text
stringlengths
181
1.69M
label
stringclasses
11 values
num_pages
float64
1
502
split
stringclasses
4 values
x Gemeente Amsterdam AZ F % Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, x Raadsaangelegenheden, Communicatie Gewijzigde agenda, donderdag 7 oktober 2010 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, Raadsaangelegenheden, Communicatie Tijd 13.30 tot 17.30 uur en zonodig vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie De Boekmanzaal, stadhuis Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststelling agenda 4 _Inspreekhalfuur Publiek BA Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZF d.d. 16 september 2010 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieAZF@raadsgriffie. amsterdam.nl Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam AZ F Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, Raadsaangelegenheden, Communicatie Agenda, donderdag 7 oktober 2010 5B Conceptverslag van de expertmeeting Brandweer met de raadscommissie AZF d.d. 16 september 2010 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieAZF@raadsgriffie. amsterdam.nl 6 Openstaande Toezeggingen _Toezeggingenlijst niet bijgevoegd. U ontvangt op de maandag voorafgaande aan de vergadering per mail en in hardcopy een bijgewerkt exemplaar. 7 Termijnagenda e Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de maandag voorafgaande aan de vergadering per mail en in hardcopy een bijgewerkt exemplaar. 8 Openstaande schriftelijke vragen 9 Actualiteiten Burgemeester 10 Rondvraag/TKN-lijst Openbare Orde en Veiligheid 11 Incident Diamantbuurt Nr. BD2010-005772 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 12 Concept-begroting 2011 Regiopolitie Amsterdam-Amstelland: mogelijkheid tot geven van zienswijze Nr. BD2010-005783 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 2 Gemeente Amsterdam AZ F Raadscommissie voor Algemene Zaken, Financiën, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, Raadsaangelegenheden, Communicatie Agenda, donderdag 7 oktober 2010 13 Aanpak homogerelateerd geweld en homo-discriminatie Nr. BD2010-005951 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Financiën 14 Presentatie Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam Nr. BD2010-005329 , Hierbij zal er een presentatie worden gegeven door de heer Duijnker. e _ Uitgesteld in de Raadscommissie AZF van 26 augustus 2010. TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN Openbare Orde en Veiligheid 15 Beleidsuitgangspunten ontruimen van kraakpanden t.b.v. Cie AZF Nr. BD2010- 006118 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 16 Preventief fouilleren Nr. BD2010-005895 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 3
Agenda
3
test
Vern X Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water M LW openbare ruimte N Amsterdam Voordracht voor de Commissie MLW van 04 maart 2021 Ter kennisneming Portefeuille Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Agendapunt 19 Datum besluit B&W g februari 2021 Onderwerp Kennisnemen van de raadsbrief uitstel (go — no go) pilot knip Weesperstraat en afhandeling moties 15.25.20 van raadslid Vroege en 1526. 20 van leden Boutkan en Vroege De commissie wordt gevraagd De raadsbrief pilot knip Weesperstraat, met o.a. de volgende punten: 1. De pilot knip Weesperstraat gaat niet op 15 maart a.s. van start omdat door het drastisch verminderde verkeersaanbod als gevolg van de voortzetting van de Coronamaatregelen geen representatief onderzoek mogelijk is. 2. Er zijn twee mogelijke nieuwe data voor uitvoering van de pilot: 2.1 Mei-juni 2021 gedurende een periode van 5 weken, voorafgaand aan de sluiting van de Piet Heintunnel, maar (deels) gelijktijdig met een aantal andere werkzaamheden; 2.2 Begin 2023, na de sluiting van de Piet Heintunnel. 3. Eind maart volgt een nieuw go — no go besluit. 4. Afhandeling motie 15.25.20 van raadslid Vroege en motie 15.26.20 van leden Boutkan en Vroege Wettelijke grondslag Artikel 80 lid 2 Reglement van orde voor de Raad van Amsterdam Als een motie wordt uitgevoerd en zonder besluitvorming als afgedaan kan worden beschouwd, wordt de reactie op de motie ter kennisname aan de commissie gestuurd. De reactie wordt voor de eerstvolgende vergadering op de ter kennisnamelijst en in het raadsinformatiesysteem geplaatst. Artikel 169 Gemeentewet 1. Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. 2. Zijgeven de raad alle inlichtingen die de raad voor de vitoefening van zijn taak nodig heeft. 3. Zijgeven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang. Bestuurlijke achtergrond Op 4 februari 2021 is de pilot knip Weesperstraat besproken in de commissie MLW en is deze brief toegezegd. Moties 1525.20 en 1526.20 zijn aangenomen op 25 november 2020 Gegenereerd: vl.10 1 VN2021-004334 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water Verkeer en % Amsterdam openbare ruimte _ Voordracht voor de Commissie MLW van 04 maart 2021 Ter kennisneming Reden bespreking N.v.t. Uitkomsten extern advies N.v.t. Geheimhouding N.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies N.v.t. Welke stukken treft v aan? AD2021-015802 1525.pdf (pdf) AD2021-015803 1526.pdf (pdf) AD2021-015489 Commissie MLW Voordracht (pdf) AD2021-015490 Raadsbrief_uitstel (go no-go) pilot knip Weesperstraat. pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Daniëlle Meiboom, V&OR, 06 4187 3360, [email protected] Gegenereerd: vl.10 2
Voordracht
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1280 Publicatiedatum 18 november 2016 Ingekomen op 12 oktober 2016 Ingekomen in raadscommissie ID Te behandelen op 9/10 november 2016 Onderwerp Amendement van het lid Alberts inzake de Begroting 2017 (geen onrendabele parkeergarages). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2017. Overwegende dat: — het college onrendabele garages als risico ziet; — hiervoor op pagina 94 'het bepalen van een gemaximeerde bijdrage’ wordt genoemd als mogelijke maatregel tegen dit risico; Van mening dat: — het subsidiëren van op voorhand als onrendabel betitelde parkeergarages onwenselijk is; — in plaats daarvan beter gezocht kan worden naar andere oplossingen. Besluit: Op pagina 94 te verwijderen: ‘Structurele lasten voor uitbaten van onrendabele parkeervoorziening krijgen een gemaximeerde bijdrage’ En ‘Brede verkenning naar ruimte. In overleg met stadsdelen een deel van de parkeeropbrengsten anders inzetten.’ 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 1280 Amendement Datum 18 november 2016 Beide passages te vervangen door: 'Bij een niet sluitende exploitatie wordt afgezien van het bouwen van de garage! Het lid van de gemeenteraad R. Alberts 2
Motie
2
discard
> < gemeente Raadsinformatiebrief | msterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 3 maart 2021 Portefeuille(s) Grondzaken Portefeuillehouder(s): Marieke Van Doorninck Behandeld door Grond en Ontwikkeling ([email protected]) Onderwerp Afdoening motie 1372 accent (Fair Practice Code) van het lid Veldhuyzen (Bija) en het lid Nadif (GroenLinks) Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 16 en 17 december 2020 heeft uw raad bij de behandeling van de Begroting 2021 motie 1372.20 accent van het lid Veldhuyzen (Bija) en het lid Nadif (GroenLinks) aangenomen waarin het college gevraagd wordt om: Verzoekt het college van burgemeester en wethouders In navolging van het advies van het Stadscuratorium opdracht te geven aan de directie G&O om in samenwerking met K&C in lijn met de Fair Practice Code richtlijnen te ontwikkelen om te komen tot een transparant proces van opdrachtverlening ten aanzien van kunst in de openbare ruimte. Het College geeft als volgt vitvoering aan de motie: Er bestaat een leidraad voor opdrachtgevers van kunstwerken in de openbare ruimte van Amsterdam, de ‘Handleiding voor opdrachtgevers voor kunst in de openbare ruimte’. Deze handleiding wordt medio 2021 herzien. Bij de herziening worden de verschillende onderdelen van de Fair Practice Code opgenomen, waaronder het door het College onderschreven uitgangspunt dat tegenover een werk een eerlijke vergoeding voor de kunstenaar moet staan. De herziening gebeurt in samenspraak met het Stadscuratorium en het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Dat geldt ook voor de wijze waarop de herziene handleiding wordt vastgesteld. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, ë rd /) EN a a z Pro vre ES # nn Marieke van Doorninck Wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid
Motie
1
discard
> Gemeente Amsterdam Amendement Datum raadsvergadering 1juni2022 Ingekomen onder nummer 216 Status Verworpen Onderwerp Amendement van het lid Khan inzake het coalitieakkoord 2022-2026 Onderwerp Bewustwording van witheid en institutioneel racisme Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het coalitieakkoord 2022-2026 “Amsterdams Akkoord” Constaterende dat: - Er aandacht is voor de zichtbaarheid van Amsterdammers met een migratieachtergrond; -__Er aandacht is voor het inhoudelijk gegeven van het slavernijverleden en de doorwerking daarvan. Overwegende dat: -_Er minder aandacht is voor de werking van het hedendaagse racisme en discriminatie en de gevolgen daarvan; -_ Witte mensen onvoldoende worden meegenomen in de bewustwordingsprocessen van racisme en discriminatie. Besluit: In hoofdstuk 1 “Solidaire stad met kansen voor iedereen” onder paragraaf “Antidiscriminatiebe- leid” de alinea op te nemen: “Samen met een maatschappelijke coalitie verzorgen we privilegetrainingen en bewustwordings- processen voor lokale organisaties die de werking van witheid en institutioneel racisme willen ver- duidelijken aan burgers c.q. hun achterban ”. Gemeente Amsterdam Status Verworpen Pagina 2 van 2 Indiener S.Y. Khan
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 410 Datum akkoord college van b&w van 9 mei 2017 Publicatiedatum 17 mei 2017 Onderwerp Beantwoording aanvullende schriftelijke vragen van het lid Van Osselaer van 15 maart 2017 inzake de overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In aanvulling op eerdere (aanvullende) schriftelijke vragen van D66 van 17 januari en 28 februari 2017 (nrs. 406 en 409), wil de fractie van D66 nog enkele aanvullende vragen stellen aan het college. Deze vragen zijn mede ingegeven door de vele gesprekken met erfpachters die de fractie van D66 heeft gevoerd in de afgelopen weken. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Osselaer, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende aanvullende schriftelijke vragen op zijn vragen van 17 januari en 28 februari 2017 gesteld: 1. In eerdere schriftelijke vragen vroeg D66 het college over de huidige praktijk van de vaststelling van de erfpachtgrondwaarde door deskundigen. Naast de (erfpacht)grondwaarde stellen de deskundigen ook een canonpercentage vast. De rekenkamer stelde in haar rapport over canonherzieningen uit 2012: “Structureel is het canonpercentage van de gemeente hoger dan dat van de deskundigen: Deskundigen gaan voor de berekening van het canonpercentage uit van de rente op kortlopende staatsleningen. De gemeente gaat uit van de rente op de langlopende staatsleningen. Deskundigen verminderen het canonpercentage met een afslag omdat de grond aan het eind van het tijdvak een restwaarde heeft.” a. Herkent het college deze conclusie over de periode tot 2012? Antwoord 1a Ja en nee. Voor een aantal taxatierapporten klopt bovenstaande samenvatting. Uit de 96 door de Rekenkamer onderzochte dossiers blijkt dat deskundigen in het merendeel van de rapporten tot een lager canonpercentage kwamen dan in de gemeentelijke aanbieding, maar niet in alle gevallen. Ook in latere jaren zijn er voorbeelden bekend waarin deskundigen een hoger canonpercentage hanteerden dan de gemeente. Van belang hierbij is dat de taxaties gemiddeld een jaar later plaatsvinden dan de gemeentelijke aanbieding. De afgelopen jaren liet de 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer As 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017 marktrente een dalende trend zien. Dus ten tijde van de taxatie was de marktrente doorgaans gedaald t.o.v. de marktrente ten tijde van de (eerdere) aanbieding. Verwacht mag worden dat de komende jaren de marktrente weer zal stijgen. Dat betekent dat veel toekomstige taxaties zullen plaatsvinden op een moment, dat de marktrente zich op een hoger niveau bevindt dan ten tijde van de aanbieding. Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat het canonpercentage bij deskundigen “altijd” lager zou liggen dan in gemeentelijke aanbiedingen. b. Herkent het college deze conclusie over de periode 2012 tot heden? Antwoord 1b Zie antwoord 1a. c. Is het correct dat in de berekeningen door Rebel van de toekomstige inkomsten uit voortdurende erfpacht, geen rekening is gehouden met het feit dat experts een lager canonpercentage toepassen? Antwoord 1c Bij de berekeningen van de inkomsten uit het huidige stelsel houdt Rebel nu een deskundigenafslag van 25% aan’. Deze deskundigenafslag is gestoeld op het verschil tussen de grondwaarde van de gemeente en de mening van deskundigen over de grondwaarde. Op deze manier is ook de deskundigenafslag van 13,6% in het rekenkameronderzoek bepaald en dat is de reden dat we de grondwaarde als verschil voor het bepalen van de 25% aanhouden. Canonpercentages verschillen door de tijd, van zowel deskundigen als ook van de gemeente. Een analyse van wat het verschil is als naar canonpercentage van deskundigen wordt gekeken en hoe zich dat zou verhouden tot Rebel heeft het college niet gemaakt. Zie ook antwoord 1a waarin ingegaan wordt op het effect van het feit dat taxaties later plaatsvinden dan aanbiedingen, in tijden met een dalende dan wel stijgende marktrente. d. Kan het college de berekeningen van de toekomstige inkomsten uit voortdurende erfpacht zo aanpassen dat hierin de lagere canonpercentages zoals toegepast door deskundigen (berekend volgens de methode van de Amsterdam School of Real Estate) tot hun recht komen? Antwoord 1d Zie 1c. 2. In de projecties van de inkomsten uit het voortdurende erfpachtsysteem zoals opgesteld door Rebel, is uitgegaan van een constante stijging van de huizenprijzen vanaf het huidige prijsniveau, dat zich op recordhoogte bevindt. Een belangrijke drijver van de recente prijsstijgingen is de extreem lage rente van de laatste jaren. Rebel heeft in haar berekeningen aangenomen dat de rente zal ! Bijlage 4 bij raadsvoordracht “Instemmen met het collegebesluit tot vaststelling van de Overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht” voor woonbestemmingen 2017” voor de gemeenteraad van 31 mei 2017. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng Lo Gemeenteblad Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017 normaliseren. Indien de rente normaliseert, kan dit ook een ‘normalisatie’ van de huizenprijzen tot gevolg hebben. a. Ziet het college ook het verband tussen de lage rente en de stijging in huizenprijzen? Antwoord 2a De gemeente kan de toekomstige waarde-ontwikkeling van woningen niet voorspellen. Het college is op de hoogte dat er veelal een verband wordt gezien tussen de hypotheekrente en de woningprijzen. Voor een deel is de huidige stijging van de woningprijzen reeds buiten de Overstapberekening gehouden, doordat de WOZ-2014 wordt gehanteerd, die inmiddels ca. 30% lager ligt dan de huidige woningprijzen. b. Kan het college laten doorrekenen wat de toekomstige opbrengsten van het voortdurende systeem zouden zijn als wordt uitgegaan van een normalisatie van de prijzen, bijvoorbeeld door aan te nemen dat de prijzen dalen tot het niveau 2014 voordat zij weer verder stijgen. Of door aan te nemen dat de prijzen dalen tot het gemiddelde niveau van de afgelopen 3 jaar, voordat zij weer verder stijgen op hun lange termijn groeilijn? Antwoord 2b Het college zou dit kunnen doorrekenen maar heeft dat niet gedaan. De rapportage van Rebel is bedoeld om twee systemen met elkaar te kunnen vergelijken en daarbij maakt het geen verschil of wordt uitgegaan van een normalisatie van de prijzen of een verdere stijging. De systematiek van Rebel is niet bedoeld om een voorspelling te doen van de werkelijke gemeentelijke inkomsten. 3. Inde Algemene Bepalingen 2000 staat onder artikel 11, lid 3, over de bepaling van grondwaarde bij canonherziening vermeld: “Bij de berekening van de grondwaarde wordt uitgegaan van: a de bij de aanvang van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen; b een redelijke toedeling van een deel van de gezamenlijke waarde van het perceel en de opstallen aan het perceel; c de onderhandse verkoopwaarde van normaal onderhouden percelen en opstallen in verhuurde of gebruikte staat.” De Belastingdienst hanteert ‘leegwaarderatio’s’ van 45-85% afhankelijk van de hoogte van huur of pachtinkomsten. Met deze ratio's wordt de gehele WOZ- waarde vermenigvuldigd om tot de waarde van een verhuurd of gebruikt goed te komen. In het voorstel voor de nieuwe wijze van grondwaardebepaling wordt gesproken over een depreciatiefactor van 10%. Deze 10% depreciatie op de grondwaarde wordt als volgt gemotiveerd: “Daarnaast is er bij een wijziging in het voortdurend erfpachtrecht een contractrelatie met de erfpachter waardoor de erfpachter geen reëel alternatief heeft anders dan voortzetting van het contract. Deze bestaande contractsituatie, coulance overwegingen en het bevorderen van het draagvlak van het erfpachtstelsel, zijn redenen om een depreciatie van 10% te hanteren... Met deze 10% depreciatie wordt, naast de compensatie voor het bestaande erfpachtrecht, ook het verschil in waarde tussen vol eigendom en erfpacht overbrugd.” 3 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng Lo Gemeenteblad Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017 a. De WOZ-waarde gaat uit van een leegwaarde, niet van gebruikte staat. Deelt het college dat de 10% depreciatie op de grondwaarde in het voorstel dient als compensatie voor andere zaken dan de verhuurde of gebruikte staat? Antwoord 3 Artikel 11.3.c. uit de AB2000 luidt als volgt: Artikel 11: Wijzigingen in de erfpacht bij het einde van het tijdvak Lid 3. Bij de berekening van de grondwaarde wordt uitgegaan van: Sub a. de bij de aanvang van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen; Sub b. een redelijke toedeling van een deel van de gezamenlijke waarde van het perceel en de opstallen aan het perceel; Sub c. de onderhandse verkoopwaarde van normaal onderhouden percelen Artikel 11.3.c. is van toepassing bij canonherzieningen aan het einde van het tijdvak, zowel voor woningen als voor niet-woonbestemmingen. Omdat dergelijke herzieningen bij de AB2016 niet meer aan de orde zijn (eeuwigdurend tijdvak) is dit artikel niet opgenomen in de AB2016. Ook is Artikel 11.3.c. geen goed vertrekpunt voor de waardebepaling voor het opvolgende eeuwigdurende tijdvak. Alvorens dit toe te lichten is eerst artikel 11 lid 1 onder a uit de AB2000 van belang. Hierin staat dat bij de berekening van de grondwaarde moet worden uitgegaan van de bij aanvang van het nieuwe tijdvak toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen. Een onderdeel van de bijzondere bepalingen is de bestemming. De bestemming zoals opgenomen in de erfpachtakte is dus het uitgangspunt bij het berekenen van de nieuwe grondwaarde en dus de nieuwe canon. Daarnaast is door de toepasselijke algemene bepalingen de opeenvolging van voortdurende erfpachttijdvakken uitgangspunt en niet van overstap van een voortdurend naar een eeuwigdurend erfpachtrecht. Het onderscheid dat in artikel 11.3.c. wordt gemaakt tussen de “verhuurde staat” en “gebruikte staat” heeft ook een relatie met de bestemming: e Als in de erfpachtakte de bestemming ‘huurwoning ’ is opgenomen wordt bij de berekening uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde van normaal onderhouden percelen en opstallen in verhuurde staat. e Als in de erfpachtakte de bestemming ‘koopwoning’ is opgenomen wordt bij de berekening uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde van normaal onderhouden percelen en opstallen in gebruikte staat. Met andere woorden, voor de waardebepaling van woningen kan sprake kan zijn van twee situaties. Een waarde in verhuurde en een waarde in gebruikte staat. Deze bepaling is voor het eerst is opgenomen in de AB 1994. Als redengeving is in de raadsvoordracht van 24 maart 1993 de volgende toelichting opgenomen: “Belangrijke verschillen met de AB 1966 betreffen de waarderingsvoorschriften. Tot nu toe is bij canonherziening de staat van onderhoud waarin de opstal verkeert, van grote invloed op de waardering. Identieke erfpachten die slechts verschillen voor 4 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng Lo Gemeenteblad Datum 17 mei 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017 wat de staat van onderhoud van de opstal en het perceel betreft, worden door deskundigen verschillend gewaardeerd. Via de waarderingsvoorschriften wordt dit niet gewenste onderscheid uitgesloten.” Overigens is dit artikel in de AB2000 ook van toepassing op niet- woonbestemmingen. Als er een leegstaand kantoor in de CHET komt, wordt de waarde van het pand berekend op basis van een normale verhuurde kantoorbestemming en niet op basis van de daadwerkelijk op dat moment gegenereerde huurinkomsten. Voor dit soort situaties is artikel 11.3.c van de AB2000 bedoeld. Antwoord 3a De grondwaardecommissie heeft geadviseerd dat de WOZ-waarde een goede indicatie is van de marktwaarde en deze als geschikt vertrekpunt te zien bij de residuele methode van grondwaardebepaling. De WOZ wordt daartoe verlaagd met de herbouwkosten om tot de grondwaarde te komen. Vervolgens wordt de grondwaarde met 10% depreciatie verlaagd. De 10% depreciatie is een afslag die voortkomt uit het feit dat er sprake is van een bestaande erfpachtrelatie. b. Welke mogelijkheden ziet het college om een leegwaarde ratio toe te passen, zoals ook de belastingdienst dit doet? Antwoord 3b De leegwaarderatio is door de Belastingdienst in 2010 geïntroduceerd voor geheel Nederland om voor woningen in verhuurde staat tot een aan de WOZ gerelateerde waarde te bepalen die rekening houdt met de waardedrukkende werking van verhuur volgens een eenvoudige en betrouwbare methode. De ratiopercentages waarmee de waarde wordt bepaald zijn gebaseerd op modelberekeningen en analyse van transacties die de Belastingdienst samen met externe waardedeskundigen heeft uitgevoerd. De leegwaarderatio zou kunnen worden gebruikt om het effect van de waardedaling als gevolg van de verhuurde staat van een woning te bepalen. Het college hanteert voor deze afslag een percentage van 5%. Het college heeft voor de onderbouwing van deze afslag gebruik gemaakt van een in opdracht van de gemeente uitgevoerde (vertrouwelijke) analyse van de huurmarkt door Jacobus Recourt (2015). Het belangrijkste verschil tussen de twee systematieken is dat: a. de 5% een generieke afslag is ter bepaling van de eeuwigdurende erfpachtgrondwaarde van een huurwoning een specifiek voor Amsterdam bepaald percentage op basis van het onderzoek van Jacobus Recourt, terwijl b. de leegwaarderatio geldt ter bepaling van de waarde van huurwoningen ten behoeve van belastingaangiften op basis van de verhouding tussen de actuele huuropbrengsten en de WOZ-waarde. De leegwaarderatio is uitsluitend van toepassing bij de waardering van huurwoningen t.b.v. de heffing van inkomstenbelasting (jaarlijks, box 3) dan wel erf- of schenkingsrecht (eenmalig bij verkrijging). Een dergelijke fiscale waardebepaling hoeft slechts en marge te corresponderen met de tijd- en plaatsgebonden economische werkelijkheid. Dat geldt met name waar belastingheffing is gebaseerd op forfaits of wetsficties die landelijke werking 5 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer As 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 15 maart 2017 moeten hebben. Gemiddeld genomen zou in Amsterdam dit percentage op 25% uitkomen. De percentages van de leegwaarderatio gegeven hun fiscale achtergrond en toepassingsgebied voor heel Nederland niet specifiek geschikt voor de Amsterdamse situatie. Het college heeft er eerder voor gekozen meer uit te gaan van het specifiek voor de Amsterdamse huurmarkt bepaalde percentage op basis van het onderzoek van Jacobus Recourt. Het college is van mening dat moet worden uitgegaan van een reële afslag voor erfpachtrechten met de bestemming verhuur. Het onderzoek van Jacobus Recourt is specifiek op Amsterdam gericht en van recente (2015) datum. De methode van de Belastingdienst heeft een ander doel en sluit niet aan bij de Amsterdamse werkelijkheid. Om die reden vindt het college de methode ongeschikt om als afslag te gebruiken voor woningen met de bestemming huurwoning. c. Welke correctiefactor, of welk stelsel van factoren, acht het college hiervoor geschikt? Acht het college het correct om hier de factoren van de belastingdienst op van toepassing te laten zijn? Waarom wel/niet? Antwoord 3c Het college ziet geen noodzaak tot een correctiefactor anders dan de afslag van 5% in het geval van een verhuurde woning d. Welke andere gangbare correctiefactoren zijn er in de markt? Acht het college deze van toepassing? Waarom wel/niet? Antwoord 3d Het college kent geen andere correctiefactoren. e. Zou zo'n correctiefactor in de opvatting van het college moeten worden toegepast op de gehele WOZ-waarde om te komen tot de waarde van grond en opstal in gebruikte staat en dat daarna op de grondwaarde nog een depreciatie zou moeten worden toegepast voor de bestaande contractrelatie en het waardeverschil tussen vol eigendom en erfpacht? Waarom wel/niet? Antwoord 3e Het college is van mening dat het advies van de Grondwaardecommissie op dit punt helder is. De WOZ is door de Grondwaardecommissie geadviseerd als goede waarde voor de marktwaarde van de woning. Het college houdt daar aan vast. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 6
Schriftelijke Vraag
6
train
VN2023-021049 G Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare emeente ' ' Dienstverlening % Ruimte en Groen, Water M OW % Amsterdam Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023 Ter advisering aan de raad Portefeuille Dienstverlening Agendapunt A Datum besluit College van B en W 19 september 2023 Onderwerp Vaststellen Legesverordening Amsterdam 2024 De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren: 1. de Verordening op de heffing en invordering van leges 2024 (Legesverordening Amsterdam 2024) vast te stellen zoals opgenomen in de bijlage, en kennis te nemen van de toelichting zoals opgenomen in de raadsvoordracht. Wettelijke grondslag e Artikel 216 van de Gemeentewet bevat de bevoegdheid van de gemeenteraad om belastingverordeningen vast te stellen. e Artikel 229 van de Gemeentewet is de wettelijke basis voor de Verordening op de heffing en invordering van leges. Op grond van dit artikel kan een gemeente onder andere rechten heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Onder rechten worden mede verstaan de leges. e De artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet bepalen dat een burgemeester of gezaghebber rechten kan heffen voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een reisdocument. e Artikel 156 van de Gemeentewet maakt mogelijk dat de raad de bevoegdheid tot aanpassing van de legesverordening onder strikte voorwaarden kan overdragen. Bestuurlijke achtergrond Het wettelijke vitgangspunt (Gemeentewet) is dat de leges niet meer dan 100% kostendekkend mogen zijn. Een overzicht van de kostendekkendheid van de leges is opgenomen in de begroting in de paragraaf Lokale heffingen. In de commissie Kunst, Democratisering en Diversiteit van 2 juni 2021 is het beleidskader Leges gedeeld met daarin de vitgangspunten en uitleg van de legesverordening en de tarieventabel. Reden bespreking De legesverordening wordt tegelijkertijd met de Begroting behandeld in de raad en voorafgaand besproken in alle betrokken commissies. De behandeling vindt plaats in verschillende commissies omdat de tarieven van de verschillende onderdelen vit de legestabel onder diverse portefeuilles & begrotingsprogramma’s vallen. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.5 1 VN2023-021049 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare i i Amsterd Dienstverlening % materdam Ruimte en Groen, Water M OW Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023 Ter advisering aan de raad n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies Commissie Financiën, Kunst en Diversiteit (FKD) e Leges Ha Informatie, H2 Burgerzaken, H4 Omgevingswet - Specifiek Milieubelastende Activiteiten, paragraaf 6.5 Evenementen en Ha1 Algemene bepalingen e Portefeuilles ‘Dienstverlening’, ‘Evenementen’, ‘Deelnemingen (Omgevingsdienst)' Commissies Ruimtelijke Ordening (RO), Woningbouw en Volkshuisvesting (WV), Duurzaamheid en Circulaire economie (DC) e Leges H3 Dienstverlening en besluiten in het kader van de Omgevingswet * Portefeuilles ‘Ruimtelijke Ordening’, ‘Woningbouw’, ‘Volkshuisvesting’ en ‘Duurzaamheid’ Commissie Algemene Zaken (AZ) * Leges H6 (m.u.v. paragraaf 6.4 & 6.5) Horeca, Kansspelen, Prostitutie, Activiteiten op de Openbare Weg, Milieu * Portefeuille ‘Openbare Orde en Veiligheid’ Commissie Sociaal, Economische Zaken en Democratisering (SED) * Leges paragraaf 6.4 Winkeltijdenwet en paragraaf 7.4 Ambulante Handel * Portefeuille ‘Economische Zaken’ Commissie Mobiliteit, Openbare ruimte en Water (MOW) * Leges Hz, paragrafen 7.1-7.3 Vergunningen Openbare Ruimte, H8 Verkeer en Vervoer en Hg Binnenwater * Portefeuilles ‘Openbare Ruimte en Groen’, ‘Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit‘en ‘Water’ Commissie Onderwijs, Zorg en Armoedebestrijding (OZA) e Leges Hio Kinderopvang * Portefeuille ‘Onderwijs’ Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.5 2 VN2023-021049 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare Dienstverlening % Amsterdam % Ruimte en Groen, Water Voordracht voor de Commissie MOW van 18 oktober 2023 Ter advisering aan de raad AD2023-072203 1. raadsvoordracht leges 2024 voor 8+gnov.pdf (pdf) AD2023-072205 2. Conceptbesluit Legesverordening Amsterdam 2024 1.0.docx (msw22) AD2023-072204 3. Legestabel 2024 met vergelijking tov 2023.pdf (pdf) AD2023-072206 Commissie MOW Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Directie dienstverlening, Sascha Verstegen, [email protected], 0610323558 Gegenereerd: vl.5 3
Voordracht
3
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 47 Publicatiedatum 30 januari 2019 Ingekomen onder Ingekomen op woensdag 23 januari 2019 Behandeld op woensdag 23 januari 2019 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid A.L. Bakker inzake het Strategisch Huisvestingsplan Sport (geen extra sportvelden in het Diemerpark) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Strategisch Huisvestingsplan Sport (Gemeenteblad afd. 1, nr. 4). Constaterende dat: — in het Diemerpark zeldzame dieren en planten voorkomen: — het Diemerpark de grootste biodiversiteit heeft van alle parken in Amsterdam; — groen goed is voor de gezondheid en het hitte-eilanden in stedelijke omgeving tegengaat. — Overwegende dat: — de flora en fauna in het Diemerpark hinder zullen ondervinden door de aanleg van extra sportvelden. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: geen extra sportvelden aan te leggen in het Diemerpark, in plaats daarvan voldoende sportvelden te realiseren op het strandeiland en het buiteneiland (IJburg tweede fase). Het lid van de gemeenteraad A.L. Bakker 1
Motie
1
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 5 april 2023 Ingekomen onder nummer 139 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Ernsting, Moeskops en Asruf inzake Help het openbaar vervoer! Onderwerp Help het openbaar vervoer! Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over Openbaar Vervoer Overwegende dat: -_ OV een van de belangrijkste publieke diensten is in het bieden van bewegingsvrijheid in duurzame steden -_ Te grote afhankelijkheid van publieke diensten aan de markt de uitoefening van die dienst kwetsbaar maakt Verzoekt het college van burgemeester en wethouders 1. Bijhet Rijk en de VRA aan te blijven dringen op een substantiële exploitatiesubsidie ter compensatie van achterblijvende reizigersaantallen 2. Het OV substantieel te helpen door er veel vaker vrij baan aan te geven, bijvoorbeeld op en voor kruispunten, zodat het OV een aantrekkelijker, sneller en efficiëntere dienstverle- ning kan bieden aan reizigers, binnen de beleidsdoelen voor veiligheid, leefbaarheid en voldoende ruimte voor voetganger en fiets. Indiener(s), Z.D. Ernsting Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 E.D.M. Moeskops M.F. Asruf
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 821 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Ingekomen op 9 oktober 2014 Ingekomen in raadscommissie ZS Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Amendement van het raadslid mevrouw Shahsavari-Jansen inzake de begroting voor 2015 (onderhoudsniveau stedelijke infrastructuur op niveau ‘verzorgd’. Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Overwegende dat: — de raad unaniem het amendement 457 op het coalitieakkoord (ambitieuze minimumnorm onderhoud openbare ruimte en stedelijke infrastructuur) heeft aangenomen met als dictum: “In overleg met de bestuurscommissies wordt een minimumnorm vastgesteld voor het onderhoud en het schoonhouden van de openbare ruimte, de wegen en andere stedelijke infrastructuur. Het streven daarbij is minimaal een verzorgd onderhoudsniveau”; — in de begroting 2015 nog onvoldoende middelen zijn opgenomen om de stedelijke infrastructuur te onderhouden op het niveau ‘verzorgd’, en nog onduidelijk is of er middelen zijn om de infrastructuur die voorheen onder verantwoordelijkheid van de stadsdelen viel te onderhouden op dat niveau; — de begroting 2015 voorziet in een onderhoud op het niveau ‘sober’, wat ten koste gaat van de kwaliteit en uitstraling van de openbare ruimte; — het uitvoeren van het coalitieakkoord extra financiële middelen vergt, Besluit: — de stedelijke infrastructuur van onder andere bruggen, sluizen, wegen, fietspaden, verlichting en kades vanaf 2015 te gaan onderhouden op het niveau ‘verzorgd’; — de € 1,3 miljoen per jaar die daarvoor nodig is in 2015 en 2016 incidenteel te dekken uit de ‘Reserve ambities coalitieakkoord’ (nr. 1019, pagina 477); — dit vanaf 2017 structureel te dekken door dit bedrag in mindering te brengen op de voorgestelde verhoging van het Kunstenplan; — te inventariseren wat de staat van onderhoud van de infrastructuur is die voorheen onder verantwoordelijkheid van de stadsdelen viel, alsmede wat er voor nodig is om de onderhoudsstaat daarvan minimaal op het niveau ‘verzorgd’ te krijgen en houden. Het lid van de gemeenteraad, M.D. Shahsavari-Jansen 1
Motie
1
discard
2905497 N% Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie TAR Duurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Duurzaamheid en Circulaire Economie Agendapunt 9 Datum besluit 8 februari 2022, college van B&W Onderwerp Raadsinformatiebrief Eerste periode aandeelhouderschap Westpoort Warmte De commissie wordt gevraagd Kennis nemen van de raadsinformatiebrief Eerste periode aandeelhouderschap Westpoort Warmte, met als belangrijkste punten: e Inhet afgelopen jaar heeft de gemeente als aandeelhouder ingestemd met tien investeringen voor de uitbreiding van haar netwerk en voor het verbeteren van de leveringszekerheid. Vanwege het ontbreken van een voltallige RvC lag dit aantal in deze beginfase hoger dan normaal. « Bij de toetreding tot WPW is ook afgesproken dat de directie in najaar 2021 een lange termijn strategie aan de aandeelhouders voor zou leggen. Deze ambitie bleek te hoog. Het college heeft ingestemd met een voorstel van de RvC om verschillende gespreksrondes te houden om voor einde 2022 te komen tot de verdere vitwerking van deze plannen. * Door de sterk stijgende energieprijzen was betaalbaarheid afgelopen jaar een extra belangrijk onderwerp in gesprekken met de onderneming en medeaandeelhouder. Met haar tarieven voor 2022 blijft WPW ver onder de door de ACM toegestane maximale bedragen. e Met de benoeming per 1 november van Hans Bolscher tot voorzitter van de RvC is deze raad compleet. e De gemeente blijft vooralsnog rechtstreeks geld vitlenen aan WPW. Wettelijke grondslag Artikel 169 van de Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond Gemeente Amsterdam is sinds 1 maart 2021 50% aandeelhouder van Westpoort WarmteBV. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Gegenereerd: vl.9 1 VN2022-005497 9 Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Ruimte en % Amsterdam Duurzaamheid % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Nee. Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam AD2022-025026 | Raadsinformatiebrief eerste jaar WPW.pdf (pdf) AD2022-019054 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Ruimte en Duurzaamheid, Sander Vester, 06 2304 5657, s.vester@® amsterdam.nl Directie Middelen en Control, Wouter Schut, w.schut@®amsterdam.nl Gegenereerd: vl.9 2
Voordracht
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad x Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 1233 Publicatiedatum 13 november 2015 Ingekomen onder AW Ingekomen op donderdag 5 november 2015 Behandeld op donderdag 5 november 2015 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Groot Wassink, Moorman, Peters, Van Lammeren en Shahsavari- Jansen inzake de toekomstige samenwerking met Tel Aviv en Ramallah (militair-industrieel complex en de defensie-industrie). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de toekomstige samenwerking met Tel Aviv en Ramallah (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1177); Overwegende dat: — het college het voornemen heeft met Tel Aviv een samenwerking aan te gaan met een economische insteek; — deze samenwerking vorm zal krijgen in verschillende samenwerkingsprojecten, onder andere gericht op startups; — het college zich ‘niet wil verbinden aan het beleid van Israël’; — het college erkent dat er een verbondenheid is tussen Israëlische startups en het Israëlische militair-industrieel complex in het algemeen en de defensie- industrie in het bijzonder; — het onwenselijk is dat Amsterdam zich in welke vorm dan ook daarmee verbindt. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: er voor te zorgen dat in de projecten niet wordt samengewerkt met partijen die een band hebben met het Israëlische leger en/of het Ministerie van Defensie. De leden van de gemeenteraad B.R. Groot Wassink M. Moorman D.W.S. Peters J.F.W. van Lammeren M.D. Shahsavari-Jansen 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1425 Behandeld op 16 en 17 december 2020 Status Ingetrokken en vervangen door 1425 accent Onderwerp Motie van het lid Taimounti inzake de Begroting 2021 (jaarlijkse streefwaarden kinderarmoede). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2021. Constaterende dat - Het kabinet de concrete ambitie heeft uitgesproken om het percentage kinderarmoede terug te brengen van 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030; -__ Het kabinet daarvoor adviseert om streefwaarden te gebruiken om kinderarmoede te meten en maatregelen te nemen om kinderarmoede te verminderen; -__ Inmiddels 17,1% van de Amsterdamse kinderen opgroeien in armoede, hetgeen bijna een verdubbeling is van het percentage van 2015. Overwegende dat - Het tegengaan van kinderarmoede één van de ambities is van het coalitieakkoord; - Het opstellen van jaarlijkse streefwaarden inzichtelijk maakt hoe de strijd tegen kinderarmoede zich ontwikkelt en de raad helpt om het college verantwoordelijk te houden voor het beleid. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Jaarlijkse streefwaarden op te stellen om kinderarmoede tegen te gaan en tegen 2030 in lijn te brengen met de landelijke doelstelling van 4,6%. Het lid van de gemeenteraad M. Taimounti 1
Motie
1
train
ME en Agenda vergadering Stadsdeelcommissie x Nieuw-West Commissiezaal Plein 40-45, nr. 1 x 19 april 2022 Start om 19.30 uur Vergadering Stadsdeelcommissie Voorzitter SDC: Pieter Nijhof Secretaris SDC: Caner Duman 1. Opening 2. Vaststellen Reglement van Orde 3. Mededelingen 4. Adviesaanvraag Investeringsnota Thomas à Kempislocatie 5. Ontwerp Openbare Ruimte Reimerswaalbuurt 6. Insprekers 7. Mondelinge vragen 8. Ingekomen stukkenlijst 9. Sluiting Mocht u willen inspreken dan kunt u zich tot maandag 12.00 vur aanmelden via [email protected] Dit is een conceptagenda. De agenda kan wijzigen. De meest actuele versie kunt u vinden op: https://nieuw-west.notubiz.nl/
Agenda
1
discard
X Gemeente X Amsterdam % aardgasvrij gebouwde omgeving en nieuwbouw vorderingen van afgelopen periode datum: 2 november 2021 door: Ruimte en Duurzaamheid & Grond en Ontwikkeling Inhoud 1 Inleiding... … neer eener rr eneneever eenden vereende ver ndedeerer eenen eeereervennden verende 2 Algemeen … neen eerereeneeesereendeenerverndeneevereeeenenereeevedeneerreendedeerveerdeeeren vereen  2.1 Aandeelhouderschap Westpoort Warmte …… nonnen senerennereeersenven eeens ener nd 2.2 Geothermie … … nonnen eneenerenvene rsr enenenneneenevenveversene neven enennveneeve recen eenne eneen 2.3 Lage Temperatuur Warmte / Aquathermie … nnen erneer eenen eener  2.4 Landelijke ontwikkelingen … nnen ener enneereeersenneen eeens venere venen enven eeen 3 Bestaande Bouw …… eer eeeenenereeneeeneeeererddeeeer eenden eerervendneeeereendvenver ern Ó 3.1 Gevolgen corona … nanne onenennreenen enen eneensnerdnereernnverder eneen sneer serene eerdere 3.2 Buurtgericht werken … nnen senensenere eener ennserevenrrennsenenver rene senvers eenen vendere ener Ó 3.3 City Deal. … nn enereeeerenenvenenrenernereneenersenenveneeneennereneenerveendereerevernerereverseenveneen overveen TÔ 3.4 Duurzaam herstel en warmtemotof … … eee vee onee enven even evereveeerverrverenee erve renee | 3.5 Klimaatfonds … venen enerenserrvereverenvernverdeer snee rveersvereneereeerseeereeere eenen evene 2 3.6 Subsidieregeling Amsterdam Aardgasvrij.… … neen sennerennereeeeerennvern eenen ener 1 3.7 Gemeentelijke huisvestingspanden en gemeentelijke sportvoorzieningen … …… 13 3.1 Bestuurlijke besluitvorming … … nnen ennen sennveneenere ennen eneen vennen eneen 1À 4 Nieuwbouw en gebiedsontwikkeling … seen reen vereerden ver eenen 1D 4,1 Voortgang lage temperatuur … … eneen ener enneeneeer server eeens envern eenen veerde |D 4,2 Vervolg acties … …… nn nnerener seren venae eeens ennven eener enveere vennen eenen severe vennen TÔ 4,3 Verdere belemmeringen … … nn nnrenneere venen ennen eeens vereren vendere eneen HÀ 4,4 Welke projecten gebiedsontwikkeling zijn onomkeerbaar geen LTW? …… ne 18 5 Bijlage A: Update City Deal buurten … … eeen eeeeeneeerreeneneerer eender |Q 6 Bijlage B: Overzicht bestuurlijke besluitvorming … … vereen ereen eener 20 2 1 Inleiding De energietransitie is een van de grote opgaven van deze tijd. Voor de wereld, voor het land, voor Amsterdam. Middels de jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Routekaart Klimaatneutraal 2050 (Klimaatrapportage 2021) werd de gemeenteraad in het tweede kwartaal van 2021 separaat geïnformeerd over de vorderingen om de stad in 2050 klimaatneutraal te krijgen. Hierin werd ook aan de hand van een aantal indicatoren gerapporteerd over de voortgang van het aardgasvrij maken van de stad en over het energiezuinig maken van alle gebouwen. Onderdeel van die energietransitie is de opgave om de bestaande gebouwen in de stad in 2040 aardgasvrij te hebben. Om dit mogelijk te maken heeft de gemeente het aardgasvrij-programma opgezet. De gemeente kan het niet alleen. Samenwerken met alle relevante partijen is een cruciaal element van de werkwijze van dit programma. Zo werken we met onze Naar een stad zonder aardgas-City Deal partners (o.a. woningcorporaties, Liander, Vattenfall, Waternet) onverminderd samen verder aan het onderzoeken en implementeren van betaalbare, duurzame, gedragen en transparante alternatieven voor aardgas in Amsterdam, met nadruk op de bestaande bouw. Naast de bestaande stad, dient ook alle nieuwbouw aardgasvrij te zijn. Die opgave kent een geheel andere dynamiek dan de bestaande bouw. Bij nieuwbouw is er een wettelijke plicht om te bouwen zonder aardgas — dit in tegenstelling tot bestaande bouw waar gebouweigenaars juist onverkort een wettelijk recht hebben om op aardgas aan te sluiten. Dit betekent niet dat er geen omkijken is naar nieuwbouw. De grootste uitdaging daar is om gebouwen aan te laten sluiten op energievoorziening die het beste past bij het gebouw en omgeving. De gemeentelijke wens is hier met name om ontwikkelaars bij nieuwbouw op lage temperatuur warmte (LTW) aan te laten aansluiten. Ondanks de verschillende dynamiek, werkt de gemeente op beide sporen aan hetzelfde doel: een klimaatneutrale stad in 2050. Daarom belicht deze notitie de vorderingen van afgelopen periode op beide sporen. Voorheen gebeurde dat separaat. Voor de bestaande bouw in de updatebrieven aardgasvrij. Daarvan zijn er tot nu toe zeven verschenen. Hoofdstuk 3, bestaande bouw, is te zien als een nieuwe updatebrief. Deze behandelt de periode vanaf voorjaar 2021. Bij nieuwbouw is geen reguliere update-systematiek. Het informeren van de gemeenteraad gebeurde aan de hand van specifieke besluiten betreffende het onderwerp. Hoofdstuk 5 beslaat een ruimere periode, namelijk de huidige collegeperiode. Zoals aangegeven in de inhoudsopgave, zal deze notitie na een algemeen deel eerst de gebeurtenissen betreffende bestaande bouw toelichten. Daarna volgt een deel over nieuwbouw en gebiedsontwikkeling. 3 2 Algemeen In dit hoofdstuk worden ontwikkelingen belicht die op zowel nieuwbouw als op de bestaande stad betrekking hebben. 2.1 Aandeelhouderschap Westpoort Warmte Sinds 1 maart is de gemeente rechtstreeks aandeelhouder in Westpoort Warmte BV (WPW). Hierover is de gemeenteraad uitgebreid geïnformeerd, inclusief de afspraken die zijn gemaakt met medeaandeelhouder Vattenfall over de kaders die we hebben meegeven aan de directie. WPW is actief bij zowel de bestaande stad als bij nieuwbouw. Binnenkort zal het college een aparte brief sturen aan de gemeenteraad om de ontwikkelingen sindsdien te delen. 2.2 Geothermie Geothermie, ook wel aardwarmte genoemd, kan bij geschiktheid van de ondergrond bijdragen aan verduurzaming van warmtenetten in Amsterdam. De gemeente, de provincie Noord-Holland, Vattenfall, en Eneco hebben daarom gezamenlijk een opsporingsvergunning voor geothermie (aardwarmte) aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Met de aanvraag willen we zeker stellen dat de ontwikkeling van aardwarmte in deze regio op een voortvarende en tegelijk ook veilige, duurzame en betaalbare wijze plaatsvindt. Energiebeheer Nederland brengt op dit moment de geschiktheid van de ondergrond in de MRA in kaart. Ook in Amsterdam is en wordt onderzoek gedaan. Begin 2022 komt de data van het onderzoek beschikbaar. De resultaten van de interpretatie van deze data volgen tegen de zomer van 2022. Op basis van de uitkomsten van het seismische onderzoek worden in 2023 aanvullende proefboringen uitgevoerd. Hierna komt er meer zekerheid over de daadwerkelijke potentie van aardwarmte in Amsterdam en kan er gericht gezocht worden naar mogelijke aardwarmtelocaties in de stad en in de regio. Als de ondergrond geschikt blijkt, start er een uitgebreide ontwerp-, vergunnings- en aanbestedingsfase. Mogelijk kan in 2027 gestart worden met het installeren van de boorputten. Vanaf 2029 zou dan aardwarmte geleverd kunnen worden voor verwarming van de gebouwde omgeving. 2.3 Lage Temperatuur Warmte / Aquathermie Om de lage temperatuur warmte-opgave (LTW) voor de stad effectief en efficiënt op te pakken, onderzoeken de directies R&D, G&O, IB en Waternet een gezamenlijk LTW-programma tot en met de komende collegeperiode (2022-2025). Het LTW-programma moet LTW-projecten in de 4 stad beter borgen en helpen realiseren door deze voor te bereiden, afspraken met marktpartijen te maken en te beheren, door project overstijgende knelpunten op te lossen en relevant beleid op te stellen en door kennis op te bouwen. De in de zevende updatebrief aardgasvrij aangekondigde onderzoeksfase heeft geresulteerd in een toekomstbeeld over de gemeentelijke rol in de lage temperatuur warmteketen. Als eerste stap op weg naar een professionele invulling van deze rol wordt een programma LTW voorbereid. Naar verwachting wordt dit programma in einde 2021 ter besluitvorming voorgelegd aan het college. Daarna wordt de gemeenteraad nader geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van deze notitie gaat over LTW in de nieuwbouw en gebiedsontwikkeling. Daarnaast wordt, los van het LTW-programma, aan meerdere LT-projecten voor de bestaande bouw gerekend, getekend en georganiseerd. Bijvoorbeeld op basis van aquathermie voor het Wilhelmina Gasthuis terrein, voor het De Mirandabad + Rivierenhuis en voor Artis en enkele nabij gelegen grote partijen. 2.4 Landelijke ontwikkelingen Afgelopen negen maanden zijn op landelijk niveau geen grote beleidsontwikkelingen geweest. Dit komt met name door de verkiezingen en de langdurige formatieperiode daarna. Het warmte- dossier was daarin controversieel verklaard. Over het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW, vaak ook genoemd de Warmtewet 2.0) is niet veel nieuws bekend sinds de 7° updatebrief. Er is in ieder geval nog geen voorstel waar alle stakeholders tevreden mee zijn. Deze wet zal zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw gevolgen hebben. Invoering in 2022 lijkt niet realistisch. Over de nieuwe wet met werktitel Wet wijkgerichte aanpak is eveneens niets nieuws bekend. Samen met de Energiewet en de Omgevingswet kan de gemeente met deze wet regie voeren op de transitie naar een duurzame energievoorziening die aardgasvrij is. Dit pakket aan wetgeving voorziet verder in de toepassing van lokale en duurzame energiebronnen, en regelt duurzame stroomvoorziening voor de mobiliteit in buurten. Bij de in februari verstuurde reactie op het wetsvoorstel Energiewet roept het college het kabinet op om haast te maken dit instrumentarium op orde te krijgen. Meer specifiek voor de bestaande bouw is een derde en laatste ronde van het programma proeftuinen aardgasvrije wijken. BZK opende deze dit najaar. Dit programma heeft tot doel te leren over inrichten en opschalen van de wijkgerichte aardgasvrijtransitie-aanpak. Gemeentes en ministeries wisselen hiertoe veel ervaringen met elkaar uit en trekken soms gezamenlijk op bij specifieke vraagstukken. In de eerste twee rondes was Amsterdam uiterst succesvol. Voor de Van der Pekbuurt en het Wilhelmina Gasthuisterrein zijn bij elkaar € 14 miljoen extra Rijksmiddelen verkregen. Voor de derde ronde wordt samen met Eigen Haard en Waternet / Amstel Gooi- en Vechtstreek gewerkt aan een aanvraag voor de aanleg van een vijfde generatie warmtenet dat gebruik maakt van warmte uit de Amstel. Hiermee kunnen het De Mirandabad (380 weg) en het Rivierenhuis (320 sociale huurwoningen) duurzaam verwarmd worden. Over de uitkomst van deze aanvraag zal het college de raad informeren. 5 3 Bestaande bouw Dit hoofdstuk bevat wat voorheen in de (achtste) updatebrief over de strategie Naar een stad zonder aardgas zou zijn opgeschreven. Het informeert over de ontwikkelingen van de afgelopen negen maandendie betrekking hebben op het aardgasvrij programma voor de bestaande stad en geeft een blik vooruit op de geplande activiteiten. In bijlage A staat voor elk van de dertig buurten waar het aardgasvrij programma actief is de status. Zoals afgesproken wordt hierbij gerefereerd aan de fases van het Wijken Aardgasvrij Maken! (WAMI) proces. 3.1 Gevolgen corona Draagvlak bij bewoners een cruciaal element voor het welslagen van de aardgasvrijtransitie. Informatieavonden en participatie draaien om rechtstreeks contact met burgers. Dit kon lange tijd niet in de reguliere vorm georganiseerd worden. Informatieavonden voor en bijeenkomsten met bewoners werden online georganiseerd. De digitale opkomst is goed. Hiermee bereiken we nieuwe doelgroepen. Een aandachtspunt blijft dat we kwetsbare en minder digi-vaardige bewoners moeilijker bereiken. Stichting WOON ondersteunt in alle buurten waar we actief zijn alle bewoners bij hun vragen. Gelukkig kon in september Karel, de aardgasvrij bus weer van stal gehaald worden. In de Molenwijk zijn weer de eerste live informatiebijeenkomsten gehouden. De uitvoering van graaf- en aanlegwerkzaamheden ondervindt minimale hinder van de pandemie. Op een enkele plek zijn de inpandige installatiewerkzaamheden vertraagd vanwege de 1,5 meter regels. 3.2 Buurtgericht werken Het proces om de aangewezen City Deal-buurten aardgasvrij te maken is ook nog steeds in volle gang. De ambtenaren van Ruimte en Duurzaamheid werken samen met de City Deal partners en intern met de stadsdelen, Stadsregie, V&OR en het Ingenieursbureau. Uitgangspunten hierbij zijn afstemmen en samenvoegen van activiteiten (werk-met-werk maken) en zo bijvoorbeeld overlast minimaliseren, doorlooptijden verkorten en kosten besparen. Bij alle buurtgerichte trajecten coördineren de gemeentelijke aardgasvrij regisseurs de te maken afspraken tussen de vele betrokken stakeholders (warmteleverancier, gebouweigenaars / coöperaties, Liander, etc) en zijn zij eindverantwoordelijk voor een goed doorlopen participatieproces in de buurten. Met het vaststellen door de gemeenteraad van de Transitievisie warmte (Tvw) in september 2020 is de voorkeurstechniek voor een buurt bepaald. Zoals toen ook besproken, is het raadzaam aan de start van een buurtproces nog eens goed eventuele alternatieven tegen het licht te houden. Bijvoorbeeld vanwege een grote verscheidenheid in het vastgoed van een buurt. En om het door bewoners gewenste handelingsperspectief te vergroten. Daarbij gebruiken we een totale ketenkostenberekening (TKK). De TKK brengt o.a. financiële en duurzaamheidsverschillen tussen 6 diverse oplossingen in kaart. Voor alle betrokkenen maakt dit een afweging van verschillende technieken mogelijk. Ook als een buurt een aanzienlijke portie nieuwbouw krijgt naast de reeds bestaande bouw of indien een collectief bewoners een andere techniek wil dan de Tvw- voorkeurstechniek, wordt nader onderzoek gedaan middels een TKK. In de investeringsnota's die de gemeenteraad op een later moment bij besluitvorming over subsidie voor buurten zal ontvangen, zijn de uitkomsten van uitgevoerde TKK's samengevat. De communicatie over de energietransitie van de gebouwde omgeving is voornamelijk ingericht ter ondersteuning van het intensieve buurt-voor-buurt participatietraject. In de participatie ligt, mede dankzij de keuzevrijheid die woning- en gebouweigenaren nog altijd hebben, de focus op het verkrijgen van medestand bij eigenaar-bewoners voor de best betaalbare oplossing voor hun buurt. Het betrekken van de huurders is de primaire verantwoordelijkheid van de gebouweigenaars. Zo richten de woningcorporaties zich op het medestand verkrijgen bij hun huurders, die op hun beurt ondersteund kunnen worden door stichting WOON — die daarvoor door de gemeente gesubsidieerd wordt. Samen met hen en bewonersplatforms als Hart voor de K-buurt, participatiebureaus als Buurkracht, netwerkorganisaties als 02025, bewonersgroepen, huurcommissies, sleutelfiguren, koplopers en geïnteresseerde Amsterdammers, werken we aan de Amsterdamse energietransitie van de bestaande woningvoorraad in de stad. Dit sociaal maatschappelijke spoor van de energietransitie geeft buurtbewoners vrijwillig een stem in het proces naar aardgasvrij. Vrijwillig, omdat niet iedereen mee wil of kan praten en juist zeer laagdrempelig omdat de energietransitie van iedereen is: mensen zullen het merken in hun dagelijks leven, hun huis, hun buurt. De impact die dit heeft op bewoners maakt de energietransitie niet alleen een technisch-economische uitdaging, maar net zoveel een sociaal-maatschappelijke. Om Amsterdammers continu uit te dagen na te (blijven) denken over wat de energietransitie voor hen persoonlijk betekent of binnenkort gaat betekenen, wordt er naast de intensieve, bovengenoemde buurtgerichte communicatie- en participatie ook stadsbreed gecommuniceerd over de energietransitie. Dit gebeurt aan de hand van de actualiteit via de kanalen Duurzaam020, gemeentelijke website en Twitter. Qua stadsbrede participatie is vanuit team Democratisering de leerkring Samen aan kop gestart. Daarin leren koplopers en ambtenaren met en van elkaar, hoe we samen sneller vooruitkomen. We zien dat afgelopen negen maanden een aantal buurten de stap in het WAMI-proces heeft gezet van haalbaarheidsfase naar de ontwerpfase. De daarop volgende stap van de ontwerpfase naar de uitvoeringsfase bleek echter ook deze keer weer taai. Zo is het opvallend dat, ondanks alle inspanningen, het aantal woningen waar de uitvoering is gestart of die aardgasvrij zijn opgeleverd niet is toegenomen. Daarvoor zijn een aantal redenen aan te voeren. e In bijvoorbeeld de Molenwijk loopt nu het traject waarbij de woningcorporatie instemming onder huurders gaat ophalen. Deze grote buurt bevindt zich daarmee (vertraagd) op de drempel van uitvoering. Hopelijk wordt binnenkort bekend dat de 900+ woningen de transitie in gaan. e In de Van der Pek schuift de grootste woningcorporatie mogelijk renovaties naar achter — wat gelijk gevolgen heeft voor aardgasvrij. Middels antwoorden op schriftelijke vragen van lid Naoum Néhmé is de gemeenteraad hierover op 28 april door wethouder Wonen geinformeerd. 7 e De beslissing om aardgasvrij te gaan is voor velen een grote stap. Enkele VvE's hebben besloten toch nog een paar jaar te willen wachten op een natuurlijk moment (vervanging CV) of hebben moeite om hun interne proces te regelen. Hoewel de financiën niet het obstakel zijn, kiezen zij er toch voor met de uitvoering nog even te wachten. e Tot slot was in de Wildeman enige vertraging bij de uitvoering vanwege corona. De veiligheidsregels compliceerden in sommige gevallen de transitie in bewoonde staat. De vooruitzichten zijn gelukkig goed. De warmtemotor (zie verderop) moet tienduizend woningen opleveren — waarvan voor de eerste paar duizend in 2022 een buurtuitvoeringsplan wordt opgesteld. Veel van de buurten die in het vizier zijn, zitten nu nog in het begin van het WAMI- proces. Het vele voorwerk van de warmtemotor betaalt zich dan uit middels een versnelling. Gegroepeerd per stadsdeel zijn de volgende activiteiten uitgevoerd. Nieuw-West Nadat in de gemeenteraad voor vier buurten in Nieuw-West een investeringsnota is vastgesteld, is de uitvoering in de Wildemanbuurt, Dobbebuurt, Reimerswaal- en Bernard Loderbuurt afgerond. Verder is de 2° fase van de Dobbe- en Wildemanbuurt in voorbereiding. Voor de Jacob Geelbuurt is een investeringsnota in de maak. Zo is voor de aanpak van de Burgemeester Röellstraat en aangrenzende buurten (Lodewijk van Deyssel en Dichtersbuurt) een TKK in de maak. Voor de Lodewijk van Deyssel is deze afgerond. Communicatie- en participatieactiviteiten in deze buurten zijn als volgt. In de Jacob Geel buurt zijn we in gesprek met een VvE en bouwen we, naast bewonersdialoog, aan een netwerk van maatschappelijke organisaties en scholen. Ook het Leger des Heils strijdt met ons mee. Ook in de Dobbebuurt ligt de focus dit jaar meer op het gesprek met ondernemers met of in vastgoed en hun rol en positie daarbij. Binnenkort volgt een grote informatiebijeenkomst voor VvE's. In de Wildemanbuurt is in de vernieuwingskrant de stand van zaken geschetst voor alle bewoners en als de kookgastransitie hier wordt gecontinueerd wordt eerst een buurtenquête gedaan. Noord In Noord zijn de projecten in zeer verschillende stadia. In de Gentiaanbuurt is de uitvoering gaande. In de Van der Pekbuurt, Banne-Noord, Molenwijk en Buikslotermeer-Noord zijn intensieve (on-derzoeks)trajecten met de vastgoedeigenaren (particulier en corporaties) doorlopen. Deze hebben tot doel om tot een preferente collectieve warmteoplossing te komen en (innovatieve) oplossingen te wegen op hun haalbaarheid. In alle vier de buurten is de haalbaarheidsfase afgerond of bijna afgerond. De komende periode wordt in de Molenwijk de preferente warmteoplossing als onderdeel van de renovatieplannen aan de huurders voor instemming voorgelegd. In de Van der Pekbuurt onderzoekt de corporatie de fasering waarin het aardgasvrij maken en renoveren van de buurt gaat plaatsvinden. In Banne-Noord start naar verwachting de 1° fase met een groot VvE-complex en volgen de corporaties na 2026. In Buikslotermeer-Noord zal de afronding van haalbaarheidsfase leiden tot een voorstel aan de regiegroep om te experimenteren met warmte uit riolering (rio-thermie). De komende maanden worden benut om investeringsnota's op te stellen; deze bieden de basis om te besluiten over onder andere de gebiedsgerichte subsidie voor gebouweigenaren. Communicatie- en participatieactiviteiten in Noord zijn als volgt. In de Molenwijk zijn samen met participatiebureau Buurkracht informatieavonden met VvE-bestuurders georganiseerd en is de 8 eerste editie van Energiekrant Molenwijk huis aan huis verspreid. Samen met stadsdeel Noord wordt versterkende social media ontwikkeld. Via social media en informatiebijeenkomsten werden bewoners in Banne-Noord op de hoogte gebracht van het buurtenergieproject. In voorbereiding op het buurtenergieproject hebben deze zomer vier woningen in de buurt model gestaan om een Energiebespaarrapport te maken. Bewoners konden hun woning aanmelden als modelwoning. Het rapport, dat inzoomt op isolatie, ventilatie, opwekenergie, de link tussen isolatieniveau en warmte-alternatief en financiering en kosten, is door het Regionaal Energieloket (REL) gemaakt. In de Van der Pek-buurt is een verduurzamingstraject voor woningeigenaren aangeboden in vijf informatieavonden samen met WOON en REL. Deze webinars zijn terug te vinden op de gemeentewebsite!. Verder wordt via telefonische belrondes gewerkt aan (de verhoging van awareness bij) een netwerk van ondernemers en particuliere verhuurders om aardgasvrij te worden. Zuidoost In Zuidoost wordt veel geïnvesteerd in de verkenningsfase en het betrekken van woningeigenaren en bewoners. Dit heeft een scherper beeld opgeleverd van de mogelijkheden voor een collectieve warmteoplossing per buurt en hoe woningeigenaren en bewoners over de mogelijke collectieve warmteoplossing denken. Ook bieden de verkenningen (middels o.a. TKK) zicht op de specifieke delen van buurten waar de gebouwtypologie vraagt om een warmteoplossing die afwijkt van de Transitievisie warmte. Bovendien komt er steeds beter zicht op de natuurlijk momenten van woningeigenaren om op een nieuwe warmtevoorziening over te gaan. Dat geldt ook voor de financiële impact die het aardgasvrij maken van de woning heeft en de mogelijke maatregelen die woningeigenaren daar aan voorafgaand kunnen nemen. Onderwerpen die ook spelen in Zuidoost zijn onder andere de isolatie van complexen waar bouwkundige gebreken leiden tot hoge energierekeningen (Reigersbos) of de kookgastransitie in de H-buurt. Verder heeft de gemeente vanuit het Rijk € 41 miljoen subsidie toegekend gekregen uit het Volkshuisvestingsfonds ten behoeve van Zuidoost. De subsidie valt onder het grotere Masterplan Zuidoost waarvan de doelen zijn de duurzame verbetering van de perspectief van de jeugd, veiligheid en leefbaarheid. Het is de verwachting dat het verbeteren van woningen (met middelen uit het Volkshuisvestingsfonds) een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid zal geven. Alle te verduurzamen woningen (appartementen, grondgebonden woningen) dienen een flinke energetische verbeteringen door te voeren. Denk aan minimaal drie labelstappen, naar tenminste label B. Dit gebeurt onder andere door isolatie van de buitenschil. In combinatie met isolatie wordt tevens het achterstallig onderhoud aangepakt. Er wordt gewerkt aan een aanpak waar eigenaren gestimuleerd worden om deze werkzaamheden aan de woningen te combineren met het aardgasvrij maken van de woning. Ongeacht of de eigenaren van de woningen kiezen om de stap naar aardgasvrij te maken, zullen de beter geïsoleerde woningen meer geschikt zijn voor de Energietransitie. De belangrijkste communicatie- en participatieactiviteiten in dit stadsdeel zijn als volgt. In de Venserpolder is, naast een tweetal online informatiebijeenkomsten, een meedenkgroep ontstaan na buurtonderzoek en een online startbijeenkomst. In januari worden huizen geschouwd op verzoek van deze meedenkgroep. Zij verzorgen zelf dat de buurt geïnformeerd wordt. In de K- ! Zie https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/duurzaam-amsterdam/aardgasvrij/aardgasvrije- buurten/pekbuurt/ 9 buurt, bestaande uit negen buurtjes, worden Amsterdammers gepeild qua informatiebehoefte en ondersteund met telefonische en online inloopspreekuren. We sluiten aan op de activiteiten van bewonersorganisatie Hart voor de K-buurt met de stand van zaken in de buurt, komende activiteiten, laagdrempelige informatie over aardgasvrij worden en ook bewonersgesprekken over social return in de buurtenergietransitie in samenwerking met City Deal-partner Vattenfall. Er was een online informatiebijeenkomst in Kantershof. In de H-buurt zijn de buurthuizen Handreiking en Casa Hofgeest met behulp van gemeentesubsidie voorzien van inductiekookplaten. Zij kunnen daar tijdens hun nieuwe inductiekookworkshops, aan de slag met het buurtkookboek (zie 7% updatebrief) met tips voor aardgasvrij koken dat vanaf begin juli dit jaar is verspreid. Bewonersinitiatieven Als een groep bewoners plannen ontwikkelt om hun buurt aardgasvrij te maken, worden zij daarbij door de gemeente ondersteund. Dergelijke particuliere initiatieven zijn op meerdere plekken actief. Bijvoorbeeld de Ketelhuis kopgroep van het Wilhelmina Gasthuis-terrein zette volgende belangrijke stappen voor de uitvoering van hun project. Zij hebben een technische partner geselecteerd en zijn gestart met het uitwerken van het technisch concept, verdere organisatie, businesscase en communicatie. In april dit jaar heeft de gemeenteraad daar extra geld voor beschikbaar gesteld. Ook in Middenmeer Noord gebeurt veel. Hier is de buurtcoöperatie MeerEnergie actief. De gemeente heeft samen met MeerEnergie en externe deskundigen een traject doorlopen waarin is verkend hoe het gebruik en beheer van het warmtenet door een buurtcoöperatie in Middenmeer eruit kan zien. Daar zijn vraagstukken behandeld als welke vorm moet een dergelijk buurtcoöperatie aannemen, hoe wordt deze succesvol en sluiten zoveel mogelijk buurtbewoners aan en hoe ziet de overdracht van het warmtenet aan buurtcoöperaties eruit. In Zuidoost ondersteunen we het onderzoek naar groengas of een Buurt Energie Systeem in Gaasperdam. Hetzelfde geldt voor particuliere eigenaren in Geerdinkhof en sinds kort ook Kantershof. Hier wil de buurtvereniging met kleine maatregelen starten om later een volledige warmtetransitie te ondergaan. Koplopersplatform 02025 heeft in overleg met de gemeente vijf beginnende buurtinitiatieven aangewezen om een jaar lang intensief te gaan begeleiden. Dat zijn Green Falcon (Noord), Oostpoort (Oost), Oostoever (Nieuw-West), Schinkelwarmte (Zuid) en W.E.N.S. (Nieuw-Sloten). 3.3 City Deal Afgelopen maanden is in de Amsterdamse City Deal de focus gelegd op hoe gezamenlijk te zorgen dat de planning en realisatie van het aardgasvrij maken van buurten goed kan worden georganiseerd. Van gemeente, netwerkbedrijf, energiemaatschappij tot woningcorporatie, particuliere eigenaar en bewoner, iedereen heeft zo zijn eigen agenda om investeringen te doen in de stad en werken op te pakken. Voor alle partijen is het heel waardevol om dat op elkaar af te stemmen. Hierdoor houden we de maatschappelijke kosten het laagst en blijft ook de overlast in de stad beperkt. Primair doen we dat door gezamenlijk te programmeren en een voortschrijdend vijfjarig werkpakket samen te stellen met wijken waar alle partijen aan de slag willen gaan. Dit heeft geleid tot een eerste pakket van 30 Amsterdamse Warmtemotor buurten, 2 renovatiebuurten en 8 particuliere initiatieven. Over hoe we tot dit pakket komen en hoe we de 10 realisatie verder vormgeven, hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt. We maken onderscheid tussen wijken met een meervoudige en een enkelvoudige (alleen aardgasvrij) opgave. Afhankelijk daarvan richten we proces en organisatie in waaronder de regierol van de gemeente, het instellen van een werkgroep AGV per buurt, het instellen van een integraal projectteam, de wijze waarop met de aannemer wordt samengewerkt, wat we hieruit leren en wanneer we evalueren en bijsturen. Amsterdamse City Deal partners hebben op verschillende manieren een bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van de gemeentelijke warmtestrategie ‘Warmte voor de Stad’. Langs drie ateliers — infrastructuur & bronnen, participatie en financieren — alsmede door deelname van verschillende experts in verschillende werkgroepen. Dit zal bijdragen tot een meer gedragen strategie door de partners in de gehele warmteketen. 3.4 Duurzaam herstel en warmtemotor B&W heeft vorig najaar € 78 miljoen apart gezet om de economische recessie als gevolg van de coronacrisis het hoofd te bieden met duurzame maatregelen die de komende jaren zorgen voor werkgelegenheid in de stad. Er zijn zes duurzame banenmotoren benoemd waarbij het onder andere gaat om het plaatsen van zonnepanelen, het isoleren en aardgasvrij maken van woningen. Een van de zes motoren is de warmtemotor. Aan deze banenmotor is € 50 miljoen toegewezen. In de warmtemotor sluiten de komende jaren 10.000 corporatiewoningen en woningen van particulieren kostenneutraal aan op het warmtenet van Vattenfall of Westpoort Warmte. Zoals eerder gemeld, belangrijk hierbij is bij corporatiebezit dat de huurders kostenneutraal over gaan op warmte? Woningcorporaties, warmtebedrijven en gemeente hebben hard gewerkt aan het bepalen van kaders en uitgangspunten voor de warmtemotor. De laatste hand wordt gelegd aan een mantelovereenkomst die de samenwerking tussen partijen vastlegt. Na een uitgebreide analyse en doorrekening zijn de eerste vier buurten geselecteerd. Aan de volgende tranche buurten wordt ook al gerekend. Door de intense samenwerking is er onderling veel kennis uitgewisseld en zijn werkmethoden opgesteld. Het besluiten over volgende buurten zal daardoor aanzienlijk sneller kunnen. Nog voor het einde van dit jaar verwacht het college dit pakket ter besluitvorming aan te kunnen bieden aan de gemeenteraad. Wij kunnen er dan met elkaar over van gedachten wisselen. Aan de renovatie- en isolatiemotor is € 10 miljoen toegewezen. Een van de doelstellingen is om 10.000 corporatiewoningen te voorzien van eenvoudige isolatiemaatregelen zoals spouwmuurisolatie en kierdichting en waar mogelijk te koppelen aan de warmtemotor. Met corporaties wordt dit momenteel verder uitgewerkt. ? Hiertoe wordt o.a. de energierekening geherstructureerd. Deze wordt qua vastrechtrecht-componenten en variabele kosten gelijk aan de opbouw van de oude energierekening voor gas. Dat is nu niet zo. Bij een warmte- aansluiting is geen CV ketel nodig; wel is een warmte-afleverset vereist. De CV ketel is in de regel eigendom van de gebouweigenaar; een warmte-afleverset wordt gehuurd van de warmteleverancier. Doordat deze huurkosten op de warmterekening staat, hebben huurders een hogere energierekening bij warmte dan bij aardgas. Echter, zij worden hiervoor gecompenseerd bij de hoogte van de huur / servicekosten. Hierdoor hoort het per saldo geen verschil te maken. Deze situatie leidt echter geregeld tot onduidelijkheden en de perceptie dat warmte duurder is in gebruik dan aardgas. De huurcomponent wordt daarom bij de warmtemotor-aansluiting uit de maandelijkse rekening gehaald die huurders betalen. Die kosten komen bij de gebouweigenaar terecht. Aangezien de gebouweigenaar geen CV-gerelateerde kosten meer heeft in een aardgasvrije situatie, is eea. tenminste kostenneutraal voor de huurder. u 3.5 Klimaatfonds Het gemeentelijk Klimaatfonds is een (beoogde) dekkingsbron voor o.a. diverse subsidies en andere instrumenten om te helpen de stad aardgasvrij te maken. Aan € 22,8 miljoen (excl. reservering Middenmeer) heeft de gemeenteraad al een bestemming gegeven. Exclusief Middenmeer betreft dit specifiek voor aardgasvrij € 13,6 miljoen. Daarnaast is in de begroting 2021 een reservering van € 78 miljoen gemaakt binnen het klimaatfonds voor de aanpak duurzaam herstel. Hiervan betreft € 50 miljoen de warmtemotor die hierboven beschreven is en € 10 miljoen voor de renovatie- en isolatiemotor. In september heeft het college besloten daarvan € 1,64 miljoen beschikbaar te stellen om vanaf 2022 vier jaar lang particuliere woningeigenaren te stimuleren mee te doen aan collectieve inkoopacties voor isolatie en woningverduurzaming. De fondsbeheerder rapporteert o.a. bij de jaarrekening over alle dotaties aan en onttrekkingen uit het fonds. 3.6 Subsidieregeling Amsterdam Aardgasvrij In de vorige updatebrief kondigden wij aan dat de vaststelling van de laatste subsidies op grond van de vorige subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij de afgelopen periode zouden gebeuren. Als gevolg van de coronamaatregelen hebben de middelbare school en de rugbyclub uitstel aan moeten vragen. Dit uitstel is verleend en de verwachting is wederom dat deze subsidies de komende periode vastgesteld zullen kunnen worden. Voor de stadsbrede regeling en de drie huidige gebiedsgerichte uitwerkingen (Wildeman-, Bernard Loder- en de Reimerswaalbuurt) zijn op 20 september 2021 al gezamenlijk 431 aanvragen ontvangen. Door middel van 289 verleningen is in totaal € 3 miljoen aan subsidie verleend. Hieronder een overzicht. Eg | || Stadsbrede subsidie |€ 2.460.000|€ 715.000 € 759.000 € 126.000 |E 860.000 | € 3.000.000 Reimerswaalbuurt € 1.350.000 - - - € 1.350.000 /€ 2.077.000 Bernard Loderbuurt - - - - - € 1.450.000 Dat het aangevraagde bedrag hoger is dan het verleende, kan twee oorzaken hebben. Sommige aanvragen zijn nog in behandeling; andere zijn (deels) onvolledig, onjuist of niet subsidiabel. Onjuiste of niet subsidiabele aanvragen worden geweigerd. Het aandeel van geweigerde aanvragen is bij de stadsbrede subsidie relatief hoog. Dat is een gevolg van een voorwaarde bij de stadsbrede subsidieregeling dat vastgoedeigenaars concrete plannen overleggen hoe zij al hun vastgoed in de stad aardgasvrij willen gaan maken. In het verleden zijn twee grotere aanvragen van corporaties op de stadsbrede subsidie afgewezen omdat die plannen niet voldoende concreet waren. Op het moment zijn nog twee soortgelijke zeer grote aanvragen door woningcorporaties op deze stadsbrede subsidieregeling in behandeling. De verwachting is echter dat ook deze aanvragen niet zullen slagen, omdat de corporaties onvoldoende concrete plannen kunnen tonen hoe zij al hun vastgoed in de stad aardgasvrij willen maken. Hierover lopen gesprekken. 12 Het grote lager vastgestelde bedrag bij de Wildeman is het gevolg van een aanvraag die slechts voor een deel van de woningen voldoende concreet was. Er waren nog geen offertes om de te maken kosten te onderbouwen. Het verleende deel van de aanvraag wordt eind 2021 afgerond. De eerste helft van 2022 wordt een aanvraag verwacht voor de woningen waarvoor de aanvraag aanvankelijk niet voldoende concreet was. Subsidieaanvragen voor de Bernard Loderbuurt zijn vooralsnog uitgebleven. De meest actieve corporatie in deze buurt was vergeten om tijdig een aanvraag in te dienen. Dit was daar een interne en eenmalige fout. Het ging ook niet over het aardgasvrij maken van de woningen; dat is gewoon uitgevoerd. Het betreft de financiële afhandeling van de subsidie. In overleg met de corporatie in kwestie wordt gezocht naar manieren om toch nog tot een kansrijke aanvraag te komen. Omdat in de Wildemanbuurt, Reimerswaalbuurt en de Bernard Loderbuurt binnen afzienbare tijd grotere aanvragen worden verwacht, zullen de subsidieplafonds in deze buurten bijna bereikt worden. De besteding van de stadsbrede subsidie voorloopt daarentegen langzamer dan verwacht. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot de noodzaak van een plafondverhoging of in het laatste geval juist een verlenging van de oormerking van de middelen in het klimaatfonds. Indien dat het geval is, zal het college de gemeenteraad daarover benaderen met het bijbehorende bestedingsvoorstel. De afgelopen tijd is hard gewerkt aan het uitwerken van een stadsbrede aardgasvrij subsidie voor de bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daarover ontvangt de gemeenteraad binnenkort waarschijnlijk een bestedingsvoorstel voor het klimaatfonds. De bedoeling is om aan de eigenaren van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed een gasverbruik afhankelijke subsidie van € 3 per jaarlijkse bespaarde kubieke meter aardgas beschikbaar te stellen. Daarbij is beoogd dat eigenaren van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed voor het aardgasvrij maken van een gebouw een subsidie kunnen aanvragen van respectievelijk 25% van de kosten tot een maximum van € 30.000 en 50% van de kosten tot een maximum van € 60.000. Verder is er ook een kleine subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsmiddelen voorzien. De verwachting is dat het college de komende maanden verschillende gebiedsgerichte uitwerkingen van de subsidieregeling voor zal kunnen leggen aan de gemeenteraad. 3.7 Gemeentelijke huisvestingspanden en gemeentelijke sportvoorzieningen Ter afsluiting van dit hoofdstuk staat hier een update over het aardgasvrij maken van gemeentelijke huisvestingspanden en sportvoorzieningen. We streven naar aardgasvrije huisvestingspanden in 2030. Waar dit (nog) niet mogelijk is, maken we de panden transitieklaar en compenseren we het gebruik van aardgas gedurende de transitie. Daarbij sluiten we zoveel mogelijk aan bij de wijk-voor-wijkaanpak en onderzoeken mogelijkheden. We beginnen daar waar het een natuurlijk (onderhoud/renovatie)moment is en waar de grootste potentie is. De komende tien jaar kunnen nieuwe technologieën en ontwikkelingen oplossingen bieden voor de verdere uitrol. Twee gemeentelijke kantoorpanden zijn in het tweede kwartaal 2021 succesvol aangesloten op stadswarmte en daarmee aardgasvrij gemaakt. Dat zijn Buikslotermeerplein 2000 en Klaprozenweg 91. Ook worden dit jaar, zoals gepland, de Apollohal en sporthal De Weeren 13 aardgasvrij gemaakt. De aansluiting van sporthal Calandhal op stadwarmte is vertraagd. Deze stond voor begin van het jaar gepland, en wordt naar verwachting begin volgend jaar gerealiseerd en opgeleverd. Daarnaast wordt gewerkt aan het transitieklaar maken van sporthal De Pijp om deze vervolgens in 2022/2023 van het aardgas te ontkoppelen. Voor aansluiting op het stadswarmtenetwerk van gemeentelijk kantoor Jan van Galenstraat 323 en zwembad SportPlaza (dat geëxploiteerd wordt door een derde) is het nog niet gelukt om tot een sluitende business case te komen. Met het pand Elisabeth Wolffstraat 2-4 zal worden deelgenomen aan het pilotproject Energie uit kademuren, waarbij een hybridesysteem op basis van een ‘energiepaal’ wordt getest. Hierbij wordt via een funderingspaal warmte uit de ondergrond gewonnen. De werkzaamheden starten in 2022. Als onderdeel van het Transitieplan Werven zullen een aantal nieuwe werven aardgasvrij worden opgeleverd. Voor verschillende andere gemeentelijke huisvestingspanden en gemeentelijke sportpanden worden collectieve warmteoplossingen overwogen — zoals bijvoorbeeld voor het De Mirandabad. Deze trajecten zullen langere tijd in beslag nemen. Zodra uitvoering concreet wordt, zullen wij de gemeenteraad daarover nader informeren. 3.1 Bestuurlijke besluitvorming Afgelopen negen maanden zijn veertien aardgasvrijstukken geagendeerd geweest voor de raadscommissie FED en / of de gemeenteraad, dan wel via de dagmail verstuurd. Deze zijn in bijlage 2 opgenomen. Er staat op moment van schrijven nog een aardgasvrij-motie open. Dat is motie 1278 Financiering transitie aardgasvrij. Deze is op 11 juli 2019 ingediend door raadslid Groen bij de Voorjaarsnota 2019. De motie roept op te verkennen hoe de financiering van de transitie en het programma aardgasvrij structureel kunnen worden geborgd en daar uiterlijk voor het aantreden van een volgend college inzicht in te verschaffen. Toegezegd is de gemeenteraad na de zomer van 2021 een beantwoording te sturen. Deze volgt einde 2021 of begin 2022. Er zijn geen schriftelijke vragen die nog niet beantwoord zijn. 14 4 Nieuwbouw en gebiedsontwikkeling 4,1 Voortgang lage temperatuur De gemeente heeft de ambitie om LTW-systemen in de stad te realiseren. Er wordt hard gewerkt in de gebiedsontwikkeling om deze ambitie zoveel mogelijk te realiseren. Hierdoor maken we in Amsterdam een groot verschil, dat steeds zichtbaarder wordt naar mate meer projecten van voorbereiding overgaan naar uitvoering. Dat is niet altijd en overal mogelijk, maar de successen laten zien dat we wel een beweging de goede kant op maken. Het gaat in totaal om ruim 18.500 nieuwbouwwoningen die al de stap naar LTW hebben gemaakt. Voor een aantal gebieden heeft de gemeente een gebiedsgericht collectief LTW netwerk geïnitieerd. Hieronder een aantal voorbeelden. -__Op Centrumeiland (ca. 1350 woningen) wordt gebruik gemaakt van collectieve WKO'’s (seizoensopslag van warmte in de bodem) en als aanvullende bron wordt oppervlakte water gebruikt. Eteck voert deze concessie uit. -__ Daarnaast is recent de LTW-voorziening voor het WAD-kwartier (ca. 3000 woningen) gegund aan Eneco. Hiermee is weer een nieuwe warmtepartij actief in de Amsterdamse energietransitie. -__ Voor Strandeiland 1° fase (ca. 5000 woningen) wordt een vergelijkbare oplossing voorzien als voor Centrumeiland. Deze krijgt mogelijk een extra innovatie, namelijk lokale warmteterugwinning uit het riool. Het is een mooi voorbeeld van lokaal circulair omgaan met warmte. Naast deze gebiedssystemen werkt de gemeente samen met ontwikkelende partijen aan lokale LTW-systemen op gebouw- en kavelniveau. Sommige van deze ontwikkelingen zijn groot, andere kleiner maar even relevant voor de omslag, Voorbeelden hiervan zijn: -_The Ensemble (ca. 600 woningen), -_August Alléplein blok 6 (ca. 175 woningen), -__Konigin Wilhelminaplein Noordstrook (ca. 600 woningen) en de -_ Zuid As (Oa. Ravel, Kenniskwartier, ca 1500 woningen) Een derde succes is de inzet van lokale LTW-bronnen in combinatie met stadswarmte (hybride systemen). Deze innovatieve combinatie voorziet in LTW als dat kan en hogere temperatuur als het nodig is. Bovendien wordt koude geleverd. Daar is behoefte aan om te voldoen aan de eisen voor nieuwbouw op het gebied van oververhitting in het Bouwbesluit. Voorbeelden hiervan zijn: -__ Elzenhagen-Zuid (ca. 1800 won), -__ Sluisbuurt (ca. 2700 won) - De SPOT (ca. 1100 won) en -__ Amstelkwartier 2de fase (ca. 400 won) -_Jan Evertsenstraat, tennisbaanlocatie (ca. 550 woningen). 15 Tenslotte de blik vooruit. Momenteel wordt hard gewerkt aan het gebruiken van LTW- warmtenetten met restwarmte van datacenters in Zuidoost. Het gaat om grote hoeveelheden restwarmte voor vele woningen en voorzieningen (ca. 10.000 woningen). Het is niet eenvoudig om deze netten te realiseren waardoor het college nog geen definitieve toezegging kan doen. Daarnaast is het de verwachting dat rond de jaarwisseling het investeringsbesluit voor transformatie van het Hamerkwartier (ca. 6000-6500 woningen) met een LTW-net aan de gemeenteraad voorgelegd kan worden. Voor de volgende collegeperiode is besluitvorming voorzien over projecten op de middellange termijn. Dit betreft circa 96000-11000 woningen in met name Noord, en Nieuw West, plus enkele projecten elders in stad. De planvorming voor deze projecten valt grotendeel samen met de evaluatie van de warmteconcessies Noord en Nieuw-West. De uitkomst van het evaluatieproces is doorslaggevend voor de warmteoplossing die in deze projecten gerealiseerd kan worden — zie 4,2 4.2 Vervolg acties Bovenstaande successen laten zien dat we in de stad een beweging de goede kant op maken. Om dit nog verder te versterken ondernemen we een aantal acties die LTW in de stad verder zullen stimuleren. Hieronder een overszicht van de maatregelen die we nemen om in meer gebieden nieuwbouw aan te sluiten op LTW-systemen, door een aantal belemmeringen op te heffen. Evaluatie concessies WPW De gemeente is toegetreden als aandeelhouder van WPW, het warmtebedrijf dat het westen en noorden van de stad van warmte voorziet. Toetreding was hét moment om richting te geven. De aandeelhouders gaven doelen en kaders mee aan de onderneming. De gemeente heeft onder andere afgesproken om de concessies van WPW samen met het bedrijf te evalueren met als doel dat nieuw te bouwen woningen in concessiegebieden de best passende duurzame warmtevoorziening krijgen. Randvoorwaarde daarbij is dat het verdienvermogen van WPW behouden blijft. Naast concessieverlener (gemeente) en concessiehouder (WPW) worden woningcorporaties en ontwikkelaars betrokken die deze concessies ook hebben ondertekend en zich daarmee verplicht hebben tot aansluiten van hun gebouwen op het warmtenet van WPW. De concessies leiden nog tot een aansluitplicht in projecten. In lijn met motie 140417 is de gemeentelijke inzet dat de concessies meer ruimte gaan geven voor de toepassing van LTW- netwerken en -bronnen in de nieuwbouw. De concessies zijn afspraken tussen gemeente, WPW én ontwikkelaars. Uit gesprekken en onderhandelingen komen uitkomsten voor de nadere afspraken. Deze zomer zijn voorbereiding met WPW gestart. Ook de andere contractpartners zijn inmiddels betrokken. De gemeenteraad zal worden geïnformeerd over de resultaten. Aansluitplicht op basis van het Bouwbesluit Sinds 1 juli 2018 moet nieuwbouw zonder aansluiting op het aardgasnet worden gebouwd. Naast de contractuele verplichting tot aansluiten die voortvloeien uit de concessies, heeft Amsterdam in de Bouwverordening 2003 een aansluitplicht op een collectief warmtesysteem ingesteld. Deze aansluitplicht uit de bouwverordening is bij instellen van het Bouwbesluit 2012 via het overgangsrecht opgenomen in nationale regelgeving en daardoor is de gemeente niet meer 16 bevoegd om deze regels te vervangen door nieuwe regels. Vanwege deze aansluitplicht kan het zijn dat nieuwbouw toch aangesloten moet worden op het reeds aanwezige warmtesysteem van middentemperatuur. Een volledige uiteenzetting hierover staat in ‘Uitvoeringsbeleid: Verplicht om aan te sluiten op hoogtemperatuur stadswarmte? Afbakening aansluitverplichting op basis van overgangsrecht’ (ZD 2020-011743, commissie FED 4 februari 2021). Omdat het ‘traditionele’ middentemperatuur warmtenet wijdvertakt is in met name Zuidoost, Zuidas, Nieuw-West en Noord hebben we in deze gebieden het meest te maken met deze aansluitplicht. Soms kan een oplossing worden gevonden voor deze aansluitplicht, bijv. door het vaststellen van warmteplannen voor grote projecten. Op termijn kan aanvullende regelgeving in omgevingsplannen een oplossing zijn. 4.3 Verdere belemmeringen Er zijn ook factoren waar de gemeente (nog) geen grip op heeft en waar we bekijken hoe we die ook aanpakken. Ruimte in de ondergrond beperkt De ruimtelijke inpasbaarheid van warmtesystemen is in zijn algemeenheid een uitdaging, vooral in transformatiegebieden waar de breedte van het straatprofiel een gegeven is. Het ruimtebeslag van de warmtevoorziening moet als het ware ingepast worden in een bestaande situatie. Voor LTW-systemen geldt dat deze inpassing een extra uitdaging is omdat die systemen vaak uit vier buizen bestaan in plaats van twee voor MT-warmtenetten. Dit naast de ruimte die nodig is voor bomen, afvalcontainers, uitbreiding elektriciteitsinfrastructuur et cetera. Innovaties uitvragen in de markt is mogelijk. Denk hierbij aan een twee pijpsysteem uit te vragen bij aanbestedingen, maar dat schept vervolgens ook risico's in het slagen van de aanbesteding. Kosten soms hoger Er zijn gevallen waar vanwege de kosten aansluiting op stadswarmte (middentemperatuur) de voorkeur heeft boven LTW-oplossingen. Het speelt met name in relatief kleine projecten met alleen woningbouw en waar het stadswarmtenetwerk dichtbij ligt. In die situaties geven ontwikkelaars vanuit kostenoogpunt regelmatig de voorkeur aan aansluiten op stadswarmtenetwerk. Een recent voorbeeld is de investeringsnota Groenehuyzen-Blomwijckerpad In gebieden waar nieuw wordt gebouwd tussen bestaande bouw kan de nieuwbouw bovendien helpen de kosten te verlagen voor de transitie in de bestaande bouw. Het warmtenet wordt gebruikt voor beiden en de kosten voor aanleg worden dus gedragen door nieuwbouw en bestaande bouw. Infrastructuur investeringen kunnen worden gedeeld voor de bestaande- en nieuwbouw. Zo kan de bijdrage aansluitkosten voor de bestaande bouw lager uitvallen. Vanuit maatschappelijke kosten bezien kan dit soms de voorkeur verdienen. Sturingsmogelijkheden gemeente beperkt Vanwege voor hen moverende redenen is LTW niet altijd de voorkeursoplossing van ontwikkelaars. Hier ligt de kern van de omslag kunnen maken naar LTW in gebiedsontwikkeling. De gemeente kan in veel gevallen LTW niet afdwingen of stadswarmte niet verbieden. Het is 17 namelijk de partij met grondpositie, dus de ontwikkelende partij die de keuze maakt voor het warmtesysteem. Tenslotte geldt in de concessiegebieden dat de meeste corporaties ook de concessie hebben ondertekend. Dit betekent dat zij eigenstandig een aansluitplicht hebben op stadswarmte, ongeacht de wensen of het beleid van de gemeente. Volledigheidshalve, ook bij een aansluitplicht op LTW-netten kan de ontwikkelende partij met een gelijkwaardig alternatief afwijken en niet aansluiten op systeem. De gemeente is voor verwezenlijken van de LTW wens afhankelijk van de medewerking van deze partijen en dat lukt soms wel en soms niet. 4.4 Welke projecten gebiedsontwikkeling zijn onomkeerbaar geen LTW? Naast de projecten die succesvol omgezet kunnen worden naar LTW-systemen, zijn er projecten waar dit (waarschijnlijk) niet meer lukt. Dit zijn over het algemeen projecten die liggen in concessiegebieden. Wellicht geldt dit ook nog voor enkele projecten die op basis van de aansluitplicht Bouwbesluit moeten kiezen voor HT. De gemeente leeft de gemaakte afspraken uit de warmteconcessies na tot er nieuwe of aanvullende afspraken zijn. Dit betekent in de concessiegebieden vaak een aansluitplicht op het warmtenet. Ook gelden een aantal van de eerder genoemde belemmeringen die moeten worden weggenomen. Er lopen gesprekken met ontwikkelaars om deze projecten eventueel aan te sluiten op de combinatie van warmtenetwerk met LTW uit de bodem (hybride oplossing) en zo toch te voldoen aan de aansluitplicht uit de concessies. Op de uitkomst van deze gesprekken is geen garantie. De keuze voor een reguliere middentemperatuur warmteaansluiting is dan onvermijdelijk. In deze collegeperiode wordt verwacht dat het college nog projecten aan de raad voor gaat leggen waar naar verwachting LTW niet haalbaar zal zijn. Het gaat in totaal om ca. 3150 woningen. Deze inventarisatie is een momentopname. Er kan niet uitgesloten worden dat er nog een enkel project verandert van warmtesysteem (toch naar LT, of alsnog naar MT). Bij onderstaande buurten is de grond al uitgegeven. De woningcorporaties spreken hier met WPW over een hybride oplossing voor nieuwbouw. Er is nog geen definitieve overeenstemming. - Van Deysselbuurt (ca. 1200 woningen). Hier in combinatie met reguliere aansluiting op warmte voor de omliggende bestaande bouw. -_Rousseaubuurt (ca. 100 woningen) -_ IJdoorn- en Kubuslocatie (ca. 400 woningen) Ook bij onderstaande buurten is de grond al uitgegeven. Woningcorporaties geven de voorkeur aan stadswarmte. -__ Overtoomse veld (ca. 240 woningen) -_ Wildemanbuurt / Hoekenes (ca. 300 woningen) -__Ruychaverflat (ca. 120 woningen) -_ Venserpolder (ca. 550 woningen) 18 - Banne Noord (ca. 240 woningen). Dit project is reeds in besluitvorming. Het project is onderdeel van de ontwikkelbuurt en heeft nauwe relatie met bestaande bouw. De grondpositie is doorslaggevend; de corporaties geven de voorkeur aan stadswarmte. 19 5 Bijlage A: Update City Deal buurten Zie bijgevoegd document voor de status ultimo september 2021. 20 6 Bijlage B: Overzicht bestuurlijke besluitvorming Sinds februari zijn veertien aardgasvrijstukken geagendeerd geweest voor de raadscommissie FED en/of de gemeenteraad, dan wel via de dagmail verstuurd. Het betreft: 1. Op 12 maart ontving de gemeenteraad per dagmail de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Torn inzake de vorderingen met betrekking tot het realiseren van een aardgasvrije stad in 2040. 2. De afdoening van motie 870.20 getiteld Lessen proces van der Pekbuurt Aardgasvrij van raadsleden Groen (GroenLinks), Torn (VVD), Biemond (PvdA), Bakker (SP) en Timman (D66) getiteld was geagendeerd voor FED van 15 april. 3. Op 21 april stemde de gemeenteraad in met het oormerken van € 2.000.000 uit de bestemmingsreserve WG-terrein ten behoeve van het verder subsidiëren van het buurtinitiatief Ketelhuis WG. Deze groep bewoners werkte aan het aardgasvrij maken van het Wilhelmina Gasthuisterrein. 4. Op 28 april ontving de gemeenteraad per dagmail de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Naoum Néhmeé inzake stoppen renovatie Van der Pekbuurt. Bij de vaststelling van de Transitievisie warmte op 30 september 2020 is een elftal moties aangenomen. Allen zijn afgedaan: 5. De afdoening van motie 1106 van Denk met als titel Basisafspraken voor bewonersparticipatie bij de buurtuitvoeringsplannen was geagendeerd voor FED van 4 februari. 6. De afdoening van motie 1107 van PvdA met als titel Energiecontactpersonen in de wijk was geagendeerd voor FED van 1 juli. 1, De afdoening van motie 1118 van PvdA en GroenLinks met als titel /so/atieprogramma voor ontwikkelbuurten was geagendeerd voor FED 4 februari. 8. De afdoening van motie 1124 van D66 met als titel Betrek het Amsterdamse onderwijs was geagendeerd voor WIO van 11 april. 9, De afdoening van motie 1125 van D66 en GroenLinks met als titel Koelte scenario's was geagendeerd voor FED van 15 april. 10. De afdoening van motie 1140 van GroenLinks met als titel Klimaatfonds ook gebruiken voor decentrale warmteoplossingen was geagendeerd voor FED van 4 maart. 11. De afdoening van motie 1141 van GroenLinks met als titel Geen krenten uit de pap was geagendeerd voor FED van 9 september. 12. De afdoening van motie 1142 van GL, D66, PvdA en Christen Unie met als titel Lessen mede-eigenaarschap of medezeggenschap warmtevoorzieningen was geagendeerd voor FED van 4 maart. 13. De afdoening van motie 1143 van GroenLinks met als titel Voorkeursoptie warmtenet was geagendeerd voor FED van 4 maart. 21 14. De afdoening van motie 1144 van GroenLinks en D66 met als titel Warmtenetten klaar voor lage temperatuur was geagendeerd voor FED van 15 april. 15. De afdoening van motie 1154 van CDA, Forum voor Democratie en VVD met als titel Monitor woonlasten was geagendeerd voor FED van 15 april. 22
Onderzoeksrapport
22
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 7 november 2023 Portefeuille(s) Sport en Bewegen Portefeuillehouder(s): Sofyan Mbarki Behandeld door Sport en Bewegen, ([email protected]) Onderwerp Subsidieregelingen: subsidieregeling sterke sportclubs 2023 en subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 Geachte leden van de gemeenteraad, Met deze brief informeert het college v over het volgende. Sportverenigingen vormen een belangrijk maatschappelijk kapitaal in onze stad. Dankzij de bijna 700 sportverenigingen die in de stad actief zijn kunnen tal van Amsterdammers op een plezierige manier fysiek en mentaal gezond blijven. Daarnaast is de sportvereniging bij uitstek een plek waar veel verschillende Amsterdammers elkaar ontmoeten en samen actief zijn. Sportverenigingen die door Amsterdammers onder elkaar met een grote bevlogenheid draaiende worden gehouden, met inzet van vrijwillige bestuursleden, commissies en trainers en coaches. Het college waardeert de inzet en rol van sportverenigingen enorm en wil hen ondersteunen om deze rol te kunnen blijven vervullen in de stad. Sportverenigingen hebben het soms zwaar. Ze ervaren verlies van leden en vrijwilligers en een terugloop van inkomsten. Daarbovenop zijn ze geconfronteerd met enorm snel gestegen energielasten waardoor hun kosten tot ongekende hoogte zijn toegenomen. Daarom heb ik besloten om de subsidieregelingen ‘Sterke sportclubs 2023’ en de ‘noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024’ te verlengen. We investeren met deze verlening € 1,4 miljoen in de ondersteuning van sportverenigingen en clubs die dit nodig hebben. Hiermee geven we verenigingen en clubs de mogelijkheid om zichzelf te versterken waardoor ze betere ondersteuning kunnen bieden aan hun leden. Met de noodsteun energiekosten geven we verenigingen steun die door de hoge energielasten zo in de problemen komen dat dat hun weerstandsvermogen ontoereikend is en daardoor continuïteit van hun aanbod in gevaar komt. In tabel 2 ziet uv een paar voorbeelden van wat er is aangevraagd in de vorige subsidieronde ‘Sterke sportclubs’. We zien dat met name amateurvoetbalverenigingen in de aandachtsgebieden het zwaar hebben door een stapeling van problemen. De verlenging van deze regelingen past dan ook goed bij de actielijn “voetbalverenigingen versterken” als onderdeel van de Amsterdamse Voetbal Agenda. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023 Pagina 2 van 4 Tabel 1 Versterken technisch kader (trainers en coaches) = _Voetbalvereniging De Meteoor is een aantal nieuwe jeugdleden rijker doordat zij nieuwe vrijwilligers hebben geënthousiasmeerd om de jeugdafdeling verder te helpen vitbouwen, o.a. door deze vrijwilligers te voorzien van passende trainingskleding en extra trainingsmaterialen. = _Voetbalvereniging Nieuw-West United werkt aan het verstevigen van hun trainers en coaches door drie leden/ouders een KNVB trainersopleiding te laten volgen. Volleybalvereniging Albatros heeft de kwaliteit van haar trainers vergroot door de hoofdtrainer een VT4 trainerscursus te laten volgen. Tennisvereniging Osdorp heeft een reanimatie/AED cursus voor haar vrijwilligers georganiseerd. Vergroten bestuurskracht = Albatros heeft meer clubgevoel{clubbinding van jongeren gecreëerd door een jeugdraad opte richten. Vereniging Conditietrainen Gaasperdam heeft een goed beeld van een ontwikkelpad voor de club door een groep leden onder begeleiding samen aan een toekomstplan te laten werken. ‘Basis op orde’ brengen = _ Wielervereniging Amsterdam heeft beter inzicht in haar financiën én de penningmeester heeft meer tijd gekregen voor besturen door de aanschaf van een boekhoud- en ledenadministratieprogramma. Korfbalvereniging Blauw-Wit heeft inzicht gekregen in wat nodig is om hun accommodatie de komende 15 jaar bouwkundig in stand te houden door een meerjarenonderhoudsplan voor hun accommodatie op te laten stellen. Boogieland Kickboxing heeft Amsterdammers uit de trans/queer community aan zich weten te binden door haar trainerspoule vit te breiden en een nieuw lesuur op te starten. Elke club die een subsidieaanvraag heeft gedaan, is persoonlijk gesproken over de inhoud van de aanvraag. Ook de clubs die door het bereiken van het plafond niet meer in aanmerking kwamen voor subsidie. We hebben hierdoor aan sommige clubs ander regulier ondersteuningsaanbod (zoals de inzet van een buurtsportcoach, clubkadercoach of sportpedagoog) kunnen aanbieden, al dan niet in combinatie met de subsidie. Clubs met soortgelijke vitdagingen hebben we bij elkaar gebracht voor gezamenlijke ondersteuning of inspiratie van elkaar. Hierdoor is versnelde ontwikkeling ontstaan. De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 (zie bijlage 1) is een vervolg op de succesvolle regeling Sterke Sportclubs van 2022. In bijlage 2 schets ik de belangrijkste cijfers en resultaten van die regeling. De Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 (zie bijlage 3) is een vervolg op de Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse maatschappelijke voorzieningen 2022, waar sport een onderdeel van is. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023 Pagina 3 van 4 De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 biedt sportclubs net als in 2022 de mogelijkheid zichzelf te versterken. Het doel van de regeling is opnieuw om meer vitale sportclubs te helpen creëren: waar de basis op orde is, waar een sociaal veilig sportklimaat en een positieve sportcultuur heerst, met een competent bestuur/leiding, competente trainers en coaches, stabiele financiën en veel tevreden leden. De regeling wordt financieel gedekt vanuit de Specifieke Uitkering (SPUK) Sportakkoord Il van het rijk voor 2023, als onderdeel van de middelen die wij inzetten voor het programma Vitale Sportclubs. De regeling vult het reguliere clubondersteuningspakket aan, wat nodig is omdat het sommige sportclubs niet zozeer ontbreekt aan kennis of netwerk, maar simpelweg aan financiële middelen om activiteiten uit te kunnen voeren. Met de subsidieregeling stellen we clubs zélf in de gelegenheid de regie te nemen over een gewenste ontwikkeling op één of meer van de vitaliteitskenmerken: basis op orde, competent bestuur en competente trainers en coaches. Het reguliere ondersteuningspakket wordt momenteel herzien. Meer toelichting op het clubondersteuningspakket zal als onderdeel van het plan Vitale Sportclubs volgen in de agenda Sporten Bewegen die in Q1 2024 staat gepland. De regeling heeft een subsidieplafond van €400.000 met een maximaal eenmalig aan te vragen bedrag van €5.00o per club. De subsidie is aan te vragen door verenigingen en door sportclubs die juridisch anders georganiseerd zijn dan als vereniging, zoals stichtingen, eenmanszaken en besloten vennootschappen. Voor de sportclubs die geen vereniging zijn geldt een aanvullende toets op maatschappelijke bijdrage aan het gemeentelijke sportbeleid. De regeling is gericht op sportclubs die zelf onvoldoende middelen hebben om ondersteuning in te kopen. Het gaat om de minder kapitaalkrachtige clubs die echt steun nodig hebben. We vinden het belangrijk dat juist de clubs die één van de aandachtsgebieden in de stad als bedieningsgebied hebben zich kunnen ontwikkelen tot vitale sportclubs. Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 Om te voorkomen dat sportorganisaties door hogere energielasten zouden omvallen heeft het college de noodsteunregeling Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse maatschappelijke voorzieningen 2022 uitgevoerd. Van deze regeling is beperkt gebruik gemaakt. Bij de sluiting van de regeling waren 20 aanvragen binnen gekomen, 5 voor sport, 14 voor cultuur en broedplaatsen, 1 voor welzijn. De reden voor dit beperkte aantal aanvragen door sportorganisaties had te maken met het feit dat sportclubs door de hogere energiekosten niet direct in nood kwamen maar geleidelijk door de maandelijkse energiebetalingen inkrimpen op hun reserves, tot op het moment dat deze onder het kritische niveau van 10% komen. Momenteel hebben veel sportorganisaties verder ingeteerd op hun reserves, doordat zij over langere tijd hoge lasten hebben moeten opbrengen. Daarnaast is per oktober ook de TEK- regeling voor het MKB waar sportclubs een beroep op konden doen gestopt (deze regeling valt onder het ministerie van EZK). Hiermee vervalt volgend jaar alle energiesteun van het Rijk voor sportorganisaties, -clubs en -verenigingen. De meeste sportclubs ontvangen echter in 2024 hun eindafrekening energie. Door deze factoren is de verwachting dat eind 2023 en in 2024 steun Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 november 2023 Pagina 4 van 4 nodig is om te voorkomen dat ze alsnog omvallen of hun contributies sterk moeten verhogen. De regeling kan worden aangevraagd als de sportclub door hoge energielasten tot een weerstandsvermogen van 15% of minder ten opzichte van het totale vermogen is gedaald. Omdat bij de Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse maatschappelijke voorzieningen 2022 is gebleken dat de berekening van het weerstandsvermogen voor een aantal sportclubs gecompliceerd - en daarmee belemmerend — was, is er nu een eenvoudige rekentool ontwikkeld waarmee potentiële aanvragers kunnen zien of ze een aanmerking komen voor de subsidie. Het college stelt voor de activiteiten die volgens deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen een bedrag van 2 miljoen euro beschikbaar, verdeeld over 3 perioden met eigen deelplafonds. Door deze deelplafonds hoeven sportclubs die in acute nood komen niet tot het einde van de 2024 te wachten voordat ze een beschikking ontvangen. Het maximaal aan te vragen bedrag is €15.000 per aanvrager. De deelplafonds zijn: ® _1janvari 2023 - 31 december 2023: €400.000 e _1januari 2024 — 30 juni 2024: €300.000 © _1juli 2024 - 31 december 2024: €300.000 De Subsidie noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-2024 kan worden aangevraagd worden door Sportaanbieders zonder winstoogmerk die structurele sportactiviteiten aanbieden en commerciële sportaanbieders die aantoonbaar niet in aanmerking komen voor de rijksregeling TEK en die structurele sportactiviteiten en programma's aanbieden zoals genoemd in de Agenda Sporten en Bewegen. Ik hoop dat we met deze twee regelingen, de diversiteit in het Amsterdamse sportaanbod overeind kunnen houden en in gezamenlijkheid ervoor kunnen zorgen dat alle Amsterdammers ook de komende jaren bij een breed aanbod van vitale sportclubs terecht kunnen. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, C wis 7 A _ | Sofyan Mbarki Wethouder Sport en Bewegen Bijlagen 1. De Subsidieregeling sterke sportclubs 2023 2. Cijfers en resultaten subsidieregeling sterke sportclubs 2022 3. Subsidieregeling noodsteun energiekosten Amsterdamse Sportaanbieders 2023-20 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
4
test
G emeente Bezoekadres Plein'40'45 1 Amsterdam 1064 SW Amsterdam Nieuw-West Postbus 2003 1000 CA Amsterdam Telefoon 14020 2x Nieuwwest.amsterdam.nl Vergadering Bestuurscommissie Datum 16 maart 2016 Decos nummer Onderwerp Initiatiefvoorstel Buurtadoptie Nieuw-West Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West gezien het initiatiefvoorstel 'Buurtadoptie Nieuw-West! en de bespreking in de voorbereidende commisie op 9 maart jl., Besluit In te stemmen met het in de komende paar maanden uitwerken van een voorstel door de agendacommissie om te komen tot een buurtadoptie-experiment van een half jaar door de bestuurscommissie. de heer H. Wink de heer A. Baâdoud stadsdeelsecretaris voorzitter
Besluit
1
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering _ 23 december 2021 Ingekomen onder nummer 844 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Roosma, Poot, Van Dantzig, Biemond, Flentge, Nanninga, Yilmaz, Kuiper, Taimounti en Van Schijndel inzake het rapport van de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf (AEB) (décharge verlenen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het rapport van de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf. Gelet op de opdracht van de gemeenteraad aan de Enquêtecommissie Afval Energie Bedrijf. Van oordeel zijnde dat de commissie gedegen onderzoek heeft verricht en de bevindingen heeft neergelegd in een heldere rapportage. Besluit 1. grote waardering uit te spreken voor dit onderzoek; 2. décharge te verlenen aan de enquêtecommissie. Indieners F. Roosma M.C.G. Poot R.H. van Dantzig H.J.T. Biemond E.A. Flentge A. Nanninga Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 N. Yilmaz T. Kuiper M. Taimounti A.H.J.W. van Schijndel
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 767 Datum indiening 15 april 2019 Datum akkoord college van b&w van 4 juni 2019 Publicatiedatum 5 juni 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Mbarki inzake de uitspraken van een Amsterdamse schoolbestuurder. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: De gemeente zoekt naar verschillende locaties voor de opvang van ongedocumenteerde mensen. Een van de locaties die onderzocht wordt is in Buitenveldert. AT5 maakte een reportage over de verschillende reacties in de wijk waarin ook een reactie van een bestuurder van het Cheider is verwerkt. Deze laat in zijn reactie weten dat hij van mening is dat mensen die “uit Iran, lrak en Soedan komen en velen uit die gebieden […] in het verleden, en het recente verleden, in staat zijn geweest om handelingen te verrichten, zich te gedragen met geweld naar joodse personen en joodse gebouwen.” Om daar vervolgens aan toe te voegen: “Een pyromaan moet je niet in een luciferfabriek laten werken.” Hij wil deze opvang en deze mensen daarom niet in de buurt van zijn school. De fractie van de PvdA vindt deze uitspraken zeer verwerpelijk en vindt het onbegrijpelijk dat een Amsterdamse schoolbestuurder mensen afkeurt op basis van hun afkomst en zelfs gewelddadig acht. Gezien het vorenstaande heeft het lid Mbarki, namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Heeft het college kennisgenomen van de uitspraak van een schoolbestuurder naar aanleiding van de mogelijke komst van een opvanglocatie in Buitenveldert? Antwoord: Het college heeft kennisgenomen van deze uitspraak. 2. Hoe duidt het college deze uitspraak, in acht nemend dat deze wordt gedaan door een schoolbestuurder’? Antwoord: Het college deelt zorgen over antisemitisch geweld. De koppeling van deze zorgen aan de afkomst van stadsgenoten, zoals in deze uitspraken gebeurt, 1 https://www.at5.nl/artikelen/193163/veel-verdeeldheid-in-buitenveldert-door-opvang-ongedocumenteerden 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Shani 2019 Schriftelijke vragen, maandag 15 april 2019 vindt het college onacceptabel. 3. Is het college het met de fractie van de Pvd eens dat een dergelijke uitspraak in strijd is met de burgerschapsopdracht voor het onderwijs die voortvloeit uit de wet? Antwoord: Het college is het hiermee eens. De uitspraak past niet binnen de strekking van artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), lid 3 onder b: “het onderwijs is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie”. 4. Is het college voornemens stappen te ondernemen na deze uitspraak via het MDRA c.q. ambtshalve aangifte te doen van discriminatie of belediging van een groep mensen? Antwoord: Nee. Het college ziet hierin voor de gemeente geen rol. Naar aanleiding van het inspectierapport in het najaar van 2018 heeft het college aangegeven het noodzakelijk vertrouwen in dit bestuur te missen en verkennende gesprekken over huisvesting en voorschool opgeschort. Het college houdt nu de focus op de resultaten van het vervolgonderzoek van de inspectie. Toelichting door vragensteller: Eerder heeft het college naar aanleiding van een inspectierapport van de onderwijs- inspectie aangegeven zich ernstig zorgen te maken over de rol van deze bestuurder op het Cheider. Het college heeft destijds aangegeven de verkennende gesprekken die de gemeente Amsterdam met het Cheider voerde over nieuwe huisvesting en de voorschool op te schorten tot de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend zijn dan wel het bestuur opgestapt is. 5. Kan het college meer duidelijkheid geven over dit vervolgonderzoek? Is er inmiddels meer bekend? Antwoord: Nee, de minister heeft destijds laten weten dat de uitkomsten voor de zomer 2019 verwacht worden. 6. Zijn de gesprekken met dit schoolbestuur nog steeds opgeschort? Antwoord: Ja, de verkennende gespreken over nieuwe huisvesting en de voorschool zijn nog steeds opgeschort. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris ? https:/www.parool.nl/amsterdam/moorman-ernstige-zorgen-over-bestuur-cheider—a4608001/ 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 287 Publicatiedatum 4 april 2014 Ingekomen onder AE Ingekomen op woensdag 12 maart 2014 Behandeld op woensdag 12 maart 2014 Status Ingetrokken Onderwerp Amendement van de raadsleden de heer Toonk, de heer Molenaar, de heer Winsemius en de heer Van Drooge inzake het Uitvoeringsbesluit Leidseplein (structurele handhaving taxi's). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 7 januari 2014 inzake het Uitvoeringsbesluit Leidseplein op basis van het Definitief Ontwerp Leidseplein (Gemeenteblad afd. 1, nr. 102); Constaterende dat: — in het Definitief Ontwerp Leidseplein slechts incidentele handhaving op taxistandplaatsen is aangekondigd; Overwegende dat: — voor het fietsparkeerprobleem wel structurele handhaving wordt aangekondigd; — de verplaatsing van de taxistandplaats voor de buurt het grootste punt van zorg lijkt te vormen; — de taxistandplaatsen voor overlast, onveilige verkeerssituaties en verslechterde doorstroming kunnen zorgen; — een goede doorstroming van de Stadhouderskade gegarandeerd moet worden en het Leidsebosje niet onnodig belast mag worden, Besluit: het Uitvoeringsbesluit Leidseplein op basis van het Definitief Ontwerp Leidseplein zo aan te passen dat: — er structureel op de taxistandplaats Stadhouderskade gehandhaafd zal gaan worden op taxichauffeurs en klanten van taxi's, tot het moment dat blijkt dat structurele handhaving niet meer nodig is om de verkeersveiligheid en doorstroming te garanderen; 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 287 A dement Datum _ 4 april 2014 men — hiervoor, waar nodig, dekking te zoeken binnen de requliere taxi- handhavingsbudgetten. De leden van de gemeenteraad, W.L. Toonk F.M. Molenaar R. Winsemius Â.H. van Drooge 2
Motie
2
discard
VN2021-032306 N% Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O Zo Jeugd en Amsterdam Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, D Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van o8 december 2021 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Onderwijs Agendapunt 5 Datum besluit College B&W 26 oktober 2021 Onderwerp Kennisnemen van de aanbiedingsbrief inzake de 7 zienswijzen op initiatieven die zijn ingediend o.g.v. de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen De commissie wordt gevraagd 1. _Kenniste nemen van de aanbiedingsbrief, het overzicht van de adviezen en de 7 zienswijzen die door het college van B&W zijn verstuurd aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over initiatieven voor nieuwe scholen in Amsterdam en Weesp op grond van de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen, zoals opgenomen in bijlage 1 t/m g. 2. Kennis te nemen van de geheimhouding die op grond van artikel 25, tweede lid van de Gemeentewet door het college is opgelegd op het overzicht adviezen (bijlage 2) en de zienswijzen (bijlage 3 t/m 9). Dit in verband met de belangen genoemd in artikel 20, tweede lid onder qg. van de Wet openbaarheid van bestuur. De zienswijzen zijn met de initiatiefnemers gedeeld alvorens ze naar het ministerie zijn verzonden. De geheimhouding wordt opgelegd tot 1 november 2032, rekening houdend met de wettelijke termijnen, waarbinnen nieuwe scholen voldoende leerlingen moeten behalen. 3. _Kenniste nemen van het verzoek van het college om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25, derde lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad na aanlevering van de stukken bij de griffie te bekrachtigen. Wettelijke grondslag Artikel 75 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs en artikel 67 lid 10 Wet op het Voortgezet Onderwijs Artikel 25 lid 2 en lid 3 van de Gemeentewet Artikel 169 van de Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond Het college van B en W van de gemeente Amsterdam heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen biedt om een zienswijze in te dienen op de 7 initiatieven die zich hebben gemeld voor het stichten van een nieuwe school in Amsterdam en 1 initiatief voor een school in Weesp. Het college heeft de zienswijzen toegevoegd als bijlagen aan een algemene brief waarin wordt ingegaan op de eerste ervaringen met nieuwe aanvraagprocedure. Het college brengt een aantal punten van zorg onder de aandacht, waaronder de integrale benadering, de wervingsmethodes om ouderverklaringen te vergaren, gevolgen voor segregatie, lerarentekort en de druk op onderwijshuisvesting. Verder geeft het college een signaal over de strakke tijdsplanning van de procedure. Achtergrond * Sinds 1 november 2020 en 1 februari 2021 is de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen van kracht voor het stichten van nieuwe basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs (hierna vo). De wet die het stichten van nieuwe scholen regelt, biedt de gemeente minder ruimte dan voorheen via het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (vo) en Plan van Scholen (basisonderwijs) om invloed uit te oefenen op de beslissing om al dan niet nieuwe onderwijsinitiatieven te laten starten. De beslissing of een initiatief voor bekostiging in aanmerking komt, is sinds invoering van deze wet volledig op rijksniveau neergelegd, waarbij Gegenereerd: vl.6 1 VN2021-032306 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O ij msterdam Zo Jeugd en % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van o8 december 2021 Ter bespreking en ter kennisneming lokale inbreng enkel mogelijk is via zienswijzen. Het college is bevoegd om op grond van artikel 75 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs en artikel 67 lid 10 Wet op het Voortgezet Onderwijs zienswijzen in te dienen. Het college informeert de raadscommissie via deze voordracht over de ingediende zienswijzen. e Initiatiefnemers hadden tot 1 november 2021 de tijd hun aanvraag voor bekostiging te onderbouwen. e Onderdeel van de onderbouwing is dat een initiatiefnemer voldoende ouderverklaringen vergaart voor 15 oktober 2021. Hierover heeft Tweede Kamerlid Mariëlle Paul (VVD) op 30 september jl. schriftelijke vragen gesteld. Daarnaast is op 14 oktober 2021 is te lezen op de website van DUO dat het ministerie besloten heeft om alleen dit jaar de deadline voor het indienen van ouderverklaringen te verlengen t/m 29 oktober 2021: https: //duo.nl/particulier/ ouderverklaring-voor-nieuwe-scholen/ e Het college is bevoegd om zienswijzen in te dienen. Voor het indienen van gemeentelijke zienswijzen is door het ministerie van OCW een harde deadline gesteld. De zienswijzen moesten voor 1 november zijn ingediend. * Omdat Weesp op 23 maart 2022 onderdeel wordt van de gemeente Amsterdam, heeft het college ook op dit initiatief een zienswijze ingestuurd namens het college van Weesp. Het college van Weesp heeft ingestemd met de zienswijze op dit initiatief en is akkoord dat het college van B&W van Amsterdam dit namens hen heeft verstuurd. Reden bespreking Op verzoek van het lid Yilmaz Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding Op het overzicht adviezen (bijlage 2} en de zienswijzen (bijlage 3 t/m 9) wordt geheimhouding tot 1 november 2032 opgelegd. Bij de keuze van deze periode is rekening gehouden met de wettelijke termijnen waarbinnen scholen voldoende leerlingen moeten behalen. De grondslag hiervoor vormt artikel zo, tweede lid, onder g. van de Wob. De reden voor geheimhouding is gelegen in de belangen van de schoolbesturen die de initiatieven hebben ingediend. De schoolbesturen zijn zelf door het college gekend in de zienswijze. De zienswijzen kunnen wettelijk gezien alleen door het college gegeven worden aan de Minister in het kader van de stichtingsprocedure voor nieuwe scholen in Amsterdam en Weesp. Voorkomen moet worden dat het daarin gegeven advies op een andere wijze gebruikt wordt dan het college voor ogen heeft. Daarbij wil het college voorkomen dat de belangen van de initiatiefnemer onevenredig wordt benadeeld. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.6 2 VN2021-032306 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI Onderwijs, Jeugden 9 Amsterdam - Zorg % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van 08 december 2021 Ter bespreking en ter kennisneming Bijlage 1 aanbiedingsbrief college zienswijze MRvNS.pdf (pdf) Commissie WIO (1) Voordracht (pdf) GEHEIM Bijlage 2. Overzicht adviezen.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 3 Zienswijze basischool en Lyceum AD2021-123606 8 ‚ Wereldwijd _Cosmicus.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 3C. aanvulling zienswijze st. Cosmicus.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 4 Zienswijze Dadelpalm_lBA.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 5 Zienswijze Thula_GGS.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 6 Zienswijze El Amien vo_Stichting Nederlandse AD2021-123608 In Islamitische Scholen.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 7 Zienswijze Islamitische college Fiducie_Sio Noord AD2021-123609 Holland.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 8 Zienswijze Bigi Bon middelbare school_Stichting Bigi AD2021-123610 Bon.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 9 Zienswijze IKC Cadans_ Stichting Onderwijs. pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) OJZD, Onderwijs en Leerplicht, VO, Sofie Sloot, s.sloot@&amsterdam.nl, 06-23244521 OJZD, Onderwijs en Leerplicht, PO, Serana Isselt, s.isselt@&amsterdam.nl, 06-23998684, Gegenereerd: vl.6 3
Voordracht
3
train
> Gemeente Amsterdam % Stadsdeel Zuid Z Agenda van de openbare Commissie Dienstverlening, Financiën & Veiligheid van 15 juni 2011 Vergaderdatum woensdag 15 juni 2011 Tijd 20:00 23.00 Locatie Raadzaal President Kennedylaan 923 Voorzitter Dhr. E.M. Linthorst Griffier Mw. M. Hoogendoorn 19.30 - 20.00 uur gelegenheid tot het stellen van technische vragen t.b.v. de Perspectiefnota 1. Opening en vaststellen agenda 2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB 3. Vaststellen verslag van de vergadering van 13 april 2011 4. Toezeggingen en termijnagenda 5. Stedelijke kaders terrassenbeleid. Reactie DB op maatwerk met maten (voorbereiden besluitvorming) 6. ICT bestedingsplan, besluitpunt 9 doorontwikkelen stedelijk en stadsdeel- beheer (voorbereiden besluitvorming) 7. Tarieven verhuur sportaccommodaties (voorbereiden besluitvorming) 8. Sport in systematiek (bespreken) 9. Perspectiefnota (voorbereiden besluitvorming) 10. Vastgoedbeleid 1 Commissie Dienstverlening, Financiën & Veiligheid - woensdag 15 …. (voorbereiden besluitvorming) 11. Afsluiting project Nieuwbouw Stadsdeelwerf Jaagpad (voorbereiden besluitvorming) 12. Subsidieregeling beveiliging scholen Motie M59-VVD-PB2011 (adviseren DB) Besloten gedeelte 13. Onderzoek toekomstmogelijkheden 14. Sluiting Ter kennisname stukken a. Inzet stedelijke flexteam SAOA b. Plaatsing voetbalkooi Buitenveldert Kabinet d. Stadsdeelhuisvesting 2
Agenda
2
discard
> Gemeente Amsterdam % Stadsdeel Zuid Z Agenda van de openbare Commissie Ruimte & Wonen van 7 november 2012 Vergaderdatum woensdag 7 november 2012 Tijd 20:00 -23.00 uur Locatie Raadzaal te President Kennedylaan 923 Voorzitter Dhr. P. Guldemond Griffier Mw. F. Alkan Voorafgaand aan de vergadering is er van 19.30 - 20.00 uur, in de raadszaal, gelegenheid tot het stellen van technische vragen over de Programmabegroting 2013. Technische vragen zoveel mogelijk van te voren schriftelijk indienen bij de grif- fie. Attentie: De tijden die zijn genoemd bij de agendapunten zijn slechts richtlijnen, hier kunnen geen rechten aan ontleend worden. De raadscommissie kan ter plekke de concept-agenda aanpassen 1. Opening en vaststellen agenda (20.00 uur) 2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB 3. Vaststellen verslag van de vergadering van 5 september 2012 en 4 okto- ber 2012 4. Toezeggingen en termijnagenda 5. Besluit op tussenuitspraak RVS bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt (20.15 uur) Ter advisering aan de deelraad 6. Programmabegroting 2013 (20.45 uur) Ter advisering aan de deelraad 1 Commissie Ruimte & Wonen - woensdag 7 november 2012 7. Omgevingsvergunning A3 Uitbreiding ligplaatsen Boaty (Jozef Israëlkade, nabij Okura) (21.30 uur) Ter advisering aan de deelraad 8. Motie Erfpacht MO3-2012 (22.00 uur) Ter bespreking 9. Sluiting (23.00 uur) Ter kennisname stukken a. Vrijkomende locaties Theophile de Bock b. Beëindiging gezamenlijke herontwikkeling Surinameplein c. Nieuwe Erfgoedverordening d. Nieuwe welstandsnota 2013 Schoonheid van Amsterdam e. Omgevingsvergunning A3 De Klencke 4 Amarantis 2
Agenda
2
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 945 Publicatiedatum 31 oktober 2014 Ingekomen op 29 oktober 2014 Ingekomen in brede raadscommissie FIN Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de begroting voor 2015 (indicator voor CO2 handhaven bij duurzaamheidsagenda). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Constaterende dat: — Amsterdam altijd, vanaf het moment dat zij doelstellingen had om duurzamer te worden, CO2 in termen van equivalente tonnen uitstoot heeft gemeten; — CO2-uitstoot de (internationaal) algemeen aanvaardbare norm is om de hoeveelheid broeikasgassen te meten. Volgens het CBS: Om de invloed van de verschillende broeikasgassen te kunnen optellen, worden de emissiecijfers omgerekend naar zogeheten CO2-equivalenten. Eén CO2-eguivalent staat gelijk aan het effect dat de uitstoot van 1 kg CO2 heeft; Overwegende dat: — de wethouder Duurzaamheid bekend heeft gemaakt deze eenheid te willen vervangen door een andere en de CO2-norm niet meer te willen hanteren; — hiermee een trendbreuk met het verleden wordt gemaakt, waardoor vergelijken niet meer mogelijk is met voorgaande jaren, of alleen met grotere moeite; — vergelijken niet meer mogelijk is met andere steden, of alleen met grotere moeite; — vergelijken met wetenschappelijke publicaties niet meer mogelijk is, of alleen met grotere moeite; — het voor de gemeenteraad inzichtelijk moet zijn welke mogelijkheden er bestaan om de CO2-uitstoot rigoureus terug te dringen met de reeds bekende normen, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — de nu gebruikte meetmethode van CO2-normering te handhaven; — de huidige meet- en uitdrukkingsmethode in tonnen equivalent CO2 in zijn nieuwe duurzaamheidsagenda te blijven hanteren. Het lid van de gemeenteraad, J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
> < gemeente Raadsinformatiebrief | Amsterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 27 september 2022 Portefeuille(s) ICT en Digitale Stad Portefeuillehouder(s): _ Shyla Rijxman Behandeld door Digitale Strategie en Informatie ([email protected]) Onderwerp Afdoening motie 685.21 van de leden IJmker, Vink, N.T. Bakker, Biemond, A.L. Bakker inzake meldplicht sensoren uitbreiden Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 7 oktober 2021 heeft uw raad bij de behandeling van het Vaststellen van de Verordening meldplicht sensoren motie 685 van raadsleden IJmker (GroenLinks), Vink (D66), N.T. Bakker (SP), Biemond (PvdA), A.L. Bakker (PvdD) aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd om: 1. hetgenoemde formulier ten minste als verplichte velden te laten bevatten: — het verzamel- en verwerkingsdoel van de gegevens; — de grondslag voor de verwerking in het geval dat de sensor persoonsgegevens verzamelt; — _ verwijzing naar privacy verklaring in het geval dat de sensor persoonsgegevens verzamelt; 2. deze informatie ook via het openbare register dat de gemeente opstelt beschikbaar te maken. Het college geeft als volgt vitvoering aan de motie: 1. Met de motie vraagt de raad drie verplichte categorieën toe te voegen, namelijk het doel, grondslag en de verwijzing naar de privacyverklaring. Het formulier is inmiddels online inclusief deze verplichte categorieën. 2. Deze informatie is ook beschikbaar op de kaart: sensorenregister.amsterdam.nl Het college heeft deze motie, nadat deze is aangenomen in de Gemeenteraad, direct tot uitvoer gebracht bij de livegang van het sensorenregister. Deze afdoeningsbrief is helaas zeer vertraagd, onze welgemeende excuses hiervoor. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Shula Rijxman Wethouder ICT en Digitale Stad
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Motie Jaar 2021 Nummer 177 Behandeld op 31 maart/1 april 2021 Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 6 april 2021 Onderwerp Motie van de leden Van Pijpen, Veldhuyzen, Kilic, Kuiper, N.T. Bakker, La Rose en Warmerdam inzake noodopvang in het kader van de lockdown Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het bieden van 24-uursopvang voor daklozen bij winterkou. Constaterende dat: -— Volgens de Richtlijn Opvang Dak- en Thuisloze Mensen Versie 9 (van 12 maart 2021)! gemeenten zich moeten gaan voorbereiden op een exit strategie voor de noodopvang in het kader van de lockdown; - De gemeente Amsterdam met andere G4-gemeenten de Richtlijnen van het ministerie van VWS voor de Opvang van Dak- en Thuisloze Mensen volgt; - Dit volgens de Richtlijn betekent dat per 1 april geen nieuwe niet- rechthebbenden zullen worden toegelaten tot de noodopvang en gemeenten tot 1 mei de tijd hebben om de opvang voor niet- rechthebbenden af te bouwen, ook als de lockdown nog niet ten einde is; - In de Richtlijn ook wordt gesteld dat niet-rechthebbenden de toegang tot de opvang pas ontzegd wordt als de lockdown ten einde is en tot die tijd hulporganisaties wel al kunnen starten met het informeren van het naderende einde van de lockdown en in gesprek gaan over een mogelijk alternatief. Overwegende dat: - De lockdown nog niet voorbij is en er ook nog geen duidelijk zicht is op wanneer deze wel voorbij zal zijn; — Rust, weerbaarheid en hygiëne nog steeds essentieel zijn om de kans op besmetting en verspreiding van het coronavirus te verminderen; -— Bovenstaande zaken nog altijd moeilijk zijn na te leven als je op straat leeft; — Dak- en thuisloze mensen vaak afhankelijk zijn van openbare voorzieningen die nog steeds veelal dicht zijn; -— Het gezien de nog altijd geldende maatregelen moeilijker is om een 1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/11/05/richtlijn- opvang-dak--en-thuisloze-mensen 1 tijdelijke plek bij mensen thuis op de bank te vinden; — Het aantal mensen dat dak- en thuisloos is niet vermindert, maar eerder oploopt, als gevolg van de coronacrisis. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Bij de staatssecretaris van VWS aan te dringen op de door het Rijk bekostigde noodopvang in het kader van corona niet te beëindigen zolang de lockdown nog van kracht is. De leden van de gemeenteraad J.F. van Pijpen JA. Veldhuyzen A. Kilic T. Kuiper N.T. Bakker N.V.M. la Rose S. Warmerdam 2
Motie
2
discard
% Gemeente | t itor Amsterd A k Amsterdam . x Gezond Gewicht 2012-2020 Systeemaanpak voor een Impact meten In deze monitor rapporteren we De gemeente Amsterdam zet zich al jaren in om bewoners te helpen bij gezond gewicht In 2018 is het Meerjarenprogramma met daarom op drie niveaus: de ontwikkeling nn Om overgewicht bij kinderen en jongeren de ambities, doelen en de beoogde van het gedrag en gewicht van kinderen isd gezonde leefstijl. Met het programma Amsterdamse Aanpak Gezond te voorkomen en terug te dringen, resultaten voor de periode 2018-2021 en jongeren (deel 1). In het tweede Gewicht (AAGG) zorgt Amsterdam dat kinderen gezond kunnen opgroeien adviseert de WHO een werkwijze waarbij vastgelegd. Het meten van de impactvan deel 2 staan de resultaten van de aanpak 8 8 8 gezondheid een centralere rol moet de aanpak is door de grote reikwijdte niet in de omgeving en het leven van kinderen met voldoende beweging, slaap LL gezonde voeding door hun omgevIng Zo krijgen in al het gemeentelijk beleid; dit eenvoudig. Daarnaast is het moeilijk om en gezinnen. Deel 3 laat zien hoe de in te richten dat gezonde keuzes normaal worden. noemen zij Health-in-all-policies A A. De een direct verband tussen de individuele AAGG als systeemaanpak is opgebouwd focus komt daarmee op het veranderen activiteiten en de invloed op het gewicht en is gegroeid. van de omgeving en niet op het individu. vast te stellen. In de afgelopen jaren De omgeving zou zo ingericht moeten hebben we gerapporteerd over het Verantwoording Intro vormen zich al in de kinderjaren en veel van de oorzaken daarvoor ongelijk zijn dat de gezonde keuze de normale percentage kinderen met overgewicht, Deze Impactmonitor is tot stand gekomen hebben een leven lang invloed. Kinderen verdeeld over de bevolking. Denk hierbij keuze is. De Amsterdamse aanpak gebaseerd op de gemiddelde Body in nauwe samenwerking met Sarphati die bijvoorbeeld op jonge leeftijd al met aan de sociaaleconomische positie van is gebaseerd op deze principes en Mass Index (BMI), maar dit geeft een Amsterdam en Amsterdam UMC. De De Amsterdamse Aanpak overgewicht kampen, hebben op latere ouders en aan problemen zoals schulden. adviezen. De AAGG is uitgegroeid tot onvolledig beeld. Gezond opgroeien AAGG monitor is een evidence-informed Gezond Gewicht (AAGG) leeftijd meer kans op overgewicht. Deze ongelijke verdeling is de laatste een voorbeeld van deze werkwijze, dit bestaat uit méér dan een BMI-cijfer. monitor: een monitor met indicatoren die De AAGG werkt sinds 2012 met talloze jaren zelfs gegroeid. bleek onder andere doordat Unicef in Gezond gedrag is minstens zo belangrijk, gebaseerd zijn op literatuuronderzoek partners binnen en buiten de gemeente Gezondheid is ongelijk een casereport B de AAGG als goed aangezien het de basis voor een gezond en interviews met experts. Van de aan het creëren van een gezonde verdeeld in de stad Over de hele linie zien we een voorbeeld voor een systeemaanpak leven vormt. interventies uit het programma mag omgeving voor de Amsterdamse jeugd, De percentages van kinderen in goede toename van ongezond gedrag. De heeft gebruikt. Amsterdam ontving een positief effect op gezond gedrag zodat ze met een gezonde leefstijl gezondheid en met gezond gewicht toename is groter bij mensen in een bovendien voor haar vooruitstrevende en gewicht worden verwacht. Waar opgroeit. Een gezonde leefstijl is cruciaal zijn niet gelijk verdeeld over de stad; sociaaleconomisch kwetsbare positie. systeemaanpak in 2019 de Europese mogelijk gebruiken we evidence-based voor de volksgezondheid. Leefstijl in de stadsdelen Zuidoost, Nieuw-West Health Award for Cities van de Europese interventies. Dit zijn interventies waarvan gerelateerd gedrag, waaronder ongezond en Noord hebben naar verhouding Commissie. de positieve relatie tussen de interventie eten, slecht slapen, weinig bewegen, veel grotere percentages kinderen en het gedrag ook is aangetoond. roken en alcoholgebruik, bepaalt 20% met ongezond gewicht te maken van de totale ziektelast in Nederland dan in de rest van de stad. (RIVM) El. Deze gewoontes en gevolgen Behalve ongezond gewicht zijn ook J 6) st ® Lt AIESS N ® | - | dn ‘ el 5 9 | A SND à ® e 0 : AN - Ned % î N Xx ) - kj En ej Á cel _\5 B Da IEN - nn * X nn 5 nn _ _e LL & En Eeten dAg Slaap CNN 5 Dj ° E .: drin Be g d es LE elk) p D wee goe EES ” ji SR gezond Positieve ontwikkelingen + Positieve ontwikkelingen sk Gezond slapen ‚ m Meer kinderen en tieners eten m Kinderen (5 jaar) en tieners De GGD krijgt nformatie over iedere dag fruit (15-16 jaar) in focuswijken doen het slaapgedrag van kinderen en m Meer kinderen en tieners eten vaker minstens elke dag een uur Jongeren Vla vragenlijsten, zoals de iedere dag groente aan matig intensieve inspanning; monitor Jij & Je Gezondheid. Hieruit 1 = Minder kinderen drinken meer dan deze positieve ontwikkeling is in blijkt dat ouders van 9% van de twee glazen frisdrank per dag Amsterdam als geheel iets sterker. kinderen slaapproblemen noemen = Meer tieners drinken dagelijks = Meer kinderen en tieners in zoals moeite met inslapen 's avonds water; van kinderen is hiervan geen Amsterdam als geheel voldoen aan of nachtelijke angsten. De groep Ontwikkeling van S-jarigen in Focuswijken 2012-2018 Ontwikkeling van 10-jarigen in Focuswijken 2012-2018 data beschikbaar de Fitnorm: 3 keer per week 20 jongeren die slaapproblemen opgeeft 98 96 98 m Meer kinderen en jonge tieners minuten intensief bewegen is 27%. Zij hebben bijvoorbeeld last 94 98 89 97 94 93 9% (13-14 jaar) ontbijten dagelijks zm Meer kinderen in Amsterdam als van vermoeidheid overdag, moeite 86 88 93 58 95 89 za 95 86 91 95 geheel voldoen aan de met inslapen of vinden het lastig om 85 84 g5 In de focuswijken is alle Beweegnorm: 7 dagen per week wakker te blijven op school. 82 82 84 ) g gen p 79 bovenstaande nog sterker positief minimaal een uur actief zijn 65 ontwikkeld dan in Amsterdam als 62 61 geheel. 47 56 49 50 Aandachtspunten _ * 41 42 48 16 m In Amsterdam als geheel doen 36 Aandachtspunten _ iets meer 10-jarigen en 13/14-jarigen %X * m Meer tieners drinken dagelijks minstens een uur aan matig * meer dan twee glazen frisdrank intensieve inspanning; in * m Minder tieners (15-16 jaar) focuswijken zijn dit er juist minder X ontbijten dagelijks m Minder tieners (13-18 jaar) in heel Amsterdam voldoen aan de Beweegnorm 2012 2018 2012 2018 8/ Ontwikkeling van 13-14-jarigen in Focuswijken 2016-2019 Ontwikkeling van 15-16-jarigen in Focuswijken 2016-2019 84 83 79 82 19 75 72 71 76 ” 7 77 71 68 66 67 67 66 63 62 58 62 ® 46 7 58 52 BA A44 48 49 ä ä ä 45 47 41 42 43 aa 28 36 37 5 38_ 37 37 3 34 32 33 Beweegnorm Fitnorm Geen slaapproblemen 7 dagen per week minimaal 3 keer per week 20 minuten 91% 2016 2019 2016 2019 een uur actief zijn intensief bewegen 73 Legenda e 60 ©, EEZ Elke dag groente eten (Groentenorm) BN Cijfers voor de Focuswijken 51% 22 & BN Elke dag fruit eten (Fruitnorm) Cijfers ontwikkeling in heel Amsterdam * / % BER Maximaal 2 zoete dranken per dag drinken 37 38 * … … 35% nn Dagelijks ontbijten 32 * BER Dagelijks water drinken Minstens elke dag een uur aan matig intensieve . . . . . inspanning doen 5-12 jaar 13-18 jaar 5-18 jaar 5-12 jaar 13-18 jaar De cijfers in de periode 2012 tot 2018 zijn gebaseerd op de metingen van de Jeugdgezondheidszorg A. Amsterdamse Westerpark kinderen werden gemeten en gewogen als ze 2, 3, 5 en 10 jaar waren en in de tweede en vierde klas van het voortgezet 12% Positieve ontwikkelingen sj onderwijs. Sinds 2018 werkt de Jeugdgezondheidszorg meer risicogestuurd, dat betekent dat we meer aandacht besteden Bos tranen = In veel gebieden is het aantal aan kinderen die dat nodig hebben. Hierdoor wordt er niet meer op alle scholen even vaak gemeten. Dit kan leiden tot kinderen met overgewicht en verschillen in de datasets en meer onzekerheid in de conclusies. Noord West obesitas gedaald en wijkt het BMI _ hd minder af van het standaard BMI dan in 2012. m In de gebieden Bos en Lommer, Geuzenveld/Slotermeer, Slotervaart Het gemiddelde BMI Trends in gewicht van kinderen Oosterlijk haven- en Noord Oost komt deze daling Het gemiddelde BMI van álle in Amsterdam Centrum Indehebuurt slechts deels doordat er meer kinderen in Amsterdam (18,8%) wijkt In 2018 heeft naar schatting 18,8% van 7% Centrum 15,9% hoger opgeleiden in de wijk zijn niet erg af de internationale de kinderen van 0 tot 19 jaar overgewicht DE En iS komen wonen. standaard. Het percentage kinderen of obesitas. Dit zijn 24.057 kinderen met iK Eneng °° Zeeburgereiland / IJburg met overgewicht is in Amsterdam overgewicht of obesitas. Dit percentage Ks oud Zuid 19% hoger dan het landelijk gemiddelde is vergelijkbaar met recente jaren en een 8,3% vieren Watergraafsmeer Aandachtspunten De) van 14,7%. Maar er is ook een daling ten opzichte van 2012 (21%). De Aker/sloten En Pijp / m In Zuidoost is het percentage grote groep met een BMI dat dicht 15,2% eN kinderen met overgewicht of bij de standaard ligt en deze 2012 2019 Zuidas obesitas het grootst. compenseren elkaar in het on on ee = In alle drie de gebieden in dit gemiddelde B. % % stadsdeel is het percentage mn Daling van meer dan 2% sinds 2012 kinderen met overgewicht en TT MB Daling van meer dan 1% sinds 2012 Gaasperdam / obesitas het meest toegenomen mn Gelijk gebleven sinds 2012 DYE sinds 2012. Mate waarin kinderen afwijken 79% 81,2% el Stijging van meer dan 1% sinds 2012 m Ook in Oud-Oost en Noord- West van het gemiddelde BMI é mn Stijging van meer dan 2% sinds 2012 is het percentage kinderen met Geen focusgebied overgewicht toegenomen. 0,317 0,404 Bijlmer Centrum 1 | O tot 19 jaar ‘ 2012 2018 2 en 3 jaar 0,396 Aantal kinderen met overgewicht 0,258 of obesitas Effect van veranderingen in bevolking mn ER De afgelopen jaren is de samenstelling Aandachtspunten Positieve ontwikkelingen + 2012 2018 d IRN : : : ENEN van de bevolking van Amsterdam m Het aantal kinderen van twee en m Het aantal kinderen op de Basisschool 17,2% sterk veranderd. Zo is het aandeel drie jaar met overgewicht of basisschool met overgewicht of 5 en 10 jaar kinderen met hoogopgeleide ouders obesitas is licht gestegen en het obesitas is gedaald én het BMI van sterk toegenomen en het aandeel gemiddelde BMI wijkt meer af van deze groep kinderen wijkt minder 0,286 0,244 8,8% | 94% kinderen met laagopgeleide ouders juist de standaard. af van de standaard dan in 2012. nn nn afgenomen. Aangezien overgewicht m Het percentage kinderen met Dus er zijn minder te zware 2012 2018 vaker voorkomt bij kinderen met lager overgewicht en obesitas is het kinderen op de basisschool en de Voortgezet onderwijs 2012 2018 2012 2018 2012 2018 opgeleide ouders, kan deze verandering hoogst bij kinderen op de gehele groep is minder zwaar 14 en 16 jaar Voorschoolse leeftijd Basisschool Voortgezet onderwijs in de bevolking een verklaring zijn voor middelbare school. geworden. 2 en 3 jaar 5 en 10 jaar 14 en 16 jaar de daling in het aantal kinderen met m Deze daling komt voor een deel overgewicht en obesitas in Amsterdam. doordat de samenstelling van de Daarom hebben we gecorrigeerd bevolking van Amsterdam is TE voor het effect van demografische veranderd, maar niet helemaal en De staafdiagrammen hierboven laten De staafdiagrammen hierboven laten Vergelijking met de rest van Nederland veranderingen in de bevolking. In dat kan een gevolg zijn van de zien in welke mate het overgewicht van zien welk percentage van de kinderen in Het CBS en RIVM publiceren elk de figuren wordt deze correctie niet inzet op gezond gewicht op de kinderen in Amsterdam afwijken van de Amsterdam naar schatting overgewicht jaar landelijke trends in overgewicht weergeven, maar in de tekst staat basisscholen. internationale norm. De norm is hier 0. en obesitas hadden in 2012 en 2018. bij kinderen. Deze cijfers zijn aangegeven of een daling of stijging as De kinderen in Amsterdam wijken daar gebaseerd op vragenlijsten en niet verklaard kan worden door verandering gemiddeld van af met 0,2 tot 0,4. op daadwerkelijke metingen en dit in de bevolkings-samenstelling. Daar zitten dus kinderen bij met leidt vaak tot een onderschatting van obesitas, maar ook kinderen met over- overgewichtproblematiek. of ondergewicht. Hierdoor zijn deze cijfers niet rechtstreeks BE Stijging tussen 11% en 14% sinds 2012 ’ te vergelijken met de Amsterdamse EES Stijging tussen 6% en 10% sinds 2012 6% 1 10% ’ cijfers. Maar ze geven wel een indicatie of Stijging tussen 2% en 5% sinds 2012 2% B 5% we op de goede weg zijn. Geen focusgebied _ 5 18 % 2 s - % In deg T peen Ls E N In de © ‚Buurt drink, 2 Beg Slaap Ov, 8 g goed Gewicht L B Hieronder schetsen we de extra inzet die in de buurt is gerealiseerd om gezond eten en drinken, voldoende bewegen én goed slapen te stimuleren. Gezondheidseducatie yv Organisatie van Op Gezonde yv Sociale basis yv m Jaarlijks inzet van 15-20 cursussen Tour: Voorlichtingsbijeenkomsten m Regels voor gezondheid, zoals Gezond Kopen, Gezond Koken met prof. Erik Scherder gezond eten en drinken, m Buurtworkshops opgenomen in het subsidiekader De AAGG organiseert samen met de de buurt. Het is een aanvulling op het m Coachingstrajecten voor bewoners van de Sociale Basis 2022. formele en informele organisaties in de aanbod van onder andere de sociale Focuswijken en -gebieden 2012: om een gezonde leefstijl te Organisatie van Id wijken extra activiteiten op het gebied basisvoorzieningen en het Ouder- en m Noord-Oost (wijk: Ee beweeg-evenementen van gezond eten en drinken, voldoende Kindteam (OKT). Zo bieden we extra Waterlandpleinbuurt) m Inzet Fresh in de Les-programma = fietsstimuleringsinitiatieven Kinderen met overgewicht IV 4 bewegen en goed slapen. Samen ondersteuning waar dat nodig is in m Indische Buurt en Oostelijke m Coachingstrajecten voor m In 11 buurten is een PACT zorgen we dat de activiteiten passen bij een programma dat preventie en zorg havengebied (wijken: Indische buurt bewoners om een gezonde leefstijl Gezond Gewicht gesloten met de lokale wensen, cultuur en opgave in integraal combineert. West en Indische Buurt Oost) Diverse voorlichtings- / te stimuleren welzijn- en zorgpartners waardoor m Slotermeer activiteiten begeleiding en behandeling van m Bijlmer centrum m Lokale radioshows met panels van overgewicht en obesitas bij m Bos en Lommer (wijk: Kolenkit) ouders en professionals Organisatie van v' kinderen en jongeren beter op m Inzet diëtisten en beweeg-clinics elkaar aansluit. Stadsdeel Noord voedingsdeskundigen bij m Diverse sportactiviteiten Focuswijken en -gebieden 2020: voorlichting en workshops m Aansluiting bij lokale = Bijlmer-Centrum m Inzet social media e.a. structurele communicatiemiddelen ; = Bijlmer-Oost communicatie m Noord-Oost (wijk: Stadsdeel West . NS Waterlandpleinbuurt) Organisatie van bijeenkomsten m Oud-Noord Evenementen Id voor buurtbewoners : , ad n Noord-West _ m ZoBlijvenWijGezond-events m Dialoogbijeenkomsten E 5 m Indische Buurt en Oostelijke m Aansluiting bij lokale evenementen m Dialoogmaaltijden an KN / CT havengebied (wijken: Indische buurt m Organisatie van (gezondheids) nm Vaderdebatten ì West en Indische Buurt Oost) meden =m Opvoeddebatten en hike a nalsche Buurten m Oud-Oost (wijken: Dapperbuurt en … Transvaalbuurt) b ga Stadsdeel m Bos en Lommer (wijken: Kolenkit en _ i cn TTT HÚOost Erasmuspark en Landlust) Me: e S m Slotermeer ee _d ” m Geuzenveld en keek m Slotervaart / m Osdorp | an ® ú \ Zuidoost Figuur: Toename aantal focusbuurten 2012-2020 j sn aapje Di en Een gezonde voedselomgeving Een gezonde Voedselomgeving Eeten Er is in onze omgeving steeds meer aanbod van ongezond e Vanaf 2012 Vanaf 2016 Vanaf 2020 voedsel: 84% van de voedselaanbieders in Amsterdam is drin 7 ongezond, met name door het aantal fastfoodzaken en g ezond Lobby ten behoeve van vd Verbanning kindermarketing v Opname van gezondheid in vd winkels met ongezonde snacks, zoals ijs- en wafelwinkels. prijsmaatregelen en ongezond voedselaanbod gericht beleid- en regelgeving van: productverbetering op kinderen in Amsterdam: m Horeca- en Terrassenbeleid Ongeveer 80% van de aanbiedingen in de supermarkt = in de openbare ruimte m Detailhandelbeleid vallen buiten de Schijf van Vijf, terwijl we het grootste = in metrostations = Beleid voor Verkooppunten in de deel van onze boodschappen juist uit een supermarkt NER Ne Ee f m tijdens sportevenementen openbare ruimte halen. De verpakkingen en porties zijn de afgelopen jaren De gemeente en haar partners doen er veel aan om stimulering van een gezond m Creëren van een gezonde ook fors groter geworden. gezond opgroeien mogelijk te maken, zoals onderstaande VT VA ere A voedselomgeving rondom scholen resultaten in de publieke omgeving en schoolomgeving vanamsterdamsebodem.nl Inhoudelijke focus AAGG-lobby «® Tel daarbij op dat ongezond voeds=sel steeds goedkoperis laten zien. Amsterdam stelt hiermee eisen via haar eigen Ee TN Pon geworden en gezond voedsel duurder (denk aan de extra beleid, maar is ook in gesprek met het Rijk over het suïkerhoudende dranken in 2023 Gestart met het opstellen van 4 btw op groenten en fruit) en het is duidelijk dat een belang van verdere regulering van de voedselomgeving m Invoer van een verlaagd btw tarief een Amsterdamse richtlijn Amsterdammer op heel veel manieren bewust en onbewust waar we tegen de grenzen van de eigen invloed en Pen v voor groente en fruit per 2023 gezonde voedselomgeving wordt verleid tot meer en ongezonder eten en drinken. bevoegdheden aanlopen. m Beperking van aanbiedingen op Alliantie Stop kindermarketing . ongezonde voeding suikerhoudende dranken conform standpunten fondsen en Bij evenementen voor jeugd is vd gemeenten het voedselaanbod overwegend Een gezonde school m Verplichtstelling van de EU van gezond: er is alleen kraanwater Bijdrage aan verschillende front-of-pack labeling (incl. o.a. aanwezig en volwassenen geven stedelijke beweegprogramma’s stoplichtcodering) het goede voorbeeld Primair Onderwijs Voortgezet Onderwijs, Sinds 2020: en beleidsplannen Eer eere nnee en ene en m De es En (nieuw) landelijk systeem voor de Scholen met een totaal gezond Scholen waar alleen water, Scholen met een " nn: actieve en regulering van reclame van Partner in id voedingsbeleid, incl. Jump-in thee en melk wordt gedronken Al schoolkantineschaal A Ee ll eenen voedingsmiddelen met een EHA Certificaat EI (totaal 144 scholen) 2012 Onbekend v 201 Saa (wettelijk) verbod op h | Td 2012 Onbekend 18 scholen MELK CRA Ee ee Aumeterelem 2025 kindermarketing voor ongezonde 2016 43 = Urban Vitality voeding. Het creëren van een 2016 22 2020 m De Aumstordamss Impuls gezonde voedselomgeving rondom 2020 Schoolplinen scholen ‚ Scholen met een Gezonde Vv = Programma Fiets e ef . Jumpin Kinderen trakteren alleen NV 4 School- themacertificaat Voeding verantwoord op school A 2012 Onbekend Je wellen | van de Kinderen eten alleen groente en 2016 52 fruit tijdens de ochtendpauze HA 2020 EE 2012 Onbekend te 2016 52 2 Koppeling van Jump-in A / p= 00 mg < scteekier na hi ij CR (bereik >90% van de =zz 144 doelgroepscholen) Derden, We, s- Kinderen lunchen alleen gezond op school A Inzet van Smaaklessen- programma El binnen de 4 zon Onbekend Gezonde Schaal PADS LLU LRT pr: uu af a A 2020 EE JN =E u | ni N o Oo, JL 5 ° Add 5 sie — Ee | = D Met 2012 bedoelden wij tot en met 2012 " Met 2016 bedoelen wij tot en met 2016 ® \ Oo Met 2020 bedoelen wij vanaf 2020 en *& Goed Slapen » % Pe Voldoende bewegen levert een enorme bijdrage aan de lichamelijke, mentale en 5 fe Goed slapen is nodig voor de lichamelijke - en geestelijke ontwikkeling van een sociale gezondheid van kinderen. Het voorkomt op latere leeftijd kind. Als kinderen goed slapen voelen zij zich fitter, hebben meer energie en Slaap gezondheidsproblemen. Om die reden is bewegen een speerpunt. Op de volgende @ kunnen ze zich beter concentreren. oed pagina worden de behaalde resultaten geschetst om de school- en publieke ” g omgeving van kinderen zo in te richten dat voldoende bewegen normaal is. Be Een goede nachtrust geeft betere leerprestaties, een betere mentale gezondheid, weeY9 een veel sterker immuunsysteem en minder kans op een ongezond gewicht. Goed slapen heeft ook veel invloed op het eet- en beweeggedrag; het zorgt X ervoor dat een kind minder snel zin krijgt in calorierijke- en ongezonde producten *X Kn en meer energie heeft om te gaan bewegen. * Bewegen in het primair onderwijs Bewegen in het Voortgezet Onderwijs Samen met o.a. Sarphati Amsterdam, Amsterdam UMC en VU Amsterdam is onderzoek gedaan naar factoren die het gezond slapen van kinderen Scholen hanteren een gezond v Groepen 1-8 krijgen van een vd Advies bij het ontwikkelen van yv beïnvloeden en naar mogelijkheden om daarop in te spelen. Dit onderzoek beweegbeleid (Jump-in Certificaat gecertificeerde docent 2x p/week Topscore (fit) programma El geeft input om in de toekomst gezond slapen bij jeugd zo onderbouwd en behaald) 45 min gymles* effectief mogelijk te stimuleren. % Aantal scholen: ld MR 2012 0 Scholen met het Gezonde yv 2016 22 2012 onbekend School- themacertificaat Bewegen 2020 2016 onbekend 6 van de 76 VO scholen 2020 Algemeen Op school 6 scholen van de 76 Sport- en beweegactiviteiten v' Integratie Slaap als topic in de v Onderwerp slaap opnemen inde Inzet van Charge Your Brainzzz- yv op Voorschool en Speciaal AAGG, inclusief alle communicatie Gezonde School op PO en VO lespakket via Gezonde School Onderwijs via Jump-In vanaf 2016 Kleuters krijgen een extra / Amsterdam dagelijks beweegmoment van Bijdrage aan verschillende 4 45 minuten* stedelijke beweegprogramma's en Integratie van gezond slapen als / Organisatie van naschoolse / 2012 onbekend welslelplenuman & topic binnen Ajax Lifestyle & Integratie Slaap als topic in yv sport- en m Actieplan Inactieve Jeugd Clinics op PO Fresh in Les programma beweegkennismakingslessen 1 2016 onbekend m Agenda Sport en Bewegen * / 2012 2020 We 2019-2020 * m Sportvisie Amsterdam 2025 \ 2016 150 m De Amsterdamse Impuls * 4 2020 En Stimuleren actief buitenspelen Schoolpleinen via PLAYgrounds programma m Meerjarenplan Fiets * 2012 0 m Gezondheidslogica Organisatie naschools / sportaanbod; >40 uur/week aan 2016 36 promotielessen. Jaarlijks maken 2020 69 | ca. 40.000 kinderen kennis met minimaal één sport. 