiebrief. Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
19 februari 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013, 33400 VII, nr. 59.
TK (2012/2013b). Financieel en sociaaleconomisch beleid sociale werkvoorziening. Brief van de minister en staats-
secretaris van sociale zaken en werkgelegenheid, 11 april 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013,
33566, nr. 15.
TK (2013/2014a). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsonder-
steuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor men-
sen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (invoeringswet Wet werken naar vermogen). Vierde
nota van wijziging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33161, nr. 107.
TK (2013/2014b). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsonder-
steuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor men-
281 LITERATUUR
sen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet). Zesde nota van wijzi-
ging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33161, nr. 115.
TK (2013/2014c). Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet
werk en bijstand en enkele andere wetten). Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014,
33801, nr. 3.
TK. (2013/2014d). Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet
werk en bijstand en enkele andere wetten). Nota van wijziging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33801,
nr. 24.
TK (2015/2016). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid, 2q juni 2016. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, 34352, nr. 19.
TK (2016/2017) Wijziging van Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verplichten van beschut werk en
met betrekking tot het quotum van arbeidsbeperkten en het openstellen van de Praktijkroute. Advies Afdeling Advi-
sering Raad van State en nader rapport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016/2017, 34578, nr. 4.
TK (2017/2018a). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid, 7 september 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017/2018, 34352, nr. 115.
TK (2017/2018b). Sociale werkvoorziening. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
15 juni 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017/2018, 29817, nr. 145.
TK (2018/2019a). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van sociale zaken en werk-
gelegenheid, q juli 2019, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 34352, nr. 168.
TK (2018/2019b) Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid, 20 november 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 34352, nr. 138.
Uwv (2010). Feiten en cijfers. Statistisch zakboekje 2009. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekerin-
gen.
Uwv (2016). uwv Kennisagenda 2016-2017. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Geraadpleegd 1 mei 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/UWV%2oKennisagenda
%202016-2017.pdf
Uwv (2018). Rapportage beschut werk, vierde kwartaal 2017. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverze-
keringen. Geraadpleegd juni 2018 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage-beschut-werk-
q4-2017.pdf
Uwv (2019a). Rapportage beschut werk, vierde kwartaal 2018. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersver-
zekeringen. Geraadpleegd mei 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage-beschut-
werk-qq-2018.pdf
Uwv (2019b). Rapportage beschut werk: eerste kwartaal 2019. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersver-
zekeringen. Geraadpleegd september 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage-
beschut-werk-q1-2019.pdf
Uwv (2019c). Factsheet banenafspraak. Eerste kwartaal 2019. Geraadpleegd oktober 2019 via https://vng.nl/
filles/vng/factsheet-banenafspraak-1e-kwartaal-2019.pdf
Versantvoort M.C. en P. van Echtelt (2012). Belemmerd aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsonge-
schiktheid en arbeidsdeelname personen met gezondheidsbeperkingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbu-
reau.
Vlasblom, J.D. en J. Schippers (2019). Werkloze ouderen weer aan het werk? Het effect van reserveringsloon
en zoekintensiteit. In: Tijdschrift voor ArbeidsvraagstuRkken, jg. 35, nr. 1, p. 6-25.
Vrooman, C. (2009). Rules of relief. Institutions of social security, and their impact. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Vrooman, G., E. Josten en P. van Echtelt (2016). De laagopgeleiden van de toekomst: meer dan een scholings-
probleem. In: szw, Perspectief op de onderkant van de arbeidsmarkt (p. 23-40). Den Haag: Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
282 LITERATUUR
Vrooman, G., E. Josten en P. van Echtelt (2017). Weinig scholing, weinig toekomst? Mechanismen van vraag
en aanbod bij laagopgeleiden. In: Teedigitaal, jg. 11, nr. 1, p. 37-65.
Vuuren, D. van, F. van Es en G. Roelofs (2011). Van Bijstand naar Wajong. cPB Policy Brief | 2011/09. Den Haag:
Centraal Planbureau.
Went, R., M. Kremer en A. Knottnerus (red.) (2015). De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machine-
tijdperk. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Wijga, A., M. Maliepaard, W. Huijnk en E. Uiters (2019). Inzicht in psychische ongezondheid. In: E. Miltenburg,
J. Dagevos en W. Huijnk (red), Opnieuw beginnen. Achtergrond van positieverschillen tussen Syrische statushou-
ders (p. 70-100). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, in samenwerking met cBs, WODC en RIVM.
Wijk, E. van, P. Brouwer en A. Smit (2012). Inclusieve arbeidsorganisaties. In: M. Versantvoort en P. van Ech-
telt, Belemmerd aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname personen
met gezondheidsbeperkingen (p. 125-144). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Willen, S. (2017). Banendoelstellingen beschut werk 2018 en 2019 bekend. Geraadpleegd mei 2019 via https://
wWww.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/banendoelstellingen-beschut-werk-2018-
en-2019.9576090.lynkx
Yperen, T.A. van en J.W Veerman (red) (2008). Zicht op effectiviteit: Handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek
in de jeugdzorg. Delft: Eburon.
283 LITERATUUR
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau
scP-publicaties
Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze publica-
ties zijn in gedrukte vorm verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel en zijn als pdf gratis te downloaden via
www.scp.nl. Een complete lijst is te vinden op www.scp.nl/publicaties.
scP-publicaties 2019
2019-1 Werk en mantelzorg. Kwaliteit van leven en het gebruik van ondersteuning op het werk (2019). Alice de Boer,
Inger Plaisier en Mirjam de Klerk. isBN 978 go 377 ogo4 9 (pdf)
2019-2 _ Opgestaan, plaats vergaan … Uitstroom van vrouwen en mannen in leidinggevende functies (2019). Ans
Merens. ISBN 978 go 377 0907 o (pdf)
2019-3 Zorgen voor thuiswonende ouderen. Kennissynthese over de zorg voor zelfstandig wonende 75-plussers, knel-
punten en toekomstige ontwikkelingen (2019). Mirjam de Klerk, Debbie Verbeek-Oudijk, Inger Plaisier
en Maaike den Draak. ISBN 978 go 377 0908 7 (pdf)
2019-4 Opnieuw beginnen. Achtergronden van positieverschillen tussen Syrische statushouders (2019). Emily Mil-
tenburg, Jaco Dagevos en Willem Huijnk (red), Nathalie Boot en Zoë Driessen (cBs), Sanne
Noyon en Mieke Maliepaard (wopc), Jaco Dagevos, Roxy Damen, Willem Huijnk en Emily Milten-
burg (scp), Ellen Uiters en Alet Wijga (RIVM). ISBN 978 go 377 0910 0 (pdf)
2019-5 Informele zorg ontvangen en verlenen: is de context van invloed? (proefschrift) (2019). Debbie Verbeek-
Oudijk. isBN 978 go 377 0909 4 (pdf)
2019-6 Het aantal mensen met een licht verstandelijke beperking: een schatting. Notitie ten behoeve van het 1BO-LvB
(2019). Isolde Woittiez, Evelien Eggink, Michiel Ras. SBN 978 go 377 ogo5 6 (pdf)
2019-7 __ Grenzen aan een leven lang leren (2019). Ralf Maslowski. isBN 978 go 377 09131 (pdf)
2019-8 Wat willen Nederfanders van de Europese Unie? Een verkenning met enquêtes, een onlinedialoog en focus-
groepen (2019). Paul Dekker en Josje den Ridder. isBN 978 go 377 0914 8 (pdf)
2019-9 _ Publiekssamenvatting Legitimiteit en pensioenhervormingen. Vignettenstudie naar voorkeuren voor het
pensioenstelsel van zelfstandigen en werknemers (2019). Martín Olsthoorn. isBN 978 go 377 0915 5 (pdf)
2019-10 Denkend aan Nederland: Een bundeling van analyses, thematische verkenningen en essays (2019). Sjoerd
Beugelsdijk (Rua), Joep de Hart, Pepijn van Houwelingen en Maroesjka Versantvoort (red).
ISBN 978 90 377 0916 2 (pdf)
2019-11 Wonen met zorg (2019). Inger Plaisier en Maaike den Draak. isBN 978 go 377 0919 3 (pdf)
2019-12 Onderde pannen zonder gas? Woningeigenaren en hun afwegingen voor aardgasvrije alternatieven (2019).
Anja Steenbekkers en Samantha Scholte. ISBN 978 go 377 og20 9 (pdf)
2019-13 Kansen op sportieve groei. Een verklarend model van sportdeelname (2019). Annet Tiessen-Raaphorst,
Isolde Woittiez, Frieke Vonk en Ine Pulles (Mulier Instituut). ISBN 978 go 377 ogee 3 (pdf)
2019-14 Desociale staat van Nederland (2019). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Jeanet Kullberg
en Cretien van Campen (red.). ISBN 978 go 377 0923 0 (pdf)
2019-15 Mantelzorgers in het vizier. Beleidssignalement mantelzorg (2019). Alice de Boer, Inger Plaisier, Mirjam
de Klerk. ISBN 978 go 377 og2g 2 (pdf)
284 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU
2019-16 Toekomstverkenning mantelzorg aan ouderen in 20qo. Een regionale toekomstverkenning voor de komende
20 jaar (2019). Sjoerd Kooiker, Andries de Jong (aL), Debbie Verbeek-Oudijk, Alice de Boer.
ISBN 978 90 377 0930 8 (pdf)
Digitale publicaties 2019
Trends in de ouderenzorg 2018-2030 (infographic). Mirjam de Klerk, Debbie Verbeek-Oudijk, Inger Plaisier en
Maaike den Draak. isBN 978 90 377 0911 7, publicatiedatum 17-4-2019
Een week in kaart — editie 2 (cardstack). Anne Roeters, Freek Bucx, m.m.v. Jan Dirk Vlasblom, Marian de Voogd-
Hamelink. ISBN 978 90 377 0903 2, publicatiedatum 2-5-2019
Arbeidsmarkt in kaart: wel- en niet-werkenden — editie 1 (cardstack). Edith Josten, Wil Portegijs, Ans Merens en
Marian de Voogd-Hamelink. isBN 978 go 377 0917 9, publicatiedatum 28-6-2019
Time use in the Netherlands — edition 2 (cardstack). Anne Roeters, Freek Bucx, m.m.v. Jan Dirk Vlasblom, Marian
de Voogd-Hamelink. isBN 978 go 377 0925 4, publicatiedatum 24-7-2019
Armoede ìn kaart 2019 (cardstack). Stella Hoff, Benedikt Goderis, Bart van Hulst en Jean Marie Wildeboer
Schut. ISBN 978 90 377 0926 1, publicatiedatum 3-9-2019
De sociale staat van Nederland 2019 (infographic). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Jeanet Kullberg
en Cretien van Campen (red). ISBN 978 go 377 0924 7, publicatiedatum 10-9-2019
Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers editie 2 (cardstack). Patricia van Echtelt, Lisa Putman, Marian de Voogd-
Hamelink. ISBN 978 90 377 0927 8, publicatiedatum 9-10-2019
Overige publicaties 2019
Burgerperspectieven 2019 | 1 (2019). Paul Dekker, Josje den Ridder. isBN 978 go 377 0906 3
Burgerperspectieven 2019 | 2 (2019). Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen, Sjoerd Kooiker en Paul Dekker.
ISBN 978 90 377 0918 6
Burgerperspectieven 2019 | 3 (2019). Paul Dekker, Quita Muis, Inge Sieben en Pepijn van Houwelingen.
ISBN 97890 377 09285
scP-publicaties 2018
2018-1 Werken aan de start. Jonge vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt (2018). Ans Merens en Freek Bucx
(red). ISBN 978 go 377 0859 2
2018-2 _ Lees:Tijd. Lezen in Nederland (2018). Annemarie Wennekers, Frank Huysmans en Jos de Haan.
ISBN 978 90 377 0858 5
2018-3 De Wmo 2015 in praktijk. De lokale uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (2018). Lia van
der Ham, Maaike den Draak, Wouter Mensink, Peggy Schyns en Esther van den Berg. M.m.v.
Pepijn van Houwelingen en Isabella van de Velde. isBn 978 go 377 0856 1
2018-q Jezelf zijn in het verpleeghuis (2018). Lisette Kuyper, Debbie Verbeek-Oudijk en Cretien van Campen.
ISBN 978 90 377 0855 4 (pdf)
2018-5 Maatschappelijke ondersteuning: keuzes van cliënten en beleid van gemeenten (2018) (handelseditie proef-
schrift). Anna Maria Marangos. ISBN 978 90 377 0846 2 (pdf)
2018-6 _Eenlokaal sociaal contract. Voorwaarden voor een inclusieve samenleving (2018). Kim Putters.
ISBN 97890 377 0861 5
2018-7 __Thesocíal state of the Netherlands 2017 (2018). Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer en Annemarie Wennekers
(red). ISBN 978 go 377 0862 2 (pdf)
2018-8 __Netals thuis. Wooninitiatieven opgezet door ouders voor hun kinderen met een beperking (2018). Inger Plai-
sier en Mirjam de Klerk. isBN 978 go 377 0863 9
285 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU
2018-9 Bouwend aan een toekomst in Nederland. De leefsituatie van Poolse migranten die zich na 200g in Nederland
hebben ingeschreven (2018). Mérove Gijsberts, Iris Andriessen, Han Nicolaas (cBs) en Willerm Huijnk.
ISBN 978 90 377 0864 6 (pdf)
2018-10 Publieke voorkeuren. Een methodologische en inhoudelijke verkenning van voorkeuren voor publieke voor-
zieningen (2018). Martin Olsthoorn en Ab van der Torre. ISBN 978 go 377 0867 7 (pdf)
2018-1101 _Dereligieuze beleving van moslims in Nederland. Diversiteit en verandering in beeld (2018). Willem Huijnk.
ISBN 978 90 377 0868 q (pdf)
2018-12 Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa (2018). Lisette Kuyper.
ISBN 978 90 377 0866 o (pdf)
2018-13 Verhalen blijven vertellen en elkaar willen begrijpen (2018). Kim Putters, Andries van den Broek, Ab van
der Torre, Martin Olsthoorn, Esther van den Berg, Wouter Mensink, Lotte Vermeij, Marcel Coen-
ders en Annemarie Wennekers. ISBN 978 go 377 0872 1
2018-14 Syriërs in Nederland. Een studie over de eerste jaren van hun leven in Nederland (2018). Jaco Dagevos, Wil-
lem Huijnk, Mieke Maliepaard (wopc) en Emily Miltenburg. ISBN 978 go 377 0869 1
2018-15 Tijdelijk werk geven. Invloed van taagconjunctuur en langdurende ziektegevallen (2018). Edith Josten en Jan
Dirk Vlasblom. isBN 978 go 377 0870 7 (pdf)
2018-16 Kwetsbaar en eenzaam? Risico's en bescherming in de ouder wordende bevolking (2018). Cretien van Cam-
pen, Frieke Vonk en Theo van Tilburg (VU AMSTERDAM). ISBN 978 90 377 0874 5
2018-17 Veranderde zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Landelijke evaluatie van de Hervorming
Langdurige Zorg (2018). Mariska Kromhout, Nora Kornalijnslijper en Mirjam de Klerk (red).
ISBN 978 90 377 0875 2
2018-18 An international comparison of care for people with intellectual disabilities. An exploration (2018). Isolde
Woittiez, Evelien Eggink, Lisa Putman en Michiel Ras. isBN 978 go 377 0871 4 (pdf)
2018-19 Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen op de Wsw-wachtlijst vergaan?
(2018). Klarita Sadiraj, Stella Hoff en Maroesjka Versantvoort. ISBN 978 go 377 0880 6 (pdf)
2018-20 Lastige kwesties. Acht focusgroepen over vertegenwoordiging en stemmen (2018). Paul Dekker en Josje
den Ridder. isBN 978 go 377 0878 3 (pdf)
2018-21 _Kijkop kinderopvang. Hoe ouders denken over de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderop-
vang (2018). Anne Roeters en Freek Bucx. ISBN 978 go 377 0876 9 (pdf)
2018-22 Verdeeldheid en verbinding. Terugblik op de rol van de civil society bij de komst van vluchtelingen (2018).
Wouter Mensink. ISBN 978 go 377 0882 o (pdf)
2018-23 Als werk weinig opbrengt. Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten (2018).
Cok Vrooman, Edith Josten, Stella Hoff, Lisa Putman en Jean Marie Wildeboer Schut.
ISBN 978 90 377 0881 3
2018-24 Het culturele leven. Hoe 10 culturele domeinen bezien vanuit 14 kernthema’s (2018). Andries van den Broek
en Yvette Gieles. ISBN 978 go 377 0890 5 (pdf)
2018-25 De sociale staat van Nederland 2018. Hoofdlijnen (2018). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer,
Cretien van Campen en Rob Bijl (red). ISBN 978 go 377 0886 8
2018-26 Eritrese statushouders in Nederland. Een kwalitatief onderzoek over de vlucht en hun leven in Nederland
(2018). Leen Sterckx, Merhawi Fessehazion, m.m.v. Bet-El Teklemmariam. ISBN 978 go 377 0888 2
2018-27 _LHBT-monitor 2018. De leefsituatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen in Neder-
land (2018). Gabriël van Beusekom en Lisette Kuyper. ISBN 978 go 377 0891 2 (pdf)
286 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU
2018-28 Overall rapportage sociaal domein 2017. Wisselend bewolkt (2018). Evert Pommer, Jeroen Boelhouwer,
Evelien Eggink, Anna Maria Marangos en Ingrid Ooms. ISBN 978 90 377 0895 0
2018-29 Samenvatting Overall rapportage sociaal domein 2017. Wisselend bewolkt (2018). Evert Pommer, Jeroen
Boelhouwer, Evelien Eggink, Anna Maria Marangos en Ingrid Ooms. ISBN 978 90 377 0896 7
2018-30 De scp-methode voor het meten van armoede. Herijking en revisie (2018). Benedikt Goderis, Bart van
Hulst, Jean Marie Wildeboer Schut en Michiel Ras. ISBN 978 go 377 0900 1 (pdf)
2018-31 Rapportage sport 2018 (2018). Hugo van der Poel (Mulier Instituut), Resie Hoeijmakers (Mulier Insti-
tuut), Ine Pulles en Annet Tiessen-Raaphorst. ISBN 978 go 377 0893 6
2018-32 Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid (2018). Joep de Hart en Pepijn van
Houwelingen. ISBN 978 go 377 0894 3
2018-33 Ons geld. Vrouwen en mannen over het belang van inkomen en economische zelfstandigheid voor vrouwen
(2018). Wil Portegijs. ISBN 978 go 377 0889 9
2018-34 Alle ballen in de lucht. Tijdsbesteding in Nederland en de samenhang met de kwaliteit van leven (2018). Anne
Roeters (red.). isBN 978 go 377 0899 8
Digitale publicaties 2018
Verhalen blijven vertellen en elkaar willen begrijpen (infographic). Kim Putters, Andries van den Broek, Ab van der
Torre, Martin Olsthoorn, Esther van den Berg, Wouter Mensink, Lotte Vermeij, Marcel Coenders en
Annemarie Wennekers. IsBN 978 90 377 0873 8, publicatiedatum 4-5-2018
Een (on)gezonde leefstijl (card stack). Stéfanie André (Ru), Gerbert Kraaykamp (Ru), Roza Meuleman (RU).
ISBN 978 90 377 0879 o, publicatiedatum 10-7-2018
De sociale staat van Nederland 2018 (card stack). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Cretien van Cam-
pen en Rob Bijl (red.). ISBN 978 go 377 0885 1, publicatiedatum 11-9-2018
(Un)healthy lifestyles. Education as a dividing line (card stack). Stéfanie André (Ru), Gerbert Kraaykamp (RU), Roza
Meuleman (RU). ISBN 978 9o 377 0897 q, publicatiedatum 22-10-2018
Publiek voorzien. Ontwikkelingen in de uitgaven en dienstverlening van 27 publieke voorzieningen (digitaal gelaagd rap-
port). Evelien Eggink, Ingrid Ooms, Lisa Putman, Michiel Ras, Ab van der Torre en Sytske Wierda
ISBN 978 90 377 0892 9, publicatiedatum 6-11-2018
Armoede ìn kaart 2018 (cardstack). Stella Hoff, Benedikt Goderis, Bart van Hulst en Jean Marie Wildeboer
Schut. ISBN 978 90 377 0902 5, publicatiedatum 23-11-2018
Emancipatiemonitor 2018 (cardstack). Wil Portegijs (scp} Marion van den Brakel (cBs) ISBN 978 go 377 0901 8,
publicatiedatum 14-12-2018
Overige publicaties 2018
Burgerperspectieven 2018 | 1 (2018). Paul Dekker, Lia van der Ham en Annemarie Wennekers.
ISBN 978 90 377 0865 3
Burgerperspectieven 2018 | 2 (2018). Josje den Ridder, Evelien Boonstoppel en Paul Dekker.
ISBN 978 90 377 0877 6
Burgerperspectieven 2018 | 3 (2018). Josje den Ridder, Paul Dekker en Evelien Boonstoppel.
ISBN 978 90 377 08837
Burgerperspectieven 2018 | q (2018). Paul Dekker, Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen en Patricia van Ech-
telt. ISBN 978 go 377 0898 1
Verdringing op de arbeidsmarkt. Beschrijving en beleving (2018). Wiljan van den Berge, Jan Dirk Vlasblom, Jos
Ebregt, Lisa Putman, Jochem Zweerink en Marloes de Graaf-Zijl. ISBN 978 go 377 0887 5 (pdf)
287 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU
| Onderzoeksrapport | 288 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 261
Publicatiedatum 10 april 2015
Ingekomen onder N
Ingekomen op 1 april 2015
Behandeld op 1 april 2015
Status Ingetrokken
Onderwerp
Motie van de raadsleden mevrouw Van Soest en mevrouw Roosma inzake
het Meerjarenbeleidsplan Sociaal Domein 2015-2018 (communiceren met gebruikers
van WMO-voorzieningen over eigen bijdrage).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Meerjarenbeleidsplan Sociaal Domein 2015-2018
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 223);
Constaterende dat:
— ouderen langer zelfstandig moeten blijven wonen;
— de brieven van de gemeente een hoge restwaarde vermelden voor scootmobiels,
rolstoelen, trapliften en andere hulpdiensten en daarbij vier mogelijkheden
presenteren, te weten:
a. eigen bijdrage betalen tot restwaarde is voldaan;
b. voorziening verwijderen;
c. andere voorziening kopen;
d. voorziening van de gemeente kopen;
— ouderen te maken krijgen met complexe online-diensten voor berekening van
de eigen bijdrage;
— er op dit moment een zorgmijdend gedrag ontstaat vanwege de stapeling van
de hoge eigen bijdragen;
Overwegende dat:
— er nu ouderen zijn die uit paniek hun voorziening willen opzeggen;
— de ouderen niet in de kou komen te staan en ze niet nog meer in een isolement
geraken;
— iedereen het recht zou moeten hebben zelfstandig te kunnen verblijven in de eigen
woning, echter door stapeling van eigen bijdragen in financiële problemen denken
te komen,
1
Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteraad
Nummer 261 Moti
Datum _ 10 april 2015 otie
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
met gebruikers van de WMO-voorzieningen helder te communiceren wat hun eigen
bijdrage is en hen niet op te dragen, proefberekeningen te maken via websites of
online-diensten.
De leden van de gemeenteraad,
W. van Soest
F. Roosma
2
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 697
Publicatiedatum 23 juni 2017
Ingekomen op 22 juni 2017
Ingekomen in raadscommissie Fin
Te behandelen op 19/20 juli 2017
Onderwerp
Motie van het lid Groen inzake de Voorjaarsnota 2017 (temporiseren groot
onderhoud).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 446).
Constaterende dat:
— De dienst vastgoed met het systeem van Duurzame Meerjarige
Onderhoudsplannen (DMOP's) een kosteneffectieve manier heeft ontwikkeld om
panden die in onderhoud worden genomen te verduurzamen;
— Het college in 2017 en 2018 nog geen middelen beschikbaar stelt om dat ook te
doen.
Overwegende dat:
— Daardoor het risico dreigt dat na groot onderhoud weer voor jaren wordt afgezien
van de duurzame maatregelen.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Groot onderhoud aan gemeentelijk vastgoed waarbij wordt afgezien van
duurzaamheidsmaatregelen omdat daar in 2017 en 2018 nog geen middelen voor
beschikbaar zijn gesteld, te temporiseren tot na 2019, als die middelen er wel zijn.
Het lid van de gemeenteraad
R.J. Groen
1
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam | D
% Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen,
Duurzaamheid en ICT
% Agenda, woensdag 14 oktober 2015
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT
Tijd 09.00 tot 12.30 uur
Locatie Rooszaal, 0239, stadhuis
Algemeen
1 __ Opening procedureel gedeelte
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie ID
d.d. 16 september 2015
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissielD@raadsgriffie. amsterdam.nl
5 Termijnagenda, per portefeuille
e Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag
voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: [email protected]
1
Gemeente Amsterdam l D
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en
ICT
Agenda, woensdag 14 oktober 2015
6 TKN-lijst
7 _ Opening inhoudelijk gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten en mededelingen
10 Rondvraag
Duurzaamheid
11 Uitvoering motie 1251 van 17-12-2014 (kringloopbedrijven opnemen in de
afvalketen) Nr. BD2015-013673
, _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Groen (GL)
e Was Tkn 2 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015
e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september
12 Luchtkwaliteitontwikkeling ter plaatse van knelpuntlocaties Nr. BD2015-013664
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Ernsting (GL)
e Was Tkn 8 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015
2
Gemeente Amsterdam l D
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en
ICT
Agenda, woensdag 14 oktober 2015
Openbare Ruimte en Groen
13 Bestuurlijke reactie op motie 171 van het raadslid Van Lammeren d.d. 11-3-2015
inzake Agenda Duurzaamheid - convenant flexitariër Nr. BD2015-013665
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Van Raan (PvdD)
e Was Tkn 10 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015
14 Bestuurlijke reactie motie 979 Bosman, Ruigrok, Toonk, N.T. Bakker, Groen 5-
11-14 Begroting 2015 - instellen vrijzzone voor duurzaamheid en circulaire
economie en motie 725 Bosman 6-11-2014 Ontheffing van nationale obstakels bij
opwekken duurzame energie Nr. BD2015-012867
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
Verkeer en Vervoer
15 Vaststellen nota Veren 2018 Nr. BD2015-013987
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(gemeenteraad d.d. 4 november 2015)
16 Vaststellen uitvoeringsbesluit voor de aanschaf van een extra veerboot Nr.
BD2015-009926
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(gemeenteraad d.d. 4 november 2015)
e _ Kabinet bijlagen liggen alleen voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie
17 Rapport Gemeentelijke Ombudsman RA150592 Vergunninghouders (te) hard
aangepakt Nr. BD2015-013668
, _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Boomsma (CDA)
e Was Tkn 11 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015
e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september 2015
e De Gemeentelijke Ombudsman, de heer Zuurmond is hierbij uitgenodigd
3
Gemeente Amsterdam l D
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en
ICT
Agenda, woensdag 14 oktober 2015
18 Initiatiefvoorstel van de raadsleden Toonk en Yesilgoz-Zegerius (VVD), getiteld:
‘Beter parkeren bij sportlocaties’. Nr. BD2015-012248
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
, Geagendeerd op verzoek van de raadsleden Toonk en Yesilgoz (VVD)
e Indiener zal in de commissie aangeven of behandeling in de raad gewenst is
e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 19
19 Bestuurlijke reactie initiatiefvoorstel ‘Beter parkeren bij sportlocaties’ Nr. BD2015-
013817
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 18
20 Uitrol bezoekersregeling parkeren Nr. BD2015-009297
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
21 verbreding Klaprozenweg: brief Amsterdam Noord Groene Stad aan het Water
(ANGSAW) inzake ontwerp Nr. BD2015-013667
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Ernsting (GL)
e Was Tkn 20 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015
e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september 2015
22 Rapportage 2e kwartaal 2015 Noord-Zuidlijn Nr. BD2015-011472
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e _ Kabinet bijlagen liggen alleen voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie
4
Gemeente Amsterdam l D
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en
ICT
Agenda, woensdag 14 oktober 2015
23 Voortgangsrapportage 2e kwartaal 2015 Renovatie Oostlijn Nr. BD2015-011476
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
24 Convenant Meerjaren Vervangingsonderhoud Programma (MVP) Metro Nr.
BD2015-010835
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
25 Reactie van de G4 op de evaluatie Taxiwet Nr. BD2015-013671
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Eenhoorn (VVD)
e Was Tkn 36 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015
e _ Uitgesteld in de Commissievergadering ID van 16 september 2015
26 Gedeeld ruimtegebruik IJzijde CS Nr. BD2015-013663
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen
e Geagendeerd op verzoek van de leden Jager (PvdA) en Ernsting (GL)
e Was Tkn 4 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015
5
| Agenda | 5 | val |
x Gemeente Amsterdam FI N
% Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies,
Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
% Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen,
Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
Tijd 13:30 tot 17:00 uur en indien nodig van 19:30 tot 22:30 uur
Locatie De Rooszaal
Algemeen
1 Opening procedureel gedeelte
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de commissie Financiën (FIN)
van 16.06.2016.
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieFIN @raadsgriffie.amsterdam.nl
5 Termijnagenda, per portefeuille
6 _TKN-lijst
7 _ Opening inhoudelijk gedeelte
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten en mededelingen
10 Rondvraag
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam Fl N
Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak
Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016
Verkeer en Vervoer
11 Samenvoegen van de stadsdeelparkeerfondsen en het Centraal Mobiliteitsfonds
tot één Stedelijk Mobiliteitsfonds Nr. BD2016-009398
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
e De commissie ID is hierbij uitgenodigd.
Financiën
12 De Voorjaarsnota 2016 Nr. BD2016-009495
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016).
e Behandeling in tweede termijn.
e Gevoegd behandelen met agendapunt 13,
Bestuurlijk Stelsel
13 Vaststellen actualisatie gebiedsagenda's Nr. BD2016-009496
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016).
e Behandeling in tweede termijn.
e _ Gevoegd behandelen met agendapunt 12,
Gemeentelijk Vastgoed
14 Business case begane grond Nr. BD2016-009232
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
e _De kabinetbijlage is naar de leden gestuurd.
15 Brief aan commissie FIN over DMOPs Nr. BD2016-009497
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Groen (GL).
e Was TKN 9 in de vergadering van 19.05.2016.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
16 Beantwoorden schriftelijke vragen van het raadslid Shahsavari over de Marching
Band Nr. BD2016-009498
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Shahsavari (CDA).
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
2
Gemeente Amsterdam FI N
Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak
Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016
17 Bestuurlijke reactie op initiatiefvoorstel Hangende tuinen aan de Amstel Nr.
BD2016-009491
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Groen (GL).
e Was TKN 2 in de vergadering van 16.06.2016.
Personeel en Organisatie
18 Brief aan de raad inzake ondernomen acties naar aanleiding van het
Medewerkers Waarderingsonderzoek 2015 Nr. BD2016-009499
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA).
e Was TKN 8 in de vergadering van 19.05.2016.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
19 Eindrapportage Programma Organisatieontwikkeling conform de Regeling
Risicovolle Projecten Nr. BD2016-004782
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Inkoop
20 Raadsbrief stand van zaken inkoopbesparing Nr. BD2016-009493
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Guldemond (D66).
e Was TKN 4 in de vergadering van 16.06.2016.
Waterbeheer
21 Vaststellen Watervisie Amsterdam 2040 Nr. BD2016-006744
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
e De commissie RO is hierbij uitgenodigd.
22 Brief Mogelijkheden voor ligplaatsen op het Marineterrein Nr. BD2016-009492
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD).
e Was TKN 3 in de vergadering van 16.06.2016.
3
Gemeente Amsterdam FI N
Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak
Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016
23 Beheer damherten Amsterdamse Waterleidingduinen, rapportage 2015-2016 Nr.
BD2016-009504
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
Financiën
24 Vaststelling van economische activiteiten in het algemeen belang als bedoeld in
artikel 25h Mededingingswet Nr. BD2016-009167
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
25 Uiten van wensen en bedenkingen inzake het verstrekken achtergestelde lening
Matrix VII Nr. BD2016-009450
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
26 Herijking programma Doorontwikkeling Financiële Administratie (DFA) in relatie
tot de voorstellen tot aanvraag van middelen in de Voorjaarsnota 2016 Nr.
BD2016-009055
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016).
27 Termijnagendapunt tijdigheid betalen januari en februari 2016 Nr. BD2016-
009503
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Shahsavari (CDA).
e Was TKN 3 in de vergadering van 19.05.2016.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
28 Verwerking WOZ bezwaren Nr. BD2016-009502
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD).
e Was TKN 1 in de vergadering van 19.05.2016.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
29 Voortgangsrapportage ‘uitvoeringsplan versterkt control’ maart ‘16 Nr. BD2016-
009501
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016.
4
Gemeente Amsterdam FI N
Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak
Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie
Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016
30 Beantwoording vraag commissie Fin 14 april 2016 inzake Nota beoordeling
investeringsvoorstellen Nr. BD2016-007726
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD).
31 Brief wethouder Kock over gegevens opbrengst toeristenbelasting
vakantieverhuur, B&B en short stay 2015 Nr. BD2016-008802
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
32 Instemmen met de raadsbrief vernieuwing BBV Nr. BD2016-008709
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
33 Opheffen geheimhouding herijkte businesscase Vernieuwing
Informatievoorziening Belastingen en brief daarover aan raadscommissie
Financiën Nr. BD2016-009571
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _ De kabinetbijlage ligt ter inzage in de kluis bij de griffie.
TOEGEVOEGD AGENDAPUNT
Raadsaangelegenheden
34 Instemmen met het voorstel van de Rekeningencommissie over het invoeren van
de methode Duisenberg in Amsterdam. Nr. BD2016-009970
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht
(Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016).
e De commissie AZ is hierbij uitgenodigd.
5
| Agenda | 5 | train |
x Gemeente Amsterdam Z M
% Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en
Groen
% Agenda, woensdag 17 juni 2009
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen
Tijd 09.00 tot 12.30 uur en van 19.30 — 22.30
Locatie 0239
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 _Inspreekhalfuur publiek
BA Conceptverslag openbare vergadering van 27-05-2009
e _ Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieZM @raadsgriffie.amsterdam.nl
5B Conceptverslag besloten vergadering van 27-05-2009
e _ Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieZM @raadsgriffie.amsterdam.nl
6 Actualiteiten
7 Openstaande toezeggingen
8 Termijnagenda
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt.
De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @raadsgriffie.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam Z M
Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen
Agenda, woensdag 17 juni 2009
9 Voorjaarsnota 2009 commissies en Raad Nr. BD2009-003307
, De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
, Voorjaarsnota + brief wethouder Asscher is u reeds toegezonden op 25 mei 2009
Algemeen
10 Rondvraag/TKN-lijst
OCHTENDDEEL 09.00 — 12.30
Milieu
11 Intrekking van de Afvalstoffenverordening Amsterdam 2004, vaststelling van de
Afvalstoffenverordening 2009 en vaststelling van de Verordening tot wijziging van
de Verordening op de stadsdelen Nr. BD2009-002461
, De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
12 Geluidsregelgeving buitenspeelruimte kinderdagverblijven en scholen Nr.
BD2009-004056
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
, Geagendeerd op verzoek van de heer Flos (VVD).
13 Leidraad groen Nr. BD2009-004059
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
, Geagendeerd op verzoek van de heer Flos (VVD).
e Was TKN in de vergadering van 08.04.2009.
14 Schaalsprong duurzame energie: voorbereidende werkzaamheden voor
oprichting van een Duurzaam Energie Ontwikkelingsbedrijf (DEOB) Nr. BD2009-
004064
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e De commissie KSB is hierbij uitgenodigd.
15 Milieuverslag Amsterdam 2008 Nr. BD2009-003120
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
, De commissie FEZ is hierbij uitgenodigd.
2
Gemeente Amsterdam Z M
Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen
Agenda, woensdag 17 juni 2009
16 MKB EnergielLoket en Klimaatfonds Nr. BD2009-004058
, De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
e Uitgesteld in de vergadering van 27.05.2009.
e De commissie FEZ is hierbij uitgenodigd.
AVONDDEEL 19.30 — 22.30
Zorg
17 Presentatie stand van zaken 2008 - 2009 Plan van Aanpak Maatschappelijke
Opvang G4 en Rijk. Nr. BD2009-003622
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
18 Initiatiefvoorstel van raadslid mevr. U.P. Burke van de PvdA, getiteld:
Gokverslaving Nr. BD2009-003500
, De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
, Geagendeerd op verzoek van mevrouw Burke (PvdA).
19 Jaarrapportage Klachten Wmo 2008 Nr. BD2009-004055
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van de heer Korff (D66)
20 Programma van eisen voor de loketten Zorg en Samenleven Nr. BD2009-004054
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
Geagendeerd op verzoek van mevrouw Logtenberg (PvdA).
21 Informatie over de uitgangspuntennotitie herijking clientondersteuning Nr.
BD2009-004060
_Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e _ Uitgesteld in de vergadering van 27.05.2009.
3
| Agenda | 3 | test |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 2105
Ingekomen onder AD
Ingekomen op woensdag 18 december 2019
Behandeld op donderdag 19 december 2019
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Kilig inzake de Huisvestingsverordening 2020 (Begeleiding van
uitgelote of boventallige B&B-houders)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over het Beleidskader Huisvestingsverordening Amsterdam
2020 en de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1930).
Overwegende dat:
— Sommige B&B-houders een B&B zijn gestart om hun woning te kunnen
bekostigen;
— Als gevolg van de nieuwe Huisvestingsverordening misschien een aanzienlijk
deel van de B&B-houders onderneming moeten opgeven.
— Een deel van deze B&B-houders hierdoor wellicht in de financiële problemen kan
komen.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
1. B&B-houders die worden uitgeloot daardoor hun B&B moeten sluiten en
misschien in de problemen komen, ondersteuning te bieden richting een andere
inkomstenbron, zoals werk of een eigen onderneming;
2. Hiertoe de uitgelote B&B-houders actief te informeren op het moment dat zij
worden uitgeloot;
3. Voor deze gevallen een vergelijkbaar traject op te zetten als voor de fietstaxi's die
hun vergunning wellicht zullen verliezen en daardoor ook op zoek moeten naar
een andere inkomstenbron.
Het lid van de gemeenteraad,
A. Kilig
1
| Motie | 1 | discard |
> Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 11 september 2023
Portefeuille(s) Volkshuisvesting en Woningbouw
Portefevillehouder(s): _ Zita Pels en Reinier van Dantzig
Behandeld door Directie Wonen, [email protected]
Onderwerp Raadsinformatiebrief Monitor Samenwerkingsafspraken 2022
Geachte leden van de gemeenteraad,
We naderen het einde van huidige Samenwerkingsafspraken 2020-2023. Deze zomer is de
Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting vastgesteld in de gemeenteraad, terwijl de corporaties,
huurderskoepels en gemeente tegelijkertijd in gesprek zijn om Samenwerkingsafspraken voor de
periode 2024-2027 te maken. Deze monitor biedt inzicht in de voortgang in de eerste drie jaar van
de lopende afspraken. De meeste afspraken zijn behaald. Twee belangrijke onderwerpen
verdienen in deze tijd extra aandacht, namelijk voorraadontwikkeling en duurzaamheid.
Bij het opstellen van de Samenwerkingsafspraken eind 2019 was het uitgangspunt van de drie
partijen dat iedereen in Amsterdam een betaalbare, goede en duurzame woning verdient. Daarom
zijn de partijen in de huidige Samenwerkingsafspraken overeengekomen dat er meer woningen bij
moeten komen voor juist die groepen die op de woningmarkt buiten de boot vallen. In de
tussentijd heeft de wooncrisis steeds meer aandacht gekregen in het publieke debat en blijft de
groei van het aantal woningen achter bij de groei van het aantal inwoners van Amsterdam. De
beschikbaarheid van betaalbare woningen staat onder grote druk. Mensen met een laag en
gemiddeld inkomen ervaren enorme moeilijkheden bij het vinden van een woning.
Voorraadontwikkeling
In 2022 zijn er 890 sociale huurwoningen bij gekomen. In de drie jaar van de lopende
afsprakenperiode (2020 t/m 2022) is daarmee een groei van 1.499 sociale huurwoningen
gerealiseerd. De afspraak voor de periode 2020-2023 was een groei van 3.000 sociale
huurwoningen en is destijds bewust ambitieus gemaakt. Deze afspraak zal helaas niet worden
gehaald. De huidige verwachting (juni 2023) is dat er in 2023 nog rond de 1.200 sociale
huurwoningen bij komen en dat we deze periode uitkomen op een groei van 2.700 sociale
huurwoningen van corporaties. Overigens wordt een fiks aantal opleveringen van
nieuwbouwwoningen verwacht voor het eerste kwartaal van 2024 (zo'n 400 woningen), waarvan
de opleveringen eind 2023 gepland waren.
Het positieve nieuws is dat de trendbreuk, die vorig jaar is ingezet richting een groei van de
voorraad sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam in 2022 is doorgezet. Na 20 jaar
afname van de sociale voorraad en de laatste jaren een stabilisatie, is sinds 2021 de beoogde groei
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 21 september 2023
Pagina 2 van 5
ingezet. Tegelijkertijd realiseren we ons dat we daarmee slechts een bescheiden bijdrage doen aan
de woningnood in de stad. De opgave en de gerealiseerde trendbreuk geeft de partijen de
motivatie om ook de komende jaren, ondanks veranderende omstandigheden, verder te werken
aan het realiseren van meer woningen voor hen die het zo hard nodig hebben.
Betaalbaarheid en doelgroepen
Als het gaat om afspraken over de betaalbaarheid van de bestaande woningvoorraad zijn de
meeste resultaten in lijn met de gemaakte afspraken. Zo werd de afspraak om op stedelijk niveau
minstens 70% van de huizen onder de aftoppingsgrens aan te bieden ruim gehaald, namelijk 80%.
Er waren meer vrijkomende woningen dan de vorige jaren, mede door de groei van de voorraad.
Daarvan werd 69% verhuurd aan reguliere woningzoekenden (afspraak minimaal 50%). Binnen
deze groep “regulier woningzoekenden” worden nog diverse doelgroepen gehuisvest via
voorrangsregelingen. Zoals rolstoelwoningen voor mensen die hiervoor een indicatie hebben,
mensen die gebruik maken van de doorstroomregelingen ‘van hoog naar laag’ en ‘van groot naar
beter’ of mensen die een beroep kunnen doen op de voorrangsregeling voor beroepsgroepen. Aan
beroepsgroepen (zorg, onderwijs en politie) zijn bijvoorbeeld 192 woningen verhuurd. Daarvan zijn
170 verhuringen in de sociale huur en 22 in de middeldure huur. Dat heeft vooral te maken met de
samenstelling van de doelgroep. Globaal komt 80% hiervan in aanmerking voor een sociale
huurwoning. Daarnaast hebben de corporaties in totaal 316 woningen aangeboden aan de
beroepsgroepen, waarna er 192 zijn geweigerd door de kandidaten. Het aantal weigeringen heeft
er waarschijnlijk mee te maken dat de aangeboden woningen niet als voldoende passend worden
ervaren door de kandidaten en dat zij liever wachten op een beter aanbod (In de regeling is
opgenomen dat ze kandidaten tot 3 keer mogen weigeren).
Huisvesting kwetsbare groepen
In de Samenwerkingsafspraken hebben de drie partijen afgesproken om bij eventuele gewijzigde
omstandigheden met elkaar in gesprek te gaan. In het voorjaar van 2021 is een gesprek gestart
tussen de partijen naar aanleiding van de grotere behoefte aan woningen voor kwetsbare
groepen. In 2021 is afgesproken dat 1.950 woningen toegewezen kunnen worden aan het
huisvesten van kwetsbare doelgroepen, wanneer het aantal verhuringen het toelaat. Door het
aantal verhuringen (ruim 8.400 verhuringen) in 2022 was de doelstelling voor het huisvesten van
kwetsbare doelgroepen vastgesteld op 1.950 toewijzingen. In 2022 zijn er 1.850 woningen
toegewezen aan het programma huisvesting kwetsbare doelgroepen. Daarnaast zijn er 55
huishoudens geholpen met een rolstoelwoning of een verbouwde rolstoelgeschikte woning, zijn
133 woningen aan statushouders verhuurd in gemengde complexen en zijn 83 woningen verhuurd
aan slachtoffers van de toeslagenaffaire. Toch is de afgesproken doelstelling niet gehaald. Dit
heeft er onder andere mee te maken dat pas in september is vastgesteld dat het aantal
verhuringen het toelaat om 1.950 toe te wijzen . Daarnaast is langere tijd het aantal slachtoffers
van de toeslagenaffaire meegeteld in de maandelijkse monitor, waardoor het leek dat de
voortgang wel op koers was.
Duurzaamheid
De resultaten op duurzaamheid lopen in het algemeen achter bij de gemaakte afspraken, zoals al
bleek vit de monitor van 2021. De doelstelling van het aantal aardgasvrije woningen voor de
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023
Pagina 3 van 5
gehele periode is inmiddels wel al behaald. Op andere onderdelen, zoals labelstappen, lopen de
prestaties achter. Door afschaffing van de verhuurderheffing en de bijbehorende nationale
prestatieafspraken is er meer aandacht gekomen voor de kwaliteit van de bestaande
woningvoorraad. Belangrijk onderdeel van de verduurzaming is het beter isoleren van alle
woningen met slechte energielabels, zodat de landelijke afspraken over het wegwerken van alle E,
F en G-labels in de sociale voorraad binnen bereik komt. Dit kost tijd, terwijl mensen de
energierekening direct al op zagen lopen. Als onderdeel van het isolatieoffensief is vanaf het einde
van de zomer van 2022 dan ook gezamenlijk extra ingezet op snelle maatregelen om isolatie te
verbeteren in grote delen van de stad, om mensen te helpen de kosten te beperken. Het niet
behalen van de resultaten op duurzaamheid heeft te maken met verschillende oorzaken,
waaronder het te laat bijsturen van corporaties op de afgesproken aantallen, het
energielabelsysteem dat tussentijds een aantal keer is veranderd, vertraging in projecten of het
niet behalen van de 7o procent-instemming bij de huurders en dat er bij het tellen van het aantal
MW van de zonnepanelen een vertraging inzit, waardoor die achterloopt op het werkelijk
behaalde resultaat.
Resultaten 2022
De resultaten in 2022 zijn op hoofdlijnen hieronder kort samengevat. In de monitor
Samenwerkingsafspraken vindt u alle gegevens.
Ontwikkeling van de voorraad
e In 2022 zijn door de corporaties 1.968 sociale huurwoningen (waarvan 250 tijdelijke
woningen) opgeleverd, 558 sociale huurwoningen verkocht, 304 woningen gesloopt en
217 geliberaliseerd. Daarmee is over 2022 het aantal sociale huurwoningen per saldo met
890 woningen toegenomen. De afspraak is een groei van 3.000 sociale huurwoningen in
vier jaar tijd.
e Het aantal middeldure woningen, verhuurd door corporaties, is met (netto) 830 woningen
gegroeid. In de lopende afsprakenperiode is het aantal middeldure woningen gegroeid
met 1.962 woningen. De afspraak is een groei van 1.100 middeldure huurwoningen in vier
jaar.
e In 2022 is de bouw van 2.505 zelfstandige sociale huurwoningen gestart. De afspraak is
dat er gemiddeld 2.500 sociale huurwoningen per jaar in aanbouw genomen worden.
e In 2022 is van de 2.099 reguliere sociale huurwoningen de gemiddelde oppervlakte 56 m2.
Afspraak is dat de oppervlakte van de nieuwbouw van reguliere sociale huurwoningen, dit
is exclusief jongeren- en studentenwoningen, gemiddeld 6om2 moet zijn.
Betaalbaarheid
e In 2022 is 80% van de woningen aangeboden onder de aftoppingsgrenzen, op
stadsdeelniveau varieert dit van 71% tot 84%. De afspraak is dat tenminste 70% onder de
aftoppingsgrenzen wordt aangeboden.
e De gemiddelde aanvangshuur van door corporaties in het middensegment verhuurde
woningen lag in 2022 op €941. Dit is gelijk aan het afgesproken geïndexeerde bedrag
(€ 954,34, prijspeil 2022).
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023
Pagina 4 vans
e In 2022 is de ongewogen gemiddelde huursomstijging van Amsterdamse corporaties
2,1%, dat is 0,2% onder inflatie. De afspraak is dat de huursomstijging maximaal 1%
boven de inflatie ligt.
Woningzoekenden en doelgroepen
e 69% vande vrijkomende reguliere sociale huurwoningen is verhuurd aan regulier
woningzoekenden. De afspraak is tenminste 50%.
e Voorde huisvesting van kwetsbare groepen zijn 1.850 woningen beschikbaar gekomen.
Dat is minder dan de afgesproken 1.950 woningen
e Daarnaast zijn er 55 huishoudens geholpen met een rolstoelwoning of een verbouwde
rolstoelgeschikte woning, zijn 133 woningen aan statushouders verhuurd in gemengde
complexen en zijn 74 woningen verhuurd aan slachtoffers van de toeslagenaffaire.
e In 2022 zijn in totaal 192 woningen aan beroepsgroepen verhuurd. De afspraak is dat 5o
tot 100 sociale huurwoningen en 5o tot 100 middeldure huurwoningen worden verhuurd
aan de beroepsgroepen. Er zijn 170 verhuringen in de sociale huur en 22 in de middeldure
huur. Dat heeft vooral te maken met de samenstelling van de doelgroep. Globaal 80%
hiervan komt in aanmerking voor een sociale huurwoning.
e In 2022 is 27% van het totale aantal verhuringen (8.482) via WoningNet aangeboden met
een jongerencontract. De afspraak is dat maximaal 33% van het reguliere aanbod met
jognerencontract mag worden aangeboden aan jongeren en starters (tot 28 jaar).
e In 2022 is 6% van de grotere woningen met een jongerencontract verhuurd. In de
Samenwerkingsafspraken is afgesproken dat maximaal 5% van de grote woningen met
een jongerencontract mag worden verhuurd.
Woningkwaliteit en duurzaamheid
e De CO2-reductie ten opzichte van peiljaar 2019 is 5,9%. De afspraak is 9% in de periode
2020-2023.
e In 2022 zijn 1.108 bestaande corporatiewoningen van het aardgas afgehaald. De afspraak
is 2.000 in de periode 2020-2023. In deze afsprakenperiode zijn tot nog toe 2.077
bestaande corporatiewoningen van het aardgas afgehaald.
e In 2022 is er aan circa 2,1 megawatt extra vermogen aan zonne-energie gerealiseerd.
Afspraak is 15 megawatt in de periode 2020-2023. In de huidige periode is in totaal 7,3
megawatt extra vermogen aan zonne-energie opgesteld.
e In 2022 zijn er 9.558 labelstappen gerealiseerd. De afspraak is 5o.ooo labelstappen in de
periode 2020 — 2023. In deze afsprakenperiode zijn tot er tot eind 2022 32.797
labelstappen gerealiseerd.
Financiën
e In hetfinancieel IJkpunt 2022 komt het beeld naar voren dat de begrotingen een forse
stijging laten zien in de investering in de bestaande woningvoorraad. Deze stijging heeft
voornamelijk te maken met de Nationale Prestatieafspraken tussen het Rijk, corporaties
(Aedes) en de VNG. Het investeringsprogramma is en blijft ambitieus.
Concluderend
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023
Pagina 5 van 5
In de afgelopen vier jaar heeft er een verschuiving plaatsgevonden in het denken over woonbeleid
en de samenwerking tussen corporaties en gemeente. Er heeft een kentering plaatsgevonden van
afname naar een groei van het sociale huurwoningen van corporaties in de stad. Naast deze groei
is er nu meer aandacht voor kwaliteit van de bestaande woningen en de behoeften van huurders.
Er is, met de wooncrisis, een breed gevoelde noodzaak tot samenwerking aan de opgaven. De
corporaties, huurderskoepels en gemeente zijn partners bij het aanpakken van de gezamenlijke
opgaven
Deze samenwerking en het aanpakken van knelpunten in de uitvoering, vinden we erg belangrijk.
Uiteraard staat alles bij het gezamenlijke resultaat. In de gesprekken over de nieuwe
Samenwerkingsafspraken zoeken de drie partijen hier vormen voor, zodat ze gezamenlijk tot z'n
groot mogelijk impact voor de stad kunnen komen.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
Zita Pels Reinier van Dantzig
Wethouder Volkshuisvesting Wethouder Woningbouw en Stedelijke
Ontwikkeling
Bijlage 1: Monitor Samenwerkingsafspraken 2022
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 5 | train |
> Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering gen 10 november 2022
Ingekomen onder nummer 465
Status Aangenomen
Onderwerp Motie van de leden Moeskops en Garmy inzake stimuleren private
initiatieven groen
Onderwerp
Stimuleren private initiatieven groen
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2023.
Overwegende dat:
— De gemeente Amsterdam vergroent maar er nog veel werk aan de winkel is
— _ Amsterdam een routekaart klimaatneutraal 2050 heeft en streeft om een klimaat adaptieve
stadte zijn
— Bomen belangrijk zijn voor het toekomstbestendig maken van de stad
— Amsterdam een gezonde en groene stad wil zijn conform de Groen Visie 2050
Constaterende dat:
— _Vergroening vaak nog niet de gewenste snelheid heeft
— _ Beplanting van nieuwe bomen geld kost en Amsterdam een begroting heeft vastgesteld
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Te onderzoeken op welke manieren private partijen, waaronder bewoners, ondernemers en
instanties kunnen bijdragen aan groen, zoals bomen en stadsbossen.
Indieners
E.D.M. Moeskops
|. Garmy
| Motie | 1 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1355
Publicatiedatum 18 november 2016
Ingekomen op 2 november 2016
Ingekomen in brede commissie Begroting
Behandeld op 10 november 2016
Uitslag Aangenomen
Onderwerp
Motie van de leden Dijk en Vink inzake de Begroting 2017 (beter gebruik tijdelijk
braakliggende grond).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2017;
Overwegende dat:
— de vraag naar woningruimte in Amsterdam onverminderd groot blijft;
— op verschillende plekken in de stad desalniettemin grond braak ligt, zogeheten
pauzeplekken, waarvoor weliswaar plannen kunnen bestaan maar deze pas op
termijn worden uitgevoerd;
— er concepten bestaan om voor korte perioden middels modulebouw tijdelijke
woningen te plaatsen, die snel te bouwen, te verwijderen en te herplaatsen zijn;
— het daardoor mogelijk is om goede afspraken te maken over eindigheid met
bewoners en eigenaren van de tijdelijke woningbouw.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— te komen met een plan van aanpak om tijdelijke woningbouw bijvoorbeeld middels
modulebouw op tijdelijk braakliggende grond in Amsterdam beter mogelijk te
maken:
— daarbij het belang van goede afspraken met eigenaren van modulebouw en
tijdelijke bewoners te betrekken;
— in het kader van het actieplan woningbouw aan de gemeenteraad over de
voortgang te rapporteren.
De leden van de gemeenteraad
T.W. Dijk
B.L. Vink
1
| Motie | 1 | discard |
VN2022-020171 Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR
% Amsterdam
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van 30 juni 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Algemene Zaken
Agendapunt 56
Datum besluit n.v.t.
Onderwerp
De eventuele invoering van het i-criterium bij verkoop van softdrugs in coffeshops
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van het interview van de burgemeester in NRC Handelsblad d.d. 17 juni 2022
Wettelijke grondslag
Artikel 26 Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam:
Lid 3. Elk lid van de commissie kan voorstellen doen tot behandeling van onderwerpen die niet op de
agenda staan met uitzondering van initiatiefvoorstellen. Het lid van de commissie dient het voorstel
daartoe minstens vijf werkdagen voor de vergadering schriftelijk bij de commissiegriffier in.
Bestuurlijke achtergrond
Tijdens de behandeling in de vorige raadsperiode van het rapport van prof. Pieter Tops en Jan Tromp
“De achterkant van Amsterdam” kwam ook het al dan niet invoeren van het ingezetene-criterium
voor verkoop van softdrugs in coffeeshops aan de orde, zonder dat dat leidde tot een duidelijke
voorkeur in de toenmalige raad om hiervoor te kiezen.
Reden bespreking
De burgemeester geeft in het interview in NRC aan voor invoering van het i-criterium te kiezen. In
dat kader wijst zij erop dat vanuit de raad geen betere voorstellen zijn gedaan of alternatieven zijn
ontwikkeld om overlast door drugs- en alcoholmisbruik van veelal jeugdige toeristen te beteugelen.
Deze voorstelling van zaken is onjuist. In de boezem van de raad leven legio ideeën en voorstellen
hoe het drugs- en braltoerisme kan worden ingeperkt.
‘Door plat toerisme sterft de stad’
https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/17/burgemeester-femke-halsema-door-plat-toerisme-sterft-de-
stad-a4,133812
Uitkomsten extern advies
nvt.
Geheimhouding
nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
nvt.
Gegenereerd: vl.8 1
VN2022-020171 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie
Griffie % Amsterdam
%
Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van 30 juni 2022
Ter bespreking en ter kennisneming
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Nee
Welke stukken treft v aan?
AD2022-063312 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Nadere informatie bij het lid Van Schijndel (Forum voor Democratie), e-mail an-
[email protected]
Gegenereerd: vl.8 2
| Voordracht | 2 | train |
x Gemeente Amsterdam AZ
% Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische
Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en
% Raadsaangelegenheden
Agenda, donderdag 13 april 2017
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en
Raadsaangelegenheden
Tijd 13.30 tot 17.00 uur en eventueel van 19:30 tot 22:30 uur
Locatie De Raadzaal
Algemeen
1 Opening
2 Mededelingen
3 Vaststelling agenda
4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZ, d.d.
23 maart 2017
e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier
doorgegeven, commissieAZ @raadsgriffie.amsterdam.nl
5 Termijnagenda, per portefeuille
Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de
vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar
6 _Tkn-lijst
7 Opening inhoudelijke gedeelte
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Agenda, donderdag 13 april 2017
8 _Inspreekhalfuur Publiek
9 Actualiteiten Burgemeester
10 Rondvraag
Dienstverlening
11 Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Boomsma van 28 oktober 2016
inzake het aanpassen van de naturalisatieceremonie per 2017 Nr. BD2017-
004088
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Boomsma (CDA).
Juridische Zaken
12 Intrekken aantal verordeningen en opnieuw vaststellen bijlagen Verordening
vergoedingen externe commissieleden Nr. BD2017-003479
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad d.d. 10.05.2017).
Openbare Orde en Veiligheid
13 Regionale Veiligheidsrapportage Amsterdam-Amstelland 2016 en ondersteunend
Criminaliteitsbeeld 2016 Nr. BD2017-003745
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
14 Eindevaluatie pilot bodycams rve Handhaving en Toezicht Nr. BD2016-015864
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e De commissie ID is hierbij uitgenodigd.
15 Plaatsingsbesluit mobiel cameratoezicht Centrum Nr. BD2017-004068
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Dantzig (D66).
e Was TKN 9 in de vergadering van 23.03.2017.
16 Uitvoering motie 966 inzake afspraken met het Centraal Orgaan opvang
Asielzoekers Nr. BD2017-004011
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
2
Gemeente Amsterdam AZ
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden
Agenda, donderdag 13 april 2017
17 Toezegging aan raadslid Boutkan inzake verkoopproces politiepanden Nr.
BD2017-004067
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA).
e Was TKN 6 in de vergadering van 23.03.2017.
Algemene Zaken
18 Treiteraanpak Jaarrapportage 2016 Nr. BD201 7-003909
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
19 Kennis te nemen van de brief aan de raad inzake de resultaten Antifraude
Offensief Nr. BD2017-004066
e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen.
e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Soest (PvdO).
3
| Agenda | 3 | test |
23020233 X Gemeente Raadscommissie voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Monumenten WV
Griffie
en Erfgoed
% Amsterdam S
Voordracht voor de Commissie WV van 06 december 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
Portefeuille Woningbouw
Agendapunt A
Datum besluit
Onderwerp
Kennisnemen van het initiatiefvoorstel 'Samen woningen blijven bouwen, ondanks de crisis' van de
leden Van Renssen (GroenLinks) en Minderhoud (PvdA) d.d. 18 september 2023 en de bestuurlijke
reactie.
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van bijgaand initiatiefvoorstel en de bestuurlijke reactie.
Wettelijke grondslag
artikel 14,7a, lid 1 van de Gemeentewet
Bestuurlijke achtergrond
Reden bespreking
Uitkomsten extern advies
n.v.t.
Geheimhouding
n.v.t.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
hee
Welke stukken treft v aan?
Gegenereerd: vl.7 1
VN2023-025233 % Gemeente Raadscommissie voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Monumenten
Griffie % Amsterdam
% en Erfgoed
Voordracht voor de Commissie WV van 06 december 2023
Ter bespreking en ter kennisneming
AD2023-088782 2.a Halfjaarrapportage Woningbouw 2023.pdf (pdf)
AD2023-088781 2.b Doorbouwakkoord Amsterdam 2023 ondertekend. pdf (pdf)
AD2023-088783 Bijlage 1_Initiatiefvoorstel.pdf (pdf)
AD2023-088784 Bijlage 2_ Raadsinformatiebrief woningbouw. pdf (pdf)
AD2023-088786 Commissie WV (2) Voordracht (pdf)
Raadsinformatiebrief - initiatiefvoorstel Samen woningen blijven
AD2023-088785
bouwen.pdf (pdf)
Ter Inzage
agen er
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
De leden Van Renssen (GroenLinks) en Minderhoud (PvdA)
Gegenereerd: vl.7 2
| Voordracht | 2 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Jaar 2013
Afdeling 2
Vergaderdatum 6 november 2013
Publicatiedatum
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 6 NOVEMBER 2013.
Aanwezig: de leden mevrouw Akel (PvdA), mevrouw Alberts (SP), de heer
Benjamin (VVD), de heer Bouwmeester (D66), mevrouw Burke (PvdA), de heer Capel
(D66), mevrouw Combrink (GL), mevrouw Van Doorninck (GL), de heer Van Drooge
(CDA), de heer Evans-Knaup (RA), de heer Flos (VVD), de heer De Goede (GL),
mevrouw Van der Heijden (PvdA), de heer Hoek (GL), de heer Ivens (SP), de heer Jager
(PvdA), de heer Van Lammeren (PvdD), mevrouw Maasdijk (PvdA), de heer Manuel
(D66), de heer Molenaar (GL), mevrouw Moorman (PvdA), de heer Mulder (PvdA), de
heer Olgun (PvdA), de heer Paternotte (D66), mevrouw Van der Pligt (SP), mevrouw Poot
(VVD), de heer Poorter (PvdA), de heer Van der Ree (VVD), mevrouw Van Roemburg
(GL), mevrouw Roodink (D66), mevrouw Ruigrok (VVD), de heer Schimmelpennink (WS),
mevrouw Shahsavari-Jansen (CDA), mevrouw De Soete (D66), de heer Toonk (VVD),
mevrouw Ulichki (GL), de heer Ünver (PvdA), mevrouw Van der Velde (Trots), de heer
Verbeet (PvdA), mevrouw Visser (D66), de heer Weevers (PvdA), de heer Winsemius
(PvdA).
Afwezig: de leden mevrouw Ornstein (VVD), de heer Piek (VVD), de heer Prins
(PvdA).
Aanwezig: de burgemeester de heer Van der Laan (Openbare Orde en Veiligheid,
Algemene Zaken, Integraal Veiligheidsbeleid, Juridische Zaken, Internationale
Samenwerking, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken,
Communicatie) en de wethouders de heer Van der Burg (Zorg en Welzijn, Sport en
Recreatie, Luchthaven, Personeel, Organisatie en Integriteit, Dienstverlening en Externe
Betrekkingen en Dierenwelzijn), mevrouw Van Es (Werk, Inkomen en Participatie,
Diversiteit en Integratie, Inburgering en Bestuurlijk Stelsel), mevrouw Gehrels
(Economische Zaken, Kunst, Cultuur, Lokale Media, Monumenten, Bedrijfsvoering en
Inkoop, Bedrijven, Deelnemingen en Water), de heer Hilhorst (Financiën, Onderwijs en
Jeugd), de heer Ossel (Wonen en Wijken, Grotestedenbeleid, Armoedebeleid, Openbare
Ruimte en Groen en Haven), de heer Van Poelgeest (Ruimtelijke Ordening, Bouw en
Woningtoezicht, Grondzaken inclusief Bodem, Klimaat en Energie), de heer Wiebes
(Verkeer Vervoer inclusief de Noord/Zuidlijn, ICT, Glasvezel en Luchtkwaliteit).
Afwezig: geen der wethouders.
1
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Middagzitting op woensdag 6 november 2013
Voorzitter: de heer Van der Laan, burgemeester, alsmede het raadslid de heer
Bouwmeester, plaatsvervangend voorzitter.
Raadsgriffier: mevrouw mr. M. Pe.
Verslaglegging: de heer Seelen (Notuleerservice Nederland).
De VOORZITTER opent de vergadering om 13.06 uur.
De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de gemeenteraad van Amsterdam
en heet u allen van harte welkom.
1
Mededelingen
De VOORZITTER: Deze vergadering zal uit twee dagdelen bestaan. De
fractievoorzitters hebben de agendapunten nauwkeurig geïnventariseerd en besloten dat
er vandaag tot 18.00 uur wordt vergaderd en morgenmiddag tot 18.00 uur. U hebt dus niet
alleen morgenavond vrij, maar ook vanavond.
(De heer TOONK: Ik kon u niet goed horen vanwege het geroezemoes in
de zaal. Het leek erop dat u zou zeggen dat we vanavond niet zouden
vergaderen, maar dat kan ik mij bijna niet voorstellen.)
Mijnheer Toonk, soms komt er een moment dat u in geen jaren zou verwachten.
Ik heb inderdaad gezegd dat de fractievoorzitters, mede dankzij de discipline van hun
fractiegenoten zoals u, denken dat het heel goed mogelijk is om de agenda af te werken
door in twee middagen te vergaderen, zij het tot 18.00 uur. Dan zal het niet nodig zijn om
vanavond of morgenavond te vergaderen.
(De heer TOONK: Dan heb ik u goed verstaan en zou ik graag een
toelichting willen hebben. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat wij er
gelukkig mee zijn om in twee dagdelen te vergaderen als we ook
's avonds kunnen vergaderen.)
Ik kan het u uitleggen. In het fractievoorzittersoverleg wordt, mede naar aanleiding
van de bespreking in de commissie, per agendapunt geïnventariseerd of een punt
gehamerd wordt, beperkt wordt besproken of uitgebreid wordt besproken. Een van de
rekenwonders onder de fractievoorzitters — misschien is het gepast om zijn naam niet te
noemen, maar wel naar hem te kijken — houdt dat vanaf het begin bij. Daarna wenden alle
fractievoorzitters zich tot het rekenwonder en vragen hoeveel dagdelen er nodig zijn. Als
hij zegt dat het op de voorgestelde manier kan, dan gaat men daarmee akkoord. ledereen
houdt er daarbij rekening mee dat het niet uitgesloten is dat bijvoorbeeld de heer Toonk er
een andere mening over heeft. Wilt u een ordevoorstel doen?
(De heer TOONK: Ik zal dit proces niet verder verstoren. Ik kan u melden
dat ik om 17.30 uur wegga. Ik houd mij graag aan mijn gemaakte
afspraken en vind het jammer dat wij ervoor kiezen om twee keer op een
middag te vergaderen en niet de discipline hebben om ook 's avonds te
vergaderen zodat er daarnaast ook nog gewerkt kan worden.)
Ik kan u één toelichtende zin zeggen. De dagdelen in de avond zijn korter dan de
dagdelen in de middag. Dit had niet gekund als we vanmiddag en vanavond hadden
vergaderd. Dit kan alleen als we twee keer in de middag vergaderen. Het is vervelend
voor u als u op een bepaald moment verhinderd bent. Ik hoop dat u daar vanmiddag nog
2
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
iets aan kunt doen. Morgenmiddag stemmen we aan het eind van de vergadering. Ik wil u
overigens graag aanbieden om u te helpen bij het oplossen van het probleem waardoor u
verhinderd bent.
(Wethouder VAN POELGEEST: Ik moet vanmiddag helaas om 17.00 uur
weg.)
We zullen er met uw agendapunten rekening mee houden.
Mevrouw Ornstein is vanmiddag verhinderd, mevrouw Gehrels zou er vanavond
niet bij zijn, maar dat is niet meer van belang.
(Wethouder GEHRELS: Ik moet om 17.30 uur de koningin ontvangen.)
U vertrekt dus om 17.30 uur. De heer Prins is vandaag niet aanwezig en mogelijk
morgen ook niet. Hij zit vast in het buitenland. Mevrouw Alberts is er vanmiddag niet. De
heer Olgun is er morgenmiddag niet. De heer Piek is er vanmiddag niet. Ikzelf zal
morgenmiddag naar de Tweede Kamer gaan en er dus morgenmiddag een deel van de
tijd niet zijn.
2
Notulen van de raadsvergadering op 2 oktober 2013
De notulen worden goedgekeurd.
3
Vaststelling van de agenda
Conform besloten.
De VOORZITTER: Ik stel voor, eerst na te gaan welke agendapunten zonder
discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
4
Mededeling van de ingekomen stukken
1° Brieven van de heer J.M. Paternotte, fractievoorzitter van D66, van
21 oktober 2013 inzake het voordragen van de heer M. van den Heuvel als duoraadslid
van D66 en benoeming tot lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en
Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media, en inzake de afmelding van
het raadslid mevrouw C.J. Roodink als lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur,
Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media.
Besloten is, deze brieven te betrekken bij de behandeling van agendapunt 5,
Onderzoek van de ingezonden bescheiden en de installatie van een duoraadslid, en
agendapunt 7, benoemingen.
2° Brief van de plaatsvervangend ombudsman van 16 september 2013
inzake de beëindiging van zijn werkzaamheden als plaatsvervangend ombudsman
per 16 september 2013.
3
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
Besloten is, deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 26,
ontslagverlening aan de plaatsvervangend ombudsman.
3° Brief van de heer F. Ossel, wethouder Wonen, van 15 oktober 2013
inzake de uitvoering van motie nr. 884 van 17 oktober 2012 van de raadsleden mevrouw
Combrink en mevrouw Alberts over het opstellen van een beleidsbrief met een positieve
visie voor een nieuwe koers voor Nieuw-West.
Besloten is, de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen,
Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort,
Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid kennis te laten nemen van de uitvoering
van deze motie en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen.
4° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie,
van 9 oktober 2013 inzake de uitvoering van motie nr. 249 van 15 mei 2013 van
de raadsleden de heer Paternotte en de heer Van Drooge over de vergelijking van de
ontwikkeling van de personele bezetting van Amsterdam met de overige G4-gemeenten.
Besloten is, de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en
Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening,
Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer kennis te laten nemen van de uitvoering van
deze motie en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen.
5° Ledenbrief VNG van 11 oktober 2013 inzake de Model-
Havenbeheersverordening 2013.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
6° Ledenbrief VNG van 15 oktober 2013 inzake een addendum op de
bijzondere ledenbrief van de VNG in reactie op de Rijksbegroting 2014 na
het begrotingsakkoord.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
7° Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken met
betrekking tot het overgangsrecht in de Wmo 2015 en met name voor de huishoudelijke
hulp.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
8° Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de Basisregistratie
Grootschalige Topografie en Geo-informatie.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
4
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
g° Ledenbrief VNG van 18 oktober 2013 inzake het pensioenakkoord voor
gemeenteambtenaren.
Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
10° Ledenbrief VNG van 24 oktober 2013 inzake het overleg over de cao
Gemeenten en de visie van de vakbonden hierop.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
11° Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op
het bestemmingsplan Oosterdok west.
Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 16, nr. 969, vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west.
12° Raadsadres van de Coalitie Infrastructuur Haveneiland Oost (CIHO) van
15 oktober 2013 inzake de reactie op de notitie van het Projectbureau Oost over de
varianten van het vervolgtraject Wim Noordhoekkade betreffende de kosten voor het
uitgraven van de watergang.
Dit raadsadres is desgewenst betrokken bij de behandeling van agendapunt 19,
varianten vervolgtraject Wim Noordhoekkade, in de vergadering van de Raadscommissie
voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie,
Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en
Stedenbeleid op 16 oktober 2013.
13° Raadsadres van het Landelijk Platform Slavernijverleden van 4 oktober
2013 inzake het ondersteunen van de bezwaarschriften, gericht tegen het fenomeen
Zwarte Piet in het kader van het Sint Nicolaasconcept.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en
Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen.
14° Raadsadres van een burger van 6 oktober 2013 inzake bezwaar tegen
het eventueel inwilligen van de ingediende bezwaarschriften tegen de aanwezigheid van
Zwarte Piet tijdens de intocht van Sinterklaas.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en
Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen.
5
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november R
2013 aadsnotulen
15° Raadsadres van de Stichting Keti Koti Dialoog Tafel van 11 oktober 2013
inzake het inzetten van de stichting voor het tegengaan van de polarisatie in de stad
omtrent de figuur Zwarte Piet.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en
Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen.
16° Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake Sint en Piet.
Besloten is, dit raadadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en
Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen.
17° Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de blauwe zone in
het gebied Meeuwenlaan tot aan de rotonde Johan van Hasseltweg.
Besloten is, dit raadsadres door te geleiden naar stadsdeel Noord ter afhandeling.
18° Raadsadres van bewoners van de Hebridenlaan van 29 september 2013
inzake het hanteren van de WOZ-waarde van 2012 voor de bewoners aan
de Hebridenlaan.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën.
19° Brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Utrechtse Heuvelrug, gericht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op de Noordvleugel-provincie
en de door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug aangenomen motie over
provinciale herindeling.
Besloten is, deze brief en motie voor kennisgeving aan te nemen.
20° Raadsadres van een burger van 11 oktober 2013 inzake een klacht over
onverantwoord gedrag van de politie in het verkeer en verzoek om aanpassing van de
regels hieromtrent.
Besloten is, dit raadsadres in handen van de burgemeester te stellen ter
afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de
Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken,
Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, Raadsaangelegenheden
en Communicatie.
6
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
21° Raadsadres van een burger van 20 september 2013 inzake het verzoek
om een huurder van een appartement in een rijksmonument te verplaatsen naar een
sociale huurwoning van een woningcorporatie.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen,
Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort,
Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid.
22° Brief van de Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam van 16 oktober 2013
inzake de start van het rekenkameronderzoek Verwijderen van fietsen.
Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
23° Brief van de heer mr. E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam,
van 15 oktober 2013 inzake de besluitvorming over het prostitutiebedrijf Yab Yum.
Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
24° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 16 oktober
2013 inzake de behandeling van de 8-maandsrapportage 2013 naar aanleiding van
de toezegging in de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op
15 september 2013.
Besloten is, deze brief door te geleiden naar de Raadscommissie voor
Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën ter kennisneming.
25° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie,
van 17 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen over de begroting 2014 naar
aanleiding van de gedane toezegging tijdens de behandeling in de Raadscommissie voor
Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel
en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op
10 oktober 2013.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
26° Raadsadres van Zeilstra & Partners bv, namens de stichting iVerde,
van 17 oktober 2013 inzake de bezuinigingen op de aanleg en het onderhoud van
het openbare groen.
Besloten is, de afhandeling van dit raadsadres over te laten aan de fracties van
de gemeenteraad.
27° Raadsadres van de NVB Vereniging voor ontwikkelaars &
bouwondernemers van 15 oktober 2013 inzake bankgaranties van bouwondernemers
voor woningbouw.
7
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aaasnotule
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen,
Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort,
Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid.
28° Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening,
Grondzaken, Zuidas, Klimaat en Energie, van 18 oktober 2013 inzake de beantwoording
van een aantal vragen, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor
Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare
Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en
Stedenbeleid op 9 oktober 2013 over de begroting 2014.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
29° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Zorg, van 16 oktober 2013
inzake de stand van zaken over Thuiszorg Diakonie.
Deze brief is doorgeleid naar de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en
Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media op 30 oktober 2013
ter kennisneming.
30° Raadsadres van een burger van 18 oktober 2013 inzake de begroting
2014 van de gemeente Amsterdam.
Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
31° Brief van mevrouw F. Elatik, portefeuillehouder Sport van stadsdeel Oost,
namens de portefeuillehouders Sport van de stadsdelen, gericht aan het college van
burgemeester en wethouders, van 17 oktober 2013 inzake een dekkingsprobleem bij de
bijzondere subsidieregeling voor (aanpassing aan) sportverenigingsaccommodaties, de
zogeheten 1/3°°-regeling.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
32° Raadsadres van de bewoners van VVE Prins Hendrikkade 96 van
21 oktober 2013 inzake de touringcarhaltes op de Prins Hendrikkade.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de
leden van de Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief
Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit).
8
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aaasnotule
33° Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake het verzoek om
schadevergoeding voor onder andere ontvreemding van de woning en goederen.
Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
34° Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake een klacht over
een opgelegde parkeerboete.
Besloten is, de afhandeling van dit raadsadres over te laten aan de leden van de
gemeenteraad.
35° Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake het behoud van
speeltuin De Waag en de budgettering van speeltuinen na het opheffen van
de stadsdelen.
Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
36° Brief van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk van
22 oktober 2013, gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant over de door de
gemeenteraad van Waalwijk aangenomen motie over onderzoek en winning van
schaliegas.
Besloten is, deze brief en motie voor kennisgeving aan te nemen.
37° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 17 oktober
2013 inzake de gedane toezeggingen in de vergaderingen van de Raadscommissie voor
Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën, en de Raadscommissie voor Economische
Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie,
Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over
het mogelijk gebruik van het landelijk percentage WOZ en de invulling van PM's bij
maatregel 18.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
38° Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur, van 28 oktober 2013 inzake de beantwoording vragen naar aanleiding van
de behandeling van de begroting 2014 in de vergadering van de Raadscommissie voor
Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op 9 oktober
2013.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
9
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aaasnotule
39° Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Waterbeheer, van 29 oktober
2013 inzake de gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor
Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel
en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op
10 oktober 2013 over de begroting 2014 betreffende de incidentele prioriteit van
0,2 miljoen euro voor een nieuw vaartuig ten behoeve van de handhaving te water door
Waternet.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
40° Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en
Participatie, van 28 oktober 2013 inzake een aantal toezeggingen over verschillende
onderwerpen, gedaan in de vergadering van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en
Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede en Programma
Maatschappelijke Investeringen op 10 oktober 2013.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
41° Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Bedrijven, en de heer
P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 30 oktober 2013 inzake de gedane toezegging
in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën
op 30 oktober 2013 over de ontwikkeling van de tarieven voor de afvalstoffenheffing in de
stadsdelen.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
42° Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en
Participatie, van 31 oktober 2013 inzake de door wethouder Hilhorst gedane toezegging in
de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op
30 oktober 2013 over de passage op bladzijde 76 van de begroting 2014 betreffende het
tijdelijke karakter van de bijstand als vangnetfunctie.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
43° Brief van de FNV van 29 oktober 2013 inzake tijdelijke bijstand in
Amsterdam.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
10
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
44° Brief van de heer E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam,
van 30 oktober 2013 inzake de uitspraak van de bezwaarschriftencommissie overde
intocht van Sinterklaas.
Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
45° Ledenbrief VNG van 29 oktober 2013 inzake het wegnemen van
knelpunten bij de belastingsamenwerking tussen gemeenten en waterschappen.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
46° Ledenbrief VNG van 30 oktober 2013 inzake de publicatie van
Handhaving door en voor gemeenten, een juridische handleiding voor de gemeentelijke
praktijk.
Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afdoening.
47° Brief van de griffier van de gemeenteraad van Waalre van 30 oktober
2013 inzake de in de gemeenteraad van Waalre aangenomen motie over het uitroepen
van de gemeente Waalre tot schalie- en steenkoolgasvrije gemeente.
Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
48° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 31 oktober
2013 inzake de evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds (AIF).
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
49° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 1 november
2013 inzake de in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT,
Educatie en Financiën gedane toezeggingen op 30 oktober 2013 over de behandeling van
de preadviezen op moties en amendementen inzake de begroting 2014.
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar
2014.
50° Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, van
31 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen van het raadslid de heer Van der
Ree, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening,
Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen,
Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 16 oktober
2013 over de vaststelling van het bestemmingsplan Oosterdok west.
11
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 16, nr. 969, vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west.
5
Onderzoek van de ingezonden bescheiden en installatie van het duoraadslid de
heer M.E. van den Heuvel (D66)
Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken.
Dit punt wordt even aangehouden.
6
Mondelingevragenuur
De VOORZITTER: Er zijn vier vragen, want de heer Van Lammeren had vragen
over het kappen van bomen in de Prinses Irenestraat en het Beatrixpark. Als de
wethouder hem kan geruststellen en kan toezeggen dat ze niet voor de komende
commissievergadering zullen worden gekapt, dan kunnen de vragen in die vergadering
worden behandeld.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest.
Wethouder VAN POELGEEST: Als de bomen gekapt worden, dan gebeurt dit pas
in 2015. We hebben dus nog even de tijd.
De VOORZITTER: Uw vragen, mijnheer Van Lammeren, kunnen dus veilig
worden doorgeschoven naar de commissievergadering.
Dit punt wordt even aangehouden.
7
Benoeming van een duoraadslid in de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur,
Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media
Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken.
Dit punt wordt even aangehouden.
8
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september
2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014 en
kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de periode
2015 tot en met 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 979)
12
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aa
Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 6, 25, 28, 30, 31, 35, 36,
37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48 en 49 betrokken, alsmede ingekomen stuk nr. 44 uit de
raadsvergadering van 11 september 2013 en de ingekomen stukken nrs. 4, 24, 28 en 29
uit de raadsvergadering van 2 oktober 2013.
Dit punt wordt even aangehouden.
9
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013
tot wijzigen van de Reclamebelastingverordening Amsterdam 2005 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 980)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 980 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
10
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 17 september
2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal
onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 981)
Dit punt is van de agenda afgevoerd.
11
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 10 september
2013 tot kennisnemen van de startnotitie Amsterdamse peuterschool (Gemeenteblad afd.
1, nr. 982)
Dit punt wordt even aangehouden.
12
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus
2013 tot vaststellen van de Verordening voorzieningen bestuurscommissieleden
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 993)
Dit punt wordt even aangehouden.
13
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september
2013 tot vaststellen van specifieke criteria voor de pijler Stedelijke Ontwikkeling en
Bereikbaarheid van het Amsterdams investeringsfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 972)
Dit punt wordt even aangehouden.
13
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aa
14
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september
2013 tot vaststellen van het vereenvoudigd welstandskader RI-Oost Zeeburgereiland
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 967)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 967 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
15
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Speelboot (Gemeenteblad afd. 1, nr. 968)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 968 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
16
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west (Gemeenteblad afd. 1, nr.
969)
Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 11 en 50 betrokken.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 969 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot instemmen met afwijking van de geldende structuurvisie op het
ontwerpbestemmingsplan Ouderkerkerdijk 174 (stadsdeel Oost) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
970)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 970 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
18
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Herinrichting De Ruijterkade-
Westertoegang (Gemeenteblad afd. 1, nr. 971)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 971 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
14
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
19
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013
tot akkoord gaan met de realisatie van het busstation Noord als onderdeel van het
hoogwaardige vervoersknooppunt, akkoord gaan met de gewijzigde investeringskosten en
planning van het project en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor het
project busstation Noord (Buikslotermeerplein) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 973)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 973 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
19A
Actualiteit van het raadslid de heer Molenaar van 31 oktober 2013 inzake
tweetaktscooters (Gemeenteblad afd. 1, nr. 991)
Dit punt is van de agenda afgevoerd.
20
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013
tot instemmen met de realisatie van de definitieve inrichting van het busstation CS en
beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de inrichting van het
busstation Centraal Station (Project IJsei) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 974)
Dit punt wordt even aangehouden.
21
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot instemmen met het definitief ontwerp en beschikbaar stellen van een
uitvoeringskrediet voor de verbreding van het tracé Mosplein-Papaverweg-Klaprozenweg
ter verbetering van de infrastructuur voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV
Zaancorridor), autoverkeer en langzaam verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 975)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 975 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
21A
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2013 tot
instemmen met de overdracht van vijf bewonersgarages in de Bijlmermeer
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 990)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 990 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
15
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
22
Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Van Lammeren van
29 januari 2013, getiteld: Amsterdam gentechvrij, en kennisnemen van de bestuurlijke
reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 738)
Dit punt wordt even aangehouden.
23
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus
2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Brandbeveiligingsverordening
2011 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 978)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Velde voor een
stemverklaring.
Mevrouw VAN DER VELDE (stemverklaring): Wij hebben hierover vragen gesteld
die niet naar tevredenheid zijn beantwoord. Wij zijn het niet eens met de voorgestelde
procedure. Daarom willen wij laten aantekenen dat wij tegen deze verordening zijn.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 978 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de stemverklaring van het raadslid Van deer Velde.
23A
Actualiteit van de raadsleden de heren Paternotte en Ivens en mevrouw Van
Doorninck van 29 oktober 2013 inzake het rapport, getiteld: Proactief politieoptreden
vormt risico voor mensenrechten, Etnisch profileren onderkennen en aanpakken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 992)
Dit punt wordt even aangehouden.
24
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus
2013 tot instemmen met eigendomsoverdracht en afstoten van werken uit de Beeldende
Kunstenaars Regeling (BKR) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 750)
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 750 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
25
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober
2013 tot positief adviseren aan het Commissariaat voor de Media inzake de
zendtijdtoewijzing aan Publieke Omroep Amsterdam voor opnieuw vijf jaar
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 976)
16
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aa
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 976 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
26
Voordracht van het presidium van 28 oktober 2013 tot ontslagverlening aan de
plaatsvervangend ombudsman (Gemeenteblad afd. 1, nr. 977)
Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 2 betrokken.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer De Goede voor een
stemverklaring.
De heer DE GOEDE: (stemverklaring): Ik wil namens de raad de ombudsman
hartelijk danken voor de periode waarin hij ombudsman is geweest.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 977 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de stemverklaring van het raadslid De Goede.
27
GEHEIM (Gemeenteblad afd. 1, nr. 997).
De VOORZITTER: U weet allemaal waarop dit punt betrekking heeft. In het
fractievoorzittersoverleg is afgesproken dat u vanmiddag de gelegenheid hebt om de
stukken te bekijken. Als iedereen dat heeft gedaan, dan wordt dit punt aan het eind van
deze middagzitting of morgenmiddag naar wij verwachten gehamerd. Ik roep u daarom op
om de stukken vanmiddag in te zien.
Dit punt wordt even aangehouden.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte.
De heer PATERNOTTE: Ik heb een verzoek bij agendapunt 13. Kan de heer
Hilhorst daarbij aanwezig zijn als coördinerend wethouder AIF?
De VOORZITTER: Dat kan hij.
5
Onderzoek van de ingezonden bescheiden en installatie van het duoraadslid de
heer M.E. van den Heuvel (D66)
Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman.
17
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013 aads
Mevrouw MOORMAN: Het kandidaat-lid, plaatsvervangend lid van
raadscommissies ex artikel 82 van de Gemeentewet, de heer M.E. van den Heuvel, geen
raadslid zijnde, heeft de bescheiden als bedoeld in artikel 4, lid 2 van de Verordening op
de raadscommissies 2009 ingezonden. De ad-hoccommissie tot onderzoek van deze
bescheiden heeft de eer de raad mee te delen dat zij de bescheiden heeft onderzocht en
dat zij deze in orde heeft bevonden terwijl haar niet is gebleken van het bestaan van
uitsluitingsgronden of van een onverenigbaarheid. De ad-hoccommissie adviseert de raad
op grond hiervan tot toelating van de heer M.E. van den Heuvel als lid/plaatsvervangend
lid in de raadscommissies.
De VOORZITTER: Ik vraag de griffier, mevrouw Pe, om de heer Van den Heuvel
de raadzaal binnen te geleiden voor het afleggen van de belofte.
Ik verklaar dat ik, om tot lid van een raadscommissie benoemd te worden,
rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of
gunst heb gegeven of beloofd.
Ik verklaar en beloof dat ik, om iets in deze hoedanigheid te doen of te laten,
rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal
aannemen.
Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen
en dat ik mijn plichten als lid van een raadscommissie naar eer en geweten zal vervullen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van den Heuvel.
De heer VAN DEN HEUVEL: Dat verklaar en beloof ik.
De VOORZITTER: Ik mag u feliciteren met uw benoeming en uw installatie als
duoraadslid. Tijdens de eerste schorsing wil iedereen u ongetwijfeld even feliciteren.
(Applaus.)
6
Mondelingevragenuur
Voorzitter: de heer Bouwmeester
1e Vragen van het raadslid de heer Flos inzake het bericht dat Sytze van der
V. in Amsterdam zou komen wonen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos.
De heer FLOS: De veiligheid van de jeugd in Amsterdam gaat iedereen aan het
hart. Daarnaast vindt de VVD dat iemand die in de fout is gegaan, ook al betreft het een
vreselijk delict als ontucht met minderjarigen, een tweede kans verdient. Desondanks stel
ik u een aantal vragen over de heer Sytze van der V. omdat de heer Sytze van der V. in
het verleden heeft aangetoond zich keer op keer niet te houden aan de voorwaarden die
aan zijn voorwaardelijke vrijlating waren gesteld. De rechter heeft meermalen vastgesteld
dat de heer Van der V. de aanwijzingen van de reclassering niet heeft opgevolgd wat erin
18
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
resulteerde dat hij toch een gevangenisstraf moest uitzitten in de periode waarin hij
voorwaardelijk was vrijgelaten. Ik heb de volgende vragen aan de burgemeester.
Beschikt de burgemeester inmiddels over informatie over de vraag of Sytze van
der V. wel of niet in Amsterdam woont, dan wel wil gaan wonen? Zo ja, welke informatie is
dat? Zo nee, wat doet de burgemeester eraan om hierover informatie in te winnen?
Beschikt de politie over de contactgegevens van en informatie over de huidige
woonplaats van de heer Sytze van der V.?
Van der V. stelt op zijn weblog dat hij afgelopen vrijdag contact heeft gezocht,
zowel telefonisch als per e-mail, met de burgemeester, maar dat zijn contactpogingen
niets hebben opgeleverd. Daarnaast stelt Van der V. dat de politie hem afgelopen
donderdag wel heeft weten te benaderen. Kunt u op beide beweringen van Van der V.
reageren?
Van der V. schrijft op zijn weblog zich niet in de GBA, de gemeentelijke
bevolkingsadministratie, te willen inschrijven. Wat is het oordeel van de burgemeester
hierover?
Kan de burgemeester vertellen welke vervolgstappen hij zal zetten als blijkt dat
Van der V. zich al heeft gevestigd, dan wel zich gaat vestigen in Amsterdam? Is de
burgemeester bijvoorbeeld van plan om afspraken met hem te maken om de kans op
recidive te voorkomen en mogelijke een COSA-cirkel rondom Van der V. op te zetten of
aan huisvestingsbegeleiding te doen?
Is de burgemeester bereid om, in het geval dat Van der V. niet wil meewerken aan
het maken van afspraken, als uiterste remedie gebiedsverboden, civielrechtelijk dan wel
bestuursrechtelijk, op te leggen?
Kan de burgemeester uitleggen hoe hij de mogelijk groeiende onrust onder de
bevolking over de mogelijke vestiging van Van der V. in wil dammen? Overigens is deze
onrust mede door Van der V. zelf gecreëerd.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Ik heb vrijdagmiddag via de media vernomen dat
Sytze van der V. mogelijk woonruimte in een grote stad zou hebben gevonden en dat dit
in Amsterdam zou kunnen zijn. Toen is mij gevraagd of dit mogelijk zou zijn. Daarop heb
ik hetzelfde antwoord gegeven dat u zojuist tot mijn genoegen hebt gegeven. ledereen die
zijn straf heeft uitgezeten, moet ergens kunnen wonen. De grootste stad van Nederland
die ook een verantwoordelijke hoofdstad wil zijn, kan niet op voorhand ‘nee’ zeggen. Ik
heb er onmiddellijk aan toegevoegd dat we in dit soort gevallen altijd voorwaarden
hanteren. Er is veel contact geweest met het ministerie van Veiligheid en Justitie, de
politie, het OM en de reclassering. Ook de gemeente Eindhoven heeft ons informatie
gezonden. Het is allesbehalve zeker dat hij naar Amsterdam komt. Als hij hier gaat
wonen, dan moet hij zich net als iedereen inschrijven in de gemeentelijke
basisadministratie.
Wat is er vervolgens gebeurd? Nog dezelfde middag arriveerde er een mail van
hem waarin hij contact vroeg en waarin hij uitsprak dat, indien een burgemeester in
Nederland zegt dat hij in zijn of haar stad kan komen wonen, maar dat hij of zij
voorwaarden stelt, dit eigenlijk betekent dat het niet kan. Hij had telefonisch contact
gezocht, maar er wordt geen contact gelegd. Toen dacht ik voor het eerst dat de heer Van
der V. niet alleen grote behoefte heeft aan een woning, maar kennelijk ook aan aandacht.
Ik vond het een beetje vreemd. In elk geval zal ik pas met hem overleggen als zeker is dat
hij hier komt wonen en zich netjes zal inschrijven zoals verplicht is. Dan zal het gaan om
19
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
de voorwaarden, niet om hem tegen te gaan, maar om ervoor te zorgen dat alles op een
nette manier gebeurt, net als in Eindhoven en inmiddels ook in zes of zeven andere
gemeenten in het verleden is geprobeerd. Pas als concreet is dat hij zich hier vestigt,
zullen we over de voorwaarden gaan praten.
Ben ik bereid om een gebiedsverbod op te leggen? Daar wil ik liever niet op
vooruitlopen. Ik heb mij nu verdiept in de Eindhovense casus. Daar is pas een
gebiedsverbod opgelegd, dat overigens later juridisch niet volledig heeft standgehouden,
toen bleek dat hij niet wilde instemmen met in mijn ogen alleszins redelijke voorwaarden.
Dat zou hier ook kunnen gebeuren.
Ten slotte vraagt u hoe ik groeiende onrust over de veronderstelde vestiging kan
voorkomen. Als we meer weten, dan zal ik dat beoordelen en als het nodig is de nodige
maatregelen nemen of de betrokken partners vragen om deze te nemen teneinde onrust
te voorkomen. Ik hoop dat de heer Flos daarop vertrouwt.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos.
De heer FLOS: Ik kan de antwoorden grotendeels volgen, maar één ding begrijp
ik niet helemaal. U stelt dat u pas in overleg treedt met de heer Van der V. als u zeker
weet dat hij hier woont. Van der V. beweert dat hij contact heeft gezocht. Heeft dat contact
plaatsgevonden? Zo ja, waarom is er niet gereageerd op Van der V. om duidelijkheid te
verkrijgen op de vraag of hij hier woont? Dat zou de basis moeten vormen voor een
verder gesprek. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat u passief afwacht tot hij zich in het
bevolkingsregister heeft ingeschreven. Zijn er ook contacten tussen de politie en Van der
V.? Hij stelt zelf dat hij door de politie is benaderd. Ik neem aan dat u en de politie in
Amsterdam daarvan op de hoogte zijn.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap dat u het niet begrijpt, want ik begrijp het
zelf ook niet helemaal. Het is bij de heer Van der V. eerder voorgekomen dat hij
voornemens uitte om ergens te gaan wonen terwijl dat in de praktijk niet bleek of dat ze
onmiddellijk stopten nadat het gesprek op gang was gekomen. Ik kan dit tegen u zeggen
op basis van de contacten met het ministerie en met diverse partners. De kans dat hij hier
niet komt wonen, wordt op dit moment beduidend groter geschat dan dat dit wel gebeurt.
Ik wil pas mijn tijd beschikbaar stellen aan de heer Van der V. als we zeker weten dat hij
hierheen komt. Ik wil hem er overigens ook niet toe verleiden. Ik wil hierin neutraal zijn. Ik
heb in zijn algemeenheid gezegd dat mensen ergens moeten kunnen wonen na het
uitzitten van hun straf en dat Amsterdam zich niet aan zijn plicht op dat gebied kan
onttrekken. Voor dit moment wil ik het daarbij laten. Wij doen alles wat we kunnen doen,
zonder dat we een ongewenst effect oproepen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen.
Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik wil de situatie iets breder zien. Als ik het
goed heb, wordt een burgemeester sinds 2009 geïnformeerd over de terugkeer van
pedoseksuelen in een gemeente en kan hij daarover afspraken maken. Kan de
burgemeester toezeggen dat hij de Raadscommissie voor Algemene Zaken nader
informeert over de manier waarop dit proces sinds 2009 verloopt? Heeft hij de indruk dat
dit altijd gemeld wordt en welke afspraken worden er dan gemaakt?
20
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november R
2013 aadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Dat wil ik graag toezeggen. In de pilot BIJ is
afgesproken dat burgemeesters informatie krijgen over het vrijkomen van veroordeelden.
Dat is algemener zoals u zelf al zei. Ik was net burgemeester toen Amsterdam definitief
besloot om daaraan mee te doen. Ik zal u de informatie graag geven.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van der Ree.
De heer VAN DER REE: Ik wil graag van de burgemeester weten of Sytze van
der V. contact heeft gezocht met de gemeente. Is dat het geval, ja of nee?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Een journalist stelde een vraag naar aanleiding
van zijn weblog. Ik gaf antwoord en vervolgens stuurde hij een mail met als strekking: wat
vreemd dat u zich in het openbaar uitlaat over iets wat privé besproken moet worden; ik
wil contact. Zo is het gegaan.
Voorzitter: burgemeester Van der Laan
22 Vragen van het raadslid Van Lammeren inzake de oproep van de
Europese Commissie om plastic tassen niet meer gratis weg te geven om het enorme
gebruik terug te dringen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Afgelopen week was in het nieuws dat Europa wil dat
wij van de gratis plastic tassen af raken. Ik hoop dat Europa ook gratis tassen wil
voorstellen, want ook papieren tassen vervuilen. Dat is nu echter niet aan de orde. Al
twee keer heeft de Partij voor de Dieren een initiatiefvoorste! ingediend met als doel het
terugdringen van de gigantische uitgifte van draagtassen. Het tweede initiatiefvoorstel is
in september 2012 door de voltallige raad aangenomen. Deze stad heeft allerlei
duurzaamheidsdoelstellingen, maar voor draagtasjes is het handig en noodzakelijk dat
ondernemers actie ondernemen. Wij vinden dat het niet snel genoeg gaat en daarom
hebben wij een aantal vragen aan de wethouder.
Welke maatregelen heeft de wethouder genomen naar aanleiding van ons
initiatiefvoorstel van september 2012 teneinde te beginnen met een duurzame draagtas
en stopzetting van de gratis draagtas”?
Is de wethouder het met ons eens dat het beleid tot nu toe nog geen effect heeft
gehad?
Weet de wethouder dat er in samenwerking met het KIDV, het Kennisinstituut
voor Duurzaam Verpakken, een pilot in Tilburg, Zoetermeer en Deventer loopt? Daarbij
doen grote winkelketens mee aan het terugdringen van de tas.
Is de wethouder bereid om zich hierbij aan te sluiten?
Als het antwoord op die vraag ‘nee!’ luidt, wil hij dit op de agenda zetten en
voorstellen doen om wel een einde aan de gratis draagtas te maken?
21
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest.
Wethouder VAN POELGEEST: Ik kan snel op de vragen reageren, maar ik heb er
geen bezwaar tegen om er in de volgende commissievergadering iets uitgebreider op
terug te komen. Welke maatregelen zijn er genomen? Het zijn de maatregelen die in de
beantwoording op uw initiatief gemeld zijn. Wij zijn niet in staat om de tassen wettelijk te
verbieden. Dat kan niet in Amsterdam omdat er sprake is van landelijke wetgeving. Wij
zijn evenmin in de gelegenheid om op te leggen om er geld voor te vragen. We zouden
dat graag willen doen, maar we kunnen dat winkeliers niet eenzijdig opleggen. Dat staat
allemaal in de reactie op uw initiatiefvoorstel.
Ik heb in de ambtswoning met de branche gesproken. We hebben toen
afgesproken dat we in Amsterdam beginnen met een proef bij schoenenzaken waarbij
mensen hun gekochte schoenen in een eenvoudig linnen tasje meekrijgen dat 1 euro
kost. Die proef is volgens mij net afgerond. De resultaten ervan zijn bemoedigend, maar
zijn niet zodanig dat het probleem hiermee in een keer is opgelost.
Wij zijn volledig op de hoogte van de pilot waarop u doelt. Amsterdam is namelijk
uitdrukkelijk gevraagd om in de begeleidingscommissie van die pilot zitting te nemen. Dat
hebben wij ook gedaan. Wij hadden ook heel graag aan de pilot mee willen doen, maar
het kennisinstituut gaf er de voorkeur aan om er eerst in middelgrote steden mee te
beginnen omdat men dan beter het effect van de pilot kon meten. Het antwoord op uw
vraag is daarom: wij hadden ons willen aansluiten, maar anderen vonden het verstandig
om even te wachten.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Het verheugt mij dat de heer Van Poelgeest betaling
voor een tas wil invoeren, maar dat dit niet kan. Dit stond ook in het initiatiefvoorstel. Het
is ook prettig dat u op de hoogte bent van de pilot. Het is jammer dat wij er niet aan
meedoen. Er is nu echter wel een momentum. In Tilburg en Zoetermeer doen de grote
winkelketens als de HEMA en Blokker allemaal mee. In 2011 hebt u naar aanleiding van
ons eerste initiatiefvoorstel met de branche gesproken. Dat leidde tot helaas
teleurstellende resultaten omdat ze niet meededen. Nu doen ze dat in de genoemde
steden wel. Volgens mij is dit het moment om nogmaals naar de ketens te stappen en te
zeggen: Amsterdam doet weliswaar niet mee aan de pilot, maar waarom geeft u de tasjes
nog wel weg? Dit is hét moment. Bent u bereid om nogmaals met de vijf of zes grote
ketens om de tafel te gaan zitten en te zeggen dat wij in Amsterdam geen gratis tasjes
meer willen?
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest.
Wethouder VAN POELGEEST: Ik ben van harte bereid om dat aan de
winkelketens te vragen. Ik ben overigens bang dat ze zullen zeggen dit wel op termijn te
willen doen, maar eerst de resultaten van de pilot willen afwachten. Er is echter niets op
tegen om het hen te vragen, want u en ik zijn het erover eens dat we het aantal tasjes
terug moeten brengen.
Voorzitter: de heer Bouwmeester
22
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
3° Vragen van het raadslid mevrouw Van Doorninck inzake de voorlopige
voorziening (immediate measure) die het Europees Comité voor Sociale Rechten heeft
genomen over het recht op onderdak, kleren en voedsel voor vreemdelingen zonder
verblijfsrecht.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Doorninck.
Mevrouw VAN DOORNINCK: Afgelopen donderdag, 30 oktober, heeft het
Europees Comité voor Sociale Rechten een voorlopige voorziening genomen, een
immediate measure, over het recht op onderdak, kleding en voedsel voor vreemdelingen
zonder verblijfsrecht. Dit naar aanleiding van een klacht die door de Europese coalitie van
kerken was ingediend. Het is een heel belangrijke uitspraak die ervoor kan zorgen dat er
minder mensen onder vreselijke omstandigheden in Nederland moeten leven als ze om
de een of andere reden geen verblijfsrecht hebben of kunnen krijgen. In de uitspraak
vraagt het Comité aan de Nederlandse overheid of deze ervoor wil zorgen dat
vreemdelingen zonder rechtmatige verblijfsstatus geen serieuze of onherroepelijke
schade oplopen tot het moment dat het Comité een finale beslissing neemt. Om te
voorkomen dat de rechten die in de zaak ter discussie staan onherroepelijk worden
geschonden, nog voordat het comité zich kan uitspreken, roept het Comité de
Nederlandse overheid op om ervoor te zorgen dat deze groep vreemdelingen onderdak,
kleding en voedsel krijgt. Het Comité zegt daarbij expliciet dat het moet gaan om een
gezamenlijke aanpak van nationale en gemeentelijke overheden. Het klopt dus niet dat
het hier gaat om een voorlopige uitspraak en dat we rustig kunnen wachten tot een
definitieve uitspraak zoals staatssecretaris Teeven ons wil doen geloven. Het comité vindt
dit zo belangrijk dat we deze maatregel al moeten nemen totdat er een definitieve
uitspraak is. Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik een aantal vragen aan de
burgemeester.
Welke acties verwacht het college van de regering en de staatssecretaris naar
aanleiding van deze uitspraak?
De burgemeester gaat morgen naar een rondetafelgesprek over het Nederlandse
vreemdelingenbeleid. GroenLinks is heel erg blij dat onze burgemeester daarbij aanwezig
zal zijn. Wij vragen ons af wat de inzet van de burgemeester bij dit gesprek is en of hij
bereid is om namens de gemeente Amsterdam aan te dringen op het op zeer korte termijn
uitvoering geven aan deze belangrijke uitspraak.
Het Comité gaat expliciet in op het feit dat er een gezamenlijke aanpak van
gemeenten en nationale overheid zou moeten zijn. Welke rol ziet de burgemeester
weggelegd voor de gemeente Amsterdam bij de uitvoering van deze uitspraak?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Welke acties verwacht het college van de
regering en de staatssecretaris naar aanleiding van de uitspraak van het Comité? Ik weet
het niet. Dit zal natuurlijk in Den Haag net als hier bediscussieerd worden. Het is echter
primair de taak van de regering om gevolg te geven aan deze uitspraak. De uitspraak is
juridisch niet bindend, maar doet wel een belangrijk moreel appel op alle betrokkenen en
Nederland pleegt aan zulke uitspraken gevolg te geven.
Ik ga morgen naar het rondetafelgesprek. Wat is daarbij mijn inzet? Ik denk dat de
inzet volledig aansluit bij wat de gemeenteraad wil. Het is primair een landelijke zaak en
het Rijk dient de opvang van deze groep uitgeprocedeerden op het gebied van voedsel,
23
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
onderdak en kleding waar te maken. Het is prettig om erbij te vermelden dat ik namens de
G4 morgen ga praten over het onderdak en de bekostiging ervan, hervestigingsprojecten
en de kosten daarvan, bijdragen aan gespecialiseerde projecten die in alle gemeenten al
worden uitgevoerd en ga bepleiten dat we een hierbij intensief samenwerken. Dat is
grofweg de inzet.
Ten slotte uw vraag over de gezamenlijke aanpak en de rol die wij voor
Amsterdam zien weggelegd. Het lijkt mij ook onderhandelingstechnisch goed om niet
uitvoerig in te gaan op onze rol, want dan zullen sommigen in Den Haag morgen
misschien minder goed luisteren naar wat ik hen vraag. Een verantwoordelijke hoofdstad
zal niet alleen iets vragen, maar ook iets bieden.
Het COA heeft ons gevraagd om ligplaatsen te vinden voor de boten waarop
zeshonderd nieuwe vluchtelingen uit vooral Syrië zouden kunnen worden gehuisvest. Wij
hebben toen gevraagd of het geen goed idee zou zijn om honderd van die plaatsen aan
ons te geven zodat wij de groep die mogelijk binnenkort de Vluchtschans moet ontruimen
daar een plek kunnen geven. Het is een bekende groep die geen aanzuigende werking
veroorzaakt. Helaas was de vraagprijs van Domeinen voor de boten hoger dan de
begroting van Justitie toeliet. Het laatste woord is er echter nog niet over gezegd, maar
voorlopig is dit van de baan.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Doorninck.
Mevrouw VAN DOORNINGK: Dank aan de burgemeester voor zijn duidelijke
antwoorden en voor het toetje dat Amsterdam nog steeds en nog duidelijker dan wij al
wisten op zoek is naar een plek voor de mensen die nu een heel voorlopige plek hebben.
Aan welke termijnen denkt de burgemeester? De staatssecretaris roept dat het gaat om
een voorlopige voorziening. Het Comité weerspreekt dit en wil dat er nu maatregelen
worden genomen. Er komt een winter aan. Op welke termijn denkt u er samen met de
overheid waar het primaat ligt voor te zorgen dat mensen onderdak dat zo hard nodig is,
kunnen krijgen?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap de vraag van mevrouw Van Doorninck
heel goed, maar ik moet niet te precies worden. Anders zou namelijk het primaat dat bij
het Rijk hoort te liggen naar de gemeente worden verschoven. Wij blijven echter een
subsidiaire instantie. Daar zijn de raad en ik het meen ik over eens. Er is maandag een
kort geding geweest en de kans dat de groep binnenkort moet ontruimen, is tamelijk
groot. Ik wil daarom tempo maken. De uitspraak waarop u dit agendapunt baseert, is een
steun in de rug voor de vrijheid die de staatssecretaris nu zou moeten kunnen nemen om
ons iets meer tegemoet te komen dan hij tot nu toe gedaan heeft.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte.
De heer PATERNOTTE: Ik ben blij met de antwoorden van de burgemeester op
de vragen van mevrouw Van Doorninck. Ik heb twee vragen om de zaak te verbreden.
Het Europees Comité voor Sociale Rechten interpreteert het Europees Sociaal Handvest
en kijkt of landen de regels ervan naleven. Tot nu toe was het leerstuk van de
verantwoordelijke hoofdstad iets wat wij onszelf oplegden. In het advies van het Europees
Comité wordt de gemeente echter expliciet genoemd. Wat is de interpretatie van de
24
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
burgemeester van het feit dat de gemeente expliciet als verantwoordelijke partner bij het
naleven van het handvest wordt genoemd?
De staatssecretaris spreekt van een voorlopige voorziening. Hoe vertaalt u de
term immediate measure’? Als een voorlopige voorziening of als iets waar meteen gevolg
aan gegeven moet worden?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap de vraag van de heer Paternotte heel
goed. Een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten is natuurlijk aan een
staat geadresseerd. Als de staat volledig voldoet aan deze uitspraak door het allemaal
zelf te regelen, dan denk ik dat het niet nodig is dat gemeenten in het geweer komen en
dat daarmee de uitspraak op een juiste manier nagekomen wordt. Omdat het een primaire
verantwoordelijkheid voor de staat is, wil ik er niet al te veel over speculeren. Bovendien
trekken wij ons deze verantwoordelijkheid al aan. De heer Paternotte hoeft niet bang te
zijn dat dit zal veranderen. Ze wordt eerder versterkt. De verhouding tussen het aandeel
van de staat en dat van ons zou zodanig moeten veranderen dat de staat meer doet en
dat wij hetzelfde kunnen blijven doen.
Wat het voorzieningenkarakter van de uitspraak betreft: ik ben het met u en met
mevrouw Van Doorninck eens dat het niet duidt op iets wat alleen hangende een
procedure zou gelden. De formulering is zodanig dat ik verwacht dat dit in de toekomst
geldend recht is. Ik ben echter geen jurist die daarvan veel verstand heeft.
Voorzitter: burgemeester Van der Laan
40 Vragen van het raadslid de heer Van Lammeren in zake de uitbreiding
van tennispark Buitenveldert.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: In Zuid is men bezig met een plan voor de uitbreiding
van tennispark Buitenveldert. Dit ligt in de hoofdgroenstructuur en in dat geval moeten
plannen aan de TAC worden voorgelegd. Dit is ook gebeurd en de Technische
Adviescommissie schrijft een advies over de toelaatbaarheid hiervan. Ik heb er een aantal
vragen over, want binnenkort wordt er in stadsdeel Zuid besloten over dit plan. Wij
beschouwen het TAC-advies als negatief. Dit houdt in dat er een uitzondering op onze
eigen regels gemaakt moet worden en volgens ons moet dit hier worden behandeld. De
behandeling van dit plan staat op 27 november gepland. Ik heb met de TAC gesproken en
die zegt dat het een negatief advies heeft geschreven. Dan kunnen er twee dingen
gebeuren. Er komt een nieuw plan of er wordt een uitzondering aangevraagd. Geen van
beide is gebeurd, want dit plan wordt niet in de commissie of in de raad behandeld.
Bovendien heeft de TAC geen gewijzigd plan gekregen.
Is de wethouder van plan om hier achteraan te gaan en dit bij ons op de agenda
te zetten als Zuid geen ander plan indient? Houdt u dit goed in de gaten, want dit gaat
over de hoofdgroenstructuur? De Partij voor de Dieren wil die graag behouden.
Het advies van de TAC is heel positief geschreven. Een medewerkster van de
TAC zei dat het advies negatief is, maar dat het zulk een goed plan is dat het advies
positief opgeschreven is. Dit kan niet. Het moet duidelijk zijn. Kan de wethouder de TAC
25
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
vragen om adviezen voortaan duidelijk te laten zijn, positief of negatief? Het is prima als
de adviezen daarna uitgelegd worden.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest.
Wethouder VAN POELGEEST: Ik wil de heer Van Lammeren vragen om dit soort
vragen voortaan in de commissie te stellen, want het TAC-advies ligt er al tamelijk lang. In
de commissie kunnen we er iets langer over doorpraten dan nu aan de hand van een
mondelinge vraag. Die leidt immers naar haar aard tot een iets oppervlakkiger
gedachtenwisseling. Misschien moet u de alertheid die u nu aan de dag legt ook
toepassen bij een commissievergadering. In de beleving van het college ligt er geen
negatief advies, maar een positief advies waarin over één kwestie negatief wordt
geadviseerd. In het oorspronkelijke plan stond namelijk de mogelijkheid dat er loges
kwamen. Dat is in tegenspraak met het toetsingskader. Het advies is er dan ook tamelijk
duidelijk en negatief over. Het betekent dat wij in de gaten zullen houden of dit uit het
bestemmingsplan verwijderd is. Als dat niet het geval is, dan zullen we er met het
stadsdeel over gaan praten omdat het niet mag. Ik zal zelf rechtstreeks contact opnemen
met de portefeuillehouder. De afweging op grond waarvan de TAC verder positief is, heeft
te maken met de feitelijke situatie die er in het verleden ontstaan is op het gebied van de
verharding. Binnen die context vindt de TAC het een goed plan, met uitzondering van de
loges.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Het verbaast mij dat ik alerter moet zijn in de
commissie. Dat zijn we ook. Normaal gesproken staan negatieve adviezen van de TAC op
de terkennisnamelijst. In dit geval is dat niet gebeurd. Wij hebben dit uit de stukken in Zuid
weten te halen. Ik beschouw dit daarom als een compliment. Wat u zegt over de loges
klopt, maar ik weet dat er een 25%-norm geldt. Normaal is het 20%, maar met de
uitbreiding van 160 m? halen we ook de 25%-norm niet. Er wordt dus een te groot deel
verhard. Om een lang verhaal kort te maken: de TAC adviseert negatief over twee punten.
Ik heb er zelf met de TAC over gesproken. Ik ben blij dat u de situatie in de gaten houdt.
Agendeert u dit nog als er geen nieuw plan komt?
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest.
Wethouder VAN POELGEEST: Het is jammer dat u niet zelf in de commissie zit,
want dan had u kunnen weten dat adviezen van de TAC alleen op de agenda komen als
het college een negatief advies wil negeren. Als het college het negatieve advies
overneemt, dan komt het niet op de agenda. Dat zou u in dit geval gerust moeten stellen.
Over de verharding heeft de TAC geoordeeld dat zij iets wat eerder in dit
bestemmingsplan vergund is niet meer terug kan draaien. Het gaat om beloften die in een
ver verleden gedaan zijn en waaraan niets meer te veranderen is, tenzij er iemand
schadeloos gesteld moet worden. Binnen die context vindt de TAC het een positief plan
om vervolgens voor één functie een uitzondering te maken en wel voor loges. Wij zijn het
eens met de TAC. Wij zullen het bestemmingsplan dat Zuid aan zal nemen vanuit die
optiek beoordelen.
26
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
7
Benoeming van een duoraadslid in de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur,
Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media
Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken.
De VOORZITTER nodigt de leden Combrink, Weevers en Schimmelpennink uit,
met hem het bureau van stemopneming te vormen.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER: Dames en heren, ik wil u er nogmaals op wijzen dat u bij de
griffietafel het geheime stuk kunt inzien zodat u later in de vergadering kunt beoordelen of
het betreffende punt kan worden gehamerd.
Ingeleverd werden 32 stembiljetten.
Benoemd is tot:
Lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en
Welzijn, Monumenten en Lokale Media: de heer M.E. van den Heuvel met 31 stemmen
voor en 1 stem ongeldig.
8
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september
2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014 en
kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de periode
2015 tot en met 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 979)
Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 6, 25, 28, 30, 31, 35, 36,
37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48 en 49 betrokken, alsmede ingekomen stuk nr. 44 uit de
raadsvergadering van 11 september 2013 en de ingekomen stukken nrs. 4, 24, 28 en 29
uit de raadsvergadering van 2 oktober 2013.
De VOORZITTER: Ik heb vier mededelingen voor de orde van de vergadering. Ik
stel u voor om vanmiddag de eerste termijn van de raad en de eerste termijn van het
college te houden. Morgen houden we aan het begin van de vergadering de tweede
termijn van raad en college en aan het eind ervan de stemmingen. De afgesproken
sprekersvolgorde is: D66, dan de Partij van de Arbeid, de SP, de VVD, het CDA,
Groenlinks, Red Amsterdam, de Partij voor de Dieren, Trots en Witte Stad. Ik wil u
verzoeken om, als u moties of amendementen of accentmoties en -amendementen
indient, duidelijk de letter of het gemeentebladnummer van de betrokken motie of
amendement te noemen. U zult morgen in de loop van de ochtend de stemmingslijst
ontvangen. Op verzoek van de fractievoorzitters worden alleen duidelijke en bepaalde
preadviezen daarin opgenomen. Als er verschil van mening bestaat over de vraag of het
advies duidelijk of bepaald is, dan wordt dit niet ingevuld.
27
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte.
De heer PATERNOTTE: De begroting gaat over geld, pecunia, doekoe, slappe
was, over grote bedragen. Bedragen zo groot dat een stadsdeelbestuurder uit Noord er
honderdduizenden keren voor naar de Stopera op en neer kan. Een gewone
Amsterdammer die op straat een taxi neemt, kan er zelfs nog veel vaker voor op en neer.
Het gaat niet om pepernoten, maar om bijna 6 miljard euro. Met geld kunnen we twee
dingen doen. We kunnen het uitgeven en in de politiek noemen we dat al snel investeren.
Daarmee kunnen we iets bouwen of iets mogelijk maken, bijvoorbeeld een schoolgebouw
of een stageplek voor een mbo'er. Of we kunnen geld besparen zodat er later meer
overblijft en we minder rente hoeven te betalen. Uitgeven of sparen, dat is de vraag. Dat
moet echter wel kunnen. Na een begrotingsbehandeling van een maand die begon met
het uitdelen van een begroting en eindigde met een 8-maandsrapportage en — eindelijk —
een evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds is de conclusie: dit college kan het
geen van beide. Het kan niet investeren en evenmin geld besparen.
Voor de raadsleden die zijn afgehaakt gedurende de lange tocht door de woestijn
van het Amsterdams investeringsfonds nog een allerlaatste keer een spoedcursus. We
verkochten Nuon voor de hoofdprijs aan Vattenfall en daaruit is in 2010 het AlF geboren.
Een fonds dat we toen heel goed konden gebruiken. Denkt u immers eens terug aan die
tijd: de crisis was net flink uitgebroken, de werkloosheid liep al op, de prijzen in de bouw
daalden razendsnel. Bouwen was een stuk goedkoper dan voor de crisis. In 2010 was er
een gouden kans om Amsterdammers aan het werk te krijgen. Vervolgens begon een drie
jaar durende discussie over de criteria voor die investeringen. Zelfs vandaag staat de
behandeling van criteria voor de besteding van geld in het fonds nog op de raadsagenda.
Àls het investeringsfonds een levend mens was, dan was het nu al bijna rijp voor de
kleuterschool. De criteria liggen nu voor, vijf dagen na de evaluatie van het AlF waaruit
iets bleek wat vrijwel iedereen al wist. Het AIF heeft niet gewerkt. Het college was niet in
staat om het investeringsfonds te runnen. Wij zijn wel stomverbaasd over de conclusie die
het college eraan verbindt: beginnen met een heel nieuw investeringsfonds. Dat is
evenmin gratis. Bedenk immers dat het AlF de gemeente al 1,2 miljoen euro
overheadkosten heeft gekost. Daarvan kan het stadsbestuur van Amsterdam Noord nog
altijd 11.000 keer op en neer naar de Stopera.
De stad moet in beweging komen. Investeringen zijn vandaag harder nodig dan
morgen. We hebben banen en betaalbare huurwoningen nodig zodat de woningmarkt
weer in beweging komt en een hypotheek en een sociale huurwoning niet de enige twee
opties zijn voor iemand die in Amsterdam wil komen wonen. Daarom: van stilstand in het
AIF naar investeren. Daarvoor hebben wij een amendement. Wij vragen het college om in
januari een bestedingsvoorstel te doen voor investeringen in het onderwijs, de bestrijding
van jeugdwerkloosheid, duurzaamheid en het aanjagen van de woningbouw.
D66 heeft de afgelopen jaren een aantal keren voorgesteld om het AIF in te zetten
voor het onderwijs en voor het opknappen van scholen. Dat kan nog steeds, want wij
dienen vandaag een accentmotie in die voorstelt om, in navolging van de gemeente Den
Haag, een Amsterdamse lerarenbeurs in te stellen die het mogelijk maakt dat docenten in
het voortgezet onderwijs hun lesbevoegdheid halen. We hebben een investeringsfonds,
laten we beginnen met investeren.
Àls investeren niet lukt, dan hopen we dat de stad in ieder geval geld kan
besparen. De manier waarop een gemeente met haar geld omgaat doet ertoe.
28
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(Mevrouw POOT: Ik heb een vraag die ook al in de commissie aan de
orde is gekomen. U wilt graag investeren in een beurs voor leraren. Ik heb
uw collega toen ook al gevraagd of hij dat wil financieren uit het AIF. Kunt
u mij exact uitleggen wat daarvan het maatschappelijke en het financiële
rendement is? Dat zijn per slot van rekening de criteria die wij hebben
vastgesteld. U ook, als gemeenteraadslid.)
Wij hebben steeds tegen de criteria gestemd omdat deze het AlF kreupel en
volstrekt onwerkbaar maakten. Afgelopen vrijdag is er een evaluatie naar de raad
gestuurd waarin precies dat staat. Het college stelt daarom ook voor om de criteria te
veranderen. In januari bestaan ze niet meer. Het komt erop neer dat we een paar
maanden wachten, in de tussentijd niets doen en zeggen: criteria die we eigenlijk al
hebben afgeschreven en waarvan de evaluatie stelt dat we ze nooit hadden moeten
hebben, houden ons tegen als we kunnen investeren in het onderwijs, in docenten met
een lesbevoegdheid voor de klas. Wij geloven dat betere docenten voor de klas
maatschappelijk rendement is.
(Mevrouw POOT: De discussie over de criteria zullen we vast nog voeren.
Wij lezen iets heel anders in de evaluatie. Wij maken eruit op dat er wel
degelijk projecten zijn. Ik concludeer nu dat uw voorstel geen financieel
rendement kent en dat u ook het maatschappelijk rendement niet
benoemt. U zegt dat het er is. Ook u bent als raadslid akkoord gegaan
met de criteria die we nog hanteren totdat we andere vaststellen)
Ik ben verbaasd omdat mevrouw Poot nog steeds enthousiast is over de criteria
voor het AIF, zelfs nog na het lezen van de evaluatie ervan. Ik ben wel blij dat mevrouw
Poot erkent dat onderwijs maatschappelijk rendement heeft.
(De heer DE GOEDE: Ik ben met D66 enthousiast over investeren in de
stad. Ik ben ontzettend bij dat u straks met ons mee wilt investeren. Ik heb
tot nog toe nog slechts één prioriteit van uw partij gehoord, namelijk het
verminderen van de schuld. U kiest nu duidelijk niet voor het verminderen
van de schuld, maar u wilt het geld gebruiken voor investeringen in de
stad. Begrijp ik dat goed?)
Het is eenvoudig. We hebben een investeringsfonds. Wij hebben er steeds voor
gepleit en er ook voorstellen voor gedaan om het investeringsfonds in te zetten voor
investeringen. Daarnaast willen we ervoor zorgen dat we de structurele uitgaven
beperken zodat we de schuld van de stad onder controle kunnen krijgen en vanaf 2016
ook kunnen aflossen. Ik hoop echter dat u het met mij eens bent dat een
investeringsfonds er niet voor bedoeld is om vier jaar lang te wachten en vandaag pas
criteria vast te stellen voor die investeringen, maar dat we het voor de stad inzetten, zeker
in crisistijd.
(De heer DE GOEDE: Misschien loop ik op de discussie vooruit, maar het
college stelt volgens mij voor dat er geld wordt toegevoegd aan een
nieuwe vorm van het fonds. U hebt altijd gezegd dat extra geld niet voor
het fonds bestemd moet zijn, maar aangewend moet worden voor het
aflossen van de schuld. Het is van tweeën één. U mag kiezen.)
Ik praatte nu nog over het oude Amsterdamse investeringsfonds, maar het
verbaasde ons inderdaad hogelijk dat het college concludeert dat het dit fonds niet heeft
kunnen runnen en nu een extra fonds in wil richten. Het debat daarover zullen we nog
voeren, maar het is de vraag of we op die manier op een slimme manier met het geld
omgaan en wel slimme investeringen kunnen doen. Hoe dan ook weten we dat dit niet
29
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 zal gebeuren. Daarmee hebben we
vier jaar lang heel weinig gedaan met heel veel mogelijkheden.
(De heer DE GOEDE: U kijkt terug en dat is altijd leuk. Ik wil graag met u
naar de conclusies van het college kijken. Het college zegt dat het beter
kan, dat er geld komt en dat we het op een slimmere manier gaan
inzetten. Kiest u ervoor om het geld niet in het AIF te stoppen, maar om er
de schuld mee af te lossen? Of wilt u het geld op grond van betere criteria
aan goede dingen in de stad besteden?)
We moeten het geld zeker goed besteden. Wij denken echter niet dat we
daarvoor een nieuw, extra AlF moeten inrichten waarover we in januari verder gaan
praten.
Het doet ertoe hoe een gemeente met haar geld omgaat. Als een
thuiszorginstelling in een jaar tijd te veel geld kwijt is aan dure huisvesting en te hoge
personeelslasten, dan kan die instelling daardoor failliet gaan, kunnen er 450
medewerkers hun baan verliezen en kunnen 3000 cliënten de dupe zijn. Sommigen
omdat ze geen of tijdelijk minder zorg of hulp bij het huishouden krijgen. De medewerkers
omdat ze hun inkomen verliezen. Als de gemeente jaar na jaar meer geld kwijt is dan er
binnenkomt, te dure huisvesting heeft en te hoge personeelslasten heeft, dan gaat de
gemeente natuurlijk niet failliet. De schuld neemt ze echter wel mee. Afgelopen vrijdag
maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend dat alle Nederlandse gemeenten
samen een schuld hebben van 51 miljard euro. Amsterdam heeft met 4,5 miljard euro
twee keer zoveel schuld als de gemiddelde gemeente in Nederland. Dat komt natuurlijk
doordat we jaar na jaar meer uitgeven dan er binnenkomt. Er ligt ook een heel bijzondere
logica aan ten grondslag. In de Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën sprak ik
ook over de schuld van de stad en werd daarbij geïnterrumpeerd door de heer Mulder van
de Partij van de Arbeid. Hij zei dat de schulden weliswaar gestegen zijn, maar dat er ook
meer geld vrij beschikbaar is. Hij vroeg of ik daar niet blij mee was. Ik kan alleen maar
hopen dat de heer Mulder deze logica niet op zijn eigen huishouden toepast, ook al zou
de kredietafdeling van de Media Markt dan wel erg goede zaken doen.
(De heer MULDER: De getallen gingen snel over tafel, maar ik begrijp dat
Amsterdam ongeveer 10% van de totale schuld van alle gemeenten heeft.
U zegt dat dit twee keer zoveel is als de gemiddelde gemeente. Wij zijn
echter ook een flink stuk groter dan andere gemeenten. Dat zou
betekenen dat onze schuldpositie iets beter is dan die van de gemiddelde
gemeente.)
Nederland heeft iets meer dan 16 miljoen inwoners, Amsterdam heeft er 800.000.
Dat betekent dat Amsterdam ongeveer 5% van het totaal aantal inwoners van Nederland
heeft en 10% van de schuld. Dat is volgens mij het dubbele, mijnheer Mulder. Ik kijk even
of dit wel is geland.
Ik heb net de logica die hier achter zit uitgelegd. De schulden lopen op en het
college doet er alles aan om dat proces te versnellen. In de Raadscommissie voor Jeugd,
ICT en Financiën roemden meerdere financieel woordvoerders, waaronder die van de
VVD, de financiële trukendoos van wethouder Hilhorst omdat hij via een omweg een
meevaller gebruikt om een mislukte bezuiniging op inkoop en standaardisering te
maskeren en dat in een persbericht ook nog eens wist te presenteren als een uniek stukje
historische financiële degelijkheid. Afgelopen vrijdag kregen wij de 8-maandsrapportage
waaruit bleek dat Amsterdam in 2014 opnieuw 50 miljoen euro aan mogelijke meevallers
over 2013 via deze route zal verhuizen om niet-behaalde bezuinigingen in het fysieke
domein te compenseren. Dat deed de wethouder ook voor de zomer al bij de kadernota.
30
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Door structureel een nullijn bij de gemeente in te voeren, werden niet-gehaalde
bezuinigingen uit eerdere bezuinigingsplannen toch gedekt. Dat lijkt op een Amerikaan die
met de ene creditcard de behoeften van de andere dekt. Een jaar geleden betwijfelden
sommigen nog of deze wethouder met geld kon omgaan. Wij twijfelden daar niet aan. We
zien ook dat de wethouder geld weliswaar niet kan laten rollen, maar dat hij wel
fantastisch met geld kan schuiven. Samen met het CDA dien ik daarom een motie in die
vraagt dat, als iets een bezuiniging wordt genoemd, we daarmee ook echt geld besparen
en het anders geen bezuiniging te noemen.
(Mevrouw POOT: U citeert mij correct uit de commissie, maar een van de
dingen waarover ik juist enthousiast was, ook in de 8-maandsrapportage,
is dat er nu daadwerkelijk begonnen wordt met het aflossen van schulden.
Ik hoorde net uw debat met de heer De Goede. Klopt het dat u geen
voorstander meer bent van het aflossen van schulden?)
Wij zijn wel degelijk voorstander van het aflossen van schulden. We zien
voorstellen van de VVD die daar een bijdrage aan leveren nieuwsgierig tegemoet.
(Mevrouw POOT: Dat is heel fijn, maar ik ga er dan ook van uit dat u blij
bent met wat er in de 8-maandsrapportage staat. Namelijk: dat de
schulden worden afgelost.)
Ik wil mevrouw Poot er opmerkzaam op maken dat de 8-maandsrapportage geen
schulden aflost. Het is een rapportage. Als wij naar aanleiding van de jaarrekening een
stap kunnen zetten in het beteugelen van de schulden, dan zijn we daar blij mee.
Samen met het CDA dienen wij dus een motie in die vraagt om, wanneer iets een
bezuiniging wordt genoemd, er ook echt geld mee te besparen en het anders geen
bezuiniging te noemen. Dat klinkt logisch, maar ik zou het graag nog eens letterlijk tegen
de wethouder willen zeggen. U hebt laten zien dat u een trukendoos hebt, maar wilt u niet
liever een echte strenge wethouder van Financiën zijn?
Amsterdam moet stoppen met nog meer plannen voor weer een nieuw fonds en
weer nieuwe criteria en moet gaan investeren. De stad moet het AlF laten werken om
jongeren weer aan een baan te helpen, om starters, studenten en stadsgezinnen kans te
laten maken op een betaalbare huurwoning en om leraren met een bevoegdheid voor de
klas te zetten.
Ik wil tot slot een paar moties ten behoeve van de administratie doornemen.
Allereerst amendement nr. 862, Ruimte voor de fiets. Dat wordt een accentamendement.
Datzelfde geldt voor motie nr. 868, de fijnstofmotie, en motie nr. 903 over de lerarenbeurs.
Daarnaast heb ik een nieuwe motie en een amendement.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
51° Amendement van de raadsleden Capel en Paternotte inzake de begroting
2014 (AIF: van stilstand naar investeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. A).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de nog niet bestemde middelen uit het AlF te investeren in onderwijs,
economie, aanpak jeugdwerkloosheid, zorg, duurzaamheid en het aanjagen
van woningbouw;
- voor deze middelen de criteria van het AIF te schrappen;
- voor 1 januari 2014 met een investeringsplan te komen;
- __ bovenstaande in de begroting 2014 te verwerken.
31
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
52° Amendement van het raadslid Bouwmeester inzake de begroting 2014
(ruimte voor de fiets in Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 862’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- met ingang van de begroting 2014 500.000 euro per jaar extra te investeren
voor een periode van vier jaar voor het oplossen van de knelpunten op de
belangrijkste fietsroutes;
- hiervoor een deel van de begrote middelen programma Knelpunten in het
Hoofdnet Fiets uit 2016 en 2017 naar voren te halen;
-__ financiële dekking voor de intensivering te vinden in Doorschuiven reservering
S106 (begroting 2014, pagina 148).
53° Motie van het raadslid Manuel inzake de begroting 2014 (minder fijnstof in
de stad) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 868).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een plan op te stellen hoe nieuwe technieken om fijnstof te reduceren per
knelpunt kunnen worden ingezet;
- _ hierover te rapporteren aan de raad.
54° Motie van het raadslid Paternotte inzake de begroting 2014
(Amsterdamse lerarenbeurs voor het voortgezet onderwijs) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
903’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- in 2014 een Amsterdamse lerarenbeurs in te stellen voor het tegemoetkomen
in de studiekosten;
- hiervoor begin 2014 een voorstel te doen aan de raad;
- dit te dekken uit de niet bestemde middelen van het Amsterdams
investeringsfonds (AIF).
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder.
De heer MULDER: Geachte leden van de raad, mensen op de publieke tribune en
mensen voor de tv, de mensen die tv kijken hebben de afgelopen weken zwetende politici
kunnen zien, een zwetende president die zakenreizen moest afzeggen en tot in de nacht
moest vergaderen om de uit het lood geslagen Republikeinen in het gareel te houden
teneinde te voorkomen dat het land zijn schulden niet meer kon betalen. Al sinds 2011
heeft het land überhaupt geen begroting meer vastgesteld. Het circus dat wij zagen, zal
zich vermoedelijk in januari herhalen. In Den Haag zagen we ook koortsachtig overleg,
met mannen in stropdas. De oppositie was nodig om de begroting te redden en werd voor
bewezen diensten bedankt met geld voor de pro-lifebeweging en de filmindustrie. In
menige gemeente in het land zien we zwetende ambtenaren en politici omdat zij verrast
zijn door de extra bezuinigingen die op hen afkomen.
Hoe anders gaat het er in Amsterdam aan toe. We zien een wethouder Financiën
die alleen soms iets onrustig oogt omdat hij niet aflaat om de stad rond te trekken op zoek
32
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
naar verbeteringen in de jeugdzorg en het onderwijs. Verder is hij een baken van rust.
Daar heeft hij ook ale reden toe. Wij zijn in Amsterdam vroeg begonnen met
bezuinigingen zodat we niet halsoverkop het roer hoefden om te gooien. De komende
jaren staan stad en stadsdelen voor een grote bezuinigingsopgave van 460 miljoen euro
waar we samen de schouders onder zetten, maar die er wel toe leidt dat wij op de
middellange termijn de begroting op orde houden en zelfs voor de volgende periode aan
onze opvolgers nog geld overlaten om te besteden. Tegelijkertijd zijn we nog steeds in
staat om in de stad te investeren. In de economische structuur, ik denk daarbij aan de
Amsterdam Metropolitan Solutions dat echt zal werken om deze stad en haar economie
ook in de toekomst sterk te maken. Ook in het verkiezingsprogramma van de Partij van de
Arbeid komt een degelijke financiële onderbouwing. Misschien hier en daar enigszins
sober, maar wel met de nodige ruimte voor noodzakelijke investeringen in zorg, onderwijs,
woningbouw en een Amsterdammersregeling waarbij we 1% van de lokale
belastinginkomsten ter beschikking willen stellen waarbij Amsterdammers zelf kunnen
zeggen hoe deze aangewend moeten worden ter verbetering van buurt of zorg.
Dit is geen gemeengoed. De heer Paternotte van D66 trok zojuist een heel, heel
grote broek aan. Dat deed hij in de commissie ook al. De vraag is of dit terecht is. Ik zie
dat D66 in zijn verkiezingsprogramma vooral opsomt wat het allemaal wil uitgeven. Het
corrigeren van bezuinigingen op onderwijs, kunst en zorg, nieuwe metrolijnen en
ondergrondse parkeerplaatsen. Allemaal heel kostbare kwesties. Kan de partij dit
waarmaken? Een tweede punt van verbazing bij het zien van de uitgaven is het ontbreken
van een financiële paragraaf.
(De heer PATERNOTTE: Het is natuurlijk de vraag of wij het kunnen
waarmaken. Ik ben echter blij dat u er net zo benieuwd naar bent als wij
en dat u ons die kans wilt bieden. Alles wat u zegt, hebt u al waar kunnen
maken. In uw verkiezingsprogramma schrijft u dat we bij tegenvallers niet
met geld moeten schuiven, maar dat we in de eigen organisatie moeten
snijden. Kunt u uit de laatste vier of acht jaar een voorbeeld noemen
waarbij de PvdA een tegenvaller wilde opvangen door te snijden in de
eigen organisatie?)
Inzet op herstel |, Inzet op herstel Il, Eén stad, één opgave. Dat waren allemaal
forse bezuinigingen op de eigen organisatie.
(De heer PATERNOTTE: Uw definitie van een tegenvaller is dus het
financiële beleid dat Amsterdam gedurende vijf jaar lang moet volgen. Dat
noemt u een tegenvaller.)
Ik weet niet of u de stukken kent van de bezuinigingsopgaven die ik net noemde,
maar het zijn drie forse bezuinigingsopgaven die we in een tamelijk hoog tempo achter
elkaar hebben uitgevoerd. Met die maatregelen is daadwerkelijk geld verdiend en dus
bezuinigd.
(De heer PATERNOTTE: Ik denk dat u met mij hebt geconstateerd dat in
Eén stad, één opgave in de komende drie jaar de maatregelen 7 en 8 niet
konden worden ingevuld en dat dit op een andere manier is opgelost,
namelijk door versneld af te schrijven en de winsten die daaruit vloeien te
verschuiven naar Eén stad, één opgave. Ik noem dat een tegenvaller.
Vindt u dat er als reactie op die tegenvaller in de eigen organisatie is
gesneden?)
Daar klopt geen jota van. De verschuiving van 20 miljoen euro die u noemt is juist
wat u altijd het aflossen van schulden noemt. Het is het terugdringen van de financiële last
33
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
in de toekomst door de afschrijvingen anders te laten verlopen. Op die manier ontstaat
daadwerkelijk structurele ruimte door er een incidentele meevaller voor aan te wenden.
(De heer PATERNOTTE: Het is eenvoudig. We kunnen versneld
afschrijven waardoor we minder rentelasten hebben en de schuld kunnen
aflossen. Daarnaast is er een bezuinigingsprogramma dat draait om
besparingen waarbij de gemeente minder kosten maakt. Dat is niet gelukt
en in plaats daarvan schuift het college met geld om het gat te vullen.
Vindt u niet dat bezuinigingen moeten betekenen dat de gemeente
Amsterdam minder kosten maakt?)
Wat u zegt klopt niet. In drie opeenvolgende bezuinigingsplannen is daadwerkelijk
geld bespaard. Dat staat ook in de bezuinigingsmonitor. Er klopt geen jota van wat u zegt.
Laten we eens kijken hoe u met uw grote broek aan uw verkiezingsprogramma
wilt financieren. Bij ontstentenis van een financiële paragraaf kom ik bij mijn derde punt
van verbazing. Ik zie namelijk wel ergens een post van 140 miljoen euro. Daarmee wilt u
uw wensen financieren. Die post bestaat uit A, B, C en D. A — huisvesting — is al
onderdeel van Eén stad, één opgave en is dus al ingeboekt in het financieel
meerjarenperspectief. B: ICT. Hoe gaat u daarop besparen? Door geen
kostenoverschrijdingen. Dat is geen besparing. Dat is geen tegenvaller in de toekomst
willen. Dat willen wij natuurlijk ook niet, maar het is geen besparing. C: uitbesteden van
Parkeerbeheer. Dat is al uitbesteed. D: deelnemingen afstoten. Dat levert geen structureel
geld op, mijnheer Paternotte, want die deelnemingen zorgen ook voor structurele
inkomsten. Met andere woorden: hiermee komen we niet verder.
Wat zien we verder nog? Een vierde punt waarover wij ons verbazen:
bezuinigingen op ambtenaren. Er is ten eerste slechts een natuurlijk verloop van
zeshonderd ambtenaren in de komende jaren. In het financieel meerjarenperspectief
staan al heel veel bezuinigingen op ambtenaren in de lopende bezuinigingen. Ten tweede
hebt u echter een eigen plan in vijf stappen. Wat staat er in uw eigen plan? Elke
ambtenaar die wij willen laten vertrekken, kost ons 100.000 euro. Als u 10% ambtenaren
wilt vervangen door zzp'ers kost dat 150 miljoen euro. Dit is nergens terug te vinden. Ten
derde: In een interview in Binnenlands Bestuur, want daarop stoelt uw idee om
ambtenaren te ontslaan en zzp'ers in te huren, zegt u zelf op 8 mei 2012 dat zzp'ers
duurder zijn.
Een vijfde punt van verbazing betreft het feit dat u zegt schulden af te lossen,
maar dan moet u wel 1,2 miljard euro op uw begroting vrijmaken, want met dat bedrag
lopen de schulden namelijk op. Waarom lopen die schulden op? Ze lopen op omdat we
onder andere een Noord/Zuidlijn aanleggen. U moet dus hoogstpersoonlijk de put van de
Noord/Zuidlijn dichtgooien om deze 1,2 miljard euro te verdienen en zelfs dan verdient u
dat bedrag volgens mij niet.
(De heer IVENS: Ik ben benieuwd of de Partij van de Arbeid ook nog iets
gaat zeggen over de begroting die nu voorligt. Wilt u ingaan op wat u in
de coalitie gedaan hebt? Uw beoogd lijsttrekker wil nog niet over de
verkiezingen praten, maar het lijkt erop dat u een andere mening bent
toegedaan. Kunt u nu over de begroting gaan praten?)
Nadat ik mijn zesde punt van verbazing met u heb besproken, zal ik dat zeker
doen.
(De heer PATERNOTTE: Ik neem de uitnodiging van de heer Mulder om
met zijn lijsttrekker in debat te gaan graag aan. Ik wil graag nog één vraag
aan u stellen omdat u er eerder iets over zei. De schulden lopen in de
komende twee jaar nog op. U hebt al een aantal keren tegen mij gezegd
34
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
dat D66 de schulden wil terugbrengen, maar volgens u kan dat helemaal
niet want er liggen plannen waardoor de schuld nog eens met 1,2 miljard
euro oploopt. Tada! Toen ik u vroeg hoe u de schuld onder controle wilt
brengen, zei u: dat vind ik een complexe vraag. De vraag is: hebt u daar
inmiddels over nagedacht?)
Volgens mij verliep het gesprek iets anders. U zegt dat u schulden aflost, maar u
doet het niet, want u moet dan tegen de Amsterdammers vertellen waar u die 1,2 miljard
euro vandaan wilt halen. Dat is mijn punt.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: U zegt met grote stelligheid dat we
heel sterk hebben bezuinigd en dat de gemeente de afgelopen jaren
kleiner is geworden. Begrijp ik u goed?)
Leest u er de bezuinigingsmonitor maar op na. In de afgelopen jaren zijn er forse
bedragen bespaard op de ambtelijke organisatie.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dat is ontzettend mooi, want het
CDA streeft ook naar een kleinere overheid. Het is fijn om de Partij van de
Arbeid daarbij aan onze zijde te weten. Ik vind het wel vreemd dat uw
lijsttrekker in een debat zegt dat hij niet naar een kleinere overheid streeft,
maar naar een andere overheid. Wat is nu het standpunt van de PvdA?)
Wat is kleiner? Wat is efficiënter? Moeten we andere taken uitvoeren? Wat kan
beter? Dat wordt een woordspelletje. We hebben een aantal dingen gedaan. We hebben
efficiencyverbeteringen in het stadhuis bekeken. De vraag die ik interessant vind, is: wat
doet de stad en wat doen de stadsdelen en kunnen we dat efficiënter op elkaar aansluiten
en de dubbelingen eruit halen? Dat blijkt substantiële besparingen met zich mee te
brengen. Wij willen de belangrijke dingen die we doen, blijven doen en wel op een zo
efficiënt mogelijke manier. Soms moet dat iets anders en soms ook iets kleiner. Ik denk
dat wij er wel uitkomen.
U hebt nog één punt van verbazing van mij tegoed. Die betreffen de
begrotingsmoties van D66 waarin op twee punten geld van achter naar voren wordt
gehaald, onder andere in de motie van de heer Bouwmeester en ook in de motie in de
commissie over Pakhuis De Zwijger. Met andere woorden: de ambities zijn niet gedekt.
Gesuggereerde dekkingen zijn niet uitgewerkt of bestaan niet. Beloften zijn niet vertaald in
euro's. De grote broek die u aantrok, past u niet. Deze broek is voor u [spreker toont een
bruine kinderbroek].
Daarmee kom ik bij de vraag van de heer Ivens. Wij hebben de begroting toch
weer met veel passie en plezier gelezen. We hebben er diverse wijzigingsvoorstellen op
gedaan die u eerder hebt ontvangen. Wij danken het college voor de degelijke
preadviezen en we nemen deze ter harte. Wij zullen daarom een aantal gewijzigde moties
indienen waarbij de moties conform de preadviezen zijn gewijzigd zodat de kritische
preadviezen in positieve preadviezen getransformeerd zouden moeten worden. Het
betreft de moties en amendementen nrs. 863, 873, 905, 906 en 914. Motie nr. 894 trekken
we in omdat we samen met de SP een nieuwe motie indienen. Kort gezegd gaat het om
veilige straten doordat we de scooteroverlast willen terugbrengen. We willen er volgend
jaar mee beginnen. Kinderen in armoede en huurders die onder druk staan als gevolg van
huurverhogingen willen we in 20914 extra helpen. We zullen op dat gebied samen met de
SP twee gewijzigde moties indienen. Verder is onze motie over de omscholing van zzp'ers
gewijzigd. Het is van belang om de verborgen werkloosheid die we daar zien terug te
dringen. We hebben overigens in de slipstream van de motie ondervonden dat het
mogelijk is om ook gelden bij de Dienst Werk en Inkomen en werkgelden voor deze
doelgroep in te zetten wat tot op heden niet gebeurt. We willen u vragen om er in de
35
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
commissie op terug te komen en ons te rapporteren wat de mogelijkheden voor
omscholing van zzp'ers vanuit de werkgeldbudgetten zijn. Het doel van onze motie is in
elk geval om de wendbaarheid van zzp'ers die het op dit moment moeilijk hebben te
steunen door om- of bijscholing zodat ze daarna weer aan de slag kunnen. Dit leidt tot
een verbetering van de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs. Een andere
toezegging die we willen vragen en waarover we allemaal zijn benaderd en waar we
informatie over hebben gekregen, betreft de verbetering van de entree en de ontvangst
van het Van Gogh Museum aan het Museumplein. Er zouden mogelijkheden zijn voor
cofinanciering met het stadsdeel en de provincie. We willen de wethouder vragen om de
financieringsopties hiervoor op een rij te zetten en ons spoedig hierover te informeren in
de commissie.
(De heer DE GOEDE: Kunt u dat laatste iets meer uitleggen? Wat is uw
visie op een nieuwe entree voor het Van Gogh Museum? U vraagt om de
financieringsopties in kaart te brengen. Net als wij hebt ook u gezien dat
er bij EZ geen geld beschikbaar is. Dat was in elk geval het preadvies van
de wethouder. De wethouder kan straks niet anders doen dan zeggen dat
daarvoor ook geen geld is. Wat vraagt u dan precies?)
Dat zou inderdaad de conclusie kunnen zijn, maar wij willen op dat punt graag de
nieren proeven in de commissie. Vandaar onze vraag.
(De heer DE GOEDE: Nogmaals, u vindt het interessant dat de
wethouder een mogelijke nieuwe entree van het Van Gogh Museum
onderzoekt. Het is prima om dat te onderzoeken, maar tegelijkertijd vraagt
u het college om te onderzoeken of er geld voor beschikbaar is. We
hebben een aantal voorstellen gedaan voor andere zaken in de stad en
ook naar financieringsopties gevraagd. Het college zegt dat er geen geld
voor is. Waarom denkt u dat het college nu ineens wel met geld voor dit
voorstel komt?)
Dat hebben we niet gevraagd. Ik wil de financieringsopties die er zijn en waar wij
geen volledig zicht op hebben met een degelijk stuk in de commissie bespreken.
(De heer PATERNOTTE: We bespreken nu de begroting van de
gemeente Amsterdam. De heer Mulder wil dat het college de
financieringsopties op een rij zet zodat we elkaar daarover de nieren
kunnen proeven. De begroting van de gemeente Amsterdam bevat de
financieringsopties. We proeven nu elkaar de nieren daarover. Hebt u zelf
een idee of trekt u financieel gezien hier geen heel erg klein broekje aan?)
Wij trekken er nu in elk geval geen geld voor uit. Dat lijkt mij de implicatie van de
vraag.
(De heer PATERNOTTE: U dient een motie in waarin staat dat u er geen
geld voor uittrekt.)
Wij hebben geen motie, mijnheer Paternotte en dus trekken wij er geen geld voor
uit. Zo gaan de zaken bij deze begrotingsbehandeling.
(De heer PATERNOTTE: Waarom stelt u dit punt dan aan de orde bij de
behandeling van de begroting van de gemeente Amsterdam?)
Omdat ik graag wil dat wij er in de commissie op terugkomen. Dat is het enige wat
ik vraag. Ik wil een goed stuk om er in de commissie over te spreken.
(De heer PATERNOTTE: In het belang van de spreektijd stel ik dan voor
dat we doorgaan.)
Dat lijkt mij buitengewoon verstandig, mijnheer Paternotte.
36
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Voorts is er de motie over de opkomstbevordering. Wij hebben er opnieuw een
toelichtende brief van het college over gekregen. Wij willen ons voorstel dekken uit het
communicatiebudget. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat wij door die brief niet
overtuigd zijn van het feit dat dit niet kan. Er wordt gesproken over doorbelaste kosten.
Het maakt in principe niet uit waar er in de organisatie doorbelast wordt. Wij zijn er dan
ook nog steeds van overtuigd dat dit kan en we willen de motie graag handhaven.
Misschien kunt u er in uw termijn nog op ingaan.
Wij dienen ook een gewijzigde motie in over de pensioengelden. Dank voor het
preadvies. Het is hartstikke belangrijk om de ruim 1000 miljard euro aan pensioengelden
in de vorm van investeringen naar Amsterdam te halen. In feite is dit de meest
verstrekkende motie van allemaal. Wij hebben uw suggestie verwerkt in de motie zodat
het voorstel ook kan werken. Wij danken u ook voor het positieve preadvies op onze
motie die initiatieven van marktpartijen wil faciliteren.
Voorzitter: de heer Bouwmeester
De VOORZITTER: Als u accentmoties hebt, wilt u die dan voorzien van een
nummer plus accent? Dat maakt de administratie voor de griffie een stuk gemakkelijker.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ivens.
De heer IVENS: De SP had forse kritiek op de ambitieloze kadernota. In die nota
werd onvoldoende rekening gehouden met de noden die er in de stad zijn. De begroting is
een uitwerking van de kadernota en onze verwachtingen waren dus al enigszins
getemperd. Wij zijn in ieder geval blij met het verloop van de discussie over deze
begroting. Als ik de reacties van het college lees, dan vindt dat ook dat Amsterdam een
uitzondering moet krijgen op het gebied van de huren, maakt het zich zorgen over de
maatregelen in Den Haag en vindt het dat er voor Amsterdammers een andere regeling
nodig is. Ik ben dan ook blij met de positieve reactie op onze motie hierover.
Hetzelfde geldt voor de motie voor een meldpunt voor de Wmo. We hebben dit
vaker voorgesteld, maar het college wil er nu inderdaad mee aan de slag gaan. Fijn dat
ook het college er positief over is. Dat geldt ook voor het stopzetten van de afbouw van de
daklozenopvang. Ook daar is het college positief over. Ik hoop dat de raad er bij alle drie
ook positief over is, want de raad heeft het voor het zeggen.
Wij hebben nog een aantal andere moties. Ik zal motie nr. 885 over de
topinkomens van zorgbestuurders wijzigen. We gaan er samen een vuist tegen maken en
de Partij van de Arbeid en GroenLinks doen mee. Als het college nog twijfelt, dan vindt de
raad in elk geval duidelijk dat we het moeten doen. Het is immers niet de bedoeling dat
Amsterdams geld bij zorgbestuurders in te diepe zakken verdwijnt.
Motie nr. 882 over respijtzorg en motie nr. 892 over het stageloket hebben we
geheel aangepast, in lijn met de voorstellen van het college. Ik hoop dat het college het
straks ook een fantastische motie vindt en dat de raad dit wil overnemen.
Ik heb al eerder gevraagd om een inhoudelijke reactie op motie nr. 913 over de
inhuur van externen. Die mis ik nog steeds. We moeten voorkomen dat er bezuinigd wordt
op de gemeentelijke organisatie en er steeds meer taken van de gemeentelijke
organisatie worden uitbesteed aan adviesbureaus en dergelijke. Dat is iets anders dan het
inhuren van externen zoals de wethouder in zijn preadvies uitlegt. Dat klopt. We bewaken
de inhuur van externen. Het inhuren van adviesbureaus, klussen overdragen aan andere
organisaties, moeten we ook in de gaten houden. Wij willen graag goed nagaan of we hier
37
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
geen personeel ontslaan om elders de werkzaamheden te laten plaatsvinden. Dat is
immers geen bezuiniging. Ik hoop daarom dat het college nog op motie nr. 913 wil
reageren.
We zijn heel erg blij met de reactie van het college op amendement nr. 893 over
de tijdelijkheid van de bijstand. Het college heeft er uitgebreid op gereageerd. Eerst werd
in de commissie gezegd dat er een erratum op de begroting zou komen. Dat erratum
hebben wij nooit gezien, maar we hebben wel een brief van 31 oktober van wethouder
Van Es gekregen. In die brief staat duidelijk dat het college het een en ander heeft
onderzocht en dat het niet aan de slag gaat met tijdelijke bijstand. Dat vind ik fijn, maar
het zou vreemd zijn als we straks een begroting aannemen waarin wel staat dat we gaan
onderzoeken om met tijdelijke bijstand aan het werk te gaan. Ik neem dan ook aan dat u
met de brief van 31 oktober bedoelt dat u de gemeenteraad met klem en dringend
verzoekt om amendement nr. 893 van de SP aan te nemen. Daarin wordt niets anders
gevraagd dan om iets wat onmogelijk is — de wethouder zegt zelf dat zij het heeft
onderzocht, dat zij het niet doet en dat tijdelijke bijstand niet kan — te verwijderen. lets wat
onderzocht is en wat niet kan, moeten we niet aannemen. Ik hoop dat ik het goed begrijp,
want als de raad het amendement niet aanneemt, dan is de brief van de wethouder
waardeloos geworden.
Er komt een nieuwe motie van ons, samen met de Partij van de Arbeid en
Groenlinks. Bij de kadernota vroeg ik om een vuist te maken tegen kinderarmoede omdat
23% van de kinderen, bijna 1 op de 4, in deze stad opgroeit in armoede. Vorig jaar waren
dat 33.650 kinderen. Wij vinden dat onacceptabel. Het college schrijft dat bijna 2 miljoen
euro van de zogeheten Klijnsmagelden dit jaar op de plank blijft liggen. Wij vragen per
motie om dat geld volgend jaar te bestemmen teneinde iets te doen aan de meest
schrijnende armoede onder kinderen in Amsterdam.
Ik heb natuurlijk ook mijn standaardamendement. U had ongetwijfeld niet anders
verwacht. Ik heb het niet laten preadviseren, want ik weet hoe het college erover denkt. Ik
hoop dat de raad er inmiddels anders over denkt. Het betreft de scholierenvergoeding. Wij
denken nog steeds dat het niet gepast is om te bezuinigen op de scholierenvergoeding.
Daarom proberen we nog een keer om de bezuiniging op de scholierenvergoeding terug
te draaien. Daartoe heb ik een amendement.
Het belangrijkste blijft het voorstel van het college om 21 miljoen euro te
gebruiken voor het aflossen van de schulden. Prachtig. Schulden aflossen moeten we
doen als het economisch goed gaat. Als de noden in de stad groot zijn, dan moeten we
niet in eerste instantie naar ons eigen huishoudboekje kijken, maar moeten we uitgaan
van de reden dat we hier zitten. Waarvoor zijn wij hier? Wij zijn hier om de noden te
verlichten. Wij zijn hier niet om de schulden te verminderen. Opvallend genoeg is er in de
begroting sprake van 21 miljoen euro terwijl er slechts 15 miljoen van die 21 miljoen euro
over is. Wij hebben daarom een amendement opgesteld om die 15 miljoen euro in te
zetten voor het bestrijden van de werkloosheid. Als we de werkloosheid bestrijden, dan
lossen we maatschappelijke noden op. Daardoor ontstaat er weer een enorme bezieling
in de stad, gaan we weer ondernemen en leveren we allemaal weer een bijdrage. Geen
Amsterdammer aan de kant moet het perspectief zijn in plaats van: zo snel mogelijk onze
schulden aflossen. lemand lost zijn huis ook niet versneld af als hij zijn baan verliest, want
dat gaat dan even niet. We hebben daartoe twee amendementen.
(De heer DE GOEDE: Ik ben heel blij met al uw voorstellen. Ik zal ze
straks op hun merites beoordelen. Ik wil wel van tevoren iets weten. We
praten vandaag niet over het grootste deel van de begroting. Gaat u
akkoord met de begroting van de gemeente of niet? Soms stemt uw partij
38
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
namelijk voor en soms tegen. Neemt u verantwoordelijkheid voor een
solide financieel beleid of houdt u vast aan de strenge principes van de
SP?)
Ik vind het een beetje lastig om uw vraag te beantwoorden terwijl we nog
middenin de discussie zitten. U weet dat de SP er niet van houdt om moties al in
stemming te brengen terwijl het debat nog gevoerd wordt. Ik vind het heel lastig om nu te
zeggen wat we gaan doen. Dat is onder andere afhankelijk van de manier waarop er
straks over de amendementen gestemd wordt. U weet hoe wij bij de kadernota hebben
gestemd. Als de begroting een visieloze uitvoering is van de kadernota, dan zullen we
vermoedelijk hetzelfde stemmen als bij de kadernota.
(De heer DE GOEDE: Ook al worden al uw amendementen aangenomen,
dan nog betreffen ze slechts een fractie van de begroting. De begroting
bedraagt 5 miljard euro en u stelt voor om zowat 10 miljoen euro anders
te besteden. Zegt u: omdat ik de paar laatste tienden van procenten niet
binnen heb gehaald, heeft de gemeente Amsterdam maar geen
begroting?)
De gemeente Amsterdam zal hoe dan ook een begroting hebben. De vraag is of
het dit boek moet zijn. We kunnen het boek niet goedkeuren en dan moet er razendsnel
een nieuw boek komen. We moeten niet aan angstpolitiek doen. Neemt u de gok eens en
steun onze amendementen, dan zult u het zien.
(De heer DE GOEDE: De SP stemt tegen, maar alle andere partijen hier
nemen wel hun verantwoordelijkheid en stemmen voor de begroting zodat
we volgend jaar gewoon geld kunnen uitgeven voor alle dingen die u
belangrijk vindt.)
Verantwoordelijkheid nemen is iets anders dan overal mee akkoord gaan. Laten
we eerlijk zijn, soms is het moeilijker om ergens tegen te zijn dan om ergens voor te zijn.
Soms betekent dat veel meer verantwoordelijkheid nemen. Wij zouden graag de
verantwoordelijkheid nemen voor een betere begroting. Daartoe doen wij nu een poging
met deze amendementen en wij hopen dat u ze zult steunen.
(De heer PATERNOTTE: Mijnheer Ivens, u zegt dat uw steun voor de
begroting afhankelijk is van de amendementen. De amendementen die u
hebt ingediend, vertegenwoordigen samen een verschuiving van iets
minder dan 2 miljoen euro. Als die amendementen worden aangenomen,
dan stemt u dus voor de begroting.)
Het gaat wel om iets meer dan 2 miljoen euro. Ik zei net dat wij een amendement
indienen met een bedrag van 15 miljoen euro. De andere amendementen komen daar
nog bij. Wij vinden het inderdaad heel belangrijke amendementen. Een heleboel uitgaven
in de begroting van Amsterdam liggen inderdaad vast. Ik steun uw voorstellen voor het
Amsterdams investeringsfonds, om daaruit geld uit te geven. Zo zijn er substantiële
bedragen waarmee iets te verbeteren is. Wij denken dat het belangrijk is dat de
gemeenteraad van Amsterdam laat zien waar de belangrijkste noden zitten waarin
geïnvesteerd moet worden. Dan praten we inderdaad over kinderarmoede en dan praten
we over het bestrijden van werkloosheid. Wij willen daar accenten leggen. Als dat niet
gebeurt, waarom nemen we dan een begroting aan als we niet stilstaan bij wat er hier
buiten gebeurt?
Ik heb daarom een aantal amendementen. Amendementen om gaten in de cv's
van mensen te voorkomen. Wij willen proberen om voor ongeveer 20 miljoen euro de
werkloosheid te bestrijden. We weten al dat de heer Tang die een
conceptverkiezingsprogramma voor een partij heeft opgesteld ons met 7 miljoen euro
39
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
steunt. Wij verwachten in ieder geval steun van mensen die met de heer Tang
instemmen. Het bestrijden van de jeugdwerkloosheid, maar ook de werkloosheid van
mensen die over een jaar misschien heel erg gewild zijn, is een belangrijk punt.
(Mevrouw POOT: Ik zou bijna zeggen dat niemand tegen het bestrijden
van werkloosheid kan zijn. U wilt er 20 miljoen euro voor uittrekken en er
niet de schulden mee aflossen. Ik begrijp echter niet goed hoe u dat wilt
dekken, want uw voorstel betekent meteen een gat in de begroting op het
gebied van de rente. Er wordt meteen een gat in de bezuinigingen van
Eén stad, één opgave geslagen. Ik snap daarom niet goed hoe u dit
allemaal wilt doen en ik vind wat u doet zeer zeker niet financieel netjes)
Ik ben blij dat de VVD dit niet de gewenste weg vindt. Daarmee wordt weer
duidelijk dat de VVD de begroting als een huishoudboekje van een soort onderneming
beschouwt. Wij kijken naar de stad. In het amendement staat keurig waaruit we het
dekken. Er is een begrotingspost waarin 15 miljoen euro zit en die nu als een soort
reserve gebruikt wordt. Wij willen die reserve in het komend jaar inzetten. Daarmee
kunnen we deze noodzakelijke uitgave doen. Daarnaast bedraagt de subsidie voor
citymarketing volgend jaar 4,5 miljoen euro. Ik ken de VVD als een partij die subsidies wil
aanpakken. Wij willen deze subsidie halveren, waarbij ik op uw steun reken. Minder
subsidies verstrekken kan altijd rekenen op de steun van de VVD en u hebt al gezegd dat
u onze bestemming — het bestrijden van de werkloosheid — heel verstandig vindt. Dank
daarom voor uw steun.
(Mevrouw POOT: Wie weet worden we het eens, ik weet het niet. We
zullen uw voorstel bekijken en ik zal terugkomen op uw overtuiging dat het
een goede dekking is.)
Terugkomen met een positieve stem vind ik altijd prettig. Dank u wel.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
55° Amendement van de raadsleden Winsemius, Molenaar, Toonk en
Bouwmeester inzake de begroting 2014 (uitvoering Amsterdams snorfietsenbeleid;
invoering scootercontroles) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 863°).
Besluit:
- met de stadsdelen voor 1 maart 2014 een uitvoeringsprogramma op te
stellen, gericht op het beperken van overlast door en het weren van
snorfietsen van smalle fietspaden en hierbij de wens van de raad om
snorfietsen van (delen van) het Plusnet te weren te betrekken;
- per 1 januari 2014 controle in te stellen op constructie- en rijsnelheid, het
voldoen aan wettelijke uitstootnormen van snorfietsen, voor handhaving van
snorfietsverboden in voetgangersgebieden, parken en op aangewezen
fietspaden en het bestrijden van scooteroverlast op evidente blackspots;
- hiervoor in de begroting 2014 een bedrag van 400.000 euro op te nemen en
dit als volgt te dekken:
a) uit de resterende middelen voor de slowriderscampagne, pagina 149,
150.000 euro;
b) visie en strategie verkeer, vervoer en infrastructuur, 100.000 euro;
c) stimuleren en gebruik P+R en beperken zoekverkeer, 50.000 euro;
d) beleidsproducten en coördinatie grootstedelijke gebieden, 100.000 euro;
40
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
e) eventuele problemen in de dekking op te vangen uit de reconstructie
Weesperstraat (pagina 150).
56° Motie van de raadsleden Weevers, Ivens, Evans-Knaup en Combrink
inzake de begroting 2014 (uitbreiding huurdersondersteuning vanwege de
inkomensafhankelijke huurverhoging) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 873’).
Verzoekt het college:
- in overleg te treden met de Wijksteunpunten Wonen, de corporaties en de
Belastingdienst over de wijze waarop bezwaren van huurders tegen de extra
huurverhogingen effectief kunnen worden behandeld;
- _ hierover te rapporteren aan de raad.
57° Motie van het raadslid Mulder inzake de begroting 2014 (Amsterdams
investeringsfonds plus (AIF+)) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 905’).
Verzoekt het college:
Samenwerking met het NII te bevorderen bij projecten waarvan de omvang de
financieringskracht van het AIF te boven gaat (AIF +).
58° Amendement van de raadsleden Poorter en Mulder inzake de begroting
2014 (stimuleringsgelden informele respijtzorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 906’).
Besluit:
- uitgave middelen respijtzorg wordt gespreid over twee jaar (2014 en 2015, elk
750.000 euro); voor het jaar 2015 wordt een reservering gemaakt;
- de middelen aan te wenden voor initiatieven op het gebied van het verbeteren
van informatievoorziening, lotgenotengroepen, Alzheimercafés, startsubsidies
voor nieuwe projecten, bemiddeling maatjesprojecten et cetera;
- draagt het college op voorwaarden voor de aanvraag op te stellen en deze
voor januari 2014 voor te leggen aan de raad.
59° Motie van de raadsleden Van der Heijden, Capel, Ruigrok, De Goede en
Van Drooge inzake de begroting 2014 (garantiefonds om/bijscholing zzp'ers)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 914).
Verzoekt het college:
- dat voor de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs het van belang is
dat zzp'ers in Amsterdam zich voldoende kunnen om- en bijscholen; de raad
besluit MA-middelen mede daarvoor te reserveren en garant te staan voor
deze zzp'ers zodat zij eenvoudiger een lening kunnen krijgen en verzoekt het
college een aanvraag tot verruiming van het fonds in te dienen;
- _nate gaan of er opleidings- en ontwikkelingsfondsen zijn of andere subsidies
(denk aan landelijke of van de EU), voor om/bijscholing voor deze doelgroep;
- ook vraagt de indiener na te gaan of cofinanciering van een opleiding met
bedrijven die geen geschikte werknemers kunnen vinden opportuun is.
60° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 20145
(respijtzorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 882).
41
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Ervoor te zorgen dat, indien er hiaten in het aanbod worden geconstateerd, er ook
in de regio Amsterdam logeermogelijkheden komen en andere vormen van respijt voor
mensen die complexe zorg nodig hebben om overbelasting van hun mantelzorgers te
voorkomen.
61° Motie van de raadsleden Van der Pligt, Poorter en Ulichki inzake de
begroting 2014 (topinkomens zorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 885).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Het voorbeeld van Rotterdam te volgen en ervoor te zorgen dat zorginstellingen
waarmee Amsterdam een subsidierelatie heeft voortaan worden gekort als hun
bestuurders een salaris krijgen dat hoger is dan de balkenendenorm.
62° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 2014 (stageloket)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 892).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Een stageloket in te richten bij het Stedelijk Bureau Social Return waar scholen
eventueel terechtkunnen voor hulp bij het vinden van potentiële stagebedrijven voor hun
leerlingen.
63° Motie van de raadsleden Ivens, Olgun en Hoek inzake de begroting 2014
(armoede onder kinderen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. B).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De Klijnsmagelden die dit jaar overblijven in te zetten in 2014 voor het bestrijden
van armoede onder Amsterdamse kinderen.
64° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014
(scholierenvergoeding) (Gemeenteblad afd. 1, nr. C).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De scholierenvergoeding te verhogen.
Besluit:
Hiervoor 1 miljoen euro uit de reserve incidentele ruimte over te hevelen naar de
post armoedebeleid (volgnummer 6140201).
65° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014
(jeugdwerkgelegenheid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. D).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Tijdelijke banen te creëren waarvoor minimaal het minimumloon wordt betaald,
binnen de gemeente voor werkloze jongeren.
42
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Besluit:
2,3 miljoen euro van de subsidie voor Amsterdam Marketing (doelstelling 9.3,
volgnummer 310.04.01) over te hevelen naar het programma Werk en Inkomen,
bestrijding jeugdwerkloosheid (doelstelling 2.1 Meer Amsterdammers ontwikkelen zich
naar werk).
66° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014
(werkgelegenheid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. E).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Tijdelijke banen te creëren waarvoor minimaal het minimumloon wordt betaald,
binnen de gemeente voor mensen met een beperkte afstand tot de arbeidsmarkt.
Besluit:
14 miljoen euro uit de reserve incidentele ruimte over te hevelen naar het
programma Werk en Inkomen, doelstelling 2.1 Meer Amsterdammers ontwikkelen zich
naar werk.
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot.
Mevrouw POOT: Deze begroting is volgens ons een mooie mix tussen investeren
in de stad, bezuinigingen en hervormingen om orde op zaken te stellen en dit alles zonder
de lasten te verhogen. We investeren in structuurversterking van de stad door geld vrij te
maken voor Amsterdam Metropolitan Solutions, Health Valley en verduurzaming. De
bezuinigingen uit Eén stad, één opgave staan op de rit. Alles is nog precair zoals we al
hebben besproken. We zijn ook kritisch over de manier waarop de bezuinigingen worden
gerealiseerd. Laten we echter eerlijk zijn: met deze en met de andere
bezuinigingsoperaties is in deze bestuursperiode bijna 0,5 miljard euro aan bezuinigingen
gerealiseerd. Het is ook mooi dat voor het eerst de besparingen van de hervormingen van
het bestuurlijk stelsel zichtbaar zijn.
(De heer PATERNOTTE: Bijna 0,5 miljard euro zegt u. Het is 460 miljoen
en dat is tot en met 2016. Bent u het met mij eens dat de helft nog niet
gerealiseerd is?)
Ja, ik zeg u ook dat het in deze periode zal gebeuren.
(De heer PATERNOTTE: U bedoelt dat het in de volgende periode
gebeurt.)
Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg dat in deze periode voor bijna 0,5 miljard euro
bezuinigingen gerealiseerd of in ieder geval bijna gerealiseerd op de rit staan.
(De heer PATERNOTTE: Het zijn bezuinigingen die ongeveer voor de
helft gerealiseerd zijn en voor de andere helft nog gerealiseerd moeten
worden tot en met 2016. Kunt u nog eens uitleggen wat u bedoelt met het
verschil tussen ‘gerealiseerd’ en ‘op de rit staan'?)
Dat kan ik u natuurlijk uitleggen. Ik weet alleen niet of u er vreselijk veel aan hebt.
U hebt net een discussie gevoerd met de heer Mulder. We hebben Inzet op herstel |
gehad, Inzet op herstel Il en Eén stad, één opgave. Het merendeel van de maatregelen
staat nu netjes in de boeken. Een heel groot deel is gerealiseerd en een heel groot deel
43
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
staat ter realisatie in deze begroting. Een gedeelte wordt volgend jaar gerealiseerd.
Daarover zijn we het eens.
Ik was gebleven bij het feit dat voor het eerst de besparingen van de
hervormingen op het bestuurlijk stelsel zichtbaar zijn. De transformatie van de
stadsdeelraden naar bestuurscommissies levert de stad ook nog eens vanaf 2015
7,5 miljoen euro op, mijnheer Paternotte. Daar hebt u er een: vanaf 2015. Volgens mij zijn
we er echter allebei blij mee. Dit alles wordt gerealiseerd bij dalende lasten voor zowel
ondernemers voor wie dankzij de VVD de reclamebelasting volgend jaar gehalveerd
wordt, en voor bewoners voor wie dankzij de VVD de afvalstoffenheffing omlaaggaat. Het
ligt er een beetje aan in welk stadsdeel iemand woont, maar het bedrag varieert van
enkele tot tientallen euro's.
De laatste begroting van deze periode staat voor ons in het teken van het
afmaken van de punten uit het programakkoord. Daar geven wij dit college ook graag de
ruimte voor. We willen zo weinig mogelijk wijzigen in deze begroting, maar op een aantal
punten willen we enkele accenten en prioriteiten aanbrengen. Wij zullen dat doen op onze
drie speerpunten: Amsterdam veilig, Amsterdam werkt ofwel Amsterdam als
aantrekkelijke stad en orde op zaken.
Amsterdam is sinds 2010 duidelijk veiliger geworden dankzij zaken als de top
600-aanpak en de treiteraanpak. Wij willen echter graag extra aandacht vragen voor het
probleem van het zakkenrollen. Het aantal meldingen hiervan steeg vorig jaar met 36% tot
8700. Alleen al tot en met augustus dit jaar werden bijna 4100 telefoons gerold tegenover
nog geen 4000 in heel 2012. We dienden in de Raadscommissie voor Algemene Zaken
amendement nr. 898 in om 100.000 euro te besteden aan zowel preventieve als
repressieve maatregelen. Het college onderkent gelukkig samen met de VVD de
toegenomen problemen op dit gebied, maar schrijft dat de financiering van de repressieve
maatregelen een landelijke kwestie is. Is de burgemeester bereid om ons een toezegging
te doen voor een versterkte politie-inzet in 2014 op dit punt? De dekking voor de
preventieve activiteiten kunnen wij dan zoeken in de flexruimte van het veiligheidsplan.
Ook vragen wij aandacht voor de beveiliging van de Joodse instellingen.
Veiligheid is een kerntaak van de overheid en het is redelijk dat ook de centrale stad,
naast stadsdeel Zuid en de Joodse gemeenschap bijdraagt aan de beveiligingskosten.
Met daarbij de opmerking dat wij vinden dat er ook structureel naar een oplossing voor
deze veiligheidssituatie gekeken moet worden. Samen met het Rijk, samen met de
gemeente, het stadsdeel en de Joodse gemeenschap en de scholen. Wij dienen hiervoor
een gewijzigd amendement nr. 888 in waarbij het vooral gaat om de dekking. Verder
dienen wij een motie in om tot een structurele oplossing te komen.
Om Amsterdam economisch aantrekkelijker te maken, brengen we twee accenten
aan. Het eerste betreft het onderwijs.
(De heer DE GOEDE: Ik heb nog een vraag over de Joodse instellingen.
Ik heb het preadvies van het college gelezen. Er is geen aantoonbare
reden voor beveiliging. Er is geen acute dreiging. Ik ben bij de instellingen
op bezoek geweest. Er is veel beveiliging en blijkbaar vindt men dat zelf
belangrijk. Waarom vindt u het een taak van Amsterdam om deze
behoefte van de Joodse instellingen te financieren terwijl heel veel andere
instellingen, van islamitische scholen tot humanistische organisaties
straks met dezelfde argumenten ook naar de gemeente kunnen stappen
en vragen om betaling? Blijkbaar maakt u een onderscheid. Kunt u dat
uitleggen?)
44
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Ja, dat kan ik u uitleggen. Laat ik beginnen met te stellen dat wij niet voor niets
hebben gezegd dat er naar maatschappelijke en religieuze instellingen gekeken moet
worden op dat gebied. We moeten echter evenmin de ogen sluiten voor het feit dat een
aantal groepen meer vatbaar is voor bedreiging en discriminatie dan andere groepen. We
zien dat onder andere bij deze Joodse instellingen. We zien ook dat er geen andere groep
is die zelf zo veel geld voor haar eigen beveiliging uittrekt. Ik kan u echter op nog een punt
tegemoetkomen. Wij vinden ook dat we naar een structurele oplossing hiervoor moeten
zoeken. Het kan niet zo zijn dat we steeds weer incidenteel geld hiervoor vrijmaken terwijl
we niet kijken naar de structurele veiligheidssituatie.
(De heer DE GOEDE: Vindt u dat er structureel geld moet worden
vrijgemaakt om de subjectieve veiligheidsbeleving van deze instellingen te
verbeteren? Of vindt u dat het college breder moet kijken? Daar waar er
problemen zijn in de stad moet financiering beschikbaar zijn. Het doet er
niet toe of het een Joodse, een islamitische of een andere organisatie is.
Nee, we pakken de problemen aan waar deze zich voordoen.)
Exact. We pakken de problemen daar aan waar ze zich voordoen. Wij willen nu
eenmalig incidenteel geld vrijmaken voor de beveiliging van maatschappelijke en
religieuze instellingen waarbij wij ervan uitgaan dat er op dit moment bij de Joodse
instellingen de meeste reden voor is. Wij vinden met u dat we vervolgens moeten zoeken
naar een structurele oplossing. Dat kan betekenen dat er extra structureel geld voor nodig
is, maar wie weet kunnen we het op een andere manier oplossen en is er misschien veel
minder geld voor nodig. Dat zou mooi zijn.
(De heer DE GOEDE: Ik hoor u nu iets anders zeggen. U wilt
onderzoeken naar welke instellingen geld moet terwijl u eerst zei dat het
geld naar Joodse instellingen moest gaan. Stelt u nu geld beschikbaar
waarbij het college mag uitzoeken waar het geld het best terecht kan
komen? Of oormerkt u dit geld voor Joodse instellingen en als er ergens
anders een probleem is, dan moet het op een andere manier worden
opgelost?)
U zult in ons amendement lezen dat wij uitgaan van maatschappelijke en
religieuze instellingen. Op dit moment hebben wij echter geen enkele aanleiding om aan
te nemen dat er andere groepen zijn waar de bedreigingen, intimidaties en discriminatie
zo serieus zijn als bij de Joodse instellingen. Daarom gaan wij ervan uit dat de prioriteit nu
ligt bij het inzetten van dit geld.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik hoor de heer De Goede de term
‘subjectieve veiligheidsbeleving’ gebruiken. Ik ga ervan uit dat uw
amendement is ingegeven door de gedachte dat het niet gaat om een
subjectieve veiligheidsbeleving, maar dat er daadwerkelijk sprake is van
bedreigingen waarvan u vindt dat Amsterdam zijn verantwoordelijkheid
moet nemen.)
Ja, met dien verstande dat voor ons objectieve veiligheid en subjectieve veiligheid
beide ontzettend belangrijk zijn. Objectieve veiligheid wordt bepaald door de
rechtstreekse mate van dreiging. Subjectieve veiligheid, hoe veilig iemand zich voelt in
zijn eigen omgeving, is voor ons ontzettend belangrijk. Wij vinden dat iedereen en ieder
kind zich op weg naar school veilig moet kunnen voelen. Subjectieve veiligheid is voor
ons daarom een enorm belangrijk onderdeel hiervan.
(De heer IVENS: Ik probeer het goed te begrijpen. U praat over
maatschappelijke en religieuze instellingen. Ik ben heel blij dat u dat zegt
zodat we geen belangenbehartigers van één specifieke groep zijn. Als er
45
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
uiteindelijk geen enkele euro uit uw amendement bij Joodse instellingen
terechtkomt omdat er andere instellingen zijn waar de veiligheid zwaarder
onder druk staat, bijvoorbeeld bij islamitische instellingen of instellingen
op andere religieuze grondslagen of organisaties die voor homoseksuelen
opkomen, dan vindt u dat geen probleem.)
Wij hebben deze discussie ook in de commissie gevoerd. Uit de feiten blijkt dat er
eigenlijk slechts één gemeenschap in Amsterdam is die zelf ontzettend veel geld uittrekt
voor haar eigen beveiliging en wel de Joodse gemeenschap. Het gaat hierbij niet om
weinig geld. Het gaat hier echt om tonnen. Daarom vinden wij oprecht dat van de
maatschappelijke en religieuze instellingen hier de hoogste prioriteit ligt.
(De heer MENS: Nu zegt u iets waar ik heel erg van schrik. Nu zegt u dat,
als de organisaties het zelf kunnen betalen, we willen bijlappen. Ik hoop
dat u dat niet bedoelt en dat we het geld daar inzetten waar het het hardst
nodig is. Als daardoor geen enkele euro bij de Joodse gemeenschap
terechtkomt, dan is het geld goed besteed, want dan is het kennelijk op
andere terreinen nuttiger. Ik wil duidelijk van u horen dat het goed is als er
uiteindelijk geen enkele euro bij de Joodse gemeenschap terechtkomt
omdat het elders harder nodig is.)
Waar u net mee begon, vind ik een beetje ingewikkeld. Dat begrijp ik nog niet
goed. Ik zal proberen om het nog een keer te verwoorden. Als we naar de
veiligheidssituatie kijken, dan zien we dat er op dit moment één gemeenschap in
Amsterdam is, de Joodse gemeenschap, die heel erg veel geld uittrekt voor haar eigen
beveiliging. We weten dat veiligheid een kerntaak van de overheid is. U vindt dat
waarschijnlijk ook. Ik zie u knikken, dat is hartstikke mooi. Op dit moment is er een
grondige reden om aan te nemen dat hier de veiligheidssituatie zodanig is dat wij er een
bijdrage aan moeten leveren.
(De heer DE GOEDE: Twee punten. In het collegeadvies over dit voorstel
staat dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat er een
probleem bij deze instellingen is. Wel dat het zo beleefd wordt. U zegt
echter dat er sprake is van een feitelijke dreiging. Waar haalt u dat
vandaan? Dat is een. Ten tweede de vraag die net ook al werd gesteld.
Het COC of Romaorganisaties kunnen als ik u goed begrijp morgen, na
het vaststellen van de begroting, naar het college stappen en zeggen: ik
wil ook geld voor beveiliging hebben, want ik voel mij ook bedreigd.
Kloppen deze twee aannames?)
Ik zit even te denken hoe we dit het handigste kunnen oplossen, want anders raak
ik door mijn hele spreektijd heen. Wij vinden dat iedereen veilig naar zijn of haar religieuze
instelling of gebedshuis moet kunnen gaan. Wij vinden dat alle kinderen veilig naar hun
school moeten kunnen gaan. Daarover zijn wij het volgens mij harstikke met elkaar eens.
Wij zien dat er één gemeenschap is, de Joodse gemeenschap, waar dat niet zo wordt
beleefd. U zegt dat er geen reden is om aan te nemen dat er daadwerkelijk een dreiging
bestaat. Dat schrijft het college ook op basis van landelijke rapporten waar overigens
evenmin het tegenovergestelde uit blijkt. Als we echter naar de subjectieve veiligheid
kijken, dan is er wel degelijk sprake van intimidatie en discriminatie. Dat is de reden dat
wij daar de nadruk op leggen. En ik blijf het zeggen: we leggen daar de nadruk op.
(De heer DE GOEDE: Roma-organisaties, het COC en islamitische
organisaties stappen overmorgen naar het college en zeggen dat dit geld
ook voor hen bedoeld is. Klopt dat?)
46
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Àls daar sprake is van dezelfde situatie die wij nu tegenkomen bij de Joodse
gemeenschap. Het staat niet voor niets op die manier in het amendement.
Ik stap nu over op een heel ander onderwerp: onderwijs. Het is heel goed dat er in
het onderwijs veel aandacht is voor kinderen die niet goed mee kunnen komen, maar wij
vinden het niet goed dat er zo weinig aandacht is voor kinderen die juist meer kunnen dan
gemiddeld. Ook zij verdienen in deze stad onderwijs waardoor ze uitgedaagd worden.
Hiervoor diende raadslid Toonk eerder al een initiatiefvoorstel in. Wij willen er graag
concreet invulling aan geven en een aanjaagpremie beschikbaar stellen voor die scholen
die hiervoor het beste plan indienen. Wij dienen daartoe een gewijzigd amendement nr.
909 in.
Verder vragen wij aandacht voor de vroeg- en voorschoolse educatie. Het
positieve effect daarvan is voor ons nog niet voldoende duidelijk vastgesteld. Wij willen
dan ook dat het college gaat werken aan meetbare kwaliteitsverbeteringen door een nog
actievere inzet op taal, zowel voor de leiders en leidsters als de kinderen. Hiervoor dienen
wij een gewijzigde motie nr. 910 in.
(De heer PATERNOTTE: Uw amendement voor middelen voor
hoogbegaafde kinderen had als dekking de KBA. Er ligt nu een
accentamendement. Wat is de nieuwe dekking?)
De dekking gaat uit van het budget voor passend onderwijs. Het mooie daaraan is
dat we er prima zijn uitgekomen in overleg met de wethouder die ook al van plan was om
een deel van het initiatiefvoorstel daaruit te gaan betalen. Daar zijn we prima uitgekomen.
(De heer PATERNOTTE: Ik ben erg enthousiast over het initiatiefvoorstel
van de heer Toonk. Als u echter het budget voor passend onderwijs
gebruikt, dan betekent het dat u dit ten koste wilt laten gaan van kinderen
met een beperking die daardoor passend onderwijs nodig hebben. Klopt
dat?)
Nee. Passend onderwijs is een budget dat precies bedoeld is voor wat de term
inhoudt: voor passend onderwijs.
(De heer PATERNOTTE: We kunnen hier nog een tijd over doorgaan,
maar de Wet passend onderwijs en de definitie van passend onderwijs
gaat over kinderen die nu nog in het speciaal onderwijs zitten en straks op
gewone basisscholen komen en extra aandacht, extra geld en extra hulp
nodig hebben. Het maakt niet uit aan welke docent u het vraagt, de
meesten zullen dit beamen. Het budget voor passend onderwijs is daar
voornamelijk voor bedoeld. Dat bent u toch met mij eens?)
Ik heb u net al gezegd waar voor ons het budget passend onderwijs voor bedoeld
is. Ik reken op uw steun daarvoor.
Het tweede accent dat wij willen aanbrengen, betreft de doorstroming van het
autoverkeer. ledere Amsterdammer voelt dagelijks aan den lijve dat die verre van
optimaal is. Als wij bedenken dat de regie over de doorstroming soms bij vijf partijen kan
liggen, dan is dat misschien niet heel vreemd. Daarom vragen wij het college om in kaart
te brengen of een andere organisatievorm of meer centrale regie hiervoor een oplossing
kan bieden. Hiervoor dienen wij een gewijzigde motie nr. 867 in. Tegelijkertijd dienen wij
ook een gewijzigde motie nr. 866 in waarin we het college vragen om, alvorens de extra
bijdrage van Amsterdam voor de westelijke tramlijnen beschikbaar te stellen, ons
daarvoor een plan voor te leggen.
Dan onze belofte om orde op zaken te stellen. Ik sprak net al over de verlaging
van de afvalstoffenheffing. Er is nog meer goed nieuws. Door een paar eenvoudige
ingrepen — het centraliseren van het ophalen van afval, het scheiden van afval en het
47
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
recyclen van afval — kan nog zeker 50 euro van het tarief af. Om hier nu echt werk van te
maken, dienen wij samen met het CDA motie nr. 908’ in waarin we de wethouder
oproepen om een concreet en in de tijd vastgelegd stappenplan te maken om de
afvalstoffenheffing te verlagen en dit vast te leggen in het financieel meerjarenperspectief
van de stadsdelen.
Op het terrein van vastgoed vragen we het college eenvoudigweg om te doen wat
het heeft beloofd, namelijk vastgoed verkopen. Wij dienen hiertoe een gewijzigd
amendement nr. 878’ in waarin we het college oproepen om hier in 2014 mee te beginnen
en een motie om de opbrengsten op te nemen in het financieel meerjarenperspectief
2015.
Ik wil in deze categorie nog een laatste argument naar voren brengen en wel over
de leesbaarheid van de begroting. We spreken hier ieder jaar over en, beste collega-
raadsleden, beste collegeleden, wees eerlijk. Ik heb de begroting bij me. Dit boekwerk is
echt niet te begrijpen voor de gemiddelde Amsterdammer. Dit moet beter en dit kan ook
beter. Kijk naar een stadsdeel als Oost. Kijk nota bene naar een stad als Londen waar ze
het met zestien pagina's doen. Het kan dus wel. Wij horen heel graag van de wethouder
nogmaals de toezegging die hij ons hierover in de commissie deed.
Wij willen het college en de ambtenaren danken voor de enorme inspanning om
deze begroting op te stellen en we wensen iedereen succes bij het uitvoeren van de
laatste bijstellingen. Ik heb nog een nagekomen mededeling. Op basis van het preadvies
trekken wij motie nr. 877 in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
67° Amendement van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014
(stimuleren onderwijs van meer- en hoogbegaafden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 909’).
Besluit:
- de begroting 2014 zodanig te wijzigen dat een bedrag van 200.000 euro
binnen het budget Passend onderwijs/SO (voormalig budget Bestedingsplan
SO) expliciet gelabeld wordt voor beter onderwijs aan meer- en hoogbegaafde
kinderen;
- de helft van dit bedrag (100.000 euro) voor 1 maart 2014 als aanjaagpremie
te verdelen onder de een tot drie schoolbesturen die voor 1 februari de beste
plannen presenteren om het onderwijs aan meer- en hoogbegaafde kinderen
te verbeteren.
68° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (versnellen
westelijke tramlijnen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 866’).
Besluit:
Bij het gereserveerde geld voor het project Westelijke Tramlijnen pas tot
besteding over te gaan nadat de gemeenteraad er aan de hand van een uitgewerkt plan
een expliciet besluit over heeft genomen zodat een integrale afweging gemaakt kan
worden.
48
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
69° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbetering
kwaliteit van vroeg- en voorschoolse educatie (VVE)) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 910’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__in 2014 een significante en meetbare verbetering van de kwaliteit van VVE te
realiseren door een nog actievere inzet op het laten voldoen aan de geldende
taalnorm van leiders en leidsters binnen VVE;
- de resultaten van deze verbetering voor de begroting 2015 te rapporteren aan
de gemeenteraad.
70° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbeteren
doorstroming autoverkeer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 867).
Draagt het college van burgemeester en wethouders op:
-__in de eerste helft van 2014 een onderzoek uit te voeren naar hoe dit anders
georganiseerd kan worden en daarin mee te nemen of er één RVE volledig
verantwoordelijk gemaakt kan worden voor een optimale doorstroming en
bereikbaarheid per auto op het volledige plusnet en de middelen daartoe
krijgt;
- daarin de onafhankelijke positie van Bureau Stadsregie inclusief de
stadsregisseur expliciet te betrekken en te bezien of deze bij deze RVE
ondergebracht kan worden.
71° Motie van de raadsleden Poot en Van Drooge inzake de begroting 2014
(plan tot verlaging afvalstoffenheffing) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 908’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de raad een grondstoffenvisie voor te leggen die leidt tot een significante
verlaging van gebruikte grondstoffen in de stad, een toename van hergebruik
en een afname van de hoeveelheid afval;
- de raad een concreet en chronologisch verankerd stappenplan voor te leggen
dat leidt tot significante en structurele verlaging van de afvalstoffenheffing op
basis van de drie rapporten over afvalstoffenheffing (van USI, E&Y en
Cebeon) en de grondstoffenvisie zoals hierboven genoemd;
- in dit plan aan te geven hoeveel de afvalstoffenheffing per jaar verlaagd zal
worden door de stadsdelen en dit ook in het FMP van de stadsdelen te
verwerken alsook te communiceren naar de Amsterdammers.
72° Amendement van de raadsleden Poot en Mulder in zake de begroting
2014 (beveiliging religieuze en maatschappelijke instellingen) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
888’).
Besluit:
- __ vooruitlopend op structurele afspraken met de Joodse gemeenschap, het Rijk
en stadsdeel Zuid voor 2014 een bedrag van 150.000 ter beschikking te
stellen voor een bijdrage aan de kosten voor de beveiliging van religieuze en
maatschappelijke instellingen;
- dit bedrag te dekken door:
- 50.000 euro te onttrekken aan de reserve wij Amsterdammers;
49
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
- 100.000 euro te onttrekken aan de reserve OOV.
73° Motie van de raadsleden Poot en Mulder inzake de begroting 2014
(beveiliging Joodse instellingen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. G).
Verzoekt het college:
- in overleg te treden met het Rijk, stadsdeel Zuid en de Joodse gemeenschap
met als doel om afspraken te maken over het structureel verbeteren van de
objectieve en subjectieve veiligheid enerzijds en de wijze waarop de
financieringslast van de beveiliging wordt gedragen anderzijds;
- uiterlijk bij de begroting 2015 voorstellen aan de gemeenteraad voor te
leggen.
74° Amendement van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de
begroting 2014 (gemeentelijk vastgoedbezit) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 877).
Besluit:
De tekst in de begroting 2014 op pagina 36 onder maatrege! 18 Vastgoedstrategie
als volgt te herschrijven:
‘De maatregelen 19 Facturatie- en incasso en 21 Huisvesting stadsdelen leveren
geen besparing in 2014. Deze (nog niet aan de lijn overgedragen) maatregelen worden
uitgewerkt onder de verantwoordelijkheid van het programma Organisatieontwikkeling.
Maatregel 18 Vastgoedstrategie is gericht op hoe om te gaan met de vastgoedportefeuille
van de gemeente Amsterdam. Eind september wordt door de trekker gerapporteerd over
mogelijke besparingsscenario’'s en dan wordt er een taakstelling aan verbonden. In 2014
wordt gestart met de verkoop van gemeentelijk vastgoed dat de gemeente op de markt wil
brengen.’
75° Motie van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting
2014 (verkoop gemeentelijk vastgoed in kadernota 2015) (Gemeenteblad afd. 1, nr. H).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Baten uit de verkoop van gemeentelijk vastgoed op te nemen in het financieel
meerjarenperspectief in de kadernota 2015 waarbij uiterlijk in 2015 de eerste baten zullen
worden ingeboekt.
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen.
Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Om te beginnen wil ik mij aansluiten bij de
woorden van mijn collega Paternotte over wat ik al eerder boekhoudkundige trucs
noemde. Versneld afschrijven van investeringen vinden wij iets anders dan bezuinigen.
Bezuinigen betekent dat we minder geld uitgeven. Daarom hebben wij ook de motie van
D66 gesteund. Ik wil echter vooral onze eigen voorstellen bespreken. Sinds enkele weken
is de politiewebsite Misdaad in kaart in de lucht. Op die website kan men precies zien hoe
vaak er wordt ingebroken in een buurt. Die website openbaart een heel pijnlijke kloof. In
één oogopslag is namelijk te zien wie de voornaamste slachtoffers van dit soort
criminaliteit zijn. De inbraakcijfers zijn relatief hoog in een krachtwijk als Bos en Lommer
50
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
en relatief laag in de zogeheten ‘nette’ buurten. Dat is onuitstaanbaar. Rijkere burgers zijn
immers prima in staat om hun spullen te vervangen en zijn waarschijnlijk beter verzekerd.
Bij minder bemiddelde burgers is dat waarschijnlijk veel minder snel het geval of
vanzelfsprekend. Zo bezien treft een inbraak hen dus ook veel harder. Dat is nog naast de
aanslag op het veiligheidsgevoel. Daarvoor maakt het niet uit hoeveel geld iemand heeft.
Het is een extra argument om het CDA-amendement over de bestrijding van inbraken te
handhaven. Het college schrijft in het preadvies dat een extra financiële investering door
de gemeente niet nodig zou zijn. Het CDA waagt dat echter te betwijfelen. Een stijging
van 18% is wel degelijk een aanleiding voor extra inspanningen. Daarbij ben ik benieuwd
of de burgemeester recentere cijfers kan geven. We kennen nu de cijfers tot en met
afgelopen voorjaar en we zijn nu alweer bijna zes maanden verder. Hoe staat het nu met
de inbraken? Ik durf onze stelling ook vol te houden gezien de nog steeds gebrekkige
oplossingspercentages. Meer inzet van de gemeente geeft de politie hopelijk ook meer
ruimte om te rechercheren. Ik handhaaf dus ons amendement en vraag de raad om steun.
Begroten is keuzes maken. De bestrijding van inbraken heeft daarom voor het CDA
voorrang op nog meer subsidies voor broedplaatsen.
De maatschappelijke stages vormen een ander punt waarvoor ik aandacht wil
vragen. Er is net besloten om de maatschappelijke stages op te heffen. Dat is ontzettend
zonde, zeker als we een participatiesamenleving nastreven. De maatschappelijke stage
levert bij uitstek een waardevolle bijdrage aan de vorming van leerlingen en jongeren. De
kans dat zij daarna actief blijven als vrijwilliger wordt daarmee vergroot. De overgrote
meerderheid van ouders en schoolleiders is enthousiast over de maatschappelijke stage.
Maatschappelijke organisaties hebben geïnvesteerd in een praktische uitvoeringsstructuur
van de maatschappelijke stage. Ik vraag daarom per motie aan het college dat het zich
uitdrukkelijk uitspreekt voor het behoud van de maatschappelijke stage en zich er actief
voor inspant. Laten we behouden wat waardevol is. Ik kan mij voorstellen dat dit de
wethouder van het sociale doe-het-zelven aanspreekt.
Een laatste punt vormen de uitstaptrajecten voor prostituees. In de commissie heb
ik daarnaar gevraagd. Uit de beantwoording van de burgemeester per brief, waarvoor
dank, blijkt dat de subsidie voor uitstaptrajecten in 2014 wordt afgebouwd naar
65.000 euro terwijl het bedrag in 2013 nog 105.000 euro was. De Dienst Werk en
Inkomen neemt namelijk binnen het eigen budget een deel van die cliënten over. Een deel
van de uitstappende prostituees dreigt hiermee echter buiten de boot te vallen omdat zij
vanwege allerlei redenen niet in aanmerking komen voor een uitkering. Het zijn de
zogeheten nuggers, de niet-uitkeringsgerechtigden. Hoewel dit aangekondigd is, heeft de
Dienst Werk en Inkomen voor deze specifieke doelgroep nog geen aanpak ontwikkeld.
Het project Second Step voorziet via dagbesteding en werk- en leertrajecten juist in een
aanpak voor deze groep, gericht op het opdoen van werkervaring in combinatie met
persoonlijkheidsversterking en empowerment. Wij hebben daarom een heel bescheiden
amendement om hier 15.000 euro aan te besteden. Het is in deze begroting een
miniamendement, maar wij vinden dit toch zo belangrijk dat wij het voorstellen. Wij willen
dit dekken door de GGD geen 100.000 euro algemeen meubilairkrediet te geven, maar
85.000 euro. Ons leek dat dit mogelijk moet zijn. Daarmee kunnen ex-prostituees in
aanmerking komen voor een traject terwijl zij anders misschien niets hebben.
Ik heb nog een motie van mijn collega Van Drooge om de begroting en de
jaarrekening dichter bij de Amsterdammers te brengen. Net heeft mevrouw Poot er ook al
iets over gezegd. In deze raad wordt er geklaagd over de leesbaarheid van de begroting
en de jaarrekening. Bedoeld wordt dan om deze financiële stukken ook voor leken
begrijpelijk op te schrijven. Voor financiële kenners zijn deze beide stukken natuurlijk
51
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
prima leesbaar en zeer begrijpelijk. Anderzijds vraagt de raad regelmatig om de beide
stukken verder uit te breiden met nog meer specifieke informatie, bovenop de 539
pagina's die de begroting nu al omvat. De uitkomst van de manhaftige pogingen van het
college om deze onverenigbare doelstellingen te verenigen, voldoet aan geen van beide
doelstellingen. Om deze gordiaanse knoop te ontwarren, hebben wij een nieuwe motie.
Tot slot rest mij niets anders dan het huishoudboekje. De moties nrs. 896, 897 en
911 trekken wij in. Motie nr. 922 over het richten van het stimuleringsfonds
volkshuisvesting op ouderenhuisvestiging handhaven we, want hopelijk wordt in de
volgende raadsvergadering ons initiatiefvoorstel Ouderen in de buurt behandeld. Dit is
daar alvast een invulling van.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
76° Amendement van het raadslid Shahsavari-Jansen inzake de begroting
2014 (subsidie voor uitstaptrajecten prostituees) (Gemeenteblad afd. 1, nr. I).
Besluit:
- in 2014 15.000 euro subsidie beschikbaar te stellen voor het project Second
Step;
- dit te dekken door dit bedrag in mindering te brengen op het algemeen
meubilairkrediet van 100.000 euro in 2014 voor de Geneeskundige en
Gezondheidsdienst Amsterdam (pagina 442).
77° Motie van de raadsleden Shahsavari-Jansen en Van der Pligt inzake de
begroting 2014 (behoud maatschappelijke stage) (Gemeenteblad afd. 1, nr. J).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- zich uitte spreken voor het behoud van de maatschappelijke stage;
- in samenwerking met de scholen en maatschappelijke organisatie scenario's
te ontwikkelen voor een breed behoud van de maatschappelijke stage in
Amsterdam en hiervan verslag te doen aan de raad.
78° Motie van het raadslid Van Drooge inzake de begroting 2014 (bericht aan
de Amsterdammer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. K).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- met ingang van 2014 tweemaal per jaar een Bericht aan de Amsterdammers
te publiceren met de hoofdlijnen van de begroting en de jaarrekening;
- deze berichten op dezelfde dag en hetzelfde moment als de formele begroting
en de jaarrekening te publiceren;
- de vormgeving af te stemmen op de geïnteresseerde en betrokken
Amsterdammer en de geïnteresseerde bezoeker van onze stad.
Het amendement en de moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER: Voordat we schorsen wil ik u er nogmaals op wijzen dat u aan
de griffietafel de geheime stukken kunt inzien en daarna kunt besluiten of u bespreking
wenst dan wel of we het punt straks kunnen hameren.
52
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer De Goede.
De heer DE GOEDE: Het is laat op de middag en ik zal geen beschouwing over
de wereld houden. We feliciteren natuurlijk de burgemeester van New York met zijn
verkiezing, maar ik denk dat ik me vandaag probeer te beperken tot de begroting van de
gemeente Amsterdam.
(De heer MULDER: U noemde net New York, weet u met welk speerpunt
de democratische burgemeester heeft gewonnen?)
Ja, ik weet welk speerpunt dat is: selectief fouilleren. Onze partij is daar niet voor.
In New York bestaat het stop-and-frisk-beleid. U hebt begrepen dat onze partij van plan is
om daar volgende week uitgebreid aandacht voor te vragen in de Raadscommissie voor
Algemene Zaken en te bepleiten dat dit niet ook in Amsterdam moet gebeuren. Dank u
wel dat u ons daar nog een keer op wijst.
(De heer MULDER: Het andere speerpunt vormde betaalbare woningen
in de stad. In alle delen van de stad.)
Daar zijn wij uiteraard ook voor, maar ik weet inmiddels hoe hoog de
vierkantemeterprijs in New York is. Die is bij lange na niet de prijs in Amsterdam. Daarom
complimenten voor onze wethouder voor het betaalbaar houden van de grond. Ik neem
aan dat die complimenten dan ook namens u zijn. Dank u wel, mijnheer Mulder.
Allereerst steunen wij natuurlijk van harte het betoog van mevrouw Poot over de
leesbaarheid van de begroting. Wij hebben dit ook regelmatig met de wethouder
besproken. Ik ben heel blij dat de wethouder ons nog voor het eind van het jaar de nieuwe
begrotingsstijl voor volgend jaar laat zien zodat na deze periode een geweldige periode
aanbreekt waarbij iedereen, alle mensen op de publieke tribune en alle mensen thuis dat
boek kan doornemen en we samen kunnen zien hoe Amsterdam beter wordt. De kijkers
thuis kan ik melden dat er inmiddels gejuicht wordt op de publieke tribune.
Ik zal ook niets zeggen over broeken en of ze te groot of te klein zijn en wie ze wel
of niet aan mag trekken. GroenLinks vindt namelijk dat er al te veel broeken in de stad
zijn. Ik zag vandaag een voorstel van de Pvd waaruit bleek dat 93% van de straten in
Amsterdam naar mannen is genoemd. Het is daarom een goed initiatief van de PvdA. Wij
zullen dat bevestigen door motie nr. 912 die we niet voor niets Meisjes hebben genoemd.
Er is heel veel aandacht voor overlastgevende jongeren in de stad. Als dat nodig is, dan is
dat prima, maar er is heel weinig aandacht voor meisjesgroepen in de stad. Wij vinden dat
het college daar meer aandacht aan moet besteden.
Bij de kadernota eerder dit jaar werden de grote financiële lijnen uitgezet en we
zijn blij dat alle verzoeken die toen zijn ingediend, terugkomen in de begroting.
Bijvoorbeeld een enorme stap vooruit bij de verduurzaming van woningen in Amsterdam.
Investeren in de kenniseconomie van Amsterdam via AMS. Investeren in Health Valley
waardoor we een gezondere stad krijgen en nieuwe oplossingen voor oude problemen
krijgen. Complimenten, college, voor de manier waarop u dat hebt weten te verwerken.
En, mijnheer Ivens, wij zullen dan ook akkoord gaan met de begroting, want wij nemen die
verantwoordelijkheid als bestuurspartij in Amsterdam.
Twee punten die op dit moment heel actueel zijn en waarover we later nog zullen
spreken. Bij de kadernota hebben we grote problemen bij het vereveningsfonds gezien.
53
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
We hebben reserves moeten treffen. Wat zien we nu? De 8-maandsrapportage is net
verschenen en zullen we volgende week bespreken. De problemen zijn voortvarend en
goed aangepakt. Er valt misschien geld vrij om te investeren, mijnheer Paternotte, in een
nieuw AIF. Er valt geld vrij om te investeren in woningbouw, mijnheer Mulder. Wij zullen
daarom de komende tijd zeker debatteren over geld dat we eerst misschien kwijt zouden
zijn aan allerlei problemen op de woningmarkt, maar dat dankzij dit college terug kan
vloeien naar de algemene middelen zodat we het weer kunnen inzetten. Hulde, mijnheer
Van Poelgeest. Een ander probleem zag ik al in het verkiezingsprogramma van de Partij
van de Arbeid staan: werkloosheid en jeugdwerkloosheid. Ik kan niet anders zeggen dan
dat het er aan het begin van deze periode somber uitzag, maar dit college heeft het onder
leiding van mevrouw Van Es goed weten aan te pakken. Hulde, mevrouw Van Es. Tot
zover de verkiezingsretoriek, terug naar de inhoud.
Het aanpakken van afval in de stad is een gezamenlijk initiatief van verschillende
partijen. We hebben dit regelmatig besproken, mevrouw Poot. Er wordt te veel afval
geproduceerd en er wordt te weinig uit de bek van het monster gehouden. Afval wordt in
Amsterdam gewoon verbrand. Wij willen graag dat er meer wordt gerecycled, dat er geen
papiertje om het wikkeltje van het zakje van het snoepje zit, maar dat er minder afval in de
samenleving komt. Dat zal leiden tot lagere lasten voor de burger. Wat ons betreft kunnen
we het principe ‘de vervuiler betaalt’ invoeren. Als mensen veel vervuilen, dan betalen ze
meer en wie niets vervuilt, betaalt niets. Het zou heel mooi zijn als we daar in de toekomst
op uit zouden komen. Wij verzoeken het college in onze gezamenlijke motie om dit aan te
pakken en te komen met een grondstoffenvisie die de afvalproblemen aanpakt en leidt tot
lagere lasten.
(Mevrouw POOT: Leuk. Ik denk namelijk dat we het hierover helemaal
eens kunnen zijn. Ik vind het ook leuk dat u de vervuiler wilt laten betalen
en wie geen afval heeft, hoeft ook geen afvalstoffenheffing te betalen. Dat
leidt natuurlijk onmiddellijk tot een heel andere kwestie. Wat gebeurt er
met de kwijtscheldingen voor wie de afvalstoffenheffing niet kan betalen?
Ik neem aan dat u er voorstander van bent om ook dat systeem te
herzien.)
Daar kan ik een heel lang antwoord op geven, maar het korte antwoord is: nee.
Dat weet u. We voeren al vier jaar een discussie over de solidariteitsheffing. Mensen die
de afvalstoffenheffing niet kunnen betalen, krijgen kwijtschelding. Daar blijven we bij, want
het is de enige manier in Amsterdam om mensen die het al niet breed hebben net dat
extraatje te geven wat ze nodig hebben. Daar houden wij aan vast.
(Mevrouw POOT: Dan concludeer ik dat uw toezegging dat mensen die
geen vuil produceren niet hoeven te betalen in ieder geval niet klopt.)
Ik zei: nog niet. We hebben bekeken of er andere mechanismen zijn zoals de
manier waarop men in Noord te werk gaat waar men per vuilniszak betaalt. Er zijn ook
mogelijkheden om spullen naar de recyclewinkel of repareercafés te brengen. Er zijn heel
veel manieren om ervoor te zorgen dat er minder afval komt. Ik ga ervan uit dat we het
daar de komende tijd uitgebreid over zullen hebben.
Daarmee kom ik bij onze speerpunten, onze accenten, de krenten in de pap in
deze begroting. Het is natuurlijk een goede begroting, evenwichtig en uitgebalanceerd en
financieel deugdelijk, maar het kan altijd beter. Daarom heb ik een aantal voorstellen die
ik met u wil bespreken. Een aantal ervan hebben we al ingediend en ik zal nu de
gewijzigde voorstellen benoemen.
Allereerst het Oostveer. De heer Molenaar heeft dit al uitgebreid in de commissie
met u besproken. Nog voor de verkiezingen van 2014 zal er een nieuw voetgangers- en
54
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
fietsveer tussen de Hamerstraat en het KNSM-eiland gaan varen. Om dat op een iets
andere manier vast te leggen, is motie nr. 864 ingediend.
Dan de groene lopers. Groene corridors door de stad met gezonde lucht. We
hebben er een voorstel voor ingediend dat gewijzigd is. Dat is al in de commissie aan de
orde geweest, maar ik heb begrepen dat ik het formeel moet intrekken en hierbij moet
bevestigen dat het een accentmotie is geworden. Bij dezen.
Dan een onderwerp dat een verrijking voor de stad Amsterdam zal worden: de
daknatuur. Heel veel daken in de stad worden niet benut. De afgelopen dagen hebt u
allemaal gezien dat dat een groot probleem is: als het hard regent, dan overstromen de
straten en de putten. Daknatuur kent een soort sponswerking die heel goed kan helpen
om dat aan te pakken. Wij hebben daarvoor motie nr. 869 waarvoor een gewijzigde
dekking wordt aangedragen. Overeind blijft dat die daknatuur er zal komen.
Dan iets wat ik van veel kinderen hoor. Als ik vraag waar de melk vandaan komt,
dan is het antwoord: uit de supermarkt. Waar komt de melk echt vandaan? Van de
boerderij. Daarom vinden wij dat de gemeente Amsterdam aandacht moet blijven
besteden aan boerderijeducatie en kinderen uit de stad in contact moet brengen met
boeren en met de dieren die het eten leveren.
(De heer VAN LAMMEREN: Groene daken en overstromingen. Ik kan mij
herinneren dat ik op 13 juli 2011 een motie heb ingediend over juist dit
onderwerp. Het verbaasde mij dat u tegen was. Kunt u mij uitleggen hoe u
bij zinnen bent gekomen?)
Ik weet niet of ik tegenstemde omdat ik tegen was. Het zal vast iets te maken
hebben gehad met een afspraak die we destijds hadden. Daar ben ik eerlijk in. Het
streven naar meer daknatuur blijven we steunen. Ik denk dat u ons af en toe op een goed
spoor zet. Dank daarvoor.
(De heer VAN LAMMEREN: Een afspraak met wie en waarover?)
Bij een begrotingsbehandeling is het geven en nemen.
(De heer VAN LAMMEREN: Met de Amsterdamse burgers of met het
college?)
Nee, wij proberen optimaal op te komen voor de Amsterdamse burger. Ik denk dat
ons dat ook heel goed lukt. In ieder geval zolang wij zeven zetels meer hebben dan de
Partij voor de Dieren. Misschien wordt dat anders na de verkiezingen. Ik daag u uit.
(De VOORZITTER: U hebt er zes meer, mijnheer De Goede.)
Ik ga door. Het voorstel over frictiekosten bij de AWBZ is ongewijzigd. Ik zal er
daarom nu niet verder op ingaan. Dat geldt ook voor de herijking van de maatschappelijke
opvang. Motie nr. 880 blijft ongewijzigd.
Dan iets wat vorig jaar geregeld had moeten worden: het voorstel voor de
rechtswinkel. Bij de vorige begroting is een voorstel ingediend om de winkel nog een jaar
te financieren. Het is immers belangrijk dat mensen die een juridisch probleem hebben
ergens terechtkunnen. Zeker nu de overheid zich steeds meer terugtrekt en er steeds
meer onenigheden, moeilijkheden en rechtszaken zijn. Het college heeft toen toegezegd
om in 2013 met een voorstel te komen en te bekijken hoe wij na een extra jaar financieren
met de rechtswinkel omgaan. In het preadvies staat dat de rechtswinkel nog een jaar
gefinancierd is en dat het nu ophoudt. Daar hebt u gelijk in, maar dan moet u ook zo
eerlijk zijn om te zeggen dat het u niet gelukt is om ons een voorstel over de toekomst van
de rechtswinkel voor te leggen. Daarom stellen wij voor om de rechtswinkel in 2014
nogmaals te steunen. Wij hopen dat u heel snel een plan voorlegt om de rechtswinkel in
de toekomst te handhaven. Met zoveel juristen in de raad en in het college kan ik mij
55
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
voorstellen dat er een grote liefde bestaat voor dit soort initiatieven. We gaan er dus mee
door.
Motie nr. 887 over geld voor armoede is ongewijzigd. De motie over meisjes, nr.
912’, heb ik al genoemd. Dan motie nr. 915 over de Wet milieubeheer. Dit college heeft
grote inspanningen aan de dag gelegd om de COs-uitstoot in de stad te verminderen,
zeker die van onze eigen organisatie. Er is geanalyseerd waar we de komende jaren nog
echte winst kunnen behalen. Dat is in het bedrijfsleven. Ik kan mij voorstellen dat niet
iedereen daarvoor tonnen wil uitgeven. Samen met mevrouw Ruigrok en mevrouw Van
der Heijden dienen we een motie in om het bedrijfsleven daarbij te helpen. Er is de Wet
milieubeheer die stipuleert dat we het geld dat we in een beter klimaat investeren ook
weer terug kunnen verdienen. Op die manier willen we met ondernemers omgaan. We
willen dat er extra mensen in de stad komen die bedrijven adviseren en helpen om door
investeren geld te verdienen en door investeren een beter milieu kunnen krijgen. Wij
denken dat dit in de komende jaren een heel grote stap betekent om Amsterdam een
klimaatvriendelijke zo niet een klimaatneutrale stad te laten worden.
Dan motie nr. 916, ons voorstel voor de juridische vorm van het Comité 4 en
5 mei. Wethouder Gehrels heeft in de Raadscommissie voor Economische Zaken,
Bedrijven, Personeel en Organisatie toegezegd dat zij een voorstel wil doen voor alle
verbonden partijen en de juridische constructie die deze moeten hebben. Ik hoor graag in
de raad herhaald dat dit nog voor het eind van het jaar in de commissie wordt behandeld.
Als dat zo is, dan ben ik bereid om het voorstel in te trekken en praten we er later over.
Dan ons laatste voorstel. Op dit moment wordt gevierd dat 150 jaar geleden de
slavernij werd afgeschaft. Wij denken dat nu het moment is om op een andere manier
handel te gaan drijven: fairtrade, eerlijke handel. Wij kopen geen producten meer die
onder zeer erbarmelijke omstandigheden in Bangladesh, Sri Lanka of Brazilië worden
geproduceerd. Vanaf nu verloopt handel eerlijk. Daarvoor hebben we het voorstel om van
Amsterdam een fairtradegemeente te maken. Dat betekent niet dat van vandaag op
morgen alle winkels en alle inkoop fairtrade zijn, maar dat het wel heel hard gaat en dat
Amsterdam op de lange duur misschien de eerste stad ter wereld is waar 100% fairtrade
is.
Tot zover mijn bijdrage. Ik wil graag zes moties indienen. Ik hoor graag de
antwoorden van het college op de voorstellen zodat we morgen in de tweede termijn er
verder over kunnen praten.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
79° Motie van het raadslid Combrink inzake de begroting 2014 (1 ha
daknatuur) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 869’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- bij verkoop van gemeentelijk vastgoed in 2014 een deel van de opbrengst te
bestemmen voor de realisatie van 1000 m? openbaar toegankelijke daknatuur:;
- tevens gemeentelijke daken in te brengen in het project 1 ha daknatuur.
80° Amendement van de raadsleden Combrink en Poorter inzake de
begroting 2014 (boerderijeducatie) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 923).
Besluit:
56
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Te garanderen dat boerderijeducatie in 2014 kan worden voortgezet. De
benodigde 25.000 euro hiervoor te dekken uit de groengelden.
81° Amendement van de raadsleden Van Roemburg en Ulichki inzake de
begroting 2014 (behoud de Rechtswinkel Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 881’).
Verzoekt het college:
- de Rechtswinkel Amsterdam in elk geval het komende jaar te behouden voor
de stad door een subsidie van maximaal 25.000 euro;
- de subsidie te bekostigen uit de reserve OOV of de reserve
decentralisatiegelden OOV;
- alsnog binnen twee maanden met een voorstel te komen over de toekomst
van de Stichting Rechtswinkel Amsterdam zoals reeds in 2012 is besloten.
82° Motie van de raadsleden Ulichki en Poorter inzake de begroting 2014
(meisjes) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 912).
Verzoekt het college:
- bereik en aanbod voor meisjes binnen het jongerenwerk nieuwe stijl en
Intensief Preventieve Aanpak (IPA) in kaart te brengen;
- het overzicht meisjeswerk en voorstellen voor de kadernota 2015 aan de
gemeenteraad voor te leggen.
83° Motie van de raadsleden De Goede, Ruigrok en Van der Heijden inzake
de begroting 2014 (uitvoering Wet milieubeheer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 915).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- met de Regionale Uitvoerings Dienst (RUD) een duidelijke Dienst Niveau
Overeenkomst (DNO) te sluiten over te bereiken COz-reductie bij het
Amsterdamse bedrijfsleven door gebruik te maken van de mogelijkheden van
de Wet milieubeheer voor ondernemers;
-__in overleg en in samenwerking met vertegenwoordigers van het Amsterdamse
bedrijfsleven te kijken hoe de inzet van de RUD kan leiden tot het grootst
mogelijke resultaat;
- de raad voorstellen te doen over flankerend beleid die het succes van de
toepassing van de Wet milieubeheer voor bedrijven kan vergroten, zoals het
wegnemen van obstakels, financiering, voorlichting, handhaving, enzovoort;
- bij toekomstige duurzaamheidsrapportages in kaart te brengen hoe de
uitvoering van de Wet milieubeheer bijdraagt aan CO-reductie, het creëren
van banen en het realiseren van rendement op investeringen bij ondernemers
in Amsterdam.
84° Amendement van de raadsleden De Goede, Van der Heijden en Ivens
inzake de begroting 2014 (Amsterdam als fairtradegemeente) (Gemeenteblad afd. 1, nr.
917’).
Besluit:
57
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Een bedrag van 30.000euro uit te trekken om als Amsterdam een
fairtradegemeente te worden door onder meer het certificaat ‘fairtradegemeente' te
behalen en dit te dekken uit begrotingspost 3100401 (citymarketing en toerisme).
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Evans-Knaup.
De heer EVANS-KNAUP: Met de uitstekende brief vorige week van de
burgemeester dachten we dat er een voorlopig einde was gekomen aan de Sint-en-
Pietdiscussie. Als ik alle moties en amendementen echter lees, dan lijkt het wel alsof we
hier allemaal Sinterklaas zijn. Het is duidelijk, dames en heren, de verkiezingen zijn in
aantocht en daarom moet er campagne gevoerd worden. We zagen de voortekenen al bij
de kadernota toen de Groenlinks-campagneboot werd aangekondigd die voortaan tussen
Noord en Oost moet gaan varen. De verkiezingsslogan kan voor half geld meegevoerd
worden omdat de VVD graag de reclamebelasting drastisch wil verlagen. Hier blijft het niet
bij. Vrijwel iedere partij doet vandaag een voorstel of voorstelletjes om haar achterban te
plezieren. We zien een voorstel voor 1 ha dakpark. Een voorstel voor een gemeentelijke
lerarenbeurs, terwijl het Rijk al een dergelijke studiebeurs aanbiedt. En een voorstel om
15.000 euro uit te trekken om de titel fairtradestad te mogen voeren.
(De heer DE GOEDE: Ik ken Red Amsterdam als een partij die in eerste
instantie het levenslicht heeft gezien uit protest tegen ondergronds
vervoer. Blijkbaar verlegt u nu uw speerpunt naar vervoer over het water.
Is Red Amsterdam ineens tegen een enorm goed initiatief om mensen
van het KNSM-eiland naar de Hamerstraat te vervoeren?)
Nee hoor, absoluut niet. Wij zijn voor alle slimme manieren van vervoer tegen
acceptabele kosten. Ik vind wel dat we over grote kwesties moeten nadenken en niet over
kleine, maar ik kom er zo in mijn betoog op terug.
Uit het conservatieve deel van de raad krijgen we ideeën als het afpakken van
kwijtschelding als iemand zijn vuilniszak op de verkeerde dag buiten zet of het afschaffen
van de lastige huurteams in het Wijksteunpunt Wonen. Afhankelijk van de politieke kleur
zijn het allemaal leuke ideetjes. Het mag duidelijk zijn, deze raadsperiode zit erop. We zijn
uitgeregeerd, klaar voor de verkiezingen. Dat is onterecht. Amsterdam staat namelijk voor
grote uitdagingen. We krijgen een nieuw bestuurlijk stelsel en hoewel we vandaag
besluiten hoeveel we de bestuurscommissieleden zullen vergoeden en hoeveel geld ze
aan computers mogen uitgeven, weten we nog steeds niet wat ze precies gaan doen.
Verder zitten we met een door fijnstof verstikkende stad waarbij we alleen op zoek gaan
naar oplossingen om net binnen het wettelijke maximum te blijven. Niet zozeer om de
gezondheid van de Amsterdammers te beschermen, maar om er zeker van te zijn dat we
door kunnen bouwen. Tot slot komen volgens de VNG gemeenten ruim 6 miljard euro
tekort bij de uitvoering van de gedecentraliseerde zorgtaken. Dat betekent voor
Amsterdam bijna 300 miljoen euro. Tekort. Per jaar. Red Amsterdam kent daar de
oplossing ook niet voor, maar gaat er liever serieus mee aan de slag. Dat lijkt ons nuttiger
dan ondoordachte proefballonnetjes op te laten die slechts verkiezingsretoriek lijken te
zijn. Er moet snel en doordacht gehandeld worden. Gebeurt dit niet, dan is Amsterdam
binnen de kortste keren een slecht bestuurbare failliete stad waar het te ongezond is om
op straat te lopen. Dat is geen doemscenario, dat is realiteit. We hadden gehoopt dat we
in deze periode hierover konden praten. Over radicale oplossingen voor radicale
problemen.
58
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik merk dat ik een beetje geërgerd
raak. U blaast een beetje erg hoog van de toren. De andere partijen
bezigen allemaal verkiezingsretoriek, want ze dienen allemaal moties in.
Volgens mij doen ze dat ieder jaar dus ik zie geen verschil. Vervolgens
komt u met een enorm hoogpolig betoog over wat er niet goed is. Als u
het mij vraagt, dan maakt u zich dus schuldig aan precies dezelfde
verkiezingsretoriek als de andere partijen in deze raad. Bent u dat met mij
eens?)
Nee. We maken ons alemaal schuldig aan kleine cadeautjes voor de
Amsterdammers, zeker in verkiezingstijd. Dat is een onderdeel van de politiek. Sterker
nog: ik kom zo meteen met drie voorstellen om precies hetzelfde te doen. Het gaat erom
dat we een aantal heel grote problemen hebben waarover Red Amsterdam bij de
behandeling van de kadernota heeft opgeroepen dat raad en college samen een goede
visie erop moeten ontwikkelen. Daar hebben we geen van allen iets aan gedaan.
Waarschijnlijk ook omdat het probleem te groot is en het naar voren is geschoven. Dat is
echter het grote probleem.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Misschien heb ik mijn mail niet goed
bekeken, maar wanneer heb ik van u een uitnodiging gekregen om een
visie op te stellen en er verder over te praten? Wat is uw aandeel geweest
in het van de grond krijgen daarvan? Ik heb het gemist.)
Ik heb er bij de behandeling van de kadernota een oproep voor gedaan. Dan moet
het college of het college samen met de raad dit oppakken. Wij kunnen er als partij met
één zetel moeilijk het voortouw in nemen om dat voor elkaar te krijgen. Dat moeten we
allemaal doen. De oproep daartoe heb ik gedaan.
(De heer VAN LAMMEREN: Ik hoor Red Amsterdam roepen dat het
slecht gaat met de luchtkwaliteit. Dat klopt ook. Ik ben even nagegaan
hoeveel moties u op dat gebied hebt ingediend en hoeveel ik er heb
ingediend. Laten we er geen wedstrijd van maken, maar wij staan 18-1
voor. Het gaat mij echter meer om de nota Varen waarover uw
duoraadslid heel enthousiast is. Ik vind het heel jammer dat Red
Amsterdam nu hier over de luchtkwaliteit staat te tetteren, maar dat u
tegen een milieuzone was voor de grote glasbakken die hier varen. Zij
dragen veel bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit van de mensen
langs de gracht. Wat wilt u? Bent u voor schone lucht of bezigt u hier
louter verkiezingsretoriek?)
Voor de verduurzaming van de passagiersvaart zijn praktische oplossingen nodig.
Dat is precies wat Red Amsterdam heeft gedaan door een initiatiefvoorstel om die
schepen volledig uitstootvrij te maken. Ik weet niet precies waaraan u refereert, maar dat
is waar wij voor staan.
In de laatste peiling staat Red Amsterdam op nul zetels. Wij kunnen daarom niet
achterblijven en daarom hebben wij ook een paar slimme, maar ondoordachte ideeën,
louter om de kiezers te verleiden. Ik hoop alleen van harte dat ze er niet intrappen.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
85° Motie van het raadslid Evans-Knaup inzake de begroting 2014 (cadeaus
voor Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. L).
Verzoekt het college:
59
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De volgende plannen in 2014 te realiseren:
- op alle vrijliggende fietspaden in de stad een overkapping te realiseren en te
voorzien van een meewindsysteem opdat de gebruikers altijd de wind in de
rug hebben en droog op hun bestemming aankomen;
- voor alle Amsterdamse kinderen een plek op het Barlaeus te reserveren,
voorzien van een diplomagarantie;
- voor alle Amsterdammers tijdens het zomerseizoen een vaste plek op
camping Bakkum te realiseren, waarbij de gemeente zorg draagt voor de op-
en afbouw van het zomerhuisje;
- de kosten die deze plannen met zich meebrengen te dekken door het naar
voren halen van de rentebaten in de begrotingsjaren 2020-2025.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER: Ik ben razend benieuwd naar het preadvies.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: lets minder grappig, maar wel serieuzer. lemand die
van het toneel verdwijnt, moet natuurlijk met een grote klap gaan. Dit jaar heb ik minder
dan tien moties en amendementen. Dat bent u niet van mij gewend. Het worden er acht,
dus dat valt mee. Geen cadeautjes aan de achterban, wel serieuze zaken.
De afgelopen jaren heb ik 20 tot 25 moties ingediend en met kadernota's,
begrotingen en structuurvisies halen wij 30% tot 40% binnen. Ik kan zeggen dat dit heel
veel is. Ik kan ook zeggen dat het niet genoeg is. Ik heb echter overwogen wat de Partij
voor de Dieren hier in de raad doet. Dat is best veel. Hoewel mijn moties worden
verworpen, kreeg ik dit jaar een grote aha-erlebnis bij de moties van andere partijen. Ik wil
die andere partijen daarvoor danken. Ik vraag niet waarom ze dit doen, nee, ik wil ze
bedanken. Ik zal u een paar voorbeelden geven uit de afgelopen jaren.
De tweetakt in boten. Ik ben er in 2010 over begonnen. Ze verdwijnen.
Fantastisch. Ik heb ook over de tweetakttaks gesproken. Mijn actualiteit heeft het vandaag
helaas niet gered, maar binnenkort komt het in dit theater. De duurzaamheidslening werd
de energielening en de gratis draagtassen gingen de gemeenteraad te boven. Europa zet
zich ervoor in.
Nu de moties bij de begroting 2014. Daarbij valt mij een aantal zaken op. Zo komt
D66 met een voorstel over fijnstof. Fantastisch. Ik heb de motie er inmiddels bij gepakt. In
de overwegingen staat: “Daarbij kan worden gedacht aan overslagstations aan de randen
van de stad waarvandaan goederen met schoon vervoer de stad in gaan.” Ik ben er heel
blij mee, maar ik begrijp niet dat de heer Manuel die deze motie indient zijn fractie nog
geen twee maanden geleden heeft opgeroepen om tegen de milieuzone voor bestelauto's
te stemmen. U was tegen en nu zegt u: geacht college, doe er iets mee. Nogmaals, ik
feliciteer u met dit inzicht.
Een andere motie, over groene daken. Er ligt een motie, 1 ha genaamd. Daar
moest ik even over nadenken. 1 ha groene daken. GroenLinks heeft niet zeven zetels
meer, maar slechts zes zetels meer dan de Partij voor de Dieren. Hoeveel vierkante meter
is 1 ha? 10.000 m°. De motie praat over 1000 m?. U stelt dat de gemeente 1000 m? moet
realiseren, maar het lijkt net alsof u een motie indient voor realisatie van 1 ha groen dak.
Helaas is het slechts 1000 m?. Ik ben blij dat GroenLinks dit overneemt. Wij hebben de
60
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
afgelopen jaren achttien moties en amendementen ingediend, maar waarom stoppen bij
1000 mf?
(Mevrouw COMBRINK: Wij willen natuurlijk niet stoppen bij 1000 m’,
maar ik neem aan dat de Partij voor de Dieren de beweging in de
samenleving kent en ook het project 1 ha daknatuur kent. Dan snapt u
ook de titel van de motie.)
Ik weet dat 1 ha 10.000 m° is. Ik snap de titel. Ik zei al dat u wilt dat de gemeente
er 1000 m° van maakt. Daar vraagt u om. Ik vraag: waarom slechts 1000 m?? De
subsidies voor groene daken hebben de afgelopen jaren al 6200 m? opgeleverd. Dat is al
zes keer zoveel als wat u nu vraagt. Dat vind ik van weinig ambitie getuigen. Ik steun
echter de beweging waarbij u mij achterna gaat met mijn achttien moties en
amendementen. Mijn dank.
De volgende dank die ik wil uitspreken, gaat ook naar uw adres en wel over de
boerderijeducatie. Vorig jaar dienden we allebei een motie in. De boerderijeducatie heeft
het toen dankzij mijn motie gered. Dit jaar hebt u het overgenomen. Hartstikke goed. Ik
vind de financiering ervan iets minder. Ik begrijp dat die eerst door de Dienst
Maatschappelijke Ontwikkeling zou gebeuren en dat het geld nu uit de groengelden moet
komen. Ik denk dat we een ander potje moeten vinden, maar mocht dat niet lukken, dan
zal ik uw amendement zeker steunen, want ik wil boerderijeducatie.
De VVD valt mij vandaag tegen. Vorige week woensdag, toen we in
Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën de begroting nog eens in detail zouden
doornemen, werd duidelijk dat we de subsidies niet goed genoeg controleren. Sterker
nog: er ligt een verzoek bij de Rekenkamer om de effectiviteit ervan te onderzoeken, maar
er werd ook gezegd dat de Subsidieverordening Amsterdam heel mild was. Het kwam
erop neer dat de Subsidieverordening te weinig controle vraagt. Vorig jaar, bij de
vaststelling van de ASA, de Algemene subsidieverordening Amsterdam, had de Partij
voor de Dieren een amendement daartoe. Dat is helaas verworpen. Ook dit jaar is er
helaas geen oproep om de subsidies veel meetbaarder te maken. Dat hiaat wil ik dichten
en daarom stel ik vandaag een keuzemenu voor dat ik van de heer Hoek heb gepikt. Een
accentmotie om alleen de doelstellingen voor de groengelden vast te stellen. Het was
motie nr. 901 en het wordt nr. 901’ waarin we de doelstellingen vaststellen zodat we
kunnen bepalen of we goed bezig zijn. Ik dien daarnaast een motie in om alle
doelstellingen vast te stellen en vooral die voor subsidies. We geven hier namelijk nog
steeds honderden miljoenen euro's per jaar uit zonder dat we daadwerkelijk goede
doelstellingen hebben. Ik hoorde net een discussie over een kleinere en een grotere
overheid. Wie is het stoerst voor zijn achterban? Mij gaat het om een takendiscussie en
een effectiviteitsdiscussie. Zolang de gemeenteraad niet per beleidsgebied vaststelt wat
wij proberen te bereiken, blijven wij deze discussie houden. Vandaar mijn motie.
Ik vergeet bijna de 1000 miljard euro-motie van de PvdA. Dat is een triljard, een
getal met twaalf nullen. Er waren dagen dat ik een miljard veel vond, maar sinds de crisis
valt dat mee. Wij willen pensioengelden naar de stad halen en hier investeren. Dat is een
hartstikke goed plan en u hebt mijn steun. Ik heb er echter een voorstel bij, een stip op de
horizon, dat u waarschijnlijk te ver vindt gaan. Ik zal morgen waarschijnlijk alleen staan,
maar dat ben ik gewend. Ik wil deze stad vrij van fossiele brandstof hebben. Er is één
Nederlandse gemeente die dat al is, naast verschillende Amerikaanse steden. Wat is het
geval? Amsterdam heeft als doelstelling om het gemeentelijke apparaat in 2015 CO2-
neutraal te laten zijn en om in 2030 of 2050 de uitstoot met 40% te verminderen. Als wij
veel meer geld in deze stad investeren, dan stel ik voor om dat geld niet in fossiele
brandstoffen te investeren. Ik zal u ook uitleggen waarom. Als wij willen voldoen aan het
61
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Kyotoprotocol, dan mogen wij nog 565 gigaton CO, uitstoten. Alle voorraden die Shell en
andere grote partijen op de balans hebben staan, bedragen 2700 gigaton. Als wij de
opwarming van de aarde tot maximaal 2 °C willen beperken, dan moet 80% van de
bekende voorraden in de grond blijven. Ik voorspel u dat dit niet zal gebeuren. Ik wil er
niettemin een poging toe doen en daarom wil ik Amsterdam fossielvrij maken. Dit is een
stip op de horizon. Als u mij niet steunt, dan begrijp ik dat, maar ik hoop dat u er over een
jaar of twee wel klaar voor bent.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn
ingekomen:
86° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (groen
gedefinieerd) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 901’).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- duidelijke doelstellingen te formuleren voor geld dat wordt besteed aan groen;
- indicatoren vast te stellen voor het behalen van deze doelstellingen;
- deze in het vervolg op te nemen in de kadernota en de begroting vanaf 2014.
87° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014
(Amsterdam fossielvrije gemeente) (Gemeenteblad afd. 1, nr. M).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de intentie uit te spreken om een fossielvrije gemeente te worden;
- een route uit te stippelen om fossielvrij te worden, waarbij de volgende doelen
worden nagestreefd:
- geen investeringen meer te doen in fossiele brandstoffen en de fossiele
industrie;
- stoppen met de sponsoring van en het aangaan van
financieringscontracten met de fossiele industrie;
- voor dagelijkse transacties overstappen naar een bank die niet in fossiele
energie zit;
- de dialoog aangaan met pensioenfondsen en hen te vragen hetzelfde te
doen;
- een termijn te verbinden aan de uitvoering van bovenstaande stappen;
- _ deze route te bespreken met de gemeenteraad.
88° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014
(doelstellingen en indicatoren kadernota en begroting 2015) (Gemeenteblad afd. 1, nr. N).
Besluit:
In de kadernota en begroting 2015 bij ieder beleidsonderdeel (hiermee wordt
bedoeld iedere paragraaf, bijvoorbeeld 6.1 Een sterkere groenstructuur of 8.4 Bijdragen
aan de Dierenbescherming Amsterdam) en bij iedere in de begroting opgenomen subsidie
doelstellingen en meetbare indicatoren op te nemen.
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Velde.
62
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Mevrouw VAN DER VELDE: Ik ben de een na laatste spreker en het verbaast me
dat geen van de andere fractieleiders de brief heeft genoemd die een inwoner van
Nederland over de begroting van de gemeente Amsterdam heeft geschreven. De brief is
gericht aan de raadsleden van Amsterdam en niemand heeft hem genoemd. Op de
agenda stond vermeld dat we de brief hierbij konden betrekken. Ik heb afgewacht of
iemand anders het deed, maar omdat niemand het deed, breng ik hem onder de
aandacht. De brief is geschreven door de heer Verhoef, een man die altijd de begrotingen
van gemeenten nakijkt. In de brief die wij ontvangen hebben, beweert hij nogal het een en
ander. Het verbaast mij dat deze brief niet is doorgeleid naar het presidium om namens
de raad te beantwoorden. Kan dit alsnog gebeuren, want er staat nogal wat in? In de brief
staat dat gesuggereerd wordt dat de begroting 2014 sluit met het saldo van de begrote
opbrengsten en dat dit 0 euro moet zijn. Niets is echter minder waar. In de brief staat dat
het werkelijke saldo van de begrote opbrengsten en kosten 78,8 miljoen euro negatief is.