2012 Stimuleren beweegplezier via yv’ rf Gym-Plus programma* Bl Inzet bij 2016 186 ca. kinderen per jaar 2020 (Ae 2012 onbekend 2016 500 kinderen per jaar Participatie in verschillende Stimuleren aanbod Motorische / 2020 onderzoek en interventie- Remedial Teaching (MRT) ten ontwikkelingstrajecten B behoeve van de motorische ontwikkeling van kinderen met een “Inzet hierop, en de monitoring ervan, grote achterstand* vindt pas sinds 2016 structureel plaats. m Kids Actief (Amsterdam UMC) m LIKE (o.a. Amsterdam UMC) 2012 onbekend m project IDOLS (O,C & W) (VWS) 2016 34 ’% m Co-Create (o.a. UvA) a © 74 | m SALVO (HvA) 9 0 2020 ma m SALVO (HvA) DN &, À | = MAMBO (HvA) =m Gymmermansoog (HvA) | | u © © ® | ì | 8 0 0 6 Kinderen met Overgewicht Kinderen met overgewicht of obesitas hebben extra ondersteuning en zorg nodig dl om het gedrag te veranderen. In het Pact Gezond Gewicht staat waar deze extra 5 ondersteuning en zorg uit bestaat: m Kwalitatief en passend aanbod van activiteiten Oy m Het trainen van professionals m Ondersteuning van kinderen met obesitas en multiproblematiek of morbide Gewicht obesitas door een Centrale Zorgverlener (CZV). De CZV is het vaste aanspreekpunt voor kind en ouders. Deze begeleidt hen en zorgt ervoor dat alle professionals goed met elkaar samenwerken. Een extra meet- en Vd Opstellen van het Landelijk v Lobby CZV 4 IJ weegmoment in groep 5 op alle Profiel Centrale Zorgverlener m Bijdragen aan de landelijke lobby Jump-in scholen (PO) om over- en (CZV) om in samenwerking met relevante A Pp, ondergewichtontwikkeling vroegtijdig Kinderen met obesitas en partijen te komen tot structurele if nnee IJ te signaleren multiproblematiek of morbide financiering van de CZV mmm \ obesitas die ondersteuning en zorg =m Opstellen van het Landelijk nm 1 , % r IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ nodig hebben worden begeleid door Profiel CZV | PACT Gezond Gewicht in 11 4 een CZV. De CZV fungeert als eerste en 4 ANN focuswijken in Amsterdam aanspreekpunt voor kind en ouders ES rn) IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ IJ waardoor er meer wordt ingezet op en zorgt er voor dat alle professionals Realisatie en stimuleren van het ke een samenhangende zorgketen en die bij de ondersteuning en zorg gebruik van kwalitatief goed r 0 regie op behandeling van overge- rondom het kind en het gezin zorg-interventie-aanbod in wicht en obesitas bij kinderen door betrokken zijn goed met elkaar Amsterdam om overgewicht en middel van samenwerkingsafspraken samenwerken en afstemmen obesitas bij jeugd tegen te gaan met zorg- en welzijnspartners Inzet van een Centrale v Vroegsignalering wv © Zorgverlener (CZV) Om gewichtsproblemen op tijd te Professionaliseren van yv m Erzijn ca. 120 signaleren en hulp te kunnen bieden, 5 begeleiding en behandeling van jeugdverpleegkundigen die als wordt op alle Jump-in scholen (PO) kinderen met overgewicht CZV 2.454 kinderen en hun ouders in groep 5 een extra check gedaan Ga « m Realisatie van het Basismodel ondersteunen (o.a. meten en wegen) ketenaanpak m Pilot naar implementatie en m Bijdragen aan vorming van het effecten van de CZV N Landelijk model Ketenaanpak voor Aanbod in het flexibel preventief 4” kinderen met overgewicht en aanbod jeugd A _ obesitas Kl Preventief en behandelaanbod m Maatjesprojecten van Gilde en | DN Hi = Realisatie van de Handreiking overgewicht en obesitas jeugd is Humanitas | | | lokale ketenaanpak voor kinderen ondergebracht bij OJZD (flexibel m Simpel fit (gezonde leefstijl AN es Ca | met overgewicht en obesitas A preventief aanbod jeugd) oudertraining) m Professionals ondersteunen bij het m Expeditie Jij (gezonde signaleren van leefstijltraining voor jongeren) overgewichtsontwikkeling bij jonge Praktische tools voor 4 m Friends in Shape (gezonde-leefstijl- kinderen. A professionals traject gericht op beweging en m Landelijke werkinstructie brede gedrag) anamnese overgewicht en de m De Gezondheidsroute Jeugd 12- landelijke module gespecialiseerd m Wat Werkt Voor Jou? zorgpad i.s.m. Proeftuin Den Bosch HA m LEFF m E-tool gesprekstechnieken voor m Zomerkampen Health and Fun professionals. Camp, Kamp O en Sterkamp m Ondersteunende materialen, zoals m Fit4kids (IJburg en Nieuw-West) de praatposter, diverse folders m Triple P Lifestyle =m Ontwikkeling van leerlijnen voor m Legendary Healthy Kids ë PIN 0, CZV, OKT en (bij)scholing van diverse beroepsgroepen zoals Jeugdartsen (AJN), huisartsen, kinderartsen e.a. | D @e Deel 3: Systeemaanpak | f \ & á — N van de AAGG systeemaanpak De wetenschap leert ons dat overgewicht kan worden voorkomen en gekeerd door de onderliggende oorzaken als integraal geheel te beïnvloeden. Dit Deze figuur laat zien hoe de AAGG wordt een ‘systeemaanpak’ genoemd. de afgelopen jaren is ontwikkeld en welke stappen er zijn gezet. Op dit moment is de aanpak bezig in Fase 4: er zijn verschillende structurele Kd Het opbouwen van een systeemaanpak steeds te kunnen verbeteren We houden ruimtelijke ordening worden beïnvloed. samenwerkingen binnen de gemeente Systeemaanpak is moeilijk omdat de opgave complex zo rekening met de onzekerheden die Het werken met een systeemaanpak opgezet en gezonde leefstijl is steeds geborgd © is en enorm veel samenwerking vraagt. bij een dergelijk complex vraagstuk is relatief nieuw en wordt nog bijna vaker een vanzelfsprekend onderdeel FASE 5 Verschillende sectoren moeten hun horen. Structurele samenwerking is nergens zo grondig gedaan als in van gemeentelijk beleid. Borgingsfase Id manier van samenwerken steeds nodig, omdat een groot deel van de Amsterdam El. \ aanpassen om invloed te hebben in oorzaken van overgewicht buiten de DN alle onderdelen van het leven van kind. gezondheidssector liggen en ook door Dit is nodig om d k gaand bijv. onderwijs, werkgelegenheid hd g om de aanpak gaandeweg jv. onderwijs, werkgelegenheid en a Proactieve PN aanpak © EE . Integratiefase ® © © be 8 4 Reactieve aanpak FASE 2 Organisatiefase € ) / | FASE 1 Erkenningsfase © 2012 >> | L) Gebaseerd op het Health In All Policies Maturatie-Model van Storm et al. (2014). ZELE Erkenningsfase ZEI Implementatiefase ZEN Borgingsfase m Erkenning van probleem en m Structurele samenwerkingen in het m Systeemaanpak is bestuurlijk breed noodzaak van een systeemaanpak Sociaal Domein om Systeemaanpak gedragen en geborgd in regulier beleid ZEI PA Organisatiefase uit te voeren m Systeemaanpak vormt een continu m Systeemaanpak is bestuurlijk ZED Integratiefase lerende organisatie vastgesteld met strategisch m Gezonde leefstijl is een vast element meerjaren-actieplan van breed gemeentelijk beleid m Opstart van inhoudelijke activiteiten m Systeemaanpak levert zichtbare en intersectorale samenwerkingen inhoudelijke mijlpalen en resultaten op Zes Bouwstenen | n Js Een goede systeemaanpak voldoet aan een aantal randvoorwaarden (WHO 2013B, 4 WHO 2014 B, UNICEF 2021E). We hebben ze bouwstenen genoemd. Zij zorgen ervoor dat de / aanpak voldoende kwaliteit heeft om effectief en duurzaam de beoogde resultaten te realiseren. Ö Deze bouwstenen laten zien hoeveel steun er is voor de aanpak, welke samenwerkingspartners er zijn, Ô of er voldoende capaciteit en middelen zijn en hoe we leren en verbeteren. Per bouwsteen zijn de ) belangrijkste behaalde resultaten geschetst. Á KN Bouwsteen 5 K Ô Een Lerende Aanpak om te monitoren, evalueren en te sturen Ö Structurele samenwerking met v nn Ke wetanschejpelijke yv Ojatimelsaren Ral de nn yv Urgentie vanuit bestuur Actiepl A kennisinstellingen uit de regio, kennis richting praktijk en beleid Ren ee acties, beleid en 1 pian landelijke en internationale interventies praktijk en wetenschap formaliseren { ! partners se : Uitvoeren en coördineren van v Sarphati WW wetenschappelijke evaluatie- en Onderzoek naar de (on) v' Erkenning en steun voor een Door het College van BMW eed En Amsterdam UMC interventieontwikkelingstrajecten mogelijkheden en kansen om programmatische, stadsbrede, bestuurlijk vastgelegd AAGG- als gemeente te sturen op: aanpak: ‘aanvalsprogramma meerjarenprogramma'’s en structureel m Het tegengaan van Gezond Gewicht (juli, 2013)’ langdurig budget Seen le SR Advisering over, en vorming v frisdrankconsumptie onder Een TG van Amsterdam VU Assenaar van evidence-informed beleid m Het stimuleren van water drinken onder jeugd 6 am m Het stimuleren van gezond slapen 0 ninkes 62 Nederlands n De lekdie rmunity te betrekken ESC, UNIVERSITY OF AMSTERDAM der: En OE INON en activeren bij het stimuleren van KN il gezond gedrag bij jeugd Ondersteunende infrastructuren en processen (Ee) ep m Een gezondere voedselomgeving uribef geronde gowicha PA envel ee Gezondheid in vergunningen, nota's, Evenementen voor de jeugd yv Kwaliteitswaarborging van yv E e zJOGG subsidies en beleid- en zijn gezond buurtacties en -interventies AT regelgevingsproducten van: m Het voedselaanbod is overwegend m Dagelijks Besturen in de / gezond stadsdelen m Er is alleen kraanwater aanwezig m de Stedelijke Directies / m Volwassenen geven het goedevoorbeeld. Training van professionals en vrijwilligers Een netwerk van Circa 300-400 Actief Community Engagement v Actief betrekken van religieuze 4 getrainde vrijwilligers, nastreven binnen alle activiteiten, en zelforganisaties bij het . . ‘Gezondheidsambassadeurs' en interventies en onderzoeken stimuleren van een gezonde leefstijl Intersectorale betrokkenheid en samenwerking ‘Buurtnudgers’, die: in de buurt m zich actief inzetten voor gezonde Onderliggende factoren aan Ad Gezondheid integreren in diverse De stadsdelen nemen gezonde vv” leefstijl in de buurt Ondersteuning van professionals gezondheid en gezond gewicht beleidsplannen in het Sociaal leefstijl op in beleid door m de uitvoerpraktijk ondersteunen en hun ontwikkeling door worden domein-overstijgend, Domein. Gezonde leefstijl is middel van middel van gezamenlijk aangepakt in het sociaal onderdeel van de Sociale Basis, m voorwaarden van subsidies en m Organisatie van leerexpedities en fysiek domein, zoals met Ruimte Kansengelijkheid, Bewegende stad beschikkingen Ondersteunen van lokale / voor huidige professionals en Duurzaamheid en Economie H. en de Gezondheidslogica m integratie in het gesubsidieerde organisaties om volgens AAGG- m Toerusten toekomstige wijk-activiteiten-aanbod richtlijnen te werken professionals d.m.v. het realiseren m voorwaarden van gezonde catering Dat betekent: het belang van een van de AAGG-norm binnen Mede-ontwikkeling van het v Community aanpak in / in alle subsidiebeschikkingen en gezonde leefstijl intern en extern relevante MBO, HBO en WO- programma ‘Gezonde gezonde sociale omgeving A opdrachten uitdragen en professionals voldoende organisaties Al Kansrijke Start’ (GKS) en integratie Zie figuur AAGG-Focuswijken toerusten om met de juiste aandacht Eerste 1000 Dagen in GKS 2012-2020 voor meer informatie voor gezonde leefstijl hun functie te Gebiedsinrichters integreren IV 4 vervullen gezonde leefstijl in hun plannen Toelichting . . . . De. DEE Systeemaanpak Centrale zorgverleners 30 uitgereikt wanneer er op school alleen gezond wordt ontwikkelen en evalueren om fysieke activiteit en (jeugdverpleegkundigen) Intro | geluncht, getrakteerd, gedronken én alleen gezonde gezonde voeding te stimuleren Toelichting 1 tussendoortjes worden uitgedeeld bij feestelijkheden) = Jongeren ontwikkelen en implementeren met AAGG Een goede systeemaanpak voldoet aan een aantal Ouder- en Kind Team-medewerkers 30 Toelichting 1 Toelichting 2 en partners interventies om de gezonde leefstijl randvoorwaarden Jeugdhulpmedewerkers 12 Leefstijl-gerelateerd gedrag, waaronder ongezond Kinderen eten alleen groente en stimuleren van Jongeren In Amsterdam Oost in de Sawyer et al. (2021). Developing the logic framework Team Gezonde School 8 eten, slecht slapen, weinig bewegen, roken en fruit tijdens de ochtendpauze transitieperiode van basis- naar middelbare school underpinning a whole-systems approach to childhood Adviseurs GGD alcoholgebruik, bepaalt 20% van de totale ziektelast Inzet op een gezond voedingsbeleid op PO scholen, (q 0-14 jaar). LIKE: http://like-onderzoek.nl/ overweight and obesity prevention: Amsterdam Healthy - in Nederland (RIVM) en de monitoring van de resultaten ervan, vindt pas u Ontwikkelen en testen van een methode om jongeren Weight Approach. Obesity Science & Practice. DOI: Sportmedewerkers (Gym+ trainers, 30 VWS, 2018; https://www.vtv2018.nl/sites/default/ sinds 2013 structureel plaats. te stimuleren en toe te rusten om stedelijke politieke 10.1002/osp4.505 [in press). TopScoretrainers en sportcoördinatoren) files/2018-06/VTV_Determinanten_Lang_Logo_0.pdf Toelichting 3 . . agenda's te beïnvloeden mbt gezonde leefstijl Toelichting 2 . . Religieuze leiders (ZO) 8 et Koppeling van Jump-in en Schooltuinen Co-Create : https://www.fhi.no/en/studies/co-create WHO (2013). Health in All Policies; Seizing Toelichting 2 Jump-in is een preventieprogramma gericht op = Jongeren ontwikkelen zelf, met gebruik van de o tunities, impl ti lici Samen Doen teams 14 WHO (2013). Health in All Policies; Seizing 8 ' pportunites, Imp'ementmg policies. - opportunities, implementing policies. meer bewegen en een gezond voedingspatroon van mogelijkheden van de school en de buurt, een Toelichting 3 Fresh in de les medewerkers (Noord) 23 Toelichting 3 basisschoolkinderen in Amsterdam. Het Jump-in interventie/werkwijze om te komen tot een duurzame, WHO (2014). Health in all policies: Helsinki Vrijwilligers speeltuinen en 40 WHO (2014). Health in all policies: Helsinki statement. programma helpt scholen om gezonde leefstijl op actieve leefstijl. SALVO - https://www.hva.nl/urban- statement. waterbaliemedewerkers Framework for country action. school vorm te geven. vitality/gedeelde-content/publicaties/pure-import/ Framework for country action. : Toelichting 4 Toelichting 4 salvo-onderzoek.html Toelichting 4 Opbouwwerkers/gebiedsmakelaars 40 UNICEF, City of Amsterdam, EAT (2020). Inzet van Smaaklessen-programma binnen de = Evaluatie van beweegprogramma's die als doel _ UNICEF, City of Amsterdam, EAT (2020). (Noord en West) The Amsterdam Healthy Weight Approach: Investing Gezonde School hebben dat kinderen beter kunnen aansluiten bij hun The Amsterdam Healthy Weight Approach: Investing in Jongerenwerkers (m.n. Oost) 30 in healthy urban childhoods: A case study on healthy Smaaklessen is een bewezen effectief lesprogramma leeftijdsgenoten. healthy urban childhoods: A case study on healthy diets Buurt Nudae Experts 10 diets for children. over eten en smaak voor kinderen op de basisschool. u In kaart brengen van onder andere o.a. de motorische for children. g P Het beleven van voedsel staat centraal. Door Smaak- vaardigheid van Amsterdamse kinderen. Toelichting 5 Studenten (weekendacademie) 60 lessen krijgen kinderen kennis over eten én doen zij = Toelichting: Onderzoek naar de manier waarop Onderliggende factoren aan gezondheid en gezond BOOT en Vooruit medewerkers 10 Deel 1: Gezond gedrag en gewicht ervaring op met gezond en duurzaam kiezen. Smaak- gymleraren op basisscholen het beste kunnen worden gewicht worden domein-overstijgend, gezamenlijk lessen wordt ondersteund door het Voedingscentrum. ondersteund bij hun rol in de gezonde motorische aangepakt in het Sociaal Domein. Collega ambtenaren: 35 Toelichting 1 Toelichting 5 ontwikkeling van kinderen en hoe de handen nog Gezondheid en gezond gewicht worden domein- subsidieverstrekkers, Onderzoeksbronnen: Reinehr T, Lass N, Toschke C, Scholen met een schoolkantineschaal krachtiger ineen kunnen worden geslagen. overstijgend en gezamenlijk aangepakt in het Sociaal gebiedspoolmedewerkers, Rothermel J, Lanzinger S, Holl RW. Which Amount of Als de schoolkantine aan de richtlijnen voldoet, kan een Domein. vergunningverlener (Noord) BMI-SDS Reduction Is Necessary to Improve school een Schoolkantine Schaal aanvragen bij Gezonde Daarvoor is structurele samenwerking tussen Obesitas-teams in ZO, Oud-Oost v Cardiovascular Risk Factors in Overweight Children? School. De schaal is één jaar geldig. Zilveren en gouden m Onderwijs m GGD m JGZ m Gezonde School en Nieuw West J Clin Endocrinol Metab. 2016;101:3171-9. doi:10.1210/ _\@ntines geven gezondere producten een hoofdrol, es: = Sport & Bos m Ruimte & Duurzaamheid je-2016-1885. Medline zonder ongezonde keuzes helemaal te verbannen. In Toelichting 1 _ = Werk, Participatie & Inkomen (WPI) Toelichting 8 Toelichting 2 een ideale kantine zijn alleen producten uit de Schijf Bijdragen aan vorming van het Landelijk model Het thema gezonde leefstijl integreren we onder andere _ Toerusten toekomstige professionals d.m.v. het Gegevens afkomstig van: van Vijf te krijgen. Ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en in de programma’s Sociale Basis, Kansengelijkheid en realiseren van de AAGG-norm = GGD-databronnen Gezondheid In Beeld en obesitas (Zorgstandaard Obesitas) Segregatie. Community aanpak în focusbuurten: De AAGG heeft binnen kerncurricula, afstudeerprofielen Jij en Je Gezondheid In het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON) AAGG zet nop betrokkenheid van de lokale en/of minors van relevante opleidingen de opname m Gegevens afkomstig van Amsterdamse Voldoende Bewegen werken zorgverleners en patiënten in opdracht van de community, zodat beleid past bij de lokale wensen, verzorgd van aandacht voor passende competenties Sportdeelname Index 2017 en 2019. overheid samen aan het verbeteren van de zorg voor Toelichting cultuur en noodzaak. Zo staan lokale voor excellente professionals volgens de AAGG-norm. Toelichting 3 Toelichting 1 mensen met overgewicht en obesitas. De 'Zorgstan- leefstijlvraagstukken gebiedsgericht centraal. Wat is die AAGG-norm voor opleidingen? BMI meten Organisatie van naschoolse sport- en beweegkennis- daard Obesitas" is het concrete product Vice versa brengt AAGG haar thema's onder de 1. Inspanningen om de bijdrage die professionals De BMI (Body Mass Index) is een internationale makingslessen van deze samenwerking. Website: https://www. aandacht in de wijken, bij lokale organisaties, bij kunnen leveren aan gezond leven door de beroeps- meetmethode die laat zien of je een gezond gewicht Regulier betreft dit 3 activiteiten/week; op Jump-in barhnerschapovergewichtniwp-contenvup 2011 vrijwilligers en bij de stadsdelen, en draagt ze vereniging in beroepsprofielen te laten opnemen. hebt in verhouding tot je lengte. Op basis van BMI kun scholen 4 activiteiten/week Na ij oá.pdf _Zorgstandaard Obesitas — bij aan de kwaliteitswaarborging 2. De opleiding onderschrijft de uitgangspunten van je bepalen of een kind ondergewicht, gezond gewicht, Toelichting 2 T sli hi P Toelichting 6 . het Sportakkoord en/of Preventieakkoord; onderwijs- overgewicht of obesitas heeft. Een kind kan afvallen of Stimuleren actief buitenspelen via PLAYgrounds oe Ic ting . Community aanpak in focusbuurten raden hebben dit van primair onderwijs (PO) tot aankomen zonder van BMI-categorie te veranderen. programma Realisatie van de Handreiking lokale ketenaanpak AAGG zet nop betrokkenheid van de lokale HBO ondertekend. Daarom kijken we ook naar de mate waarin kinderen PLAYgrounds is een bewezen effectief programma om voor kinderen met overgewicht en obesitas community, zodat beleid past bij de lokale wensen, in Amsterdam afwijken van het gemiddelde BMI actief buitenspelen in de schoolpauze(s) te stimuleren ntps//beta vu n/m/lmeges/Handreiking digitaal cultuur en noodzaak. . . De bijdrage die de professionals kunnen leveren aan van kinderen met dezelfde leeftijd en geslacht (BMI Toelichting 3 a rp Zo staan lokale leefstijl-vraagstukken gebiedsgericht gezond leven zijn zodanig in het curriculum uitgewerkt z-score). Dit gemiddelde BMI kan worden gezien alseen Stimuleren beweegplezier via Gym-Plus Zon Ic oee tonals ond bii het sianal centraal. Vice versa brengt AAGG haar thema s onder dat de belangrijkste elementen van de AAGG daarbij aan internationale ‘standaard’ en wordt aangegeven met programma orgprotessrona s On ersteunen k et agnaeren de aandacht m de wijken, bij lokale organisaties, bij de orde komen, inclusief haar systeemaanpak-werkwijze een nul. Een score boven de nul betekent dat een kind Gym-plus is een programma gericht op het (her)vinden van overgewichtsontwikkeling bij jonge kinderen. vrijwilligers en bij de stadsdelen, en draagt ze bij aan OO een hogere BMI heeft dan de standaard en een score van plezier in sport & bewegen bij kinderen bij wie dit zorgprofessionals worden ondersteund door de de kwaliteitswaarborging op resulterende acties en MBO - Organisaties: / onder de nul juist een lager BMI dan de standaard. Een ontbreekt gecreëerde . . . interventies m ROC van Amsterdam, ROC TOP kleine verandering in deze score, al vanaf 0,125, heeft Toelichting 4 - Handreiking primaire preventie van overgewicht . Toelichting 7 . Dn m Pedagogisch medewerkers en Onderwijsassistenten een effect op de gezondheid van kinderen (Reinehr e.a. Bijdrage aan Topscore (fit) programma m Handreiking prenataal huisbezoek jeugdgezondheids- Organisatie van leerexpedities voor huidige = Sporttrainers en begeleiders 2016). Zo weten we beter of kinderen in Amsterdam Topscore Amsterdam biedt middelbare scholieren de zorg Amsterdam , professionals . . OO dikker of dunner zijn geworden de afgelopen jaren. mogelijkheid om tijdens en na schooltijd kennis te u Landelijk model ‘Eerste 1000 dagen Leerexpedities voor professionals: training om HBO - Organisaties: v maken met meer dan 15 verschillende sporten. Toelichting 4 … . . professionals te versterken in ontwikkeling van . = Hogeschool van Amsterdam, InHolland, IPABO Toelichting 5 Realisatie van de landelijke werkinstructie _ vakmanschap, meesterschap en leiderschap. Dit is = PABO Deel 2: Gezond gedrag en gewicht Participatie in verschillende onderzoek en interven- brede anamnese overgewicht en de landelijke module afgestemd op de functie, de rol in het Amsterdamse =ALO tie-ontwikkelingstrajecten gespecialiseerd zorgpad i.s.m. Proeftuin Den Bosch systeem van bijdragen aan gezond gewicht bij jeugd « Voeding en dietetiek = Jongeren ontwikkelen een ‘studio’, dienend als een https://www.proeftuinovergewichtdenbosch.nl/44/ en daarbij gevraagde competenties, inclusief weten = Toegepaste Psychologie ontwikkelplatform en creatieve werkplaats, om hen landelijk-model-ketenaanpak-overgewicht hoe om te gaan met culturele verschillen. te helpen opgroeien met een gezonde leefstijl. Toelichting 5 ‚ ‚ ‚ Wo: / Toelichting 1 IDOLS: https://projectidols.nl/category/de- Aanbod in het flexibel preventief aanbod jeugd di = Huisartsenopleiding (Amsterdam UMC) Scholen met een totaal gezond voedingsbeleid, incl. gezonde-tiener/ ttps://www.amster am.n /sociaa omein/zorg-jeug / = Preventie binnen Gezondheidswetenschappen (VU) Jump-in Certificaat = Gezamenlijk met Amsterdam UMC en 9-12-jarige artikelen/flexibel-preventief-aanbod-jeugd-2021/ u Preventie (Amsterdam UMC) Een Jump-in Certificaat wordt door de Gezonde School kinderen uit de Banne (Noord) acties bedenken, = Youth, Education & Society (Universiteit Utrecht)
Onderzoeksrapport
10
test
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Raadsnotulen Jaar 2019 Afdeling 2 Vergaderdatum 7 november 2019 Publicatiedatum 20 november 2019 Avondzitting op donderdag 7 november 2019 Voorzitter: de heer Torn, plaatsvervangend voorzitter. Raadsgriffier: mevrouw J.S.Y. Houtman-de Boer. Verslaglegging: de heer A. Seelen (Notuleerservice Nederland). Voorzitter: de heer Torn De VOORZITTER heropent om 19.35 uur de 's middags geschorste vergadering. De VOORZITTER: Ik wil beginnen met het volgende. Als het goed is, dan is zojuist een tentatieve vergadervolgorde voor het avonddeel rondgestuurd. Misschien is het aardig als u dat leest. We beginnen zo met de overstapregeling eeuwigdurende erfpacht. Daarna behandelen we een aantal andere onderwerpen. (De heer VAN DANTZIG: Ik verkeerde in de veronderstelling dat we hadden afgesproken om na het onderwerp erfpacht eerst alle raadsbesluiten te behandelen, met name de bestemmingsplannen. Daartussen zie ik nog twee terkennisnamepunten staan. Ik stel voor om die na de bestemmingsplannen te behandelen.) Ik zie uw punt. Agendapunt 42 gaat om het instemmen met een initiatiefvoorstel en punt 44 lijkt om kennisneming te gaan, maar het is kennisnemen van het onderwijshuisvestingsprogramma en vervolgens het instemmen met het beschikbaar stellen van een krediet. (Mevrouw ROOSMA: Ik vraag mij af of mevrouw Bloemberg-lssa verwacht dat de behandeling van het initiatiefvoorstel heel lang zal duren of kort zal duren. Anders wil ik suggereren om te bekijken of we het kunnen uitstellen.) (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De heer Van Lammeren wil graag het woord voeren en dat kan heel kort, in minder dan een minuut.) We gaan het behandelen. 59A Kennisnemen van het verzoek om uitstel van de datum van 1 januari 2020 van de Overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht waarop de huidige voorwaarden vervallen (Gemeenteblad afd. 1 nr. 1847) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. 4 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De heer BOOMSMA: Amsterdam stevent af op een erfpachterisis van ongekende proporties. Dit zal vele tienduizenden Amsterdammers extreem duperen en zal, als we niet uitkijken, leiden tot een explosieve stijging van de woonlasten in deze stad. Daarom heeft de voltallige oppositie dit debat aangevraagd, met een eensgezinde oproep: verleng de deadline voor de overstapregeling. Laat ik ook meteen een misverstand uit de wereld helpen. In de commissie en tegen Het Parool zei de wethouder dat de oppositie verdeeld is omdat we allemaal andere motieven zouden hebben. Nee, ondanks alle verschillen tussen onze partijen willen wij op dit moment precies hetzelfde. Wij willen uitstel en verlenging van de deadline omdat we er allemaal van overtuigd zijn dat wat de gemeente hier flikt, of dreigt te flikken, echt niet kan. Dit kunt u niet maken. Dit is een kwestie van elementair fatsoen. Dit is een kwestie van behoorlijk bestuur. (De heer N.T. BAKKER: De heer Boomsma begint zijn betoog al met een schending van datgene wat de verschillende partijen in hun verkiezingsprogramma hebben staan. De verschillende partijen in de oppositie hebben wel degelijk verschillende opvattingen over het eeuwigdurend afkopen van de erfpacht. De hele oppositie is dus niet eensgezind. Sterker nog: de heer Boomsma is voor het eeuwigdurend afkopen. Dat heeft hij al in 2014 in zijn verkiezingsprogramma laten opnemen. Als hij hier zegt dat hij niet voor dit eeuwigdurend stelsel is, dan buigt hij de feiten om.) (De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, een interruptie is vaak een korte opmerking of een vraag.) (De heer N.T. BAKKER: U hebt volkomen gelijk. De vraag is: bent u voor of tegen eeuwigdurende afkoop?) Na deze onnavolgbaar warrige interruptie van de heer Bakker ga ik verder met mijn betoog, maar niet zonder te herhalen wat ik net al zei, namelijk dat de hele oppositie hier eensgezind staat omdat wij op dit moment, ondanks alle politieke verschillen, hetzelfde willen. Namelijk uitstel en het verlengen van deze deadline omdat iedereen snapt dat we dit niet kunnen maken. Binnen enkele weken namelijk verslechteren de voorwaarden voor de overstapregeling dramatisch. (De VOORZITTER: U hebt nog een interruptie van de heer Bakker die dat volgens mij nu wel kort en bondig gaat doen.) (De heer N.T. BAKKER: De heer Boomsma heeft het over eeuwigdurende afkoop. Ik vraag nogmaals of hij voor of tegen eeuwigdurende afkoop was.) We hebben het hier over de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht, zowel afkoop als canonbetalend. Over enkele weken verslechteren de voorwaarden zo dramatisch dat mensen die nu bijvoorbeeld 8000 euro moeten betalen om af te kopen, na 1 januari misschien 80.000 euro moeten betalen. Mensen die nu 1000 euro per jaar betalen als ze kiezen voor een jaarlijkse canon en die na 1 januari misschien zomaar 8000 euro of 9000 euro moeten betalen. Dat is niet acceptabel. (De heer N.T. BAKKER: Kan de heer Boomsma bevestigen dat eeuwigdurende afkoop in het verkiezingsprogramma van het CDA stond en dat er wel degelijk ook nog een andere keuze is, namelijk voortdurende erfpacht?) We hebben hier inderdaad de keuze om het stelsel aan te passen. We zullen dat ook voorleggen. Dit zal mensen letterlijk tienduizenden euro's kosten en in veel gevallen honderdduizenden euro's. Geld dat veel mensen gewoon niet hebben. Zo gaan we niet 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen om met onze eigen burgers. Gaat de gemeente zich, na alle grote woorden van dit linkse college over kapitalisme en van de heer Bakker nog het meest, zich nu als de meest gewetenloze, snoeiharde woekerkapitalist van heel Nederland gedragen? Is dit wat u wilt? (De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, u had net drie interrupties. U wordt een beetje uitgedaagd, dus ik ga ervan uit dat dit een nieuw punt is, maar daar gaan we wel goed naar luisteren.) (De heer N.T. BAKKER: Zeker. Misschien kent u de uitspraak van de Latijnse dichter Horatius. Hij zei dat met het groeien van het kapitaal ook de deugd groeit. Bij u moet ik helaas constateren dat u fout op fout stapelt. U had in uw verkiezingsprogramma afkoop eeuwigdurende erfpacht staan. De logische consequentie van dit verhaal is dat mensen daarvoor kunnen kiezen. Daarnaast kunnen ze ook kiezen voor voortdurende erfpacht. Ik vraag daarom nogmaals aan u: waarom wilt u niet erkennen dat niet per se eeuwigdurend hoeft te worden afgekocht?) (De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, door het woord ‘nogmaals’ te gebruiken, verraadt u toch een beetje dat dit een vierde interruptie was. Graag ook via de voorzitter. De heer Boomsma mag hierop reageren en daarna zijn betoog vervolgen.) De heer Bakker trekt weer rookgordijnen op en loopt weg voor de feiten. Natuurlijk zijn wij voor eeuwigdurende afkoop. Dat is prima. Het gaat hier om de manier waarop en om hoeveel we mensen daarvoor laten betalen en om hoeveel meer we mensen daarvoor laten betalen. Daar gaat het om. De heer Bakker zou het nooit accepteren als een bedrijf of een bank of een verzekeraar zoiets zou flikken met zijn klanten. Dan zouden de heer Bakker en ook de andere coalitiepartijen bovenop de barricaden staan om ‘schande’ te schreeuwen. Dat zouden ze doen en dat zouden ze hier ook moeten doen. (De VOORZITTER: Dames en heren in de zaal en op de publieke tribune, graag geen blijken van medeleven dan wel afkeuring.) (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik vind het sowieso tamelijk vreemd dat u spreekt over gewetenloos. Erfpacht staat in het Burgerlijk Wetboek, dat weet u waarschijnlijk ook. U weet waarschijnlijk ook dat het Burgerlijk Wetboek is gebaseerd op het vrije rechtsverkeer waarin een koop of een transactie tot stand komt tussen een redelijk handelende koper en verkoper. Klopt het dat u als conservatief-liberaal het principe van het vrije rechtsverkeer onderschrijft?) Ik dank mevrouw Van Renssen voor deze interruptie, want die stelt me in staat om meteen een groot misverstand uit de weg te ruimen dat blijkbaar ook nog bij de heer Bakker leeft, ondanks alle jaren dat we hiermee al bezig zijn. Het punt is dat er helemaal geen sprake is van een vrije keuze. Mensen kunnen niet overstappen. De grondwaardebepaling geldt ook voor het voortdurende stelsel. Mensen kunnen daar niet uit ontsnappen. De grondwaarde kent precies dezelfde financiële hefboom. Mensen kunnen weliswaar nog drie experts inhuren, maar de uitkomst is volkomen onzeker en zal nu al effect hebben op de huizenprijzen. Die vrijheid is dus fictief. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik concludeer dus dat u in principe wel voor een vrije markt bent en dat mensen in redelijkheid hun eigen beslissingen kunnen nemen. Vindt u dan ook dat een redelijk handelende koper een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat dit ook geldt voor huiseigenaren?) Met redelijkheid heeft het voorstel dat nu voorligt niets te maken. (De VOORZITTER: Mevrouw Van Renssen, graag via de voorzitter. U zegt dan: vindt de heer Boomsma ook dat … Op die manier.) 3 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb toch nog een vraag aan de heer Boomsma. In 2017 stelde hij dat de overstapregeling die er nu ligt redelijk is. Ik heb hem dat echt horen zeggen. Hoe verhoudt zich dat tot wat hij nu zegt, dat dit geen redelijk voorstel is?) Mevrouw Van Renssen verdraait mijn woorden. Ik heb gezegd dat de huidige overstapregeling, onder de huidige voorwaarden, voor een deel van de Amsterdammers tot redelijke prijzen leidt. Voor een ander groot deel nog steeds niet. Het merkwaardige is ook dat de coalitiepartijen en de wethouder best weten dat dit schandalig is en helemaal niet kan. Zij weten dat best. De wethouder zei in Het Parool dat dit voor iedereen voordelig is en dat mensen zonder spijt te krijgen de canon konden vastklikken en dus een aanvraag konden doen. Als dat zo is, waarom gunt u mensen daar niet iets meer tijd voor? Waarom maakt u er een spelletje van, een soort race? U bent te laat, oké, dokken. Dit is echt onbegrijpelijk. Ik vind het eerlijk gezegd ook iets ranzigs hebben. We maken een stelsel dat extreem complex is, maar wie zich er niet in verdiept of iets te laat is, kan stikken. Dan beweert de Pvd dat het bij uitstel nog complexer wordt. Wat zegt u dan in feite tegen mensen? Mensen die over twee maanden te laat zijn en 80.000 euro extra moeten betalen. Zeggen we dan: anders was het te complex? Dat slaat nergens op. Besef dat heel veel mensen in deze stad niet met erfpacht bezig zijn. Veel mensen lezen de krant niet. Mensen hebben afgekocht en hebben zich er nooit echt in hoeven te verdiepen. Het belangrijkste is: mensen hebben vaak een soort basaal vertrouwen in de overheid, dat de overheid hen niet compleet belazert. Dat vertrouwen staat nu op het spel. De wethouder zegt dan dat mensen twee jaar de tijd hebben gehad en dat ze straks pech hebben. Ik vind dat van een buitengewoon stuitende hardvochtigheid getuigen. Het is onrechtvaardig, niet overwogen en ongepast. Het gaat volkomen voorbij aan het gegeven dat de gemeente hierin zelf heeft geblunderd. De gemeente is veel te laat begonnen met de communicatie. Die is nu nog bezig. Ik lees in de laatste brief dat er nog een nieuw formulier komt op de website dat mensen makkelijker in kunnen vullen. Nu nog een nieuw formulier, een paar weken voor het verstrijken van de deadline. Mensen hebben geen persoonlijke brief gekregen die ze echt duidelijk maakt wat er voor hen op het spel staat. Het CDA heeft tientallen avonden belegd met mensen in de stad om ze uit te leggen wat er op het spel staat. Weet u welke vragen wij daar krijgen, ook van heel hoogopgeleide mensen? Van mensen die wel de krant lezen. Zelfs van hoogleraren econometrie. Kan ik vastklikken? De gemeente heeft het misverstand dat dit mogelijk is zelf in de hand gewerkt door dat niet te communiceren waardoor heel veel mensen jarenlang dachten: als ik overstap, dan moet ik heel veel geld op tafel leggen en dat heb ik niet. Voor heel veel mensen is die persoonlijke informatie nog helemaal niet beschikbaar. Er zijn wachttijden van jaren. De vangnetregeling die was beloofd en die steeds in stelling werd gebracht als wij zeiden: u wilt toch niet dat mensen de stad uit worden gejaagd, is er niet. De coulanceregeling is nog volstrekt onduidelijk en volgens eigen onderzoek van de gemeente weet nog slechts 12% van de mensen dat ze kunnen vastklikken. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb nog een vraag aan de heer Boomsma. Mensen stellen vertrouwen in de overheid en weten wellicht niet wat er op hen afkomt. Dat is althans uw stelling. Er is een overgangsregeling van tweeënhalf jaar. Dat is om mensen te laten wennen aan de nieuwe regeling. U zegt in feite dat mensen niet in staat zijn om een afgewogen keuze te maken. Denkt u dan niet dat het beter is als zij een sociale huurwoning zouden hebben? Zou het dan niet beter zijn om meer sociale 4 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen huurwoningen te bouwen? Dan wordt het recht van mensen om te wonen immers beschermd.) (De VOORZITTER: Dames en heren op de tribune, dames en heren in de zaal, ik begrijp dat het onderwerp voor u allen zeer serieus is. Ik wil echter iedereen verzoeken, iedereen op de tribune, om geen blijken van instemming of afkeuring te geven. Dat geldt ook voor de leden van de raad. Mijnheer Kreuger, mijnheer Kreuger, mijnheer Kreuger, u moet stil zijn en anders moet u naar de koffiekamer gaan.) Mevrouw Van Renssen doet natuurlijk een beetje een merkwaardige suggestie, alsof mensen in een sociale huurwoning minder goed in staat zouden zijn om bepaalde voorwaarden van het stelsel in te schatten dan andere Amsterdammers. Het punt is dat het voor iedereen ongelooflijk complex is. Ik begrijp absoluut niet dat partijen als GroenLinks, de PvdA, de SP en D66, die zich zeggen in te zetten voor betaalbaar wonen in deze stad, deze groep huiseigenaren zo ongelooflijk willen duperen. Ik vind dat volstrekt onuitlegbaar. Als u de deadline niet verlengt, dan vind ik echt dat deze partijen niet met recht kunnen zeggen dat zij opkomen voor een betaalbare stad. Dat recht hebben ze dan wat mij betreft echt verspeeld. (De VOORZITTER: Leden van de raad, u moet niet applaudisseren. Mijnheer Kreuger, mevrouw Naoum Néhmé, u moet dit niet doen. Dat is gewoon vervelend. Mevrouw Van Renssen heeft een interruptie. U mag deze interruptieronde afmaken. Daarna wil ik de heer Boomsma in de gelegenheid stellen om zijn betoog af te ronden, want zijn spreektijd begint een beetje op te raken.) (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil de heer Boomsma het volgende voorleggen. U verdraait mijn woorden enigszins. Ik heb niet gezegd dat mensen in een huurwoning niet in staat zouden zijn om zich als redelijk handelend persoon in het rechtsverkeer te begeven. Ik zeg dat er wellicht sprake is van meer bescherming en dat mensen in een huurwoning minder verantwoordelijkheid hebben dan wanneer ze een koopwoning hebben. Ik vraag mij af hoe het CDA aan de ene kant van mening kan zijn dat de overheid mensen tegen zichzelf in bescherming moet nemen en aan de andere kant vindt dat iedereen particulier eigenaar van de grond moet zijn.) GroenLinks betitelde in een eerder debat huiseigenaren als een soort geprivilegieerde klasse waarmee de gemeente van alles kan uitspoken. Ik vind het veelzeggend dat die woorden toen gevallen zijn. Ik vind dat onbegrijpelijk. Ik zeg tegen GroenLinks, tegen D66 en tegen de PvdA en de SP: als jullie dit zo laten passeren, dan zullen jullie daar spijt van krijgen. (De VOORZITTER: Mijnheer Boomsma, ik zeg het ook even tegen u. Niet ‘jullie’ zeggen. Via de voorzitter kunt u zeggen: D66 en GroenLinks zullen hier spijt van krijgen.) Deze partijen zullen hier echt spijt van krijgen. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat de heer Boomsma geen antwoord heft gegeven op mijn vraag. Hoe verhoudt aan de ene kant mensen in bescherming nemen en aan de andere kant pleiten voor vrijheid van de markt zich tot elkaar?) Appels en peren. Ik rond mijn betoog af. Stop deze neofeodale volksverlakkerij. Het gaat hier om iemands woning. Het kostbaarste wat mensen hebben. Je kunt je huis niet optillen en ergens anders neerzetten. Amsterdammers hebben daarin geen keus, 5 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen maar wij raadsleden hebben wel een keus. Wij kunnen nu besluiten om de deadline te verlengen, op te schuiven. Dat is de enige fatsoenlijke keuze en ik hoop nog steeds dat die keuze wordt overgenomen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Naoum Néhmé. Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: Verleng de overstapregeling en wel om drie redenen. De uitvoering van de overstapregeling is een regelrecht drama. Lange wachttijden, een instabiel overstapportaal, onvolledige dossiers, incomplete voortgangsrapportages, zelfs aan de gemeenteraad. Zie de laatste rapportage. Of, zoals onlangs gebeurde, oude voortgangsrapportages aan de gemeenteraad sturen en net doen alsof ze nieuw zijn, los van de vraag of de BSQ-gegevens veilig, betrouwbaar en robuust zijn zoals De Telegraaf gisteren onthulde. Graag een reactie van de wethouder. De tweede reden is dat we nog steeds wachten op de uitwerking van cruciale elementen van de overstapregeling. De wethouder heeft dat al een paar keer toegezegd. Wat zou er gebeuren als iemand bezwaar wil maken tegen de onbezwaarde waarde? De wethouder heeft mij dat persoonlijk drie keer toegezegd. Ik wacht er nog steeds op en het einde nadert. Hoe zit het met de coulanceregeling? Hoe zit het met de overdraagbaarheid tijdens het verkoopproces? Ik wacht daar nog steeds op en over zes weken is de deadline. Ik weet nog steeds niet wanneer ik de informatie krijg. Ten derde de bekendheid van de overstapregeling. Er is een unieke maatschappelijke coalitie die pleit voor verlenging van de overstapregeling. Hoe kan het dat nog steeds zo weinig erfpachters weet hebben van optie 1, het vastklikken, zonder spijt achteraf? Vertel het mij, wethouder. Ik wil het graag weten. En kom niet aanzetten met de voorlichtingscampagne van de gemeente. De VVD heeft daar in de commissie een paar keer grote vraagtekens bij gezet. Wij hebben gevraagd of u OIS wilt vragen om een onafhankelijke expertopinie hierover te schrijven. U hebt ons nog nooit een antwoord gegeven. Nogmaals de vraag: bent u bereid om OIS te vragen een second opinion te schrijven over de voorlichtingscampagne van de gemeente? (De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Naoum Néhmé heeft een aantal vragen die zij graag beantwoord wil zien. Hoe verklaart zij dat Eric van der Burg, de wethouder die verantwoordelijk is voor de architectuur van dit stelsel al die vragen in de vorige periode al heeft beantwoord?) De drie elementen die ik zojuist heb genoemd, liggen in de invloedssfeer van deze wethouder. (De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Naoum Néhmé geeft geen antwoord op mijn vraag. De heer Van der Burg heeft hier al duidelijk antwoord op gegeven, onder andere in debatten met de heer Boomsma en anderen. De coulanceregeling is in de vorige periode behandeld. Waarom stelt mevrouw Naoum Néhmé deze vragen niet aan Eric van der Burg?) (De VOORZITTER: Aan de heer Van der Burg bedoelt u waarschijnlijk.) Ik wil best geloven dat Eric van der Burg zo invloedrijk is dat men, zelfs anderhalf jaar nadat hij uit de raad is vertrokken, nog steeds over hem spreekt, maar de coulanceregeling waar het hier over gaat, is de coulanceregeling die wethouder Van Doorninck in september heeft voorgesteld en die om het volgende draait. Als je in het overstapportaal je EPC-papieren niet kunt overleggen of als je niet kunt aanvinken of je woning een huurbestemming heeft — een van de meest vage vragen in het overstapportaal — dan kun je later in de gelegenheid gesteld worden die informatie na te zenden. Dat heeft niet het vorige college besloten, maar dit college. 6 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (De heer N.T. BAKKER: Ik constateer dat mevrouw Naoum Néhmé de architectuur van de VVD van het erfpachtstelsel zoals dat we nu kennen in de voeten van mevrouw Van Doorninek schuift. Ik raad haar ten stelligste aan om nog eens terug te lezen wat er in de vorige coalitieperiode over is gezegd. Toen is dit uitgebreid aan de orde geweest. Het probleem is dat u hier heel fel tegen de wethouder ingaat, terwijl zij slechts uitvoert wat in de vorige periode is opgebouwd.) (De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw Naoum Néhmé het woord geef, wil ik graag de leden rechts van mij vragen om even stil te zijn of naar de koffiekamer te gaan. Dat geldt voor de heer Van Lammeren en mevrouw Marttin.) In de politiek geldt heel sterk dat men goed moet luisteren. Ik heb het stelsel niet ter discussie gesteld. Ik heb het hier over de uitvoering en over het feit dat de uitwerking van cruciale parameters die dit college heeft bedacht nog steeds niet bekend zijn. Ik heb het over de voorlichtingscampagne van de gemeente die ook in de invloedssfeer van dit college ligt. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik ben benieuwd of mevrouw Naoum Néhmé wel heel tevreden is over het beleid voor de grondwaardebepaling en over niet zozeer de overstapregeling en de uitvoering daarvan, maar vooral over wat er na 2020 voor iedereen zal gelden.) Dit agendapunt heet Verlenging overstapregeling en met uw goedkeuring houd ik het daarbij. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik heb nog een andere vraag. Er is gevraagd waarom deze overstapregeling niet duidelijk bij Amsterdammers bekend is gemaakt. Wat is het oordeel van mevrouw Naoum Néhmé over de uitspraak van voormalig wethouder Van der Burg die zei: na 2020 kan de BSQ stijgen en er rust een zware verantwoordelijkheid op mij en op ons om dat de stad duidelijk te maken? Hoe beoordeelt zij dat?) Ik kijk naar de feiten. Ik zie dat de stad niet zo ver is. Wellicht heeft dat te maken met het gegeven dat mensen over besluiten die nog ver weg liggen, denken: dat komt wel. Het gemiddeld afgekochte tijdvak loopt tot 2035, zo heeft de wethouders ons geschreven. Mensen vinden pensioen ook heel erg moeilijk, maar dat wil niet zeggen dat het niet belangrijk is. Het is echter heel complex en op grond van beginselen van behoorlijk bestuur is het volgens mij niet te veel gevraagd om een overstapregeling, waarvan iedereen, van links tot rechts, vindt dat meer mensen in de gelegenheid moeten zijn om zich in de materie te verdiepen, te verlengen. Zelfs uw eigen mensen, zeg ik tegen mevrouw De Heer en de heer Van Dantzig, in stadsdeel West pleiten hiervoor. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat mevrouw Naoum Néhmé niet tevreden is met deze overstapregeling. Dan vraag ik mij toch af waarom zij in juni 2017 haar partij er niet toe heeft bewogen om een andere overstapregeling vast te stellen.) Misschien begrijpt mevrouw Van Renssen het niet helemaal. Er is nu een unieke maatschappelijke coalitie die voltallig vraagt om de regeling te verlengen. Dat is volgens mij het grootste pleidooi voor de overstapregeling. U kunt niet zeggen dat de overstapregeling niet werkt. Nee, iedereen zegt: verleng haar. Als het niet voordelig is, dan zouden notarissen, makelaars, SEBA, de volledig oppositie, mensen in stadsdeel West, allemaal verstandige mensen, niet zeggen: verleng haar. (De VOORZITTER: Ik wil nu alvast zeggen dat ik de volgende interruptie nog zal toestaan, dat ik dan mevrouw Naoum Néhmé, die niet meer heel 7 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen veel spreektijd heeft, graag haar betoog wil laten afmaken. Mochten er dan nog laatste interrupties zijn, dan kunnen die aan het eind plaatsvinden.) (Mevrouw DE HEER: Ik wil beginnen met te zeggen dat ik de passie van mevrouw Naoum Néhmé altijd erg waardeer. Maar heel veel mensen hopen dat we straks met een verlenging van de voorwaarden een nieuw stelsel bedenken. Dat hopen heel veel mensen. Ik ben daarom benieuwd wat u vindt van het stelsel dat uw oud-collega heeft bedacht?) (De VOORZITTER: Mevrouw De Heer, de volgende keer ook via de voorzitter.) Deze truc haalt de coalitie nu al een paar keer uit. Gisteren in Het Parool door de wethouder die zegt dat het onduidelijk is waarom partijen uitstel vragen. Mijnheer de voorzitter, gelukkig leven we in een democratie waarin de intentie van meerderheden er niet toe doet. Volgens mij is het tamelijk knap om te zeggen: u wilt dit vanwege een andere intentie dan de heer Boomsma. Ik voer hier geen stelseldiscussie, mevrouw De Heer. Mijn pleidooi is heel helder. Verleng de regeling met twee jaar, maak haar onderdeel van de campagne voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen. De heer Boomsma begon terecht met te stellen dat de voltallige oppositie hier vanavond niet staat om met u een stelseldiscussie te voeren. Onze vraag is eenvoudig: verleng de regeling met twee jaar. (Mevrouw DE HEER: Kan ik dan constateren dat mevrouw Naoum Néhmé tevreden is met dit stelsel?) Ik voer geen stelseldiscussie. Ik voer hier een discussie over de overstapregeling. Met deze chaos en onduidelijkheid over de cruciale parameters en de onbekendheid van de regeling rijst de vraag: nemen we de tijd om zaken op orde te krijgen en verlengen we de regeling? Of gaan we koppig door aan de hand van argumenten die, zoals Het Parool ze treffend noemde, ambtelijk en liefdeloos zijn? Blijven we schermen met politieke afspraken waarvan niemand in deze zaal, behalve misschien een paar mensen, weten wat die zijn? Houden we vast aan vage organisatorische obstakels? Blijven we grijsgedraaide platen draaien als: ja, we vinden het stelsel eigenlijk drie keer niets, maar we voeren het uit en dat is meer dan genoeg? Of gaan we voor intentiepolitie spelen met kafkaëske argumenten als: het is onduidelijk waarom partijen uitstel willen? Meerderheden zijn meerderheden. Er is een feitelijke meerderheid in deze raad. Er is een unieke maatschappelijke coalitie die pleit voor verlenging. Ik zou zeggen: toon een beetje liefde voor de erfpachters. Wees niet liefdeloos voor de huurders van uw bezit. Links wil toch altijd barmhartig zijn voor huurders? Ik zou zeggen: breng in praktijk wat u beweert. (De heer N.T. BAKKER: Hier komt de aap toch echt uit de mouw. Het gaat mevrouw Naoum Néhmé niet om het stelsel en ook niet om de erfpacht. Het gaat hier duidelijk om uitstel en uitstel is afstel. Dit betoog gaat volledig in tegen het betoog van de heer Van der Burg die zei dat we rekening moeten houden met uitstel. De architectuur van het stelsel was van de VVD. Mevrouw Naoum Néhmé vliegt hier volstrekt uit de bocht. Ze zegt immers: uitstel, uitstel, uitstel is afstel. Is dat zo, mevrouw Naoum Néhmé?) Nee. (De heer N.T. BAKKER: Ik zou mevrouw Naoum Néhmé toch echt willen vragen wat zij van de architectuur van het stelsel van de heer Van der Burg vindt.) 8 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Het gaat om de verlenging van de overstapregeling. (Mevrouw DE HEER: Mevrouw Naoum Néhmé wil dit graag onderdeel maken van de verkiezingscampagne. Met welke boodschap gaat zij dan straks de verkiezingscampagne in?) Het staat elke partij vrij om met een boodschap naar eigen keuze de verkiezingen in te gaan. (Mevrouw DE HEER: Ik vraag wat de boodschap van de VVD dan zal zijn. Ik denk dat het eerlijk is om dat hier te vertellen, want anders weten we niet waarom u per se die datum wilt verlengen.) Dit soort als-danvragen moeten we later bespreken. Ik heb gezegd dat het goed is om de kiezer te vragen wat hij hiervan vindt. Ik wil mevrouw De Heer wel tegemoetkomen als zij mij wil vertellen of zij wel of niet voor een verlenging van twee jaar is. In dat geval wil ik best vertellen wat ik in de volgende campagne ga zeggen. (Mevrouw VAN RENSSEN: Mevrouw Naoum Néhmé pleit vurig voor verlenging van de huidige gunstige voorwaarden. De grondwaardebepaling verandert na 31 december 2019. Klopt het dat zij de voorwaarden daarna niet rechtvaardig vindt?) Het gaat erom dat te weinig erfpachters van de huidige overstapregeling afweten. Het maakt niet uit wat ik vind van de voorwaarden die dan gelden. Ik zie dat iedereen de regeling wil verlengen vanwege de gunstige uitgangspunten die voor een breed publiek aantrekkelijk zijn. Ik snap niet dat, gezien de kleine moeite die het kost, nog steeds zo weinig erfpachters zich hebben verdiept in de overstapregeling. Volgens mij moet de schuld daarvoor bij de gemeente liggen. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik constateer dat de VVD blij is met de huidige gunstige voorwaarden, in tegenstelling tot de voorwaarden die daarna zullen gelden. Ik constateer dan ook dat zij blijkbaar niet tevreden is met het beleid voor de grondwaardebepaling dat nog geen twee jaar geleden is vastgesteld. Deelt mevrouw Naoum Néhmé die mening?) Nee. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 141° Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht (verleng de huidige voorwaarden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De huidige voorwaarden voor de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht, waarbij de canon wordt berekend op basis van de WOZ-waarden uit 2015 (peildatum 1-1- 2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015) en bijbehorende BSQ's, te verlengen tot 1 januari 2022, De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Partij voor de Dieren zal niet toekijken hoe we mensen in financieel ongeluk storten. Wat we ook van erfpacht vinden, iedereen weet dat, als een minderheid gunstige voorwaarden vastklikt, er iets niet klopt. Als het zou gaan om g Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen een huurverhoging, dan zouden Groenlinks en de SP hier als eerste staan met een voorstel om de termijn te verlengen. Maar blijkbaar beschouwt GroenLinks mensen met een koophuis als geprivilegieerd die alles kunnen betalen. Wij zitten hier voor de Amsterdammer en de Amsterdammer niet voor ons. Er zijn veel partijen die willen dat de regeling wordt verlengd. De Vereniging Eigen Huis, makelaars, erfpachters en ook veel partijen in deze raad pleiten voor het verlengen van de deadline. Dat is niet zomaar, want de uitvoering van de regeling is erg slecht. Er zijn heel veel Amsterdammers die niet goed op de hoogte zijn. Bovendien is het een erg complexe zaak. Denk ook aan mensen die laaggeletterd zijn of die de brief niet hebben gezien. Ook ligt het portaal er vaak uit. Toen we laats in de commissievergadering over erfpacht spraken, lag het portaal eruit. Mensen die op dat moment keken, konden dus geen aanvraag doen. Wij zijn verantwoordelijk voor een goed functionerende overstapregeling voor de Amsterdammers. (De heer N.T. BAKKER: U zegt dat het niet veel uitmaakt wat we vinden, als het maar goed geregeld wordt. Wat vindt u dan van het feit dat uw fractievoorzitter in de vorige periode zei dat we het stelsel maar helemaal moeten afschaffen?) (De VOORZITTER: Mijnheer Bakker, in het vervolg weer via de voorzitter.) We hebben het hier niet over de essentie van het stelsel. Het gaat hier over het verlengen van de voorwaarden. Er zijn heel veel mensen die nog niet weten dat deze wijziging eraan komt. Daarom moeten we deze regeling verlengen. (De heer N.T. BAKKER: Ik hoor van mevrouw Bloemberg-lssa dat het niet veel uitmaakt wat iemand van erfpacht vindt, als we het maar goed organiseren. Wat vindt zij van de eeuwigdurende overstap?) De discussie daarover ga ik hier vandaag niet voeren. We hebben er uitgebreide discussies over gehad, ook in de vorige periode. Ik weet ook wat er in ons verkiezingsprogramma staat, maar op dit moment gaat het over de verlenging van de huidige voorwaarden. Nu zijn mensen op 1 januari de dupe. (De heer N.T. BAKKER: Ik constateer dat het de Partij voor de Dieren helemaal niet uitmaakt wat iemand van erfpacht vindt. Als ze niet of slecht wordt uitgevoerd, dan verandert de Partij voor de Dieren van mening als een draaitol van de bovenste plank.) Ik neem afstand van deze woorden. Dit slaat nergens op. We voeren hier een debat over de verlenging van de deadline van de huidige regeling. We hebben geen debat over de fundamentele kwestie van de erfpacht. Daar ga ik het dus ook niet over hebben. We zijn verantwoordelijk voor een goede regeling voor de Amsterdammers. Als een minderheid van de erfpachters een aanvraag heeft gedaan, dan kunnen we er donder op zeggen dat er iets misgaat. De Partij voor de Dieren wil deze mensen de tijd gunnen om zich in deze complexe materie te verdiepen en haar te begrijpen. We gooien ook geen politieke afspraken op tafel die verder volstrekt niet duidelijk zijn. We roepen dit college en de coalitiepartijen met klem op om de overstapregeling te verlengen. Laat de erfpachters niet de Amsterdamse melkkoe worden, want we kunnen besluiten om de regeling te verlengen. Ik heb van veel mensen in de stadsdelen, ook van de coalitiepartijen, gehoord dat zij dit ook willen. (Mevrouw VAN RENSSEN: Het moet mij van het hart dat het bij een overstapregeling altijd gaat over de situatie zoals die ervoor bestond en de situatie erna. Dat doen we als we het over rondvaartboten hebben, maar ook bij andere onderwerpen in deze raad. Je kunt niet alleen over de overstap praten zonder daarnaast een waardeoordeel te hebben over 10 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen het stelsel ervoor en erna. Mevrouw Bloemberg-lssa wil het graag over de uitvoering hebben. Ze stelt dat het overstapportaal er even uitlag. Is zij zich ervan bewust dat met een eenvoudig briefje of met een e-mail of met het invullen van een formulier dat nog beschikbaar komt, de overstap ook al veiliggesteld kan worden?) (De VOORZITTER: Dit is de laatste keer dat ik het vraag aan de mensen op de tribune. U moet echt stil zijn, anders kunnen wij hier niet op een goede manier vergaderen. Ik wil u echt vragen om stil te zijn.) Mevrouw Van Renssen, dat klopt. Ik ben mij ervan bewust dat mensen een e-mail kunnen sturen, maar de Amsterdammer is zich daarvan niet bewust. Dat is juist het probleem. (Mevrouw VAN RENSSEN: Er komt nog een andere vraag bij mij op. De Amsterdammer heeft tweeënhalf jaar de tijd gehad om deze aanvraag te doen. Dat is toch aanzienlijk langer dan bij een gemiddelde regeling. Vindt mevrouw Bloemberg-lssa dat ook?) Nee, dat vind ik niet. Het heeft gewoon niet goed gewerkt. Het is niet zo dat mensen al tweeënhalf jaar de tijd hebben gehad, want er zijn nog steeds veel mensen die geen antwoord hebben op hun vragen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga. Mevrouw NANNINGA: Forum voor Democratie gaat vandaag roeien met de riemen die het heeft en dat ben ik. In feite is Anton van Schijndel onze woordvoerder Erfpacht. Hij is echter ook mantelzorger en hij kon vanwege dringende zorgtaken hier niet staan. U zult het vandaag dus met mij moeten doen. Ik ben dan wel niet onze erfpachtspecialist, maar ik ben een erfpachter. Op 1 januari ontploft de erfpacht. Ik heb me door het overstapportaal heen geworsteld en de afkoop in mijn buurt wordt op 1 januari ongeveer drie keer zo duur en de canonbedragen ook. De granatenregen die vanuit deze bunker, de Stopera, op de andere stadsdelen wordt afgevuurd, is nog veel zwaarder. Het zwaarst getroffen, zijn Noord, Nieuw-West en Zuidoost. Daar gaat het bedrag wel vier tot zeven keer over de kop. In Zuidoost is een straat te vinden waar de bedragen tienmaal zo hoog worden. Dat is volkomen onbetaalbaar. Wij staan hier vandaag, dames en heren, voor een uniek moment. Niet eerder hadden zo weinig mensen in deze raad zo’n grote en directe impact op de levens van de Amsterdammers. Per huishouden gaat het soms over tonnen. Over verhuizen of blijven. Over verkopen of afkopen. Neem even een moment om deze verantwoordelijkheid zwaar op uw schouders te voelen drukken en handel ernaar. Dit zijn grotere belangen dan een bijzin in een coalitieakkoord. Laat het glashelder zijn, Forum voor Democratie wil een verlenging van de overstapvoorwaarden. De uitvoering van deze overstapregeling schiet fors tekort en zowel de procedures als de overstapopties zijn voor heel veel Amsterdammers echt veel te ingewikkeld. De sleutel voor dit drama ligt bij D66. Van GroenLinks en de SP verwachten we immers niet beter. Zij hebben structureel last van een grondige hekel aan particulier bezit. Maar de Partij van de Arbeid, de sociaaldemocraten, heeft in de vorige termijn nota bene zelf nog een ander plan voorgesteld omdat zij zelf ook wel weet dat dit niet fair en onwerkbaar is. Nu doet de woordvoerder van de PvdA, mevrouw De Heer, alsof haar neus bloedt en deze regeling prima door kan gaan, zonder op zijn minst een verlenging van de overstap te overwegen. Dat is de inzet waarvoor we hier staan. 11 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De achterban van D66 wil in overgrote meerderheid een verlenging van de termijn. Vindt D66 het waard om de eigen achterban onder de bus te gooien voor het in stand houden van de coalitie? Forum voor Democratie vindt het prima als D66 stemmers verliest, maar zelfs teleurgestelde D66-stemmers gunnen wij geen armoede of gedwongen verhuizingen. (De heer N.T. BAKKER: Als mevrouw Nanninga het rijtje afmaakt, wat vindt zij dan van een partij als de VVD die hier net doet alsof haar neus bloedt? Die partij is immers de architect van het stelsel. Welke mening hebt u daar dan over?) Geen enkele, want ik sta hier vandaag om een verlenging van de termijn te bepleiten en niet om een mening te ventileren over de VVD. (De heer N.T. BAKKER: Toch hoor ik mevrouw Nanninga een tamelijk uitputtende opsomming geven van de mening van verschillende partijen. Ik wil graag weten wat zij vindt van de partij die de architect was van dit systeem.) Ik herhaal wat ik eerder zei. Ik sta hier om een verlenging van de overstaptermijn te bepleiten en niet om een mening te hebben over de inhoud van het erfpachtprogramma of over de mening van andere partijen. Ook D66-kiezers, al dan niet afgehaakt, gunnen wij geen armoede of gedwongen verhuizingen. De heer Van Dantzig zit hier voor zijn kiezers en niet voor een akkoordje met GroenLinks. D66 heeft al een wethouder geofferd om tegemoet te komen aan GroenLinks-luchtfietserij. Laat dit niet ook weer uit uw handen glippen, zo wil ik D66 oproepen. Doe het werk voor uw kiezers en niet voor GroenLinks. Verschuil u niet achter een coalitieakkoord. Daar staat namelijk niets in over de eventuele verlenging van de termijn en of dat wel of niet kan. Forum voor Democratie doet kortom, namens de honderdduizenden erfpachters in onze stad, een klemmend beroep op de Partij van de Arbeid en op D66. Verleng die termijn. Het is redelijk. Het is het juiste om te doen. Het coalitieakkoord lijdt er niet eens onder zoals de wethouder ons op de mouw probeerde te spelden. Er is simpelweg meer tijd nodig om de plannen uit te voeren, ongeacht wat u van die plannen vindt. Een pas op de plaats is niet prettig voor wie de erfpachters snel een poot wil uitdraaien, maar die pas op de plaats is echt noodzakelijk om een Waterloo aan het Waterlooplein hier te voorkomen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kilig. Mevrouw KILIG: Ook wij sluiten ons aan bij de vorige sprekers die vragen om de overstapregeling te verlengen. De fractie van DENK heeft het idee dat het college geen idee heeft van de problemen waarin mensen komen door deze halsstarrige houding om voor 1 januari 2020 te moeten overstappen. Ik verzoek de wethouder om de deadline van de overstapregeling van 1 januari 2020 te verlengen. Dit treft namelijk niet de rijken in de grachtengordel, want daar is de grond vooral in eigendom. Het treft vooral mensen buiten de ring. Mensen die al met moeite een woning hebben kunnen kopen, mensen die al moeilijk een hypotheek hebben kunnen krijgen, mensen die anders scheef zouden wonen. Die mensen worden nu op kosten gejaagd. Ze worden nu gedwongen om binnen anderhalve maand een niet goed geïnformeerde keuze te maken. Deze burgers moeten binnen anderhalve maand een keus maken om vervolgens te horen dat de gemeente zelf rustig enkele jaren de tijd neemt om diezelfde tot haast gedwongen burger een aanbieding te doen. Maar we zijn er voor de burger, hoor. 12 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Er zijn coalitiepartners die het probleem ook erkennen. In de stadsdeelcommissie West heeft D66 zelfs het voortouw genomen om een ongevraagd advies hierover te geven. Verleng de overstapregeling. De fracties van DENK in de stadsdelen Nieuw-West en Zuidoost zeggen precies hetzelfde als hun DENK- en D66-collega's in stadsdeel West. Ik heb begrepen dat zelfs de stadsdeelcommissie Oost/Watergraafsmeer eveneens dezelfde mening is toegedaan en de deadline wil verschuiven. Hier op de Stopera heeft D66 dat ook al duidelijk aangegeven. Die partij zegt echter dat zij er niets aan kan doen omdat afspraak nu eenmaal afspraak is. In de commissie leken de SP en GroenLinks stilzwijgend met D66 in te stemmen. Dat riep bij ons de vraag op wie D66 nu eigenlijk gijzelt in dit geval. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil op het vorige punt van mevrouw Kilig terugkomen. Zij stelde dat mensen binnen anderhalve maand een ongeïnformeerde keuze moeten maken. Dat negeert het feit dat men al tweeënhalf jaar een overstap kan maken. Daarnaast lijkt het erop dat mevrouw Kilig niet weet dat er een no regret-optie is. Als mensen nu vastklikken, dan kunnen mensen altijd nog bij de ontvangst van hun aanbieding ervoor kiezen om alsnog af te kopen dan wel in het voortdurende stelsel te blijven en er dus van af te zien. Is mevrouw Kilig daarvan op de hoogte?) (De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw Kilig het woord geef, wil ik de heer Van Lammeren vragen om niet zo duidelijk hoorbaar zijn mening kenbaar te maken.) Ik ben daar inmiddels van op de hoogte, maar het blijkt dat heel veel potentiële overstappers daar niet van op de hoogte te zijn, want anders dan hadden ze wel van deze optie gebruikgemaakt. (Mevrouw VAN RENSSEN: Dan wil ik de fractie van DENK graag oproepen om die informatie te verspreiden in plaats van de zaken anders voor te stellen.) Waarvan akte. (De heer N.T. BAKKER: Wat vindt mevrouw Kilig ervan dat mijn SP- partijgenoot in het stadsdeel Zuidoost bestookt wordt door VVD'ers om dezelfde stap te zetten als in West, met allerlei informatie die volgens meerdere partijen ongelooflijk ingewikkeld is?) Moet ik een mening hebben over de collega van de heer Bakker? Kunt u de vraag nog een keer herhalen? (De heer N.T. BAKKER: Ik heb een SP-partijgenoot die in Zuidoost in de deelraad zit en die wordt door VVD'ers bestookt om er wel degelijk een andere mening op na te houden dan de gemeenteraadstractie. Wat vindt u daarvan?) Wat kan ik hiervan zeggen? Waarom zou ik een mening moeten hebben over wat de VVD doet? Ik hoef geen verantwoording af te leggen over wat de VVD daar doet. (De heer N.T. BAKKER: Mevrouw Kilig zei net dat verschillende stadsdelen een andere mening waren toegedaan. In een aantal stadsdelen is er nog geen besluit over genomen. Wat vindt u ervan dat die meningsvorming daar plaatsvindt en vervolgens hiernaartoe wordt gebracht?) Ik denk dat dat toch het idee was achter de stadsdelen, dat zij de ogen en oren van de buurt zouden zijn en dat zij gevraagd en ongevraagd advies aan de centrale stad zouden kunnen uitbrengen. 13 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Hier wordt onverbloemd gezegd dat één coalitiepartij de andere gijzelt om niet tot een breder gedragen beleid te komen. Nogmaals mijn vraag: wie houdt er zo stug vast aan dit asociale beleid? Wie? DENK doet net als de overige oppositiepartijen een oproep aan alle coalitiepartijen die voor een sociaal erfpachtbeleid zijn en te stemmen voor het verlengen van de overstapregeling, ook als er één asociale partij is die erfpachters in de problemen wil brengen. Nogmaals: verleng de deadline van 1 januari 2020. Laat zien dat we een sociaal beleid voeren. Breng mensen, onze burgers, niet onnodig in de problemen door tegen alle adviezen van de experts in vast te houden aan deze deadline. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder. De heer CEDER: Het is een vaststaand feit dat minder dan acht weken voor de deadline veel huizenbezitters met erfpacht nog geen aanvraag gedaan hebben. Dit is een duidelijk signaal. Erfpacht is een ingewikkeld stelsel en veel mensen hebben niet voldoende informatie. Het gaat om heel veel geld en de consequenties van de keuzes die gemaakt moeten worden, zijn voor velen nog niet te overzien. Op deze manier kunnen we absoluut niet vasthouden aan de deadline. Hij moet verlengd worden. Ik geef u ook in overweging waarom. Het zijn vooral de coalitiepartijen die ik dat ter overweging moet geven, want inmiddels zijn heel veel experts, makelaars, de oppositie van links tot rechts al overtuigd. Dit betoog richt zich daarom vooral op een aantal partijen in deze zaal. Wie zijn de mensen die het hardst geraakt zullen worden als de deadline niet verlengd wordt? Dat zijn natuurlijk de minst geïnformeerde huizenbezitters in de stad, de minst bereikbare. Dat zijn niet de mensen die de informatie van de gemeente heel snel bereikt. Nee, het zijn juist de mensen die de besluiten die wij hier nemen normaal gesproken niet bereiken. We zien dat de grootste stijgingen na 1 januari zullen plaatsvinden in de wijken Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Dan doemt er bij mij iets anders op. Waar kennen we die stadsdelen ook alweer van? O ja, het zijn ook de stadsdelen waar we de meest kwetsbare wijken zien die we helaas op dit moment in onze stad hebben. Zij zullen het hardst geraakt worden. Daar wonen heel veel huizenbezitters die zich nog niet hebben aangemeld en zij zijn het meest de dupe van het besluit om niet te verlengen. (De heer N.T. BAKKER: Als ik het betoog van de heer Geder hoor, dan zegt hij in feite dat we tot een bepaalde regeling hebben besloten en dat we bij de uitvoering van die regeling zomaar de regels kunnen veranderen. Bent u het daarmee eens?) Ik denk dat het van behoorlijk bestuur getuigt om, als we zien dat een klein percentage van de huizenbezitters deze keuze maakt, ons opnieuw te bezinnen en dan ook de deadline te verlengen. Ik vind dat van behoorlijk bestuur getuigen. (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik vraag me af naar welk stelsel de voorkeur van de heer Ceder uitgaat, het voortdurend erfpachtstelsel dat we voor 2016 hadden of het eeuwigdurend erfpachtstelsel. Kan hij daarop reflecteren?) Ik vind dat de coalitie hiermee moet stoppen. We zijn met een serieus onderwerp bezig, namelijk het kennisnemen van het verzoek om uitstel. U vraagt mij naar een stelsel. Daar gaat het niet om. Ik wil u vragen om eerbied te hebben voor het agendapunt en deze vragen niet aan mij of mijn navolgers te stellen. 14 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (De VOORZITTER: Ik wil rust in de zaal. Ik wil ook de raadsleden, ook mevrouw Naoum Néhmé die dat meerdere keren doet, vragen om niet te laten merken wat u vindt door op het tafeltje te bonken.) (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik verbaas mij enigszins over de reactie van de heer Ceder. We hebben het over de eerbied voor het onderwerp dat we bespreken, eerbied voor dit moeilijke dossier en eerbied voor alle Amsterdammers die een huis op erfpacht hebben. Daarom vraag ik u: welk stelsel heeft uw voorkeur? Het voortdurend erfpachtstelsel zoals we dat voorheen hadden of het eeuwigdurend erfpachtstelsel waarbij mensen de mogelijkheid hebben om de grond af te kopen? Daar laat ik het bij.) GroenLinks weet heel goed dat deze vraag niets te maken heeft met de vraag of we de deadline wel of niet moeten verlengen. (De VOORZITTER: Nee, mijnheer Ernsting, echt niet. U moet niet buiten de microfoon om praten. Mevrouw Van Renssen voert het woord en pleegt hier een interruptie. U moet dat gewoon niet doen.) (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik wil graag aan de fractie van de ChristenUnie vragen of zij het principe van de erfpacht, waarbij een deel van de waardestijging van de grond terugvloeit naar de gemeenschap, waarmee die mooie dingen kan doen en waarmee we ervoor kunnen zorgen dat de stad van iedereen is en niet alleen voor enkele individuen, onderschrijft.) Er is een besluit genomen en nu zien we dat, als dit doorgaat, veel Amsterdamse huizenbezitters financieel heel hard geraakt zullen worden. Dat is ook de reden dat wij om verlenging van de deadline vragen. De discussie over het stelsel wil ik vandaag niet voeren en die moeten we ook niet voeren, want het gaat over de deadline. Ik wil ook de coalitiepartijen vragen om hun bijdrage daarover te houden. (De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, ik wil u vragen om uw betoog af te ronden. Ik wijs erop dat uw spreektijd minder dan zes minuten is. Aan het eind van het betoog van de heer Ceder mogen er nog interrupties geplaatst worden.) Het getuigt dus van onbehoorlijk bestuur van dit college als we hiermee doorgaan. De communicatie moet beter. Het was ook de oppositie die de afgelopen maanden heel vaak met verschillende moties heeft opgeroepen tot betere en andere vormen van communicatie. Helaas was dat niet afdoende, want nog steeds zien we dat een groot deel van de Amsterdamse huizenbezitters met erfpacht zich nog niet heeft aangemeld of überhaupt niet weet welke consequenties er zijn. De boodschap van GroenLinks vandaag choqueerde mij. De boodschap aan degenen die zich niet hebben aangemeld, louter omdat ze nog niet op de hoogte zijn of omdat de erfpachtregelingen te ingewikkeld zijn. De boodschap: misschien moet u dan maar naar een sociale huurwoning gaan, want dan hebt u niet de verantwoordelijkheid van een huizenbezitter. Ik vind dat een verschrikkelijke opmerking. Is dit het onderwerp waarbij GroenLinks zich beroept op de vrije markt en het vrije marktverkeer”? Het vasthouden aan de deadline wordt nu goedgepraat door de coalitie, waarbij er volgens mij twee dingen worden geroepen. Er wordt mist opgeworpen, waarbij er enerzijds wordt verwezen naar het vorige college. Anderzijds wordt betoogd dat het ook goed zou zijn om aan de deadline vast te houden. Wat is het nu? Kunt u er niet meer van afstappen? Of is het goed om er niet van af te stappen? Ik hoor twee verschillende geluiden en u wijst naar het vorige college en naar elkaar. Ik weet het niet. Vindt u dit goed of vindt u dat u wel moet? 15 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, graag via de voorzitter. Ik wil u er verder op wijzen dat u richting de vier minuten gaat. Misschien wilt u ook een beetje spreektijd overhouden om zo dadelijk zelf interrupties te plegen. Ik geef het u ter overweging. U moet zelf uiteraard uw eigen spreektijd invullen, maar ik geef u in overweging om uw betoog af te ronden.) Ik ga afronden. Velen beseffen niet dat deze maatregel misschien wel de grootste vermogensdaling kan betekenen en duizenden euro's kan kosten. Meer dan de toeristenbelasting, meer dan de parkeerbelasting. Dit gaat om heel veel geld. Het is daarom de zwaarste maatregel die u kunt nemen en ik vind het van onbehoorlijk bestuur getuigen als u dit doorzet. Te meer ook omdat er geen meerderheid is die hiermee door wil gaan, want ook D66 heeft laten weten dat dit niet klopt, maar vasthoudt aan een afspraak. Een afspraak die niet in het coalitieakkoord staat. In de gemeenteraad is er een meerderheid voor verlengen. Ook onder experts is er consensus over verlenging. Ik roep daarom de coalitie op: kies voor de Amsterdammers, kies voor de stad, kies voor verlenging van de deadline. (De heer N.T. BAKKER: Het betoog van de heer Geder is erg interessant, want het geldt pars pro toto voor de hele oppositie. Ze willen allemaal praten over overstappen, maar van niemand heb ik nog gehoord waarnaartoe ze willen overstappen, laat staan van de heer Ceder. Misschien wil de heer Ceder zeggen waarheen hij wil overstappen, want dan worden de stellingen van de oppositie iets inhoudelijker.) Het is aan de Amsterdamse huizenbezitters om te bepalen waarvoor ze kiezen. Daartoe moeten ze wel geïnformeerd zijn en heel veel Amsterdammers zijn tot nu toe niet geïnformeerd. Daarom verzoek ik u namens alle Amsterdammers: verleng de deadline. (De heer N.T. BAKKER: De heer Ceder zegt dat het aan de Amsterdammer is. Daarmee ontkent hij in feite dat er een erfpachtcontract ligt. Kan de heer Ceder bevestigen dat het niet alleen aan de Amsterdammer ligt, maar ook aan het contract dat er ligt?) Ik wil het hierbij laten. (De VOORZITTER: De heer Ceder verlaat het spreekgestoelte. Mevrouw Van Renssen wilde graag nog interrumperen. U mag natuurlijk altijd weglopen, het is hier geen gevangenis, maar het is misschien ook wel aardig om mevrouw Van Renssen in de gelegenheid te stellen om u nog te interrumperen.) (Mevrouw VAN RENSSEN: Ik ken de heer Ceder ook als jurist. Als u bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst met redelijke voorwaarden hebt met een partij, dan is de vraag of u eventueel wilt overstappen naar een nieuw systeem. Hoe lang duurt het voordat u bij uw werkgever kunt opteren voor een andere arbeidsovereenkomst, tijdelijk dan wel permanent, en maakt het dan uit hoe de nieuwe arbeidsovereenkomst eruitziet?) Er worden appels met peren vergeleken. We zijn geen werkgever, maar wij zijn de overheid en we dienen een betrouwbare en behoorlijke overheid te zijn. Als we zien dat het merendeel van de Amsterdamse huizenbezitters geen idee heeft welke financiële gevolgen hen te wachten staat, dan is het mijn verantwoordelijkheid, maar ook uw verantwoordelijkheid, om daarin stappen te zetten en de deadline te verlengen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. 