Uit het hele verhaal blijkt dat Amsterdam een waanzinnig grote schuld heeft die nergens
vermeld staat. Er staat bovendien nergens hoe groot het eigen vermogen van Amsterdam
is. Hoe komt het dat deze brief niet doorgezonden is? Waarom is deze brief überhaupt
niet beantwoord? Ik ben nieuwsgierig of het waar is wat er in de brief staat en of deze
opmerkingen correct zijn en wat de wethouder ervan vindt.
Wat moeten we zeggen over de begroting? Sinds Trots in de raad zit heb ik altijd
gezegd dat ik geen boekhouder en geen accountant ben, maar wel een Amsterdammer
die in de raad is gekozen. Ik hoopte altijd dat ik zou begrijpen wat er stond. De begroting
hoeft niet zo eenvoudig als een huishoudboekje te zijn, maar ze had wel iets eenvoudiger
en begrijpelijker gekund zodat ik weet waar ik over beslis, dat ik weet waar ik ‘ja’ tegen
zeg en dat ik het in ieder geval uit kan leggen aan mijn moeder die er ook niets van
begrijpt. De opmerkingen van de VVD en van andere partijen dat de begroting
begrijpelijker moet worden, steunen we al vanaf het begin. Ik hoop echt dat het een keer
zo ver kan komen.
(De VOORZITTER: Dames en heren, voor de laatste keer, wilt u buiten
deze zaal overleggen of enigszins het fatsoen opbrengen om te luisteren
naar de bijdrage van uw collega?)
Luisteren zou leuk zijn, want dat heb ik bij u ook proberen te doen. Trots heeft bij
de begroting altijd gedaan wat we konden doen in de commissies. Onze moties haalden
het niet, maar het is wel gelukt om toezeggingen te krijgen ten aanzien van veranderingen
van programma's binnen het bestaande budget. Zo hebben we de praktijken van de
straatcoaches op de agenda gekregen en zijn er veranderingen doorgevoerd. We hebben
opmerkingen gemaakt over de verklaring van goed gedrag ten tijde van de commissie-
Gunning. Er is geen budget voor uitgetrokken, maar het is er doorheen gekomen. We
hebben de veiligheid in ons eigen huis bekeken. De positie van de bodes is op de agenda
gekomen. Daar zijn we hartstikke blij mee. We hebben vragen gesteld over de top 600.
Daar is goed op gereageerd. Het werd duidelijk wat er aan de hand was en er is een
ander beleid ingezet. Het gaat beter, binnen het bestaande budget. Er is aandacht
gekomen voor sportschoolhouders en het milieu waarin zij opereren. De burgemeester
heeft daarop gehandeld. We hebben in 2011 het financiële debacle van de Oostlijn dat
begint te lijken op het debacle van de Noord/Zuidlijn aan de orde gesteld. We hebben de
aanbestedingsprocedures aan de orde gesteld waarna er aandacht voor gekomen is. Er is
meer toezicht gekomen naar aanleiding van de situatie bij het Gemeentevervoerbedrijf die
we naar voren hebben gebracht.
63
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Wij denken dat de raad de taak heeft om na te gaan hoe de centen besteed
worden en waar we zaken kunnen veranderen door kleine wijzigingen aan te brengen in
het bestaande beleid. De grote bedragen liggen vast. We kunnen moties indienen om
kleine bedragen te verschuiven van het ene potje naar het andere potje, maar uiteindelijk
komt het allemaal uit de grote ruif. Het is misschien een utopie, maar misschien zou het
goed zijn om te zeggen: dit is het geld dat we voor het komende jaar over hebben, we
leggen het hier voor, de kosten die we zeker moeten maken, trekken we ervan af‚ we
sturen het college even naar huis en alle fractievoorzitters gaan in een kamer zitten en
gaan samen het geld besteden zoals we denken dat de burgers willen dat het geld
besteed wordt. Als we eruit zijn, dan mag het college komen en leggen wij ons plan voor
de begroting voor in plaats van af te wachten tot het college ons een begroting voorlegt.
Het is een utopie, maar hopelijk gebeurt het een keer.
We moeten ophouden met dromen. Er wordt een plan voorgelegd en het enige
wat wij kunnen doen, is moties indienen en afwachten of het lukt omdat er nu eenmaal
collegeafspraken zijn. Het zou mooi zijn als wij als Amsterdammers over de centen
konden beslissen op een manier waarvan wij denken dat het goed is voor onze stad.
Niettemin hebben wij een beperkte motie om de begroting iets duidelijker en
leesbaarder te maken voor de Amsterdammers en zeker ook voor mij. We hebben dit met
de burgemeester besproken in een gecombineerde vergadering van de Raadscommissie
voor Algemene Zaken en de Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën. We hebben
voorgesteld om te onderzoeken of het mogelijk is om, gezien de komende transities in de
zorg, de onderwerpen op één pagina te zetten, met één budget en één wethouder als
aanspreekpunt zodat we niet naar allerlei commissies hoeven te gaan om telkens weer
hetzelfde argument naar voren te brengen. Dan is in één oogopslag te zien waar het over
gaat waarna we een beslissing kunnen nemen. Dit is mijn enige motie. Hierbij wil ik het
laten.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
89° Motie van het raadslid Van der Velde inzake de begroting 2014
(decentralisatie zorg in apart hoofdstuk) (Gemeenteblad afd. 1, nr. O).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- alles wat in de begroting staat over zorg die wordt gedecentraliseerd naar de
gemeente op te nemen in een apart hoofdstuk van de begroting;
- één lid van het college aan te wijzen als portefeuillehouder/aanspreekpunt
voor deze onderwerpen.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Ik had u acht moties beloofd en ik heb er abusievelijk
drie niet ingediend. Zal ik ze nu alsnog indienen of morgen?
De VOORZITTER: Ik zou het nu doen, dan lees ik het dictum voor en maken ze
deel uit van de beraadslaging en kan het college er straks nog op reageren en in de
tweede termijn ook uw collega-raadsleden.
64
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en het volgende
amendement zijn ingekomen:
90° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (definitie
zwerfdieren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. P).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Zwerfdieren in gemeentelijke stukken als volgt te definiëren:
‘Een zwerfdier is een dier dat (buiten) rondzwerft, maar eigenlijk een eigenaar zou
moeten hebben. Het dier heeft vermoedelijk een eigenaar of heeft een eigenaar gehad.
Zwerfdieren zijn verdwaald, aan de eigenaar ontsnapt of door de eigenaar aan hun lot
overgelaten. De opvang van deze dieren is een gemeentelijke taak die verankerd ligt in
het Burgerlijk Wetboek (art. 5:8 lid 3).'
91° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014
(onderzoek castratie Amsterdamse katten) (Gemeenteblad afd. 1, nr. Q).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken hoe groot het probleem is van zwerf- en asielkatten in
Amsterdam (hoeveel zitten er in asielen, hoeveel worden er door Stichting
Amsterdamse Zwerfkatten opgevangen et cetera, wat zijn de kosten die aan
katten worden gemaakt door asielen, dierenambulance en andere
instanties?);
- de kosten en baten te berekenen van castratie (m/v) van minimaal 85% van
de Amsterdamse katten (inclusief de Amsterdamse huiskatten), waarbij de
volgende scenario's worden bekeken: het volledig subsidiëren van castratie,
het gedeeltelijk subsidiëren van castratie en het niet subsidiëren van castratie;
- de uitkomst van dit onderzoek te bespreken met de gemeenteraad.
92° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014
(doelstellingen subsidie dierenwelzijn) (Gemeenteblad afd. 1, nr. R).
Besluit:
In de begroting 2014 de volgende tekstuele wijzigingen door te voeren:
- na het tussenkopje Lasten op pagina 172 van de begroting 2014 een
tussenkopje Baten toe te voegen, met daaronder de tekst: Verbetering van
dierenwelzijn in de stad, reductie van de zwerfkattenpopulatie, diervriendelijk
en duurzaam populatiebeheer van vrij levende dieren, een groter
maatschappelijk bewustzijn van belangen en welzijn van dieren in de stad’;
- _na het tussenkopje Wat gaan we ervoor doen? een alinea toe te voegen:
‘Kwalitatieve en kwantitatieve prestatieafspraken maken met de
dierenwelzijnsorganisaties in Amsterdam over hoe zij de wettelijke taken en
de zorgplicht van de gemeente uitvoeren, professionalisering van de
dierenwelzijnsketen, realisatie van goede opvang voor alle diersoorten,
verbetering ban de noodhulp aan dieren, voorkomen van gedwongen afstand
en afremmen van impulsaankopen.'
De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging.
65
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schimmelpennink.
De heer SCHIMMELPENNINK: Ik ben geen lid meer van de PvdA en heb dus ook
geen financiële deskundigen. Dat mis ik. Ik zal die rol dan ook niet spelen. Ik heb nog wel
de oude witte plannen van Provo en denk dat ze in deze tijd zeer goed passen. Ze
kunnen bovendien nog uitgebreid worden. We hebben nu en in de toekomst minder geld.
We zullen dus toe moeten naar beter voor minder. Het is tijd voor een ander beleid, niet
alleen in deze stad, maar in veel wereldsteden. Ik wil een paar dingen noemen.
Laat ik beginnen met het openbaar vervoer. Dat kost erg veel geld en het kan
beter voor minder. De metro vervoert 50% van de passagiers in het openbaar vervoer.
Dat gebeurt kostendekkend. Veel geld is er gemoeid met de andere 50%, in het bijzonder
bij de bussen die als een stofzuiger door de wijken rijden om mensen op te vangen en het
gebied te ontsluiten. Dat is bijzonder duur. Mensen krijgen een slecht product. De
frequentie is laag en de snelheid is gering. Dat kan beter. Daartoe zou het individuele
openbaar vervoer gebruikt kunnen worden. We kennen nu in meer dan vijfhonderd steden
ter wereld de witte fiets waarvan goed gebruik wordt gemaakt. Ik heb wel kritiek op de
manier waarop dit gebeurt, want het kan beter. Ik denk dat we zouden kunnen beginnen
met een soort metrofiets die op een afstand van 1 km een metrostation ontsluit en op de
gebruiker wacht zodat men in 5 minuten bij de halte van de metro is. Dat zou de potentie
van de metro enorm verbeteren. Ik heb een paar keer met het Gemeentevervoerbedrijf
gesproken. Dat begint nu met een proef. Volgend jaar is er een internationale
roeiwedstrijd. De verbinding met de Bosbaan is slecht. Het Gemeentevervoerbedrijf wil nu
drie punten rond de Bosbaan vastknopen aan het openbaar vervoer. Ik ben benieuwd.
Een proef is altijd een goede manier.
ledereen heeft over de slechte luchtkwaliteit gesproken. Daar moeten we krachtig
tegen optreden. Amsterdam geeft op dit moment veel te veel geld uit aan de grootste
vervuilers. Er is subsidie voor de grote glasbakken van rondvaartboten waarbij
Amsterdam een nieuwe dieselmotor voorschrijft die niet echt schoon is. Daarnaast is er
subsidie voor voertuigen van bedrijven die veel vervuilen. Ik vind dat we dat geld moeten
besparen. Die bedrijven kunnen het goed zelf betalen. Amsterdam moet zich beperken tot
het aanleggen van een infrastructuur, een netwerk van laadsystemen voor elektrische
voertuigen en parkeerplaatsen voor collectief gebruik van elektrische voertuigen. Niet lang
geleden werd er overal gerookt. Vijftig kaar geleden kalkte Jasper Grootveld ‘Kanker’ op
rookreclames. De verslaafde consument rookte echter door. Pas recent hebben we
gezien hoe dat veranderd is. Binnen een korte tijd werd er niet meer gerookt. Rokers
staan als een soort junk aan de uitlaat een trekje te doen. Dat moet ook met onze uitlaten
kunnen. De eerste stap is een verbod op oude diesels. Daar begint Utrecht nu mee, maar
het kan ook in Amsterdam. Dieselauto'’s, rondvaartboten en scooters met tweetaktmotoren
die ouder zijn dan tien jaar mogen dan niet langer Amsterdam binnenkomen. Stap 2 is het
in alle redelijkheid vaststellen van een datum waarop alle uitlaten in de stad worden
verboden. Alle. Dat kan makkelijk. Als mensen het van tevoren weten, dan kunnen ze
besluiten om bij de aanschaf van een nieuwe auto voor een elektrische auto te kiezen.
Wie veel kilometers buiten de stad moet maken, kan een hybride of een elektrische auto
met een extender kiezen. Dat kan bij auto's, het kan bij scooters, bij boten en bij
aggregaten. Hiermee wordt de uitstoot van onvolledig verbrande koolwaterstoffen,
stikstofdioxide en fijnstof beëindigd. Net als bij roken binnenshuis en net als bij
dieselheftruks die in bedrijven verboden zijn waar ze vroeger rustig rondreden. Ook die
zijn nu elektrisch.
66
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Amsterdam heeft net als in de zeventiende eeuw wagenpleinen aan de rand van
de stad waar bezoekers voor 1 euro hun vuile uitlaatauto achter kunnen laten en over
kunnen stappen op een collectief gebruikte elektrische auto. Dat is een plan van onze
wethouder waarin toekomst zit. Die toekomst zien ook Renault en DaimlerChrysler. Ze
zien een stagnatie in de verkoop van auto's in de steden, maar ze zien toekomst voor
elektrische voertuigen die voor een belangrijk deel collectief gebruikt zullen worden.
Amsterdam is met zijn transferium aan de rondweg en collectief gebruikte elektrische
voertuigen een goed gastheer. De bezoeker is blij omdat hij zonder parkeerkosten en
zonder de lucht te vervuilen de stad kan bezoeken.
Een ander punt heeft te maken met werk. Amsterdam is met zijn twee en in de
toekomst drie universiteiten en met zijn grote verscheidenheid aan bedrijven en zijn
culturele betekenis bij uitstek de plaats voor het ontwikkelen van producten, systemen en
apps. Weliswaar vindt de productie vaak buiten Amsterdam plaats, maar voor de
ontwikkeling ervan is de stedelijke ambiance noodzakelijk. Amsterdam was te duur voor
industriële productie, maar we gaan toe naar een tijd waarin automatische productie nog
slechts een klein deel is van het totaal van toelevering van onderdelen, halffabricaten,
opslag, enzovoort. Als ik praat over aan- en afvoer en over opslag, dan praat ik eigenlijk
over een belangrijke functie van de haven. Ik denk dat dit uitstekend in de haven kan
plaatsvinden. Amsterdam, met zijn zee-, maar ook met zijn luchthaven, zou dit uitstekend
kunnen faciliteren. Er komt nu een gesprek over met de haven en ik hoop dat er een plan
uit voortkomt dat ik hier als nota kan indienen.
Ik vind ook dat Amsterdam de voordelen van veel meer fietsverkeer en minder
autoverkeer en autobezit zou moeten vertalen in een succes waar we allemaal plezier aan
beleven. Ik wil meer doorstroming op het Hoofdnet Auto. Dat kan door er de fiets van te
verwijderen en er ook niet langer te parkeren. Alleen nog laden en lossen. Aan de andere
kant zou op het Hoofdnet Fiets de auto moeten verdwijnen en zou parkeren zich moeten
beperken tot laden en lossen. Dan kunnen kinderen weer veilig naar school fietsen en
ontstaat er een stad waar we allemaal veel blijer van zullen zijn.
Àls laatste wil ik zeggen dat de slechte plannen van de regio die steeds niet
uitvoerbaar blijken te zijn, moeten veranderen. Zo moet men stoppen met het idee van de
supertram die niet in onze remise en onze onderhoudswerkplaatsen past. We moeten de
Noord/Zuidlijn doortrekken naar de VU en naar een paar haltes in Amstelveen. Er moet
een standaardtram rijden tussen Uithoorn en station Zuid. Ik hoop dat ik een dergelijk
voorstel, goed uitgewerkt met andere partijen, in deze raad kan indienen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Gehrels.
Wethouder GEHRELS: Motie nr. 908' van mevrouw Poot en de heer Van Drooge
over het verlagen van de afvalstoffenheffing. Ik wil u zeggen dat de stadsdelen ervoor
zorgen dat de afvalstoffeninzameling steeds efficiënter en effectiever verloopt. U stelt in
een aantal overwegingen dat u een stand van zaken moet krijgen. Die krijgt u van mij. Ik
wil graag een stappenplan met u bespreken. Dat heb ik al min of meer met de stadsdelen
gemaakt. Tussen de regels blijkt echter ook dat u vindt dat daarmee is afgesproken dat
het tarief verlaagd wordt. Die verwachting wil ik absoluut niet wekken. Als u de
verschillende stadsdeelbegrotingen bekijkt, dan ziet u FMP's tot en met 2020. Dit is al
lang en breed gecommuniceerd, alleen nog niet keurig per stadsdeel onder elkaar gezet.
Ik heb dat laatst in een brief aan u wel gedaan. Ik wil best met u een stappenplan
afvalstoffenaangelegenheden bespreken, maar ik wil daarmee niet de indruk wekken dat
daardoor in alle stadsdelen het tarief ook daalt. Vooralsnog gaan namelijk de stadsdelen
67
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
daarover. Bovendien klopt het niet. Kijkt u naar uw eigen stadsdeel Zuid waar de VVD de
scepter zwaait. Ook daar komt het FMP niet tot een verlaging. Die nuance wil ik graag
aanbrengen. Ik ontraad daarom deze motie, dat zal u niet verbazen.
(Mevrouw POOT: Ik begrijp het niet helemaal. Volgens mij zijn wij het
helemaal met elkaar eens dat het slimmer en handiger kan. Daar hebt u
ons prachtige rapporten over laten zien. Volgens mij zijn we het ook met
elkaar eens dat de afvalstoffenheffing kostendekkend mag zijn. Dan moet
die heffing toch omlaaggaan als we deze plannen uitvoeren? Dat moet
toch ook netjes terugkomen in het financieel meerjarenperspectief?)
Helaas is dat niet het geval. In Noord is de afvalstoffenheffing bijvoorbeeld nog
steeds niet kostendekkend en in Zuid gaat men zo veel investeren dat de kosten
omhooggaan en er wellicht ook consequenties aan verbonden zijn voor de
afvalstoffenheffing. Die zou eventueel kunnen stijgen. Dat is een debat dat in stadsdeel
Zuid door collega Joep Blaas gevoerd wordt. Ik wil daar niet dwars doorheen gaan. Als u
de motie intrekt en vraagt of ik u een stappenplan en een grondstoffenvisie voorleg, dan
doe ik dat graag. Ik ga niet verankeren dat dit tot een significante en structurele verlaging
leidt en aangeven hoeveel dit per jaar per stadsdeel is. Ten eerste omdat het allang
bekend is in de verschillende stadsdelen. Als u de zeven begrotingen doorneemt, dan
weet u het en kan het ook gecommuniceerd worden. Daar hebt u mij niet voor nodig. Over
het stappenplan en de grondstoffenvisie ga ik graag het gesprek met u aan, want ik vind
het een heel nuttig en goed gesprek. Ik wil echter onze collega's in de stadsdelen niet
voor de voeten lopen. Ik wil dat we de samenwerking die we in het afgelopen jaar hebben
opgebouwd, verstevigen en met vereende krachten onze schouders hieronder zetten. Het
heeft namelijk tot extra resultaten geleid. Misschien niet tot het resultaat dat u wilt — overal
een verlaging — maar bijvoorbeeld wel tot grotere ambities op het gebied van
duurzaamheid, kennisdeling, samen investeren in Zuid en Zuidoost waardoor het voor de
burger beter wordt. Als u met deze toezegging tevreden bent, dan doe ik haar graag. Als
u de motie toch handhaaft en ze aangenomen wordt, dan wil ik nu alvast duidelijk maken
dat het heel ingewikkeld wordt voor al onze collega's, ook van uw partij, in alle stadsdelen.
Ik zeg dit met een vriendelijk gezicht.
Motie nr. 914’, het garantiefonds om- en bijscholing zzp'ers. We zijn er heel druk
mee bezig, samen met de collega's Van Es en Hilhorst. Ik moet u wel zeggen dat er
verschillende instrumenten zijn, bijvoorbeeld de scholingslening bij de gemeentelijke
kredietbank. We proberen ook om van alles te doen met vouchers. Vooral mijn collega
Van Es is daarmee bezig binnen de BBZ. U wilt er microkrediet voor openstellen. Dat kan
tot op zekere hoogte. Wij kunnen echter geen formele aanpassing van de criteria voor het
fonds toepassen, want dan krijgen we geen Europees geld. Dan moeten we het weer
terugbetalen en ik denk dat u dat niet wilt. Ik wil u daarom daarvoor waarschuwen. Als u
met deze interpretatie van de motie kunt leven, dan heeft het college er geen bezwaar
tegen.
(De heer MULDER: Ik hoorde u ‘geen bezwaar’ zeggen dus daarom trek
ik mijn interruptie in.)
Oké, maar dus wel met inachtneming van de regels van de Europese subsidie.
(De heer MULDER: Daarom hebben wij de motie zodanig gewijzigd dat
dit aan het besluit is toegevoegd. Wij zijn het dus eens.)
Dan amendement nr. 917’ over fairtrade gemeente. In de commissie was er nog
sprake van 15.000 euro. Nu is het 30.000 euro. Dat staat in ieder geval op mijn papier.
68
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(De heer DE GOEDE: In de commissie vroegen we om structureel
15.000 euro. Het is nu incidenteel 30.000 euro geworden. Het bedrag is
dus echt verlaagd.)
Ik ben er nog steeds niet echt voor. Ik vind uw overwegingen in relatie tot de
maatregel een beetje onevenwichtig en disproportioneel. Laat ik het heel eerlijk zeggen. Ik
vind dat we dit zeker niet uit de voorgestelde post moeten dekken, maar dat is al heel
vaak besproken. Ik laat de beslissing aan de democratische meerderheid over.
De heren Capel en Ivens vragen meer geld voor handhavingscapaciteit in
amendement nr. 920. Ons preadvies verandert niet. Dat zal u niet verbazen, want wij
vinden het niet nodig.
Motie nr. 924 over Pakhuis De Zwijger als creatieve hotspot. Dit was amendement
nr. 876 van de heer Capel. Wij vinden dat dit opgenomen moet worden in de vrijval van
het Kunstenplan. Pakhuis De Zwijger zit in het Kunstenplan. Als het goed is wordt u
platgelobbyd voor het betreffende bedrag. We vinden de dekking die voorgesteld wordt
niet geschikt. Wij vinden dat er een integrale afweging moet plaatsvinden van alle
instellingen in het Kunstenplan. Daarbij hoort ook Pakhuis De Zwijger. We moeten dit niet
nu even tussendoor regelen.
Motie nr. 926 is ook van de heer Capel. U vindt dat de inkomsten van de
toeristenbelasting naar promotie van het toerisme moeten gaan. U wilt een percentage
afspreken. Dat vinden meer partijen in deze stad, maar het college vindt dat helaas niet.
Wij vinden dat dit niet conjunctuurgevoelig moet zijn. Als er heel veel toeristen komen dan
zouden we iets minder geld aan citymarketing kunnen besteden omdat we genoeg
hebben. Als er heel weinig komen, dan zouden we er meer geld aan kunnen besteden.
Laat ik voor één keer de heer Ivens citeren die in de commissie zei dat toeristen ook
profiteren van goede kademuren, goed openbaar vervoer, van afval dat netjes wordt
opgehaald, enzovoort. Daar had hij volstrekt gelijk in. De directe koppeling die u voorstelt
doet daarom geen recht aan alle inspanningen die we doen om van Amsterdam een
geweldig attractieve stad te maken. Daarom ontraadt het college deze motie.
(De heer CAPEL: Ik wil graag iets verduidelijken over de
conjunctuurgevoeligheid. De sector zelf is bereid om het risico ervan te
dragen. Dat is volgens mij dus geen valide argument. Bent u dat met mij
eens?)
Nee, dat ben ik niet met u eens. De sector heeft uitgerekend hoeveel 30% is. Het
is veel meer dan men nu krijgt. Het spreekt daarom vanzelf dat men een bepaald risico wil
nemen. Wij vinden dat getuigen van een leuke Amsterdamse koopmansgeest, maar het
college gaat daar niet in mee en dan zeg ik het heel netjes.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Es.
Wethouder VAN ES: Het mag duidelijk zijn dat de inzet van het college is om in
Amsterdam zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen en uit de werkloosheid en uit
de bijstand te krijgen en te houden. Dat wil niet zeggen dat we alle voorgestelde ideeën
daarvoor goed vinden. Dat geldt vooral voor de amendementen D en E van de heer Ivens.
Deze hebben volgens het college te veel het karakter van gesubsidieerd werk. Wij vinden
dat niet de beste manier om mensen aan het werk te krijgen. De gemeente doet alles om
mee te doen aan stageplekken en traineeships om jonge mensen een kans te geven. We
willen geen incidenteel geld gebruiken voor tijdelijk werk.
69
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De heer Ivens heeft eerder een amendement ingediend over tijdelijke bijstand. De
brief die ik erover heb gestuurd, vormt geen enkele reden om het preadvies van het
college te wijzigen. Wij raden het amendement nog steeds af.
(De heer IVENS: Ik begrijp het niet goed. In uw brief schrijft u dat u
onderzoek hebt gedaan en dat u op geen enkele manier aan het
uitgangspunt wilt tornen dat iedereen die bijstand nodig heeft en aan de
voorwaarden voldoet te allen tijde het recht op bijstand moet kunnen
verzilveren. Wat onderzoeken we dan aan het fenomeen tijdelijke
bijstand?)
Dat stond ook al in het preadvies. U kunt ook in de brief lezen dat de inzet van het
college is om mensen zo snel mogelijk aan het werk en uit de bijstand te krijgen. Dat
betekent dat wij het belangrijk vinden om het uitgangspunt dat iemand tijdelijk in de
bijstand zit en niet levenslang ook in het gesprek met mensen in de bijstand te
benadrukken. We willen er alles, maar dan ook alles aan doen om daadwerkelijk ervoor te
zorgen dat de bijstand tijdelijk is. Mijn grote bezwaar tegen wat er in het verleden nog wel
eens is gebeurd, is dat heel veel mensen veel en veel te lang, misschien wel hun hele
werkzame leven, in de bijstand bleven. Daar willen we iets aan doen. Dat heb ik willen
aansnijden. Het preadvies op uw amendement is daarover volkomen duidelijk.
(De heer IVENS: Het preadvies is me volstrekt niet duidelijk. Het is
duidelijk dat de SP met de amendementen D en E kiest voor banen in
plaats van bijstand. Dat is een duidelijke keuze. U wilt die amendementen
niet steunen. U wilt geen werkgelegenheid creëren. Kennelijk kiest u dus
wel voor bijstand. In uw stukken schrijft u dat de bijstand tijdelijk moet zijn.
In een andere brief schrijft u weer dat u niet tornt aan het recht op
bijstand. Ik begrijp er geen moer meer van. Wilt u iets veranderen aan de
regels op het gebied van de bijstand? Zo ja, zeg dat dan duidelijk. Zo nee,
open dan de deur niet. Dit leidt tot onzekerheid in de stad. Dat wilt u toch
niet?)
Wij hebben geen enkele onzekerheid geschapen. Wij willen de wet niet
overtreden en evenmin een beroep doen op een wijziging van de wet. Wij blijven binnen
de kaders van de wet. Binnen de kaders van de wet vinden wij het noodzakelijk om meer
te benadrukken dat de bijstand voor iedereen tijdelijk zou moeten zijn.
(De heer IVENS: Dan concludeer ik dat u een oorlogsverklaring
ondertekent met degenen die zich wel hard maken voor de rechten op
bijstand. De passage die u noemt heeft niet voor niets tot een brandbrief
van de FNV geleid. De FNV is mordicus tegen deze passage. U kunt
kiezen voor een oorlogsverklaring door deze passage te laten staan of
met een erratum op de begroting te komen zoals in de commissie werd
gezegd. Ik zou het heel onverstandig vinden als u voor de
oorlogsverklaring kiest, maar misschien moet ik naar de raad kijken. Ik
zou het heel onverstandig vinden als wij voor de oorlogsverklaring
kiezen.)
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: Ik beperk mij tot de nieuwe of aangepaste moties. Allereerst
motie nr. 873’ over de huurdersondersteuning. U vraagt om overleg naar aanleiding van
de klachten over huurverhogingen. Dat lijkt ons een goede zaak waar we geen bezwaar
tegen hebben.
70
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Motie B, voorheen motie nr. 894, over de Klijnsmagelden. Wij hebben er geen
bezwaar tegen om die gelden in te zetten. Sterker nog: het past bij het beleid. Wij
waarderen deze richting daarom zeer. We moeten ons wel realiseren dat we dit definitief
moeten regelen bij de jaarrekening. Als u dat ook vindt, dan zijn we het met elkaar eens.
Dan een SP-amendement over de scholierenvergoeding. De heer Ivens zei al dat
hij niet verwachtte dat wij er iets over zouden zeggen. Ik vind het netjes om dat toch te
doen. Om inhoudelijke redenen ontraden wij amendement C. Wij regelen de
scholierenvergoeding op het niveau van de gemeente. Door een verminderde inzet van
het Rijk zijn die gelden weggevallen, maar dat moeten wij niet per definitie compenseren.
Het is ook niet noodzakelijk. Ten tweede is de dekking incidenteel en niet deugdelijk.
Desnoods zal ook de wethouder Financiën er nog iets over kunnen zeggen.
Dan motie nr. 869’ van Groenlinks over 1 ha daknatuur. Het is een motie
waarvan de inzet uitermate sympathiek is en probeert om een verbinding te leggen tussen
daknatuur en het eigen vastgoedbezit. Er bestaan vragen over de manier waarop dit in de
praktijk moet werken. Dat staat niet in de motie, net zo min als de consequenties die
eraan vastzitten. Wij vinden daarom de intentie zeer interessant. Ik moet wel zeggen dat
ik de raadscommissie heb voorgesteld om een bredere discussie over groen in de stad te
voeren naar aanleiding van de discussie over subsidie voor groene daken. Dat gaan we
ook doen. Ik had eigenlijk gehoopt en verwacht dat deze motie daarin zou worden
ingebracht zodat we er breder over zouden kunnen praten. Dat vindt deze wethouder
Groen teleurstellend. Niettemin begrijpen we de richting en hebben wij geen bezwaar
tegen de motie.
Dan motie nr. 901’ over criteria voor groengelden. Ik begrijp heel goed, mijnheer
Van Lammeren, dat wij over de groengelden en de criteria ervoor moeten praten, maar ik
vind dat het nieuwe college en de nieuwe raad daarover moeten praten. Daarom moeten
we deze motie ontraden.
(De heer VAN LAMMEREN: Daarom heb ik ook een accentmotie
ingediend. Mijn motie nr. 901 ging over groengelden. U zei toen dat die er
niet waren en dat we over ons graf heen zouden regeren. Ik zit echter
langer in de politiek dan alleen deze vier jaar. Ik heb er daarom van
gemaakt: het geld dat wij aan groen uitgeven. Het gaat hier dus niet over
groengelden. Nee, op pagina 153 staat expliciet dat we geen criteria
hebben opgenomen voor het geld dat we aan groen uitgeven. Dat vind ik
vreemd. We geven er geld aan uit, maar we beschikken niet over criteria.
Deze motie vraagt om vanaf volgend jaar criteria op te nemen.)
Ik bewonder de lenigheid van de Partij voor de Dieren in dit verband, zeker met
woorden. Ik zie geen groot verschil tussen groengelden en gelden voor groen. Wij vinden
dat dit een zaak blijft voor het nieuwe college en de nieuwe raad.
(De heer VAN LAMMEREN: Die lenigheid geef ik u terug. Wij spraken
over groengelden en toen werd gezegd dat we geen groengelden meer
hebben omdat deze in 2014 aflopen. We hebben wel geld om aan de
doelstelling groen uit te geven. Die staat namelijk elk jaar in de begroting.
Ik ga ervan uit dat we volgend jaar ook nog iets aan groen besteden. Het
enige wat de Partij voor de Dieren vraagt, is om duidelijke doelstellingen
te formuleren zodat de Amsterdammer weet waar we geld aan uitgeven
en wat de indicatoren zijn. Die zijn er nu niet. We geven geld uit, maar we
weten niet waar we heen gaan. Dat wil ik repareren.)
Ik denk dat we in herhaling vervallen. Voor het groene budget als ik het zo mag
noemen, beschikken we wel degelijk over criteria om het geld te verdelen. We hebben er
71
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
ook voorstellen voor. In 2014 gaan we ermee door. Ik herhaal dat het nieuwe college
daarmee aan de slag moet gaan. Dan kunnen we ook via onze discussie over daknatuur
een bredere invalshoek kiezen. Het hoeft daarbij niet alleen over groen te gaan, maar ook
over de effecten op energie en milieu. Dan hebben we een bredere invalshoek die
meerdere portefeuilles overstijgt. Laten we daarover de discussie voeren.
(De heer VAN LAMMEREN: Dat klopt. Ik heb nog een andere motie
waarin ik voorstel om voor elk hoofdstuk definities te hanteren. Ik neem
daarom aan dat u die nu positief zult preadviseren.)
Daar zal ik niet op ingaan. Ik denk dat een andere portefeuillehouder dat zal doen.
Dan amendement nr. 923 over boerderijeducatie van Groenlinks. Ik had liever
gezien dat we dit hadden betrokken bij de voedselvisie. Ik snap wel uw zorg, want dit is
iets wat u door wilt laten gaan. Er zijn meer partijen die dat vinden. Ik heb er geen
bezwaar tegen als de raad dit wil. Ik wil wel heel graag twee dingen. Ten eerste wil ik
graag het woord ‘garantie’ eruit hebben. Misschien moet het ‘opdracht’ of iets dergelijke
worden. De term ‘garantie’ vind ik erg zwaar. Ten tweede: Als we in staat zijn om dit op
een andere wijze te regelen, bijvoorbeeld via een DMO-achtige oplossing, dan hoop ik dat
dit alsnog kan.
(Mevrouw CGOMBRINK: Wat het tweede betreft: heel graag. Als we het op
een andere manier kunnen regelen, dan heel graag. Deze dekking heeft
namelijk niet de voorkeur van GroenLinks. Het gaat ons erom dat de
boerderijeducatie blijft bestaan. Hoe we het formuleren, maakt mij niet uit,
als we elkaar maar begrijpen.)
Dan verzoek ik u om de term ‘garantie’ te veranderen in ‘opdracht geven tot’ of
iets dergelijks.
Ik heb nog één opmerking, niet zozeer over de motie, maar wel over een signaal
van de heer Mulder van de Partij van de Arbeid. Hij vond dat we vooral over zzp'ers een
breder gesprek in de raadscommissie zouden moeten voeren, over verschillende vormen
van beleid die daarop van toepassing kunnen zijn. Dit heeft te maken met het
armoedebeleid, met werkgelegenheid en met EZ. De vraag is of we er een verstandige
combinatie van kunnen maken. Het college wil daar graag over praten en zal dat ook
voorbereiden. We gaan dus graag op de uitnodiging in.
(De VOORZITTER: Mevrouw Combrink, u dient nog een accentmotie in?)
(De heer HOEK: Met uw welnemen kom ik nog even terug op het
preadvies van het college op motie B, het restant van de Klijnsmagelden.
De wethouder zei terecht dat we dit moeten betrekken bij de jaarrekening
2013. Zegt hij daarmee toe dat, wanneer dat restant er is, het voorstel tot
vaststelling van de jaarrekening een onderdeel zal bevatten om die
resterende middelen ook in 2014 uit te geven? Dat is namelijk wel eens
een probleem omdat gelden uit 2013 pas in 2015 uitgegeven kunnen
worden. Ik wil uw toezegging graag interpreteren als: in 2014.)
Gegeven de urgentie van het probleem denk ik dat ik u een positief antwoord kan
geven: ja.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Wiebes.
Wethouder WIEBES: Amendement nr. 862’, ruimte voor de fiets, van de heer
Bouwmeester was ontraden. Volgens mij is alleen het bedrag veranderd en dat verandert
het preadvies niet.
Amendement nr. 863’ gaat over de scooter.
72
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(De heer DE GOEDE: Wat D66 voorstelt, is om geld voor de infrastructuur
naar voren te halen. Blijkbaar vindt u dat een slecht idee. Ik ben dan ook
benieuwd wat u vindt van minister Schultz van Haegen van de VVD die
juist deze week zei dat dit goed beleid is.)
U haalt dingen door elkaar. Als wij besluiten om zoveel mogelijk plusnetten en
zoveel mogelijk ruimte voor de fiets te creëren door veranderingen mee te laten lopen met
herprofileringen waartoe al besloten is, dan krijgen we ze als het ware pseudo-gratis. Als
we dat doorbreken en dingen naar voren halen, dan krijgen we niet meer ruimte voor de
fiets, maar minder ruimte voor de fiets. Dat ligt heel anders voor de infrastructuurprojecten
van het Rijk.
(De heer DE GOEDE: Volgens mij kan een aantal projecten volledig
budgetneutraal naar voren gehaald worden. Als dat zo is, is uw preadvies
dan positief? Of blijft u erbij dat we het nog steeds niet moeten doen?)
Nee, want op verzoek van de commissie hebben wij bekeken of die projecten er
waren. Als iets gepland staat voor over acht jaar en we halen het vier jaar naar voren, dan
kost dat geld. Dat is dus niet budgetneutraal. We hebben gezocht naar projecten die
budgettair neutraal konden zijn en we zijn tot de conclusie gekomen dat dit niet verstandig
is omdat het niet leidt tot meer, maar tot minder ruimte. Vandaar dit preadvies. Er is
serieus naar gekeken, want de wens is er natuurlijk wel. Als iets budgettair neutraal naar
voren gehaald kan worden, dan voelt dat alsof we jarig zijn en dat willen we allemaal.
De scootermotie is een beetje vragen naar de overbekende weg. We hebben heel
duidelijk gesteld dat geautomatiseerde handhaving en veilig naar de rijbaan dirigeren het
uiteindelijke doel van dit college is. Dit is een beetje het herkauwen daarvan. Er wordt
naar gestreefd. De Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit weet ook
wanneer ze de uitkomsten kan verwachten, namelijk nog dit jaar. Verder wordt hier
controle op uitstootnormen voorgesteld. Dat kan helemaal niet, want de individuele
scooterrijder is niet gehouden aan uitstootnormen. Er wordt ook gevraagd naar minder
overlast op blackspots. Het is mij niet duidelijk wat blackspots met overlast te maken
hebben. Blackspots hebben te maken met gevaar en niet met overlast. Verder zijn in elk
geval drie van de vijf voorgestelde dekkingen echt ondeugdelijk. Alhoewel het preadvies
niet positief is, moet ik erbij zeggen dat er geen motie is waar het college inhoudelijk en
naar de geest zo positief over is. Tegelijkertijd wordt er geld uitgegeven aan zaken die
technisch niet kunnen. Geld dat er niet is. Ik heb u al mijn positieve intenties laten blijken
om iets aan de scooters te doen. De Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en
Luchtkwaliteit weet dat ze er dit jaar over wordt geïnformeerd, maar naar de letter gezien
moet ik deze motie echt afraden. Hoe ontvankelijk u voor mijn adviezen bent, is gezien de
ondertekenaars nog een spannende zaak.
Dan de motie van de heer Toonk over het versnellen van de westelijke tramlijnen,
nr. 866’. Hij wil wachten met het besteden van geld tot we een degelijk plan hebben. Ik
snap de zorg en heb geen bezwaar tegen deze motie.
Dat geldt ook voor motie nr. 867’ over doorstroming. Daarin wordt terecht
geconstateerd dat heel veel dingen in heel veel verschillende handen liggen en de motie
roept op om dit breder te bekijken en om te bezien of dit verbeterd kan worden. Daartegen
bestaat geen bezwaar.
Dan motie nr. 868' van de heer Manuel over de luchtkwaliteit. De vorige motie
droeg het college op om de luchtkwaliteit op knelpunten in het algemeen aan te pakken.
Daar viel het een en ander voor te zeggen. Nu worden wij echter opgeroepen om een
plan op te stellen om op elk knelpunt de hoeveelheid fijnstof te reduceren. Ik denk dat het
de raad bekend is dat de fijnstofknelpunten zijn opgelost. Er worden voor 2015 geen
73
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
fijnstofknelpunten verwacht. Om een probleem op te lossen dat er niet is, is niet
productief. Daarom wil ik deze motie graag ontraden.
(De heer MANUEL: Tot mijn spijt heeft de wethouder de motie dan
verkeerd begrepen en in eerste instantie kennelijk ook al. Als er punten in
de stad overblijven waar de fijnstofnorm niet gehaald wordt, dan willen we
nieuwe technieken toepassen. We denken daarbij aan een fijnstoffilter.
We hebben u gevraagd om dat te onderzoeken en om te kijken of u
informatie daarover kon vinden en dat aan ons te rapporteren. U hebt ons
toen geantwoord dat u volledig op de hoogte was. Deze accentmotie
vraagt u alleen maar om aan de raad te rapporteren waarvan u op de
hoogte bent.)
Ik word hier opgeroepen om een plan op te stellen hoe nieuwe technieken om
fijnstof te reduceren per knelpunt — ik neem aan per fijnstofknelpunt — kunnen worden
ingezet. Dat is niet aan de orde, want er zijn geen fijnstofknelpunten meer. De fijnstof is
onder controle. De normen zullen in de toekomst misschien weer worden aangescherpt.
Dat kunnen we verwachten. Op dit moment zijn er echter geen fijnstofknelpunten en is het
vreemd om het college op te roepen om een plan te maken om niet-bestaande knelpunten
aan te pakken.
Dan heb ik nog het gewijzigde groeneloperamendement nr. 925. In deze vorm en
met deze formulering bestaat er geen bezwaar tegen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg.
Wethouder VAN DER BURG: Motie nr. 882’ van de SP over respijtzorg. Het
college handhaaft zijn negatieve advies. Niet omdat we het niet eens zijn met de stelling
dat we het budget voor respijtzorg op een goede manier moeten besteden. Ook niet
omdat we het met de SP oneens zijn dat we logeermogelijkheden in Amsterdam moeten
creëren, maar wel omdat we eerst willen bekijken wat de plannen van het Rijk zijn. We
hebben vandaag de brief van de staatssecretaris over de decentralisaties gekregen. We
gaan de plannen ervoor uitwerken en het is nu te vroeg om al keuzes te maken, nog
afgezien van het feit dat deze motie geen dekking heeft en we ook niet weten of we dit
redden met de 1,5 miljoen euro die is opgenomen in de begroting 2014. Bovendien betreft
dit incidenteel geld terwijl de SP om structureel geld vraagt. Dus een negatief advies op
motie nr. 882’.
Motie nr. 885’ is volgens mij alleen veranderd omdat er handtekeningen van
andere partijen onder zijn gezet waardoor ze wel eens op een meerderheid zou kunnen
rekenen. Het verandert niets aan het preadvies van het college. Dat was dat we dit al
doen en dat het voorstel ervoor al naar u onderweg is. Als u er graag een mooie kop voor
in de krant wilt, dan snap ik dat.
Motie nr. 913’ over externe inhuur is van de SP. Die motie ontraden wij. We deden
dat ook al in de oorspronkelijke vorm, maar de SP was blijkbaar niet tevreden met wat we
hadden geschreven. Ik herhaal daarom nogmaals dat we dit ontraden. De reden kunt u
lezen in het preadvies dat we hebben meegestuurd.
(De heer IVENS: Ik heb eerder al gezegd dat er een verschil bestaat
tussen inhuur en uitbesteden. Dat snap ik. Deze motie vraagt alleen om in
elke jaarrekening inzichtelijk te maken hoeveel geld er aan uitbesteding
uitgegeven wordt. Ik wil weten wat uw bezwaar is tegen het inzichtelijk
maken daarvan.)
74
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Meestal concentreert het college zich in zijn beantwoording op de uitspraak die u
doet en niet op de overwegingen die u eraan vooraf laat gaan. Als we er ook de
overwegingen bij betrekken, dan wordt ons antwoord langer. In uw overweging lees ik
echter: “Wij moeten voorkomen dat ambtenaren worden ontslagen, waarna vervolgens
hun werk wordt uitgevoerd door de extern ingehuurden.” Dat is niet aan de orde, want
gaat hier niet om externe inhuur, maar om uitbesteding. Ik weet bovendien niet in
hoeverre medewerkers worden geholpen als we bij uitbesteding, bijvoorbeeld voor een
second opinion voor de Noord/Zuidlijn, zeggen dat er een aantal medewerkers bij
Onderwijs boventallig zijn geworden. Zij lijken mij niet het meest geschikt om een second
opinion voor de Noord/Zuidlijn uit te voeren. Dat doen we echt extern. Ook als we
advocaten nodig hebben, dan lijkt het mij handig om advocaten in te huren in plaats van
boventallige ambtenaren. Bovendien is de motie ook om een andere reden niet nodig. U
schrijft letterlijk dat wij moeten voorkomen dat ambtenaren worden ontslagen. Daar
streven we niet alleen naar, we hebben uitgesproken dat we er alles aan zullen doen om
boventalligheid om te zetten in banen elders zodat we niet tot gedwongen ontslagen
hoeven over te gaan. U bereikt met uw besluit dus niet wat u wilt. Daarom een negatief
preadvies op motie nr. 913’.
(De heer IVENS: Ik ben blij met deze woorden. Ik zal morgen alle
overwegingen schrappen zodat motie nr. 913’ op basis van het dictum
kan worden aangenomen. U bent dus bereid om elk jaar inzichtelijk te
maken hoeveel geld we aan uitbesteding uitgeven. Als we dat in
stemming brengen, dan neem ik aan dat u er wel positief over bent.)
Helaas heb ik slecht nieuws. Ook dat zouden we niet doen. Moeten we naar alle
uitbestedingen kijken? Leggen we zelf een brug aan of laten we dat aan anderen over?
Zorgen we zelf voor de schoonmaak van een gebouw of besteden we het uit? Het gaat
om 20.000 contracten per jaar. Het lijkt ons niet efficiënt en doelmatig om dat in kaart te
brengen dus ook dan zal ik negatief preadviseren. Het verbaast me overigens dat de
overwegingen voor u blijkbaar niet meer gelden.
Ik ga naar motie nr. Q over castratie van katten. Ik wil u verzoeken om het anders
te doen, mijnheer Van Lammeren. Wij hebben in 2013 120.000 euro uitgetrokken voor het
chippen van katten van huishoudens met een laag inkomen. We zien dat daarvan geld is
overgebleven omdat er tot nu toe slechts 1000 van de 7000 katten zijn gechipt. Ik wil u
voorstellen dat ik vanaf morgen dit geld ook gebruik voor het castreren en steriliseren van
katten in gezinnen met een laag inkomen. U bent dan eerder geholpen dan wanneer ik
dingen ga uitzoeken en er volgend jaar bij u op terugkom. Dat is één. Ten tweede heeft dit
het grote voordeel dat we het beperken tot mensen met een laag inkomen. Ik vind
namelijk dat mensen met een hoog inkomen dit soort zaken zelf kunnen betalen en er niet
voor bij de overheid hoeven aan te kloppen. Bovendien suggereert u ook nog dat ik
allerlei gegevens aan u moet geven. Die kan ik nu letterlijk voorlezen. Ik kan ze u ook per
mail sturen. We weten in elk geval nu al dat er jaarlijks 1100 zwerfkatten in Amsterdam
worden opgevangen en dat er 300 asielkatten per jaar zijn. Wij stellen een budget
beschikbaar van 250 euro voor 1450 katten en voor 350 afstandskatten. Die gegevens
hebben we allemaal al. Het kost ons jaarlijks 397.500 euro. We hoeven daarom volgens
mij niets te onderzoeken omdat we de gegevens al hebben. We doen eerder wat de Partij
voor de Dieren wil.
(De heer VAN LAMMEREN: Dan kunt u in elk geval positief preadviseren
over het onderzoek, want de gegevens hebt u al. Dan de inhoud: castratie
van zwerfdieren heeft pas zin als meer dan 60% van de populatie
gecastreerd wordt. Anders lossen we het probleem namelijk niet op.
75
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Daarom willen wij graag een kosten- en batenanalyse, want als we
slechts 50% halen, dan heeft het geen zin en is het zonde van het geld.
Dat wil ik voorkomen en daarom vragen wij specifiek om dit onderzoek.
Tegen de andere partijen kan ik zeggen dat er geen sprake is van een
grabbelton. Het is geld dat over is.)
Ik weet niet of ik het helemaal met u eens ben. Twee dingen. Ik vind dat iemand
die een huis kan betalen op de Keizersgracht ook zelf zijn katten kan laten castreren en
daarvoor geen bijdrage van de overheid hoeft te krijgen. Daarom wil ik het echt beperken
tot de minimahuishoudens. Ten tweede: Op het moment dat we onder de 60% blijven,
heeft dat nog steeds het voordeel dat katten die afgestaan worden, gesteriliseerd en
gecastreerd worden. Ook bij gezinnen met katten is het voordeel dat er in ieder geval
minder kittens komen en dat leidt in de toekomst voor die gezinnen tot minder kosten en
minder problemen. Als u echter niet wilt dat ik het doe, dan doe ik het uiteraard niet.
(De heer VAN LAMMEREN: Ik trek de motie in, want wat u beweert, is
niet juist. Ik kan wetenschappelijk onderbouwen dat die 60%
daadwerkelijk een norm is en 85% als het alleen vrouwtjes betreft. Laten
we dit in Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijven,
Personeel en Organisatie bespreken, want anders haalt de motie het niet
vanwege suggesties die niet kloppen. Ik trek hierbij de motie in, mits u
bereid bent om dit in de Raadscommissie voor Economische Zaken,
Bedrijven, Personeel en Organisatie te bespreken.)
Daar gaat de raad zelf over. Overigens bestrijd ik uw betoog over de 60%-norm
niet. Ik heb alleen gezegd dat gezinnen nog steeds voordelig uit zijn als het gebeurt. Ik
neem aan dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik wel bekijk of ik nu al acties kan
ondernemen om mensen met lage inkomens te steunen bij het steriliseren en castreren.
Ik ga door met amendement R,‚ het amendement over de doelstellingen voor
subsidies voor dierenwelzijn. U vraagt daarin twee zaken. De eerste betreft het verbeteren
van dierenwelzijn in de stad, reductie van de zwerfkattenpopulatie, diervriendelijkheid en
duurzaam populatiebeheer. Daar kan ik mee instemmen. Als tweede vraagt u om
kwalitatieve en kwantitatieve afspraken te maken. Ook daar kan ik mee akkoord gaan.
Dan heb ik nog amendement nr. 906’, de motie van de PvdA, die is aangepast
conform het preadvies van het college. Ik heb nog één argument voor de PvdA, maar
daar heb ik al even met de heer Mulder over gesproken. Voor januari 2014 halen we niet.
In februari 2014 halen we wel. Met die kanttekening geef ik een positief preadvies.
Motie P over het uitbreiden van de definitie van zwerfdieren. Ik stel voor om die
niet aan te nemen omdat ik denk dat wij reptielen, konijnen en knaagdieren niet altijd
onder die definitie zouden moeten laten vallen. Met deze uitspraak verruimt u de definitie
zodanig dat we daarmee niet op de goede weg zijn.
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. Q), ingetrokken zijnde, maakt
geen onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER: Dames en heren, ik heb twee mededelingen. Er is motie nr.
877’ uitgedeeld. Dat moet motie nr. 878’ zijn. Het gaat om de motie over gemeentelijk
vastgoedbezit. Motie G komt te vervallen omdat ze identiek is aan motie F.
(De heer DE GOEDE: Hoe laat verschijnt ongeveer de lijst hiervan? We
zitten allemaal driftig mee te schrijven en we proberen het allemaal zo
goed mogelijk te doen, maar een lijst zou fijn zijn.)
In de loop van morgenochtend. We komen er zo op terug.
76
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan.
Burgemeester VAN DER LAAN: Het college gaat akkoord met motie F over de
beveiliging. Er is een probleem met de dekking in amendement nr. 888’ van mevrouw
Poot en de heer Mulder over de beveiliging. Per 1 juli is de BIBOB-procedure wettelijk
uitgebreid en wij moeten en mogen nu vastgoed gaan onderzoeken. Conform onze eigen
wensen gaan we ook werken aan extra controle op de taxi's en op de prostitutie. De
wethouder zal morgenochtend nog met u overleggen over een alternatieve dekking, want
het college gaat akkoord met het amendement.
(De heer DE GOEDE: Daaruit maak ik op dat we morgen eerder
beginnen.)
(De VOORZITTER: Nee. Waarom?)
(De heer DE GOEDE: Ik vind het prima om dit nader te onderzoeken,
maar ik snap niet wat u bedoelt.)
(De VOORZITTER: Morgen volgt er nog een tweede termijn.)
(De heer DE GOEDE: We beginnen morgenmiddag en u sprak over
morgenochtend.)
Ik ben ontzettend dankbaar dat u zo scherp bent, maar ik bedoel gewoon morgen.
(De heer MULDER: Kunt u iets preciezer uitleggen wat er met de BIBOB
aan de hand is? Kan ik het zo opvatten dat zich sinds de vaststelling van
de begroting een soort tegenvaller aandient bij de BIBOB?)
Nee. Dit was in de reserve opgenomen in het licht van de uitbreiding van allerlei
BIBOB-werkzaamheden. Dat is het enige wat ik ervan weet. Mij wordt ernstig afgeraden
om te zeggen dat het goed is om het geld aan iets anders te besteden. Verder ging ik niet.
Uw raad zal echter tevreden zijn met de toezegging dat de wethouder op zoek is.
Dan het amendement van mevrouw Shahsavari-Jansen over uitstaptrajecten. Het
college ontraadt dat amendement, maar mevrouw Shahsavari-Jansen hoeft zich geen
zorgen te maken, want de nuggers waar het hier om gaat, kunnen bij de Dienst Werk en
Inkomen in aanmerking komen voor uitstaptrajecten. Dat heeft ook te maken met de
inkoop bij het Scharlaken Koord enzovoort. Zelfs de Second Step is onderdeel van het
programma.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dat is mooi om te horen, want die
informatie was nog niet bekend in het veld. Met de harde toezegging dat
alle prostituees die willen uitstappen en gebruik willen maken van het
traject van de Dienst Werk en Inkomen dit kunnen doen, ook als zij niet
uitkeringsgerechtigd zijn, trek ik het amendement in.)
Ik hoorde mevrouw Shahsavari-Jansen ‘alle prostituees’ zeggen. Ik weet niet
hoeveel het er zullen zijn en of dit überhaupt kan, nog afgezien van de route waarlangs
het gaat. Ze worden gelijk behandeld en doen allemaal mee. Of het allemaal tot resultaat
leidt, weet ik niet. Dat voorbehoud moet ik maken.
Dan amendement nr. 895. Het college blijft erbij dat het weghalen van 1 miljoen
euro van de 1,5 miljoen euro voor broedplaatsen ongewenst is. Het is wel van belang om
tegen u te zeggen dat de politie werkt aan een plan om inbraken tegen te gaan. Op de
piekmomenten, in het bijzonder de donkere dagen, zijn er extra controles. Ik kan u er snel
meer over vertellen, ook over de voorlichting erover, in overleg met mijn collega Ossel,
want het betreft ook preventieve zaken.
77
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Dan motie nr. 897 over de publiek-private samenwerking bij het centrale
cameratoezicht. Op 12 november bespreekt het college het stappenplan voor publiek-
private samenwerking.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Die motie is al ingetrokken.)
Excuus, dat had ik niet gezien.
Dan amendement nr. 898’ over aanpak zakkenrollerij van de heer Flos. Het
college gaat ermee akkoord. Ook hier zeg ik dat er piekmomenten en piekplaatsen zijn
voor zakkenrollerij. Er komt een plan. U vraagt geld voor Koningsdag, de Gay Pride et
cetera. Wij zijn positief over het amendement.
De heer Hilhorst zal ingaan op de dekking bij amendement nr. 899 over de
opkomstbevordering.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dit amendement heb ik niet dus ik
snap niet wat er gaande is. Volgens mij geeft de burgemeester nu
preadviezen op moties en amendementen die al gepreadviseerd zijn,
maar ik kan me vergissen.)
(De VOORZITTER: Dit amendement is niet veranderd.)
Ja, maar ik moest meedelen dat de wethouder informatie over de dekking zal
geven.
(De heer FLOS: Het klopt dat het amendement over zakkenrollerij nog
niet is aangepast, maar ik verwacht dat wij wel een aangepaste motie
zullen indienen omdat de burgemeester nu zegt dat hij iets extra's wil
doen op het gebied van politietoezicht. Dat zal betekenen dat wij het
repressieve element waarschijnlijk uit het amendement halen en het
bedrag verlagen naar 50.000 euro. Daarom was het wel degelijk handig
dat de burgemeester dit zei. We zullen in de tweede termijn een
aangepast amendement indienen.)
(De heer MULDER: Om verwarring bij mevrouw Shahsavari-Jansen te
voorkomen wil ik erop wijzen dat wij het amendement over de
opkomstbevordering niet opnieuw hebben ingediend. Ik heb er wel een
vraag over gesteld naar aanleiding van de brief. Ik ben daarom het
college buitengewoon erkentelijk dat het ingaat op mijn vraag.)
Ik dank de heer Flos en de heer Mulder voor het ophelderen van het misverstand.
Tot slot motie nr. 916 van de heer De Goede over het Comité 4 en 5 mei. Het
college blijft ondanks het klemmende beroep van de heer De Goede bij het preadvies.
Misschien wilt U mijn argumenten horen. De huidige constructie is namelijk een voorbeeld
van een goed werkende uitzondering, want de heer De Goede heeft natuurlijk gelijk. In
principe regelen we dit immers met stichtingen en verenigingen. Dit is echter een
uitzondering die heel erg goed werkt en het contact tussen college en het comité nog
gemakkelijker maakt. Bovendien zorgt een reglement voor duidelijke afspraken over de
omgang met elkaar. Waarom zouden we dus een probleem oplossen dat niet bestaat en
daardoor toch een bepaalde schade kunnen aanrichten? Daarom blijven wij bij het
negatieve preadvies.
(De heer DE GOEDE: Ik ben bereid om de motie in te trekken als de
toezegging van wethouder Gehrels in de commissie gestand wordt
gedaan.)
Over die toezegging van wethouder bestaat een misverstand tussen u en
wethouder Gehrels. Zij schrijft meen ik een nota over deelnemingen en governance. Het
is niet de bedoeling dat ons standpunt verandert.
78
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(De heer DE GOEDE: Als het standpunt verandert, dan kunnen we daar
altijd over praten. Zij zou echter een visie van het college op alle
verbonden partijen die geen bedrijven zijn opstellen. Er zijn namelijk meer
vormen van anders omgaan dan de relatie tussen subsidiegever en
subsidieontvanger. Het lijkt mij prima om dit daarbij te behandelen.)
Zij heeft er vlak voor haar vertrek even met mij over gesproken. Als u niet kwaad
wordt als zij in die nota precies hetzelfde schrijft als wat ik nu zeg, dan kan ik u dat zonder
enig probleem toezeggen.
(De heer DE GOEDE: U maakt mij niet snel kwaad, maar misschien ben
ik teleurgesteld. Dat moet dan maar.)
Dat zou mij zeer spijten.
(De VOORZITTER: U trekt motie nr. 916 in?)
Het amendement-Shahsavari-Jansen (Gemeenteblad afd. 1, nr. I) en de motie-De
Goede (Gemeenteblad afd. 1, nr. 916), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van
behandeling meer uit.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Hilhorst.
Wethouder HILHORST: Dank voor de complimenten die de verschillende partijen
hebben uitgesproken. De VVD heeft complimenten uitgedeeld voor het verlagen van de
afvalstoffenheffing. Dank daarvoor. De SP heeft complimenten uitgesproken voor een
aantal preadviezen over mantelzorg, klachten over de Wmo en de daklozenopvang. De
Partij van de Arbeid heeft een compliment uitgedeeld omdat het college voorbereid is op
de bezuinigingen die doorgevoerd zijn. Daarvoor wil ik u ook bedanken. Een aantal
partijen heeft kritiek op de leesbaarheid van de begroting. Er is ook in de commissie over
gesproken. Daar heb ik toegezegd dat wij dit jaar nog de dummybegroting voor 2015 laten
zien en dat we graag met de raad en de commissie spreken over mogelijkheden om die
niet alleen op een nieuwe manier in te richten, maar ook om haar zo leesbaar mogelijk te
maken.
We komen terug op de brief van de heer Verhoef. Ik kan u al wel zeggen dat wat
de heer Verhoef vraagt haaks staat op de wettelijke regels van het BBV over de manier
waarop een begroting moet worden opgesteld. Dat is de reden dat de kritiek minder
relevant is voor de gemeentebegroting. We komen er echter op terug.
(De heer MULDER: Ik wil de wethouder een suggestie aan de hand doen.
Een paar jaar geleden heeft het college een heel doorwrochte brief
geschreven over de kwestie-Verhoef. Misschien zou u die uit het archief
kunnen halen om de ambtelijke belasting te verminderen.)
Dank u wel voor deze suggestie.
Ik wil nog even terugkomen op het compliment van de Partij van de Arbeid dat het
college voorbereid is op de bezuinigingen. Het is goed om te zeggen dat het financieel
meerjarenperspectief in deze begroting uitkomt op meer dan 10 miljoen euro positief. Dat
is de afgelopen jaren niet gebeurd. Daarvoor moeten we een aantal jaren terug. Het toont
aan dat het college erin geslaagd is om de financiën op orde te houden.
Dan de kritiek van D66. D66 verwijst naar een rapport met de evaluatie van het
AIF. Bij de presentatie van dat rapport hebben we gezegd dat er partijen zijn die al eerder
kritiek hebben uitgeoefend op de strenge evaluaties. We hebben daarvoor ook een
compliment gegeven, want voor een deel klopt het dat niet alle investeringsvragen voor
de gemeente kunnen worden bediend door het AIF. De heer Paternotte maakt nu echter
79
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
van de conclusies van de evaluatie een karikatuur door te zeggen dat alle criteria
overboord moeten worden gezet. Dat staat er niet in. In de bespreking in de commissie op
20 november zullen we daarop ingaan.
Een ander punt dat de heer Paternotte naar voren brengt is dat het college in zijn
preadvisering de criteria van het AIF moet aanpassen. Dat kan het college natuurlijk niet
omdat die criteria zijn vastgesteld door de raad. Het college kan ze dus niet eigenhandig
aanpassen. Ook daar zullen we echter op 20 november op terugkomen.
Een ander punt van het CDA en van D66 gaat over de bezuinigingen. Daarover
bestaat een groot misverstand. Er wordt gesuggereerd dat de bezuinigingen van
maatregel 7 en 8 in Eén stad, één opgave niet gehaald worden. Die worden wel gehaald.
Er wordt minder geld uitgegeven, maar aan iets wat op afbetaling wordt betaald. Het
voordeel ervan openbaart zich pas over een aantal jaren. Het wil niet zeggen dat de
bezuinigingen niet gehaald zijn. Dat is een misverstand. Als er 21 miljoen euro wordt
vrijgemaakt om versneld af te schrijven, dan doen we dat niet omdat de bezuinigingen niet
gehaald zijn, maar omdat de bezuinigingen minder snel in de begroting voor volgend jaar
voorkomen. De bezuinigingen worden dus wel gehaald.
Er is een ander misverstand bij de SP over het verschil tussen 21 miljoen euro en
15 miljoen euro. Met het versneld afschrijven van de kapitaallasten willen wij incidenteel
geld gebruiken om structureel geld vrij te maken. 6 van de 21 miljoen euro wordt gebruikt
voor de Amstelveenboog. In de begroting is daarvoor jaarlijks een bedrag opgenomen. Op
die manier wordt ook met incidenteel geld een structureel bedrag vrijgemaakt. Tot zover
de misverstanden.
De heer Paternotte bekritiseert ons aan de ene kant omdat wij niet genoeg
investeren en aan de andere kant zegt hij dat we de schulden moeten aflossen. Het is
misschien goed om de heer Paternotte uit te leggen dat de schulden toenemen als het
AIF alle gevraagde uitgaven gedaan zou hebben. De reserves bij de begroting zijn in feite
vormen van uitgestelde schuld. Als die schulden niet worden gemaakt, dan neemt de
schuld minder toe. Een oproep om te investeren, leidt dus altijd tot een vergroting van de
schulden. Wij verschillen daarnaast van mening over het belang van die schuldpositie. De
vergelijking met andere gemeenten gaat niet op omdat andere gemeenten niet dezelfde
bezittingen hebben als de gemeente Amsterdam. Dat is het voordeel van het hebben van
allerlei deelnemingen. Die deelnemingen leveren ook dividend op. Het is daarom
kortzichtig om te denken dat we de schulden zo snel mogelijk moeten aflossen als we
daarvoor bezittingen verkopen die een jaarlijkse inkomstenbron vormen.
(De heer PATERNOTTE: De wethouder zegt een heleboel dingen waar ik
op wil reageren. Ik denk dat ik dat in mijn tweede termijn doe, maar ik wil
op één punt wel ingaan. U zegt dat de schuld van Amsterdam geen
probleem vormt omdat er veel bezittingen tegenover staan. Bijvoorbeeld
de grond die voor het grootste deel in het bezit van de gemeente is. Het
gaat ons niet zozeer om het feit dat er bezittingen tegenover de schulden
staan, maar om de rentelasten. Bent u het met mij eens dat Amsterdam
twee keer zoveel geld kwijt is aan rentelasten als de gemiddelde
gemeente in Nederland? Kunnen we dat concluderen uit het rapport van
het Centraal Bureau voor de Statistiek? Wij zijn twee keer zoveel geld
kwijt aan rentelasten als de gemiddelde gemeente in Nederland.)
U vraagt mij naar de rentelasten. De bezittingen brengen bepaalde inkomsten op.
Het is een faire vergelijking om de rentelasten af te zetten tegen de inkomsten die
voortvloeien uit de bezittingen. Dat is een veel interessantere vergelijking dan wanneer u
alleen naar de rentelasten kijkt.
80
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
(De heer PATERNOTTE: U zegt in feite dat Amsterdam, omdat wij
aandelen in Schiphol en een aantal andere bedrijven hebben, meer
schulden mag hebben.)
Tegenover een deel van de schulden staan erfpachtinkomsten. Een deel van de
schulden is gemaakt voor het Afvalenergiebedrijf waar inkomsten tegenover staan. U kunt
‘nee’ schudden, maar zo is het wel. We kunnen er een overzicht van maken en dan ziet u
dat de financiële positie van Amsterdam gedegen is. Daarom hebben we bij de nota
Sturen op balans gezegd dat we niet alleen naar de rentelasten kijken, maar ook naar de
schuldquote, het verschil tussen het eigen vermogen en de bezittingen van de gemeente
en de schulden. We moeten niet alleen naar de rentelasten kijken.
(De heer DE GOEDE: Het is bijna 18.00 uur. Ik wil best doorgaan, maar
dan moet ik even enkele afspraken maken en ik denk dat dit ook geldt
voor een aantal van mijn collega’s. Tot hoe laat wilt u doorgaan?)
(De VOORZITTER: Ik ga ervan uit dat we binnen vijftien minuten klaar
kunnen zijn. We gaan ons best doen.)
(De heer PATERNOTTE: Uiteindelijk gaat het om rentelasten. Amsterdam
betaalt nu net zoveel rente als drie jaar geleden terwijl de schuld
inmiddels 1,5 miljard euro hoger is. Dat komt doordat de rente gedaald is,
maar die kan ook weer stijgen. Dan stijgen de rentelasten ook ontzettend
snel. Wanneer is het punt bereikt waarop de schulden volgens de
wethouder zo ver oplopen dat ze een probleem vormen omdat er niet
genoeg bezittingen tegenover staan en we moeten bekijken hoe we
kunnen voorkomen dat de schuld verder oploopt?)
Dit is een herhaling van zetten. In de discussie over Sturen op balans hebben we
aangetoond dat er verschillende indicatoren zijn om de degelijkheid van de begroting en
de financiën van de gemeente vast te stellen. U wekt de suggestie dat, als de rente stijgt,
dit onmiddellijk leidt tot een enorm grote navenante stijging van de rentelasten. Dat klopt
niet omdat we tien jaar lang financieren. Als de rente stijgt, dan betalen we nog de
rentepercentages van de jaren daarvoor. Omdat de rente nu lager is dan ongeveer negen
jaar geleden, is de verwachting dat de rentelasten eerder nog even dalen dan dat ze
stijgen. Daarnaast beschikken we over een algemene risicoreserve. De verschillende
indicatoren laten zien dat de financiën van de gemeente Amsterdam deugdelijk zijn.
Ik ga verder met de verschillende moties. Amendement A gaat over het AIF. Ik
heb net al gezegd dat we op 20 november over de evaluatie van het AIF spreken. Hier
wordt voorgesteld om de criteria van het AIF te laten varen. Dat is geen bevoegdheid van
het college, maar van de raad. Dat kan dus niet.
(De heer PATERNOTTE: Dat is vanzelfsprekend, want de bevoegdheid
om geld uit te geven ligt überhaupt bij de raad en natuurlijk niet bij het
college. De raad beslist er dus over. U geeft echter een preadvies aan de
raad over het besluit dat de raad vervolgens mag nemen. De raad mag
meteen besluiten om een paar criteria van het AlF buiten werking te
stellen. Dat zou het mogelijk maken dat nog in deze collegeperiode
geïnvesteerd wordt via het Amsterdams investeringsfonds. Wilt u dat
mogelijk maken? Wat is uw advies?)
Mijn advies is negatief. Dat komt omdat wij op 20 november over de criteria
spreken. Het heeft ook te maken met uw samenvatting van het rapport over het AIF. Die is
volstrekt niet conform de inhoud van het rapport. Er staat namelijk niet in dat de criteria
overboord gezet worden. Er staat ook niet in dat het AIF geen functie heeft voor de
gemeentebegroting. Die heeft het wel degelijk. Het enige wat er in het rapport wordt
81
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
geconcludeerd, is dat er ook investeringsvragen zijn die niet binnen het AlF passen.
Daarvoor komen voorstellen die we naar uw raad zullen sturen.
(De heer PATERNOTTE: Het is ons voorstel om de criteria buiten werking
te stellen. Dat is inderdaad niet de conclusie van de evaluatie. De
conclusie van de evaluatie is dat er een paar criteria zijn die we een
aantal jaren geleden hebben vastgesteld en die het AlF compleet
inflexibel hebben gemaakt waardoor er de laatste jaren heel weinig
investeringen mogelijk waren. Wij stellen voor om een aantal van die
criteria buiten werking te stellen. Ik begrijp echter dat u toch nog een
aantal maanden wilt wachten.)
Ik ben in ieder geval blij dat u nu wel toegeeft dat de conclusies van het rapport
anders zijn dan u net voorstelde.
Ik ga verder met amendement H over de versnelde verkoop. Het is een onderdeel
van de bezuinigingsoperatie Eén stad, één opgave. Er wordt nagedacht over een betere
omgang met het vastgoed van de gemeente. Het lijkt ons niet verstandig om er nu al
inkomsten voor in te boeken in 2015. Daarom geven we een negatief preadvies.
(Mevrouw POOT: Daar wil ik iets meer toelichting op. We leven nu eind
2013. We hebben heel 2014 nog voor de boeg en wij vragen om de
inkomsten pas in het meerjarenperspectief 2015 op te nemen. Volgens
mij leeft al een aantal jaren de wens om een visie hierop te hebben en om
vastgoed te verkopen.)
Dat gebeurt ook. Bij de uitwerking van de plannen wordt er nagedacht over de
vraag welk vastgoed kan worden verkocht. Soms betreft het panden die gehuurd worden.
Vaak gaat het daarbij om langjarige contracten waarbij de huren doorlopen. Dat betekent
dat de bezuiniging niet meteen gerealiseerd wordt. Ik vraag u om enigszins geduld te
hebben. We hebben al eerder aangekondigd dat we dit in dit jaar als extra opgave
opnemen in Eén stad, één opgave. We willen ons alleen nu niet vastleggen op de termijn
waarop dit gerealiseerd wordt omdat we bij het in kaart brengen van de mogelijkheden
pas zien wanneer besparingen gerealiseerd worden. In de huidige opgave van Eén stad,
één opgave ziet u dat de inkomsten in een reeks van jaren pas later ingeboekt zijn omdat
dit vaak gepaard gaat met verplichtingen die de gemeente nog een aantal jaren heeft en
waar we niet meteen onderuit kunnen.
(Mevrouw POOT: Dan kan ik dus concluderen dat u de resultaten in elk
geval wel kunt opnemen in het financieel meerjarenperspectief 2015,
maar dat u niet kunt garanderen dat er in 2015 ook al inkomsten zijn.)
Het lijkt mij niet deugdelijk om in het financieel meerjarenperspectief inkomsten op
te nemen waarvan we niet zeker weten dat ze ook gerealiseerd worden.
(Mevrouw POOT: Dat zeg ik ook niet. Volgens mij heet het financieel
meerjarenperspectief niet voor niets meerjarenperspectief. Het betreft dus
meer jaren. Het zou dus ook kunnen betekenen dat u stelt dat u pas
inkomsten in 2016 of in 2017 voorziet.)
In het financieel meerjarenperspectief nemen we dingen op die zeker zijn. Het is
geen verwachting van wat we niet zeker weten. In Eén stad, één opgave zijn we wel bezig
met het zoeken naar een extra bezuinigingsrichting. Dat is de vastgoedstrategie. We
willen ons nu echter niet al vastleggen door te zeggen dat we zeker weten in welk jaar dit
inkomsten op zal leveren. Dat zouden we doen als we dit opnemen in het financieel
meerjarenperspectief.
(Mevrouw POOT: Ik wil het nog één keer proberen. Wanneer weten we
dat dan wel zeker?)
82
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Het onderzoek wordt gedaan en in het komend jaar wordt duidelijk wat het
opgeleverd heeft en op welke termijn de opbrengsten ook voordeel opleveren voor de
gemeentebegroting.
(Mevrouw POOT: Volgens mij staan we niet heel erg ver van elkaar af.
Als we dit voor de kadernota met elkaar kunnen bespreken, dan zitten we
op één lijn. Bij de kadernota bespreken we immers het financieel
meerjarenperspectief 2015 en verder.)
Volgend jaar is er geen kadernota. Dan valt de kadernota samen met het
programakkoord.
(Mevrouw POOT: Ik zou bijna zeggen dat het dan helemaal mogelijk moet
zijn.)
Het ligt aan het tijdstip waarop het onderzoek is afgerond. Ik kan u echter
informeren over het tijdstip waarop het onderzoek naar de vastgoedstrategie volgens de
planning afgerond is.
(De VOORZITTER: Wethouder, er is enige verbazing bij de voorzitter en
bij de griffie over de opmerking dat er geen kadernota komt. Dat is de
raad niet bekend.)
Laat ik het anders zeggen. De kadernota en het programakkoord worden volgens
mijn informatie gezamenlijk besproken door de raad waardoor het programakkoord wordt
beschouwd als de kadernota.
(De VOORZITTER: Het zijn echt twee verschillende stukken, maar het
lijkt me goed als dit nog verder wordt besproken.)
Dat beloof ik u.
Bij de motie over de rechtswinkel vormt de dekking een probleem, ook omdat de
dekking hetzelfde is als bij amendement nr. 888’.
(De heer DE GOEDE: De burgemeester zei daarover dat u
morgenmiddag een advies aan de raad zult geven. Ik neem aan dat u
hiervoor dan ook met een alternatief komt. Als in het ene geval de dekking
niet deugt, dan lijkt me dat in het andere geval ook zo te zijn.)
Er wordt even naar gekeken omdat de dekking hetzelfde is als bij een andere
motie. Er wordt onderzocht of de dekking door de beugel kan of niet. Dat kan ik nu nog
niet zeggen, maar ik kom erop terug.
Ik ga verder met de amendementen C en E over het bedrag van 15 miljoen euro
dat de SP wil besteden aan andere dingen. Als u dat doet, dan valt er wel degelijk een gat
in de begroting. Dat betekent dat er een probleem ontstaat bij de bezuinigingen die wel
gehaald zijn, maar zich pas later in de begroting manifesteren. Die voorstellen zullen we
dus negatief preadviseren.
Ik ga verder met de onderwijsmoties. D66 heeft amendement nr. 903’ ingediend
over de lerarenbeurs. Er is een beurs ingesteld door het Rijk. In eerste instantie is
bijscholing een taak van de schoolbesturen. Ik kan u wel toezeggen dat we uit willen
zoeken of er leraren zijn die geen gebruik kunnen maken van de lerarenbeurs die het Rijk
instelt en die evenmin terechtkunnen bij de schoolbesturen voor bijscholing.
(De heer PATERNOTTE: Dat waardeer ik. In Den Haag bestaat een
dergelijke lerarenbeurs als aanvulling op de beurs van het Rijk waar
negentig tot honderd docenten gebruik van maken. Daardoor kunnen we
ervan uitgaan dat het ook in Amsterdam een substantieel aantal zal zijn.
Kan ik met u afspreken dat we dit betrekken bij de evaluatie van het AIF?)
Ik zeg u toe dat wij kijken naar de regeling van het Rijk en naar de
verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Zijn er nu leraren die eigenlijk bijgeschoold
83
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
zouden moeten worden, bijvoorbeeld omdat ze nu onbevoegd voor de klas staan? Dat
willen we in kaart brengen en u erover informeren.
(De heer PATERNOTTE: Hoe en op welke termijn gaat u dat doen?)
Dat kan ik u niet precies zeggen, maar ik probeer het snel te doen. Ik weet niet of
we dat de komende maand redden. We proberen het snel voor u in kaart te brengen.
Ik ga verder met het amendement over meer- en hoogbegaafden. Het preadvies
was negatief en we willen er nu een positief preadvies op geven. De data van 1 februari
en 1 maart kunnen nog wel een probleem vormen. We stellen voor om dit te bespreken bij
de uitwerking van het plan en de reacties op het initiatief van de heer Toonk en anderen
over meer- en hoogbegaafden.
(De heer PATERNOTTE: Is de wethouder klaar met zijn preadvies?)
U had nog een vraag gesteld over de dekking uit het budget passend onderwijs.
Het klopt dat passend onderwijs op passend onderwijs slaat. Er zijn veel kinderen die in
het onderwijs verdwalen omdat ze hoogbegaafd zijn. Hoogbegaafd zijn is niet alleen een
kwestie van excellentie. We willen dat kinderen die het beste zijn ook het beste uit zichzelf
kunnen halen. Heel vaak is er echter ook sprake van een zorgvraag, juist omdat kinderen
die hoogbegaafd zijn zich niet thuis voelen in het onderwijs. Dat is dus wel degelijk ook
een kwestie van passend onderwijs.
(De heer PATERNOTTE: Er zijn natuurlijk ook hoogbegaafde kinderen
die een gedragsstoornis hebben. In dat geval begrijp ik het. Er zijn echter
ook veel hoogbegaafde kinderen die geen stoornis hebben. Hoezeer ik
het ook eens ben met het voorstel van de heer Toonk, het budget voor
passend onderwijs is bedoeld voor kinderen die een beperking hebben,
die een leerstoornis of een gedragsstoornis hebben en daarom extra hulp
nodig hebben. Als we geld voor hoogbegaafde kinderen daarvandaan
halen, dan gaat het ten koste van die kinderen. Van een kind met ODD en
zware gedragsstoornissen of een kind in een rolstoel. Waarom wilt u dat?)
Uw weergave is niet correct. Er is geld voor passend onderwijs dat bestemd is
voor samenwerkingsverbanden. Daar wordt het besteed. Daarnaast heeft de gemeente
een budget voor innovatie op het gebied van passend onderwijs. Ik denk dat de scholen
voor meer- en hoogbegaafden daarin passen omdat we merken dat een deel van de
kinderen in Amsterdam niet op hun plek is, deels vanwege de zorg die ze nodig hebben,
maar ook omdat ze excellenter zijn dan het onderwijs dat ze krijgen. Daarom is het heel
passend om een deel van het geld voor innovatie in te zetten om nieuwe onderwijsvormen
voor meer- en hoogbegaafden te stimuleren.
(De heer PATERNOTTE: Passend onderwijs is volgens mij passend
onderwijs. Ook innovatie op het gebied van passend onderwijs. Er zijn
ook kinderen die talent hebben voor een bepaalde sport. Die helpen we
ook niet met geld voor passend onderwijs. Die helpen we met
topsportfaciliteiten. Hoogbegaafde kinderen die geen extra zorg nodig
hebben, maar meer uitdaging, moeten we ook niet helpen met geld voor
passend onderwijs. Ik snap niet waarom u dit geld weghaalt bij kinderen
die extra zorg nodig hebben.)
De raad heeft een initiatiefvoorstel aangenomen. Wij zijn op zoek gegaan naar
verschillende dekkingen. Dit is een dekking die kan. Bij de bespreking van dit voorstel
komen we er nog op terug. Het staat u uiteraard vrij om tegen die tijd voor te stellen om dit
op een andere manier te dekken.
(De heer PATERNOTTE: Kunt u dan nog uitleggen waarom u dit een
logische dekking vindt en het geld weg wilt halen bij het budget voor
84
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
innovatie op het gebied van passend onderwijs bij het helpen van scholen
voor het invoeren ervan?)
Er is geld in dat budget over. Er is dus geld gereserveerd voor innovatie. Dat kan
hiervoor worden gebruikt. Dat kan omdat de doelstelling van passend onderwijs het geven
van passend onderwijs is. Ik heb u net uitgelegd dat veel meer- en hoogbegaafde
kinderen ook een zorgvraag hebben. Er bestaat dus ook een inhoudelijke overlapping. Ik
herhaal dat het u vrijstaat om er een alternatieve dekking voor aan te dragen als we dit
voorstel in december in de commissie en daarna in de raad bespreken.
(De heer DE GOEDE: Laat ik geen debat beginnen over hoogbegaafden
in het onderwijs. Dat hebben we al uitgebreid gevoerd. Ik wil wel ingaan
op de manier die de VVD voorstelt. Wat vindt u van de techniek om het
onderwijs voor hoogbegaafden op de kaart te zetten door middel van de
aanjaagpremie? Is dat de manier of hebt u betere suggesties?)
Voor de uitwerking van het initiatiefvoorstel dat is aangenomen, komen wij met
een plan dat eerder al is aangekondigd. Het lijkt mij goed om dit dan te bespreken.
(De heer DE GOEDE: U zegt hiermee eigenlijk dat dit amendement niet
nu zou moeten worden ingediend omdat het de gang van zaken
doorkruist.)
Nee. Deze motie sluit aan bij de aanpak omdat er een aantal initiatieven van
scholen zijn die kunnen worden gestimuleerd met deze aanjaagpremie. We kunnen
verschillende dingen doen, maar dan loop ik vooruit op de bespreking van de notitie over
meer- en hoogbegaafden. We kunnen investeren in vroegsignalering, in one-day
schoolinitiatieven waardoor kinderen een dag per week op een andere school zitten. Er
kan ook ruimte zijn voor initiatieven waarbij kinderen de hele week op een andere school
zitten. Deze aanjaagpremie beschouw ik als onderdeel van de plannen die we
presenteren.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik wil een oproep doen. Dit is een
debat op hoofdlijnen over de begroting en we gaan telkens enorm in op
details. Ik wil iedereen aansporen om het vooral bij de hoofdlijnen te
houden.)
Dank u wel voor deze aansporing.
Motie nr. 910’ over de VVE. We zijn bezig om ervoor te zorgen dat de taalnorm
voor medewerkers van voorscholen omhooggaat. Er is de afgelopen jaren een enorme
vooruitgang mee bereikt. Daarom beschouwen we deze motie als overbodig.
We gaan akkoord met motie nr. 912’ over meisjes.
Er is ook geen bezwaar tegen motie nr. 892' over het stageloket.
De heer Van Poelgeest moest eerder weg en daarom zal ik zijn antwoorden
voorlezen. Motie M over fossielvrij van de Partij voor de Dieren wordt ontraden. Dit wordt
al betrokken bij de actiedoelstellingen voor de COs-reductie.
Er is ook gesproken over de entree van het Van Gogh Museum. Er komt een brief
van collega Gehrels over.
Er is geen bezwaar tegen motie H.
Er is evenmin bezwaar tegen motie nr. 915’.
Motie nr. 896’ over 1 ha daknatuur wordt ontraden.
Ik kom nu bij de allerbelangrijkste motie met de meest verstrekkende gevolgen.
Dat is motie L van de heer Evans-Knaup. Ik moet u zeggen dat de dekking ondeugdelijk
is. Ik kan u echter na lang beraad met de heer Wiebes de volgende dingen toezeggen.
We zullen het Barlaeus overkappen. Alle Amsterdammers hebben voortaan recht op een
85
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
plek op een fietspad. Op camping Bakkum zullen wij zorgen voor een frisse meewind voor
iedereen.
De VOORZITTER: Dames en heren, ik heb een paar mededelingen. In de loop
van de ochtend verschijnt de stemmingslijst. Om 13.00 uur morgen beginnen we meteen
met de tweede termijn van de begroting. Aan het einde van de middagzitting wordt er
gestemd over de moties en amendementen en de begroting. Rond 16.30 uur is de
burgemeester terug uit de Tweede Kamer. Vanaf dat moment zal agendapunt 23A, de
actualiteit inzake het rapport over proactief politieoptreden worden behandeld. Daarnaast
wordt morgen besloten of u het geheime agendapunt wel of niet wilt bespreken.
(De heer DE GOEDE: Ik verzoek om niet om 13.00 uur te beginnen met
de termijn van de raad, maar met een extra termijn van het college zodat
we nog antwoord kunnen krijgen op vragen over mogelijk gewijzigde
dekkingen die de burgemeester en de heer Hilhorst net hebben
voorgesteld.)
Op welke antwoorden doelt u? Sommige dekkingen? Dat is geen termijn, maar
een korte toelichting.
(De heer BENJAMIN: Wat zei u over de stemming?)
Die is aan het eind van de dag.
(Mevrouw VAN DER VELDE: Misschien heb ik het gemist. Komt er nog
een preadvies op mijn motie?)
De actualiteit staat morgen na 16.30 uur gepland. Ik schors de vergadering tot
13.00 uur morgenmiddag.
De VOORZITTER schorst de vergadering om 18.20 uur.
86
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
INDEX
738 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Van Lammeren van
29 januari 2013, getiteld: Amsterdam gentechvrij, en kennisnemen van de bestuurlijke
reacti® ………..nnnnnnnnennnenenenneneneer eneen en ennennserssenennennene nennen enennennnenenrnenvennennereen enen ennnnnenn 1Ô
750 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013
tot instemmen met eigendomsoverdracht en afstoten van werken uit de Beeldende
Kunstenaars Regeling (BKR) nnee enneerenennereenenve eeens ee enenne rennen 1
862' Amendement van het raadslid Bouwmeester inzake de begroting 2014 (ruimte voor
de fiets in Amsterdam) … … nnen enneenenenerrenenennenenenenrenenennenene nennen enennennne neren O
863' Amendement van de raadsleden Winsemius, Molenaar, Toonk en Bouwmeester
inzake de begroting 2014 (uitvoering Amsterdams snorfietsenbeleid; invoering
scootercontroles) … … unne nennen enen er se enenenenenenenenen sneren serre nn ÂÛ
866' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (versnellen westelijke
EUD a
867' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbeteren doorstroming
autoverkeer) … …………… ……..uunnnnnnennnen en enerer se vnenenene nere nenennne verven eere ÂÓ
868' Motie van het raadslid Manuel inzake de begroting 2014 (minder fijnstof in de stad)
869' Motie van het raadslid Combrink inzake de begroting 2014 (1 ha daknatuur) … …..56
873' Motie van de raadsleden Weevers, Ivens, Evans-Knaup en Combrink inzake de
begroting 2014 (uitbreiding huurdersondersteuning vanwege de inkomensafhankelijke
huurverhoging) … … ennen veneeeerenneeeeenennenernenneverveneeeeenenneeernenneeenennverenneenenn nd Á
877' Amendement van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014
(gemeentelijk vastgoedbezit) … … anneer enen ennenene nennen eren nennne reen en eenen DÛ
881' Amendement van de raadsleden Van Roemburg en Ukichki inzake de begroting
2014 (behoud de Rechtswinkel Amsterdam) … nnen neee enene neen en enneneneeernn DA
882' Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 20145 (respijtzorg) … …..41
885' Motie van de raadsleden Van der Pligt, Poorter en Ulichki inzake de begroting 2014
(topinkomens zorg) … nnee eenen nere nenenenenenennene neer en er venne nennen en enennennnerenneneernn nnee Â
888' Amendement van de raadsleden Poot en Mulder in zake de begroting 2014
(beveiliging religieuze en maatschappelijke instellingen) … … nnn ennen 49
892' Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 2014 (stageloket) … … ….42
901' Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (groen
gedefinieerd) ……… nnn nonnen ennnneneer serene nennen neer venvennennne nennen enennennnenenrvenvennennne nennen Ó2
903' Motie van het raadslid Paternotte inzake de begroting 2014 (Amsterdamse
lerarenbeurs voor het voortgezet onderwijs) … nnee enneenenenne eenen eneen O2
905' Motie van het raadslid Mulder inzake de begroting 2014 (Amsterdams
investeringsfonds plus (AIF) … nnen eeneneeneneer en ereneenene nennen enensenene eenen dd Î
906' Amendement van de raadsleden Poorter en Mulder inzake de begroting 2014
(stimuleringsgelden informele respijtzorg) … … nnee nennen eenen neen eeen dd Î
908' Motie van de raadsleden Poot en Van Drooge inzake de begroting 2014 (plan tot
verlaging afvalstoffenheffing) … … eneen oenneeeerenneeeenenneeeeneeenveenenneernennnee ÂO
909' Amendement van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (stimuleren
onderwijs van meer- en hoogbegaafden) … ennen ennen enneeeenenneeeer ennen ÂÔ
910' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbetering kwaliteit van
vroeg- en voorschoolse educatie (WVE) … nennen en enenenenenn en enen 4 Ö
912' Motie van de raadsleden Ulichki en Poorter inzake de begroting 2014 (meisjes) ….57
87
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
914’ Motie van de raadsleden Van der Heijden, Capel, Ruigrok, De Goede en Van
Drooge inzake de begroting 2014 (garantiefonds om/bijscholing zzp'ers) … … … 41
915' Motie van de raadsleden De Goede, Ruigrok en Van der Heijden inzake de
begroting 2014 (uitvoering Wet milieubeheer) … nnee eenen OT
917' Amendement van de raadsleden De Goede, Van der Heijden en Ivens inzake de
begroting 2014 (Amsterdam als fairtradegemeente) … … nn nnen eneen Of
923' Amendement van de raadsleden Combrink en Poorter inzake de begroting 2014
(boerderijeducati®) … … nnee nennen enen enneneneereneeennenene neren enennennne eenen ereen OÔ
967 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013
tot vaststellen van het vereenvoudigd welstandskader RI-Oost Zeeburgereiland … ….. 14
968 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Speelboot … nnee 14
969 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west …… … 14
970 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot instemmen met afwijking van de geldende structuurvisie op het
ontwerpbestemmingsplan Ouderkerkerdijk 174 (stadsdeel Oost) … 14
971 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Herinrichting De Ruijterkade-
Westertoegang … … nnn ennn enneereenennverenennverenennnvenveneeernenneeeenenneeernennnnervennenennn 1 Á
972 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013
tot vaststellen van specifieke criteria voor de pijler Stedelijke Ontwikkeling en
Bereikbaarheid van het Amsterdams investeringsfonds … nnen 19
973 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot
akkoord gaan met de realisatie van het busstation Noord als onderdeel van het
hoogwaardige vervoersknooppunt, akkoord gaan met de gewijzigde investeringskosten
en planning van het project en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor het
project busstation Noord (Buikslotermeerplein) … nnn enenennee eeen enennenenee 1D
974 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot
instemmen met de realisatie van de definitieve inrichting van het busstation CS en
beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de inrichting van het
busstation Centraal Station (Project IJsei). nnn ennen enennenneereen enen 1D
975 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september
2013 tot instemmen met het definitief ontwerp en beschikbaar stellen van een
uitvoeringskrediet voor de verbreding van het tracé Mosplein-Papaverweg-
Klaprozenweg ter verbetering van de infrastructuur voor Hoogwaardig Openbaar
Vervoer (HOV Zaancorridor), autoverkeer en langzaam verkeer … nnn. 15
976 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2013
tot positief adviseren aan het Commissariaat voor de Media inzake de
zendtijdtoewijzing aan Publieke Omroep Amsterdam voor opnieuw vijf jaar … ……….….16
977 Voordracht van het presidium van 28 oktober 2013 tot ontslagverlening aan de
plaatsvervangend ombudsman … … nnn ennen ennen enne er eneneerereeneeeenenverrenenene Âf
978 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013
tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Brandbeveiligingsverordening
979 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september
2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014
en kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de
periode 2015 tot en met 2017 … nennen en senenenenenenenenenenenenenveesenenen enen vnener 12, 2T
88
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
980 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot
wijzigen van de Reclamebelastingverordening Amsterdam 2005 …… 19
981 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 17 september
2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal
onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam … … nnn eneen enneeeerenneeerrennneeneeen 1 Ô
982 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 10 september
2013 tot kennisnemen van de startnotitie Amsterdamse peuterschool … … … 13
990 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2013 tot
instemmen met de overdracht van vijf bewonersgarages in de Bijlmermeer ….….…..……..15
991 Actualiteit van het raadslid de heer Molenaar van 31 oktober 2013 inzake
tweetaktscooters …… nennen eneen ennenene eeens enne eenenenerren enen venenennnn 1D
992 Actualiteit van de raadsleden de heren Paternotte en Ivens en mevrouw Van
Doorninck van 29 oktober 2013 inzake het rapport, getiteld: Proactief politieoptreden
vormt risico voor mensenrechten, Etnisch profileren onderkennen en aanpakken …….16
993 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013
tot vaststellen van de Verordening voorzieningen bestuurscommissieleden … … 13
ÀA Amendement van de raadsleden Capel en Paternotte inzake de begroting 2014 (AIF:
van stilstand naar investeren) … … nnn annen eenenneerrenenensenennnve ennen OÎ
B Motie van de raadsleden Ivens, Olgun en Hoek inzake de begroting 2014 (armoede
onder kinderen) … … nnn nenneneenen eneen en venene nennen ee vennnene nennen enennenne nennen eenen
Brief van de FNV van 29 oktober 2013 inzake tijdelijke bijstand in Amsterdam … 10
Brief van de griffier van de gemeenteraad van Waalre van 30 oktober 2013 inzake de in
de gemeenteraad van Waalre aangenomen motie over het uitroepen van de gemeente
Waalre tot schalie- en steenkoolgasvrije gemeent@ … nnee ennen 1 Î
Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 17 oktober
2013 inzake de beantwoording van vragen over de begroting 2014 naar aanleiding van
de gedane toezegging tijdens de behandeling in de Raadscommissie voor
Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel
en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op
10 oktober 2013 … nnn eneneenen eneen eneneneneenenenvennene nennen enennennne nennen enenennenennnenn f.
Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 9 oktober
2013 inzake de uitvoering van motie nr. 249 van 15 mei 2013 van de raadsleden de
heer Paternotte en de heer Van Drooge over de vergelijking van de ontwikkeling van de
personele bezetting van Amsterdam met de overige G4-gemeenten … 4
Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Zorg, van 16 oktober 2013 inzake de stand
van zaken over Thuiszorg Diakonie … …… noona enneeeenenneeeenenneeeenenenneen enne eerr ennen: 0
Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur,
van 28 oktober 2013 inzake de beantwoording vragen naar aanleiding van
de behandeling van de begroting 2014 in de vergadering van de Raadscommissie voor
Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op
9 oktober 2013 … nnen ennen enen enneneneeeenenenenn sneer eeen enenenneneneenenenenennnen neen en eene ne nn Ò
Brief van de heer E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 30 oktober 2013
inzake de uitspraak van de bezwaarschriftencommissie over de intocht van Sinterklaas
Brief van de heer F. Ossel, wethouder Wonen, van 15 oktober 2013 inzake de uitvoering
van motie nr. 884 van 17 oktober 2012 van de raadsleden mevrouw Combrink en
mevrouw Alberts over het opstellen van een beleidsbrief met een positieve visie voor
een nieuwe koers voor Nieuw-West …… nnn nennen enen enneneeeeren enerverend
89
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, Grondzaken,
Zuidas, Klimaat en Energie, van 18 oktober 2013 inzake de beantwoording van een
aantal vragen, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke
Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en
Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op
9 oktober 2013 over de begroting 2014 … nnn anneer enneerenenneeren ennen eneen Ö
Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, van 31 oktober
2013 inzake de beantwoording van vragen van het raadslid de heer Van der Ree,
gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen
en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en
Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 16 oktober 2013 over de
vaststelling van het bestemmingsplan Oosterdok west … nnen ÍÎ
Brief van de heer mr. E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 15 oktober
2013 inzake de besluitvorming over het prostitutiebedrijf Yab Yum...
Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 1 november 2013 inzake de
in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en
Financiën gedane toezeggingen op 30 oktober 2013 over de behandeling van de
preadviezen op moties en amendementen inzake de begroting 2014 … …… 11
Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 16 oktober 2013 inzake de
behandeling van de 8-maandsrapportage 2013 naar aanleiding van de toezegging in de
Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 15 september 2013
Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 17 oktober 2013 inzake de
gedane toezeggingen in de vergaderingen van de Raadscommissie voor Jeugdzaken,
ICT, Educatie en Financiën, en de Raadscommissie voor Economische Zaken,
Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie,
Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over
het mogelijk gebruik van het landelijk percentage WOZ en de invulling van PM's bij
maatregel 18 nnen eren enneerenenneeren eneen venverrenenvere evene reenennnveenenveen eneen Ò
Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 31 oktober 2013 inzake de
evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds (AIF) … nnen eneen eenen 1 Î
Brief van de plaatsvervangend ombudsman van 16 september 2013 inzake
de beëindiging van zijn werkzaamheden als plaatsvervangend ombudsman
per 16 september 2013 ……… nan nnee enen enneneneerenenenneennneeenenenennennne rennen en ennennneenr Ô
Brief van de Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam van 16 oktober 2013 inzake de start
van het rekenkameronderzoek Verwijderen van fietsen … nnn oenen ennen ennen f
Brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse
Heuvelrug, gericht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op de Noordvleugel-provincie en de door de
gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug aangenomen motie over provinciale
herindeling … nnen oenen enneereevenneerenenneeren venen venenverrenenvereenenvervennneere eneen eneen Ô
Brief van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk van 22 oktober
2013, gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant over de door de
gemeenteraad van Waalwijk aangenomen motie over onderzoek en winning van
schaliegas ……… nnn nennen enneeeenenneneeenennverenennnnenennneeernenneeernenneeeenennnnvenenneeerv erneer ennen Ô
Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie,
van 28 oktober 2013 inzake een aantal toezeggingen over verschillende onderwerpen,
gedaan in de vergadering van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie,
90
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede en Programma Maatschappelijke
Investeringen op 10 oktober 2013 … nonnen ennenereennenerrenneneer ennen 1Û
Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie, van
31 oktober 2013 inzake de door wethouder Hilhorst gedane toezegging in
de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën
op 30 oktober 2013 over de passage op bladzijde 76 van de begroting 2014 betreffende
het tijdelijke karakter van de bijstand als vangnetfunctie… nnen ennen 10
Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Bedrijven, en de heer P.F.C. Hilhorst,
wethouder Financiën, van 30 oktober 2013 inzake de gedane toezegging in de
vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op
30 oktober 2013 over de ontwikkeling van de tarieven voor de afvalstoffenheffing in de
stadsdelen … nonnen enen ennennnerseerenenensenennneeeneenennenne nennen enennenennnenenenenneneernnn 1Û
Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Waterbeheer, van 29 oktober 2013 inzake de
gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Economische
Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en
Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober
2013 over de begroting 2014 betreffende de incidentele prioriteit van 0,2 miljoen euro
voor een nieuw vaartuig ten behoeve van de handhaving te water door Waternet …… 10
Brief van mevrouw F. Elatik, portefeuillehouder Sport van stadsdeel Oost, namens de
portefeuillehouders Sport van de stadsdelen, gericht aan het college van burgemeester
en wethouders, van 17 oktober 2013 inzake een dekkingsprobleem bij de bijzondere
subsidieregeling voor (aanpassing aan) sportverenigingsaccommodaties, de zogeheten
13°“-regeling … nnee eenen}
Brieven van de heer J.M. Paternotte, fractievoorzitter van D66, van 21 oktober 2013
inzake het voordragen van de heer M. van den Heuvel als duoraadslid van D66 en
benoeming tot lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie,
Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media, en inzake de afmelding van
het raadslid mevrouw C.J. Roodink als lid van de Raadscommissie voor Kunst en
Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media … … 3
C Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (scholierenvergoeding)
EN
D Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014
(jeugdwerkgelegenheid)… nnen eneen ennerrenenveeeenenve evene eneen enne Â
E Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (werkgelegenheid) … 43
G Motie van de raadsleden Poot en Mulder inzake de begroting 2014 (beveiliging
Joodse instellingen) … … nnn ennn ennnnerenennverenenneeeenennnnernenneeeenenneeernennevervennnne nnen OÙ
H Motie van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014 (verkoop
gemeentelijk vastgoed in kadernota 2015) …… … nonnen enneeeenenneeeenenneenneen DÛ
| Amendement van het raadslid Shahsavari-Jansen inzake de begroting 2014 (subsidie
voor uitstaptrajecten prostituees) … … nnn enennneneenenenennenene neer enenennenene nennen O2
J Motie van de raadsleden Shahsavari-Jansen en Van der Pligt inzake de begroting
2014 (behoud maatschappelijke stage) … … … … nnen enen enenene nennen en ennennneneenen O2
K Motie van het raadslid Van Drooge inzake de begroting 2014 (bericht aan de
Amsterdammer) … nnen eenneneenen eenen enneneneneenenerennennsernenenenenneneneereneenvennnne nennen O2
L Motie van het raadslid Evans-Knaup inzake de begroting 2014 (cadeaus voor
Amsterdam) … nennen en ennenneeneeerenenennennnen sene venennennneenenenenennene nerve rnennenee ereen OÛ
Ledenbrief VNG van 11 oktober 2013 inzake de Model-Havenbeheersverordening 20134
Ledenbrief VNG van 15 oktober 2013 inzake een addendum op de bijzondere ledenbrief
van de VNG in reactie op de Rijksbegroting 2014 na het begrotingsakkoord…… … 4
91
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de Basisregistratie Grootschalige Topografie
en Geo-informatie … … ….onnnnnnnnne enen ennennnneenenenenennennennnenenenennenn serre eenen nennen nd
Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken met betrekking tot het
overgangsrecht in de Wmo 2015 en met name voor de huishoudelijke hulp … … 4
Ledenbrief VNG van 18 oktober 2013 inzake het pensioenakkoord voor
gemeenteambtenaren …… … nnen enne enneeeenenneeeenenneenevenneeeenenneeernenneeeenennennneennen Ò
Ledenbrief VNG van 24 oktober 2013 inzake het overleg over de cao Gemeenten en de
visie van de vakbonden hierop … nonnen eneen enennene nennen en ennenennnnen en enen en
Ledenbrief VNG van 29 oktober 2013 inzake het wegnemen van knelpunten bij de
belastingsamenwerking tussen gemeenten en waterschappen … nnn 11
Ledenbrief VNG van 30 oktober 2013 inzake de publicatie van Handhaving door en voor
gemeenten, een juridische handleiding voor de gemeentelijke praktijk … … … … 11
M Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (Amsterdam
fossielvrije gemeente) ……… … annen ennen enneeervenneeeenennnnnenennenernennenernenneverv ennen ÔZ
N Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (doelstellingen en
indicatoren kadernota en begroting 2015) … … nnee anneer reeneneen ennen ÔZ
O Motie van het raadslid Van der Velde inzake de begroting 2014 (decentralisatie zorg in
apart hoofdstuk) … … nnen eenen eneen nennen ennenenene nennen enennennne nennen eenn ennnne nennen Ok
P Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (definitie zwerfdieren)
ennveneerensneerensnnenenensaneenssnneerensnneeenensnneernnseneenssnneneennsnneeenssnneenssnanvennsnsnenn ennen sneren nnee ÓÁ
Q Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (onderzoek castratie
Amsterdamse katten) … … nanne enen oenneneneneenenenennennenneenenenennene nennen enennenene neren OD
R Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014
(doelstellingen subsidie dierenwelzijn) …… … … nnen eneen en enneeveneene ee eneneeeenene ee ÓD
Raadsadres van bewoners van de Hebridenlaan van 29 september 2013 inzake het
hanteren van de WOZ-waarde van 2012 voor de bewoners aan de Hebridenlaan … …..6
Raadsadres van de bewoners van VVE Prins Hendrikkade 96 van 21 oktober 2013 inzake
de touringcarhaltes op de Prins Hendrikkade ……… … nnee enneeeen eneen eeen: 0
Raadsadres van de Coalitie Infrastructuur Haveneiland Oost (CIHO) van 15 oktober 2013
inzake de reactie op de notitie van het Projectbureau Oost over de varianten van het
vervolgtraject Wim Noordhoekkade betreffende de kosten voor het uitgraven van de
watergang … nnee ener eneneenenne nere erenenneenne re eenen ennen neee eneneneenvennveneneneneeene vereen Ò
Raadsadres van de NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers van
15 oktober 2013 inzake bankgaranties van bouwondernemers voor woningbouw … 7
Raadsadres van de Stichting Keti Koti Dialoog Tafel van 11 oktober 2013 inzake het
inzetten van de stichting voor het tegengaan van de polarisatie in de stad omtrent de
figuur Zwarte Piet... ennen ennneneenenneeeenenneenenennenervennenernennenereennennneennnne neen Ô
Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de blauwe zone in het gebied
Meeuwenlaan tot aan de rotonde Johan van Hasseltweg … … … nnen Ô
Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op
het bestemmingsplan Oosterdok west … nonnen eneen ennerrenenneeeenennne enen Ò
Raadsadres van een burger van 11 oktober 2013 inzake een klacht over onverantwoord
gedrag van de politie in het verkeer en verzoek om aanpassing van de regels
hieromtrent … … nnen eenn ennenneeenen enen ennerverrenenennenene nennen enen venne nennen eneen nere Ô
Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake een klacht over een opgelegde
parkeerboet@ … nennen enen ennennenneeerenenensnen eenen en enennnene nennen enennennnneeenenenennennnenenn Ô
Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake het verzoek om
schadevergoeding voor onder andere ontvreemding van de woning en goederen ……..9
92
Jaar 2013 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen
2013
Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake het behoud van speeltuin De
Waag en de budgettering van speeltuinen na het opheffen van de stadsdelen … 9
Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake Sint en Piet … … … 6
Raadsadres van een burger van 18 oktober 2013 inzake de begroting 2014 van de
gemeente Amsterdam … annen venneeeenenneeeenenneenevenneeeenenneeernenneeeenenneeeneennnn 0
Raadsadres van een burger van 20 september 2013 inzake het verzoek om een huurder
van een appartement in een rijksmonument te verplaatsen naar een sociale huurwoning
van een woningcorporati@ … nonnen enneneeerenneeeenenneeeenennnvenennveeenenneeernennenennnnn f.
Raadsadres van een burger van 6 oktober 2013 inzake bezwaar tegen het eventueel
inwilligen van de ingediende bezwaarschriften tegen de aanwezigheid van Zwarte Piet
tijdens de intocht van Sinterklaas … … … nennen enneee en enneeeenenneeereveneeeenenneeeen ennen D
Raadsadres van het Landelijk Platform Slavernijverleden van 4 oktober 2013 inzake het
ondersteunen van de bezwaarschriften, gericht tegen het fenomeen Zwarte Piet in het
kader van het Sint Nicolaasconcept … nennen enneneneneerenenennenneerseernenennennnere D
Raadsadres van Zeilstra & Partners bv, namens de stichting Verde, van 17 oktober 2013
inzake de bezuinigingen op de aanleg en het onderhoud van het openbare groen ….….7
93
| Raadsnotulen | 93 | test |
Termijnagenda stadsdeelcommissie Noord
30 maart 2022 |1“* Vergadering |- Vaststellen reglement van orde
- Vaststellen vergaderschema 2022-2026
- Presentatie plaberum
- Kiezen stadsdeelcommissievoorzitter
- Kiezen agendacommissie
Se ER |
sessie
13 april 2022 [2% vergadering |- Vaststellen advies bestemmingsplan Klaprozenbuurt II
- Presentatie Noord in perspectief
- Kennismaken met de gebieden van stadsdeel Noord
En Er |
sessie
EO
mn
sessie
EME
2022
EN |
sessie
A
sessie
en
sessie
A
sessie
rn peen
En
sessie
sessie
MT
EE Ee
sessie
Ee |
sessie
en |
sessie
sessie
A
a
sessie
MT
a
2022
EE
2022
A EEL
2022
NM
OEE
oktober 2022 _|______|
28 december |Kerstreces
2022 t/m 6
januari 2022
29 maart; 11, 21 april; 2, 9, 19, 23 mei, 2, 9, 16,20 juni & 4 juli
| Agenda | 2 | train |
Amsterdam Institute for
Advanced Metropolitan Solutions
(AMS Institute)
Beoordeling jaar 8
Definitief rapport
Datum: 15 juni 2022
Inhoud
1. Introduction … eeen eeen
1.1. Scope and context of this review … nennen 2
1.2. The evaluation committee …….……....eneeeenener rennen 2
1.3. Evaluation procedure … eener eere Ô
1.4. Facultative Living lab tour & kick off session … nn. 4
2, Institutional framework of AMS Institute … eee D
2.1. History eeen ereen eeen venenvver eene OD
2.2. Ambition and vision … neren eneen Ó
2.3. AMS Institute mission …… nennen erneer Ó
2.4. Main activities …… eneen eere Ó
2.4.1. Education ….…....ne eenen
2.4.2. Research & innovation … eenen]
2.4.3. Entrepreneurship & collaborations … nn ®
2.5. Organisational structure andstaff ……… rn ©
2.6. Finances ….……...neee reren eenen)
3. Assessment AMS Institute ………………..…n neee 11
3.1. AMS Institute as an experiment … eere |
3.2. Terms of Reference …………...e eener eener | Ì
3.3. Evaluation ….….…..…..en eneen vereer eener | 2
3.3.1. Compact evaluation of progress and results since the midterm
review nere eere enerverende | 2
3.3.2. General remarks on progress and results … 15
4. Conclusions and recommendations … … eee 1 7
4.1. Conclusions 17
4.2. Recommendations 19
4.2.1. Recommendations for the municipality of Amsterdam … 19
4.2.2. Recommendations for Wageningen UR/ TU Delft ………...……...20
4.2.3. Recommendations for AMS Institute … nn. 20
Bijlage 1: committee Members … eee 22
Bijlage 2: Programme of the Site Visit … ……… nnee 2D
Bijlage 3: List of documentation received ……......n en 2Ó
Bijlage 4: Board members and Team of Directors ……….…... 27
Bijlage 5: Code of conduct (signed) … eenen 28
Bijlage 6: Abbreviations … eener eene 29
Bijlage 7: Aanbeveling aan AMS door de tussentijdse beoordelingscommissie
1
… 30
2
1. Inleiding
1.1. Scope en context van deze beoordeling
Deze evaluatie jaar 8 heeft betrekking op het in 2014 opgerichte Amsterdam Institute for Advanced
Metropolitan Solutions (AMS Institute), met als drie belangrijkste activiteitengebieden a) onderwijs, b)
onderzoek & innovatie en c) ondernemerschap & samenwerkingen.
Deze evaluatie is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Amsterdam en de oprichters van het AMS
Institute (de TU Delft en Wageningen UR), als onderdeel van de verplichting die is opgenomen in de
definitieve overeenkomst.
Deze evaluatie jaar 8 heeft als doel:
1. Een compacte evaluatie uit te voeren van de prestaties van het AMS Institute na de tussentijdse
beoordeling, met het rapport van de tussentijdse beoordelingscommissie als uitgangspunt, en
2. Deskundig strategisch advies te leveren voor de strategie van het AMS Institute voor 2024-2034.
Er is een deels internationale evaluatiecommissie van deskundigen opgericht (zie bijlage 1) die is verzocht
om een compacte evaluatie uit te voeren van het AMS Institute en zijn programma's en om aanbevelingen
te doen voor de strategie voor 2024-2034. Het AMS Institute heeft vijf documenten ingediend in het kader
van het voorbereidende werk van de commissie:
-_het tussentijdse beoordelingsrapport;
-_een korte reflectie op jaar 5 — jaar 8 (de jaren na de voorgaande evaluatie);
-_een diapresentatie met onderwerpen voor discussie vooruitblikkend op 2024-2034;
-_een diapresentatie met de resultaten van een internationale benchmark gebaseerd op interviews met vier vergelijkbare
instituten;
-_het meerjarenplan 2020-2024.
Daarnaast ontving de commissie het programma van het bezoek op locatie (zie bijlage 2) en notities over twee interviews
gehouden door de voorzitter en secretaris van de commissie voorafgaand aan het bezoek op locatie. Daarnaast is er aanvullende
documentatie digitaal beschikbaar gesteld, waaronder informatie over onderzoeksprojecten, jaarverslagen en kKwartaalverslagen.
Bijlage 3 geeft een overzicht van de aangeleverde documentatie.
In het kader van de evaluatie jaar 8 is er een bezoek op locatie dat een hele dag duurde afgelegd, dat de
avond ervoor werd voorafgegaan door een presentatie door de directeuren van het AMS Institute, gevolgd
door gesprekken met het directieteam en het bestuur van AMS (zie bijlage 4 voor het directieteam en de
bestuursleden van AMS). Het formele programma voor 12 mei omvatte interviews met alumni,
masterstudenten MADE, programmaontwikkelaars, directeuren, onderzoekers, MIT, partners en een
delegatie van de gemeente Amsterdam. In het programma voor 11 mei was ook een rondleiding door het
living lab op het Marineterrein in Amsterdam opgenomen.
Voorafgaand aan het bezoek op locatie zijn twee interviews gehouden: een met Ger Baron, CTO van de
gemeente Amsterdam, en een met Louise Fresco, bestuursvoorzitter van Wageningen UR en Tim van der
Hagen, collegevoorzitter en rector magnificus van de TU Delft. Er werd ook een informele sessie met het
volledige directieteam van het AMS Institute gehouden, waarvan geen officiële registratie is gemaakt.
3
1.2. De evaluatiecommissie
Naam Functie(s) Expertisegebiede
n
Victor van der Chijs Huidig: Relaties met het
(voorzitter) Voorzitter Deltalings bedrijfsleven,
duurzaamheid,
President BOM (Brabantse Ontwikkelings Maatschappij) digitalisering,
Voorzitter Cito internationale handel,
innovatie, architectuur,
Lid Raad Toezicht PortB publiek-private
id Raad van Toezicht PortBase samenwerkingen,
creatieve sectoren
Voorheen:
Voorzitter 4TU Federatie President ECIU (European Consortium of
Innovative Universities) Voorzitter College van Bestuur Universiteit
Twente
Opmerking: Victor van der Chijs was in 2019 voorzitter van de
tussentijdse beoordelingscommissie.
Matthias Ruth Huidig: Wetenschap
Pro-Vice-Chancellor for Research, University of York Wetenschapsbeleid & -
management
Voorheen: Internationaal
Vice-President for Research and Innovation, University of Alberta perspectief
(Canada)
Hoogleraar Civil and Environmental Engineering & directeur van de Dynamische
School of Public Policy and Urban Affairs, Northeastern University modellering van het
(Boston) gebruik van natuurlijke
Directeur en oprichter van het Resilient Cities Laboratory van die bronnen, industriële en
universiteit, infrastructurele
Roy F. Weston hoogleraar in Natural Economics aan de University of systeemanalyse,
Maryland en beleidsadviseur duurzaamheid van de Chancellor van de milieueconomie en -
University of Maryland beleid
Pieter Litjens In Politiek Organisatie
Huidig: Overheid Mobiliteit
Directeur-bestuurder van CROW (Centrum voor Regelgeving en Circulariteit Ngo's
Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek)
Voorheen:
Burgemeester van de gemeente Aalsmeer
In 2012 verkozen tot lid van de Tweede Kamer
Wethouder van Amsterdam (portefeuille verkeer en vervoer, metro,
gemeentelijk vastgoed, bedrijfsvoering, personeel & organisatie en
stadsdeel Zuidoost)
Verschillende functies bij VNO-NCW (een vereniging van ondernemers
waarbij 155 brancheorganisaties en 500 ondernemingsleden van kleine
en middelgrote bedrijven zijn aangesloten)
Iduna Vollinga Huidig:
Cluster i-lead Ruimte & Economie
Digitalisering, innovatie en informatie, gemeente Amsterdam Product- &
propositiemanagement
Voorheen: Telecom Technische
Diverse leidinggevende functies bij telecombedrijven, waaronder T- bedrijfskunde
Mobile, Ziggo en KPN Digitalisering Overheid
' ’ Industrie
De commissie combineerde verschillende expertisegebieden met betrekking tot ‘smart’ stadsontwikkeling
binnen een mondiaal perspectief: organisatieontwikkeling, innovatie, ondernemerschap, infrastructuur,
politiek, beleidsvorming en governance. Van elk lid is een korte biografie opgenomen in bijlage 1. De
commissie werd ondersteund door Daphne den Hollander (Gewoon Puur) en Ebru Isgüzarer-Önder (AMS
Institute). Beiden waren ook betrokken bij de tussentijdse evaluatie in 2019. Voorafgaand aan het bezoek
op locatie hebben alle commissieleden een gedragscode ondertekend (bijlage 5), waarin zij verklaarden dat
hun beoordeling vrij van vooroordelen en onafhankelijk van persoonlijke belangen zouden zijn, en dat zij
geen persoonlijke, beroepsmatige of bestuurlijke betrokkenheid hadden bij het AMS Institute of zijn
onderzoeksprogramma's. Er is geconcludeerd dat de commissie geen belangenverstrengelingen had.
4
1.3. Evaluatieprocedure
De commissie is als volgt te werk gegaan: de beoordeling is gebaseerd op de jaren na de tussentijdse
beoordeling, zoals vastgelegd in het door het AMS Institute opgestelde reflectiedocument en de overige
aangeleverde documentatie. Deze werden aangevuld met een groot aantal interviews, gehouden tijdens het
bezoek op locatie op 12 mei. Bij de beoordeling is rekening gehouden met het relatief korte bestaan van
AMS (acht jaar), met oog voor potentiële toekomstige activiteiten en impact.
Het AMS Institute is een samenwerking tussen de gemeente Amsterdam en drie zeer gerenommeerde
universiteiten met een lange staat van dienst: MIT, de TU Delft en Wageningen UR. De commissie was zich
ervan bewust dat het AMS Institute niet de bedoeling heeft om reeds bestaande kennisinstituten te
kopiëren. De expliciete focus van het AMS Institute is tweeledig: topwetenschap in combinatie met de
ontwikkeling van concrete oplossingen en het creëren van reële impact met Amsterdam als partner en
‘living lab’. Daarnaast had de commissie oog voor de interdisciplinaire aard van de onderwijs- en
wetenschapsportefeuille binnen dit vakgebied in opkomst op het snijvlak van techniek, technologie, design,
IT, databeheer, (landschaps-)architectuur, stadsplanning en sociale wetenschappen, evenals de uitdagingen
die daarmee gepaard gaan.
De commissie kwam overeen om een positieve, interactieve dialoog met de geïnterviewden aan te gaan,
met als doel in de loop van de dag zoveel mogelijk informatie te verzamelen. De dag had niet als doel om
de door AMS uitgevoerde projecten onder de loep te nemen, maar om een compacte evaluatie van het
tussentijds functioneren van AMS Institute uit te voeren vanuit het perspectief van (de bevindingen van)
het tussentijdse beoordelingsrapport, en daarnaast deskundig strategisch advies te verstrekken voor de
strategie voor 2024-2034 van het AMS Institute. Vanwege de op handen zijnde verlenging van de
overeenkomst voor de jaren 2024-2034 heeft het AMS Institute veel belang bij concrete aanbevelingen
voor toekomstige strategische richtingen en manieren om de impact op te schalen.
Na voltooiing van de interviews heeft de commissie de voorlopige bevindingen en observaties besproken en
vervolgens gepresenteerd aan het directieteam en de bestuursvoorzitter van AMS. Op 20 mei 2022 is de
eerste versie van het eindrapport naar de commissie verstuurd voor feedback. Het is daarnaast door het
AMS Institute gecheckt op feitelijke onjuistheden. Op 15 juni 2022 is de definitieve versie ter goedkeuring
verzonden aan de voorzitter van de commissie. Na goedkeuring is het eindrapport verzonden aan de
voorzitter van het bestuur van het AMS Institute en aan de algemeen directeur.
1.4. Facultatieve rondleiding Living Lab & kick-offsessie
Een rondleiding door het Living Lab op het Marineterrein maakte op 11 mei 2022 deel uit van het
middagprogramma. Leendert Verhoef , programmaleider living labs van AMS, presenteerde een inleiding op
de methodologie van het Living Lab, die kenmerkend is voor de werkwijze van het AMS Institute. De
praktische benadering van het AMS Institute is een onderscheidende factor. Het heeft momenteel
verschillende living labs verspreid door Amsterdam opgezet om experimenten en onderzoek te doen,
waaronder in het Bajeskwartier en stadsdeel Zuidoost.
Het living lab op het Marineterrein biedt plek aan zo'n 30 experimenten en bevindt zich letterlijk in de
‘achtertuin! van het gebouw waarin het AMS Institute is gevestigd. Het Marineterrein is een unieke faciliteit,
die lange tijd niet toegankelijk was doordat deze in gebruik was door de krijgsmacht. Het bevindt zich
tegenover het NEMO Science Museum, aan de overkant van het water, midden in het centrum van de stad.
Omdat water van groot belang is voor experimenten met de Roboat en andere projecten van AMS, is de
locatie tegenover het Scheepvaartmuseum ideaal. De afgelopen drie jaar heeft het Marineterrein zich
daarnaast ontwikkeld tot een bijzonder levendige locatie voor bezoekers, mkb-bedrijven, studenten en
onderzoekers voor experimenten, laboratoriumwerk of een scriptie (bijvoorbeeld over de vraag waar
gestolen fietsen naartoe gaan, waarvoor 80 fietsen zijn opgeslagen). Daarnaast is het een geschikte locatie
voor conferenties, vergaderingen, delegaties, etc.
De commissie heeft een korte boottocht met de Roboat gemaakt. Momenteel zijn er twee prototypes in
gebruik, een voor afvalverzameling en een voor passagiersvervoer. De Roboat is een autonome boot die
gebruik maakt van sensortechnologie, kunstmatige intelligentie en machine learning om zijn weg te vinden.
Na het vijf jaar durende Roboat-onderzoeksprogramma bevindt Roboat zich nu in de fase waarin wordt
gestreefd naar een spin-off, waarvoor een investering van € 7 miljoen wordt gezocht om in 2030 ongeveer
100 systemen te hebben opgezet en 30 werknemers te hebben. Projectleider Ynse Deinema vertelde dat er
5
groeiende belangstelling voor Roboat is in steden uit de hele wereld die verkeersopstoppingen willen
verminderen.
Coen Bergman van de gemeente Amsterdam en Thijs Turel van het AMS Institute presenteerden het
Responsible Sensing Lab. Zij lieten de commissie de apparatuur zien (camera's, sensoren en dergelijke) die
zij momenteel aan het ontwikkelen zijn (en die geavanceerder is dan wat er momenteel op de markt
verkrijgbaar is). Het Responsible Sensing Lab is zeer interessant voor de gemeente Amsterdam, zowel
nationaal als internationaal. De camera's en sensoren functioneren als controlesystemen voor het sturen
van mensenmassa's en het veilig houden van de stad, met inachtneming van ethische kwesties en
bewustzijnsaspecten (zoals de interactie tussen de camera's en het publiek).
Na de rondleiding door het living lab werd er een kick-offsessie gehouden met de gehele commissie
(waaraan één lid online deelnam) en drie leden van het bestuur van AMS, die begon met een
welkomstwoord door algemeen directeur Kenneth Heijns. Hij gaf een kort overzicht van de huidige status
van het instituut. Heijns liet gestage cijfermatige groei zien (aantallen studenten, onderzoekers,
community's, startups, samenwerkingen), naast gezonde groei wat betreft maatschappelijke impact. Zijn
conclusie was dat de grootste uitdaging voor de toekomst opschalen is, en dan niet noodzakelijkerwijze
kwantitatief, maar vooral qua resultaten en impact. Hij wees er op dat het totale volume aan projecten niet
in het financieel jaarverslag van het AMS Institute is opgenomen, maar terugkomt in de kwartaalverslagen
en het jaarverslag van het instituut. Er vond een gesprek plaats tussen de commissie, het bestuur van AMS
en het directieteam over de beoordeling van het rendement van de investeringen van AMS. Dit rendement
wordt niet (uitsluitend) in financiële termen uitgedrukt, maar er wordt ook gekeken naar de impact van de
zorgvuldig geselecteerde voorstellen, netwerken, teams en studenten. Bij de impact wordt niet alleen het
maatschappelijk opzicht in overweging genomen, maar ook het wetenschappelijk opzicht voor Wageningen
UR / de TU Delft.
Na Kenneth Heijns! introductie presenteerde wetenschappelijk directeur Eveline van Leeuwen een overzicht
van de brede onderzoeksportefeuille van het AMS Institute, die gebaseerd is op zes onderling
samenhangende thema's met betrekking tot de ‘uitdagingen’ van de gemeente Amsterdam. Ze benadrukte
het belang van de impactgebieden die het AMS Institute kon genereren en dat de onderzoeksresultaten
veel breder konden worden ingezet. Ze legde uit dat — na de tussentijdse beoordeling — het AMS Institute is
begonnen met het ontwikkelen en opzetten van grootschaligere programma's. Stedelijke uitdagingen
kunnen niet op monodisciplinaire wijze worden aangepakt. Om de stad echt te begrijpen is een groot aantal
disciplines nodig. Complexe stedelijke uitgagingen zijn integraal en politiek van aard. Het AMS Institute
brengt de academische wereld en ‘het echte leven’ bijeen. Tussen het AMS Institute en de gemeente vindt
een wederzijds leerproces plaats.
2, Institutioneel kader van het AMS Institute
2.1. Geschiedenis
Oprichting
Tussen december 2011 en september 2012 vonden er gesprekken plaats tussen de gemeente Amsterdam
en de Boston Consultancy Group (BCG). Deze gesprekken leidden tot de identificatie van vier
hoofddoelstellingen voor een nieuw instituut, dat zich zou richten op het aantrekken van talent naar
Amsterdam, het creëren van werkgelegenheid en de ontwikkeling van op technologie gebaseerde
oplossingen op grootstedelijke schaal voor de grote uitdagingen waarvoor de gemeente zich gesteld zag,
zoals afvalbeheer, mobiliteit, voedselvoorziening en ruimtelijke ordening. De vier hoofddoelstellingen voor
dit nog op te richten instituut waren destijds:
-__ Het stimuleren van economische bedrijvigheid, bijvoorbeeld door spin-offs van onderzoeksprojecten te
creëren;
- Het aantrekken van talent naar Amsterdamse regio's, waaronder studenten en onderzoekers;
- Het ontwikkelen en exporteren van op technologie gebaseerde oplossingen op grootstedelijke schaal;
- Het aantrekken van aanvullende R&D-financiering naar Nederland en de metropoolregio Amsterdam.
In april 2013 werd de ontwerpwedstrijd voor een instituut voor toegepaste technologie in Amsterdam
gelanceerd. Tussen april 2013 en september 2013, werden de eerste en tweede ronde van de
ontwerpwedstrijd door een jury gehouden. Het ‘bidbook' van het consortium van de TU Delft, Wageningen
UR, MIT en ondersteunende partners was naar het oordeel van de jury de overtuigende winnaar. Daarop
6
sloten op 30 januari 2014 Wageningen UR, de TU Delft en de gemeente Amsterdam de definitieve
overeenkomst.
Tussen 2014 en 2018 evolueerde het AMS Institute en bereikte het verschillende mijlpalen, waaronder:
o Realisatie van het masterprogramma “Metropolitan Analysis, Design and Engineering”
(MADE), waarvan de eerste groep studenten in 2017-2018 van start ging (18 studenten) en de
tweede in 2018- 2019 met 39 studenten;
o De ontwikkeling van twee Massive Open Online Courses (MOOC's), getiteld: “Sustainable
Metropolitan Development” (eerste MOOC, in 2017 gevolgd door 14.000 studenten) en “Co-
creating Sustainable Cities” (tweede MOOC);
o Het organiseren van summer schools, waaronder: De PhD-summer school ‘Smart Solutions
for the Urban Metropole’ (20 deelnemers, 2016); de summer school ‘Making the Metropolis’
(70 promovendi en jonge professionals uit 29 landen, 2017); 'Re-learning public Space’ (40
deelnemers, 2018); ‘Integrated Mobility Challenges in Future Metropolitan Areas’ (BO
deelnemers, 2018); en de PhD-summer school ‘Interpretive Policy, Analysis, Conflict and
Sustainable Futures (2018);
o De ontwikkeling van een onderzoeks- en valorisatieportefeuille gericht op zes stedelijke
uitdagingen. Deze zijn ‘Smart Urban Mobility’, ‘Urban Energy’, ‘Climate Resilient Cities’,
‘Metropolitan Food Systems’, ‘Urban Data and Intelligence’ en ‘Circularity in Urban Regions’.
o Eigen gebouwen en faciliteiten op het Marineterrein: kantoren, vergaderruimtes,
collegezalen, expositieruimte, een ‘garage’! en een living lab in en om het gebouw.
In juni 2019 kwam een tussentijdse evaluatiecommissie tot de conclusie dat het AMS Institute zijn beloftes
had waargemaakt en voorzag het instituut van aanbevelingen voor de komende jaren (zie bijlage 6).
Tussen 2019 en 2022 ontwikkelde het AMS Institute zich verder en bereikte het verdere mijlpalen,
waaronder:
- een gestage groei van het aantal MADE-studenten (gemiddeld 60 per jaar), onderzoeksprojecten en -
programma's;
- het realiseren van meerdere living labs door heel Amsterdam, waarvan een in de achtertuin van het
AMS Institute op het Marineterrein, waar momenteel ongeveer 30 experimenten plaatsvinden;
- het opzetten van meerdere initiatieven ter stimulering van ondernemerschap en de valorisatie van
kennis;
-__ het oprichten van een community aan onderzoekers en community's van praktijkbeoefenaars;
- de oprichting van de AMS Academy for Professional Education, waar winter- en summerschools met
stedelijke living labs worden gehouden en op maat gemaakte modules voor het programma voor bruggen
en kademuren;
- de oprichting van een alumninetwerk voor studenten in 2019 en de studentenvereniging MADE IT in
2018;
- de oprichting van de “Makerspace” als functionele, gastvrije en open ruimte waarin iedereen uit de
AMS-community ideeën kan ontwikkelen en prototypes kan uitbouwen tot iets praktisch en/of tastbaars
(incl. 3D-printer, lasercutter en ander gereedschap).
2.2. Ambitie en visie
De ambitie van het AMS Institute is om steden op grootstedelijke schaal opnieuw uit te vinden. Samen met
de gemeente Amsterdam, de TU Delft, Wageningen UR, MIT en zijn publieke en private partners streeft het
AMS Institute ernaar om een unieke positie in te nemen, namelijk om met behulp van techniek en design
bij te dragen aan de oplossing van urgente grootstedelijke kwesties en daarbij koppelingen te leggen
tussen wetenschap en maatschappelijke uitdagingen.
In het strategiedocument 2020-2024 wordt de visie van het AMS Institute als volgt beschreven: “In 2024
zal het AMS Institute wereldwijd een solide koploperspositie innemen op het gebied van grootstedelijke
oplossingen en bekend staan om zijn impact, zijn talenten en alumni, vernieuwende samenwerkingen en
voortdurende innovatie door topwetenschap te koppelen aan maatschappelijke uitdagingen. Op basis van
een heldere, gerichte benadering gaat het AMS Institute stedelijke uitdagingen aan én daagt het tegelijk de
stad uit.”
7
Toezegging voor de lange termijn
In de definitieve overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en de oprichters van het AMS Institute
(Wageningen UR en de TU Delft) is het volgende bepaald: “9.1 Het is de gezamenlijke ambitie van de
partijen om AMS uit te bouwen tot een onafhankelijk instituut dat voor ten minste 30 jaar na dato dezes
duurzaam zal zijn. Behoudens de resultaten van de beoordelingen in jaar 5 en jaar 8 genoemd in artikel
11.1d verbinden de partijen zich tot het ontwikkelen van een hernieuwd institutioneel langetermijnplan
voor de periode van tien jaar volgend op de eerste periode van tien jaar.”
Deze toezegging werd nog eens bekrachtigd tijdens een recent gesprek tussen de voorzitters van
Wageningen UR en de TU Delft en de burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema, op 28 januari 2022.
8
2.3. Missie AMS Institute
Zoals veel steden over de hele wereld streeft Amsterdam ernaar een duurzame, veerkrachtige en
rechtvaardige stad te zijn. Om deze ambitie te realiseren, zullen de meest urgente stedelijke uitdagingen
moeten worden aangepakt. De voornaamste missie van het AMS Institute is om te stad ‘opnieuw uit te
vinden’. Het AMS Institute speelt een cruciale rol bij het ontwerpen van schaalbare oplossingen, met nadruk
op zes stedelijke domeinen: mobiliteit, energie, circulariteit, voedsel, klimaat en digitalisering. Het AMS
Institute doet dit door middel van drie hoofdactiviteiten: onderwijs, onderzoek & valorisatie, en
ondernemerschap & samenwerkingen.
Daarnaast creëert het AMS Institute synergie tussen onderwijs, onderzoek & innovatie en activiteiten om
ondernemerschap te stimuleren. Het versterken van samenwerkingen tussen deskundigen met
verschillende interdisciplinaire achtergronden leidt tot kruisbestuiving tussen innovatieve ideeën. Daarnaast
schept het AMS Institute een omgeving waarin verbindingen worden gelegd tussen kennisinstituten,
particuliere organisaties en de overheid. Met zijn doelgerichte benadering van samenwerkingen genereert
het AMS Institute maatschappelijke impact. Daarmee levert het AMS Institute een bijdrage aan het
opnieuw uitvinden van de stad, waarmee Amsterdam veerkrachtig en rechtvaardig wordt voor zowel de
huidige als toekomstige generaties.
24. Hoofdactiviteiten
De organisatie is opgezet rondom drie onderling met elkaar verweven groepen activiteiten:
1. Onderwijs
2. Onderzoek & innovatie
3. Ondernemerschap & samenwerkingen
2.4.1. Onderwijs
De masteropleiding MADE (‘Metropolitan Analysis, Design & Engineering!) viert dit jaar haar eerste lustrum.
MADE ging in het academisch jaar 2017-2018 van start met 18 deelnemende studenten, en heeft tussen
2017 en 2021 in totaal 75 afgestudeerden ‘afgeleverd: (in 2021 studeerden er maar liefst 34 personen af).
Momenteel zijn er 58 eerstejaars studenten ingeschreven. Studenten zijn daarnaast actief betrokken bij
acht van de vijftien teams van AMS Start-up Booster. In 2021 werd er een nieuw record gevestigd, met 25
‘living lab'-casussen in het kader van de masteropleiding MADE.
Metropolitan Metropol. Data 2 e Metropolitan Solutions
Challenges Innovators Verschillende keuzevakken
bij WUR/TUD
3
studiepunten
12 fa TCI
Tel ESTE Tee} SIE
DELEN Entrepr. A
] Kiele f K] f studiepu
studiep ve Ee 18 studiepunten A
Living Lab 24 a AE En
studiepunten studiepunten
Samenwerken binnen een transdisciplinair team om oplossingen Het opzetten van een theoretisch kader, geavanceerde analysemethodes en het
op grootstedelijke schaal te creëren in het living lab in toelichten van conceptuele benaderingen
Amsterdam
6
studiepunten
Figuur: de twee jaar durende masteropleiding MADE
Tijdens de masteropleiding MADE worden de studenten in contact gebracht met de multidisciplinaire groep
onderzoekers die in Amsterdam aan praktijkcasussen werken, naast stakeholders binnen het netwerk van
het AMS Institute. Deze contacten en de opgedane (levens-)ervaring levert een nieuw type professional op,
de ‘urban engineer’: iemand die klaar is om de uitdagingen in de steden van vandaag en morgen op
interdisciplinaire wijze aan te pakken.
Daarnaast hebben masterstudenten MADE verschillende extra's aangeboden gekregen. De eerste extra is
een cursus datavisualisatie van vier weken. Coördinator Jess Wreyford vertelde dat er dit jaar twee korte
9
modules zijn gegeven, elk goed voor 3 ECTS-studiepunten. Het vak was gericht op actieve inbreng van de
studenten en bood inzicht in de mogelijkheden die datavisualisatie biedt. Het staat op de planning om deze
cursus volgend jaar op te nemen in het standaardprogramma.
De tweede extra is specifieke steun aan ondernemende studenten, die goede ideeën hebben die vragen om
meer verfijning, feedback, netwerken, toegang tot partners, financiering en dergelijke. Gedurende een
periode van drie maanden kunnen studenten beschikken over persoonlijke training, workshops,
begeleiding, toegang tot het netwerk van het AMS Institute en dergelijke om hun idee verder te
ontwikkelen. U leest hier meer over in paragraaf 2.4.3.
Het AMS Institute heeft tevens de AMS Academy opgezet: via de Academy ontwikkelt het AMS Institute
nieuwe concepten voor onderwijs en training voor professionals. Elk jaar organiseert de Academy de winter
school ‘Urban Living Lab’: een week vol inspirerende colleges, teamopdrachten, korte oefeningen en een
toolbox vol praktische hulpmiddelen die professionals in hun eigen praktijk kunnen gebruiken. Daarnaast
bleef het AMS Institute in de periode 2019-2022 Massive Open Online Courses (MOOC's) aanbieden. Deze
twee cursussen hebben sinds het begin in totaal 76.587 deelnemers getrokken, waarvan ruim 11.000 in
2021. De AMS Academy is nog jong, maar trekt professionals uit het veld en onderzoekers van over de hele
wereld aan.
1.1.2. Onderzoek & innovatie
De onderzoeksportefeuille van het AMS Institute is opgezet rondom zes stedelijke uitdagingen en de
integratie van die thema's om een innovatieve, duurzame en rechtvaardige stad te creëren. Elke uitdaging
wordt aangepakt door samenwerkende onderzoeksteams, gesteund door programmaontwikkelaars, en
hebben hoofdonderzoekers (zogeheten ‘principal investigators’) afkomstig van de academische
hoofdpartners van het AMS Institute, evenals onderzoekers en studenten, om diep inzicht in steden te
krijgen en daar oplossingen voor te ontwikkelen. De zes kerndomeinen zijn: ‘Smart Urban Mobility’,
‘Energy’, ‘Climate Resilient Cities’, ‘Metropolitan Food Systems’, ‘Responsible Urban Digitization' en
‘Circularity in Urban Regions’. De totale onderzoeksportefeuille omvat momenteel 160 projecten. In 2021
zijn 21 projecten gefinancierd ter waarde van in totaal € 22,9 miljoen. Er zijn naar schatting continu 100 tot
150 onderzoeksmedewerkers actief binnen de portefeuille met onderzoeks- en innovatieprojecten van het
AMS Institute.
In 2019 zijn naar aanleiding van een aanbeveling van de tussentijdse beoordelingscommissie meer
onderzoekers in dienst van Wageningen UR en de TU Delft aangesteld. Het AMS Institute heeft een
onderzoekerscommunity opgezet om ideeën en resultaten te kunnen uitwisselen en gezamenlijke projecten
te kunnen uitvoeren. De onderzoekers worden verzocht om drie dagen per week aan het AMS Institute
en/of in Amsterdam aanwezig te zijn, wat de levendigheid en zichtbaarheid van het AMS Institute heeft
vergroot. Daarnaast wordt deze community zeer gewaardeerd door zijn leden.
1.1.3. Ondernemerschap & samenwerkingen
Het AMS Institute maakt zich sterk om de volgende generatie ambitieuze ondernemers te helpen bij het
realiseren van hun ideeën voor duurzame stedelijke omgevingen. Tijdens de eerste vijf jaar waarin het AMS
Institute actief was, zijn de volgende activiteiten geïnitieerd om de innovatiepropositie van het AMS
Institute samen met partners te verkennen en te ontwikkelen:
- AMS Climate Launch Pad
- Amsterdam City Challenge
Het AMS Institute is begonnen zijn activiteiten uit te breiden toen de eerste studenten van de MADE-
masteropleiding in 2019 afstudeerden: het AMS Startup Booster-programma ging toen van start. Dit is een
pre-incubatorprogramma bedoeld om ondernemers, waaronder MADE-studenten, te helpen hun ideeën te
realiseren. Eind 2021 had het AMS Institute ruim 20 startups begeleid op hun pad naar commercieel
succes. Het AMS Institute zag hoe deze startups hun klanten identificeerden en ontwikkelden, en hoe zij
pitches hielden voor grote aantallen toeschouwers en hun eerste klanten wonnen. Sommige startups
ontvingen financiering en namen werknemers in dienst.
Dit programma wordt gecoördineerd door loannis lionnidis, geboren in Griekenland, die MADE-student aan
het AMS Institute is geweest en student-assistent van Marije Wassenaar was toen het boosterprogramma in
2019 werd ontwikkeld en gelanceerd. Arnout Sabbe, eveneens MADE-alumnus, presenteerde het
10
succesverhaal van geoFluxus aan de commissie. Hij is de CEO van geoFluxus, dat binnen slechts twee jaar
negen werknemers in dienst nam en actief is in meerdere steden in Europa (en daarbuiten) met de
implementatie van een systeem voor het in kaart brengen van afvalstromen dat door geoFluxus is
uitgevonden en ontwikkeld.
Het AMS Institute is ook partner van EIT Urban Mobility, dat positieve veranderingen op het gebied van
mobiliteit wil versnellen om stedelijke ruimtes leefbaarder te maken. Een van de activiteiten hiervan is het
stimuleren van nieuwe ondernemingen door middel van het EIT
Urban Mobility Accelerator-programma. In 2021 zijn er tien teams ontstaan vanuit de EIT Urban Mobility
Accelerator en drie teams vanuit Climate Launchpad (in 2019 en 2020). Eind 2021 waren er in totaal 28
aan het AMS Institute gelieerde startups actief, waarvan 15 teams zijn gevormd tijdens de twee edities van
AMS Startup Booster die in 2021 zijn gehouden.
Samenwerkingen
Onderzoekers, studenten en medewerkers van AMS werken in nauwe samenwerking met zowel publieke als
private partners én burgers. Onderzoeker Maeva Dang beschreef voor de commissie haar werk op het
gebied van het verzamelen van warmte van gebouwen voor gebruik in of tussen (omringende) gebouwen.
Momenteel voert ze onderzoek uit op de Dam, in samenwerking met twee lokale buurtgroepen voor
overleg, input en het uitwisselen van ervaringen. “Samenwerken met burgers is geweldig, omdat we
daarmee een hoop bewustwording creëren over waar wij mee bezig zijn”, vertelde ze de commissie. Een
andere onderzoeker merkte tijdens het interview op dat met name de toegang tot zo'n groot en divers
netwerk een van de ‘unique selling points’ van het AMS Institute is.
2.5. Organisatiestructuur en medewerkers
Het AMS Institute is juridisch geregistreerd als een stichting naar Nederlands recht, zonder permanent
onderzoekspersoneel op de loonlijst. Onderzoekspersoneel wordt beschikbaar gesteld door Wageningen UR
en de TU Delft. MIT neemt deel aan onderzoeksprojecten, stelt (onderwijs-)expertise beschikbaar en biedt
toegang tot data.
Het vaste personeel van het AMS Institute is (veelal) niet-wetenschappelijk. Daaronder vallen echter ook de
programmaontwikkelaars, die gezien de aard van hun werk de grens tussen niet-wetenschappelijk en
wetenschappelijk personeel overschrijden. Wetenschappelijk medewerkers (Pl's, onderzoekers en postdocs)
brengen enige tijd door op het AMS Institute (en zijn normaal gesproken in dienst bij hun eigen instelling).
Hoeveel tijd zij doorbrengen op het AMS Institute is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder het
aantal projecten waarbij een wetenschappelijk medewerkers is betrokken en aan welke instellingen
studenten (of promovendi) zijn verbonden. Van de onderzoekers wordt echter verwacht dat zij het grootste
deel van hun werkweek op het AMS Institute spenderen. Docenten en begeleiders van de masteropleiding
MADE zijn ook regelmatig op het AMS Institute werkzaam, afhankelijk van hun college- of
begeleidingsprogramma. Tijdens de coronaperiode werkten de meeste mensen thuis.
Het AMS Institute wordt geleid door drie directeuren: een algemeen directeur, een wetenschappelijk
directeur en een directeur innovatie. Daarnaast zijn er teams voor onderzoek en valorisatie, de
masteropleiding MADE en onderwijs aan professionals, living labs, urban data, kantoor en facilitair,
communicatie en finance. Het AMS Institute heeft een bestuur bestaande uit vier leden, twee van elke
oprichtende instelling (zie bijlage 4). De wetenschappelijke adviescommissie (SAC, Scientific Advisory
Committee) is de afgelopen drie jaar inactief geweest.
In totaal heeft AMS 47 personen op de loonlijst staan, samen goed voor 36 fte's, inclusief stagiairs (mei
2022). Merk op dat niet alle medewerkers zijn opgenomen in het ‘out of pocket'-budget van het AMS
Institute. Dit geldt met name voor de onderzoekers, de leden van het MADE-opleidingsteam en alle
projectteamleden. Het diagram hieronder geeft de samenstelling weer van het personeel dat verbonden is
aan het AMS Institute.
11
Team of Directors ty of Amsterdam
f COLLABORATION AND ENTREPRENEURSHIP à
AMS Start-up
Booster
ONDERSTEUNEND Partnerships
Cemmunicatie, L
finance en
project- ONDERZOEK EN INNOVATIE
administratie,
HR, kantoor, TE _ 5
sn | rrogamdever nl
T MSc MADE
e _E_ a education team
Data N
| vizualization | | Research Fellows |
team Í
Te EEZ AMS Academy
| for professionals
di WAGENINGEN
TUDelft EL" |
Mij
2.6. Financiën
Het AMS Institute ontvangt financiering uit verschillende bronnen:
- Kernfinanciering van de gemeente Amsterdam, tot € 50 miljoen voor de periode van tien jaar;
-__ Overeenkomstig de definitieve overeenkomst dragen de TU Delft en Wageningen UR elk een bedrag
tot
€ 20 miljoen in natura bij aan het AMS Institute tijdens de eerste periode van tien jaar, waarvan de
helft is bestemd voor de onderwijsportefeuille; de andere helft gaat naar de portefeuille onderzoek &
innovatie;
- Daarnaast hebben de TU Delft en Wageningen UR voor een periode van vier jaar middelen
toegewezen voor onderzoekers. In 2020 zijn tien onderzoekers van de TU Delft en vier onderzoekers
van Wageningen UR aan het AMS Institute van start gegaan;
- De bijdrage in natura van MIT omvat hoofdonderzoekers, onderzoekers, expertise en/of software;
expertise over verschillende onderwijsvormen en bestaande onderwijscontent; en het ontvangen van
uitwisselingsstudenten en gastonderzoekers;
- Projectfinanciering vanuit competitieve financieringsprogramma's, zoals die van de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Nationale Wetenschapsagenda (NWA), RVO,
TKI, EFRO, de Europese onderzoeksraad (European Research Council, ERC) en andere programma's in
het kader van Horizon 2020 (H2020); directe bijdragen (in natura) aan het AMS Institute door externe
organisaties;
- Projectfinanciering door particuliere organisaties en overheidsinstanties, waaronder de gemeente
Amsterdam, op afzonderlijke contractbasis.
Meerjarenbegroting (uit: meerjarenstrategie AMS Institute 2020-2024).
12
Winst- en verliesrekening Stichting AMS Institute (bedragen * 1.000)
Verlengingskosten subsidies tot
BATEN Prognose 2020 Begroting 2021 Begroting 2022 Begroting 2023 Begroting 2027
Subsidie gemeente 5.409 5.988 5.246 5.107 2.382 2.988
Alternatieve financiering 0 0 0 459 3.104
Overige 462 1.050 1.600 2.000 2.000
LASTEN
Salarissen & lonen 2.532 2.952 3.002 3.052 3.102
Kosten van subsidies toegekend onder 2.161 2.298 2.056 2.267 1.827 2.988
Kosten van subsidies toegekend buiten 0 0 0 459 1.240
Investeringsprogramma (excl. portefeuille) 0 470 470 470 0
Overige 1.178 1.318 1.318 1.318 1.318
NETTO INKOMSTEN 0 0 0 0 0
Cumulatief beroep op subsidie van gemeente 28.289 34.277 39.523 44.630 47.012 50.000
Uitsplitsing jaarbegroting (2022):
€ 73 miljoen
Projectsubsidies | Projecten @AMS
| Overige
Gebouw
Personeel 2022
Informatie over belangrijke cijfers (toegekende projecten, totale waarde, aantal lopende projecten,
geaccumuleerde onderzoeksportefeuille) voor de jaren 2019, 2020 en 2021 is beschikbaar in de
jaarverslagen.
13
3. Beoordeling AMS Institute
3.1. AMS Institute als experiment
Het AMS Institute is een experimentele onderneming die onderwijs, fundamenteel onderzoek, de
toepassing van onderzoeksresultaten en het creëren van innovatieve maatschappelijk oplossingen én
commercieel levensvatbare spin-offs binnen één overkoepelend kader combineert. Het is nog een relatief
jong instituut, dat begin 2014 formeel is opgericht. Ten opzichte van vergelijkbare instituten in de rest van
de wereld (zie de internationale benchmark 2022 voor meer informatie), beschrijft het AMS Institute zich
als ‘adolescent’.
Het AMS Institute is gevestigd in Amsterdam, een gemeente met een hoge dichtheid aan kennisinstituten
met een lange geschiedenis en staat van dienst, waaronder de Universiteit van Amsterdam (opgericht in
1632; 41.000 studenten en 6.000 werknemers), de Vrije Universiteit (opgericht in 1880; 30.000
studenten en 5.500 werknemers) en de Hogeschool van Amsterdam (opgericht in 1993; 48.700 studenten
en 4.200 werknemers), naast een aantal kleinere hogescholen en privé-instellingen. Dat betekent dat het
AMS Institute een eigen niche moest creëren en unieke waarde moest toevoegen bij al zijn activiteiten,
aangezien de gemeente al de beschikking had over een brede kennisbasis, zowel publiek als particulier.
De ligging in Amsterdam maakt het mogelijk het experiment ‘steden opnieuw uitvinden’ op de best
mogelijke locatie uit te voeren. De stad kent een levendige, internationale burgergemeenschap en wordt
geconfronteerd met grote, complexe uitdagingen, zoals instortende kademuren en bruggen. Er werken
ongeveer 16.000 mensen bij de gemeente. Dit jaar viert de stad haar 750-jarig bestaan, hetgeen af te
zien is aan het grote aantal monumentale gebouwen en bouwwerken, dat extra uitdagingen oplevert,
bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid. Amsterdam is misschien wel een ideale plek om als ‘living
lab’ te functioneren. De oplossingen die het AMS Institute Amsterdam te bieden heeft, zouden ook in
andere steden kunnen worden toegepast.
3.2. Mandaat
Deze evaluatie jaar 8 vindt plaats in het kader van de verplichtingen volgens de definitieve overeenkomst
tussen de gemeente Amsterdam, de TU Delft en Wageningen UR. Na de uitgebreide tussentijds evaluatie
in jaar 5 voorziet de definitieve overeenkomst in een evaluatie van het AMS Institute in jaar 8. Uit de
definitieve overeenkomst:
Het is de gezamenlijke ambitie van de oprichtende partijen om het AMS Institute uit te bouwen tot een
onafhankelijk instituut dat voor ten minste 30 jaar na de datum van oprichting zal blijven opereren.
Behoudens de resultaten van de beoordelingen in jaar 5 en jaar 8 genoemd in artikel 11.1d van de
definitieve overeenkomst verbinden de partijen zich tot het ontwikkelen van een hernieuwd institutioneel
langetermijnplan voor de periode van tien jaar volgend op de eerste periode van tien jaar.
Voor beide evaluaties beoordeelt een onafhankelijke commissie het gehele instituut op inhoud,
bedrijfsvoering, financiën* en de voortgang ten opzicht van de ambities, en geeft advies over punten ter
verbetering en de strategische richting van het AMS Institute. Dit wordt gevolgd door een interne
bespreking door het AMS Institute en een bespreking met de gemeente over de strategie en toekomst van
het AMS Institute.
* NB Dit is slechts een perifere beoordeling geweest, hoofdzakelijk gebaseerd op gesprekken/interviews.
De commissie heeft wel gekeken naar de (financiële) details van AMS.
De evaluatie jaar 8 heeft twee doelen:
a. Een compacte evaluatie uitvoeren van de prestaties van het AMS Institute na de tussentijdse
beoordeling, vanuit het perspectief van het rapport van de tussentijdse beoordelingscommissie
b. Deskundig strategisch advies leveren over de strategie van het AMS Institute voor 2024-2034.
De criteria voor de eindevaluatiecommissie zijn als volgt:
- vier leden, evenwicht tussen mannen en vrouwen.
- relevante expertise op het gebied van de kerndomeinen, zoals stedelijke energievoorziening,
circulariteit, digitalisering, klimaatbestendigheid, mobiliteit en voedsel.
- combinatie van bedrijfsleven, overheid, wetenschap, ngo.
- expliciete en strategische representatie van de gemeente Amsterdam en de MRA.
- internationaal perspectief.
14
De commissie voldeed aan de genoemde criteria en de evaluatie jaar 8 is tussen 22 april 2022 en 1 juli
2022 uitgevoerd, inclusief interviews, discussies, een rondleiding door het living lab, informele en formele
sessies met de drie directeuren en het bestuur van AMS, plus een beoordeling van documentatie en een
bezoek op locatie.
3.3. Evaluatie
3.3.1. Compacte evaluatie van de voortgang en resultaten sinds de tussentijdse
beoordeling
Bij het beoordelen van de voortgang en resultaten sinds de tussentijdse beoordeling kwam de commissie
tot het oordeel dat AMS ‘de belofte had waargemaakt’ en de afgelopen jaren significante ontwikkelingen
had laten zien. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de wijze waarop de commissie deze voortgang aan de
hand van de voornaamste pijlers heeft beoordeeld. In het vierde hoofdstuk wordt een samenvatting
gegeven van de conclusies en aanbevelingen voor de toekomstige strategische richting voor de gemeente,
de oprichtende instellingen en het AMS Institute.
Living lab als werkwijze
Stedelijke living labs zijn over de hele wereld in zwang geraakt. De term verwijdt naar een breed scala
aan lokale, experimentele projecten op participatiebasis. Het doel is om innovatieve stedelijke oplossingen
te ontwikkelen, uit te proberen en te testen in de praktijk.
Als onderdeel van het facultatieve programma op 11 mei werd er een rondleiding gegeven door het living
lab op het Marineterrein. In de academische wereld is het is steeds populairder geworden om
experimenten uit te voeren in living labs, maar veel organisaties weten nog niet hoe ze hier profijt van
kunnen trekken. De commissie beoordeelde de prestaties van het AMS Institute op dit gebied als
toonaangevend. De commissie waarschuwde het AMS Institute echter ook voor het risico op verwarring
met hogescholen en adviseert om duidelijk te regelen en te communiceren dat de living labs van AMS een
middel zijn, en geen doel, en dat de experimenten zijn gebaseerd op wetenschappelijke onderzoeken en
normen.
De afgelopen jaren heeft het AMS Institute door heel Amsterdam verschillende living labs opgezet om te
experimenteren en onderzoek te doen in nauwe samenwerking met een community van
praktijkbeoefenaars.
Peet et EN) ge nn e
> en En
j a li Ei Paine TRE a ie Deen
ee ALE eeen es p
EE en ae
ded kee e Ee
secs a E 5 EE EN an hae a
Ô EE E D t '
stane nie md Eee 8 mame ben mmaamas aat man enten
In het living lab op het Marineterrein alleen al worden zo'n 30 verschillende experimenten uitgevoerd.
Clusters vormen zich op natuurlijke wijze. Living labs zijn een proeftuin voor diepgravend onderzoek,
maar tegelijkertijd geldt ook voor Amsterdam dat ‘life goes on‘: men wil de stad ontwikkelen en
transformeren om toekomstbestendig te zijn, maar tegelijkertijd heeft men te maken met de dagelijkse
problematiek. De living lab-methodologie geeft een goed inzicht in een effectieve omgang met deze
tegenstrijdige ritmes.
Het Marineterrein is een uniek ‘verborgen pareltje’, omdat het lange tijd niet toegankelijk was voor het
15
publiek. Het bevindt zich pal in het centrum van de stad. Omdat het aan de overkant van het water
tegenover het Scheepvaartmuseum ligt, is het een ideale locatie voor experimenten met Roboat en andere
projecten waarvoor een wateroppervlak nodig is. Het living lab bevindt zich letterlijk in de ‘achtertuin’ van
het gebouw van het AMS Institute en laat zich daardoor uitstekend presenteren aan bezoekers uit heel de
wereld. De commissie komt tot het algehele oordeel dat het Marineterrein voor het AMS Institute een echt
pluspunt is, dat moet worden behouden. Aangezien het terrein pas is opengesteld voor externe
stakeholders, heeft het zowel bestaande als nieuwe bewoners/gebruikers veel te bieden. Het living lab van
het AMS Institute laat het werk van het instituut tot leven komen in een rijke context. De community van
het AMS Institute zorgt voor een levendige sfeer, die de aantrekkelijkheid van het Marineterrein nog
verder vergroot.
Onderwijs
De masteropleiding MADE viert dit jaar zijn eerste lustrum. De opleiding ging in 2017 van start met 18
studenten en heeft nu gemiddeld 60 studenten per jaar. Hoewel de opleiding MADE lastig online te vinden
is (men wordt doorverwezen naar de website van Wageningen UR, wat met name voor buitenlandse
studenten verwarrend is), trekt deze precies het goede aantal studenten aan om intensieve begeleiding en
supervisie te kunnen bieden. Daarnaast viel het de commissie op dat MADE een bepaald type student
aantrekt: betrokken, proactief, geïnteresseerd in een interdisciplinaire benadering en toekomstgericht.
Zulke studenten willen bijdragen aan duurzame oplossingen voor de toekomst en een betekenisvolle
bijdrage leveren aan de samenleving.
De masteropleiding MADE lijkt een ‘werk in uitvoering’. Arjen Zegwaard, de directeur onderwijs, beschreef
de opleiding als ‘open en in wording’. Hier vindt een dans plaats tussen studenten en de stad. Beide
ontwikkelen zich, groeien en veranderen. Ze beïnvloeden elkaar. De belangrijkste vraag voor het AMS
Institute is: hoe kunnen wij onze studenten het beste helpen hun weg te vinden? Het instituut heeft een
tweede masteropleiding overwogen, maar concludeerde dat daarmee het bestaande profiel zou
verwateren. De huidige masteropleiding biedt volop ruimte aan keuzes op maat (de studenten kiezen hun
keuzevakken aan de TU Delft en Wageningen UR in hun eerste jaar) en de opleiding behandelt al een
veelheid aan onderwerpen. Via de netwerken van Wageningen UR en de TU Delft kan het AMS Institute
beschikken over deskundigen uit een breed spectrum aan vakgebieden.
Gaia, een eerstejaarsstudent uit Azië, vertelde: “Het is echt uniek dat er zoveel onderwerpen zijn waar je
mee in aanraking kunt komen. Je hebt toegang tot zoveel kennis en middelen. Als je je maar proactief en
betrokken opstelt, zal iedereen je steunen: wetenschappers, programmaontwikkelaars, medewerkers. Ik
heb me over de hele wereld voor masteropleidingen ingeschreven, maar ik ben blij dat ik op het AMS
Institute terecht ben gekomen.”
De studenten lijken het erg prettig te vinden deel uit te maken van een community van wetenschappers,
stakeholders en professionals. Buiten MADE wordt er aan het AMS Institute veel georganiseerd, zoals
hackathons, wetenschappelijke congressen en andere evenementen. Dat zijn waardevolle extracurriculaire
activiteiten voor MADE-studenten. Daarnaast is het AMS Institute begonnen een cursus datavisualisatie
van vier weken aan te bieden, die een goede introductie vormt op verschillende IT-softwareprogramma's.
Daarnaast worden studenten zich hierdoor meer bewust van datgene wat zij produceren, zowel inhoudelijk
als wat boodschap betreft.
Tijdens de interviews die zij met alumni en studenten hield, beschouwde de commissie de volgende
uitspraken als zeer inspirerend en positief:
- Tijdens de living lab-periode (zes maanden in het tweede jaar van MADE) heb ik een netwerk aan
stakeholders kunnen opbouwen en veel geleerd over teamwork, fondsenwerving en samenwerken met
professionals. Ik beschouw het als mijn eerste werkervaring (Marijke Rommelse, eerste cohort studenten).
- De opleiding MADE wordt echt aangedreven door de studenten: je kunt alles doen, maar je moet wel
proactief zijn. AMS steunt je bij alles en er was een sterk gevoel van saamhorigheid. Ik heb nog steeds
contact met mijn medestudenten (Maartje, cohort 2019-2020).
- Promovendus Nikolaus Houben uit Oostenrijk werd door een commissielid gevraagd of de
masteropleiding MADE “een brug of een verstoring binnen zijn opleiding” was. Hij antwoordde dat het een
brug was. Hij was al afgestudeerd in de civiele techniek, maar had het gevoel dat zijn opleiding niet
genoeg op de toekomst was gericht. Hij wilde actiever worden op het gebied van duurzaamheid, en tijdens
zijn tijd aan het AMS Institute verschoof zijn aandacht naar energie; op dit laatste gebied doet hij nu
onderzoek als promovendus. Het AMS Institute heeft in het buitenland een uitstekende reputatie en
vertegenwoordigt de oprichtende instellingen (Wageningen UR, TU Delft en MIT), voegde hij daaraan toe.
Na de gesprekken met de alumni was de commissie geïnteresseerd in meer informatie over waar alumni
16
van het AMS Institute een baan vinden. Een analyse van de 75 afgestudeerde MADE-studenten leverde de
volgende resultaten op: -38 voormalige studenten werken in Amsterdam;
- / werken in Den Haag;
- 6 wonen in het buitenland;
- over 5 is niets bekend
- en de rest (19) werkt verspreid over heel Nederland.
Dat betekent dat iets meer dan 50% tot nu toe in Amsterdam is gebleven.
Onderzoek en innovatie
AMS beschouwt het onderzoek dat wordt uitgevoerd als van excellente kwaliteit. Het AMS Institute voert
zelf geen (peer-reviewed) evaluatie uit. De betrokken hoofdonderzoekers, met name die afkomstig van de
wetenschappelijke kernpartners (TUD/Wageningen UR/MIT), hebben een excellente staat van dienst
binnen hun vakgebied en zijn allen nauw verbonden aan hun eigen instelling, waar formele
onderzoeksevaluaties worden gehouden waarbij hun werk aan het AMS Institute wordt meegenomen.
Daarnaast worden er steeds meer projecten gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), wat gezien het strenge selectieproces een teken is van excellente
kwaliteit.
Het AMS Institute hanteert nog andere criteria voor de selectie van projecten: 1) Wordt er een stedelijke
uitdaging aangepakt?
2) Wat is de potentiële impact voor de stad?
Verder wordt er gestreefd naar synergie met andere projecten en het voorkomen van overlapping én
wordt er beoordeeld hoe eerder onderzoek een vervolg kan krijgen binnen het streven naar continuïteit.
Het AMS Institute biedt ook steun bij het schrijven van onderzoeksvoorstellen.
Ondanks de nadruk op valorisatie en de implementatie van ontwikkelde kennis — die sterker is dan bij
traditionele universiteiten — mag het AMS Institute niet worden verward met een hogeschool. De
commissie vindt het belangrijk dat zowel het AMS Institute zelf als de oprichtende instellingen de sterke
kanten van het AMS Institute om hun eigen kwaliteiten op waarde schatten.
De afgelopen jaren heeft het AMS Institute een grote stap gezet door een community van onderzoekers op
te zetten. Na de aanbeveling van de tussentijdse beoordelingscommissie om meer lokaal onderzoek aan
het AMS Institute te laten plaatsvinden, en de aanbeveling om studenten en onderzoekers als
‘ambassadeurs! van AMS te laten fungeren, besloot zowel Wageningen UR als de TU Delft om extra
onderzoeksaanstellingen voor het AMS Insitute te financieren (waarvan uitgaand van 1 fte minimaal drie
dagen per week moeten worden gespendeerd aan het AMS Institute en/of in Amsterdam). De
onderzoekerscommunity bestaat nu uit 20 à 25 personen die elke twee weken bijeenkomen om de
voortgang van projecten te bespreken en op zoek te gaan naar synergie. Onlangs hebben zij drie
projecten gevonden waar ze gezamenlijk aan kunnen werken. De interactie met studenten,
programmaontwikkelaars, medewerkers en externe stakeholders geeft hen echt het gevoel bij een
community te horen.
Meerdere geïnterviewden gaven aan het ecosysteem als heel bijzonder en ondersteunend te ervaren. Dat
riep bij de commissieleden de vraag op in welke mate het AMS Institute de aantallen zou moeten
opschalen. Aan de ene kant is maximale impact wenselijk, maar daar staat tegenover dat het AMS
Institute zijn maximale potentieel mogelijk al bijna heeft bereikt. Het aantal medewerkers en
hoofdonderzoekers dat richting en begeleiding kan geven wordt beperkt door het aantal lopende
projecten. Het AMS Institute hecht oprecht veel waarde aan zijn studenten en is van mening dat er
momenteel een goede balans is tussen het aantal studenten en het aantal medewerkers. De commissie
merkte op dat de gemeenschapszin en de nadruk op begeleiding van studenten zeer sterke kanten van
het instituut zijn, die moeten worden behouden en gestimuleerd.
Programmaontwikkeling
Ongeveer acht fte's (tien personen) werken aan programmaontwikkeling, en nog eens tien personen
werken in andere functies (bijv. projectmanagement, living labs) die eveneens een bijdrage leveren aan
de programmaontwikkeling. Binnen de zes kerndomeinen zijn programmaontwikkelaars met een scala aan
achtergronden op het gebied van wetenschap, consultancy, management en architectuur bezig met het
managen van lopende projecten, het initiëren van nieuwe projecten en het creëren van synergie
daartussen. Ze hanteren een methodologie voor het vinden van de juiste mensen en stakeholders om hun
ideeën om te zetten in impact voor de stad. De taak van een programmaontwikkelaar is bijzonder
uitdagend: zij laveren en functioneren tussen de wetenschappers, de stad en de particuliere sector. Alle
betrokkenen hebben hun eigen doel, hun eigen belangen, ritme en manier van communiceren. Een
17
programmaontwikkelaar krijgt te maken met politiek en uiteenlopende tijdsbestekken en dient
verwachtingen op elkaar af te stemmen.
De commissie vroeg wat voor strategieën de programmaontwikkelaars gebruiken om de overlap tussen de
diverse belangen te maximaliseren. Thijs Turel antwoordde dat het een kwestie was van het ecosysteem
zodanig managen dat iedereen weet waar ze mee bezig zijn en waar ze naartoe werken. Joke voegde
daaraan toe dat je grenzen kunt overbruggen als je relaties opbouwt op basis van vertrouwen. Het is
belangrijk om met verschillende doelgroepen op verschillende manieren te communiceren, als het ware als
een vertaler.
Eén commissielid vroeg of het er daadwerkelijk om ging om opleidingen verder te ontwikkelen, of dat de
taak is volbracht zodra een project wordt afgerond. De programmaontwikkelaars proberen “de kennis
levend te houden”. Nieuwe projecten kunnen voortbouwen op bestaande kennis, terwijl het AMS Institute
tegelijk bijdraagt aan een bredere kennisbasis voor beleidsvorming. Er werd eveneens benadrukt dat
programmaontwikkelaars bijdragen aan aanbestedingsprocedures, wat de gemeente naar eigen zeggen
zeer nuttig vindt. Het AMS Institute heeft een nieuwe manier ontwikkeld om met traditionele hulpmiddelen
in een landschap te werken. Het lijkt erop dat op het AMS Institute het traditionele onderscheid tussen
ondersteunend en wetenschappelijk personeel vervaagt en uiteindelijk niet zo belangrijk is. De
programmaontwikkelaars leveren een bijdrage door processen te faciliteren én via hun banden met de
gemeente, maar ook door inhoudelijke bijdragen te leveren. De commissie was al met al erg onder de
indruk van hun vermogen om van rol te wisselen, naast de reikwijdte en diepgang van het werk dat de
programmaontwikkelaars doen.
Ondernemerschap
In 2019 kwam de tussentijdse evaluatiecommissie tot de conclusie dat de meeste onderzoekers en
studenten niet gefocust waren op ondernemerschap. Daar kwam nog bij dat — omdat de meeste projecten
van het AMS Institute gericht zijn op het algemeen belang — de time-to-market mogelijk langer is dan bij
innovatie die puur op de particuliere sector is gericht.
Sinds de tussentijdse beoordeling in 2019 is er op dit gebied op het AMS Institute significante voortgang
geboekt.
Het aantal actieve startups groeit snel, zoals in onderstaande figuur hieronder is te zien.
30
EE - me Ì
2017 2018 2019 2020 2021
Figuur: aantal actieve startups
Met een zeer beperkte capaciteit begeleidt en assisteert het AMS Institute studenten en onderzoekers bij
verschillende programma's om ideeën verder te brengen. Het bestaande Climate Launch Pad en het EIT
Urban Mobility Accelerator-programma zijn inmiddels uitgebreid met het AMS Startup Booster-
programma, dat in 2018 voor het eerst werd georganiseerd. De AMS Startup Booster is een programma
voor de ontwikkeling en validering van commerciële ideeën dat door het AMS Institute wordt
georganiseerd en bedoeld is om aankomende ondernemers te helpen hun geesteskinderen om te zetten in
een onderneming. Het programma wordt twee maal per jaar aangeboden en staat open voor iedereen
binnen MADE. Van de ondernemers wordt verwacht dat zij een startup op het gebied van stedelijke
technologie opzetten die erop gericht is impact te genereren. De Startup Booster duurt drie maanden en
werkt het meest effectief als alle teams zich volledig inzetten. Vandaar dat tijdens de genoemde periode
18
voor elke deelnemer een minimumvereiste van zestien uur per week deelname geldt. Studenten en
onderzoekers krijgen coaching, masterclasses en workshops, doorlopende begeleiding door deskundigen
uit het bedrijfsleven, promotie & zichtbaarheid, toegang tot een '‘makerspace', een eigen
kantoor/werkruimte en beschikking over een groot ecosysteem met wetenschappers,
gemeentefunctionarissen en zowel particuliere organisaties als overheidsinstanties. Daarnaast worden ze
gesteund bij de fondsenwerving en het in contact komen met YES! Delft, Startup in Residence
(Amsterdam) en andere incubatorprogramma's.
Het AMS Startup Booster-programma heeft al enkele veelbelovende startups opgeleverd.
De commissie was onder de indruk van de verhalen van City Analytics en geofFluxus. geoFluxus is een
voorbeeld van een spin-off van het AMS Institute. Het bedrijf heeft een tool ontwikkeld voor het in kaart
brengen van afvalstromen, zodat inzichtelijk wordt hoe materialen zich door de stad verplaatsen. De
gemeente Amsterdam was bijzonder geïnteresseerd. geoFluxus gebruikt algoritmes om dertien datasets te
analyseren. Het is een platform dat de gemeente bruikbare informatie verschaft over waar afval wordt
geproduceerd. De startup is oorspronkelijk begonnen met slechts twee personen, maar heeft twee jaar
later negen mensen in dienst en is actief in verschillende Europese steden.
City Analytics begon in Delft als een onderzoeksprogramma van zes jaar, maar kwam pas echt tot bloei
aan het AMS Institute. Het is een systeem voor ‘crowd monitoring’, waarbij sensoren zijn geïntegreerd
met open data en analyse van sociale media. Dat is met name interessant voor de evenementensector.
Binnen twee jaar aan het AMS Institute werd City Analytics gevraagd om pilots uit te voeren in Barcelona
en Milaan. Volgens de CEO, met wie de commissie sprak, is de steun vanuit het AMS Institute bijzonder
nuttig geweest. De AMS Startup Booster heeft geholpen in de eerste vier maanden waarin de startup
actief was een marktrijp product te creëren. Dankzij de ontvangen financiering was het makkelijker om
een rechtspersoon op te zetten. En, niet geheel onbelangrijk: het AMS Institute had een netwerk
beschikbaar gesteld voor het geval er vragen naar boven kwamen.
3.3.2. 3.3.2. Algemene opmerkingen over voortgang en resultaten
De definitieve overeenkomst
De commissie komt tot de algemene conclusie dat het AMS Institute goed op weg is om te voldoen aan de
criteria, mijlpalen en doelstellingen zoals vastgelegd in de definitieve overeenkomst. In vergelijking met
2019 bevindt het instituut zich in een significant betere positie, dankzij het feit dat er sterke relaties op
basis van vertrouwen zijn opgebouwd. Daarnaast is er een schat aan ervaring opgedaan via de onderwijs-
en onderzoeksportefeuille die het AMS Institute in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Het netwerk rondom
het AMS Institute is aanzienlijk gegroeid en het wordt steeds zichtbaarder dat het AMS Institute impact
creëert in de gemeente Amsterdam. Het AMS Institute wordt door de oprichtende instellingen zeer
gewaardeerd, evenals door andere partners en stakeholders in de metropoolregio Amsterdam.
Bij de tussentijdse beoordeling adviseerde de commissie om opnieuw te onderhandelen over de multiplier-
voorwaarde in de overeenkomst. Doordat het AMS Institute zichzelf afmeet aan excellente wetenschap en
de toepassing van resultaten, is de multiplier-voorwaarde geen goed middel om het brede spectrum aan
prestaties op zinvolle wijze te meten. Daarnaast is er het (theoretische) bezwaar dat er projecten zouden
kunnen worden geselecteerd op multipliereffect die verder niet voldoen aan de ambities van het instituut
(of die zelfs ondermijnen).
De commissie is zich echter bewust van de administratieve en politieke complexiteiten die komen kijken
bij een poging de overeenkomst in deze fase te wijzigen. Daarom heeft de commissie voor de resterende
looptijd van de overeenkomst geen specifieke aanbevelingen met betrekking tot de definitieve
overeenkomst.
De drie oprichtende instellingen (de TU Delft, Wageningen UR en MIT) hebben een solide reputatie en DNA
ingebracht waarop het onderzoek van AMS voortbouwt. Deze instellingen hebben elk complementaire
vaardigheden te bieden, wat mogelijkheden schept voor de unieke oplossingen die het AMS Institute wil
leveren. Het AMS Institute fungeert voor zijn oprichters als een katalysator voor de stad. Het AMS
Institute staat inmiddels bekend om zijn unieke positie en zijn vermogen om wetenschappelijke kennis om
te zetten in praktische oplossingen waarvan Amsterdam als stad profiteert.
Beoordeling door de omgeving
Tijdens bijeenkomsten en interviews met de oprichters (Wageningen UR/TU Delft/MIT), partners en
externe stakeholders vroeg de commissie of zij het AMS Institute als een succes beschouwden.
Wageningen UR en de TU Delft waren beide uitdrukkelijk van mening dat het AMS Institute voor hen een
19
overtuigend succes is. Volgens Ron Mazier (bestuursvoorzitter Wageningen UR) wordt het AMS Institute in
vergelijking met andere samenwerkingsverbanden als zeer succesvol beschouwd. Men was in het
bijzonder te spreken over het samenwerkingsmodel voor het genereren van impact, de samenwerking met
de gemeente Amsterdam en de manier van werken met living labs, die innovatief is en onverwachte
resultaten oplevert. Tijdens de interviews met partners hoorde de commissie van Sacha Stolp (gemeente
Amsterdam) dat de stad “innovatie ontvangt” van het AMS Institute. “AMS helpt nieuwe normen te stellen
voor mijn aanbestedingsprocedures; met de normale procedures krijg ik ouwe koek”, merkte ze op. Ard
van de Kreeke (Growy) voegde daaraan toe dat de locatie van AMS in Amsterdam een sleutel tot het
succes is: het is geen kwestie van er geld tegenaan gooien, maar van visie en uitvoering. Volgens Ard, die
een succesvolle verticale boerderij in de stad runt die is gebaseerd op onderzoek van het AMS Institute, zit
een vruchtbare uitvoering hem in een combinatie van studenten, professionals en community's. Het AMS
Institute is misschien nog niet heel bekend, maar het heeft wel al veel bijgedragen aan het uitbreiden van
zijn onderneming. Fabio Duarte van MIT merkte op dat het AMS Institute het bereik van MIT vergroot en
connecties maakt met de TU Delft en Wageningen UR. Het AMS Institute wordt beschouwd als een
springplank voor banden met andere universiteiten en de gemeente. Daarnaast is het niet gebonden aan
één universiteit en kan het op zoek gaan naar kennis en middelen. Dat is een groot voordeel. Het was de
commissie een genoegen om te zien dat de eerste cirkel aan partners, oprichters en externe stakeholders
alle zeer enthousiast zijn over het werk van het AMS Institute.
Internationale benchmark
Het AMS Institute heeft 38 grootstedelijke onderzoeks- en onderwijsinstellingen over de hele wereld
geanalyseerd. Tien daarvan sluiten het beste aan op het profiel van het AMS Institute, en met vier
daarvan zijn interviews gehouden:
- New York University CUSP
- Urban Tech Hub, Cornell Tech
- Future Cities Lab Singapore
- LSE Cities
De stedelijke technologiehub is vrij recent opgericht, in 2019, terwijl de andere drie instellingen al voor de
oprichting van het AMS Institute bestonden. Tijdens de interviews werden de activiteiten op het gebied
van onderwijs (aan professionals), doelgericht onderzoek en ondernemerschap besproken. Men kwam tot
de conclusie dat, in vergelijking met de vier gerenommeerde benchmarkinstellingen, het AMS Institute
een sterke positie inneemt binnen de drie gebieden waarop het actief is (onderwijs; onderzoek en
innovatie; ondernemerschap en samenwerking). Alleen het onderwijs aan professionals lijkt achter te
lopen. Ten tweede komt het AMS Institute wat betreft professionaliteit, opzet en reflectie volwassener
over dan het zelf denkt. Ten slotte heeft alleen het AMS Institute zijn (eigen) ecosysteem gecreëerd, met
zijn eigen stedelijke context, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bij de oprichters aanwezige kennis, en
zijn eigen locatie, gebouw, identiteit en merk. De resultaten van de benchmark deden de commissie veel
genoegen en zij concludeerde dat het AMS Institute inderdaad een unieke positie inneemt, waarmee het
een aandachtspunt blijft om dat zo te houden.
Bestuur en management
De commissie merkte op dat het AMS Institute een bescheiden organisatie is wat betreft niet-
wetenschappelijk medewerkers, en dat er weinig hiërarchie is. Gezien het brede spectrum aan activiteiten
in nauwe samenwerking met partners en stakeholders wordt de ‘kritieke massa’ als relatief klein
beschouwd. Aan de ene kant blijken daaruit de kracht en kwaliteit van de medewerkers, aan de andere
kant is dat mogelijk een risico met betrekking tot opschaling. De commissie concludeerde dat het instituut
in zijn huidige vorm managen al een forse taak is.
Ten tweede wordt het AMS Institute regelmatig gevraagd om deel te nemen aan netwerken. Amsterdam
heeft een groot aantal netwerken om gebruik van te maken, en toch viel het op dat er nog veel onbenut
potentieel in Amsterdam zelf te vinden was. Naast de intensieve begeleiding die het AMS Institute zijn
studenten en onderzoekers biedt, was de commissie onder de indruk van de manier waarop de teams de
grote hoeveelheid aan uiteenlopende aspecten (studenten, netwerken, activiteiten) weten te managen.
Het is begrijpelijk dat (nog) niet alle items op de agenda ten uitvoer zijn gebracht.
Al met al was de commissie onder de indruk van hoeveel er de afgelopen drie jaar was bereikt op alle drie
de activiteitengebieden. De commissie kreeg sterk de indruk dat het leidinggevende team samenhangend
en robuust is en een breed spectrum aan vaardigheden en persoonlijkheden omvat. De teamleden lijken
goed samen te werken en hun werk leek — evenals hun manier van leidinggeven — te worden gewaardeerd
door de mensen met wie de commissie sprak.
20
4. Conclusies en aanbevelingen
41. Conclusies
Al met al komt de commissie tot de conclusie dat het AMS Institute de beloftes heeft waargemaakt met
betrekking tot de geboekte voortgang sinds de tussentijdse evaluatie in juni 2019. Het AMS Institute vult
een lacune op het gebied van wetenschap en toegepaste techniek in Amsterdam, en voegt daarmee
duidelijk waarde toe aan de bestaande kennisinfrastructuur van de metropoolregio Amsterdam. Het AMS
Institute heeft een goed verhaal met betrekking tot de kennis, ervaring, deskundigheid en netwerken die
het tot zijn beschikking heeft.
Het AMS Institute ontwikkelt zich volgens de planning. Er is groei zichtbaar in de (stijgende) aantallen
studenten, projecten en samenwerkingen, die onderzoeksresultaten opleveren en spin-off creëren. Het
AMS Institute ligt goed op koers om zichzelf te vestigen als gerespecteerd instituut met een geheel eigen
karakter. Uit de internationale benchmark met vier instituten over de hele wereld die zich bezighouden
met vergelijkbare activiteiten op het gebied van onderwijs, onderzoek en ondernemerschap met stedelijke
uitdagingen blijkt dat het AMS Institute op alle drie die gebieden een sterke positie inneemt. Daarnaast is
het AMS Institute al een stuk volgroeider dan het zelf verklaart te zijn. Het AMS Institute is er
daadwerkelijk in geslaagd zijn (eigen) ecosysteem te creëren, met zijn eigen stedelijke context, waarbij
gebruik wordt gemaakt van de bij de oprichters aanwezige kennis, en zijn eigen omgeving, gebouw,
identiteit en merk. De onderzoekerscommunity levert een aanzienlijke bijdrage aan dit ecosysteem.
Daarnaast is de commissie ervan overtuigd dat het AMS Institute de oprichtende instellingen (TU
Delft/Wageningen UR/MIT) en de gemeente Amsterdam veel te bieden heeft. De living lab-methodologie
die het hart van de identiteit van het AMS Institute vormt, is een werkwijze die waardevolle inzichten
oplevert over het vertalen van excellent onderzoek naar een contextrijke praktijksetting. Terwijl de stad
zich ontwikkelt, leveren onderzoeksresultaten een bijdrage aan nieuw beleid, nieuwe
aanbestedingsprocedures en innovatieve praktijken met het oog op de toekomst. Zo werd bijvoorbeeld de
relatie tussen de stad en de studenten beschreven als ‘een dans”, waarin beide partners zich konden
ontwikkelen, groeien, reageren en veranderen. Het AMS Institute vormt een symbiose tussen een stad
met een lange geschiedenis en duidelijk herkenbare identiteit en (sterke) oprichters met een
indrukwekkende staat van dienst.
De commissie merkte op dat de relatie met de oprichters in zekere mate eenrichtingsverkeer is. Onder de
mensen van Wageningen UR en de TU Delft is AMS (nog) niet voldoende of breed genoeg bekend. Hoewel
beide colleges van bestuur het AMS Institute op prijs stellen en als een zeer succesvol experiment
beschouwen, is deze organisatie nog niet voldoende te onderscheiden, zichtbaar en vindbaar via kanalen
van Wageningen UR, de TU Delft en MIT (zoals webpagina's en sociale media). De werkwijze met living
labs kan voor de oprichters zowel interessante kennis als ervaring opleveren. Daar staat tegenover dat het
AMS Institute beter gebruik zou kunnen maken van de sterke identiteit en reputatie van de oprichtende
instellingen. Door sommige externe stakeholders wordt het AMS Institute beschouwd als een interessante
link met Wageningen UR en/of TU Delft en — hoewel in mindere mate — mogelijk ook met het MIT.
De relatie met de gemeente Amsterdam is niet eenduidig; de commissie heeft binnen deze relatie
gemengde signalen opgevangen. Allereerst is de relatie voor een groot deel gebaseerd op projecten, en de
commissie is van mening dat het moment is aangebroken om die relatie verder te professionaliseren.
Daarnaast heeft de commissie geobserveerd dat het AMS Institute onvoldoende bekend is bij
medewerkers van de gemeente Amsterdam. De politieke context waarin het AMS Institute bij een
samenwerking met de stad functioneert, vertraagt en belemmert soms de activiteiten van AMS.
Verwachtingsmanagement is een belangrijk onderdeel van het takenpakket van de programmamanagers,
niet alleen ten opzichte van de gemeente Amsterdam, maar ook ten opzichte van particuliere partners, de
oprichters en het grote publiek.
Het viel de commissie op dat het AMS Institute in staat is om mensen aan te trekken met een passie voor
wat zij doen. Of het nu om de studenten gaat, de onderzoekers, de niet-wetenschappelijk medewerkers of
het aanbod aan projecten en programma's — het AMS Institute laat in al deze aspecten een oprecht geloof
in zijn activiteiten zien. Dat is een ‘unique selling point; één commissielid noemde het AMS Institute zelfs
een ‘boetiekhotel’.
Het Marineterrein wordt vaak genoemd als een sterk punt, en de commissie onderschrijft dat. Het gebied
is nog in ontwikkeling en zou een innovatiehub voor onderzoek en experimenten (door verschillende
21
kennisinstituten) in een praktijksetting kunnen worden. Momenteel biedt het living lab op het
Marineterrein ruimte aan ongeveer 30 experimenten van het AMS Institute, waarbij — uiteraard — soms
synergie plaatsvindt. De levendige, internationale en progressieve stad Amsterdam vormt een positieve
basis voor het living lab. Veel van de onderzoeksresultaten kunnen ook in andere grootstedelijke gebieden
worden toegepast. Over de hele wereld kampen steden met vergelijkbare problemen en het AMS Institute
wordt steeds vaker door internationale delegaties benaderd om ervaringen uit te wisselen.
De masteropleiding MADE is sterk gericht op eigen inbreng en motivatie van de studenten, wat door de
commissie als positief werd beschouwd. Voor studenten ligt hun studietraject bij aankomst geheel open.
Het aanbod aan onderwerpen en vakgebieden is breed: stedelijke uitdagingen worden binnen zes
kerndomeinen aangepakt. De commissie merkt op dat dit de studenten een aantrekkelijke opleiding
oplevert, vol gelegenheden om in het eerste jaar een idee te krijgen van welke vaardigheden zij willen
ontwikkelen. Denk daarbij aan de publieke route, de particuliere route, de thematische focus (energie,
voedsel, mobiliteit of iets anders), meer technisch of meer visueel, et cetera. Een student die aan het AMS
Institute wil floreren, moet proactief en gepassioneerd zijn. Tegelijkertijd kan deze bijzonder open opzet
een risico vormen voor de marketing van de masteropleiding MADE. Doordat de opleiding zo sterk op
maat gemaakt is, is het onderwijs zeer arbeidsintensief wat betreft begeleiding en supervisie. De
medewerkers van het AMS Institute werden beschreven als zeer behulpzaam en een steun voor
studenten.
De commissie merkte op dat de studenten het brede spectrum aan disciplinaire achtergronden in hun
groepen zeer op prijs stelden. Er is sprake van een sterk groepsgevoel, een duidelijke AMS Institute-
identiteit en een hechte community. Alle geïnterviewden wezen erop dat deze gemeenschapsgeest veel
steun biedt en waardevolle netwerken voor de toekomst oplevert. Om deze ontwikkeling nog verder te
steunen, heeft het AMS Institute de afgelopen drie jaar een studentenvereniging, een alumnivereniging en
een onderzoekerscommunity opgezet. Dat gebeurde tijdens een periode waarin veel mensen thuis werkten
en online colleges volgden als gevolg van de coronasituatie. De commissie beoordeelde de hechte
gemeenschapszin als een sterke pijler en een echt ‘selling point’ van het AMS Institute.
De masteropleiding MADE wordt door de commissie beschouwd als een bruikbare brug tussen traditionele
disciplines (en instellingen) en een goede voorbereiding om de maatschappelijke uitdagingen van de
toekomst aan te gaan. Het living lab-project in het tweede jaar (en de stageperiode) levert waardevolle
ervaring op in een professionele setting. De studenten hechtten veel waarde aan de omgang met de
diverse groep stakeholders en beschouwen het living lab-project vaak als hun eerste werkervaring. MADE-
studenten worden beschreven als proactief en breed georiënteerd, met de ambitie om een bijdrage te
leveren aan de samenleving. Ze hebben veelal uitstekende communicatieve vaardigheden en kunnen de
‘vertaalslag’ maken tussen verschillende werelden.
Wat concept en begeleiding betreft heeft de omvang van de masteropleiding MADE ongeveer het
maximum bereikt. De commissie concludeerde dat het AMS Institute zich moet blijven richten op de
kwaliteit van de opleiding. De begeleiding, netwerken en middelen die het AMS Institute zijn studenten
kan bieden zijn van zeer grote waarde. Studenten en medewerkers vormen een hechte en sterke
community. Meer studenten toelaten en onderdelen van de opleiding standaardiseren zou het risico met
zich meebrengen dat daardoor essentiële aspecten verloren gaan.
Binnen het opkomende vakgebied urban engineering kan het AMS Institute worden beschouwd als
toonaangevende instelling. Het heeft een onderscheidend profiel, met name als het gaat om de ambitie
om onderzoek, onderwijs en valorisatie te integreren. De zes interdisciplinaire thema's zullen nog
jarenlang relevant blijven. Het AMS Institute is momenteel bezig met de ontwikkeling van grotere
programma's, wat meer impact, meer synergie en meer duurzaamheid mogelijk maakt. Ook met een
beperkt aantal niet-wetenschappelijk medewerkers is het AMS Institute succesvol in het buiten de grenzen
van het project brengen van onderzoeksresultaten. Dat levert sterke, langdurige relaties met partners op.
Wat ondernemerschap betreft heeft het instituut methodes ingebed om dat integraal te stimuleren. Naast
de (juridische en financiële) kennis die bij de TU Delft en Wageningen UR beschikbaar is, heeft het AMS
Institute laten zien in staat te zijn eigen instrumenten te ontwikkelen en een nichemarkt in Amsterdam in
te vullen en tegelijk verbanden te leggen met andere, reeds bestaande incubatorprogramma's en -
initiatieven.
Wat de groeistrategie betreft komt de commissie tot de conclusie dat groei van het instituut niet als een
doel op zich moet worden beschouwd. De huidige omvang is aantrekkelijk voor studenten en partners én
stelt het AMS Institute in staat ernaar te blijven streven een academische topinstelling te zijn voor een
22
relatief klein publiek. Hoewel de commissie begrip heeft voor het verlangen de resultaten van het AMS
Institute te ‘internationaliseren' (d.w.z. impact voorbij lokale en regionale grenzen te realiseren),
concludeert de commissie dat de regio Amsterdam als living lab zo onderscheidend is dat deze moet
worden gekoesterd. De commissie onderschrijft het uitgangspunt van het AMS Institute om potentiële
internationale samenwerkingen of opschaling altijd te beschouwen vanuit het perspectief van de inbedding
van het instituut in het ecosysteem van Amsterdam en de functie daarvan als living lab.
4,2, Aanbevelingen
4.2.1. Aanbevelingen voor de gemeente Amsterdam
De commissie beveelt aan om de ontwikkeling van een algemene kaderovereenkomst met het AMS
Institute na te streven, teneinde de samenwerking verder te professionaliseren en naar een hoger niveau
dan projectniveau te tillen. Deze kaderovereenkomst moet de doelstellingen, werkwijzen en
verwachtingsniveaus van de partners duidelijk beschrijven. De commissie adviseert om een meer
gestandaardiseerde, efficiëntere aanpak te hanteren en thema's of projecten te vermijden waarbij dat niet
mogelijk is.
Voor de nieuwe periode van tien jaar (2024-2034) wordt aanbevolen om de definitieve overeenkomst
expliciet te formulieren op basis van impact in plaats van output. Definieer welke maatschappelijke impact
relevant en belangrijk is voor de stad, formuleer indicatoren om die impact te beschrijven en te kunnen
monitoren. In de overeenkomst moeten KPI's worden vermeden die voor traditionele wetenschappelijke
instellingen worden gebruikt, omdat de onderscheidende rol van het AMS Institute binnen het bestaande
kennislandschap hierdoor verwatert.
Aanbevolen wordt verder om begrotingen voor onderwijs aan gemeentemedewerkers door het AMS op te
stellen binnen een breed spectrum aan gemeentelijke afdelingen. Breng in kaart hoe onderzoek van het
AMS Institute een bijdrage kan leveren aan beleidsvorming, verbetering van aanbestedingsprocedures, de
implementatie van nieuwe technologieën en agendering voor de lange(re) termijn. Creëer samen met het
AMS Institute een portefeuille aan korte modules die relevant zijn voor wat hierboven wordt omschreven,
zodat huidige medewerkers nieuwe kennis, technologieën en methodes opdoen om samen te werken met
partners.
Het CTO Office is een vertrouwde en waardevolle partner van het AMS Institute, die toegang biedt tot de
gemeente als groter geheel. Het is een goede katalysator voor samenwerking met verschillende
afdelingen. De commissie adviseert echter wel dat het AMS Institute onafhankelijker van het CTO Office
gaat opereren bij samenwerking met verschillende afdelingen. Daarnaast dient het AMS Institute zoveel
mogelijk van de politiek worden afgeschermd, zodat het zich kan richten op zijn kernmissie en -
activiteiten. De samenwerking moet inhoudelijk georiënteerd zijn en minder ‘afhankelijk’ van het CTO
Office worden.
De stad Amsterdam maakt deel uit van een groot aantal netwerken en is specifieke
samenwerkingsverbanden met andere steden aangegaan. Deze samenwerkingsverbanden bieden het AMS
Institute mogelijkheden om aansluiting te zoeken bij andere universiteiten of instituten die zich richten op
grootstedelijke kwesties in die steden. Datzelfde geldt voor de TU Delft en Wageningen UR: zij vormen
netwerken met een breed scala aan universiteiten in steden die relevant zijn. Daarnaast kunnen deze
netwerken nieuwe mogelijkheden scheppen voor het AMS Institute, bijvoorbeeld om het ondernemerschap
te versterken.
Het Marineterrein is een heel sterk punt als living lab in de achtertuin van het AMS Institute. Voor het AMS
Institute zal het cruciaal zijn om daar de komende periode van tien jaar te kunnen blijven en voort te
bouwen op infrastructuur die de afgelopen jaren is gecreëerd als het AMS voorbeeldige prestaties wil
blijven leveren. De commissie adviseert de gemeente Amsterdam om te overwegen dit gebied als
innovatiehub voor onderwijs, experimenten, onderzoek en ontwikkeling aan te wijzen.
Het AMS Institute is opgericht vanuit een ambitie voor de lange termijn. Het AMS Institute is derhalve
geen projectenmachine, maar een echt samenwerkingsverband. De commissie heeft meerdere keren
besproken wat het betekent om deel uit te maken van een samenwerkingsverband. Een
samenwerkingsverband is een verbintenis voor de lange termijn, en om soepel te functioneren moet deze
door de partners worden beschouwd als een relatie. Dat vraagt om communicatie,
verwachtingsmanagement, betrokkenheid en toewijding. Met betrekking tot de volgende overeenkomst
23
voor tien jaar adviseert de commissie alle partijen om de governance niet opnieuw ter tafel te brengen en
door te gaan op de ingeslagen weg, de kern (verder) te versterken en daarin te (blijven) excelleren.
Ten slotte wordt aanbevolen om de financiering door de gemeente te verschuiven in de richting van
vraaggestuurde programmering. De gemeenschappelijke ambitie die door de burgemeester van
Amsterdam en de collegevoorzitters van de TU Delft en Wageningen UR tijdens hun recente vergadering in
januari 2022 is geformuleerd, is om € 4 miljoen per jaar toe te kennen voor gezamenlijke programmering.
Daarnaast is het voor het AMS Institute essentieel om een voortrekkersrol te spelen op het gebied van
innovatie en thema's te stimuleren die nog nieuw zijn, zoals verticale landbouw. Een budget van € 1
miljoen per jaar voor de cofinanciering van onverwachte gebieden stelt het AMS Institute in staat om deze
voortrekkersrol te blijven vervullen met betrekking tot belangrijke grootstedelijke kwesties.
4.2.2. Aanbevelingen voor Wageningen UR / TU Delft
Aangezien het AMS Institute nog niet volgroeid is en zich nu in zijn adolescentie bevindt, benadrukt de
commissie dat het essentieel is dat de oprichters hun steun aan de verdere ontwikkeling van het AMS
Institute voortzetten. Zorg ervoor dat er voldoende kritieke massa is die verder reikt dan projectniveau,
zodat het AMS Institute zich kan blijven ontwikkelen tot een gerenommeerd en gerespecteerd instituut.
Het AMS Institute vormt voor de TU Delft en Wageningen UR een praktische basis in Amsterdam. Binnen
die kennisintensieve omgeving met gevestigde universiteiten en andere instellingen heeft het AMS
Institute voor zichzelf en voor zijn oprichters een nichepositie gecreëerd. Dat schept volop mogelijkheden
voor Wageningen UR en TU Delft. De commissie wijst erop dat Wageningen UR en TU Delft ervoor moeten
waken hun eigen concurrentie te creëren, met name wat betreft medewerkers, onderzoeksfinanciering en
dergelijke.
Het AMS Institute is (nog) niet voldoende bekend onder de mensen van Wageningen UR en TU Delft. De
commissie adviseert om de unieke toegevoegde waarde van het instituut zichtbaarder te maken onder
deze groepen. Daarnaast biedt de werkwijze die in Amsterdam wordt gehanteerd interessante inzichten en
ervaringen voor Wageningen UR en de TU Delft met betrekking tot het overbruggen van de kloof tussen
excellente wetenschap en onderzoek met maatschappelijke impact. In dat opzicht kan de relatie
tweedimensionaler gemaakt worden.
De oprichters zijn de motor achter het AMS Institute. Het AMS Institute heeft zichzelf als merk op de kaart
gezet, maar kan ook worden gepresenteerd als onderdeel van Wageningen UR resp. TU Delft wanneer dat
waarde toevoegt. De commissie adviseert om — samen met het AMS Institute — af te wegen hoe die
branding het meest effectief kan worden uitgevoerd, zodat deze voordeel creëert voor zowel het AMS
Institute als de oprichters. De unieke en waardevolle nichepositie van het AMS Institute in Amsterdam,
niet te verwarren met die van een hogeschool, moet mogelijk ook in de marketing worden meegenomen.
Wageningen UR en TU Delft zijn gevestigde instellingen met een sterk DNA en reeds lang bestaande
netwerken. De commissie adviseert om deze netwerken beter te gebruiken om bekendheid te geven aan
onderzoek van het AMS Institute en de spin-off daarvan.
En tot slot is het voor het AMS Institute belangrijk om verzekerd te zijn van stabiele overheidsfinanciering
om het instituut te kunnen runnen (€ 4 miljoen per jaar), waarbij de eerste verantwoordelijkheid ligt bij
de TU Delft en Wageningen UR.
4.2.3. Aanbevelingen voor het AMS Institute
Hoewel het AMS Institute al actief betrokken is bij netwerken en bezig is zijn eigen netwerk te creëren, is
het toch de moeite waard om andere, reeds bestaande stedelijke systemen te verkennen die nog niet
worden benut. Denk daarbij bijvoorbeeld aan Amsterdam Science Park, Schiphol en de Zuidas.
Het Marineterrein als achtertuin is een groot voordeel. De commissie beveelt aan om te onderhandelen
over een nieuwe overeenkomst, zodat het instituut daar de komende periode van tien jaar zeker zal
kunnen blijven. Daarnaast wordt het AMS Institute aanbevolen om actief deel te nemen aan discussies
over de ontwikkeling van het Marineterrein en toekomstige bewoners/gebruikers. Ook verdient het
aanbeveling dat het AMS Institute deelneemt aan discussies over de mogelijke toewijzing van het gebied
als innovatiehub.
24
Schat je waarde op waarde. Daarom wordt aanbevolen om een duidelijk verhaal te creëren waaruit blijkt
dat het AMS Institute wetenschappelijke onderzoeksresultaten van excellente kwaliteit produceert.
Momenteel zijn er geen aanvullende procedures voorhanden om projecten te selecteren op basis van hun
uitmuntendheid. Maak expliciet zichtbaar dat het AMS Institute uitsluitend wetenschappelijk onderzoek
van topniveau doet, aangevuld met criteria voor de potentiële maatschappelijke waarde en spin-off. Het
AMS Institute mag niet worden verward met een hogeschool.
Het AMS Institute is opgericht door gevestigde instellingen met een sterke identiteit. Externe stakeholders
beschouwen het AMS Institute als een aantrekkelijke verbinding met en toegangspoort tot die
universiteiten. Daarnaast heeft het AMS Institute ervaring opgedaan met kennisoverdracht die interessant
is voor andere kennisinstituten. De commissie adviseert dat het AMS Institute voortbouwt op deze
fundering en andere kennisinstituten uitnodigt voor samenwerkingen op projectbasis.
De commissie beveelt het AMS Institute aan om niet te veel tijd te steken in ‘internationaal’ proberen te
zijn. Aanbevolen wordt om dat over te laten aan Wageningen UR en de TU Delft. Het ‘unique selling point’
van het AMS Institute is dat het Amsterdam als living lab gebruikt en praktische ervaring opdoet met
onderzoek in een contextrijke setting. Deze ervaring kan vervolgens in grootstedelijke gebieden over de
hele wereld worden toegepast.
De ondernemerschapsprogramma's van het AMS Institute leveren resultaten op en moeten worden
voortgezet, en mogelijk zelfs versterkt. De commissie adviseert het AMS Institute om de mogelijkheden te
onderzoeken om de banden met de incubatorprogramma's van de oprichters te versterken en gebruik te
maken van de (juridische/ financiële) kennis en netwerken waarover de TU Delft en Wageningen UR reeds
beschikken.
Er zijn volop mogelijkheden om modules als ‘voorproefje’ voor een leven lang leren aan te bieden, te
beginnen met medewerkers van de gemeente Amsterdam. Het AMS Institute zou in zijn netwerk op zoek
kunnen gaan naar vergelijkbare instituten die modules voor onderwijs aan professionals aanbieden, en
deze modules aanpassen aan de Amsterdamse context. De commissie beveelt aan om samen met de
gemeente de behoefte van de gemeente met betrekking tot de verwerving van nieuwe kennis en
vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van de stad te inventariseren, met name met betrekking tot
de duurzaamheidsdoelstellingen.
De masteropleiding MADE trekt een bepaald type student aan. Die studenten zijn, evenals de
onderzoekers, echte ambassadeurs voor het AMS Institute. Ter versterking daarvan wordt aanbevolen om
ook oudere studenten aan te trekken, met enige jaren werkervaring. Daarnaast is het wenselijk om
studenten aan te trekken die ook Stanford, MIT of andere gerenommeerde universiteiten (zouden) hebben
overwogen. In plaats van de omvang van de opleiding MADE te vergroten, moet de nadruk liggen op het
in stand houden en verder verbeteren van de kwaliteit. Dit wordt ook aangegeven door de studenten van
het instituut.
De huidige, tijdelijke groep onderzoekers vormt een belangrijke kern van het lokale Amsterdamse
ecosysteem waarbinnen het AMS Institute functioneert. Zij vormen daarnaast een brug naar de
onderzoeksgroepen van de TU Delft en Wageningen UR, waar zij formeel in dienst zijn. Deze kern vormt
een essentieel onderdeel van het succes van het AMS Institute en creëert een stimulerende
wetenschappelijke omgeving die van groot belang is voor de MADE-studenten en moet worden
gekoesterd.
Het AMS Institute is opgericht vanuit een ambitie voor de lange termijn. Het AMS Institute is geen
projectenmachine, maar een daadwerkelijke samenwerking. De commissie heeft regelmatig besproken
wat het betekent om deel uit te maken van een samenwerking. Een samenwerking is een verbintenis voor
de lange termijn en om te functioneren moet deze door de partners worden beschouwd als een relatie.
Dat vraagt om communicatie, verwachtingsmanagement, betrokkenheid en toewijding. Met betrekking tot
de volgende overeenkomst voor tien jaar adviseert de commissie alle partijen om de governance niet
opnieuw ter tafel te brengen en door te gaan op de ingeslagen weg, de kern (verder) te versterken en
daarin te (blijven) excelleren.
25
23
Bijlage 1: Commissieleden
_ ee . en
ne mn eee ge
Bn B me
he nj mmm
E Nt e — m_—_ n __ mn n _
_ am
…— _—
B mmm , e
im ‚s k Ld on E _
_ KE
mn ee mm
ee © E | 5 Á 2 ë . TAN á [Oli he pe _ =
on SN TAN Ol) ln Ci nede ht Rb
Ee ST dl
eeen med
=e a ee 4 KAD Ie mmm ì
Kd mer 8
: E == fp pg
z ee er n men
— ae Ì ij, si _—
EL ee nd = EN
nnen ee hi —_—_
A enn À | | —
Ea
== hand _
me mm. Ë —_—
a À k
ed mn E — DN _—
ÍÜ En __ Pd el
ebde AA een SNN Kr, 2 ij
he 4 k EE B ANN Ke _
” B SS AN mm Er —_—
er de an, SN MN | ' . … - :
Ca Ì mn SS Sh N NN e „ 4 NN \ nm
ú | _ iS NS À À EN Í - == ®
kl En LAN Ek de, ijn
A n ENE |
Ki LN 5 SN EN Ì ANN al
* 3 He AN Hi
JN 2
dE
Van links naar rechts: " Ì
Victor van der Chijs, Daphne den Hollander (secretaris), Pieter Litjens, Matthias Ruth en Iduna Vollinga
Victor van der Chijs (voorzitter)
Victor van der Chijs is voorzitter van Deltalings sinds januari 2021. Deltalings is een organisatie die zich
richt op het verbeteren van het concurrentievermogen van de mainport Rotterdam en het industriegebied
daar, met speciale aandacht voor de economische en maatschappelijke transitie. Daarnaast is hij
president-commissaris van de BOM (Brabantse Ontwikkelings Maatschappij), voorzitter van Cito (toetsing
en beoordeling) en lid van de raad van toezicht van ingenieursbureau Deerns. Hij is tevens lid van het
bestuur van VNO-NCW.
Van der Chijs heeft een brede professionele achtergrond. Voor zijn aanstelling bij Deltalings was hij acht
jaar voorzitter van het Collage van Bestuur van de Universiteit Twente. Daarnaast bekleedde hij diverse
andere functies, waaronder voorzitter van de 4TU.Federatie (de federatie van de vier technische
universiteiten in Nederland) en president van het ECIU (European Consortium of Innovative Universities).
Daarvoor heeft hij het Rotterdamse architectenbureau OMA van architect Rem Koolhaas ontwikkeld
24
tot een internationale speler en was hij de voorzitter van de Nederlandse economische topsector Creatieve
Industrie. Hij bekleedde verschillende leidinggevende functies bij de Schiphol Group (waaronder op het
gebied van handel, strategie en publieke zaken) en begon zijn internationale loopbaan bij ING. In
Rotterdam was Van der Chijs voorheen lid van de raad van toezicht van de RET en de economische
adviesraad.
Pieter Litjens (lid)
Litjens is sinds 15 januari 2019 directeur-bestuurder van CROW. CROW (oorspronkelijk een acroniem voor
‘Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek’)
is een Nederlandse stichting die zichzelf positioneert als kennisinstituut voor infrastructuur, de openbare
ruimte, verkeer en vervoer, en arbeid en veiligheid. CROW werkt samen met externe professionals uit
verschillende vakgebieden in werkgroepen die samen aanbevelingen en richtlijnen opstellen voor,
bijvoorbeeld, het ontwerp en de dimensionering van verkeersinfrastructuur.
Litjens is afgestudeerd in de politicologie (hij behaalde zijn master aan de Universiteit van Amsterdam in
1996). Sindsdien heeft hij een uitgebreide (professionele) staat van dienst in Amsterdam opgebouwd. Zo
begon bij als politiek assistent van de wethouder van economische zaken en werkgelegenheid bij de
gemeente Amsterdam. Na drie jaar te hebben gewerkt als staflid van het secretariaat van de Raad van
Bestuur van VNO-NCW en als algemeen secretaris jong management bij VNO-NCW, keerde hij in 2002
terug als dagelijks bestuurder financiën, economische zaken, sport en recreatie, beheer en milieu en
personeel en organisatie van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Tevens was hij vicevoorzitter van het
dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost. Daarna was hij van augustus 2007 tot
september 2012 burgemeester van de gemeente Aalsmeer. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2012
werd hij gekozen als lid van de Kamer.
Op 18 juni 2014 werd hij benoemd tot wethouder van Amsterdam (portefeuille verkeer en vervoer, metro,
gemeentelijk vastgoed, bedrijfsvoering, personeel & organisatie en stadsdeel Zuidoost); in verband
hiermee legde hij zijn functie als Kamerlid neer. Als wethouder hield Litjens zich bezig met de portefeuilles
Personeel en Organisatie, Verkeer en Vervoer (Noord/Zuidlijn, Luchthaven Schiphol), Gemeentelijk
Vastgoed, Inkoop en het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Eind 2018 droeg hij het stokje over aan Sharon
Dijksma.
Matthias Ruth (lid)
Matthias Ruth is Pro-Vice-Chancellor for Research aan de University of York in York (Verenigd Koninkrijk).
Hij voltooide een mastersopleiding in de economie aan de Universität Heidelberg in Duitsland en
promoveerde in de geografie aan de University of Illinois, waar hij eveneens techniek en biologie
studeerde.
Ruth werkte bijna tien jaar aan de Boston University en ruim tien jaar aan de University of Maryland, waar
hij Roy F. Weston hoogleraar Natural Economics en beleidsadviseur duurzaamheid van de Chancellor was.
Na zijn loopbaan in Maryland werkte hij aan de Northeastern University, in Boston (VS), waar hij
hoogleraar Civil and Environmental Engineering was, evenals directeur van de School of Public Policy and
Urban Affairs en oprichter-directeur van de Resilient Cities Laboratory van die universiteit.
Ruth arriveerde bij de University of York na eerst Vice-President for Research en vervolgens Vice-
President for Research and Innovation te zijn geweest aan de University of Alberta, een van Canada's vijf
beste, op onderzoek gerichte universiteiten. Daar had hij de leiding over een onderzoeksbudget van ruim
£ 300 miljoen per jaar en een administratieve staf bestaande uit meer dan 220 personen verspreid over
de centrale onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de universiteit.
Zijn onderzoek is vooral gericht op de dynamische modellering van het gebruik van natuurlijke bronnen,
analyse van industriële en infrastructurele systemen en milieueconomie en -beleid. Bij zijn theoretische
werk maakt hij uitgebreid gebruik van concepten afkomstig uit de techniek, economie en ecologie, terwijl
hij voor zijn toegepaste onderzoek methodes voor non-lineaire dynamische modellering en adaptief en
anticiperend management hanteert. De toepassing van zijn werk bestrijkt het gehele spectrum van lokale
en regionale tot nationale en wereldwijde milieukwesties, naast de investerings- en beleidsmogelijkheden
die deze bieden.
25
lduna Vollinga (lid)
lduna Vollinga werkt sinds 2019 bij de gemeente Amsterdam en werd begin 2022 aangesteld als cluster i-
lead Ruimte & Economie. Daar is zij een strategisch partner voor lijnmanagers bij kwesties die te maken
hebben met digitalisering en transformatie. Daarvoor heeft ze verschillende leidinggevende functies
bekleed binnen telecomorganisaties zoals T-Mobile, Ziggo en KPN, voornamelijk op het gebied van
product- en propositiemanagement. lduna heeft een achtergrond in Technische Bedrijfskunde
(Eindhoven), aangevuld met Organisatiewetenschappen (Tilburg University).
26
Bijlage 2: Programma van het bezoek op locatie
Woensdag 11 mei
Tijd Programma Locatie PPN Netels VEN
Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Daphne den
15:00 - Bezoek aan living labs . . Hollander, Kenneth Heijns, Ynse Deinema,
16:30 in Amsterdam Robaat, Marineterrein Leendert Verhoef, Tijs Roelofs, Ebru Isguzarer-
Onder
16:30 - Vertrek naar Monet . .
Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Tijs Roelofs,
ON - Daphne den Hollander, Kenneth Heijns, Eveline
150 AMS Today eardroom Monet Garden van Leeuwen, Dick van Gameren, Ron Mazier,
° Paul Althuis, Iduna Vollinga (online), Pieter Litjens,
Ebru Isquzarer-Onder
Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Tijs Roelofs,
18:00 - Diner Restaurant Monet Garden Daphne den Hollander, Kenneth Heijns, Eveline
20:00 Hotel van Leeuwen, Dick van Gameren, Ron Mazier,
Paul Althuis, Pieter Litjens, Ebru Isguzarer-Onder
Donderdag 12 mei
Tijd Programma Locatie BIE EI)
08:30 Welkomst, koffie, Buenos Aires, begane En
09:00 a 8 Buenos Aires, begane commissie (5), Marijke Rommelse, Maartje en
09:20 ee rel Nikolaus Houben
09:20 oo . . commissie (5), Arjen Zegwaard en Gayathri
10:00 Masteropleiding MADE Kantine 1e verdieping Angou
10:00 AMS Booster-ruimte, 3 commissie (5), loannis loannidis, Matt Bearden en
10:30 Onderzoek en commissie (5), Eveline van Leeuwen, Mart-Jan
11:00 innovatie: onderzoeks- Barcelona, 2e verdieping Hemel, Maeva Dang, Mariet Sauerwein, Lucas
’ fellowship van der Zee
11:00
11:10 Onderzoek en commissie (5), Stephan van Dijk, Thijs Turel, Joke
11:40 innovatie: Barcelona, 2e verdieping Dufourmont, Maike Simmes en Alexander
’ programmaontwikkelin Laarman
11:40 - Internationale Bf commissie (5), Ebru Isguzarer-Onder, Kenneth
12:10 perspectieven Esneslone, 2e verdieping Heijns, Stephan van Dijk, Eveline van Leeuwen
‚ . commissie (5), Ard van de Kreeke (Growy), Sacha
12:10 Lunch met partners Buenos Aires, begane Stolp (bruggen en kademuren) en Bert Verveld
13:25 grond
(AHK)
13:25 Buenos Aires, begane Bf a 8
13:45 Thema: “De volgende Buenos Aires, begane commissie (5), Kenneth Heijns, Stephan van Dijk,
15:15 10 jaar” grond Eveline van Leeuwen
15:15 Buenos Aires, begane commissie (5) en Annemarije Kooistra (K&B),
16:15 ke grond Jeroen Grooten (R&D) en Lizann Tjon (mobiliteit)
16:15 EE
16:30 eo : Buenos Aires, begane :
. Korte presentatie door . commissie (5) en Kenneth Heijns, Stephan van
155% commissie over ong Aires, begane Dijk, Eveline van Leeuwen en Ebru Isguzarer-
' evaluatieresultaat 9 Onder
18:00 . . Ien
19:30 Diner Barcelona, 2e verdieping alleen commissieleden (5)
27
Bijlage 3: Lijst met ontvangen documentatie
Documenten verstuurd aan de commissieleden
(elektronisch op 22 april 2022; op papier op 25 april 2022)
-__het tussentijdse beoordelingsrapport;
-__een korte reflectie jaar 5 — jaar 8 (de jaren voorgaand aan de vorige evaluatie);
- een diapresentatie met een aantal onderwerpen voor discussie vooruitblikkend op 2024-2034;
- een diapresentatie met de resultaten van een internationale benchmark gebaseerd op interviews met vier ‘soortgelijke’ instituten
in Europa en daarbuiten;
- het meerjarenplan 2020-2024;
-_programma bezoek op locatie (11-12 mei 2022)
Toegang tot een bestand op Dropbox voor uitgebreidere informatie (facultatief)
- Informatie over MADE, rapporten expertteam, rapport datavisualisatie
- _Kwartaalverslagen sinds 2019
- Jaarverslagen 2019 & 2020. Het jaarverslag 2021 was gereed op 12 mei en als pdf-bestand aan de
commissieleden gestuurd
- Documentatie gemeenteraad
- Onderzoek & innovatie: een selectie projecten
-__ Programma Future-proof Assets
- Winter school Urban Living Lab
- AMS Start-up Booster
-__Ambitiedocument Marineterrein
-__Impactonderzoek AMS
- Presentatie CustUNize 2022
Documenten verstuurd na het bezoek op locatie
- Jaarverslag 2021
- Urban Living Lab: a Living lab way of working
- Overzicht huidige functies 7/5 AMS-alumni
28
Bijlage 4: Bestuursleden en het directieteam
Bestuur AMS Institute
R. Mazier - voorzitter, Wageningen University of Technology
H.P.S. Althuis - lid, TU Delft
J.G.AJ. van der Vorst - lid, Wageningen UR
D.E. van Gameren - lid, TU Delft
Directieteam AMS Institute
K. Heijns - algemeen directeur
E. van Leeuwen - wetenschappelijk directeur (en hoogleraar Urbane Economie aan Wageningen UR)
S. van Dijk - directeur innovatie
29
Bijlage b: Gedragscode (ondertekend)
Deze gedragscode is van toepassing op de eindevaluatie van het AMS Institute die zal plaatsvinden op 12
mei 2022 in Amsterdam.
Naam lid evaluatiecommissie:
Onderschrijving van de gedragscode
Ik verklaar bij dezen:
- geen directe band of verbintenis met het AMS Institute* te hebben;
-_ alle informatie die aan mij wordt verstrekt met uiterste vertrouwelijkheid te zullen behandelen;
- niet met de pers of andere externe bronnen te spreken over deze eindevaluatie;
- geen direct belang te hebben bij de resultaten van de eindevaluatie.
* Dit kan zijn: samenwerking met een onderzoeker (of onderzoekers) van AMS; betrokkenheid bij de
financiering van projecten of programma's; werknemer of onderaannemer zijn van het AMS Institute; als
consultant werken voor het AMS Institute; overige
Ondertekend op 12 mei 2022 te Amsterdam
3. Bijlage 6: Lijst met afkortingen
(MSc) MADE Master of Science in Metropolitan Analysis, Design and Engineering Wageningen
Wageningen UR University and Research
TU Delft Technische Universiteit Delft
AMS Institute Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions
MOOC Massive Open Online Course
NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
CROW Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en
Wegenbouw en de Verkeerstechniek
mkb fte AVUAS UvA Midden- en kleinbedrijf
VU UT ATU ECIU EIT Fulltime-equivalent
KIC CTO Hogeschool van Amsterdam
Universiteit van Amsterdam
Vrije Universiteit
Universiteit Twente
Federatie van Technische Universiteiten
European Consortium of Innovative Universities
European Institute of Innovation & Technology
Kennis-en-innovatiecommunity
Chief Technology Officer
30
MIT Massachusetts Institute of Technology
6. Bijlage 7: Aanbevelingen aan AMS door de tussentijdse
beoordelingscommissie (2019)
Algemene aanbevelingen
Wees waakzaam met betrekking tot de toename van bureaucratisering
- Onderhandel opnieuw over de voorwaarden in de overeenkomst: aantal medewerkers, procedures,
organisatie.
- Zorg voor meer zichtbaarheid; creëer meer identiteit in plaats van te leunen op de schouders van de
moederorganisaties. Nu is het moment voor de volgende fase (volwassenheid).
- Voer een benchmarkanalyse uit ten opzichte van ‘soortgelijke! instituten in de hele wereld om van hun
ontwikkeling te leren.
- Er is meer capaciteit nodig om de verdere groei van AMS te steunen.
Aanbevelingen met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap
- Stem de verwachtingen aan de kant van zowel de gemeente als het AMS Institute met betrekking tot
ondernemerschap op elkaar af.
- Breng het Amsterdamse ecosysteem met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap in kaart
en definieer de toegevoegde waarde binnen dat ecosysteem.
- Ontwikkel specifieke instrumenten voor het bevorderen van ondernemerschap op basis van het aldus
in kaart gebrachte ecosysteem.
- Stel (nieuwe) doelen met betrekking tot ondernemerschap en houd rekening met het feit dat
valorisatie voor de openbare ruimte lastig is en vraagt om specifieke instrumenten en
investeringen.
- Bouw sterke relaties op met lokale instanties (accelerators, incubators en investeerders) om de
‘ondernemersgeest’ te vergroten (in plaats van de eigen capaciteit en expertise op dit gebied te
ontwikkelen).
- Voor zakelijke ontwikkeling kunnen ervaren spelers worden gevonden. Yes!Delft en Innovation
Exchange Amsterdam (IXA) hebben een goede reputatie op dit gebied.
Aanbevelingen met betrekking tot de strategische richting
- Formuleer een samenhangend verhaal voor het instituut en leg daarbij de nadruk op de toegevoegde
waarde voor alle (potentiële) stakeholders. Hiermee wordt tegelijk onderhandelingsruimte gecreëerd met
betrekking tot de voorwaarden en condities in de definitieve overeenkomst.
- Werk aan verwachtingsmanagement: wat kan er in tien jaar worden waargemaakt (pas de
verwachtingen van zowel de gemeente als van AMS aan en stem deze op elkaar af).
- Definieer de positie binnen het spectrum van fundamenteel onderzoek — pre-competitieve
samenwerking met betrekking tot het ecosysteem van Amsterdam (met veel kleine bedrijven) — en
ontwikkel (algemene) [P-inclusieve regelingen.
- Streef naar meer focus en samenhang binnen de zes onderzoeksthema's en ontwikkel een portefeuille
met kleine en meerdere grotere projecten.
- Focus op het feitelijk articuleren van grootstedelijke uitdagingen en vraagbundeling in samenwerking
met Amsterdam om onderzoek en innovatie mogelijk te maken dat in lijn is met de missie.
Het AMS Institute zou kunnen overwegen om naast Roboat een of twee grotere programma's te
ontwikkelen voor meer flagship-programma's ter verbreding van het spectrum en meer zichtbaarheid en
potentieel voor het instituut.
Aanbevelingen met betrekking tot onderzoek & onderwijs
31
Overweeg om een PD-ENG-opleiding te ontwikkelen, aangezien die de kloof zou kunnen overbruggen
tussen op de korte termijn gericht onderzoek en het langetermijnonderzoek verricht door
promovendi. Hiermee zouden ook het onderzoek en het onderwijs intern groeien. Dit zal niet alleen
extra inkomen genereren, maar ook
de betrokkenheid en interesse van grote bedrijven intensiveren.
Gebruik de studenten als activa: talenten zijn jullie sterren, en toegang tot studenten wordt erg
gewaardeerd; onderzoekers (Fellows!) zijn de echte ambassadeurs van AMS voor de ontwikkeling en
realisatie van het living lab-concept: koester ze dus.
32
| Onderzoeksrapport | 36 | train |
> Gemeente Amsterdam
% Stadsdeel Zuid
Z
Agenda van de openbare Commissie
Ruimte & Wonen van 5 september 2012
Vergaderdatum woensdag 5 september 2012
Tijd 20:00 - 23.00 uur
Locatie Raadzaal te President Kennedylaan 923
Voorzitter Dhr. P. Guldemond
Griffier Mw. F. Alkan
1. Opening en vaststellen agenda (20.00 uur)
2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB
3. Vaststellen verslag van de vergadering van 6 juni 2012
4. Toezeggingen en termijnagenda
5. De nieuwe Fabriek, gewijzigd Strategiebesluit (20.15 uur)
Ter bespreking
6. Bestemmingsplan Stadion-en Beethovenbuurt 2012 Vaststelling (21.00
uur)
Ter advisering aan de deelraad
7. Motie Erfpacht MO3-2012 (22.00 uur)
Ter bespreking
8. Sluiting (23.00 uur)
Ter kennisname stukken
De ter kennisname stukken zijn digitaal in te zien op het raadsinformatiesys-
teem. Tevens liggen ze ter inzage bij de griffie en op beide stadsdeelkantoren.
Alle bestemmingsplannen zijn tevens te vinden op de website van het stads-
deel: www.zuid.amsterdam.nl onder ‘Wonen en Leefomgeving’, ‘Wonen’, ‘Bestemmingsplan
- Bestemmingsplan Stadion- en Beethovenbuurt 2012 Ontwerp en
Ontwerpbeschikking Hogere waarden Wet Geluidhinder
1
Commissie Ruimte & Wonen - woensdag 5 september 2012
- Ontwerp bestemmingsplan Frans Halsstraat 18
- Voorontwerpbestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.
Bijlagen 1 Regels, 2 Verbeelding en 3A Toelichting zijn meegestuurd met
de bundel.
- Ontwerpbestemmingsplan Rivierenbuurt en Ontwerpbeschikking
Hogere waarden Wet geluidhinder
- Omgevingsvergunning A3 KDV Ceintuurbaan 167 - 169
- Ontwikkelplan Gelderlandplein
- Bestuursrapportage 2012
- Afronding Harmonisatie reserves en voorzieningen
- Stoppen planvorming De Klencke
2
| Agenda | 2 | train |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
x% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2020
Afdeling 1
Nummer 620
Datum indiening 17 april 2020
Datum akkoord 18 mei 2020
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake een plofkraak in Nieuw-
West en een poging tot plofkraak in Oost.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
In de nacht van 13 op 14 april 2020 is er bij de Rabobank op het Osdorpplein in
Nieuw-West rond 04.00 uur een plofkraak gepleegd. Diezelfde nacht vond er ook een
poging tot een plofkraak plaats op de Oostelijke Handelskade. De fractie van de VVD
wil graag informatie ontvangen over deze plofkraak en poging daartoe. Ook wil de
fractie van de VVD graag een update van de maatregelen die het college neemt om
plofkraken te voorkomen.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond
van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de
volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Werden de twee bovengenoemde locaties beschouwd als risicolocatie? Zo ja,
werd er bij deze locaties gekeken naar alternatieve locaties voor de automaten?
Antwoord:
De twee locaties worden niet beschouwd als risicolocatie, o.a. omdat er
geen sprake is van directe bewoning. In het kader van een pilot wordt thans
alleen in Zuid (Albert Cuyp) gekeken naar een alternatieve locatie voor een
pinautomaat. Dit onderzoek in Zuid wordt vervolgens gebruikt als
blauwdruk voor de rest van de stad.
2. Hebben omwonenden gevaar gelopen bij deze plofkraak en de poging daartoe?
Antwoord:
Bij beide automaten was er geen sprake van bewoning in de directe
omgeving. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er altijd gevaar bestaat voor
omwonenden die toevallig voorbij lopen. Bij de uitgevoerde plofkraak was
echter geen sprake van slachtoffers.
3. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Poot van 20 januari
2020 inzake de risicolocaties van geldautomaten stelde het college dat de
nachtsluiting (23:00 uur — 07:00 uur) geldt voor de ING, ABN AMRO, Rabobank,
Geldmaat en Volksbank (zie nr. 370.20). Zoals hierboven is vermeld werd een
1
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Neng 50 Gemeenteblad R
Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020
geldautomaat van de Rabobank om 04.00 uur gekraakt. Was ook deze locatie in
de nacht gesloten?
Antwoord:
De automaat van de Rabobank betrof een geldstortautomaat, geen
geldautomaat. Deze geldstortautomaten zijn geopend van maandag tot en
met zaterdag van 8:00-18:30u en worden dus buiten gebruik gesteld in de
nacht.
Overigens heeft de Rabobank naar aanleiding van de reeks aan plofkraken
op geldstortautomaten in meerdere gemeenten in Nederland, maatregelen
genomen op de resterende twee Rabobank geldstortautomaten in
Amsterdam (Apollolaan en Gelderlandplein); deze worden iedere avond
afgesloten met een ijzeren plaat. Die plaat wordt iedere ochtend weer
verwijderd.
4. Heeft een plofkraak ook effect als het pinautomaat tijdelijk in de nacht is
gesloten? Kan er alsnog door de daders geld worden buitgemaakt?
Antwoord:
Geldstortautomaten worden dagelijks geleegd. Echter, helaas lukt het de
waardevervoerder, logistiek gezien, niet altijd om de automaten te legen na
sluitingstijd, dus na 18.30u. Vaak worden deze ergens in de middag al
geleegd. Als er dan, na het legen, nog sealbags in worden gestort, kan het
gebeuren dat de automaat met een paar sealbags de nacht in gaat en er dus
nog geld kan worden buitgemaakt.
Pinautomaten worden niet dagelijks geleegd. Als een plofkraak in de nacht
succesvol is, kan het dus zo zijn dat er nog geld wordt buitgemaakt door de
dader(s). Echter, de kans op het buitmaken van geld wordt steeds kleiner.
Zo worden de ABN Amro automaten momenteel omgezet naar zogeheten
‘recyclers’, oftewel automaten waar je zowel kunt pinnen als kunt storten.
Dit soort automaten zijn op dit moment niet interessant voor criminelen
door de manier waarop de kluizen in deze ‘recyclers’ zijn opgebouwd. Dit
type automaat wordt wel eens aangevallen, maar daar wordt nooit buit
gemaakt, omdat de opening van de kluizen niet te bereiken is.
Ook wordt de kans op het buitmaken van geld bij pinautomaten van andere
banken steeds kleiner. De normale pinautomaten die nog in gebruik zijn
door de Rabobank en de ING Bank hebben nu een versie ‘2.0’ van het
beveiligingssysteem dat de ABN Amro Bank ooit heeft ontworpen. Bij deze
automaten lukt het ook bijna niet voor criminelen om bij de geldkluis te
komen.
B. Ziet de driehoek en verhoogde kans op plofkraken nu het rustiger op straat is als
gevolgd van de corona-restricties? Zo ja, aangezien contact geld nu bij meeste
winkels niet wordt geaccepteerd, kunnen meerdere locatie die worden beschouwd
als risicolocaties tijdelijk geheel worden gesloten?
Antwoord:
De driehoek is zich bewust van de verhoogde kans op plofkraken als gevolg
van de corona-restricties. Zowel geldautomaten als geldstortautomaten die
beschouwd worden als risicolocatie worden om die reden tijdelijk buiten
gebruik gesteld. Van de 57 geldstortautomaten, zoals die van de Rabobank
2
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Neng 50 Gemeenteblad R
Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020
waarbij de plofkraak is gepleegd, zijn er thans bijvoorbeeld 39 tijdelijk
buiten gebruik gesteld.
6. Heeft het college zicht op de termijn waarop de ontwikkeling van onomkeerbaar
onbruikbaar geld bij plofkraken, waaraan politie, banken, Geldmaat en NTO
werken, implementeerbaar is? Zo nee, wil het college hier navraag naar doen?
Antwoord:
De planning is (zoals ook gecommuniceerd door Geldmaat naar de
ministers) dat de uitrol van het implementeren van onbruikbaar geld bij
plofkraken wordt gestart in het derde kwartaal van dit jaar.
7. Eerder gaf het college aan dat het de directies van Euronet en In2Retail heeft
gevraagd ‘zoveel mogelijk op zoek te gaan naar alternatieve locaties’. Is het
college van mening dat deze vragende opstelling voldoende is? Zo ja, waar blijkt
dat uit? Zo nee, welke maatregelen zijn volgens het college nodig om de
automaten van deze aanbieders op veiligere locaties te krijgen?
Antwoord:
Zoals eerder aangegeven zijn de bedrijven zich bewust van de risico’s en
nemen zij al diverse beveiligingsmaatregelen in de automaten. Doordat de
automaten van deze bedrijven doorgaans geen doelwit zijn van plofkrakers
(mogelijk vanwege de locaties op doorgaans drukke plekken zoals het
centrum of in winkels) ziet het college geen aanleiding om directe
maatregelen te nemen om Euronet en In2Retail ertoe te bewegen om de
automaten van deze aanbieders op veiligere locaties te krijgen.
Wel wordt er thans onderzoek gedaan naar het vergunning plichtig maken
van de exploitatie van geldautomaten in het algemeen. Mochten deze
bedrijfsactiviteiten door de burgemeester worden aangewezen als
vergunning plichtig, dan kunnen er voorwaarden worden verbonden aan
een vergunning. Eén van de voorwaarden zou kunnen zijn dat bedrijven
verplicht zijn zich te vestigen op voor het college veilig geachte locaties. Op
die manier zou het college de geldautomaten van elk bedrijf (dus niet alleen
van Euronet en In2Retail) op veiligere locaties kunnen krijgen. Echter,
momenteel zijn deze bedrijfsactiviteiten nog niet vergunning plichtig.
8. Denkt het college dat het zinvol zou zijn als AT M-bedrijven ook betrokken zouden
zijn bij het convenant dat ING, ABN AMRO, Rabobank, Geldmaat en Volksbank
hebben gesloten met de ministeries J&V en Financiën, DNB, politie en OM?
Antwoord:
Dit convenant regelt zaken zoals informatie-uitwisseling en het delen van
relevante expertise over de ontwikkelingen zoals modus operandi van
plofkrakers. Deze veelal internationale ATM-bedrijven zullen ook veel
informatie hebben en deze kunnen delen met de partners die deelnemen
aan het convenant. Ook zouden zij waardevolle informatie kunnen
ontvangen om hun automaten veiliger te krijgen. Het zou daarom zinvol
kunnen zijn als ATM-bedrijven betrokken zijn bij het convenant.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
3
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
a: 50 Gemeenteblad
ummer beet n :
Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
4
| Schriftelijke Vraag | 4 | train |
Bezoekadres
> Gemeente peo
Amste rdam 1011 PN Amsterdam
Postbus 202
> < 1000 AE Amsterdam
Telefoon 14 020
> < amsterdam.nl
Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam
Aan de leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 12 mei 2020
Ons kenmerk
Behandeld door Femke Blokhuis
Bijlage
Onderwerp Afhandeling motie (372) van raadsleden Nadif, Biemond en Kilig inzake
actieprogramma Life Sciences & Health Amsterdam 2019-2022 (genderdiversiteit en
genetische diversiteit in het wetenschappelijk onderzoek)
Geachte raadsleden,
In de vergadering van de gemeenteraad van 3 april 2019 heeft uw raad motie (372) van raadsleden
Nadif, Biemond en Kilig aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd om:
1. Ingesprekken met bedrijven in de LSH-sector die overwegen om naar Amsterdam te
verhuizen, maar ook de bedrijven die al in Amsterdam zitten, op te roepen in onderzoek
rekening te houden met genderdiversiteit en genetische diversiteit;
2. Bedrijven op te roepen om uitwisselen van onderzoeksgegevens tussen wetenschappers uit
verschillende landen te stimuleren;
3. Ingesprekken met de Rijksoverheid/EZK te pleiten voor regelgeving om gender- en
genetische diversiteit binnen wetenschappelijk onderzoek te bevorderen.
Met de uitvoering van het actieprogramma hebben we een inclusief ecosysteem voor ogen. Dat
doen we in gesprekken met bedrijven en wetenschappers, en via landelijk beleid gericht op het
tegengaan van de genderbias. Het goed gebruik van data sciences en oplossingen met
kunstmatige intelligentie bieden bij uitstek een tegenwicht tegen de genderbias. Zo kan
bijvoorbeeld actuele data direct worden gebruikt in een beslissingsondersteunend systeem voor
de arts. Ook zetten we in op het verkrijgen van inzicht in de interacties tussen medicatie, rekening
houdend met bijvoorbeeld genderdiversiteit. Ook is de gemeente betrokken bij een nieuw lab dat
met behulp van artificiële intelligentie o.a. diversiteit probeert te bevorderen (ook in
gezondheidsonderzoek en behandelmethoden).
Gemeente Amsterdam Datum 12 mei 2020
Kenmerk
Pagina 2 van 2
Het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid heeft aandacht voor arbeidsdiscriminatie op basis van
gender, ook in samenwerking met ziekenhuizen. De concrete acties die vanuit het
actieprogramma zijn uitgevoerd zijn ook terug te vinden in de voortgangsrapportage Life Sciences
& Health Amsterdam 2019-2022.
Hiermee beschouwt het college de motie als afgehandeld.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
—
Victor Everhardt
Wethouder Economische Zaken
| Motie | 2 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Amendement
Jaar 2014
Afdeling 1
Nummer 488
Publicatiedatum 9 juli 2014
Ingekomen onder B
Ingekomen op woensdag 2 juli 2014
Behandeld op woensdag 2 juli 2014
Status Verworpen
Onderwerp
Amendement van de raadsleden mevrouw Roosma, mevrouw De Heer, mevrouw
Van Soest en de heer Van Lammeren inzake de 4-maandsrapportage.