16 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Mevrouw VAN SOEST: Met stomme verbazing heb ik zitten luisteren naar de coalitiepartijen. Ik wil even teruggaan in de geschiedenis, naar het vorige college. Onder het vorige college hebben de Partij van de Arbeid, GroenLinks en de SP voor dit voorstel gestemd. De SP wilde voor die tijd niet meedoen, maar ze kregen een cadeautje in de vorm van de Woonagenda. Daarom draaide ze geen 180°, maar 360° om toch op het pluche te kunnen blijven zitten. Ik heb echter een andere vraag. Mevrouw Moorman en de heer Groot Wassink hebben hier staan betogen tegen dit voorstel. Wat doen ze nu? Tot mijn stomme verbazing luisteren ze nu niet eens naar de inwoners van Amsterdam van wie het grootste deel zegt: geef ons even uitstel. Laat de boel nog even bezinken. Maar nee, dit college zet oogkleppen op en doet oordopjes in en denkt bij zichzelf: wij doen toch wat wij willen. Oppositie, ga rustig naar huis, want jullie hebben hier toch niets te vertellen. Even terug naar de heer Van Dantzig die zei dat hij zich aan het coalitieakkoord moest houden. Daarin staat: “Voor de erfpachters bieden we een compensatie voor de verhoging van de ozb en een extra overstapkorting van 10% aan degene die voor 2020 overstapt naar het eeuwigdurende stelsel.” Waarom moet u zich daaraan houden? Er staat alleen maar dat jullie compensatie geven. (De VOORZITTER: Mevrouw Van Soest, geen ‘jullie'.) O ja, een terechtwijzing. We hebben de afgelopen dagen weer een heel mooi krantenartikel gezien, maar dat kunnen we beter op het toilet gebruiken, want er wordt toch niet naar ons geluisterd. Ik heb ook nog een vraag aan de wethouder en aan dit college. Toen u het coalitieakkoord presenteerde, heeft de heer Van der Burg u gevraagd of er ook een sideletter was. De heer Groot Wassink zei toen: “Nee, die is er niet.” Nu is de heer Kock opgestapt. Is er nu wel een sideletter? Daar laat ik het even bij. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig. De heer VAN DANTZIG: We hebben dit debat al uitvoerig in de commissie gevoerd. Ik heb tot nu toe geen enkel nieuw standpunt gehoord, maar toch leek het me goed om hier te gaan staan, al was het maar om de collega's de kans te geven mij te interrumperen. Misschien staat de voorzitter mij toe om eerst nog enkele dingen te zeggen. Vooral omdat ik een speciaal compliment wil geven aan de ambtenaren. Ik ben al een tijdje druk bezig om een pand te splitsen en vervolgens over te stappen. Het viel mij op — en dat doet mij deugd — dat dat met één mailtje aan het team Erfpacht georganiseerd kan worden. Dat is toch het wegnemen van een stukje last van de Amsterdammer en dat wil ik niet onbenoemd laten. Dat betekent dat er keihard gewerkt wordt, niet in de laatste plaats door de ambtenaren om dit zo goed mogelijk te doen. We moeten echter niet ontkennen dat het stelsel flinke opstartproblemen heeft. Mijn oproep vandaag is daarom: doe een aanvraag. Van de aanvraag zelf krijgt u geen spijt. U krijgt keurig de voorwaarden in uw e-mailbox of op uw huisadres. Daarna kunt u nog drie maanden overwegen. Dat betekent dat het echt de moeite waard is om vandaag nog, vanavond nog, een aanvraag te doen. Laten we hopen dat het portaal het doet, ik heb dat niet gecheckt. En doe het in ieder geval deze week. Laten we eerlijk zijn: een verlenging van de termijn zit er niet in. Hoewel D66 het verstandig vindt deze voorwaarden eeuwig te laten gelden, hebben wij deze afspraken met elkaar gemaakt. De intentie van afspraken is, dat we die niet eenzijdig kunnen wijzigen. Ongeacht de omstandigheden zijn dat de afspraken. Daar kan de oppositie 17 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen natuurlijk van alles van vinden, maar ik zeg toch in uw richting: in de politiek zijn er nu eenmaal afspraken nodig. Daar zijn afspraken uit voortgevloeid waar D66 aan hecht. Dit is een afspraak waar andere coalitiepartijen aan hechten. Dat is nu eenmaal de politieke realiteit. Ik wil nog één ding zeggen voordat ik geïnterrumpeerd word en dat zeg ik in de richting van de VVD. Ik heb in de vorige periode met de VVD ook een aantal afspraken gemakt. Een van die afspraken was dit stelsel, met deze deadline. Wat ik niet accepteer, is dat de voormalige liberale wapenbroeders daar zo voor weglopen. Het zou u sieren om daar verantwoordelijkheid voor te nemen, want die deadline is per slot van rekening mede door ons vastgesteld. Dat de andere partijen die niet wilden wijzigen, kunt u de andere partijen misschien verwijten, maar dat is hun eigenstandige standpunt. U kunt echter niet weglopen voor het feit dat uw partij hem heeft afgesproken. Nog een laatste oproep en daarna zal ik alle interrupties charmant beantwoorden. Doe een aanvraag. Echt, het vastklikken van de canon is voor iedereen een zeer goede optie, maar aanvragen is zeer de moeite waard. Het is een kleine moeite, ook al is het misschien ingewikkeld. Doe het en doe het vandaag nog. (De VOORZITTER: Ik zie meerdere interrumpanten. De eerste is mevrouw Naoum Néhmé. Allemaal graag via de voorzitter.) (Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: De heer Van Dantzig schermt met politieke afspraken die zijn gemaakt. Waar staan deze afspraken?) In het coalitieakkoord staat dat de voorwaarden tot 1 januari 2020 gelden, maar in het coalitieakkoord schrijven we op wat we met elkaar afspreken bovenop wat al beleid is. Dit was beleid. Dit is door het college vastgesteld en is uitvoerig in de raad bediscussieerd. Sterker nog: het waren afspraken die ik met uw partij had gemaakt. Verder heb ik een heel actieve herinnering aan deze onderhandelingen. Ik weet precies waar ze plaatsvonden. Ik weet nog bijna woordelijk wie wat gezegd heeft. Het zijn afspraken die gemaakt zijn. Punt. (De VOORZITTER: Mevrouw Naoum Néhmé, ik twijfel een beetje. U bent net door uw spreektijd heen. Ik wil u in de gelegenheid stellen om deze interruptie nog te plaatsen, maar dan hebt u niet veel ruimte meer in de rest van het debat. Daar wijs ik u wel op. Ik laat het aan u over.) (Mevrouw NAOUM NÉHMÉ: De Amsterdammers kopen niets voor de herinnering van de heer Van Dantzig. Daarom nogmaals mijn vraag. In het coalitieakkoord staat alleen een deadline voor de korting van 10%, op pagina 70. Waar staat in het coalitieakkoord dat verlenging van de andere voorwaarden van de overstapregeling niet kan?) Dit is klinkklare onzin. Een coalitieakkoord is geen almanak met alle afspraken die er in de gemeente al gemaakt zijn. Je schrijft afspraken op die je met elkaar maakt voor nieuw beleid of voor wijzigingen. Dat is een coalitieakkoord. Dat moet de VVD donders goed weten, want zij heeft redelijk vaak een coalitieakkoord gesloten. Mocht u nog willen weten waar het was, het was in de Apothekerskamer van het Lloyd. Ik kan me nog herinneren dat het daar tamelijk krap was. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoor de heer Van Dantzig zeggen dat hij alleen wijzigingsvoorstellen opneemt omdat het coalitieakkoord anders een historische almanak zou worden. In het coalitieakkoord is wel opgenomen dat voor commercieel vastgoed en corporaties het voortdurend erfpachtstelsel van kracht blijft. Waarom is dat wel opgenomen?) Ik denk om meerdere redenen, maar volgens mij was het de SP die er zeer aan hechtte om dit op te schrijven. Dat hebben we gedaan. Ik vind het een redelijke wens. 18 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Als u dit soort dingen dan toch opschrijft, waarom hebt u dan niet meer informatie opgeschreven over de afspraken waaraan u nu refereert?) Ik denk dat het politicologisch een interessante exercitie is om een inkijkje te geven in de onderhandelingen. Volgens mij waren we er heel open over. Alle stukken erover zijn ook naar de raad gestuurd. Ik wil best woordelijk meedoen, maar dit is de tekst die we hebben opgeschreven. Dit is de afspraak die we erover gemaakt hebben. We kunnen lang en breed praten over wat er precies stond, maar wij menen dat het zo duidelijk was. Ik heb ook niet de indruk dat we er ooit licht tussen hebben laten zitten. Ik had niet het idee dat deze coalitie of dit college ooit de indruk heeft gewekt dat ze de overstapregeling zou willen verlengen. Daarmee is dit evident een afspraak. U kunt mij daarop bevragen. Sterker nog: ik vind dat erg prettig en volgens mij is het ook wel interessant. Maar ik zeg u: dit is de afspraak die we gemaakt hebben. U zou hoogstens kunnen zeggen: zou u het de volgende keer explicieter willen opschrijven? Als dat uw politieke vreugde vermeerdert, dan willen we dat wel overwegen, maar dit is gewoon de afspraak die gemaakt is. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Amsterdammers hebben er natuurlijk recht op om te weten waar deze afspraken worden vastgelegd. Afspraken die gemaakt zijn en die verder niet te vinden zijn. Ik zie de afspraken waarnaar u verwijst niet in het coalitieakkoord staan. Ik kan mij nog goed herinneren dat bij de bespreking van het coalitieakkoord is gevraagd of er andere afspraken waren die schriftelijk waren vastgelegd. Het antwoord op die vraag was ‘nee’. Hoe kan het dat er de hele tijd geschermd wordt met politieke afspraken die niet zijn vastgelegd? Of kunt u mij aanwijzen waar ze zijn vastgelegd?) Ik denk dat al die andere afspraken vastgelegd zijn in de handelingen van deze raad. Het zijn de besluiten die genomen zijn. De afspraken die we wilden wijzigen, hebben we opgeschreven. Een paar afspraken wilden we expliciet niet wijzigen, onder geen beding, en er waren partijen die dat voor alle zekerheid nog een keer wilden opschrijven. U noemde net al het commercieel vastgoed. Het was belangrijk dat dat erin kwam. Dit is evident de afspraak. Ik snap dat u soms denkt: ik wil van de coalitiepartijen weten wat dit afspraak was. Ik vind dat een heel valide vraag. Dat mag, maar volgens mij gaf u een klinkklaar antwoord op die vraag. (De heer CEDER: Ik ga door op mijn collega Bloemberg-lssa. Die vroeg of er andere afspraken zijn gemaakt, naast het collegeakkoord. Daar is al met ‘nee’ op geantwoord. Nu zegt u dat dat antwoord niet klopte. Is dat zo?) Nu ga ik iets via de voorzitter in de richting van de heer Ceder zeggen. Ik heb er een bloedhekel aan dat u steeds andere woorden in mijn mond legt. Dat doet u niet alleen bij mij, dat doet u bij al mijn coalitiegenoten. Dat geeft geen pas. (De VOORZITTER: Nee, mijnheer Van Dantzig. U moet zeggen: de heer Ceder …) De heer Ceder met zijn psalmen en meer van zulks uit oude geschriften zou misschien ook moeten weten dat liegen en woorden verdraaien niet kies is. Ik neem daar echt aanstoot aan. Ik wil de heer Ceder best normaal antwoord geven, maar als hij dat antwoord vertaalt in iets wat ik niet gezegd heb, dan weiger ik dat. Ik word daar echt woedend over. (De VOORZITTER: Voordat ik het woord geef aan de heer Ceder voor een interruptie wil ik de tribune vragen om stil te zijn.) 19 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (De heer CEDER: Ik heb geen vraag gehoord, maar er is een hippe term, triggered. Er wordt een opmerking gemaakt die iemand tot in zijn vezels raakt. De heer Van Dantzig heeft nog geen antwoord op mijn vraag gegeven, maar ze heeft hem wel bewogen. Daarom herhaal ik mijn vraag, los van alle gedoe en mist. Er is eerder verklaard dat er geen andere afspraken naast het collegeakkoord waren. U schermt nu met het feit dat dat wel het geval is. Hebt u toen niet de waarheid gesproken? Kunt u daar duidelijk over zijn?) (De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, het klinkt misschien een beetje kinderachtig als ik erop hamer dat u allemaal via de voorzitter moet spreken. Dat is echter prettiger en beter voor het debat. U moet gewoon vragen: wil de heer Van Dantzig daar antwoord op geven? Zo eenvoudig is het. Ik denk dat dat het debat ten goede komt.) Ik wil de heer Ceder wel degelijk antwoord geven. Er zijn geen extra afspraken. Waar u op doelt, dat was indertijd de vraag aan de heer Groot Wassink: is er naast dit collegeakkoord nog ergens een A4tje in een la met substantiële wijzigingen van het beleid die niet aan de raad zijn voorgelegd? Die afspraken zijn er niet. Dit is raadsbeleid. Dit is door de raad vastgesteld; een VVD-wethouder heeft dat in het college besloten. Dat heeft niets te maken met extra afspraken. Waar ik aanstoot aan neem, is dat dit weggezet wordt als niet de waarheid vertellen. Waar ik zeker aanstoot aan neem, is dat dit zo wordt weggezet terwijl U mij andere woorden in de mond legt. Dat geeft geen pas. Ik wil u keurig beantwoorden. Sterker nog: ik ben hier gaan staan. Ik had ook op mijn stoel kunnen blijven zitten, dan had u mij helemaal geen vragen kunnen stellen. Ik sta hier, maar ik vraag wel aan u om een normaal soort hygiëne te betrachten in het politieke debat. Normaal debatteren en mij geen woorden in de mond leggen. (Mevrouw NANNINGA: Wat iemand op zijn religie aanvallen met politieke hygiëne te maken heeft, is mij een raadsel. Dat is echter niet mijn vraag. Ik ben benieuwd om van de heer Van Dantzig te horen wat er zou gebeuren als D66, dat zich toch presenteert als een redelijke partij, de onredelijkheid van deze beslistermijn inziet. Wat zou er gebeuren met de coalitie als D66 hier vandaag vóór de Amsterdamse erfpachter zou staan en zou zeggen: weet u wat, wij stemmen in met uitstel? Wat gebeurt er dan? Valt de coalitie dan uit elkaar? Hoe ziet de heer Van Dantzig dat?) Weet u wat het is bij D66? Als u met D66 een afspraak maakt, dan krijgt u wat er is afgesproken. U krijgt gewoon wat er is afgesproken. Punt. (Mevrouw NANNINGA: Dat was natuurlijk niet mijn vraag. Mijn vraag was een hypothetische. Wat zou er gebeuren als de heer Van Dantzig niet de lokroep van het pluche hoorde, maar de stem van zijn eigen achterban, waarover we in Het Parool hebben kunnen lezen dat de eigen D66- kiezers willen dat hij of zijn partij dit plan uitstelt? Hypothetisch. We weten allemaal dat u een man van eer bent die nooit een afspraak met voeten zou treden. Wat zou er hypothetisch gebeuren als u dat wel deed?) Ik weet niet zo goed wat ik op deze vraag moet antwoorden, dus ik laat het bij het vorige antwoord. (Mevrouw NANNINGA: Dit duiken had ik natuurlijk wel verwacht van de man van principes en afspraken. Ik zou zo graag willen dat D66 zo flink was om gewoon te zeggen dat die partij het behoud van de coalitie en het behouden van een paar wethouders in die stoeltjes boven het belang van de Amsterdammers, van de erfpachters en van haar eigen achterban stelt 20 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen terwijl het gaat om iets wat niet eens in het coalitieakkoord staat en waar geen afspraak over is gemaakt. Is de heer Van Dantzig zo flink om dat gewoon toe te geven en zijn eigen kiezers in de ogen te kijken als hij de trekker overhaalt? Heeft de heer Van Dantzig die moed?) Ik neem alle adviezen van mevrouw Nanninga over wat ik met de D66-kiezers moet doen ter harte, maar ik beschouw dit niet echt als een vraag. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer N.T. Bakker. De heer N.T. BAKKER: Wat mij ongelooflijk verbaast aan dit debat tot nu toe is dat iedereen het wil hebben over de overstapregeling en het uitstel ervan, maar dat niemand wil praten over waarnaar we overstappen. De overstapregeling hield in dat de BSQ van 2014 werd aangehouden — een oude BSQ — en de WOZ-waarde uit 2014. Dat was de overstapregeling. Wat ik nu van de oppositie hoor, is: uitstel is afstel. Dat zeggen ze allemaal. Ik vind het opmerkelijk dat de oppositie steeds praat over uitstel, maar in feite afstel wil. Ze wil echter niet zeggen welk stelsel ze dan wel wil. Ik heb dat telkens gevraagd en niemand komt ermee voor de draad. Ik vind dat uiterst problematisch. Het was niet ons ideale stelsel, het was het stelsel van een VVD-wethouder. Hij wilde de WOZ-waarde uit 2014 met een BSQ uit die tijd. Die uitstelregeling is uitgebreid besproken. Ik kan mij de debatten erover nog erg goed herinneren. In dit debat ontstaat een soort patstelling omdat we van de oppositie niet horen welk stelsel ze wil. Ik heb dat meerdere keren gevraagd, maar iedereen zegt: we willen het absoluut niet over het stelsel hebben, we willen het alleen maar over uitstel hebben. (Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Bakker, was u er voorstander van om de overstap bij de verkoop te regelen?) U vraagt mij of ik voorstander was van verkoop? (Mevrouw VAN SOEST: Dat bedoel ik nu. U was er zelf bij toen we het stelsel vaststelden. Toen hebben de kleine partijen voorgesteld om de erfpacht bij de verkoop te regelen. Dan kon iemand de erfpacht afrekenen. Bent u daar wel voorstander van, want dan valt er nog te praten?) Ik kan mij nog herinneren uit de debatten in de vorige coalitieperiode dat u opeens — als een duveltje uit een doosje — het hele erfpachtstelsel wilde afschaffen, terwijl wij juist over een verandering van het erfpachtstelsel spraken. Ik begrijp uw betoog daarom niet. Ik vind het prima om met u te praten over eeuwigdurende erfpacht, wat u afkoop noemt, maar het is denk ik hier heel belangrijk om van u te horen wat u wel wilt. U wilt eigenlijk uitstel, maar wilt u uitstel omwille van afstel? Of wilt u echt een heel ander stelsel? Als u dat duidelijk maakt, dan kunnen we verder praten, maar ik merk dat niet. U spreekt alleen maar schande van dit stelsel, wat niet ons ideale stelsel was, een eeuwigdurende afkoop. Het gaat erom dat het uitstel gebaseerd was op een WOZ-waarde uit 2014 en een oude BSQ. Dat stelsel zorgt ervoor dat iemand nog steeds een korting krijgt tot 1 januari 2020. Daarna komt er een nieuwe regeling die vanwege de WOZ-waarde ontzettend veel duurder wordt. U wilt uitstel, maar de vraag is: waarnaartoe®? (Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Bakker, mag ik u eraan herinneren dat wij principieel hebben tegengestemd. U niet. U liet zich overhalen door een cadeautje. Dat wil ik hier toch even gezegd hebben. En over dat andere stelsel: wij willen over alles praten, als dit voorlopig maar van de baan is.) Ik hoorde geen vraag. 21 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons. Mevrouw SIMONS: Toen u zojuist de motie voorlas die door andere oppositiepartijen is ingediend, heb ik u laten weten dat ik die motie niet meeonderteken. Ik was dat op een bepaald moment wel degelijk van plan. Ik ben het namelijk met een aantal in de motie genoemde feiten hartgrondig eens. Zo is er bij de Amsterdammer nog steeds te veel onduidelijkheid over de procedure, zijn er technische problemen bij de verwerking van de gegevens aan de kant van de gemeente, is voor veel mensen onduidelijk wat hen dit daadwerkelijk zal kosten en is de gemeente haar belofte van een coulanceregeling en een bezwaarprocedure nog niet nagekomen. Dat baart mij ongelooflijk veel zorgen. Wat betekent het doorzetten van de huidige plannen voor al die mensen, waaronder gezinnen, maar ook ouderen, in bijvoorbeeld Amsterdam-West, Amsterdam-Noord en Amsterdam Zuidoost waar iedereen in deze raad zich de laatste tijd zo ongelooflijk om bekommert? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht die de gemeente heeft om goed voor haar burgers te zorgen en ze op zijn minst niet op kosten dan wel in de schulden te jagen? Het lijkt erop dat voorlopig alleen Joost het nog mag weten. Toch heb ik besloten om de motie niet te ondertekenen. Ik denk namelijk dat een verlenging met twee jaar eenvoudigweg te lang is. Ik realiseer mij terdege — en niemand heeft dat nog durven te benoemen hier — dat de gemeente het geld dat de erfpacht opbrengt nodig heeft om goed voor haar burgers te kunnen zorgen. Amsterdam is er voor een groot deel van afhankelijk. We financieren er tenslotte ook mooie plannen mee. Ook sociale plannen, plannen die BIJ steunt, maar ook vaak initieert. We financieren er infrastructuur mee en wat dies meer zij. Ik vraag echter wel met klem het volgende aan het college. Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Amsterdammers nog voor 1 januari 2020 wél weten waar ze aan toe zijn en wél weten wat dit voor hen betekent? Hoe beschermen we modale Amsterdammers wél tegen oneerlijke vermogensderving, want laten we het neoliberale frame dat huizenbezit automatisch ook bezit betekent eens een keer terzijde schuiven? Veel mensen wonen in een huis dat onder water staat en voor veel mensen is een hypotheek eenvoudigweg een schuld. Staat het college open voor een kortere termijn dan twee jaar voor uitstel? Zo ja, voor hoe lang dan wel? Welke garanties kan dit college geven dat het proces vanaf heden wel ordentelijk, eerlijk, rechtvaardig en gelijkwaardig zal verlopen? Waar mogen we dit college in dit dossier na 1 januari op afrekenen? BIJ1 neemt een heel bijzondere plek in in de oppositie in deze raad. Het is een overwegend rechtse oppositie en dat leidt ertoe dat BIJ altijd de luxe heeft, maar ook de plicht heeft, om inhoudelijk af te wegen of we de coalitie dan wel de oppositie steunen. Ik moet u eerlijk bekennen, voorzitter: ik weet het even niet. Ik hoor dus graag van het college waarom ik de motie van de oppositie niet alsnog bij de stemming zal steunen en mij zal scharen achter de plannen van de coalitie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen. Mevrouw VAN RENSSEN: Het zal u niet verbazen, maar GroenLinks pleit tegen het voorstel van de oppositie. Het voorstel vraagt niet zozeer om uitstel als wel om verlenging van de gunstige voorwaarden van de overstapregeling. Dat is al terecht opgemerkt door mijn collega-raadslid De Heer. Deze raad heeft in juni 2017 kennisgenomen van het collegebesluit voor deze overgangsregeling, inclusief deze voorwaarden. In het coalitieakkoord is er zelfs nog 10% korting bovenop gedaan. Wat GroenLinks betreft brengt verlenging van deze woordwaarden de stad en haar inwoners 22 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen niet verder. Met de overstapregeling heeft iedereen tweeënhalf jaar de tijd gehad om over te stappen. Ook is de keuze die men voor het einde van dit jaar moet maken geen mes op de keel, want wie nu kiest voor vastklikken, kan bij het ontvangen van de aanbieding altijd nog kiezen voor afkopen in één keer of om er alsnog van af te zien. Wat dat betreft is dit goed vormgegeven. Laatst zei een collega nog tegen mij: Ik heb het al een jaar geleden gedaan. Dat ging heel gemakkelijk in het overstapportaal. Waarom toch al die ophef? Het eeuwigdurende erfpachtstelsel is vastgesteld in 2016 en komt uit de koker van de VVD en D66. Het zou erfpachters in staat moeten stellen om hun grond eeuwigdurend af te kopen. GroenLinks was en is daar geen voorstander van. Wij hebben toen natuurlijk ook tegengestemd. Vervolgens is het beleid voor de grondwaardebepaling vastgesteld voor de bestaande erfpachtregeling. Hiermee werd beoogd om dezelfde grondslag voor de waardebepaling vast te stellen voor zowel nieuwe als bestaande rechten. Nu hebben we diezelfde grondslag. Het is vooral het beleid voor de grondwaardebepaling waar de erfpachters niet blij van worden en waar naar ik meen ook de oppositie niet blij van wordt, ook al weigert die om daar verder op in te gaan. Ook van dit beleid heeft de raad in juni 2017 kennisgenomen en voormalig wethouder Van der Burg was zich bewust van de werking van het grondwaardebeleid, inclusief de mogelijke toename van de BSQ. De werking van dit beleid heffen we niet op door nu een extra jaar te bieden om over te stappen. De sprong wordt er alleen maar groter door. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoorde mevrouw Van Renssen zeggen dat mensen de canon nu kunnen vastklikken. Is zij het met de Partij voor de Dieren eens dat op dit moment te weinig mensen geïnformeerd zijn over de mogelijkheden om vast te klikken?) Nee, ik ben het niet met de Partij voor de Dieren eens dat te weinig mensen daarvan op de hoogte zijn. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Dan wil ik mevrouw Van Renssen vragen waarom zij zelf de fracties oproept om dit bekend te maken onder de Amsterdammers.) Ik roep fracties op om duidelijkheid te verschaffen over het erfpachisysteem en om niet in ongevraagde adviezen onjuistheden te verkondigen. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Slechts een klein percentage heeft op dit moment gebruikgemaakt van de mogelijkheid om vast te klikken. Denkt mevrouw Van Renssen niet dat, als het gunstig is om dat te doen, een meerderheid van de Amsterdammers die op erfpacht wonen dat wel zou doen?) Ik weet niet wat mensen dachten om dit wel of niet te doen. Daar kan ik niet over speculeren. (De heer BOOMSMA: Mevrouw Van Renssen zegt dat voldoende mensen op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot vastklikken. In de stukken van de gemeente zelf, die dat heeft onderzocht, weliswaar niet heel diepgaand, maar toch, blijkt dat slechts 12% van de mensen op de hoogte is. Vindt GroenLinks dat genoeg?) Er zijn ook heel veel mensen in Amsterdam die niet de namen van de wethouders kennen, maar dat betekent niet dat we een publiekscampagne moeten beginnen om algemene kennis over de gemeente of over het geldende beleid te bevorderen. (De heer BOOMSMA: Ik vind dit oprecht tamelijk verbijsterend omdat de vergelijking met kennis van de namen van de wethouders volstrekt niet ter zake doet. Het gaat hier om iets wat mensen 80.000 euro kan kosten. Dat 23 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen is toch een volstrekt andere grootheid dan het kennen van de naam van een wethouder?) U hebt helemaal gelijk dat dat een volstrekt andere grootheid is. Ik vind dat er voldoende aandacht is geweest en dat mensen tweeënhalf jaar de tijd hebben gehad om over te stappen. Ik zal niet het woord ‘coulant’ gebruiken, want dat heeft een heel andere context, maar ik vind dat een redelijke termijn. (De heer BOOMSMA: Mevrouw Van Renssen zegt dat mensen de tijd hebben gehad. Hoewel we inmiddels beseffen hoe weinig mensen daadwerkelijk op de hoogte zijn, hebben zij allemaal pech gehad. Dat is eigenlijk wat GroenLinks zegt: pech gehad.) Nee. Ik vind de overstaptermijn redelijk en ik vind dat iedereen zelf verantwoordelijk is om zich te laten informeren en daarnaar te handelen. (De heer CEDER: Ik heb nog een vraag. Vindt GroenLinks dat de termijn lang genoeg was? Of vindt Groenlinks dat voldoende mensen op de hoogte zijn? Dat is wel een verschil.) Dat is een goede vraag. Ik vind dat de termijn lang genoeg was en ik vind dat iedereen op de hoogte had kunnen zijn. (De VOORZITTER: Stilte in de zaal, ook op de medewerkerstribune.) (De heer CEDER: U zegt dus dat mensen op de hoogte hadden kunnen zijn. Wat vindt GroenLinks dan van het feit dat mensen niet op de hoogte zijn? Misschien hadden ze op de hoogte kunnen zijn, maar op de een of andere manier zijn ze het niet. Wat is dan de boodschap van GroenLinks aan die Amsterdammers?) Nogmaals: ik denk dat iedereen voldoende op de hoogte is, mijnheer Ceder. (De heer CEDER: Dit is verwarrend. Eerst wordt gezegd dat voldoende mensen op de hoogte zijn. Daarna wordt gezegd dat voldoende mensen het hadden kunnen weten. Tussendoor wordt ook nog gezegd dat de termijn lang genoeg was. Dat zijn drie verschillende argumenten. Vindt GroenLinks dat op dit moment genoeg Amsterdammers weten wat hen overkomt als zij zich niet voor 1 januari 2020 aanmelden? Vindt u dat genoeg mensen het nu weten?) Daar kan ik geen uitspraak over doen, maar ik vind dat de overgangsregeling goed wordt uitgevoerd. (De VOORZITTER: Ik wil mevrouw Van Renssen eigenlijk vragen om haar betoog te vervolgen. Ik kijk even naar mevrouw Naoum Néhmé. U staat in het rood en ik moet de spreektijden handhaven. Bovendien wilt u misschien straks ook nog de wethouder interrumperen. Nu? Maar dan niet de wethouder. Dat is een keuze. Als u nu het woord neemt, dan kan ik u geen interruptie op de wethouder toestaan. Daar kiest u dan voor.) (Mevrouw NAOUM NÊHMÉ: Ik ben benieuwd welke politieke afspraak volgens mevrouw Van Renssen een verlenging van de overstapregeling in de weg staat.) Waar doelt u precies op? Ik snap uw vraag niet goed, want ik vind dat namelijk niet. (Mevrouw NAOUM NÊÉHMÉ: Dat is heel interessant. Uw coalitiepartner D66 zegt: afspraak is afspraak. We willen wel verlengen, maar anderen moeten daarvoor pleiten. Dat lijkt mij sowieso weinig chic, want straks hebt u het gedaan. Wat staat er in het coalitieakkoord dat verlenging van 24 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen de overstapregeling niet mogelijk maakt? Welke afspraak met D66 zou gebroken worden als u vanavond wilt verlengen?) Ik weet niet waar u het over hebt, want dat is helemaal niet aan de orde. Ik weet niet op welke afspraken u doelt. (Mevrouw NAOUM NÊHMEÉ: Volgens mij is het glashelder. De heer Van Dantzig zegt al een paar weken: afspraak is afspraak. We hebben met zijn vieren afgesproken dat de overstapregeling op 1 januari afloopt. Ik vraag u: waar staat deze afspraak waarnaar de heer Van Dantzig verwijst?) Volgens mij is die vraag al beantwoord. De overstapregeling is vastgesteld onder aanvoering van de VVD en voormalig wethouder Van der Burg. Die heeft de deadline op 31 december 2019 gezet. (Mevrouw NANNINGA: Waar is de afspraak te vinden waar de heer Van Dantzig naar verwijst? Waar verwijst hij naar? Ik heb gezien dat ze niet op papier staat, of het moet een geheim stuk zijn. In het coalitieakkoord staat het niet, dat hebben we allemaal kunnen vaststellen. Waar verwijst de heer Van Dantzig naar als hij zegt dat hij gebonden is aan een afspraak met de partij van mevrouw Van Renssen om nu alle erfpachters onder de bus te gooien? Welke afspraak?) Ik bewonder de vaardigheid van de oppositie om tekstexegese op vrijwel elke tekst toe te passen. Bij elk onderwerp dat haar niet bevalt, wordt er weer gezegd: waar stond het? Ik zag het niet. Hoe ziet u dat? Dit is nu al de zoveelste keer dat dit gebeurt. (De VOORZITTER: Mevrouw Naoum Néhmé, mevrouw Naoum Néhmé. Sorry, mevrouw Van Renssen, ik onderbreek u heel even. Dat is niet om u te onderbreken, maar omdat mevrouw Naoum Néhmé buitengewoon hard buiten de microfoon om loopt te schreeuwen. Dat moet u niet doen, mevrouw Naoum Néhmé.) Volgens mij heeft de heer Van Dantzig daar al duidelijk antwoord op gegeven. Er worden geen afspraken gemaakt over staand beleid. Dit maakt deel uit van wat al in 2017 is besloten. (Mevrouw NANNINGA: Nu is er opeens weer geen afspraak. Neem ons niet kwalijk dat wij onze controlerende taak uitvoeren, ik begrijp dat het GroenLinks niet goed uitkomt. Er viel mij verder nog iets op aan het betoog van mevrouw Van Renssen tijdens een eerdere interruptie. Ik vind het schokkend om te horen welk mensbeeld er leeft bij de woordvoerder Erfpacht van de grootste partij in onze stad over een beleid dat duizenden huishoudens in de problemen kan brengen als ik opmerkingen hoor als: als mensen de erfpacht niet snappen, dan moeten ze maar een sociale huurwoning nemen. En het is mensen hun eigen verantwoordelijkheid om dat ingewikkelde systeem te begrijpen. En dit van een partij die iets als menstruatiearmoede ontdekt en dat aangrijpt om te zeggen dat vadertje Staat voortaan voor tampons en maandverband moet zorgen, maar bij iets als dit moet de burger het zelf maar weten. Waar staat GroenLinks hier eigenlijk? Welk mensbeeld houdt mevrouw Van Renssen erop na als ze zegt: als je te imbeciel bent om het systeem te snappen, moet je maar een sociale huurwoning nemen? Die er niet is.) Ik dank mevrouw Nanninga voor deze interruptie, want dat geeft mij de gelegenheid om wat ik eerder zei nader toe te lichten. Ik begrijp dat mijn woorden door verschillende partijen misschien verkeerd zijn begrepen. Daarvoor bied ik mijn excuses 25 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen aan. Ik bied niet mijn excuses aan voor wat ik zojuist gezegd heb. Als u stelt dat mensen tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen en in tweeënhalf jaar tijd geen redelijke afweging kunnen maken over een erfpachtaanbieding die men ontvangt — en dat is een privaatrechtelijke overeenkomst — dan is het misschien een beter idee om, in plaats van grond weg te geven, als gemeenschap ons best te doen om voldoende woningen te bouwen die voor iedereen toegankelijk zijn, bijvoorbeeld door de bouw van extra huurwoningen. Dat gaat over een politieke ideologie en zegt niets over mensen zelf. (De VOORZITTER: Laatste interruptie van mevrouw Nanninga die dat iets korter gaat doen dan de vorige interruptie.) (Mevrouw NANNINGA: Ik wil het nu echt boven tafel hebben. De heer Van Dantzig zegt dat er afspraken zijn. U zegt dat er geen afspraken worden gemaakt over iets wat al vaststaat. Kennelijk staat dat al vast en dus is er wel een afspraak over. Er zit lucht en licht tussen de coalitiepartners. Van Dantzig verwijst naar afspraken. Van Renssen zegt dat er geen afspraken zijn gemaakt. Geef daar nu eens antwoord op.) Ik kan u wel vertellen dat er geen lucht en licht zit tussen de coalitiepartijen. (Mevrouw VAN SOEST: U zegt dat mensen op de hoogte hadden kunnen zijn, maar u weet ook dat oudere mensen misschien een beetje vergeetachtig zijn en geen computer hebben. Hoe gaat u daarmee om?) Volgens mij is het ook mogelijk om op een andere manier uw wensen kenbaar te maken over de overstap. Door middel van het schrijven van een brief kunt u ook laten weten dat u van de overstapregeling gebruik wilt maken. (Mevrouw VAN SOEST: Ik wil mevrouw Van Renssen iets verzoeken. Kan zij uitzoeken hoeveel oudere mensen een eigen woning hebben en hoeveel er gereageerd hebben? Bent u of is uw partij bereid om die mensen persoonlijk te benaderen en uit te leggen wat hier aan de hand is zodat ook eventuele nabestaanden niet in de problemen komen?) Ik begrijp uw zorgen, mevrouw Van Soest, maar ik denk dat de overstapregeling op dit moment goed wordt uitgevoerd. (Mevrouw KILIG: Mevrouw Van Renssen zei net dat er geen afspraken zijn gemaakt. In het coalitieakkoord is nergens terug te vinden dat er een deadline is. Ik heb van de heer Van Dantzig begrepen dat D66 in principe openstaat voor het verlengen van de deadline. In stadsdeel Nieuw-West heeft D66 daarin ook het voortouw genomen. Kan ik daarmee concluderen dat het D66 vrijstaat om met de oppositie mee te tekenen?) U stelde mij een vraag en ik denk dat de heer Van Dantzig daar al een duidelijk antwoord op heeft gegeven. (Mevrouw KILIG: Dan moet ik toch wijzen op wat de heer Van Dantzig zei. Die zei: afspraak is afspraak. Maar als er geen afspraak is en ze is evenmin opgenomen in het coalitieakkoord, dan is er in principe toch geen belemmering? Dan is hij toch vrij om mee te tekenen?) Ik zei eerder al dat beleid dat al is vastgesteld niet nog eens opnieuw als bijlage in het coalitieakkoord wordt opgenomen. (Mevrouw KILIG: Dat begrijp ik, maar wij als raad geven vorm aan het beleid. Beleid is niet statisch, maar kan in principe veranderen. In principe zouden we ook een verlenging van de deadline daarin kunnen verwerken.) In principe kan dat natuurlijk als het college dat wil. Het is uiteindelijk een collegebesluit. Het punt is dat ik dat geen goed idee vind. 26 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Het eeuwigdurend stelsel biedt wellicht een afkoopregeling, maar het biedt geen oplossing voor de grote canonsprong aan het einde van een tijdvak. GroenLinks- wethouder Van Poelgeest heeft in 2013 een plan aan de raad gepresenteerd dat wel een oplossing bood voor deze canonsprongen, waarin de nieuwe erfpachtcanon wordt bepaald bij verkoop. Vlak voor de verkiezingen in 2014 trok de toenmalige coalitiepartij de VVD hiervoor haar steun in. Na de verkiezingen werd dit plan door het nieuwe college definitief afgeschoten en heeft men willens en wetens het eeuwigdurend erfpachtstelsel vastgesteld, met alle bekende voor- en nadelen die we nu zien. ledereen heeft echter twee jaar de kans gehad om over te stappen. Men kan kiezen of men in het nieuwe stelsel wil blijven of dat men liever het einde van het tijdvak afwacht. Hiermee heeft Amsterdam een meer dan redelijke termijn geboden om een afweging over het nieuwe stelsel te maken. (De heer BOOMSMA: Omdat voormalig wethouder Van Poelgeest zijn zin niet kreeg, zegt GroenLinks nu: iedereen kan stikken. Is dat een terechte conclusie?) Nee, dat is niet wat GroenLinks zegt. GroenLinks zegt zeker niet dat iedereen kan stikken. Ik heb dat nooit gezegd en ik distantieer mij van die uitspraak. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer. Mevrouw DE HEER: Ik heb het al heel vaak gezegd en ook weer in de afgelopen commissie. Wij waren mordicus tegen dit stelsel. Ik zal dan ook toegeven dat ik dit allemaal nogal tandenknarsend aankijk. Wij zijn ook niet doof en blind voor de onrust over dit stelsel. Het is echter wel het resultaat dat D66, de VVD en de SP er in de vorige periode doorheen hebben gedrukt. Sterker nog: in het debat over dit stelsel gaf Eric van der Burg toe dat hij het stelsel ook liever anders had gezien. Als we hem moeten geloven, dan was het een zwaarbevochten compromis. De effecten ervan zien we nu. Nu is er de roep om verlenging van de huidige gunstige voorwaarden waaronder overgestapt kan worden. Van sommigen omdat ze hopen dat hiermee de deur weer wordt opengezet om te komen tot een nieuw en ander stelsel. Mevrouw Naoum Néhmé schudt haar hoofd. Zij wil dit ook niet, dat weet ik wel. Heel veel andere mensen willen dit wel. Ik ga die illusie hier doorprikken, want ik heb alle verkiezingsprogramma's nog eens erbij gepakt. Dat levert een breed scala op. Ik zie nergens een meerderheid voor opdoemen. (De heer BOOMSMA: Vindt de PvdA dat erfpachters nu te weinig betalen?) Sorry, ik heb het niet verstaan. (De heer BOOMSMA: Vindt de PvdA dat erfpachters onder de huidige voorwaarden in feite gewoon te weinig betalen?) Dit stelsel is bedacht door een aantal partijen die niet de mijne zijn. Zij hebben een stelsel bedacht met een bepaalde berekeningsmethode: WOZ-waarde, BSQ, rente. Dat hebben zij bedacht en dat is het stelsel dat zij wilden. Dat wordt nu ingevoerd. Er was een overgangsperiode. Die loopt nu af. Er zijn nu heel gunstige voorwaarden. De markt is inmiddels anders. U weet dat een belangrijke kernwaarde voor de PvdA is dat de waardestijging van de grond toekomt aan de hele gemeenschap. Als wij de huidige voorwaarden verlengen, dan voldoen we daar inderdaad niet aan. (De heer BOOMSMA: De PvdA zegt dus in feite dat mensen nu veel te weinig betalen en zij wil dat ze meer gaan betalen.) 27 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Zo heb ik het niet gezegd. Ik zeg dat de waardestijging van de grond toe moet komen aan de hele gemeenschap. Als we de huidige voorwaarden verlengen, dan verlengen we de situatie waarin mensen minder betalen. (De heer BOOMSMA: Ik wil het oprecht begrijpen. Ik gebruik grote woorden. Ik vind het schandalig. Ik ken mevrouw De Heer als iemand met een sociaal bewogen hart. Kan zij mij uitleggen wat ertegen is om mensen na 1 januari dezelfde gelegenheid te bieden als de mensen die nu kunnen overstappen voor bijvoorbeeld 5000 euro? Wat is daarop tegen?) Mijnheer Boomsma, wij beiden waren niet voor dit stelsel. U weet ook wat wij wel wilden. Wij hebben altijd gezegd dat wij dit geen goed stelsel vonden. Het heeft heel nadelige effecten. Ik ga me niet laten verleiden om dit stelsel te verdedigen. Dat ga ik gewoon niet doen. Wij hadden een beter voorstel. Ik zou morgen heel graag een ander stelsel willen, maar ik kan ook tellen en ik zie dat dat er nu in ieder geval niet inzit. Ik zou het echt heel graag willen, maar ik zie dat de meeste partijen hier voor een vorm van bezit van de grond zijn. U weet dat wij daar echt heel erg tegen zijn. (Mevrouw NANNINGA: Mevrouw De Heer speelt hier een spel met rook en spiegels en schuift de schuld af op andere partijen, systemen en stelsels. De vraag komt op één ding neer. Neemt de Partij van de Arbeid haar verantwoordelijkheid? Gaat de Partij van de Arbeid deze ramp afwenden? En gaat de Partij van de Arbeid bij monde van mevrouw De Heer hier en nu verlenging van de termijn bepleiten?) Nee, want dat heb ik eerder ook al gezegd. Ik heb ook in de commissie omstandig uitgelegd waarom wij dat geen goed idee vinden en ik ben echt niet van mening veranderd. Laat ik eens kijken naar de argumenten die u op tafel gooit. U zegt allemaal dat u wilt verlengen, maar u zegt geen van allen waarom. Van mevrouw Naoum Néhmé snap ik dat wel. Zou wil dit gewoon inzetten bij de volgende verkiezingen zodat de VVD dan kan zeggen: wij willen de grond voor een klein prijsje aan mensen verkopen. Daar zijn wij niet voor. Ik weet echter niet waarom u dit wilt. Waarom wilt u eigenlijk verlenging? (De VOORZITTER: Mevrouw De Heer, graag via de voorzitter.) (Mevrouw NANNINGA: Ik vind het beschamend dat mevrouw De Heer heeft zitten slapen. De reden dat de voltallige oppositie deze verlenging wil, is omdat gezinnen 8000 euro of 80.000 euro moeten ophoesten terwijl er één etmaal tussen die bedragen zit. De sleutel voor een oplossing daarvoor hebben mevrouw De Heer en haar Partij van de Arbeid in handen. Zij verschuilt zich achter vorige coalities en achter andere plannen en achter afspraken die er wel of niet zouden zijn. Zij heeft hier zitten slapen en negeert wat hier gezegd wordt over de zorgen die bij mensen leven en speelt de vermoorde onschuld. Ik stel een vraag, want die heeft anders weinig zin. Hoe beoordeelt u het feit dat D66 zegt: wij willen eigenlijk deze voorwaarden voor eeuwig vastleggen, maar dat kan nu eenmaal niet vanwege afspraken? Zijn er afspraken en zou de Partij van de Arbeid deze voorwaarden wel willen verlengen, maar mag dat niet vanwege afspraken? Of wil de Partij van de Arbeid het zelf niet?) Ik heb net even naar de debatten met de heer Van Dantzig en mevrouw Van Renssen geluisterd en ik moest denken aan een uitspraak van iemand die hier denk ik wel bekend is. Hij zei wel eens: u bent op zoek naar een zwarte kat in het donker die er ook nog eens niet is. Misschien weet iemand wie dat best wel vaak zei. (Mevrouw NANNINGA: Ik vind het werkelijk arrogant om hier koddige spelletjes te spelen, terwijl er huishoudens zijn die op de rand van de 28 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen financiële ondergang staan. Mijn klomp breekt. Ik kan er niet bij. Zijn er coalitieafspraken, ja of nee, over het verlengen van de deadline?) De manier waarop mevrouw Nanninga tegen mij praat, vind ik soms een beetje lastig. (De VOORZITTER: Dames en heren, ik grijp in. Stilte in de zaal. Echt waar. U mag alleen praten via de microfoon en als u het woord hebt en anders niet.) Wij voeren dit debat al langer. In de vorige periode hebben we heel vaak over erfpacht gesproken. Misschien hebben we zelfs wel dezelfde zorgen uitgesproken als u nu doet over dit stelsel en over de gevolgen die het zou hebben. Wij zagen dit namelijk aankomen. We hebben er veel debatten over gevoerd. We hebben geprobeerd om aan tafel te komen om te praten over een alternatief. We hebben een alternatief voorgesteld. Dat is niet gelukt. Ook daarvoor geldt: afspraak is afspraak. Het stelsel is ingevoerd en daar gaan we niet ineens aan morrelen. Ook dat staat niet in het coalitieakkoord. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Kan het zijn dat er recent, toen wethouder Kock is weggegaan en wethouder Everhardt in het college is gekomen, nieuwe afspraken zijn gemaakt in de coalitie?) (De VOORZITTER: Voordat ik mevrouw De Heer het woord geef, wil ik stilte in de zaal. Ik wil echt even stilte en als er mensen zijn liever willen praten, dan kan dat in de koffiekamer. Mevrouw De Heer heeft nu als enige het woord.) Ik heb het gevoel dat ik onderdeel ben van een spannende thriller waarvan ik niet weet dat ik daar inzit. Ik wil er niet flauw over doen, maar ik was zelf niet bij de onderhandelingen. Ik ben niet de fractievoorzitter, dat is de heer Mbarki en daarvoor mevrouw Moorman. Die zaten bij de onderhandelingen, dus wat daar precies is gezegd, weet ik helemaal niet. Ik heb natuurlijk wel de stukken gelezen, maar wij zijn niet nagegaan of er is gesproken over zaken die al beleid waren. Ik heb dat ook niet gevraagd. Het stelsel is ingevoerd en dat was dus wat we gingen doen. Ik vind dat jammer, want ik had het liever anders gezien. Er is verder niets. Ik zeg het nog een keer: u bent op zoek naar een zwarte kat in het donker die er niet is. Echt niet. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik zie dat de PvdA een beetje wegduikt. Wat vindt de Partij van de Arbeid ervan dat D66 het zo speelt dat de PvdA nu de boeman is omdat de deadline niet wordt verlengd?) Dat vond ik niet zo leuk. Dat wil ik wel toegeven. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik hoor dat mevrouw De Heer dat niet leuk vindt. Wat gaat ze daarmee doen?) Helemaal niets. Ik denk dat de heer Van Dantzig ook wel eens chagrijnig wordt van mij. (De heer GEDER: U zegt steeds dat u dit stelsel niet wilde en dat daarom de deadline niet verlengd kan worden. Volgens mij heeft het ene echter niets met het andere te maken. Bent u het met mij eens dat, als we voor verlenging kiezen, dat niet meteen betekent dat het stelsel verandert?) Dat vind ik zo ingewikkeld in dit debat. Er zijn partijen in de oppositie die het nogal versimpelen. Die doen net alsof het alleen om een uitstel gaat en dat is het dan, maar daar ligt natuurlijk een wereld achter. Er zijn heel veel mensen die mij benaderen en die echt hopen dat, als deze regeling wordt uitgesteld, er straks een nieuw stelsel komt omdat zij het stelsel zo verschrikkelijk vinden. Hoe graag ik dat ook zou willen, er is tien jaar over gedaan om tot dit stelsel te komen. Dan zouden we deze verlenging nog tien jaar moeten volhouden. Ik denk niet dat dat erg realistisch is. Ik wil dat ook niet. Dan houden we het 29 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen andere argument over, dat er iets mis is met de voorlichting. Daar valt over te twisten. Ik zie heus wel dat mensen het ingewikkeld vinden. Het stelsel is ook ingewikkeld, maar ik zie niet wat een verlenging met zeker twee jaar — wat ik veel te lang vind — gaat brengen. Ik heb dit ook in commissie al gezegd. Daar hebben we gewoon verschil van mening over. Nu staat er druk op. Nu staat het in alle kranten en is het in het nieuws. Nu weten mensen dat ze snel moeten zijn. Als we nu ineens de boodschap gaan veranderen, dan denken mensen: o, dan hoeft het dus niet. Dan wacht ik nog even, want ik heb al tot 2039 afgekocht. Daar komt het dan op neer en daarover verschillen we gewoon van mening. (De VOORZITTER: Mijnheer Ceder, hebt u nog behoefte aan een vervolginterruptie? U hebt nog maar 36 seconden spreektijd.) (Mevrouw VAN SOEST: Ik vond gisteren een tweet van mevrouw De Heer waarin ze de leden in de stadsdelen oproept om aandacht te besteden aan de erfpacht. Dan denk ik: bent u daar niet een beetje te laat mee?) Die tweet was niet van mij, dus dat klopt niet. Misschien was het een tweet van mevrouw Naoum Néhmé. Ik heb dat niet getweet. (Mevrouw VAN SOEST: Hoe denkt u oudere mensen die misschien tegen dementie aan zitten en een eigen woning hebben nog voor het eind van het jaar te bereiken?) Ik snap uw zorgen heel goed. Ik heb er in mijn eigen omgeving mee te maken en ik hoop echt dat, als mensen geestelijk zwakker zijn, er dan mensen zijn die dit voor hen kunnen uitzoeken. Natuurlijk ben ik er ook niet doof en blind voor dat er misschien mensen zijn die we op de een of andere manier nooit kunnen bereiken. Als we de regeling met drie maanden, zes maanden of twee jaar verlengen, dan geloof ik niet dat we die mensen wel bereiken, want dat zal moeilijk blijven. (Mevrouw VAN SOEST: Ik heb het ook aan GroenLinks gevraagd: bent u bereid om na te gaan of u ouderen alsnog kunt bereiken? Misschien wilt u wel persoonlijk langs de deuren gaan omdat het u zo aan het hart gaat. Dan hebben we toch nog iets kunnen bereiken.) Ik snap u zorg. Weet u wat ik ga doen? Ik geef de vraag door aan de wethouder, want ik kan in mijn eentje langs de deur gaan, maar ik denk dat dat niet heel veel uithaalt. Misschien kan de wethouder vertellen of er speciaals iets voor ouderen wordt gedaan, ik begrijp uw zorg. (Mevrouw KILIG: Mevrouw De Heer zei net dat ze wel begrijpt dat mensen het systeem ingewikkeld vinden. Dat is één kant van het verhaal. Waar het nu om gaat, is dat heel veel mensen niet op de hoogte zijn van de overstapregeling. Hoe sociaal vindt mevrouw De Heer het om dit systeem al in te voeren, op zo’n korte termijn, terwijl nog heel veel mensen niet op de hoogte zijn van de overstapregeling, zoals blijkt uit het eigen onderzoek van de gemeente?) Ik vind dit systeem helemaal niet sociaal. Dat is het juist. Het is helemaal niet in onze lijn om voor eeuwigdurende afkoop te zijn. Dat zorgt er juist voor dat de waardestijging van de grond in mindere mate aan de hele gemeenschap toekomt. Juist de mensen die geen koophuis hebben, profiteren er helemaal niet van. Dat vind ik dus niet sociaal aan dit systeem. U stelt me deze vraag natuurlijk om een heel andere reden. De vraag is of mensen wel voldoende op de hoogte zijn. Daarop heb ik net al antwoord gegeven. Ik heb de moties van de heer Boomsma van harte gesteund. Ik vind het ook belangrijk dat iedereen die erfpacht heeft deze keuze kán maken. Dat ben ik helemaal 30 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen met u eens. Ook dat goede voorlichting heel belangrijk is. Ik geloof echter niet dat het helpt als we de regeling uitstellen. (Mevrouw KILIG: Misschien nog een opmerking. Ik had al van mevrouw De Heer gehoord dat ze het erfpachtstelsel niet sociaal vindt. Het ging mij meer om het verlengen van de deadline. Gezien het feit dat u ook vindt dat mensen de kans moeten krijgen, verwacht ik toch uw steun.) Dat snap ik. Er zijn meer mensen die me dat hebben gevraagd, maar volgens mij heb ik hier uitgebreid uiteengezet wat ons standpunt is. De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Er zijn heel grote woorden gebruikt in dit debat. Dat is ook niet vreemd, want erfpacht is een heel zwaar dossier. In de vorige periode, maar ook daarvoor toen ik nog in de raad zat, is er veelvuldig over erfpacht gesproken. Het is duidelijk dat dit een debat is waar politieke tegenstellingen heel duidelijk naar voren komen. Dat betekent ook dat mensen er verschillend over denken. Daarnaast is erfpacht een complex juridisch systeem waar we ook heel veel beleidswensen in onder proberen te brengen. Dat is niet altijd makkelijk. Dat zien we bijvoorbeeld aan het stelsel dat in de vorige periode gemaakt is. Dat was bedoeld om aan de zorgen van de erfpachters tegemoet te komen, maar we zien dat een heleboel erfpachters niet tevreden waren met de uitkomsten van het stelsel van de VVD en D66, met name op het gebied van de grondwaardebepaling. Daar hebben ze heel veel problemen mee. Dit is dus zowel juridisch taai als politiek taai, maar de belangrijkste reden dat dit een emotioneel debat is, is omdat het om mensen hun huis gaat. Omdat ze zich zorgen maken over de waardestijging. Dat is ook de reden dat we telkens dit debat voeren. Er zijn verschillende manieren om na te gaan of we de sprong in de canon kunnen verzachten. Het plan-Van Poelgeest was er daar een van. Eeuwigdurende erfpacht is er een van. We hebben geen systeem waarmee iedereen tevreden mee gesteld kan worden. Dat is ook een van de redenen dat er, ook al is het college dat er nu zit van een heel andere signatuur dan het vorige college, bij het opstellen van het coalitieakkoord geen veranderingen in zijn aangebracht, met uitzondering van de 10% korting. Toen al was niet duidelijk hoe we een systeem kunnen neerzetten waarmee iedereen tevreden is. Dan kunnen we het beter niet juridisch nog complexer maken dan het al is. Dat is ook de reden dat ik, terwijl ik andere ideeën heb over hoe een erfpachtstelsel eruit zou moeten zien, dit zo goed mogelijk probeer uit te voeren, met name voor de erfpachters. Dat het taaie materie is, betekent ook voor het ambtenarenapparaat dat het een gigantische systeemwijziging moet doorvoeren en dat dit soms met horten en stoten gaat, ondanks de enorme inzet die gepleegd wordt. Dat leidt ertoe dat het debat een taai en zwaar debat is en dat is ook de reden dat we er nu ook weer zo lang over spreken. (De VOORZITTER: Ik zie een interruptie van mevrouw Van Soest die ik daarvoor het woord zal geven, maar die ik er ook op zal wijzen dat zij nog een minuut en zes seconden spreektijd heeft. Waarschijnlijk zullen het dus ook uw laatste interrupties worden.) (Mevrouw VAN SOEST: Ik wil graag dat de wethouder straks ook overweegt wat ik aan de coalitiepartijen heb gevraagd over de ouderen. U 31 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen zegt ook dat er geen ander stelsel is. U had ook alle fractievoorzitters bij elkaar kunnen geroepen zoals de vorige wethouder deed, en gaan overleggen om te kijken waarvoor ze meerderheden zouden kunnen vinden. Dat mis ik bij u. Bent u daar nog steeds toe bereid?) Ik denk dat het verschil tussen de vorige wethouder en mij is dat de vorige wethouder een nieuw stelsel wilde invoeren en dat ik u net verteld heb waarom dit college en deze coalitie besloten hebben om geen nieuw stelsel in te voeren, maar om het oude, dat in het vorige college is bedacht, uit te voeren. U kunt vragen waarom ik niet iedereen bij elkaar roep. Dat is omdat ik geen nieuw beleid voorstel. Omdat ik het beleid van mijn voorganger uitvoer. (Mevrouw VAN SOEST: U had wel de mogelijkheid om na te gaan hoe we op één lijn konden komen zodat we het stelsel met zijn allen konden dragen, niet alleen door de coalitie. U had ook de oppositie mee kunnen krijgen, want die zet u op deze manier buitenspel.) Er zit in ieder geval één partij die de vorige keer in de coalitie zat en die dit stelsel bedacht heeft, nu in de oppositie. Als we een beleid gewoon uitvoeren, dan is het moeilijk om daar telkens alle partijen bij te halen. Dat lijkt mij een moeilijke manier om beleid uit te voeren, zeker als dat beleid is dat eerder is vastgesteld. Als ik eerlijk ben, als ik alle partijen bij elkaar zou zetten om een nieuw stelsel te maken, want dat is wat u vraagt, dan waren we er niet uitgekomen. Dat is onder andere te zien aan hoe moeilijk het in de vorige periode was om een nieuw stelsel te maken. (Mevrouw VAN SOEST: Dat vraag ik niet van de wethouder. Ik vraag de wethouder om draagvlak te creëren om dit systeem door te zetten. Praat met iedereen. Nodig alle fractievoorzitters uit. Kijk of u draagvlak kunt vinden. Dat mis ik bij u. De vorige wethouder deed dat wel. Bent u nog steeds bereid om dat eventueel te doen?) Volgens mij voeren we op dit moment een debat met iedereen die erbij is om na te gaan wat het draagvlak is en straks volgt er een stemming. Volgens mij is dat een goede manier. (Mevrouw NANNINGA: Ik ga een korte vraag stellen, waarbij ik uitdrukkelijk wil aantekenen dat die gaat over het verlengen van de termijn en dus niet inhoudelijk over het stelsel. Ik heb de wethouder goed gehoord. Ik begrijp dat het verlengen van de termijn juridische haken en ogen kent. Vindt de wethouder dat wel of niet opwegen tegen de enorme problematiek die 200.000 huishoudens te wachten staat?) U hebt mij niet horen zeggen dat er juridische problemen zijn bij het verlengen van de huidige regeling. Ik houd vast aan de huidige deadline. (Mevrouw NANNINGA: Ik ben verheugd om te horen dat er geen beletsel is om te verlengen. Is de wethouder daar wel of niet toe bereid? Zo nee, waarom niet?) Ik ben daar niet toe bereid en ik was net begonnen aan mijn termijn. Als u mij dat toestaat, dan zou ik graag mijn betoog willen houden en dan kunt u horen waarom. Ik heb dit trouwens ook al in de commissie gezegd en ook in een brief, dus het kan u niet verbazen. De vraag is: waarom niet meer tijd? Er is gezegd dat vrijwel niemand weet heeft van het systeem. Er wordt dan verwezen naar de meting die de gemeente zelf heeft gedaan. Daar kwam uit dat 88% weet dat er een eeuwigdurend erfpachtstelsel is. De verwarring ontstaat door het aantal aanvragen dat er is gedaan te vergelijken met het aantal mensen dat ervan op de hoogte is. Het aantal aanvragen ligt een stuk lager dan 32 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen het aantal mensen dat ervan op de hoogte is. Ik ken sowieso hier in deze zaal een heleboel mensen die precies weten wat het nieuwe stelsel inhoudt en die nog geen aanvraag gedaan hebben. Een heleboel mensen wachten namelijk, net als bij het betalen van belasting en bij een heleboel andere zaken, tot het laatste moment. Ik wil dan ook tegen iedereen zeggen: u kunt best blijven wachten, maar ik zou vooral een aanvraag doen voor 31 december. Dat is vrijblijvend want u hoeft de aanbieding die vervolgens komt niet te accepteren. Bovendien is het vrijwillig. Stel dat u kiest voor afkoop waarna er een aanbieding komt waarvan u heel erg schrikt, dan kunt u de aanvraag nog omzetten in vastklikken. Andersom: als u kiest voor vastklikken en uw financiële situatie is ineens anders waardoor u zou willen afkopen, dan kan dat ook. Voor het doen van een aanvraag hoeft u niet heel erg geïnformeerd te zijn. U hoeft het niet helemaal tot in de finesses te snappen. Ik denk dat het goed is dat mensen zich zo goed mogelijk laten informeren, maar dat is niet nodig voor 1 januari. Mensen kunnen naar het portaal gaan, daar vastklikken of aangeven dat ze willen afkopen. Mocht er iets mis zijn met het portaal of als mensen het portaal niet snappen, dan kunnen ze het ook via een webformulier doen. En als daar iets mis mee is, dan kunnen ze het via een e-mail doen. Het enige wat aan mensen gevraagd wordt, is: doe een aanvraag. Het zou mooi zijn als ze zich zo goed informeren dat ze ook precies weten wat het voor hun betekent, maar als dat nu nog niet lukt, dan kunnen ze gewoon een aanvraag doen en zien ze welke aanbieding ze krijgen. (Mevrouw NANNINGA: Ik hoor de wethouder net zeggen dat, als mensen eenmaal een keus hebben gemaakt, ze nog kunnen wisselen. Dat kan toch helemaal niet?) Ja, als u nu bijvoorbeeld kiest voor vastklikken — op het moment dat uw tijdvak eindigt, dan klikt u vast dat de nieuwe canon onder de voordelige overstapregels valt — dan kan dat. Stel nu dat u voor vastklikken kiest en uw financiële situatie is op het moment van de aanbieding veranderd, waardoor u het anders wilt doen, dan kan dat. (Mevrouw NANNINGA: Is dat de coulanceregeling? Begrijp ik dat goed van de wethouder?) Nee, dat is niet de coulanceregeling. De coulanceregeling — mevrouw Naoum Néhmé vroeg ook al wanneer die komt — is er, maar u krijgt nog schriftelijke te lezen wat die inhoudt. Die komt niet in de volgende commissievergadering, maar in de commissievergadering daarna naar u toe. Ze gaat in op handelingen die iemand nog moet doen om over te kunnen stappen. Bijvoorbeeld een splitsing doen of informatie verzamelen die er nu nog niet is. Bijvoorbeeld als er sprake is van de verduurzaming van een pand. Dat zijn allemaal zaken die mensen later kunnen indienen. Het pakket informatie dat iemand moet aanbieden of de handelingen die verricht moeten worden voordat iemand kan overstappen, kan ook nog na 1 januari gebeuren. U kunt dus een aanvraag doen, ook al hebt u daarvoor nog niet alles helemaal in orde. Dat is kort gezegd de overstapregeling. (Mevrouw NANNINGA: De wethouder zegt dus dat, als een erfpachter eenmaal een keuze heeft gemaakt, hij of zij dan nog kan wisselen vanwege persoonlijke omstandigheden of wat dies meer zij.) Het is het handigste om dat te doen op het moment dat iemand een aanbieding krijgt. U kiest bijvoorbeeld nu voor afkoop, op het moment dat u een aanvraag doet. Als u de aanbieding krijgt en denkt: ik wil de canon toch liever vastklikken, dan kunt u dat veranderen. Dat kan niet als u de aanbieding eenmaal hebt geaccepteerd en de akte is gepasseerd. Dan kunt u niet meer veranderen. Als u de aanbieding krijgt en denkt: dit is toch niet wat ik wil, of uw financiële situatie is veranderd, dan kunt u wisselen. 33 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (Mevrouw SIMONS: Ik hoor de wethouder zeggen dat zij ervan uitgaat dat veel mensen net als bij hun belastingaangifte tot het laatste moment wachten, maar dat het allemaal wel goedkomt. Dat baart mij zorgen. Ik wil graag van de wethouder weten welke stappen zij gaat zetten om ervoor te zorgen dat Amsterdammers goed op de hoogte zijn van de deadline, van alle mogelijkheden die er eventueel na de deadline nog zijn en van de kans om nog van gedachten te veranderen. Het lijkt mij namelijk zeer bezwaarlijk om ervan uit te gaan dat het wel goedkomt.) Dat zijn allemaal vragen die mevrouw Simons al gesteld heeft. Ik ga altijd netjes het rijtje langs en daar kom ik nog aan toe. Ik denk dat er meer mensen zijn die weten dat ze kunnen overstappen dan mensen die een aanvraag gedaan hebben. Ik wil vooral die mensen oproepen om een aanvraag te doen, want dat is echt voor 1 januari nodig als zij nog gebruik willen maken van de gunstige voorwaarden om over te stappen. We hebben daarvoor een campagne opgezet. Daar hebben we ook in de commissie heel veel over gesproken. Toen is er gevraagd waarom die zo laat komt. Een campagne bouwen we meestal zodanig op dat het steeds pregnanter wordt dat mensen inderdaad iets moeten doen. Dus er is eerst een algemene campagne gehouden. Er zijn brieven gestuurd. We gaan nu de tweede of derde lading brieven versturen. ledereen die nog geen aanvraag gedaan heeft, krijgt een brief thuis. Op de envelop staat: let op, voor 1 januari moet u handelen als u hier iets mee wilt. We zorgen er dus voor dat de boodschap steeds meer overkomt. Ik denk dat het goed is om ernaar toe te werken dat het steeds duidelijker wordt dat nu hét moment is om iets te gaan doen. Ik geloof dat mevrouw De Heer dat ook zei. We hebben de campagne geëvalueerd zoals u weet. Daaruit is naar voren gekomen dat weinig mensen op dat moment op de hoogte waren van de mogelijkheid tot vastklikken. Wij zullen in onze nieuwe uitingen dan ook extra aandacht besteden aan het vastklikken. Dan wordt het voor mensen steeds duidelijker wat de opties zijn. We geven meer aandacht aan de opties die minder duidelijk zijn. We gebruiken steeds de evaluatie om onze campagnes te verfijnen en mensen beter te kunnen bereiken om duidelijk te maken wat ze moeten doen als ze een aanvraag willen doen voor een overstap. De uitvoering is een enorme opgave voor het team dat daaraan werkt. We hebben ook steeds meer mensen die eraan werken. Er wordt ook steeds meer digitaal gedaan waardoor het steeds sneller kan. We weten echter dat er een wachttijd zal zijn. Ik kan mij voorstellen dat mensen snel een aanbieding willen krijgen. Aan de andere kant hoorde ik laatst ook iemand zeggen: ik heb een aanvraag gedaan en ik had drie maanden later al een aanbieding en eigenlijk wilde ik nog rustig nadenken over wat ik wilde en nu moet ik al een besluit nemen. Dat wisselt dus. (De heer BOOMSMA: In deze woordenwaterval wil ik even teruggrijpen op een eerder punt. Nu is het zo dat, als iemand wil veranderen, dus de canon betalen of afkopen, de aanvraag moet annuleren en opnieuw moet indienen. Gaat dat nu veranderen? En gelden dan nog steeds dezelfde voorwaarden?) U moet wel uw aanvraag annuleren, maar er gelden dezelfde voorwaarden. Ik weet niet precies hoe dat in het portaal geregeld wordt, maar ik zeg u toe dat, zodra mensen een aanbieding krijgen waarvan zij zeggen: ik wil toch liever vastklikken, of ik wil toch liever afkopen, dat kan. (De heer BOOMSMA: Dat zullen we dan nagaan. Ik ben blij dat de wethouder zegt dat het problematisch is dat op dit moment slechts 12% zich realiseert dat ze zich moeten aanmelden, maar dat ze kunnen 34 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen vastklikken. Ze is het ook met mij eens dat dit buitengewoon belangrijk is voor een weloverwogen keuze. Ze gaat daar nu ook op inzetten. Is zij het ook met mij eens dat, als dit in de paar weken die ons nog resten niet heel veel hoger wordt, we moeten constateren dat mensen gewoon niet goed geïnformeerd zijn?) Sinds we de campagne intensiever zijn gaan voeren — dat is ook beleid, we voeren de campagne steeds meer op — krijgen we steeds meer bezoekers in het portaal. Ook het aantal aanvragen stijgt. We zien dus dat de campagne werkt. Ik ga er dan ook van uit dat mensen de brief lezen en ook zien wat erin staat, namelijk dat ze ook kunnen vastklikken. Als mensen naar het portaal gaan, dan zullen ze ook de optie ‘vastklikken’ zien. Deze optie wordt dus zowel in de brief aangekondigd als in het portaal waar het als eerste mogelijkheid staat aangeduid. (De heer BOOMSMA: Dit is natuurlijk allemaal veel te laat. De wethouder kan zeggen: we gaan het nu nog aankondigen, maar we hebben nog maar een paar weken de tijd. Mensen moeten financieel advies inwinnen. Dan is het toch redelijk en logisch om te verlengen? Bovendien: stel nu dat de communicatie nog ontzettend succesvol is en 80% van de mensen is volledig op de hoogte van de ins en outs en kan dus een weloverwogen besluit nemen. Waarom zouden we dan niet tegen de overige 20% van de mensen die nog niet op de hoogte zijn, zeggen: we gunnen u ook de kans?) Als we nu zeggen dat we de termijn verlengen, dan denk ik dat we die 80% helemaal niet halen, want dan denkt iedereen: kennelijk hoeft het niet. Dan stoppen ze, net zoals ik dat vaak met de belastingformulieren doe, de brief weer onder in de la en kijken ze daar over een half jaar weer eens naar. Ik zie daarom niet het wezenlijke verschil met nu met heel veel nadruk zeggen: mensen, let op uw erfpacht. Als u erover denkt om over te stappen of als u erover twijfelt, dan hoeft u ook geen financieel advies in te winnen, dan doet u gewoon een aanvraag. Als er dan een aanbieding komt, dan weet u dat die onder de gunstige voorwaarden valt. Daar is de campagne ook op gericht. Er zijn ook zaken ingevoerd als de coulanceregeling die naar u toekomt, maar die wel gewoon in werking treedt. Als mensen dus nog zaken moeten regelen, dan kan dat ook nog na 1 januari. Er wordt nog wel eens geklaagd over het portaal. Als dat misgaat of als mensen het niet snappen, dan kunnen ze ook een aanvraag doen via e-mail of via het webformulier dat binnenkort op de site van de gemeente komt te staan. Bovendien kunnen ze hun keuze nog aanpassen. Ik weet dat de heer Boomsma erop hamert dat mensen heel persoonsgerichte informatie moeten krijgen, maar dat is heel erg lastig. We kunnen mensen namelijk niet precies vertellen wat ze moeten doen. Mensen hebben hun eigen overwegingen om een investering te doen bij een afkoop. Als ze hun huis later willen verkopen, dan kunnen ze dat doen op eeuwigdurende erfpacht in plaats van op voortdurende erfpacht. Andere mensen zullen andere afwegingen maken. Dat maakt het heel moeilijk om mensen precies te vertellen wat ze moeten doen. We kunnen ze alleen laten zien wat ze kunnen kiezen en dat laten we zien in het persoonlijk informatiepakket dat mensen kunnen downloaden als ze naar de website gaan als alle informatie er is. Als alle informatie er nog niet is, dan kunnen ze een aanvraag doen en dan komt dat later. Ik meen dat ik al een heleboel vragen heb beantwoord. We zetten sterk in op het informeren van mensen met persoonlijke brieven, met postercampagnes en met onlinecampagnes. Daarnaast zorgen we ervoor dat, als mensen niet alles in orde hebben, ze dat later kunnen doen. 35 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Mevrouw Naoum Néhmé heeft heel veel specifieke zaken genoemd en gevraagd wanneer die bekend zijn. De dingen die ik u toegezegd heb, komen. Een paar zaken komen in de volgende commissievergadering en de andere in de commissievergadering daarna. De onbezwaarde waarde bijvoorbeeld komt op 19 november in het college en daarna uw kant op. De coulanceregeling komt binnenkort uw kant op. Een van de dingen die door veel mensen is genoemd, is dat mensen juist in stadsdelen waar mensen wonen die het sociaal vaak moeilijk hebben, zo slecht worden bereikt. Het interessante is dat we juist zien dat in Zuidoost, waar relatief weinig koopwoningen staan, 9%, toch 10% van de erfpachters daarvandaan komt. In Noord staan 10% koopwoningen en daar komt 16% van de aanvragen vandaan. Ik heb het idee dat juist in die stadsdelen er relatief veel aanvragers zijn. Er staan weinig koophuizen en er zijn toch relatief veel aanvragers. (De heer BOOMSMA: Allerlei fundamentele beleidsstukken zijn er nog niet. De vangnetregeling, de coulanceregeling, wat we precies gaan doen met gemengde bestemmingen, hoe we omgaan met de onbezwaarde waarde. De wethouder zegt: dat bespreken we in de komende commissie, maar het slaat toch nergens op om te denken dat we dat een paar weken voordat de deadline verstrijkt allemaal nog kunnen communiceren?) Het mooie is: mensen kunnen een aanvraag doen, ook als ze nog niet precies weten hoe de coulanceregeling werkt. Ik heb met u afgesproken hoe de coulanceregeling werkt, dus dat weet u wel. U moet haar alleen nog op papier krijgen, want ze moet ook nog door het college geaccordeerd worden. Er zijn nog meer zaken waarbij het niet uitmaakt of het al helemaal duidelijk is hoe die uitwerken bij een aanbieding om een aanvraag te doen. Dat is ook vaak wat u door elkaar haalt en wat u ook communiceert, dat mensen volledig geïnformeerd moeten zijn om een aanvraag te doen. Dat vind ik jammer, want dat zorgt voor de nodige ruis en is niet waar. Mensen kunnen gewoon een aanvraag doen, ook als nog niet alles in orde is. Dan kunnen mensen ook een aanvraag doen. (De VOORZITTER: De heer Boomsma wil volgens mij nog een vervolginterruptie plaatsen. U hebt nog 42 seconden voor de rest van de vergadering. U ziet ervan af? Dan wil ik de wethouder vragen om de gestelde vragen te beantwoorden en een preadvies te geven op de motie.) Er resteert in feite nog maar één vraag, de vraag van mevrouw Van Soest over een campagne die speciaal gericht is op oude mensen. Dat doen we niet, maar we voeren wel een campagne gericht op elke huizenbezitter die nog niet gereageerd heeft en die dus nog geen aanvraag gedaan heeft. Die krijgt een persoonlijke brief. Als iemand een heel goed idee heeft, dan ben ik zeker bereid om na te gaan of dat uit te voeren is, maar ik heb nu geen idee hoe we oudere mensen kunnen bereiken. Als de raad daar een goed idee voor heeft, dan neem ik dat graag mee in de campagne. (Mevrouw DE HEER: Er werd mij net iets ingefluisterd door mijn collega. Hebt u gesproken met ouderenorganisaties over de vraag hoe we ouderen het best kunnen bereiken?) Dat zal ik aan het team Erfpacht vragen. Ik zal dat meenemen in de campagne. (De VOORZITTER: Ik zie dat er iemand van de publieke tribune op een plek staat waar hij niet mag staan. Ik wil de bode verzoeken om die persoon terug te geleiden naar de publieke tribune. Dit is echt niet de bedoeling.) 36 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ik heb nog een vraag voor de wethouder. Zij zegt dat mensen de aanvraag gewoon in kunnen vullen. Maar mensen die bezwaar maken tegen hun WOZ-waarde moeten eerst afwachten wat daar uitkomt voordat ze de aanvraag kunnen versturen. Hoe zit dat?) Ik kan mij herinneren dat ik toegezegd heb dat er specifiek naar deze groep gekeken wordt. Ik zal het navragen, maar in een commissievergadering hebben we het daarover gehad. Ik zal navragen wat daar de afspraak over was. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Is de wethouder het met mij eens dat dat wel erg laat is? We hebben nog maar een paar weken tot de deadline verstrijkt. Als er nu nog moet worden bekeken hoe dat precies gaat en het op dit moment niet mogelijk is, dan betekent dat dat deze mensen nog slechts enkele weken de tijd hebben.) Het mooie is dat we deze mensen heel goed kennen. We weten precies wie er bezwaar hebben gemaakt. Het zijn ook mensen die rechtszaken tegen de gemeente voeren. Ik kan mij zelfs herinneren dat degene over wie het gaat mij bedankt heeft toen ik er een toezegging over deed. Volgens mij weten we over wie het gaat. Ik weet nu niet precies wat de uitwerking is en welke termijn daarvoor geldt. Dat zou ik even moeten navragen, maar ik kan het u gewoon in de volgende commissievergadering vertellen. Ik zei ook al dat wij deze mensen kunnen bereiken en zij kunnen zeker ons bereiken. (De VOORZITTER: Ik stel voor dat u uw preadvies geeft en dat we daarna de eerste termijn afronden.) (Mevrouw SIMONS: Dank aan de wethouder voor de verduidelijking op heel veel gebieden. Ik wil graag van de wethouder weten met welk verhaal zij mij Zuidoost in wil sturen als mensen vragen hoe zij zeker kunnen weten dat hun lasten niet vertienvoudigen en dat ze geen financiële zorgen hoeven te vrezen na 1 januari. Welke garanties kan de wethouder mij geven? Ik heb ook in mijn bijdrage gevraagd waarop ik haar na 1 januari mag afrekenen.) Als mevrouw Simons naar Zuidoost gaat, dan zou ik tegen de mensen zeggen: als u twijfelt over afkopen, doe dan alvast een aanvraag. In Zuidoost kunnen mensen over het algemeen relatief, in vergelijking met andere buurten, een heel mooie aanbieding krijgen omdat ze op dit moment nog een tamelijk lage BSQ-waarde hebben. Als het mensen in Zuidoost om het geld gaat en niet omdat ze zoals anderen bijvoorbeeld liever in het eeuwigdurende erfpachtstelsel blijven omdat ze in dat systeem geloven, dan denk ik dat afkopen of vastklikken het beste is. Ik zou mensen in ieder geval aanraden om naar het portaal te gaan en een aanvraag te doen. Waar kunt u mij op afrekenen? Ik zal ervoor zorgen dat de regelingen waarvan ik heb gezegd dat die er komen, zoals de coulanceregeling, goed worden uitgevoerd. Als mensen een aanbieding krijgen en ze toch iets anders willen, dan is dat mogelijk. Dat kunt u van mij verlangen en daar kunt u mij op afrekenen. (De VOORZITTER: Ik zie een aantal mensen in de buurt van de interruptiemicrofoon. Mijnheer Ceder, u hebt nog 36 seconden voor de rest van de vergadering. Er zijn onder andere nog enkele bestemmingsplannen waar u misschien het woord over wilt voeren. U kunt kiezen of u nu toch een interruptie wilt plegen. Dat wilt u volgens mij.) (De heer CEDER: Op de website staat nu dat de aanbieding vervalt als iemand deze na drie maanden niet heeft goedgekeurd. De persoon kan nog wel een nieuwe aanbieding aanvragen. Tot en met 31 december 2019 gelden dezelfde voorwaarden. Dat staat haaks op wat de wethouder 37 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen nu zegt, namelijk dat de oude voorwaarden nog gelden. Dit staat nu op de website. Kunt u dat toelichten?) Mensen krijgen een aanbieding waarop ze binnen drie maanden moeten reageren. Dat is tamelijk logisch. Ik zou niet weten hoe dat haaks staat op wat ik gezegd heb. Ik heb wel gezegd: als u een aanbieding krijgt, dan kunt u die veranderen. Dan kunt u communiceren met het Erfpachtbureau en zeggen dat u toch liever wilt vastklikken of afkopen, al naar gelang wat u hebt ingevuld. Ik zie daarom geen licht tussen wat er op de website staat en wat ik zeg. Als u een aanbieding krijgt, dan hebt u drie maanden de tijd om die aanbieding te accepteren. U hebt dan ook drie maanden de tijd om eventueel over die aanbieding te communiceren. (Mevrouw NANNINGA: De wethouder zei net, zowel tegen de heer Boomsma als tegen mij, dat mensen na het maken van een keuze na ontvangst van de aanbieding nog mogen veranderen. Ik heb dat net expliciet gevraagd. Daar heeft de heer Boomsma een verduidelijkende vraag over gesteld en daar hebt u op geantwoord. Ik zie de wethouder ‘nee’ schudden. Kijkt u de band maar terug. Er staat heel duidelijk: “Als u de aanbieding hebt goedgekeurd, dan hebt u de overstap officieel aangevraagd. Het bedrag staat nu vast en kan niet meer veranderen. De overeenkomst is rechtsgeldig.” Dat staat echt haaks op wat u net hebt beweerd. Kijkt u anders de band maar terug. Dat hebt u gezegd, zowel tegen mij als tegen de heer Boomsma.) Als ik het zo gezegd zou hebben, wat ik ten zeerste betwijfel, dan heb ik het niet zo bedoeld. Wat ik gezegd heb, is: op het moment dat u een keus maakt bij de aanvraag en u krijgt een aanbieding en denkt dan: ik wil eigenlijk toch liever vastklikken of afkopen, dan kunt u dat veranderen. Als u de aanbieding geaccepteerd hebt, dan kunt u dat niet meer. Dat heb ik net met zoveel woorden ook gezegd. (De VOORZITTER: Mevrouw Nanninga voor een vervolginterruptie. Graag een korte interruptie, mevrouw Nanninga.) (Mevrouw NANNINGA: Laten we het bandje dan nog maar eens terugkijken. Laat ik meegaan in dit verhaal dat er nu ineens ligt. Als u nu een aanvraag doet en de aanbieding afwijst omdat u toch iets anders wilt, dan bent u dus te laat voor de gunstige voorwaarden. Klopt dat?) Nee, daar hebt u drie maanden de tijd voor. (Mevrouw NANNINGA: Dit is een beetje flauw. U hebt drie maanden de tijd, maar als u die aanvraag dan nog wilt wijzigen, dan moet u een nieuwe aanvraag doen. Dat duurt te lang. Die hebt u niet meer voor 31 december binnen. Dan gelden de gunstige voorwaarden toch niet meer?) Als u nu een aanvraag doet en u Krijgt pas over vijf jaar een aanbieding en zegt dan: mijn situatie is zo veranderd, ik had gekozen voor afkoop, maar mijn financiële situatie is zo veranderd dat ik toch liever wil vastklikken, dan kunt u dat doen tegen de voorwaarden die nu nog gelden. Nu, in 2019, voor 1 januari 2020. U mag onder dezelfde voorwaarden die u had op het moment dat u de aanvraag deed een wijziging doorvoeren, binnen de drie maanden die u gegeven zijn nadat u een aanbieding hebt ontvangen. (De VOORZITTER: Ik wil u verzoeken om uw betoog af te ronden. Ik kijk mevrouw Van Soest even aan. U hebt echt geen spreektijd meer. U kunt geen interrupties meer plaatsen. U hebt geen spreektijd meer en mevrouw Van Doorninck vervolgt nu haar betoog.) 38 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Ik heb nog een een-tweetje gehad met mevrouw De Heer over hoe wij ervoor kunnen zorgen dat ouderen ook goed geïnformeerd worden. Mij rest niets anders dan nog een preadvies te geven op de ingediende motie. Het is een negatief preadvies omdat ik denk dat de bezwaren tegen het erfpachtstelsel niet veranderen door de gunstige voorwaarden te verlengen. Ik ben juist bang dat, door langer te wachten, de sprong straks nog groter wordt. Dan krijgen we immers WOZ-waarden van nog later. Bovendien is onze campagne er echt op gericht om mensen te waarschuwen dat, als ze dit willen doen, ze dat voor 1 januari moeten doen en dat dat onder gunstige voorwaarden kan. Ik denk dat de aandacht anders zal verslappen en dat lijkt mij niet de bedoeling. Dit is een belangrijk besluit voor mensen. (Mevrouw KILIG: De wethouder zei net dat mensen die vijf jaar moeten wachten op een aanbod daarna nog een andere optie kunnen kiezen. Dat is heel mooi. Ik vraag mij wel af wat iemand dan in die vijf jaar betaalt.) Heel veel mensen hebben de canon nu afgekocht dus dat maakt niet uit. Mensen die een canon betalen, betalen gewoon de canon die geldt voor het voortdurende stelsel. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Wat vindt de wethouder van de kwestie ‘afspraak is afspraak’? Veel coalitiepartijen hebben het daar net over gehad. Ik wil de wethouder naar haar mening daarover vragen. Welke afspraken zijn er over dit onderwerp gemaakt?) Zoals u weet, mevrouw Bloemberg-lssa, ben ik niet bij de onderhandelingen aanwezig geweest. Ik heb een opdracht meegekregen die in het coalitieakkoord staat. Dat betekent dat ik de 10% extra korting die bij de coalitieonderhandelingen is afgesproken en die ook in het akkoord staat, doorgevoerd heb. Ik heb dat vorig jaar oktober of november gedaan. Dat is de afspraak waaraan ik mij gehouden heb en die mij is opgedragen door de coalitiepartners. Dat heb ik gedaan. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ziet de wethouder dan ook dat er ruimte is om deze voorwaarden te verlengen?) Ja, die ruimte is er, maar daar kiezen wij niet voor. Wij houden ons aan het beleid dat in 2017 is vastgesteld. Dat is de opdracht waarmee ik op pad ben gestuurd door de partners die het coalitieakkoord hebben gesloten. Ze hebben niet aan mij gevraagd om iets anders te doen dan die 10% in te vullen. Ik heb daar wel enige vrijheid in genomen, bijvoorbeeld door een coulanceregeling in te voeren en enkele andere zaken om het voor erfpachters niet moeilijker te maken dan het al is bij zo’n belangrijke keuze in hun leven. (Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Klopt het dan dat wat D66 verkondigd heeft niet juist is?) In een coalitie trekken we bij belangrijke kwesties graag samen op en ik neem aan dat de heer Van Dantzig dat bedoelde met een afspraak. Bij belangrijke zaken trekken we in een coalitie graag samen op. Dat is er aan de hand. Het college heeft hier ook één menig over. De VOORZITTER: Ik had gezegd dat mevrouw Bloemberg-lssa degene was die de laatste interruptie had. U hebt eventueel nog een tweede termijn als u daar behoefte aan hebt. Daar hebt u niet heel veel tijd meer voor. We moeten ook nog een aantal andere zaken bespreken. Ik wil hiermee de eerste termijn afronden. Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval, maar ik zie wel iemand die wil schorsen. Wilt u schorsen, mijnheer Boomsma? De VOORZITTER schorst de vergadering. 39 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER: De heer Boomsma heeft behoefte aan een tweede termijn. Daar hebt u dan 42 seconden de tijd voor. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. De heer BOOMSMA: Wij lopen hier tegen een betonnen muur aan. Ik vind dat ongekend treurig, want ik vind dat dit asociaal wanbeleid is. Bij gebrek aan argumenten begint men over van alles en nog wat. Men heeft het over de heer Van Poelgeest en over de heer Van der Burg en over van alles en nog wat, maar niet over waar het nu echt om gaat. De keuze die wij kunnen maken. Accepteren we dat de prijzen enorm omhoogschieten? Of zeggen we: gezien het feit dat zo veel mensen niet op de hoogte zijn, geven we hen iets meer tijd? Dat is wat we nu kunnen doen en dat is wat de coalitiepartijen blijkbaar weigeren. Er is ook geen touw aan vast te knopen. Men zegt: we vinden het allemaal slecht, maar we doen niets. We vinden het verschrikkelijk, maar we weigeren om ook maar enigszins na te denken om het minder slecht te maken. Bij de coalitiepartijen is het op dit moment alles of niets. De wethouder zegt: U moet gewoon een aanvraag doen, ook al snapt u nog niet hoe het zit. Waarom zeggen we niet gewoon: geef iedereen automatisch een aanvraag? Waarom die deadline? Ik snap dat u er druk op wilt houden, maar ik snap niet waarom u mensen die nog niet op de hoogte zijn zo wilt duperen. Ik vind dat echt onbegrijpelijk. Ik heb het idee dat mensen nog steeds niet goed beseffen wat er op het spel staat voor allerlei individuele Amsterdammers. Ik vind dat we een stad niet op deze manier mogen besturen. Ik vind het ongekend jammer en we handhaven onze motie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga. Mevrouw NANNINGA: Het was me een vertoning. Het was rook en spiegels, het was duiken, het was draaien, het was irrationele weigerachtigheid. Het was het wegkijken van een heel diepe financiële afgrond waar deze coalitie andere mensen dwingt wel in te kijken en zelfs in te springen. Dat is teleurstellend. Ik doe andermaal een dringend beroep op de heer Van Dantzig en zijn D66. De Partij van de Arbeid heeft geen belang bij verlenging, D66 wel. Zijn achterban wil die verlenging en heeft die verlenging nodig. De heer Van Dantzig kan de held van zijn eigen achterban worden en dat is nevenschade die Forum voor Democratie graag wil als het zo veel ellende kan voorkomen. Wij doen echt een klemmend beroep op D66 om die rol vandaag op zich te nemen. Eerlijk gezegd vermoed ik, maar de toekomst zal het uitwijzen, dat hier een heel flauw spelletje wordt gespeeld en dat dit college en deze coalitie op 30 december of op 1 januari alsnog ruimhartig uit de kast komen met een plan om de regeling met een jaar of een half jaar te verlengen, maar dat zij het domweg de oppositie niet gunnen, want zo raar en verknipt zijn de verhoudingen in deze raad. Zij kunnen dan mooi met de eer gaan strijken. Zelfs dat zou ik ze van harte gunnen. Ik hoop dat ze dat dan desnoods doen als ze geen zin hebben om te luisteren naar die lastige oppositiepartijen die alsmaar op een vervelende toon moeilijke vragen stellen. Doe dat dan. Gebruik uw hart en gebruik uw verstand. Stel dit uit. Ik heb nog één technische vraag aan de wethouder. Ik ben benieuwd naar het moment van de aanvraag. Is dat het moment dat iemand zich registreert en inlogt in het 40 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen portaal of het moment dat de aanvraag wordt ingediend? Of het moment dat de aanvraag op de digitale deurmat van de aanvrager beland”? Gebruik uw hart en uw verstand en doe dit nu niet. Wie er in de coalitie nu draait, kan de held van Amsterdam zijn. Als Forum voor Democratie-lid ben ik zelfs bereid om dat aan D66 of Groenlinks of de PvdA te gunnen. Doe het. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kilig. Mevrouw KILIG: Het is een trieste en zwarte dag vandaag — voor velen misschien niet, maar voor heel veel huishoudens wel — omdat de coalitie zo halsstarrig volhoudt en zo koppig is. We zien dat de PvdA vasthoudt aan een asociaal beleid. D66 die mensen die scheefwonen weer wil teruygduwen in een sociale huurwoning. GroenLinks die het grootst is geworden in de grachtengordel waar geen erfpacht wordt betaald, gunt iedereen een sociale huurwoning. En de SP waait met de wind mee. Koppig, halsstarrig en we duwen heel veel huishoudens de financiële afgrond in. We handhaven de motie zoals mijn collega's al hebben gezegd, maar we dienen een nieuwe motie in die conform het coalitieakkoord is, waarin we wel verlenging aanvragen, maar zonder de 10% korting. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 142° Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht (handhaaf WOZ-waarden 2015 of 2016 als basis voor de overstapregeling) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De huidige voorwaarden voor de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht, waarbij de canon wordt berekend op basis van de WOZ-waarden uit 2015 (peildatum 1-1- 2014) of 2016 (peildatum 1-1-2015) en bijbehorende BSQ's te verlengen tot 1 januari 2022, maar wel conform het coalitieakkoord de extra korting van 10% per 1 januari 2020 te laten vervallen. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Allereerst de vraag van mevrouw Nanninga. Zij vroeg wat het moment van aanvraag is. Het moment van aanvraag is als u in het overstapportaal aangeeft te willen vastklikken of afkopen. Of, als het via het portaal niet lukt of omdat u het niet snapt, het moment dat u het webformulier invult dat binnenkort op Amsterdam.nl komt te staan. Dat gaat dus niet via het portaal. Mocht daar iets mis mee zijn, dan kan dit ook. Of u stuurt een e-mail naar bureau Erfpacht en zegt: ik wil graag overstappen. Dat zijn de momenten van aanvraag, dus als u duidelijk maakt dat u een aanvraag gedaan hebt. Volgens de motie moeten we de 10% korting die erbij is gekomen niet geven. Wat de coalitie extra aan de erfpachters gegeven heeft, moeten we laten vervallen en loslaten wat de heer Van der Burg heeft gevraagd. Nee, dat doe ik niet. Ik houd mij aan de erfpachtoverstapregeling die afgesproken is in 2017. (De VOORZITTER: Ik begrijp dat het preadvies negatief is.) 41 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889). De motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1889) is verworpen met de stemmen van DENK, de VVD, Forum voor Democratie, het CDA, de Partij voor de Dieren, de ChristenUnie en de Partij van de Ouderen voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890). De motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-lssa, Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1890) is verworpen met de stemmen van DENK, de VVD, Forum voor Democratie, het CDA, de Partij voor de Dieren, de ChristenUnie en de Partij van de Ouderen voor. 33A Actualiteit van de leden Poot, Nanninga en Boomsma inzake rovende asielzoekers in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1849) Dit punt is van de agenda afgevoerd. 42 Instemmen met het initiatiefvoorstel Jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit op scholen, van de leden Bloemberg-Issa en Van Lammeren en kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Dit onderwerp kan ook worden doorgeschoven. Ik zou dat geen enkel probleem vinden. (De VOORZITTER: Ik snap wat u zegt, maar ik wil dit toch kort behandelen, ook omdat de spreektijden beperkt zijn.) Ik wil geen tijd verschillen. Laten we erover stemmen. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817). 42 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1817) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de Partij van de Ouderen en BIJ1 voor. 44 Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In de brief die bij dit onderwijshuisvestingsprogramma is verschenen, staat vermeld dat er ook een school wordt gebouwd in het Mandelapark in Amsterdam Zuidoost. Uiteraard is de Partij voor de Dieren tegen het bouwen van scholen in het groen en in parken. Daarom dien ik hiertoe een motie in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 143° _ Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het onderwijshuisvestingsprogramma (geen school in het Mandelapark) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Geen school te bouwen in het Mandelapark. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: Een reactie op de motie van de Partij voor de Dieren. Aan de oostrand van het Nelson Mandelapark liggen bouwrijpe kavels. U weet dat wij in de buurt van huizen ook graag scholen bouwen. Het plan ervoor ligt er al. Als duidelijk wordt wat we daar precies willen gaan doen, dan komt dat ook nog naar de raad toe. Dus u hebt er al kennis van kunnen nemen dat daar al kavels liggen. Daarnaast: mocht u het er in de toekomst, als we de plannen concreet hebben, niet mee eens zijn, dan kunt u alsnog tegenstemmen. Dit lijkt mij daarom niet het moment om met deze motie in te stemmen. De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden. 51 Vaststellen van het bestemmingsplan Oud-West 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827) 43 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen. Mevrouw VAN RENSSEN: Het bestemmingsplan Oud-West is ook een belangrijk punt op deze agenda. Het bestemmingsplan geldt voor een van de wijken met de hoogste bebouwingsdichtheid van Amsterdam. Het is een versteend stadsdeel, zonder veel groen en er wordt flink gebouwd en verbouwd. Dit bestemmingsplan beschouwen we dan ook als een verbetering voor de buurt. Er zijn mooie dingen in opgenomen, maar het kan nog een beetje beter. Ik heb nog een vraag over het proces en over de kruimelgevallen. Het stadsdeel heeft een ongevraagd advies uitgebracht, maar dit advies ontbrak bij de stukken. Het zou fijn zijn als we die stukken bij de besluitvorming kunnen betrekken. Een ander punt van aandacht is de verhouding met het kruimelgevallenbeleid in West. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan is hiermee geen rekening gehouden. De regels in dit plan zijn dan ook ruimer dan het afwijkingsbeleid. Volgens ons is dat een beetje de omgekeerde wereld. Daarom de vraag: kan de wethouder uitleggen waarom geen rekening is gehouden met de beleidswensen die in het kruimelgevallenbeleid zijn geformuleerd? In het bestemmingsplan worden geen nieuwe hotels toegestaan, maar toch is er een hotel opgenomen dat positief is bestemd en wel op de Jan Pieter Heijestraat/Borgerstraat. Daarvoor loopt er nog een procedure bij de Raad van State. Ik had graag gewacht totdat de procedure bij de Raad van State was afgerond, maar dat blijkt niet te kunnen. Daarom heb ik amendement. Als de Raad van State straks een positieve uitspraak doet over de vergunning, dan kan het hotel er komen en kunnen we het bestemmingsplan eventueel alsnog aanpassen. Als blijkt dat dit niet het geval is, dan hebben we dit hotel niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het verschil is dat de indieners van dit amendement van mening zijn dat nog niet zeker is dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit hotel vaststaat. Dat brengt mij bij de binnentuinen. De binnentuinen zijn van groot belang voor een prettig leefklimaat en voor de gezondheid en het welzijn van de bewoners, zoals ook de GGD heeft overwogen. Er is nog geen regeling opgenomen voor het beperken van het bebouwen van binnentuinen, maar we hebben begrepen dat er zo snel mogelijk een regeling zal komen. Dat doet ons deugd en we wachten dat graag af. Dat brengt mij bij de kelders. Daar zijn we ook positief over. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar het grondwater in Oud-West. Hieruit blijkt dat er nu sprake is van grondwateroverlast en ook -onderlast. Daarom zijn er specifieke maatregelen voorgesteld. In het plan is ook een mogelijkheid voor grotere kelders opgenomen, groter dan 300 m? en dieper dan 4 m. Voor dit soort projecten lijkt de omgevingsvergunning echter de meest aangewezen weg. Daarom een tweede amendement om het direct bestemmen van deze grote kelders te schrappen. Met deze maatregelen zijn we een eind op de goede weg. De vraag blijft wel waar het stedelijk afwegingskader voor deze kelders blijft. Met name de uitvoering van de maatregelen verdient extra aandacht. Ik ga ervan uit dat bij de aanleg van kelders de motie uit juli 2019 van deze raad, om de aanleg te monitoren door de grondwaterstanden op te nemen en de maatregelen in de grond te laten controleren, wordt uitgevoerd. De vraag is dan ook of de wethouder dit kan bevestigen. Voor GroenLinks verdienen de kwetsbare waarden in onze omgeving zoals tuinen en het openbaar gebied, licht, lucht, ruimte en grondwaterstromen, de zogeheten commons, onze blijvende aandacht en bescherming. De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendementen zijn ingekomen: 44 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen 144° Amendement van de raadsleden Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer inzake het bestemmingsplan Oud-West (grote kelders) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892). Besluit: De bepaling in artikel 4.2.6 onder sub h), 5.2.6, 6.2.6, 7.2.6, 8.2.6, 9.2.6, 11.2.6, 12.24, 13.2.4, 19.2.6 onder sub c) althans de bepaling die als volgt luidt, te verwijderen: ‘Grotere en diepere kelders en souterrains als genoemd onder b. zijn uitsluitend toegestaan indien met een geohydrologisch rapport is aangetoond dat de aanleg van de kelder of het souterrain grondwaterneutraal is en geen substantiële belemmering voor de stroom van het grondwater oplevert.” 145° Amendement van de raadsleden Van Renssen en N.T. Bakker inzake het bestemmingsplan Oud-West (gat van de Kinkerbuurt) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893). Besluit: Het vastgestelde bestemmingsplan te wijzigen, zodanig dat het hotel, de supermarkt en de horeca op de Jan Pieter Heijestraat/Borgerstraat niet rechtstreeks worden mogelijk gemaakt, omdat de ruimtelijke aanvaardbaarheid nog niet vaststaat, en wel op de volgende manier. Op de verbeelding: Op de Jan Pieter Heijestraat 66-74/Borgerstraat 180 de aanduidingen ‘horeca van categorie 5’, ‘horeca van categorie 3’ en ‘supermarkt’ te verwijderen. De amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer N.T. Bakker. De heer N.T. BAKKER: Dank voor het indienen van de amendementen over onder andere het gat in de Kinkerbuurt, waarover in de vorige periode zoveel te doen is geweest en dat waarschijnlijk nog een staartje zal krijgen. Ook ik moet helaas een heel technisch amendement indienen, want in de beantwoording van zienswijzen wordt gewaggemaakt van een bouwhoogte waar toch weer van afgeweken kan worden. In de vorige periode is ook om de Wenslauerstraat een ongelooflijke strijd gevoerd. Wij voelen ons daarom genoodzaakt om dit amendement in te dienen. De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen: 146° Amendement van de raadsleden N.T. Bakker en Van Renssen inzake het bestemmingsplan Oud-West (zienswijzen bestemmingsplan) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894). Besluit: In de nota van beantwoording Zienswijzen, betrekking hebbend op het bestemmingsplan Oud-West 2018 op pagina 68 de volgende passage uit de beantwoording van zienswijze 111 over Wenslauerstraat 22 te schrappen: ‘Indien een bouwplan met een hogere bouwhoogte wordt ingediend kan die wel vergund worden door middel van een buitenplans afwijkingsbesluit. Dat is bij een eerdere 45 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen aanvraag voor het perceel Wenslauerstraat 22 ook feitelijk gebeurd. In dit concrete geval is een grotere bouwhoogte op voorhand niet ongewenst, maar zal in de belangenafweging in ieder geval de mate van bezonning, gelet ook op de uitspraken van de bestuursrechter, een wegingsfactor moeten zijn.” Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Amsterdam Oud-West is een dichtbevolkte buurt met een complexe grondwatersituatie. Het is goed dat er in dit bestemmingsplan aandacht is voor het belang van het grondwater. Er worden voorwaarden gesteld aan het onderkelderen. Onderkeldering mag alleen wanneer is aangetoond dat er geen sprake is van verstoring van de bestaande grondwaterstromen en -standen in de nieuwe situatie en dat de bestaande grondwaterstromen en -standen behouden blijven. De Partij voor de Dieren denkt echter dat het erg moeilijk wordt om te onderkelderen zonder het grondwater te verstoren. Daarom zal ik een amendement indienen. Ook dat is tamelijk technisch. Daarnaast kan ik mij aansluiten bij wat eerder is gezegd over het gat van de Kinkerbuurt. De Partij voor de Dieren vindt ook dat we in ieder geval de uitspraak van de Raad van State moeten afwachten. Ik ben benieuwd naar de reactie van de wethouder hierop. De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen: 147° Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het bestemmingsplan Oud-West (onderkeldering) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895). Besluit: Artikel 6.2.6 van de regels van het bestemmingsplan Oud-West 2018 te wijzigen op de navolgende manier: De huidige tekst: ‘Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels: a. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding ‘milieuzone- grondwateraandachtsgebied’ gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels; b. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding ‘milieuzone- grondwateraandachtsgebied’ geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien: 1. onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m/dag en maximaal 20 m°/dag; 2. de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat; 3. de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m? bedraagt; 4, de diepte van de kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 m bedraagt; 46 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen c. grotere en diepere kelders en souterrains als genoemd onder b. zijn uitsluitend toegestaan indien met een geohydrologisch rapport is aangetoond dat de aanleg van de kelder of het souterrain grondwaterneutraal is en geen substantiële belemmering voor de stroom van het grondwater oplevert.’ Te wijzigen in: ‘Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain geldt dat dit alleen mogelijk is wanneer er onder of langs de kelder of het souterrain geen grondwaterstromen worden aangetroffen” En het, door het gewijzigde artikel 6.2.6 overbodig geworden, artikel 27.1 van de regels van het bestemmingsplan Oud-West 2018 te schrappen. Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Ik zal het heel kort houden. Het bestemmingsplan Oud-West heeft een heel lange voorgeschiedenis gehad waarin heel veel participatie heeft plaatsgevonden, waardoor het heel sterk tegemoetkomt aan de zorgen die in de buurt leven. U ziet dat daar ook op geacteerd is en ik ben dan ook blij dat dat wordt erkend door de raad. Ik zal kort ingaan op de vraag van mevrouw Van Renssen over het kruimelgevallenbeleid. Dat beleid wordt op dit moment opgesteld, maar het zit in een heel andere fase. Het zou raar zijn als iets waarbij ook uitgebreide participatie plaatsvindt en waar mensen nog niet op hebben kunnen reageren, nu al opgenomen zou worden in het bestemmingsplan waarin we participatie zo belangrijk hebben gemaakt. Dat is de reden dat het niet is opgenomen in het bestemmingsplan. Het kent zijn eigen tijdlijn en ook zijn eigen participatie. Het ongevraagde advies had ik inderdaad aan D66 toegezegd. Ik heb het ook naar D66 gestuurd. De stadsdeelcommissies hebben een relatie met de gemeenteraad en niet per definitie met het college. Volgens mij heeft het presidium verzocht om op te schrijven hoe wij daarmee omgaan. Wij zullen dat voortaan volgens de nieuwe regels gaan doen. Dat is de reden dat u het niet gekregen hebt, maar het staat u natuurlijk altijd vrij om het zelf bij een stadsdeel op te halen. De amendementen zijn tamelijk technisch en bij sommige zal ik ook een tamelijk technisch verhaal moeten houden. Mevrouw Van Renssen heeft het over het gat in de Kinkerbuurt. Dat is iets wat heel lang gespeeld heeft in West. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de indieners van het amendement willen dat we nog even hadden gewacht omdat er nog een uitspraak van de Raad van State volgt. Het is wel zo dat bij de Raad van State niet de wenselijkheid van het bouwplan ter discussie staat, maar wel de vraag of de verkeersafwikkeling en het parkeren goed geregeld is. Als wij nu datgene wat al vergund is, ook al is het niet onherroepelijk, niet in een nieuw bestemmingplan opnemen, dan kan dat juridisch niet. Als er een vergunning is verleend, ook al is die nog niet onherroepelijk, dan moeten we die opnemen. Ik snap daarom heel goed het gevoel bij de indieners, maar ik kan er niet aan tegemoetkomen. Dat spijt mij. Het is ook slechts een klein muizengaatje. Het gaat bij de Raad van State dus niet over de ruimtelijke wenselijkheid van het bouwplan, maar uitsluitend over de verkeersafwikkeling. Daarom is het hierin opgenomen. Dat betekent overigens niet dat wonen niet meer mogelijk is, want het is allebei mogelijk. 47 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Dan het amendement over de grote kelders. Daar kan ik wel positief over preadviseren. In de regeling zat al ingebakken dat het zo veel extra zou kosten dat het bijna op een extra omgevingsvergunning zou lijken. U stelt voor om er ook een omgevingsvergunning van te maken. Dat doen we. (De VOORZITTER: Het preadvies om amendement nr. 1892 is positief en op nr. 1893 is negatief. Of heb ik het niet goed begrepen?) Het preadvies op nr. 1892 is positief en op nr. 1893 is negatief. Dan het amendement van de heer Bakker. Hij heeft inderdaad een onduidelijkheid gesignaleerd in de nota van beantwoording. Er is geen bezwaar om deze zinsnede uit de nota van beantwoording te halen. Dan vraagt mevrouw Van Renssen nog specifiek aan mij of de stedelijke afwegingskaders voor het bouwen van kelders gemonitord worden. Monitoren zou betekenen dat we exact het grondwaterpeil moeten meten tijdens de bouw. Dat kan feitelijk niet. Wat we kunnen doen, is streng handhaven en meerdere keren tijdens de bouw controleren of er wordt gebouwd volgens de voorschriften. Dat is dus niet monitoren, maar handhaven tijdens de bouw. Als laatste is er nog een amendement van mevrouw Bloemberg-lssa. Die heeft iets heel slims gevonden en zegt: er mogen geen kelders gebouwd worden als er grondwaterstromen zijn. Dat zou betekenen dat we nergens in Amsterdam kelders kunnen bouwen. Ik moet zeggen dat het een slim amendement is, maar vanwege de verstrekkende gevolgen ervan moet ik het toch negatief preadviseren. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892). Het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892) is aangenomen met de stemmen van de PvdA, GroenLinks, de SP, BIJ1, D66, de ChristenUnie, het CDA, Forum voor Democratie en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893). Het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893) is aangenomen met de stemmen van GroenLinks, DENK, de SP, BIJ1, Forum voor Democratie, de ChristenUnie, de Partij voor de Dieren en het CDA voor. Aan de orde is de stemming over het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894). 48 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894) is aangenomen met de stemmen van de PvdA, GroenLinks, DENK, BIJ, de SP, de ChristenUnie en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over het amendement-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895). Het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1895) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren en DENK voor. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1827) is aangenomen met de stemmen van de VVD en de Partij voor de Dieren tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1827 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de daarin aangebrachte wijzigingen als gevolg van aanneming van het amendement-Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1892), het amendement-Van Renssen en N.T. Bakker (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1893) en het amendement-N.T. Bakker en Van Renssen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1894). 44 Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Wij willen graag eerst de motie in stemming brengen. (De VOORZITTER: Dat is niet gebruikelijk, maar als de raad er geen bezwaar tegen heeft, en dat heeft de raad niet, zie ik, dan stemmen we eerst over de motie.) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom voor een stemverklaring. De heer BLOM (stemverklaring): De fractie van Groenlinks zal tegen de motie stemmen omdat de motie ten onrechte suggereert dat er groen zal verdwijnen met de 49 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 R aadsnotulen bouw van een school. Het park is acht jaar geleden heringericht, juist met het idee dat er naast het park gebouwd zou worden. De kavels zijn al ruim acht jaar geleden bouwrijp gemaakt. Daarom stem de fractie van GroenLinks tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891). De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891} wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren en BIJ1 voor. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1891) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1819) is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1819 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 52 Vaststellen van het bestemmingsplan Westerpark West kavel X (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Rensssen. Mevrouw VAN RENSSEN: Ik zal het heel kort houden. Ik wil het volgende zeggen over kavel X. Ik wilde hetzelfde ook al over Bajesdorp zeggen. Daarover wilde ik zeggen: hup broedplaatsen. Fijn dat we het nu hebben geregeld. Over kavel X wil ik zeggen: hup groen. Het is hartstikke mooi dat er een perceel aan het Westerpark wordt toegevoegd. Laten we snel beginnen met de participatie voor de inrichting van het park zodat we dit perceel zo snel mogelijk groen kunnen maken. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1828) met algemene stemmen is aangenomen. 50 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1828 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 54 Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In 2005 lanceerde Google Google Maps en werd YouTube als domeinnaam geregistreerd. Dat voelt als heel lang geleden, maar in 2005 zijn er ook afspraken gemaakt met bewoners over toekomstige nieuwbouw, aangesloten op stadswarmte. De afspraken waren conform het milieubeleid van die tijd. Dat was: zoveel mogelijk mensen aansluiten op stadsverwarming. Dit college wil binnenkort in gesprek gaan over de concessie en voor de komende projecten onderzoeken of het besluit van de gemeenteraad om lagetemperatuurwarmte bij nieuwbouw toe te passen uit te voeren is. Het moet een open netwerk met aanbieders zijn. De wethouder heeft ook die ambitie uitgesproken. Wij willen oproepen om dit te betrekken bij de gesprekken over de Jacob Geelbuurt Oost. De wethouder heeft in de commissie al gezegd dat zij deze wens snapt, maar dat er eerder al afspraken gemaakt zijn. De afweging is om grote projecten te laten wachten. De Partij voor de Dieren stelt dat de raad lagetemperatuurwarmte wil. Het college wil ook lagetemperatuurwarmte. Laten we ons best doen om dat te bereiken en niet nu iets aanleggen wat we geen van allen willen. Daarom dien ik een motie in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 148° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (lagetemperatuurwarmte) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Om vooralsnog in de plannen voor de Jacob Geelbuurt Oost af te zien van het aansluiten van woningen op stadswarmte en de wens van de gemeenteraad, het toepassen van lagetemperatuurwarmte in de Jacob Geelbuurt Oost, te betrekken bij de gesprekken die binnenkort met Nuon plaatsvinden over de lopende concessie inzake de verdeling van warmte in de stad. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groen. De heer GROEN: Ook de fractie van GroenLinks vindt het jammer dat we hier nieuwbouw op een hoogtemperatuurwarmtenet aansluiten. Het was Groenlinks die destijds, overigens samen met D66 en de VVD, de motie indiende om dat nooit meer te doen. Het was GroenLinks dat bij de Sluisbuurt ten aanzien van de naleving van die motie veeleisend was ten opzichte van dit college. Het is daarom jammer dat dit hier nu gebeurt. We snappen de motie heel goed, maar we zitten helaas met de concessies en de contracten. We kunnen daar niet zomaar onderuit. We roepen de wethouder wel op om stevig te onderhandelen, maar de motie steunen, kan helaas niet. 51 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Dank aan mevrouw Bloemberg-Issa. Ik ben het met haar eens. Wij zouden heel graag nu al overal lagetemperatuurwarmte willen hebben. Dat is echter nog een hele kluif in de warmtetransitie die wij doorvoeren. Een obstakel is de bestaande concessies. Er komen afspraken. Daarnaast moet er een bronnenonderzoek gedaan worden. Er is dus nog meer aan de hand. We zijn er druk mee bezig, maar voor de Jacob Geelbuurt Oost is dat te laat. De bewoners in die buurt wachten al heel lang op nieuwbouw. Het warmtesysteem heeft een grote invloed op het ontwerp van het gebouw. Ik wil de bewoners niet in de kou laten zitten. Ik moet daarom helaas een negatief preadvies geven. Dat betekent niet dat ik niet ontzettend hard werk om te proberen om het in de volgende buurt wel te doen, ook al kan ik dat niet beloven. De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden. 55 Vaststellen van de bestemmingsplannen Herbestemmen raambordelen binnenstad 1° herziening en Herbestemmen raambordelen binnenstad 2° herziening (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons. Mevrouw SIMONS: Gezien de tijd zal ik een verkorte versie van mijn bijdrage over het Wallengebied en met name het Sint-Annenkwartier doen. We spreken in deze raad vaak over het beschermen van Amsterdammers en Amsterdamse ondernemers. In dat licht wil ik u het volgende meegeven. In het gebied rondom de Oude Kerk is de openbare ruimte geherprofileerd om de panden daar opnieuw als raambordelen te kunnen herbestemmen. BIJ1 vraagt zich af waarom er in dit gebied niet is nagedacht over een herprofilering van de openbare ruimte in het Sint-Annenkwartier in plaats van het sluiten van de ramen aldaar. Het prestigieuze PvdA-project 1012 heeft aangetoond dat het sluiten van ramen geen goed effect heeft gehad op de buurt noch op de sekswerkers, mede doordat de drukte is toegenomen omdat die in bepaalde plekken wordt gecentraliseerd. De horecaoverlast is toegenomen, terwijl lokale ondernemers er ondertussen aan ten onder zijn gegaan. Wie sekswerkers serieus neemt, ziet dat sekswerkers naast Amsterdammer vaak ook ondernemer zijn. Wij spreken in de raad regelmatig over het beschermen van ondernemers en ik wil de raad vragen daarbij ook aan de sekswerkers te denken. BIJ1 dient een motie in omdat we benieuwd zijn naar de kosten die tot dusver zijn gemaakt voor het onteigenen van de panden en naar hoeveel kosten er in dat kader nog bijkomen. We vragen ons af waarom we niet wachten met onteigening totdat we besluiten hebben genomen die nu nog ter tafel liggen in de toekomstige scenario's voor het Wallengebied dan wel de sekswerkbranche. Ik had graag van de burgemeester willen horen of zij ervoor openstaat om de panden open te houden en in de vorm van een pilot de tevredenheid van zowel de sekswerkers als de bewoners te onderzoeken. De motie die we indienen is om de kosten van het onteigenen van de panden in het Sint- Annenkwartier in kaart te brengen, ook al omdat een aantal partijen gretig lijkt om die 52 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen panden te onteigenen en te sluiten, vaak tegen hun eigen pro-ondernemersstandpunten in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 149° Motie van het raadslid Simons inzake herbestemmen raambordelen (onderzoek kosten onteigening ramen Sint-Annenkwartier) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1897). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken wat de kosten zijn van het onteigenen van de raambordelen in het Sint-Annenkwartier: - de resultaten van dit onderzoek terug te rapporteren aan de raad. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Nu zie ik de heer Boomsma staan die een negatieve spreektijd heeft en die waarschijnlijk net bij de griffie heeft gekeken en nu zal zeggen dat mevrouw Naoum Néhmé zelfs nog iets meer negatieve spreektijd heeft. Ik wil u een genadehalfminuutje geven. U krijgt een halve minuut om uw punt te maken. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. De heer BOOMSMA: Het voorstel is om op een aantal panden in de binnenstad de prostitutiebestemming terug te brengen terwijl die er in 2012 juist af is gehaald. Wij zijn daar niet voor. Niet alleen omdat wij sowieso voor het sluiten van de raambordelen zijn, maar ook omdat we nog een uitgebreide discussie gaan voeren over de toekomst van de Wallen. Waarom zouden we nu dit besluit moeten nemen? Kunnen we dit niet beter uitstellen of temporiseren? Zijn daar middelen voor? Als we dit niet doen, dan willen we ook weten hoeveel planschade er dan ongeveer betaald moet worden. Ik snap dat dit helaas kabinet zal moeten worden meegedeeld, maar wij hechten er wel aan om dat te weten voordat wij een keuze kunnen maken. De VOORZITTER: Mocht er behoefte zijn om nog kabinet te vergaderen, dan kan dat aan het eind van de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINGK: Ik zal meteen ingaan op de motie van mevrouw Simons. U vraagt naar de kosten die gemaakt zijn. Op 13 maart was er een overdrachtsdocument bij de beëindiging van project 1012. Daarbij is een begroting opgesteld over de kosten ervan. Die begroting kunnen wij kabinet voor u klaarleggen. Die is in te zien. Ik kan de motie positief preadviseren en ook zeggen hoe ik er vervolgens gevolg aan zal geven. De heer Boomsma vraagt of we dit besluit kunnen uitstellen. Nee. We hadden een discussie over raamprostitutie. De panden hier staan niet in het gedeelte waar de burgemeester mee bezig is. In 2015 was er een beleidswijziging. Die moet op een gegeven moment een ruimtelijke vertaling krijgen. Als we dat niet doen, dan kunnen er planschades ingediend worden. Die kunnen we nu in natura voldoen. We kunnen zeggen: 53 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen het raambordeel hoeft niet dicht en krijgt een nieuwe bestemming. We moeten dat echter wel binnen een bepaalde tijd doen. We moeten dat nu doen, want anders krijgen we inderdaad claims. Die claims kan ik u kabinet doen toekomen. Ik kan ze ook mondeling meedelen, maar dan moeten we straks alsnog kabinet vergaderen. Ik kan ze ook bij de griffie voor u klaarleggen en dan kunt u er later nog kennis van nemen. (De VOORZITTER: Mijnheer Boomsma, naar welk van die twee opties gaat uw voorkeur uit? Hebt u nu behoefte aan een kabinetvergadering of niet?) (De heer BOOMSMA: Nee, maar als ik de stukken kabinet kan inzien, dan doe ik dat graag. Ik wil dat wel graag doen voordat we stemmen.) (De VOORZITTER: De vraag is dan hoe we dat praktisch moeten doen, want ik begrijp dat de wethouder dit besluit graag vandaag in stemming wil brengen. Kan dat op heel korte termijn geregeld worden? Of is het toch handiger om ze kabinet te bespreken? Misschien is het dan beter om kabinet te vergaderen. Dat gaan we zo dadelijk doen.) (De heer BOOMSMA: Als ik de enige ben die dit überhaupt van belang vindt voor mijn afweging, dan kunnen we het net zo goed niet doen, want dan stem ik sowieso tegen, waarbij ik ervan uitga dat er mogelijk veel planschade is, zonder het exacte bedrag te weten.) (De VOORZITTER: Is er behoefte aan een kabinetvergadering? Volgens mij stelt de heer Boomsma nu voor om niet kabinet te vergaderen en het voorstel gewoon in stemming te brengen. Volgens mij heeft dat brede steun.) De discussie wordt gesloten. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een stemverklaring. De heer GEDER (stemverklaring): In de lijn van de argumentatie van de heer Boomsma zullen wij tegenstemmen, juist omdat we nog een discussie gaan voeren en het heel gek is om nu deze panden te herbestemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Naoum Néhmé voor een stemverklaring. Mevrouw NAOUM NÉHMÉ (stemverklaring): Wij zullen tegen de motie van mevrouw Simons stemmen omdat ze overbodig is en omdat de kosten bekend zijn. Sterker nog: ze zijn vorig jaar onderzocht door de rekenkamer. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen voor een stemverklaring. Mevrouw VAN RENSSEN (stemverklaring): Wij zullen voor de motie van mevrouw Simons stemmen omdat we niets tegen het dictum hebben. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer voor een stemverklaring. 54 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Mevrouw DE HEER (stemverklaring): Hoewel ook wij onze zorgen hebben over de vraag of dit op het juiste moment komt, zullen wij toch voorstemmen omdat wij snappen dat dit technisch moet gebeuren. De motie van mevrouw Simons vinden wij een beetje lastig, want er staan overwegingen in waarmee wij het niet eens zijn. Daarom zulken we toch tegenstemmen. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1831) is aangenomen met de stemmen van de ChristenUnie, het CDA en de Partij voor de Dieren tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1897). De motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1897) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Simons (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1897) is aangenomen met de stemmen van D66, GroenLinks, BIJ1 en DENK voor. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1831 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 54 Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830) Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1830 is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896). De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896} wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1896) is verworpen met de stemmen van DENK, de Partij voor de Dieren en het CDA voor. 55 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 R aadsnotulen De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1830 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 56 Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: De Partij voor de Dieren heeft in de nota Bodembeheer aandacht voor PFAS gemist. PFAS zijn door de mens gemaakte stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen. Ik dien daarom een motie in om bij bodemonderzoek verplicht ook op PFAS te toetsen en normeringen en regels vast te stellen voor het wel of niet verplaatsen van grond. We lopen dan niet het risico dat er in Amsterdam vervuilde grond verplaatst wordt, want dat levert gevaren op voor de volksgezondheid, het grondwater, werknemers en bewoners. Kortom: een onwenselijke situatie. Daarnaast kunnen kunstgrasvelden ook met PFAS vervuilde grond veroorzaken. Vervuilde grond moeten we voorkomen, zeker in de hoofdgroenstructuur waarin veel kunstgrasvelden worden aangelegd. Daarom zal ik ook een motie indienen om een moratorium in te stellen op de aanleg van kunstgrasvelden, aangezien Amerikaans onderzoek PFAS heeft gevonden in kunstgras. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 150° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de nota Bodembeheer (voorkomen bodemvervuiling door kunstgras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Een moratorium in te stellen op de aanleg van kunstgrasvelden. 151° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake de nota Bodembeheer (giftige grond) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Om bij bodemonderzoek een verplichting op te nemen om ook op PFAS te toetsen en normeringen en regels vast te stellen voor wanneer grond wel/niet verplaatst en opgeslagen mag worden. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Dank aan mevrouw Bloemberg-lssa voor de vragen. Aan het eind van de avond zijn wij vaak met zijn tweeën over om nog enkele bestemmingsplannen te bespreken, dus dank daarvoor. Zo krijgen ze in ieder geval de aandacht die ze verdienen. Dit is trouwens geen bestemmingsplan, maar een bodemonderzoek. U stelt een heel terechte vraag. PFAS vormt een groot probleem waar 56 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen we goed op moeten letten. In uw motie vraagt u om hiervoor specifiek beleid op te stellen. Dat hebben wij al. We hebben vorig jaar in augustus 2018 de beleidsregels PFOS en PFOA vastgesteld. Dat zijn beleidsregels voor hoe we in Amsterdam op grond van de Wet bodembescherming en het besluit Bodemkwaliteit omgaan met PFAS in de bodem. Dat bevat onder andere de normering voor ernstige bodemverontreiniging, richtlijnen voor wanneer bodemonderzoek nodig is en regelgeving voor het hergebruik van licht met PFAS verontreinigde grond. Omdat de discussie landelijk nu zo hevig gevoerd wordt, lijkt het ons handiger om af te wachten wat daaruit voortvloeit en of wij vervolgens ons beleid moeten wijzigen of dat dit nog niet nodig is. Ik snap dus uw zorgen. We hebben het in Amsterdam tamelijk goed geregeld. Als het beleid aanscherping behoeft naar aanleiding van discussie bij het Rijk, dan zullen we dat doen, maar vooralsnog hebben we een beleid dat ons voldoende steunt. U hebt nog een motie die ik nog niet gezien heb, maar na heel kort overleg met de wethouder Sport kan ik haar toch al preadviseren. Nu een moratorium op kunstgrasvelden instellen, zou betekenen dat we heel erg veel groen moeten opofferen om daar natuurgrasvelden neer te leggen. Daarom kiezen wij toch voor kunstgrasvelden. Die motie moet ik dus negatief preadviseren. De eerste motie is overbodig. De verdere behandeling van dit punt wordt even aangehouden. 59 Instemmen met het investeringsbesluit Strandeiland (IJburg tweede fase) 1° fase en landmaken 2° fase (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835) De VOORZITTER: Mevrouw Kat, u hebt nog 24 minuten en 48 seconden de tijd, dus we gaan er even goed voor zitten. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kat. Mevrouw KAT: Ik hoorde net iemand zeggen: een beetje parlementair zijn, maar ik kom uit IJmuiden, dus ik kan af en toe ook een viswijf zijn. Dat hebt u vanavond ook wel een beetje gemerkt. Ik zal het kort houden. Ik heb een motie over Strandeiland, een prachtige toekomstige wijk met 8000 woningen. We willen graag zorgen voor een levendige wijk, een wijk voor jong en oud en daarom hebben wij een motie die we graag namens D66 en de Pvd willen indienen. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 152° Motie van de raadsleden Kat en De Heer inzake investeringsbesluit Strandeiland (meer ruimte voor nachtleven op Strandeiland) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1900). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Binnen het nieuwbouwproject Strandeiland ruimte in te richten voor meer dan één nachthorecagelegenheid. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. 57 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Dank voor alle stukken en ook voor de technische sessie over Strandeiland. Wij vonden het zeer interessant, maar de Partij voor de Dieren heeft er wel een aantal opmerkingen over. Wij hebben namelijk gezien dat er slechts twee sportvelden op Strandeiland komen. Wij vinden dat erg jammer omdat we steeds zien dat er velden te weinig zijn en dat die dan in het groen worden aangelegd, zelfs in de hoofdgroenstructuur. Dat willen wij voorkomen door vooraf al extra sportvelden aan te leggen. Ook de Sportraad heeft hierover advies uitgebracht en we hebben gezien dat ook in de buurt de wens bestaat om meer sportvelden te hebben en wel bij de Baaibuurt. Daar heeft de bestuurscommissie over geadviseerd. Daarvoor zal ik een amendement indienen. Daarnaast komt er nieuw groen op Strandeiland. Er komt een mooi park en ik wil graag verzoeken om te onderzoeken of dit park ook deel kan uitmaken van de hoofdgroenstructuur, net als andere groenstroken langs de randen van het eiland om daar bij de bespreking van de omgevingsvisie en het omgevingsplan op terug te komen zodat we nieuw aangelegd groen in ieder geval een goede bescherming bieden. We hebben ook gezien dat er ruimte wordt gereserveerd voor een tramremise op Strandeiland. Ondertussen loopt er ook nog een onderzoek naar de tramremise van lijn 26 naar IJburg. Daar zijn nog verschillende zoeklocaties voor, maar de Partij voor de Dieren begrijpt niet goed waarom we zoeken in bestaand gebied, terwijl we een nieuw eiland hebben waar nog volop ruimte is. Waarom maken we daar geen gebruik van en creëren we daar de voorzieningen die deze stad nodig heeft zodat we niet ook nog een andere plek moeten vullen? Daarvoor zal ik een motie indienen. (De VOORZITTER: Uw spreektijd is op.) Dan kondig ik mijn laatste motie aan over diervriendelijke maatregelen bij de oevers. Er komen verschillende oevers op Strandeiland, onder andere ook natuurvriendelijke. Daar zijn wij heel blij mee, maar er komen ook oevers die steil zijn. Wij vinden het heel belangrijk dat er aandacht is voor dierenwelzijn en dat er mogelijkheden zijn voor dieren om opklimmen mogelijk te maken. De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement en de volgende moties zijn ingekomen: 153° _ Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit Strandeiland (meer sportvelden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901). Besluit: Op pagina 14 de zin: ‘Verder zullen er twee tijdelijke sportvelden op de Muiderbuurt komen om direct de sportbehoefte op te vangen.” Te wijzigen in: ‘Verder zullen er twee tijdelijke sportvelden op de Muiderbuurt komen om direct de sportbehoefte op te vangen. Daarnaast worden in de Baaibuurten twee sportvelden aangelegd.” Op pagina 18 de zin: ‘Het dagelijks bestuur onderschrijft de behoefte aan sport, maar neemt het advies om meer sportvelden op Strandeiland niet over” Te wijzigen in: 58 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen ‘Het dagelijks bestuur onderschrijft de behoefte aan sport en neemt het advies om meer sportvelden op Strandeiland aan te leggen over.’ 154° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit Strandeiland (diervriendelijke oevers) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Bij de te realiseren steile oevers op Strandeiland diervriendelijke maatregelen toe te passen die opklimmen mogelijk maken. 155° Motie van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit Strandeiland (tramremise) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Voldoende ruimte te reserveren voor de tramremise zodat deze in zijn geheel naar Strandeiland kan worden verplaatst. 156° Motie van de raadsleden Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig en Naoum Néhmé inzake investeringsbesluit Strandeiland (groene gebieden toevoegen aan de hoofdgroenstructuur) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een onderzoek te starten naar uitbreiding van de hoofdgroenstructuur met de groengebieden van Strandeiland in het kader van de actualisatie van de hoofdgroenstructuur; - hierbij te onderzoeken welk groentype de gebieden krijgen en advies te vragen aan de Technische Adviescommissie hoofdgroenstructuur; - deze extra stukken hoofdgroenstructuur zo mogelijk bij het vaststellen van de omgevingsvisie en het omgevingsplan toe te voegen aan de hoofdgroenstructuur. De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen. Mevrouw VAN RENSSEN: Strandeiland. Ik wist zeker dat het een eiland zou worden, met verrassingen. Dat staat in het stedenbouwkundig plan over dit Strandeiland in wording. Het is een heel mooi plan waarmee we ruimte maken voor Amsterdam, ruimte voor 8000 woningen. Bovendien is GroenLinks heel blij met de duurzaamheidsambities in het stedenbouwkundig plan. Een smart grid, geïntegreerd met energieopslag. We zijn ook erg blij met de nieuwe sanitatie in combinatie met de warmtevoorziening en het conceptwarmteplan bij de stukken. We zullen daarom van harte voorstemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINCK: Mevrouw Kat vraagt om meer dan één nachthorecagelegenheid. Er is ruimte gereserveerd voor horeca, waaronder één nachtvoorziening. Er zouden er ook meer kunnen komen, maar dat ligt natuurlijk ook sterk aan het woon- en leefklimaat. Een beetje reuring op IJburg kan vast geen kwaad. Er zal 59 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen een uitgebreid participatietraject voor IJburg 2 plaatsvinden. Ik zou het mooi vinden als daar bijvoorbeeld een nachtgelegenheid uit zou komen. Ik denk dat burgerparticipatie hierbij heel belangrijk is. Het kan wel, dus ik laat het oordeel over aan de raad. U kunt nu al kiezen voor meer dan één nachthorecagelegenheid of u kunt afwachten of dat uit de participatie komt. Mevrouw Kat kan iedereen daar natuurlijk heel erg enthousiast voor maken. Ik heb er geen bezwaar tegen, maar ik ben er ook niet heel erg positief over. Het kan een mooi onderdeel van de participatie zijn. Dan het amendement van mevrouw Bloemberg-lssa voor meer sportvelden op Strandeiland. In het begin komen er meer sportgelegenheden en uiteindelijk verhuizen die naar Buiteneiland. U vraagt wat er gebeurt als er geen Buiteneiland komt. We hebben afgesproken dat er genoeg sportvelden moeten zijn, ook als er geen Buiteneiland komt. Dan verhuizen ze niet. Ik denk daarom dat uw amendement niet nodig is. Er komen twee sportvelden en dat moet genoeg zijn omdat we dan ook sport op Buiteneiland hebben, maar dat doen we pas als we zeker weten dat Buiteneiland er komt. U hebt ook een motie over de tramremise. U wilt Strandeiland heel erg volproppen, maar we willen er ook nog woningen kwijt en een prettig leefklimaat creëren. Als we er een heleboel sportvelden moeten aanleggen en ook nog een grote tramremise, want er kan wel een kleine komen, dan kiest het college daar niet voor omdat we er een prettige woonwijk van willen maken. Ik moet die motie daarom negatief preadviseren. U hebt ook een vraag over de hoofdgroenstructuur. Dat lijkt mij een goed idee. We nemen dat mee in de omgevingsvisie. U hebt ook nog een motie over diervriendelijke oevers. Je zou denken: wie kan daar op tegen zijn? De vraag is wel over welke dieren het gaat. Wij hebben bijvoorbeeld heel steile oevers met heel steile randen. Dat is expres gedaan, want de zwaluwen vinden dat bijzonder prettig. Als ik maatregelen neem die opklimmen makkelijker maken, dan zie ik de katten daar al de snackbar induiken met al die zwaluwnestjes. Om welk dier gaat het? De zwaluw die daar aan het broeden is of de kat die door de oever op te klimmen de vogels pakt. Om die reden willen wij voor verschillende dieren mogelijkheden creëren. Die steile oevers zijn echt gekozen omdat het broedplaatsen voor vogels kunnen zijn. Daarom moet ik de motie ontraden, ook al klinkt ze heel vriendelijk en zou ik geneigd zijn om te denken dat het goed is om de oevers opklimbaar te maken. Er zijn echter redenen om dat niet te doen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over het amendement-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901). Het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1901) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA, de ChristenUnie en BIJ1 voor. Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. 60 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1835) is aangenomen met de stemmen van de Partij voor de Dieren tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1900). De motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1900) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Kat en De Heer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1900) is aangenomen met de stem van het CDA tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902). De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902} wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1902) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA en BIJ1 voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903). De motie-Bloemberg-Issa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903} wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1903) is verworpen met de stemmen van de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA en BIJ1 voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-Issa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig en Naoum Néhmé (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904). De motie-Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Geder, Kilig en Naoum Néhmé (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig en Naoum Néhmé (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1904) is aangenomen met de stemmen van GroenLinks, BIJ1, de VVD, de Partij voor de Dieren, het CDA, de ChristenUnie, de SP en DENK voor. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1835 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 56 61 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832) Aan de orde is de stemming over de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832). De voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1832) met algemene stemmen is aangenomen. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898). De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1898) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren en BIJ1 voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899). De motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Bloemberg-lssa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1899) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, BIJ1 en DENK voor. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1832 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 40 Kennisnemen van de brief met antwoorden op de vragen over aanvullend (forensisch) onderzoek en omgang met klokkenluiders n.a.v. bespreking van het rapport over inkopen in Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1808) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Temmink. Mevrouw TEMMINK: Ik ga het heel kort houden, want in de commissie is in feite alles al gezegd. Ik dien alleen nog een motie in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 157° Motie van de raadsleden Temmink en Yilmaz inzake onderzoek en omgang met klokkenluiders (rechtmatigheid van aanbestedingen van stadsdeel Zuidoost) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905). 62 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__een onafhankelijk integriteitsonderzoek te laten uitvoeren (door bijvoorbeeld BIA of door BIA samen met een andere organisatie) inzake de mogelijke misstanden bij de inkopen en aanbestedingen in Amsterdam Zuidoost en daarbij de casussen te onderzoeken zoals genoemd in de vragen van het raadslid Flentge (mogelijke misstanden in Zuidoost, SP, 2017); - bij de formulering van de opdracht een onderzoeksperiode te hanteren van 2007 tot en met 2017. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz. De heer YILMAZ: Ik zal het ook heel kort houden. Wij sluiten ons aan bij onze collega van de SP zoals we ook in de commissie hebben gedaan. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Ik wil vooraf iets zeggen en daarna reageren op de motie. Dit is een lastige kwestie. Er zijn twee dingen aan de hand. Zowel het onderzoek van Deloitte naar de inkoop als verschillende meldingen die gedaan zijn en waar de heer Flentge vragen over gesteld heeft. Ik neem het mijzelf kwalijk — ik wil dat hier expliciet gezegd hebben — dat ik in de commissiebehandeling onvoldoende voor het voetlicht heb gebracht dat Bureau Integriteit, op basis van de beschikbare informatie onderzocht heeft of er grond is om echt onderzoek te doen. Die grond ontbreekt. Ik vind — en dat zeg ik ook in de richting van de indieners — dat deze motie, hoezeer ik ook de intentie van de indieners begrijp om duidelijkheid te verschaffen omdat er nu eenmaal onduidelijkheid bestaat over zowel de inkoop als de incidenten die zijn gemeld, ook iets zegt over Bureau Integriteit. De motie lijkt namelijk te suggereren dat Bureau Integriteit geen goed werk heeft verricht. Daar heb ik grote moeite mee. Ik denk dat we dat allemaal zouden moeten hebben omdat Bureau Integriteit een onafhankelijk instituut van ons allemaal is dat in alle onafhankelijkheid een afweging heeft gemaakt op basis van de beschikbare informatie. Die informatie heeft ertoe geleid dat er geen aanleiding is en geen grond is voor nader onderzoek. Daar zit niet eens een waardeoordeel in. Het is een vaststelling. Er is geen grond voor nader onderzoek. Ik wil dat hier toch herhalen, want ik snap nogmaals de intentie van de indieners buitengewoon goed. Ik vind niettemin dat wij moeten vertrouwen op ons Bureau Integriteit. Dat zegt: er is geen grond. Daarom kan ik de motie niet positief preadviseren omdat de casussen al zijn aangedragen. Als er nieuwe informatie is, dan is het iets anders. Als er behoefte is om er nog een keer over te praten, dan bestaat die mogelijkheid. Zonder nieuwe informatie is er echter geen grond voor het onderzoek en kan ik niet anders dan deze motie ontraden. (Mevrouw TEMMINK: Ik wil het beeld wegnemen dat wij de suggestie willen wekken dat Bureau Integriteit zijn werk niet goed zou doen of dat we het niet vertrouwen. Daar gaat het helemaal niet om. We vinden het wel belangrijk dat er alsnog onderzoek wordt gedaan. Daarom lijkt Bureau Integriteit ons daarvoor de aangewezen instantie. Het kan ook een andere instantie zijn, maar ik wil dat beeld in ieder geval wegenemen.) 63 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen Ik ben heel blij dat mevrouw Temmink dezelfde positie inneemt als het college, een positie waarbij sprake is van grote waardering voor het werk van Bureau Integriteit. Niettemin is er contact geweest met de melder, zoals ik ook in de brief heb geschreven. Er is gekeken of er op basis van de beschikbare informatie grond is voor een onderzoek. Bureau Integriteit zegt dat die grond er niet is. Dan houdt het op. De discussie wordt gesloten. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een stemverklaring. Mevrouw ROOSMA (stemverklaring): Wij hebben goed naar de wethouder geluisterd. Bureau Integriteit heeft inderdaad al onderzoek gedaan. Wij hebben geenszins de intentie om te betwijfelen of Bureau Integriteit dat goed heeft gedaan. Tegelijkertijd begrijpen we ook de wens van de indieners om het onderste uit de kan te halen. Die wens willen we steunen en daarom zullen we de motie steunen. Niet omdat wij Bureau Integriteit niet vertrouwen, maar om het onderste uit de kan te halen, stemmen wij toch voor. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk voor een stemverklaring. Mevrouw DE GRAVE-VERKERK (stemverklaring): De VVD-fractie is zeer gevoelig voor het argument van het college dat, als er nieuwe feiten zouden zijn of nieuwe casuïstiek, er opnieuw onderzoek wordt gedaan en ziet daarin aanleiding om niet voor deze motie te stemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren voor een stemverklaring. De heer VAN LAMMEREN (stemverklaring): Na het antwoord van de wethouder lijkt het mij onzinnig om gemeentelijke capaciteit in te zetten als er al vooronderzoek is gedaan. Wij zullen daarom tegenstemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer voor een stemverklaring. Mevrouw DE HEER (stemverklaring): Ik wil mij aansluiten bij de woorden van mevrouw Roosma. Aan de orde is de stemming over de motie-Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905). De motie- Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie- Temmink en Yilmaz (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1905) is aangenomen met de stemmen van de PvdA, DENK, GroenLinks, BIJ, de SP, D66, de ChristenUnie en het CDA voor. 64 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1808 van afd. 1 van het Gemeenteblad. A1 Kennisnemen van de brief inzake de afhandeling van moties 845.18 van het lid Taimounti en 1144.18 van de leden Ceder, Karaman, Flentge, Yilmaz en Simons over de kostendelersnorm (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1809) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz. De heer YILMAZ: Ik zou graag een uitgebreid betoog willen houden, maar ik heb een motie. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 158° Motie van de raadsleden Yilmaz en Ceder inzake de afhandeling van motie nr. 845.18 (onderzoek naar de kostendelersnorm) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Onderzoek te doen naar de effecten van de kostendelersnorm en hoe maatwerk toegepast kan worden om de financiële positie te verbeteren van Amsterdammers die worden getroffen door deze norm. Daarbij moet worden geanalyseerd of de effecten, gemeten in 2016, nog actueel en relevant zijn en in welke mate dit het geval is. In het verlengde daarvan ook nog te onderzoeken hoe kan worden afgeweken van de kostendelersnorm door een verblijf als een ‘tijdelijk verblijf aan te merken en hoe deze mogelijkheid verder onder de aandacht van de Amsterdammers gebracht kan worden. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Ik denk dat dat hier al op kan reageren. Als ik de tekst zo nog krijg en ik iets vergeten mocht zijn, dan zal ik zeker proberen daar nog op in te gaan. Ik deel de bezorgdheid over de effecten van de kostendelersnorm die in deze raad tamelijk breed gedragen wordt. Die effecten zijn er en ze zijn ook negatief. Dat is evident. We hebben dat eerder al onderzocht. Er zijn stevige conclusies aan verbonden. We kunnen op een heleboel verschillende manieren kijken naar de kostendelersnorm. Ik ben persoonlijk een principiële tegenstander ervan, in die zin dat uitkeringen altijd individueel zouden moeten zijn. Ik heb er ook al moeite mee dat bepaalde kosten verdisconteerd worden omdat die mogelijk gedeeld zouden kunnen worden. Dat alles gezegd hebbend, zijn de mogelijkheden om af te wijken van de kostendelersnorm buitengewoon beperkt. Er zijn inderdaad maatwerkmogelijkheden. U weet dat wij daar in VNG-verband regelmatig op aangedrongen hebben. Het is bovendien een onderwerp waar mijn collega’s en ik echt nog mee bezig zijn. Wij hebben eerder al gesproken over het ontstaan van spookjongeren. De kostendelersnorm heeft daar wel degelijk invloed op. We zijn er op verschillende manieren mee bezig. De kostendelersnorm is wat ons betreft een onding dat negatieve gevolgen heeft. We hebben die ook onderzocht. We zijn er ook 65 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 R aadsnotulen mee aan het werk, maar ik zie geen aanleiding om dat onderzoek nog eens over te doen. De gevolgen die bij het onderzoek in 2016 in kaart zijn gebracht, gelden nu nog onverminderd. Er is geen reden om aan te nemen dat ze nu anders zouden zijn. Er zijn beperkte maatwerkmogelijkheden. We proberen ze ook in te zetten. We proberen de mogelijkheden te verruimen om de kostendelersnorm niet toe te passen. Het is echter maatwerk. Een van de formuleringen in het dictum is om de tijdelijkheid onder de aandacht te brengen. Dat gaat dus niet omdat het altijd maatwerk betreft. Het kan gewoon niet. Het college steunt onverminderd de wens van een groot deel van de raad om tegen de kostendelersnorm op te blijven treden. Wij zullen onverminderd, waar dat mogelijk is, op basis van maatwerk de kostendelersnorm niet toepassen, maar ik heb niet het idee dat nu een aanvullend onderzoek doen iets meer oplevert en iets meer verandert dan op grond van de positie die wij al hebben ingenomen. Daarom wil ik de motie toch ontraden. De discussie wordt gesloten. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een stemverklaring. De heer CEDER (stemverklaring): Wij handhaven de motie, juist omdat de opdracht genegeerd is. De raad heeft een motie aangenomen om onderzoek te doen. Daarom handhaven we haar. Aan de orde is de stemming over de motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906). De motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Yilmaz en Ceder (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1906) is verworpen met de stemmen van DENK en de ChristenUnie voor. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 1809 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 46 Kennisnemen van de stand van zaken van de Voedselstrategie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1821) Dit punt is van de agenda afgevoerd. 48 Kennisnemen van de brief inzake de voortgang van particuliere transformatie 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1823) De VOORZITTER: Bij dit agendapunt heeft mevrouw Naoum Néhmé het woord gevraagd, maar zij heeft geen spreektijd meer. Zijn er andere leden die het woord willen voeren bij dit agendapunt? 66 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen (Mevrouw NAOUM NÉHMEÉ: Als andere raadsleden mij dat toestaan, dan wil ik dit punt doorschuiven naar de volgende raad.) Nee. U kunt eventueel een motie indienen, net zoals andere leden hebben gedaan. Anders wordt het punt afgevoerd. Wilt U nog een motie indienen? (Mevrouw NAOUM NÊÉHMÉ: Nee, ik laat het hierbij en laat dit nog een keer op de agenda zetten.) Dit punt is van de agenda afgevoerd. De VOORZITTER: Dan zijn we toch nog onverwacht aan het eind gekomen van deze raadsvergadering. We hebben het voor middernacht gered. Ik wil u heel hartelijk danken en nog een heel prettige avond wensen. Tot de volgende keer. Ik sluit de vergadering. De VOORZITTER sluit de vergadering om 23.55 uur. 67 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen INDEX 1808 Kennisnemen van de brief met antwoorden op de vragen over aanvullend (forensisch) onderzoek en omgang met klokkenluiders n.a.v. bespreking van het rapport over inkopen in Zuidoost … … … nnen eene eneener eneen eener eene renn eere ren ÖÎ 1809 Kennisnemen van de brief inzake de afhandeling van moties 845.18 van het lid Taimounti en 1144.18 van de leden Ceder, Karaman, Flentge, Yilmaz en Simons over de kostendelersnorm… … nonnen eener eener eennere nennen vennen eennenenen Ó9 1817 Instemmen met het initiatiefvoorstel Jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit op scholen, van de leden Bloemberg-Issa en Van Lammeren en kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel … … … nnee eeen 41 1819 Kennisnemen van het Onderwijshuisvestingsprogramma po, vo en (v)so en instemmen met het beschikbaar stellen van kredieten… … …… … u. 42, 48 1821 Kennisnemen van de stand van zaken van de Voedselstrategie … … … … … … 65 1823 Kennisnemen van de brief inzake de voortgang van particuliere transformatie 1827 Vaststellen van het bestemmingsplan Oud-West 2018 … … … nn. 43 1828 Vaststellen van het bestemmingsplan Westerpark West kavel X … … … ……… 49 1830 Instemmen met de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost … … 50, 54 1831 Vaststellen van de bestemmingsplannen Herbestemmen raambordelen binnenstad 1° herziening en Herbestemmen raambordelen binnenstad 2° herziening … … nnen eenenenenerenneereennnen eener nenverenveen eenen rennen eerenneerenve erven DÍ 1832 Vaststellen van de nota Bodembeheer inclusief de bodemkwaliteitskaart 55, 60 1835 Instemmen met het investeringsbesluit Strandeiland (IJburg tweede fase) 1° fase en landmaken 2° fase... nnnnnenneeenenneneeenennenreeeeenerenverenven eneen DO 1847 Kennisnemen van het verzoek om uitstel van de datum van 1 januari 2020 van de Overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht waarop de huidige voorwaarden vervallen … nnen eener eennnerrenvennerrneenveernennnere vennen vennen eneen Î 1849 Actualiteit van de leden Poot, Nanninga en Boomsma inzake rovende asielzoekers in de binnenstad…… nonnen eener nennen eenveren vennen vennen &1Ì 1889 Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht (verleng de huidige voorwaarden) … nnee eneen eenen eener eenn Ô 1890 Motie van de raadsleden Boomsma, Naoum Néhmé, Kilig, Van Soest, Nanninga, Bloemberg-Issa en Ceder inzake de overstapregeling op eeuwigdurende erfpacht (handhaaf WOZ-waarden 2015 of 2016 als basis voor de overstapregeling)… nnee oneens eeennerenveer eene eeennen ennen enne vennen ener enneneere eeen ÂÛ 1891 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake het onderwijshuisvestingsprogramma (geen school in het Mandelapark) … … … ………. 42 1892 Amendement van de raadsleden Van Renssen, N.T. Bakker, Kat en De Heer inzake het bestemmingsplan Oud-West (grote kelders) … nnee. 44 1893 Amendement van de raadsleden Van Renssen en N.T. Bakker inzake het bestemmingsplan Oud-West (gat van de Kinkerbuurt) … nnee eneen Â4 1894 Amendement van de raadsleden N.T. Bakker en Van Renssen inzake het bestemmingsplan Oud-West (zienswijzen bestemmingsplan) … … … …….....………. 44 1895 Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake het bestemmingsplan Oud-West (onderkeldering) … nennen eener eeneeeverenereeneenvereveren eenen ÁD 1896 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de investeringsnota Jacob Geelbuurt Oost (lagetemperatuurwarmt@e) … nonnen eneen senereneer eene enenerenneen. DÛ 68 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 7 nov. 2019 Raadsnotulen 1897 Motie van het raadslid Simons inzake herbestemmen raambordelen (onderzoek kosten onteigening ramen Sint-Annenkwartier) … … nnn. D2 1898 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de nota Bodembeheer (voorkomen bodemvervuiling door kunstgras). neen eener erneer eener OD 1899 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake de nota Bodembeheer (giftige grond) … nnen eneen eenerennnerenneerenneee venne rennverenneen enne evenverenveenenveenveen ennen nennen OD 1900 Motie van de raadsleden Kat en De Heer inzake investeringsbesluit Strandeiland (meer ruimte voor nachtleven op Strandeiland) … …… … nn. 56 1901 Amendement van het raadslid Bloemberg-lssa inzake investeringsbesluit Strandeiland (meer sportvelden) … … … nnen oeneeenneer eneen sneren ennen DA 1902 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake investeringsbesluit Strandeiland (diervriendelijke oevers) … … … nnee eener nennen eener vennen envene nennen O 1903 Motie van het raadslid Bloemberg-Issa inzake investeringsbesluit Strandeiland ELC 1904 Motie van de raadsleden Bloemberg-lssa, Boomsma, Simons, Ceder, Kilig en Naoum Néhmé inzake investeringsbesluit Strandeiland (groene gebieden toevoegen aan de hoofdgroenstructuur) … ennen vennen eeenerr nennen OÖ 1905 Motie van de raadsleden Temmink en Yilmaz inzake onderzoek en omgang met klokkenluiders (rechtmatigheid van aanbestedingen van stadsdeel Zuidoost) 61 1906 Motie van de raadsleden Yilmaz en Ceder inzake de afhandeling van motie nr. 845.18 (onderzoek naar de kostendelersnorm)… nnen eener. 64 69