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en
wethouders van 3 juni 2014 inzake de 4-maandsrapportage 2014 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 407);
Overwegende dat:
— de 4-maandsrapportage een bijstelling rapporteert van de decentralisatie-uitkering
Wmo van 3,7 miljoen euro ten gunste van de algemene dienst, door een toename
van de nominale indexatie en het vervallen van een incidentele korting uit het
regeerakkoord op de huishoudelijke hulp;
— de jaarrekening 2013 een financieel risico voor het invoeren van de nieuwe
zorgtaken vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) benoemt dat
oploopt tot 50 miljoen euro;
— inde reserve frictiekosten AWBZ nog onvoldoende middelen zitten om dit risico op
te vangen, en ook het nieuwe fonds Zorg en Werk dat is opgebouwd uit deze
reserves onvoldoende middelen zitten om de risico's van de decentralisaties op te
vangen;
— inde 4 maandsrapportage bovendien het budget voor de invoeringskosten van de
AWBZ in 2014 wordt verhoogd met 3,6 miljoen euro om extra kosten te dekken,
welke gefinancierd worden uit de reserves;
— het verstandig is om de financiële risico’s van de decentralisaties voldoende af te
dekken,
1
Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 488
Datum _ 9 juli 2014 Amendement
Besluit:
1. ontwerpbesluit nr. 407 van 2014, kennisnemen van de 4-maandsrapportage 2014
en vaststellen van onderdelen daaruit en instemmen met een verhoging van de
personele lasten bij de Dienst Werk en Inkomen, als volgt te wijzigen:
toe te voegen na beslispunt D een nieuw beslispunt E, luidende:
“E De bijstelling van 3,7 miljoen euro voor de WMO uitkering door toename
van de nominale indexatie en het vervallen van de incidentele korting uit
het regeerakkoord op de huishoudelijke hulp, niet ten gunste te laten
vallen aan de algemene middelen, maar te doteren aan de reserve
frictiekosten AWBZ.”
2. alle relevante passages in de 4-maandsrapportage hierop aan te passen.
De leden van de gemeenteraad,
F. Roosma
A.C. de Heer
W. van Soest
J.F.W. van Lammeren
2
| Motie | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam l D
% Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen,
Duurzaamheid en ICT
% Gewijzigde Agenda, donderdag 12 oktober 2017
Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie
voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT
Tijd 09.00 uur tot 12.30 uur
Locatie De Boekmanzaal, Stadhuis
Algemeen
1 Opening procedureel gedeelte
2 Mededelingen
3 Vaststellen agenda
4 _TKN-lijst
5 Opening inhoudelijk gedeelte
6 _Inspreekhalfuur Publiek
7 _ Actualiteiten en mededelingen
8 Rondvraag
Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de
vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn
slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn.
Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien
verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda
staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids-
en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op
internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl.
Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl
1
Gemeente Amsterdam l D
Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en
ICT
Gewijzigde Agenda, donderdag 12 oktober 2017
Financiën
9 Instemmen met de budgettair neutrale begrotingswijziging 2017 Nr. BD2017-
011941
© De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017)
10 De Begroting 2018 Nr. BD2017-011931
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017)
e Tweede termijn wordt besproken in de commissie ID, d.d. 1 november 2017
e Indienen van moties en amendementen
e Het begrotingsboek 2018 is separaat aan alle (duo) raadsleden gezonden
e Begonnen wordt met de presentatie van de rapporteurs voor de methode Duisenberg
over de onderwerpen Parkeren en Duurzaamheid.
TOEGEVOEGD AGENDAPUNT
Duurzaamheid
11 wijzigen verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsvuil Nr.
BD2017-010986
e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht.
(Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017)
2
| Agenda | 2 | discard |
N Gemeente Amsterdam
% Stadsdeel Amsterdam-Noord
% Vergadering: 770
% Agenda "1757
Datum :27 maart 2013
CONCEPT-AGENDA
Openbare vergadering van de deelraad
Amsterdam Stadsdeel Noord
woensdag 27 maart 2013
in de raadzaal van het Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000
aanvang 20.00 uur
Agendapunt Nadere informatie Regunr. |
PROCEDUREEL
1) Opening
6)_ Mondelinge vragen | vageneratSfegemensanore ||
7) Aanwijzen leden commissie voor de ingevolge art. 5:2 RvÒ worden de leden door
geloofsbrieven de raadsvoorzitter aangewezen
8) Rapportage commissie voor de
geloofsbrieven
9) Toelating en beëdiging tijdelijk raadslid
PvdA dhr. H.M. Rollingswier 5871
10) Toelating en beëdiging tijdelijk raadslid
GroenLinks, dhr. F.L. Boerleider Onder voorbehoud
12) Wijziging samenstelling commissies | 5872
BELEIDSVOORSTELLEN
14) Projectbesluit Herontwikkeling sportpark
De Melkweg 5794
15) Conceptverklaring van geen bedenkingen
voor het realiseren van het project “Poort
van Waterland” aan de Volendammerweg 5/85
ongenummerd naast nummer 310
16) A. Optimalisatie
5806
Buitensportaccommodaties
B. KABINET Kabinetstuk na afloop inleveren VB 267
Volg de raadsvergadering live via internet op www.noord.amsterdam.nl/deelraad of op http://noord.raadsinformatie.nl
N Gemeente Amsterdam
es Stadsdeel Amsterdam-Noord
x% inn:
% Vergadering: 770
% Agenda "1757
Datum :27 maart 2013
ALGEMEEN
Volg de raadsvergadering live via internet op www.noord.amsterdam.nl/deelraad of op hitp://noord.raadsinformatie.nl
| Agenda | 2 | train |
AGENDA (concept)
Raadscommissie LEEFOMGEVING
Datum: Dinsdag 12 juni 2012
Aanvang: 20.00 uur
Zaal: Raadzaal, stadsdeelhuis Buikslotermeerplein 2000
Blok A Procedureel
Nr. \Onderwerp ____________________\Nadereinfo |
Opening/Mededelingen DO
Vaststellen agenda Ter vaststelling
3. Vragenkwartiertje Vrije inspraak op niet-geagendeerde
onderwerpen
Verslag 15 mei 2012 Ter vaststelling
Openstaande toezeggingen
6. _ [Mededelingen portefeuillehouder(s)
Blok B Bespreking beleidsonderwerpen
‚Nr. \Onderwerp ____________________\Nadereinfo [Reg.nr |
7. Voorjaarsnota 2012 Ter advisering
Programma 3. “Verkeer en Infrastructuur”
Programma 9. “Openbare Ruimte en Groen”
ê | Wegonttrekking Binnenhoven Winkelcentrum Boven 't 5182
Y.
Vaststellen Beheerverordening Begraafplaatsen Ter advisering 5225
stadsdeel Noord
Actieplan warenmarkten Noord 2011-2014 Ter bespreking ||
11a | Raadsadres Fietsersbond Ter bespreking
11b | Fietsvriendelijke winkelen, ook in Noord
Blok C Algemeen
‚Nr. \Onderwerp
Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering
zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924.
| Agenda | 1 | discard |
Vervoerregio
Amsterdam
Agenda Regioraad
Datum 09-07-2019
Tijd 18:30 - 23:00
Locatie Stadhuis Amsterdam
Voorzitter D. de Jong, raadsvoorzitter
1 Opening voorsessie Regioraad
2 Vaststellen agenda Voorsessie en Regioraad
3 Mededelingen voorsessie Regioraad
4 Inspraak
5 Vaststellen notulen Voorsessie regioraad 21 mei 2019
Van de regioraad wordt gevraagd:
1. De notulen van de Voorsessie van de regioraad van 21 mei 2019 vast te stellen.
6 Behandeling vragen, ingekomen stukken en toezeggingen
De vragen, ingekomen stukken en toezeggingen treft u aan bij vergaderkalender op de website
van de Vervoerregio Amsterdam via deze link:
https://ibabsonline.eu/Agenda.aspx?site=vervoerregio&agendaid=62cOcf77-ce05-41e0-8C3e-
2d92b11987b4&FoundiDs=
7 VOORBEREIDING BESLUITVORMING REGIORAAD
7.a Jaarstukken 2018 en Voortgangsrapportage Investeringsagenda's
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 14.
7.b Eerste Bestuursrapportage 2019 / eerste begrotingswijziging 2019
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 15.
7.c Financieringsfaciliteit zero emissie busvervoer concessie Zaanstreek Waterland
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 16.
7.d HOV-beleid Vervoerregio; Evaluatie R-net
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 17.
7.e Bestuurlijke overeenkomst MIRT-Verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn (CAH)
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 18.
7.f Taakwaarneming secretaris-directeur
Voorbereiding besluitvorming agendapunt 19.
8 MENINGSVORMEND / TER KENNISNAME
8.a Concept Programmabegroting 2020 en Investeringsagenda Mobiliteit
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1 Kennis te nemen van de concept Programmabegroting;
2 Kennis te nemen van de Investeringsagenda Mobiliteit;
3 Kennis te nemen van het feit dat een zienswijze door de gemeenten op beide producten
(vrijgegeven door het Dagelijks Bestuur van 13 juni) van toepassing is;
4 Kennis te nemen van het besluitvormingsproces, waarbij beide producten (na zienswijzen)
ter vaststelling worden aangeboden in de Regioraad van 15 oktober 2019.
8.b Aanbesteding concessie Zaanstreek-Waterland 2022: ontwerp Programma van Eisen
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1 Kennis te nemen van het ontwerp Programma van Eisen voor de concessie Zaanstreek-
Waterland 2022 en een aantal onderliggende documenten en deze te bespreken in de
vergadering van 9 juli 2019; de wensen en bedenkingen van de Regioraad zullen worden
opgenomen in de Reactienota (zie punt 2.) en worden meegenomen bij de uiteindelijke
vaststelling van het Programma van Eisen;
2 Kennis te nemen van de advies- en inspraakprocedure voor het ontwerp Programma van
Eisen;
e In de periode van 3 juni t/m 14 juli ligt het ontwerp Programma van Eisen:
o Ter advisering voor bij de Adviescommisies voor de OV-concessies van de Vervoerregio
Amsterdam en de Reizigersadviesraad;
o Ter inzage om eenieder de gelegenheid te geven een reactie op het ontwerp Programma van
Eisen in te dienen;
e Alle adviezen en reacties worden opgenomen in een Reactienota waarin het dagelijks
bestuur aangeeft of, en zo ja, op welke wijze deze worden verwerkt in het definitieve
Programma van Eisen. De concept Reactienota wordt tezamen met de conceptversie van het
definitieve Programma van Eisen door het dagelijks bestuur vastgesteld, volgens planning op
19 september 2019;
3 Kennis te nemen dat de Reactienota en het definitieve Programma van Eisen ter bespreking
in de Regioraad van 15 oktober 2019 zullen worden geagendeerd, alvorens deze volgens
planning op 31 oktober door het dagelijks bestuur worden vastgesteld.
8.c Concessie Amsterdam
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1. Kennis te nemen van de realisatie op het gebied van de hoofddoelstellingen van de huidige
concessie Amsterdam in de periode 2013-2018;
2. Kennis te nemen van de stand van zaken m.b.t. de (in de concessie vastgelegde) toetsing om
te bepalen of er aanleiding is om de concessie eind 2021 te laten eindigen i.p.v. eind 2024;
3. In te stemmen met de in de notitie beschreven ambities en doelstellingen voor het
openbaar vervoer in de concessie Amsterdam voor de komende jaren;
4. Kennis te nemen van de overwegingen van het Dagelijks Bestuur inzake de urgentie om een
aantal belangrijke stappen te zetten in de concessie Amsterdam om zodoende de genoemde
ambities te realiseren en de uitdagingen het hoofd te kunnen bieden;
5. In te stemmen met het voorstel van het Dagelijks Bestuur om de komende maanden nader
te onderzoeken op welke wijze dit proces het beste kan worden vormgegeven; via een
Pagina 2
aanpassing van de huidige concessie, dan wel via een nieuw te verlenen concessie (na
voortijdige beëindiging van de
huidige concessie);
6. Kennis te nemen van de bijgevoegde rapportage “Quickscan ervaringen concessieverlening
in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht”, uitgevoerd door MuConsult in opdracht van
de Vervoerregio Amsterdam, naar aanleiding van een motie in de Regioraad van maart 2019
9 Rondvraag voorsessie Regioraad
10 Sluiting voorsessie regioraad
11 Opening Regioraad - BESLUITVORMING
12 Mededelingen Regioraad
13 Vaststellen notulen Regioraad 21 mei 2019
Van de regioraad wordt gevraagd:
1. De notulen van de vergadering van de regioraad van 21 mei 2019 vast te stellen.
14 Jaarstukken 2018 en Voortgangsrapportage Investeringsagenda's 2018
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1 De Jaarstukken 2018 van de Vervoerregio Amsterdam vast te stellen;
2 Kennis te nemen van het Accountantsverslag 2018 en het voornemen van de accountant om
de Jaarstukken 2018, een goedkeurende verklaring voor getrouwheid en rechtmatigheid af te
geven;
3 Kennis te nemen van de voortgangsrapportage Investeringsagenda’s 2018.
15 Eerste Bestuursrapportage 2019 / eerste begrotingswijziging 2019
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1 Kennis te nemen van de 1e Bestuursrapportage 2019
2 Vaststellen van de in de Bestuursrapportage opgenomen 1e begrotingswijziging 2019
3 Instemmen met de aangevraagde bestemmingsreserve van € 1.4 miljoen voor inzet
boetegelden 2017
16 Financieringsfaciliteit zero emissie busvervoer concessie Zaanstreek Waterland
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1. Kennis te nemen van de uitkomsten van het onderzoek naar de noodzaak en mogelijkheden
voor het aanbieden van een financieringsfaciliteit (lening, garantstelling) bij de aanbesteding
van de concessie Zaanstreek-Waterland; uit dit onderzoek volgt dat het aanbieden van een
dergelijke faciliteit belangrijke voordelen biedt, maar niet dat het randvoorwaarde is om de
transitie naar 100% zero emissie busvervoer te kunnen realiseren.
2. Kennis te nemen van de verschillende mogelijkheden voor invulling van deze
financieringsfaciliteit, waarbij het verstrekken van een lening als voorkeursoptie naar voren
komt.
3. Kennis te nemen dat de Regioraad op 15 maart 2015 het beschikbaar stellen van een
leenfaciliteit aan concessiehouders voor de aanschaf/herfinanciering van bussen heeft
Pagina 3
aangewezen als publieke taak in de zin van artikel 12 van de Financiële Verordening van de
Vervoerregio.
4. Kennis te nemen van het voornemen van het dagelijks bestuur om bij de aanbesteding van
de concessie Zaanstreek-Waterland een leenfaciliteit ter hoogte van maximaal € 145 miljoen
aan te bieden voor de financiering van zero emissie bussen en laadinfrastructuur, op basis van
de bestaande “Verordening op de subsidieverstrekking voor een bussenlening in de
Vervoerregio Amsterdam 2015” met bijbehorende Subsidieregeling.
5, Kennis te nemen dat deze leenfaciliteit als ‘back-to-back-lening’ wordt vormgegeven: de
Vervoerregio gaat een lening aan tegen dezelfde condities als de lening die de Vervoerregio
aan de concessiehouder verstrekt; vanwege haar liquiditeitspositie zal de Vervoerregio
hiervoor financiering op de kapitaalmarkt moeten aantrekken.
6. Te besluiten het dagelijks bestuur te mandateren ten behoeve van deze leenfaciliteit een
bedrag van € 145 miljoen te mogen verstrekken.
7. Vaststellen van het Wijzigingsbesluit Verordening op de subsidieverstrekking voor een
bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2015, waarmee het toepassingsbereik wordt
verruimd naar goederen samenhangende met zero emissie bussen, zoals laadinfrastructuur;
daarmee is de leenfaciliteit beschikbaar voor het gehele zero emissie systeem: zowel voor de
zero emissie bussen als de bijbehorende laadinfrastructuur.
17 HOV-beleid Vervoerregio; Evaluatie R-net
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1 Vaststellen van de evaluatie van het HOV-beleid van de Vervoerregio Amsterdam;
2 Instemmen met de conclusies en aanbevelingen uit deze evaluatie, zoals beschreven in deze
voordracht;
3 Instemmen met het opstellen van een visie waarin beschreven wordt welke mogelijke
initiatieven, naast het reguliere openbaar vervoer, kansrijk zijn.
18 Bestuurlijke overeenkomst MIRT-Verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn (CAH)
Van de Regioraad wordt gevraagd:
1. Onder voorbehoud in te stemmen met de concept Bestuurlijke Overeenkomst MIRT-
verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn;
2. Volmacht te verstrekken aan het dagelijks bestuur om tot besluitvorming over de definitieve
Bestuurlijke Overeenkomst MIRT-verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn te komen, indien de
concept overeenkomst gewijzigd wordt ten gevolge van de ter inzage legging van de
ontwerpstructuurvisie;
3. Volmacht te verstrekken aan portefeuillehouder Slegers om de Bestuurlijke Overeenkomst
MIRT-verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn te ondertekenen.
19 Taakwaarneming secretaris-directeur
=> Stukken volgen.
20 Rondvraag Regioraad
21 Sluiting Regioraad
Pagina 4
| Agenda | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
x% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1094
Publicatiedatum 23 september 2016
Ingekomen onder A
Ingekomen op 14 september 2016
Behandeld op 14 september 2016
Status Aangenomen
Onderwerp
Motie van de leden inzake Shahsavari-Jansen, Yesilgöz-Zegerius, Paternotte, Groot
Wassink, Moorman, Kwint, Van Lammeren en Van Soest inzake de vermeende
‘jaaglijsten’ [de invloed van de regering van Turkije op Amsterdammers met een
Turkse achtergrond (inzicht in de lange arm)].
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de interpellatie van de leden Groot Wassink, Moorman,
Shahsavari-Jansen en Van Lammeren inzake de vermeende ‘jaaglijsten' en de
hierover door het college verstrekte informatie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1081).
Overwegende dat:
— de Turkse regering onder leiding van de huidige president Erdogan op
verschillende manieren invloed probeert uit te oefenen op de Nederlands-Turkse
gemeenschap in Amsterdam en elders in Europa; deze manieren deels openlijk
geschied, maar zich voor een deel ook aan de openbaarheid onttrekt;
— deze invloed kan worden aangewend om mensen uit die gemeenschap, of hun
familieleden op onwenselijke manieren onder druk te zetten;
— de gemeente Amsterdam uiteraard verschillende contacten onderhoud met
vertegenwoordigers en individuen uit deze gemeenschap in Amsterdam,
— het goed is om te weten langs welke kanalen deze lange arm' wordt aangewend.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
in samenwerking met de Rijksoverheid een onderzoek te doen naar de manieren
waarop de Turkse regering invloed tracht uit te oefenen op Amsterdammers met
een Turkse achtergrond, en dit onderzoek, indien nodig kabinet, voor te leggen aan
de gemeenteraad.
1
Jaar 2016 Gemeente Amsterdam
Afdeling 1 Gemeenteraad R
Nummer 1094 Motie
Datum 23 september 2016
De leden van de gemeenteraad
M.D. Shahsavari-Jansen
D. Yesilgöz-Zegerius
J.M. Paternotte
B.R. Groot Wassink
M. Moorman
J.P. Kwint
J.F.W. van Lammeren
W. van Soest
2
| Motie | 2 | discard |
1 april 2018
AAN: Gemeenteraad van Amsterdam
Onderwerp: De Groene Amsterdammer Mirjam de Rijk: “Afbraak betaalbaar wonen”
{Onderzoek De 7 megaproblemen op de huizenmarkt / prof.dr. Hugo Priemus; “Blok heeft de
problemen op de woningmarkt vooral vergroot”
AAN: Tweede Kamer fractie D66 , CDA, VVD en CU en belanghebbende in de
Volkshuisvesting
Beste Mensen,
Onderstaand artikel de Groene Amsterdammer over het woonbeleid in Nederland,
naar aanleiding van discussie Buitenhof TV zondag 18 maart 2018 tussen Alexander
Pechtold D66 en Lodewijk Asscher van de PvdA, zoals uit deze artikelen serie van
Mirjam de Rijk blijkt verergert de overheid de problemen, ook prof. dr. Hugo Priemus
TU Delft - ‘Blok heeft de problemen op de woningmarkt vooral vergroot’, zegt
Hugo Priemus.
Dus mij lijkt een fundamenteel debat nodig betreffende het woonbeleid,
Nederland heeft de hoogste woonlasten voor (sociale) huurders in Europa,
maar ook voor de lagere middenklasse huurder/koper , om nog maar te zwijgen
over de onderklasse, die soms wel 45 % van hun inkomen kwijt zijn aan
woonlasten ( in 1965 was dat nog maar 18% van het gezinsinkomen) , alsmede
ook de hoogste hypotheekschuld in Europa, dit vooral door de bijna nog
onbeperkte hypotheekrente aftrek, vooral een voordeel voor de hogere
inkomensgroepen, die dan eigenlijk lagere woonlasten hebben dan de laagste
inkomensgroepen, de omgekeerde wereld, lijkt mij !
Ook het direct klimaat-neutraal maken via renovatie/isolatie van alle woningen
en gebouwen lijkt mij topprioriteit, dus verduurzaming van de woningbouw, dus
nodig Keynesiaanse investeringen in het energie-neutraal maken van de
Volkshuisvesting.
Met vriendelijke groeten,
Daar werd bijna geen aandacht aan besteed bij de Gemeenteraadsverkiezingen, en Links/progressief
heeft bijna alleen nog aanhang in de grote (studenten) steden in de Randstad
| Á Arme huishoudens
ES 5 PE É mnd | ….
|, A) Ne) verwonen bijna de helft
De NS van hun inkomen
SE kak 4 zl www.woonbond.nl
EE
5 Het gemiddelde huishouden dat in
Nederland in armoede leeft spendeert
48% van haar inkomen aan wonen. Dit
is het hoogste Europese percentage
na Denemarken.
Arme huishoudens verwonen bijna de helft van hun inkomen
Het gemiddelde huishouden dat in Nederland in armoede leeft spendeert 48% van haar inkomen aan wonen. Dit is het
hoogste Europese percentage na…
WOONBOND.NL
1.1 Onderzoek De 7 megaproblemen op de huizenmarkt
6 ®
2 ‘Het kan niet slechter dan hoe
’
Nederland het doet
Ongelijkheid tussen kopers en huurders, buitensporige
hypotheekverstrekking, speculatie: de overheid gaat een
fundamentele aanpak van de woningmarkt uit de weg. Sterker: ze verergert de
problemen.
door Mirjam de Rijk beeld Milo
31 mei 2017 — verschenen in nr. 22
À e
en
hs iS
zÀ &
de
[ai
| «6
TD
LJ
4)
5 L el) É
JON 4 ij
rd Ik
… 5 | OR
er 4 oane
EN _ Ai |
v Kn 1 E dE 1
…s
4
Het is een cliché dat het menselijk geheugen kort is, maar als
het om koopwoningen gaat lijkt het geheugen nog wat korter
dan bij andere onderwerpen. Nu de huizenprijzen weer stijgen,
lijkt alles opgelost. Af en toe roept het IMF of de OESO dat de
Nederlandse huizenschuld te hoog is, maar dat wordt meer
beschouwd als een ritueel dan als serieuze kritiek. Voor de
mensen van wie het huis een paar jaar geleden ‘onder water”
stond zijn de stijgende huizenprijzen goed nieuws. Maar voor je
het weet ontneemt dit goede nieuws het zicht op zeven kanjers
van problemen. Problemen die niet alleen huizenbezitters maar
ook de economie en de samenleving als geheel uit het lood
kunnen slaan.
2.1 1.Steeds meer geld voor evenveel huis
Om te beginnen zijn stijgende woningprijzen niet voor iedereen
goed nieuws. Hoge huizenprijzen betekenen hoge woonlasten.
Door de lage rente valt het niet meteen op, maar de koopprijs
moet uiteindelijk wel betaald worden. De Nederlandse
woonkosten behoren tot de hoogste van Europa — niet alleen in
euro’s maar ook als percentage van het besteedbare inkomen.
In 2013 kwam een onderzoekscommissie van de Tweede Kamer
met een brisant rapport. De ‘commissie-huizenprijzen’
onderzocht onder leiding van D66-Kamerlid Kees Verhoeven
waarom de huizenprijzen in Nederland tussen 1995 en 2008
bijna drie keer zo hoog waren geworden, van gemiddeld 93.000
euro naar 254.000 euro. Namen de inkomens in die dertien jaar
zo hard toe? Was de kwaliteit zoveel beter geworden, stegen de
bouwkosten? Het antwoord bleek ontluisterend: de
prijsstijgingen waren voor het overgrote deel het gevolg van de
verruimde leenmogelijkheden. Door het afschaffen van veel
regels voor hypotheken konden mensen vanaf begin jaren
negentig steeds hogere bedragen lenen en kwamen er allerlei
constructies om de hypotheekrenteaftrek maximaal te benutten.
De prijzen stegen doordat mensen in staat waren hogere
schulden op zich te nemen.
Voor iedereen die pleit voor het opnieuw verruimen van de
hypotheekmogelijkheden — bijvoorbeeld omdat starters door de
huidige prijzen moeilijk aan de bak komen — is dit rapport
verplichte literatuur. Meer leenmogelijkheden lijken op
individueel niveau een oplossing, maar drijven de huizenprijzen
alleen maar verder op. De commissie pleit voor het Canadese
systeem, waarbij de maximale hoogte van de hypotheek (als
percentage van het inkomen of de woningwaarde) daalt als de
huizenprijzen sterk stijgen, en stijgt als de huizenprijzen dalen.
Dit mechanisme helpt de woningmarkt te stabiliseren.
De commissie van vier partijen (naast D66
ook PVDA, VVD en CDA) maakt ook korte metten met het beeld.
dat stijgende huizenprijzen gunstig zijn. Mensen wanen zich
rijker, maar uiteindelijk betekent het dat je meer betaalt voor
evenveel huis’, zegt Ed Groot, inmiddels ex-Kamerlid voor
de PVDA. ‘Alleen ontwikkelaars, grondeigenaren en de
financiële industrie profiteren van de hogere prijzen. De kosten
zijn voor de koper.’
Blijdschap over stijgende prijzen is verklaarbaar vanuit het leed
van de ‘onderwaterstaanders’: mensen die door de prijsdalingen
na 2008 een hogere hypotheek hebben dan hun huis waard is.
Voor hen zijn prijsstijgingen noodzaak, zeker als ze willen
verhuizen en dus verkopen.
Maar ook in de jaren dat nog niemand van ‘onder water staan’
gehoord had, werd het als goed nieuws beschouwd als
huizenprijzen stegen. Het is een intrigerend fenomeen: als
televisies of auto’s goedkoper worden is iedereen blij, voor
huizen geldt dat niet. De verklaring lijkt op het eerste gezicht
simpel: huizen zijn weliswaar een gebruiksgoed, maar worden
ook als spaar- en beleggingsobject gezien. En zoals je niet wil
dat de waarde van je schilderij of zilver daalt, zo wil je ook niet
dat de waarde van je huis daalt. Maar schilderijen kunnen in
waarde stijgen zonder dat gewone stervelingen daar de prijs
voor betalen, bij stijgende woningprijzen betaalt iedere
volgende huizenkoper de prijs voor de waardestijging van de
vorige.
Starters krijgen door stijgende huizenprijzen moeilijker een
hypotheek en zien hun woonkosten toenemen. Maar ook
bestaande huiseigenaren hebben vaak geen baat bij
prijsstijgingen. Wie een schilderij verkoopt kan van de
opbrengst op vakantie gaan, maar wie een huis verkoopt heeft
meestal weer een nieuw huis nodig, dat ook in prijs gestegen is.
Spekkoper zijn alleen diegenen die kleiner gaan wonen of naar
een goedkopere regio of wijk verhuizen — maar dat laatste is
nou net niet de trend. ‘Mensen zien alleen de winst op hun
huidige huis, maar realiseren zich niet dat ze door dezelfde
prijsstijgingen meer kwijt zijn aan hun volgende woning’, zegt
gedragseconoom Henriëtte Prast. Ze geeft het voorbeeld van
iemand die in het verleden een huis kocht van een ton en dat nu
voor twee ton verkoopt, om vervolgens een groter huis te kopen
dat in diezelfde tijd ook in prijs verdubbelde — van 150.000 euro
naar 300.000 euro. Prast: ‘Diegene moet 100.000 euro extra
bijlenen, in plaats van 50.000 als de prijzen niet gestegen
waren.’
Dat prijzen zich ook heel anders kunnen gedragen, blijkt in
Duitsland. In dezelfde periode dat de huizenprijzen in
Nederland met honderden procenten stegen, volgden de prijzen
in Duitsland slechts de inflatie. En dat heeft alles met het Duitse
woningbeleid te maken, stelt Barend Wind, socioloog en
promovendus aan de Universiteit van Tilburg. Hij bestudeerde
het woonbeleid in een aantal Europese landen en is geïntrigeerd
door de grote verschillen. In Duitsland werd de hypotheekmarkt
niet gedereguleerd. Kopers moeten een deel van de koopprijs
sparen voordat ze kunnen kopen en dat sparen wordt via
belastingkorting gestimuleerd. Een meerderheid van de
Duitsers huurt. De huren zijn er lager dan in Nederland, dankzij
huurprijsregulering en dankzij de lagere huizenprijzen.
2.2 2.Prijsstijgingen vergroten de ongelijkheid
De PVDA was in de jaren negentig, met PVDA-premier Wim
Kok, sterk voorstander van deregulering van hypotheken. Het
zou het eigen woningbezit bevorderen en daarmee
vermogensvorming van lagere en middeninkomens mogelijk
maken. Een grote misrekening, weet Barend Wind. Het heeft de
vermogensongelijkheid juist sterk vergroot. Door de stijgende
huizenprijzen die het gevolg waren, staken mensen zich in
steeds grotere schulden. Bovendien ontstonden door de
prijsstijgingen grote verschillen tussen mensen die op een ‘goed’
en op een ‘slecht’ moment een huis kochten. Wie aan het begin
van een boom bust-cyclus koopt is spekkoper, wie aan het eind
koopt, is verliezer.
Ook de geografische verschillen nemen toe. De locatie wordt
steeds belangrijker voor de woningwaarde en dat drijft de
woningprijzen uiteen en vergroot de vermogensverschillen. Wie
in de goede regio of de goede wijk kocht, ziet zijn vermogen in
korte tijd met tonnen toenemen, terwijl op andere plekken de
woningwaarde gelijk blijft of zelfs daalt. Opmerkelijk is dat
de daling van de woningwaarden na 2008 gelijkmatig over
Nederland verdeeld was, in alle provincies gemiddeld zo’n
twintig procent, maar dat de stijging van de afgelopen jaren
heel lokaal is. In geliefde steden zijn de woningen al weer meer
waard dan vóór 2008, in grote delen van Nederland staan ze
nog steeds onder water.
‘Alleen ontwikkelaars en de financiële industrie profiteren
van de hogere prijzen. De kosten zijn voor de koper’
‘Die mensen zitten misschien voor altijd aan hun
onverkoopbare huis vast’, zegt Rodrigo Fernandez, die als
sociaal-geograaf aan de Universiteit Leuven de financialisering
van de woningmarkt onderzoekt. Het huidige ruimtelijke en
economische beleid, dat gericht is op het versterken van wat al
sterk is, vergroot die geografische verschillen en daarmee de
ongelijkheid. Overigens is Zeeland een opmerkelijk
buitenbeentje binnen Nederland, daar gedragen de
huizenprijzen zich bijna ‘Duits’. Ze daalden slechts licht na
2008, stegen na 2013 ook nauwelijks en staan, samen met de
huizen in Amsterdam, het minst onder water van heel
Nederland.
Grote vermogensverschillen geven mensen met geld ook extra
snelheid op de huizenmarkt. En die snelheid is in geliefde
gebieden steeds vaker doorslaggevend, want verkopers geven de
voorkeur aan kopers die niet eerst de hypotheek rond moeten
krijgen. In heel Nederland wordt inmiddels zestien procent van
de woningen uit het handje gekocht, in Amsterdam heeft zelfs
een kwart van de kopers geen hypotheek nodig.
Via erfenissen wordt vermogensongelijkheid doorgegeven aan
volgende generaties. Dat is van alle tijden, maar de stijgende
huizenprijzen versterken dit effect: een erfenis van een huis van
een miljoen vergroot de verschillen méér dan een erfenis van
een huis van een ton. De Franse econoom Thomas Piketty laat
in zijn veelgeprezen Kapitaal in de 21ste eeuw zien dat de grote
vermogensverschillen voor het overgrote deel bestaan uit
woonvermogen. Die ongelijkheid wordt vaak geduid als
generatiekwestie: de babyboomers werden rijk over de ruggen
van de jongeren. Inmiddels is echter de vermogensoverdracht
van rijke ouders naar hun kinderen in volle gang. De nieuwe
mogelijkheid om belastingvrij een ton te schenken aan
huizenkopers (niet per se aan kinderen, maar het gebeurt wel
meestal met kinderen) versterkt de ongelijkheid in
woonvermogens en woonkansen.
G zi Ber SA mD 97, JS ze Ile
En Ged erp KEE
er et dk 2) tt 1E Der
| LS er Et
- he E iS )
a Aan
Rn 3 E
Se re h
me 4
© Milo
De vermogensverschillen bínnen generaties zijn veelal groter
dan die tússen generaties, stelt Barend Wind. De mechanismen
van de huidige woningmarkt zorgen ervoor dat wie rijk is nóg
rijker kan worden van woningen, en wie arm is steeds hogere
hypotheekschulden aangaat. In die omstandigheden zijn lage en
middeninkomens meer geholpen met betaalbare huurwoningen
dan allerlei kunst- en vliegwerk om het eigen woningbezit te
bevorderen. Wind: ‘Als je de fiscale voordelen voor
woningbezitters zou afschaffen, benadeel je mensen die géén
eigen huis hebben ook niet langer, want sparen via een huis is
dan niet voordeliger dan andere spaarvormen.’ Dat sluit ook
aan bij de huidige trends, waarbij steeds meer mensen eigenlijk
liever zouden huren dan kopen omdat het hun meer flexibiliteit
geeft, zo blijkt uit onderzoek van researchbureau ABF.
De toenemende ongelijkheid in woonvermogens maakt ideeën
om woningen en pensioenen meer met elkaar te verknopen
extra onverstandig, vindt Wind: ‘Sociale zekerheid en
pensioenen zijn juist bedoeld om de ongelijkheid te verkleinen.
Als je pensioenen mede gaat baseren op de eigen woning
vertaalt vermogensverschil zich in pensioenverschil.’
Pensioenen zijn bovendien gebouwd op solidariteit tussen wie
lang en wie kort leeft, terwijl het vermogen dat in een woning is
gestopt niet vrijvalt voor andere gepensioneerden als de
eigenaar vroeg sterft.
Asset-based welfare, het is in de VS en Engeland populair. Hoe
hoger het eigenwoningbezit en de woningprijzen in een land,
hoe meer druk er ontstaat om pensioenvoorzieningen te
verminderen, blijkt uit internationale vergelijkingen. Huurders
zijn de dupe, en voor wie wel een woning bezit wordt het
pensioen dan afhankelijk van de grillen van de huizenprijzen,
die per regio, per periode en zelfs per wijk sterk kunnen
verschillen, waarschuwt Wind. Op collectief niveau kan het wel:
pensioenfondsen die hun pensioenvermogen beleggen in
huurwoningen of uitlenen aan hypotheken, waarmee zowel de
pensioenen als de woningen minder afhankelijk worden van
internationale kapitaalmarkten.
De toenemende geografische verschillen in woningprijzen
vertalen zich ook in de kapitaalkrachtigheid van gemeenten. In
Amsterdam stroomt het geld bijvoorbeeld op dit moment
binnen. De gemeente is eigenaar van het overgrote deel van de
bouwgrond in de stad en bij veel projecten is de helft van de
verkoopprijs voor de stad. Schematisch gesteld: een
nieuwbouwwoning die verkocht wordt voor vier ton kost twee
ton om te bouwen, en er gaat twee ton naar de gemeente. Het is
dankzij de gestegen huizenprijzen dat Amsterdam plannen
ontwikkelt om nieuwe bruggen over het IJ aan te leggen.
Als het geld afkomstig is van vermogende woningkopers zullen
weinigen er rouwig om zijn dat de stad er een flinke graan van
meepikt. Maar het is wrang dat de stad ook rijk wordt doordat
haar inwoners zich in steeds hogere schulden steken. Als de
gemeente echter minder zou vragen voor de grond is het enige
effect dat de ontwikkelaar er met meer winst vandoor gaat.
2.3 3.Kopen om te verhuren rukt op
De lage rente, de toenemende vermogensongelijkheid en het
grotendeels vrijgeven van de huurprijzen (zie de twee eerdere
afleveringen van deze serie)zorgen ervoor dat een toenemend
aantal huizen gekocht wordt in het kader van buy to let: kopen
om te verhuren. De invloed die dat heeft op de huizenprijzen in
de geliefde steden en wijken wordt zwaar onderschat, stelt
Maartje Martens. Martens was als onderzoeker verbonden aan
verschillende universiteiten en is nu zelfstandig
woningmarktanalist. Op het eerste gezicht lijkt het niet over
grote aantallen te gaan: in heel Nederland komt ongeveer zes
procent van de verkochte woningen in handen van een
particuliere belegger. Maar in Maastricht is het al bijna twintig
procent, en Groningen zit daar niet ver onder.
Bovendien is het prijs opdrijvende effect veel groter dan deze
percentages suggereren, omdat hoge bieders de prijs over de
hele linie beïnvloeden. Voor mensen met vermogen is buy to let
een uiterst gunstige belegging. Verhuren is met de huidige lage
rentes een ideaal alternatief voor sparen. Maar ook met deels
geleend geld rendeert buy to let goed.
In Amsterdam is bij veel projecten de helft van de
verkoopprijs voor de stad. Het geld stroomt binnen
Deze nieuwe lichting pandjesbazen biedt hoge prijzen, wie een
huis wil kopen om er zelf te wonen heeft al gauw het nakijken.
De gemeente Amsterdam zint inmiddels op manieren om deze
prijsopdrijving te stoppen, maar wil er nog niets over kwijt
omdat het juridisch ingewikkeld ligt. De opties variëren van het
herinvoeren van het puntenstelsel om de verhuurprijzen te
maximeren tot het verbieden van koop-voor-verhuur. Maar
voor veel maatregelen is de landelijke overheid nodig. De
kunstenaar en bankier Ron Peperkamp kwam een paar jaar
geleden al eens met het onorthodoxe voorstel om gemeenten de
vierkantemeterprijs van woningen te laten maximeren. De
verkoper van de woning kiest vervolgens aan wie hij de woning
het meest ‘gunt’: de rijke Rus, Amerikaan of Nederlander die
slechts uit is op een speculatie- of beleggingsobject, of het jonge
gezin dat graag in de stad wil blijven wonen maar het in de
huidige markt niet kan betalen. De voetangels en klemmen zijn
legio: eigenaren die het niet pikken dat de overheid de waarde
van hun bezit aan banden legt, bedragen die onder tafel betaald
worden, discriminatie bij het ‘gunnen’ van de woning. Maar
Peperkamps idee zet wel aan het denken.
De opmars van buy to let maakt de huizenprijzen extra fragiel,
waarschuwt Martens. Als er elders of met andere beleggingen
meer te verdienen is, trekken de financiers weer weg, dalen de
huizenprijzen, en komen mensen met hypotheken onder water
te staan.
2.4 4.De zeepbel kan weer barsten
Het vervelende van sterke prijsstijgingen is dat ze de kans op
grote prijsdalingen vergroten — en daarmee op nieuwe
onderwaterstaanders. Hoe groot de kans op prijsdalingen is
weet niemand. Want dat is misschien nog wel het grootste
probleem van de woningmarkt: het is een black box, ook voor
wie zegt er verstand van te hebben. De commissie-huizenprijzen
sprak voor haar onderzoek met bijna honderd ingewijden en dat
leverde een boeiend inzicht op. ‘De commissie heeft
geconstateerd dat zelfs onder ervaren deskundigen de meningen
soms ver uiteenlopen over hoe de woningmarkt feitelijk werkt,
wat de belangrijkste drijvende krachten zijn en hoe de
aanpassingsmechanismen werken.’
Maar één conclusie durft de commissie wel te trekken. ‘Het
moment en de snelheid van een prijsomslag zijn niet te
voorspellen. Ervaring en onderzoek leren echter dat langdurige
prijsstijgingen die (ver) boven de inflatie gaan, worden gevolgd
door (forse) correcties.” En dat is precies wat mensen zich van
nature niet kunnen voorstellen, zegt gedragseconoom Henriëtte
Prast: ‘Als woningprijzen stijgen, denken mensen dat dat altijd
zo zal zijn, en als ze dalen, denken mensen dat ook dat nooit
ophoudt.’ Voor wat het waard is: Amsterdam staat inmiddels op
de achtste plaats in de Global Real Estate Bubble Index van de
Zwitserse internationale investeringsbank.
Arnoud Boot, hoogleraar financiële markten aan de Universiteit
van Amsterdam: ‘Mensen denken vaak dat huizenprijzen niet
zullen dalen als het economisch goed gaat. Maar kijk naar
Londen, Los Angeles en San Francisco: allemaal de afgelopen 25
jaar booming steden, maar toch zijn de huizenprijzen er in die
25 jaar een paar keer plots scherp gedaald.”
2.5 5.Hoge schulden maken de economie kwetsbaar
De fluctuaties in de huizenwaarde en de hoge schulden maken
de Nederlandse economie ‘volatiel’, waarschuwde de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vorig
jaar. De Nederlandse economie is daardoor kwetsbaarder en
wispelturiger dan die van andere landen. Dat komt grotendeels
door het psychologische effect dat huizenwaarden en schulden
hebben. Stijgen de huizenprijzen sterk, dan voelen mensen zich
rijk en slaan ze aan het consumeren — waardoor de afzet van
bedrijven stijgt. Dalen daarentegen de huizenwaarden, dan
gebeurt het omgekeerde. Daardoor kwam de economische crisis
in Nederland harder aan en liet het herstel langer op zich
wachten dan in landen om ons heen, stelt de WRR.
De raad onderzocht op verzoek van de regering hoe de
samenleving zich kan wapenen tegen volgende financiële crises.
Het belangrijkste is dat we minder afhankelijk worden van de
financiële industrie, aldus de WRR. En als Nederland érgens
afhankelijk is van de financiële industrie, dan is het via de hoge
hypotheekschuld. Uitgedrukt in percentage van het bbp nam de
schuld van huishoudens (voor het overgrote deel
hypotheekschuld) tussen 1993 en 2009 toe van nog geen 50
procent naar zo’n 120 procent. Ook na de crisis is de
hypotheekschuld gestegen, van 615 miljard in 2008 naar 664
miljard in 2016 (cijfers CBS). Aangezien een toenemend deel
van de kopers koopt zonder hypotheek is de toename van de
hypotheekschuld van de overige kopers des te groter.
De overheid stimuleert dat mensen hoge schulden aangaan,
bijvoorbeeld met de hypotheekrenteaftrek en de nationale
hypotheekgarantie. De WRRwaarschuwt dat Nederland een
blinde vlek lijkt te hebben voor ‘het verband tussen het
belastingregime enerzijds en de verwevenheid tussen financiële
sector en samenleving anderzijds’. Arnoud Boot, die het WRR-
onderzoek leidde: ‘Het beleid is doordrenkt met het stimuleren
van schuld, het kán eigenlijk niet slechter dan hoe Nederland
het doet.”
De maatregelen die Nederland na de crisis van 2008 nam zijn
volstrekt onvoldoende, vindt de raad. Nieuwe hypotheken
moeten tegenwoordig in dertig jaar worden afgelost en de
maximale hypotheekrenteaftrek gaat ieder jaar met een half
procent omlaag, net zo lang tot hoge inkomens evenveel kunnen
aftrekken als lage inkomens (in 2042 kan iedereen 38 procent
van de rente aftrekken). Als het aan de WRR ligt wordt de
hypotheekrenteaftrek helemaal afgeschaft, althans voor nieuwe
hypotheken, en wordt het eigen huis voortaan
belastingtechnisch als vermogen behandeld.
© Milo
Ook moet het maximale bedrag dat geleend mag worden in
verhouding tot de woningwaarde sterk omlaag. Vóór de crisis
van 2008 konden mensen 120 procent van de koopprijs lenen.
Nu is dat teruggebracht naar 101 procent, maar dat is nog veel
te veel, vindt de WRR. Boot: ‘Verlaging daarvan is echt de enige
manier om te zorgen dat huizen niet onder water komen te
staan en hypotheken geen molenstenen worden.’
Bouwers en gemeenten hebben belang bij hoge woning-
prijzen, schaarste. Dus wordt er te weinig gebouwd
Hypotheken zijn voor banken en andere financiële instellingen
heerlijke producten: het risico op wanbetaling is uiterst laag en
hypotheken zijn makkelijk door te verkopen, waardoor ze van
de balans van de bank verdwijnen en de bank weer meer nieuwe
leningen kan uitgeven. Én hypotheken zijn een soort perpetuum
mobile: door hypotheekverstrekking stijgt de huizenprijs, wat
weer zorgt voor hogere hypotheken, die weer zorgen voor
hogere huizenprijzen. ‘Geen wonder dat de banken zich met
hand en tand verzetten tegen het beperken van de maximale
hypotheek, zegt Leuvens onderzoeker Rodrigo Fernandez. Hij
maakt zich zorgen over het doorverkopen van hypotheken, dat
ze extra afhankelijk maakt van het reilen en zeilen van de
internationale financiële industrie.
Hoe goed getimed het advies van de WRR ook was, de
hypotheekrenteaftrek en de hoge huizenschuld waren tijdens de
afgelopen verkiezingen geen onderwerp. In tegenstelling tot
2012, toen de woningmarkt een van de belangrijkste thema’s
was. In fundamentele zin is er sindsdien weinig
veranderd. Boot: ‘Maar het is nu eenmaal ongelooflijk lastig om
aandacht te krijgen voor een thema als de zon schijnt, of lijkt te
schijnen.’ Eerder al riepen ook de OESO en het IMF Nederland
op om juist nu de hypotheekrenteaftrek aan te pakken, nu de
rente zo laag is dat het mensen weinig pijn doet. In de
verkiezingsprogramma’s voor 2017 komt het woord
hypotheekrente nauwelijks voor. Uit de doorrekening van de
programma’s door het CPB blijkt dat een aantal partijen de
aftrek nog wel wil verminderen. D66, GroenLinks, SP, Partij
voor de Dieren en DENK willen de aftrek sterker en sneller
afbouwen, de ChristenUnie en de PVDAwillen de aftrek
‘aftoppen’ zodat het belastingvoordeel alleen geldt voor
hypotheken tot een half miljoen. Maar deze partijen hebben
samen geen Kamermeerderheid, waardoor de kans klein is dat
er de komende jaren iets aan de aftrek gebeurt.
2.6 6.De fnuikende wisselwerking tussen koop en huur
De stijgende huizenprijzen drijven ook de huren op. Sinds een
paar jaar bepaalt de WOZ-waarde in belangrijke mate de
huurprijs van sociale huurwoningen. Als de prijzen van
koopwoningen stijgen (en dus de WOZ-waarden), stijgen de
huren. Bovendien bepaalt de WOZ-waarde ook sterk of een
huurwoning ‘geliberaliseerd’ mag worden — de huurprijs is dan
niet langer gereguleerd.
Door de manier waarop huur en koop (of eigenlijk huurbeleid
en koopbeleid) op elkaar inwerken ontstaan meerdere vicieuze
cirkels. Stijgende WOZ-waarden zorgen voor stijgende huren,
waardoor het weer lucratiever wordt om woningen op te kopen
voor verhuur (buy to let), wat de woningprijzen weer verder
opdrijft, waardoor de WOZ-waarden verder stijgen, waardoor
de huren weer verder toenemen, et cetera. De tweede vicieuze
cirkel is dat huurders steeds moeilijker een huis kunnen kopen,
door stijgende huizenprijzen en hogere huren, waardoor ze
minder kunnen sparen voor een koophuis. Daardoor blijven
veel huurders afhankelijk van commerciële verhuurders, die
daardoor hogere huren kunnen vragen, waardoor sparen nog
moeilijker wordt, enzovoort.
Een derde relatie tussen de stijgende woningprijzen en
huurwoningen is meer psychologisch. Door de prijsstijgingen
kunnen gemeenten (en andere grondeigenaren) steeds meer
geld vragen voor bouwlocaties. Daardoor hebben gemeenten het
idee dat ze geld ‘laten liggen’ als ze de grond voor minder van de
hand doen, bijvoorbeeld aan woningcorporaties. De stijgende
huizenprijzen kunnen gemeentelijke grondbedrijven de
financiële ruimte bieden om een deel van de grond extra
goedkoop van de hand te doen, maar het effect in sommige
gemeenten is eerder omgekeerd: hoe meer ze van commerciële
ontwikkelaars kunnen krijgen, hoe vaker de bouw van
betaalbare huur in het gedrang komt.
2.7 7.Het marktmechanisme faalt
Volgens de leer van de vrije markt leiden hogere prijzen tot
meer aanbod, in dit geval de bouw van woningen. En als er
eenmaal genoeg aanbod is, zou de prijs weer moeten dalen, tot
ongeveer de kostprijs. Maar in de periode dat de huizenprijzen
in Nederland de pan uitrezen, daalde het nieuwe aanbod juist.
In 1995 werden er nog 94.000 woningen opgeleverd, in 2003
was dat gedaald tot nog geen 60.000. Dit intrigeerde de
commissie-huizenprijzen misschien nog wel meer dan de
prijsstijgingen. Bouwers, ontwikkelaars en gemeenten, zo
ontdekte de commissie, hebben belang bij hoge woningprijzen
en dus bij schaarste. Bewust en onbewust wordt er daardoor te
weinig gebouwd. In tijden van stijgende woningprijzen is het
voor zowel ontwikkelaars als grondeigenaren (waaronder
gemeenten) bovendien financieel gunstig om de bouw van
woningen uit te stellen: straks krijg je er nog meer voor. En
doordat het rijk zich heeft teruggetrokken uit alles wat met
ruimtelijke ordening en woningbouw te maken heeft, liet de
landelijke overheid het gebeuren.
De prijsstijgingen van de afgelopen jaren hebben ook niet tot
toenemende nieuwbouw geleid. Er wordt weliswaar meer
gebouwd dan op het dieptepunt van 2014 (slechts 43.000
opgeleverde woningen, door de economische crisis en doordat
woningcorporaties nauwelijks meer bouwden), maar met
53.000 woningen in 2016 schiet het nog altijd niet op.
Overigens is het ook maar zeer de vraag of het tweede deel van
de economische theorie opgaat, namelijk dat prijzen zullen
afnemen als het aanbod eenmaal toeneemt. Volgens Maarten
van Poelgeest, oud-wethouder in Amsterdam, is in de geliefde
steden en wijken zelfs het omgekeerde aan de hand. ‘Hoe meer
er gebouwd wordt, hoe aantrekkelijker de stad wordt. Er komen
meer voorzieningen, er komt meer reuring. Nieuw aanbod
maakt de vraag dus juist weer groter — en de huizenprijzen
hoger.”
Discussies over het woonbeleid kenmerken zich de afgelopen
jaren door een focus op effectbestrijding. Is het voor starters
moeilijk een koopwoning te bemachtigen? Dan moeten de
hypotheekregels maar soepeler. Worden vermogensverschillen
door woningbezit steeds groter? Dan moeten ook lage inkomens
de kans krijgen met die vermogensopbouw mee te doen. Zijn er
te weinig huurwoningen voor middeninkomens? Dan moeten
beleggers financieel gestimuleerd worden om huurwoningen
aan te bieden. Het is effectbestrijding die nieuwe problemen
creëert en bestaande problemen verergert. Een fundamentelere
aanpak bestaat uit het opheffen van de belastingvoordelen voor
huizenbezitters, het aanpakken van speculanten en het zorgen
voor meer betaalbare huurwoningen — door middengroepen
toegang te geven tot sociale huur, door meer te bouwen en door
particuliere huren te reguleren. Nog één keer de commissie-
huizenprijzen, over de situatie vóór 2008: “Waarschuwingen
voor risico’s en oververhitting kwamen van verschillende
kanten: wetenschappers, columnisten, belangenbehartigers, het
Internationaal Monetair Fonds (IMF) en De Nederlandsche
Bank (DNB). De waarschuwingen kwamen echter laat, waren
niet luid genoeg en vonden geen gewillig oor, vanwege het
optimisme ingegeven door de constante stijging van de
huizenprijzen.’
Dit is het derde deel van een serie over woonpolitiek. Het eerste
deel stond in De Groene van 8 maart, het tweede werd op 12
april gepubliceerd. Deze serie is mede mogelijk gemaakt door
Fonds 1877.
2.8 Meer financiële steun voor koop dan voor huur
De Nederlandse overheid steunde in 2016 eigenwoningbezitters
met 11 miljard euro aan korting op de inkomstenbelasting door
de hypotheekrenteaftrek. Het bedrag is relatief laag door de
huidige lage rente; een paar jaar geleden was het nog 14 miljard
euro. Een ander voordeel voor woningeigenaren is dat ze geen
vermogensbelasting hoeven te betalen over het afbetaalde deel
van hun woning, terwijl huurders — als ze een identiek bedrag
sparen of beleggen — wel vermogensbelasting betalen. Dit gaat
jaarlijks om een voordeel van vijf miljard euro. Daar staat
tegenover dat eigenwoningbezitters jaarlijks drie miljard aan
‘eigenwoningforfait’ betalen. Dit brengt de netto steun aan
eigenhuisbezitters op 11 + 5 - 3 = 13 miljard euro.
De steun aan huurders valt beduidend lager uit. Om te beginnen
betalen verhuurders van sociale woningen een heffing van 1,7
miljard per jaar aan de staat, een heffing die verder oploopt
naarmate de WOZ-waarden oplopen. De overheid staat wel borg
voor de leningen van woningcorporaties, waardoor die minder
rente hoeven te betalen. Dat scheelt corporaties — en daarmee
huurders — zo’n 600 miljoen op jaarbasis. Eenzelfde soort
regeling is er echter voor kopers: de nationale
hypotheekgarantie (voor een hypotheek van maximaal zo’n
250.000 euro). De NHG drukt de rente en dekt financiële
risico’s af.
Bij het vergelijken van de tegemoetkomingen voor huurders en
kopers wordt vaak de huurtoeslag meegerekend, zo’n 4 miljard.
Goed beschouwd is dit geen steun aan huurders in algemene
zin, maar aan de allerlaagste inkomens. Tel je de huurtoeslag
toch mee, en de eerdergenoemde borgstelling ook, dan kom je
op jaarlijks 2,9 miljard aan steun voor huurders versus 13
miljard steun aan kopers.
Het Centraal Planbureau (CPB) noemt in zijn rapporten hogere
bedragen aan steun voor huurders. Dat komt doordat het CPB
het als ‘subsidie’ beschouwt dat de huur van sociale
huurwoningen lager is dan ze zou kunnen zijn zonder
huurprijsregulering.
Wat de woonsteun aan lage inkomens betreft: er gaan
regelmatig geluiden op om de huurtoeslag ‘eigendomsneutraal’
te maken, door deze ook te geven aan kopers met lage
inkomens. Het is de vraag of dit verstandig is, want daarmee
stimuleert de overheid dat mensen met zeer lage inkomens hoge
schulden aangaan. Kopen betekent per definitie grote financiële
risico’s nemen. ledere overheidssteun voor koopwoningen drijft
in de huidige markt bovendien de prijzen verder op, waardoor
met name lage iinkomens slechter af zijn.
| Raadsadres | 24 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2017
Afdeling 1
Nummer 309
Datum akkoord 20 april 2017
Publicatiedatum 21 april 2017
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest van 27 februari 2017 inzake
cameratoezicht tegen de overlast op het parkeerterrein Riekerweg in stadsdeel
Nieuw-West.
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragenstelster:
De fractie van de Partij van de Ouderen in de Amsterdamse gemeenteraad vindt het
‘stuitend’ dat de stadsdeelvoorzitter Nieuw-West zijn neus ophaalt voor de zorgen van
de omwonenden rondom het parkeerterrein Riekerweg in stadsdeel Nieuw-West.
Al jarenlang hebben ze daar last van hangjongeren, vandalisme en vernielingen.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van de Partij van
de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en
wethouders gesteld:
1. Is het college bekend met het bericht ‘Geen cameratoezicht bij
parkeerplaats Riekerweg ondanks wens bewoners! 12
Antwoord:
Ja.
Toelichting door vragenstelster:
Al jarenlang hebben bewoners rondom de parkeerplaats Riekerweg ernstige last van
hangjongeren, vandalisme en vernielingen.
2. Kan het college duiden waarom uw stadsdeelvoorzitter weigert om de
nadrukkelijke wens van bewoners — te weten cameratoezicht — over te
nemen?
Antwoord:
De voorzitter van de bestuurscommissie neemt, conform het Amsterdams
Beleidskader Cameratoezicht, het standpunt in dat cameratoezicht enkel in
combinatie met andere maatregelen wordt ingezet, en pas op het moment dat de
andere maatregelen niet leiden tot het gewenste resultaat. Ook heeft hij in een
bijeenkomst met betrokkenen gewezen op de wens van de raad, terughoudend te
zijn met cameratoezicht. In een door betrokkenen als vruchtbaar ervaren
bijeenkomst met omwonenden en gebruikers van het volkstuincomplex op
1 AT5, 26 februari 2017.
1
Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 1 Gemeenteblad
Nummer 2 april 2017 Schriftelijke vragen, maandag 27 februari 2017
26 januari 2017 heeft de heer Baâdoud uitgelegd dat er nog minder vergaande
maatregelen zijn te nemen, alvorens overwogen kan worden cameratoezicht aan
te vragen. Met betrokkenen zijn afspraken gemaakt over onder meer: verbetering
van de verlichting, aanpassing van de toegang tot de parkeerplaats, alsmede het
uitvoeren van een veiligheidsschouw.
Met de politie zijn afspraken gemaakt om incidenten beter te melden en af te
handelen. De verwachting is dat de gemaakte afspraken betere en betrouwbare
incidentcijfers gaan opleveren en aldus het inzicht in de aard en omvang van de
problematiek zullen verbeteren.
3. Wil het college — middels mobiele tijdelijke camera's — alsnog zorgen voor
meer directe veiligheid rondom het parkeerterrein Riekerweg, teneinde
tegemoet te komen aan het daadkrachtig bestrijden van de overlast waar
omwonenden al jarenlang last van hebben? Zo neen, waarom niet?
Antwoord:
Er is besloten tot het uitvoeren van een aantal andere, minder vergaande
maatregelen om de veiligheid te verbeteren. Zie verder de beantwoording bij
vraag 3. Er is met betrokkenen afgesproken om de situatie na uitvoering van de
afgesproken maatregelen te evalueren. Mocht daartoe gerede aanleiding zijn, dan
kan cameratoezicht alsnog worden overwogen. De afgelopen maanden is het
rustig geweest, zonder incidenten.
Op 18 mei 2017 is de volgende bewonersavond. Dan worden de uitkomsten van
de gebiedsscan en de implementatie van de genomen maatregelen besproken.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester
2
| Schriftelijke Vraag | 2 | discard |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2019
Afdeling 1
Nummer 1655
Ingekomen op 16 oktober 2019
Ingekomen in raadscommissie WB
Te behandelen op 6/7 november 2019
Onderwerp
Motie van het lid Boomsma inzake de Begroting 2020 (Van hoog naar laag ook voor
huurders van particuliere sociale woningen)
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2020.
Constaterende dat:
— er Amsterdammers zijn die in een sociale huurwoning van een particuliere
verhuurder wonen, maar graag willen verhuizen naar een benedenwoning,
vanwege bijvoorbeeld hun hogere leeftijd en/of gezondheid;
— deze personen niet in aanmerking komen voor de voorrangsregeling Van hoog
naar laag, omdat deze slechts van toepassing is voor huurders van
woningcorporaties.
Overwegende dat:
— deze personen zich dan gevangen kunnen voelen in hun eigen woning;
gedurende discussies in de gemeenteraad zorgen zijn uitgesproken over het
mogelijk ‘kwijtraken’ van particuliere sociale huurwoningen als een bewoner
vertrekt;
— het belangrijk is dat een huurder naar een geschikte woning kan verhuizen, indien
de eigen woning ongeschikt (geworden) is;
— hetbeleid voor huurders van particuliere sociale huurwoningen en huurders van
sociale woningen van corporaties niet sterk moet afwijken.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Te onderzoeken hoe de Van hoog naar laag-regeling kan worden opengesteld voor
huurders van sociale woningen van een particuliere verhuurder.
Het lid van de gemeenteraad
D.T. Boomsma
4
| Motie | 1 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
% Gemeenteraad
% Schriftelijke vragen
Jaar 2021
Afdeling 1
Nummer SV 19
Datum indiening 23 november 2020
Datum akkoord 29 januari 2021
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Lammeren inzake voorlichting en beleid
omtrent het tegengaan van particuliere houtstook
Aan de gemeenteraad
Toelichting door vragensteller:
In 2017 heeft de fractie van de Partij voor de Dieren Amsterdam schriftelijke vragen gesteld
over de effecten van houtrook. In een reactie beloofde het college dat er in 2020 een peiling
zou plaatsvinden in hoeverre de hinder van houtrook in Amsterdam aanwezig is. De
resultaten van deze peiling zouden in 2021 gepubliceerd worden. Verder stelde het college
dat zij alleen bevoegd zijn om voorlichting te geven op dit thema. *
In 2019 is het Actieplan Schone Lucht gepubliceerd. In het actieplan wordt houtstook
genoemd als zwaar vervuilend voor de lucht: “De hoeveelheid fijnstof die vrijkomt bij het
verbranden van 1 kg hout in een moderne kachel is evenveel als 350 km rijden ín een
vrachtwagen. Een flink stokende buur is even slecht voor de gezondheid als een drukke weg
voor de deur.” Het aantal gezondheidsklachten over houtrookoverlast nam de afgelopen
jaren fors toe?
Naar aanleiding van deze zorgelijke ontwikkeling heeft het college (en de GGD) een aantal
doelen gesteld:
— eind 2019 gaat er een voorlichtingscampagne van start. (In 2019 heeft het rijk
voorlichtingsmateriaal gemaakt dat door gemeenten gebruikt kunnen worden.3)
— opstellen beleidskader houtstook en decentrale verbranding van houtpellets ten
behoeve van energievoorziening voor woningen en kantoren in de woonomgeving (eind
2019).*
— onderzoek naar mogelijkheden voor het opstellen van regels ter beperking van
houtstook in het nieuwe horecabeleid;
— _ onderzoek naar bijdrage van houtstook aan luchtkwaliteit met burgers (EU-project
i.s.m. Universiteit Utrecht);
— volgend op het beleidskader wordt beleid gevormd over houtstook en biomassa.5
* https://amsterdam. partijvoordedieren.nl{vragen/schriftelijke-vragen-inzake-houtrook
2 https://www.ggd.amsterdam.nl/publish/pages/922440/actieplan schone lucht 2019.pdf (p.39)
3 https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/luchtkwaliteit/functies/hinder-gezondheidseffecten-
houtkachels/voorlichtingsmateriaal-houtstook
4 https://www.gad.amsterdam.nl/publish/pages/g22440/actieplan schone lucht 2019.pdf (p.39)
5 https://www.ggd.amsterdam.nl/gezond-wonen/gezondo2o/luchtkwaliteit/#hbba4ggc5-7c8e-4fg4-addf-
401e96fc7fbd
1
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam
Aeg Sv. Gemeenteraad R
Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020
De fractie van de Partij voor de Dieren maakt zich zorgen over de schadelijke gevolgen van
(particuliere) houtstook voor de gezondheid van Amsterdammers. Steeds meer onderzoek
bevestigt dat er een verband bestaat tussen een slechte luchtkwaliteit en de ernst van de
klachten bij COVID-19 patiënten. Herstellende coronapatiënten ondervinden blijvende
gezondheidsklachten als gevolg van luchtvervuiling, vaak door houtstook in de buurt.
Daarom wil vragensteller graag geïnformeerd worden waar de gemeente nu staat met
betrekking tot het tegengaan van particuliere houtstook, welke resultaten er zijn geboekt,
en welke concrete maatregelen we van dit college nog kunnen verwachten.
Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van de Partij voor de
Dieren, op grond van toenmalig artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van
Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders
gesteld:
1. Is eind 2019 de voorlichtingscampagne over houtstook van start gegaan? Zo ja, hoe zit
de voorlichtingscampagne in elkaar? Heeft het college naast voorlichtingsmateriaal van
het Rijk ook ander materiaal gebruikt?
Antwoord:
Ja, de campagne over houtstook is gestart. Daarbij werd ander materiaal gebruikt dan het
voorlichtingsmateriaal van het Rijk. De gemeente is een samenwerking aangegaan met AT 5.
Het gaat enerzijds om een specifiek op Amsterdam gerichte voorlichting over houtstook en
BBO via de eigen websites van de gemeente en anderzijds om een campagne via
Duurzaamo2o. Het AT5 programma Schone Lucht informeert Amsterdammers via filmpjes -
waarbij een luchtkwaliteitsexpert van de GGD Amsterdam op pad is gegaan - over het
belang van schone lucht. Er zijn diverse filmpjes te zien over luchtkwaliteit, onder andere
over het verbranden/stoken van hout en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van
omwonenden. De communicatiecampagne rond dit onderwerp is gestart in december 2019
en inmiddels afgerond.
Het verschil met eerdere informatie over houtrook heeft vooral te maken met de
samenwerking met partners en de actievere verspreiding van de informatie. De opzet van de
campagne is nadrukkelijk interactief. Er wordt in gesprek gegaan met Amsterdammers over
de diverse aspecten van luchtkwaliteit, houtstook is daar een onderdeel van. AT5 is
geïdentificeerd als het meest geraadpleegde middel voor informatie over dit onderwerp. Het
uitdragen van informatie over luchtkwaliteit en houtstook via AT5 en de GGD leidt tot een
hogere zichtbaarheid voor dit onderwerp en wordt door Amsterdammers gezien als
betrouwbaar. Via de GGD-website over houtstook? wordt ook de nodige informatie gegeven
over houtstook en over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van stoker en
omwonenden. Tegelijkertijd wordt op deze website ook verwezen naar
voorlichtingsmateriaal van andere instanties, onder andere naar informatie van
Milieucentraal en naar de Stookwijzer.
De invulling van de campagne is tot nu toe enigszins beperkt geweest. Dit kwam enerzijds
omdat het Rijk later dan verwacht met voorlichtingsmateriaal kwam (toen het stookseizoen
al was begonnen) en anderzijds door drukte bij de GGD, mede als gevolg van de aanpak van
de problematiek met loden waterleidingen en de Corona-crisis. Er wordt daarom verder
6 https://www.parool.nl/nederland/onderzoekers-2200-coronadoden-te-linken-aan-slechte-
luchtkwaliteit—b7 ca1b6c/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
7 https://www.ggd.amsterdam.nl/gezond-wonen/rook-roet-gezondheid/houtrook/
2
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R
Afdeling sv Gemeenteraad
ummer 19 ve Ie
Datum 2e januari 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020
gewerkt aan een communicatiecampagne. Dit zal waar mogelijk parallel lopen aan de
agenda houtstook (zie ook het antwoord bij vraag 6).
2. Zijn er tastbare resultaten geboekt door deze voorlichtingscampagne? Zo ja, op welke
manier is dit gemeten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er heeft afgelopen zomer (2020) een o-meting plaatsgevonden naar de effectiviteit van
communicatie over luchtkwaliteit in het algemeen. Het onderwerp houtstook is in deze o-
meting meegenomen, waarbij onder meer 800 burgers zijn gepolst. Aangezien het een o-
meting betreft, is nu nog niets bekend over eventuele resultaten en effecten van de
communicatie. Rond de zomer van 2021 wordt opnieuw een meting gedaan.
De voorlichtingscampagne met betrekking tot houtstook is gericht op gedragsverandering
van particulieren die hout stoken. Amsterdam heeft geen overzicht van individuele stokers.
Het is mede daarom niet bekend of individuele stokers naar aanleiding van de campagne
hun stookgedrag hebben aangepast, en zo ja, in welke zin en in welke mate zij dat hebben
gedaan.
Het meten van het effect van houtstook op de Amsterdamse luchtkwaliteit is momenteel
(nog) niet mogelijk omdat we niet precies weten waar de kachels staan en er geen
meetmethode is specifiek voor houtstook.
Wel is informatie bekend vanuit de landelijke emissieregistratie over het aandeel houtrook in
de gemeente. Daaruit is bekend dat de uitstoot van verkeer afneemt, en het aandeel van
houtvuren toeneemt.
3. In hoeverre was deze campagne anders dan “de passief aangeboden informatie op
website GGD”? die voorheen door de gemeente werd gefaciliteerd?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 1.
4. De voorlichtingscampagne over houtstook is breder van opzet geworden. Is er in 2020
een peiling geweest over de mate van hinder van houtrook voor Amsterdammers? Zo ja,
hoe is er gepeild? Graag een uitgebreide toelichting. Zo nee, waarom is dit nog niet
gebeurd?
Antwoord:
In antwoord op eerdere vragen van het lid Van Lammeren van december 2017 heeft het
college aangegeven de Amsterdamse Gezondheidsmonitor (AGM) te gaan gebruiken om te
onderzoeken in hoeverre sprake is van hinder van houtrook in Amsterdam. In de AGM is nu
een vraag opgenomen over geurhinder en van welke bronnen dit afkomstig is, waaronder
houtkachels/open haarden, en barbecues/ vuurkorven. De peiling heeft in 2020
plaatsgevonden.
5. Op welk moment in 2021 worden de resultaten van de peiling verwacht? Welke
vervolgstappen worden ondernomen nadat de resultaten van de peiling openbaar zijn
gemaakt?
8 https://www.ggd.amsterdam.nl/publish/pages/922440/actieplan schone lucht 2019.pdf
(p-39)
3
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam
Aeg Sv. Gemeenteraad R
Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020
Antwoord:
De resultaten van de AGM zijn voor de zomer 2021 gereed en zullen dan openbaar worden.
Zodra de resultaten bekend zijn, zal het college op basis daarvan het nemen van eventuele
maatregelen in overweging nemen.
6. Is het opstellen van beleidskader “houtstook en decentrale verbranding van houtpellets
ten behoeve van energievoorziening voor woningen en kantoren in de woonomgeving”
al afgerond? Zo ja, welke concrete acties zijn er vit dit beleidskader geformuleerd? Hoe
gaat het met de voortgang van deze acties? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Op dit moment wordt gewerkt aan een beleidskader houtstook en de decentrale
verbranding van houtpellets ten behoeve van energievoorziening voor woningen en
kantoren. De verwachting is dat dit in het tweede kwartaal aan de raad kan worden
voorgelegd.
Verder heeft Amsterdam zich begin van dit jaar aangesloten bij het landelijke Schone Lucht
Akkoord (SLA). Houtstook is een van de thema's van dat akkoord. In het kader van het SLA
kijken de samenwerkende overheden (Rijk, provincies, gemeenten) naar een mogelijke
aanpak van de problematiek met betrekking tot houtstook.
7. Ishetonderzoek naar mogelijkheden voor het opstellen van regels ter beperking van
houtstook in het nieuwe horecabeleid afgerond? Zo ja, wat zijn de hoofdconclusies en
welke vervolgacties kan/wil het college nemen om houtstook bij horeca te beperken?
Antwoord:
Het onderzoek dat hier bedoeld wordt, betreft de Pilot Omgevingswet Geur in de horeca die
eind 2019 is gestart. Deze pilot gaat specifiek over de voedselbereiding in de horeca en niet
over de inzet van houtstook bij ruimteverwarming of de bereiding van warm tapwater. De
pilot is - mede door Corona — nog niet afgerond. Er zijn dus nog geen hoofdconclusies en
eventuele vervolgacties te benoemen. In 2021 zal de pilot worden afgerond en kunnen de
resultaten worden gedeeld.
8. Is het onderzoek naar bijdrage van houtstook aan luchtkwaliteit met burgers (EU project
i.s.m. universiteit Utrecht) afgerond? Zo ja, welke (extra) acties neemt het college naar
aanleiding van dit onderzoek?
Antwoord:
Nee, dit EU-onderzoek is nog niet afgerond. Een deel van het onderzoek moest helaas
vanwege Corona in de vroege lente van 2020 worden afgebroken. In de winter van
2020/2021 gaat een vervolg onderdeel van het onderzoek van start. De GGD Amsterdam
werkt hieraan mee. Dit onderzoek wordt gecombineerd met onderzoek in het kader van het
landelijke Schone Lucht Akkoord (SLA), dat op 13 januari 2020 ook door Amsterdam is
ondertekend. Hierbij worden verschillende meetmethodes met elkaar vergeleken. Onder
andere wordt gekeken hoe het aandeel van houtrook gedetecteerd kan worden in het
mengsel aan luchtvervuilende stoffen. De GGD Amsterdam is partner in dit onderzoek. Er
wordt samengewerkt met de Universiteit van Utrecht (IRAS), het rijk, het RIVM en TNO. Dit
landelijke SLA-project gaat deels plaatsvinden op IJburg. Zodra de resultaten bekend zijn,
zal het college op basis daarvan het nemen van eventuele maatregelen in overweging
nemen.
4
Jaar 2021 Gemeente Amsterdam
Aeg Sv. Gemeenteraad R
Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020
g. Ziet het college dat de onderzoeken die een relatie tussen luchtkwaliteit en de ernst van
klachten bij COVID-g patiënten onderschrijven toenemen? Zo ja, ziet het college
daarmee ook de noodzaak om meer regelgeving te realiseren ten gunste van de
luchtkwaliteit?
Antwoord:
Het college is bekend met de relatie die wetenschap legt tussen luchtkwaliteit en de ernst
van klachten bij COVID-19 patiënten. In gebieden met veel luchtvervuiling hebben vaak
meer mensen last van longziekten en hart- en vaatziekten. Tegelijkertijd lopen mensen met
long- en hart- en vaatziekten een groter risico op een ernstig verloop bij een Corona-infectie.
Blootstelling aan rook is ongunstig voor de weerstand. Berichten in diverse media hebben
gemeld dat er in gebieden met meer luchtverontreiniging (hogere concentraties aan fijnstof)
meer sterfte als gevolg van het Coronavirus zou zijn. Het is echter nog te vroeg om te
kunnen beoordelen of er daadwerkelijk een oorzakelijk verband is. In haar brief van 4 mei
2020 aan de Tweede Kamer (lenW/BSK-2020/68239) heeft Staatssecretaris Van Veldhoven
van Infrastructuur en Waterstaat (naar aanleiding van Kamervragen van het lid Van Esch
(PvdD) over het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met
het COVID-19 virus verslechtert) gemeld dat het RIVM de mogelijkheden verkent om de
relatie tussen veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Het college kijkt met
belangstelling vit naar de uitkomsten van dat onderzoek en zal te zijner tijd de GGD vragen
om te beoordelen of - en zo ja, in hoeverre - die resultaten van toepassing zijn op een
stedelijke situatie zoals die zich in Amsterdam voordoet.
Het is nog te vroeg om nu al uitspraken te doen over de noodzaak van meer regelgeving,
mede in verband met verwachte ontwikkelingen ten aanzien van Corona-
vaccinatieprogramma’s in de loop van 2021. Overigens wijst het college erop dat de
luchtkwaliteit in onze stad aanzienlijk zal verbeteren door de uitvoering van het huidige
maatregelpakket van het Amsterdamse Actieplan Schone Lucht. Amsterdam hoopt
daarmee vanaf 2030 te voldoen aan de strenge advieswaarden die de World Health
Organization (WHO) hanteert ten aanzien van luchtkwaliteit.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris
5
| Schriftelijke Vraag | 5 | train |
> < Gemeente
Amsterdam
Motie
Datum raadsvergadering 22 april 2021
Ingekomen onder nummer 293
Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 26 april 2021
Onderwerp Motie van het lid Van Schijndel inzake aanpak Covid-19
Onderwerp
Motie van het lid Van Schijndel inzake de aanpak van Covid-1g en de verantwoordelijkheid van het
college ter zake
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De Raad,
Gehoord de discussie over de voorgangsbrieven aanpak Covid-19
Constaterende dat:
-_artikel 2 WPG het college aanspoort gezondheidsbeschermende maatregelen te nemen in
tijden van een epidemie;
-__dit voorschrift niet betekenisloos wordt indien het Rijk de leiding heeft bij de bestrijding
van een epidemie;
-__hetcollege een eigen verantwoordelijkheid heeft en houdt;
- Dat erredelijke grond is voor twijfel over de juistheid van de door het Rijk voorgeschreven
aanpak nu deze in hoofdzaak bestaat uit het opleggen van vrijheidsbeperkingen, waar-
mee wordt miskend dat andere, gezondheidsbeschermende maatregelen wellicht meer
zoden aan de dijk zetten;
- bedoelde gezondheidsbeschermende maatregelen kunnen bestaan uit een forse opscha-
ling van de (eenvoudige) coronazorg, het helpen van kwetsbaren zichzelf te beschermen
en het beperken van besmettingen op het werk door luchtverversing;
-_bijbestrijding van de epidemie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van
een 4° golf dit najaar door het opduiken van een of meer virulentere mutanten;
-__het college, al dan niet in het verband van de G-4, een eigen informatiepositie moet op-
bouwen om richting het Rijk initiatieven en standpunten te formuleren;
Gemeente Amsterdam Status
Pagina 2 van 2
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders
Al het nodige te doen om medische, economische, maatschappelijke en bestuurskundige kennis te
vergaren om, al dan niet in het verband van de G-4, richting het Rijk inzake de epidemiebestrijding
een volwaardige gesprekspartner te zijn.
Indiener
A.H.J.W. van Schijndel
| Motie | 2 | discard |
X Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2015
Afdeling 1
Nummer 1022
Publicatiedatum 13 november 2015
Ingekomen op 7 oktober 2015
Ingekomen in raadscommissie JC
Behandeld op 5 november 2015
Uitslag Aangenomen
Onderwerp
Motie van het lid Ernsting inzake de Begroting 2016 (verbetering bekendheid Ouder-
Kind-teams).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2016;
Constaterende dat:
— uit de eerste rapportages blijkt dat de Ouder-Kind-teams nog te weinig mensen
bereiken;
— er aan de andere kant geld bij moet omdat deze manier van werken niet direct
leidt tot minder kosten;
Overwegende dat:
— erin de Begroting 2016 bij de doelstellingen wel gesproken wordt over aantallen
bereikte gezinnen door de Ouder-Kind teams, maar niet over hoeveel mensen de
Ouder-Kind-teams kennen;
— goede communicatie en weten van het bestaan van Ouder-Kind-teams cruciaal is
voor het slagen van dit systeem;
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— naast het tellen van het aantal bereikte gezinnen door Ouder-Kind-teams ook de
bekendheid van deze teams in de wijk te meten en hier doelstellingen om de
bekendheid te vergroten aan te koppelen;
— 2016 te gebruiken om nog veel actiever dan nu de Ouder-Kind-teams in de wijk
onder de aandacht te brengen en mensen uit te leggen wat de teams doen en
waarom;
— het onderwerp communicatie en bekendheid mee te nemen in de bespreking van
de rapportages in de raadscommissie voor Jeugd en Cultuur c.a
Het lid van de gemeenteraad
Z.D. Ernsting
1
| Motie | 1 | discard |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Jaar 2020
Afdeling 2
Vergaderdatum 22 januari 2020
Publicatiedatum 5 februari 2020
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 22 januari 2020
Aanwezig: de leden mevrouw Bakker (PvdD), de heer Bakker (SP), de heer
Biemond (PvdA), mevrouw Bloemberg-lssa (PvdD), de heer Blom (GroenLinks), de heer
Boomsma (CDA), mevrouw Bosman (D66), de heer Boutkan (PvdA), de heer Ceder (CU),
de heer Van Dantzig (D66), de heer Ernsting (GroenLinks), de heer Flentge (SP),
mevrouw De Fockert (GroenLinks), mevrouw De Grave-Verkerk (VVD), de heer Groen
(GroenLinks), mevrouw Grooten (GroenLinks), de heer Hammelburg (D66), mevrouw De
Heer (PvdA), mevrouw De Jong (GroenLinks), de heer Karaman (GroenLinks), mevrouw
Kat (D66), mevrouw Kilie (DENK), de heer Kreuger (Forum voor Democratie), mevrouw El
Ksaihi (D66), de heer Van Lammeren (Partij voor de Dieren), mevrouw Martens (VVD),
mevrouw Marttin (VVD), de heer Mbarki (PvdA), mevrouw Nadif (GroenLinks), mevrouw
Nanninga (Forum voor Democratie), mevrouw Naoum Néhmé (VVD), mevrouw Poot
(VVD), mevrouw Van Pijpen (GroenLinks), mevrouw Van Renssen (GroenLinks),
mevrouw Rooderkerk (D66), mevrouw Roosma (GroenLinks), de heer Van Schijndel
(Forum voor Democratie), de heer Schreuders (SP), mevrouw Simons (BIJJ1), mevrouw
Van Soest (PvdO), de heer Taimounti (DENK), de heer Torn (VVD), de heer Vroege (D66)
en de heer Yilmaz (DENK)
Afwezig: mevrouw La Rose (PvdA) en mevrouw Timman (D66)
Aanwezig: burgemeester mevrouw Halsema (Openbare Orde en Veiligheid,
Algemene Zaken, Integraal Veiligheidsbeleid, Juridische Zaken, Internationale
Samenwerking, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken,
Communicatie), de wethouders mevrouw Van Doorninck (Duurzaamheid en Circulaire
Economie, Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Energietransitie en stadsdeel Oost), de
heer Everhardt (Financiën, Economische Zaken, Lucht- en Zeevaart, Deelnemingen,
Zuidas en Marineterrein en stadsdeel Centrum), de heer Groot Wassink (Diversiteit en
Antidiscriminatiebeleid, Democratisering (inclusief Bestuurlijk Stelsel), Coördinatie
Bedrijfsvoering, Inkoop, Sociale Zaken, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden), de heer
Ivens (Bouwen en Wonen, Openbare Ruimte en Groen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn,
Reiniging en stadsdeel Noord), mevrouw Kukenheim (Zorg, Jeugd(zorg), Mbo-agenda,
Beroepsonderwijs en Toeleiding Arbeidsmarkt, Preventie Jeugdcriminaliteit, Sport en
Recreatie, Ouderen en stadsdeel West) mevrouw Meliani (Kunst en Cultuur, Monumenten
en Erfgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en Organisatie,
Gemeentelijk Vastgoed en stadsdeel Nieuw-West), mevrouw Moorman (Onderwijs,
Volwasseneneducatie, Laaggeletterdheid en Inburgering, Voorschool, Kinderopvang en
Naschoolse voorzieningen, Armoede en Schuldhulpverlening en stadsdeel Zuidoost)
Afwezig: mevrouw Dijksma (Water, Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit en
stadsdeel Zuid)
1
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Middagzitting op woensdag 22 januari 2020
Voorzitter: mevrouw F. Halsema, burgemeester
Plaatsvervangend voorzitter: de raadsleden de heer Torn en de heer N.T. Bakker
Raadsgriffier. mevrouw Houtman
Verslaglegging: mevrouw Van de Belt (Notuleerservice Nederland)
De VOORZITTER opent de vergadering om 13.05 uur.
VOORZITTER: Ik open de gemeenteraad van Amsterdam en ik heet u allen
welkom op deze raadsvergadering die naar verwachting uit drie dagdelen zal bestaan.
1.
Mededelingen
Er is bericht van verhindering van de heer Biemond voor de middag en van
mevrouw La Rose wegens privéomstandigheden.
Wethouder Groot Wassink is donderdagmiddag afwezig in verband met de
presentatie van het eindrapport commissie Borstlap/Regulering van werk waarbij minister
Koolmees ook aanwezig zal zijn.
Wethouder Everhardt is donderdagmiddag afwezig in verband met de vergadering
van het hoofdbestuur van de VNG.
Wethouder Kukenheim is vanmiddag als loco-burgemeester aanwezig bij de Nooit
meer Auschwitzlezing.
Tot slot. Vanaf nu zal bij de ordevoorstellen worden uitgegaan van fictieve
voltalligheid. Dat maakt deel uit van de pilot. Dat zal ook nog worden geëvalueerd wat
overigens niet betekent dat iedereen afwezig kan zijn. Uw aanwezigheid wordt zeer op
prijs gesteld.
2.
Vaststellen van de notulen van de raadsvergadering op 18 en 19 december 2019
Conform besloten
3.
Vaststellen agenda
De VOORZITTER: Dan stel ik voor dat we eerst de agenda doorlopen om te zien
of er agendapunten zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
Conform besloten.
4.
Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Ik stel voor eerst na te gaan welke agendapunten zonder
discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
2
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
1° Brief van R.H. van Dantzig, fractievoorzitter van D66, van 17 december
2019 inzake het terugtreden van het duolid Hofland als lid van raadscommissie Werk,
Inkomen en Onderwijs en het benoemen van het duolid De Jager als lid van de
raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs
deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6, Benoemen van een
lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs.
2° Raadsadres van Extinction Rebellion van 12 december 2019 inzake het
instrueren van het Gemeentevervoerbedrijf voor stopzetting van de samenwerking met
Shell en andere vervuilende bedrijven
dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te
stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de
raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
3° Aanbiedingsbrief van de raadsgriffier van de gemeenteraad van Weesp
van 10 januari 2020 inzake de door de gemeenteraad van Weesp op 9 januari 2020 twee
aangenomen moties over het voornemen van burgemeester en wethouders om het
bestuurlijk akkoord Weesp-Amsterdam af te sluiten
deze moties te betrekken bij de behandeling van agendapunt 11, Vaststellen van
het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk akkoord.
4° Raadsadres van het Instituut Fysieke Veiligheid van 9 december 2019
inzake aanbieding van de kennispublicatie De veiligheidsrisico en de gemeenteraad
deze kennispublicatie voor kennisgeving aan te nemen.
5° Raadsadres van GEEN N1 van 15 december 2019 inzake een reactie op
de Voortgangsbrief Evenementen
dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te
stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de
raadscommissie Algemene Zaken.
6° Afschrift van een brief van een burger, gericht aan de burgemeester, van
13 december 2019 inzake herstel van de constitutionele orde met betrekking tot het
vraagstuk Israël en Amsterdam
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
De kabinet-bijlagen liggen ter inzage bij de raadsgriffie.
7° Raadsadres van BIZ Beethovenstraat en Jesse Jewelry van 19 december
2019 inzake een voorstel voor de aanpak van parkeerboetes in Amsterdam naar het
voorbeeld van de gemeente Deventer
3
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
8° Brief van de gemeente Almelo van 19 december 2019 inzake aanbieding
van de door de gemeenteraad van Almelo aangenomen motie Trap-op-trap-af van het
gemeentefonds
Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen.
g° Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake
aanbieding van het onderzoeksprogramma 2020 van de Rekenkamer Amsterdam
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
10° Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake
aanbieding van het rapport vijfde deelonderzoek Bruikbaarheid van indicatoren —
Uitkeringsschuld
Besloten is dit rapport voor kennisgeving aan te nemen.
11° Brief van Let's Talk About Tech, StopUMTS en Stichting EHS van 18
december 2019 inzake aanbieding van de “Informatiemap 5G en Gezondheid’, bestemd
voor de gemeenten
Besloten is deze informatiemap voor kennisgeving aan te nemen.
12° Raadsadres van de Vereniging Comité Buurtbelang van 2 december 2019
inzake het afbouwen van het budget voor groene bewonersinitiatieven “Groen in de Buurt”
in Zuid
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 36, Kennisnemen van het vervolg van de Uitvoering van het amendement
Bosman c.s. (1357) inzake de begroting 2017 “Groen in de Buurt 2020” ev.
13° Raadsadres van een burger van 14 december 2019 inzake het overvolle
speelschema voor het Openluchttheater Vondelpark in 2020
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Algemene Zaken.
14° Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake investering in
elektrische laadinfrastructuur in parkeergarages in de Buiksloterham
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
4
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
15° Brief van de gemeente Montferland van 24 december 2019 inzake
aanbieding van de door de gemeenteraad van Montferland aangenomen motie Vreemd
‘Samen Trap-op-trap-af'
Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen.
16° Raadsadres van een burger van 26 december en een aanvulling van 27
december 2019 inzake enkele correcties op de huisvestingsverordeningen 2016 en 2020
Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Wonen en
Bouwen.
Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest.
17° Raadsadres van een burger van 28 december 2019 inzake de
verkeersproblemen in de westelijke grachtengordel
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
18° Brief van het Commissariaat voor de Media van 22 november 2019 inzake
de stand van zaken voor de aanwijzingsprocedure van de lokale publieke media-instelling
Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam)
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
19° Aanvullende brief van het Commissariaat voor de Media van 16 december
2019 op de brief van 22 november 2019 inzake verleend uitstel voor het indienen van
zienswijzen op de aanwijzingsprocedure voor de Stichting Toon Beeld Lokale Omroep
Amsterdam (C-Amsterdam)
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
20° Raadsadres van een burger van 18 december 2019 inzake aanbieding
van de notitie “Gaan woningcorporaties nog overstappen? Mogen ze niet? Hoe is het
mogelijk’ - over een gebrek in de overstapregeling eeuwigdurende erfpacht
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
21° Raadsadres van Beth Shalom Cordaan van 23 december 2019 inzake
verzoek om uitstel van de vaststelling van de realisatie van het Joods Stadspark in Beth
Shalom tot 31 december 2020
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling.
22° Raadsadres van een burger van 21 december 2019 inzake onderzoek
naar het slavernijverleden en aanbieding van excuses
5
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
23° Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake de aanleg van
de spoorverbinding Lelylijn
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
24° Afschrift van een brief van de Bewonerscommissie Bouwmeester, gericht
aan de Stichting Woonzorg Nederland, van 9 januari 2020 inzake de tijdelijke invulling van
De Drie Hoven
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
25° Afschrift van een brief van een burger, gericht aan het college van
burgemeester en wethouders, van 30 december 2019 inzake mogelijkheden om meer
betaalbare woningen te bouwen en energiemaatregelen te treffen voor woningen in
Amsterdam
Besloten is deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders
te stellen ter afhandeling.
26° Raadsadres van de Wijkraad Zuid-West Amsterdam van 2 januari 2020
inzake het verlenen van subsidie aan welzijnswerk van de Stichting Combiwel Buurtwerk
voor de redding van Huis van de Wijk Lydia
Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Zorg, Jeugdzorg
en Sport.
Gewijzigd op verzoek van mevrouw De Grave-Verkerk.
27° Raadsadres van de Stichting Maluku4Maluku van 7 januari 2020 inzake
een verzoek om een financiële bijdrage voor de slachtoffers van de natuurramp op Ambon
en de Molukse eilanden
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
28° Raadsadres van een burger van 7 januari 2020 inzake het
damhertenbeheer van de Amsterdamse Waterleidingduinen
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
29° Raadsadres van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse
binnenstad van 7 januari 2020 inzake de Oude Kerk naar aanleiding van de
beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Boomsma, N.T. Bakker en
Nanninga over het in stand houden en tonen van de monumentale waarde van de Oude
Kerk
6
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering.
30° Raadsadres van de Huurdersvereniging Centrum van 5 december 2019,
binnengekomen bij de raadsgriffie op 7 januari 2020, inzake een nadere in- en aanvulling
op het rapport ‘Een nieuwe historische binnenstad’
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Algemene Zaken.
31° Raadsadres van de Mentrum Kliniek van 18 november 2019,
binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake een verzoek voor een aantal
gedepersonaliseerde museumkaarten
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering.
32° Raadsadres van een burger van 23 december 2019, binnengekomen bij
de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake de aanleg van een fietsers- en
voetgangerstunnel onder het IJ achter het Centraal Station
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
33° Raadsadressen van De Beddenspecialist aan de Vuurwerkerweg van 2
december en van een aantal bedrijven aan de Draaierweg en de Metaalbewerkersweg
van 10 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake
plannen om het bedrijventerrein Metaalbewerkersweg te transformeren tot de
Klaprozenbuurt en de gevolgen voor de daar gevestigde bedrijven
Besloten is deze raadsadressen te agenderen in de raadscommissie Ruimtelijke
Ordening.
Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest.
34° Raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties
van 8 januari 2020 inzake de Agenda Amsterdam Autoluw
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
35° Raadsadres van de Stichting Zosenerdam van 7 januari 2020 inzake het
volgen van de uitgebreide aanvraagprocedure van vergunningen voor het gebied oostelijk
Amsterdam Noord
7
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Ruimtelijke Ordening.
36° Brief van de gemeente Achtkarspelen van 7 januari 2020 inzake
aanbieding van de door de gemeenteraad van Achtkarspelen aangenomen motie over de
afschaffing van de verhuurdersheffing
Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen.
37° E-mail van PSP'92 van 8 januari 2020 inzake aanbieding van de notitie
van PSP'92 "Wet Versterking Decentrale Rekenkamers - Kamerstuk 35 298
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
38° Raadsadres van een burger van 9 januari 2020 inzake een
vuurwerkverbod voor het gebied Nieuwmarkt, Geldersekade en Zeedijk
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van het
agendapunt Kennisnemen van het plan van aanpak van het consumentenvuurwerk in de
raadsvergadering van 12/13 februari 2020.
39° Brief van mevrouw T. Kuiper-De Haan van 8 januari 2020 inzake de
mededeling van haar terugtreden als duolid van de fractie van de ChristenUnie per 7
februari 2020
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
40° Brief van de heer M.D. Karaman van 14 januari 2020 inzake de
mededeling van zijn ontslag als lid van de gemeenteraad per 14 januari 2020
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
41° Drie brieven van F. Roosma, fractievoorzitter van GroenLinks, van 14
januari 2020 inzake het terugtreden van het lid Nadif als lid van de raadscommissie
Wonen en Bouwen, en het benoemen van het lid Nadif als lid van raadscommissie Kunst
Diversiteit en Democratisering, het lid Ernsting als lid van de raadscommissie Wonen en
Bouwen en het lid Van Pijpen als lid van de raadscommissies Wonen en Bouwen en Zorg,
Jeugdzorg en Sport
Besloten is deze brieven te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6,
Benoemen van leden in raadscommissies.
42° Raadsadres van een burger van 12 januari 2020 inzake het fietspad langs
de Nieuwe Purmerweg
Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Mobiliteit,
Luchtkwaliteit en Duurzaamheid.
Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest.
8
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
43° Raadsadres van de Stichting Natuurlijk IJburg en de Vereniging Vrienden
van het Diemerpark van 12 januari 2020 inzake een reactie op de beantwoording van hun
raadsadres over het recreatief overall-plan voor IJburg en Zeeburgereiland
Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad.
44° Raadsadres, tevens Wob-verzoek, van een burger, van 3 januari 2020
inzake de diefstal van 120.000 euro bij voetbalclub DCG
Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en
wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de
leden van de raadscommissie Zorg, Jeugdsport en Sport.
45° Brief van wethouder Meliani van 17 januari 2020 inzake preventieve
maatregelen met betrekking tot Citrix
Besloten is deze brief te agenderen voor de commissie Kunst, Diversiteit en
Democratisering.
Gewijzigd op verzoek van mevrouw De Heer.
46° Raadsadres van wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van
20 januari 2020 inzake een aanvulling op hun raadsadres van 8 januari 2020 over de
Agenda Amsterdam Autoluw
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
47° Raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 19
januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
48° Brief van wethouder Van Doorninck van 20 januari 2020 inzake de
bestuurlijke reactie op de Discussienota Autoluw en de nadere toelichting op het
besluitvormingsproces
Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 25A,
Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda Autoluw.
49° Brief van wethouders Ivens en Kukenheim van 20 januari 2020 inzake de
stand van zaken d.d. januari 2020 betreffende de loden leidingen in Amsterdam
Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 37,
Kennisnemen van de brief over loden leidingen in Amsterdam.
50° Raadsadres van buurtmakerswerk Kattenburg van 20 januari 2020 inzake
de Agenda Amsterdam Autoluw en de rampzalige gevolgen voor Kattenburg
9
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
51° Brief van wethouder Meliani van 21 januari 2020 inzake het weer
beschikbaar stellen van de externe toegang tot de gemeentelijke ICT-systemen via Citrix
sinds 20 januari 2020 7.00 uur
Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen.
52° Brief van burgemeester Halsema van 21 januari 2020 inzake nadere
informatie over de locatieprofielen voor evenementen naar aanleiding van het
Volksinitiatief van Mokum Reclaimed
Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8,
Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene Plaatselijke
Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten evenementen kan
worden gebruikt.
53° Aanvullend raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade
Kwartier van 21 januari 2020 op hun raadsadres van 19 januari 2020 inzake het verzoek
om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw, namens bewoners van de
Zeeheldenbuurt en Spaarndammerbuurt vanwege de nonstop overschrijding van de
normen voor luchtkwaliteit in hun buurt
Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
54° Mededeling van het Plantage Weesperbuurt Overleg van 21 januari 2020
op het raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt van 8 januari 2020 over de Agenda
Amsterdam Autoluw dat zij niet als medeondertekenaar vermeld willen worden aangezien
zij zelf nog een standpunt willen formuleren over dit onderwerp
Besloten is deze mededeling desgewenst te betrekken bij de behandeling van
agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’.
55° Brief van wethouder Moorman van 21 januari 2020 inzake de uitspraak
van de rechtbank Amsterdam over het Cornelius Haga Lyceum
Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 5, het
Mondelingevragenuur.
5.
Mondelingevragenuur
Dit punt wordt even aangehouden.
5A
Afscheid van het raadslid M.D. Karaman
10
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Dit punt wordt even aangehouden.
5B
Onderzoek van de geloofsbrieven en installatie van het kandidaat-lid J.F. van
Pijpen
Dit punt wordt even aangehouden.
6.
Benoemen van een lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs
Dit punt komt in het stemblok terug.
7.
Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr.
34)
Dit punt komt in het stemblok terug.
8.
Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene
Plaatselijke Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten
evenementen kan worden gebruikt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 4).
Dit punt is afgevoerd en verschoven naar de volgende raadsvergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Dit punt wordt nu uitgesteld, maar er was een aantal
ingekomen stukken dat we daarbij zouden behandelen. Ik ga ervanuit dat die dan ook
meegaan naar de volgende vergadering.
De VOORZITTER: Dat lijkt mij vanzelfsprekend.
9.
Ongegrond verklaren van de bezwaarschriften gericht tegen het besluit tot
onttrekking van een deel van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg aan het openbaar
verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 5)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest voor een
stemverklaring
Mevrouw VAN SOEST (stemverklaring): Wij zijn het er niet mee eens. Er leven
enorme bezwaren bij de mensen in Amsterdam-Noord en die worden niet serieus
genomen. In augustus vorig jaar hebben wij nog een hele set vragen ingediend. Ook daar
was de beantwoording niet naar wens. Wij zijn er dus niet voor dit ingediende bezwaar
zomaar ongegrond te verklaren en wij zien liever dat het serieus wordt genomen.
Dit punt is gehamerd
11
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 5 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
10.
Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 8)
Dit punt wordt even aangehouden.
11.
Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk
akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 11)
Dit punt wordt even aangehouden.
12.
Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren
oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van de
bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 15)
Dit punt wordt even aangehouden.
13.
Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 17)
Dit punt wordt even aangehouden.
14.
Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische
taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 32)
Dit punt wordt even aangehouden.
15.
Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op
bovengrondse metrostations (Gemeenteblad afd. 1, nr. 30)
Dit punt wordt even aangehouden.
16.
Uiten van wensen en bedenkingen over het verlengen van de
achtervangovereenkomst met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw voor de periode
van één jaar (Gemeenteblad afd. 1, nr. 22)
Dit punt is gehamerd.
12
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 22 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
17.
Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Bakema Park Zuid
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 24)
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 24 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
18.
Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Borneo Sporenburg en
Rietlanden 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 25)
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 25 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
19.
Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen
van een uitvoeringskrediet (Gemeenteblad afd. 1, nr. 28)
Dit punt wordt even aangehouden.
20.
Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’ (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 31)
Dit punt wordt even aangehouden.
21.
Wijzigen van de Parkeerverordening 2013 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2045)
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2045 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
22.
Vaststellen van de Verordening klankbordgesprekken burgemeester en raad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 2022)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
13
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Mevrouw VAN SOEST: Ik wil eigenlijk bezwaar maken tegen het feit dat de heer
Ernsting in de commissie komt zitten. Het is een GroenLinkswethouder en het gaat over
de burgemeester van dezelfde partij. Daarom wil ik mijn afkeuring daarover uitspreken.
De VOORZITTER: Nu vind ik het buitengewoon vervelend dit te moeten zeggen.
Als eerste is de heer Ernsting raadslid en als tweede heeft de burgemeester hier geen
plaats namens een partij en als derde zijn de stemmingen geheim.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Ik wil alle raadsleden bedanken voor de inzet die ze
extra doen naast het raadswerk.
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2022 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
23.
Benoemen van de voorzitter en leden van de commissie Klankbordgesprekken
burgemeester (Gemeenteblad afd. 1, nr. 33)
Dit punt komt in het stemblok terug.
24.
Vaststellen van het voorschot op de vergoeding aan de fracties in de
stadsdeelcommissies voor het eerste kwartaal in 2020 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 7)
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2020 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.
25.
Actualiteit van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om
maatregelen te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 19)
Dit punt is afgevoerd.
25A.
Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda
Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42)
Dit punt wordt even aangehouden.
De punten 20 en 25A worden gevoegd behandeld.
14
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
26.
Kennisnemen van het rapport ‘De achterkant van Amsterdam. Een verkenning
van de drugsgerelateerde criminaliteit’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2015)
Dit punt wordt even aangehouden.
27.
Kennisnemen van ‘Weerbare mensen, weerbare wijken’, onderdeel van het
programmaplan Terugdringen drugshandel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2016)
Dit punt wordt even aangehouden.
De punten 26 en 27 worden gevoegd behandeld.
27A.
Kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het evaluatierapport Metropoolregio
Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 41)
Dit punt is afgevoerd en doorgeschoven naar de volgende raad.
28.
Kennisnemen van de nota Gendergelijkheid 2019-2022 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
9)
Dit punt wordt even aangehouden.
29.
Kennisnemen van het jaarverslag Amsterdamse aanpak statushouders 2018
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 2025)
Dit punt wordt even aangehouden.
30.
Kennisnemen van de Economische Verkenningen MRA 2019 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 12)
Dit punt is afgevoerd en verschoven naar de volgende raad.
31.
Kennisnemen van het onderzoek naar de positie van Schiphol en de luchtvaart in
Nederland van Dr. W.J.J. Manshanden en Drs. L. M. Bus (Gemeenteblad afd. 1, nr. 13)
Dit punt wordt even aangehouden.
32.
Kennisnemen van de brief inzake het onderzoek ultrafijn stof rondom Schiphol
van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Gemeenteblad afd. 1, nr. 14)
Dit punt wordt even aangehouden.
15
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
De punten 31 en 32 worden gevoegd behandeld.
33.
Kennisnemen van berichtgeving dat zestien Amsterdamse basisscholen een week
gaan sluiten vanwege het lerarentekort (Gemeenteblad afd. 1, nr. 16)
Dit punt wordt even aangehouden.
34.
Kennisnemen van de stand van zaken van het lerarentekort (Gemeenteblad afd.
1, nr. 18)
Dit punt wordt even aangehouden.
De punten 33 en 34 worden gevoegd behandeld.
35.
Kennisnemen van de Armoedemonitor 2018 en het rapport Werkende minima in
Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 10)
Dit punt wordt even aangehouden.
36.
Kennisnemen van het vervolg van de Uitvoering van het amendement Bosman
c.s. (1357) inzake de begroting 2017 Groen in de Buurt 2020 e.v. (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 20)
Dit punt wordt even aangehouden.
37.
Kennisnemen van de brief over loden leidingen in Amsterdam (Gemeenteblad afd.
1, nr. 21)
Dit punt wordt even aangehouden.
38.
Kennisnemen van de notitie Betaalbaar, open en duurzaam, het afwegingskader
voor een waardevolle aardgasvrijtransitie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 23)
Dit punt wordt even aangehouden.
39.
Kennisnemen van het ambitiedocument van het recreatieschap Twiske Waterland
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 26)
Dit punt is afgevoerd.
40.
16
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Kennisnemen van de brief met antwoorden op aanvullende vragen uit de
commissie Ruimtelijke Ordening inzake onder andere tenders en voortdurend erfpacht en
in het bijzonder erfpacht in de Houthaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 27)
Dit punt is afgevoerd op verzoek van mevrouw Naoum Néhmé.
41.
Kennisnemen van het ‘Minimaliseren gezondheidsschade door drugsgebruik’,
onderdeel van het programmaplan Gezondheidspreventief Drugsbeleid (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 29)
Dit punt wordt even aangehouden.
42.
Bekrachtigen van de geheimhouding (Gemeenteblad afd. 1, nr. 6)
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 06 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
Ik meld u nog even dat aan het einde van stemblok 3, dat wil zeggen
morgenmiddag, een test zal plaatsvinden met elektronisch stemmen en u wordt allemaal
dwingend verzocht daarbij aanwezig te zijn om de test zo voorspoedig mogelijk te laten
verlopen.
Dan keren we nu terug naar de agenda.
Voorzitter: de heer Torn
5.
Mondelingevragenuur
Vragen van het lid Ceder inzake het bericht dat de gemeente Amsterdam gebruik
maakt van verouderde software
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder.
De heer CEDER: Vorige week werd bekend dat de gemeente Amsterdam nog
steeds werkt met computers met het besturingssysteem Windows 7. Dit
besturingssysteem wordt niet meer geüpdatet en ook sinds dinsdag 14 januari staakte de
beveiliging wat de computers mogelijk vatbaar maakt voor hackpogingen. De
ChristenUnie wil graag enkele vragen stellen over deze ontstane situatie en met name
over hoe het kan dat er dergelijke, verouderde besturingssystemen in gebruik zijn alsook
de ernst van de veiligheidsrisico’s die dat met zich meebrengt. Daarom hebben wij de
volgende vragen.
Allereerst de vraag of er momenteel meer dan een week nadat het nieuws naar
buiten kwam dat de computers op Windows 7 draaien en dat dit mogelijk
17
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
veiligheidsrisico’s met zich meedraagt, nog steeds computers zijn die op Windows 7
draaien. Zo ja, hoeveel? En wanneer zijn deze besturingssystemen dan vervangen door
nieuwere versies? Aanvullend hebben we de vraag of al deze besturingssystemen
inmiddels zowel online als offline zijn voorzien van regelmatige updates door de
leverancier. Dan ook nog de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren? Waarom zijn er op de
dag dat de updates werden stopgezet, nog computers binnen de gemeente die op
Windows 7 draaien? Dit was toch al heel lang bekend? Waarom is het niet gelukt de boel
tijdig op orde te hebben? Dit geldt ook voor de toekomst. Zijn we ondertussen alweer op
de toekomst gericht en gaan we kijken hoe we het updateproces en het vervangen van
besturingssystemen kunnen verbeteren?
En dan tot slot. Al maanden merken wij dat er op verschillende vlakken problemen
zijn met de ICT. Portalen die uit de lucht zijn, internet dat hier af en toe uitvalt en
afgelopen week kwam ook de Citrixkwestie er nog bij. Kan de wethouder mij verzekeren
dat er de afgelopen maanden geen data- of beveiligingslekken hebben plaatsgevonden?
Wij vragen ons als ChristenUnie af of de raad op de hoogte kan worden gesteld van een
mogelijk ICT-verbeterplan dat ook in brede zin gaat kijken naar de situatie en hoe we
daarin verbetering kunnen krijgen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani.
Wethouder MELIANI: De vragen die de ChristenUnie stelt, gaan met name over
veiligheid en over onze ICT. Ik wil eigenlijk benadrukken dat de gemeente dus geen
aanvullende beveiligingsrisico’s heeft gelopen in verband met het gebruik van Windows 7.
Op dit moment werkt de gemeente Amsterdam inderdaad nog met Windows 7. We
hebben in totaal 22.000 werkplekken. Daarvan zijn er 4.500 werkplekken waar we nog
werken met Windows 7. Dat heeft te maken met de hoeveelheid applicaties die we
gebruiken. Nou ja, dat zijn er meer dan 1000. Dat betekent dat de applicaties op elke
werkplek moeten worden getest op Windows 10 en de medewerker die gebruik maakt van
de applicaties en portalen moet er dan bij zitten. De applicatie wordt dan getest of die wel
werkt. Als we zo maar overstappen, dan betekent dat dat we ook de diensten naar de
stad en naar de bewoners niet meer kunnen leveren. Op het moment dat we wisten dat er
op 14 januari inderdaad geen regulier onderhoud zou plaatsvinden op Windows 7, hebben
we gelijk veiligheidsmaatregelen genomen. We wisten dat die datum kwam. En we
hebben aan de leverancier gevraagd om een verlengd beveiligingssysteem zodat we in
ieder geval het onderhoud op een veilige manier kunnen doen. Er is aanvullende
ondersteuning ingekocht. Daarmee kunnen we zeggen dat er dus geen extra
veiligheidsrisico’s zijn anders dan de standaard.
Ik heb net al uitgelegd waarom wij dat systeem gebruiken. Wij lopen dus geen
aanvullende risico's. We wisten dat die reguliere ondersteuning zou stoppen en we
hebben daar gelijk op ingegrepen. Het is niet gelukt dat 14 januari te doen. We werken
met ADW op Windows 7 en ADW Next doen we dan bij Windows 10. Het is een enorm
ICT-landschap. Daar zitten wij bovenop. U noemt eigenlijk verschillende dingen. Citrix is
iets heel anders dan een besturingssysteem. Windows is gewoon een besturingssysteem.
Citrix is meer een systeem waarmee je van buiten naar binnen kunt werken. Dat is een
ander onderdeel. We zien het belang. Ik vind het belangrijk te zeggen dat de raad moet
weten dat we met veilige ICT-systemen werken. We kunnen echter nooit uitsluiten dat
eerdere versies van bijvoorbeeld Windows in andere systemen nodig zijn om die
applicaties werkend te houden. Dat komt door het feit dat sommige applicaties gewoon al
heel lang meegaan.
18
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Dan de vraag over datalekken en beveiligingslekken. Portalen zijn applicaties die
soms niet werken. Dat kan komen door bijvoorbeeld een storing. Dat is iets heel anders
dan bij Citrix. Datalekken en beveiligingslekken zijn twee verschillende dingen. Dus er zijn
geen beveiligings- noch datalekken geconstateerd door het gebruik van Windows 7 na 14
januari.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een vervolgvraag.
De heer CEDER: Een hele korte vraag. De wethouder geeft aan dat er geen
beveiligingslekken zijn geconstateerd na 14 januari 2020. Mijn vraag was natuurlijk
breder. De afgelopen periode, laten we de periode van uw wethouderschap nemen,
hebben er toen datalekken of beveiligingslekken plaatsgevonden? Dat was eigenlijk mijn
vraag.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani.
Wethouder MELIANI: Er is een verschil tussen een datalek en een
beveiligingslek. Op het moment dat er een datalek plaatsvindt binnen een beveiligingslek,
dan moeten wij dat melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Op het moment dat dat
niet zo is, hoeft dat niet. U heeft ook nog iets gezegd over nationaal cybersecurity. Dat is
een adviesorgaan. Wij volgen dat advies op. Het laatste nieuws rond de berichtgeving
over 29 datalekken die zijn geconstateerd bij Citrix, dat is niet bij Amsterdam gebeurd. De
datalekken die gebeuren, melden wij altijd. Maar dat is niet het geval naar aanleiding van
de recente berichtgeving.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom voor een aanvullende vraag.
De heer BLOM: U heeft een brief gestuurd. Ik kon uit die brief niet meteen
destilleren hoe lang u inschat dat het duurt voordat die 4.500 computers zijn overgegaan
op de meest nieuwe software. Ik zou graag willen weten hoeveel het ongeveer kost. Er is
geld gemoeid met de afspraken die U maakt met Windows. Wat kost dat ongeveer?
De VOORZITTER geeft het woord wethouder Meliani.
Wethouder MELIANI: De jaarlijkse kosten bedragen op dit moment 375.000 euro.
Wij hopen — en dat is wat we hebben gepland — in Q2 volledig te zijn overgestapt naar
Windows 10.
De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen
over de verouderde software.
Vragen van het lid Poot inzake een verdacht pakket bij het Joodse restaurant
HaCarmel
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot.
Mevrouw POOT: Vorige week woensdagochtend werd er een verdacht pakketje
gevonden bij het joodse restaurant HaCarmel. Dat restaurant was natuurlijk al eerder
slachtoffer in 2017 van een Palestijns-Syrische vluchteling. Later is het restaurant nog
vele malen besmeurd met antisemitische leuzen. Gelukkig bleek dit vals alarm, maar laten
19
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
we eerlijk zijn, het is gewoon ontzettend ziek om een nepexplosief ergens en al helemaal
bij een joods restaurant neer te leggen. Daarom de volgende vragen aan de
burgemeester.
Kan de burgemeester kort weergeven wat er nu precies is gebeurd? Heeft hij
contact gehad met de eigenaar van het restaurant hierover? Is de dader, degene die het
pakketje heeft neergelegd, al gepakt? Zo nee, doet de politie daar wel onderzoek naar? Is
de politie op zoek naar de dader? Als laatste vraag: welke veiligheidsmaatregelen zijn er
genomen? Ik heb gezien dat het tijdelijke cameratoezicht is verlengd. Daarmee zijn we
heel blij, maar mogelijk zijn er nog meer maatregelen genomen.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Poot willen bedanken voor de vragen
die zij stelt. U heeft gelijk dat het ernstig is, die situatie rond HaCarmel omdat het niet de
eerste keer is. Op dit moment wordt er uitgebreid onderzoek gedaan naar de inhoud van
het pakketje, de herkomst ervan, de dader, het motief. In het belang van het onderzoek
kan ik daarover op dit moment geen uitspraken doen zoals u wellicht zult begrijpen. Op
het moment dat er iemand wordt gepakt en dat het onderzoek is afgerond, zult u daarover
vanzelfsprekend meer horen. Gaat u er maar vanuit dat er uitgebreid politieonderzoek
wordt gedaan. Dat is vanzelfsprekend. Het is inderdaad niet de eerste keer. Zoals u
wellicht weet, was er naar aanleiding van eerdere incidenten een politiecamera
opgehangen. Het is gebruik na verloop van tijd te controleren of die camera nog nodig is.
Vanwege de gevoeligheid ben ik daar zelf langsgegaan. Ik heb daar een gesprek
gevoerd. Dat was ruim anderhalve maand voordat dit incident plaatsvond. Daarover heb
ik gerapporteerd aan de driehoek en daarna hebben we besloten de politiecamera te laten
hangen. Nadat het incident heeft plaatsgevonden, heb ik gebeld met de eigenaar van het
restaurant. Er zal opnieuw een schouw plaatsvinden om te kijken hoe de situatie
eromheen is. Over ongeveer een maand zal een gesprek plaatsvinden met de eigenaar
om te kijken of dat tot extra beveiligingsmaatregelen moet leiden.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot voor een vervolgvraag.
Mevrouw POOT: Dank u wel voor de antwoorden. Ik begrijp dat er nog onderzoek
wordt gedaan. Ik wil graag weten of er aanwijzingen zijn dat het om een antisemitisch
incident gaat. Laat ik de vraag dan zo stellen: wordt een antisemitisch karakter van het
incident wel of niet uitgesloten”?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Ik kan u daarover op dit moment geen informatie
geven. Ik beschik ook niet over die informatie. Vanzelfsprekend wordt niets uitgesloten in
het onderzoek en natuurlijk zal ook worden gekeken naar de motivatie van een potentiële
dader.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig voor een aanvullende
vraag.
De heer VAN DANTZIG: Ik wil als buurtbewoner graag mijn complimenten maken
aan de politie. Het was enorm schrikken bij mij om de hoek, maar ik vond dat er bijzonder
professioneel werd opgetreden. Dat mag echt wel worden gezegd. Ik wil graag aansluiten
20
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
op de vraag van mevrouw Poot over het motief — niet om daarop nu vooruit te lopen, maar
ik merk dat dit binnen de joodse gemeenschap terecht tot heel veel onrust leidt. Ik weet
zeker dat de burgemeester dit wil toezeggen omdat ze eraan hecht hierover zo
transparant mogelijk te zijn. Ik zou er ook zeer aan hechten en dat is mijn vraag aan de
burgemeester om dit zo open mogelijk met de joodse gemeenschap te bespreken om zo
veel mogelijk angsten die leven, weg te nemen die volgens mij vooral voortkomen uit
ongemak en onduidelijkheid. Als we wat moeten doen, wilt u dat dan aan de raad
terugkoppelen?
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Dank voor de vraag. De complimenten die de heer
Van Dantzig maakt, zal ik doorgeleiden naar de politie. Namens de politie zeg ik alvast,
dank u wel. Vanzelfsprekend. Ik heb heel regelmatig contact met de joodse
gemeenschap. Ik ben me heel goed bewust van de zorgen die daar leven. Op het
moment dat we zelf de duidelijkheid hebben of het een politiek of een crimineel motief of
een combinatie van beide is, zullen wij daarover duidelijkheid geven. Wij zullen daarover
ook in gesprek gaan met de joodse gemeente.
De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen
over het pakketje bij HaCarmel.
Vragen van het lid Poot inzake de overlast die bewoners ervaren van de
gekraakte Kemperinggarage door We Are Here
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot.
Mevrouw POOT: Afgelopen vrijdag heb ik samen met buurtbewoners een rondje
gelopen langs deze garage. Ik ben me echt rot geschrokken. Wat een extreme bende is
het daar. Om heel eerlijk te zijn: de wijk verdient dat niet en ook niet de bijbehorende
overlast. Ik zou de burgemeester willen vragen daaraan zo spoedig mogelijk een einde te
maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over het dieselaggregaat. Dat staat de hele dag aan.
Dat stinkt en maakt een extreem lawaai voor de bewoners die op nog geen 25 meter
afstand wonen en die er ook niet van kunnen slapen. Het gaat over de stankoverlast van
de toiletunits die daar zijn geplaatst en ook van dat dieselaggregaat. Dat ruik je in de wijk;
dat ruik je zelfs in het winkelcentrum. Het gaat over de extreme bende die de krakers
achterlaten. Toen ik er was, liepen er ook ratten door de straat. Dat is misschien nog wel
waarover ik me de meeste zorgen maak, die rattenplaag. Ik begreep van onder andere
wethouder Van Doorninck dat er maatregelen zouden zijn getroffen. Nu heb ik
gisteravond opnieuw contact gehad met de bewoners. Ik dacht, ik doe dat specifiek voor
deze raadsvergadering. Ik kan u vertellen, er is niets gebeurd. Er is geen verbetering en
er is niets gebeurd van de zaken die zijn toegezegd. Alstublieft, voorzitter, grijp in. Dit
heeft de buurt niet verdiend.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Poot willen danken voor de vragen die
zij stelt. Voormalig parkeergarage Kempering in Zuid-Oost wordt inderdaad sinds 3
december 2019 gekraakt door een groep van zo’n 50 mensen die daar leven in tentjes.
Het is goed om daarbij te melden dat het pand eigendom is van de gemeente en dat het
21
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
al langere tijd op de nominatie staat om te worden gesloopt. Naar verwachting zou dit
gebeuren in maart. Het maakt deel uit van het ontwikkelgebied. Op 3 december is er
gekraakt en de gemeente heeft hiervan op 13 december aangifte gedaan. Vanwege de
zorgen die er waren in die periode al over de veiligheidssituatie in het gebouw heeft er in
december een schouw plaatsgevonden door de brandweer, politie, een bouwinstructeur
van het stadsdeel. Uit die schouw bleek dat het gebouw op zichzelf niet onveilig is, maar
dat het gebruik moest worden aangepast. Er zijn toen maatregelen getroffen door de
groep samen met organisaties als het Rode Kruis om die aanpassingen te laten
plaatsvinden. Dat betekent onder andere dat er tenten zijn geplaatst en brandblussers. Op
basis van die aanpassingen heeft het Openbaar Ministerie besloten dat er geen reden
was voor een spoedontruiming want er was geen sprake van een onomkeerbare,
onveilige situatie. Ik zou tegen u het volgende willen zeggen. Ik weet van medewerkers
van Openbare Orde en Veiligheid die ook gisteren nog hebben gekeken, dat ze het beeld
dat u schetst, niet herkennen. Maar wij hebben dat altijd buitengewoon serieus te nemen.
Dus ik zou u willen voorstellen dat wij daar opnieuw gaan kijken, dat we ons zullen
verstaan met buurtbewoners en dat we zullen kijken of dat leidt tot verandering van de
situatie. Alleen, tegen u zou ik wel een ding willen zeggen. Bij herhaling, bij verschillende
zaken moet ik overgaan tot ontruiming. Ik wijs u hier toch op het verschil in
verantwoordelijkheden. Niet de burgemeester ontruimt, dat doet het Openbaar Ministerie.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot voor een vervolgvraag.
Mevrouw POOT: Om heel eerlijk te zijn schrik ik er wel van dat de signalen die ik
heb gekregen, de buurtbewoners met wie ik heb gesproken, de andere VVD'ers die langs
die garage zijn gelopen, dat die signalen niet worden herkend. Daar schrik ik echt van. Ik
ben blij dat de burgemeester zegt daar nog een keer langs te willen gaan. Ik wil nog een
keer een oproep doen: alstublieft, neem de buurtbewoners serieus en maak een einde
aan de overlast. Mensen kunnen niet slapen. Mijn vraag, houd u ons alstublieft op de
hoogte.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Eigenlijk heb ik geen nieuwe vraag gehoord. De
toezegging ligt er al: wij zullen ons verstaan met de buurtbewoners. Wij zullen er opnieuw
langsgaan. We zullen kijken of het tot een situatie van overlast leidt. In dat geval kan het
Openbaar Ministerie — want u zegt nu opnieuw dat ik er een einde aan moet maken —
besluiten tot een spoedontruiming. Ik zeg dat toch met nadruk omdat anders de indruk
kan ontstaan dat ik onwillig ben, dat deze gemeente niet meewerkt, maar dit zijn
rechtsstatelijke beslissingen die in alle zorgvuldigheid worden genomen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een aanvullende
vraag.
Mevrouw ROOSMA: Dank voor de woorden van de burgemeester. Ik wil ook mijn
waardering uitspreken voor het werk dat is gedaan door OOV, de brandweer, de politie
om ervoor te zorgen dat het daar veilig is op dit moment. Er verblijft een heel kwetsbare
groep in die garage. Mijn vraag gaat eigenlijk over het volgende. Ik heb begrepen dat er
half maart ontruimd gaat worden. Dan komt er in een keer een grote groep op straat te
staan van ongeveer 60 mensen waartussen een aantal zeer kwetsbare mensen zit. Ik
vraag me af of de gemeente al nadenkt over de vraag of er iets mogelijk is in de
22
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
begeleiding of doorgeleiding ofwel naar het land van herkomst dan wel naar andere
voorzieningen zodat we niet in een keer de situatie krijgen dat 60 mensen op straat
komen te staan.
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema.
Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Roosma willen bedanken voor de
vraag en ik zou ook willen bedanken voor het compliment over de zorgvuldigheid
waarmee met deze groep is omgegaan. Het klopt dat zowel de brandweer, maar ook het
Rode Kruis goed zijn nagegaan wat de omstandigheden van de groep zijn en of daarmee
zorgvuldig genoeg wordt omgegaan. U vraagt mij of er kan worden doorgeleid naar
opvangvoorzieningen. Dat is eigenlijk een vraag die u niet bij mij moet leggen, maar bij de
wethouders die verantwoordelijk zijn voor opvang, de wethouder Zorg, de wethouder
Opvang. Excuses, wethouder Ongedocumenteerden, moet ik in dit geval geloof ik
zeggen. U weet met mij dat het kraakbeleid daarop natuurlijk niet het antwoord is al snap
ik uw zorg wel als in maart het pand inderdaad gesloopt gaat worden. U zult zich dan
moeten verhouden tot de wethouders.
De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen
over de Kenteringgarage.
Vragen van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om maatregelen
te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin.
Mevrouw MARTTIN: Mijn vragen zijn naar aanleiding van het bericht dat steeds
meer ouders in Amsterdam hoogopgeleid zijn en de reactie van onze wethouder in de
media daarover. Zelf heb ik ouders die niet hoogopgeleid zijn, die ook niet laagopgeleid
zijn of praktisch opgeleid zijn. Ik ben een eerste generatie VWO-kind. Ik heb alle kansen
gekregen zodat ik hier nu in de Amsterdamse gemeenteraad sta. Het lijkt erop in de
reactie van de wethouder op het bericht dat wij heel positief vinden, dat zij bang is, als
steeds meer ouders hoogopgeleid zijn, daardoor de kansen in de stad steeds ongelijker
zijn, dat de verschillen groter worden en dat de segregatie toeneemt, terwijl wij juist
denken dat steeds meer kinderen een goede kans krijgen en ouders hebben die hen
kunnen ondersteunen zodat ze de potentie kunnen waarmaken, de ambitie kunnen
waarmaken. Dus ik heb een paar vragen aan de wethouder om te kijken of ik het artikel
goed heb begrepen en of ik haar ideeën daarover goed kan duiden.
Klopt het dat u ziet dat de populaire scholen in onze stad steeds meer
elitescholen worden en wat verstaat u dan onder de term elite? U zet in op brede scholen.
Klopt het dat u daarmee plaatsen op de populaire en categorale scholen wilt verkleinen,
wilt beperken? Bent u het met mij eens dat steeds meer hoogopgeleide ouders juist
betere kansen bieden aan de kansen die onze kinderen krijgen of ziet u inderdaad dat er
daardoor een grotere kansongelijkheid is? En als laatste vraag: wij zijn van mening dat we
juist alle kansen voor onze kinderen optimaal moeten maken en niet alleen de kansen
voor de kinderen uit Noord, uit Zuid-West, uit Zuid-Oost waarbij misschien door hun
postcode, hun achtergrond die kansen wat extra uitdagingen kennen. We moeten ook de
kinderen gewoon heel veel ruimte bieden die al heel kansrijk zijn. Hoe ziet u dat?
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
23
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Wethouder MOORMAN: Ook ik ben de eerste generatie VWO en ik begrijp uw
startpunt ook wel. Uw startpunt is, vindt u niet dat alle kinderen een goede kans verdienen
in de stad en dat alle kinderen een optimale kans verdienen? Dat vind ik inderdaad
absoluut. Dat is ook precies waarop onze inzet zit waarbij wij altijd hebben gezegd, als je
echt voor gelijke kansen gaat, dan zal dat betekenen dat je ongelijk behandelt want
sommige kinderen hebben meer nodig dan andere kinderen in het onderwijs juist om ze
dat steuntje in de rug te geven. Het artikel dat u in Het Parool heeft gelezen, was naar
aanleiding van de segregatiemonitor. Dat is niet zo zeer de mening die ik heb, dat is een
feitelijke weergave van wat er gebeurt in de stad. De Parooljournalist heeft aan mij
gevraagd, wat vindt u ervan dat we in de cijfers zien dat er steeds meer scholen ontstaan
waarbij kinderen van hoogopgeleide ouders minder mengen met kinderen van lager
opgeleide ouders. Het antwoord dat ik daarop heb gegeven, is dat ik dat een onwenselijke
situatie vind, omdat ik het belangrijk vind in een diverse stad als Amsterdam dat kinderen
elkaar ontmoeten. Een school is een plek waar je met elkaar leert samenleven. Ik vind het
jammer als kinderen dat niet doen in de scholen in onze stad. Dit artikel heeft vervolgens
de kop gekregen Elitescholen. Dat is niet mijn woord. Wij kennen onze journalisten
natuurlijk als woordkunstenaars. Ze weten woorden te munten die vervolgens in de
samenleving gaan spelen. Het woord wordt inmiddels door de VVD herhaald. Ik wil hier
nogmaals zeggen, ik doe hier helemaal niets tegen scholen, maar ik ben wel heel erg
voor scholen waar een gemengde populatie is en waar alle kansen worden geboden. Dus
als ik naar uw vragen kijk, dan denk ik dat ik de vragen voor het grootse deel heb
beantwoord. Het is niet zo dat wij bepaald scholen beperken, maar het is wel zo dat wij
andere scholen stimuleren bijvoorbeeld met de piekaanpak die u dit najaar heeft
gesteund.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin voor een vervolgvraag.
Mevrouw MARTTIN: Dank voor de antwoorden. Inderdaad duidelijk. Op mijn
laatste vraag heb ik het antwoord nog niet heel duidelijk gehad. Bent u met mij van
mening dat we ook de kinderen die heel kansrijk zijn, alle mogelijkheden moeten bieden
en niet alleen moeten inzetten met de kansenaanpak bij de kinderen die minder kansen
hebben. We moeten het hele palet bedienen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: Ik wil niemands kansen beperken. Dus in mijn optiek is
kansengelijkheid niet kansen beperken, maar wel kansen stimuleren van degenen die de
kansen eigenlijk niet hebben. Dat is precies wat me met de kansenaanpak doen. Dus we
investeren inderdaad ongelijk. We investeren daar waar het hardst nodig is. Als je gelijk
investeert voor iedereen, betekent dat dat de segregatie en de afstand tussen kansrijk en
kansarm alleen maar toeneemt. Bij mijn weten heeft de VVD deze kansenaanpak die
hierop is gestoeld, ook gesteund.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Rooderkerk voor een
aanvullende vraag.
Mevrouw ROODERKERK: Ook de fractie van D66 had een slecht gevoel
overgehouden aan het artikel in Het Parool waarin het beeld wordt geschetst dat de
wethouder zint op maatregelen tegen de vorming van elitescholing — inderdaad een gekke
24
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
term zoals de wethouder aangeeft omdat ouders hiermee worden weggezet terwijl ze een
goede school zoeken voor hun kinderen. Zeker nu kan ik me er alles bij voorstellen dat je
ook voor je kindje het beste onderwijs wilt. Daarom moeten we zorgen voor het beste
onderwijs overal in de stad en daarbij moet alle aandacht uitgaan naar kansengelijkheid
door het beste onderwijs op de moeilijkste plekken in de mooiste gebouwen met de beste
leerkrachten. Ik ben dan ook blij dat de wethouder het beeld heeft rechtgezet dat ze
maatregelen tegen zogenaamde elitescholen zou willen nemen. Ik wil haar ook vragen of
ze dat ook kan doen als het gaat om het beeld dat ouders in hun schoolkeuze zouden
kunnen worden beperkt. Ziet zij ook in de segregatiemonitor, een breder document zoals
zij zelf ook al aangaf dat er ook positieve dingen te melden zijn zoals de toename van het
aantal gemengde scholen in het basisonderwijs. Daar moet vooral de aandacht uitgaan
naar verbetering van de onderwijskwaliteit overal in de stad en het tegengaan van het
lerarentekort.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: Ik hoor niet zo veel echte vragen in het betoog van
mevrouw Rooderkerk, maar ik wil er wel een reactie op geven. Er wordt gezegd, is het
niet zo dat je voor je kinderen een goede school moet kiezen en dat daarom een
eliteschool niet moet worden beperkt? Dat vind ik toch een beetje een gekke relatie. Een
goede school is niet per definitie een eliteschool. Een goede school is een school waar
goed onderwijs wordt gegeven. Ik denk zelf dat een goede school ook een gemengde
school is. Ik denk dat het voor je vorming ontzettend goed is als je met verschillende
mensen in aanraking komt. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat de leiders van de
toekomst juist die mensen zijn die die vaardigheden hebben meegekregen in hun
scholing. Daarmee kan een gemengde school per definitie een hele goede school zijn.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge voor een aanvullende
vraag.
De heer FLENTGE: Toenemende segregatie in het onderwijs. Het is een van de
grootste maatschappelijke problemen, in ieder geval een van de grootste problemen als
het gaat over onderwijs en dat is bijna een beetje ondergeschikt geraakt vanwege het
grote lerarentekort. Het hangt er ook nog eens een keer nauw mee samen. Nu zien we
een toenemende segregatie in opleidingsniveau in Amsterdam. Dan denk ik dat je op
termijn wel kunt spreken dat er wel degelijk elitescholen ontstaan op termijn als we niet
oppassen. Dus de vraag aan de wethouder is, waarom zou u eigenlijk zo terughoudend
zijn in het gebruik van deze term? Is het meebuigen met de rechtse partijen die hier op
het kansel wat staan te roepen? Ik zou zeggen, omarm dat maar en laten we maar
voorkomen dat er elitescholen hier in Amsterdam komen. Dat moeten we niet willen.
Denkt u niet dat de maatregelen die we tot dusverre hebben genomen met nog meer
gezwinde spoed, veel sneller, harder, steviger moeten uitvoeren om de segregatie, het
scheiden van kinderen op basis van opleidingsniveau, te voorkomen?
Wethouder MOORMAN: Dit is een onderwerp dat mij enorm aan het hart gaat en
dat ik nooit zal bagatelliseren, maar ere wie ere toekomst, ik heb het woord elitescholen
niet bedacht. Degene die dat heeft bedacht zit hier op de tribune als journalist en
toehoorder van het debat dat we hier hebben. Het komt niet uit mijn mond. Dat wilde ik
alleen maar even duidelijk schetsen. Vervolgens is het aan u om zelf het debat te voeren
en daarin uw woorden te kiezen. Maar u maakt wel een terechte opmerking dat met het
25
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
lerarentekort er een grotere ongelijkheid aan het ontstaan is in de stad. U weet, ik heb u
die cijfers doen toekomen, dat op de plekken waar onderwijs het grootste verschil kan
maken, het lerarentekort tot wel drie keer zo hoog oploopt. U heeft ook kunnen zien in de
brief die ik gisteren heb gestuurd namens de vier grote steden aan minister Slob dat wij
daarover de noodklok luiden. Wij vinden dat in Den Haag het probleem van het
lerarentekort wordt onderschat en dan met name het effect dat dat heeft op de segregatie.
Tegelijkertijd zien wij ook dat bijvoorbeeld privaat onderwijs — en daarover hebben we het
hier niet — inmiddels is verdubbeld en adverteert met de tekst ‘Bij ons geen lerarentekort.’
Daar verzet ik mij tegen. Daar word ik zelfs heel boos van. Het kan niet zo zijn dat de
kwaliteit van je onderwijs afhankelijk is van het inkomen van je ouders. Daar zal ik altijd
tegen strijden.
De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen
over elitescholen.
Vragen van het lid Yilmaz inzake de uitspraak van de rechter over de vertrekeis
die minister Slob stelde aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz.
De heer YILMAZ: De rol van salafistische aanjagers stelt weinig voor. Geen
bewijs van anti-democratisch en anti-integratief onderwijs. Kortom, de aanwijzing was een
te zwaar middel. De rechter heeft een oordeel geveld. Het is vernietigd, dus wat de
minister wil doen, dat gaat voorlopig niet door. Het college heeft hierin een belangrijke rol
gespeeld. Ik heb dit vaker in de commissie benoemd. Het Cornelius Haga Lyceum is
keihard aangepakt door de minister en door de gemeente. Dat hebben ze onterecht
gedaan. De school is bestempeld. Veel raadsleden begrijpen het niet, willen het niet
begrijpen, willen het niet zien. Keer op keer wordt ons gelijk bewezen. Ze zitten in een
onveilig gebouw. De veiligheid van de mensen daar is in het geding. Er wordt niets aan
gedaan. Er ligt een moratorium.
Ik heb eigenlijk twee vragen. De eerste is, wat wordt er nu gedaan? Wordt het
moratorium nu opgeheven? Dat willen wij heel graag zien. En de tweede vraag gaat over
de verstandhouding. Kunnen we die normaliseren? Kunnen we het gesprek aangaan met
het bestuur om de leerlingen daar te helpen? Dat doen we nu niet.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: Er is inderdaad afgelopen maandag een uitspraak
geweest, een uitspraak in een van de rechtszaken rond het Cornelius Haga Lyceum. Wel
een belangrijke uitspraak. De heer Yilmaz vat het eigenlijk heel goed samen. De
aanwijzing was een te zwaar middel, zegt de rechter. Er waren wel degelijk aanleidingen
voor zorg en die zijn ook niet van tafel, maar de aanwijzing was een te zwaar middel. Nu
zegt de heer Yilmaz dat wij daarin een belangrijke rol hebben gespeeld, maar dat is
gewoon niet waar. Deze rechtszaak ging niet over de rol van de gemeente. De gemeente
heeft geen enkele rol gespeeld in deze rechtszaak. In die zin kan de heer Yilmaz dus ook
niet zeggen dat wij hier door de rechter zijn gezegd dat we een te hard oordeel hebben
gehad. Wij hebben het college niet keihard aangepakt zoals de heer Yilmaz zegt. Wij
staan derhalve buiten deze rechtszaak. Ik kan me wel voorstellen dat de heer Yilmaz zich
nu afvraagt, wat wordt er nu gedaan? In principe heeft de rechter gezegd, de aanwijzing
zoals die door de minister is gegeven, kan geen gevolg krijgen. Het ministerie van OCW
26
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
heeft beroep aangetekend, maar op dit moment loopt de bekostiging gewoon door. Ik heb
u gisteren per brief laten weten dat onze onderwijshuisvesting waarin wij een wettelijke
taak hebben — dat is in principe de enige wettelijke taak die wij hebben — gewoon blijft
worden geboden zoals die in de zomer is geboden. U weet dat er in de zomer een extra
gebouw is gegeven, een onderwijsgebouw met voldoende ruimte voor de nieuwe
leerlingen en zelfs voldoende ruimte voor toekomstige leerlingen. Dat hebben we gewoon
gedaan deze zomer in het belang van de leerlingen waarbij de facto het moratorium al
niet meer in werking was. U zegt dat het gebouw onveilig is. Daarvan hebben wij geen
kennis. Sterker nog, na de zomer was er bij het Cornelius Haga Lyceum sprake van een
verbouwing waarvoor geen vergunning was verstrekt en waarvan wij niets wisten. Op dat
moment is er meteen een bouwinstructeur naar de school gegaan om te checken of het
wel veilig was in de school. Het was niet makkelijk daar binnen te komen. Dat moet ik ook
meteen zeggen. Maar we hebben dat toch gedaan in het belang van de leerlingen en hun
veiligheid. Dat staat natuurlijk altijd bij ons voorop want alle leerlingen moeten veilig
onderwijs kunnen krijgen in deze stad. In die zin hebben we altijd geprobeerd een
werkbare verstandhouding te hebben. Toen er twee weken geleden een steen door de ruit
ging, wat ik zeer betreur, hebben wij meteen een van de ambtenaren contact op laten
nemen om te kijken wat we konden doen, hoe de situatie op dat moment was. Ik denk dat
we hiermee moeten doorgaan: een werkbare verstandhouding is noodzakelijk in het
belang van de leerlingen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz voor een vervolgvraag.
De heer YILMAZ: Ik hoor de wethouder heel veel dingen zeggen. Ik maak geen
verwijzing naar de rechtszaak als ik kijk naar de rol van het college. Ik heb het over het
proces over het algemeen. De wethouder geeft aan dat ze de signalen over een onveilige
situatie niet heeft binnengekregen. Dat is logisch als ze daar niet langs gaat, als ze daar
nooit is geweest. Buco, die daarvoor verantwoordelijk is, heeft letterlijk gezegd, we
kunnen niets doen totdat het bestuur opstapt. Dat is volgens mij logisch. Ik ben een
jongen van de straat en wij noemen dit eigenlijk een poppenkast wat het college doet.
De VOORZITTER: Dat was geen vraag, dat was een opmerking. Het is het
mondelingevragenuur, toch?
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons voor een aanvullende
vraag.
Mevrouw SIMONS: Ik heb een vraag in het verlengde van de vraag die de heer
Yilmaz heeft gesteld en zijn opmerkingen. Ik hoor de wethouder spreken over het
normaliseren van de relatie. De enige vraag die ik daarover heb, is hoe dat gebeurt.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman.
Wethouder MOORMAN: We hadden het in het vorige debat al over woorden. Ik
zou het woord normaliseren niet meteen gebruiken. De situatie het afgelopen jaar was
niet normaal. Er zijn dingen gebeurd die niet normaal waren. Wat ik nu wil, is een
werkbare relatie omdat dat in het belang van de leerlingen is. Dat is ook hetgeen wat we
de afgelopen tijd steeds hebben gedaan. Op het moment dat wij een extra gebouw
hebben geboden aan het Cornelius Haga Lyceum om ervoor te zorgen dat de leerlingen
goed onderwijs krijgen en niet in te krappe leslokalen zaten, was dat omdat we vooral in
27
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
het belang van de kinderen een werkbare relatie willen hebben. Als we bellen omdat er
een steen door de ruit gaat, zijn wij op zoek naar een werkbare relatie. Dat zullen we de
komende tijd blijven doen. Ik heb begrepen uit de media dat de school daarvoor openstaat
en daar ben ik blij om.
De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge
vragen.
Voorzitter: Burgemeester Halsema
5A
Afscheid van het raadslid M.D. Karaman
Burgemeester HALSEMA: Beste Deniz, ik wil je graag toespreken vanaf de
microfoon.
Vorige week diende je je ontslag in als raadslid met een mooie brief waarin je
uitlegt dat het raadslidmaatschap je niet op het lijf is geschreven. Het is slechts weinig
politici gegeven te menen dat iemand anders de stad beter zal dienen dan zij zelf. Je hebt
dan ook een vrij atypische achtergrond voor iemand in de politiek. Je was een succesvol
dj en ondernemer met een eigen sneakerstore in Istanbul. In de raad wilde je politieke
twistpunten vaak niet in een debat of motie uitvechten, maar juist achter de schermen
oplossen in een aardig gesprek. Dus je was veel aan het overleggen om zaken glad te
strijken of uit te zoeken. Je bent eigenlijk een echte verbinder die mensen bij elkaar brengt
en anderen helpt. Tegelijkertijd heb je scherpe politieke opvattingen. Je besteedde
aandacht aan je speeches in de raad die pareltjes zijn geworden, bijvoorbeeld je
toespraak over het Kunstenplan of je maidenspeech waarin je het belang van
kunstvoorzieningen in buurten toejuicht omdat je, in Noord opgegroeid, had ervaren dat
kunst in de openbare ruimte slechts bestond uit het mos op een transformatorhuis.
Beste Deniz, het ga je goed!
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Karaman.
De heer KARAMAN: Wat een eer dat ik jullie vanaf deze plek voor een laatste
keer mag toespreken. Maar voordat ik aan mijn speech begin, wil ik kort iets zeggen over
de Republiek van afgelopen zaterdag in Het Parool. ledereen die mij kent, weet dat er
niets van dit stuk en van die tekening klopt. Ik zou namelijk nooit mijn handen voor mijn
kruis houden als ik naakt ben. Come on, wie verzint dit? Nee, serieus. Het stuk is
exemplarisch voor waartegen ik me verzet binnen en buiten de politiek en het zegt meer
over de schrijver dan over mij of GroenLinks. Zo wordt in de tekst nog steeds vanuit een
verouderd homogeen discours naar mensen zoals Touria Meliani en mij gekeken terwijl
GroenLinks juist met een inclusieve blik naar al onze kwaliteiten kijkt en ons niet reduceert
tot een enkele eigenschap. Lieve mensen, ik heb evenveel recht als ieder ander in deze
raad om hier te slagen maar belangrijker nog, ook om te falen. De Republiek Amsterdam
ziet alle mensen als gelijkwaardig. Nu de journalist nog.
Oké. Nu over naar mijn afscheid. Zoals de meesten van jullie weten, is stoppen
geen gemakkelijke beslissing geweest. Ik ben namelijk niet aan deze uitdaging begonnen
met de gedachte om halverwege de handdoek in de ring te gooien. Integendeel. Voordat
ik begon, zag ik een prachtige liefde voor me tussen mij en het raadslidmaatschap. Na
28
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
mijn installatie maar ook na mijn maidenspeech voelde ik vlinders in mijn buik, maar we
weten allemaal dat de liefde onvoorspelbaar is. Zo begon ik steeds vaker te voelen dat we
toch minder goed bij elkaar pasten dan ik had gehoopt. Ik dacht dat het een tijdelijke
relatiedip was zo na de honeymoonfase. Ik moet hier doorheen en dan komt het wel weer
goed. Maar ondertussen veranderde ik ook tijdens het proces. Na de zoveelste slapeloze
nacht besloot ik niet meer over mijn eigen grenzen te gaan om zo deze voor mij
ongezonde relatie te redden. Een zin die veel mensen in die periode tegen mij zeiden,
was Deniz, het is geen sprint, het is een marathon. Maar ik heb er een halve marathon op
zitten en ik voel heel duidelijk dat ik geen atleet meer wil zijn. Ik besefte dat het niet de
liefde voor de politiek was die mij deze wereld in bracht, maar mijn liefde voor de wereld
die mij de politiek in bracht. Politiek is voor mij een middel en niet een doel en het is tijd
voor mij om een ander middel te zoeken. Het zou ontzettend naïef zijn om te denken dat
ik van tevoren precies had kunnen voorspellen hoe dit werk zou zijn. Dus spijt heb ik
totaal niet. GroenLinks zag iets speciaals in mij en ik ben zo ontzettend dankbaar voor het
vertrouwen — hopelijk heb ik jullie niet gecatfisht. Ik houd nog steeds van de partij, maar
niet meer van deze rol. Zoals ik in mijn interview al aangaf, ik vind het belangrijk om dicht
bij mezelf te blijven. Dat lukt mij in deze setting niet genoeg en hoe kan ik vanuit dat
gevoel dan nog anderen helpen? Een ieder die wel gedijt in deze arena gun ik alle kracht
en wijsheid om te blijven strijden voor deze mooie stad. Ik heb ontzettend veel respect
voor jullie. Welke rol ik in de toekomst dan wel ga vervullen, weet ik nog niet. Zoals jullie
weten zit ik sinds kort in de kandidatencommissie van GroenLinks voor de Tweede
Kamer, een grote verantwoordelijkheid en eer waarin ik ontzettend veel zin heb. En
waarvoor ik denk door mijn eigen ervaring in de raad zeer geschikt denk te zijn.
Verder vond ik het fantastisch om als woordvoerder Kunst en Cultuur nauw
samen te werken met mensen uit de cultuursector. Wat een rijkdom heeft onze stad op
dat gebied. Maar of mijn toekomst daar ligt, dat weet ik niet. Wat het ook wordt, ik heb er
zin in. Zoals we ook van de liefde kunnen houden als we single zijn, je hebt zin om je
weer verliefd te voelen, maar op wie dat zal zijn, dat weet je nog niet. Ook al ben ik
positief over de toekomst, toch voelt dit afscheid ook heel dubbel. Het is gezond dat ik
stop, maar ik ga zo veel missen. Alle prachtige mensen die ik hier heb ontmoet,
raadsleden, fractiemedewerkers, ambtenaren, bodes, griffiers en alle anderen die de stad
vanuit het stadhuis dienen.
Ik wil nog iets zeggen over wat mensen in het bijzonder en vergeef me het hoge
awardshowgehalte. Vooruitgang komt vaak door mensen die bestaande structuren, regels
en tradities kritisch bevragen om zo tot een betere en mooiere wereld te komen. Ik heb
dat de afgelopen tijd vanuit deze rol geprobeerd en gelukkig zijn er nog genoeg mensen in
deze raad die dat blijven doen. Zij zijn bondgenoten — los van hun politieke overtuiging. Ik
denk aan Dorienke de Grave-Verkerk, Anke Bakker, Hendrik-Jan Biemond, Yassmine El
Ksaihi, Lene Grooten, Diederik Boomsma, Nienke van Renssen en zo zijn er veel meer.
Mensen die door middel van dialoog conflicten proberen op te lossen. Ik ben jullie
dankbaar dat jullie doorgaan waar ik niet meer kan. Verder wil ik mijn grote voorbeeld
Marieke van Doorninck bedanken. Ik heb geprobeerd zo veel mogelijk van je te leren.
Authentiek, verbindend en altijd op zoek naar de best mogelijke oplossing voor de stad.
En dat op misschien wel de moeilijkste dossiers. Het maakt me trots dat jij wethouder bent
namens GroenLinks en je krijgt lang niet genoeg lof voor je harde werk. En ook jij, lieve
Touria, dank je. Je laat zien hoe empathisch leiderschap eruit ziet. Ik weet dat heel veel
mensen in de stad snakken naar een andere manier van politiek voeren en achter je
staan. Samen dansend naar de toekomst. Rutger, jij kunt het allebei: old school en new
school. Je bent de mc/politicus hier. Elke battle klaar je. Je hart is puur en ik geloof in jou,
vriend. Sophie, Yvette en Joris, ik zie hoe hard jullie werken dag in dag uit. Het leven van
29
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
een PA is niet makkelijk. Diepe buiging. En Sylvana, mijn kameraad, mijn buuf en boven
alles mijn mattie, ik heb veel met je gelachen en veel van je geleerd. Je bent het
boegbeeld van een belangrijke beweging. Keep fighting the gut fight.
En natuurlijk wil ik mijn fractiegenoten bedanken. Jullie zijn het mooiste wat mij in
deze twee jaar is overkomen. Ik heb me zo veilig en thuis gevoeld bij jullie. Vanaf dag één
hebben jullie mij omarmd en geaccepteerd en ook toen ik worstelde met mijn rol, hebben
jullie mij gesteund en geholpen. Zonder jullie had ik waarschijnlijk na zes maanden een
afscheidsspeech en maidenspeech in een gehouden. Wat een eer om met zo veel
slimme, positieve en getalenteerde mensen in een team te mogen zitten. Ik ben heel blij
dat mijn goede vriendin vanaf dag één, Imane Nadif, mijn portefeuille Kunst en Cultuur
overneemt. Ik weet dat het je gaat lukken. En ook aan de rest van de fractie: alles wat ik
hier zeg, is te weinig. Dank jullie wel. Femke, Lene, Jasper, Zeeger, Simion, Dorrit, Tirza
en ook Zohair en natuurlijk mijn opvolger Jenneke. Ik ben blij dat mijn afscheid iemand zo
veel moois gaat geven. Geniet ervan. Dank ook aan onze ondersteuning: Nick, Kadisha,
Jeroni, Nelleke, Willem en natuurlijk Marijn van der List, mijn steun en toeverlaat, mijn
buddy. Vriendschap voor het leven.
Suus, mijn liefste. Dank dat je er altijd voor mij bent — ook in deze heftige roller
coasterperiode terwijl we allebei echt niet van achtbanen houden. Ik houd van jou en van
onze liefde.
Uiteraard wil ik alle mensen bedanken die op mij hebben gestemd. De liefde die ik
de laatste twee jaar heb gekregen, is ongelooflijk. Zo veel verschillende mensen hebben
me gesteund ongeacht hun politieke voorkeur. Dat verbindende, dat voelt zo bijzonder.
Dank daarvoor. Ik hoop dat ik jullie trots en vertegenwoordigd heb laten voelen.
Lieve mensen, ik ga afsluiten. Ik begon vol liefde aan deze prachtige reis. En na
alle liefde die ik van jullie heb gekregen, verlaat ik jullie vandaag met nog meer liefde.
Want als je liefde deelt, wordt het meer en meer. Niet bij de extreme haters, maar bij de
meeste mensen wel. Een bizar hoog dividend dus zonder het risico van een bubble. Dus
probeer in mijn afwezigheid nog iets liefdevoller voor elkaar te zijn. Politici hebben immers
een voorbeeldfunctie. Wat je zaait, zul je oogsten of zoals Tupac het zei, The Hate U Give
Little Infants, F*s Everybody For Life.
De VOORZITTER: Na de installatie van mevrouw Van Pijpen als raadslid zullen
we even schorsen zodat u mevrouw Van Pijpen kunt feliciteren met haar benoeming en
installatie als raadslid en dan kunt u tevens afscheid nemen van de heer Karaman.
5B
Onderzoek van de geloofsbrieven en installatie van het kandidaat-lid J.F. van
Pijpen
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig in verband met het
onderzoek van de geloofsbrieven van het nieuw te benoemen raadslid mevrouw J.F. van
Pijpen
De heer VAN DANTZIG: Fijn dat ik dit weer een keer mag doen. Het is al een tijd
geleden. De adhoccommissie tot onderzoek van de geloofsbrieven ingezonden door
mevrouw J.F. van Pijpen, benoemd verklaard tot lid van de gemeenteraad op 16 januari
2020, heeft de eer de raad mede te delen dat zij de geloofsbrieven en verdere bij de
Kieswet gevorderde stukken heeft onderzocht en dat zij deze in orde heeft bevonden
terwijl haar niet is gebleken van het bestaan van uitsluitingsgronden of van het bestaan
30
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
van onverenigbaarheid. De commissie adviseert de raad op grond hiervan tot toelating
van mevrouw J.F. van Pijpen als lid van de gemeenteraad.
De VOORZITTER: Dan verzoek ik de raadsgriffier mevrouw Van Pijpen de
raadszaal binnen te geleiden voor het afleggen van de belofte.
“Ik verklaar dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch
middellijk onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of
beloofd.
Ik verklaar en beloof dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks
noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen
en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer en geweten zal vervullen.”
Mevrouw VAN PIJPEN: Dat verklaar en beloof ik.
De VOORZITTER: Dan feliciteer ik u met uw benoeming en installatie als raadslid
en ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
Voorzitter: de heer N.T. Bakker
6.
Benoemen van een lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs
Dit punt komt aan de orde in het stemblok.
7.
Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr.
34)
Dit punt komt aan de orde in het stemblok.
10.
Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 8)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schreuders voor zijn
maidenspeech.
De heer SCHREUDERS: Tien jaar geleden toen ik vijftien jaar oud was,
verscheen er een man op de televisie die mij recht in mijn puberhart wist te raken. Hij
sprak zijn verontwaardiging uit over de groeiende ongelijkheid in ons land en hij stelde
31
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
daarover de juiste vragen. Vragen als hoe kan het dat we in dit land geen geld hebben om
kinderarmoede op te lossen maar wel om straaljagers te kopen? Hoe kan het dat we in dit
land voor miljarden banken redden nadat bankiers een puinhoop maakten van onze
economie en ermee wegkwamen, maar dat we geen cent over hebben voor een sociale
samenleving? Ik merkte dat deze meneer sprak vanuit zijn hart en meende wat hij zei.
Geen standaard politicus met ingestudeerde praatjes, maar iemand die net zo dacht en
net zo voelde als ik. lemand die gewoon de wereld beter wilde maken. Die wilde opkomen
voor mensen die hun hele leven hard hun best doen maar daarvan nooit de vruchten
zullen plukken. Ondanks een jarenlang politiek bestaan was deze man zijn woede over
onrecht nooit kwijt geraakt. Ik heb een klein vermoeden dat jullie hem wel zullen kennen.
Zijn naam is Emile Roemer. Misschien dat mensen ook aan iemand anders dachten. Dat
sluit ik niet uit. We hebben meer van dit soort toppers bij de SP.
Van Bernie Sanders leerde ik, als je de politiek in gaat, dat het gevaar op de loer
ligt dat je onrecht normaal gaat vinden, dat je je woede kwijtraakt en dat je voedselbanken
normaal gaat vinden. Dat 400.000 kinderen die in Nederland in armoede opgroeien,
veranderen in een statistiekje. Dat het nu eenmaal zo is dat arme mensen zeven jaar
korter leven dan rijke mensen en vijftien jaar minder lang gezond zijn. Dat mensen die
jarenlang op de wachtlijst staan voor een betaalbare woning moeten toekijken hoe de
huisjesmelker van Oranje en zijn vrienden de stad opslokken. Dat daklozen door de stad
zwerven omdat Den Haag de kassen van corporaties leeg rooft. Dat Nederlanders met
een migratieachtergrond worden gediscrimineerd bij het zoeken naar werk of een stage.
Dat patiënten en personeel van ziekenhuizen van de ene op de andere dag op straat
worden gezet door een verzekeraar terwijl er een gebrek is aan bedden. Dat we altijd
maar weer onder het mom van democratie achter de Verenigde Staten aan hobbelen om
werelddelen hier ver vandaan leeg te roven terwijl miljoenen mensen onschuldig sterven
en op de vlucht slaan. Dat klimaatverandering de grootste bedreiging is voor onze
veiligheid, maar dat oliebedrijven als Shell gewoon ongestraft kunnen blijven investeren in
fossiele brandstoffen en geen belasting betalen.
De vraag die ik mezelf vaak stel, is waarom deze problemen blijven bestaan.
Waarom verandert er nu zo weinig? Zou het er misschien mee te maken kunnen hebben
dat de rijkste 1% van ons land een derde van ons land in bezit heeft? Dat we een groep
van ongeveer 30.000 mensen hebben in de belangrijkste bestuursfuncties die er hetzelfde
uitzien, hetzelfde denken, en op dezelfde partijen stemmen en elkaar steeds afwisselen?
Dat we ieder jaar meer miljonairs en miljardairs hebben en dat bedrijfswinsten almaar
groter worden? Zou het daarmee iets te maken kunnen hebben? Zou het misschien zo
zijn dat deze politieke en economische elite haar macht, rijkdom en invloed niet wil
afstaan aan de mensen aan wie ze dat allemaal te danken hebben, de hardwerkende
mannen en vrouwen in ons land die al veertig jaar geen centje extra hebben gekregen?
Zou het daar heel misschien ook maar iets te maken kunnen hebben dat de grote
problemen van onze tijd niet worden opgelost?
In de kapitalistische wereld waarin we leven, wordt het egoïsme van de bovenlaag
van onze bevolking beloond en de rest mag het uitzoeken. Vandaag de dag is het aloude
principe van verdeel en heers springlevend. Kwetsbare mensen, vluchtelingen,
ongedocumenteerden, bijstandsgerechtigden, zij krijgen de schuld van alles en nog wat.
Tegelijkertijd worden onze publieke voorzieningen in de uitverkoop gedaan en doen we
veel te weinig om de grote dreiging van klimaatverandering tegen te gaan. De rijken
worden rijker en de rest mag stikken.
Ik ben niet van plan mijn woede hierover kwijt te raken, maar in mijn eentje kan ik
er weinig aan doen. Gelukkig staan mensen van over de hele wereld op tegen dit systeem
waarin geld regeert over de rug van mens, dier en milieu. Ook in ons land zien we de
32
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
leraren, de verpleegkundigen, de studenten en de huurders en we zien ze ook hier in
onze stad. We weten allang dat we niets vanzelf krijgen, geen hoger loon, geen schoner
milieu of een zorgelozer bestaan, maar we weten ook dat er in de geschiedenis niets
krachtiger was dan gewone mensen die samenkwamen om onrecht te bestrijden en
veranderingen af te dwingen. Als Amsterdammers bereid zijn te vechten voor elkaar, dan
ben ik ervan overtuigd dat de toekomst ons toelacht: een toekomst waarin we minder
werken en meer luxe hebben, waarin we tijd hebben om van elkaar te houden en waarin
onze levens niet worden gedomineerd door geld, door stress of door competitie. Een
toekomst waarin je nooit meer bang hoeft te zijn voor klimaatverandering, voor je baas of
voor je huisbaas. Een toekomst waarin ieder mensenleven ertoe doet en we echte,
gelijkwaardige medemensen van elkaar kunnen zijn. ledere Amsterdammer die bereid is
voor die toekomst in te zetten, die vindt mij de komende tijd aan zijn zijde.
Om dan ook maar iets te zeggen over het agendapunt: ik ben erg content met de
toezegging van de burgemeester dat de reiniging de Amsterdamse buurten niet overslaat
waar de mensen wonen die misschien hun weg naar de Stopera wat minder makkelijk
weten te vinden.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bosman.
Mevrouw BOSMAN: D66 kan kort zijn, niet omdat wij hierover niet veel te zeggen
hebben, maar vooral omdat we hierover al veel gezegd hebben. Deze coalitie investeert
extra in handhaving en we krijgen ook nog een uitvoeringsprogramma en evaluatie. Daar
kijken we toch wel naar uit en we hopen dat daarin in ieder geval twee dingen
terugkomen: iets meer specificatie over de kosten, wat gaat waarheen en de inzet op een
nieuw ICT-systeem. Dat vinden we spannend en daarover willen we wat meer informatie.
Wij kijken uit naar het uitvoeringsplan. Tot zover.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: Ik kan kort zijn, ik heb eigenlijk maar één vraag. Wanneer
worden de kerstbomen nu eindelijk opgeruimd? Ze zwerven nog steeds door Amsterdam
en het is te gek voor woorden. We zitten nu op 22 januari en ik kom ze nog dagelijks
tegen. Het volgende wil ik nog even doorgeven. Wij zullen met een initiatiefvoorstel
komen om het volgend jaar iets anders te organiseren. Dus we denken mee.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mbarki.
De heer MBARKI: Ik kan net als mevrouw Bosman ook kort zijn. We hebben het
er al uitvoerig over gehad. We kijken uit naar de uitvoeringsplannen. Ik wil nog wel
opmerken dat het belangrijk is dat met name handhaving en reiniging in de stad goed op
orde zijn. Ik ben blij om te zien dat in een buurt als de Wildemanbuurt extra wordt
geïnvesteerd en niet alleen op dit onderdeel, maar gelukkig ook op andere thema’s. Dus
daarmee ben ik blij. Ik heb nog wel een vraagje over de doorbraken die we hebben. Een
daarvan is innovatie. Het is belangrijk dat we ook gaan nadenken over hoeveel we
kunnen handhaven op andere manieren en met name met cameratoezicht. Nu las ik
vandaag dat een Kamermeerderheid voor een kentekenplicht is voor tractoren, ook in het
licht van handhaving. Nu is het zo dat wij in Amsterdam nog steeds geen kenteken
hebben op bootjes. Die varen door de stad. Zou het een idee zijn dat ook bij de Kamer
neer te leggen dan wel bij de uitvoering hiervan? Dan kunnen we namelijk gemakkelijker
handhaven op het water.
33
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema voor
beantwoording van de vragen.
Burgemeester HALSEMA: Ik zou de heer Schreuders eerst willen feliciteren met
zijn boeiende maidenspeech. Ik moet er wel bij melden dat een groot deel van zijn betoog
zo fundamenteel is en over ongelijkheid gaat, dat ik niet zie hoe ik dat binnen het
masterplan Handhaving en Reiniging zou kunnen oplossen. Ik durf u ook wel te
voorspellen dat u daar nog een lange en succesvolle politieke carrière zoet mee zult zijn.
Mevrouw Bosman, u vroeg nog om een kostenspecificatie in het uitvoeringsplan.
Ik zal het nog even nalopen. Het plan is zo goed als gereed. Ik zal kijken of we daarover
voldoende hebben opgenomen en hetzelfde geldt voor uw vraag over ICT.
Dan mevrouw Van Soest. Laat ik alleen zeggen dat ik het initiatiefvoorstel vol
spanning afwacht en de andere vraag over de kerstbomen zal ik doorgeleiden naar de
wethouder Kerstbomen die daarop zo meteen dan antwoord zal geven.
Dan de vraag die de heer Mbarki stelde over de kentekenplicht voor boten. Als u
het goed vindt, ga ik dat met de wethouder Varen bespreken. Ook daarop ben ik geen
expert.
De VOORZITTER geeft het woord aan de wethouder Kerstbomen, de heer Ivens
voor beantwoording van de vragen.
Wethouder IENS: Ook van mijn kant de complimenten aan de heer Schreuders.
Ik ben wel van plan uitgebreid op zijn analyse in te gaan op dit moment. Het lijkt mij
interessant daarop nu eens te reflecteren en te kijken hoe daar gedacht wordt. Ik miste
alleen uw motie daarbij want ik was wel benieuwd hoe de rest van de gemeenteraad
daarover dacht en dan in het bijzonder hoe wij door middel van een betere
inkomensverdeling de handhaving en reiniging op orde gaan krijgen. Uiteindelijk begint
alles met een goede, kapitalistische analyse. Dat spreekt voor zich. Dus ik kon de opbouw
van uw betoog goed volgen. Alles afpellend kom je uiteindelijk tot de vraag, hoeveel
wagens zetten we dan in voor die kerstbomen? Dan zijn er dus 14. 14 extra speciale
wagens die extra diensten draaien om al die kerstbomen op te ruimen. Er zijn dit jaar wat
meer kerstbomen aangeleverd dan aanvankelijk gedacht. Er is uiteindelijk 350 ton aan
kerstbomen opgehaald tot nu toe en dat is meer dan vorig jaar. We zijn ervan
geschrokken. Richting mevrouw Van Soest zeg ik, ook ik ben bezig een plan te maken om
te kijken hoe we het volgend jaar beter kunnen doen. Vorig jaar ging het mis met de
kerstbomen. Dit jaar blijven ze wat te lang liggen onder andere omdat we een nieuwe
manier van inzameling hebben. Mensen moeten bellen. Dus er is een andere
systematiek. Ik vind dat dat volgend jaar nog echt een stap beter moet.
De discussie wordt gesloten.
Voorzitter: burgemeester Halsema
11.
Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk
akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 11)
34
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege.
De heer VROEGE: Unieke, historische gebeurtenissen, we hebben ze vaak in dit
huis, denken we. Dit is er dan toch echt eentje. Niet zozeer dat we samengaan met een
andere gemeente, want dat hebben we de laatste eeuw wel vaker gedaan. Als je in de
geschiedenis van de stad kijkt, dan kom je mooie verhalen tegen bijvoorbeeld over het
gehucht Oeterwaal waar nu het Muiderpoortstation is. Dat is een eeuw geleden opgegaan
in Amsterdam. Of de strijd tussen Amsterdam en Nieuwe Amstel. Nieuwe Amstel bouwde
toen net binnen de gemeentegrens een nieuw gemeentehuis dat vier jaar later binnen de
gemeente Amsterdam stond en jarenlang ons gemeentearchief was. Of bijvoorbeeld de
grote annexatie nu een eeuw geleden, 1921, toen Osdorp en Watergraafsmeer in een
klap bij Amsterdam kwamen. Nee, dit is uniek, omdat het voor het eerst is dat er een stad
bij Amsterdam komt. Voor het eerst gaan twee steden met stadsrechten samen verder in
de nieuwe gemeente. Wat ook uniek is, is dat het vrijwillig gaat aan twee kanten. Zowel
het bestuur van Weesp als de burgers van Weesp hebben zich vrijwillig positief
uitgesproken voor het samengaan met Amsterdam. Geen druk vanuit onze kant; geen
noodzaak zoals bij landelijk Noord die het financieel niet alleen kon bolwerken, geen
annexatie, maar een bewuste keuze om samen verder te gaan. Dat heeft mede te maken
met de opstelling van de gemeente Amsterdam. Voor ons hoefde het niet maar mocht het
wel. We hebben wel meegedacht. En dat alles heeft tot een mooi resultaat geleid. Na
vandaag en na de raadsvergadering in Weesp moet er nog een hoop op juridisch gebied
gebeuren, maar dat zal plaatsvinden in de provincie en in Den Haag. Praktisch moeten wij
nog aan het werk en moeten er nog heel veel zaken worden geregeld. Weesp moet nog
worden losgeknipt uit allerlei gremia en zachtjes worden ingebed in allerlei gremia in
Amsterdam. Er is nog volop werk aan de winkel, maar voor nu, volop steun voor zowel het
besluit als voor het bestuurlijke akkoord waarin we met elkaar afspreken hoe we na 2022
met elkaar verdergaan. Ik roep dan ook alle andere partijen op om in hun
verkiezingsprogramma hierover een zinsnede op te nemen zodat we tegen de Weespers
zeggen, vanaf 2022 zullen we allemaal samen dat bestuurlijk akkoord uitvoeren.
Kortom, zeer positief, geen motie.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk.
Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Heel kort. Zeer positief. Complimenten. Geen
motie. Wel behoefte aan iets finetunen als het gaat om het betrekken van de
evaluatieresultaten bij het bestuur in Weesp bij de vraag wat het betekent voor de
bestuurlijke doorontwikkeling in de gemeente Amsterdam. Ik zou het belangrijk vinden en
mijn fractie vindt dat ook belangrijk dat er in ieder geval wordt stilgestaan bij de vraag of
bestuurlijke doorontwikkeling nodig is.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Grooten.
Mevrouw GROOTEN: Ik wil ook even stilstaan bij dit moment, want het is toch wel
echt een moment zoals de heer Vroege ook al zei. Wat je vaak ziet bij een herindeling of
een fusie, is dat de mensen uit twee gemeenten daarmee bezig zijn en dat is natuurlijk nu
wat minder zo. Ik denk dat in Amsterdam de mensen er wat minder mee bezig zijn, maar
dat gaat wel komen want als we straks gaan fuseren, gaan mensen dat wel weten. In
Weesp is het, denk ik, nog meer een moment. We zouden eerst tegelijk vergaderen en
tegelijk de beslissing nemen, maar dat kon helaas niet. Dus Weesp heeft al gestemd. Ik
zie de wethouder en een fractiegenoot uit Weesp zitten. Zij hebben al gestemd. Ik zei in
35
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
de raadscommissie dat iedereen blij was, maar dat was niet helemaal waar want het CDA
in Weesp heeft tegen gestemd. Alle andere fracties hebben voor gestemd. Dat is wel
uniek dat én een referendum én een gemeenteraad enthousiast zijn. Ik memoreerde dat
ook al even in de commissie. Mevrouw De Grave-Verkerk en ik zaten in een vorig leven
samen in de Provinciale Staten en daar ging herindeling toch vaak met heel veel strijd
gepaard en werd het van bovenaf opgelegd. Dit proces is heel anders. Het proces is mooi
geweest en ik vind het ook mee dat Weesp ook echt haar eigen kernwaarden daarin
boven water heeft gehouden en dat het bestuursakkoord dat weerspiegelt. Ook die unieke
vorm die wordt gekozen voor een bestuurscommissie. Ik vind het mooi dat de wethouder
daarin afwijkt van de bestaande structuren en zegt, we gaan voor Weesp ook echt iets
doen, nabijheid van bestuur wordt het genoemd in het bestuursakkoord, dat daarvoor gaat
zorgen. In Weesp is geloof ik nog een motie aangenomen dat bestuurders niet alleen uit
de commissie zelf zouden moeten kunnen komen, maar ook van daarbuiten. Dat is
allemaal uitvoering en die uitvoering gaan we nu in. Het is wel hard werken, want ik denk
dat we al snel naar verordeningen toe moeten. Daarover komen we nog wel te spreken.
Wij kijken daarnaar uit.
Ik wil de mensen uit Weesp alvast welkom heten in Amsterdam met een klein
gedicht van drs. P.
Hep is niep liperair, wap u hier leesp.
Maar rijmp dan poch maar smeppeloos op Weesp.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer.
Mevrouw DE HEER: Ook namens de PvdA mijn complimenten aan de wethouder
en natuurlijk aan het bestuur van Weesp dat we op zo'n goede manier hier zijn gekomen.
Maar we zijn er natuurlijk nog niet. Er was een inspreker in de raadscommissie die deze
fusie helemaal niet zo'n goed idee vond. Er zullen altijd mensen zijn die dat vinden.
Daarover moeten we het ook hebben. Ik snap ook best wel dat het spannend is.
Amsterdam is een grote gemeente en Weesp heeft ongeveer 20.000 inwoners. Dat is
toch echt even anders. Daarom ben ik blij dat we hebben gekozen voor de bestuurlijke
vorm die nu wordt voorgesteld om de eigenheid van Weesp voor de komende vier jaren
vanaf 2022 te bewaren. Ik hoop ook dat dat een opmaat is voor een mooi bestuurlijk
stelsel hier in Amsterdam. Dus ik zeg: met gezwinde pas vooruit, wethouder.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink voor de
beantwoording van de vragen.
Wethouder GROOT WASSINK: Dank ook aan de leden die hebben uitgesproken
dat ze dit een goed proces vinden. Dat is ook precies de manier hoe ik er zelf op terugkijk.
Ik denk dat het een buitengewoon intensief maar wel prettig proces is geweest met zowel
het gemeentebestuur als de gemeenteraad van Weesp. Ik denk dat dat heel mooi is. De
heer Vroege schetste een aardige geschiedenis en noemde het historisch. Als historicus
vind ik dat je daarmee buitengewoon voorzichtig moet zijn. In dit geval heeft u daarin
gelijk dat twee steden met stadsrechten dit aangaan, dat is echt wel een heel bijzondere
kwestie. U had het ook nog over de grote annexatie. Laat het duidelijk zijn. Ik beschouw
mijzelf als een anti-imperialist. Dus dit is absoluut geen imperialistische overname. Ik denk
dat we echt met elkaar proberen te zoeken naar wat past voor Weesp. Ik denk dat dat
heel belangrijk is.
36
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Mevrouw De Grave-Verkerk had vooral een vraag over de mogelijke
doorontwikkeling. In alle eerlijkheid is dat eigenlijk aan een volgend bestuur, maar ik zal
dit zeer dwingend meegeven. Wat u stelt, is natuurlijk heel terecht. Of je doorontwikkelt,
die vraag moet je natuurlijk altijd stellen. Ik neem ook aan dat dat terugkomt in de
gemeenteraad van Amsterdam en dat dat ook iets is wat met de gekozen vormen van
nabijheid van het bestuur in Weesp wordt besproken. Het spreekt wat mij betreft voor
zich. Ik zeg u dit bij dezen toe. Verschillende van u hebben gezegd, we zijn er nog niet
maar dit is wel een belangrijk moment. Dit is natuurlijk echt een tussenstap als straks het
herindelingsadvies is vastgesteld. Hier gaan we natuurlijk echt het wetgevingstraject in. Ik
denk dat er nog veel werk moet worden verzet. Ik heb daar hele goede hoop op, maar het
is zeker niet zo dat we met het besluit dat we dan vandaag nemen, dit afronden. Je zou
kunnen stellen, dat dit niet het begin van het einde is, maar op Z'n best het einde van een
begin.
De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval.
Dan wil ik toch de vertegenwoordigers uit Weesp op de publieke tribune welkom
heten. Ik wil niet vooruitlopen op de zaken, maar wel een compliment voor de gang van
zaken tot dusver.
De discussie wordt gesloten.
12.
Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren
oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van de
bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 15)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin.
Mevrouw MARTTIN: De titel van ons initiatiefvoorstel zegt het eigenlijk al:
Amsterdamse scholen adopteren oorlogsmonumenten. In mei van het jaar 2020, het
huidige jaar, zijn wij 75 jaar vrij, vieren wij 75 jaar vrijheid. Het is wat ons betreft en ik denk
wat u allen betreft, heel belangrijk dat we dit niet als een vanzelfsprekendheid zien, maar
dat we onze kinderen ook vertellen dat die vrijheid er niet vanzelf is gekomen. Dus samen
met het Comité 4 en 5 mei zijn we tot dit initiatiefvoorstel gekomen. We willen zo veel
mogelijk Amsterdamse scholen stimuleren om zo veel mogelijk Amsterdamse leerlingen te
laten weten wat we herdenken op 4 mei en wat we vieren op 5 mei. Met ons
initiatiefvoorstel willen we dit bereiken. We willen dus dat nog meer scholen in Amsterdam
oorlogsmonumenten gaan adopteren. Dat willen we stimuleren als raad. Wij zijn heel blij
met de positieve reactie van het college. Ook in de raadscommissie was men heel
positief. We hopen dus op een brede steun van u allen bij dit voorstel.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge.
De heer FLENTGE: Ik vind het wel passend om de VVD hiermee te
complimenteren want in de buurt van mijn huis staat zo’n heel klein mooi monumentje
waar een jongetje dat ooit in de Tweede Wereldoorlog kooltjes aan het zoeken was,
Keesje Brijde wordt er al naast mij gefluisterd, heel goed, is doodgeschoten. Daar is een
monumentje neergezet. Ik moet zeggen, elk jaar weer, doet juist dat hele kleine
monumentje mij altijd veel meer dan die grootschalige evenementen. Maar juist dat kleine,
37
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
dat buurtgerichte, die verhalen van vroeger, dat geeft zo veel waarde aan de
geschiedenis en over de enorme misdaden die zijn gepleegd. Dus ik wil u
complimenteren. Als veel scholen dat soort monumentjes gaan omarmen en daarvoor
zorg gaan dragen, dan denk ik dat het ons geschiedenisonderwijs heel erg helpt. Ik vind
het een leuk voorstel en ik hoop dat we het hier kunnen aannemen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert.
Mevrouw DE FOCKERT: Ik wil toch ook even namens de fractie van GroenLinks
de VVD hiermee complimenteren met een persoonlijke noot. Gisteren was het 77 jaar
geleden dat het Apeldoornse bos was ontruimd. Mijn opa heeft daar een aantal mensen in
onderduik genomen. Dat was een verhaal dat wij als familie tot voor een paar jaar
geleden eigenlijk niet kenden. Jullie willen meehelpen om kinderen die verhalen verder te
doen verspreiden. Dat vinden wij heel mooi en we zullen het voorstel van harte steunen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: De Partij van de Ouderen heeft al eerder een motie
ingediend en misschien zou dat nog kunnen worden meegenomen. Als er schoolreisjes
zijn, kan dat misschien een keer naar Auschwitz zijn? Scholen zijn er al meer mee bezig.
Ik hoop dat dat nog kan worden meegenomen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de
beantwoording van de vragen.
Wethouder MOORMAN: Volgens mij zijn er weinig vragen aan mij gesteld
behalve de vraag van mevrouw Van Soest waardoor ik de ruimte heb om nogmaals — ik
heb dat in de raadscommissie ook al gedaan — mijn complimenten te geven voor dit
initiatiefvoorstel. Ik vind het heel mooi dat op deze manier nogmaals wordt onderstreept
en benadrukt hoe belangrijk wij het vinden dat we in Amsterdam kinderen meegeven hoe
het verleden in Amsterdam eruit heeft gezien — ook die zwarte bladzijde uit het
Amsterdamse oorlogsverleden dat we met elkaar hebben, juist omdat dat enorm helpt om
met elkaar naar de toekomst te kijken en te weten in wat voor stad je leeft en hoe
belangrijk het is dat je samen die gezamenlijke geschiedenis naar de toekomst blijft
uitdragen. Ik ben heel blij met dit voorstel. Ik heb wel gezegd dat we scholen niet zo maar
alles kunnen opleggen. U heeft in de raadscommissie ook aangegeven dat u dat goed
begrijpt. We verstaan elkaar heel erg goed over het initiatiefvoorstel. Ik hoop echt dat de
raad het zo meteen in grote gezamenlijkheid zal omarmen.
Dan richting mevrouw Van Soest. Eigenlijk heb ik in de complimenten die ik net
heb gegeven aan de VVD-fractie aangegeven dat het niet onze rol is zoals u het voorstelt.
Het is niet aan ons om te beoordelen wat scholen precies gaan doen. Zo is die
rolverdeling niet. Maar ik weet dat er verschillende scholen zijn die deze schoolreisjes
maken en dat wordt ook gestimuleerd door de gemeente als die scholen aangeven dat ze
dat willen doen. Maar het is niet aan ons om scholen in hun curriculum daarin te sturen.
(Mevrouw VAN SOEST: Het gaat mij er niet om dat u scholen iets oplegt,
maar misschien zou u ze een duwtje in de goede richting kunnen geven,
zo van we zouden het heel plezierig vinden als jullie ook eens een keer
gaan kijken hoe het daar werkelijk aan is toegegaan. Dat is heel belangrijk
en ook heel indrukwekkend.)
38
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Dat weet ik. Een school als het Calandlyceum in Nieuw-West heeft al meerdere
keren die excursie naar Auschwitz heeft gemaakt en dat heeft inderdaad grote indruk
gemaakt op de leerlingen en het heeft ook echt een impact op hoe ze kijken naar hun
eigen stad. Ik denk eigenlijk dat het mooie initiatiefvoorstel van mevrouw Marttin al
genoeg aansporing is om daarover eens met elkaar na te denken. Ik denk dat het daar
gewoon onderdeel vanuit maakt.
De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval.
De discussie wordt gesloten.
13.
Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 17)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge.
De heer FLENTGE: Vloa's noemen wij dat in jargon. Ook hierin staat veel moois.
Zeker dat speciaal onderwijs krijgt hier veel extra's wat in de vorige vloa’s nog niet stond
of nog niet helemaal stond. Schooltuinen, schoolzwemmen. Dat lijken mij hele mooie
aanvullingen die ook zeer noodzakelijk zijn. Ik ben speciaal hiernaartoe gelopen om de
wethouder te complimenteren, want jaren lang al strijden wij en de partij van de
wethouder doet niet anders voor het beperken en minimaliseren van de ouderbijdrage. De
ouderbijdrage in Amsterdam leidt er nog steeds toe dat ouders zich niet vrij voelen hun
kinderen in te schrijven op een bepaalde school omdat ze weten, ondanks het feit dat die
ouderbijdrage in naam vrijwillig is, die in de praktijk toch steeds heel dwingend is. Het is
bijna niet mogelijk je daaraan te onttrekken. Het leidt tot morele druk of tot het gevoel dat
je naar de school moet, een soort walk of shame — excuses voor het Engels — omdat je
dan moet vragen of je misschien wat ondersteuning kan krijgen. Dat hier een stap wordt
genomen om die ouderbijdrage bepalend te maken en daar waar scholen dat
overschrijden eventueel voorzieningen daarvan afhankelijk te maken. Dus om dan tegen
de school te zeggen, sorry, het gaat niet door dat je subsidie van de gemeente krijgt. Dat
vind ik een mooie stap vooruit. We moeten nog wel verder. De wethouder heeft
aangekondigd naar 112 euro te gaan, de gemiddelde ouderbijdrage voor het
basisonderwijs. Ik heb al gezegd dat ik nog verder wil en ik heb ook gezegd tegen de
wethouder dat ik het ook wil in het VO. Dat is een aangenomen motie. Daarover gaan we
nog strijden, maar alle stappen van de wethouder vind ik grote stappen vooruit en dat
verdient ook een compliment. De SP zou de SP niet zijn als we niet een stapje verder
zouden willen. Ik zou zeggen: door op die ingeslagen weg, wethouder.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom.
De heer BLOM: Het lijkt heel lang geleden, maar ook ik heb natuurlijk de keuze
moeten maken naar welke middelbare school ik wilde en ook toen in die tijd werd er een
scholengids verspreid wat heel handig was. Ik kan me nog heel goed herinneren dat ik
onbewust wel heb ervaren dat bepaalde scholen niet per se de scholen waren waar ik
thuis zou zijn vanwege de hoge bijdrage en vanwege de uitstraling van zo’n school. We
hadden het net over de vorming van elitescholen en dergelijke en dat is volgens mij iets
wat we niet moeten willen. Het idee dat ouders en kinderen denken dat een school niet
39
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
voor hen bestemd is vanwege een hoge ouderbijdrage soms tot wel 1000 euro, is een
onwenselijke situatie die we niet in Amsterdam moeten accepteren. Ik ben dan ook blij dat
we door de strijd van de heer Flentge de afgelopen jaren nu een heel duidelijk verschil
maken. Het wordt echt op een goede manier opgepakt door de wethouder. Ik hoop ook
dat we dit gesprek in de toekomst verder kunnen voeren met de middelbare scholen. Dat
is immers zoals wij dat doen: eerst gesprekken voeren. Die gesprekken met de
basisscholen hebben jarenlang geduurd. Op een gegeven moment is dan de grens
bereikt en stelt de gemeente een norm vast en daarop ben ik heel trots.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: Allereerst wil ik de wethouder ermee complimenteren dat
ze probeert, het is nog steeds proberen, een vorm van subsidie te weigeren aan
basisscholen die een vrijwillige ouderbijdrage vragen die hoger is dan 225 euro. Mag ik
nog even schrikken van het bedrag? Ik vind het nog steeds erg hoog. Een klein stukje
geschiedenis. Ik heb me jarenlang beziggehouden met onderwijs. Ik heb me jarenlang
bezig gehouden met witte en zwarte scholen. Nu wordt daarover nooit meer gesproken.
We hebben het nu over gemengde scholen, maar dat betwijfel ik nog steeds. Vroeger
hanteerden bepaalde openbare scholen wachtlijsten zodat zij konden bepalen welke
leerlingen ze aannamen. Het openbaar onderwijs moet iedereen toelaten. Het bijzonder
onderwijs mag nog steeds op grond van het geloof leerlingen weigeren. Dan is een van
de oorzaken van het ontstaan van die witte en zwarte scholen die ouderbijdrage. Dat
hebben we toentertijd door de universiteit laten onderzoeken. Scholen vragen een hoge
eigen bijdrage om leerlingen te kunnen weigeren. Maar openbare scholen mogen niet
weigeren. Dus mijn vraag is of de wethouder daarop kan reageren.
Tevens hebben wij heel veel leerlingen die dus van school worden verwijderd.
Misschien kan de wethouder daar ook eens naar kijken. Want wat speelt er nu op die
openbare scholen? Als je je ouderbijdrage niet hebt betaald, dan mag je niet meedoen
aan het eindexamen. Die signalen komen nog steeds bij mij. In de gemeenteraad heeft
lang geleden mevrouw Dales een potje ingesteld als voorziening voor leerlingen die het
niet konden betalen. Ik vind dat we even moeten gaan kijken naar de oorzaak van die
scheiding tussen witte en zwarte scholen die nog steeds bestaat.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mbarki.
De heer MBARKI: Ook ik wil graag beginnen met de complimenten aan de
wethouder met deze vloa, want voor de PvdA is het essentieel dat ieder kind toegang
heeft tot goed onderwijs en daarom hechten we grote waarde aan onderwijs waarvoor in
principe ouders niet hoeven te betalen. Scholen die een hoge ouderbijdrage vragen,
werpen hiermee een hoge drempel op, want de ouderbijdrage is misschien officieel
vrijwillig, maar die leidt in de praktijk toch tot uitsluiting. Als je de ouderbijdrage immers
niet kunt betalen en niet afhankelijk wilt zijn van de liefdadigheid van andere ouders, dan
zul je dus voor een andere school voor je kind kiezen. Daardoor wordt de toegang tot een
school bepaald door de portemonnee van de ouders en dat kan niet de bedoeling zijn.
Een hoge ouderbijdrage draagt in die zin bij aan kansenongelijkheid. Daarom zijn we heel
blij met de wijziging die wordt doorgevoerd. Ik ben het eens met mevrouw Van Soest. 225
euro is ook niet een klein bedrag, maar het is wel een mooie eerste stap. Dit zal zorgen
voor meer gelijke toegangsmogelijkheden en als we die segregatie willen tegengaan die
we allemaal zo slecht vinden voor de stad, is dat essentieel. Kinderen mogen in hun
ontwikkeling niet worden belemmerd door de financiële situatie van hun ouders. Het is
40
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
ook goed dat we met deze maatregelen een nieuwe stap gaan zetten in het creëren van
meer kansengelijkheid en dat we afscheid nemen van de belemmering van een hoge
ouderbijdrage.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw ROODERKERK: Voor ons ligt de verordening voor het lokaal
onderwijsbeleid waarmee we 25 miljoen euro investeren in het Amsterdamse onderwijs en
dat is ook voor D66 goed en belangrijk nieuws. Niet alleen vinden wij het belangrijk dat we
met dat extra geld de kwaliteit van dat Amsterdamse onderwijs hoog houden, maar we
zorgen er ook voor dat scholen en leraren worden ondersteund in de uitdagingen die
horen bij het lesgeven in een internationale wereldstad zoals Amsterdam is. Deze
wijziging geeft de wethouder om scholen die een te hoge ouderbijdrage vragen, verdere
subsidie te weigeren om uitsluiting van kinderen te voorkomen. Voor D66 is het erg
belangrijk dat scholen gebruik kunnen maken van de cultuurvouchers, schoolzwemmen
en schooltuinen. Dat is iets waarbij juist die scholieren in het speciaal onderwijs heel veel
baat hebben. In aanraking komen met kunst en cultuur heeft een enorm positieve invloed
op juist kinderen met een beperking, zo blijkt uit veel onderzoeken. Verder wordt bij deze
wijziging ook een voorziening opgenomen voor de begeleiding van zij-instromers. Zo
wordt onder andere financiering mogelijk voor statushouders die in het onderwijs aan de
slag willen gaan. Ook dit is een belangrijk punt. Dus het lijkt misschien op het eerste
gezicht een technische wijziging, maar wie beter kijkt, ziet dat de wethouder met dit stuk
een paar hele mooie stappen zet voor het Amsterdamse onderwijs, voor de scholen, voor
de leraren en met name ook voor de kinderen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz.
De heer YILMAZ: Ik ga het niet te lang maken. Ik wil ook mijn complimenten
uitspreken richting het college, richting de wethouder. Goed plan. Er wordt weer
geïnvesteerd in kansengelijkheid. De wethouder maakt dat echt waar. Het is al vaker
genoemd. De wethouder heeft dit twee jaar geleden benoemd en dat zie ik hier nu wel
terug. Daarmee zijn we heel blij. De nadruk wordt vooral op de ouderbijdrage gericht,
maar er zijn natuurlijk veel meer punten. Ook daarvoor mijn complimenten.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ook namens de Partij voor de Dieren de
complimenten voor deze wijziging. In december is in de Tweede Kamer iets aangenomen
waardoor kinderen niet meer worden buitengesloten als de ouderbijdrage niet kan worden
betaald. Ik denk dat het hele goede stappen zijn. Wij steunen dit van harte.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
De heer BOOMSMA: Wij zijn hier dus niet voor. Volgens mij is dit helemaal geen
verstandig idee en is het ook helemaal niet nodig. Het is niet zo dat er talloze kinderen nu
worden buitengesloten. Dat is een verhaaltje dat hier af en toe naar voren wordt gebracht
maar waarvan ik helemaal geen bewijzen ken. Het gaat om een vrijwillige bijdrage. Er
wordt heel negatief gedaan over solidariteit op scholen zelf. Ik ken veel scholen waar dat
onderling wordt opgelost. De heer Flentge zegt dan dat mensen een walk of shame
moeten doen. Volgens mij hoeven mensen die wat minder geld hebben, zich helemaal
41
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
niet te schamen en dat moet je hier dan ook niet op die manier gaan zitten bestempelen.
Dus wat ons betreft moeten we dit niet doen.
Ik heb nog wel een vraag. Er zijn natuurlijk ook scholen die bepaalde
veiligheidskosten hebben en daardoor een extra hoge ouderbijdrage vragen. Kan de
wethouder bevestigen dat dit daar niet onder valt, dus dat die daarvoor niet worden
bestraft? Eigenlijk zouden veiligheidskosten niet door scholen zelf betaald hoeven
worden, vindt het CDA. De gemeente zou zelf die kosten moeten dragen.
(De heer FLENTGE: Zou het kunnen dat er wellicht ouders zijn die het
moeilijk vinden om een ouderbijdrage te betalen op school? En wat biedt
het CDA die ouders qua plan om die ouders tot steun te zijn om te
voorkomen dat de ouders die ouderbijdrage niet kunnen betalen?)
Ik denk dat het belangrijk is dat alle scholen toegankelijk blijven, maar laten we
niet vergeten hoe goed het is geregeld in Nederland, namelijk dat alle scholen op dezelfde
manier worden gefinancierd door de overheid en dat we nauwelijks privéscholen hebben
van betekenis. ledereen heeft dus toegang tot dit goede onderwijs. Het gaat uiteindelijk
om relatief zeer lage bedragen als je dat vergelijkt met de rest van de wereld. En natuurlijk
willen we niet dat ouders zich moeten schamen en dat hoeft wat mij betreft ook helemaal
niet. Ik denk dat het prima is als mensen daarover in gesprek gaan met de school als ze
dat bedrag niet kunnen opbrengen en dan wordt daarvoor een oplossing gevonden. Ik zie
ook dat dat op allerlei scholen zo gaat, dus dat er solidariteit is. Ik denk dat scholen het op
die manier goed aanpakken. Volgens mij moeten we voorkomen dat we dat soort
schaamtegevoelens zitten aanwakkeren door de termen die de heer Flentge hanteert in
zijn bijdrage hier te gaan herhalen.
(De heer FLENTGE: Solidariteit op schoolniveau, dat is er heel veel. Dat
ben ik volledig met u eens. Dat is eigenlijk het beste wat we kunnen
hebben. Maar u bagatelliseert door het te vergelijken met het buitenland
dat het wellicht wel zou kunnen meevallen met die ouderbijdrage die
ouders hier in Nederland moeten betalen. Hoe kunt u nu zeggen dat een
ouderbijdrage van soms wel 200, 300, 400 of zelfs 500 euro — en die zijn
er, ook in Amsterdam — dat dat voor iemand met een hele kleine
portemonnee eigenlijk wel iets is wat mensen moeten kunnen dragen en
dat we het niet moeten overdrijven? Dat is toch een rare bagatel. U kunt
toch nooit in de portemonnee van die ouders kijken en zeggen wat zij
voelen?)
Nee, dat is waar. Ik kan niet in de portemonnee van andere ouders kijken, maar ik
wil de heer Flentge eraan herinneren dat het om een vrijwillige bijdrage gaat en dat dus
de mogelijkheid openstaat voor die ouders om daarvoor hulp te vragen of een ontheffing.
Daarover kunnen ze in gesprek gaan en dat gebeurt ook.
(De heer FLENTGE: Dat is natuurlijk allemaal waar. U trapt nu wat open
deuren in en dat snap ik allemaal wel. Het is zo. Ouders kunnen het
gesprek aangaan. Er zijn allerlei mogelijkheden. Hulp. Solidariteit op
schoolniveau, het is er allemaal. Maar die vrijwilligheid wordt natuurlijk
soms overschreden doordat er wel degelijk in schoolgidsen of door de
manier waarop die wordt gepresenteerd dwang wordt gevoeld of morele
druk wordt ervaren. En dat is de vraag aan u: erkent u dat? Als een
ouderbijdrage 500 euro bedraagt en je hebt een hele kleine portemonnee,
erkent u dan dat het nog wel eens een tikkie heftig kan zijn als je kind
mogelijk wordt uitgesloten van activiteiten?)
Volgens mij is het een marginaal fenomeen. Er wordt hier een beeld geschetst
alsof er allerlei kinderen worden buitengesloten van allerlei activiteiten en dat zie ik
42
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
nergens terug. Ik denk ook dat scholen, ouders en schoolbesturen in principe bereid zijn
daarover het gesprek aan te gaan en dat ze ook prima in staat zijn het op te lossen.
(De heer BLOM: Het verbaast me iedere keer weer om te zien dat de
heer Boomsma telkens een treetje verder gaat met bagatelliseren als het
gaat om deze problematiek. Waardoor denkt de heer Boomsma dat het
wel is gelukt al die scholen bij elkaar te krijgen die nu gemeenschappelijk
zeggen, dat er inderdaad wel een probleem is waaraan wat moet
gebeuren. Waarom denkt u dat de scholen dat doen?)
Nou ja, als de scholen er zelf mee komen, dan kunnen ze het ook zelf oplossen,
dus dan is dit ook niet nodig.
(De heer BLOM: De scholen geven aan dat dit een probleem is dat ze zelf
constateren. Ze zijn heel blij met het leiderschap van de gemeente en de
wethouder die aangeeft dat we niet kunnen accepteren dat de kinderen
het gevoel krijgen dat ze worden buitengesloten. Hoe kunt u zo u best
doen om te doen alsof dat probleem helemaal niet speelt. Ik vind dat heel
creatief gedacht en eigenlijk best wel knap van u.)
Dank voor het compliment.
(De heer BLOM: Ik neem aan dat de heer Boomsma dan ook niet gaat
instemmen met het voorstel. Klopt dat?)
Dat klopt.
(Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Boomsma, uw scholen zijn de bijzonder
onderwijsscholen. Dat hoef ik u niet te vertellen. Ik ben wel benieuwd wat
zij vragen aan ouderbijdragen. Lastige leerlingen willen we buiten de
school houden en er is geen enkele school, geen openbare school, geen
school voor bijzonder onderwijs, die daarvan geen gebruik maakt door de
ouderbijdrage zo hoog te stellen. Als je 225 euro per jaar moet betalen en
je hebt drie kinderen, dan is dat nogal een bedrag. En dan is dat waar de
wethouder naartoe wil. Maar hoe ga je dat betalen als je 600 of 700 euro
moet betalen. Hoe denkt u daarover?)
Volgens mij is de discussie over openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs een
andere. Ik denk wel dat het goed is als scholen een beleid hanteren waarbij ze bij
meerdere kinderen kortingen invoeren. Dat lijkt me een hele goede zaak.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de
beantwoording van de vragen.
Wethouder MOORMAN: Dank aan de raad voor de complimenten over de
aanpassing in wat in eerste instantie misschien een heel technisch stuk lijkt zoals
mevrouw Rooderkerk zei, maar uiteindelijk behoorlijk wat elementen in de tekst bevat die
helpen om een grotere kansengelijkheid in Amsterdam tot stand te brengen. Fijn dat u dat
onderschrijft. Ik wil u eigenlijk een compliment teruggeven, want ik merk dat bij een heel
groot deel van de raad de stimulering zit die ik steeds meekrijg om te werken aan die
kansenongelijkheid maar ook om niet normaal te vinden wat misschien wel normaal is en
wat misschien wel te lang normaal is gevonden. We zeggen in Nederland dat onderwijs
gratis moet zijn omdat we gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel vinden dat elk kind,
ongeacht zijn afkomst, ongeacht het inkomen van zijn ouders, ongeacht waar het is
geboren of in welk deel van de stad het opgroeit, een goede kans moet maken op goed
onderwijs. Daarom willen we dat dat onderwijs gratis is. Toch zien we dat een hoge
ouderbijdrage in het onderwijs is geslopen. Niet overal. Er zijn heel veel scholen die een
hele lage ouderbijdrage hebben. Er zijn zelfs scholen die geen ouderbijdrage hebben,
43
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
maar we zien ook scholen die echt een hele forse ouderbijdrage vragen. En dan vind ik
het toch interessant dat de heer Boomsma zegt dat het geen probleem is omdat die
ouderbijdrage vrijwillig is. Ik denk dat er twee hele grote problemen zijn.
Ten eerste hebben ouders het gevoel dat deze school niet voor ze is bestemd. In
eerste instantie kiezen ze al niet voor deze school omdat deze school een hoge
ouderbijdrage heeft en dat bedrag hebben ze niet. Dus ze kiezen voor een andere school.
Dit is een effect dat je niet gemakkelijk kunt meten, maar wat we in de praktijk wel vaak
tegenkomen. En je ziet het ook in de stad. Het is niet zo dat de scholen met een hoge
ouderbijdrage een beetje geleidelijk over de stad zijn verspreid. Dat heeft wel degelijk te
maken met de plek waar ze staan. Ik zie u knikken; u moet dat herkennen. Daaraan zie je
al dat er een bepaalde ongelijkheid insluipt.
Dan kom je bij het tweede punt. Is het nu aan een school om een gesprek te
voeren — en dat meen ik serieus — omdat het zo is dat je prima naar de directeur kunt
gaan als je het niet kunt betalen om vrijstelling te vragen. Vindt u het nu echt iets van de
school om met een ouder daarover een gesprek te moeten voeren? Ik vind dat niet. Ik
vind het iets waartoe we ouders niet zouden moeten dwingen. Daarom zeggen we, een
hoge ouderbijdrage hoort niet thuis in het principe van gelijke kansen voor ieder kind en
een openbaarheid van elke school. Daarom vind ik ook echt dat deze drempels niet aan
de voorkant moeten worden gesteld. Dat is niet alleen een streven, dat is ook iets
waarover we op een gegeven moment hebben geoordeeld en waarop we dan moeten
handelen. Dat is de reden dat we in deze verordening hebben gezet, op het moment dat
scholen toch menen een hoge ouderbijdrage te kunnen vragen, dat de subsidie dan ook
niet doorgaat. En die ouderbijdrage is op dit moment echt heel hoog, hoger dan die
225,00 euro en ik ben het met alle leden eens die zeggen dat dat eigenlijk nog te hoog is
en dat is ook precies de reden waarom we het voornemen hebben dat bedrag volgend
jaar te verlagen naar 112,00 euro. Dat is een keuze die elke school kan maken. Die
subsidies die wij geven zijn ook extra en dat is ook iets wat we als Amsterdam zelf hebben
besloten om te investeren in scholen. Daartoe hebben we geen wettelijke verplichting.
Maar ik vind het heel logisch om op deze manier aan scholen te vragen hun deuren open
te stellen voor ieder kind.
Dus ik ben heel blij dat de meeste leden zeggen daarop trots te zijn en dat het
een goede stap is. We doen dat met Z'n allen en ik ben ook blij dat we dat met Z'n allen
doen. Zijn we er dan? Nee, we zijn er nog niet. Ik heb u al gezegd dat we nog een stap
verder moeten zetten volgend jaar en dat gaan we ook doen. Maar we hebben ook nog
het voortgezet onderwijs. Op aansporing van de heer Flentge die dit terecht elke keer
weer bij mij onder de aandacht brengt, heb ik voortdurend het gesprek met het OSVO
hierover. Vanochtend zelfs nog hebben we hierover gesproken. Ik heb ook gevraagd
wanneer het OSVO hiermee komt, want het is een gesprek dat we naar mijn zin al wat te
lang aan het voeren zijn. Er moet op een gegeven moment ook wel duidelijkheid zijn. Het
OSVO heeft gezegd zich sowieso te houden aan de eisen en normen die door de VO-
raad zijn gesteld. Dat vind ik goed, maar ik heb ook gezegd dat ik vind dat Amsterdam
eigenlijk een stap verder hoort te gaan. We zijn een progressieve stad; we zijn een stad
waarbij kansengelijkheid hoog in het vaandel staat. Dus ik vind ook dat ze dat moeten
laten zien. Ze hebben dat begrepen en mij verzekerd dat er in het voorjaar in ieder geval
een analyse ligt van hoe het in het voorjaar is gesteld met de ouderbijdragen in het VO en
ze zullen bij die analyse een plan van aanpak geven over wat ze zelf van plan zijn te gaan
doen. Zodra wij dat krijgen, zullen we dat voorzien van onze eigen mening, aan de raad
doen toekomen.
(De heer FLENTGE: Ik hoor de wethouder zeggen dat ze in gesprek is
met het OSVO en dat daar wellicht bereidwilligheid is en dat men zich in
44
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
ieder geval houdt aan datgene wat de VO-raad heeft opgeschreven. Het
is wel een bestuurdersorganisatie, dus daar is niet zo heel veel van te
verwachten. Zich daaraan houden zegt nog niet zo veel. Maar goed, ik ga
er maar vanuit dat we stappen maken, maar dan zou wel de vraag zijn of
u enig uitzicht heeft op wanneer dat nu echt een stap vooruit gaat?)
Ik deel met de heer Flentge dat ongeduld. Dat is precies wat ik hier heb proberen
uit te drukken en wat ik vanochtend heb aangegeven. Ik vind dat er nu echt duidelijkheid
moet komen hoe het OSVO daaraan gevolg wil geven. De schoolbesturen in het VO
zeggen dat ze dat begrijpen maar dat ze daarvoor eerst een kaart moeten hebben. Dat
begrijp ik ook. Op zich is het altijd goed om op basis van een goede analyse de keuzes te
maken. Ik heb zelf ook aangegeven dat ik in principe vind dat wat we in het PO doen, ook
in het VO zou kunnen. De schoolbesturen weten dat de gemeenteraad van Amsterdam er
zo in staat. U laat mij dat keer op keer weten en dat waardeer ik ook.
(De heer FLENTGE: Het is een mooie stap die ik hier hoor en dat wilde ik
net vragen. Dat zou betekenen dat we met elkaar zeggen dat ook in het
voortgezet onderwijs als je je niet houdt aan een bepaald maximum dat je
misschien sommige subsidies niet kunt krijgen. Dat zou dan toch ook
betekenen als het VO zich totaal niet wil committeren aan een maximum,
dat we die maatregel op die manier zouden kunnen inzetten?)
De heer Flentge zegt het al. Het is ietsje ingewikkelder, maar dat ontslaat ons niet
van de plicht om toch gewoon heel goed te kijken naar wat er mogelijk is. Dat is ook
precies de vraag die ik bij het OSVO heb neergelegd en dat is ook precies wat ik verwacht
terug te krijgen in het voorjaar. Of ik daarover op dat moment tevreden ben, dat zal ik u
laten weten. En als dat niet zo is, dan zullen we met elkaar het gesprek voeren wat we
daarin dan verder kunnen ondernemen.
(De heer FLENTGE: Ik bespeur nu een kleine terugtrekkende beweging
bij de wethouder. Ze was eventjes voortvarend. Ze zegt, we kunnen
hetzelfde doen in het PO als bij het VO. Ik vraag specifiek, stel dat het VO
zich niet aan dat maximum wil houden, is de wethouder er dan toe bereid
te zeggen, oké, dat zou consequenties kunnen hebben voor de gelden die
we vanuit de gemeente beschikbaar stellen aan scholen en dat die
bedragen dan niet uw kant op komen. Wij stellen namelijk voorwaarden
aan de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de school. Zou u dat
specifieker kunnen benoemen?)
Terughoudendheid is denk ik niet het goede woord, maar ik denk niet dat het
verstandig is om met elkaar nu al de hypothetische discussie te gaan voeren zoals die in
het voorjaar zou kunnen plaatsvinden. Ik zeg u, dit gesprek wordt gevoerd en ik heb ook
tegen het OSVO gezegd, ik vind het wel noodzakelijk dat er inzicht wordt gegeven in de
analyse die jullie daarvan maken en tegelijkertijd ook de stappen die daarin worden gezet.
Dat oordeel zal ik tegelijkertijd met het oordeel dat wij daarover vellen vanuit het college in
het voorjaar aan u doen toekomen. Ik hoor uit uw woorden wat u wilt. Ik zeg ook helemaal
niet dat ik het niet met u eens ben. Dat weet u ook. Maar ik vraag u, laten we dat gesprek
in het voorjaar voeren op het moment dat het niet meer hypothetisch is maar echt.
Ik vervolg mijn verhaal en ik heb niet zo veel tijd meer nodig voor het
beantwoorden van de vragen. Het is uiteindelijk aan de raad om te besluiten wanneer we
dit gesprek met elkaar beëindigen.
In de richting van mevrouw Van Soest zeg ik, op basis van een ouderbijdrage
mag er nooit worden geweigerd. Dat is heel duidelijk in de wet neergezet en al helemaal
niet voor een eindexamen. Dus ik ken deze signalen niet. Als u ze heeft, geeft u ze
alstublieft door want dan moet er echt iets gebeuren. Het is een signaal dat ik echt niet
45
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
ken. Laten we hopen dat dit bericht u wat vervuild heeft bereikt. U vraagt of er niet een
potje is. In principe hebben we dat voor het PO al gedaan. Met de stadspas kunnen
ouders op alle basisscholen hun ouderbijdrage scannen. Dus we zijn daarmee eigenlijk al
heel erg voortvarend mee bezig zodat het ook voor de scholen geen probleem is om dat
op te halen. Dat werkt in de praktijk heel erg goed.
Dat is ook het antwoord op de vraag van mevrouw Bloemberg-lssa die nog zei, dit
is ook wat de Kamer heeft gedaan. Was het maar waar. Het is helaas vaak zo dat
Amsterdam iets vooruitloopt op wat er in Den Haag gebeurt. Laten we dat vooral blijven
doen. We hebben al een aantal jaren geleden hier in Amsterdam het besluit genomen dat
geen enkel kind meer kan worden uitgesloten van een schoolreisje. Het heeft een aantal
jaren geduurd voordat dat de Tweede Kamer heeft bereikt. Nu is dat gelukkig ook in de
Tweede Kamer afgesproken. Laten we hopen dat dit voorstel de Kamer iets sneller
bereikt zodat die hetzelfde gaat doen als we hier aan het doen zijn.
De heer Boomsma heeft mij (buiten de microfoon) gewezen op een punt dat wel
relevant is. Dat begrijp ik. Dat gaat over de veiligheid. Ik weet dat hij op een specifieke
school duidt. Ik heb het gesprek gevoerd met deze schoolbestuurder en ik heb
aangegeven dat ik veiligheid hierbuiten plaats. Dus de bijdrage van ouders voor de
veiligheid wordt niet gezien als een ouderbijdrage die een uitsluitingsgrond vormt om voor
de middelen van de vloa in aanmerking te komen.
De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval.
De discussie wordt gesloten.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor twee minuten.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
14.
Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische
taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 32)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: Voorzitter, inmiddels hebben we dit onderling geregeld,
dus het kan gewoon door.
Dit punt is gehamerd.
De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 32 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
15.
Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op
bovengrondse metrostations (Gemeenteblad afd. 1, nr. 30)
46
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groen.
De heer GROEN: Ik kan het heel kort houden. Dit is bijna boekhoudkundig. We
praten over het plaatsen van zonnepanelen op een metrostation. Natuurlijk fantastisch
nieuws. Daar zijn we heel blij mee. Alleen werd in de discussie duidelijk dat de gemeente
een rekenregel hanteert om te bepalen hoe waardevol wij het vinden dat we CO»
besparen. Die blijkt wat verouderd en niet geüpdatet. Ik vroeg dat aan de
verantwoordelijke wethouder en die zei, ik ben het misschien wel met de heer Groen eens
maar ik ga er niet over. Dat valt onder de portefeuille van wethouder Van Doorninck. Die
kan bedenken hoe je die rekenregel kunt herzien. Ik kreeg toen de toezegging dat we dat
gaan doen, maar bij navraag bleek dat het behulpzaam zou zijn als ik even precies in een
motie opschrijf wat ik nu eigenlijk wil. Dat heb ik gedaan en die motie dien ik bij dezen in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
56° Motie van het lid Groen inzake rekenregel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 48)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de rekenregel in 2020 aan te passen en hierbij te komen met een COÔz-prijs
die past bij de huidige inzichten;
- deze regel in ieder geval toe te passen bij de belangrijkste producten in de
energietransitie voor zover van toepassing.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de
preadvisering van de motie.
Wethouder MOORMAN: De wegen van het wethouderschap zijn ondoorgrondelijk
en zo praat ik hier ineens over rekenregels en CO2prijzzen voor zonnepanelen op
metrostations waar ik natuurlijk ontzettend veel vanaf weet. Ik weet ook dat de heer Groen
gelijk heeft. De rekenregels zoals wij die nu hanteren, zijn inderdaad ietwat verouderd. Ik
heb ook even met wethouder Van Doorninck afgestemd of het nu een goed idee is om
inderdaad op basis van een motie van u dat wat aan te scherpen volgens de moderne
inzichten die we daarover hebben opgedaan en waarvan wij natuurlijk van alles weten.
Wethouder Van Doorninck geeft aan dat dat inderdaad verstandig is. We hadden ook niet
anders van u verwacht, mijnheer Groen. Dus een positief preadvies.
De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval.
De discussie wordt gesloten.
19.
Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen
van een uitvoeringskrediet (Gemeenteblad afd. 1, nr. 28)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen.
47
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Mevrouw VAN RENSSEN: Afgelopen raadscommissie Ruimtelijke ordening riep
de voorzitter van die commissie op tot meer liefheid in het debat in de raad en daarbij sluit
ik me graag aan — ook omdat ik mijn collega Karaman zal missen hoewel ik uitkijk naar de
samenwerking met collega Van Pijpen. Dus ik zal vandaag proberen zo veel mogelijk
liefheid in mijn bijdrage te leggen.
Voor ons ligt de investeringsnota Klaprozenbuurt, een heel mooi voornemen
waarbij een gebalanceerd stuk aan de stad wordt toegevoegd. Voor wie het niet kent, het
gebied grenst aan Buiksloternham. Het gaat om het gebied waar nu grotendeels bedrijven
zijn gevestigd zoals de Praxis en de Febo. Hier komen 2.000 woningen in de verhouding
40%-40%-20%. Bijzonder dat we op deze manier meer woningen kunnen creëren en dat
de gemeente hier samen met zittende eigenaren samenwerkt om met zelfrealisatie tot
ontwikkeling te komen. Langs dat bedrijventerrein loopt ook een hele mooie dijk, de
Waterlandse zeedijk, nu vooral een groene en ruige dijk en redelijk ontoegankelijk. Dat
kan ik weten want er overheen lopen was lastig. Terwijl mijn collega Groen makkelijk die
dijk beklom, gleed ik uit op mijn slippers in het hoge gras. In eerdere varianten zouden op
deze dijk dijkwoningen komen. Het groen zou worden verkocht aan vermogende
particulieren. Deze woningen zijn nu niet meer in het plan opgenomen en langs en aan de
dijk komt een Buiksloterdijkpark met speeltuinen, voetbalveldjes en een belangrijke
ecologische functie. Het park komt het bijzondere landschapselement van de dijk ten
goede. Er is meer ruimte voor natuur en er komt een fietsroute. Belangrijker is nog dat de
groene openbare ruimte niet wordt verkocht, maar dat deze dijk en de openbare ruimte
niet alleen behouden blijven voor de gemeenschap, maar ook nog toegankelijker worden
gemaakt. Dat is iets om te vieren. Het is te danken aan de bewoners van de omringende
buurten waaronder de Buiksloterbreek. Die bewoners hebben hun stem laten horen en ze
hebben een alternatief plan gemaakt voor de dijk met landschapspark. Dat is ook te
danken aan dit college en alle mensen die werken voor Amsterdam, want ze zijn in
gesprek gegaan met de bewoners. Uiteindelijk is een schetsontwerp opgesteld door drie
architecten uit de buurt. Ook bij het concept stedenbouwkundig plan zijn er weer
gesprekken gevoerd en zijn er aanpassingen gedaan. De volgende stap is het
bestemmingsplan en daarin hebben we alle vertrouwen. Van dit traject kunnen we als
stad en als stadsdelen veel leren over participatie of beter nog co-creatie met name bij
gebiedsontwikkelingen. Bij bewoners, bedrijven en andere gebruikers van het gebied
moeten we in gesprek gaan over de ontwikkelingen. Deze kennis is belangrijk in het kader
van de ambities voor de omgevingswet en voor het vergroten van de lokale democratie.
Moties hoeven wat mij betreft niet alleen maar kritisch te zijn. Die kunnen ook lief zijn en
zo je wilt aanmoedigend of bemoedigend. Dus bij dezen een aanmoediging: ga zo door!
En een motie.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
57° Motie van het lid Van Renssen inzake Evaluatie participatieproces
Klaprozenbuurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 49)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de verschillende vormen van participatie gedurende het planvormingsproces
voor de Klaprozenbuurt te evalueren ten behoeve van toekomstig beleid en
ontwikkelingen;
48
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
- en van deze evaluatie een rapportage op te stellen met belangrijke
aandachtspunten en aanbevelingen en deze zo spoedig mogelijk aan de raad
te sturen.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest.
Mevrouw VAN SOEST: Aangezien het hier een investeringsbesluit betreft en
geen ruimtelijke ordeningsbesluit stem ik waarschijnlijk voor naar aanleiding van de
antwoorden op de vragen die ik straks ga stellen. Het geld is namelijk nodig om het plan
verder uit te werken en aankopen te doen. Tegen de tijd dat het aangepaste ontwerp-
bestemmingsplan komt, willen wij er zeker van zijn dat er voldoende rekening is gehouden
met de bezwaren van met name het OV, hoe het daarmee staat, de bereikbaarheid en of
er voldoende bushaltes zijn.
Nu heb ik echt nog even een paar specifieke vragen. Wat is het gevolg van een
verlengde grondexploitatie van vijftien jaar in plaats van tien jaar? Hoe staat het met de
hoogwaterkering langs de Metaalwerkersweg genoemd als Buiksloterdijk? En hoe staat
het met het Marjoleinterrein waar nogal wat onrust is ontstaan onder de bewoners? Ik
begrijp uit de stukken dat de bebouwing van de hoogwaterkering Buiksloterdijk inmiddels
is gezakt. Is dat juist?
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer.
Mevrouw DE HEER: Ik kan hier natuurlijk niet anders dan memoreren dat het fijn
is dat hier 40%-40%-20%-woningen komen en ook nog veel woningen erbij. Het wordt
echt een nieuw woongebied in Amsterdam-Noord. Daar zijn we blij mee. Dit was een
bijzonder participatieproces, een proces waarvan we heel veel kunnen leren. Het was
echt zo bedoeld om samen met de bewoners dit nieuwe stukje stadsdeel te maken. Het
ging ook een beetje grillig. Op een moment waren er ook nogal wat insprekers in de
raadscommissie die echt niet zo blij waren met hoe het ging. Het is wel goed afgelopen.
Er is goed geluisterd naar bewoners en ik denk dat het goed is dat te evalueren: om de
goede dingen eruit te halen maar ook de dingen waarvan we kunnen leren voor een
volgende participatieproces.
Nu is er nog een dingetje. Er was namelijk een aantal woonbootbewoners bij ons
en die mensen voelden zich nog niet helemaal gehoord. Het ging eigenlijk over de afstand
die zij moeten lopen tot de parkeerplaatsen. Ik weet helemaal niks over parkeren en
parkeerplaatsen, maar wat mij hierbij opviel, was dat zij het over een andere afstand
hadden dan de wethouder. Ik dacht, hoe kan dat nu? Er moet toch een waarheid zijn?
Hoe kan het dat zij zeggen, de verste afstand is 500 m en de wethouder zegt 200 m. Ik wil
de wethouder hierbij oproepen vooral nog een keer in gesprek te gaan met deze
bewoners om te kijken hoe we hier bij elkaar kunt komen. De waarheid moet er toch zijn al
is het misschien niet helemaal in het midden. Het lijkt me vervelend als deze bewoners
hier een slecht gevoel aan over houden terwijl het participatieproces eigenlijk zo goed is
afgelopen.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa.
Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In de raadscommissie hadden wij bij dit punt
helaas geen spreektijd meer, dus ik wil er hier graag nog iets over zeggen. Ik denk dat de
raad mij ook wel kent als iemand die kritisch de RO-stukken bekijkt en veel vragen heeft.
49
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Waarom verdwijnt er groen, gaan er bomen weg? We willen er een park bij; is er geen
ruimte voor een voetbalveld. We hebben geconstateerd dat op al deze vragen een
antwoord zit in deze stukken. We zien ook dat er groen wordt gerealiseerd, dat er een
park bijkomt, dat er geen ruimte is voor een voetbalveld. Wij kunnen deze plannen
steunen. Dat was het.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck voor de
beantwoording van de vragen en een preadvies op de motie.
Wethouder VAN DOORNINCK: Dank ook voor de mooie woorden over dit
investeringsbesluit en zeker ook over het proces. Dat vind ik zelf ook heel bijzonder. Dit is
een lang traject geweest en een lang traject dat je samen aflegt, gaat inderdaad niet altijd
helemaal rechtdoor en dan neem je af en toe wat afslagen, maar je komt steeds dichter bij
elkaar. Ik denk ook dat dat een uitkomst is. Niet dat de bewoners over sommige punten
andere ideeën hebben dan wij en dat die in alles hun gelijk krijgen, maar dat je elkaars
standpunten wel snapt en dat je heel goed begrijpt waarom sommige keuzes worden
gemaakt. Dat is iets wat volgens mij een echt participatieproces is, namelijk niet een van
de twee krijgt 100% gelijk, maar wel weten waarom keuzes worden gemaakt. Dan kom ik
meteen even op de vraag van mevrouw De Heer over die afstand. Wij hebben toch echt
berekend dat het 220 meter is. De belangrijkste reden waarom wij daar toch aan vast
willen houden, is dat we echt een groene entree voor dat park willen hebben, dat park
waarmee iedereen zo blij is, dat Buiksloterpark dat daar komt. Op het moment dat je daar
begint met een parkeerplaats, geeft dat echt een heel ander gevoel dan wanneer je begint
met een groene entree en parkeerplaatsen iets verderop. Dus inderdaad, het is iets langer
lopen dan men gewend is, maar wij denken dat dat te doen is. Nu is het wel zo dat dit
traject nog niet klaar is. We gaan naar inrichting, we gaan naar een bestemmingsplan,
dus het gesprek met bewoners blijft. Wij zullen dus ook met de woonbootbewoners die het
vervelend vinden dat ze langer moeten lopen, blijven spreken. Ik ben nu niet snel geneigd
om met name rond dat parkeren nu een ander besluit te nemen. Ik zei het al, het gaat
echt om die groene entree. Maar we kunnen natuurlijk altijd kijken of ergens een mouw
aan te passen is. We blijven dus in gesprek maar dat betekent niet per definitie dat we
plannen gaan aanpassen.
(Mevrouw DE HEER: Dat begrijp ik. Wat mij is opgevallen, is dat de
bewoners een ander beeld hebben bij die afstand. Ik denk dat het goed is
wel dat gesprek aan te gaan om die beelden dichter bij elkaar te brengen.
Bent u dat met mij eens?)
Ja, zoals ik al zei, wij blijven überhaupt het gesprek aangaan ook in hoe het
verder wordt uitgewerkt. Ik denk dat we dan ook met de bewoners samen nog een keer
gaan kijken wat die afstand is, hoe die het makkelijkst is af te leggen. Wellicht is daar nog
iets aan te passen. Een participatietraject stopt niet bij een investeringsbesluit en dat is
maar goed ook.
Dan had mevrouw Van Soest nog wat bezwaren. Als het gaat om het aantal
bushaltes, dan is de plek heel goed bereikbaar met het OV en er zijn ook voldoende
haltes. Dus als u daarover heel specifieke vragen heeft, dan kunnen we daarop misschien
beter bij het bestemmingsplan terugkomen. Voor dit soort detailvragen is een
raadscommissie altijd heel handig. U had nog een specifieke vraag over het
investeringsbesluit voor vijftien jaar in plaats van tien jaar. Dat gebeurt bij
transformatiegebieden wel vaker omdat we niet alles in eigen hand hebben. Het zullen de
vastgoedeigenaren zijn die zelf ontwikkelen. Het gaat om zelfrealisatie en daarbij kunnen
50
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
wij niet alles in de hand halen. Daarmee wordt in de financiële systematiek rekening
gehouden.
Dan mevrouw Bloemberg-lssa. Het is natuurlijk heel erg fijn als we op zo’n manier
meer bij elkaar komen. Ik hoop u nog vaker met investeringsbesluiten zo blij te maken ook
al hoop ik dat u mij nog vaak op aanscherping zult vragen. Op die manier blijven we
elkaar vinden.
Als laatste de motie van mevrouw Van Renssen. Ik denk dat het een heel erg
goed idee is. Dit is inderdaad een heel bijzonder proces geweest. Ik denk dat elk
transformatiegebied, daar waar je in de bestaande stad iets gaat doen, elk proces zijn
eigen dynamiek zal kennen. Dus dit participatieproces zal zeker geen blauwdruk zijn voor
andere, maar het is heel goed om ervan te leren. Dat betekent niet dat we niet nog een
keer zo'n hobbelig traject krijgen, maar het is goed om te zien wat werkt nu wel, wat werkt
niet, waar kun je eerder ingrijpen bijvoorbeeld of hoe kun je mensen sneller betrekken en
goed omgaan met verwachtingen. Dus het college heeft geen enkel bezwaar tegen het
aannemen van uw motie. Wij gaan snel met die evaluatie aan de slag.
Volgens mij heb ik hiermee alle vragen beantwoord.
(Mevrouw VAN SOEST: De grondexploitatie is nu verschoven naar vijftien
jaar. Dat zijn dan de investeerders? Heb ik dat goed begrepen of niet?)
Nee, op het gevaar af dat we nu stukken gaan bespreken die niet in openbaarheid
besproken worden, kan ik in het algemeen zeggen dat het vaker gebeurt dat er een
langere termijn wordt genomen voor de grondexploitatie omdat we niet overal aan de
touwtjes trekken. Zo’n ontwikkeling duurt langer dan wanneer we die zelf helemaal
kunnen invullen. Dus als we het samen met anderen doen, dan is een langere termijn
gebruikelijk.
De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval.
De discussie wordt gesloten.
20.
Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’ (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 31)
en
25A.
Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda
Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ernsting.
De heer ERNSTING: Wat gisteren radicaal was, is vandaag normaal. Toen ik paar
jaar geleden begon over het opheffen van 10.000 parkeerplaatsen voor meer ruimte voor
mensen, werd ik meewarig aangekeken. Toen het in het GroenLinksverkiezings-
programma terecht kwam, werd het een grote kop in De Telegraaf en toen het in het
coalitieakkoord stond, was het een van de eyecatchers en nu is het beleid. Over de knip
voor het CS is wel vijftien jaar gepraat en toen die in 2018 werd ingevoerd, was iedereen
er eigenlijk in een week aan gewend. In het masterplan Wibautas van 2001 werd de
versmalling van de Weesperstraat voorgesteld. Wethouder Wiebes stelde die in 2012 uit
51
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
maar nu ligt er een pilot voor een knip in die Weesperstraat. Wat gisteren radicaal was, is
vandaag normaal. Femke Roosma zei dat op de nieuwjaarsbijeenkomst van GroenLinks
twee weken geleden en Reinier Van Dantzig zei bij D66 iets soortgelijks. Hij zei, als je
bestuurt, zijn vooruitstrevende ideeën opeens mainstream. Er is veel om tevreden te zijn
bij de Agenda Autoluw. Er is voor het eerst een Agenda Autoluw, een pakket maatregelen
om meer ruimte vrij te spelen die voor iedereen toegankelijk is, voor schonere
vervoersmiddelen, voor fietsers en voor voetgangers en voor meer inclusiviteit, voor jonge
en oude mensen die zich vrijer en veiliger kunnen voortbewegen. Meer OV, sneller OV,
goedkoper OV, het staat erin. De pilot voor de knip in de Weesperstraat, de
parkeermaatregelen, 10.000 parkeerplekken weg, al die ruimte wordt teruggegeven aan
de Amsterdammers. De knip in de Van Wouwstraat waardoor je met de auto niet meer in
een keer vanaf de A2 vanaf de Utrechtse brug in een keer doorknalt naar het
Rembrandtplein. De integrale aanpak voor stadsstraten door de hele stad heen om daar
meer ruimte voor fietsers en voetgangers te krijgen en een impuls te geven aan deze
belangrijke straten. Het zijn maar een paar voorbeelden van trendbreuk en ommekeer die
nu vastere vorm krijgen als uitwerking van het coalitieakkoord en als uitwerking van de
verkiezingsuitslag. Dat is goed om even bij stil te staan want het voelt eigenlijk al gewoon.
Het bijzondere namelijk is dat ook de stad een enorme ommekeer heeft gemaakt. Waar
voorheen de teneur nog wel eens was bij dit soort maatregelen dat vooral de auto toch
alle ruimte moest blijven houden, is dat nu precies andersom. Bewonersorganisaties
zeggen eigenlijk, het kan beter en het kan sneller. Ze willen autoluw beter en sneller en ze
zeggen dat het volume van het totaal aantal auto’s omlaag moet door alleen nog
bestemmingsverkeer in de stad te laten komen. Ook in de commissiebehandeling vorige
week, een mooie vergadering, bleek dat door de oppositie ook een aantal uitgangspunten
werd gedeeld. Ze diende zelfs een alternatief autoluwplan in. Zelfs Forum voor
Democratie, alhoewel de woordvoerder van die partij onmiddellijk weer fors afstand van
het eigen plan nam, maar toch. Het CDA en de VVD pleitten voor zachte knips, zona a
traffica limitata zoals in Italië nog wel eens te zien is. Ik complimenteer deze partijen met
die constructieve bijdragen.
(De heer KREUGER: Definieert u fors afstand nemen eens.)
Nou ja, we kunnen allemaal de beelden terugkijken. Ik vroeg u hoe u nu dacht
over knips en al die voorstellen die in uw eigen voorstel staan, en toen zei u, ja, nee, dat
is allemaal een compromis, eigenlijk ben ik het daar niet zo mee eens. Dat was ongeveer
de bijdrage van Forum voor Democratie in de vergadering.
(De heer BOOMSMA: Weet de heer Ernsting dat verkeer in het Italiaans
en in de meeste andere Romaanse talen een mannelijk woord is en dat
het dus niet traffica is, maar traffico?)
Meo culpo dan. Ik ga verder. Het is logisch dat die partijen er ook zo in staan,
want van links tot rechts weet eigenlijk iedereen in Amsterdam wel dat in een
verdichtende stad voor auto’s steeds minder plek is.
Dan iets anders. In de media is veel discussie geweest over een aantal plekken
die juist drukker zouden worden met auto’s. Ik noem de Kattenburgerstraat maar ook de
Houtmankade. Pieter Lintjens, de wethouder van de VVD in de vorige periode, schreef de
raad al in het voorjaar van 2018 dat er volumebeperking nodig is van het totale
autoaanbod als je autoverkeer gaat concentreren op een beperkter aantal doorgaande
wegen in een steeds drukker wordende en verdichtende stad. Hij zei dat het volgende
college, dit college bijvoorbeeld, kon nadenken over vormen van betalen naar gebruik.
Vervolgens ontplofte de landelijke VVD. U kent dat verhaal. Het ging van tafel, maar het
punt is nu alweer actueel. Op de oostertoegang naast het Centraal Station moet iets
gebeuren om daar een veilige situatie te maken voor fietsers en voetgangers en ook
92
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
zonder Agenda Autoluw zou dat moeten. Laten we daarover gewoon helder zijn. Maar we
kunnen auto’s niet zomaar verplaatsen naar een andere straat in een andere buurt waar
ook een aantal problemen samenkomen. We moeten toe naar minder auto’s om
problemen op te lossen en daarom heb ik een motie samen met D66, de SP en de PvdA
die vraagt te betalen naar gebruik om doorgaand verkeer tegen te gaan en dit te bepleiten
bij het rijk en verder te onderzoeken. Ik vraag daarbij ook om een stelsel van knips of een
zona a traffico limitato als eventuele oplossingsrichting mee te geven en tegen elkaar af te
wegen. Het punt van de Kattenburgers en het Houtmankwartier is namelijk niet alleen op
die plek van toepassing maar raakt een stadsbreed thema. Hoe gaan we het doorgaande
en onnodige autoverkeer tegen. Het trekt immers een te zware wissel op de stad. Het is
ook het moeilijkste vraagstuk, maar we zitten hier ook niet om makkelijke dingen op te
lossen dus we moeten dit aangaan.
Ook andere thema’s die op de Kattenburgdiscussie van toepassing waren, gelden
breed.
(De heer KREUGER: De heer Ernsting had het er net over dat we moeten
werken aan de veiligheid van voetgangers en fietsers bij de
oostertoegang. Nu vraag ik me af of hij daar zelf wel eens komt en of het
hem dan opvalt dat juist de fietsers en de voetgangers … Laat ik het zo
zeggen: wie houdt zich meer aan de regels, de auto’s of de voetgangers?)
Ik kom er meerdere keren per week, in de spits. Ik fiets dan samen met mijn
zoontje van negen jaar naast mij op Z'n eigen fiets. Ik maak me zorgen. Ik zie daar dingen
gebeuren die niet door de beugel kunnen. Het maakt me niet uit wie zich niet aan de
regels houdt. De druk op het gebied is gewoon te groot. Er zijn teveel auto’s en teveel
fietsers voor de beperkte infrastructuur dus je zult iets moeten doen aan de infrastructuur.
(De heer KREUGER: En als we dan bijvoorbeeld kijken naar een tunnel
bij het CS, dan ondervang je dat verkeer. Dan hoeven die fietsers
helemaal niet meer over de oostertoegang. Hoe kijkt u daarnaar?)
Er liggen diverse tunnels onder het CS. Ik zie uw punt niet helemaal, maar ik heb
zo meteen een motie waarin ik wel vraag nogmaals te bekijken of dat fietspad niet anders
kan worden gesitueerd en dus verkeersveiliger.
(De heer KREUGER: Ik heb het over een tunnel vanuit Noord naar het
Centrum).
De IJtunnel ligt er al, mijnheer Kreuger.
(De heer VROEGE: Ik ken GroenLinks als een gastvrije partij die zegt,
iedereen is welkom in deze stad. Er zijn ook partijen die pleiten om een
digitaal hek om de stad heen te leggen. Auto's met een buitenlands
kenteken mogen dan de stad niet meer in. Hoe staat GroenLinks in deze
buitenlanders-zijn-niet-welkomtheorie’?)
Ik constateer dat er wel een probleem is met het aantal auto’s in de stad, ook
auto’s die daar eigenlijk niet hoeven te zijn. Er is veel onnodig autoverkeer in de stad
waarvan we met Z'n allen zeggen, dat draagt eigenlijk weinig bij en dat veroorzaakt wel
veel problemen. Op verschillende plekken in de stad kennen we het eigenlijk al. Dus in
het Wallengebied is eigenlijk al een soort voetgangerszone waar alleen de
rechthebbenden toegang hebben. De verhoging van de parkeertarieven in het
Wallengebied en in het Centrum speelt hierin ook een rol om mensen te ontmoedigen. Ik
denk dat je naar dit soort oplossingen wel moet kijken en de bezwaren daarbij wel in acht
moet nemen. In andere landen en steden is het eigenlijk vrij normaal om alleen nog
bewoners toegang te geven en de rest gewoon hard te weren. In Italiaanse steden is dat
zo.
53
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
(De heer VROEGE: Er zijn heel veel zaken die wij liever niet van
Italiaanse steden willen overnemen. Maar de doorgaande wegen, de
plekken die goed bereikbaar zijn per auto, wilt u werkelijk zeggen alleen
bewoners mogen daar komen? Als je uit het buitenland komt en je hebt
een advocaat op de Keizersgracht, dan ben je niet meer welkom?)
Ik kan mij zoiets voor de grachtengordel best voorstellen. Het is ook heel
kwetsbaar. En met de kademurendiscussie in het achterhoofd zien we natuurlijk ook wat
het enorme autoverkeer daar betekent. De vraag is door wie dat dan wordt veroorzaakt. Ik
weet niet of het voor het grootste deel bezoekers zijn of dat het de mensen zelf zijn die
daar wonen en werken. Dat zou goed kunnen. Dus dat is even mijn antwoord. Ik denk wel
dat de indieners van de zona a traffico limitato wat verschillende ideeën hebben over de
omvang van zo'n gebied en hoe groot dat dan zou moeten worden. In de voorstellen die ik
heb gezien, zijn die doorgaande routes zoals de Weesperstraat geen onderdeel van die
traffico limitato. Maar goed, dat gaan we verder zien.
Er moet dus iets gebeuren bij die oostertoegang. We moeten naar minder auto's
in de hele stad om dat veilig op te lossen en daarom heb ik dus een motie samen met
D66 en de SP die vraagt betalen naar gebruik om doorgaand verkeer tegen te gaan te
bepleiten bij het rijk en te onderzoeken. Ik vraag daarbij dus ook om een stelsel van knips
of die zona a traffico limitato eventueel oplossingen zouden kunnen zijn.
Ook andere thema’s die op de Kattenburgcasus van toepassing waren, gelden
breder. Ik heb nog enkele moties en die hebben ook een bredere betekenis. Het gaat
bijvoorbeeld om bij de Kattenburgerstraat de functie in het autonetwerk te verlagen van
plusnetcorridor auto naar gewoon hoofdnet auto en met de scooter op de rijbaan in plaats
van op het fietspad.
(Mevrouw MARTTIN: Nog even over de motie die u net aankondigde over
het betalen naar gebruik. Bedoelt u dan een soort tolheffing, zo van je
mag naar Amsterdam komen maar dan moet je tol betalen om naar
binnen te rijden?)
Ik heb in de raadscommissie verschillende woorden gebruikt. Ik heb gezegd dat je
aan rekeningrijden kunt denken, aan tolheffing, aan congestion charge, aan spitsheffing.
Dat zijn natuurlijk allemaal vertalingen van hetzelfde. Dus betalen naar gebruik op een
bepaald moment van de dag. Daarmee is in andere steden zoals in Oslo, zoals in Londen,
zoals in Singapore veel resultaat geboekt. Dus het is niet nieuw.
(Mevrouw MARTTIN: Ik besef dat het niet nieuw is. U noemt allerlei
termen, maar welke term staat er in uw motie genoemd? Hoe gaan wij het
dan doen volgens u?)
Betalen naar gebruik. Ik wil de vraagsteller wel meegeven bij zo’n zona a traffico
limitato, als je daar binnen rijdt, met slimme palen, zo las ik in uw voorstel, dat je dan een
boete krijgt. Die boete is eigenlijk ook een soort betalen naar gebruik. Dus het effect van
de maatregel van de oppositiepartijen en die van ons is eigenlijk hetzelfde.
Ik wil ook parkeerplaatsen gebundeld en niet alleen versnipperd opheffen. Daar
heb ik ook een motie voor. Op de Kattenburgerstraat maar ook elders. Om de
oostertoegang niet alleen staand maar integraal te overwegen en niet als een geïsoleerd
geval. Daarvoor ook een motie. Daarnaast nog een aantal andere moties met onder
andere D66, de PvdA en de SP om de Agenda Autoluw nog een versnelling mee te geven
want het momentum is er.
Over voetgangersbreedte, over het goed en compleet uitvoeren van die pilot en
die knip in de Weesperstraat, een motie om een studieopdracht te doen naar een
compleet parkeervrije hoofdgracht in ons werelderfgoed. En een motie om op veel meer
plekken en in de hele stad en niet alleen binnen de ring 30 k/u in te voeren. Dat doe ik
94
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
samen met onder andere de Partij voor de Dieren. Tot slot nog even over dat laatste.
Deze agenda gaat vooral over ruimte in de stad. Dat daarbij de focus ligt op de
vooroorlogse stad met krappe straten is op zich logisch, maar de wijken met een wat
ruimere stedenbouwkundige structuur hebben ook recht op schone lucht en op veiliger
straten en meer groen. De mobiliteitsplannen voor Nieuw-West, Zuid-Oost en Noord
volgen nog. Daarbij zal het ook over parkeren moeten gaan en over parkeertarieven om
ook daar de met auto’s dichtslibbende straten leefbaarder te maken. Daar ligt nog een
grote en ingewikkelde opgave en daar moeten we ook hard voor gaan lopen. Dat is de
volgende discussie die we met elkaar moeten gaan voeren.
(Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Ernsting, ik hoor dat u wilt denken over
tolheffing of andere zaken om de mensen buiten de deur te houden. Maar
wat doen we met al die fietsers? Gaan we daar ook tol voor heffen? Geldt
dat ook voor hen?)
Nee, want een fietser gebruikt maar een fractie van de ruimte die een automobiel
gebruikt. En een fietser heeft nul uitstoot waar een automobiel natuurlijk wel die uitstoot
heeft. Dus voor de leefbaarheid en om andere vervoersmiddelen meer ruimte te geven,
waaronder de fiets, gaan we de auto’s tegen houden. Dat zijn grote ruimtevreters. En we
gaan fietsen stimuleren.