Raadsnotulen
69
test
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 828 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Ingekomen op 9 oktober 2014 Ingekomen in raadscommissie AZ/FIN Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Groot Wassink inzake de begroting voor 2015 (bed-, bad- en broodvoorziening voor uitgeprocedeerde asielzoekers). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Overwegende dat: — Sinds oktober 2012 er in Amsterdam diverse tijdelijke particuliere initiatieven zijn voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers; — er via de internationale verdragen een verplichting is voor overheden om mensen bed, bad en brood te bieden, indien zij daar zelf niet in kunnen voorzien; — mensen zonder verblijfsstatus daar niet in uitgezonderd zijn; Constaterende dat: — de Rijksoverheid verzuimt deze voorziening voor deze groep te leveren, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — op zo kort mogelijke termijn een basisvoorziening van bed, bad, brood, in ieder voor geval gedurende de nacht, te (laten) faciliteren voor in Amsterdam verblijvende personen zonder verblijfsstatus, die niet door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) worden opgevangen; — daarbij rekening te houden met een capaciteit van ongeveer 300 personen; — deze faciliteiten in eerste instantie tot 1 oktober 2015 te bieden; — de kosten voor deze opvang incidenteel te dekken uit de reserve frictiekosten coalitieakkoord (1071); — de raad te informeren over de uitwerking van dit verzoek. Het lid van de gemeenteraad, B.R. Groot Wassink 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 63 Datum akkoord 10 februari 2015 Publicatiedatum 11 februari 2015 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer J.S.À. Vroege en mevrouw A.M. Bosman van 22 januari 2015 inzake het groeiend aantal tractoren in de stad. Aan de gemeenteraad inleiding door vragenstellers. Op 17 januari 2015 berichtte AT5 over een tractor die vast stond op de Warmoesstraat. Al in 2011 luidde Transport en Logistiek Nederland (TLN) de noodklok over truckende tractoren voor met name bouwlogistiek in de steden? In het agrarisch vakblad De Boerderij werd toen reeds opgesomd waarom de tractor het ideale vervoermiddel is om naar de stad te gaan. Door strengere normen voor vrachtauto's schijnt de tractor steeds vaker te worden ingezet als transportmiddel, met name voor bouwlogistiek. Zo kun je namelijk de normen en de milieuzone omzeilen. Voor het rijden op een tractor is geen rijbewijs nodig. Je mag er bovendien ook mee op fietspaden rijden. Hierdoor en in combinatie met de grote omvang van de meeste tractoren vindt de fractie van D66 de tractor een bedreiging voor de verkeersveiligheid in de stad. Voor de tractor is geen ruimte in onze overvolle straten. D66 kiest voor een stad waar meer ruimte komt voor fietser en voetganger en wil de stadslogistiek moderniseren. Inzet van tractoren past niet bij dit toekomstbeeld. Gezien het vorenstaande hebben vragenstellers op 22 januari 2015, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Herkent het college het beeld van een groeiend aantal tractoren en andere landbouwwerktuigen binnen de stad? 2. Zijn hier cijfers over bekend? Zo ja, kan het college die aan de gemeenteraad doen toekomen? | http://www.at5.nl/artikelen/139463/tractor-vast-op-de-zeedijk 2 http://www telegraaf.nl/dft/ondernemen/article20277272.ece 3 http://www.boerderij.nl/Mechanisatie/Achtergrond/2011/6/T rekker-het-ideale-stadsvervoermiddel- BOEO14158W/ 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 2 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 22 januari 2015 Antwoord vragen 1 en 2: Het college heeft geen cijfers beschikbaar over het aantal tractoren in de stad. Deze zijn ook moeilijk te achterhalen, omdat tractoren geen kenteken hoeven te voeren / niet geregistreerd staan bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Maar het beeld van een groeiend aantal tractoren in de stad herkennen wij niet. Tractoren worden vooralsnog slechts incidenteel gesignaleerd In de stad. Tijdens hitte in de zomer zet de gemeente zelf tractoren in om bruggen te sproeien. 3. Iser volgens het college een verband met de huidige milieuzone voor vrachtauto's en het toenemende aantal tractoren? Antwoord: Er is geen verband bekend tussen de huidige milieuzone voor vrachtauto's en het aantal tractoren in de stad. Logistiek gezien hebben tractoren overigens nadelen ten opzichte van vrachtauto’s: zij mogen niet op snelwegen en provinciale wegen rijden en zij mogen maximaal 25km/u rijden. Vanaf 1 juli 2015 wordt bovendien voor iedereen een tractorrijbewijs (T-rijbewijs) verplicht. 4. Is het college het met D66 eens dat meer tractoren in de stad onwenselijk is, zowel voor doorstroming, verkeersveiligheid als luchtkwaliteit? Antwoord: Zoals hierboven beschreven is er geen probleem bekend met een groeiend aantal tractoren in de stad. Op gebied van verkeersveiligheid in de stad is de betrokkenheid van tractoren zeer marginaal: er hebben tussen 2000 en heden geen dodelijke ongevallen plaatsgevonden waarbij een tractor of landbouw- voertuig betrokken was. Daarnaast heeft de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid in het onlangs gepubliceerde rapport ‘verkeersveiligheidsanalyse gemeente Amsterdam’ geen enkele melding gedaan over tractoren of landbouwvoertuigen. 5. Welke maatregelen ziet het college om tractoren die niet worden ingezet voor agrarische doeleinden te weren uit de stad? Antwoord: Vanwege het bovenstaande ziet het college vooralsnog geen noodzaak voor maatregelen om tractoren te weren uit de stad. We houden de ontwikkelingen wel nauwlettend in de gaten. 6. Kan het college een overzicht geven van andere type voertuigen en aantallen waarop de parkeerverordening van toepassing is, maar waarop in de praktijk weinig handhaving plaatsvindt, zoals quads en trikes? Antwoord: Net zoals bij tractoren heeft het college geen cijfers beschikbaar over (de aantallen van) andere typen voertuigen zonder kenteken, waarop de parkeerverordening van toepassing is. Voertuigen die niet over een kenteken beschikken (tractoren, gehandicaptenvoertuigen, enz) kunnen niet door de scanauto worden gecontroleerd. 2 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neng ds Gemeenteblad ummer = …. . - Datum 41 februari 2015 Schriftelijke vragen, donderdag 22 januari 2015 Een trike moet overigens wel een kenteken hebben. Sommige quads ook, maar afhankelijk van het type. Er zijn overigens geen klachten bekend van overlast door dit soort geparkeerde (en andere bijzondere) voertuigen zonder kenteken. Een overzicht van bijzondere voertuigen kunt u vinden op de website van de Rijksoverheid. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
Verzonden: dinsdag 28 januari 2014 9:11 Aan: Info gemeenteraad _ Onderwerp: Formulier raadsadres Naam E-mail Adres Postcode Plaats Telefoon Uw bericht Hoe kan het dat de DMO 6.5 miljoen euro toegewezen heeft aan de renovatie/verbouwing van een oude school voor de Tobiasschool? Dit is een vrije school voor speciaal basisonderwijs en een nevenvestiging van VMBO voor speciaal onderwijs van de’ Tobiasschaoaol. Er zitten 40 kinderen op dit basisonderwijs en 130 op het VMBO. De verhouding leerlingenaantal en financiën lijkt zoek. Er wordt van dit geld ook een compleet nieuwe gymzaal gebouwd voor nog geen 200 kinderen, terwijl er genoeg gymzaten zijn in Zuid. Mijn vraag: wordt er op deze manier op een verantwoorde wijze omgegaan met collectieve middelen? Er staan immers nogal wat gebouwen leeg in de stad, NB: dit onderwijs is NIET locatiegebonden en zou in de hele stad geplaatst kunnen worden. From: Subject; Vragen over toewijzing 6.5 miljoen speciaal onderwijs Date: January 30, 2014 10:25:43 GMT+01:00 To: Geachte raadsleden, Deze week heb ik een vraag ingediend bij de Gemeenteraad Amsterdam over de . toewijzing van 6.5 miljoen euro aan de Tobiasschool. Er is door Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling 6.5 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de ver(nieuw)bouw van de Tobiasschaol in Amsterdam Zuid. De Tobiasschool is een Vrije Schoo! voor speciaal onderwijs voor Basisonderwijs en tevens een nevenvestiging van het VMBO (ROC/VoVa) voor speciaal onderwijs in de onderbouw zitten 40 kinderen en het VMBO telt ongeveer 135 leerlingen. De Tobiasschool is gehuisvest in een voormalige Lagere School in de Rietwijkerstraat 55, maar zit nu tijdelijk (in afwachting van een mega-verbouwing) in de voormalige Johannes de Doperschool in de Poeldijkstraat. Er staat een mega-verbouwing gepland, waarvoor Stadsdeel Zuid zelfs van haar eigen beleid afwijkt om de binnentuinen open te houden: er is toestemming gegeven door het DB om af te wijken van het Bestemmingsplan Hoofddorpplein-en Schinkelbuurí. Er wordt bijna 500 m2 extra in de binnentuinen gebouwd. Er komen al 6 grote lokalen (> 50 m2) bij, doordat de voormalige crêche Plans toegevoegd is aan het hoofdgebouw. Deze lokalen zijn bestemd voor 40 kinderen in de onderbouw, Er wordt een compleet nieuwe gymzaal gebouwd midden in de binnentuinen (de oude gymzaal wordt afgebroken). Er komt een uitbouw van 5 meter diep en 11 meter hoog (dit is alleen maar een galerij voor gang en trappen). _[NB: De meerderheid van de bewoners zijn absoluut niet blij met deze uitbreiding van een nietlocatie gebonden school midden in hun woonblok. Volgens Stadsdeel Zuid moet de school na de verbouwing ook een "belangrijke functie in de wijk vervullen”, Of die functie op deze manier bereikt wordt en wat die functie dan moet zijn??? Mijn vragen: 1. Is dit een optimaal gebruik van collectieve middelen? 6.5 miljoen voor een mega project met een compleet nieuwe gymzaal (die grootste deel van de tijd ongebruikt zal zijn} voor relatief zo weinig kinderen. De motivering is o.a. dat de leerruimtes te klein zijn, echter de lokalen zijn relatief juist erg groot. En de aanbouw is geen vergroting van leerruimten, maar een galerij. 2. Waarom kiest men voor deze locatie, terwijl er zoveel vastgoed leeg staat in Amsterdam? 3.Waarom is er niet gekozen voor een renovatie van de school, die veel minder kost : i.p.v. dit megalomane ontwerp wat zo ontzettend veel geld kost? : A, En wat is nu precies het beleid tav Speciaal Onderwijs? 5, In het kader van spreiding van onderwijs is het niet logischer om de school juist niet in Zuid, maar in een ander Stadsdeel te plaatsen? : 6. Heeft de Tobiasschool een bijzondere positie, omdat ze buiten alle regelingen (RPO, - \HP) lijkt te vallen, maar toch een enorm bedrag van 6.5 miljoen krijgt toegewezen? De investeringsbedragen zouden berekend zijn op basis van de Verordening Huisvesting (voortgezet) speciaal onderwijs uit 2006? Met vriendelijke groet,
Raadsadres
3
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1047 Datum akkoord college van b&w van 23 augustus 2016 Publicatiedatum 29 augustus 2016 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Groot Wassink en Vroege van 2 juni 2016 inzake slecht beveiligde e-mailsystemen van de gemeente. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Op 2 juni 2016 was in Het Parool te lezen dat de e-mailsystemen van gemeenten, waaronder die van Amsterdam, niet goed genoeg beveiligd zijn en niet voldoen aan de verplichte beveiligingsstandaarden. Dat heeft het blad Binnenland Bestuur onderzocht. Kwaadwillenden kunnen uit naam van de gemeenten mails met malware en spam naar anderen sturen. Bij 35 gemeenten is het mogelijk om e-mailadressen om te leiden, zodat de mails worden doorgestuurd naar andere adressen. Daardoor is het mogelijk om mails van en naar de gemeente te onderscheppen. Kenniscentrum Internet Society Nederland (ISOC) spreekt van een ‘probleem’ en ‘een slechte zaak’. De mogelijkheid om phishing mails te versturen had volgens de landelijke vereniging van internetprofessionals allang voorkomen kunnen worden met de juiste internetstandaarden. Gezien het vorenstaande hebben de leden Groot Wassink en Vroege, respectievelijk namens de fracties van Groenlinks en D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Heeft het college kennisgenomen van bovenstaand bericht? Antwoord: Het College heeft kennisgenomen van bovenstaand bericht en heeft daarvoor haar medewerking verleend aan het artikel van Binnenlands Bestuur. 2. Is hete-mailsysteem van de gemeente Amsterdam inderdaad niet conform standaard beveiligd? Zo ja, hoe komt dat? Antwoord: Van de vier genoemde protocollen voor het beveiligen van mailverkeer zijn Sender Policy Framework (SPF) enDNS Security Extensions (DNSSEC) nu geïmplementeerd. Zoals bekend via de voortgangsrapportage ICT (Centraal) en applicatierationalisatie loopt momenteel de implementatie van het project de Amsterdamse Digitale Poort (@DP). Dat project heeft als doel om het 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Neeing loá7 Gemeenteblad Datum 29 augustus 2016 Schriftelijke vragen, donderdag 2 juni 2016 gemeentelijk netwerk op een goed beveiligde manier met de buitenwereld te verbinden. Met de implementatie van @DP wordt stap voor stap de beveiliging van het gemeentelijke netwerk en (email)verkeer aangescherpt, waarbij de genoemde protocollen stuk voor stuk allemaal geactiveerd worden. Activeren van aanvullende beveiligingsmaatregelen vereist wel zorgvuldig handelen. Als de invoering van de aanvullende beveiliging niet correct plaatsvindt, kan dit leiden tot ernstige verstoring in het verzenden en ontvangen van e-mail. Het College geeft een hoge prioriteit aan het verbeteren van de informatiebeveiliging en het voldoen van de e-mailbeveiliging. Hiervoor is In juli jl. een geactualiseerd informatiebeleid vastgesteld. 3. Uit het onderzoek van Binnenlands Bestuur blijkt dat de gemeente geen beveiligingsstandaarden DNSsec en geen DKIM/SPF/DMARC heeft. Wat zijn hier de consequenties van? Antwoord: Het beveiligingsprotocol SPF was al ingeschakeld (zie het antwoord op vraag 2) DNSSEC is per 1 juli geactiveerd. De protocollen DKIM en DMARC zijn nog niet geïmplementeerd. Met gebruik van deze protocollen wordt een extra drempel opgeworpen tegen misbruik van emailadressen en mailsystemen voor phishing en verspreiding van spam en malware. Het zijn maatregelen bovenop de beveiligingsmaatregelen tegen cybercriminaliteit die nu al actief zijn. Door toepassen van het spf-protocol bij uitgaande mail laat Amsterdam aan de ontvangende partij weten dat de mail inderdaad door (of namens) Amsterdam is verstuurd. Het is aan de ontvangende partij om de spf-controle wel of niet uit te voeren. Activeren van DNSSEC is een beveiligingsmaatregel die niet specifiek gericht is op mailverkeer, maar het levert daaraan wel een bijdrage (het adres van de mailserver wordt extra beveiligd). Inmiddels is DNSSEC ook geactiveerd met de afronding van de @DP-implementatie per 1 juili jl. Met DKIM kan door de ontvangende partij de integriteit van het mailverkeer worden gecontroleerd. Door het activeren van DMARC kan Amsterdam zelf als ontvangende partij de betrouwbaarheid van binnenkomend mailverkeer beter controleren, waardoor ‘valse' e-mails eenvoudiger onderschept kunnen worden. DKIM en DMARC zullen beiden voor 1 oktober 2016 ingevoerd zijn. Reden daarvoor is dat een uitgebreide analyse van de mailstromen noodzakelijk is na afronding van de @DP implementatie (juli aanstaande) om deze onderdelen goed te kunnen implementeren. Anders is er een aanzienlijk risico dat grote hoeveelheden mailverkeer ten onrechte wordt geblokkeerd. 4. Wat gaat het college doen om de situatie te verbeteren en te voorkomen dat er in de toekomst opnieuw een dergelijke situatie ontstaat? Antwoord: Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven loopt momenteel de implementatie van @DP waarmee de genoemde standaarden worden ingevoerd. De gemeente Amsterdam is daarnaast aangesloten bij de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging der Nederlandse Gemeenten (IBD). Van de IBD ontvangt Amsterdam signalen ten aanzien van nieuwe beveiligingsrisico's en (in verband daarmee) aanwijzingen voor beveiligingsmaatregelen en -instellingen. 2 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 9 sucustus 2018 Schriftelijke vragen, donderdag 2 juni 2016 5. Op welke termijn gaat het college de problemen oplossen, en is het college het met de indieners eens dat dit probleem urgent is? Antwoord: Het College is het met de indieners eens dat dit probleem urgent is. Daarom is de gemeente drie jaar geleden gestart met de Europese aanbesteding voor de dienstverlening om zich adequaat te kunnen beveiligen middels de @DP. Zoals periodiek gerapporteerd in de viermaands rapportage ICT (Centraal) en applicatierationalisatie is de implementatie van de @DP dienstverlening in juli dit jaar afgerond, waarmee de basis is geïmplementeerd om de genoemde protocollen te activeren. Zoals aangegeven is DNSSEC per 1 juli actief gemaakt en volgen de andere twee protocollen (DKIM en DMARK) voor 1 oktober aanstaande. 6. Zijn er recentelijk gevallen bekend waarin kwaadwillenden uit naam van de gemeente e-mails hebben verstuurd, zo ja hoeveel en met welke impact? Antwoord: Begin 2016 is mondeling gemeld in de raadscommissie voor Verkeer en Vervoer en ICT (ID) dat er eind vorig jaar één phishing-incident geweest waarbij kwaadwillenden het gemeentelijk mailsysteem hebben misbruikt om ‘valse! e-mails te versturen. Om herhaling van het incident te voorkomen zijn inmiddels beveiligingsinstellingen en -procedures verder aangescherpt. Zoals gemeld heeft het incident geen impact gehad op de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering en dienstverlening van de gemeente. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
train
Raadslid: X Gemeente ë A.H.J.W. van Schijndel x Amsterdam % Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april Agendapunt 5 Actualiteit inzake aanpak Coronacrisis voor tegen — Motie 416 van het lid Ceder inzake een evaluatie van de 0 dy effectiviteit van de maatregelen betaald vanuit de noodkas — Motie 417 van de leden Ceder, Simons en Taimounti 0 y inzake het kwijtschelden van de huren voor maatschappelijke organisaties — Motie 418 van het lid Ceder inzake het ondersteunen van H È sekswerkers tijdens de coronacrisis — Motie 419 van de leden Simons, Ceder en Kilig inzake dak- ol @ en thuislozen — Motie 420 van de leden Simons en Taimounti inzakeinnen O Ë boetes — Motie 421 van de leden Simons en Yilmaz inzake laptops „Û - als gift — Motie 422 van de leden Simons, Ceder en Kili inzake 0 ä urgentie 2, en — Motie 423 van de leden Simons, Geder en Kilig inzake Wi- AL 0 Fi — Motie 424 van het lid Van Lammeren inzake neer ruimte ä 0 | voor Amsterdammers | — Motie 425 van de leden Nadi, Biemond, Flentge en Van Ä 0 | Dantzing inzake kunst en cultuursector — Motie 426 vari de leden Poot én Naoum Néhmé inzake Er 0 wegnemen van de onduidelijkheid rondom een gezamenlijk huishouden KE: 4 | — Motie 427 van het lid Martens inzake ‘Geef B 0 | horecaondernemers de ruimte hun verdiencapaciteit te vergroten’ sD _& Motie 428 van de leden Roosma, De Heer, El Ksaihi en 0 A Schreuderfs inzake Amsterdams Duurzaam Werkgelegenheidsprogramma — Motie 429 accent van de leden Yilmaz, Simons en Ceder êr 0 inzake het promoten van hulplijnen op scholen ’ — Motie 430 accent van het lid Yilmaz, Ceder en Simons 0 dr inzake voorkomen achterstand van leerlingen met speciale indicatie — Motie 431 van de leden Yilmaz en Simons inzake het 0 dl ondersteunen van TTO's — Motie 432 van het lid Taimounti, Martens, Ceder en 8 0 Nanninga inzake het implementeren en uitrollen van een freezones ‘light’ tijdens de corona-maatregelen 1 Raadslid: x Gemeente IE A.H.J.W. van Schijndel 9 Amsterdam x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april — Motie 459 van het lid Nanninga inzake korting voor wt 0 botenbezitters op binnenhavengeld — Motie 477 van het lid Van Soest aanpak inzake zorghotels zr m voor ouderen Agendapunt 5a Actualiteit van de leden Marttin en Boomsma inzake de Centrale Loting & Matching 2020 voor tegen — Motie 433 van de leden Marttin en Boomsma inzake mw 0 coulance bij dubbele pech — Motie 434 van de leden Marttin en Boomsma inzake betrek À 0 de raad bij een eventuele voortzetting huidige procedure — Motie 435 van de leden Boomsma en Marttin inzake em 0 verbeter de uitslag — Motie 436 accent van de leden Boomsma en Marttin a z 0 inzake opvangen nadelen vervallen eindtoets pg — Motie 437 van het lid Yilmaz inzake plaatsing van N 0 ä Amsterdamse leerlingen buiten Amsterdam. Agendapunt 6 Vaststellen van Nieuw Amsterdams Klimaat, Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 En Ee B & voor _ tegen — Amendement 468 van de leden Torn en Boomsma inzake Kaf 0 | aardgasvrij in 2050 ipv 2040 > | — Raadsvoordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 383) m a — Motie 438 van het lid Kreuger inzake gebruik middelen 0 HK aardgasvrij voor tekorten door coronacrisis — „Motie 439 van het lid Kreuger inzake geen ambitie der 0 „ aardgasvrij 2040 ed „Motie 441.van het lid N.T. Bakker inzake baangarantie U u energietransitie — Motie 462 van het lid Biemond inzake sociale doelen Z 0 koppelen aan technische doelen — Motie 464 van het lid Groen inzake risicoparagraaf @ 0 Routekaart — Motie 465 van het lid Groen inzake tussendoel reductie 0 7 CO2 — Motie 466 van de leden Kreuger en Van Lammeren inzake # 0 staak bouw biomassacentrale AEB — Motie 467 van het lid Torn inzake quickscan voor Begroting Ä 0 2021 2 Raadslid: x Gemeente IN A.H.J.W. van Schijndel _ € Amsterdam x Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april — Motie 469 van de leden Timman en De Jager inzake sg m bomen bijplaatsen — Motie 470 van de leden Timman en De Jager inzake 0 nr jaarlijkse doorrekening CO2-reductie door CE Delft — Motie 471 van het lid Van Lammeren inzake bereken de XK TJ werkelijke CO2 besparing door biomassa — Motie 472 van het lid Van Lammeren inzake kosten 5 0 tijdelijke biomassa centrale AEB — Motie 473 van het lid Van Lammeren inzake sloop de ä 0 biomassa centrale — Motie 474 van het lid Ceder inzake betrekken van kerken H z — Motie 475 van het lid Simons inzake grotere Ll d energiecommons 6 — Motie 476 van de leden Simons en Van Lammeren inzake “ & 0 beter aardgas dan biomassa EO ien — Motie 480 van het lid Boomsma inzake gedegen … w 0 onderbouwing effecten klimaatprojecten & Agendapunt 8 de Instemmen met het afwijken van de Hoofdgroenstructuur ten behoeve van het vergroten van een tijdelijk schoolgebouw op de locatie Martin Luther Kingpark 1 $ voor _ tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 4; nr. 389) À 0 — Motie 460 van het lid Bloemberg-Issa inzake verder é O zoeken naar een geschikte locatie Agendapunt:9 5 Vaststellen van het bestemmingsplan IJburg 2e fase, 1e partiele herziening Centrumeiland voor tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 386) ze 0 Agendapunt 10 Vaststellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Zeeburgerpad (Centrum) en welstandscriteria voor het Zeeburgerpad (Centrum) voor tegen — Amendement 442 van het lid Kat (D66) inzake twee Á 0 tijdelijke horeca initiatieven in Programma van eisen Zeeburgerpad — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 387) Á 0 3 Raadslid: x Gemeente 2 A.H.J.W. van Schijndel Xx Amsterdam x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april — Motie 443 van het lid Naoum Néhmé inzake maximale 0 F bouwhoogte Agendapunt 11 Vaststellen van het bestemmingsplan Willemspark — Vondelpark 2019 voor tegen — Amendement 444 van de leden Van Renssen, N.T. # 0 Bakker, Bloemberg-lssa en Simons inzake de Van Eeghenstraat 94-98 — Amendement 445 van de leden Van Renssen, N.T. Bakker wi 0 en Simons inzake binnenplanse afwijking voor kelders 5 — Amendement 446 van de leden Van Renssen, N.T. At 0 Bakker, Bloemberg-lssa en Simons inzake afwachten afwegingskader voor buitenplanse vergunnen Ki parkeerkelders in tuinen d — Amendement 481 van de leden Boomsma en N.T. Bakker. B 0 inzake sloopvergunningsstelsel alle historische panden — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 390) <> * x 0 Agendapunt 12 é Instemmen met de conceptbrief voor de Commissariaat voor de Media inzake een aanvullende toelichting op het eerder uitgebrachte voorkeursadvies voor _ tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd.…1, nr. 394) P 0 Agendapunt 13 n & á Instemmen met het Volksinitiatief van K.M. de Lange, voorzitter Stichting Erfpachters Belang Amsterdam, om een raadsenquête te starten over het erfpachtbeleid over de periode 2000-2019 EG Bn voor _ tegen — „Amendement 447 van de leden Boomsma, Van Á 0 „Lammeren, Naoum Néhmé, Nanninga, Ceder, Van Soest en-Kilic inzake extern onderzoek En Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 397) De 0 Agendapunt 14 Instemmen met het inrichten van een noodkas ter grootte van € 50 miljoen, ten behoeve van maatregelen ter bestrijding van de corona uitbraak voor tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 403) B 0 — Motie 448 van de leden Biemond, Nadif, N.T. Bakker, Kat ë 0 en Martens inzake bredere steun het MKB — Motie 450 van de leden Biemond, Bosman en Nadif inzake " 0 oog voor de cultuursector 4 Raadslid: X Gemeente IS A.H.J.W. van Schijndel _9@ Amsterdam % Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april — Motie 451 van de leden Flentge, De Heer, Van Dantzig, De ip u Fockert, Kreuger, Van Soest, Boomsma, Ceder, Taimounti en Van Lammeren inzake ondersteun voedselvoorzieningen zoals bij de voedselbank — Motie 453 van het lid Taimounti inzake het aanvullen van 0 ä de noodkas met subsidiëring van de OBA — Motie 478 van het lid Van Soest inzake coalitieakkoord ä 0 open en stop energietransitie Agendapunt 15 Instemmen met belastingmaatregelen i.v.m. de corona-uitbraak voor tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 402) 8 u — Motie 452 van de leden Ernsting en Flentge inzake s mj effectieve instrumenten voor rechtvaardig en duurzaam herstel — Motie 454 van de leden Taimounti, Martens en Nanninga „A 0 inzake versoepeling vent- en stavergunningen Agendapunt 17 en Gaf Kennisnemen van het raadsbesluit instemmen met een voorbereidingskrediet voor een tijdelijk sportpark ten behoeve van gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern Zuid & ge En Gd voor _ tegen — Motie 449 van de leden Bloemberg-lssa; Ceder, Van Soest bp 0 en Simons inzake geen bomenkap voor tijdelijk sportveld Agendapunt 18 … “Sn, p iá Kennisnemen van het raadsbesluit Instemmen met de hoofdlijnen inkoop (hoog)specialistische jeugdhulp 2021-2026 ie Den. voor _ tegen — „Motie 455 van de leden Grooten, El Ksaihi, La Rose, N.T. B DO …— Bakker, Ceder, Kilig en Simons inzake inkoop specialistische jeugdhulp — Motie 456 van de leden El Ksaihi, Grooten, Kilig en Simons ä U inzake versterken samenwerking strategische partners en kleinere ketenpartners — Motie 457 van de leden de Grave-Verkerk, Kilig, en ® U Boomsma inzake wachttijden jeugdhulp — Motie 458 van de leden Kilig en Simons inzake m 8 cultuursensitiviteit, inclusie en diversiteit toevoegen aan de gunningscriteria — Motie 479 van de leden Boomsma, Grooten, Kilig, La ü 0 Rose, Simons en N.T. Bakker inzake kleinere aanbieders specialistische jeugdzorg (C klein) 5 Raadslid: X Gemeente R A.H.J.W. van Schijndel 9@ Amsterdam x% Stemlijst raadsvergadering 22 en 23 april Agendapunt 20 Vaststellen van het bestemmingsplan Schellingwouderdijk 339-341 voor tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 388) # TO Agendapunt 21 Instemmen met het voorkeursbesluit internationale Touringcar Terminal voor tegen — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 393) # 0 Agendapunt 22 Lutkemeer niet aan te wijzen tot gemeentelijk beschermd gezicht | , voor tegen | — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 395) - al Ë | Agendapunt 27 he e Vaststellen van de nieuwe Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2020 B E U df voor _ tegen — Amendement 461 van het lid Bloemberg-Issa inzake geen 0 2 scholen in Hoofdgroenstructuur.… _ « k £ | — Raadsvoordracht (Gemeenteblad, afd. 1, nr. 404) & 0 De ondergetekende A.H.J.W. van Schijndel heeft deze stemlijst ingevuld. | Amsterdam, 2D and. 220 | Se 4 | (handtekening) 6
Actualiteit
6
test
DOOS N Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO en Control X Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van 11 oktober 2022 Ter advisering aan de raad Portefeuille Financiën Agendapunt 3 Datum besluit College van B en W 23 september 2022 Onderwerp De Begroting 2023 De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht Begroting 2023. Wettelijke grondslag Gemeentewet, artikel 190, lid 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad de begroting van de gemeente ter vaststelling aan. Gemeentewet, artikel 191, lid 1. De raad stelt de begroting vast in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft. Gemeentewet, artikel 191, lid 2. Het college zendt de door de raad vastgestelde begroting voor 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde staten. Bestuurlijke achtergrond Op 22 september 2022 is de Begroting 2023 van de gemeente Amsterdam aangeboden. De Begroting 2023 wordt op 14, 12 en 13 oktober en op 1 november behandeld in de raadscommissies en op 9 november in de raad. Om te voldoen aan artikel 191 van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de vastgestelde begroting vóór 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde staten moet worden gezonden, wordt een besluit tot vaststelling van de gemeentelijke begroting voorgelegd. Deze datum is medebepalend voor de beslissing van de gedeputeerde staten om repressief (en geen preventief) toezicht uit te oefenen. De Begroting 2023 bevat de voor de raad relevante financiële en beleidsinhoudelijke informatie. De vast te stellen begroting bestaat uit: e De bestuurlijke en financiële hoofdlijnen van de Begroting 2023. e De programmabegroting ingedeeld naar op de gemeente Amsterdam toegesneden programmaonderdelen met de daaraan verbonden baten en lasten. * De verplichte paragrafen volgend uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De Begroting 2023 is één begroting voor de hele gemeente. De bijdrage van de bestuurscommissies is geïntegreerd in de verschillende programmaonderdelen. Reden bespreking Zie raadsvoordracht. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.6 1 VN2022-030556 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R Directie Middelen _ 9 Amsterdam en Control % Voordracht voor de Commissie RO van 11 oktober 2022 Ter advisering aan de raad Niet van toepassing. Geheimhouding Niet van toepassing. Uitgenodigde andere raadscommissies De Begroting 2023 wordt in alle raadscommissies behandeld. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Motie 726.21. Zie raadsvoordracht. Welke stukken treft v aan? AD2022-088223 Bijlage 1 Begroting 2023.pdf (pdf) Bijlage 2 Doelenboom Begroting 2023.pdf (pdf) Bijlage 3 Bijlage projectenportfolio Begroting 2023.pdf (pdf) AD2022-088226 Bijlage 4 Wijzigingen Paspoorten Reserves. pdf (pdf) Commissie RO Voordracht (pdf) Gemeenteraad Voordracht Begroting 2023.pdf (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) DMC, Arjan Langeveld, 06-14,824996, arjan. [email protected] DMC, Ella Krommendijk, 06-39268596, ella.krommendijk@&amsterdam.nl DMC, Jurjen Bakker, 06-55211381, [email protected] Gegenereerd: vl.6 2
Voordracht
2
val
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 1215 Datum indiening 13 juli 2018 Datum akkoord 16 oktober 2018 Publicatiedatum 6 november 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Mbarki inzake minderjarigen in de cel na kleine vergrijpen. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Kinderen vanaf 12 jaar die voor de eerste keer een klein vergrijp begaan, worden door de politie soms urenlang vastgehouden en verhoord op het politiebureau. Omdat een dergelijke behandeling schadelijk kan zijn voor de minderjarigen maken kinderrechtenorganisaties en jeugdrechtadvocaten zich zorgen’. De politie Twente start met een proef om het verhoor en de opsluiting te vervangen door een reprimandegesprek?. Volgens de bedenkers is de methode effectief en gaat na het gesprek 80% van de kinderen niet nog eens de fout in. Het doel is om te voorkomen dat kinderen getraumatiseerd raken of angst voor de politie ontwikkelen. De fractie van de PvdA vindt het belangrijk dat kinderen niet recidiveren maar ook beschermd worden en geen angst voor de politie ontwikkelen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Mbarki, namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college het eens met kinderrechtenorganisaties en jeugdadvocaten dat het vasthouden van kinderen die kleine vergrijpen plegen schadelijk kan zijn? Antwoord: Het college kan zich indenken dat aanhouding door de politie en overbrenging naar het politiebureau voor verhoor over een strafbaar feit ingrijpend kan zijn voor jeugdige verdachten. 1 https://nos.nl/artikel/2241045-als-kind-urenlang-in-de-cel-ik-werd-behandeld-als-volwassen- crimineel.html ? https://www.tubantia.nl/enschede/twentse-kinderen-hoeven-de-cel-niet-meer-in-a62ba8ce/ 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer A ember 201g Schriftelijke vragen, vrijdag 13 juli 2018 2. Hoe gaat de politie in Amsterdam om met deze kinderen? Antwoord: Wanneer een (minderjarige) verdachte wordt aangehouden en overgebracht naar het politiebureau wordt conform de wettelijke regelgeving - Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering, de Ambtsinstructie voor Politie® en het Dienstvoorschrift Arrestantenzorg - opgetreden. De politie houdt in alle gevallen rekening met de leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige. Indien minderjarige first offenders voor een licht vergrijp“ op heterdaad worden aangehouden, brengt de politie de minderjarige over naar een politiebureau, waar de hulpofficier van justitie de aanhouding toetst en de minderjarige wordt verhoord. De ouders/verzorgers van de minderjarige worden zo spoedig mogelijk telefonisch in kennis gesteld van de aanhouding en op welk politiebureau de minderjarige verblijft. De ouders/verzorgers hebben in principe altijd toegang tot hun kind. De minderjarige heeft recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor. In afwachting van de komst van een advocaat verblijft de minderjarige in een dagverblijf (ophoudkamer) op het basisteam. Jeugdige verdachten zitten nooit met andere arrestanten in één ruimte, ongeacht of dit een dagverblijf, plaats voor luchten of een andere ruimte betreft. Indien een minderjarige voor een licht vergrijp niet op heterdaad is aangehouden, wordt de minderjarige doorgaans op het politiebureau ontboden om een verklaring af te leggen. Minderjarigen die een zwaarder vergrijp hebben gepleegd of geen first offender zijn, worden naar een cellencomplex gebracht en in een politiecel geplaatst. Binnen het cellencomplex is aan elke ingesloten minderjarige verdachte een vaste arrestantenverzorger gekoppeld. De arrestantenverzorger heeft altijd contact met de minderjarige verdachte en heeft de opdracht actief te vragen naar het welzijn van de jeugdige. De arrestantenverzorger hanteert een speciale checklist, waarin onder meer is opgenomen dat een minderjarige tijdschriften krijgt en actief navraag naar huiswerk wordt gedaan. Alle arrestantenverzorgers zijn geschoold in de omgang met verdachten met een lichte verstandelijk beperking en/of een aandoening in het autismespectrum en in vroegsignalering van mentale problemen (Mental Health First Aid). Daarnaast is landelijk afgesproken dat minderjarigen met gedragsproblemen altijd bezoek krijgen van een arts. 3. Op welke manier houdt de politie rekening met de leeftijd van deze kinderen? Antwoord: De politie stemt de bejegening van minderjarige verdachten af op de leeftijd en de (geestelijke) ontwikkeling van de jeugdige. 3 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. 4 Halt-waardige feiten: https://www.halt.nl/media/1062/140825-voorwaarden-halt. pdf 2 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer A ember 201g Schriftelijke vragen, vrijdag 13 juli 2018 4. Is het college bereid het reprimandegesprek te overwegen als alternatief voor huidig beleid? Antwoord: Het college heeft kennisgenomen van de proef van de politie Twente om reprimandegesprekken te voeren met minderjarige verdachten die voor een klein vergrijp zijn aangehouden. De proef is gestart in juli 2018 en wordt in oktober 2018 geëvalueerd. Het college heeft geen bevoegdheden om te besluiten over de afdoening van strafzaken. Wel is het college geïnteresseerd in de resultaten en ervaringen van deze proef. De politie van de Eenheid Amsterdam heeft aangegeven de evaluatie van de proef van de politie Twente in de driehoek te bespreken. 5. Iser sprake van contact tussen de politie en het gemeentelijke Preventief Interventie Team (PIT) wanneer er sprake is van zeer jonge verdachten? Antwoord: Nee, er is vooralsnog geen contact tussen de politie en het PIT bij zeer jonge verdachten. Indien daar aanleiding voor is, doet de politie een zorgmelding bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de melding wordt bekeken of de juiste hulp voor de jeugdige georganiseerd is of georganiseerd moet worden. 6. Welke rol heeft het PIT bij het terugdringen van recidive onder deze jonge doelgroep? Antwoord: Het PIT is een van de interventies die kan worden ingezet voor jeugdigen met een verhoogd risico op crimineel gedrag. Deze interventie wordt ingezet bij broertjes en zusjes van jongeren uit de Top600/Top400 of via basisscholen waar jeugdigen door hun gedrag opvallen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
4 Gemeente Raadsinformatiebrief | Amsterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 18 juli 2023 Portefeuille(s) Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Portefeuillehouder(s): Melanie van der Horst Behandeld door [email protected] Onderwerp Afdoening motie 139.23 en motie 151.23 van de leden Asruf, Ernsting en Moeskops van de PvdA, GroenLinks, D66 (beide moties) en tevens lid Wijnants van de VVD (motie 151.23) inzake Help het openbaar vervoer! en Tekorten bij GVB tegengaan. Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 5 april 2023 heeft uw raad bij de behandeling van agendapunt 14, kennisnemen van de interne aankondiging bij de GVB inzake de afschaling bij de afdeling tram twee moties aangenomen. Het gaat om motie 139.23 van de leden Asruf, Ernsting en Moeskops van de PvdA, GroenLinks, D66, en motie 151.23 van de leden Asruf, Ernsting en Moeskops en Wijnants van de PvdA, GroenLinks, D66 en VVD. In motie 139.23 wordt het college gevraagd om: 1. Bijhet Rijk en de VRA aan te blijven dringen op een substantiële exploitatiesubsidie ter compensatie van achterblijvende reizigersaantallen; 2. Het OV substantieel te helpen door er veel vaker vrij baan aan te geven, bijvoorbeeld op en voor kruispunten, zodat het OV een aantrekkelijker, sneller en efficiëntere dienstverlening kan bieden aan reizigers, binnen de beleidsdoelen voor veiligheid, leefbaarheid en voldoende ruimte voor voetganger en fiets. En in motie 151.23 om: 3. Zich inte blijven zetten dat het OV in onze stad, en met name in de buitenwijken, niet verder verliest aan kwaliteit en betrouwbaarheid. 4. Doorte blijven gaan met de inzet voor een substantiële bijdrage vanuit het Rijk voor 2024, 5. Met de VRA in gesprek te gaan om te onderzoeken of overige investeringen uitgesteld dan wel stopgezet kunnen worden ten gunste van de exploitatie van het OV in 2024. 6. Met de VRA in gesprek te gaan om te kijken in hoeverre zij nog mogelijkheden zien om het tekort te voorkomen. Het college geeft als volgt vitvoering aan de moties: 1. De Vervoerregio maakt voor Vervoerplan 2024 maximaal 20 miljoen euro vrij vit het herstelbudget dat na corona is gereserveerd voor het OV binnen de Vervoerregio. Deze bijdrage is meegenomen in het concept vervoerplan voor 2024 dat eerder bekend werd. Daarnaast heeft de Vervoerregio voor de komende jaren extra geld beschikbaar gesteld Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 juli 2023 Pagina 2 van 3 om structureel te investeren om ook na 2024 te bouwen aan een duurzaam, toekomstvast en financieel gezond OV dat voor iedereen bereikbaar is. Wat betreft middelen vanuit het Rijk, is op 19 april jl. het gesprek met vervoerders en de staatssecretaris over de noodzaak om het OV op peil te houden vervolgd. Hoewel partijen het met elkaar eens zijn over de noodzaak, is helaas duidelijk geworden dat hiervoor bij het Ministerie van I&W geen middelen beschikbaar zijn*. Het college ondersteunt de Vervoerregio in haar rol als ov-autoriteit in een actieve lobby richting het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat/Financiën om de financiële bijdrage aan de Vervoerregio (de zogenoemde Brede Doeluitkering; BDU) op te hogen. Het college ziet immers goede redenen om de BDU te verhogen, zoals de sterk gestegen energie- en personeelskosten in het OV, de sterke stijging van bouwkosten in projecten en het onvoldoende indexeren van de BDU over de afgelopen jaren. 2. Hetcollege onderzoekt in het kader van ‘Aantrekkelijk OV in een 30 km/u stad’ voor 4 bundels en g separate ingrepen afsluitingen voor het doorgaand autoverkeer om de doorstroming van het OV op deze locaties substantieel te verbeteren. Deze mogelijke afsluitingen leveren daarnaast ook meer ruimte op voor de voetganger, fiets en zorgen voor een meer leefbare en verkeersveiligere stad. U bent hierover eerder geïnformeerd via de Dagmail op 14, maart jl. De raad wordt na de zomer nader geïnformeerd over de reacties van de stadsdelen op de adviesaanvraag en de resultaten van de Uitvoeringstoets. Op basis hiervan zal het College bepalen of, en zo ja naar welke voorstellen verder onderzoek gedaan zal worden. Daarnaast werkt het programma Autoluw aan de optimalisaties van verkeerslichten die zijn opgezet vanuit de Autoluwe doelstellingen: verbetering van leefbaarheid en (lokaal) meer ruimte creëren voor voetgangers en fietsers, en waar mogelijk ook voor OV. 3. Het college maakt zich er hard voor om de voorziene bezuinigingen op het OV in 2024 zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom maakt zij bij de Voorjaarsnota €7,5 miljoen vrij. Het geld is bedoeld om ook volgend jaar verzekerd te zijn van een betrouwbaar OV- netwerk dat klaar is om verwachte reizigersgroei na 2024 op te vangen. Samen met de €20 miljoen van de Vervoerregio en het feit dat de reiziger sneller terugkeert naar het OV dan verwacht, zijn de financiële problemen voor GVB minder groot dan voorzien. Wel geeft GVB aan dat er andere uitdagingen zijn, zoals een personeelstekort. In overleg met GVB kijken Vervoerregio Amsterdam en gemeente Amsterdam de komende tijd hoe het Vervoerplan 2024 eruit kan komen te zien, waarbij het huidige netwerk het vertrekpunt is. Over de voortgang van het Vervoerplan 2024 zal het college de raad in Q3 informeren, middels een afschrift van de Regioraadsbrief hierover van het DB van de Vervoerregio. 4. Zie het antwoord op het eerste dictum. 5. De grootste financiële problemen voor 2024 zijn verholpen, zie het antwoord op het derde dictum. * https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/o4/21/kamerbrief-gesprekken-met-ov- sector-n-a-v-novb-conferentie Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 juli 2023 Pagina 3 van 3 6. De grootste financiële problemen voor 2024, zijn verholpen, zie het antwoord op het derde dictum. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, ME EN Ar f A Melanie van der Horst Wethouder Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Motie
3
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 177 Publicatiedatum 21 februari 2018 Ingekomen onder Z Ingekomen op woensdag 14 februari 2018 Behandeld op woensdag 14 februari 2018 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Van Lammeren inzake het geluidbeleid Evenementen en de locatieprofielen (onafhankelijke commissie voor N1). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de beleidsregel “Geluid bij evenementen in Amsterdam”, de locatieprofielen voor evenementenlocaties en de richtlijn “Duurzaamheid Evenementen” in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 130). Overwegende dat: — omwonenden van het N1-terrein weinig vertrouwen hebben in het onderzoek naar N1 van de gemeente Amsterdam nadat er aanvankelijk te weinig rekening is gehouden met de omwonenden; — de huidige deskundigen die betrokken zijn bij de evenementen op N1 niet onafhankelijk zijn. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: een onafhankelijke commissie voor N1 op te richten, met deskundigen en (vertegenwoordiging van) burgers, die de voorbereidingen, opzet van de rekenmodellen en daaruit voortvloeiende aanbevelingen van evenementen begeleidt. Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
mn 8 . Hann 4 Bewonersvereniging HET BREED, Bovenover 241 (blok C) 1025 JN Amsterdam mr , a Dan Kiv.K. 40530214 __ bankrekening: NL62 INGB 0004 5883 62 www.bvhetbreed.nl__ LEEN Amsterdam, 2 november 2023 Aan de Gemeenteraad van Amsterdam, Amstel 1 Postbus 202, 1000 AE Amsterdam. ‘RAADSADRES’ Aantasting van ‘Het Breedveld’ in het ‘Plan Van Gool’ Geacht College, In het ‘Plan van Gool’ ofwel ‘Het Breed’ is in 2016 een openbaar plein gerealiseerd als ‘Het Breedveld’. Het ontwerp voor dit plein is in 2014 bij een ontwerpwedstrijd gewonnen door Openfabric, Dmau. Door de gemeente Amsterdam wordt nu voorgesteld het karakter van dit plein te veranderen. Ondanks het wijzigen van de bestemming is er geen ‘omgevingsvergunning’ aangevraagd. Het ontwerp van de ontwerpers Openfabric en Dmau voor ‘Het Breedveld’ is een prachtige toevoeging aan het oorspronkelijke stedenbouwkundige en landschapskundige ontwerp van het ‘Plan van Gool’. Zonder respect voor het oorspronkelijke ontwerpconcept worden nu wijzigingen voorgesteld aan het erkende monumentale erfgoed in het ‘Plan van Gool’ alsook aan de ‘tuin van het Breed’. Dit geldt ook voor de meanderende voetpaden in het gehele ‘Plan van Gool’ waarvoor door mij op 12 april 2022 een zienswijze is ingediend bij de gemeente Amsterdam afd. Monumenten en Archeologie. Waarbij deze voetpaden een aansluiting vinden op ‘Het Breedveld’. Tegen de voorgenomen wijzigingen aan ‘Het Breedveld’ in het ‘Plan Van Gool’ maak ik mede namens de ontwerpers Openfabric en Dmau ‘auteursrechtelijk’ bezwaar. Een verzoek aan de Commissie van Beroep en Bezwaar om de uitvoering van de veranderingen aan het Breedveld “on hold” te zetten is niet geaccepteerd, vanwaar dit Raadsadres. Met vriendelijke groet en hoogachting, VOOOOOONKKKKKXXXXX senior architect BNA Bewoner in het ‘Plan van Gool’ (Het Breed) sinds 1969 Bijlagen: Afbeeldingen van het ‘Breedveld’ Panorama vieuw Toelichting door de ontwerpers Bericht van Daryl Mulvihill
Raadsadres
1
test
Onderzoek naar de gemeente Amsterdam in de periode 1930-1950 Eindrapportage Inleiding Op 2 juli 2019 nam het College van Burgemeester en Wethouders op voordracht van burgemeester Halsema het besluit tot het laten uitvoeren van een vooronderzoek naar de rol van het gemeentelijk apparaat in de oorlogsjaren, in het bijzonder in verband met repressie, ontrechting en vervolging. Het College stelde dat het waarde hecht aan verantwoordelijk besturen en om die reden ook helderheid wil verschaffen over het handelen van de gemeentelijke organisatie in (en rond) de Tweede Wereldoorlog. Het NIOD kreeg de opdracht om gedurende zes maanden, van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020, een vooronderzoek te doen naar het Amsterdamse gemeentelijke apparaat in de periode 1930-1950 in zijn volle breedte. Vanaf de startdatum van 1 oktober 2019 is uitvoering gegeven aan het inventariseren van het relevante bronnenmateriaal (archieven, collecties, memoires, etc.) en relevante literatuur. Op grond hiervan zijn een aantal thema’s en onderzoeksvragen geïdentificeerd over het gemeentelijk beleid en de consequenties van de uitvoering ervan voor de burgers van de stad. Conclusies en aanbevelingen Dit vooronderzoek biedt veel aanknopingspunten voor een vervolgonderzoek naar de werkzaamheden van de gemeente Amsterdam tijdens crisis, oorlog en wederopbouw. Dit vervolgonderzoek kan het beste worden gedaan in de vorm van een integrale studie naar bestuurlijk Amsterdam waarin de dynamiek van de stad en het gemeentelijk beleid in de periode 1930-1950 in samenhang wordt bestudeerd. Het in de archieven aanwezige materiaal geeft de mogelijkheid voor een reconstructie van het gemeentelijk beleid op velerlei terreinen. Op welke terreinen is het verschaffen van meer klaarheid urgent? Het feit dat de gemeente Amsterdam in meerdere opzichten betrokken is geweest bij de uitsluiting en ontrechting van Joodse inwoners loopt als een rode draad door het onderzoek. Dit roept vragen op naar de 1 verantwoordelijkheid van de toenmalige bestuurders en ambtenaren, naar de motivatie en visie waarmee ze hun functioneren legitimeerden, en naar de uitwerking van het gemeentelijk beleid. Het draait daarbij ook om de wisselwerking tussen de gemeente, de landelijke overheid en de bezettingsautoriteiten, een bestuurlijke relatie die onder de bijzondere omstandigheden van bezetting en nazificatie soms moeilijk was te ontwarren. En het gaat eveneens om de relatie tussen de verschillende gemeentelijke diensten onderling, dat wil zeggen om de competitie om schaarse middelen, om politieke speelruimte en om de persoonlijke interactie tussen diensthoofden, wethouders en burgemeester(s). Dit vergt onderzoek naar gevoelige dossiers als de rol van de Sociale Dienst en het gemeentelijk Vervoerbedrijf. Daarbij is het voor een goed begrip van de destijds gemaakte keuzes van belang om het beleid van deze diensten niet los van elkaar te bestuderen, maar in een bredere context te plaatsen. Niet alleen deze specifieke diensten, maar het hele Amsterdamse bestuursapparaat kreeg immers met de repercussies van nazificatie, ontrechting en vervolging te maken. Het GVB en de Sociale Dienst handelden bovendien niet in een bestuurlijk vacuüm, maar als onderdeel van een groter netwerk waarvan de verschillende delen, zowel binnen als buiten het gemeentelijke apparaat, invloed op elkaar uitoefenden. Concreet kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan algemene aansturing door het college van B & W, afstemming met andere gemeentelijke diensten, dwingende oekazes van Duitse functionarissen en instellingen, overleg met de Joodse Raad en verzoekschriften van bedrijven of van individuele burgers. Andersom kan het beleid van de gemeente Amsterdam in een periode van oorlog en crisis, van ontrechting en rechtsherstel, alleen als integraal geheel worden geanalyseerd en begrepen indien daarbij ook het functioneren van belangrijke gemeentelijke diensten als het GVB en de Sociale Dienst in breder verband wordt meegenomen. Die bredere context zal niet alleen het algehele beleid van de gemeente Amsterdam voor, tijdens en na de oorlog betreffen, maar ook de positie van Amsterdam binnen het krachtenveld van Haagse departementen en Duitse bezettingsautoriteiten, en de invloed van specifieke functionarissen op cruciale posities in het gemeentelijke apparaat. Het biografische perspectief, zeker waar het cruciale bestuurlijke posities betreft — de burgemeesters, sommige wethouders en hoofden van diensten — verdient in een vervolgonderzoek dan ook aandacht. Wat nu volgt is een verslag van de bevindingen van het vooronderzoek dat is uitgevoerd in de periode van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020. 2 Zeven thema’s De geschiedenis van het bestuurlijk- en ambtelijk apparaat van de gemeente Amsterdam is, zo signaleerde ook burgemeester Halsema tijdens een oriënterend gesprek met het NIOD in april 2019, tot dusverre onvolledig en fragmentarisch beschreven. Het NIOD gaat ervan uit dat het voor een goed begrip van de werkzaamheden van de diverse gemeentelijke instanties nodig is een integraal beeld van het functioneren van het bestuursapparaat te reconstrueren. Aan de hand van het tot nu toe geïnventariseerde bronnenmateriaal denken we aan zeven grotere thema's die in een vervolgonderzoek aan de orde zouden kunnen komen en die kunnen worden samengebracht in een integrale historische studie over het gemeentelijke bestuur van Amsterdam in de periode 1930- 1950. Deze thema’s zijn: 1. Verplaatsingen 2. De Jodenvervolging 3. Werkgeverschap 4. Schaarste 5. Beleidsruimte 6. Zuivering en rechtsherstel 7. Gemeentelijke taakopvatting Het gaat hier nadrukkelijk om een voorlopig schema, dat kan worden aangepast en uitgebreid, al naar gelang dat op grond van de bevindingen noodzakelijk is. Deze indeling is met name bedoeld om de diverse onderzoeksresultaten op een geordende manier te presenteren en met elkaar in verband te brengen. Ad 1. Verplaatsingen Dit eerste thema — in het kort gesteld: migratiemanagement — kan in drie perioden verdeeld worden: vóór, tijdens en na de oorlog. Het gaat hier om gemeentelijk beleid ten aanzien van het reguleren van de instroom van groepen mensen die vanwege vlucht, verdrijving, gedwongen verhuizing of repatriëring naar Amsterdam zijn gekomen. Voor de vooroorlogse periode valt met name te denken aan onderzoek naar gemeentelijke regelingen ten aanzien van Joodse en politieke vluchtelingen. Er was al ervaring opgedaan met de opvang van de Belgische vluchtelingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland waren 3 gekomen, maar in het geval van de Joodse ontheemden in de jaren dertig was niet te verwachten dat ze op korte termijn weer naar hun land van herkomst zouden kunnen terugkeren. Dit roept de vraag op welke visie Amsterdam op deze problematiek had. In hoeverre wilde de gemeente opvangfaciliteiten bieden, gaf zij toegang tot sociale voorzieningen, en verleende zij hulp bij het doorreizen naar het buitenland (naar de Verenigde Staten, Palestina, Zuid-Amerika e.d)? Werden deze vragen uitsluitend op het niveau van het ambtelijk apparaat behandeld, of zijn hierover ook debatten in de gemeenteraad gevoerd? De vluchtelingenproblematiek van de jaren dertig moet worden bestudeerd in de context van het nationale overheidsbeleid en kan worden gezien als een eerste confrontatie van de stad met de gevolgen van de nazi-repressie. Deze kwestie stelde alle Nederlandse autoriteiten in een periode van economische crisis en politieke instabiliteit voor politieke, financiële en morele dilemma's.” We willen weten in hoeverre Amsterdam hierin een eigen weg heeft willen zoeken. Tijdens de bezetting kreeg Amsterdam in het kader van Duitse vervolgingspolitiek te maken met een fenomeen dat de gemeentelijke overheid voor grote problemen plaatste: de gedwongen verhuizing van Joden uit andere gemeenten naar de hoofdstad. Voor deze mensen moest steeds op heel korte termijn onderdak geregeld worden. Ook binnen de stad vonden gedwongen verhuizingen plaats. Uit het archief van de Joodse Raad blijkt bijvoorbeeld dat in november 1942 ‘de autoriteiten in het vervolg ongeveer 10 families per dag aanzeggen, die met hun meubelen naar de Transvaalbuurt moeten verhuizen. Het betreft hier voornamelijk families, woonachtig in de Rivierenbuurt, plan Zuid’? De concentratie van Joden in Amsterdam zorgde voor grotere Duitse bemoeienis met de stad, ook voor wat betreft de ruimtelijke ordening. Bekend is bijvoorbeeld dat de Beauftragte des Reichskommissars für die Stadt Amsterdam, Hans Böhmker, in de binnenstad een Joods getto of een min of meer afgesloten Joodse wijk wilde laten inrichten. Dat voornemen, dat overigens zeer vaag bleef en waarover binnen het bezettingsregime mogelijk geen overeenstemming bestond, werd uiteindelijk niet ten uitvoer gebracht. Onder meer burgemeester E.J. Voûte® en stadsingenieur J.E. van Heemskerck van Beest hebben na de oorlog beweerd dat zij zich namens de gemeente met succes tegen dat plan hebben verzet. De juistheid van die claims wordt betwijfeld.“ * Bob Moore, Refugees from Nazi Germany in the Netherlands 1933-1940, Dordrecht 1986, 2-3 en 10-11. ij NIOD, collectie 182, inventarisnummer 53, scan nr. 25. * Formeel was Voûte als regeringscommissaris aangesteld. * Friso Roest en Jos Scheren, Oorlog in de stad; Amsterdam 1939-1941, Amsterdam 1998, 358-360. 4 In de jaren na de oorlog kreeg de gemeente vervolgens te maken met de terugkeer van repatrianten en oorlogsslachtoffers naar de stad, terwijl de woningnood door achterstallige bouw en verval groot was. ‘De gemeente Amsterdam kon ondanks haar intentie om snel en efficiënt zo veel mogelijk oorlogsslachtoffers aan een woning te helpen, niet voorkomen dat voor een groot aantal woningzoekenden de huisvesting door de gemeente uitliep op een deceptie’, schreef Lauren Heida in haar prijswinnende masterscriptie ‘Ordelijk, rechtvaardig en eenvoudig’: ‘Hun verlangen naar een nieuw thuis was zo sterk en de woningnood in Amsterdam zo hoog, dat grote teleurstelling en frustratie onvermijdelijk waren.” Welke prioriteiten stelde Amsterdam bij het toelaten van nieuwe inwoners en aan de hand van welke criteria werden mogelijke nieuwkomers wel of niet gefaciliteerd? En wat zou vervolgens na 1945 de komst van repatrianten uit Nederlands-Indië betekenen voor de gemeentelijke capaciteit voor opvang en huisvesting? Ad. 2. De Jodenvervolging De gemeente zag zich op veel momenten geconfronteerd met de Jodenvervolging en zij werd er ook onderdeel van. Een hele reeks Duitse maatregelen die tot doel hadden de Joodse bevolkingsgroep te isoleren en van hun burgerrechten te ontdoen werden door de gemeente opgevolgd en uitgevoerd. De eerste belangrijke momenten binnen het gemeentelijke bestuur waren eerst het uitdelen, verzamelen en opsturen van zogeheten ‘Ariërverklaringen’ voor gemeenteambtenaren in oktober 1940, en vervolgens, eind november, de ontheffing van Joodse personeelsleden uit hun functie, hetgeen niet veel later leidde tot ontslag.° Ook de Joodse gemeenteraadsleden werden gedwongen op te stappen, evenals overigens hun communistische collega's. Joden die niet in overheidsdienst waren kregen eveneens te maken met uitsluitende maatregelen die door de gemeente werden uitgevoerd. In september 1941 verordonneerde de bezetter dat Joden niet meer mochten deelnemen aan openbare markten. De vismarkt werd ‘geariseerd’, hetgeen betekende dat Joden niet meer in de vishal mochten komen. Een deel van het buitenterrein waar Joodse grossiers nog wel handel mochten drijven werd door de Dienst voor het Marktwezen van een afscheiding voorzien. Aparte kassa's moesten voorkomen dat Joden en niet- Joden met elkaar in contact zouden komen. Een dergelijke oplossing bleek voor de Centrale Markt ° Lauren Heida, ‘Ordelijk, rechtvaardig en eenvoudig; De gemeente Amsterdam en de huisvesting van oorlogsslachtoffers 1945-1946’, masterscriptie UvA, 2016, p. 76-77. Heida heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de collecties van het Stadsarchief. ® Eind jaren dertig had de gemeente al ‘Ariërverklaringen’ afgegeven voor Nederlanders die in Duitsland wilden werken. Roest en Scheren, Oorlog in de stad, 157. 5 niet haalbaar. Op enkele plekken werden aparte markten voor Joden ingericht, maar een aantal zaken van Joden moest sluiten en veel Joodse venters verloren hun ventvergunning.” Een belangrijk thema binnen het onderzoek naar bestuurlijk en ambtelijk Amsterdam, is de rol van de gemeentelijke Sociale Dienst in het sturen van Joden naar werkkampen buiten Amsterdam. Dergelijke werkkampen bestonden ook al tijdens de economische crisis in de jaren dertig als werkverschaffingsprojecten voor werklozen. Tijdens de bezetting werden echter aparte kampen voor werkloze Joodse mannen ingesteld. Duizenden van hen, ook uit de hoofdstad, kregen daarvoor een oproep. Uit de bewaard gebleven documenten rijst een beeld op van een vrij nauwkeurige uitvoering door de gemeente Amsterdam van hetgeen in dat verband door de Duitse instanties werd bepaald. Het hoofd van de afdeling Werkverruiming van de hoofdstedelijke Sociale Dienst, Albertus Kaan, moest daarvoor na de oorlog voor de Zuiveringscommissie voor ambtenaren der gemeente Amsterdam verschijnen. Kaan heeft een verweerschrift ingediend waarin hij het handelen en de motieven van de afdeling Werkverruiming verdedigde. In het voorjaar van 1946 kwam de mededeling dat de zuiveringscommissie geen aanleiding had gevonden om maatregelen tegen Kaan te nemen.” Het is echter de vraag of met zulke beslissingen kritische stemmen binnen of buiten het gemeentelijke apparaat destijds geheel tot zwijgen zijn gebracht. Recentelijk is de rol van Kaan door de onderzoeker Lion Tokkie opnieuw ter discussie gesteld. ° Het is in dit verband van belang om nader te onderzoeken hoe de besluitvorming precies is verlopen en in hoeverre hoofden van gemeentelijke diensten en afdelingen inzake dergelijke kwesties een eigen koers konden en wilden varen. De Duitsers stelden in november 1941 als uitgangspunt voor de werkverruimingskampen dat de niet-Joden betere arbeidsplekken moesten krijgen dan Joden en dat Joodse tewerkgestelden 20 procent minder loon zouden krijgen. ‘* Deze korting op de verdiensten werd inderdaad opgelegd. Na de oorlog konden deze personen of hun nabestaanden deze 20 procent alsnog uitgekeerd krijgen. De Amsterdamse Sociale Dienst betaalde voorschotten uit aan de rechthebbenden en declareerde ” Stadsarchief, archief van de Dienst van het Marktwezen (nr. 745), inv. nr. 1406. ® Zie bijvoorbeeld P. de Rooy, Werklozenzorg en werkloosheidsbestrijding 1917-1940; Landelijk en Amsterdams beleid, Amsterdam 1978. ? NIOD, Doc 11-1038, Zuivering - overheidspersoneel, map a. Over de kwestie van de werkkampen zijn veel documenten aanwezig bij het Stadsarchief (archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256) en bij het NIOD (archief Departement van Binnenlandse Zaken, collectie 216b). 10 zie de door Lion Tokkie beheerde website https://www.werkkampen.nl/ en het artikel ‘Amsterdam medeverantwoordelijk voor deportatie 36.000 mensen’ van Theo Toebosch in de online versie van de NRC, geplaatst op 18 november 2019 (https://www.nrc.nl/nieuws/2019/11/18/amsterdam-medeverantwoordelijk- voor-deportatie-36000-mensen-a3980759). Op 19 november 2019 heeft Tokkie in het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam een lezing over dit onderwerp gehouden. 1 Jacques Presser, Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945, Den Haag 1985, 182-183. 6 die bedragen vervolgens bij het rijk. * Het is opmerkelijk dat de burgemeester van Amsterdam al in de zomer van 1941 over een dergelijke loonsverlaging voor Joodse tewerkgestelden had gesproken. In het archief van de Joodse Raad is een verslag te vinden van een gesprek van de voorzitters Asscher en Cohen met burgemeester Voûte op 5 juli 1941, waarin de Amsterdamse magistraat het plan opperde om Joodse werklozen te werk te stellen aan het Merwedekanaal. De Joodse arbeiders zouden daar ‘onder Hollandse voorwerkers’ aan de slag gaan, elke avond naar Amsterdam kunnen terugkeren, maar wel minder loon krijgen dan niet-Joodse werkers. Het thema van de financiële dimensies van de anti-Joodse maatregelen keert telkens weer terug, en niet alleen als het om arbeidsloon gaat. In het najaar van 1943 deed het Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken een poging om de door Amsterdam gemaakte kosten voor de ondersteuning van Joodse inwoners van november 1941 tot en met december 1942, in totaal bijna 4 miljoen gulden, ‘uit het Joodsche bezit’ — bedoeld zal zijn: uit de Joodse tegoeden bij de Duitse roofbank Lippmann, Rosenthal & Co — vergoed te krijgen. De Liro-bank liet echter weten dit verzoek, ‘overeenkomstig aanwijzingen van hogerhand’, niet in overweging te kunnen nemen. Aan elke bemoeienis van Amsterdamse diensten met de steunverlening aan Joodse inwoners kwam formeel op 1 januari 1944 een einde. De bezetter bepaalde dat Nederlandse gemeenten vanaf die datum ‘principieel’ geen steun meer aan de nog aanwezige Joden, ook niet aan gemengd gehuwden, mochten verlenen. Dat zou voortaan worden overgenomen door de Jüdische Unterstützungsstelle, een speciaal daarvoor door de Duitsers ingesteld bureau.“ De financiële aspecten van de Jodenvervolging komen ook aan de orde bij het gemeentelijke huisvestingsbeleid. Er zijn bijvoorbeeld huurverhogingen ingesteld voor Joden die gedwongen in Asterdorp of de Transvaalbuurt werden gehuisvest, maar die mogelijk niet aan de inkomensnormen voor sociale huurwoningen voldeden. De kwestie van de huurverhogingen is geagendeerd door Stephan Steinmetz in zijn boek ‘Asterdorp; Een Amsterdamse geschiedenis van verheffing en vernedering’ (2016). Reden voor deze verhogingen van tussen 20 tot 30 procent was de angst voor verlies van de rijksbijdrage wegens ‘scheefwonen’. ‘De exploitatie van de gemeentewoningen in Asterdorp en de Transvaalbuurt tussen het voorjaar van 1942 en het najaar van 1943 bleek een bron van extra inkomsten,’ schreef Steinmetz. Begin 2016 verschenen er in de media enige berichten over 2 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 12663: Stukken betreffende de terugbetaling van de 20% korting die toegepast was op de lonen van Joodse tewerkgestelden in 1942, 1946 — 1960. 3 NIOD, archief Joodse Raad, collectie 182, inv. nr. 5, scan nr. 1. il Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 12662: Stukken betreffende steun aan Joodse personen, 1942-1946. 7 dit onderwerp.” Een belangrijke vraag is bovendien wat de werkverhoudingen waren tussen de bij het huisvestingsbeleid betrokken Amsterdamse gemeentelijke diensten en de Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV), een organisatie die voor de bezetter onroerend goed van Joden beheerde, en de Hausraterfassungsstelle en Einsatzstab Rosenberg, twee roofinstanties die de inboedels van gedeporteerde Joden in beslag namen. Gemeente Vervoer Bedrijf (GVB) Net als de rol van de Nederlandse Spoorwegen bij de deportaties van Joden is recentelijk ook de rol van het GVB ter discussie komen te staan. '° Waarschijnlijk zijn vele duizenden Amsterdamse Joden met een gemeentetram afgevoerd. De daarvoor gemaakte kosten zijn vervolgens door het gemeentelijke Vervoerbedrijf bij de Duitsers in rekening gebracht. GVB-directeur Hofman rapporteerde in november 1943 aan de burgemeester dat ‘het door mijn bedrijf verrichte vervoer in beginsel door de betrokken Duitsche instantie wordt vergoed en met name in rekening is gebracht aan de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung.’ Het ging volgens Hofman om een totaalbedrag van 8.381,25 gulden.” In het archief van het GVB zijn de data en de bedragen van de nota's terug te vinden die door de gemeente bij de Zentralstelle voor deze transporten zijn ingediend, evenals de data waarop de Duitsers dergelijke rekeningen hebben betaald. ® Het is echter niet zeker uit welke pot de bezetter dat geld heeft gehaald. Er zijn echter nog andere vragen te beantwoorden dan naar de bron van de betalingen die het GVB voor het vervoer van Joden heeft ontvangen. Zo blijkt uit de kasboeken van het Vervoerbedrijf dat deze dienst gedurende de bezettingsjaren voor allerlei Nederlandse en Duitse instanties en bedrijven tegen betaling tram- of busritten heeft verzorgd. Ook is onduidelijk hoeveel Joden in totaal door het GVB zijn vervoerd, ondanks de aanname dat het om ‘duizenden’ zal zijn gegaan. Verder weten we weinig over de besluitvorming: wie was daarbij betrokken, wat was de rol van het diensthoofd, in hoeverre was er overleg met de burgemeester? Het is op grond van het vooronderzoek niet wenselijk om het GVB als een aparte dienst te bestuderen omdat het, zo mag 1 stephan Steinmetz, Asterdorp; Een Amsterdamse geschiedenis van verheffing en vernedering, Amsterdam/Antwerpen 2016, 180-188 (citaat op 187). Website NOS, ‘Gemeente Amsterdam verdiende flink aan de Jodenvervolging’ (18 februari 2016), https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2087679-gemeente-amsterdam- verdiende-flink-aan-de-jodenvervolging.html; Website Trouw, ‘Huurverhoging voor Joden in Amsterdams getto’, 18 februari 2016, https://www.trouw.nl/nieuws/huurverhoging-voor-joden-in-amsterdams- getto“b1e1b107/. Zie ook Hinke Piersma en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen; De gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950, Amsterdam 2015, 157-158. Over de huurkwestie is in het Stadsarchief informatie te vinden in het archief van de Secretarie; Afdeling Volkshuisvesting, toegangsnummer 5187, inv. nrs. 3659, 3663, 3665, 3708, 3712 en 3715. 16 Website Het Parool, Ton Damen en Hanneloes Pen, ‘Rol Gemeentetram onderzocht: “Erkenning belangrijker dan geld”: 9 januari 2019, https://www.parool.nl/cs-bc409fb4, 1 piersma en Kemperman, Openstaande rekeningen, 59. 18 Stadsarchief, archief Gemeente Vervoer Bedrijf, toegangsnummer 5252, inv. nrs. 4090 t/m 4092. 8 duidelijk zijn, niet als onafhankelijke organisatie opereerde, maar deel uitmaakte van een gemeentelijk apparaat dat ook op andere manieren werd ingezet bij de uitsluiting van Joden. Ad 3. Werkgeverschap Bij dit thema draait het onder meer om de omgang van de gemeente met het eigen personeel. Een belangrijke kwestie hierbij is de Februaristaking van 1941. De gemeentelijke diensten die met stakingsacties te maken hadden gekregen, moesten aangeven welke werknemers daarbij betrokken waren geweest. Tegen die geïdentificeerde stakers werden maatregelen genomen: bij de meesten een korting op hun salaris, in een aantal gevallen volgde ontslag. De gemeente waarschuwde het personeel van de gemeentelijke diensten dat deelname aan of aansporen tot een nieuwe staking tot ontslag zou leiden. Na de oorlog werden de Februaristakers gerehabiliteerd. Deze rehabilitatie betekende overigens niet dat het gemeentebestuur principieel positiever was gaan denken over de inzet van het stakingsmiddel door werknemers van openbare diensten. Een staking van personeel van de tramdienst, stadsreiniging en gas-, water- en elektriciteitsvoorziening in september 1946, gericht tegen de inzet van dienstplichtige militairen in Indonesië, wekte groot ongenoegen bij het collega van B & W, dat vond dat hier sprake was ‘van een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de collectieve verzorging, welke aan onze Gemeentebedrijven opgedragen is’. Ook de vergelijking die de stakers maakten met de protestactie van Februari 1941 schoot de stadsmagistraten in het verkeerde keelgat. '° Een ander aspect dat onder dit thema behandeld dient te worden is de rol van de gemeente bij de arbeidsinzet, de gedwongen tewerkstelling van Nederlanders in het Duitse rijk. Al vroeg tijdens de bezetting, vanaf juni 1940, werden personen die weigerden arbeid te verrichten in Duitsland door de gemeente uitgesloten van financiële steunverlening.°° Ook al was deze maatregel, die feitelijk betekende dat werklozen voor de vijand moesten gaan werken, door het Haagse departement van Sociale Zaken aan de gemeentebesturen opgelegd, in de praktijk waren het de lokale ambtenaren die te maken kregen met de praktische gevolgen daarvan. De Amsterdamse wethouder van Sociale Zaken stelde dan ook de vraag aan de orde wat er moest gebeuren als het gezin van een weigeraar geen geld had om voldoende voedsel te kopen of de huur te betalen. Het antwoord van de Secretaris-Generaal van Sociale Zaken was duidelijk: ‘men moet de uiterste consequentie trekken en 19 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 7: schrijven van B. en W. aan de leden van het gemeentepersoneel die hebben meegedaan aan de werkstaking van 24 september 1946. Mogelijk heeft de betrokkenheid van de communistische partij CPN bij de staking het wantrouwen van de gemeentelijke autoriteiten gewekt. Website Stadsarchief Amsterdam, artikel ‘Staking’, geplaatst op 23 april 2019 (https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/stukken/oproer/staking/). 20 NIOD, collectie 216b, inv. nr. 127, kennisgeving 10 augustus 1940. 9 op generlei wijze steun geven’. Voor de gemeente was de beste oplossing dan ook om zoveel mogelijk werklozen in eigen land aan het werk te krijgen, zodat zowel uitzending naar Duitsland als een armoedeval van de betrokken gezinnen kon worden voorkomen.” Het is interessant om te kijken of er op gemeentelijk niveau voldoende speelruimte was om dit te realiseren. Twee jaar later, vanaf medio 1942, kwam ook het gemeentepersoneel zelf in het vizier van de arbeidsinzet. Dat begon met de tewerkstelling van bepaalde categorieën overheidspersoneel — in eerste instantie vooral ongetrouwde jongemannen — in Duitsland. De gemeentelijke diensten, die in deze periode van arbeidskrapte steeds minder geneigd waren om nog mensen af te staan, moesten namenlijsten van personeelsleden ter beschikking stellen, waarop ze eventueel konden aangeven welke medewerkers onmisbaar geacht werden. Dit leverde naar de zin van de Duitse instanties elke keer weer te weinig arbeiders op, zodat telkens een getouwtrek ontstond tussen de bezetter en de gemeente om de schaarse arbeidskrachten.” Gemeentelijke diensten speelden niet alleen een rol bij de registratie en selectie van kandidaten voor tewerkstelling, maar ook bij de steunverlening aan de gezinsleden die in Nederland zonder kostwinnaar achterbleven. Het was de bedoeling dat de in Duitsland tewerkgestelde arbeiders voor het onderhoud van hun gezinnen minstens 60 procent van hun netto verdiensten naar Nederland zouden overmaken. Deze regeling gold ook voor gemeentepersoneel dat de grens over was gestuurd. Om de eerste periode na vertrek te overbruggen zou de gemeente echter een aantal weken het volledige loon aan het achtergebleven gezin blijven doorbetalen. De overmakingen vanuit Duitsland verliepen om allerlei praktische redenen vaak zeer traag, of bleven in bepaalde gevallen zelfs helemaal uit. Mogelijk speelde ook onwil bij de tewerkgestelden een rol. In november 1943 bepaalde de burgemeester dat, indien geen geldige reden bestond voor het uitblijven van de 60 procent, aan de gezinnen een korting op de uitkering moest worden opgelegd tot 70 procent van het loon. Indien nader onderzoek door het Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken naar de ‘gezinsomstandigheden! van de betrokkenen zou uitwijzen dat toch geld uit Duitsland werd ontvangen, kon eventueel tot een verdere verlaging worden overgegaan. Eenzelfde soort kwestie speelde bij in Duitsland tewerkgesteld gemeentepersoneel dat een achterstand had opgelopen in het voldoen van de verschuldigde pensioenpremies. Nog tijdens de bezetting werd bij ‘onvoldoende medewerking’ in het afbetalen van de pensioenschuld met ontslag uit de gemeentedienst gedreigd.° °1 BA. Sijes, De arbeidsinzet; De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945, Den Haag 1990, 85-87 (citaat op 36). 2 zier bijvoorbeeld Sijes, Arbeidsinzet, 377-381. 23 Stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nrs. 133-134. 10 Ad 4. Verdeling van schaarse middelen Amsterdam kreeg, net als de rest van Nederland, te maken met toenemende schaarste op allerlei gebied. De gemeente moest daarom beslissingen nemen over de allocatie en distributie van beperkt beschikbare zaken als woonruimte (op basis van welke criteria werden woningen tijdens en na de oorlog toegewezen, hoe verliep de woningvordering ten behoeve van de Duitsers®“), extra kleding- en voedsel (al vroeg werd bijvoorbeeld ook door de eigen ambtenaren om extra voeding gevraagd), bouwmaterialen voor burgers (reparatie of herbouw van panden die oorlogsschade hadden opgelopen, concurrentie met de aanleg van Duitse verdedigingswerken) en uiteraard ook financiële middelen (voor welke groepen werd iets extra’s uitgegeven). Aan het begin van de bezetting werd door de voorganger van burgemeester Voûte, De Vlugt, een Contact Commissie opgericht die de directe contacten met Duitse instanties specifiek op technisch gebied (zoals inkwartiering van Duitse troepen) moest onderhouden. Lid van deze commissie waren waarnemend gemeentesecretaris J.F. Franken, stadsingenieur J.E. van Heemskerck van Beest en waarnemend hoofdcommissaris van politie K.H. Broekhoff.” Duitse militairen gaven soms zelf aan in welke locaties ze geïnteresseerd en vroegen het Gemeentelijk Bureau voor Inkwartiering deze gebouwen te vorderen. Eventuele bewoners dienden in dat geval op korte termijn te vertrekken. In een aantal gevallen ging het specifiek om door Joden bewoonde panden. De gemeente heeft zich ook grote inspanningen moeten getroosten om tot een effectieve verdeling van voedsel als elementaire levensbehoefte te voorzien. Tijdens de Hongerwinter werd, mede door de Spoorwegstaking die in september 1944 begon, dit verdelingsvraagstuk wel heel prangend. Vooral kwetsbare groepen als zieken en ouden van dagen konden in die periode extra ondersteuning gebruiken. Maar ook andere burgers deden een beroep op de gemeente. Op 16 januari 1945 verscheen in enkele Amsterdamse bladen een open brief aan de burgemeester waarin werd gesteld dat de gemeente meer moest doen om te voedselsituatie in de stad te verbeteren. Op 20 en 28 februari 1945 vormden zich protestgroepen van vrouwen die naar het Amsterdamse stadhuis marcheerden om meer voedsel te vragen. Voûtes reactie op deze aanmaningen was telkens dat de voedselverdeling centraal werd geregeld en dat de hoofdstad daar maar weinig invloed op kon uitoefenen. Daar heeft hij ook inderdaad bij Den Haag over geklaagd. ‘Het gaat langzamerhand niet meer aan, dat wij, de grootste en volksrijkste stad van Nederland behandeld worden als het 21 Stadsarchief, toegangsnummer 5229: Archief van het Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches Quartieramt), inv. nrs. 368, 369, 529 en 569. 2 Kaal, Hoofd van de stad, 228. ? Stadsarchief, toegangsnummer 5229: Archief van het Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches Quartieramt), inv. nrs. 368. Zie ook de website van Het Parool: Ton Damen en Hanneloes Pen, ‘Ambtenaar Piet Mijksenaar redde Joden, maar hielp de bezetter ook’, 5 maart 2016 (https://www.parool.nl/cs-b62c2f4c). 11 eerste het beste dorpje,’ schreef Voûte op 7 februari 1945 aan het voor de voedseldistributie verantwoordelijk departement, ‘en dat de Burgemeester in zake den aanvoer van voedsel en de verdeling daarvan voor zijn bevolking volkomen afhankelijk is van ondergeschikte ambtenaren.” Helemaal machteloos stond de burgemeester echter niet. Voûte werd, evenals de burgemeester van Rotterdam, betrokken bij de Centrale Reederij voor de Voedselvoorziening, een centraal orgaan dat in december 1944 was opgericht om de voedseltransporten per binnenvaartschip te coördineren.” Op allerlei niveaus — landelijk, provinciaal en stedelijk — speelde de vraag hoe de beschikbare levensmiddelen (en ook brandstof) zo eerlijk mogelijk over het land, over specifieke wijken of over bepaalde bevolkingsgroepen gedistribueerd dienden te worden. Welke keuzes maakte de gemeente Amsterdam bij de prioritering van schaarse elementaire levensbehoeften? Ad 5. Beleidsruimte Bij dit thema gaat het om de vraag hoeveel beleidsruimte er voor de gemeente was in relatie tot de regelgeving van zowel de Nederlandse Rijksoverheid als de Duitse bezettingsautoriteiten, ook in de context van de nazificatie van het gemeentelijke apparaat. De feitelijke invoering van het leidersbeginsel na het neerslaan van de Februaristaking van 1941 maakte een einde aan het collegiaal bestuur in de gemeente. De wethouders kregen feitelijk de status van hoofdambtenaar toegemeten. Binnen de context van bestuurlijk Amsterdam is het interessant om vanuit biografisch perspectief te kijken naar het optreden van de drie Amsterdamse burgemeesters tijdens crisis, bezetting en herstel: Willem de Vlugt (tot begin maart 1941), Edward John Voûte (maart 1941 tot mei 1945) en Feike de Boer (van mei 1945 tot eind februari 1946). Aan de hand van het beschikbare materiaal zouden de veranderingen en continuïiteiten van de functie van burgemeester in de periode 1930-1950 geanalyseerd kunnen worden, met name de rol van de burgemeester als burgervader, als mogelijke bemiddelaar tussen de burgers en allerlei overheidsinstanties, maar ook als doorgeefluik van Duitse verordeningen. Een dergelijk onderzoek kan voortbouwen op het werk van Peter Romijn over het lokaal bestuur tijdens de bezetting en van Harm Kaal over burgemeester Willem de Vlugt. 2 Ingrid de Zwarte, De Hongerwinter, Amsterdam 2019, 105-106, 268-270. NIOD collectie 212e, inv. nr. 107: ‘De voedselvoorziening in Amsterdam, overgenomen uit de NRC d.d. zaterdag 29 Januari 1945’ en Burgemeester van Amsterdam (Voûte) aan Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Visserij (Hirschfeld), 7 februari 1945. Eind november trachtte Amsterdam tevergeefs een voorkeurspositie af te dwingen bij de verdeling van aardappelen uit de noordoostelijke provincies. NIOD collectie 212e, inv. nr. 167 (dagboek van Secretaris-Generaal Hirschfeld), 29 november 1944: ‘[E]en scherpe woordenwisseling met den heer Voûte over de kwestie der rantsoenen in Amsterdam. De heer Voûte wil de in Amsterdam uit het N.O. komende levensmiddelen in de eerste plaats voor Amsterdam reserveren. Ik weiger daarop in te gaan.’ 28 Romijn, Burgemeesters; Kaal, Hoofd van de stad. 12 Uit hun werk wordt duidelijk dat de positie van burgemeesters in oorlogstijd in vergelijking met hun functioneren in vredestijd gekenmerkt werd door twee tegenovergestelde tendensen, namelijk enerzijds steeds minder manoeuvreerruimte en anderzijds meer mogelijkheden om zich te profileren. Voor de Duitse bezettingsautoriteiten was de burgemeester het eerste aanspreekpunt wanneer op lokaal niveau iets geregeld of uitgevoerd diende te worden, voor de burgers van de stad was hij de meest zichtbare vertegenwoordiger van wat er van het Nederlandse bestuur resteerde. ‘De burgemeesters belichaamden de continuïteit van het gezag na het vertrek van de regering’, schreef Romijn, ‘door aanwezig en in hun functie actief te zijn”? Volgens Kaal was De Vlugt ‘een tamelijk onzichtbare bestuurder die zich hoofdzakelijk liet leiden door de gedachte dat hij op zijn post diende te blijven “om erger te voorkomen” Over zijn minder onzichtbare opvolger Voûte is geschreven dat ‘er bewijzen te over [waren] van zijn dienstbaarheid aan de bezetter en van zijn identificatie met Duitsland’.** Zo werd op 10 februari 1944 aan de diensthoofden medegedeeld dat het Voûte ter ore is gekomen dat er ‘verstekelingen’ (hij doelde op onderduikers) in een van de gemeentepanden werden verborgen. De hoofden moesten op onderzoek uit en indien dit inderdaad het geval bleek moest Voûte daar zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd.” Anderzijds was de verzetsvrouw Jacoba van Tongeren, de leider van de ondergrondse Groep 2000, zeer positief over de burgemeester: ‘Hij heeft Groep 2000 onschatbare diensten bewezen […] Voûte was de grote man achter de schermen die een wakend oog in het zeil hield.” In de archieven zijn vele aan Voûte gerichte persoonlijke verzoeken om bemiddeling bij de Duitse autoriteiten te vinden.” Men zag in hem kennelijk wel een kansrijke bemiddelaar, ongetwijfeld juist vanwege het image van toegeeflijkheid ten aanzien van de Duitse bezetter. Welke personen vroegen Voûte — volgens Peter Romijn ‘een man die goed wist wat zijn gesprekspartners graag wilden horen’* — om hulp, en hoe ver gingen de inspanningen van de burgemeester daarbij? 2 Romijn, Burgemeesters, 102-103; Kaal, Hoofd van de stad, 224-225 en 236. 2 Harm Kaal, Het hoofd van de stad: Amsterdam en zijn burgemeester tijdens het interbellum, Amsterdam 2008, 237. 3 AJJ. Meershoek, ‘Voûte, Edward John (1887-1950, in: Biografisch Woordenboek van Nederland (http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/vote, laatst gewijzigd op 12-11-2013). % stadsarchief Amsterdam, collectie 5282 (Archief van de Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichtingen), inventarisnummer 226, Gemeente Amsterdam aan Heeren Hoofden van Diensten en Bedrijven, 10 februari 1944. Binnen de Dienst der Bad- en Zweminrichtingen werd gerapporteerd dat er in de panden van de dienst geen ‘verstekelingen’ te vinden waren. * paul van Tongeren, Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van Groep 2000 (1940-1945), vijfde druk, 2018, p. 347. % stadsarchief, archief van het Particulier Secretariaat van de Burgemeester, toegangsnummer 5169, inv. nrs. 716 t/m 719. NIOD, collectie 216b, inv. nrs. 172-173 en Doc-l dossier op naam van Voûte. Zie ook diens CABR- dossier bij het Nationaal Archief. *® peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd: besturen tijdens de Duitse bezetting, Amsterdam 2006, 255. 13 Ook de hoofden van de diverse Amsterdamse gemeentelijke diensten zagen zich geplaatst in een steeds verschuivende positie tussen burger en bezetter. De ambtelijke top van deze diensten had geregeld contact met vertegenwoordigers van de Duitse bezettingsautoriteiten, zonder tussenkomst van de verantwoordelijke gemeentebestuurders. In het publieke domein is er het beeld van de directeuren van de diensten als halve (of zelfs hele) collaborateurs. Dit staat haaks op hun zelfbeeld, dat van saboteurs van bezettingsmaatregelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een brief van juli 1947 van het Instituut van Directeuren van gemeentelijke diensttaken te Amsterdam over het gevaar tijdens de bezetting van ‘inmenging van Duitse en met deze collaborerende Nederlandse autoriteiten met het Instituut en de werkzaamheden der betrokken Directeuren, hetgeen voor bestuursgeëxponeerde posten, het gevaar zou hebben medegebracht van ontdekking dan wel bemoeilijking voor de toekomst van door hen verricht illegaal werk of door hen verrichte sabotage der Duitse maatregelen’*° J.F. Franken, die van november 1940 tot mei 1945 als gemeentesecretaris fungeerde, verklaarde na de oorlog over Voûte dat deze de directeuren van de gemeentediensten in hun verzet tegen de Duitse maatregelen had gesteund.” Dit leidt tot de belangrijke vraag hoeveel ruimte er feitelijk is gevonden en gemaakt voor obstructie en verzet. In hoeverre werd door de gemeentelijke diensten geschermd met echte of vermeende verzetsactiviteiten — die doorgaans uiteraard nauwelijks of niet gedocumenteerd werden — om het eigen straatje schoon te vegen? Ad. 6. Zuivering en rechtsherstel In de periode direct na de bezetting diende het gemeentelijke apparaat te worden ‘gezuiverd’ om kwade elementen te verwijderen en het vertrouwen van de Amsterdamse bevolking terug te winnen. Sommige gemeenteambtenaren hadden heel wat uit te leggen. Hoe heeft men zich na de oorlog voor de eigen rol verantwoord? Wie waren de managers van het zuiveringsproces? Waren dit nieuwe mensen, of waren dit diegenen die al jarenlang de lakens uitdeelden? In het Stadsarchief is veel over de zuiveringen van de gemeentelijke diensten te vinden. ”® Inwoners van de stad dienden na de oorlog ook allerlei klachten in over het gedrag van gemeenteambtenaren tijdens en ook na de bezetting. Die klachten konden variëren van een ‘nors % stadsarchief, archief van de Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers, toegangsnummer 5256, inv. 57 NIOD, dossier 248-1828 (‘Edward John Voûte’), map b, stuk 1: proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam, 25 april 1947, p. 29. % In de archieven van de diverse gemeentelijke diensten en ook in collectie 5174: archief van de Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorgangers en Secretarie; Personeelszaken en rechtsvoorganger. 14 optreden’ tot de verdenking van verraad aan de Duitsers.” Over de zuivering van de politie was veel gemor: men vond dat deze niet ver genoeg ging en dat vooral het hogere kader daarbij buiten schot bleef. Aan de andere kant getuigen documenten uit die tijd van de behoefte om, zoals de burgemeester het eind december 1946 stelde, ‘de zuivering verder te laten rusten’ omdat het ‘de moeite en ergernis’ die ermee gepaard zouden gaan niet zou lonen.“® Ook intern werd door gemeenteambtenaren geklaagd over het verloop van de zuiveringen. Hoe werd met deze klachten omgegaan en welke consequenties had dit eventueel voor de betrokken ambtenaren? Het ontslagen Joodse personeel dat de oorlog had overleefd en de ontslagen Februaristakers konden desgewenst in de gemeentedienst terugkeren en hadden eventueel ook recht op uitbetaling van gederfd loon. Bij sommige gevallen hadden de verantwoordelijke chefs hun bedenkingen, zoals bij de Gemeentelijke Was- en Schoonmaak-, Bad- en Zweminrichtingen. Een Joodse vrouw, die sinds 1934 als schoonmaakster voor deze dienst had gewerkt, meldde zich in september 1945 weer bij haar oude werkgever. Dat was wel wat laat, vond de directeur. Waarom had ze zich niet eerder gemeld, desnoods schriftelijk? Dat de vrouw ‘de vele financiële en morele moeilijkheden gedurende de oorlogsjaren’ als reden opgaf vond hij ‘erg onbevredigend’. Of ze nog in aanmerking zou komen voor rechtsherstel zouden andere instanties maar moeten beoordelen.” Binnen het thema van zuiveringen en rechtsherstel gaat het onder meer om de vraag naar het verloop van het proces van re-integratie van gemeenteambtenaren die waren vervolgd of zich hadden verzet. In hoeverre was er door de uiteenlopende ervaringen tijdens de bezetting een kloof ontstaan tussen collega’s op de werkvloer, of tussen teruggekeerde werknemers en hun in functie gebleven leidinggevenden? Ad 7. Taakopvatting en houding van gemeentelijke overheid ten aanzien van burgers Als een van de belangrijkste taken van het gemeentelijke bestuur werd de handhaving van het overheidsgezag gezien. Dat was de les die de autoriteiten uit de politieke onrust van de jaren dertig hadden getrokken, in het volle besef dat een strikte handhaving van orde en rust ten koste kon gaan van bepaalde democratische vrijheden. Die zienswijze veranderde niet door de Duitse inval. In juni 1940 liet burgemeester De Vlugt de leden van de Amsterdamse gemeenteraad weten dat de belangen van de gemeente het best werden gediend door ‘een vastberaden plichtsbetrachting, die % zie bijvoorbeeld archief van de Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers, toegangsnummer 5256, inv. nrs. 125-126. #0 stadsarchief , archief van de Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorganger en Secretarie; Personeelszaken (nr. 5174), inv. nr. 1638. “1 Stadsarchief, archief van de Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichtingen (nr. 5282): Directeur aan de Wethouder WSBZ-inrichtingen, 2 januari 1946. Uit dit dossier blijkt niet hoe deze kwestie is afgelopen en of deze vrouw weer is aangenomen. 15 zich ook kenmerkt door stipte en getrouwe nakoming van hetgeen in de verordeningen van de Duitsche Autoriteiten en in onze wet en verordeningen is voorgeschreven of vastgelegd.’“ Een dergelijke invulling van plichtsbetrachting bepaalde mede de bandbreedte waarbinnen het doen en laten van veel ambtenaren van de gemeentelijke diensten zich tijdens de bezetting afspeelde. In mei 1940 bestond het Nederlandse politieapparaat grotendeels uit gemeentepolitie. Binnen de context van de wisselwerking tussen bezettingspolitiek en gemeentelijk beleid dient aandacht te worden geschonken aan de houding van het Amsterdamse politiekorps ten opzichte van de eigen burgers, zowel Joodse als niet-Joodse. Gezien de cruciale en ook zeer zichtbare rol van de politie in de samenleving is het belangrijk om bij een analyse van het functioneren van het gemeentelijke apparaat ook die organisatie te betrekken. Daarbij dient tevens de interne dynamiek binnen het korps aan de orde te komen, met name op welke wijze politiemensen in situaties geplaatst worden die zware morele dilemma's met zich mee brachten.“ Die dilemma’s dienen echter te worden bestudeerd en geanalyseerd tegen de achtergrond van het totale gemeentebeleid, zodat duidelijk wordt in welke politieke constellatie door de agenten moest worden gemanoeuvreerd. In tijden van schaarste aan voeding, materiële zaken, huisvesting en financiële middelen dienen ambtenaren prioriteiten te stellen over wie wel en geen beroep kan doen op hulp van de gemeente. Er waren wat dat betreft allerlei beleidsbeslissingen en uitvoeringspraktijken die nadelig konden uitpakken voor ‘cliënten! van gemeentelijke diensten. Dat kon gaan om beslissingen op allerlei niveaus. Het lijkt evident dat de relatie tussen overheid en burgers destijds zeer zakelijk van aard was (of, en in hoeverre, dat sindsdien is veranderd, is nog een open vraag). ““ De naoorlogse erfpachtkwestie, waarbij Joden financieel aansprakelijk werden gesteld voor achterstallige erfpacht uit de oorlog, is daar een sprekend voorbeeld van. Er zijn ook andere tekenen van een dergelijke zakelijke inslag, bijvoorbeeld wanneer in juni 1945 rekening wordt gehouden met de mogelijkheid “% Geciteerd in Kaal, Hoofd van de stad, 226. Zie over gezag versus vrijheid in de jaren dertig: Kaal, Hoofd van de stad, 178, 180 en 196. Zie ook Romijn, Burgemeesters, 58-61 en 166. B zie bijvoorbeeld Guus Meershoek, Bevolen dienst geweigerd; Jan van den Oever, zijn geweten en de grenzen van het aanvaardbare in politiedienst, Amsterdam 2008; Jos Smeets, Tommy van Es en Guus Meershoek (red), In de Frontlinie; Tien politiemannen en de Duitse bezetting, Amsterdam 2014; Hinke Piersma, Op eigen gezag; Politieverzet in oorlogstijd, Amsterdam 2019. “zie bijvoorbeeld een folder van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, ‘Wat Sociale Zaken U te zeggen heeft’ (ongedateerd, maar i.i.g. in gebruik in 1949]: ‘De ene mens is eerlijk als goud maar van de ander kan dat soms niet gezegd worden. De ene vindt het verschrikkelijk, dat hij om hulp moet aankloppen, maar een ander maakt er een sport van. […] Meermalen blijkt achteraf, dat men wat verzwegen heeft of een onwaar antwoord heeft gegeven en dan is “Holland in last”. Men komt er dan niet af met te zeggen, dat de vraag niet goed is begrepen of dat men er niet aan gedacht heeft dat er nog bezit aan geld was. Het gevolg is, dat Politie en Justitie er aan te pas komen en dan is het te laat. Bij velen heerst de opvatting dat zij recht hebben op een uitkering van de Gemeente en dat men van familie, aanvullende hulp kan ontvangen. Het is echter juist omgekeerd.’ Stadsarchief, toegangsnummer 5256, inv. nr. 23. 16 dat gezinnen van repatrianten steunfraude pleegden: ‘Er wordt de aandacht op gevestigd, dat in vele gevallen door gezinnen van repatrieerenden geen kennis is gegeven van den terugkeer van den kostwinner. Het is noodzakelijk de namen van den repatrieerenden te vergelijken met onze registers, om fraude onmogelijk te maken.’ De naoorlogse geldzuivering, waarbij alle bankbiljetten van honderd gulden bij een bank moesten worden ingeleverd, bood de Sociale Dienst een buitenkansje om mogelijke fraudeurs te identificeren. Daar het aantal ingeleverde biljetten op het persoonsbewijs werd aangetekend, kregen steuntrekkers alleen uitbetaald op vertoon van dat identificatiebewijs. Minstens één gemeenteambtenaar had bedenkingen bij deze ambtelijke strengheid. Raakte de hoofdtaak van de dienst, het ledigen van de sociale nood, niet in het gedrang door teveel de nadruk te leggen op een strikte naleving van de voorschriften?“ Om (deels) een verklaring te zoeken voor de houding van de ambtenaren ten aanzien van burgers in het algemeen en kwetsbare burgers in het bijzonder is onderzoek nodig naar de visie die gemeentelijke functionarissen destijds hadden op wat de rol van het gemeenteapparaat in de samenleving zou moeten zijn. Een belangrijke vraag ten aanzien van het functioneren van de gemeentelijke diensten is die naar de mate van continuïteit in hun denken en doen. In hoeverre veranderden de prioriteiten van deze diensten, eerst door de extreem gepolitiseerde visie van het nationaalsocialisme tijdens de bezetting, en daarna door het proces van wederopbouw en herstel van na mei 1945, of bleef het gemeentelijke apparaat gedurende deze ingrijpende veranderingen vasthouden aan vooral een functionele invulling van de eigen rol? Jeroen Kemperman NIOD maart 2020 ® stadsarchief, archief Sociale Dienst, toegangsnummer 5256, inv. nr. 24: notulen Hoofdenvergadering op 25 juni en 10 augustus 1945. De ambtenaar met bedenkingen verwoordde het als volgt: Wanneer iemands huis in brand staat, is dat toch ook niet het geschikte moment hem te zeggen, dat hij zijn tuintje eens wat moet aanharken?’ lbidem: Ontwerp-exemplaar van ‘Ons Dienstorgaan; Uitgave van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, Amsterdam’, No. 3, Juli 1950, p. 15-16. 17 Bronnenoverzicht Bij het Stadsarchief en het NIOD zijn diverse archieven en collecties geraadpleegd. Bij het Stadsarchief gaat het daarbij om de volgende archieven en collecties: e Nederlands Israëlietische Hoofdsynagoge (nr. 714) e Dienst van het Marktwezen (nr. 745) e Gemeentelijke Sociale Dienst en rechtsvoorgangers (nr. 5256) e Particulier Secretariaat van de Burgemeester (nr. 5169) e Afdeling Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister en Verkiezingen (nr. 5176) e Secretarie; Afdeling Volkshuisvesting (nr. 5187) e Gemeente Vervoer Bedrijf (nr. 5252) e Dienst der Gemeentelijke Was- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichtingen (nr. 5282) e Gemeentelijke Woningdienst (nr. 5293) e Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorgangers en Secretarie; Personeelszaken en rechtsvoorganger (nr. 5174) e Gemeentelijk Bureau Inkwartiering (Städtisches Quartieramt) (nr. 5229) e Collectie Bart de Kok en Jozef van Poppel (nr. 30602) Collectie Februaristaking (nr. 30991) Bij het NIOD zijn de volgende archieven en collecties geraadpleegd: e Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete (nr. 014) e _Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz (nr. 020) e _Generalkommissariat für das Sicherheitswesen (nr. 077) e _Beauftragten des Reichskommissars (nr. 086) _Procureur-Generaal Amsterdam (nr. 100a) e Frederiks, KJ. (nr. 101a) e Kabinet van het Departement van Binnenlandse Zaken (nr. 101b) e _Nationaal-Socialistische Beweging (nr. 123) e Comité voor Joodsche Vluchtelingen (nr. 181b) e Elte, W.S.H. (nr. 181e) e Joodsche Raad voor Amsterdam (nr. 182) e Departement van Binnenlandse Zaken (nr. 216b) e _Werkkampen voor Joden (nr. 2500) e Tongeren, Jacoba van (nr. 900) e Dossier - Voûte, Edward John (nr. 248-1828) e Dossier - Amsterdam - Joodse wijk (249-0029B) e Dossier - Amsterdam - Publieke Werken (nr. 249-0030) e Dossier - Arbeidsbureaus, Gewestelijke - Amsterdam (nr. 249-0044A) e Dossier - Joden - getto's (nr. 249-0362) e Dossier - Joden - maatregelen tegen (nr. 249-0363) e Dossier - Joden - aanmelding (nr. 249-0949) e Dossier - zuivering overheidspersoneel (nr. 249-1038) 18
Onderzoeksrapport
18
train
AGENDA (concept) Raadscommissie MIDDELEN Datum: Woensdag 7 september 2011 Aanvang: 20.00 uur Zaal: Raadzaal Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000 Blok A Procedureel Nr. [Onderwerp _______________________[Nadereinfo Opening/Mededelingen | Vaststellen agenda Ter vaststelling Verslag 1 juni 2011 Ter vaststelling Openstaande toezeggingen Mededelingen portefeuillehouder(s) Blok B Bespreking beleidsonderwerpen ‚Nr. |Onderwerp __________________|Nadereinfo |Regnr. | Vaststellen programma van eisen voor de Ter advisering 4613 accountantscontrole 2011 7. Voorstel kostendekkend maken huwelijksleges per 1 | Ter advisering 4375 oktober 2011 Autorisatieregels financiële mutaties op de Ter advisering 4468 stadsdeelbegroting [9. _|Discussienota vergaderstelsel [Terbespreking | | Blok C Algemeen ‚Nr. |Onderwerp | De volgende vergadering is gepland op woensdag 5 oktober 2011 Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924,
Agenda
1
discard
Eer 0n3025 N% Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken RO Ontwikkeling X Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022 Ter kennisneming Portefeuille Grond en Ontwikkeling Agendapunt 11 Datum besluit College vanBen W_ 12 juli 2022 Onderwerp Kennis te nemen van de vrijgave voor terinzagelegging van het ontwerp exploitatieplan Buiksloterham se herziening reparatie. De commissie wordt gevraagd 1. Kennis te nemen van bijgevoegde raadsinformatiebrief over de ter inzage legging van het ontwerp exploitatieplan Buiksloterham; 2. Kennis te nemen van de financiële toelichting als opgenomen in bijlage 6 van het ontwerp exploitatieplan; 3. Kennis te nemen van de geheimhouding op bijlage 2 Financiële toelichting exploitatieplan die op grond van artikel 25, tweede lid van de Gemeentewet is opgelegd. Dit in verband met de belangen genoemd in art. 5.1 lid 2 onder b van de Wet open overheid. De geheimhouding wordt opgelegd voor een periode van 20 jaar en loopt af op 31-12-2042. 4. Kennis te nemen van het verzoek om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25, derde lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad na aanlevering van de stukken bij de raadsgriffie te bekrachtigen. Wettelijke grondslag Artikel 6.15, lid 1 Wro jo. artikel 6.14, lid 2 Wro Artikel 2.2 Crisis- en Herstelwet (Chw) jo. artikel 2, lid 4, onder f‚ Besluit uitvoering Chw Artikel 25 leden 2 en 3 van de Gemeentewet jo. Artikel 5.1 lid 2 onder b van de Wet open overheid Bestuurlijke achtergrond Het exploitatieplan is het publiekrechtelijk kader voor het verhalen van gemeentelijke kosten voor de transformatie van Buiksloterham. Het geldt voor percelen in volledig eigendom waarvoor geen anterieure overeenkomst is afgesloten. Voorliggende herziening bevat structurele wijzigingen waarvoor het ontwerpexploitatieplan 6 weken ter inzage wordt gelegd vanaf 27-7-2022. De gerepareerde ze herziening vormt na inwerkingtreding het actuele kader om aan omgevingsvergunningen voor bouwplannen van particuliere grondeigenaren een exploitatiebijdrage te verbinden. Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.7 1 VN2022-023625 % Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken Grond en % Amsterdam Ontwikkeling % Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022 Ter kennisneming n.v.t. Geheimhouding Kennis te nemen van de geheimhouding die op grond van artikel 25, tweede lid van de Gemeentewet is opgelegd. Dit in verband met de belangen genoemd in art. 5.1 lid 2 onder b van de Wet open overheid. De geheimhouding wordt opgelegd voor een periode van 20 jaar en loopt af op 31-12-2042. Kennis te nemen van het verzoek om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25, derde lid van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad na aanlevering van de stukken bij de raadsgriffie te bekrachtigen. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam Bijlage 1. Raadsinformatiebrief vrijgeven ontwerpexploitatieplan AD2022-071962 ‚ ‚ Buiksloterham 5e herziening reparatie.pdf (pdf) Bijlage 2. Ontwerpexploitatieplan Buiksloterham 5e herziening AD2022-071963 . reparatie.docx (mswa2) AD2022-071960 Commissie RO Voordracht (pdf) AD2022-071964 | GEHEIM - Bijlage 3. GEHEIM financiële toelichting exploitatieplan. pdf (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Grond & Ontwikkeling, Marian Steenhagen, 06-20361931, [email protected] Grond & Ontwikkeling, Carolien Huijzer, 06-24528307, C.Huijzer @Amsterdam.nl Gegenereerd: vl.7 2
Voordracht
2
train
Toelichting agendapunten Leden van Stadsdeelcommissie West dragen een agendapunt aan voor de onderwerpenlijst. Werkwijze: e Voorafgaand aan de agendacommissie levert een SDC-lid (of +fractie) uiterlijk maandag voorafgaand aan agendacommissie onderstaande informatie in bij [email protected]. e Agendacommissie toetst het voorstel marginaal en bepaalt het meest geschikte tijdstip en wijze van behandeling. e Ondersteuning meldt aan indiener de reactie van de agendacommissie en plaatst onderwerp op de onderwerpenlijst. Wat - onderwerp (wat wordt aangekondigde wijziging Bestuurlijk Stelsel agendapunt-naam) bevoegdheden sdc ACTUALITEIT Waarom - Toelichting/achtergrond bij | Afgelopen week stond een aanpassing van de het onderwerp verordening op de agenda in de raad bij de raadscommissie democratisering. Dit is het resultaat van een eerder advies uit West en een motie uit de raad betreft vitwerking bevoegdheden en mandatering DB's en sdc’s. De strekking van de voorliggende wijziging is dat de sdc uitsluitend nog een rol heeft bij het aanwijzen van trouwlokaties. Alle andere wensen en plannen zijn volgens advies Professor Munneke ongewenst of onmogelijk in het huidige stelsel. Bij de bespreking is door de raad vorige week verzocht het eerst nog in de commissie RO te bespreken vanwege de belangrijke consequenties bij vergunning verlening vanuit de stadsdelen. Na de komende RO vergadering staat dit op de agenda van de raad al ter besluitvorming. Dit is dus al de eerstvolgende raadsvergadering. Graag willen wij daarom op zeer korte termijn spreken over de betekenis en de consequenties van de voorgenomen wijzigingen met de stadsdeelcommissie, de protefeuillehouder Ester Fabriek vanuit haar portefeuille democratisering Thomas Hermans vanuit zijn portefuille RO en Fenna Ulichki vanuit haar rol als voorzitter. Aanstaande 2 november is er voorts een bespreking rondom het Bestuurlijk stelsel, waarvoor een afvaardiging van 3 personen wordt gevraagd per sdc. We kunnen in de bespreking meenemen wie daar naar toe kan/wil en met welk inhoudelijk mandaat vanuit onze sdc. Doel — wat zou je willen dat er vit komt* [zie boven, Eerder is er al unaniem een advies van ons aangenomen rondom de aanwijzingsbevoegdheid in de omgevingswet. Mogelijk brengen wij bij dit agendapunt een korte motie in, toegesneden op de voorliggende wijziging en hoe nu verder. Indien ter stemming aangenomen kan dit dan gevoegd worden bij de agendastukken van de raad. Stukken volgen spoedig. Wanneer — datum (spoed? Zo ja, dat 3 oktober toelichten) EN * Bedoeld wordt: initiatief-advies? Verzoek aan DB? Vervolgdebat in SDC?
Actualiteit
2
train
VN2022-024810 De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken werk, Participatie 96 Gemeente 9 RO en Inkomen % Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022 Ter kennisneming Portefeuille Sociale Zaken Agendapunt 9 Datum besluit College van B&W 12 - 07 - 2022 Onderwerp Moties boodschappendiensten en fietskoeriers De commissie wordt gevraagd 1. Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief betreffende de stand van zaken van de moties boodschappendiensten (439) en fietskoerier coöperaties (4,40") van het lid IJmker Wettelijke grondslag Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80. Gemeentewet, Artikel 169: het college en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2); zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3). Bestuurlijke achtergrond e Aangenomen moties: 1. motie ‘boodschappen in 10 minuten thuis’ (4,40 dubbelaccent; 7 juli 2021) 2. motie inzake fietskoeriers coöperaties’ (439; 8 juli 2021) e Vastgesteld voorbereidingsbesluit inzake flitskoeriers/bezorgdiensten/darkstores (26 jan 2022) Reden bespreking n.v.t. // Raadsinformatiebrief (incluis de twee moties als bijlagen) wordt ter kennisname aangeboden aan de commissie. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies Gegenereerd: vl.10 1 VN2022-024810 9 Gemeente De raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken R Werk, Participatie __$€ Amsterdam en Inkomen % Voordracht voor de Commissie RO van 31 augustus 2022 Ter kennisneming n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? De volgende twee moties van het lid IJmker worden hiermee afgedaan. 1. motie ‘boodschappen in 10 minuten thuis’ (4,40 dubbelaccent; 7 juli 2021) 2. motie inzake fietskoeriers coöperaties’ (439; 8 juli 2021) Welke stukken treft v aan? AD2022-074141 | 439.21. Motie IJmker fietskoerier coöperaties. pdf (pdf) 440dubbelaccent.21.Motie IJmker VJN 2021 boodschappen in 20 minuten AD2022-074142 ‚ thuis. pdf (pdf) AD2022-074139 Commissie RO Voordracht (pdf) AD2022-074140 Raadsinformatiebrief moties IJmker BW juli DEF getekend. pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Directie Werk // Arjan Ploegmakers // 06-51358758 {/ arjan. [email protected] Gegenereerd: vl.10 2
Voordracht
2
train
x% Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1295 Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 10 november 2020 Onderwerp Motie van de leden Timman, Van Renssen, Biemond en N.T. Bakker inzake zwemmen in het Johan van Hasseltkanaal. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de investeringsnota Buiksloterham 2020 en het beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet. Constaterende dat: — Zowel de bodem van het Johan van Hasseltkanaal zelf de bodem van aangrenzend water is vervuild; — Sanering van de waterbodem van dit gebied het mogelijk zou maken om in het Johan van Hasselt Kanaal te zwemmen. — Deze wateren onder beheer staan van Rijkswaterstaat. Overwegende dat: — De mogelijkheid om te zwemmen in het Johan van Hasseltkanaal een gezonde, sportieve en vermakelijke impuls zou betekenen voor de ontwikkelingen in de Buiksloterham. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. Erop aan te dringen bij Rijkswaterstaat van sanering van de waterbodem onder en rondom het Johan van Hasselt kanaal een prioriteit te maken; 2. De uitkomsten van deze inzet aan de raad te rapporteren. De leden van de gemeenteraad D. Timman N.A. van Renssen H.J.T. Biemond N.T. Bakker 1
Motie
1
discard
Amsterdam, 23 januari 2011 | | ADRES AAN DE GEMEENTERAAD VAN AMSTERDAM | Op 27 december 2010 ontving ik van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een beschikking voor een benedenwoning of een woning met Lift, alsmede voor een Li verhuiskostenvergoeding. Eg Aan dit bestuit ligt ten gronslag dat ik (65 j.) vanwege een handicap aan beide benen mijn DO huidige woning, met twee trappen, niet meer op de gebruikelijke manier kan bereiken. | Daarom is mij een “medische indicatie” toegekend voor ecn geschikte woning. Ei Mij is te kennen gegeven dat ik me daartoe tot Woningnet moet wenden. Daar sta ik al EO ingeschreven. Echter mijn partner en ik verdienen wat meer dan de woninggrens van 33.614 ES euro voor sociale huur. Mijn verzoek is of de gemeenteraad de woningcoörperaties wil vragen voor huurders | ___met een medische indicatie een uitzondering op de inkomenssgrens te maken. In mijn DO geval laat ik een sociale huurwoning achter. Immers als de vrije huursector en woningkoop financieel niet mogelijk zijn zit je als huurder | met je medische indicatie volledig gevangen. Wat is dan nog de zin van toekenning van een EO möêdische indicatie door het college van B&W ? Waarom zou je dan als huurder de procedure Eg daartoe ingaan? E SO ‘Wat rest is dan een scheiding van de partner of het opgeven het werk door de partner om onder de huurgrens te komen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn ! Met groet, JZ | | _ Be Internet Exptorer-browser starten.Ink |
Raadsadres
1
test
VN2021-000407 X Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, K D D re ict Amsterdam Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk D Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en % Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop Voordracht voor de Commissie KDD van 27 janvari 2021 Ter kennisneming Portefeuille ICT en Digitale Stad Agendapunt 13 Datum besluit College van B&W 15 december 2020 Onderwerp Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van: 1. Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam. Dit stedelijke kader informatiebeveiliging geeft richting aan de wijze waarop informatie van de gemeente Amsterdam wordt beveiligd. 2. De organisatie van informatiebeveiliging bij de gemeente Amsterdam, waarin de rollen en verantwoordelijkheden zijn beschreven. 3. De rapportage informatiebeveiliging 2018-2019, waarin de activiteiten van de gemeente met betrekking tot de informatiebeveiliging worden beschreven. 4. De rapportage gegevensbescherming 2018-2019, waarin de activiteiten van de gemeente met betrekking tot gegevensbescherming worden beschreven. 5. De raadsbrief waarin de wethouder de verschillende documenten aan de raadscommissie toelicht. Wettelijke grondslag e Art. 160, eerste lid onder a, Gemeentewet: het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. e Art. 169, eerste en tweede lid, Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. « Art 38, derde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) schrijft voor dat de Functionaris Gegevensbescherming rechtstreeks verslag uitbrengt aan de hoogste leidinggevende van de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval het college en de raad). De Functionaris Gegevensbescherming is de interne toezichthouder op de gemeentelijke omgang met persoonsgegevens. Bestuurlijke achtergrond Op 12 juli 2016 heeft het college het Informatiebeveiligingsbeleid gemeente Amsterdam vastgesteld. Dit beleid is gebaseerd op de toen geldende Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). De gemeenteraad heeft dit informatiebeveiligingsbeleid ontvangen op 25 januari 2017. Het informatiebeveiligingsbeleid van de gemeente Amsterdam wordt (verplicht) periodiek geactvaliseerd. Inmiddels is de BIG per 2020 vervangen door de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Hierin zijn uniforme beveiligingsnormen openomen, die gelden voor alle bestuurslagen van de overheid. Het voorliggende Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam is gebaseerd op de BIO. Gegenereerd: vl.6 1 VN2021-000407 % Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, K D D rve ict % Amsterdam ‚ On ‚ ‚ … % Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop Voordracht voor de Commissie KDD van 27 janvari 2021 Ter kennisneming De rapportage van de functionaris gegevensbescherming komt voort vit haar wettelijke verplichting om verslag uit te brengen aan de hoogste leidinggevende van de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval het college en de raad). De genoemde documenten zijn op 17 december 2020 via de Dagmail aangeboden aan de raadsleden. Reden bespreking Niet van toepassing Uitkomsten extern advies Niet van toepassing Geheimhouding Niet van toepassing Uitgenodigde andere raadscommissies Niet van toepassing Welke stukken treft v aan? Bijlage 1 Stedelijk kader informatiebeveiliging gemeente Amsterdam. pdf AD2021-001443 (pdf) Bijl Organisati inf tiebeveiliging bij d t AD2021-001440 ijlage 2 Organisatie van informatiebeveiliging bij de gemeente Amsterdam.pdf (pdf) |ADzo21-00439 | Bijlage 3 Rapportage informatiebeveiliging 2018-2019.pdf (pdf) AD2021-001442 Bijlage 4 Rapportage gegevensbescherming 2018-2019.pdf (pdf) AD2021-001441 Bijlage 5 Raadsbrief informatiebeveiligingsbeleid. pdf (pdf) [ADzozvooug2 | Commissie KDD Voordracht (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) CIO Office, Chief Information Security Officer: Marco van Beek ([email protected] of 06 — 8363 1168) CIO Office, Functionaris Gegevensbescherming: Hanne-Esther Kruijt ([email protected] of 06 — 2802 1985) Gegenereerd: vl.6 2
Voordracht
2
train
VN2023-022441 Raadscommissie voor Financiën, Kunst en cultuur, Diversiteit Kunst en Cultuur x Gemeente bras . . . FKD en antidiscriminatiebeleid, Lucht-en zeehaven (incl. Schiphol), % Amsterdam en en Bedrijfsvoering, Inkoop, Personeel en organisatie, Dienstverlening, % Deelnemingen (excl. AEB en Schiphol), Deelnemingen (incl. AEB), Lokale media, ICT en digitale stad, Evenementen Voordracht voor de Commissie FKD van 23 november 2023 Portefeuille Kenkeani&okming Agendapunt 8 Datum besluit NVT Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief ter afdoening van de toezegging over de terugkoppeling van de sectorgesprekken in het kader van het nieuwe Kunstenplan De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief van wethouder Meliani ter afdoening van de toezegging in de commissie FKD van 22 juni 2023 over de terugkoppeling van de sectorgesprekken in het kader van het nieuwe Kunstenplan. Wettelijke grondslag Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet: Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. Art 169 Gemeentewet: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3). Bestuurlijke achtergrond In de vergadering van de commissie FKD van 22 juni 2023 heeft wethouder Meliani op verzoek van raadslid Moeskops (D66) tijdens de bespreking van de contourenbrief Kunstenplan 2025-2028. De brief is v op 26 oktober via de dagmail toegezonden. Reden bespreking NVT Uitkomsten extern advies NVT Geheimhouding NVT Uitgenodigde andere raadscommissies NVT Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Gegenereerd: vl.5 1 VN2023-022441 % Gemeente Raadscommissie voor Financiën, Kunst en cultuur, Diversiteit F K D K | msterdam unsten Cultuur % en antidiscriminatiebeleid, Lucht- en zeehaven (incl. Schiphol), Bedrijfsvoering, Inkoop, Personeel en organisatie, Dienstverlening, Deelnemingen (excl. AEB en Schiphol), Deelnemingen (incl. AEB), Lokale media, ICT en digitale stad, Evenementen Voordracht voor de Commissie FKD van 23 november 2023 JerdeeDBinR Dig, 023-00720 —FKD Contouren nieuwe Kunstenplan Welke stukken treft v aan? AD2023-077227 Commissie FKD Voordracht (pdf) Raadsinformatiebrief over toezegging terugkoppeling sectorgesprekken AD2023-081153 ‚ nieuwe Kunstenplan.pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Economische Zaken en Cultuur, Merel Oord & Corynne Oude Avenhuis Gegenereerd: vl.5 2
Voordracht
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Raadsnotulen Jaar 2021 Vergaderdatum 7 juli 2021 Publicatiedatum 8 september 2021 Avondzitting op woensdag 7 juli 2021 Voorzitter: mevrouw F. Halsema, burgemeester Plaatsvervangend voorzitter: het raadslid de heer N.T. Bakker Raadsgriffier: mevrouw Houtman Verslaglegging: mevrouw Van de Belt (Notuleerservice Nederland) voorzitter: de heer N.T. Bakker De VOORZITTER heropent de vergadering om 19.33 uur. De VOORZITTER: Wij gaan zo verder met de behandeling van de Voorjaarsnota en de financiële verordening 2021 maar niet voordat de benoemingen zijn behandeld. 69. Benoemen van de Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling gezamenlijke Ombudsman Metropool Amsterdam, VN2021-018548 Benoemd tot Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling gezamenlijke Ombudsman Metropool Amsterdam: de heer M. Ramlal met 44 stemmen voor en 1 stem tegen. 70. Herbenoemen van een lid van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC), VN2021-011695 Herbenoemd tot lid van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur: mevrouw M. van Schendelen met 45 stemmen voor. 71. Benoemen van drie leden in de Raad van Toezicht van OOadA, VN2021-011220 Benoemd tot lid in de RvT van OOadA: mevrouw El Mhassani met 44 stemmen voor en 1 stem tegen; de heer H. Bemelmans met 45 stemmen voor; de heer B. Bruyns met 45 stemmen voor. 1 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v uli Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen 72. Benoemen van een lid in de Raad van Toezicht van INNOORD, VN2021-012759 Benoemd tot lid in de RvT van INNOORD: mevrouw P. E. van Beveren met 44 stemmen voor en 1 stem blanco. 73. Benoemen van voorzitters van de raadscommissies MLW en AZ Benoemd tot voorzitter van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Water: mevrouw Y. el Ksaihi met 45 stemmen voor; Benoemd tot voorzitter van de raadscommissie Algemene Zaken: de heer J. Vroege met 42 stemmen voor en 3 stemmen tegen. 74. Benoemen van een lid van de Enquêtecommissie inzake het Afval Energie Bedrijf Benoemd tot lid van de Enquêtecommissie AEB: de heer S. Mbarki met 45 stemmen voor. 3. Kennisnemen van de Voorjaarsnota 2021 en vaststellen enkele begrotingswijzigingen, VN2021-017684 - (vervolg) gevoegd met 61. Vaststellen van de financiële verordening 2022, VN2021-016738 - (vervolg) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen. De heer VELDHUYZEN: In het kader van de Voorjaarsnota heeft BIJ1 een aantal moties ingediend en in deze bijdrage loop ik die even langs. Het is natuurlijk vooral een administratieve bijdrage maar op enig moment wordt het ook nog wel spannend. Om te beginnen de mededeling dat BIJ1 de motie nr. 2021.466 over Amsterdam als Sanctuary city bij deze terugtrekt. Na het reces zullen wij hierover een uitgebreider initiatiefvoorstel indienen. Motie nr. 2021.465 over rechtvaardig klimaatbeleid wil ik bij dezen ook terugtrekken. Daarvoor heb ik gisteren een vervangende motie ingediend ondanks het negatieve preadvies van de wethouder hierover. BIJ1 is er namelijk van overtuigd dat de gemeente zelf ook een integraal onderzoek moet doen naar de gevolgen van het klimaatbeleid op verschillende inkomensgroepen. Verder heeft BIJ1 samen met DENK 2 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen motie nr. 2021.355 ingediend om in het kader van Amsterdam mensenrechtenstad voortaal BDS-beleid te hanteren en zodoende alle banden te verbreken met bedrijven die zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen door bij te dragen aan de bezetting van Palestina of de onderdrukking van de Palestijnen. Het college geeft aan niet bereid te zijn om BDS-beleid te implementeren en het beschouwt dat ook niet als een invulling van Amsterdam als mensenrechtenstad. BDS-beleid gaat over niet meer of minder dan het naleven van het internationaal recht en mensenrechten en dat Amsterdam zaken doet als Egis, een bedrijf dat op de zwarte lijst staat van de VN, dat zegt genoeg over hoe dit college werkelijk tegenover de waarborging van de mensenrechten staat. De woorden zijn er maar de daden ontbreken. En alle andere moties die DENK en BIJ1 hebben ingediend over Palestina en solidariteit met de Palestijnen worden ook ontraden door het college. Ik kan er eigenlijk niets anders over zeggen dat het college zichzelf lijkt te positioneren aan de verkeerde kant van de geschiedenis want dit college is liever solidair met een apartheidsstaat die zich schuldig maakt aan de systematische onderdrukking van een bevolkingsgroep dan dat het solidair durft te zijn met de Palestijnen die door deze apartheidsstaat bijna van de kaart worden geveegd. Dat is niet alleen onwaardig voor een stad die pretendeert een mensenrechtenstad te zijn; het is ook gewoon ongelooflijk laf en het getuigt op geen enkele manier van respect voor de mensenrechten of de levens van Palestijnen. Dat daar, naast mijn collega Yilmaz van DENK, geen enkele fractievoorzitter kwam opdagen bij de presentatie van de petitie om Amsterdam als anti-apartheidsstaat uit te roepen, dat vind ik ook boekdelen spreken. Nu hebben GroenLinks en de PvdA wel een motie ingediend in dit kader, maar ik zou zeggen, samenwerking met NGO's dat kan ook zonder stedenband met Tel Aviv. De hele motie lijkt me vrij nutteloos want die voegt niets toe aan het bestaande beleid. (De heer VAN SCHIJNDEL: Met uw welnemen, ik zie geloof ik dat mevrouw Roosma wel degelijk bij die presentatie aanwezig is geweest.) Oh, dan moet ik daarvoor mijn excuses aanbieden want dat heb ik gemist. Blijkbaar waren de collega's Roosma en Flentge er wel. Dat is heel goed. (De heer BOOMSMA: Wat zit de heer Veldhuyzen hier nu eigenlijk te insinueren? Zit hij nu te insinueren, als wij niet bij die bijeenkomst waren waarover hij dan een halfuur van te voren een appje stuurt, dat wij dan apartheid zouden gedogen? Wat is dat nu weer voor flauwekul.) Dat zeg ik natuurlijk niet en het gaat niet om mijn appje dat ik een halfuur van te voren heb gestuurd maar alle fracties zijn hiervoor uitgenodigd. Collega Boomsma kan zo meteen ook stemmen. Het gaat mij erom dat de stad Amsterdam, de gemeente, samenwerkt met bedrijven die geld verdienen aan de onderdrukking en de bezetting van de Palestijnen. Daarover dienen wij een motie in. Er zijn Amsterdammers die een petitie hebben gestart en als er dan niemand komt opdagen, tja, wat zegt dat dan over de mate waarin u daar iets om geeft? (De heer BOOMSMA: Wat dat zegt, is dat de meeste mensen die hele aanname dat het hier gaat op apartheid volstrekt abjecte kul vinden en dat ze daarin volstrekt niet meegaan.) Dat is aan collega Boomsma om daar iets van te vinden maar volgens mij, als je een blik werpt op talloze onderzoeksrapporten over de situatie daar, dan kun je niet anders dan de conclusie trekken dat er daar inderdaad sprake is van systematische en massale schending van mensenrechten. Het is aan het CDA als die ervoor kiest om dat te ontkennen, dat die dat mag doen maar BIJ1 wil dat Amsterdam als ze pretendeert mensenrechtenstad te zijn, ook kijkt naar welke banden je aangaat en met welke bedrijven die geld verdienen aan de onderdrukking van de Palestijnen. 3 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen (De heer BOOMSMA: De heer Veldhuyzen gebruikt hele grote woorden. Hij zegt dat dit college laf is. Weet hij welke andere politicus nu in Den Haag heel graag anderen lafheid verwijt?) Ik heb geen flauw idee. (De heer VAN SCHIJNDEL: Ik ben het ermee eens dat dit een ontwaarding van het begrip apartheid is zoals u dat bezigt. Amsterdam als mensenrechtenstad, dat klinkt uitstekend maar niet heus. Waar is dat ooit uitgesproken of vastgelegd dat wij wereldwijd ons voor mensenrechten moeten gaan inzetten?) Dat heb ik niet bedacht maar dat zegt de gemeente zelf. Volgens mij is dat door het vorige college besloten. Ik zou iedereen hier adviseren om eens naar het laatste rapport te kijken van bijvoorbeeld Human Rights Watch over het beleid in Israël en vraag je dan nog eens af of je daadwerkelijk als stad wil samenwerken met bedrijven die geld verdienen aan het beleid dat door een mensenrechtenorganisatie wordt omschreven als apartheid. Wij zeggen nee en daarom hebben we deze moties ingediend. Ik kijk uit naar de stemming. Verder heeft BIJ1 ook nog een aantal andere moties ingediend in het kader van de Voorjaarsnota. Een aantal van die moties zijn medeondertekend door andere partijen waarvoor dank en die gaan onder andere over de volgende onderwerpen. Wij willen de maximale verblijfsduur voor de LVV afschaffen en in plaats daarvan maatwerk instellen. De wethouder heeft eerder gezegd dat hij daar niet aan wil beginnen maar steden zoals Utrecht en Groningen doen het wel en ook de professionals uit de LVV vragen om maatwerk toe te passen in plaats van een maximale termijn te hanteren. Dus die motie houden wij aan. Verder hebben we een motie ingediend over het onderzoeken van de mogelijkheden om mondzorg toegankelijk te maken voor Amsterdammers zonder papieren. Dat is nu namelijk niet mogelijk. Wij zouden graag zien dat iedereen in deze stad gebruik kan maken van mondzorg. Nog een andere motie over het redden van de culturele instelling Urban Myth. Die dreigt nu ten onder te gaan als deze raad niet snel ingrijpt. Hierover heb ik al heel veel gezegd dus ik houd het nu kort. Het is nu gewoon tijd om kleur te bekennen en laat deze raad deze culturele instelling, een pionier op het gebied van meerstemmigheid in de culturele sector alsjeblieft niet ten onder gaan. Daar moeten we dus morgenavond over stemmen en ik hoop dat jullie stemmen om deze instelling te redden. Dan natuurlijk nog onze motie samen met DENK om het verbod op Zwarte Piet op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. BIJ1 heeft hierover al vaker schriftelijke vragen gesteld en wij zeggen, het is nu definitief tijd om afscheid te nemen van de racistische karikatuur Zwarte Piet. Ik hoorde net dat het CDA en JA21 geen voorstander zijn van verbieden hoe mensen eruit mogen zien. Dus ik ben benieuwd naar wanneer hun voorstel komt om het burkaverbod af te schaffen in de Tweede Kamer. Het feit dat Forum voor Democratie Zwarte Piet niet als racistisch ziet, dat is interessant om te weten maar geen nieuwtje. (De heer BOOMSMA: Ik begrijp het dus goed dat de heer Veldhuyzen die af en toe pleit voor het afschaffen van de politie hier nu wel zelf zegt, we moeten het volle repressieve instrumentarium van de staat inzetten tegen kinderen die te veel schmink op hebben. Dat begrijp ik dus goed?) Als collega Boomsma graag met schmink op straat wil lopen, dan vind ik niet dat hij daarvoor moet worden opgepakt, maar Zwarte Piet is een racistische karikatuur en volgens mij is racisme verboden. Volgens mij is het ook heel goed om daarover gewoon duidelijk te zijn. Dat pikken we niet in onze stad, dus dat nemen we op in de APV. En wat kinderen betreft, als ouders toestaan dat ze hun kinderen als Zwarte Piet laten uitdossen, dan zijn volgens mij die ouders het probleem en niet de kinderen dus dan moeten we daar volgens mij maar eens een goed gesprek mee aangaan. 4 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen Verder hebben we nog een motie ingediend om mogelijkheden te onderzoeken om bewoners zeggenschap te geven over de plaatsing van camera’s in hun wijk. En last but not least ik had ook nog een motie voorbereid om te kijken naar de uniformen van onder andere bodes omdat ik zag dat de bodes heel veel kleding dragen ook op de hele warme dagen en volgens mij is het goed als er meer mogelijkheden zijn om uit te kiezen zodat er misschien ook als wij hier in ons shirt lopen en onze korte broek, dan is het volgens mij wel heel erg warm als je in een vierdelig pak moet rondlopen. (De heer BOOMSMA: Je zou het natuurlijk ook kunnen opdraaien, dus zelf ook in driedelig pak gaan rondlopen. Heeft de heer Veldhuyzen dat niet overwogen? En heeft hij dit overlegd met de bodes zelf?) Dank voor de vraag. Nou ja, een driedelig of vierdelig pak, daar zul je mij niet snel in zien. Maar het was zeker in overleg met de bodes zelf. Ik heb de motie niet ingediend want er komt een nieuwe aanbesteding aan en de mensen om wie het gaat, mogen dan meepraten, dus dat komt wel goed. Het is allemaal geregeld. Komt goed. De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.466) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.465) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Schijndel. De heer VAN SCHIJNDEL: Ik wil iets zeggen over twee onderwerpen die op langere termijn best forse financiële gevolgen kunnen hebben. Daarom ben ik blij dat ook hier vanuit het college de wethouder van Financiën aanwezig is. Misschien helpt het ook bij de twee onderwerpen die ik behandel dat zijn achtergrond historicus en jurist is. Ik begin nu even over de toespraak die de burgemeester vorige week heeft gehouden, een hele belangrijke toespraak en ik vind dat we als raad aan onszelf verplicht zijn en ook jegens de Amsterdammers daar even aandacht aan te besteden. De excuses zijn gedaan namens het college voor de rol van het toenmalige stadsbestuur bij slavernij in de oost en de west. Deze raad had eerder uitgesproken dat er excuses moesten komen. De geschiedenis is een eeuwig debat zei de historicus Pieter Geyl en wat Forum voor Democratie betreft blijft het maken van excuses onterecht en waren de gekozen woorden ook niet verstandig. Ik heb hiervoor vier redenen. In de eerste plaats is het ahistorisch. Het stadsbestuur van tegenwoordig lijkt op geen enkele wijze op het volkomen nepotistische regentenbestuur van destijds. Een juridisch punt. De in de Napoleontische tijd ingevoerde gemeenten waren niet rechtsopvolgers van de oude in de Middeleeuwen tot stad verheven nederzettingen. Tweede punt. Er zijn geluiden die aansturen op herstelbetalingen. Vandaag weer een ingezonden stuk in Het Parool. Hoe ongerijmd dat ook moge zijn, ik ben er niet geheel gerust op. Caricom, de organisatie van Caribische staten, studeert al geruime tijd op een internationale schadeclaim. Voor je het weet, belandt die bij het Internationale Hof van Justitie in Den Haag. Derde punt. Een claim onder Nederlands recht lijkt kansloos maar voor een internationale claim ligt dat misschien heel anders. Bij de ‘rechtsontwikkeling’ gaat het tegenwoordig erg snel. Rechters, nationaal en internationaal, zadelen overheden dus de belastingbetaler met steeds verder gaande aansprakelijkheden op. Helaas. Laatste punt. De vraag is dus of het college daar rekening mee heeft gehouden. Dat vraag ik aan de wethouder en ik vraag hem ook of hierover door het college overleg is gevoerd met de regering. Ik betreur vooral de uitspraak dat het stadsbestuur in een onondoorbroken lijn staat met de regenten van destijds. Historisch en juridisch is dat gewoon niet waar. Maar 5 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen goed, de excuses zijn nu gemaakt en nu komt de follow up. Kathleen Ferrier zegt in Het Parool dat die follow up best lastig is. Je wil niet dat blanke Nederlanders verbolgen zijn omdat ze niet meer trots op hun land mogen zijn, zegt zij. Alle aspecten moeten dus aan bod komen. Meer onderzoek en educatie over het slavernijthema is natuurlijk prima maar een eenzijdige, beschuldigende teneur is dat niet. Wat dat betreft is het ‘publieksboek’ op basis van de ‘terreinverkenning’, de slavernij in oost en west, heel erg een gemiste kans. Want anders dan wethouder Groot Wassink schrijft in dat boek, is slavernij geen onlosmakelijk onderdeel van de identiteit van onze stad. Er is absoluut geen goede reden om vol te houden dat we met dit verleden nog in het reine moeten komen. Deze gedachten komen neer op pogingen om een vals bewustzijn zijn ingang te doen vinden. (De heer VELDHUYZEN: Ik vraag me af of raadslid Van Schijndel vindt of de Amsterdamse binnenstad onderdeel is van onze Amsterdamse identiteit.) Ik weet niet of een gebouwde omgeving kan worden gezien als een stuk van je identiteit als stad. Misschien is dat wel zo. (De heer VELDHUYZEN: Want volgens mij weet raadslid Van Schijndel net als ik dat veel van de mooie gebouwen die we om ons heen zien, zijn gebouwd met geld dat is verdiend in de koloniale tijd dus ook met slavernij. Dus hoe kan het dan geen onderdeel zijn van die Amsterdamse identiteit terwijl dit is waar we zijn, waar we leven?) Het gaat om het identiteitsbegrip dat je wil hanteren. Er is in die slavernij, in die slavenhandel fors verdiend. Dat is bekend. De burgemeester noemt in haar toespraak 40 procent in de 184° eeuw. Dus de economische groei van de stad was voor 40 procent te danken aan slavenhandel en alles wat zich daaromheen afspeelde. Daar worden grote vraagtekens bij gezet. Het was overigens niet echt een tijd van economische groei, die 18de eeuw. Het was een tijd van economische krimp vergeleken met de 17d° eeuw. Goed. Er wordt nu een poging gedaan een vals bewustzijn een ingang te doen vinden. De idee dat de nazaten van autochtone Amsterdammers en leden van bijvoorbeeld de Afro-Surinaamse gemeenschap heden ten dage tot verzoening moeten komen, is vreemd. Al die nazaten of het overgrote deel ervan zijn allang verzoend. Vredig en zonder wrok leven ze zij aan zij in de stad. Dus racisme en discriminatie bestaan zeker en moeten worden bestreden maar het is niet zo dat deze voortvloeien uit slavernijpraktijken uit de 17de tot en met de 19d° eeuw. Dat wilde ik in deze raad even hebben gezegd. Nu kom ik tot een afronding. In een slavernijmuseum, en dat komt er en ik zou hopen dat dat in Amsterdam zou zijn en niet in Middelburg, zou ook ruim aandacht moeten zijn voor de bemanningen die niet terugkeerden naar hun gezinnen in Holland en Zeeland. Dat was eeuwenlang de grote angst als er weer een schip vertrok naar overzee. Het ging dan om het ten prooi kunnen vallen aan de Noord-Afrikaanse kaapvaarders uit Tunis, Tripoli en Tanger. In drie eeuwen tijd werden vele duizenden mannen en ook vrouwen uit Holland en Zeeland in slavernij gevoerd. Het gaat hier om wat christenslaven worden genoemd. Maar deze groep was vele malen groter want de barbarijse zeerovers overvielen drie eeuwen lang ook dorpjes langs de kusten van de Middellandse zee en de Atlantische oceaan tot aan lerland toe. Zo zijn in drie eeuwen tijd ongeveer 3 miljoen Europese christenen in slavernij gevoerd. Weinig mensen in onze stad weten dit. Er was hierdoor een enorm financieel verkeer tussen Amsterdam en Tunis, Algiers en Tripoli om die bemanningen en dan vooral de officieren vrij te kopen. Dit zou zeker moeten worden meegenomen in een eventueel museum en in educatie voor de scholen. Dus dat slavernij kan worden gezien als een gedeelde ervaring van Europeanen, Afrikanen en ook de 6 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Indische slavernij. Dus je zoekt naar overeenkomsten en niet altijd het uitvergroten van verschillen. Dit is het ene onderwerp en dan heb ik nog even de erfpacht. (De heer VELDHUYZEN: Toch echt een vraag uit oprechte interesse. Erkent raadslid Van Schijndel dat er een verschil is tussen de verschillende vormen van slavernij die hier worden benoemd en dat juist de westerse slavernij die plaatsvond in de koloniale tijd dat dat de enige vorm van slavernij is die een impact had op de wereldwijde economie en die gehele economie als het ware vorm gaf en dat dat het onderscheid is tussen de trans-Àtlantische slavernij bijvoorbeeld en de verschillende slavernijen die u hier verder ook benoemt?) Ik zie die economische dimensie wel maar ik denk niet dat de wereldexpansie van het kapitalisme en zo op slavernij dreef. Veeleer zie je dat in 1833 de Britten de slavernij afschaften en dan een enorme expansie juist van de Engelsen wereldwijd plaatsvindt. Dus dat verband is niet zo eenduidig als u schetst. Goed. De erfpacht. In de raadscommissie RO en dat is ook een historische gebeurtenis, is gebleken dat zowel VVD als D66 nu hun handen aftrekken van het erfpachtstelsel. Dat belooft wat. Berenschot legt de zwakte van het stelsel uit. Het is heel kwetsbaar en het is zeer wel voorstelbaar dat op enig moment ongedaanmakingsverplichtingen zullen volgen voor de stad. Dus dat zijn dat er te hoge afkoopsommen zijn betaald. Het is vind ik aan de wethouder van Financiën om financiële risico’s in kaart te brengen. Dit moet nu echt een collegezaak worden. Ook de burgemeester moet hier serieus naar kijken wat er is gebeurd in het kader van dat onderzoek naar de staat van de juridische functie van de gemeente Amsterdam. Daarom zou ik de wethouder willen vragen die financiële risico's eens een keer in een QuickScan in kaart te brengen bijvoorbeeld met scenario's voor huizen met een BSQ hoger dan 25 dat er dan mogelijk twee tot drie keer hoge afkoopsommen zijn gerekend dan juist waren geweest. Omdat dit de financiële belangen van de stad erg raakt, kan dat natuurlijk kabinet worden verstrekt. Dank u wel. De VOORZITTER: Voordat we naar de wethouders toegaan, wilde ik nog even melden dat de burgemeester samen met minister Grapperhaus nu de redactie van RTL Boulevard aan het bezoeken is. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen alsnog zijn ingekomen: 79° Amendement van de leden Boomsma en Torn inzake de Financiële Verordening 2022, Belangrijke investeringen apart voorleggen aan de raad, nr. 2021.533 Besluit: -_ Artikel 6 lid 3 van de “Autorisatie begroting, investeringsruimte en investeringskredieten” van de Financiële Verordening Voor: a. Investeringen die een bedrag van 20 miljoen euro na aftrek van de bijdragen van derden te boven gaan of b. Investeringen waarvan de gemeenteraad dat bij de begrotingsbehandeling aangeeft legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een 7 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen investeringsvoorstel en een voorstel voor een investeringskrediet aan de gemeenteraad ter vaststelling voor. te vervangen met Voor: c. Investeringen die een bedrag van 5 miljoen euro na aftrek van de bijdragen van derden te boven gaan of d. Investeringen waarvan de gemeenteraad dat bij de begrotingsbehandeling aangeeft legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor een investeringskrediet aan de gemeenteraad ter vaststelling voor. 80° Motie van het lid Boomsma inzake de financiële verordening 2022, Verslaggeving staat onderhoud kapitaalgoederen, nr. 2021.534 Besluit: -__ Artikel 23 Onderhoud Kapitaalgoederen als volgt te wijzigen: 1. De paragraaf betreffende het onderhoud van kapitaalgoederen bevat ten minste de volgende kapitaalgoederen: a. Wegen en verhardingen b. Riolering c. Water d. Groen e. Gebouwen f. Sportaccommodaties- en parken g. Tunnels h. Civiele kunstwerken (bruggen, kades, sluizen en oevers) i Openbare verlichting en Verkeerssystemen 2. Van de kapitaalgoederen, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegeven: a. De (actualiteit van de) beleidskaders ter beoordeling van de onderhoudsniveaus, waaronder de beheerplannen, met bijbehorende financiële prognoses; b. De voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallig onderhoud per kapitaalgoed c. Indien eventueel achterstallig onderhoud niet bekend is, welke stappen worden gezet om dat benodigde inzicht te verkrijgen. 81° Motie van de leden Roosma, Van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de Financiële Verordening 2022, De invalshoek van financierbaarheid, nr. 2021.581 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - De grenswaarde van de schuldquote van 130% niet als uitgangspunt te nemen bij de voorstellen voor de hoogte van de investeringsplafonds (die aan de raad zullen worden voorgelegd), maar de door de Rekenkamer bepleite brede beschouwing op de aard van de investeringen in relatie tot de externe 8 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen financieringsmiddelen en het reële en structurele evenwicht in de begroting, als uitgangpunt te nemen; -__ daarbij rekening te houden met de maatschappelijke en financiële lasten van het niet doen van bepaalde investeringen. 82° Motie van de leden Roosma, van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de Financiële Verordening 2022, Laagdrempelig autoriseren van (het afzien van) investeringsbesluiten, nr. 2021.580 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___Âls het college een voorgestelde investering - die eerder is opgenomen in het investeringsportfolio (onder het investeringsplafond) - niet wil meer wil effectueren met een investeringsbesluit of investeringskrediet, dit aan de raad expliciet ter informatie voor te leggen; - de raad laagdrempelig te laten aangeven welke investeringsbesluiten (en investeringskredieten) zij apart wil vaststellen in de gemeenteraad door de raad de mogelijkheid te geven investeringsvoorstellen ‘te piepen’ voor aparte besluitvorming; - dit te doen door twee keer per jaar de investeringsportfolio's onder de budgetplafonds aan de raad voor te leggen. 83° Motie van de leden van Dantzig en Roosma inzake de financiële verordening 2022 inzake een geprioriteerde reservelijst, nr. 2021.615 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - In de voorjaarsnota 2022 een geprioriteerde reservelijst met investeringsplannen weer te geven; - de investeringsplannen op deze reservelijst uit te voeren indien eerder geplande investeringen niet zijn gerealiseerd. De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Everhardt. Wethouder EVERHARDT: Dank voor alle inbreng in deze tweede termijn door alle fracties. Ik zal de aftrap geven en de moties die aan mij zijn gericht en die nog mondeling moeten worden gepreadviseerd, aflopen. Dan stap ik over naar de verordening. Dat is ook een belangrijk onderwerp dat hierbij gevoegd behandeld wordt om vervolgens collega Kukenheim het eerst het woord te geven die namens de burgemeester haar deel zal preadviseren en natuurlijk haar eigen deel om vervolgens de andere leden van het college aan het woord te laten. De Voorjaarsnota, uitvoerig met elkaar besproken in de raadscommissie in twee termijnen. Het is helder en dat werd hier nog een keer herhaald. De keuze die nu voorligt en die we bij de begroting hebben gemaakt, hebben wat dat betreft een vrij rustig beeld kunnen opleveren voor deze Voorjaarsnota. Ik dank u voor het feit dat u heeft erkend dat wij voor de kwetsbare jeugdigen in ieder geval extra budget hebben weten vrij te spelen en ik dank u ook voor de complimenten, zo heb ik het maar even opgenomen, over het prudente financiële beleid dat ik tentoongespreid heb. Dat is iets wat ik heel erg belangrijk 9 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen vind omdat we natuurlijk wel een harde financiële klap hebben moeten opvangen en op weg naar herstel zeker de reserves hebben die we echt moeten gaan aanvullen. Daarvoor ziet u de voorstellen in de Voorjaarsnota terug. Ik wil eerst ingaan op de fracties die mij specifieke vragen hebben gesteld om dan vervolgens de moties te preadviseren. Dan begin ik met de fractie van GroenLinks over de rijksbijdrage, de vergoeding voor de gederfde inkomsten. Ook andere partijen hebben daarnaar gevraagd. Hebben we er vertrouwen in? Ja, daar is vertrouwen. Bij de Meicirculaire is daarvoor nog geen geld beschikbaar gesteld, maar er zijn wel hele belangrijke woorden gesproken door het kabinet als herbevestiging daarvan. Zijn we daarmee prudent omgegaan? Ja, want we hebben alleen maar gepreludeerd op inderdaad de inkomstenderving voor 2020. Dus alle moties, dat verklap ik nu alvast, die een dekking zoeken in mogelijke revenuen in 2021 ontraadt het college omdat we het op dit moment niet verstandig vinden zaken daaruit te dekken. Dan het tweede punt dat de GroenLinks fractie stelde over het te blijven bepleiten in Den Haag. Ik kan u verzekeren dat niet alleen deze wethouder maar ook collega's van mij veelvuldig in Den Haag zijn op verschillende fronten. Ikzelf heb actieve bemoeienis gehad weliswaar via mijn rol als voorzitter van de VNG en van de commissie Financiën bij het jeugddossier en de 1,3 miljard euro die dit jaar nog een keer naar voren is geschoven. Maar ook mijn collega mevrouw Kukenheim voert met haar collega's diezelfde lobby eveneens. Zo resoneren wij en ik vind dit in ieder geval een acceptabel tussenresultaat om zo voor een jaar het gelijk aan onze zijde te krijgen, in ieder geval financieel. Dat moeten we goed met het volgende kabinet gaan afspreken dat dat goed door gaat lopen in onze begroting. Goed, dat waren twee vragen vanuit de fractie van GroenLinks. Dan de PvdA-fractie over de hogere inflatie en hetgeen u in de media leest en wat ik natuurlijk ook zie. Wat ik heb gedaan en wat we altijd doen, is dat we de raming van het CPB erbij pakken. Die hebben we in dit geval ook gebruikt en je ziet ook bij de uitkomst van de Meicirculaire, dat dat wel een goede inschatting is geweest. Bij een volgende analyse hiervan gaan we weer opnieuw naar die raming van de CPB kijken en wellicht gaat dat er anders uit komen te zien. Ik denk dat u dat herkent. Ik herken dat ook wel, maar dan doen we dat op dat moment. Dus zo gaan we ermee om. Over compensatie hebben al het nodige aangegeven. Het herstelinvesteringsplan, een update. Ik kan me nog een levendig debatje herinneren in de raadscommissie FED waarin ik heb toegezegd dat we aan het eind van het jaar daarin inzicht gaan geven welke stappen er allemaal zijn gemaakt, wat er is bereikt en dat we daarover dan verder de discussie kunnen voeren. Dus dat is eigenlijk een herhaling van de toezegging die ik daar al heb gedaan. Dan is er vanuit de fractie van JA21 in ieder geval gevraagd te reflecteren op de middenklasse. U heeft gezien hoe wij daarmee als college omgaan. Ik vind het een heel belangrijk onderwerp en ja, er is al een eerdere motie door u als raad aangenomen: maak het inzichtelijk. En dat is wat wij nu doen. Als wij het inzichtelijk hebben gemaakt, u heeft ook de pre-advisering gezien, zullen we dat aan het einde van het jaar vervolgens met elkaar kunnen vastpakken en in de Voorjaarsnota van het jaar daarop er direct sturing aan geven. Dat neemt niet weg en misschien dat een aantal collega's daarop straks nog zal reflecteren, dat daarop nu al wel in portefeuilles wordt gestuurd. Ik hoorde het interruptiedebatje dat u had met de SP-fractie over bijvoorbeeld de woningbouw, sociale huur, middenhuur. Beide kunnen waar zijn om de middenklasse op een goede manier te bedienen, zou ik haast willen zeggen, maar misschien dat mijn collega daarover straks nog wat meer gaat zeggen. Dan de CDA fractie. Een belangrijke vraag over Damen. Laat dat helder zijn en goed dat u daarvoor in dit debat aandacht vraagt. Ik begrijp uw verzoek heel goed om die second opinion te gaan uitvoeren. Dus ja, laten we dat doen. Ik wil wel aangeven dat er 10 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen meerdere facetten spelen om eventueel met zo'n partij tot overeenstemming te komen dan alleen maar die staatssteun. Maar ik begrijp uw verzoek dus dat gaan we doen. Het is belangrijk en het past ook in de lijn die u als de raad volgt om dat op een goede manier te begeleiden als daarvoor mogelijkheden zijn. (De heer BOOMSMA: Daar ben ik heel blij mee. Kan de wethouder ook al iets van een termijn schetsen?) Op dit moment nog niet. Het verzoek, dat vind ik positief. Maar laten we er even op terug komen als ik er meer duiding aan kan geven. Dan komen we vast ook te spreken in de commissie aan de hand van een onderwerp of anders. Dan de Partij van de Ouderen. Ik heb eigenlijk al gereflecteerd op wat ik verwacht van de inkomstenderving en de vergoeding vanuit het rijk. Na de pauze heb ik in ieder geval Forum voor Democratie gehoord. Dat sprak mij aan als historicus. Dank voor uw historisch exposé. We hebben een andere historicus in het college die daar straks op gaat reflecteren. Het zijn onderwerpen van mijn collega wethouder Groot Wassink. Ik zal met interesse ook vanuit mijn kennis die ik misschien op dit punt nog kan bijslijpen, volgen hoe u dat debat met elkaar aangaat. Dan uw laatste vraag over erfpacht. Ik vind dat u dat debat goed met elkaar moet voeren. Als daaruit volgt dat er toch echt een nadere analyse moet worden gemaakt, dan zullen we daarop als college reflecteren maar nog niet op dit moment. (De heer VAN SCHIJNDEL: Ik had ook gevraagd bij het punt van de slavernijgeschiedenis of over het excuses maken overleg is gevoerd met de regering.) Zoals ik heb aangegeven, zal mijn collega wethouder Groot Wassink u zo bedienen. Dan de moties die zijn ingediend en die nog geen preadvies hebben gekregen. Ik begin mijn motie nr. 2021.508, LHBTI+ en toerisme. Om het maar even heel kort aan te geven: het college heeft geen bezwaar. Motie nr. 2021.511’ van de fractie van GroenLinks. Een deel is gericht op het presidium; een deel is gericht op het college. Het college heeft geen bezwaar. Amendement nr. 2021.410'. De Algemene reserve is echt niet bedoeld om projecten uit te financieren en u weet dat de Algemene reserve echt onder druk staat dus daarom ontraden wij dit amendement. Dan motie nr. 2021.513. Ik begrijp de intentie van de indiener en ik vind de motie op van toegevoegde waarde maar als ik het zo mag interpreteren dat ik niet echt elke tabel ga reproduceren maar alleen die als ze relevant zijn, dan heb ik geen bezwaar tegen het aannemen hiervan. Amendement nr. 2021.525. Die ontraad ik. U dekt de motie vanuit eventuele rijkscompensatie 2021. Dat vind ik geen goede dekking. Daarnaast wil ik in ieder geval meegeven dat we nog wel steeds 6 miljoen euro in de boeken moeten hebben staan voor eventuele lastenverlichting in 2022 en we zullen inderdaad ook bij de programmabegroting in het najaar voorstellen doen hoe we daarmee kunnen omgaan. Dan gaan we vast het debat daarover verder voeren. (Mevrouw VAN SOEST: Ik heb voorgesteld om 130 procent- Ik heb het vanmiddag allemaal opgenoemd maar ik heb het nu niet bij de hand. Dus dat u de begroting laat oplopen. Bent u bereid het eventueel te gaan doen met huishoudelijke hulp en aanvullend openbaar vervoer of zegt u nee, daar begin ik niet aan?) Ik was nog niet bij uw motie aanbeland dus ik ga die straks duiden. 