(Mevrouw VAN SOEST: Bent u het niet met mij eens dat we zo
langzamerhand niet eens fietsbelasting moeten gaan invoeren? We
struikelen inmiddels over de fietsen die vaak ergens blijven staan en die
we dan allemaal weer moeten opruimen. Als die belasting betalen,
kunnen we die fietsen ook direct afvoeren?)
In een stad waar 60%-70% van de openbare ruimte in beslag wordt genomen
door blik, vaak stilstaand blik, en dan heb ik het over auto’s, moeten we juist meer ruimte
maken voor zowel voetgangers als fietsers. Voetgangers en fietsers moeten we niet tegen
elkaar uitspelen. Zij moeten juist bondgenoten zijn.
(Mevrouw VAN SOEST: Maar u speelt wel de autobezitters uit tegen de
fietsers en de voetgangers. En dat mag wel?)
Dat is niet zo. Ik zeg dat het ruimtebeslag van een auto onevenredig groot is ten
opzichte van de nadelen die daarbij komen kijken. Ik denk dat veel mensen, ook oudere
mensen, gebaat zijn bij een beter toegankelijke openbare ruimte met bredere stoepen. Ik
wil dat mensen tot 80 jaar ook veilig kunnen fietsen. Daar gaat het uiteindelijk om: de
meeste mensen de meeste vrijheid geven.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
58° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake
betalen naar gebruik/tegengaan doorgaand verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 50)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- in overleg te treden met het rijk en andere grote gemeenten over een pilot
‘betalen naar gebruik’ zoals genoemd in het regeerakkoord;
- daarbij verschillende vormen van betalen naar gebruik te onderzoeken en ook
de zogenaamde zona a traffico limitato met boetes voor niet rechthebbenden
en een stelsel van meerdere knips mee te nemen;
- op basis hiervan een extra 28ste maatregel uit te werken met als doel
doorgaand en niet-noodzakelijk verkeer te weren uit de stad.
59
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
59° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake verbeteren
Kattenburgerstraat door autofunctie terug te dringen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 51)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__nu al de Kattenburgerstraat in het Beleidskader Verkeersnetten af te
waarderen van plusnetcorridor auto naar plusnet auto;
- __na volledige herinrichting van de Kattenburgerstraat de straat in het
Beleidskader Verkeersnetten verder af te waarderen tot hoofdnet auto;
- dan in de Kattenburgerstraat de maximumsnelheid te verlagen van 50 naar 30
km/u mits dit niet leidt tot extra congestie of problemen voor hulpdiensten;
- inde Kattenburgerstraat en op de Oostenburgergracht dan de snorfiets op de
rijbaan te laten rijden, mits op een verkeersveilige manier.
60° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Vroege inzake
parkeerplaatsen ook gebundeld opheffen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 52)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een aantal woonstraten en grachtenrakken aan te wijzen als plekken die
parkeervrij worden zoals de Kattenburgerstraat.
61° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake
Oostertoegang integraal doen met Kattenburgerstraatmaatregelen (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 53)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- nogmaals te bekijken of de optie voor de situering van het fietspad bij de
Oostertoegang boven het water een realiseerbare optie is of niet;
- eventuele andere maatregelen die gevolgen hebben voor andere straten pas
te nemen als voor die andere straten zodanige maatregelen worden
meegenomen dat de negatieve bijeffecten zo klein mogelijk worden gemaakt.
62° Amendement van de leden Ernsting, N.T Bakker en Boutkan inzake
doorloopruimte 2 meter-norm (Gemeenteblad afd. 1, nr. 54)
Besluit:
- inde Agenda Autoluw op blz. 36 onder maatregel 8 ‘minimaal 1,80 meter’ te
wijzigen in ‘zoveel mogelijk 2 meter of meer’.
63° Motie van de leden Ernsting en N.T. Bakker inzake pilot knip
Weesperstraat goed uitvoeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 55)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- bij de pilot knip Weesperstraat uitvoering tevoren en op locatie te
communiceren, routeplanners te informeren;
56
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
- te meten wat zowel de positieve effecten zijn van de knip op leefbaarheid,
veiligheid, verblijfskwaliteit en milieu, als op de verplaatsingen en de effecten
daarvan;
- de gemeten positieve effecten mee te nemen in een nog te maken
Stedenbouwkundige visie op de Oostelijke Binnenstad.
64° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake
hoofdgracht geheel parkeervrij (Gemeenteblad afd. 1, nr. 56)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een stedenbouwkundige studie te laten doen naar het volledig parkeervrij
maken van een van de hoofdgrachten en in kaart te brengen wat daarvoor
nodig is, wat de kansen zijn voor vervoer over het water en hoe je
noodzakelijke af- en toevoer van goederen kunt garanderen of zelfs
verbeteren.
65° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Van Lammeren inzake 30
km is de norm in de hele stad, 50 km de uitzondering (Gemeenteblad afd. 1, nr. 57)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- in kaart te brengen hoeveel 30-kilometerzones er nu zijn en een plan te
maken ‘Amsterdam: 30 kilometer’ waarin een tijdspad en aanpak worden
voorgesteld (inclusief een pakket tijdelijke maatregelen) om van veel meer
straten in de bebouwde kom in de gehele stad 30-kilometerstraten te maken
onder het motto: 30 kilometer per uur is de norm, 50 de uitzondering.
De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin.
Mevrouw MARTTIN: Ik heb de afgelopen periode heel veel berichten ontvangen
van bezorgde Amsterdammers en bewonersgroepen. Ik denk dat ik niet de enige ben uit
deze commissie. Dat ging over de leefbaarheid en de bereikbaarheid van de stad. Ik
kreeg bijvoorbeeld het verhaal van een dame die in het centrum woont en die wilde haar
huis laten schilderen. Ze had afgesproken met de schilder om 8.00 uur ’s ochtends. Op
dat tijdstip was de schilder er ook en hij moest nog even een plekje vinden voor zijn bus.
Om 9.00 uur was het geschikte plekje nog steeds niet gevonden en is de schilder
onverrichterzake weggegaan. Dat soort zaken tast de leefbaarheid van de bewoners van
de binnenstad aan. Dat is niet wat wij willen met onze stad. Het moet geen dood
historisch centrum worden met alleen maar monumenten, toeristenwinkels, coffeeshops
en cafeetjes. Ook wij vinden schone lucht belangrijk; ook wij willen goede bereikbaarheid
van Amsterdam en ook wij zien dat de leefbaarheid op dit moment hier en daar in de knel
komt. We willen graag met een oplossing komen.
(De heer VROEGE: Dat verhaal van die schilder heb ik ook ontvangen en
ik heb me daarover verbaasd. ’s Ochtends om 8.00 uur staan er volgens
mij toch geen tientallen toeristen laat staan uit het buitenland geparkeerd
op onze grachten. Kan het zo zijn dat het auto’s zijn van bewoners die ze
misschien helemaal niet nodig hebben? 90% van het verkeer staat stil in
97
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Amsterdam. Die zorgen dat er geen plek was voor deze schilder. We
moeten dus juist stimuleren dat meer Amsterdammers hun auto wegdoen,
we moeten stimuleren dat meer Amsterdammers hun auto aan de randen
van de stad parkeren zodat er juist voor die schilder van u en van mij
meer plek is ’s ochtends om 8.00 uur.)
Ik woon niet in het centrum, dus ik weet niet waar die auto’s vandaan komen maar
ik kom dadelijk met een aantal voorstellen waarvan ik hoop dat ze de leefbaarheid in het
centrum en ook voor deze dame verbeteren.
(De heer VROEGE: Maar mijn collega komt met een voorstel samen met
het CDA om juist mensen van buiten de stad te weren vanwege deze
problematiek. Dus u zegt in eerste instantie, dagjesmensen en toeristen
uit het buitenland vormen de grootste oorzaak waardoor er geen ruimte
meer is om op de grachten te parkeren en nu zegt u, ik weet niet wie er
heeft geparkeerd. Hoe rijmt u die twee met elkaar?)
Ik zal het u zo uitleggen. Ik ga even door met mijn betoog en dan hoop ik dat
daarmee uw vraag is beantwoord en anders mag u uw vraag gerust nog een keer stellen.
Als Amsterdamse VVD vinden wij de Agenda Autoluw eerlijk gezegd een set
maatregelen zonder overkoepelende visie. De focus van het bestuur ligt op het wegjagen
van de auto. Wij kijken liever naar de maatregelen die de bereikbaarheid en de
leefbaarheid verbeteren en die elkaar versterken waarbij de bewoners, de bezoekers, de
ondernemers en hun leveranciers gewoon kunnen blijven doen wat ze nu al doen en
waarbij de Amsterdammers gestimuleerd en verleid worden om eventueel andere keuzes
te maken zonder dat wij als overheid hen een andere manier van leven door de strot
duwen en uit onze stad wegjagen. Mensen moeten niet worden gedwongen dingen
anders te doen maar altijd zelf de keuze blijven houden. Onze maatregelen willen wij op
vijf punten toelichten. Ze hangen met elkaar samen. Ik heb ze even uitgesplitst om het wat
logischer te maken in mijn betoog en ik heb dan ook een amendement en vier moties die
netjes aansluiten bij die vijf punten.
Allereerst het bestemmingsverkeer waarnaar de heer Vroege informeerde.
Inderdaad, de bewoners, de ondernemers, de bezoekers, mantelzorgers, schilders,
leveranciers, die moeten gewoon in het centrum terecht kunnen. Wat ons betreft hoeven
die niet extra te betalen want die betalen al een heleboel. We willen dus alleen voor
bestemmingsverkeer alles onveranderd laten en doorgaand verkeer op een andere
manier organiseren.
Dan de bereikbaarheid van de stad, een belangrijk punt. Die hangt ook samen
met goede alternatieven en met een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk. Dat moeten
we samen met de regio afstemmen want Amsterdam is geen eiland, er staat geen stolp
omheen. We moeten samen met onze buurtgemeenten oplossingen zoeken zodat de
bereikbaarheid van onze stad goed blijft. De burgemeester heeft dat ook in haar
nieuwjaarstoespraak vertaald.
(De heer N.T. BAKKER: De VVD komt meer met haar bekende liberale
vrijheid, die keuzevrijheid, maar ondertussen hebben we hier in de stad
verschillende optochten gehad door onder andere de Kattenburgers en
heel veel andere bewoners. Die zijn in opstand gekomen tegen het feit dat
ze dankzij de keuzevrijheid van de autobezitter 30% meer autovervoer
door de straten krijgen. Wat gaat u daaraan doen? Wat is daaraan dan
belangrijk?)
Die drukte die nu wordt voorspeld, die extra drukte op de Kattenburgerstraat heeft
niet te maken met de vrijheid om daar te rijden, maar met de knip waardoor alle auto’s
worden gedwongen daar te rijden. Ik kom er zo op terug hoe we daarmee willen omgaan.
58
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Ik was namelijk bij punt 3, het parkeren. Er worden heel veel parkeerplekken
geschrapt. Er moet wel voor worden gezorgd dat die mensen nog ergens met hun auto
terechtkunnen. Wij denken, als je die parkeerplekken gewoon maar schrapt, blijven die
mensen juist extra rondjes rijden op zoek naar die paar plekken die er nog zijn. Dus wij
pleiten er in eerste instantie voor om de parkeergarages die er al zijn, veel beter te
benutten en om ook vergunninghouders, bewoners met een vergunning, op allerlei andere
plekken te laten parkeren en niet alleen binnen hun eigen regio of gebiedje.
(Mevrouw SIMONS: Ik hoor mevrouw Marttin praten over hoogwaardig
openbaar vervoer en ik vraag me af in hoeverre u hoogwaardigheid
belangrijk vindt als een ritje met de tram voor een halte al 3 euro kost
omdat je een kaartje moet kopen. Hoe relateert u dat aan de behoefte aan
hoogwaardigheid? Moeten wij niet streven naar toegankelijk openbaar
vervoer waarbij de prijs een grote rol speelt. Wat BIJ1 betreft is die prijs
nul.)
Ik doel eigenlijk vooral op het feit, als je met het openbaar vervoer gaat, dat je
soms meer dan een uur extra onderweg bent en dat het dan heel veel makkelijker is de
auto te pakken. Die alternatieven moeten gewoon beter zodat je niet langer onderweg
bent en zodat het niet heel veel duurder is om met het OV te gaan. Dan stimuleer je
mensen om andere keuzes te maken. Je moet ze er niet toe dwingen en we moeten het
ook niet allemaal gaan subsidiëren.
(Mevrouw SIMONS: Ik wil u vragen of u zich ervan bewust bent dat het nu
al vaak net zo duur is om het openbaar vervoer te pakken. Als ik met twee
mensen vanaf hier naar de Dam wil, dan kost dat 6 euro heen en als ik
niet binnen het uur ben, ook weer 6 euro terug. Dan kan ik toch net zo
goed in de garage parkeren?)
Ik ben me ervan bewust dat het OV best wel duur is en dat daardoor de keuze
voor de auto makkelijker is op dit moment.
Wij willen mensen dus verleiden tot ander gedrag en dat bereik je onder andere
door de alternatieven positiever te maken. Dus het punt dat mevrouw Simons aankaart,
daarin zit een kern van waarheid. Wanneer verleid je mensen tot ander gedrag? Dat doe
je door gunstiger voorwaarden te stellen als ze niet met de auto gaan en dan kun je er
dus voor zorgen dat er hubs zijn vlakbij de grote metrostations waarbij je hoogwaardig
deelvervoer kunt krijgen dus een deel fietsen, een deel auto’s. Er zijn nog veel meer
dingen te bedenken. Daarmee willen we mensen verleiden tot ander gedrag.
(De heer VROEGE: Nog even over het parkeren, een van mijn favoriete
onderwerpen. Niet lang geleden hebben de VVD-wethouders Van der
Burg en Litjens gezamenlijk een voorstel naar deze raad gebracht om de
parkeernormen in de nieuwbouwwijken flink omlaag te brengen van 0 tot
0,2 - 0,3. Kortom, in de nieuwe wijken in Amsterdam komen heel weinig
parkeerplekken en niet bij de huizen en ook niet op straat. In de
binnenstad van Amsterdam zijn er nog heel veel parkeerplekken. De
parkeernorm is daar vrij hoog. Waarom vindt de VVD dat de nieuwe
Amsterdammers veel minder recht hebben op een auto en dat de mensen
in de binnenstad massaal wel hun auto voor de deur moeten kunnen
parkeren?)
Ik merk dat parkeren favoriet is bij u, maar ik ga nog even naar het laatste punt
van mijn betoog. De slimme innovatieve oplossingen. Wij willen namelijk heel graag dat
we niet alles zo maar afsluiten, dat we niet een harde knip maken, dat we niet de
problemen verleggen naar andere straten. Wij willen dat het verkeer zich beter spreidt en
59
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
dan kun je doen op allerlei innovatieve wijzen. We hebben daarvoor een paar suggesties
in onze laatste motie.
(De heer VROEGE: Toch nog een poging. Waarom moeten volgens de
VVD bewoners van de grachtengordel een parkeerplek voor de deur
hebben en bewoners die binnenkort in Havenstad gaan wonen of op
Zeeburgereiland, die kunnen volgens de VVD met veel minder auto’s toe.
Waarom maakt de VVD dat onderscheid tussen de ene Amsterdammer
en de andere Amsterdammer?)
Wij maken dat onderscheid niet op die manier, dus u legt mij allerlei ideeën en
gedachten in de mond die helemaal niet passen bij ons betoog.
(De heer VROEGE: Dan concludeer ik dat de VVD voorstander is van een
parkeernorm in de grachtengordel van 0 tot 0,2 - 0,3 zoals we ook in de
nieuwe wijken gaan doen?)
Nee, mijnheer Vroege.
(De heer VAN LAMMEREN: Als ik met de VVD over morele kompassen
kan spreken, dan wil ik dat natuurlijk niet laten gaan. Ik hoorde de VVD
zeggen, je mag mensen niet belemmeren in hun life style. Wat bedoelde u
daarmee?)
Dat is een lekkere brede vraag. Als liberaal vind ik niet dat wij ons als overheid
moeten bemoeien met het dagelijks leven van mensen. Als je kinderen hebt en die
moeten naar de sportschool, dan moet je die gewoon met je auto naar de sportschool
kunnen brengen. Dan moet je niet lopen hannesen met je kinderwagen in de metro.
(De heer VAN LAMMEREN: Dit antwoord verwachtte ik natuurlijk al. En
dan gaan we het straks over drugs hebben. Ik ben benieuwd wat dan het
morele kompas van de VVD is.)
Daar gaan we het straks over hebben. Ik dien een amendement en vier moties in.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en een amendement zijn
ingekomen:
66° Amendement van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw,
Multifunctioneel gebruik P+R (Gemeenteblad afd. 1, nr. 58)
Besluit:
op pagina 63 van de Agenda Autoluw onder punt B de zin
‘We creëren de mogelijkheid voor vergunninghouders in en rond het centrum om
op de P+R te parkeren.’
te wijzigingen in
‘We creëren de mogelijkheid voor vergunninghouders om op de P+R te parkeren.’
67° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Inzetten op
innovatieve oplossingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 59)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- straten in Amsterdam niet definitief door te knippen en zo de drukte te
verplaatsen maar gebruik te maken van innovatieve oplossingen om verkeer
te sturen en hiermee de drukte te verspreiden;
60
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
-__ voor het reguleren van de verkeersstromen tevens te kijken naar innovaties
zoals de inzet van slimme camera's, beweegbare obstakels en matrixborden
en te leren van steden zoals Stockholm.
68° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Deelmobiliteit
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 60)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- in te zetten op het creëren van deelmobiliteithubs met een volledig en
hoogwaardig aanbod van verschillende vormen van deelmobiliteit;
- deze aan te leggen in de buurt van alle grote metro-, bus- en treinstations
zodat elke Amsterdammer binnen vijftien minuten een hub kan bereiken.
69° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Bestemmingsverkeer
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 61)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__ bestemmingsverkeer te allen tijde ongewijzigd doorgang te laten vinden en
pas te starten met maatregelen als er echte alternatieven zijn gerealiseerd.
70° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Ontsluiting met de
regio (Gemeenteblad afd. 1, nr. 62)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- zo snel mogelijk te zorgen voor een volwaardig en hoogwaardige ontsluiting
met de regio door in te zetten op een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
-__ hierbij te leren van de behoeftes van de forensen en de focus te leggen op het
doortrekken van de metro naar de regio en het aanleggen van lightrails.
De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boutkan.
De heer BOUTKAN: We hebben vorige week nog een uitgebreid debat gevoerd
over het programma Autoluw en 27 maatregelen om de stad meer autoluw te maken of je
zou ook kunnen zeggen, om de stad leefbaarder te maken. Dat is immers hard nodig
volgens mij. Ik ga dat debat niet nog een keer overdoen, maar ik wil daar wel even op
terugkijken, want ik constateer dat flink wat Amsterdammers die ik heb gesproken en die
hier hebben ingesproken, wat harder zouden willen gaan dan deze Agenda en soms ook
wat harder dan wellicht mogelijk is. Maar ik constateer ook dat er heel veel draagvlak is in
deze stad om het sentiment, om die dominantie van de auto terug te dringen. Dat is dus
totaal veranderd. Ik denk en ik vind ook dat de stad autoluwer moet worden, dat de stad
leefbaarder moet worden en dat we meer ruimte moeten creëren voor fietsers, voor
voetgangers en ook voor spelende kinderen. En we moeten werken aan schonere lucht.
We hebben hier in deze stad wel een probleem als het gaat om gezonde lucht.
Tegelijkertijd moet die stad ook bereikbaar blijven, want niemand vindt het leuk als
hij boodschappen gaat doen bij de Albert Heyn dat dan de schappen leeg zijn. Dat mag
61
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
ook wel eens een keer worden gezegd. Ik merk dat de oppositiepartijen ook inzetten op
autoluw en natuurlijk hoor ik wel wat nuanceverschillen. Ik heb net mijn collega van de
VVD een aantal dingen horen zeggen waarmee ik het absoluut niet eens ben, maar de lijn
is wel dat ook zij wil inzetten op autoluw. Daarom vind ik ook veel onderdelen van het
tienpuntenplan om de Agenda Autoluw scherper te maken, uitstekend. Bijvoorbeeld die
zona a traffico limitato. Dat moet worden onderzocht op haalbaarheid. Logisch dat je iets
wilt gaan doen aan auto’s van dagjesmensen en toeristen die hier niet per se met de auto
hoeven te zijn. Ik vind het wat dat betreft een verrekt goed voorstel. Ik wou dat ik het zelf
had bedacht. ledereen kent inmiddels de Bijenkorffile. Als je af en toe langs die
Bijenkorffile fietst of loopt, dan maak ik me boos over al die auto's met buitenlandse
kentekens die ik zie staan van mensen die dan blijkbaar naar die Bijenkorf gaan en die
daar helemaal niet met die auto hoeven te zijn. We moeten ons wel realiseren dat elke
auto die daar staat te ronken, gewoon slecht is voor de luchtkwaliteit in Amsterdam.
(De heer VAN LAMMEREN: We noemen het de Bijenkorffile maar is mijn
collega er wel van op de hoogte dat de Bijenkorffile niet door de
Bijenkorfgarage wordt veroorzaakt, maar doordat het verkeer niet weg
kan de stad uit?)
Ik noem dat zeker de Bijenkorffile omdat ik daar veel auto’s zie staan die richting
de Bijenkorf gaan. Sommige zie ik dan de garage ingaan en sommige zie ik inderdaad
daar doorrijden. Die Bijenkorffile is overigens niet iets nieuws. Dat is niet iets van het
laatste jaar. Die Bijenkorffile staat er al veel langer.
(De heer VROEGE: De Bijenkorffile. Ik vind het toch een beetje plat
populistisch om die hier te berde te brengen. Die staat er maar enkele
dagen per jaar doordat we een aantal dingen niet goed hebben geregeld
met de in- en uitgang van die garage. Mijn vraag is de volgende. Collega
Boutkan weet toch dat de gemeente vlak daarnaast een nieuwe garage
aan het bouwen is van belastinggeld. Die gaat binnenkort open. Bent u
daar dan ook tegen?)
Nee. Ik weet dat dat gebeurt en tegelijkertijd ben ik natuurlijk ook niet blij met de
Bijenkorffile. U vindt dat dan een beetje plat populistisch, maar ik constateer dat we op
een aantal plekken in deze stad filevorming hebben en dat die filevormingen worden
veroorzaakt door auto’s die daar niet per se hoeven te zijn. Ik vind dat we daaraan wat
moeten doen. Misschien bent u dat niet met mij eens. Dat kan, dat mag, maar ik sta daar
anders in.
(De heer VROEGE: Dus ik constateer dat de heer Boutkan niet tegen
parkeergarages is, dat hij nog steeds staat achter het plan van het huidige
college om nog een aantal garages bij te bouwen of bij te kopen?)
Het vorige college heeft daarover een aantal afspraken gemaakt. Daar sta ik
achter en daarover hebben we afspraken gemaakt in de coalitie. Recentelijk hebben we
ook gesproken over het opheffen van parkeerplaatsen op straat en wat daarvoor in de
plaats moet komen onder andere in garages. En ja, daar heb ik voor gestemd; daar sta ik
achter. Ik hoop dat u daar ook achter staat. Tegelijkertijd ben ik voorstander van het
beïnvloeden van het gedrag van automobilisten. Als ik afgelopen weken sprak met
mensen die zeiden, als het gaat om doorgaand verkeer versus bestemmingsverkeer, dan
zeiden ze, probeer daaraan alsjeblieft wat te doen. Daarom heb ik vol hartstocht mijn
handtekening gezet onder de motie die dat onderzoek moet gaan doen naar rekening
rijden of hoe je het ook wilt noemen. In ieder geval gaat het om maatregelen om ervoor te
zorgen dat we minder auto’s in de stad krijgen van mensen die hier niet per se met de
auto moeten zijn.
62
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
(Mevrouw VAN SOEST: Bent u bereid te onderzoeken hoe het komt dat
die mensen hun auto niet in de garage zetten? We willen allemaal die
auto’s van de straat hebben. Net wat de heer Vroege zegt, we gaan er
nog een garage bij bouwen. U vraagt zich niet af hoe die file daar komt.
Zou u daarnaar geen onderzoek willen doen?)
Volgens mij wordt die veroorzaakt door verschillende dingen. Er was pas nog een
onderzoek naar filerijden op de snelweg. Dan zie je dat mensen in de auto zitten en in de
file staan, accepteren als een gegeven. Ze zitten in een comfortabele cocon, ze zijn
misschien aan het bellen, ze doen dat met verschillende mensen en ze vinden dat wel
oké. Ik vind dat we meer moeten inzetten op de P+R-plekken. Daar heb ik ook een motie
voor. Dat is natuurlijk het meest ideaal. Als je automobilisten naar de stad krijgt en
mensen kunnen overstappen op een P+R-plek, dan is dat goed. Ik zou het nog beter
vinden als ze het hele traject zouden afleggen met het openbaar vervoer. Ik realiseer me
wel dat het niet altijd even handig is om met het OV hierheen te komen, als je in een klein
dorpje woont, laten we Nieuwkoop nemen waar ik zelf vandaan kom. Dus dan is die P+R-
plek een goed alternatief. Het moet wel betaalbaar zijn en er moeten voldoende plekken
zijn.
(Mevrouw VAN SOEST: Dat was geen antwoord op mijn vraag. Ik wil
graag weten of u wilt onderzoeken hoe het komt dat er zo’n file staat bij
de Bijenkorfgarage. Dat komt omdat alle wegen worden afgesloten
waardoor al het verkeer in een trechter terecht komt. Ga nu eens
onderzoeken of we daaraan iets zouden kunnen doen. Bent u daartoe
bereid?)
Als u het antwoord blijkbaar al weet, dan hoeven we het ook niet meer te
onderzoeken. Ik heb net mijn antwoord gegeven en als dat u niet bevalt, dan kan ik daar
helaas niets aan veranderen.
(De heer VAN LAMMEREN: Mijn collega van de PvdA snijdt natuurlijk wel
een punt aan dat hout snijdt. Als wij niet-bestemmingsverkeer gaan weren
uit de stad, dan komen we natuurlijk wel in de knoei met de exploitatie van
alle parkeergarages. Bezoekers betalen meer dan de vergunninghouders.
De coalitiepartijen hebben afgesproken dat ze auto’s onder het maaiveld
willen hebben. Maar mijn vraag is, heeft de PvdA al nagedacht wat dat
gaat doen met de exploitatievergunning en zo niet, steunt de PvdA de
motie die ik dan nog even moet gaan schrijven - we hebben nog een
tweede termijn vanavond — om dat dan wel financieel in kaart te brengen.
Nu al dreigen de parkeergarages een negatieve exploitatie te krijgen.)
De heer Van Lammeren stuurt de discussie nu een andere richting op dan het
programma Autoluw. Stel dat we straks inderdaad problemen hebben met de financiering
van de garages, dan zou je natuurlijk ook kunnen kijken of je dat beschikbaar kunt maken
voor bewoners en dat je meer bewonersparkeren gaat realiseren. Misschien zijn er wel
bedrijven die parkeerplaatsen zouden willen huren of overnemen.
(De heer VAN LAMMEREN: Ik constateer dat dat effect nog niet is
uitgekristalliseerd binnen de PvdA-fractie. Dat kan ik me goed voorstellen.
Het lijkt mij wel wijs de effecten uit te rekenen. Ik zal daartoe nog een
motie indienen. Het gaat niet om de financiering van de parkeergarages.
Die is geregeld. Maar het gaat om de exploitatie de komende decennia en
daarmee zijn miljoenen euro’s gemoeid.)
Ik ga verder met mijn betoog. Ik weet dat er straten zijn waar het vreselijk is als
we praten over de luchtkwaliteit. We hebben straten in Amsterdam die behoren tot de
smerigste van de stad. Ik vind dat we daaraan wat moeten doen. We moeten die stad
63
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
leefbaarder maken voor de Amsterdammers. De stad groeit bovendien als kool; we krijgen
er ieder jaar 10.000 inwoners bij. We krijgen veel mensen op bezoek van buiten de stad.
Daar weet u ook alles van. Ik ben dus ook blij met deze Agenda, maar er moet nog wel
een aantal lastige knopen worden opgelost. Als je een goed alternatief wilt hebben voor
autoluw, dan vind ik ook dat je een betaalbaar alternatief moet hebben namelijk via het
openbaar vervoer. En dat openbaar vervoer moet dan voldoende fijnmazig zijn. Ik vind
een betaalbaar OV hartstikke nodig. We hebben vorige week nog Rover, de
reizigersorganisatie, horen zeggen dat het OV te duur is. Daar moeten we wat aan doen
en ik wacht dus met smart dat onderzoek af dat we met meerdere partijen hebben
ingediend voor een goedkoper OV voor Amsterdammers die van het ene stadsdeel van
buiten de A10 naar een ander stadsdeel reizen.
Maar ik kom ook met een motie. Die motie zal ik samen indienen met mijn collega
van de SP. Daarbij gaat het erom dat we af willen van het zogenaamde dubbele
opstaptarief. Als je opstapt van NS naar het OV in Amsterdam, dan betaal je een dubbel
tarief. Daar willen we vanaf. Wij vinden dat dat goedkoper kan. Ik ben natuurlijk ook blij
met het gratis OV voor kids,
Dan de Kattenburgerstraat en andere plekken in de stad waarvan we zien dat de
maatregelen, de knips, leiden tot meer vervoer. Dat komt door het waterbedeffect. Ik vind
het belangrijk dat de wethouder heeft gemarkeerd dat specifieke besluiten voor knips
worden voorgelegd aan de raad en dat die worden voorgelegd voor inspraak. Ik vind het
ook belangrijk om het onderzoek naar de oostertoegang en de verkeersveiligheid daar af
te wachten alvorens vervolgstappen te zetten. Dat hebben we dus vastgelegd in een
gezamenlijke motie.
Waaraan ik nu al iets wil doen, dat zijn de touringcars. Daarover heb ik in deze
raad al vaker wat gezegd. Die touringcars zijn mij een doorn in het oog, ook de
touringcars in de Kattenburgstraat, door de Kattenburgstraat. Ik vind dat we beter moeten
controleren op verkeerd parkeren, maar ik vind ook dat we het in de toekomst gewoon
fysiek, dus qua inrichting, onmogelijk moeten maken dat er nog kan worden geparkeerd
en ook dat er niet meer kan worden gehalteerd. Daarvoor dien ik een motie in en dat doe
ik samen met mijn collega van GroenLinks.
Over P+R heb ik net al iets gezegd. Ik vind Park and Ride een uitstekend
alternatief ook voor dagjesmensen en voor toeristen. Dat kan nog uitgebreider. Dat kan
beter. Een van de dingen waaraan we zitten te denken, is onderzoeken aan het startpunt
van de noord-zuidlijn een extra P+R-voorziening te maken zo dicht mogelijk tegen de A10
aan zodat je echt een transferium krijgt. We denken ook dat die capaciteit in de toekomst
wellicht echt nodig is om ervoor te zorgen dat mensen makkelijk kunnen overstappen op
onze mooie noord-zuidlijn. Die motie dienen we in samen met de SP en Forum voor
Democratie.
Ik heb al een paar dingen genoemd over tolheffing. Ik heb mijn handtekening
onder die motie gezet. We hebben inspirerende voorbeelden: Oslo, Stockholm, Londen.
We hebben een goede snelwegring en die moet zo veel mogelijk worden gebruikt door
mensen die niet in de stad hoeven te zijn met de auto.
Ik ben natuurlijk heel benieuwd naar de opvatting van het college daarover. Ik wil
nog wel even hebben gezegd dat bijvoorbeeld in Stockholm waar het al sinds 2006 is, dat
het heeft geleid tot én groot draagvlak voor het systeem, ook bij mensen die moeten
betalen, én een verkeersreductie van 20%. Dat lijken mij mooie dingen. En natuurlijk
moeten we hierna niet alleen door met de Agenda Autoluw, maar we moeten ook door
met de ambitie voor Amsterdam Uitstootvrij. We hebben daarvan gezegd: 2030. Dat is
nog maar negen jaar en een paar maanden. Ik vind het belangrijk als we praten over
gezonde lucht en minder gezondheidschade voor Amsterdammers, dat we ook daarop de
64
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
focus blijven houden en dat we hard doorgaan om de stad leefbaarder te maken door
minder auto’s.
(De heer KREUGER: Nog even over die tolheffing. De PvdA wil dus dat
eigenlijk alleen mensen die dat kunnen betalen, de stad in mogen rijden?)
Dat hangt er vanaf. Het hebben van een auto is sowieso een hele dure hobby. Dat
weet ik ook uit eigen ervaring. Maar je kunt dat alleen maar doen als je ook een keuze
hebt. Daarom bijvoorbeeld goede P+R. En sommige mensen zullen er dan voor kiezen de
stad in te rijden en hun auto ergens neer te zetten. Je zou met dat geld dat je ophaalt,
natuurlijk allerlei dingen kunnen doen.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
71° Motie van de leden Boutkan en N.T. Bakker inzake goedkoper OV voor
Amsterdamse overstappers van NS naar GVB en vice versa (Gemeenteblad afd. 1, nr.
63)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te overleggen met vervoersbedrijven NS, het GVB en met de VRA om te
komen tot afspraken over het afschaffen van het dubbele opstaptarief voor
overstappers van rail naar stads-OV en vice versa binnen het Amsterdamse
c.q. GVB vervoersgebied en het GVB-tarief ook op de treinreizen tussen
stations in Amsterdam toe te passen;
- er tevens bij het rijk op aan te dringen dat dit ook in andere regio's wordt
opgelost;
- de resultaten hiervan terug te koppelen aan de gemeenteraad voor eind 2020.
72° Motie van de leden Boutkan en Ernsting inzake beperking overlast
touringcars Kattenburgerstraat nu en straks (Gemeenteblad afd. 1, nr. 64)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- bij tijdelijke herinrichting van de Kattenburgerstraat deze zodanig in te richten
dat parkeren en halteren door touringcars verboden wordt en onmogelijk
wordt, met uitzondering van halte H11 bij het Scheepvaartmuseum:;
- na de definitieve herinrichting de fysieke ruimte zodanig in te richten dat
touringcars niet meer kunnen parkeren;
- waar mogelijk de parkeerscanauto's te laten controleren op naleving van het
verbod op touringcar parkeren.
73° Motie van de leden Boutkan, N.T. Bakker en Kreuger inzake extra P+R-
mogelijkheden bij het startpunt van de noord-zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 65)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om aan het startpunt van de
Noord-Zuidlijn in Amsterdam Noord bij het huidige opstelterrein bij de A10 een
P+R-faciliteit te maken direct bij de afrit van de A10 met voldoende
transferium mogelijkheden;
- de resultaten hiervan voor eind 2020 voor te leggen aan de raad.
65
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma.
De heer BOOMSMA: Een aanzienlijk deel van Amsterdam is gemaakt voor
voetgangers in alle soorten en maten, voor boten, voor paarden, voor koetsen maar niet
voor auto’s. En die auto’s leggen een te groot beslag op de schaarse openbare ruimte.
Dat gaat ten koste van de leefbaarheid en van de schoonheid. Het is goed nu echt
stappen te gaan zetten om die ruimte terug te winnen voor groen, spelen, fietsen en
wandelen en daarover is ook brede overeenstemming in de raad. Tegelijkertijd worden
auto’s steeds schoner en zijn er nog altijd veel mensen die die auto nodig hebben en
ervan afhankelijk zijn. Gezinnen, mensen met een baan of familie elders, moeilijk
bereikbaar met het OV, mensen die slecht ter been zijn, zzp'ers en zoals mijn collega
Wijmenga al in de raad aangaf, er zijn mensen die misschien met het OV zouden kunnen,
maar dan hebben ze anderhalf uur extra reistijd en dat is tijd die ze dan niet met hun
kinderen kunnen doorbrengen. Daar moeten we ook oog voor hebben. Een inclusieve
stad betekent wat het CDA betreft dat je ook deze groepen niet verjaagt maar
accommodeert. Het CDA wil dat Amsterdam een stad blijft waar je kunt blijven wonen ook
als je afhankelijk bent van de auto. Wij steunen een groot deel van de maatregelen in
deze Agenda Autoluw, maar we vinden dat daarvoor nog te weinig oog is. Daarom
hebben wij samen met enkele andere partijen een alternatieve agenda opgesteld in de
vorm van een discussienota. Ik wil de collega’s danken voor hun vriendelijke woorden
daarover en ik wil ook de wethouder danken voor het feit dat ze op zo korte termijn nog
met een bestuurlijke reactie is gekomen. In de discussie wordt er soms wel eens vanuit
gegaan dat het nu gaat om mensen die wat sneller willen gaan en andere mensen die
vinden dat het allemaal te snel gaat. Volgens mij gaat het echt om een fundamenteel
andere keuze. Die andere keuze is dat je Amsterdammers zelf voorop stelt en dat je dus
een onderscheid maakt, dat je differentieert. Op die manier kun je volgens mij sneller de
autoluwe stad bereiken dan wat er nu voorligt. Als je dus maar die keuze durft te maken.
Op die manier kun je bijvoorbeeld zoekverkeer vermijden. Je moet niet willen alle auto’s
weg te pesten door rücksichtslos parkeerplaatsen op te heffen en allerlei straten af te
sluiten zodat allerlei mensen moeten omrijden. Als je echt een fundamentele keuze
maakt, dan heb je volgens mij een win-winsituatie. Een van de manieren om dat te
bereiken is de al veel besproken zona a traffico limitato. Dank aan het college om dat toch
positief tegemoet te treden en om daar naar te gaan kijken. Wij hebben daarvoor een
motie. Ik denk wel dat het echt wat anders is dan wat de heer Ernsting zegt met een
tolheffing of het beprijzen, want dan is het toch onduidelijk. Hiermee maak je juist heel
duidelijk wie daar kan zijn en wie niet. Dat schept meer ruimte en dat leidt volgens mij tot
grotere autoluwheid.
(De heer ERNSTING: In uw voorstel las ik over zo’n zona a traffico
limitato dat er dan een slimme paal staat die kentekens scant. Als je niet
rechthebbend bent en de zone toch inrijdt, dan krijg je een boete. Hoe
hoog vindt u dan dat die boete zou kunnen zijn en in hoeverre verschilt
het effect dan van betalen naar gebruik?)
Volgens mij is het grote verschil dat je geen onderscheid maakt puur op basis van
geld. Dus wie het kan betalen, die kan daar gewoon naartoe gaan. Maar je maakt het
onderscheid op basis van noodzaak. Dus de mensen die daar wonen, hun bezoek en de
ondernemers die daar werken, die kunnen daar naartoe rijden. Dat is het criterium. Het
probleem dat ik heb met zo’n tolheffing, is dat je het criterium maakt hoeveel geld je hebt
66
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
en niet wie daar werkelijk een bestemming heeft en dus het meeste belang heeft. Een
boete is een sanctie. Daarbij ga je er vanuit dat mensen er in principe niet naartoe mogen
rijden. Natuurlijk moet die sanctie zo worden gesteld dat het daadwerkelijk ontmoedigend
is,
(De heer ERNSTING: Natuurlijk zijn er ook bij betaling naar gebruik
allerlei varianten mogelijk waarin je bijvoorbeeld een lager tarief of zelfs
een nultarief voor bewoners zou kunnen introduceren of iets dergelijks. Ik
noem maar even wat. Dus ook daarin zijn allerlei varianten mogelijk die
dat onderscheid maken tussen wel belanghebbend en niet
belanghebbend. Daarnaast is het ook zo en dat kennen we ook van
snelheidsovertredingen dat mensen met een dikke portemonnee het
gewoon voor lief nemen. Die houden zich nergens aan.)
Maar dat heb je sowieso altijd wel. Ik denk dat het belangrijk is duidelijkheid te
scheppen. Dus dat je duidelijk maakt dat die stad er in de eerste plaats is voor mensen
die er wonen of werken. Daarvoor stel je de stad nog open. Dan bereik je een grotere
autoluwheid. Ik begrijp dat dat op zich een tamelijk radicaal idee is voor GroenLinks op dit
moment, maar zoals we hebben gezien worden die ideeën soms sneller dan je zou
denken, normaal. Wat ons betreft gaat zo’n zona a traffico limitato heel goed samen met
de bouw van ondergrondse parkeergarages en ook het beter benutten van de bestaande.
Je zou bovengronds echt ruimte kunnen winnen door meer ondergronds te creëren.
Hoewel dat duur is in Amsterdam, denk ik dat het dat meer dan waard is.
Wat betreft de knippen vrezen wij dat nog meer harde knippen nog meer
ongewenste neveneffecten zullen opleveren voor de omringende wijken. We willen niet
dat kwetsbare wijken de dupe worden van maatregelen die worden genomen om andere
delen van de stad te behoeden. Ik denk dat dat in Kattenburg wel dreigt te gebeuren.
Volgens mij zouden we dat niet moeten willen en kunnen we die er beter uit halen. De
wethouder heeft natuurlijk wel gezegd te gaan kijken naar maatregelen om dat te
beperken. Dat wordt nog onderzocht. Laten we er dan nu niet toe besloten; laten we die
uit de Agenda halen. Ik denk dat we ook op andere manieren winst kunnen boeken en dat
het niet altijd óf, óf is bijvoorbeeld door meer groene golven te realiseren en meer
ongelijkvloerse kruisingen. In de reactie zegt de wethouder wel dat dat extra verkeer
aantrekt. Ik denk dat dat wel meevalt. Ik denk dat dat gewoon een goede manier is om
zowel meer ruimte voor voetgangers en fietsers te creëren als ook het bestaande
autoverkeer niet te hinderen. Ik denk ook dat het goed zou zijn om aan de westkant van
het centrum een lus te maken zodat je die ruimte optimaal benut. Op dit moment gebeurt
dat niet aan de noordkant van het centrum.
Tot slot, voorzitter. Als we willen dat Amsterdammers de auto laten staan, heb je
wel de zware plicht om de alternatieven daadwerkelijk aantrekkelijk te maken. Daarvan
zien we nog te weinig echt concreet. Meer P+R's, maar waar komen ze en wanneer?
Deelauto’s? We weten het nog niet. Goedkoper, sneller en frequenter OV? Dat is allemaal
nog niet ingevuld terwijl uit de stadsgesprekken wel naar voren kwam dat het creëren van
die randvoorwaarden essentieel is om succes te boeken in zo’n autoluwe stad. Daarom
hebben wij nog een aantal moties om daartoe op te roepen.
(De heer BOUTKAN: ik begrijp dat u ook pleit voor goedkoper openbaar
vervoer. Klopt dat?)
Ja. Wij willen met name dat de langere afstanden relatief goedkoper worden
gemaakt.
(De heer BOUTKAN: Betekent dat ook dat u voorstander bent van gratis
openbaar vervoer voor kinderen?)
67
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Nou ja, ik zit daar een beetje dubbel in. Gratis is natuurlijk niet gratis. lemand
moet ervoor betalen. Tegelijkertijd vinden wij het zo belangrijk dat de stad aantrekkelijk
blijft voor gezinnen met jonge kinderen, dat we dit wel zullen steunen.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
74° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van
Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap de knip Oostertoegang en
Weesperstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 66)
Besluit:
- __op pagina 84 en 85 van de Agenda Autoluw de respectievelijke passages ‘We
bereiden een pilot voor om in de Weesperstraat voor een aaneengesloten
periode (van één of meerdere weken) een knip aan te brengen. Voorafgaand
brengen we met een nieuw kentekenonderzoek de huidige verkeersstromen
in kaart.
en
- ‘Om de hiervoor benodigde ruimte te creëren wordt de Oostertoegang
eenrichtingsverkeer voor auto's. Doorgaand autoverkeer richting de IJtunnel
moet rijden via de Piet Hein kade en de Kattenburgerstraat’
- te schrappen en de rest van de Agenda Autoluw de bovenstaande wijziging te
laten reflecteren.
75° Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van
Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 67)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- onderzoek te doen naar het realiseren van een transferium bij de afritten van
de Ring A10 ter hoogte van de Lelylaan;
- daarbij mee te nemen in hoeverre de ov verbindingen richting het centrum
kunnen worden verbeterd en versneld, mede gelet op de discussienota
Premetro, zoals besproken in de raadscommissie MLD d.d. 3 oktober 2019.
76° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van
Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Voorrang parkeervergunningen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 68)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- met een voorstel te komen hoe groepen die een auto nodig hebben zoals
gezinnen en ouderen en bepaalde maatschappelijk waardevolle
beroepsgroepen zoals leraren, zorgverleners en medewerkers van spoed- en
hulpdiensten voorrang kunnen krijgen voor een parkeervergunning.
68
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
77° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van
Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Goedkoper OV (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 69)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken hoe goedkoper ov kan worden gerealiseerd voor reizen van
en naar de buitenwijken;
- hierbij te kijken naar een zonesysteem zoals gehanteerd in Londen, waarbij in
de buitenwijken een lager tarief wordt betaald dan in het centrum;
-__ hierbij tevens te kijken naar een regressief tariefstelsel zoals gehanteerd door
de NS, waarbij bij langere reizen per kilometer een minder hoog tarief wordt
betaald.
78° Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest en
Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 70)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een voorstel te doen om bij de herinrichting van de Nieuwezijds Voorburgwal
Noord alsnog te kiezen voor een lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat,
waarbij verkeer richting het zuiden via de Spuistraat wordt geleid en verkeer
richting het noorden via de Nieuwezijds Voorburgwal;
- daarbij de knips richting het noorden, ter hoogte van de Dam en de
Martelaarsgracht, ongedaan te maken.
79° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz
inzake de Agenda Autoluw, Verbeter de doorstroming (Gemeenteblad afd. 1, nr. 71)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken hoe groene golven en ongelijkvloerse kruisingen de
doorstroming van het verkeer kunnen verbeteren;
- daarbij bijvoorbeeld te kijken naar ongelijkvloerse kruisingen op de
Stadhouderskade (tussen de Overtoom en het Rijksmuseum) en de
Weesperstraat.
80° Motie van de leden Boomsma, Ceder, Marttin, Van Soest, Yilmaz, Van
Lammeren en Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Zona a Traffico Limitato — Zone
Beperkt Verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 72)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- onderzoek te doen naar het instellen van een Zona a Traffico Limitato (Zone
Beperkt Verkeer) in Amsterdam;
- daarbij in overweging te nemen dat het een zwaar middel is dat behoedzaam
dient te worden ingezet, rekening houdend met parkeerdruk, volume van het
verkeer, de mate van ruimtegebrek, etc;
69
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
- onder andere onderzoek te doen naar een variant binnen de S100, ten zuiden
van het spoor, met uitzondering van de Oostelijke Eilanden;
- daarbij de in de bijlage aangegeven wegen open te laten voor vervoer van
buitenaf, ten einde alle parkeergarages bereikbaar te houden.
81° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest en Yilmaz inzake de
Agenda Autoluw, Onderzoek ondergrondse parkeergarages (Gemeenteblad afd. 1, nr. 73)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__ voortbouwend op het onderzoek van het vorige college te inventariseren waar
nieuwe ondergrondse parkeergarages zouden kunnen worden gerealiseerd,
met als doel bovengronds parkeerplaatsen op te heffen.
82° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Marttin, Van Soest en
Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Auto geen luxe maar noodzaak (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 74)
Besluit:
- __op pagina 60 van de Agenda Autoluw de passage
‘Maatregel 22
Minder nieuwe parkeervergunningen
(Nu, maatregel gestart medio 2019)
Het aantal parkeervergunningen in de stad neemt af. De
vergunningenplafonds (het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen
per gebied) zijn in heel de stad verlaagd tot het aantal parkeervergunningen
dat op 1 juli 2019 is uitgegeven. Dit doen we om een toename van het aantal
parkeervergunningen te voorkomen. Daarnaast worden de
vergunningenplafonds in die gebieden waar de openbare ruimte schaars is,
geleidelijk verlaagd met in beginsel gelijke halfjaarlijkse stappen. Bestaande
parkeervergunningen worden niet ingetrokken, maar we laten de wachtlijst
voor een parkeervergunning langzaam oplopen. Tot en met 2025 leidt dit tot
9500 minder parkeervergunningen in de stad en de ruimte om 7000
parkeerplaatsen weg te halen. De komende jaren worden de effecten van
deze maatregel gemonitord, zodat vraag en aanbod in balans blijven. Op
basis van een evaluatie in 2020 bepalen we of aanpassing van de maatregel
wenselijk is en breed gedragen wordt. Ook bekijken we of het nodig is de
grenzen van vergunninggebieden aan te passen.’
te schrappen
en
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken hoe in plaats hiervan het autoverkeer van bezoekers verder
kan worden beperkt ten einde de doelstellingen van de Agenda Autoluw toch
te bereiken, zoals bijvoorbeeld via ondergrondse parkeergarages en een
Zona a Traffico Limitato (Zone Beperkt Verkeer).
70
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
83° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest, Van
Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap knip Haarlemmer Houttuinen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 75)
Besluit:
-__op pagina 48 van de Agenda Autoluw de passage
‘Bovenop de reeds aangekondigde plannen gaan we met een beperkt aantal
gerichte autocirculatiemaatregelen het doorgaand verkeer op de Haarlemmer
Houttuinen weren. Het gaat om eenrichtingsverkeer richting het oosten op de
nieuwe brug over de Korte Prinsengracht, eenrichtingsverkeer richting het
zuiden op de Westerdokkade en de Westertoegang. Daarmee neemt de
hoeveelheid autoverkeer op deze route met bijna 60% af. Dit leidt tot ruimte
voor het mengen van auto en OV (waardoor de hoeveelheid asfalt kan
worden gehalveerd), een nog aantrekkelijkere fietsroute, veiliger oversteken,
meer groen en een autoluwere uitstraling. Met deze maatregelen neemt ook
de hoeveelheid autoverkeer op de Marnixstraat Noord substantieel af, met
een meer leefbare Marnixstraat en betere doorstroming voor OV als
belangrijkste baten. Het doorgaand verkeer zal door deze
circulatiemaatregelen gebruik moeten maken van de centrumring s100
(Westerdokdijk, Van Diemenstraat en Houtmankade) waar de hoeveelheid
verkeer met circa 40% zal toenemen. Deze toename leidt niet tot een
overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit en met een beperkt aantal
aanpassingen aan de kruisingen op de centrumring kan dit extra verkeer
worden verwerkt. We zetten erop in om de circulatiemaatregelen op de
Haarlemmer Houttuinen en de aanpassingen op de centrumring s100 zo snel
mogelijk - bij voorkeur al voor de geplande herinrichting van de Haarlemmer
Houttuinen - te realiseren. Dit biedt mogelijkheden de maatregelen zo nodig
verder te optimaliseren.’
te schrappen en de rest van de Agenda Autoluw de bovenstaande wijziging te
laten reflecteren.
De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Bakker.
De heer N.T. BAKKER: Zeg nooit dat u blij bent met een motieluwe vergadering,
want vervolgens krijgt u een zee aan moties en juist bij het programma Autoluw. We
werden hard verstoord uit onze autoluwe droom door de Kattenburgers. De Kattenburgers
hebben ons duidelijk gemaakt dat je iets moet doen voor iedereen als je het hebt over
autoluw. Dus als je autoluw in het Engels vertaald, wordt het auto free, in het Frans sans
voiture of in het Spaans sin coche. Het is wel duidelijk dat dit ambitieuze plan om
Amsterdam autoluw te maken een plan is dat is bedoeld voor alle Amsterdammers. In die
zin past het liberale, vrijblijvende gepraat over dat mensen vrij zijn, dus ook vrij van elkaar,
los van de gemeenschap, helemaal niet in dit autoluwe verhaal. Dus het verhaal van de
VVD over prikkels en dat we mensen moeten verleiden, daarom gaat het hier helemaal
niet. Als het gaat om de toename van 30% verkeer, dan hebben we natuurlijk een
probleem. Ondanks het feit dat het een erg ambitieus plan is, hebben nog steeds nergens
71
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
in Europa zo veel kinderen last van astma als bij ons in de Randstad. Als we zien dat dat
een groot probleem is, dan is er werk aan de winkel.
Terug naar de Agenda Autoluw. Op bladzijde 40 van de Agenda valt te lezen ‘In
2040 is de S100-verdeelring geen hoofdroute meer maar een mooie, levendige straat. In
2040 heeft de A10 de rol van verdeelring over de stad overgenomen. De gebieden
daarbinnen zijn het domein van voetgangers, fietsers en OV. De auto is er te gast. Deze
ambitie is er eentje waar wij ons als SP enthousiast achter scharen. De weg er naartoe is
wel een lange weg met veel obstakels. Autoluw is in dit geval niet altijd autoluw en zeker
niet car free. Sommige bewoners krijgen namelijk niet minder maar meer verkeer voor de
deur. Er is nog een hoop werk aan de winkel voordat autoluw ook echt autoluw is. Ik zal
mijn betoog ordenen aan de hand van drie hoofdpunten die ik ook in de raadscommissie
heb genoemd.
Ten eerste: openbaar vervoer. In het licht van de ambitie om de stad autoluwer te
maken en minder Amsterdammers en forensen in de stad te laten, is het natuurlijk idioot
dat prijzen voor het openbaar vervoer weer zijn verhoogd. Een ritje met de metro vanuit
Zuid-Oost naar het Stadhuis is in twee jaar 12 cent duurder geworden. Een voorstel van
de SP in de Vervoerregio om te kijken of we deze prijsverhoging nog konden
terugdraaien, kon niet op steun rekenen. Hoewel het niet meer dan een doekje voor het
bloeden is, steunen we in het kader van betaalbaar OV de motie van de PvdA om iets te
doen aan het dubbele opstaptarief bij de overstap van trein op bus. Maar naast de
prijsverhoging maakt de SP zich ook druk om het feit dat het GVB steeds meer reizigers
moet vervoeren met steeds minder geld. In vijf jaar tijd, in de periode 2013 t/m 2018 is de
exploitatiesubsidie voor het GVB met 32 miljoen euro gedaald. Ook zijn er sinds 2014 53
haltes opgeheven. Met de komst van de noord-zuidlijn is de benodigde fijnmazigheid uit
het lijnennet gesloopt. Wanneer breken we eens met het mantra dat het GVB met steeds
minder subsidie steeds meer reizigers kan vervoeren? Dit kan helemaal niet. Dit gaat ten
koste van de betaalbaarheid en het openbaar vervoer in de buurt. Dan kun je mensen ook
echt niet meer prikkelen of verleiden om de auto uit te gaan want er is gewoon geen
alternatief. Vraag het maar aan de mensen in Bos en Lommer die nu zonder hun
vertrouwde lijn 14 zitten. Of de mensen uit de Eendracht waar de 21 niet meer stopt. Of
de mensen uit Noord waar op sommige plekken helemaal geen GVB-bus meer rijdt.
Daarom komen wij met een motie. De motie roept betrokken partijen op in de nieuwe
concessie te kijken hoe het OV in de buurt kan worden verbeterd met speciale aandacht
voor de verschillende actiegroepen in de stad en met natuurlijk de exclusieve benoeming
van de actiegroep Kattenburgers.
Ik schakel over naar de P+R. Het is goed om te lezen dat in de Agenda Autoluw
wordt gesproken over het uitbreiden van bestaande en het openen van nieuwe P+R-
voorzieningen. Twee moties op het gebied van P+R. De eerste motie roept op verdere
uitbreiding van de P+R in Noord en andere kansrijke locaties te onderzoeken. Hierbij kan
worden gedacht aan Schiphol, Weesp en Zaandam en eventueel het maken van een
P+R-voorziening bij de afrit A10. De tweede motie roept op de mogelijkheid te
onderzoeken om langs de A9 bij Lijnden een knooppunt te ontwikkelen. Hierbij kan
tramlijn 1 Osdorp-de Aken worden doorgetrokken naar Lijnden en samen met
hoogwaardig openbaar vervoer van Haarlem naar Bijlmer Arena en Park and Ride voor
auto en fiets.
Tot slot, terug naar de Agenda Autoluw. De grote hoeveelheid bewoners die is
komen inspreken, maakt duidelijk dat de bewoners grote zorgen hebben en dat ze zich
niet gehoord voelen. Daarom komen we met een vierde motie. De motie roept het college
op nieuwe bewonersavonden te organiseren met mensen uit de Zeeheldenbuurt, de
Nassaukade en niet te vergeten Kattenburg. De zorgen van de mensen over de
72
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
luchtkwaliteit en het toenemende verkeer zijn terecht. Er treedt een waterbedeffect op. Of
te wel, de wet van behoud van ellende.
(Mevrouw VAN SOEST: Bent u het met mij eens dat al het verkeer, de
P+R’s vol geparkeerd staan met auto’s uit Purmerend? Vroeger gingen de
mensen met de bus. Dan konden ze rechtstreeks naar het Centraal
Station. Nu worden ze allemaal neergezet bij de P+R in Amsterdam-
Noord. Heeft u daarover ook een idee?)
Ja, we gaan de P+R-gebieden daar vergroten.
(Mevrouw VAN SOEST: Vergroten? Dan komen er nog meer auto’s. Vindt
u niet dat het beter meer richting Purmerend moet gaan? Die mensen uit
Purmerend willen snel naar Amsterdam. Ze parkeren bij de metro. Leuk.
Dat zijn gewoon forensen. Daar moeten we toch ook iets aan gaan doen?
Uitbreiden met een P+R kan toch niet eindeloos doorgaan?)
Ik ontdek hier enigszins de moraal van mevrouw Van Soest namelijk dat zij vindt
dat sommige mensen meer gelijk zijn dan andere. Oftewel, de forensen uit Purmerend zijn
dus minder gelijk dan andere forensen. Ik vind het een beetje pijnlijk om te zien dat u
degene die voor zijn werk hier naar Amsterdam komt, achterstelt bij degene die met het
OV gaat of met Z'n auto het centrum kan inrijden.
(Mevrouw VAN SOEST: Daar gaat het mij niet om. Ik misgun niemand
zijn plekje. Het gaat erom dat vroeger de bus vanuit Purmerend
rechtstreeks naar het Centraal Station ging. Als we daarnaar nu eens een
keertje kijken, dan komt er ook meer plek vrij bij de P+R.)
Als er een partij is die zich permanent hard heeft gemaakt voor de fijnmazigheid
van het openbaar vervoer, dan is het de SP wel. Wij hebben altijd de noord-zuidlijn
bekritiseerd vanwege het feit dat al die fijnmazigheid in Noord is weggeknipt. Gelukkig is
dit college ook van mening veranderd en is het aan het inzetten op die fijnmazigheid.
Ik ga door. Wat ons betreft moeten we die wet van behoud van ellende, dat
waterbedeffect, zo veel mogelijk zien te vermijden. Daarom de oproep in de motie daar
waar mogelijk de verkeerstoename te laten afnemen en het waterbedeffect te laten
dempen. Waar dat niet mogelijk is, moeten we kijken naar mogelijkheden om negatieve
effecten te verminderen. Ook willen we graag dat de wethouder zoals toegezegd in de
commissie nog eens kijkt naar de aangedragen punten van de bewoners over de
meetapparatuur in de Van Diemenstraat. Staat de meetapparatuur op de juiste plek en
werkt die correct’?
(Mevrouw MARTTIN: Nog even over die Kattenburgerstraat en er zijn
vergelijkbare straten. Als we gaan knippen, krijg je die extra
verkeersoverlast. Ik weet dat u en vooral uw collega Flentge daar is
geweest en zich heel erg zorgen maakt over dat waterbedeffect. Hoe
zouden we kunnen voorkomen dat we niet alle problemen steeds
opschuiven? U vraagt nu om een onderzoek, maar de tijd van
onderzoeken is misschien wel een beetje voorbij. We moeten ook gewoon
dingen gaan doen. Heeft u enig idee hoe dan?)
Dit is een goede vraag. Dat is precies datgene wat ik in deze motie verwoord
namelijk dat we nu een visie hebben en naar de Nota van Uitgangspunten gaan. Dit
programma Autoluw bestaat uit dikke plakken salami zoals te doen gebruikelijk hier. In de
tussentijd moeten we met bewonersavonden heel duidelijk maken hoe we die
verkeerstoename kunnen verminderen samen met de bewoners. Ik heb daarmee heel
veel ervaring in stadsdeel Oost, dat je dus de bewoners aan de tekentafel zet en met hen
de mogelijkheden schetst om dat verkeer te doen afnemen.
73
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
Ik ga afronden. Het ideaal voor minder auto’s in de stad, ruimte voor fietser en
voetganger en goed openbaar vervoer steunen we van harte. Op dit moment is autoluw
echter nog niet voor alle Amsterdammers autoluw. We geven de wethouder dan ook het
huiswerk mee om te kijken wat we kunnen doen om de grootste pijnpunten voor
Kattenburg en de Zeelheldenbuurt weg te nemen. Een aantal moties is medeondertekend
door de PvdA, GroenLinks of Forum voor Democratie.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
84° Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan en Kreuger inzake Agenda
Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 76)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de mogelijkheden in kaart te brengen om langs de A9 bij Lijnden een
knooppunt te ontwikkelen waarbij tramlijn 1 Osdorp-De Aker wordt
doorgetrokken naar Lijnden, waarbij er tevens Hoogwaardig Openbaar
Vervoer van Haarlem naar Bijlmer-Arena en P+R-voorzieningen voor auto en
fiets aanwezig zijn.
85° Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake
P+R Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 77)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken wat de behoefte aan P+R-capaciteit bij station Noord is en er
op in te zetten om deze P+R naar deze gewenste capaciteit uit te breiden;
-__ P+R ook langs andere invalswegen proberen uit te breiden, bij voorkeur langs
de invalswegen, maar desnoods langs de ring A10.
86° Motie van de leden N.T. Bakker, Vroege, Boutkan, Ernsting en Kreuger
inzake openbaar vervoer in de buurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 78)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
-__ samen met de VRA en andere betrokkenen te kijken hoe we in het pakket van
eisen voor de nieuwe concessie nabijheid en directheid een belangrijkere plek
kunnen geven dan in de huidige concessie met speciale aandacht voor de
inbreng en argumenten van diverse actiegroepen in de stad.
87° Motie van de leden N.T. Bakker en Ernsting inzake Agenda Autoluw
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 79)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- bewonersavonden te organiseren met de bewoners van Kattenburg, de
Zeeheldenbuurt en de Nassaukade;
- ín overleg met bewoners en verkeerskundigen een samenhangend plan op te
stellen om waar mogelijk de verkeerstoename te laten afnemen en het
74
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
waterbedeffect te dempen, en waar dat niet mogelijk is te kijken naar
aanvullende maatregelen om negatieve effecten te verminderen;
- dit plan op te stellen vóórdat de Nota van Uitgangspunten wordt vastgesteld;
- de effecten van de maatregelen te zijner tijd te evalueren en te rapporteren
aan de gemeenteraad.
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Kreuger.
De heer KREUGER: De Agenda Autoluw, een voordracht die volstaat met goede
intenties maar veelal het tegenovergestelde bereikt. Voor de rust, ruimte en het tuintje van
de een moet de ander bloeden, keihard bloeden. En hoewel iedereen dat stiekem weet,
kiest het college bestaande uit GroenLinks, D66, de PvdA en de SP er bewust voor de
andere kant op te kijken. Wij van Forum voor Democratie vinden dat de schone lucht van
de een niet mag leiden tot stank voor de ander omdat wij vinden dat een tuintje in de
binnenstad niet mag leiden tot betaald parkeren, verschraling van de openbare ruimte of
een hogere parkeerdruk in kwetsbare stadsdelen als Amsterdam-Nieuwwest, Amsterdam-
Noord of Amsterdam-ZuidOost omdat wij vinden dat het streven naar een schonere stad
op een socialere en betaalbare manier moet gebeuren. Wij vinden dat niet alleen de
gemiddelde leefbaarheid moet verbeteren, maar dat voor iedereen de leefbaarheid moet
verbeteren. Dat is wat er aan de hand van deze Agenda absoluut niet gebeurt. Er wordt
gewoon bezuinigd op kwetsbare buurten en die moeten daarvoor bloeden. Dat staat vast.
GroenLinks, en dat vind ik oprecht heel erg, de heer Ernsting van GroenLinks ontkent
gewoon dat dat zo is. Die vraagt aan mij in de raadscommissie, noem mij één voorbeeld
van een tuintje waarvoor kwetsbare buurten moeten bloeden. Noem mij één voorbeeld
van een tuintje. Ik noemde u niet één voorbeeld, ik noemde u er twee. Twee voorbeelden.
Eerst plunderde u samen met uw linkse vriendjes het hele stedelijke mobiliteitsfonds. We
hebben allemaal projecten getemporiseerd en versoberd in kwetsbare buurten. En het
woekertarief van 7,50 euro per uur werkt in het Centrum door tot in de meest afgelegen
straten van Amsterdam. Geuzeveld. Dat is een waterbedeffect en dat is wat uw politieke
keuzes tot gevolg hebben.
Maar goed, gelukkig is er nog een kans om het een en ander recht te breien en
dat gaat Forum voor Democratie dan ook doen aan de hand van een aantal concrete
voorstellen. De eerste twee hebben betrekking op de P+R. Wij willen dat iedereen, los van
het feit of je nu om 2.00 uur, om 6.00 uur of om 11.00 uur binnenkomt, het maakt ons niet
uit, het tarief van 1 euro betaalt in plaats van 8 euro of 1 euro per 24 uur. Daarnaast willen
wij dat er een hele brede campagne wordt opgezet om de P+R-voorzieningen onder een
breder publiek bekend te maken. Dus dat zou kunnen gelden voor toeristen. Ik denk dat
het wijs is dat in meerdere talen te doen en dat we dat in samenwerking doen met
TomTom. Dat zou misschien handig kunnen zijn.
En in de tweede plaats willen wij dat Amsterdam zelf geld gaat vrijmaken voor een
fijnmaziger OV. Daarvoor hebben we in de Vervoerregio aandacht gevraagd. Ik ga
daarvoor nu geen voorstel indienen, omdat het niet om een paar tientjes gaat. Dat gaan
we bij de voorjaarsnota doen. Dan gaan we toch geld heen en weer gooien en dan
kunnen we daar een mooi voorstel maken. Wat ik wel alvast ga verzoeken, is dat we het
kinderOV gaan schrappen uit deze Agenda. Ik vind dat net doen alsof je een cadeautje
geeft wat geen cadeautje is. Je stelt allemaal heel erge maatregelen voor en dan zeg je,
moet je kijken hoe ludiek dit is. Dus dat geld gaan we gewoon gebruiken om de algemene
prijsstijging van 2,2% tegen te gaan als daarvoor voldoende budget is.
73
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
Dan in de derde plaats zullen wij moties indienen die een einde moeten maken
aan al die knips in de stad. Die zorgen juist voor die waterbedeffecten en die
waterbedeffecten willen we niet.
Dan de vierde motie die we indienen en die gaat over het afbouwen van het
vergunningenplafond. Forum voor Democratie vindt dat iedereen die afhankelijk is van zijn
auto gewoon de stad in moet kunnen.
(De heer VROEGE: De heer Kreuger begon met een aantal vrij
sympathieke voorstellen die vrij realistisch zijn en die best wel in schril
contrast stonden met de tirade die hij daarvoor hield. Behalve de twee
tuintjes van de heer Ernsting zijn er toch daadwerkelijk problemen in de
binnenstad van Amsterdam. Het is druk; er is geen ruimte voor de
fietsers; er is geen ruimte voor de voetgangers en dat willen we allemaal
wel. Hoe gaat u deze problemen oplossen? Of zegt u, die fietsers en
voetgangers kunnen allemaal de pot op; ik wil gewoon meer auto’s, geen
knips, meer parkeren en auto’s in de hele binnenstad. Is dat nu echt wat u
wilt?)
Ik kom zo meteen met een voorstel dat u waarschijnlijk zal verbazen — ik denk
positief.
(De heer BOUTKAN: Ik hoor de collega van Forum voor Democratie een
heel betoog houden over kwetsbare buurten en ik hoor dat hij daaraan
iets wil doen. Nu zegt hij tegelijkertijd dat hij het gratis OV voor kinderen
wil schrappen, want dat vindt hij geen goede maatregel. Kunt u die twee
eens bij elkaar brengen? Ik begrijp dat toch niet helemaal.)
Wat hier aan de hand is, is dat er best wel een groot pakket wordt neergelegd van
allemaal maatregelen waarvan ik denk dat ze niet per se de leefbaarheid bevorderen. Dan
wordt er vervolgens iets wat niet zo heel veel geld kost, als een soort pr-stunt naar voren
gegooid. Jongens, moet je kijken, de kinderen mogen gratis in het OV. Daar trapt
natuurlijk niemand in. Ik zie hier allemaal mensen ja knikken, dus volgens mij zijn veel
mensen dat met mij eens, mijnheer Boutkan.
(De heer BOUTKAN: Maar u wilt toch ook iets doen aan de
betaalbaarheid van het openbaar vervoer. Dat heb ik u eerder horen
zeggen. U had het ook over dat fijnmazigheidsfonds. Wat ik dan niet zo
goed begrijp, is waarom u dan zegt, dan wil ik geen gratis OV voor
kinderen. We willen er juist voor zorgen dat zo veel mogelijk mensen en
zeker mensen met kinderen, gezinnen, dat die gebruik maken van het
openbaar vervoer. Dat gaat ervoor zorgen dat de stad autoluw wordt.)
Kijk, ik ben zelf natuurlijk ook jong geweest. U waarschijnlijk ook. Als ik op een
zaterdag naar een voetbalwedstrijd moet of ergens anders heen, dan word ik gewoon
door mijn ouders gebracht met de auto. Volgens mij gebeurt dat bij de meeste kinderen.
Ik ga verder. Dan kom ik bij mijn laatste voorstel en dat is wel een heel
ingewikkeld voorstel. Mijn grote bezwaar tegen deze Agenda Autoluw is dat die altijd voor
waterbedeffecten zorgt. Bij elke knip. Dus we moeten van die knips af. Wat er verder aan
de hand is met die zona a traffico limitato, is dat in dat voorstel de hoofdaders open blijven
omdat we onze parkeergarages niet willen vernietigen. Dat zou ook wel zonde zijn van het
geld. Maar hoe kunnen we er nu voor zorgen dat het verkeer totaal verspreid blijft over de
hele binnenstad of eigenlijk binnen de ring zonder dat er waterbedeffecten ontstaan.
Daarvoor willen wij een voorstel indienen om te onderzoeken welk effect het zou hebben
als we binnen de hele ringweg A10 uitgezonderd Amsterdam-Noord een 30 km-zone
zouden maken. Mijns inziens is dat een hele goede optie om bijvoorbeeld af te komen van
al die knips en mensen toch te ontmoedigen het centrum in te rijden. Ik ben zelf gisteren
76
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
voor de grap vanuit Buitenveldert naar de Stopera gereden via de Berlagebrug,
Wibautstraat. Dat heb ik gedaan met 30 km/u. Geloof me, dan word je helemaal
knettergek. Ik pak de volgende keer wel de ringweg A10. Dus die optie zouden wij graag
willen laten onderzoeken. Ik ga ervan uit dat GroenLinks die motie van harte zal
ondersteunen.
(De heer ERNSTING: Is de heer Kreuger het met mij eens dat de motie
die ik heb ingediend zojuist over 30 km/u in de hele stad eigenlijk veel
beter is dan alleen maar binnen de ring?)
Nee, dat ben ik niet met u eens. Kijk, het gaat om de drukte op bepaalde plekken.
Waar wij nu het waterbedeffect heen drukken met een voorstel binnen de ring A10, is dat
het waterbedeffect begint bij de A10. Dat is precies waar je die auto’s wilt hebben. Dus
dat ben ik niet met u eens.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
88° Motie van de leden Kreuger, Boutkan, Van Lammeren, Boomsma en N.T.
Bakker inzake de Agenda Autoluw, Stimuleringscampagne P+R (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 80)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een uitgebreide en permanente on-en offline campagne op te zetten (in
meerdere talen) die verschillende soorten bezoekers stimuleert gebruik te
maken van P+R.
89° Motie van de leden Kreuger, Boomsma en Ceder inzake Aanpassing
tarieven gemeentelijke parkeervoorzieningen, ook voor 10.00 uur 1 euro per dag bij P+R
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 81)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- een proef te starten met een algemeen parkeertarief van 1 euro per dag bij
P+R-locaties met overcapaciteit voor automobilisten die doorreizen met het
OV binnen de gehele gemeente Amsterdam.
90° Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek algehele
30 km/u-zone binnen de Ring A10 (Noord uitgezonderd) als alternatief voor de knips
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 82)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- te onderzoeken of een algehele 30 km/u-zone binnen de ring A10
(Amsterdam-Noord uitgesloten) kan leiden tot minder doorgaand sluipverkeer
zonder dat er, zoals bij knips, waterbed-effecten worden gecreëerd.
91° Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Schrap gratis
kinder-OV en verlaag algemene OV-tarieven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 83)
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
71
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad
Vergaderdatum 22 januari 2020
Raadsnotulen
- geen gevolg te geven aan het gratis OV voor kinderen;
- de middelen die hiervoor gereserveerd zijn in te zetten om algemene
prijsstijgingen in het ov tegen te gaan.
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER: Daarmee gaan wij schorsen voor de dinerpauze en we
hervatten de vergadering vanavond om 19.30 uur.
78
Jaar 2020 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R
Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen
INDEX
11 Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk
akkoord … ner eenereee neren verennvenenereenereenverener verver eenvenenverenvenneverenenenveerveere OÓ
12 Kennisnemen van de Economische Verkenningen MRA 2019... … 18
15 Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren
oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van
de bestuurlijke reactie … … … … un nneneneneeeeneer senen eenen eeeveereeenver vennen ÂÛ
17 Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019 … … 42
19 Actualiteit van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om maatregelen
te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam ……… nnen 17
2022 Vaststellen van de Verordening klankbordgesprekken burgemeester en raad.……. 16
2045 Wijzigen van de Parkeerverordening 201 ……… nennen nenner serene 16
22 Uiten van wensen en bedenkingen over het verlengen van de
achtervangovereenkomst met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw voor de periode
van één jaar … … nnn eennereeeneeereeenversveneeeeeen eener seennvere verveend veee eveneens vennen 1D
24 Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Bakema Park Zuid … … … 15
25 Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Borneo Sporenburg en Rietlanden
26 Kennisnemen van het ambitiedocument van het recreatieschap Twiske Waterland .…19
27 Kennisnemen van de brief met antwoorden op aanvullende vragen uit de commissie
Ruimtelijke Ordening inzake onder andere tenders en voortdurend erfpacht en in het
bijzonder erfpacht in de Houthaven … … nnen eneen 1Ì
28 Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen van
een uitvoeringskrediet…… … … nnee seenee evene eenen veeveeveennee OÎ
30 Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op bovengrondse
metrostations … … nennen eener venvereenvereneevenveevere eenen eeverenven erven eeveererer OÛ
32 Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische
taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam … … neen eene Â9
34 Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam. annua oenner eenen 3
4 Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene Plaatselijke
Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten evenementen
kan worden gebruikt nonnen nnen eeneeree venne rereneeen ee eneer verrees ÎÔ
41 Kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het evaluatierapport Metropoolregio
Amsterdam … neen eeneereeneneevereeneereenervenverveneeveneeneeeeveen ereen eener eener eer 1Û
48 Motie van het lid Groen inzake rekenregel … … nnee neren DÛ
49 Motie van het lid Van Renssen inzake Evaluatie participatieproces Klaprozenbuurt 52
5 Ongegrond verklaren van de bezwaarschriften gericht tegen het besluit tot onttrekking
van een deel van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg aan het openbaar verkeer
50 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake betalen naar
gebruik/tegengaan doorgaand verkeer …… nnen nennen OÒ
51 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake verbeteren
Kattenburgerstraaat door autofunctie terug te dringen … … … nnee O9
52 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Vroege inzake parkeerplaatsen ook
gebundeld opheffen … … nnn neren eener seenenveneerenee rennen venen OO
53 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake Oostertoegang integraal
doen met Kattenburgerstraatmaatregelen … nnen eeen venen O}
79
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
54 Amendement van de leden Ernsting, N.T Bakker en Boutkan inzake doorloopruimte 2
meter-norm … nnee eener eeennereeennenenvenvervevenverseenveeen ee enerreeener svenn eener OÔ
55 Motie van de leden Ernsting en N.T. Bakker inzake pilot knip Weesperstraat goed
uitvoeren … neer eneee rennen vennen eenserrenenner eeen eere renners venneeeeneeenee reren OÔ
56 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake hoofdgracht
geheel parkeervrij … … eenen seenereeeeeneerseennne erven eeene ev enenver vennen ÓÛ
57 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Van Lammeren inzake 30 km is de norm
in de hele stad, 50 km de uitzondering … …… … nnee eener eneen OÔ
58 Amendement van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Multifunctioneel gebruik
59 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Inzetten op innovatieve
oplossingen … …… nnee eener seenvers vennen vereen nennver vennen eenen eveneens eenn ÓÂ
6 Bekrachtigen van de geheimhouding … ……… nnee reeneneeeeneerenenner svenn eere ZÓ
60 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Deelmobiliteit… ……… … … … … ….64
61 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Bestemmingsverkeer…… … 64
62 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Ontsluiting met de regio … … … 65
63 Motie van de leden Boutkan en N.T. Bakker inzake goedkoper OV voor Amsterdamse
overstappers van NS naar GVB en vice versa nne eooannnnenseoenveessenene eener
64 Motie van de leden Boutkan en Ernsting inzake beperking overlast touringcars
Kattenburgerstraat nu en straks … … … aaneen eeneereeenver svenn OD
65 Motie van de leden Boutkan, N.T. Bakker en Kreuger inzake extra P+R-
mogelijkheden bij het startpunt van de Noord-Zuidlijn. … nnee 69
66 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren
en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap de knip Oostertoegang en Weesperstraat
67 Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren
en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw … …… nessen ereen eeneeereeenver vennen P 2
68 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz
inzake de Agenda Autoluw, Voorrang parkeervergunningen … nnn f 2
69 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz
inzake de Agenda Autoluw, Goedkoper OV nnen 2
7 Vaststellen van het voorschot op de vergoeding aan de fracties in de
stadsdeelcommissies voor het eerste kwartaal in 2020 …… nnee 17
70 Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake
de Agenda Autoluw, Lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat… nnen 73
71 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake de
Agenda Autoluw, Verbeter de doorstroming … … …… nee eennneneeeenser seen eneen | Ô
72 Motie van de leden Boomsma, Ceder, Marttin, Van Soest, Yilmaz, Van Lammeren en
Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Zona a Traffico Limitato — Zone Beperkt Verkeer 73
73 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda
Autoluw, Onderzoek ondergrondse parkeergarages … …… nnn 1 À
74 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Marttin, Van Soest en Yilmaz inzake
de Agenda Autoluw, Auto geen luxe maar noodzaak … … … … nnee 1 À
75 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest, Van Lammeren en
Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap knip Haarlemmer Houttuinen … … … 75
76 Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan en Kreuger inzake Agenda Autoluw … …..78
80
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
77 Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake P+R Agenda
Autoluw … eener eneeeeverveveer eener venverenverenvereenvenvenenveneenrnenver eenen TÔ
78 Motie van de leden N.T. Bakker, Vroege, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake
openbaar vervoer in de buurt … …… ……… … …nnnneerren oneness ereneeneeneneneeeeenseneennnenneerre ennen LÔ
79 Motie van de leden N.T. Bakker en Ernsting inzake Agenda Autoluw … … … 78
8 Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging … …… nnee 34
80 Motie van de leden Kreuger, Butkan, Van Lammeren, Boomsma en N.T. Bakker
inzake de Agenda Autoluw, Stimuleringscampagne P+R … nennen eenn ÖÎ
81 Motie van de leden Kreuger, Boomsma en Ceder inzake Aanpassing tarieven
gemeentelijke parkeervoorzieningen, Ook voor 10.00 uur 1 euro per dag bij P+R..…….81
82 Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek algehele 30 km/u-
zone binnen de Ring A10 (Noord uitgezonderd) als alternatief voor de knips … … … ….81
83 Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Schrap gratis kinder-OV en
verlaag algemene OV-tarieven … nnee rene seneereeerrvnneenveneennneen vereen O2
Aanbiedingsbrief van de raadsgriffier van de gemeenteraad van Weesp van 10 januari
2020 inzake de door de gemeenteraad van Weesp op 9 januari 2020 twee
aangenomen moties over het voornemen van burgemeester en wethouders om het
bestuurlijk akkoord Weesp-Amsterdam af te sluiten … nnee eenen
Aanvullend raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 21
januari 2020 op hun raadsadres van 19 januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing
van de Agenda Amsterdam Autoluw, namens bewoners van de Zeeheldenbuurt en
Spaarndammerbuurt vanwege de nonstop overschrijding van de normen voor
luchtkwaliteit in hun buurt … … … nonnen eeen ever veenverenne renee renvverveer 12
Aanvullende brief van het Commissariaat voor de Media van 16 december 2019 op de
brief van 22 november 2019 inzake verleend uitstel voor het indienen van zienswijzen
op de aanwijzingsprocedure voor de Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam
(C-Amsterdam) … neren nener snee senen sneer eneen venenenner neer veeenveersenee nnee Ô
Afschrift van een brief van de Bewonerscommissie Bouwmeester, gericht aan de Stichting
Woonzorg Nederland, van 9 januari 2020 inzake de tijdelijke invulling van De Drie
Hoven..….....nnnnennnennreenvereeervenvervenverennerseverveveeverenvervenereeveereeverv enerverend
Afschrift van een brief van een burger, gericht aan de burgemeester, van 13 december
2019 inzake herstel van de constitutionele orde met betrekking tot het vraagstuk Israël
en Amsterdam... nnnennernenerenn nennen vereenreeeneneeneeeenvenenvervenvereeneeveeereneee venen
Afschrift van een brief van een burger, gericht aan het college van burgemeester en
wethouders, van 30 december 2019 inzake mogelijkheden om meer betaalbare
woningen te bouwen en energiemaatregelen te treffen voor woningen in Amsterdam …7
Brief van burgemeester Halsema van 21 januari 2020 inzake nadere informatie over de
locatieprofielen voor evenementen naar aanleiding van het Volksinitiatief van Mokum
Reclaimed … … nnen eeeenereenersenvereener sense renneerenerenvenvevenenenevvereevven erven enverr ener 2
Brief van de gemeente Achtkarspelen van 7 januari 2020 inzake aanbieding van de door
de gemeenteraad van Achtkarspelen aangenomen motie over de afschaffing van de
verhuurdersheffing … … … nennen ennereennenneer vennen eeen eennen ener seeeen eeen senen ennen Ö
Brief van de gemeente Almelo van 19 december 2019 inzake aanbieding van de door de
gemeenteraad van Almelo aangenomen motie Trap-op-trap-af van het gemeentefonds 4
Brief van de gemeente Montferland van 24 december 2019 inzake aanbieding van de
door de gemeenteraad van Montferland aangenomen motie Vreemd ‘Samen Trap-op-
LL |
81
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Brief van de heer M.D. Karaman van 14 januari 2020 inzake de mededeling van zijn
ontslag als lid van de gemeenteraad per 14 januari 2020 … neee 1Ô
Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het
onderzoeksprogramma 2020 van de Rekenkamer Amsterdam … … en &
Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het
rapport vijfde deelonderzoek Bruikbaarheid van indicatoren — Uitkeringsschuld … … … …4
Brief van het Commissariaat voor de Media van 22 november 2019 inzake de stand van
zaken voor de aanwijzingsprocedure van de lokale publieke media-instelling Stichting
Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam).… …… nennen ennen een Ô
Brief van Let's Talk About Tech, StopUMTS en Stichting EHS van 18 december 2019
inzake aanbieding van de ‘Informatiemap 5G en Gezondheid’, bestemd voor de
gemeenten …………..nnnnnennverre vennen eeenvereeenee ren venneer eeen eeese eveneens vendere de
Brief van mevrouw T. Kuiper-De Haan van 8 januari 2020 inzake de mededeling van haar
terugtreden als duolid van de fractie van de ChristenUnie per 7 februari 2020 … 10
Brief van R.H. van Dantzig, fractievoorzitter van D66, van 17 december 2019 inzake het
terugtreden van het duolid Hofland als lid van raadscommissie Werk, Inkomen en
Onderwijs en het benoemen van het duolid De Jager als lid van de raadscommissie
Werk, Inkomen en Onderwijs … … … nnee ener nennen eener eeneneeeerenee nennen Ô
Brief van wethouder Meliani van 17 januari 2020 inzake preventieve maatregelen met
betrekking tot Citrix … nennen eenee senen eneen nennen eenen eeen ÎÎ
Brief van wethouder Meliani van 21 januari 2020 inzake het weer beschikbaar stellen van
de externe toegang tot de gemeentelijke ICT-systemen via Citrix sinds 20 januari 2020
Brief van wethouder Moorman van 21 januari 2020 inzake de uitspraak van de rechtbank
Amsterdam over het Cornelius Haga Lyceum … nnen erneer 1Ô
Brief van wethouder Van Doorninck van 20 januari 2020 inzake de bestuurlijke reactie op
de Discussienota Autoluw en de nadere toelichting op het besluitvormingsproces …… 11
Brief van wethouders Ivens en Kukenheim van 20 januari 2020 inzake de stand van zaken
d.d. januari 2020 betreffende de loden leidingen in Amsterdam … … nnen. 12
Drie brieven van F. Roosma, fractievoorzitter van GroenLinks, van 14 januari 2020 inzake
het terugtreden van het lid Nadif als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen, en
het benoemen van het lid Nadif als lid van raadscommissie Kunst Diversiteit en
Democratisering, het lid Ernsting als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen en
het lid Van Pijpen als lid van de raadscommissies Wonen en Bouwen en Zorg,
Jeugdzorg en Sport. nnen enenenneen eenen eener vennen eenen eeneer venen veeeenneeeenneersneennnen 1
E-mail van PSP'92 van 8 januari 2020 inzake aanbieding van de notitie van PSP'92 'Wet
Versterking Decentrale Rekenkamers - Kamerstuk 35 298 … … nennen}
Mededeling van het Plantage Weesperbuurt Overleg van 21 januari 2020 op het
raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt van 8 januari 2020 over de Agenda
Amsterdam Autoluw dat zij niet als medeondertekenaar vermeld willen worden
aangezien zij zelf nog een standpunt willen formuleren over dit onderwerp … … 13
Raadsadres van Beth Shalom Cordaan van 23 december 2019 inzake verzoek om uitstel
van de vaststelling van de realisatie van het Joods Stadspark in Beth Shalom tot 31
december 2020 … anneer eeen eennenennervenvenenvervenverenvenevervnveneeererenen ern Ô
Raadsadres van BIZ Beethovenstraat en Jesse Jewelry van 19 december 2019 inzake
een voorstel voor de aanpak van parkeerboetes in Amsterdam naar het voorbeeld van
de gemeente Deventer … … … nnee eenser senen rvan eener en eeenverveenneenveneenn
82
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Raadsadres van buurtmakerswerk Kattenburg van 20 januari 2020 inzake de Agenda
Amsterdam Autoluw en de rampzalige gevolgen voor Kattenburg … … … 12
Raadsadres van de Huurdersvereniging Centrum van 5 december 2019, binnengekomen
bij de raadsgriffie op 7 januari 2020, inzake een nadere in- en aanvulling op het rapport
‘Een nieuwe historische binnenstad’ … ……… … nnee eeen renee Ö
Raadsadres van de Mentrum Kliniek van 18 november 2019, binnengekomen bij de
raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake een verzoek voor een aantal
gedepersonaliseerde museumkaarten … …… unne ener eeneeneeenver svenn
Raadsadres van de Stichting Maluku4Maluku van 7 januari 2020 inzake een verzoek om
een financiële bijdrage voor de slachtoffers van de natuurramp op Ambon en de
Molukse eilanden … … nnee eeerenee reen vernere neer eenveeveerenverv eener venverenee venen
Raadsadres van de Stichting Natuurlijk IJburg en de Vereniging Vrienden van het
Diemerpark van 12 januari 2020 inzake een reactie op de beantwoording van hun
raadsadres over het recreatief overall-plan voor IJburg en Zeeburgereiland. … 10
Raadsadres van de Stichting Zosenerdam van 7 januari 2020 inzake het volgen van de
uitgebreide aanvraagprocedure van vergunningen voor het gebied oostelijk Amsterdam
Noord … nen eenereeenererenenenvervenverennersnnvervenveenenrenen ven eeneeenvereeern eener venve renee er
Raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 19 januari 2020
inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw … … … 11
Raadsadres van de Vereniging Comité Buurtbelang van 2 december 2019 inzake het
afbouwen van het budget voor groene bewonersinitiatieven “Groen in de Buurt” in Zuid5
Raadsadres van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad van 7 januari
2020 inzake de Oude Kerk naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke
vragen van de leden Boomsma, N.T. Bakker en Nanninga over het in stand houden en
tonen van de monumentale waarde van de Oude Kerk … nnee Ö
Raadsadres van de Wijkraad Zuid-West Amsterdam van 2 januari 2020 inzake het
verlenen van subsidie aan welzijnswerk van de Stichting Combiwel Buurtwerk voor de
redding van Huis van de Wijk Lydia. … … …… nnee eneeer serene eneen ever f.
Raadsadres van een burger van 12 januari 2020 inzake het fietspad langs de Nieuwe
Purmerweg.……nnnenneneenerreeeneersveneeeenee eener se veveer vennen venen eeevere svenn 1Û
Raadsadres van een burger van 14 december 2019 inzake het overvolle speelschema
voor het Openluchttheater Vondelpark in 2020 nonnen oneeerseeneneneneennsnnenenner nn
Raadsadres van een burger van 18 december 2019 inzake aanbieding van de notitie
‘Gaan woningcorporaties nog overstappen? Mogen ze niet? Hoe is het mogelijk’ - over
een gebrek in de overstapregeling eeuwigdurende erfpacht nnee eee
Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake de aanleg van de
spoorverbinding Lelylijn … … … …… nnee eener renee neeeeeven doeners eeneeere nennen eenn
Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake investering in elektrische
laadinfrastructuur in parkeergarages in de Buiksloterham … … nnee eneen
Raadsadres van een burger van 21 december 2019 inzake onderzoek naar het
slavernijverleden en aanbieding van eXCUS@S …… … nnee eennneneeennenneerÔ
Raadsadres van een burger van 23 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op
8 januari 2020, inzake de aanleg van een fietsers- en voetgangerstunnel onder het IJ
achter het Centraal Station … … nnee evereenrvenerenerenerenerevereveeeeeneeenee nere eneen Ö
Raadsadres van een burger van 26 december en een aanvulling van 27 december 2019
inzake enkele correcties op de huisvestingsverordeningen 2016 en 2020 …… 5
83
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Raadsadres van een burger van 28 december 2019 inzake de verkeersproblemen in de
westelijke grachtengordel … ……… … nnen neen nereeeeseere vennen sneerde veer eneen eeen Ò
Raadsadres van een burger van 7 januari 2020 inzake het damhertenbeheer van de
Amsterdamse Waterleidingduinen … … …… nn nnnnnennesere eneen veenneereeennnen eener f.
Raadsadres van een burger van 9 januari 2020 inzake een vuurwerkverbod voor het
gebied Nieuwmarkt, Geldersekade en Zeedijk … nnen d
Raadsadres van Extinction Rebellion van 12 december 2019 inzake het instrueren van
het Gemeentevervoerbedrijf voor stopzetting van de samenwerking met Shell en
andere vervuilende bedrijven … … … …… nonsense eeenenen eener veeneeere nennen Ó
Raadsadres van GEEN N1 van 15 december 2019 inzake een reactie op de
Voortgangsbrief Evenementen … … nnee senen nennen snee snee renee nnen À
Raadsadres van het Instituut Fysieke Veiligheid van 9 december 2019 inzake aanbieding
van de kennispublicatie De veiligheidsrisico en de gemeenteraad … …
Raadsadres van wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 20 januari 2020
inzake een aanvulling op hun raadsadres van 8 januari 2020 over de Agenda
Amsterdam AutolUW … … …………eeenereevervenvereeeeerenvereneee eener erneer 1Î
Raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 8 januari 2020
inzake de Agenda Amsterdam Autoluw … … …… nnee oeneerreeneerreeeeer eener reen Ò
Raadsadres, tevens Wob-verzoek, van een burger, van 3 januari 2020 inzake de diefstal
van 120.000 euro bij voetbalclub DCG … neren eeens ÎÎ
Raadsadressen van De Beddenspecialist aan de Vuurwerkerweg van 2 december en van
een aantal bedrijven aan de Draaierweg en de Metaalbewerkersweg van 10 december
2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake plannen om het
bedrijventerrein Metaalbewerkersweg te transformeren tot de Klaprozenbuurt en de
gevolgen voor de daar gevestigde bedrijven … … nennen eenen
84
| Raadsnotulen | 84 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1531
Publicatiedatum 18 november 2016
Ingekomen op 9 november 2016
Ingekomen onder R
Behandeld op 10 november 2016
Uitslag Verworpen
Onderwerp
Motie van de leden Boomsma en Boutkan inzake de Begroting 2017 (het hele verhaal
over de Wallen).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2017.
Overwegende dat:
— stadsdeel Centrum in 2016 een inventarisatie heeft gemaakt van de problematiek
rond groupstours op de Wallen, waarbij tevens een plan van aanpak is opgesteld
dat vanaf deze maand wordt uitgevoerd;
— de kern van dat plan is om met de branche-afspraken te maken over
groepsgrootte, gidsen, geluid, gewenst gedrag, herkenbaarheid, routes, te
vermijden plekken en tijden;
— veel tours zich richten op de Wallen;
— de prostitutiesector helaas nog altijd geplaagd wordt door schrijnende
misstanden, mensenhandel en dwang;
— veel buitenlandse bezoekers van de wallen daar onvoldoende van op de hoogte
zijn;
— de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid heeft in dit opzicht,
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
bij het uitwerken van de afspraken met aanbieders van groepsbezichtingen en tours
op de Wallen, nadrukkelijk aandacht te besteden aan en zorg te dragen voor een
correcte informatievoorziening ten aanzien van (het voorkomen en signaleren van)
misstanden in de prostitutiesector.
De leden van de gemeenteraad
D.T. Boomsma
D.F. Boutkan
4
| Motie | 1 | train |
doos N% Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO
Duurzaamheid N Amsterdam
Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023
Ter kennisneming
Portefeuille Ruimtelijke Ordening
Agendapunt 5
Datum besluit Nvt.
Onderwerp
Kennisnemen van de raadsinformatiebrief met nadere informatie betreffende de voortgang van de
verhuizing van ICL Fertilizers (TA2023-001012) inclusief toezegging ( TA2023-000780).
De commissie wordt gevraagd
Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief met daarin beantwoording van nadere vragen over de
stand van zaken van verplaatsing van ICL Fertilizers
Wettelijke grondslag
Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet
Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren.
Artikel 169 van de Gemeentewet
o Lid 1: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de
raadverantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur.
o Lid 2: Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft
Bestuurlijke achtergrond
Op 3 juli 2013 heeft de raad ingestemd met de Transformatiestrategie Haven-Stad, dat in de periode
2015-2030 geleidelijke transformatie naar gemengd stedelijk gebied van deelgebieden die niet
behoren tot terreinen Havenbedrijf toestaat.
Op 22 janvari 2009 hebben de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland een convenant
gesloten met drie bedrijven uit de Coen- en Vlothaven: Cargill/1GMA, ICL Fertilizers en Eggerding
(het bedrijf Bunge is later, i.v.m. overname van een deel van Cargill/IGMA, toegetreden tot het
convenant). Concreet is afgesproken dat de woningbouwontwikkeling in de Houthavens en de
NDSM-werf doorgang kan vinden, maar dat voor omliggende gebieden van deze bedrijven (de
Minervahaven, Sloterdijk 1 Noord, Cornelis Douwes, Sportpark Transformatorweg en Alfadriehoek)
een ‘pas op de plaats’ wordt gemaakt met woningbouwplannen. Eventuele woningbouwplannen
voor die gebieden zullen pas na 15 jaar (2024) in procedure worden gebracht en pas na 20 jaar (2029)
feitelijk tot vitvoering worden gebracht. De Coen- en Vlothaven blijft in exploitatie tot 2040. De
gemeente heeft een inspanningsverplichting om de covenantsbedrijven te faciliteren bij het zoeken
naar een nieuwe locatie.
Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelstrategie Haven-Stad vastgesteld. In de
Ontwikkelstrategie zijn als vitwerking van de Transformatiestrategie Haven-Stad de voorwaarden
en mogelijkheden voor ontwikkeling van Haven-Stad uitgewerkt.
Op 14 december 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Raamwerk Haven-Stad vastgesteld. Het
Integraal Raamwerk is een ruimtelijke vertaling van de ambities van Haven-Stad.
Op 2 november 2022 heeft het college een intentieovereenkomst gesloten met ICL Fertilizers,
Port of Amsterdam en Heren2 en Sookha betreffende de voorgenomen verhuizing van ICL van de
Gegenereerd: vl.4 1
VN2023-022108 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R
Ruimte en % Amsterdam
Duurzaamheid %
Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023
Ter kennisneming
Coen- en Vlothaven naar een deel van het terrein van het Overslagbedrijf Amsterdam (OBA) aan de
Westhavenweg.
Op 6 september 2023 heeft de commissie RO de raadsinformatiebrief dd 9 mei 2023 besproken met
daarin een beschrijving van de stand van zaken betreffende de voorgenomen verhuizing van ICL
Fertilizers.
Reden bespreking
Nvt.
Uitkomsten extern advies
Nvt.
Geheimhouding
Nvt.
Uitgenodigde andere raadscommissies
Nvt.
Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan?
Ja, betreft toezegging de commissie nader schriftelijke te informeren over de voorgenomen
verhuizing van ICL Fertilizers naar aanleiding van gestelde vragen door de leden Keesman,
Wehkamp en Boomsma in de commissie RO van 6 september 20223 en naar aanleiding van
schriftelijke vragen van lid Boomsma
Welke stukken treft v aan?
1. Raadsinformatiebrief- afdoening toezegging ICL cie 6 september
AD2023-076022
2023.pdf (pdf)
AD2023-076024 | 1.1 geuroverlast-Tuindorp-Oostzaan.pdf (pdf)
AD2023-076023 1.2 Cornelisdouwes_exclusiefdamen_25m. pdf (pdf)
AD2023-076025 1.3 Westpoort excl ICL 30m.PDF (pdf)
AD2023-076026 4 Westpoort referentiesituatie 30m.PDF (pdf)
AD2023-076020 Commissie RO Voordracht (pdf)
Ter Inzage
Registratienr. Naam
Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Gegenereerd: vl.4 2
VN2023-022108 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling
Ruimte en % Amsterdam
Duurzaamheid %
Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023
Ter kennisneming
Ruimte en duurzaamheid, Lubbert Hakvoort, [email protected]
Gegenereerd: vl 4 3
| Voordracht | 3 | train |
> < Gemeente Raadsinformatiebrief
Amsterdam
Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam
Datum 7 december 2021
Portefeuille(s) Sociale Zaken
Portefeuillehouder(s): Rutger Groot Wassink
Behandeld door Directie Werk, Inkomen en Participatie, ([email protected])
Onderwerp Aanbieden evaluatierapport pilot Economisch Daklozen
Geachte leden van de gemeenteraad,
Hierbij bied ik v het evaluatierapport aan van de pilot ‘Maatwerk voor economisch daklozen’. Deze
pilot is vitgevoerd naar aanleiding van de motie van de raadsleden Taimounti en Roosma (801
accent) waarin het college gevraagd wordt om de pilot inzake de verhoging van de bijstandsnorm
voor dak- en thuislozen naar 15% uit te breiden naar een tweede groep waarbij de norm gezet
wordt op 10%. Deze motie is vitgevoerd met de aanpassing dat niet alleen gekeken wordt naar de
effecten van de verhoging van de bijstandsnorm voor daklozen, maar ook naar de effecten van
tijdelijke opvang en (intensieve) begeleiding (brief aan vw commissie dd 16 februari 2021). Ook ga
ik in deze brief in op een toezegging die ik heb gedaan in de commissie WIO van 17 juni 2020 naar
aanleiding van de vraag van de heer Veldhuyzen over registratie van de nachtopvang.
Pilot Maatwerk economisch daklozen
De pilot richtte zich op inzicht krijgen in de impact van de hoogte van de uitkering, intensieve
begeleiding en/of tijdelijke opvang op het leven van een economisch dakloze. Economisch
daklozen is een term die gebruikt wordt voor de groep daklozen die niet in eerste instantie een
zorgvraag heeft, maar door omstandigheden als verlies van een baan en woning, dakloos is
geworden. Deze groep is de laatste jaren erg gegroeid en heeft een andere behoefte aan
ondersteuning dan de doelgroep die van oorsprong in aanmerking komt voor maatschappelijke
opvang/ beschermd wonen (MO/BW). Onder economisch daklozen vallen ook daklozen uit andere
EU-landen. Voor de pilot zijn 5o mensen die vallen onder de groep gevraagd om mee te doen. Zij
werden verdeeld over drie groepen: 1) Mensen die in een hotel verblijven, maatwerk krijgen van de
Regenboog Groep (RBG) en 70% van het Wettelijke Sociaal Minimum (WSM) ontvangen; 2)
Mensen die geen structurele opvang hebben, maatwerk krijgen van de RBG, en maatwerk krijgen
in de hoogte van de bijstand; en 3) Mensen die geen structurele opvang hebben, intensieve
begeleiding krijgen van een klantmanager van de gemeente Amsterdam, en maatwerk krijgen in
de hoogte van de bijstand. Voor die laatste twee groepen geldt dat hun bijstand verhoogd kon
worden tot 60% of 70% van het WSM, als zij konden aantonen kosten te maken voor hun
slaapplek.
Uitkomsten evaluatie
De evaluatie van de pilot laat zien dat daklozen een stressvol bestaan hebben dat gericht is op
dagelijks overleven. De vragen waar men dagelijks mee bezig is zijn: waar slaap ik vanavond, heb
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021
Pagina 2 van 4
ik nog geld om te eten? Dat is op zich geen verrassing, maar het effect ervan op hun leven geeft
ons wel meer inzicht in hoe het hen beperkt. De stress die men ervaart beperkt hen in het
nadenken over en het ondernemen van stappen in het zoeken naar werk en woning. Niet alleen
financiële stress, maar ook huisvestingsstress tast het doenvermogen van mensen aan wat zorgt
voor verminderde zelfredzaamheid. De deelnemers van de pilot geven aan dat een hogere
uitkering wel helpt, maar niet voor structurele oplossingen zorgt. Onderdak en intensieve
begeleiding daarentegen verminderen de stress en bieden wel de hulp en de rust die men nodig
heeft om verder te komen.
Op de 3 gebieden; hogere uitkering, tijdelijk verblijf en intensieve begeleiding zijn in het kort de
volgende uitkomsten te noemen:
. Hogere uitkering
Zowel 50% als 70% van de bijstandsnorm ervaren daklozen als te weinig om van rond te komen.
Meer geld is prettig, maar biedt geen structurele oplossing.
. Tijdelijk verblijf
Tijdelijk verblijf bestaat vit verblijven bij vrienden of familie (‘op de bank’), of vit verblijf in een
(passenten)hotel of StayOkay. In beide gevallen biedt het even rust, maar ook stress. Bij verblijf bij
vrienden of familie heeft het effect op de relatie. De geïnterviewden geven aan niet altijd ‘tot last’
te willen zijn. Verblijf in een (passanten)hotel of StayOkay is tijdelijk en heeft ook beperkingen
maar biedt wel meer rust.
. Intensieve begeleiding
Vooral de deelnemers met een laag doenvermogen hadden veel baat bij intensieve, praktische
begeleiding. Het blijkt dat alleen een kaartje met een telefoonnummer meegeven niet altijd
voldoende is. Meerdere deelnemers gaven aan dat het pas lukte om zich in te schrijven voor
Woningnet door dat samen met een begeleider te doen. Alleen hadden ze die stap niet gezet.
Warme doorverwijzing van de ene naar de andere hulpverlener is belangrijk en helpt, zoals samen
naar het gesprek met de nieuwe hulpverlener gaan.
Een belangrijke vitkomst van de pilot is dat de stress die men ervaart door geen vaste
verblijfplaats te hebben, er toe leidt dat mensen snel minder zelfredzaam worden. Zowel
financiële als huisvestings-stress leidt tot een verminderd doenvermogen, wat weer negatieve
impact heeft op de zelfredzaamheid. Zeker bij mensen met en laag denk- en doenvermogen. Op
basis van de uitkomsten van de pilot zien we dat deelnemers aangeven dat meer geld welkom is,
maar uiteindelijk niet het probleem automatisch op lost, daarvoor is het alsnog te weinig. Tijdelijk
onderdak en intensieve begeleiding daarentegen bieden wel de rust en structuur waardoor men
weer stappen kan ondernemen bijvoorbeeld in het zoeken naar een woning. Daarom gaan we de
begeleiding intensiveren voor deze doelgroep. Tevens zorgen we ervoor dat als mensen kunnen
aantonen dat ze kosten maken of actief op zoek zijn naar opvang dat zij een minder hoge korting
krijgen.
Aanpak dakloosheid in Amsterdam
De uitkomsten van de pilot bieden bruikbare inzichten voor de aanpak van dakloosheid in de stad.
Hier ben ik al mee gestart door de intensieve begeleiding aan economisch daklozen op te nemen
in een stedelijke ‘cohortaanpak economisch daklozen’, die weer onderdeel vit maakt van de
cohortaanpak ‘Meer kans op werk’. Hierin worden economisch daklozen intensief begeleid en
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021
Pagina 3 van 4
ondersteund bij het zoeken naar werk en een woning. Net als in de pilot, blijkt ook uit de
cohortaanpak dat de doelgroep voornamelijk baat heeft bij gezien en gehoord worden en bij
structuur en regelmaat. Dat kunnen we hiermee bieden. Deze aanpak loopt nog tot en met 2022.
Daarnaast is afgelopen zomer gestart met de stedelijke aanpak dakloosheid. Begin juli heeft de
Raad het Beleidsprogramma Aanpak Dakloosheid 2021-2025 'Een nieuwe start, samen op weg naar
perspectief’ vastgesteld. De ambitie van dit beleidsprogramma is om iedereen die in de regio
Amsterdam-Amstelland dakloos wordt of dreigt te worden herstelondersteunende begeleiding te
bieden. Bij deze ambitie horen vier speerpunten: 1. Vroegsignalering en vroeginterventie; 2.
Vergroten aanbod woonoplossingen, 3. Goede ondersteuning op maat en 4. Duurzaam
maatschappelijk herstel.
Nieuw in dit programma is de integrale aanpak waarbij Zorg, Wonen, de GGD en Werk,
Participatie en Inkomen samenwerken. Dakloosheid is immers niet alleen een zorgprobleem, maar
ontstaat meestal vanuit andere leefgebieden (bijvoorbeeld verlies van inkomen of woning).
Daarmee hebben Zorg, Wonen, de GGD en Werk, Participatie en Inkomen een gezamenlijke
verantwoordelijkheid in het voorkomen en aanpakken van dakloosheid. Een van de
uitgangspunten van het beleidsprogramma is dat er speciale aandacht is voor economisch
daklozen, omdat zij een andere hulpvraag hebben dan de dakloze met complexe zorgvraag. Denk
aan creatieve oplossingen voor (tijdelijke) woningen, maar ook aan een andere vorm van
begeleiding.
Het afschaffen van de korting die we nu toepassen op de uitkering als iemand dakloos is heeft
financiële consequenties! en is daarom onderwerp voor een nieuw college. De hoogte van de
uitkering heeft impact op de bestaanszekerheid van daklozen. Maar of een hogere uitkering leidt
tot minder dakloosheid, valt op basis van de pilot te betwijfelen.
Toezegging over registratie van de nachtopvang
Rest mij nog in te gaan op de vraag van het lid Veldhuyzen die hij stelde tijdens de bespreking van
de Voorjaarsbrief 2020. Allereerst excuses voor de late beantwoording van deze vraag. Ik wilde de
uitkomsten van de pilot afwachten om bij mijn toelichting te kunnen betrekken. Het lid
Veldhuyzen vroeg waarom niet geregistreerd wordt welke mensen niet tot de nachtopvang
worden toegelaten wegens volledige bezetting. Hij vroeg of mensen die om die reden niet worden
toegelaten voortaan een schriftelijk bewijs kunnen krijgen. Hij vraagt tot slot of de wethouder in
ieder geval, ook als hij de moties afwijst, dat de korting op de uitkeringen verlaagd wordt van 20%
naar 15% zoals in andere grote steden ook gebeurt. Dat laatste hebben we onderzocht met de
pilot Maatwerk economisch daklozen’.
Wat betreft het registreren voor een plek in de kortdurende dag- en nachtopvang klopt het dat er
op dit moment niet wordt geregistreerd wie de dag- en nachtopvang in wil maar geen plek krijgt
omdat het vol is. In de praktijk blijkt dat zo’n lijst snel is verouderd. Mensen vinden bijvoorbeeld
ondertussen een slaapplek in hun eigen netwerk. Om toch meer inzicht te krijgen in hoe vaak het
voor komt dat er geen plek is omdat de opvang vol is, wordt komend jaar met de zorgaanbieders
* Zie ook de brief aan uw commissie hierover dd 12 juni 2020.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021
Pagina 4 van 4
en de GGD onderzocht hoe dit toch inzichtelijk gemaakt kan worden. Er wordt gekeken of het
mogelijk is te gaan registreren met als doel meer inzicht te krijgen in het aantal mensen dat niet
direct gebruik kan maken van de kortdurende dag- en nachtopvang.
Voor het verkrijgen van een uitkering is het afgeven van een schriftelijk bewijs overigens niet
nodig. lemand die moeite doet om een plek te vinden en dat op welke manier dan ook kan
aantonen, kan een lagere korting krijgen op de uitkering (10% in plaats van 20%) als dat een
stimulans is om te zoeken naar opvang. Belangrijk is dat een passende oplossing wordt gezocht.
Dit kan zijn verblijf in iemand zijn eigen netwerk of een plek in de in de kortdurende opvang en
werken aan perspectief.
Met vriendelijke groet,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
7 P
B
DAAT
CC ee
Rutger Groot Wassink
Wethouder Sociale Zaken
Bijlagen
1. Evaluatierapport ‘Maatwerk voor economisch daklozen’, OIS, september 2021.
2. Brief ‘Afdoen motie ‘Pilot verhoging van de dak- en thuislozenuitkering’, Taimounti en
Roosma, (801 accent)’, 16 februari 2021.
Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
| Brief | 4 | train |
x Gemeente Amsterdam R
Gemeenteraad
% Gemeenteblad
% Motie
Jaar 2016
Afdeling 1
Nummer 1561
Publicatiedatum 18 november 2016
Ingekomen op 9 november 2016
Ingekomen onder AF
Behandeld op 10 november 2016
Uitslag Ingetrokken
Onderwerp
Motie van het lid Van Soest inzake de Begroting 2017 (in stand houden
politiebureaus).
Aan de gemeenteraad
Ondergetekende heeft de eer voor te stellen:
De raad,
Gehoord de discussie over de Begroting 2017.
Constaterende dat:
— het aantal politiebureaus smelt als sneeuw voor de zon
— alleen in Noord het aantal bureaus al is teruggelopen van drie naar één;
Overwegende dat:
— politiebureaus bijdragen aan de veiligheid van onze stad.
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
— inspanningen te leveren om verdere sluitingen van politiebureaus te voorkomen;
— te onderzoeken waar verdwenen politiebureaus terug kunnen keren;
— de raad over de uitkomsten te informeren.
Het lid van de gemeenteraad
W. van Soest
4
| Motie | 1 | train |
Gemeente Amsterdam
Bestuurscommissie Oost
Voordracht en besluit D B = AB
Registratienummer Z-16-31483 / INT-17-13178
Afdeling Gebiedsteams
Onderwerp
Subsidieplafonds 2018 voor ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het
gebiedsgerichte werken’
Portefeuille Economie
DB lid Thijs Reuten
Gebied Geheel Oost
Datum DB 21 november 2017
Datum AB voorbereidend 5 december 2017
Datum AB besluitvormend 19 december 2017
Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres)
Jan Huppen
06 1330 1311
[email protected]
*ZOO4O04E1ES37 « Pagina 1 van5
Het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost besluit:
1. Inte stemmen met de volgende subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling
economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018:
a. Subsidie voor gebiedsgebonden ondernemersinitiatieven:
- voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 15.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Pedro de Medinalaan
e waarvan € 5.000,- voor de haven
e waarvan € 5.000,- voor de Pampuslaan
- voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 9.000,-
- voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € 20.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Java-eiland en het KNSM-eiland
e waarvan € 5.000,- voor de Oostelijke Handelskade/Veemkade
e waarvan € 5.000,- voor de Veemarkt
e waarvan € 5.000,- voor het Cruguiusgebied
- voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 30.000,-
e waarvan € 5.000,- voor Oostpoort
e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat
e waarvan € 5.000,- voor de Eerste van Swindenstraat
e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein
e waarvan € 5.000,- voor de Wibautstraat
e waarvan € 5.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat
- voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat
b. Subsidie voor straatmanagement:
- voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 6.000,-
e waarvan € 6.000,- voor de IJburglaan
- voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 6.000,-
- voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € o,-
- voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 4,0.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat
e waarvan € 10.000,- voor de Eerste van Swindenstraat
e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein
e waarvan € 10.000,- voor de Wibautstraat
e waarvan € 10.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat
- voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg - Linnaeusstraat
c. Inte stemmen met de subsidieplafonds onder a en b onder voorbehoud van de
vaststelling van aangevraagde budgetten in de gebiedsplannen 2018 door het
algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost (hierna: AB) en de
gemeenteraad. Bij het vaststellen van lagere budgetten door het AB of de
gemeenteraad ten behoeve van ondernemersinitiatieven en straatmanagement
worden de subsidieplafonds op dit lagere bedrag vastgesteld.
2. Intestemmen met het ter bespreking voorleggen van de voorgestelde
subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het
gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018 aan het AB.
Pagina 2 van 5
Tekst van openbare Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost besluit:
besluiten wordt
gepubliceerd 1. Inte stemmen met de volgende subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling
economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018:
a. Subsidie voor gebiedsgebonden ondernemersinitiatieven:
- voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 15.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Pedro de Medinalaan
e waarvan € 5.000,- voor de IJburglaan
e waarvan € 5.000,- voor de Pampuslaan
- voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 9.000,-
- voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € 20.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Java-eiland en het KNSM-eiland
e waarvan € 5.000,- voor de Oostelijke Handelskade/Veemkade
e waarvan € 5.000,- voor de Veemarkt
e waarvan € 5.000,- voor het Cruguiusgebied
- voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 30.000,-
e waarvan € 5.000,- voor Oostpoort
e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat
e waarvan € 5.000,- voor de Eerste van Swindenstraat
e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein
e waarvan € 5.000,- voor de Wibautstraat
e waarvan € 5.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat
- voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat
b. Subsidie voor straatmanagement:
- voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 6.000,-
e waarvan € 6.000,- voor de IJburglaan
- voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 6.000,-
- voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € o,-
- voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 4,0.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat
e waarvan € 10.000,- voor de Eerste van Swindenstraat
e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein
e waarvan € 10.000,- voor de Wibautstraat
e waarvan € 10.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat
- voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,-
e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat
2. Inte stemmen met de subsidieplafonds onder a en b onder voorbehoud van de
vaststelling van aangevraagde budgetten in de gebiedsplannen 2018 door het AB
en de gemeenteraad. Bij het vaststellen van lagere budgetten door het AB of de
gemeenteraad ten behoeve van ondernemersinitiatieven en straatmanagement
worden de subsidieplafonds op dit lagere bedrag vastgesteld.
Ondertekening
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost,
Sjoukje Alta, Ivar Manuel,
secretaris voorzitter
Pagina 3 van 5
Bevoegdheid
Takenlijst bestuurscommissies: onderdeel 6.1 Economie, het opstellen en vitvoeren van
economische programma’s in gebieden, als uitwerking van de stedelijke kaders, dit in
samenwerking met onder andere ondernemers, burgers en andere belanghebbenden.
Bestuurlijke achtergrond
Op 5 en 19 december 2017 worden de gebiedsplannen voor 2018 door het AB in zijn
vergaderingen behandeld. In deze gebiedsplannen worden budgetten aangevraagd om de
lokale economie te versterken. Voor het ondersteunen van ondernemersinitiatieven en
straatmanagement is op 26 oktober 2016 door B&W een nieuwe subsidieregeling
vastgesteld. De budgetten aangevraagd in het gebiedsplan voor het ondersteunen van
ondernemersinitiatieven en straatmanagement worden volgens deze subsidieregeling
‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ vergeven.
Op 1 oktober 2016 zijn de economische stimvuleringsregelingen van de voormalige
stadsdelen vervallen. Door de afdeling Economie is bij de 22 gebieden en de dagelijks
bestuurders met de portefeuille Economie geïnventariseerd welke behoefte er is aan
instrumentarium om subsidies te kunnen verstrekken die als doel hebben de lokale
economie te versterken. Uit de inventarisatie zijn zes activiteiten naar voren gekomen waar
een subsidieregeling voor gewenst is. De zes activiteiten zijn in twee subsidieregelingen
ondergebracht:
1. Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken
2.Subsidieregeling opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afgesproken acties uit het Amsterdams
Ondernemers Programma, te weten de paragrafen 3.2 ‘Inzet winkelstraat- en
centrummanagement’ en 3.7 ‘Subsidies voor ondernemers en het winkelgebied’.
Op 25 oktober 2016 heeft het college van B en W de subsidieregeling economische
stimulering binnen het gebiedsgerichte werken en de subsidieregeling opzetten
ondernemersverenigingen en gebiedsbranding vastgesteld. Het voorgestelde
subsidieplafond voor de subsidieregeling opzetten ondernemersverenigingen en
gebiedsbranding is voor 2018 € 140.000,-.
Het subsidieplafond voor de andere regeling, de ‘Subsidieregeling economische stimulering
binnen het gebiedsgerichte werken’ (regeling 1), wordt door het algemeen bestuur van de
bestuurscommissie Oost vastgesteld en ligt nu voor. De budgetten voor deze subsidies
worden aangevraagd in de gebiedsplannen 2018 die op 5 en 19 december aan het Algemeen
Bestuur voorliggen. De subsidieplafonds hebben een directe relatie met de budgetten die in
het gebiedsplan 2018 beschikbaar komen voor het ondersteunen van
ondernemersinitiatieven en straatmanagement.
Onderbouwing besluit
Beoogd effect
De regelingen ondersteunen de gebieden bij de uitvoering van de gebiedsplannen.
Argumenten
Voor de uitvoering van de Subsidieregeling economische stimulering binnen het
gebiedsgerichte werken dient de bestuurscommissie een subsidieplafond vast te stellen en
de middelen voor de uitvoering van de subsidieregeling te reserveren in de begroting van de
bestuurscommissie. De uitvoering ligt bij de stadsdeelorganisatie.
Kanttekeningen
n.v.t.
Pagina4 van 5
Risico's / Neveneffecten
De subsidieplafonds voor de Subsidieregeling economische stimulering binnen het
gebiedsgerichte werken dienen vóór 1 januari 2018 te worden vastgesteld. Geen plafond
vaststellen betekent dat er geen subsidieplafond is en ongelimiteerd subsidies kunnen
worden aangevraagd.
Uitkomsten ingewonnen adviezen
Juridisch bureau Akkoord
Financiën Akkoord
Overige De gebiedsteams hebben bij de ondernemersverenigingen en Biz'en geïnventariseerd wat
de subsidiebehoefte is voor 2018 voor de regelingen ondernemersinitiatieven en
straatmanagement. Op basis van de inventarisatie zijn de bedragen voor de
subsidieplafonds tot stand gekomen.
Financiële paragraaf
Financiële gevolgen? Ja
Indien ja, dekking aanwezig? nee
Toelichting Dekking van de subsidieaanvragen in 2018 wordt aangevraagd in de gebiedsplannen 2018
Voorlichting en communicatie
De bekendmaking van de regelingen loopt via de gemeentelijke nieuwsbrief ondernemen in
Amsterdam, amsterdam.nl en andere gemeentelijke communicatievormen en via de
communicatiemiddelen van de Amsterdamse ondernemersverenigingen.
Uitkomsten inspraak
N.v.t.
Uitkomsten maatschappelijk overleg (participatie)
N.v.t.
Geheimhouding
N.v.t.
Stukken
Meegestuurd -__ Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken
-__ Subsidieregeling Opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding
Ter inzage gelegd N.v.t.
Parafen
Manager Portefeuillehouder
Marjan Koopman Thijs Reuten
Besluit dagelijks bestuur
Akkoord met mandaat aan portefeuillehouder tot het aanbrengen van tekstuele
wijzigingen.
Pagina 5 van 5
| Besluit | 5 | val |
Gemeente Amsterdam
% Gemeenteraad R
% Gemeenteblad
% Raadsnotulen
Jaar 2012
Afdeling 2
Vergaderdatum 4 april 2012
Publicatiedatum 18 april 2012
Avondzitting op woensdag 4 april 2012
Voorzitter: mr. Van der Laan, burgemeester, alsmede het raadslid mevrouw Ornstein,
plaatsvervangend voorzitter.
Raadsgriffier: mevr. mr. M. Pe.
Verslaglegging: de heer Seelen (Notuleerservice Nederland).
Voorzitter: mevrouw Ornstein
De VOORZITTER heropent om 19.32 uur de 's middags geschorste vergadering.
De VOORZITTER: Om de vergaderchaos compleet te maken, behandelen wij
vanavond eerst agendapunt 15 zodat wethouder Van der Burg na de behandeling van dit
punt zijn taken als gastheer namens deze gemeente kan vervullen.
15
Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Van der Pligt van
10 januari 2012, getiteld: Lokaal zorgmeldpunt, en kennisnemen van de bestuurlijke
reactie (Gemeenteblad afd.1, nr. 160)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt.
Mevrouw VAN DER PLIGT: Vanwege onze spreektijd en omdat de heer Van der
Burg snel weg wil, zal ik hier een paar zinnen aan wijden. Op onze site hebben wij een
aantal meldpunten gehad om klachten over Cordaan, Osira en Amsta te melden. Wij
vonden het tijd dat iemand anders het van ons overnam. Gelukkig gaat Cliëntenbelang
Amsterdam dat doen. Wij maken ons alleen zorgen over de manier waarop er over de
klachten gerapporteerd wordt. Wij willen dat ze gespecificeerd worden en willen ze in de
halfjaarlijkse rapportage zien als bijlage met de klachten per instelling en gerubriceerd
naar onderwerp zodat we dat kunnen betrekken bij de Amsterdamse zorgambitie.
Daarvoor heb ik een motie.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
30° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake Lokaal zorgmeldpunt
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 183).
1
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Besluit:
Het college op te dragen ervoor te zorgen dat Cliëntenbelang bij de halfjaarlijkse
rapportage als bijlage de bij hen binnengekomen klachten per instelling en gerubriceerd
naar onderwerp meestuurt.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg.
Wethouder VAN DER BURG: De bestuurlijke reactie houdt eigenlijk in dat u niet
akkoord zou moeten gaan met de voordracht. Dat komt omdat in deze voordracht wordt
gepleit voor een onafhankelijk instituut waarover mevrouw Van der Pligt en ik het eens
zijn dat we dat feitelijk al hebben. Ik adviseer u daarom om de raadsvoordracht niet aan te
nemen. Ik adviseer u wel om de motie aan te nemen omdat deze een verfijning is van
datgene wat we in de praktijk al hebben. Ik wil er een kanttekening bij plaatsen. Ik heb dit
al met mevrouw Van der Pligt besproken, maar ik wil het hier graag ook publiekelijk
uitspreken. Ik heb er geen enkele moeite mee als de motie wordt aangenomen met dien
verstande dat ik aan Cliëntenbelang zal vragen om de klachten geanonimiseerd aan u
aan te bieden.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt.
Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik denk dat wij de voordracht kunnen intrekken. Het
klopt dat het meldpunt al bestaat. Voor de rest wil ik me aansluiten bij de woorden van de
heer Van der Burg. De klachten mogen wat ons betreft anoniem zijn.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg.
Wethouder VAN DER BURG: Het college en de SP zijn het volledig eens. Ik hoop
dat dit goed in de notulen terechtkomt.
(De VOORZITTER: Ongetwijfeld.)
(De heer CAPEL: Van de orde. Hoe kunnen we stemmen over een motie
die betrekking heeft op een raadsvoordracht die is ingetrokken?)
(De VOORZITTER: Ik heb dat als volgt geïnterpreteerd. Na stemming
over de motie zal de voordracht worden ingetrokken. Staat u mij deze
dichterlijke vrijheid toe, raad? Dank u wel.)
Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 183).
De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 183) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 183) met algemene stemmen is aangenomen.
De VOORZITTER constateert tevens dat de voordracht onder agendapunt 15 is
ingetrokken.
2
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER: Ik zal u de resterende spreektijden voor deze vergadering
voorlezen. De PvdA heeft 32 minuten en 37 seconden, de VVD 22 minuten en 14
seconden, GroenLinks 27 minuten en 46 seconden, D66 19 minuten en 6 seconden, de
SP voor deze bijdrage 3 minuten en 8 seconden, dat zal nu iets minder zijn, het CDA 13
minuten en 10 seconden, Red Amsterdam 14 minuten en 53 seconden, de Partij voor de
Dieren 8 minuten en 40 seconden, Trots 10 minuten en 56 seconden. Het college heeft
nog bijna 15 minuten.
11
Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 15 februari
2012 inzake het aangaan van stageovereenkomsten met ongedocumenteerde jongeren
binnen de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd.1, nr. 141)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk.
De heer TOONK: Van de orde. Omdat er een brief ligt van het ministerie over dit
onderwerp en we net allemaal wethouder Asscher op Radio 1 hebben kunnen horen waar
hij zei dat hij hierover in gesprek gaat met de minister stel ik voor om dit debat nu niet te
voeren, maar uit te stellen tot na het gesprek met de minister. Volgens ons is het
prematuur om het debat nu te voeren.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte.
De heer PATERNOTTE: Ik denk dat de wethouder extra sterk staat in zijn
gesprek met de minister als de raad uitspreekt dat wij achter hem staan.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman.
Mevrouw MOORMAN: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Paternotte.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki.
Mevrouw ULICHKI: Ik wil dat het voorstel nu behandeld wordt.
De VOORZITTER: Helaas, mijnheer Toonk, we gaan het voorstel behandelen.
(De heer TOONK: Van de orde. De raad beslist bij meerderheid, u hebt
gelijk. Voor ons had dit echter niet gehoeven.)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki.
Mevrouw ULICHKI: Onderwijs is een recht. Toch zijn er jongeren in Amsterdam
die hun opleiding niet kunnen afronden. Niet omdat ze onvoldoendes halen, maar omdat
ze geen stage mogen lopen. Het gaat hierbij om ongedocumenteerde jongeren en
volgens een vreemde interpretatie beschouwt het kabinet stage als werk. Het gevolg is:
geen stage en dus geen diploma. Er zijn in Nederland honderd ongedocumenteerde
jongeren die geen diploma kunnen behalen omdat ze geen stage mogen volgen. Precies
voor dat onderdeel geldt namelijk de Wet arbeid vreemdelingen. Voor dat onderdeel moet
3
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
iemand dus een werkvergunning hebben. ledereen heeft recht op onderwijs, alsmede op
toegang tot een beroepsopleiding en bijscholing. Dit staat niet alleen in internationale
verdragen, het staat ook in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in de
Grondwet. Dit geldt ook voor ongedocumenteerden. Sterker nog: iemand is in overtreding
als hij niet naar school gaat. De Tweede Kamer heeft terecht uitgesproken dat het anders
moet. Een aangenomen motie van het CDA roept het kabinet op om het voor deze groep
jongeren mogelijk te maken om hun beroepsopleiding af te ronden met een diploma. Een
stage is onderdeel van het curriculum. Het ontbreken van een stage-ervaring doet afbreuk
aan de waarde van het diploma en dat heeft gevolgen voor hun toekomst, hier of elders.
Op initiatief van GroenLinks in Amsterdam heeft de wethouder van Onderwijs een
mooie brief aan de Kamer geschreven. Op grond van zijn onderwijsportefeuille en
namens het college van burgemeester en wethouders maakt hij zich zorgen over dit
probleem en vindt hij dat het anders kan en moet. Amsterdam sluit zich hiermee aan bij
een brede maatschappelijke coalitie en een meerderheid in de Kamer die de rechten van
het kind en het recht op onderwijs laat prevaleren.
Met het voorliggende voorstel van GroenLinks willen wij de lijn van die brief
doorzetten. Wij vragen het college dat gemeentelijke instellingen voortaan bij het
aannemen van stagiaires het wel of niet in bezit hebben van een verblijfsvergunning
buiten beschouwing laten.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt.
Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik heb in de commissie al gezegd dat wij dit voorstel
van harte zullen steunen. Ik wil alleen nog een sms-bericht van Jos Verhoeven, de
directeur van het Stoutfonds voorlezen: “Hoi Maureen, wij vertrouwen erop dat de raad
vanavond de juiste beslissing neemt. We zijn trots op jullie. Namens iedereen van het
Stoutfonds hulde voor jullie moed en eigenwijsheid. Groet namens deze, Jos Verhoeven.”
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Sahin.
Mevrouw SAHIN: Er valt eigenlijk niets toe te voegen aan datgene wat mevrouw
Ulichki heeft gezegd. Wij staan volledig achter het initiatiefvoorstel. Het is beschamend
dat wij in Nederland zulk een initiatiefvoorstel in moeten dienen om deze kinderen de kans
te geven om een volledig diploma te halen. Wij staan volledig achter dit initiatiefvoorstel.
Ik wil wel zeggen dat ik mij heb gestoord aan een zin in de brief van de minister waarin hij
schrijft over “kinderen die hun opleiding voor hun achttiende levensjaar zijn begonnen en
die nog niet zijn verwijderd uit Nederland.” ‘Verwijderd uit Nederland’ vind ik een enorm
heftige term. Dat had hij ook anders kunnen formuleren. Dat wil ik hier gezegd hebben.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman.
Mevrouw MOORMAN: Ook ik zal het kort houden. Als eerste wil ik GroenLinks
danken voor dit initiatiefvoorstel. Het is ongelooflijk goed dat u dit doet. Ik wil het kort
houden, niet omdat dit onbelangrijk is, het is heel erg belangrijk dat we dit bespreken,
maar vooral omdat het voor de Partij van de Arbeid zo klaar als een klontje is dat dit moet
gebeuren. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. Alle kinderen. Dat staat ook in
onze internationale verdragen. Het kan niet zo zijn dat wij door de een of ander vreemde
weeffout in de wet kinderen die kansen voor hun toekomst ontnemen. Onze steun hebt u
in ieder geval en ik neem aan dat dit voor de gehele raad geldt.
4
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen.
Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Bij dit onderwerp volgen wij de lijn van onze
eigen Tweede Kamerfractie. Het is ook een onderwerp dat daar thuishoort. In lijn met de
door CDA-Kamerlid Van Hijum ingediende en ook aangenomen motie vindt ook het CDA-
Amsterdam dat jongeren die niet legaal in Nederland verblijven stage moeten kunnen
lopen indien hun opleiding dit vereist. Een stage moet volgens ons als onderwijs worden
beschouwd. De stage beschouwen als arbeid zoals minister Kamp blijft volhouden,
ondanks het feit dat een meerderheid van de Kamer dat niet wil, is volgens het CDA
strijdig met de Koppelingswet. Ik wil daarbij benadrukken dat we tegenover deze jongeren
wel duidelijk moeten zijn. De stage is geen omweg om alsnog een verblijfsvergunning te
krijgen. Het betekent niet dat ze een verblijfsvergunning krijgen of dat de kans daarop
toeneemt.
(De heer PATERNOTTE: U wijst op strijdigheid met de Koppelingswet.
Zegt u hiermee dat minister Van Bijsterveldt hierover gaat en niet minister
Kamp?)
Ik zei dat een stage volgens ons beschouwd moet worden als onderdeel van de
opleiding. In de Koppelingswet is opgenomen dat mensen die niet legaal in Nederland
verblijven recht hebben op onderwijs. Om in de Wet arbeid vreemdelingen op te nemen
dat iemand een werkvergunning nodig heeft om stage te lopen, is voor ons in strijd met de
Koppelingswet. Het gehele kabinet is daarvoor verantwoordelijk. Ik vind dus ook dat de
wet zo snel mogelijk moet worden aangepast zoals ook de Tweede Kamer heeft
gevraagd.
Dit houdt in dat jongeren die stage lopen gedurende de stage nog steeds kunnen
worden uitgezet. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat we, indien wij jongeren een
stageplek bieden, geen valse hoop bieden. Het moet duidelijk zijn wat hun positie is en
wat de stageplek betekent. Het is een kans op een diploma. Wij steunen het beleid van
deze regering om het aantal illegale vreemdelingen in Nederland terug te dringen. Het
probleem van de illegaliteit moet niet worden gebagatelliseerd. Dat moet echter niet ten
koste gaan van het fundamentele recht van jongeren op onderwijs. Dat is voor ons
inclusief een stage. Daarom zullen wij het voorstel steunen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk.
De heer TOONK: Dankzij de geweldige techniek was ik in staat om toch de
uitzending met onze wethouder Onderwijs op de radio te beluisteren hoewel ik haar niet
live kon horen. Hij stond daar al de pers te woord voordat hij het debat met ons aanging,
mevrouw Moorman. Ik verwijs naar uw bijdrage in de commissie over de heer Wiebes. De
heer Asscher zei in de uitzending: “Ik ga met de minister in gesprek.” Ik ben heel
benieuwd of u die toezegging in deze zaal kunt herhalen.
(De heer PATERNOTTE: Ik ben erg benieuwd wat de wethouder in dat
gesprek volgens de heer Toonk tegen de minister moet zeggen.)
Ik maak van mijn eerste termijn gebruik om de wethouder een vraag te stellen.
Dat heb ik net gedaan. Ik wacht eerst zijn antwoord af en daarna zien we verder.
(De heer PATERNOTTE: We gaan zo meteen het standpunt van de VVD
horen?)
(De VOORZITTER: Het debat loopt hier via de voorzitter. Wilt u daarop
antwoorden?)
5
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Ik vertel u graag dat wij niet zomaar zullen stemmen, maar dat wij ons standpunt
voor die tijd kenbaar zullen maken.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher.
Wethouder ASSCHER: Het college wil graag beginnen met het uitspreken van
waardering voor GroenLinks en in het bijzonder voor mevrouw Ulichki die dit initiatief heeft
genomen. Eerder al in de raadscommissie en nu in de vorm van deze voordracht. Het
betreft een aantal gevallen dat getalsmatig niet heel indrukwekkend is, maar principieel
van aard is. In de eerste plaats het recht van kinderen op onderwijs. Een recht dat heel
goed beschermd wordt in allerlei internationale verdragen en in nationale wetgeving.
Mevrouw Shahsavari-Jansen zei dat net al. Dat heeft een betekenis die niet al te
gemakkelijk mag worden veronachtzaamd. Dat recht op onderwijs hoort logischerwijs alle
elementen van dat onderwijs te omvatten die nodig zijn om dat onderwijs tot een diploma
te laten leiden. Dat vindt een ruime meerderheid van de Tweede Kamer naar aanleiding
van de motie-Van Hijum. De VVD, de PVV en de SGP stemden tegen, alle andere partijen
stemden ervoor. Dat vindt in ieder geval ook de rechtbank te Arnhem die een uitspraak
heeft gedaan over de definitie van arbeid. Dat vindt niet ons kabinet bij monde van
minister Kamp. Daardoor komen we voor de vraag te staan wat recht is en wat wet is.
(De heer TOONK: Mijnheer Asscher, ik heb de brief van de minister voor
mij. Ik neem aan dat u de brief ook goed gelezen hebt. In die brief schrijft
de minister dat kinderen die illegaal in Nederland verblijven tot hun
achttiende verjaardag recht hebben op het volgen van onderwijs.
Misschien luister ik niet goed, maar ik hoor u net zeggen dat het recht op
onderwijs voor kinderen door sommige partijen niet gedeeld wordt en ook
niet door de minister. Wat zegt u precies?)
Ik zei dat het recht op onderwijs alle elementen van dat onderwijs om een diploma
te kunnen krijgen omvat. Dat recht wordt door een meerderheid van de Tweede Kamer
erkend, maar op dit moment niet door het kabinet. Het kabinet stelt zich immers op het
standpunt dat een leerstage, een verplichte stage in het kader van het onderwijs, niet
moet worden beschouwd als onderdeel van dat onderwijs zoals dat op de scholen in
Amsterdam en in de rest van Nederland te doen gebruikelijk is. De rechtbank te Arnhem
interpreteert dat anders. Die rechtbank stelt namelijk dat, als de nadruk ligt op het leren,
als de stage wordt gelopen in het kader van het curriculum, er geen sprake is van arbeid,
geen sprake van een arbeidsovereenkomst en geen sprake van toepassing van Boek 7
van ons Burgerlijk Wetboek, maar dat er sprake is van onderwijs. Het kabinet is het daar
niet mee eens. Het recht is duidelijk. Het recht stelt dat kinderen recht hebben op
onderwijs. De wet is minder duidelijk. Minister Kamp en het kabinet stellen zich op het
standpunt dat de Wet arbeid vreemdelingen waaraan hij refereert in de brief van
hedenmiddag, iedere vorm van arbeid verbiedt en bovendien op grond van een
interpretatie van de Raad van State ook iedere vorm van stage, zelfs in het kader van het
onderwijs tot arbeid, tot arbeid bestempelt. Daardoor is het onmogelijk om een dergelijke
stage toe te staan.
Het kabinet spreekt zich echter niet uit over de vraag of dit wenselijk is. Inmers,
de Wet arbeid vreemdelingen is geen van hogerhand gegeven goed. Het is een wet die te
veranderen is, zoals alle wetten. Het kabinet gaat dus niet in op de door een meerderheid
van de Tweede Kamer uitgesproken wens om, als er al onduidelijkheid zou bestaan over
de juiste interpretatie van die wet, te zorgen voor een interpretatie die recht doet aan het
recht op onderwijs voor ieder kind, de motie-Van Hijum. Ik betreur dat daarop niet wordt
6
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
ingegaan, want dat is waar ik in mijn brief om heb gevraagd. Die brief is een heel precieze
brief. Er staat in dat wij in Amsterdam, denkend vanuit het belang van de kinderen die in
deze stad leven, tot de overtuiging zijn gekomen dat zij onderwijs moeten kunnen volgen
en dat er een diploma mee moet worden kunnen gehaald. In die brief vraag ik het kabinet
dus om te reageren op die door de Kamer aangenomen motie, op de vragen die naar
aanleiding daarvan zijn gesteld en op de verdragsrechtelijke interpretatie die ook
voorschrijft dat we dit zouden moeten goedkeuren. Op die brief is geen antwoord
gekomen. Dat gebeurt vaker. Er zijn brieven die ik ook niet onmiddellijk beantwoord. In
het uitblijven van een antwoord zag ik geen aanleiding om niet in te gaan op het verzoek
van mevrouw Ulichki om haar ter wille te zijn bij onze interpretatie die immers gesteund
wordt door de meerderheid van de Kamer.
Nu er wel een brief is waarin niet ingegaan wordt op de vraag die wij hebben
gesteld, namelijk: wat vindt u wenselijk en hoe gaat u de wetgeving, als dergelijke stages
er al mee in strijd zijn, aanpassen conform de wens van de meerderheid van de Tweede
Kamer? Nu die brief geen antwoord geeft op die vraag helpt de brief ons ook niet in dit
debat. Wat staat er in die brief? Hij rept van kinderen die nog niet verwijderd zijn en stelt
dat, als er een stage wordt geboden aan deze kinderen, er een boete van 8000 euro kan
worden opgelegd. Die kan worden verdubbeld bij recidive. Er kan een last onder
dwangsom worden opgelegd en de rechtspersoon kan worden stilgelegd. In dit geval is
die rechtspersoon de gemeente Amsterdam omdat daar de stage zou plaatsvinden. Als
de minister geen antwoord geeft op een redelijke vraag die beleefd gesteld wordt, dan is
dit een wel heel stevige reactie op de mogelijkheid dat een kind dat immers hier op school
zit bij wijze van spreken een tijdje op de administratie rondloopt om aan de
stageverplichting die bij de opleiding hoort te voldoen.
Het stilleggen van de rechtspersoon lijkt mij niet direct proportioneel, zeker niet als
de minister met dat dreigement een minderheid van de Tweede Kamer vertegenwoordigt.
Een minderheidsregering die een minderheid van de Tweede Kamer vertegenwoordigt en
schriftelijk een dergelijk dreigement uit. Dat is de reden, mijnheer Toonk, dat ik naar
aanleiding van en met de uitkomst van dit debat in de hand graag in gesprek zou gaan
met minister Kamp met wie ik zoals vanmiddag door onze burgemeester is betoogd een
voortreffelijke werkrelatie heb. Binnen die werkrelatie past het dan ook om te vragen: wij
stellen een heel gewone vraag, we voelen ons daarin gesteund door de interpretatie van
het recht die ook door de meerderheid van uw Kamer wordt gesteund, is dit het antwoord
dat daarbij past? Zo ja, wat betekent het dan als wij handelen in overeenstemming met de
wens van een ruime meerderheid van de Tweede Kamer? Zou een minderheidsregering
het aandurven om, in weerwil van de wens van de Kamer de rechtspersoon Amsterdam
stil te leggen? Dat zou mij niet alleen onwenselijk lijken, maar ook ietwat verbazen. Het
past echter bij de goede verhoudingen tussen overheden dat ik het gesprek aanga en dat
ik de minister de kans geef om de brief toe te lichten en om er misschien
overeenstemming over te krijgen. Ik ben het namelijk eens met mevrouw Shahsavari-
Jansen, dit is een kwestie die primair in de Kamer thuishoort. Daar hoort gekozen te
worden. Daar hoort gesproken te worden over immigratie en asiel. Ik ben het ook met
haar eens dat dit niet bedoeld is of beschouwd moet worden als een interferentie in het
asielbeleid, wat Amsterdam daar verder ook van mag denken. Dit gaat over het recht op
onderwijs en dat is ook de reden dat uw wethouder Onderwijs hier staat. Niets meer, maar
ook niets minder.
Het college heeft in de raadscommissie positief gereageerd op het initiatief. Een
van de dingen waar ik als Amsterdammertje trots op ben, is dat we dat hebben gedaan in
een zeer respectvol debat waarbij het initiatief van mevrouw Ulichki niet gebruikt werd om
7
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
het asielbeleid van de regering ter discussie te stellen, maar dat geheel gericht was op de
positie van kinderen in deze stad. Een aantal van hen loopt nu eenmaal zonder de juiste
documenten rond. Ik was er daarom heel trots op dat de voltallige raadscommissie,
inclusief het CDA en de VVD, mevrouw Ulichki steunde in haar initiatief. Ik vind dat ook
passend. Het gaat hier niet over de discussie van vanmiddag over verzet tegen Den
Haag. Die interpretatie moeten we ook niet accepteren. Het gaat hier over onze
verantwoordelijkheid als werkgever en als belangenbehartiger van Amsterdamse
kinderen, waar ze ook vandaan komen, bij de toepassing van het recht en de toepassing
van de wet. Om die reden blijft het college dus ook positief over het initiatief, maar zal het
dit niet zomaar in werking stellen en pats boem op tafel leggen. Ik zal de niet
opgeschreven uitnodiging van minister Kamp om hierover van gedachten te wisselen toch
aannemen en mij bij hem in Den Haag vervoegen. Tot zover de reactie van het college.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki.
Mevrouw ULICHKI: Ik kan de bijdrage van de wethouder natuurlijk niet
overtreffen. Dat is ook niet mijn bedoeling. Ik wil de wethouder wel hartelijk danken voor
zijn reactie op het voorstel en vooral voor de inhoud van zijn brief. De wethouder heeft
absoluut gelijk als hij zegt: we hebben een brief geschreven op basis van de
onderwijsportefeuille. We hebben onze zorgen gedeeld met de Kamer en met het Rijk
over de positie van onze kinderen in deze stad. Op die brief is geen antwoord gekomen.
Tijdens de gemeenteraadsvergadering komt er een brief binnen waarin wij op het matje
worden geroepen op een manier waar de honden geen brood van lusten. Ik wil de
wethouder nogmaals bedanken. Ik wil uiteraard ook de collega's die met het voorstel
hebben ingestemd hartelijk danken. Ik hoop dat de VVD in haar tweede termijn zal
zeggen wat zij vindt. De heer Toonk heeft in zijn eerste termijn gezegd dat hij eerst wil
weten wat de wethouder tegen de minister gaat zeggen. Dat weet u nu. Volgens mij is dat
zeer respectvol en zeer op het onderwerp gericht. Ik ga er daarom van uit dat u niets
anders kunt doen dan met ons voorstel in te stemmen, in het belang van de kinderen en
in het belang van het recht op onderwijs en gezien alle verdragen die wij respecteren.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk.
De heer TOONK: In tegenstelling tot wat de wethouder zegt en wat sommige
partijen hier beweren, gaat het voor ons niet om het recht op goed onderwijs. Alle
kinderen hebben recht op goed onderwijs. Dat staat hier niet ter discussie. Wij vinden dat
er heel veel voor te zeggen valt dat, als iemand in Nederland een opleiding begint, hij
deze in Nederland gewoon kan afmaken. Ook dat staat voor ons niet ter discussie. We
moeten wel beseffen dat er een heel stevige brief van het ministerie ligt. Die moeten we
niet negeren. Als er een acute noodzaak zou zijn om nu het debat hierover te voeren, als
er concrete gevallen zouden zijn of wat dan ook, dan lag het misschien anders. Ik blijf
echter bij mijn stelling dat het op dit moment niet noodzakelijk is om inhoudelijk dit debat
te voeren. Dus wachten wij graag af wat de wethouder met de minister gaat bespreken,
om te bezien, mijnheer Paternotte, hoe wij met het ministerie op één lijn kunnen komen.
Om te bekijken op welke manier kinderen hun opleiding kunnen afmaken — daar gaat
deze wethouder over — zodanig dat wij ons houden aan de wet in dit land. Dat is voor ons
belangrijk.
(Mevrouw ULICHKI: U zegt dat het hier gaat om het recht op onderwijs.
Een stage is onderdeel van het curriculum. Wie geen stage volgt, krijgt
8
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
geen diploma. Minister Kamp heeft in antwoord op vragen van
GroenLinks gezegd: “Het is helemaal niet nodig dat deze vreemdelingen
stage lopen en hun opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert
voor de Nederlandse arbeidsmarkt.” Zelfs de minister zegt dus dat de
stage deel is van het curriculum. Waarom zegt u daar niets over?)
Volgens mij is het niet mijn taak om hier iets te zeggen over allerlei uitspraken van
de minister. Ik zeg juist dat we voor ons dit debat niet nu en hier hoeven te voeren. U
denkt daar kennelijk anders over. Ik neem daar kennis van.
(Mevrouw ULICHKI: Bent u het met mij eens dat, als iemand stage loopt
en daarmee een diploma haalt, dit perspectief biedt op een goede
toekomst, of het nu hier is of elders?)
Natuurlijk hoop ik in algemene zin dat diploma's perspectief bieden. Natuurlijk
hoop ik dat.
(De heer PATERNOTTE: Mijnheer Toonk, ik denk dat wij het er
waarschijnlijk over eens zijn dat, als jongeren in Nederland een opleiding
volgen en daarbij stage lopen, we dat niet tegen hen willen gebruiken,
maar dat we dat mogelijk willen maken. Dat hebt u vorige week ook
gezegd. U gebruikt nu een procedureel argument om dit debat niet te
willen voeren en daarom steunt u het voorstel niet. Volgens mij heeft de
wethouder net heel duidelijk uitgelegd dat we niet zomaar iets gaan doen.
We stellen hier vast dat wij vinden dat jongeren in Nederland een stage
moeten kunnen lopen om hun opleiding af te maken. Door hier voor te
stemmen, stemt u er niet voor dat dit wordt uitgevoerd en dat we zomaar
iets doen. We doen deze uitspraak en sturen daarmee de wethouder op
pad naar de minister. Waarom kunt u dat niet steunen?)
Ik zei net dat wij een stevige brief van het ministerie voor ons hebben liggen, een
brief waarin staat dat wij in strijd met de wet gaan handelen waar boetes en andere
maatregelen op staan. Dat weegt voor ons zwaar. Wij horen dat de wethouder in overleg
wil met het ministerie over deze zaak om te bezien hoe wij op één lijn kunnen komen. Wij
geven hem graag die ruimte en we geven nu niet het signaal af dat we in strijd met de wet
gaan handelen.
(De heer PATERNOTTE: De PVV heeft vanochtend hevig bezwaar
gemaakt tegen het feit dat Amsterdam dit van plan is. Vervolgens is er
overhaast een brief geschreven. Mevrouw Shahsavari-Jansen, een
andere befaamde jurist, zegt dat deze brief helemaal niet klopt. De
wethouder wil dit uitzoeken en wil in gesprek gaan. Wij willen nu
vaststellen dat Amsterdam vindt dat jongeren gewoon stage moeten
kunnen lopen. Als de overheid hen daarbij helpt, dan moet dit niet tegen
hen gebruikt worden. U bent het eens met dat principe. Waarom kunt u er
niet voor stemmen om dit principe hier in Amsterdam vast te stellen?)
Mijnheer Paternotte, ik moet in herhaling vervallen. Ik heb net gezegd dat voor
ons telt dat we voldoen aan de wet. Er bestaat op dit moment geen acute noodzaak om
hier uitspraken over te doen. De wethouder heeft de wil en dat geldt ongetwijfeld ook voor
de minister om te bezien hoe we gezamenlijk op één lijn kunnen komen. Wat ons betreft
hoeven we dit besluit nu niet te nemen.
(Mevrouw MOORMAN: Mijnheer Toonk, bent u ervan op de hoogte dat
ook de minister heeft aangegeven dat stages wel degelijk een belangrijk
onderdeel zijn van het curriculum van een opleiding en daardoor in eerste
instantie heeft voorgesteld om dat binnen de onderwijsinstituten te doen,
9
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
maar daarvan is teruggekomen omdat dat niet datgene is wat is beoogd,
namelijk het opdoen van praktijkervaring? Bent u daarvan op de hoogte
en wat vindt u daarvan?)
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik vind dat op dit moment irrelevant. Ik heb
gehoord dat de wethouder met de minister wil praten om te bezien of we op één lijn
kunnen komen. Ik wacht dat gesprek af en ben met alle plezier bereid om daarna een
inhoudelijk debat met u te voeren.
(Mevrouw MOORMAN: Ik wil graag van de heer Toonk weten wat de
wethouder volgens hem in dat gesprek moet inbrengen en of hij het van
belang vindt dat daarbij ook het oordeel van de raad wordt betrokken)
Deze wethouder weet als geen ander dat een wethouder altijd het gevoelen van
de raad moet meenemen. Dus ook in dit geval, mevrouw Moorman.
(Mevrouw MOORMAN: Hoe moet de wethouder dat doen als wij daar nu
geen uitspraak over kunnen doen zoals u voorstelt?)
Ik acht deze wethouder, misschien in tegenstelling tot u, capabel genoeg om
zonder dat u een uitspraak doet het gevoelen van de raad mee te nemen.
(Mevrouw MOORMAN: Waarvan akte)
(De VOORZITTER: Mevrouw Moorman, ook voor u geldt dat het debat
hier via de voorzitter loopt. Ik stel voor dat de heer Toonk verder gaat met
zijn betoog.)
Ik kan heel kort zijn. Voor ons gaat het nadrukkelijk niet om het recht van kinderen
op goed onderwijs. Het gaat hier om het voldoen aan de landelijke wetgeving. Wij zijn blij
dat deze wethouder een gesprek met het ministerie wil voeren om daarover tot een
vergelijk te komen. Wij wachten dat af. Als u, mevrouw Ulichki, dit onderwerp toch in
stemming wilt brengen, dan kunnen wij niet anders dan er tegen zijn.
(Mevrouw ULICHKI: Wij willen het voorstel in stemming brengen. Welke
wetgeving bedoelt u eigenlijk? De leerplicht of iets anders?)
Ik heb het over de arbeidswet. Daar is een afkorting voor die ik hier heb staan.
(Mevrouw ULICHKI: Ja, ingewikkeld hè. Kunt u nagaan hoe ingewikkeld
het is.)
(De VOORZITTER: Mevrouw Ulichki, dit is de derde keer dat ik de raad
moet waarschuwen dat het debat via de voorzitter verloopt. Dat geldt ook
voor u. Ja?)
Voorzitter?
(De VOORZITTER: Nee, want er is eerst een interruptie van de heer
Paternotte.)
(De heer PATERNOTTE: Mijn laatste vraag aan de heer Toonk. Als u
wethouder Onderwijs zou zijn en u zat in het gesprek met de minister, wat
zou u dan tegen hem zeggen?)
Dat onze voormalige burgemeester Cohen een heel goed antwoord had op dit
soort als-danvragen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher.
Wethouder ASSCHER: Ik kan heel kort zijn. Ik heb kunnen constateren dat de
meerderheid van de raad nog hetzelfde standpunt heeft als in de commissie. Mij bekruipt
het vermoeden dat dit ook geldt voor de VVD-fractie, maar dat dat nu onder invloed van
de brief lastig is. Ik kan me dat voorstellen. Ik wil u wel helpen. Bij de behandeling van de
wet waar dit allemaal over gaat, in 1996/1997, is al gezegd dat in de ogen van het
10
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
toenmalige kabinet — waaruit we al iets van de bedoeling van de wetgever kunnen
afleiden — een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die een opleiding
volgt wel zijn beroepspraktijkvorming in een bedrijf kan volgen waarvoor een
praktijkovereenkomst is afgesloten, maar dat hij, omdat hij geen werkvergunning heeft,
daarvoor geen arbeidsovereenkomst kan afsluiten en dus niet betaald kan worden. Met
andere woorden: daaruit kunnen we afleiden dat de wetgever altijd de bedoeling heeft
gehad om een praktijkonderdeel mogelijk te blijven maken voor jongeren die hier — zij het
ongedocumenteerd — onderwijs volgen. Dit betekent dat de interpretatie van het begrip
‘arbeid’ in de Wet arbeid vreemdelingen daargelaten, de wetgever bij de wet waar het hier
om gaat de bedoeling heeft gehad om dit mogelijk te maken. Het kabinet beschikt dus niet
alleen over de motie-Van Hijum die de wens van de meerderheid van ons parlement
vertegenwoordigt, maar ook over de interpretatie van de wet die door zijn eigen
ambtsvoorganger is weergegeven. Het CDA heeft daar in de Kamer ook naar gevraagd
en de minister heeft die vraag onbeantwoord gelaten. Dat begrijp ik, want dat is
ongemakkelijk. Dan moet immers de wet gewijzigd worden in de richting van de brief die
mij vandaag gestuurd is. Daarvoor ontbreekt echter ten enenmale een meerderheid in de
Kamer. Met andere woorden: u vroeg in de commissie of wij hier in overeenstemming met
de wet handelen of in strijd met de wet. Die vraag begreep ik en begrijp ik en lijkt mij ook
terecht. Ik denk dat er meer argumenten zijn om aan te nemen dat we in
overeenstemming met de wet handelen als we het initiatief steunen, dan dat we in strijd
daarmee handelen.
Ik voeg eraan toe — de heer Paternotte zei dit net in zijn interruptie — dat het niet
zo is dat er morgen driehonderd illegale stagiaires aantreden, maar dat het gaat om een
principe-uitspraak. Wij vragen van bedrijven om mensen aan te nemen, ongeacht waar ze
vandaan komen. Dan ligt het in de rede dat de gemeente zich daar niet bij voorbaat tegen
uitspreekt. Dat is de strekking van het initiatief. Als ik u toezeg dat er morgen geen
enorme hoeveelheden ongedocumenteerde kinderen een diploma zullen halen via een
stage, mag ik er dan van uitgaan dat u namens de VVD-fractie uitgesproken steun in de
commissie wel geldt voor het initiatief dat vandaag in stemming wordt gebracht? Dat
maakt mijn gesprek met minister Kamp natuurlijk gemakkelijker, want dan kan ik melden
dat ik mij door de gehele Amsterdamse raad gesteund voel in dat gesprek. Ik ben ervan
overtuigd dat het dreigement om de rechtspersoon buiten werking te stellen dan sneller
verdwijnt dan sneeuw voor de zon.
(De heer TOONK: De heer Asscher stelde een vraag. We kunnen
aansturen op een derde termijn of ik kan interrumperen om antwoord te
geven. Ik kies voor dat laatste. Mijnheer Asscher, in uw eerste termijn
vroeg u wat het betekende als wij handelen in lijn met de wens van een
ruime meerderheid van de Kamer. U kunt eraan toevoegen: wat betekent
het als wij handelen of misschien handelen — volgens de minister
kennelijk handelen — in strijd met de wet? Dat zijn heel fundamentele
vragen. In de commissievergadering heb ik namens de VVD mijn steun
uitgesproken nadat ik u gevraagd had: is dit volgens u in
overeenstemming met de wet? Nu blijkt dat de minister daar anders over
denkt, kunnen wij niet anders dan u vragen om hierover eerst een
gesprek met de minister te voeren voordat u namens de VVD daarvoor
steun kunt krijgen. Uw conclusie is dus net iets te voorbarig. U mag in dat
gesprek meenemen dat ook de VVD voorstander is van het recht op goed
onderwijs voor alle kinderen.)
11
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
U brengt dit als een nieuw feit. Tijdens onze commissievergadering was echter al
bekend dat het kabinet zich achter de interpretatie stelt die nu ook in de brief verwoord is.
Terwijl u kennis had van die interpretatie van het kabinet ging u met mij mee op grond van
de argumenten die ik nu ook gebezigd heb met het feit dat we door het aannemen van dit
initiatiefvoorste! niet in strijd met de wet handelden. De brief betekent geen nieuw feit,
behalve dan het dreigement. Het tweede element is: als een meerderheid van de Kamer
vraagt om dit te regelen, als de minister van Onderwijs — zij het op tv — heeft laten blijken
dat ze dit wil regelen, als de interpretatie die een gemiddelde jurist van de betreffende
verdragen stelt dat de meerderheid van de Kamer gelijk heeft, dan kunt u zich als VVD-
raadslid tamelijk veilig voelen. Uw probleem is dat het kabinet er anders over denkt. Dan
is de staatsrechtelijke vraag aan de orde wie er gehouden is aan de interpretatie van
wetten. Niet: wie is de wetgevende macht of wie is de hogere overheid? Maar: wie is
verantwoordelijk voor de interpretatie van wetten? Dat is niet het kabinet en ook niet de
wethouder. Dat is de rechter. De Raad van State is zulk een rechter. De Kamer
interpreteert de grondwettelijkheid en de verdragsrechtelijkheid van wetten en de rechter
bekijkt of die toepassing juist is. In dit soort gevallen is het daarom heel gewoon om aan
de rechter te vragen wie het bij het rechte eind heeft. Gezien het standpunt van de
minister en het feit dat hij niet heeft geantwoord op de vraag naar de wenselijkheid van de
in zijn ogen bestaande huidige situatie zal het gesprek zich vooral richten op de vraag hoe
hij om zal gaan met de Kamermeerderheid en hoe hij zijn onzekerheid over de
wetsinterpretatie weg zal nemen. De gemeente Amsterdam kan wel tegen een stootje,
maar veel andere werkgevers maken zich zorgen. Hoe kan hij deze werkgevers
geruststellen opdat kinderen hun recht op onderwijs daadwerkelijk geëffectueerd zien?
Dat is de vraag die ik in dat gesprek zal stellen. Omdat ik de goede relatie tussen
overheden ken, kan ik mij niet goed voorstellen dat het buiten werking stellen van de
rechtspersoon zijn belangrijkste argument zal zijn om in weerwil van de wens van de
meerderheid van de Kamer te zeggen dat Amsterdam het verkeerd ziet.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik heb begrepen dat het debat over
dit onderwerp in de Kamer even is opgeschort omdat er een rechtszaak
bezig is waarin de interpretatie van de wet weer aan de orde komt en ook
de vraag hoe dit zich verhoudt tot de Koppelingswet. Het antwoord op de
juridische vraag komt hopelijk snel en zal misschien ook meer
duidelijkheid bieden, ook voor de VVD.)
Dat klopt. De voormalige fraaie gemeente Anna Paulowna, thans Hollands Kroon
geheten, heeft al een dergelijke stagiaire een plek geboden en is vervolgens door de
minister beboet. Zij wacht nog steeds op de beschikking die daarbij hoort zodat men de
gang naar de rechter kan maken om die boete te laten vernietigen. Dat steunt in feite de
positie van collega-gemeenten in hun interpretatie. Ik zie er reikhalzend naar uit. Het is
ook een van de onderwerpen die ik zeker over het voetlicht wil brengen.
De VOORZITTER: Ik wil voorstellen om hiermee het debat af te ronden en geen
verkapte derde termijn te houden.
(De heer FLOS: Voordat we overgaan tot stemming wil ik graag vijf
minuten schorsen.)
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
12
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos.
De heer FLOS: De schorsing heeft in elk geval opgeleverd dat de heer Toonk
namens de fractie een stemverklaring zal afleggen.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 141).
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk voor een stemverklaring.
De heer TOONK (stemverklaring): Dit wordt geen verkapte derde termijn, maar
een iets langere stemverklaring. Ik wil u twee dingen meegeven. Allereerst spreekt de
VVD-fractie de hoop uit, wethouder, dat uit uw gesprek met de minister een vorm zal
resulteren zodat jongeren hun opleiding kunnen afronden, inclusief het praktijkdeel, om
hun diploma te halen. Die hoop spreken wij uit. Het feit dat de gemeenteraad ons dwingt
om te stemmen over iets waarvan wij van mening zijn dat we er nu niet over moeten
stemmen leidt ertoe dat wij, op één persoon na, tegen dit voorstel zullen zijn.
De voordracht (nr. 141) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 141) is aangenomen met de
stemmen van de VVD minus het raadslid Ornstein tegen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 141 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met
inachtneming van de stemverklaring van het raadslid Toonk.
14
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012
tot instemmen met de financiële en beheersmatige uitwerking van amendementen op het
Amsterdams investeringsfonds (AIF) (Gemeenteblad afd.1, nr. 155)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Capel.
De heer CAPEL: Vandaag ligt het allerlaatste puzzelstukje van het Amsterdams
investeringsfonds voor, in ieder geval voor de formele en procedurele kant ervan. Het is
niet meer dan een bevestiging van eerder genomen besluiten, maar toch willen wij erbij
stilstaan. Dat zal geen verrassing zijn gezien onze eerdere inbrengen bij het AIF.
Uiteindelijk heeft het bijna twee jaar geduurd voordat de AlF-puzzel compleet is. In die
twee jaar heeft D66 meermalen zijn vraagtekens geplaatst bij de voorstellen van het
college en bij de aanpassingen van de coalitiepartijen in de gemeenteraad. Bij het maken
van een puzzel moet het leggen van het laatste stukje een gevoel van tevredenheid
geven. Daar ligt het. Het hele plaatje is eindelijk in al zijn glorie duidelijk. Het laatste stukje
past ook precies als het goed is. In het geval van de AlF-puzzel heeft D66 een heel ander
beeld. Het beeld van de manier waarop een klein kind soms een puzzel legt. Het past
niet, maar het kind legt het laatste stukje op het lege plekje en het ramt er heel hard op
zodat hij af is. Dat geeft geen mooi beeld. Het geeft ook geen totaalplaatje, maar: kijk
13
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
eens papa, hij is wel af. Voor dat resultaat dat dus geen mooie, gladde puzzel is, zijn de
coalitiepartijen in de gemeenteraad verantwoordelijk.
Met het collegevoorstel uit juni 2011 zou de puzzel wel een eenduidig beeld
hebben opgeleverd. Egaal zoals het hoort. Met een reeks ingrepen hebben de VVD, de
PvdA en Groenlinks de puzzel vertraagd en verstoord. Het gevolg daarvan is dat de
investeringen moeizaam tot stand zullen komen, zo niet onmogelijk worden. Ik zei de
vorige keer al dat het geen investeringsfonds is geworden, maar een spaarfonds.
Bestedingen doen, zal zeer lastig zijn. D66 blijft dus zijn vraagtekens zetten bij het proces
en bij de uitkomst. Wij denken, net als de experts die in februari 2011 werden
geraadpleegd, dat dit niet de beste manier is om de enige investeringsruimte die de
gemeente heeft, de enige miljoenen euro's die echt vrij besteedbaar zijn, in te zetten. Wij
denken dat het geld niet geïnvesteerd zal worden, maar op de plank zal blijven liggen. Of,
en dat hebben we eerder in deze raadzaal mee mogen maken bij dit onderwerp, dat er
kunstgrepen nodig zullen zijn om alsnog tot besteding te komen. In ieder geval blijft er
1,5 miljoen euro in de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid — namelijk voor het
maatschappelijk renderende deel — op de plank liggen. Immers, de ondergrens om tot
besteding te komen, is 2,5 miljoen euro. Ik zie enkele mensen ‘nee’ schudden dus ik denk
dat de trucjes en foefjes alweer klaarliggen om toch tot besteding te komen. Er moet
12,5 miljoen euro in het AIF bijgestort worden voordat dit deel van het fonds boven de
2,5 miljoen euro komt. Ik kom er zo bij mijn vragen aan de wethouder op terug. Wij
hebben namelijk nog een paar vragen aan de wethouder Financiën die coördinerend
wethouder Amsterdams investeringsfonds is en daardoor moet zorgen voor een efficiënte
en goede besteding en voor een goed proces.
Wethouder Asscher, was dit het beeld dat u voor ogen had toen u in mei 2009
voor de eerste keer sprak over een Amsterdams investeringsfonds? Zijn de procedures
die nu zijn vastgelegd en die we vandaag bevestigen volgens u werkbaar om dit geld op
een efficiënte manier in te zetten, met zicht op resultaten? Is het college van plan om de
komende jaren nieuwe middelen toe te voegen aan het Amsterdams Investeringsfonds
Escrowmiddelen of baten van de vrijval van reserveringen voor de Noord/Zuidlijn. Hoe ziet
u de besteding van de 1,5 miljoen euro tot stand komen die ik net heb geschetst en die
onder de ondergrens van 2,5 miljoen euro blijft en nu gereserveerd is voor
maatschappelijk renderende projecten in de pijler Stedelijke Ontwikkeling en
Bereikbaarheid?
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk.
De heer TOONK: Het is mijn bekende riedeltje. Ik wil de heer Asscher een
compliment maken. U hebt deze keer heel goed opgeschreven wat de raad wil. Dank u
wel daarvoor.
(De heer CAPEL: Mijnheer Toonk, herinnert u zich de behandeling in
deze gemeenteraad toen het ging over de toevoeging van middelen aan
de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid? De heer Asscher
vroeg toen aan de heer De Goede: “Even om duidelijk te zijn, mijnheer De
Goede, die vulling gaat toch pas vanaf dit moment in?” De heer De Goede
zei daarop: “Correct.” De heer Verburg gebruikte daarop zijn derde termijn
om nog eens te benadrukken dat het ook voor de PvdA ging om middelen
vanaf dat moment. Daarop interrumpeerde u hem nog en zei: “Ho, ho,
mijnheer Verburg, dit is oneigenlijk gebruik van uw derde termijn.” Kunt u
zich dat herinneren en hoe past dat bij de complimenten die u net gaf?)
14
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Àls ik dat soort dingen wil weten, dan bekijk ik opnieuw het debat of ik lees de
notulen.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher.
Wethouder ASSCHER: Had ik dit voor ogen? Nee, ik dacht toen dat het er anders
uit zou zien. Is het werkbaar? Ja, volgens het college is het werkbaar. Worden er nieuwe
middelen toegevoegd? Daarover beslist de gemeenteraad die over het budget gaat. Het
zou overigens best kunnen dat wij voorstellen daartoe doen. Hoe zit het met de
1,5 miljoen euro? We gaan daarvoor op zoek naar de juiste interpretatie van de
besluitvorming door de raad. Ik dank u ook voor de metafoor omdat ik ook op die met
fysiek geweld tot stand gekomen puzzels als vader trots kan zijn. Dat geldt ook voor een
product waarvan we van het begin af aan hebben gezegd dat het zeer zeker ook van de
raad moet zijn en niet alleen van het college.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 155).
De voordracht (nr. 155) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 155) met algemene stemmen
is aangenomen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 155 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
17
Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de
dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen (Gemeenteblad afd.1, nr. 159)
18
Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk
en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 162)
19
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen
van de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke
ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van
2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 164)
De VOORZITTER: Ik waarschuw mevrouw Van der Pligt dat zij nog 1 minuut en
46 seconden spreektijd heeft.
15
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt.
Mevrouw VAN DER PLIGT: We zullen in de commissie opnieuw over de stand
van zaken bij de Dienst Werk en Inkomen gaan praten, maar er zijn nog steeds
alarmerend veel klachten. Op grond daarvan wil ik een motie indienen.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
31° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de brief van de gemeentelijke
ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 184).
Besluit:
Het college op te dragen ervoor zorg te dragen dat de onpartijdigheid van de
interne klachtenprocedure bij de Dienst Werk en Inkomen gewaarborgd wordt door een lid
van de cliëntenraad vanaf het begin te betrekken bij de afhandeling van de klacht.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Es.
Wethouder VAN ES: We hebben in de commissie uitvoerig gesproken over het
aantal klachten bij de Dienst Werk en Inkomen. Ik heb daarbij melding gemaakt van het
intensieve verbeteringstraject dat overigens op initiatief van de leiding van de dienst is
genomen en waar ik van harte achter sta. We zullen er straks nog verder over spreken. U
kent mijn opvatting dat de klachtenprocedure zodanig geborgd moet zijn dat de klachten
terecht moeten komen bij de leiding van de teams en dat zij verantwoordelijk zijn voor de
afhandeling. Voor een snelle afhandeling, maar daarmee ook voor de verbetering van de
dienstverlening van het team. Daarmee zeg ik eigenlijk al dat ik niets zie in de suggestie
van mevrouw Van der Pligt, neergelegd in haar motie. Ik zie er niets in om bij een
procedure waarbij de dienst verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de dienstverlening en
de klachtenafhandeling neergelegd is bij de teamleider om daar verbeteringen aan te
brengen een formele rol bij de cliëntenraad neer te leggen. Daarom ontraadt het college
deze motie.
De verdere behandeling van de punten 17, 18 en 19 wordt even aangehouden.
25
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november
2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders
van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg, het
gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen (Gemeenteblad afd.1, nr. 143)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Manuel.
De heer MANUEL: Amsterdam is een populaire stad. Dat komt onder andere
omdat Amsterdam een groene stad is en omdat Amsterdam veel bomen kent. De iepen
langs de grachten zijn wereldwijd bekend. Maar ook omdat Amsterdam grote groene
16
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
scheggen heeft die de stad inkomen. D66 heeft een aantal jaren geleden gezegd dat elke
Amsterdammer binnen een kwartier de stad uit moet kunnen fietsen en een koe in de
ogen moet kunnen kijken. Die scheggen zijn van ontzettend groot belang voor de
leefkwaliteit van de Amsterdammers in de stad. Je woont in de stad, maar je kunt de stad
ook zo weer uit fietsen. Het is daarom belangrijk om ervoor te zorgen dat die scheggen
groen blijven en dat ze gehandhaafd blijven. Daarom is D66 erg blij met het
bestuursakkoord dat door deze wethouder is gesloten.
In de commissie hebben we echter al aangekaart dat wij nog wel enkele vragen
hebben bij de bestuurskracht van het bestuursakkoord. Als gemeenten samen een plan
maken om de scheg groen te laten blijven en goed te beheren, maar er niet de kracht
voor hebben om dat ook af te dwingen, wat kunnen we dan doen? Er is een aantal
incidenten geweest in de Amstelscheg. Er is een zorginstelling, maar op het gebied van
Amstelveen is ook een aantal bouwprojecten gerealiseerd waar de betreffende
gemeenten en in het Amsterdamse geval het stadsdeel tot nu toe niet bij machte is
gebleken om daar echt iets aan te doen. Daarom hebben wij voorgesteld om meer
bestuurskracht aan het bestuursakkoord te geven. U kent waarschijnlijk allemaal het
Gooisch Natuurreservaat waaraan de gemeente Amsterdam op dit moment nog
deelneemt. Dat Gooisch Natuurreservaat is een stichting en heeft de gronden in
eigendom en kan daardoor veel meer invloed uitoefenen op wat er daadwerkelijk in dat
natuurreservaat gebeurt. Natuurlijk zijn de gronden van de Amstelscheg niet in het bezit
van de gemeente Amsterdam, noch in die van de andere gemeenten. Wij hebben de
wethouder echter gevraagd om te zoeken naar een methode om toch meer
bestuurskracht aan het akkoord te geven. Ik dacht dat wij die toezegging in de commissie
hadden gekregen. In het stuk dat nu voorligt, zien we dat echter niet terug. We horen
daarom graag nogmaals de reactie van de wethouder en wat hij denkt daaraan te kunnen
doen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: De Amstelscheg. Het bestuursakkoord Amstelscheg,
het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen is in veel opzichten een zeer
belangrijk stuk. Niet minder dan acht bestuurslagen hebben zich over dit mooie stukje
Amsterdam gebogen. Nee, het is niet van Amsterdam, maar veel Amsterdammers maken
er gebruik van. Naast het feit dat de hoeveelheid bestuurslagen al aanduidt hoe
versnipperd het bestuur van dit gebied is, geeft het ook aan hoe belangrijk dit gebied
gevonden wordt. Het doel is om de verrommeling tegen te gaan en de besluitvorming te
stroomlijnen. Dat is een goede zaak. We zijn het eens met de analyse, maar niet met de
uitkomst. We denken dat het beter moet en ook kan. Het bestuursakkoord ziet de
oplossing in het verder ontwikkelen en intensiveren van het gebied zelf. Het gevaar is dat
er uiteindelijk — weliswaar onbedoeld — toch weer een gebied verloren gaat. Aan alle
kanten staat de Amstelscheg immers onder druk. Is de Amstelscheg het enige gebied dat
onder druk staat? Nee. De rest van het Groene Hart is niet veel veiliger. Ik wil een
ontnuchterend cijfer noemen. Volgens de Stichting Het Groene Hart worden op dit
moment zestig waardevolle polders acuut en actief bedreigd in ons eigen Groene Hart.
Àlle bestuurslagen daar hebben goede bedoelingen, zij prijzen de groene ruimte en
vinden het gebied zeer waardevol. En toch worden deze gebieden jaar in, jaar uit kleiner.
De acht bestuurslagen in de Amstelscheg slaan zich op de borst omdat zij de
Amstelscheg gaan redden.
17
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Mag er dan helemaal niets? Moet het gebied op slot? Is het verworden tot een
museum zoals de opstellers van het stuk dreigen? Alsof we moeten kiezen tussen een
museum en ontwikkeling. Nee, het kan anders. Nogmaals: we zijn het eens met de
analyse, maar niet met de uitkomst. Waarom gaan wij niet akkoord met de uitkomst?
Omdat het beter kan. Dat vereist dat we even uitzoomen. Het vereist dat we even letterlijk
boven de Amstelscheg zweven om even te bezien wat er rechts naast de Amstelscheg
ligt. ledereen die Amsterdam kent, weet dat daar Amstel IIl ligt. Weliswaar ervan
gescheiden door de A2, maar met een beetje fantasie kunnen we ons voorstellen dat we
activiteiten die we in de Amstelscheg willen ontplooien veel beter kunnen laten
plaatsvinden in Amstel Ill. We zijn immers ook op zoek naar een zinvolle invulling van
Amstel III.
Aan het bestuursakkoord ontbreekt dus een belangrijk deel. Een bredere kijk op
het hele gebied. Kijk niet alleen naar de Amstelscheg, maar bekijk ook Amstel Ill. Daarom
bevelen wij van harte aan om te onderzoeken welke functies, vooral hotels, politiescholen,
sportvelden en musea, die veel beter zouden passen in Amstel II dan in de Amstelscheg,
wij uit de Amstelscheg kunnen houden en in Amstel III kunnen plaatsen. Denk daarbij aan
het bezoekerscentrum. Waarom moet dat middenin de Amstelscheg liggen? Waarom niet
in Amstel III? Zorg voor een tunnel en het scheelt weer 4 ha grond. We zullen daarom een
motie indienen waarin wij het college oproepen om een onderzoek te doen. Daarbij
hebben we nog een kleine tip. We zouden KPMG kunnen consulteren. Misschien kan het
bedrijf pijnloos een foutje in Amstelveen herstellen doordat het onder het motto van
duurzaamheid in Amstelveen weer een stuk heeft bebouwd. Dat is namelijk wat wij tegen
willen gaan.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
32° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de toekomst van de
Amstelscheg en Amstel III (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185).
Besluit:
- de wethouder te verzoeken te onderzoeken welke ruimtelijke ontwikkelingen
die nu op de activiteitenlijst staan van de Amstelscheg en niet gebonden zijn
aan landbouw, veeteelt, natuurverbetering en ecologische ontwikkeling —
zoals boerenbios, theehuis, museum, bezoekerscentrum, sportfaciliteiten
(zoals genoemd in artikel 3.5 van het bestuursakkoord) — gesitueerd kunnen
worden in Amstel Ill, waarbij de Amstelscheg en Amstel Ill als één geheel
worden bekeken;
- en voorts geen activiteiten (van onomkeerbare aard) te ontplooien met
betrekking tot de onderwerpen waarover het onderzoek gaat, totdat het
onderzoek voltooid is en is besproken in de gemeenteraad.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: Ik ben een beetje gehandicapt doordat ik de motie nog niet
voor me heb, maar ik zal proberen er een zo duidelijk mogelijk antwoord op te geven. Ik
wil mij niet op de borst kloppen, mijnheer Van Lammeren, maar we moeten constateren
dat het een heel goede ontwikkeling is dat alle partijen die zich binden aan de
18
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Amstelscheg ook samen afspreken wat de visie op de ontwikkeling van het gebied wordt
en zich daaraan willen houden. Juist omdat het in het verleden vaak niet goed is gegaan.
De heer Manuel vraagt hoe we dat afdwingen. De eerste vraag die bij mij opkomt, is: nee,
laten we eens zien of we dit op een positieve manier kunnen realiseren. Natuurlijk past
daar een gezonde dosis scepsis bij, maar dit is een unieke vorm van samenwerking
waaraan raden zich gaan verbinden zoals wij dat ook hier doen. Dat is iets anders dan
wat we hiervoor hadden. Ik ben er dus iets optimistischer over dat dit gaat werken. Ik
hoop ook dat we dat waar kunnen maken. Mijn antwoord aan de heer Manuel is: ik ben
niet teruggegaan naar alle partijen om te praten over het afdwingen hiervan en er een
passage over in op te nemen. Dat lijkt me heilloos en had geleid tot allerlei wijzigingen en
aanpassingen en misschien zelfs tot discussies die we op dit moment niet willen hebben.
Ik wil wel twee dingen doen. Ten eerste wil ik de zorg van de raad en van mij overbrengen
en uitspreken dat men zich echt aan het akkoord moet houden. We willen zien dat het
transparant uitgevoerd wordt, ook ten aanzien van verkeerskwesties en al dat soort
zaken. We moeten met elkaar bekijken of we het eens kunnen worden. Er zal altijd
besluitvorming door de raad moeten plaatsvinden. Ten tweede wil ik op termijn, waarbij
we de precieze termijn nog moeten afspreken, wat mij betreft na een jaar of na twee jaar,
maar daar kom ik bij u op terug, nagaan hoe het heeft gewerkt. Waar zijn we consequent
geweest en waar is heel systematisch afgeweken van de visie waarmee we op stap zijn
gegaan? Als we constateren dat dat positief is, dan hebben we een conclusie. Als dat
minder goed is gegaan, dan komen we hierop terug en gaan we bekijken wat er nog beter
kan werken.
(De VOORZITTER: Voordat ik de heer Manuel het woord geef voor een
interruptie waarschuw ik de wethouder dat het college al een tekort aan
spreektijd heeft van 3 minuten.)
Maar ik zat in Venlo.
(De VOORZITTER: Ik begrijp dat het voor de wethouder heel zuur is om
helemaal uit Venlo te komen en vervolgens geen spreektijd te hebben,
maar u wordt toch geacht om daar een beetje rekening mee te houden.)
(De heer MANUEL: Ik wil de wethouder in ieder geval bedanken voor
deze twee toezeggingen die wij zeker waarderen. Ik wil hem echter ook
vragen of hij nog een derde toezegging wil doen, namelijk of hij wil
studeren op de mogelijkheid om het gezamenlijk met alle verschillende
bestuurslagen en gemeenten gesloten bestuursakkoord iets meer
bestuurskracht te geven, eventueel in de toekomst, na de eerste
evaluatie. Ik heb van uw ambtenaren begrepen dat daarvoor
mogelijkheden bestaan. Ik wil graag dat u dat onderzoekt en er in de
commissie op terugkomt.)
Àls het betekent dat we dit kunnen doen na de evaluatie waar ik over sprak, dan
ben ik uw man. Dan doen we dat.
De heer Van Lammeren constateert versnippering en zegt dat het beter moet. Dat
doen we op deze manier. U zegt ook dat u een andere visie hebt op de toekomst van dit
gebied en dat we van daaruit veel krachtiger en scherper moeten opereren. Vervolgens
hebt u een motie ingediend die wijst op de mogelijkheden van Amstel Ill. Ik vind dat uw
motie de scope van dit plan te boven gaat. Ik vind het overigens wel een interessante
optie om te bekijken. Ik wil graag hierover met de wethouder Ruimtelijke Ordening, de
heer Van Poelgeest, in gesprek gaan en bezien of het zinvol is om hiernaar een
oriënterend onderzoek te verrichten. Wat zijn de mogelijkheden om voor dit gebied
functies te ontwikkelen die de Amstelscheg kunnen ontlasten? Op die manier vat ik het
19
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam
Afdeling 2 Gemeenteraad R
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
even samen. In de motie zegt u eigenlijk dat de rest opgeschort moet worden en dat dit
eerst moet gebeuren. Dat doen we absoluut niet, want daar zouden we het proces zeer
mee frustreren. Ik wil de motie echter op deze manier interpreteren.
(De heer VAN LAMMEREN: Dank u wel dat u het eens bent met de
richting, het stipje op de horizon zoals iemand in de Tweede Kamer placht
te zeggen. In deze motie vraag ik om geen onomkeerbare dingen te doen
totdat we dit hebben bekeken. Dat betekent niet dat u niets in de
Amstelscheg mag onderzoeken. Ik wil voorkomen dat we al gaan bouwen
of bouwvergunningen verstrekken zonder dat we Amstel Ill al als serieuze
optie voor een aantal locaties hebben bekeken. Als u dit hoort, kunt u dan
wel positief op de motie preadviseren?)
Nee, dat kan ik niet, want ik moet mij houden aan het akkoord dat is gesloten. Er
kan een aantal zaken afgesproken worden dat we samen willen doen en die in uw visie
onomkeerbaar zijn. Dat kan gebeuren. Ik kan u dat dus niet toezeggen.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Dit valt mij tegen van het college. In de Structuurvisie
2040 staat dat wij er trots op zijn dat we vingers hebben die de stad in gaan zoals het zo
mooi genoemd wordt waardoor elke Amsterdammer binnen een paar minuten op de fiets
in het groen kan zijn. De Amstelscheg is geen middelvinger, maar als we de hand erop
leggen, dan is het wel een middelvinger. De Amstelscheg is een van de grootste vingers.
Het aantal vierkante meters groen dat we nu per Amsterdammer hebben, is helemaal niet
zo groot. Wat ik de wethouder nu duidelijk hoor zeggen, is: ja, ik vind uw voorstel
sympathiek, maar ik moet mij houden aan de handtekening die ik onder een
bestuursakkoord heb gezet. Dat betekent dat wij onomkeerbare dingen kunnen doen in de
Amstelscheg. Dat is precies wat we niet willen. Dat is precies wat er gebeurd is aan de
bovenrand van de Amstelscheg met het uitgeven van bouwvergunningen en het
ondernemen van activiteiten. De Partij voor de Dieren is van mening dat wij het groen dat
Amsterdam zo aantrekkelijk maakt en dat we keer op keer benoemen in de structuurvisie
en in de citymarketing moeten beschermen. Groen is bestemd voor recreatie, want
Amsterdammers moeten er ook van kunnen genieten, maar wij willen geen verrommeling.
Het landelijke karakter van de Amstelscheg staat op het spel als we daar middenin welk
gebouw dan ook neerzetten. Ik vraag nogmaals aan de wethouder waarom hij vasthoudt
aan het bestuursakkoord en niet even uitzoomt en naar Amstel Ill kijkt. Dat vormt een
uitdaging zoals u ook hebt kunnen lezen. Het is nu een kantorenplein waar we activiteiten
willen ondernemen. Dit gaat heel goed samen. Dat zou echt vooruitzien zijn. Ik snap dan
ook niet waarom de wethouder daar niet positief over kan zijn.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: De wethouder vindt het een heel goed akkoord en staat
erachter. Het is een akkoord met een balans tussen groen, functies die met agrarische
zaken te maken hebben en andere ontwikkelingen. Daar staan we achter, dat moeten we
doen. De heer Van Lammeren zegt: leuk dat u er een paar jaar aan gewerkt heeft, maar
schort het even op. Dat wil ik niet, want dat lijkt mij heel erg onverstandig.
(De heer VAN LAMMEREN: Als u de motie goed leest, dan ziet u dat wij
niet alles willen opschorten. Alles wat met natuurwaarden, ecologische
waarden en landbouw te maken heeft, willen wij niet tegengaan. Wij
20
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
praten hier over een bed and breakfast, over sportvelden en over een
bioscoop. De ontwikkeling daarvan willen wij even opschorten. Dat staat
letterlijk in de motie.)
(De VOORZITTER: En uw vraag is?)
(De heer VAN LAMMEREN: Bent u dan nog steeds zo negatief?)
Ja.
(De heer MULDER: Ik heb een ordevoorstel. wij willen graag recht doen
aan de noeste arbeid van de Partij voor de Dieren. Ik weet niet geheel
toevallig dat er ook een aantal moties bij het volgende agendapunt zal
worden ingediend. Kunnen wij de stemming over dit agendapunt uitstellen
tot bij punt 26 en vlak voor die stemming even schorsen om alle moties
even kort te bespreken?)
De VOORZITTER: Dat is goed mogelijk, mij lijkt dat een dergelijk voorstel eerder
van de heer Van Lammeren zou komen, maar ik begrijp dat hij zich met slechts 1 minuut
spreektijd een beetje moet beperken bij zijn bijdrage. Het lijkt mij aardig om dit voorstel
van de heer Mulder in te willigen.
De verdere behandeling van punt 25 wordt even aangehouden.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de agendapunten 17, 18
en 19.
17
Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de
dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen (Gemeenteblad afd.1, nr. 159)
18
Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk
en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 162)
19
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen
van de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke
ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van
2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 164)
Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 184).
De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 184) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
21
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 184) is verworpen met de stemmen van de SP, Red Amsterdam en de Partij voor de
Dieren voor.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 159 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 162 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 164 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
26
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december
2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 (Gemeenteblad afd.1, nr. 150)
De VOORZITTER: Ik herhaal nog eens dat de heer Van Lammeren nog slechts 1
minuut spreektijd heeft.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren.
De heer VAN LAMMEREN: Het Bosplan in 1 minuut. Ik heb dertien moties en
amendementen. Ik zal ze niet allemaal bespreken. Waar komt het op neer? Wij willen de
vercommercialisering van het Amsterdamse Bos beperken. (Produceert jengelmuziek.)
(De VOORZITTER: Kunt u alstublieft het geluid uitzetten?)
Dat is precies het punt. In het Bos waar op dit moment 6 miljoen Amsterdammers
recreëren — gemiddeld 16.000 per dag — en er fietsen, wandelen, barbecueën, picknicken
en noem maar op willen wij evenementen laten plaatsvinden met dit geluid voor 20.000
man. Dat noem ik vercommercialisering van het Amsterdamse Bos. Daar zijn wij tegen. Ik
wil daarom een amendement indienen om het aantal evenementen tot vier te beperken in
plaats van zes. Ik wil nog een meer technisch amendement indienen om het aantal niet uit
te breiden en op twee te houden. Dat is niet om meer papier te produceren, maar omdat
we een aanpassing slechts één keer kunnen indienen. Verder wil ik een onderzoek naar
de mogelijkheden om het ecolint te behouden. Nu is er een activiteitenzone aangewezen
die eerst natuurzone was en dwars door het ecolint heen loopt. Dat is zonde. Een ander
punt is dat we op dit moment geen kader hebben om het Amsterdamse Bos te
beschermen. Het bos valt namelijk niet onder de hoofdgroenstructuur en ook niet onder
de ecovisie. Wij willen daarom het instrumentarium van de hoofdgroenstructuur van
toepassing laten zijn op het Amsterdamse Bos. Er komt ook nog een motie over parkeren
en het Wagener Stadion.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik heb een vraag aan de heer Van
Lammeren. Waarom hebt u hierover niet in de commissie aan de bel
getrokken? De commissie is er toch voor om dit soort voorstellen met
elkaar te bespreken? Nu moeten we dat in de raad doen. Dat is niet zoals
we het hebben afgesproken. Waarom kiest u hiervoor?)
22
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Mijn duoraadslid heeft het Bosplan twee keer op de agenda gezegd. Wij hebben
21 vragen gesteld. Die zijn besproken en daarna is dit naar de raad gepiept. Het is dus in
de commissie besproken en vanavond doen we het hier.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende amendementen en moties zijn
ingekomen:
33° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 186).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes
grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.”
En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal twee grote
evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.”
34° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 188).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes
grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.”
En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal vier grote
evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.”
35° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald
parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Met het Amstelveense college van burgemeester en wethouders in overleg te
treden om de mogelijkheid tot betaald parkeren voor het hele Amsterdamse Bos te
onderzoeken.
36° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (geen
mollenklemmen in het Amsterdamse Bos) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- de mollenklem en andere dier- en milieuonvriendelijke
mollenbestrijdingsmethoden uit het bos te bannen;
- om de hierboven genoemde diervriendelijke methoden middels een pilot deze
zomer te laten plaatsvinden in het bos;
- bij positief resultaat deze nieuwe diervriendelijke methoden toe te passen.
37° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(parkeren op gras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 192).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
23
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De volgende tekst uit het Bosplan te schrappen: “De vrije sportvelden, grenzend
aan de Nieuwe Kalfjeslaan, worden maximaal twee weken per jaar als parkeerruimte
gebruikt.”
En te vervangen door: “Parkeren is buiten de parkeerplaatsen niet toegestaan. Bij
evenementen wordt ingezet op openbaar vervoer, waarbij het Bos en de organisatoren de
samenwerking met Connexxion en het Gemeentevervoerbedrijf opzoeken.”
38° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(betaald parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 194).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende zin uit het Bosplan te schrappen: “Als autogebruik tot verdere
structurele parkeeroverlast leidt, overwegen wij de invoering van betaald parkeren”
En te vervangen door: “Wij willen betaald parkeren invoeren.”
39° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(diervriendelijke bestrijding van overlast door dieren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- overlast van dieren in het Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier
aan te pakken;
- een paragraaf hierover op te nemen in het Bosplan.
40° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald
parkeren eerst) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Geen extra parkeerplaatsen te creëren voordat betaald parkeren is ingevoerd.
41° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(ecolint) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 198).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende zin op pagina 16 te schrappen: “De activiteitenzone wordt uitgebreid
met de omgeving Spa Zuiver (1), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land
van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).”
En te vervangen door: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa
Zuiver (1) (waarbij het bestaande ecolint zoals getekend op pagina 28 Natuurzone blijft),
omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping
Amsterdamse Bos (4).”
42° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 200).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Het ecolint te verschuiven naar de aan de Nieuwe Meer grenzende oevers van de
nieuw te benoemen Activiteitenzone 1 (rondom Spa Zuiver), zonder dat dit ten koste gaat
van de flora en fauna die met het ecolint verband houden.
24
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
43° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijk
ganzenbeleid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Beleid op te stellen om het Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier
onaantrekkelijk te maken voor ganzen.
44° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(toetsingskader) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
- om in samenwerking met Amstelveen een duidelijk toetsingskader van de
gebiedszonering op te stellen zoals die is vastgesteld in het Bosplan, aan de
hand van het instrumentarium van de hoofdgroenstructuur:;
- om in de toekomst nieuwe plannen voor het Amsterdamse Bos te laten
toetsen aan de hand van het nieuw opgestelde toetsingskader door de
Technische Advies Commissie (TAC).
45° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Wagener
Stadion) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De gevraagde 150 extra parkeerplaatsen ondergronds te brengen in het
eventueel nieuw te bouwen Wagener Stadion zodat er geen openbare (groene) ruimte
wordt opgeofferd.
46° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan
(Sportas/Wagener Stadion) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
Een onderzoek te verrichten naar:
- de mogelijkheden van vestiging van het Wagener Stadion op de locatie
Activiteitenzone 1 en het gebied Sporthallen Zuid;
- het teruggeven van de plek van het huidige Wagener Stadion aan de natuur
door er natuurzone van te maken in het geval dat het Wagener Stadion
verplaatst zou worden;
en over dit onderzoek te rapporteren aan de commissie.
De amendementen en moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Alberts.
Mevrouw ALBERTS: Er ligt een Bosplan voor ons. De SP vindt veel van de
inhoud fantastisch. Veel is echter nog niet alles en ik zal de dingen noemen waarvan wij
vinden dat er wrijving bestaat. U schrijft bijvoorbeeld dat grootstedelijke ontwikkelingen
van invloed zijn en u noemt dan de Zuidas, de Sportas en de Olympische ambitie.
Daardoor kunnen de groene en maatschappelijke functies verstoord raken. Als er sprake
is van een verstoring, dan zouden we daar iets mee moeten doen. Die ambities hebben
we immers zelf in de hand. Ook de uitbreiding van het aantal evenementen vinden wij een
25
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
knelpunt. Dat is ook al door de vorige spreker genoemd. Vooral de grote dancefeesten
hakken er behoorlijk in. Niet alleen vanwege het geluid, maar ook vanwege de manier
waarop het bos erna wordt achtergelaten. Er is echt sprake van kaalslag. Ook de
uitbreiding van het Wagener Stadion vinden wij een knelpunt. Niet alleen omdat het
stadion groter wordt, maar ook vanwege de aan- en afvoer van de toeschouwers. Het Bos
is het Bos, maar de Amstelveenseweg krijgt de problemen te verstouwen. Ik denk niet dat
de huidige plek van het Wagener Stadion de juiste plek is voor de uitbreiding ervan. Ik zou
juist zeggen: kijk naar een andere plek. Het invoeren van betaald parkeren is een logisch
gevolg van het feit dat Buitenveldert nu betaald parkeren kent en het Amsterdamse Bos
nu in feite een alternatieve P+R-plek is geworden. Dat wordt niet veroorzaakt door de
bezoekers van het Bos, maar veel eerder door de mensen die in het VUMC moeten zijn.
Ik kan mij voorstellen dat daarnaar gekeken zal worden. Tot slot maken wij ons ook
zorgen over wat wij noemen de ruilverkaveling. Het inruilen van stiltegebieden voor
activiteitengebieden. Vooral de compensatie van de A9 vinden wij een punt van zorg. Wij
hadden liever gezien dat er daarbij was ingezet om het Bos het Bos te laten en er geen
evenemententerrein van te maken zoals nu dreigt te gebeuren. Het is echter een
beleidsplan en we hoeven er slechts kennis van te nemen. Ik hoop dat de wethouder
kennisneemt van onze aanvullingen.
De VOORZITTER: U zegt het juist. Wij worden gevraagd om kennis te nemen van
het Bosplan. Dat heeft gevolgen voor de zojuist na veel noeste arbeid voorgelezen
amendementen. Wij kunnen geen voordrachten amenderen waarvan wij kennisnemen.
De heer Van Lammeren beraadt zich nog op de consequenties daarvan en komt er straks
op terug.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink.
Mevrouw COMBRINK: Heel kort, beste raad. GroenLinks is blij met dit plan voor
het Amsterdamse Bos en wij nemen er dan ook met tevredenheid kennis van. Het is mooi
om te constateren dat tegenwoordig meer mensen gebruikmaken van en recreëren in het
groen. Dat betekent dus ook dat het drukker wordt in het Bos. Er zijn natuurlijk ook
natuurbelangen en rustbelangen, maar wij vinden dat deze in het voorstel goed zijn
afgewogen. Een aantal bedenkingen delen wij met de Partij voor de Dieren. Wij vinden
betaald parkeren in het Amsterdamse Bos een goed idee en wij willen ook onderzoeken
of het ecolint goed beschermd is.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: Ik heb weinig tijd dus het college kan ook geen mooie dingen
zeggen over dit Bosplan, behalve dat het een aantal heel goede zaken bevat over het
COz-neutraal worden van dit Bos. Het stelt de waardering door de burgers vast en wil
50% meer stage- en leerwerkplekken realiseren. Er staat ook een aantal zaken in
waarvan we weten dat wij, maar ook de mensen van het Bos zelf, er flink actie op moeten
ondernemen om dat voor elkaar te krijgen. Laten we dat even markeren.
Vervolgens wil ik iets zeggen over wat mevrouw Alberts de ruilverkaveling noemt.
Ik vind dat geen erg goede term. Het Bos omvat bijna 1000 ha. Twee derde ervan is een
rust- en natuurgebied. Wat wij hier voorstellen is om een klein deel, ruim 50 ha, een
andere functie te geven voor activiteiten. Dat is meteen een antwoord op de vraag die
gesteld is door de heer Van Lammeren. De reden dat we dat doen is dat we daarmee de
26
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
druk op het Bos honoreren. We zien dat het Bos ook op die manier wordt gebruikt en wij
willen dat het goed gebeurt en niet illegaal. We vinden dat we daarmee de andere
gebieden beter tot hun recht kunnen laten komen als rust- en natuurgebied. Dat is
gelukkig nog altijd een heel groot deel van het Amsterdamse Bos. Daarnaast moeten we
echter ook honoreren dat meer mensen er gebruik van maken en wij willen dat dat op een
goede manier gebeurt.
Vervolgen wil ik naar de moties van de heer Van Lammeren gaan. Het zijn er
nogal wat. Sommige heb ik heel recent bekeken. Ik ga er even kort doorheen in de
volgorde waarin u ze genoemd hebt. Amendement nr. 186 gaat over evenementen. U
vraagt om van zes naar twee te gaan. Daar zijn wij het niet mee eens. Het tast de
verdiencapaciteit van het Bos te veel aan. Het Bos kan ook echt meer hebben.
Amendement nr. 188 stelt: als twee niet kan, maak er dan maar vier van. Dat lijkt ons heel
goed. Dat ligt ook in de lijn van de afspraken die we met Amstelveen maken.
(De heer VAN LAMMEREN: Omdat het een amendement is, worden nu
de amendementen omgezet in moties zodat de wethouder toezeggingen
kan doen.)
(De VOORZITTER: Oké. Ik vraag me dan wel af hoeveel zin het heeft als
de wethouder doorgaat met zijn beantwoording en of het niet slimmer is
om dit punt te verdagen totdat u uw zaakjes op orde heeft en verder te
gaan met punt 24.)
(De heer VAN LAMMEREN: Met deze complimenten lijkt me dat een
prima plan.
De verdere behandeling van punt 26 wordt even aangehouden.
24
Gewijzigd initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Molenaar van
21 maart 2012, getiteld: Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam, en
kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd.1, nr. 151)
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Molenaar.
De heer MOLENAAR: Eind 2009 nam deze gemeenteraad een motie aan die het
college opdroeg om binnen een jaar te komen met nieuw beleid voor scooters en
brommers. Het doel moest zijn om hinder, vervuiling en overlast substantieel te
verminderen, veelrijders te stimuleren vervuilende tweetakters te verruilen voor
elektrische, de mogelijkheden van een slooppremie in kaart te brengen, controle en
handhaving op opgevoerde brommers te intensiveren en het aantal ongevallen met
letselschade stevig te verminderen. In 2010 werd het vormgeven van nieuw
brommerbeleid opgenomen in het programakkoord van de Partij van de Arbeid, de VVD
en GroenLinks. In het voorjaar van 2011 heeft GroenLinks zelf een raadsinitiatief
ingediend om invulling te geven aan het nieuwe beleid. De voordracht vandaag is
geschreven naar aanleiding van de bestuurlijke reactie en de behandelingen in de
Commissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit.
De problemen rond het scootergebruik liegen er niet om. Het aantal scooters is de
afgelopen jaren verdubbeld. Scooters en brommers zijn veruit de snelst groeiende
verkeerscategorie in Amsterdam. Landelijk rijdt een kwart van de scooterberijders op een
opgevoerd voertuig. Voor Amsterdam zijn geen aparte cijfers bekend. Uit metingen van de
27
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Fietsersbond blijkt dat 95% harder rijdt dan 25 km/u. Volgens de Amsterdamse politie rijdt
40% te hard. Brommers maken slechts enkele procenten van het verkeer uit, maar zijn
betrokken bij een kwart van de verkeersongevallen in deze stad. Brommers en scooters
vormen niet alleen het onveiligste vervoermiddel, maar nemen ook de snelst stijgende
categorie zware letselongevallen in Amsterdam voor hun rekening. Veel brommers
hebben een opmerkelijk grote uitstoot. Hoewel niet van invloed op de EU-normen voor
luchtkwaliteit zijn de concentraties roet en fijnstof dicht bij brommers vaak te hoog. TNO
adviseerde Amsterdam dan ook om opgevoerde brommers tegen te gaan, vervanging van
tweetaktbrommers te stimuleren of een milieuzone in te stellen. Brommers staan op
nummer 1 in de top 10 van meest hinderlijke geluidsbronnen. Scooters kunnen meer dan
1 m breed zijn. Een fietspad van 2 m voldoet dan niet om anderen veilig te passeren. Veel
ongevallen zijn het gevolg van schampen bij het inhalen. Op uitgaanspleinen ontstaat
vrijwel elk weekend een scooterparkeerinfarct, met veel fysieke hinder voor andere
gebruikers, mindervaliden en nood- en hulpdiensten.
Bovenstaande problemen worden ook door het college onderkend, zo blijkt uit de
bestuurlijke reactie. Onder Amsterdammers leeft het onderwerp al evenzeer blijkens de
vele ingezonden stukken in de media en de massale reacties op internetpeilingen en
petities op het gebied van scooters. Gelet op de bespreking in de raadscommissie heeft
Groenlinks haar voorstel in lijn gebracht met de gevoelens van de meerderheid van de
raad zodat we eindelijk iets kunnen gaan doen aan de vele geconstateerde problemen.
Groenlinks legt daarom vandaag aan de raad voor om de hinder, uitstoot en overlast van
brom- en snorfietsen te verminderen door het college op te dragen een proef te houden
waarbij scooters naar de rijbaan worden verwezen in 30 km-gebieden, samen met de
stadsdelen te onderzoeken welke straten kunnen worden toegevoegd als 30 km-zone, in
te zetten op verbreding van fietspaden zodat scooters en fietsers elkaar zonder gevaar en
hinder kunnen passeren, afspraken te maken met de stadsdelen over de realisatie van
voldoende stallingsplaatsen, scooters en brommers zo mogelijk te weren uit
voetgangersgebieden en parken, bij vernieuwing van het brommerpark door diensten,
bedrijven en stadsdelen en bij aanbestedingen in te zetten op elektrische brom- en
snorfietsen en op het bijdragen aan een netwerk van oplaadvoorzieningen in stallingen en
garages. Hiervoor, geachte raadsleden, hebben wij een technische verbetering per
amendement van GroenLinks, VVD en Partij van de Arbeid gereed.
Wij stellen voor om met voorlichtingscampagnes, zogeheten slowriders en
intensieve snelheidscontroles in te zetten op minder opgevoerde brommers, een veiliger
rijgedrag en minder ongevallen, in gesprek te gaan met de verkoopbranche over een
uitsterfbeleid voor tweetaktbrommers en bij het Rijk te blijven aandringen op zaken als het
verplaatsen van snorscooters naar de rijbaan in combinatie met een helmplicht. Tot slot
aan de raad voor 1 januari 2014 een eerste evaluatie voor te leggen van de uitvoering van
dit beleid.
Àls de raad met dit initiatief instemt, is Amsterdam een van de eerste gemeenten
die serieus werk maakt van het voorkomen en bestrijden van scooteroverlast. Dat is goed
voor het leefklimaat in de stad, het is goed voor de verkeersveiligheid en het is goed voor
de Amsterdammers.
De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen:
47° Amendement van de raadsleden Molenaar, Flos en Ünver inzake een
technische verbetering van het initiatiefvoorstel Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid
voor Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205).
28
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Besluit:
1. Besluitpunt | te wijzigen in: “Kennis te nemen van het gewijzigde
initiatiefvoorstel.”
2. Besluitpunt |I-5 te vervangen door: “Bij vernieuwing van het brommerpark
door diensten, bedrijven en stadsdelen, en bij aanbestedingen naar private
en/of derde partijen in te zetten op emissievrije brom- en snorfietsen, en bij te
dragen aan het netwerk van oplaadvoorzieningen voor elektrische scooters in
stallingen en garages.”
Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Manuel.
De heer MANUEL: De heer Molenaar verdient de grootst mogelijke lof voor dit
initiatiefvoorstel. Het is een algemeen bekend probleem dat de scooteroverlast in
Amsterdam toeneemt en dat steeds meer Amsterdammers een scooter aanschaffen. Veel
van die scooters zijn geen scooter, maar een snorfiets, gelijkend op een scooter. Daaruit
komen allerlei vervelende incidenten voort op de fietspaden. Complimenten daarom aan
de heer Molenaar. Aan de andere kant is het restrictieve autobeleid van GroenLinks er de
oorzaak van dat er zoveel scooterrijders in Amsterdam zijn gekomen. Dat is dan weer de
keerzijde van het verhaal. Wij steunen heel graag de punten in dit raadsbesluit. We
hebben wel één vraag, vooral aan de wethouder aan mijn rechterzijde. Aanvankelijk stond
in de bestuurlijke reactie van dit college, op de achterkant van de flap, dat dit college de
elektrificering van brom- en snorfietsen toejuicht en dat dit wordt ondersteund door de
plaatsing van veertig oplaadpunten in de stad. Het vreemde is dat die veertig
oplaadpunten er al waren en dat de wethouder ze nu weghaalt. Dat snap ik niet in het
kader van dit initiatiefvoorstel en de aanvankelijke bestuurlijke reactie van het college.
Verder staat er in het initiatiefvoorstel dat er nu bij gemeentelijke diensten,
bedrijven en stadsdelen op wordt aangedrongen om in hun stallingen en garages voor
oplaadpunten te zorgen. Zijn de heer Molenaar en de heer Wiebes het met mij eens dat,
als we dan streven naar een stad waar elektrisch wordt gereden, waar de scooters
elektrisch zijn zoals het amendement verzoekt, ook in de openbare ruimte oplaadpunten
voor scooters moeten komen?
De VOORZITTER geeft het woord aan de her Flos.
De heer FLOS: De VVD ziet af van woordvoering en kan zich straks zeer vinden
in de woorden van de wethouder.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ünver.
De heer ÜNVER: Ook ik zal het kort houden, al is het alleen maar omdat mijn
batterij mij in de steek heeft gelaten en mijn verhaal staat op mijn iPad. Dat geeft echter
niet, want ik kijk op een dag als vandaag altijd even de commissievergadering terug om
terug te halen hoe het debat is verlopen. Dat was ook in dit geval heel handig. Het gevoel
waarmee ik de commissie verliet was dat we het op onderdelen oneens waren.
Terugkijkend zag ik dat men het raadsbreed grotendeels eens is. Ik zal de analyse van de
heer Molenaar die ik onderschrijf niet herhalen. Bij scooters en snorfietsen in de stad
29
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
spelen elementen als veiligheid, overlast en schone lucht een rol. Onze inzet is eerst
veiligheid, dan een hele tijd niets en dan overlast en schone lucht. Dat heeft alles te
maken met de manier waarop wij veiligheid waarderen.
In de commissie hebben wij zowel het college gecomplimenteerd met het
meerjarenbeleidsplan Veiligheid in het verkeer als de heer Molenaar met zijn originele
initiatiefvoorstel waarmee we het voor een groot deel eens waren. Ik constateer dat er
goede aanpassingen aan de infrastructuur komen. Fietspaden worden verbreed en rood
asfalt zijn significante verbeteringen. Ook op het gebied van het gedrag worden er grote
stappen gezet. In de commissie hebben we iets nieuws geleerd, namelijk dat een
voorlichtingscampagne in juiste relatie met handhaving wel degelijk effect kan hebben. Ik
denk dat het goed is vandaag nogmaals lof uit te spreken voor het gewijzigde voorstel van
de heer Molenaar omdat hij precies de elementen waarvoor een raadsbreed draagvlak
was, heeft verwoord in een nieuw voorstel. Als we geluk hebben, dan zal de hele raad
voorstemmen. Dat geeft deze wethouder de bestuurlijke daadkracht om tot resultaten te
komen. Laat ik het hierbij laten.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Wiebes.
Wethouder WIEBES: Laat het een waarschuwing zijn. Als we te lang over
elektrische scooters praten, dan raken al uw batterijen leeg. Dan weet u waarvoor u het
doet. Ik moet allereerst oprecht de heer Molenaar danken voor de moeite die hij heeft
genomen om hinder door scooters onder de aandacht te brengen. We hebben er in de
commissie over gesproken. Ik heb toen toezeggingen gedaan. Die vind ik hier, ik meen
zelfs in dezelfde volgorde, terug. In iets andere woorden, want het enige wat de heer
Molenaar met een scooterrijder gemeen heeft, is dat hij soms meer gas geeft dan
verantwoord is. De termen die hij gebruikt, zijn soms net iets harder. Waar ik over een
proef sprak, schrijft hij over een grootschalige proef. Waar ik over emissiearm sprak, wordt
dat emissievrij. En waar ik probeerde te formuleren dat het wordt toegepast waar dat
efficiënt is, zegt de heer Molenaar dat het wordt voorgeschreven. Met de aangepaste
tekst, na eventuele aanname van het amendement door u, zie ik er geen groot bezwaar
in. Ik beschouw het gas geven van de heer Molenaar maar als een aanmoediging voor
mijzelf om gas te geven. Ik wil mij dan ook positief uitlaten over de combinatie van
amendement en initiatiefvoorstel in deze vorm.
De heer Manuel kan niet erg verrast zijn over de palen, want ook hier is in de
commissie over gedebatteerd. Ik heb daar uitgelegd dat slechts dertig van de duizend
elektrische scooters de afgelopen maanden überhaupt gebruik hebben gemaakt van die
palen. Dat leidt ertoe dat de paal per scooter die er gebruik van heeft gemaakt alleen al
per jaar duurder is dan sommige scooters die op de markt zijn. We hebben alle dertig
gebruikers hiervan gesproken en er lijkt echt geen groot bezwaar te bestaan om deze
punten weg te halen omdat er inmiddels inpandig in stroom wordt voorzien. Dat is een
veel betere besteding van ons geld.
(De heer MANUEL: Wat de heer Wiebes zegt, klopt. Dit is uitvoerig in de
commissie besproken. Amsterdam rijdt echter nog lang niet elektrisch,
ook niet op scooters. Als dit de toekomst wordt, en dat is tenslotte het
streven van de heer Molenaar dat wij van harte steunen, u ook hoor ik
zojuist, dan zullen we in de toekomst wel degelijk in de openbare ruimte
oplaadpalen nodig hebben. Mijn vraag is: bent u dat met mij eens? En
gaan wij daar op termijn weer aan werken? Alleen maar oplaadpalen in
30
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
stallingen en garages is voor de mensen die deze scooters gebruiken
natuurlijk onvoldoende, dat zult begrijpen)
Laat ik niet te ver in de toekomst proberen te kijken. Er moet onwaarschijnlijk veel
meer met elektrische scooters worden gereden om de kosten ook maar enigszins in de
buurt te laten komen van een redelijk bedrag per scooter. Zo ver zijn we nog niet. Mocht
straks iedere tweede Amsterdammer op een elektrische scooter rijden, dan praten we
misschien over een ander verhaal. Vooralsnog is het financieel onverantwoord, ook uit het
oogpunt van verschoning van deze stad of misschien wel juist uit dat oogpunt, om die
palen opnieuw te installeren in de stad.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Molenaar.
De heer MOLENAAR: Dank voor het preadvies van de wethouder.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over het amendement-Molenaar, Flos en Ünver
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 205).
Het amendement-Molenaar, Flos en Ünver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) wordt
bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat het amendement-Molenaar, Flos en Ünver
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) met algemene stemmen is aangenomen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 151).
De voordracht (nr. 151) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 151) met algemene stemmen
is aangenomen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 151 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met
inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van het amendement-Molenaar,
Flos en Unver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) aangebrachte wijzigingen.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
28
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari
2012 tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en
bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag
Wet werk en bijstand (Gemeenteblad afd.1, nr. 154)
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt.
31
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik zal het heel kort houden. U weet dat wij niet voor
de verlaging van de bedragen waren. Wat ons bij deze verordening nog extra heeft doen
schrikken, is dat men ook de ondergrens voor de eigen bijdrage voor voorzieningen wil
verhogen van 50 euro naar 76 euro met als argument dat ook het Rijk de eigen bijdragen
heeft verhoogd. Een asociaal rechts kabinet dat wij in de gemeente maar moeten volgen.
Daar zijn wij het niet mee eens, dat zult u begrijpen. Wij willen de genoemde verhoging
niet invoeren. Daarvoor heb ik een motie. De andere motie is om de korting op de
langdurigheidstoeslag waar deze verordening over gaat met een jaar uit te stellen en pas
in te laten gaan op 1 januari 2013.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
48° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie
schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (uitstel ingangsdatum)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 206).
Besluit:
Het college te verzoeken de ingangsdatum van de nieuwe verordening waar het
de langdurigheidstoeslag WWB betreft met een jaar uit te stellen, ofwel pas op 1 januari
2013.
49° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie
schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (niet invoeren verhoging)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 207).
Besluit:
Het college op te dragen genoemde verhoging niet in te voeren, maar te houden
op 50 euro.
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Hoek.
De heer HOEK: Het leeuwendeel van de voordracht handelt over de
langdurigheidstoeslag. Wat daar gebeurt, is buitengewoon zuur: het doorgeven van
rijksbezuinigingen. Uiteindelijk hebben wij er echter voor gekozen om de
rijksbezuinigingen op deze manier in ons armoedebeleid te laten landen. GroenLinks zal
dat zonder meer steunen, hoe zuur wij het ook vinden. Impliciet staat in de voordracht ook
een wijziging van het beleid ten aanzien van de ondergrens van de eigen bijdrage in de
bijzondere bijstand. Dat komt er in de discussie een beetje bekaaid van af. Mijn fractie
worstelde daar een beetje mee. Het argument van het college om het bedrag aan te
passen van 50 euro naar 76 euro is de wens om te harmoniseren. Daar valt iets voor te
zeggen. Tegelijkertijd heeft Amsterdam zich druk gemaakt over de stapeling van
maatregelen die bij mensen terechtkomen en welbeschouwd zouden wij hiermee ook
bijdragen aan die stapeling. Als het moet, dan moet het. De vraag is echter of het echt
moet. Wij vinden dat we ons eens goed daarover moeten buigen en daar ook de kosten
32
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
van de uitvoering bij moeten betrekken. Die bedragen ergens tussen 150 en 250 euro per
aanvraag. Dat is een beetje een vreemd bedrag als we dat relateren aan een eigen
bijdrage van iemand die deel wil nemen aan het rechtsverkeer en daar dan 76 euro eigen
risico voor betaalt. Wij denken dat het ook anders zou kunnen. We hebben dus ook een
motie voorbereid die erop neerkomt dat wij het college vragen om nog eens goed na te
denken over de manier waarop we in deze stad omgaan met eigen bijdragen in het kader
van de bijzondere bijstand, de raad daarvan op de hoogte te brengen en daarover met de
raad te debatteren. Wij vragen om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het
proces van verlening te stroomlijnen zodat daar het geld in verdiend kan worden. Veel
liever op die manier dan ten koste van de mensen voor wie we de bijzondere bijstand
uitvoeren. Tot slot vragen we om de wijziging van die ondergrens niet door te voeren
totdat we dat debat gevoerd hebben. Met andere woorden: tot die tijd het bedrag in elk
geval op 50 euro te houden.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen:
50° Motie van het raadslid Hoek inzake ondergrens eigen bijdragen in het
kader van de bijzondere bijstand (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208).
Besluit:
Het college op te dragen:
- aan de raad een standpuntbepaling voor te leggen inzake het gemeentelijke
beleid inzake het verlenen van bijzondere bijstand voor eigen bijdragen;
- te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het proces van het verlenen
van bijzondere bijstand te stroomlijnen en daarmee kostenbesparingen te
realiseren;
- tot die tijd de ondergrens niet te verhogen.
De motie maakt deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: Er ligt een aantal moties. Laat ik beginnen met de
langdurigheidstoeslag. De verordening die we nu aan de raad voorleggen is in feite een
uitwerking van eerdere besluiten die we hebben genomen. Ik denk niet dat het goed is om
de discussie daarover opnieuw te voeren. Ook het college vindt het pijnlijk, maar ziet in dit
geval geen andere mogelijkheid dan hier ook een korting op aan te brengen. De motie
van de SP zullen we dus ontraden.
Verder liggen er twee moties over de verhoging van de bijdragen. Dat is een zaak
die erg in beweging is. Ik heb me laatst nog laten vertellen dat er in Rotterdam zelfs
helemaal geen vergoeding meer wordt gegeven. Die vorm van rechtshulpcompensatie is
afgeschaft. Dat gaat ons een beetje ver, maar het geeft aan hoe de middelen onder druk
staan. We willen niet louter het rijksbeleid volgen. Dat is wel een aspect, maar we hebben
dit tarief jarenlang niet verhoogd. Ook dat speelt mee. Als we iets willen compenseren,
dan moeten we daar stoppen volgens ons. Dit is geen echte cumulatie, het is wel een
kostenverhoging. Dat is iets anders dan cumulatie. Niet elke tariefsverhoging maken we
ongedaan. Dat kunnen we niet doen. Het zijn allemaal argumenten die meespelen. Ik vind
de formulering in de motie van de SP — niet doen — iets te eenvoudig en te bot. Dat is te
simpel. De motie van de heer Hoek is iets begrijpelijker. Aan de ene kant zegt u dat er
33
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
veel kosten worden gemaakt voor de uitvoering van de regeling. Dat geldt niet alleen
hiervoor, maar voor nog een aantal zaken in de bijzondere bijstand. Daarom hebben we
vaak andere armoedevoorzieningen gecreëerd. Dat lukt echter niet altijd en in dit geval
moeten we een beroep doen op de bijzondere bijstand. Ik denk dat u terecht vraagt of we
die uitvoeringskosten kunnen verminderen. Ik ben er voorstander van om een dergelijk
onderzoek te doen. Ik zal dat samen doen met mevrouw Van Es die mede
verantwoordelijk hiervoor is. Ik ben ervoor om, hangende dat onderzoek en kijkend naar
de verhouding van de kosten van de uitvoering en de opbrengsten van deze maatregel,
deze maatregel voorlopig niet in te voeren. Met andere woorden: ik wil de motie van
GroenLinks positief preadviseren.
De verdere behandeling van punt 28 wordt even aangehouden.
Aan de orde is de verdere behandeling van de punten 25 en 26.
25
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november
2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders
van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg, het
gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen (Gemeenteblad afd.1, nr. 143)
26
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december
2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 (Gemeenteblad afd.1, nr. 150)
De VOORZITTER: Wij hebben gemeend om een praktische oplossing te
verzinnen voor de moties en amendementen van de heer Van Lammeren. De heer Van
Lammeren heeft de amendementen die hij heeft ingediend op twee plaatsen gewijzigd.
Waar ‘amendement’ stond, staat nu ‘motie’. En waar ‘besluit’ stond, staat nu ‘verzoekt het
college van burgemeester en wethouders’. Dit zijn de enige wijzigingen in de
amendementen om ze tot motie om te dopen. Wij gaan daarmee akkoord. Als u ermee
akkoord gaat om ze op deze manier te wijzigen en in accentmoties te veranderen, dan
hoeven wij ze niet allemaal te kopiëren. Dat zouden de bomen heel erg op prijs stellen.
Kunt u ermee leven dat wij deze gewijzigde moties niet kopiëren? Ik hoor overal
instemmende geluiden. Dat is heel erg fijn.
De amendementen-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 186, 188, 192,
194 en 198), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen:
51° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 187).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes
grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.”
34
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal twee grote
evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.”
52° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 189).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes
grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.”
En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal vier grote
evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.”
53° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op
gras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende tekst uit het Bosplan te schrappen: “De vrije sportvelden, grenzend
aan de Nieuwe Kalfjeslaan, worden maximaal twee weken per jaar als parkeerruimte
gebruikt.”
En te vervangen door: “Parkeren is buiten de parkeerplaatsen niet toegestaan. Bij
evenementen wordt ingezet op openbaar vervoer, waarbij het Bos en de organisatoren de
samenwerking met Connexxion en het Gemeentevervoerbedrijf opzoeken.”
54° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald
parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende zin uit het Bosplan te schrappen: “Als autogebruik tot verdere
structurele parkeeroverlast leidt, overwegen wij de invoering van betaald parkeren”
En te vervangen door: “Wij willen betaald parkeren invoeren.”
55° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint)
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 199).
Verzoekt het college van burgemeester en wethouders:
De volgende zin op pagina 16 te schrappen: “De activiteitenzone wordt uitgebreid
met de omgeving Spa Zuiver (1), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land
van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).”
En te vervangen door: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa
Zuiver (1) (waarbij het bestaande ecolint zoals getekend op pagina 28 Natuurzone blijft),
omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping
Amsterdamse Bos (4).”
De moties maken deel uit van de beraadslaging.
De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel.
Wethouder OSSEL: Ik begin even van voor af aan. Motie nr. 187 vroeg om het
terugbrengen van het aantal evenementen van zes naar twee. Daarvan had ik al verteld
35
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
dat we dat te ver vinden gaan, ook om redenen die te maken hebben met de
verdiencapaciteit. We denken ook dat het goed is om het Bos op die manier te gebruiken.
Motie nr. 189, de reservemotie van de heer Van Lammeren, vraagt om van zes naar vier
te gaan. Daar gaan we mee akkoord. Dat is ook in de geest van de afspraken die we met
de gemeente Amstelveen maken. Die preadviseren we positief. Motie nr. 190 gaat over
parkeren en verzoekt om in overleg te gaan met Amstelveen. Dat doen we eigenlijk al,
want dat kan niet anders. Het terrein is van Amstelveen. Sterker nog: Amstelveen zit in
een positie om er mede over te besluiten. Laat ik het maar zo formuleren. We doen het en
in dat opzicht vind ik de motie overbodig. Motie nr. 191 gaat over de mollenklem en vraagt
om een pilot. Ik vind het idee van de pilot een goed idee. Ik moet er wel bij vertellen dat
het geld kost. Het bedrag lijkt matig te zijn. Ik wil dit dus op mij nemen, maar ik houd een
slag om de arm. Als het bedrag groter dreigt te worden, dan kom ik er bij u op terug, want
dan wordt het lastiger dan ik dacht.
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Wat is matig?)
Wat bedoelt u?
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: De kosten zijn matig zegt u. Wat is
dat?)
Dan praten we over enkele duizenden euro's. Dat moet te behappen zijn. Als het
bedrag daarboven komt, dan kom ik erop terug.
Dan motie nr. 193 over parkeren buiten de parkeerplaatsen. Op zich zijn we daar
heel streng op. Dat moet niet gebeuren. Ongeveer twee weken in het jaar hebben we een
soort piek waarbij we met inschakeling van boa's en andere mensen dit probleem toch
niet kunnen voorkomen en we er rekening mee moeten houden dat er buiten de
parkeerplaatsen wordt geparkeerd. Als we dat willen verbieden, dan zouden we het
praktisch functioneren van het Bos onmogelijk maken. Daarom wil ik deze motie ontraden.
Ik begrijp wat u bedoelt, maar dat willen we niet. Motie nr. 195 wil betaald parkeren
invoeren. Wij hebben voorgesteld om het te overwegen en met de gemeente Amstelveen
te overleggen. Dat moet geen jaren gaan duren, dat is duidelijk, maar we willen graag de
ruimte houden om het te overwegen. We weten niet waar Amstelveen mee komt en we
moeten het als twee partijen samen doen. De motie wil ik daarom ontraden.
Motie nr. 196 gaat over diervriendelijkheid. Dat willen wij graag op ons nemen. We
vinden het een goed idee. Die motie willen we positief preadviseren. Motie nr. 197 vraagt
om geen extra parkeerplaatsen aan te leggen voordat betaald parkeren is ingevoerd. Op
de manier waarop het hier is geformuleerd, kan het niet. Het zou wel anders kunnen. We
zouden geen extra parkeerplaatsen in kunnen voeren totdat wij bij u terugkomen met de
uitkomst van ons overleg met de gemeente Amstelveen en het onderzoek naar het
betaald parkeren. U begrijpt de nuance. Het moet geen lange tijd duren voordat we iets
kunnen doen, maar we willen terugkeren met een uitkomst van het overleg met
Amstelveen waar we ook echt een besluit over kunnen nemen. Laat dat het moment zijn.
In deze vorm dus niet, maar als u het wilt aanpassen, dan kan het. Motie nr. 199 gaat
over de activiteitenzone en de uitbreiding daarvan. We moeten het bestaande ecolint
handhaven. Dat lijkt ons goed. We geven dus een positief preadvies. Het is een
verduidelijking ten opzichte van de huidige tekst.
Motie nr. 200 vraagt om het wijzigen van het ecolint in een activiteitenzone.
Volgens ons is dat niet nodig. Het ecolint ligt weliswaar middenin de activiteitenzone,
maar zal gehandhaafd worden op de manier die wij willen. Het is een echt ecolint. Uw
voorstel is dus overbodig. Motie nr. 201 vraagt om beleid op te stellen om het
Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier onaantrekkelijk te maken voor ganzen.
Ik kan me niet precies voorstellen hoe dat moet. Ik wil graag met de wethouder
36
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad
Raadsnotulen
Dierenwelzijn overleggen over het ganzenbeleid. Volgens mij gaat het niet alleen over het
Amsterdamse Bos, zij het dat daar bepaalde plekken zijn waar het probleem urgent is. Als
we hierover iets gaan afspreken, dan kunnen we dat beter in breder verband doen dan
alleen voor het Bos.
(De heer VAN LAMMEREN: Bent u ermee bekend dat in het Bosplan het
Nieuwe Meer wordt aangewezen als vogelgebied, maar dat daar net de
Oostbaan van Schiphol eindigt? Aan de ene kant trekken we vogels aan
en 2km verder schieten we ze af. Dat proberen we hiermee te
voorkomen.)
Ik raad u aan om specifiek daarover een motie in te dienen of om het mij te laten
uitzoeken. Zoals u het nu presenteert, lijkt het tegenstrijdig. Ik ken het geval wel, maar ik
had nog niet het idee dat het zo tegenstrijdig zou werken. Ik ontraad deze motie en wil het
breder zien. Als u aandacht voor dit ene punt wilt omdat u dat belangrijk vindt, dan wil ik
dat best doen.
Ik kom bij motie nr. 202, het toetsingskader. Dat is niet nodig. We hebben een
provinciaal toetsingskader waar we goed mee uit de voeten kunnen. We hebben ons
eigen toetsingskader. Dat geldt natuurlijk niet voor het Amstelveense gebied, maar we
hanteren het wel in die geest, dat begrijpt u. We denken dat we daarmee voldoende
toetsingsmogelijkheden hebben. We hebben op dat gebied niets extra's nodig.
(De heer VAN LAMMEREN: Op welk toetsingskader doelt u? Want zowel
de ecovisie als de hoofdgroenstructuur is niet van toepassing op het
Amsterdamse Bos. De ecovisie is slechts een klein deel van de
Structuurvisie 2040. Ik ben benieuwd op welk toetsingskader u doelt dat
actief zou zijn.)
Ik zeg twee dingen. Het ene is het provinciale toetsingskader EHS dat van
toepassing is. Het tweede is het toetsingskader dat we zelf gebruiken. Hoewel het gebied
van Amstelveen is, hanteren we het ook voor het Amsterdamse Bos.
Vervolgens wil ik met u naar de 150 extra parkeerplaatsen. Dat moet ik u
ontraden. De wethouder Sport komt nog met een projectvoorstel voor hoe hij al deze
zaken rond het Wagener Stadion wil aanpakken. Ik wil dat niet doorkruisen. Het lijkt mij
onverstandig om dit nu af te spreken. Motie nr. 204 gaat over de Sportas. Wij vinden wat
u vraagt niet verstandig. Wij denken dat er al voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden.
We moeten dat nu uitwerken. De wethouder Sport moet met een projectvoorstel op dat
gebied komen.
(De heer VAN LAMMEREN: De wethouder zegt over de laatste motie dat
er al heel veel onderzoek is gedaan. Kan de wethouder uitleggen of ook
het gebied van de Sporthallen Zuid is onderzocht? Voor zover onze
kennis reikt, is er alleen in het Amsterdamse Bos onderzoek gedaan en
niet daar waar we een knooppunt van infrastructuur hebben, namelijk het
gebied van de Sporthallen Zuid. Daar zouden we een veel mooier gebied
kunnen creëren.)
Ik wil niet flauw doen. Ik begrijp de vraag ook. U vraagt in feite om de Sporthallen
Zuid te betrekken in het bredere perspectief. Dan komen we toch terecht bij de wethouder
Sport. Breng het daar onder de aandacht en laat het daar een rol spelen, maar niet met
het Amsterdamse Bos als uitgangspunt.
(De heer MULDER: Ik heb een ordevoorstel gedaan dat u omarmd hebt
om even te schorsen om de moties even in de fractie te bespreken.)
(Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik snap dat daar behoefte aan is,
maar dit is precies waarom ik bezwaar maakte aan het begin van de
37
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
behandeling van dit punt. Dit is een commissiebehandeling. Niemand
heeft dit goed kunnen bekijken. We krijgen heel veel moties die we even
in ten minuten moeten beoordelen. Ik vind dit geen juiste gang van
zaken.)
De VOORZITTER: Waarvan akte. Het lijkt mij toch verstandig om vijf minuten te
schorsen. Dat kunt u krijgen.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder.
De heer MULDER: Is dit ook het moment voor een stemverklaring? Gaat het per
motie? Ik heb niet heel veel te melden, behalve dat wij nu weten hoe we gaan stemmen.
De VOORZITTER: Dat is voldoende.
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 185).
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen voor een
stemverklaring.
Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN (stemverklaring): Om de redenen die ik zojuist
heb genoemd, zal ik tegenstemmen. Het gaat niet om de inhoud, maar ik heb mij geen
fatsoenlijk oordeel kunnen vormen en ik zal dus tegen deze moties stemmen.
De VOORZITTER: U stemt tegen alle moties.
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink voor een
stemverklaring.
Mevrouw COMBRINK (stemverklaring): De motie nr. 185 gaat over de
Amstelscheg. GroenLinks deelt de zorgen over de kwetsbaarheid van dit gebied, maar we
vertrouwen erop dat de wethouder het uiterste zal doen om het kwetsbare groen te
behouden.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Piek voor een stemverklaring.
De heer PIEK (stemverklaring): Ik wil ook een opmerking maken over het proces.
Wij zullen wel voorstemmen, maar dit gebeurt wel allemaal op het laatste moment. De
volgende keer moet dit eerder gebeuren.
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder voor een stemverklaring.
38
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De heer MULDER (stemverklaring): Wij vinden de richting van de motie
buitengewoon sympathiek en zijn blij met de toezegging van de wethouder die volgens mij
materieel tegemoetkomt aan het gevraagde in besluit 1. Volgens mij kan de heer Van
Lammeren een belangrijk deel van zijn zegeningen tellen. Besluit 2 om alles op te
schorten gaat ons iets te ver.
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 185) is verworpen met de stemmen van D66, de SP, Red Amsterdam en de Partij voor
de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 187).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 187) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 187) is verworpen met de stemmen van de SP en de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 189).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 189) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 189) is aangenomen met de stemmen van GroenLinks, het CDA en de VVD tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 190).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 190) is aangenomen met de stemmen van D66, het CDA, de VVD en het raadslid
Verbeet tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 191).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 191) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen.
39
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 193).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 193) is verworpen met de stemmen van de SP en de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 195).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 195) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 196).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 196) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 197).
De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder voor een stemverklaring.
De heer MULDER (stemverklaring): Wij vinden de richting van de motie heel
sympathiek en vinden ook de wijze waarop de heer Ossel al heeft toegezegd hoe hij
hiermee aan de slag wil gaan materieel bijna wat de heer Van Lammeren wil. Wij denken
daarom dat we ook in dit geval de zegeningen moeten tellen en stemmen niet voor de
motie omdat de wijzigingssuggesties die de heer Ossel heeft gedaan niet verwerkt is. Wij
stemmen dus voor de bestaande tekst.
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 197) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, GroenLinks, D66, de
SP en Red Amsterdam voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 199)
40
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 199) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 200).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 200) is verworpen met de stemmen van de SP, Red Amsterdam en de Partij voor de
Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 201).
De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink voor een
stemverklaring.
Mevrouw COMBRINK (stemverklaring): Dit moet in een breder verband worden
bekeken.
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 201) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de PvdA met
uitzondering van het raadslid Verbeet, de SP en Red Amsterdam voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 202).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 202) is verworpen met de stemmen Partij voor de Dieren, D66, de SP en Red
Amsterdam voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 203).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
41
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 203) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 204).
De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 204) is aangenomen met de stemmen van de leden Akel en Verbeet, GroenLinks, het
CDA en de VVD tegen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 143 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 150 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
Aan de orde is de verdere behandeling van punt 28.
28
Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari
2012 tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en
bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag
Wet werk en bijstand (Gemeenteblad afd.1, nr. 154)
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 154).
De voordracht (nr. 154) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 154) is aangenomen met de
stemmen van de SP tegen.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 206).
De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 206) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 206) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de SP en Red
Amsterdam voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 207).
42
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 207) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 207) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de SP en Red
Amsterdam voor.
Aan de orde is de stemming over de motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208).
De motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert dat de motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208)
is aangenomen met de stemmen van de VVD en het CDA tegen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 154 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER: Dames en heren, hiermee hebben wij alle agendapunten
behandeld en sluiten wij deze vergadering.
De VOORZITTER sluit de vergadering om 22.32 uur.
43
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
INDEX
141 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 15 februari
2012 inzake het aangaan van stageovereenkomsten met ongedocumenteerde jongeren
binnen de gemeente Amsterdam … …… nnen ennen enneeeenenneereneneneenenvenvenenvern en
143 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november
2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders
van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg,
het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen … nnn 16, 34
150 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december
2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 … nennen nennen 22, 34
151 Gewijzigd initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Molenaar van
21 maart 2012, getiteld: Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam, en
kennisnemen van de bestuurlijke reacti® … nnen eeenenenr eneen f
154 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012
tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en
bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag
Wet werk en bijstand … … … nnn nennen enn ennnne neer enneneenneer en enennenene ennen O1, 42
155 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012 tot
instemmen met de financiële en beheersmatige uitwerking van amendementen op het
Amsterdams investeringsfonds (AIF). enennennneenenenenenneneneer eneen nenn 1 Ô
159 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de
dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen … … nnen ennen 1D, 21
160 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Van der Pligt van
10 januari 2012, getiteld: Lokaal zorgmeldpunt, en kennisnemen van de bestuurlijke
reacti® ……….. on nnnnnnnennnenenennennneeeee renee ennenenenenenennnnnnne nennen enennnnene eneen enensennne nennen nennen À
162 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot
kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst
Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 … …… … … 15, 21
164 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van
de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke
ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van
183 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake Lokaal zorgmeldpunt …… … 1
184 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de brief van de gemeentelijke
ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen
185 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de toekomst van de Amstelscheg en
Amstel III nnee nennen en ennenneneneer sneren veneereenenenennennnereenvnenennnenveen eneen 1Ö
186 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) 23
187 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) … … 34
188 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) 23
189 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) …………..35
190 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren)…….23
191 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (geen mollenklemmen in
het Amsterdamse Bos) … nnen ensen enneneneerenenennennneernenenennenene rennen enen DÔ
192 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op
CE
44
Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R
Afdeling 2 Gemeenteraad
Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen
193 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op gras) … … 35
194 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald
parkeren) … nennen ennen eneen enenensenenenenenenenenvanensenenenenenenenenenenenenenvnenenenenenenenenvnrnenr
195 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren)…….35
196 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijke
bestrijding van overlast door dieren) … nn nnnnenenenenenennene nennen enennennser veer enennennenr
197 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren eerst)
EE
198 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint)…… …… 24
199 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) … … … 35
200 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) … … … … …… 24
201 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijk
ganzenbeleid) … nnn enneenenvenneerenenneerenen eere enneeeenenneeeenenneeereevenervennnenn en DO
202 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (toetsingskader) … … … 25
203 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Wagener Stadion) …….25
204 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Sportas/Wagener
SLE Leo)
205 Amendement van de raadsleden Molenaar, Flos en Ünver inzake een technische
verbetering van het initiatiefvoorstel Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor
Amsterdam … … nne ennennner enen enneneeneeeerenenennenenneenennenennennsereenenenennnne neen veensenne neren 2
206 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie
schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (uitstel ingangsdatum) … … …32
207 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie
schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (niet invoeren verhoging)……32
208 Motie van het raadslid Hoek inzake ondergrens eigen bijdragen in het kader van de
bijzondere bijstand … … nnen venneerenenneeren ener venenve re enenvervenenve eenen OÔ
45
| Raadsnotulen | 45 | test |
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.