11 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Ik kom bij motie nr. 2021.584 door u ingediend. Laat ik er helder over zijn: u als raad heeft het besluit genomen om de precario in twee delen te verhogen. En om daar nog het gesprek over aan te gaan, dat geeft verkeerde verwachtingen dus de motie ontraad ik. Motie nr. 2021.586 en volgens mij is dat degene die u net ook bedoelde. Over de inhoud, wij zijn van mening dat die bezwaren tegen het PGB echt te verantwoorden zijn. Misschien dat mijn collega daar straks nog verder op in gaat. Maar u geeft ook nog een dekking aan van het even laten oplopen van de schulden. Dat is geen deugdelijke dekking. Het gaat hier over exploitatie dus dan moet je daarvoor een dekking zoeken. Schulden laten oplopen heeft niets met investeringen te maken. Dus dit is geen deugdelijke dekking en mijn collega zal hier straks ook op reflecteren. (Mevrouw VAN SOEST: In crisistijd zul je dus iets moeten gaan doen. Als je weet dat de begroting voor het rijk zelfs naar 98 procent overschrijdingsgeld gaat, dan zijn wij nog maar een hele kleine speler in dit geheel. Het is een aanbeveling van de rekenkamer dus daarom heb ik het op die manier gebruikt.) Ik begrijp uw redenering maar laat ik het zo zeggen, het is geen deugdelijke dekking van een exploitatietekort. Dat is waarom ik de motie als wethouder Financiën ontraad. Op de inhoud zal straks mijn collega vast nog verder ingaan. Straks bij de verordening, daar liggen ook moties voor, kom ik daar vast nog terug. Ik denk dat ik weet dat u daarvan vindt. U heeft het ook met zoveel woorden gezegd, dus we hoeven er verder niet zoveel woorden aan te besteden. Dan motie nr. 2021.443’, die gaat over de ROM. Daar is geen bezwaar als die wordt aangenomen. Dan motie nr. 2021.592. Dat ligt in de lijn van de eerdere motie vanuit de Partij van de Ouderen nr. 20021.584. U heeft een besluit genomen. Zo hebben we het ingevoerd en we willen niet vooruit lopen op de compensatie voor 2021 dus wij ontraden deze. Motie nr. 2021.588. Met klem ontraad ik deze. Met klem. Want het tussentijds afdekken van een lopend verkoopproces is echt zeer schadelijk voor de onderneming en de positie van de gemeente en alle partijen die meedoen aan het proces en die daarin nu hebben geïnvesteerd. Dat wil ik echt aangeven en daarom ontraad ik met klem deze motie. Dan motie nr. 2021.600. Ook die moet in ontraden vanwege de voorgestelde dekking. Wellicht dat mijn collega nog qua inhoud daarop zou willen ingaan maar die dekking die ontraden wij. Motie nr. 2021.602: idem. Daarmee wil ik mijn onderdeel van de Voorjaarsnota afronden en wil ik overstappen naar het gevoegde onderwerp van de verordening. Een belangrijk onderwerp. Terecht dat we dat vorige week in de raadscommissie goed hebben kunnen bespreken. Het eerste punt dat de VVD-fractie hier aangeeft, is een belangrijk besluit dat zeker moet worden geëvalueerd. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik vind wel dat we eerst ervaring moet opdoen. De motie is niet heel expliciet over aan welke termijn u denkt, maar ik denk als we daarmee twee jaar echt hebben gewerkt, dat we dan halverwege de volgende periode die evaluatie er echt in kunnen zetten. Nogmaals, we gaan dat echt invoeren; we gaan daarmee werken en dan kunt u ook zien wat daarin gebeurt. Maar het zou mijn voorstel zijn die brede evaluatie met u in 2024 delen. Dan hebben we twee jaar ervaring opgedaan. (De heer TORN: Allereerst fijn dat de wethouder de evaluatie ook belangrijk vindt. Ik zit alleen even te kijken, is nu de duur zo van belang voor een goede evaluatie? Het zou een jaar niet voldoende kunnen zijn? Waarom moet het per se twee jaar duren?) 12 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Wil je een goede evaluatie doen, dan moet je ook ervaring en ervaringsfeiten met elkaar opdoen. Om direct al een evaluatie in te zetten na een jaar, je moet ook eerder met zo'n evaluatie starten om in te regelen, lijkt me dat kort dag en dan ben ik bang dat we de goede informatie missen. Dus ik vind het echt belangrijk dat we ervaring opdoen en die delen we met elkaar want daarvoor gaan we een heel zorgvuldig proces doorlopen via de p&c-cyclus, maar het lijkt mij verstandig ook vanuit mijn ervaring met hoe je een goede evaluatie kunnen doen, om die mid-term review aan te houden. Niet dat ik hang aan die term, maar het is wel een geëigend moment om te kijken hoe staan we ervoor en hoe kunnen we bijsturen. Dus dat zou mijn voorstel zijn. Dit is een belangrijk element. U blijft gewoon in control. Dat heb ik ook in de raadscommissie aangegeven. U blijft uw zeggenschap houden. U heeft wel de mogelijkheid om beter te sturen ook voor uzelf op die driehoek betaalbaarheid, financierwaarheid en realiseerbaarheid. Dat is een vraagstuk dat we vaker met elkaar bij de kop hebben gepakt. Er zijn door de accountant, door de rekenkamer en door uw eigen rekeningcommissie vaak vragen gesteld over hoe gaan we nu om met die boeggolf. Hiermee gaan we met elkaar een instrument creëren om daarop op een goede manier te sturen. Daar ben ik echt van overtuigd en u blijft gewoon in control. In de raadscommissie hebben we daar uitgebreid bij stil gestaan, maar ik wil het hier in ieder geval herhalen. De PvdA-fractie stelde nog de vraag hoe we dat dan precies praktisch gaan in regelen. Nu, bij de programmabegroting komen wij met een voorstel naar u toe waarin de portefeuilles staan en waarbij u ook en dat zeg ik ook tegen de GroenLinks fractie - ik heb de vraag nu niet gehoord maar ik vind het wel goed om dit toch te vertellen - de keuzes maakt over de hoogtes, de plafonds die worden ingesteld. Dus dat is echt de weg die we voorwaarts gaan. Over de portefeuillesturing heb ik nog een brief naar u toegezonden. Een belangrijk punt. Daarmee als inleiding wil ik overstappen naar de amendementen. Er zijn twee amendementen ingediend en een ervan gaat over die grens. Dat is net nog even heel duidelijk naar voren gebracht. Waarop wij als college deze grens hebben gebaseerd, is dat we een goede portefeuillesturing willen inregelen. Dus dan moet je daarvoor ook de ruimte krijgen. Die geeft u en de motie is ook een mooi sluitstuk om u in control te houden. Daarover straks meer. De activeringsgrens voor maatschappelijke investeringen is vijf miljoen euro. Dus als u die grens naar vijf miljoen euro brengt, dan krijgt u eigenlijk weer alles te zien. Dat is niet een portefeuillesturing zoals wij die hebben voorgesteld. Waarom hebben wij dan 20 miljoen euro voorgesteld? Dat is op dit moment de werkwijze waarin u actief het besluit neemt bij activering van maatschappelijke investeringen. Dus daarbij hebben wij hebben wij aansluiting gezocht. Dat vind ik nog steeds een goede grens om te hanteren. In dat opzicht ontraad ik ook dit amendement. Amendement nr. 2021.534, de verbijzondering op kapitaalgoederen in de verordening- (De heer BOOMSMA: Ik snap niet waarom dit nu nodig is. Waarom kun je geen goede portefeuillesturing hebben maar wel gewoon nog steeds dingen voorleggen aan de raad als het gaat om zulke grote bedragen?) We maken de keuze om op een goede manier te kunnen sturen om het vraagstuk van de boeggolf te kunnen adresseren. Dat is de kern waarover we ook in de raadscommissie met elkaar hebben gesproken en dat is waarom we willen, nog een project op de een of andere manier worden vertraagd, dat we dan een ander project naar voren zouden kunnen halen. Dat is de sturing die we met elkaar willen aangaan. Dat is een oplossing voor het vraagstuk waarvoor wij staan en ik heb aansluiting gezocht bij de 13 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen werkwijze zoals die nu is en zoals die nu al wordt gehanteerd bij de activeringsgrens van maatschappelijke investeringen. (De heer BOOMSMA: De wethouder zegt dat we dan iets naar voren willen halen. Maar dan moet er toch altijd nog een collegebesluit komen, dan moet er een investeringsbesluit worden voorgelegd aan het college. Waarom zou dat dan niet ook gewoon naar de raad kunnen?) Je wil op een goede manier die sturing erin zetten. Dat is de reden waarom we dit doen. Laat dat even helder zijn. Wat we met elkaar hebben afgesproken, als dat gaat gebeuren, is dat we dat laagdrempelig kenbaar maken. Dat is ook precies de motie die is ingediend. Daar gaan we voor zorgen, dat gaan we doen. Als u dan vindt dat u daarover een besluit wilt nemen, dan kunt u dat - en volgens mij staat het in de motie verwoord als piepen - inderdaad naar voren halen en dan kunt u daarover een besluit nemen. Maar het zorgt ervoor dat wij wel wendbaar zijn en inderdaad dit probleem echt kunnen oppakken. (De heer BOOMSMA: De wethouder zegt, dan kunnen wij wendbaar zijn. Maar is dat het enige voordeel dat hij hierbij kan noemen, die zogenaamde wendbaarheid van het feit dat de raad niet een besluit hoeft te nemen maar alleen geïnformeerd hoeft te worden? Het lijkt mij dat dat volstrekt niet opweegt tegen de nadelen.) Het gaat erom dat wij hier met elkaar dat vraagstuk van die boeggolf oppakken om beter te realiseren wat u zelf aangeeft. Dat moet worden gerealiseerd om daar beter op te kunnen sturen. Dat is het voorstel dat hier ligt. Dat is hetgeen wij u hier voorstellen en daarmee krijgt de ruimte om daarin uw besluit te nemen. (Mevrouw KUIPER: Even voor mijn begrip. Bedoelt de wethouder hier de termijn van een voorstel voor de raad ontwikkelen, via de raadscommissie, en dan een raadsbesluit, is dat het aantal weken waarover het gaat? Is dat het verschil?) Het is in de praktijk belangrijk dat je inderdaad kunt schuiven mocht er een project vertragen, want dat is wat we zien met die boeggolf die steeds ontstaat doordat projecten niet kunnen doorgaan. Op dat moment wil je inderdaad een andere keuze kunnen maken en dat is waarom we dan een lijst hebben klaarstaan waar we gelijk op kunnen schakelen. Dat is de kern en daarin geeft u de ruimte om dat te doen. U kunt dat volgen. Zo hebben we dat ook in de raadscommissie met elkaar besproken. U kunt dat volgen; geeft daar volgens de p&c-cyclus het mandaat voor en wij zullen rekenschap geven na afloop. Zodra we zo'n exercitie doen, maken we dat op een laagdrempelige manier kenbaar. (Mevrouw KUIPER: Ik blijf er toch even op doorgaan. Kunt u aangeven hoeveel weken snelheid dit dan oplevert? U herhaalt een aantal zaken die u net ook al zei en die begrijp ik, dat van die boeggolf en die snelheid. Maar hoeveel weken verschilt dat dan?) Dat is de cyclus die we hier doorlopen. Dat is twee maanden-plus zou ik haast willen zeggen, dat is de winst die we met elkaar weten te bereiken zonder dat u zicht verliest - want dat begrijp ik heel goed en dat is waarom wij ook echt als college dat inzicht willen geven en u daarvan op de hoogte willen stellen en u ook de mogelijkheid willen bieden om daarin een keuze te maken als u dat op dat moment wenst. (Mevrouw KUIPER: Dus we hebben het over twee maanden als wij het over die boeggolf hebben. Dat schip met die boeggolf komt twee maanden later aan. En dat is de snelheid van handelen die we hiermee winnen. Klopt dat?) Het gaat om de programmatische sturing waarvoor we gaan. Dus dat we er van tevoren een betere sturing aan kunnen geven en dat we het beter weten te realiseren. Dat is het vraagstuk waarvoor we een oplossing zoeken. Daarmee hebben wij een instrument 14 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen in handen door er portefeuillesturing aan te geven zodat we dat resultaten kunnen gaan behalen. Dan het amendement nr. 2021.534, verbijzondering van de kapitaalgoederen in de verordening. (Mevrouw ROOSMA: Ja, ik heb al eerder gekeken of ik misschien iets van een bemiddelende poging kon ondernemen tussen de heren op rechts en de wethouder, zou ik willen zeggen, om te kijken of u heel erg hecht aan dat bedrag van 20 miljoen euro of dat 5 miljoen ook een optie is en of dat voor de heren meer geruststelling zou geven. Ik kijk even of u misschien iets nader tot elkaar kunt komen.) Wat ik u aangeef, is waarom wij deze keuze hebben gemaakt. Het sluit aan bij uw eigen werkwijze. Dat is één. Het tweede is, als je daar 5 miljoen euro terug gaat, dan ga je er geen programmasturing in zetten. Dan moeten we dit niet willen. Laat dat ook helder zijn. Natuurlijk, als die op 15 miljoen euro landt, dan hou je wel ruimte over om die programmatische sturing goed in te richten en dan komt alles boven de 15 miljoen automatisch naar u toe. We gaan het ook evalueren, zeg ik tegen de VVD-fractie, dus dat zal echt wel kunnen. Maar daarmee hou je nog wel een programmatische sturing. Dus als u daarin een compromis ziet, dan wil ik daarin misschien meegaan. Dan ga ik nu toch naar het amendementnummer 2021.534, de verbijzondering op de kapitaalgoederen. Wat u hier aangeeft, is eigenlijk wat wij in de praktijk doen. Ik vind het echt een toegevoegde waarde hebben dus ik heb zeker geen bezwaar tegen het aannemen van dit amendement. Motie nummer 2021.581 over de schuldquote. Ik heb natuurlijk gezien wat de rekenkamer daarover heeft geschreven. Wij als college sturen en dat heb ik ook in mijn inleiding duidelijk gemaakt, op betaalbaarheid, realiseerbaarheid en financierbaarheid. U krijgt daarop echt een voorstel naar u toe in de programmabegroting. Als u op een van die drie ankers zegt met de motie waarin u aangeeft dat je kijkt naar een grens die u te strak vindt, dat is zo, daar zijn we ons als college van bewust. Dus in dat voorstel zal dat naar u komen. Maar als ik deze motie op dit moment aangenomen wil hebben zodat u daar als raad een uitspraak over kunt doen, dan heb ik daar geen bezwaar tegen. Dus dat is mijn duiding van deze motie. Geen bezwaar. Ik dacht dat er nog twee moties waren ingediend een van de GroenLinks-fractie en een van de D66-fractie maar die zie ik hier niet op de lijst staan. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een opmerking van de orde. Mevrouw ROOSMA: Ik zie dat die motie niet online staat maar dat kan zijn omdat er een Klein foutje was en dat de nieuwe versie niet online is gekomen maar die heb ik volgens mij wel naar de griffie gestuurd. Ik zal een anders nog een keer sturen. De VOORZITTER: We gaan het even nakijken. Dank u wel. Weet u misschien wel het onderwerp? Mevrouw ROOSMA: De motie heet financiële verordening autorisatie investeringsbesluiten. De VOORZITTER: Goed, dan gaan we even kijken en dan gaat wethouder Everhardt verder. 15 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen De heer VAN DANTZIG: Ik snap de verwarring want die van de D66-fractie ontbreekt nog. We hebben de griffie erover gemaild en we kregen terug dat het zou worden geregeld. De griffie is top. De VOORZITTER: Zeker. Motie nr. 2021.615 wordt hier gefluisterd. Wethouder EVERHARDT: Goed, dan eerste motie van de GroenLinks fractie, nr. 2021.615. Ik denk dat dit een toegevoegde waarde heeft. Volgens mij was het de PvdA- fractie die dat nog een keer aangaf. Nog een keer een slot op de deur, zou ik haast willen zeggen, zoals u het daar heeft verwoord. Geen enkel bezwaar tegen aanneming van deze motie. Tot slot de motie van de D66-fractie. Ik lees daar het woord prioriteiten, een lijstje met prioriteiten. Wat ik u aangeef, is dat wij daarvoor natuurlijk kunnen zorgen maar gedurende een jaar waarin wij kijken naar realiseerbaarheid en eerst via de sturing willen zien dat andere projecten naar voren kunnen worden gehaald, dan maken we daarin misschien een andere keus dan precies de eerste prioriteit die op het lijstje staat. Dus ik begrijp uw verzoek. We werken er ook mee, wat we zien in die portefeuille en wat we denken dat als eerste gerealiseerd wordt. Dan ziet u een prioriteitenlijstje ontstaan maar daarin kan wel worden geschoven. Dus als ik de motie zo kan interpreteren, dan kan ik u in ieder geval bedienen. (De heer VAN DANTZIG: Dat is eigenlijk precies de interpretatie die ik er ook aan zou willen geven waarbij ik het college zou willen oproepen dit zo werkbaar mogelijk in te regelen. Wat je als raad wil, is een kijkje achter de voordeur krijgen van het college. Dus als dit nu niet doorgaat, wat kan er dan wel zodat je ook een keuzemoment organiseert?) Nou, dan zitten we op dezelfde lijn qua interpretatie van deze motie, dus dan is er geen bezwaar. Daarmee rond ik mijn bijdrage af. De VOORZITTER: Ik krijg net van de griffie te horen dat de motie-Roosma nr. 2021.580 is. Goed. Dan stel ik voor door te gaan naar wethouder Kukenheim die ook de moties van de burgemeester zal preadviseren. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Kukenheim. Wethouder KUKENHEIM: Ik begin met de moties op de portefeuille van de burgemeester. Ik wil uiteraard alle leden bedanken voor de bijdragen. Ik heb voor beide portefeuilles natuurlijk alles goed gehoord. Veel opmerkingen, niet zo zeer vragen. Vandaar dat ik meteen met de moties begin. Motie nr. 2021.410’ over de financiering van het masterplan Nieuwwest gelijk aan Zuidoost uit de Algemene middelen. Dat ontraadt het college vanwege deze dekking. Ik wil daaraan toevoegen dat dit ook nog wel tijd heeft om daar goede financiën onder te zoeken en dat ook in de huidige programma's veel financiën natuurlijk bestemd zijn voor dit masterplan. Dan motie 2021.443’ van de heer Yilmaz over moslimdiscriminatie weer kwantitatief registreren door de politie. Zoals u weet, is de keuze in registratie van kwantitatieve cijfers door de politie zelfstandig gemaakt. Dat gebeurt bij de landelijke korpsleiding die over de bedrijfsvoering van de politie gaat. Maar voor het college is het zeker belangrijk om te 16 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen benadrukken dat de kwantitatieve wijze van registratie ondersteunend kan zijn bij de aanpak van moslimdiscriminatie en daarom zal de burgemeester deze urgentie voor kwalitatieve registratie van moslimdiscriminatie in de driehoek inbrengen. Tegen deze motie heeft het college geen bezwaar. Dan motie nr. 2021.500 over een blowverbod in de openbare ruimte in in ieder geval de binnenstad. Daarover het volgende. In Amsterdam gelden natuurlijk al blowverboden op speelplaatsen en veel scholen van het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Uitbreiding van het blowverbod naar de openbare ruimte in de gehele binnenstad acht het college op dit moment niet opportuun gelet de handhavingscapaciteit die daarvoor zou moeten worden vrijgemaakt. Maar u krijgt en u bespreekt ook nog een plan van aanpak over de beheersbare cannabismarkt in het najaar met de burgemeester. Dat is misschien ook weer een mooi moment om dit onderwerp op de agenda te zetten. Voor nu willen we deze motie dus ook ontraden. Motie nr. 2021.575 over een verbod op Zwarte Piet via de Algemene Plaatselijke Verordening. Zoals u weet en volgens mij is daarover eerder een gesprek geweest, heeft het college eigenlijk maar beperkte juridische mogelijkheden om die figuur van Zwarte Piet te verbieden in de openbare ruimte. De Raad van State heeft hierover ook een uitspraak gedaan in 2014 en die bepaalt dat de burgemeester de bevoegdheid niet heeft om dat in een evenementenvergunning te bepalen. Daarnaast is het lastige in een APV als je dat in z'n geheel uit de openbare ruimte wil verbannen — hoewel ik het sentiment dat erachter zit echt goed begrijp en u weet ook hoe het college daarnaar kijkt — zou dat betekenen dat je bij privémomenten van burgers geen Zwarte Piet meer zou mogen zijn. De vraag is of dat een evenredige inbreuk zou zijn op het privéleven, de vrijheid van meningsuiting en of je dat op die manier zou willen. Maar wel zal het college een instructie geven aan de stadsdeelbestuurders om bijvoorbeeld geen subsidie meer te verlenen voor evenementen waarin de figuur van Zwarte Piet een rol speelt. Daarover is de burgemeester met de stadsdeelbestuurders in gesprek. Dat wil ik u toezeggen. De motie wordt ontraden. Motie nr. 2021.576 over zeggenschap van bewoners over camera’s. Daarvan vind ik het belangrijk op te merken dat er naast de processen en ik zal niet helemaal ingaan op het verschil tussen publieke en particuliere camera’s maar voor de camera’s ten behoeve van de openbare orde, geldt natuurlijk dat de proportionaliteit hiervan onder andere wordt gekeken naar de meldingen van burgers met betrekking tot overlast. Daar hebben zij een positie. Daarnaast vindt tweejaarlijks een evaluatie van dit cameratoezicht plaats waarbij bewoners en bezoekers van buurten middels een enquête worden bevraagd over de camera’s. Dit wordt dan ook meegenomen in de beslissing om dat cameratoezicht al dan niet te verlengen. De gemeente werkt aan een cameraplan waarbij wordt voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming die het mogelijk maakt om dat plan bijvoorbeeld ook voor te leggen aan betrokkenen of vertegenwoordiging van betrokkenen. Dus eigenlijk zien we met deze redenen geen reden om hier aanvullend verder onderzoek op te doen en daarom ontraad ik het aannemen van deze motie. Dan de motie nr. 2021.593 over het samenwerkingsverband met Tel Aviv. Het college onderschrijft de overwegingen van de indieners en in de samenwerking van Tel Aviv nemen juist mensenrechtenorganisaties een belangrijke rol. Maar dat is niet het enige. Je ziet ook dat in overleg en met goedkeuring van de raad ook andere onderwerpen als waardevol werden gezien. Ik heb hier genoteerd diversiteit en talentontwikkeling. Dus ik wil op basis daarvan de smalheid van dit ontraden en ik wil u verwijzen naar het feit dat er een algemene discussie over het internationale beleid later dit jaar kan plaatsvinden ook omdat het college dan de visie internationaal 2021-2025 zal presenteren. 17 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Tot slot nog motie nr. 2021.614 over de openbaarmaking van een integriteitsrapport. Die wil het college sterk ontraden. Integriteitsrapporten worden nooit openbaar gemaakt. Er wordt nog iets gezegd over het weglakken van namen maar in dit soort type rapporten blijft het eigenlijk heel erg herleidbaar waar het over gaat. Niet alleen voor de voormalig wethouder maar ook voor alle betrokkenen. En juist in de geest dat we natuurlijk weten dat de uiterste politieke consequentie al is genomen, is het de vraag of het openbaar maken van ook de persoonlijke levenssfeer van die betrokkenen dan nog proportioneel is en een bijdrage levert. Daarmee ontraad ik de motie. (De heer TORN: Ik stel de vraag even dat ik me best wel kan voorstellen dat u op dit moment de motie ontraadt. We hebben hier natuurlijk te maken met de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en dan moet er op grond van de Wob ook een belangenafweging plaatsvinden. Nu is het wel zo dat het uitgangspunt natuurlijk wel is dat overheidsdocumentatie in principe openbaar is en dat je niet snel een heel document integraal niet openbaar zou kunnen en mogen maken. Mijn vraag is dan ook, stel er wordt een Wobverzoek ingediend. Kan het college dit dan stand houden en is het niet veel verstandiger om daar nu al heel zorgvuldig juridisch naar te laten kijken en ook daar extern advies in te winnen en dan misschien aan mevrouw Van Soest te vragen, trek die motie nu even terug om te kijken wat dat betekent. Om nu te zeggen, we ontraden de motie met kracht, ik weet niet of we dan alsnog over een halfjaar met een Wobverzoek en dergelijke zitten en een beetje terug bij af zijn en of dat dan verstandig is. Dat is mijn vraag daarover.) Ik snap die vraag wel, maar er zijn twee dingen. In Z'n algemeenheid is er denk ik veel voor te zeggen dat je een integriteitsonderzoek niet openbaar maakt. Zeker van deze aard zijn ze gewoon snel herleidbaar. Dat red je niet met het weglakken van een paar namen en dat is ook niet dienstbaar aan de betrokkenen en aan de moed die alle betrokkenen hebben getoond door naar voren te komen. Ik denk dus dat je daarmee echt heel voorzichtig moet zijn. Ik vind het ook ongebruikelijk om die hele discussie nu aan de hand van de motie bij de Voorjaarsnota met elkaar uit te discussiëren dus ik zou eerder willen voorstellen, als u hier nog eens even met elkaar over wilt doorpraten en ook de juridische afweging wilt maken, neem het dan mee naar de commissie AZ. Dan kun je dat zorgvuldiger doen. (De heer TORN: Er ligt natuurlijk een motie van mevrouw Van Soest en daar moeten we over stemmen. Waarmee ik moeite zou hebben is, weet je, we stemmen het allemaal weg, we stemmen tegen die motie van mevrouw Van Soest en dat er vervolgens een Wobverzoek komt en dat het college een tik op de vingers krijgt van de rechter die zegt, hoor eens eventjes, het gaat hier wel om een wethouder. U heeft wel heel snel gezegd dat dat niet openbaar wordt gemaakt. Ik vind dat nogal snel gaan. Het enige wat ik zou willen vragen is om even een pas terug te doen en laten we het college vragen dit juridisch tot in detail te laten uitzoeken en dan kunnen we er wat mij betreft na de zomer op terugkomen. En dan zou ik mevrouw Van Soest willen vragen die motie in te trekken. Ik denk dat dat dan wel goed zou zijn zodat we er nu niet als raad over hoeven stemmen. Ik denk dat dat niet zorgvuldig zou zijn. We hebben dat hele rapport nog niet dus dat zou niet goed zijn. Maar dat we dus wel iets meer een document hebben liggen, misschien een juridisch advies van bijvoorbeeld Pels Rijcken, ik noem maar even iets, of van een ander extern juridisch bureau omdat je 18 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen beter als gemeente over een halfjaar als dit wordt geWobt — en ik denk dat dit gaat worden geWobt — beter nu heel goed kunt kijken hoe het nu precies zit.) Nou, volgens mij zoek je naar wat zorgvuldig is. Wij hebben in de eerste plaats intern gekeken naar onze juridisch adviezen en dan is het denk ik ook in een Wobverzoek openbaar maken op grond van de Wob niet bij voorbaat kansrijk omdat het zo gaat over de persoonlijke levenssfeer. Ik denk dat we dat wel met elkaar eens zijn dat een integriteitsrapport zoals dit echt gaat over de persoonlijke levenssfeer van mensen. Dat is wat hier voorligt en dat is de reden waarom wij de openbaarmaking aan de hand van deze motie ontraden. Als u zegt, daar zou ik op een later moment nog een keer op willen terugkomen, dan kan dat natuurlijk altijd. Maar u vraagt mij nu om de motie van mevrouw Van Soest te preadviseren en ik blijf toch op deze grond bij dit negatieve preadvies. (Mevrouw VAN SOEST: Ik ga een heel eind mee met de heer Torn maar zou ik het misschien kunnen amenderen dat wij het als geheim document een keer zouden kunnen bespreken? U wilt het in de openbaarheid? Oké. Dan ga ik straks eerst even met de heer Torn in overleg hoe we hier verder mee omgaan.) Ik heb volgens mij gezegd dat we hier prima met elkaar kunnen bespreken in de raadscommissie AZ hoe we met deze dingen omgaan. Voor nu heb ik u aangegeven dat ik het zo zie dat we de persoonlijke levenssfeer moeten eerbiedigen en daarom ontraad ik de motie van mevrouw Van Soest. Daarmee heb ik de moties op de portefeuille van de burgemeester gepreadviseerd en ga ik over op de preadviezen op mijn eigen portefeuille. Te beginnen met de motie nr. 2021.429’ over voldoende ruimte voor SDZ. Dat accent is eigenlijk vooral omdat de heer Kreuger nu ook heeft meegetekend maar het preadvies blijft ongewijzigd. Motie nr. 2021.432' over een campagne Onder de pannen. Dit past eigenlijk heel erg bij de wijze waarop we natuurlijk ons masterplan over dakloosheid hebben gepresenteerd. Ik kan hier een positief preadvies op geven. Motie nr. 2021.442’ over | have a choice PREP en HIV, we kennen deze organisatie. We hebben daarmee ook contact. Ik ga graag met ze in gesprek maar ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op potentiële besluitvorming over financiën maar ik wil de motie een positief preadvies geven. Motie nr. 2021.499 over de windturbines. Pardon, die wordt door collega Van Doorninck gepreadviseerd. De windturbines verdelen we altijd op deze manier. Motie nr. 2021.512 over Schrap subsidie Jumping Amsterdam om geen subsidie meer te verlenen aan dat evenement. Zoals u weet, hebben we voor een periode een soort officiële toezegging gedaan voor een periode van drie jaar en het laatste jaar is echter verplaatst vanwege Covid. Dus aankomende keer is eigenlijk nog vanwege die toezegging in het verleden. Daarom wil ik deze motie ontraden. Daarna moet er gewoon weer een nieuwe afweging worden gemaakt. Motie nr. 2021.520 over boekenfondsen. Het college is het natuurlijk eens met de strekking dat iedere jongere ongeacht de financiële situatie op een goede manier zijn Mbo- opleiding moet kunnen volgen, maar op dit moment zijn er structurele voorzieningen om jongeren te helpen met bijvoorbeeld boeken of laptops juist als ze dat niet kunnen betalen. Elke Mbo-instelling krijgt van de rijksoverheid subsidie om deze leermiddelen te vergoeden en per komend schooljaar worden Mbo-instellingen zelfs wettelijk verplicht om dit voor studenten te organiseren. Daarnaast kunnen we jongeren met financiële hulpvragen ondersteunen bijvoorbeeld door budgetcoaches op de verschillende plekken in Amsterdam. Dat is waarom we deze motie ontraden. 19 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Motie 2021.521 over de evaluatie pilot sportpark Eendracht. De pilot voor het verzelfstandigen van het sportpark is eigenlijk geëindigd op 31 oktober 2013 alweer na een positieve evaluatie. Vervolgens is er een exploitatieovereenkomst afgesloten in de eerste plaats tot 2018 en die is vervolgens met vijf jaar verlengd en na die periode laat het college onderzoeken hoe verder. Hierdoor ontraden we deze motie. Motie 2021.522 over de kwijtschelding van huur van sportvelden. De vraag of sportverenigingen in aanmerking komen voor kwijtschelding. Zoals u weet, heeft het college daar eigenlijk al naar gehandeld. De huur van sportaccommodaties die door corona niet konden worden gebruikt is kwijtgescholden voor huurders en voor de velden die gedeeltelijk niet konden worden gebruikt, is de huur gedeeltelijk ook niet in rekening gebracht. Daarnaast konden de huurders via de rijksregeling en onze eigen regeling ondersteuning krijgen. Het college ontraadt daarom aanname van dit voorstel. Mijn collega wethouder Everhardt heeft al iets gezegd over motie nr. 2021.586 over de PGB's namelijk dat het ontbreekt aan een deugdzame dekking. Ikzelf kreeg de vraag om daar nog wat inhoudelijks aan toe te voegen. Maar u moet zich voorstellen, die 2,8 miljoen euro is niet een soort bezuiniging op de PGB's. Wat wij voorspellen, is dat we een overschrijding van de budgetten van de PGB's zien waarvoor we geen geld hebben opgenomen in onze begroting en daarom hebben we maatregelen genomen om te voorkomen dat we gaan overschrijden. Dat is iets anders dan het terugbrengen van het budget als u begrijpt wat ik bedoel. Voor wat betreft de hulpmiddelen daar voegen we juist extra toe aan de begroting en dat is toevallig hetzelfde bedrag omdat we daarvan wel de groei willen accommoderen omdat je juist niet mensen die een rolstoel nodig hebben, op een wachtlijst wil zetten. Daarmee blijven we wel bij het preadvies en dat is natuurlijk wel ontraden. Amendement nr. 2021.600 over de subsidieregeling van wijkcentra. Ik kijk even of die al is gepreadviseerd maar volgens mij heeft wethouder Everhardt die meegenomen. (De heer BIEMOND: Daarop hebben wij al een preadvies ontvangen.) Ja, negatief kijkende naar de dekking. Dan motie nr. 2021.601 over de toezichthoudende functie op jeugdzorg. Zoals u weet, hebben we daarover vrij recent met u afspraken gemaakt ook in de raadscommissie met de nieuwe contractering van die hoogspecialistische jeugdhulp. Daarover hebben we het gesprek in de raad gehad over de toezichthoudende rol op het beleid van het college over die inzet jeugdhulp en zijn we het gesprek gestart onder de noemer prestatiedialoog. Dat houdt eigenlijk in dat de in de motie genoemde periodieke rapportages en het periodiek overleg zijn ingepland met kernpartners en andere partners en ook worden gedeeld met de raad. Daarover zijn we met u in gesprek. Er zijn ook technische sessies over ingericht. Dus ik denk dat er op die manier eigenlijk al een formele structuur is gekomen. Overigens, voor wat betreft de Wmo is er een toezichthouder en dat is in dit geval de GGD maar gezien bovenstaande wil ik deze motie ontraden. Daarmee ben ik door de moties op mijn portefeuille heen. (De heer BOOMSMA: Het verbaast me een beetje want we hebben hier toch te maken met een ongelooflijk groot probleem, een van de grootste problemen voor gemeenten en de wethouder heeft hier zelf bij de mondelingevragen een gloedvol betoog gehouden. De wethouder zal het toch met ons eens zijn dat op dit moment het toezicht en die toezichthoudende rol nog niet goed is geborgd. De motie roept op daar gezamenlijk naar te kijken hoe we dat beter kunnen organiseren.) Ik vind het heel belangrijk dat het goed is geborgd en ik heb u daarvoor een voorstel gedaan waarover in de raadscommissie is gesproken en waarop in de technische sessie 20 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen een toelichting is gegeven. Ik heb u ook een aparte brief daarover gestuurd waarin bijvoorbeeld ook naar voren komt hoe we de moties en ook de aanbevelingen van de rekenkamer hebben verwerkt. Die motie staat in augustus op de agenda van de raadscommissievergadering. Ik deel de analyse dus niet dat we nog niets hebben georganiseerd op die toezichthoudende rol. Daarover heb ik nu juist een vrij uitgebreid voorstel gedaan. U bent daar ook voor uitgenodigd bij een technische sessie om dat nog eens helemaal met u door te nemen. Overigens kwamen daar geen mensen dus die technische sessie moeten we daarmee nog een keer organiseren. Maar lang verhaal kort, ik denk dat ik daar helemaal aan tegemoet kom wat heel belangrijk is omdat ik het namelijk eens ben met u dat we hier iets goeds op moeten inrichten. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert voor de beantwoording namens het presidium. Mevrouw DE FOCKERT: Er is een motie deels aan het presidium en deels aan het college gericht en dat was motie 2021.511’ met de vraag of wij rondetafelgesprekken voor marktpartijen willen organiseren. Dat deel van de motie moet ik negatief preadviseren. Het staat u volkomen vrij om dat met de commissie te doen, maar daarin is het presidium geen partij. De VOORZITTER: Dan schorsen we een minuut voor de wisseling van de wethouders. We hebben drie nieuwe wethouders die hun moties gaan preadviseren. De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Ik zal in sneltreinvaart de moties preadviseren, dan nog wat algemene opmerkingen maken en dan het woord aan mijn collega’s overdragen. Allereerst motie nr. 2021.444 van de heer Yilmaz. Daarover is het college positief. Dan motie nr. 2021.498 inzake terugvordering Tozo. Het eerste punt dat van het college wordt gevraagd, heb ik reeds aangegeven dat we dat ook doen en het tweede punt heb ik al mondeling toegezegd. Deze motie ontraad ik dan ook. Motie nr. 2021.505 inzake arbeidsparticipatie statushouders. Hierover zijn wij positief. Motie nr. 2021.507 inzake participatieprotocol. Wij zijn al in overleg met de mensen van het participatieprotocol in Noord. Het lijkt me uitstekend om dat samen te voegen met het participatiebeleid zoals we dat hebben opgesteld. Dus daarover kan ik positief zijn. Motie nr. 2021.571 inzake maatwerk in plaats van een maximale verblijfsduur LVV. Zoals u weet, houd ik mij graag aan de afspraken die ik met uw raad heb gemaakt. Daarom wijk ik niet af van de thans geldende duur van anderhalf jaar. Deze motie ontraad ik. Motie nr. 2021.572 inzake mondzorg voor alle Amsterdammers. De motie is sympathiek en daar zijn wij ook al mee bezig. Het ligt wel wat problematisch maar ik zou de motie toch positief willen preadviseren. Dan maakte de heer Van Schijndel wat opmerkingen over excuses slavernij. Hij vond het boek, de publieksversie een gemiste kans. In z'n algemeenheid zou ik willen 21 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen zeggen, dat je als politicus buitengewoon voorzichtig moet zijn je te mengen met historisch onderzoek. Dat loopt over het algemeen slecht af. Inderdaad zijn er dan wel in dit college meerdere historici, niet alleen de heer Everhardt en ik, maar je moet daarin echt heel terughoudend zijn. Dat blijkt ook maar weer omdat de heer Van Schijndel ook gewoon pertinente onwaarheden verkondigt. Als hij het heeft over de mannen die niet terugkeerden naar hun gezinnen in Holland en Zeeland dan is dat volstrekte flauwekul als je kijkt wie nu de bemanning was van de VOC-schepen. Dat waren over het algemeen mannen uit Duitsland, Zweden, de Baltische gebieden en dergelijke; er zaten niet zo gek veel Hollandse jongens bij. Ik vind het volstrekt problematisch dat de heer Van Schijndel stelt dat slavernij geen onderdeel is van de Amsterdamse identiteit. Ik zou zeggen, alleen al door de aanwezigheid van vele nazaten van de tot slaaf gemaakten, is het verhaal onderdeel van de Amsterdamse identiteit. Of je het nu leuk vind of niet, zowel in de historie — ik geloof dat de heer Veldhuyzen er ook al iets over zei — als in de aanwezigheid van mensen en dus de aanwezigheid van het verhaal in ons verhaal, is het onderdeel van de Amsterdamse identiteit — of je dan nu leuk vindt of niet en in welke mate, daarover kunnen we verschillen. Ik geloof echt dat het belangrijk is als je de stad ziet als een pertinente plek waar migratiestromen naartoe komen, dat al die migratieverhalen onderdeel zijn van de Amsterdamse identiteit. Hoe wij bekend staan als een tolerante, internationale stad, dat heeft alles te maken met een migratiegeschiedenis. Deze stad is gebouwd op migratie. (De heer VAN SCHIJNDEL: Deze stad is gebouwd ook op de migratie van de joden uit Spanje en Portugal. Ik ken al die verhalen natuurlijk. Het punt is, identiteit is een zeer problematisch begrip. De identiteit van de stad. Dat heeft te maken met al die verhalen van al die mensen die van heinde en verre naar ons toe zijn gekomen. Mijn familie komt trouwens ook uit het zuiden. Doet er allemaal niet zo veel toe. Is de wethouder het met mij eens dat er een ander identiteitsbegrip heel wel mogelijk is, wat traditioneler: vrijheid en handelsgeest. En dat leidt tot internationalisering enz. en tot een ontspannen, leuke samenleving. Dat vind ik veel meer een juist begrip.) Ik stel vast dat u door uw vragen uw eerdere stelling dat identiteit een problematisch woord is, dat direct ondergraaft. Daarnaast vind ik identiteit helemaal niet problematisch, alleen, identiteit is een bewegend iets. Identiteit is geen stilstaand ding net zoals de Nederlandse identiteit in een heleboel opzichten problematisch is omdat we relatief laat aan natievorming hebben gedaan en het Nederlanderschap nog wel kan worden betwist, is het niet iets wat je vast moet zetten. Het is niet iets wat stolt; het is niet iets wat stilstaat. Het is iets wat permanent in beweging is. Nogmaals, of je het nu leuk vindt of niet, de bevolking van ons land, de bevolking van onze stad verandert. Die meerstemmigheid heeft wat mij betreft een toegevoegde waarde. Het gaat erom dat we met elkaar steeds die nieuwe identiteiten weten te formuleren en te vinden. In dat verband wil ik u erop wijzen dat ook de verbondenheid met de stad door Amsterdammers hoger is dan die met de natiestaat. Dat lijkt me een heel interessant gegeven. Amsterdammers voelen zich meer verbonden met Amsterdam dan met Nederland en dat geeft aan dat er zoiets is als een identiteit. Ik ben er bang voor als je die identiteit terugbrengt tot de begrippen zoals u die noemt, dat je daarmee een te beperkt perspectief niet alleen op de geschiedenis hebt maar ook op onze gezamenlijke toekomst. (De heer VAN SCHIJNDEL: Kan de wethouder zich voorstellen, als je lang in andere landen hebt gewoond, jaren lang, en dat heb ik gedaan, dat je dan toch gevoel krijgt voor wat dan dat Nederlandse gevoel, die Nederlandse mentaliteit is. Al die onderscheiden die ook mogelijk zijn, dus de mensen uit de provincie en de mensen die hier zijn geboren en getogen, 22 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen dat is toch maar relatief en de verschillen met bijvoorbeeld de Fransen, de Duitsers, de Engelsen en de Brazilianen die zijn pas groot.) De heer Van Schijndel vroeg mij of ik me kan voorstellen als je lang weg bent geweest dat je dat weet wat de Nederlandse identiteit is. Ik zou de stelling wel aan durven dat dat mogelijkerwijs een fictie is uit een geromantiseerd beeld van een thuisland. Dus in die zin vind ik hoe de heer Van Schijndel redeneert, conceptueel heel ingewikkeld. Ik beschouw mijzelf niet als een Hollander. Ik kom uit het oosten. Maar mijn zoon is hier geboren. Mijn zoon heeft een heel andere identiteit. Nederlands was voor mijn vader een tweede taal. Het is vrij problematisch om te doen wat de Nederlandse identiteit was. Ik heb ook nooit begrepen waarom koningin Maxima zo ontzettend op haar kop kreeg toen ze naar mijn stellige overtuiging terecht zei dat de Nederlandse identiteit helemaal niet bestaat. Ik twijfel sowieso aan nationale identiteiten omdat ik de natiestaat in die zin als een soort verbindend verhaal in hoge mate een product vind van 194° eeuw nationalisme. (De heer VAN SCHIJNDEL: Is het dan niet waar dat je de geschiedenis niet ongedaan kunt maken? Er is 194d° eeuw nationalisme geweest, een beschavingsoffensief en dat heeft hiertoe geleid zoals wij nu leven in deze stad. Dat moet worden verdedigd en als je dat identiteit wil noemen, dan ben ik het zeker oneens met koningin Maxima die daar veel te boude uitspraken over deed. Dat wil ik even hebben gezegd.) Persoonlijk voel ik geen enkele aandrang om welk nationalisme en zeker niet het beschavingsnationalisme te verdedigen maar daarover kunnen we van mening verschillen. U vroeg mij of er overleg is geweest met het rijk. Wij hebben zeker contact gehad met het rijk maar we hebben geen toestemming of iets dergelijks gevraagd, nee. Ik vond uw stelling dat racisme en discriminatie niet in relatie staat tot het slavernijverleden of tot een breder koloniaal verleden, problematisch. Ik zou hier willen verwijzen naar de onderzoekers, naar wetenschappers niet zijnde politici als ik. Ik denk dat die relatie evident is aangetoond bijvoorbeeld in het verzet tegen de afschaffing van de slavernij. Er is natuurlijk een reden dat er stereotyperingen en miskende superioriteitsgevoelens zijn die wel degelijk een relatie hebben met deze duistere periode in onze geschiedenis. (De heer BOOMSMA: Ik ben toch wel erg verbaasd dat de wethouder eigenlijk stelt dat de Nederlandse identiteit volgens hem dan een fictie is maar een op slavernij gebaseerde Amsterdamse identiteit dat is dan iets wat hij bepleit, verdedigt en verwelkomt als concretie. Dat kan ik niet volgen.) Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik de Nederlandse identiteit in hoge mate problematisch vind en een romantische uitvinding waar sommige mensen misschien vanuit een gevoel van belang hechten aan tradities waarde aan ontlenen en ik heb zeker niet willen zeggen dat de Amsterdamse identiteit is gebaseerd op een slavernijverleden. Mijn stelling is dat de Amsterdamse identiteit gebaseerd is op alle verhalen van de stad en op alle migratiegeschiedenissen, op alle bladzijden uit het geschiedenisboek. Dus dat is zeker niet enkelvoudig op het slavernijverleden. Zeker niet. Dat gaat evenzeer over hongerstakende Marokkanen in de kerk hier tegenover. Dat gaat evenzeer over het bloeiende joodse leven in Amsterdam. Dat gaat evenzeer over uiteindelijk de enorme groei van de stad nadat Antwerpen leeg trok. Dat is een veelvoud aan dingen die je nooit op één element kunt terugvoeren. Mijn stelling is, je moet de geschiedenis onder ogen zien om uiteindelijk samen een toekomst te kunnen bouwen en alle verhalen van de stad hebben daarin een plek. Ook de slavernij. (De heer BOOMSMA: Dat laatste, daar kan ik me zeer in vinden. Ik denk, al die verhalen samengeweven vormen wie wij nu zijn. Ik ben het er ook 23 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen helemaal mee eens dat dat niet statisch is maar juist daarom verbaast het me dat de wethouder wel zegt, ik vind de Nederlandse identiteit problematisch als een product van het 19de eeuwse nationalisme, maar die Nederlandse identiteit is toch ook niet meer alleen gebaseerd op het 19de eeuwse nationalisme? Laten we dan ook erkennen dat die Nederlandse identiteit ook is veranderd en ook niet meer op diezelfde manier nu wordt beleefd.) Volstrekt eens met de heer Boomsma maar de heer Van Schijndel verwees naar het 19d° eeuwse nationalisme en het beschavingsnationalisme als de basis van de Nederlandse identiteit wat ik problematisch vind. Ik ben het eens met de heer Boomsma. Kijk, de Romeinen hebben het idee van de genius loci, een soort geest van de stad, als een soort vaststaand iets wat elke inwoner begeestigt en eigenlijk laat doorvoelen wat de essentie is van de stad. Ik vind het een heel mooi concept maar ik geloof er niet in, omdat ik geloof dat identiteiten eigenlijk permanent in beweging zijn. Volgens mij delen we dat. Nog een laatste afsluitende opmerking in de richting van mevrouw Nanninga van Forum voor Democratie. Zij stelde dat ik tijdens een debat had gezegd dat de middenklasse wel de stad uit moest. We hadden het in dat debat over de dynamiek die op de woningmarkt bestaat, waar soms mensen weggaan, waar soms mensen komen. Als zij mij citeert, dan stel ik het op prijs dat dat juist gebeurt. (De heer VAN SCHIJNDEL: Ik heb ook gewaarschuwd tegen het gevaar van boos wordende bevolkingsgroepen op elkaar vanwege dat idee dat rondzingt van herstelbetalingen. Zelfs mevrouw Ferrier refereert er aan in een stuk in Het Parool dat dat een mogelijkheid is. Als je nu iets wil doen om de onrust tussen groepen te bevorderen, dan moet je zeggen, dat zien we dan wel. Wil de wethouder namens het college hiervan nadrukkelijk afstand nemen?) Ik zou niet weten waarvan ik afstand moet nemen. Ik zie eigenlijk buitengewoon weinig boosheid met betrekking tot datgene wat vorige week gebeurde. Ik zie veel instemming, veel emotie en veel tevredenheid. Het is overigens ook een voorstel dat door een grote meerderheid van de raad is aangenomen. Zowel in de raad als in de samenleving is mij van boosheid weinig bekend. (De heer VAN SCHIJNDEL: Het gaat mij natuurlijk om het specifieke punt dat binnen de Surinaamse gemeenschap, een kleine minderheid, is mijn indruk, wordt gesteld dat er herstelbetalingen moeten komen aan ons. Dan worden andere mensen in de stad of in Nederland boos omdat ze dat niet terecht vinden. Kan het college er afstand van nemen dat die hele discussie over herstelbetalingen eigenlijk niet gevoerd zou behoren te worden?) Nogmaals, ik merk weinig van boosheid. Ik vind niet dat het aan het college of aan mij is om voor te schrijven welke discussies mensen voeren. En u noemt het zelf een kleine minderheid. Het grote voordeel van een democratie is dat de meerderheid beslist. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: Ik kan het echt heel kort houden. Motie nr. 2021.523 van de heer Yilmaz: positief. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani. 24 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Wethouder MELIANI: Ik heb drie hele korte antwoorden en volgens mij heb ik ook nog een vraag gekregen van de heer Biemond over Kunst en cultuur. Motie nr. 2021.545 inzake hangende tuinen. We kunnen er niet 500 ophangen maar wel 10. Die pilot gaan we uitvoeren dus wat ons betreft positief — maar dan moet u nog wel instemmen. Motie nr. 2021 inzake Urban myth. We hebben daar natuurlijk veel gesprekken over gevoerd. Ik heb meermaals de heer Veldhuyzen hiervoor zien strijden en ik heb eerder aangegeven dat het pijn in mijn hart doet dat een heleboel culturele instellingen wel positief zijn geadviseerd maar wel buiten de boot zijn gevallen. U zegt eigenlijk, als zij buiten de boot vallen, dan is het hele beleid waarop het allemaal is gebaseerd en waar zij voor staan, mislukt. Dat is een beetje wat u suggereert en daar ben ik het absoluut niet mee eens. Als u goed heeft gekeken naar alle instellingen die daar wel in terecht zijn gekomen, dan hebben die hetzelfde soort vraagstukken. Er zitten wel degelijk instellingen in die aan die meerstemmigheid doen. Die hebben ook subsidie gekregen. Dat wil niet zeggen dat ik Urban Myth geen goede organisatie vind. Ik moet de motie negatief preadviseren maar ik kan u wel een belofte doen namelijk dat ik in gesprek ga met het fonds Podiumkunsten. Die krijgt namelijk bijna 400.000 euro aan subsidie. Uw zorg is dat dat moet worden gematcht. Wat het fonds Podiumkunsten eigenlijk zegt, is dat er meerdere financieringsvormen moeten zijn om dit geld te mogen besteden. Ik ga met hen hierover het gesprek aan. En er zijn andere mogelijkheden om tot financiering te komen. Ik kan me voorstellen dat het ingewikkeld is en we willen ze best helpen in dat proces. Dat kan ik in ieder geval wel toezeggen. (De heer VELDHUYZEN: Heel fijn. Bedankt voor die toezegging. Dat is goed. Maar ik zal niet zeggen, als Urban Myth geen subsidie krijgt, dat het hele beleid dan faalt maar wel het feit dat Urban Myth geen subsidie krijgt, dat staat haaks op het beleid van meerstemmigheid in de culturele sector. Ik hou het hier bij.) Dank voor de correctie want ik dacht dat u dat bedoelde. Er zitten inderdaad nog een aantal andere instellingen die met precies hetzelfde te maken hebben en die zijn ook allemaal buiten de boot gevallen. Ook heel erg jammer. Maar goed, ik ben blij dat u blij bent met mijn toezegging om daar mijn best voor te doen. Volgens mij heb ik de moties nog gehad. Misschien is er nog een aangepaste motie maar die heb ik hier niet en die gaat volgens mij over onderpand 1. Motie nr. 2021.402’. Ik weet het niet zeker maar die is aangepast. Geen bezwaar. Dan de zorgen van de heer Biemond over de Kunst- en Cultuursector. 2 juli heb ik een brief richting KDD gestuurd over de verdeling van de derde fase coronagelden. Daarin heb ik aangegeven dat het vooralsnog niet het hele budget is. Er is iets over; er was een onderbesteding. Dat had er vooral mee te maken dat landelijk meer geld naar Amsterdamse instellingen is gegaan. Dat wisten we niet aan de voorkant. Ik zal daaraan integraal opvolging geven door na de zomer met een nieuw voorstel te komen hoe we met die middelen omgaan. Dat zal ik met het college moeten overleggen. Voor wat betreft de toekomst en dan gaat het ook over banen, dat was volgens mij ook uw zorg, dat zal ik samen doen met mijn collega Groot Wassink. Daarnaast hebben we eind juni het initiatief Cultuurherstel gelanceerd, een initiatief van het AFK, het Amsterdams Fonds voor de Kunst samen met de Kunstraad waarin we financiële organisaties die kennis hebben van hoe je nu geld kunt genereren juist in tijden van crisis koppelen aan culturele instellingen. Dat ondersteunen wij financieel door als gemeente een soort van backoffice te organiseren en die andere twee instanties zullen andere partijen gaan aantrekken die iets kunnen doen voor deze culturele organisaties. Het zal niet genoeg zijn en ik maak me enorme zorgen zeker omdat bezoekers nog niet de musea durven binnengaan. De reserves zijn aan het 25 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen eind en daarnaast is er ook een grote zorg dat een groot deel van de ondersteuning die instellingen landelijk kregen, straks ophoudt. Dat gaan we monitoren. In oktober zal ik de raad hiervan op de hoogte stellen, van die laatste stand van zaken. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck. Wethouder VAN DOORNINGK: Ik zal moties beantwoorden voor de portefeuilles Wonen, Openbare ruimte en Afval, Grondzaken en Duurzaamheid. De heer Biemond vroeg nog naar motie nr. 2021.347 waarbij het idee bestond dat wij elkaar wellicht niet goed hadden begrepen en dat klopt. De motie zoals u die mij nu uitlegt, kunnen wij van een positief preadvies voorzien. Motie nr. 2021.359’. Die motie had een positief preadvies en dat blijft zo ook al staat er een andere extra naam onder. Motie nr. 2021.433’ inzake het snel invoeren van de woonplicht. Dat is een accentmotie geworden en met deze aanpassingen is er geen bezwaar tegen aanname van deze motie. Dan kom ik bij een aantal moties die nog niet eerder waren gepreadviseerd en dan gaat het om motie nr. 2021.456 inzake een mentaliteitsverandering om afval beter aan te bieden. De motie vraagt gedragsexperts in te zetten. Op een aantal terreinen gebeurt dat al maar dan kijken we heel specifiek waar dat het best zou kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld bij karton en grof afval. Als we dat over het volledige beleid omtrent afvalinzameling zouden moeten doen, dan komen er fiks wat kosten bij. Die kosten zouden dan vanwege de systematiek zoals we die hier kennen, moeten worden doorgerekend in de afvalstoffenheffing en dat is niet een keuze van het college en daarom wordt deze motie dan ook ontraden. Motie nr. 2021.506 over het een jaar lang bouwen voor de middeninkomens. Ik denk dat het college de motie om twee redenen moet ontraden. De ene is dat wij echt geloven in een complete en goede, evenwichtige stad en dat daarvoor inderdaad in het algemeen een 40%-40%-20%-verdeling heel goed is. Daarnaast is het natuurlijk zo dat het realiseren van woningbouwprojecten een langdurig proces is. Het nu stoppen van alle tenders of andere projecten om die vervolgens om te zetten naar middenhuur, dat zou echt betekenen dat we waarschijnlijk enorm veel tijd verliezen en contracten moeten openbreken. Dat kan denk ik toch niet de bedoeling van deze motie zijn aangezien ik mevrouw Naoum Néhmé ken als iemand die elke keer een hoog tempo in de woningbouw wil vasthouden. Daarin zijn we het dan weer wel met elkaar eens. Maar deze motie moet ik negatief preadviseren. Motie nr. 2021.358 inzake behoud de middenklasse- buitenstedelijk bouwen. Die heeft een accent gekregen waarbij specifiek is gekeken wat er naast IJburg tot aan Pampus kan worden gedaan. Mevrouw Nanninga prees de motie aan met de woorden dat voor haar natuur niet altijd zo belangrijk is. Het college heeft daarover een andere mening. Het gaat om Natura-2000gebied en ons idee was om daar geen woonwijken dan wel drijvende woonwijken te bouwen. Motie nr. 2021.499. Een nieuwe motie over de onderzoeken afstandsnormen windmolens afwachten voor de concretisering van de verdere RES. Wethouder Kukenheim gaf al even aan dat ik die motie zou preadviseren. Het is heel goed om secuur te kijken naar wat er landelijk gebeurt en hoe de discussies over afstandsnormen dan wel geluidsnormen gaan. Dat is voor het college geen reden om nu met ons proces te stoppen omdat we natuurlijk de reflectiefase ingaan, een participatietraject specifiek bij de Noorder IJplas en het Cornelis Douwesterrein. Voordat we aan de consequenties toekomen die in deze motie 26 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen worden gesteld, zijn we al verder in het proces dus het lijkt ons niet nodig om het proces stop te zetten en alsnog wel gewoon rekening te houden met eventuele veranderingen vanuit het rijk. Dus het is niet nodig en de motie wordt dan ook ontraden. Motie nr. 2021.502 inzake het voorkeursrecht, het toepassen voor tuinpark Kweeklust. Voorkeursrecht doen we meestal als we denken dat een terrein of een gebouw in de verkoop komt. Dat kennen we hier niet. Daarnaast is het ook moeilijk om een voorkeursrecht te leggen op een stuk dat op het grondgebied van onze gemeente Weesp ligt. Ik denk dat zij liever volgend jaar afwachten totdat wij tot zoiets overgaan. Wij denken ook dat de planologische regeling een goede publiekrechtelijke bescherming is voor de functie die het nu heeft namelijk een tuinpark. Dan motie nr. 2021.503 inzake de volkstuinvereniging De Vrijbuiters voor de oprichting van een nieuw tuinpark in het stadsdeel. Deze motie moeten wij ook ontraden en dat komt omdat wij er moeite mee hebben om publiek groen om te zetten in privaat groen. Dat houdt niet in dat we de groep De Vrijbuiters en het stadsdeel zeker welkom heten op het moment dat ze in samenspraak met het stadsdeel willen gaan kijken waar ze hun groene activiteiten kunnen voortzetten. Alleen, dan zal dat eerder naar wat collectieve moestuinen gaan dan dat het private, afgehekte tuinen zijn die voor privaat gebruik zijn. Dus deze motie moet ik ontraden maar De Vrijbuiters kunnen zeker hierover in gesprek gaan met het stadsdeel Zuidoost. Nog een motie over tuinpark De Vrijbuiters, motie nr. 2021.504 en die gaat nog een stapje verder. Dat is niet alleen het kijken naar een plek maar dan moet het college ook echt die plek reserveren voor deze groep. Nogmaals, wij zijn niet voor het privatiseren van publieke grond maar wij kijken graag naar een oplossing voor moestuinen in de buurt. Motie nr. 2021.514 inzake de opname van duurzaamheidsindicatoren in de isolatie van de begroting. Wij denken dat het van groot belang is om te monitoren maar in de klimaatrapportage hebben we gezegd, dat gaan we al doen. Daarnaast hebben we bij de prestatieafspraken gesprekken over de energielabels. We gaan natuurlijk binnenkort beginnen met de renovatiemotor waarbij de raad ook op de hoogte wordt gehouden. Dus wat ons betreft wordt er flink gemonitord. Dat extra opnemen in de begroting lijkt ons overbodig en daarom wordt de motie ontraden. Motie nr. 2021.515 inzake het opnemen van de indicator afvalverbranding in de begroting. Die motie snappen wij en dan gaan we er met name vanuit dat met nettoverbranding wordt bedoeld dat dat de verbranding is die wordt aangeboden minus wat er na afscheiding vanaf wordt gehaald en inclusief de metalen die na verbranding worden gescheiden van de bodemas. Dat is namelijk een verschil met eventuele bruto fractie want daar is altijd nog een onbekend deel dat alsnog wordt verbrand. Dat is namelijk eerst aan recyclers aangeboden; dat wordt dan niet geaccepteerd en dan wordt het alsnog verbrand. Als ik het netto mag lezen, dan is er geen bezwaar tegen het aannemen van deze motie. Dan ga ik naar motie nr. 2021.573 inzake onderzoek doen naar de impact van het klimaatbeleid op mindervermogenden. Dat is iets wat we zowel in onze routekaart duidelijk hebben meegenomen. Klimaatrechtvaardigheid is een van de pijlers van de routekaart en OIS onderzoekt elke twee jaar energiearmoede. Dus we voeren dat onderzoek op verschillende manieren uit en we rapporteren dat aan de raad. Daarom ziet het college de motie als overbodig en ontraadt het die. (De heer VELDHUYZEN: Ik zou de wethouder graag willen vragen of het college dan geen behoefte heeft om een integraal onderzoek te doen naar de invloed van het klimaatbeleid op die verschillende inkomensgroepen in Amsterdam omdat er nu wordt verwezen naar verschillende onderzoeken. 27 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Klimaatrechtvaardigheid staat in die route maar er ontbreekt eigenlijk nog een volledig plaatje.) Maar dan zou het een kwestie zijn van verschillende onderzoeken of verschillende monitoren, is het denk ik meer. Je wilt immers met name zien wat het effect is en de impact en dat is net weer iets anders dan een rapport dat het in theorie zou kunnen zijn. Wij houden dat de hele tijd bij maar we maken er wel één verhaal van. Dat gaat natuurlijk voor een heel groot deel over energiearmoede. Dat is het allergrootste onderdeel en dat wordt samen met collega Moorman gemonitord. Dus ik vraag me dan even af wat dan het hele verhaal wordt. Klimaatrechtvaardigheid als geheel is onderdeel van de routekaart en daarnaast monitoren we energiearmoede. Dan zou ik de heer Veldhuyzen willen adviseren wat preciezer te zijn in zijn vraag wat er dan nog verder onderzocht moet worden. Soms wil je gewoon liever iets gaan doen tegen feiten die we kennen zoals energiearmoede dan dat we nog verder gaan onderzoeken. (De heer VELDHUYZEN: Als ik dan kan, dan denk ik dat ik die motie nr. 2021.573 zou willen terugtrekken en dan kom ik later nog met een meer specifieke formulering en wellicht met een nieuwe motie bij de begroting.) Prima, dan zien we die tegemoet. Dan heb ik motie nr. 2021.598 inzake de overstapaanbiedingen voor erfpachters onder ÂB 1994 beter te informeren. Dat is een motie die wij overbodig achten omdat dat in het portaal vrij duidelijk staat welke verschillende keuzes je hebt specifiek als erfpachter onder Algemene Bepalingen 1994. Zij worden verwezen op het portaal naar de verschillende mogelijkheden die er zijn. Dan motie nr. 2021.599 inzake meer tijd voor erfpachters. We hebben een overstapregeling die we inderdaad in coronatijd toen er veel onduidelijk was, hebben verlengd. Maar wij zien geen reden om dat nog langer te doen. We hebben een drie maanden geldige overstapaanbieding en daarna nog een passering via de notaris waarvoor zes maanden staat. In de motie wordt geschetst dat het voor mensen onduidelijk is wat ze zouden willen maar er is natuurlijk altijd de mogelijkheid om vast te klikken en te kiezen voor canon en dat dan op een later moment om te zetten als men zegt, ik wil toch graag afkopen. Dus ik zou niet weten wat daar die drie maanden of een nog langere termijn nog aan zouden toevoegen. Daarnaast vraagt uw raad toch bijzonder vaak om ervoor te zorgen dat er snelheid in het dossier blijft en dat we al die aanbiedingen in een goed tempo en in een goed proces blijven beantwoorden. Als we dit gaan doen, dan komt daarin natuurlijk ook flinke vertraging en dat is niet de keus die het college zou maken. (De heer BOOMSMA: Dat is een teleurstellende reactie van de wethouder. Realiseert de wethouder zich wel als mensen inderdaad vastklikken dat de afkoopsom met 4,5 procent stijgt? Dat is veel meer dan de inflatie. Kan de wethouder aangeven wat er nu precies op tegen is dat mensen net een paar maanden langer hebben om zich goed te informeren over een stap met zo veel consequenties voor hun financiën?) Op het moment dat mensen een aanbieding krijgen, hebben ze natuurlijk al uitgebreid op het overstapportaal kunnen kijken en hebben ze al voor een heel groot deel kunnen zien wat ongeveer de aanbieding zou kunnen gaan worden, dus het is niet zo dat die drie maanden pas ingaan op het moment dat die aanbieding komt. Ik ga ervanuit dat mensen inderdaad voor zo'n belangrijke stap die ze maken, zich al geruime tijd informeren wat via het overstapportaal heel goed kan worden gedaan. Mijn tegenvraag zou zijn, wat maken die extra maanden nog uit? Aan de andere kant moet ik de heer Boomsma er ook op wijzen dat er toch bijzonder vaak in de raadscommissie en ook in deze raad aan mij wordt gevraagd enige haast te zetten achter dat proces van aanbiedingen en het passeren 28 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen via de notaris. Dan zie ik hier een vertraging die volgens mij tegen eerdere verzoeken van de raad mijn kant op ingaan. (De heer BOOMSMA: Dat laatste natuurlijk volstrekt niet. Het is nu zo dat de gemeente zeer lang doet over het doen van die aanbiedingen. De gemeente kan er zelf dus jaren over doen om een aanbieding op te stellen en vervolgens moet de erfpachter binnen drie maanden beslissen. Als de wethouder vraagt, wat maakt het nog uit, dan stel ik voor dat zij met erfpachters in de stad gaat praten over wat het nog uitmaakt.) Volgens mij heb ik geen vraag meer gehoord. Dit was het laatste preadvies. (De heer VAN SCHIJNDEL: Ik vraag me af en dat is de vraag aan de wethouder of voor het kunnen beoordelen van de deugdelijkheid van de aanbieding meer tijd wel degelijk nodig kan zijn omdat het Berenschotrapport bloot legt dat er in die aanbiedingen een aantal zaken loos zijn. Dan moet je dat tot je nemen en dat kan best veel tijd kosten omdat de gemeente er zo'n ongelooflijk complexe materie van heeft gemaakt. Bent u het ermee eens dat er dus meer tijd, meer respijt rechtvaardig kan zijn?) Volgens mij heb ik net in mijn reactie op de motie en ook richting de heer Boomsma gezegd dat wij ervanuit gaan dat een tijd van drie maanden zeker omdat er al wat langer tijd heeft gezeten sinds mensen die aanbieding hebben aangevraagd, wat ons betreft voldoet om die keuze te maken. Nogmaals, als het heel lastig is, kunnen mensen ook vastklikken waardoor ze altijd later nog de keuze kunnen maken voor een afkoop. (De heer VAN SCHIJNDEL: Laat ik dan gewoon even zeggen dat ik mijn eigen aanbieding totaal niet begrijp. Als je het echt wil uitzoeken, dan ben je wel even bezig. En dat geldt voor heel veel erfpachters die ontdaan zijn. En aan dat vastklikken, daar zitten ook weer grote nadelen aan met de stijgende lasten jaar in jaar uit. Dat moet ik misschien verhelderen. Dus vastklikken klinkt heel goed, zo van dan klik je gewoon vast, geen zorgen, je hoeft geen afkoopsom te betalen. Maar er zit van jaar tot jaar een stijging in en dan tegen 2040 zit je vast aan erg hoge erfpachtlasten.) (De VOORZITTER: Voordat u een heel college over erfpacht geeft wat heel interessant is, een van de meest interessante onderwerpen die we hier in de raad behandelen, is er een vraag die de wethouder nog wil beantwoorden?) Ik heb geen vraag gehoord maar ik kan me zeker voorstellen als er vragen zijn over de aanbieding dat mensen daarover natuurlijk altijd weer contact kunnen opnemen. De motie-Veldhuyzen (nr. 2021.573) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder De Vries. Wethouder DE VRIES: Excuses voor de vertraging. Een aantal moties is aanvullend ingediend. Motie nr. 2021.440' van het lid IJmker over boodschappen in tien minuten thuis. Wij staan positief ten opzichte van deze motie en geen bezwaar tegen aanneming ervan. Motie nr. 2021.501 inzake het verzoek tot onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid van de bezoekersregeling. In 2018 heeft hierover een onderzoek plaatsgevonden. Er zijn heel veel mensen ondervraagd en daaruit is gebleken dat een hoop 29 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen mensen nog geen gebruik maakten van de bezoekersregeling. 31 procent vond het te ingewikkeld; 25 procent gaf aan nooit bezoek met de auto te ontvangen; 20 procent vond het niet nodig of zelfs vervelend om zelf parkeergeld voor de bezoeker te betalen en 14 procent vond het te duur of vond de korting te laag. Op grond daarvan hebben we het kortingspercentage verhoogd naar 65 procent en hebben we besloten en dat is een verzoek van de raad geweest, om te onderzoeken of de bezoekersregeling rechtstreeks door de bezoeker kan worden betaald. We zitten nog midden in een ict-proces om dat mogelijk te maken wat altijd weer meer ingewikkeldheid met zich meebrengt dan iedereen hoopt maar waarover we u na het zomerreces zullen rapporteren. Dus op basis van het feit dat het is onderzocht en tot actie heeft geleid ontraadt het college deze motie. Motie nr. 2021.509 inzake prijsstimulering om meer met de trein door de stad te rijden. Nu is de trein natuurlijk op zichzelf een goed alternatief ten opzichte van bijvoorbeeld rijden met de auto. Het college stimuleert echter in de eerste plaats voor kortere afstanden het gebruik van de fiets. Dat zal de heer Vroege niet verbazen. De complicatie die we zien is dat het spoortraject waarover we het hebben, vaak al heel druk is en dat de NS zelf bewust daarom korte ritten niet stimuleert — korte ritten zijn relatief duurder dan lange ritten. Het is ook niet zo dat de capaciteit gemakkelijk te verhogen is. Men zit heel erg te puzzelen welke treinen met de huidige systemen nog op onze treintrajecten gaan rijden. Dus de idee is meer met de metro, meer met de bus voor die korte afstanden en zeker ook meer met de fiets. In dat kader ontraden wij deze motie. Motie nr. 2021.510 inzake het houden van een peiling over het al dan niet doorgaan van het project Willibrordusgarage. Wij vinden dit een sympathiek idee en hebben tegen aanneming volstrekt geen bezwaar. Motie nr. 2021.516 inzake het aanleggen van een berijdbaar pad voor mensen met een mobiliteitsbeperking in een gebied van de Waterleidingduinen. Dat vindt het college een zeer sympathieke motie die het van harte aanbeveelt. Motie nr. 2021.524 inzake het verzoek om voorrang te geven aan renovatie van de tramhalte Derkinderenstraat en Huizingalaan. De motie zelf gaat met name over het toegankelijk maken ervan door middel van een lift. Hoewel dat natuurlijk een zeer goed idee is, is het investeren in een lift bij die halte een investering die het budget dat we jaarlijks voor renovatie hebben, verre te boven gaat. Dus zolang deze motie niet wordt voorzien van een financiering, een dekking en dus een amendement had moeten zijn, kunnen we hier niet zo veel mee. In alle afweging raden we aan prioriteit te geven aan andere bezigheden hoewel het natuurlijk altijd beter is voor de toegankelijkheid om daar een lift aan te leggen. We moeten deze motie ontraden; er zit geen dekking bij. Motie nr. 2021.544 inzake de Weesperstraat, de oproep aan het college om geen versmalling door te voeren van de Weesperstraat bij het namenmonument. Daarover is redelijk uitgebreid gesproken in eerste instantie in de raadscommissie en daar is ook de toezegging gedaan om er na de zomer direct op terug te komen in de raadscommissie. Het geval doet zich namelijk voor dat een aantal dingen samenkomt. Er was een voorstel voor een knip in de Weesperstraat en die is niet doorgegaan wegens het onderzoek en daarna wegens de coronasituatie. Toen is wel gezegd dat men nog zou kijken of er andere autoluwmaatregelen te nemen zijn op kortere termijn. Er is daar gewerkt om het namenmonument aan te leggen en daarvoor moest de Weesperstraat worden versmald. Dat is maanden zo geweest en dat is eigenlijk verkeerskundig heel goed gegaan. Er is ook vanuit de buurt verzocht om een aantal autoluwmogelijkheden en daarbij is deze nadrukkelijk als optie naar voren gebracht. Dat alles bij elkaar gecombineerd met het gegeven dat het namenmonument een heel belangrijk monument is waar we graag letterlijk zo veel mogelijk ruimte aan willen geven om daar langs te lopen, gegeven het feit dat uit 30 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen onze verkeerskundige onderzoeken en de situatie ter plekke niet blijkt dat hier een verkeerskundig probleem uit zou ontstaan, dat heeft ertoe geleid dat het college het besluit heeft genomen dinsdag op dit moment die versmalling te handhaven en dus ook zodanig uit te voeren. Er is een toezegging gedaan aan de raadscommissie dat we daar aan de hand van dit collegebesluit met elkaar het gesprek over aangaan. Mocht de raadscommissie besluiten dit terug te draaien, dan doen we dat. Maar dit is wel de beste volgorde inhoudelijk en financieel-technisch. De situatie is immers zo, zouden we het nu aanleggen met tegels, dan kunnen we ze er eventueel als de commissie dat wil, weer uithalen en het gewoon van normaal asfalt voorzien. Dat is goedkoper dan het nu aanleggen met asfalt en dan alsnog in september besluiten asfalt er toch uit en tegels erin. Dus het is goedkoper om het zo te doen. Maar als de commissie en de raad uiteindelijk besluiten dat deze versmalling moet worden opgeheven, tegels weg, asfalt neerleggen, dan gaan we dat ook doen. Zo hebben we het met elkaar afgesproken. Dus in dat licht vinden we het vreemd dat deze motie er ligt en die willen we dan ook echt ontraden. Motie nr. 2021.582 inzake het verzoek asfalt te leggen op de Koninginneweg. Het college verzoekt mevrouw Van Soest dringend om dit te bespreken op het moment dat we het uitvoerings- en kredietbesluit van de Koninginneweg bespreken. Dat gaat over enkele maanden al gebeuren. Mocht de raad dan bijvoorbeeld onder aanvoering van mevrouw Van Soest van mening zijn dat er asfalt moet komen, dan kunnen we het op dat moment besluiten. Mijn verzoek is dus de motie aan te houden tot de bespreking van dat agendapunt dit najaar. Motie nr. 2021.585 inzake een onafhankelijk onderzoek naar het verdwijnen van tramlijn 14. Op zich is tramlijn 14 niet verdwenen maar die rijdt wel een andere route dan in het verleden. Er is natuurlijk ook eerder om gevraagd door de raad om dit te gaan onderzoeken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Dat heeft ermee te maken dat we in de coronatijd rondom het openbaar vervoer en alles wat moet worden onderzocht, prioriteiten moesten stellen. Ik neem aan dat u dat begrijpt. Het onderzoek wordt natuurlijk nog wel afgerond en komt ook naar de raad toe. Dus in die zin moeten we het ontraden. Er is al een onderzoeksverzoek gedaan dus de motie is in hoge mate overbodig. (Mevrouw VAN SOEST: Ik wilde de wethouder vragen wanneer wij het dan eventueel tegemoet zouden kunnen zien.) Ja, ik was al bang dat u die vraag zou gaan stellen, dus nu zit ik natuurlijk op mijn papieren te kijken of dat er staat. Helaas kan ik dat nu niet zeggen, maar dat ga ik u zo snel mogelijk laten weten. Het is in ieder geval in dit najaar. Motie nr. 2021.591 inzake het verzoek om voorstellen voor te bereiden ten aanzien van parkeerdruk en de harmonisering van de bezoekersregeling. Dat zit in de planning van het college om daar naar te kijken. Dat wil wel zeggen dat wij graag de ruimte zoeken om die voorstellen nu ook echt te gaan voorbereiden en alle afwegingen daarin te maken en ook open de varianten en opties aan de raad voor te leggen. Dus indien u verzoekt te kijken naar de verschillende bezoekersregelingen zoals die nu bestaan en of er harmonisering nodig is, dat is oké maar we willen wel even de ruimte om dat goed voor te bereiden en er inhoudelijke voorstellen van te maken. Tot zover mijn preadvisering. (Mevrouw VAN SOEST: Wij hebben een motie ingediend voor de woonbootbewoners en ook voor een ligplaats, nr. 2021.584. Daarover heeft u nog niets gezegd of ik heb het nog niet gehoord.) Ik dacht dat mijn collega Everhardt die preadvisering had gedaan. Maar het maakt niet uit. Wij ontraden dat voorstel omdat u daarin wilt gaan schuiven in de precariotarieven terwijl deze gewoon zijn vastgesteld door de raad. Dus het is heel raar om dan gaandeweg 31 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen het jaar die precariotarieven te gaan bijstellen of aanpassen. Bovendien zit er ook geen financiële verwerking bij uw motie en uiteraard heeft aanpassing van een precariotarief een groot financieel effect. Dus voor het evenwicht van de begroting zal er toch ten minste een financieel voorstel bij moeten zitten. (De heer VROEGE: Ik heb twee verschillende interrupties. Allereerst over met de trein door de stad. Ik vraag niet wat het college ervan vindt, ik vroeg het college om hierover met de NS in gesprek te gaan juist om de ontbrekende schakels in de stad, Sloterdijk-Centraal of van zuid naar Weesp te gaan onderzoeken als binnenstedelijk ov. Dus nogmaals mijn verzoek aan de wethouder of hij het verzoek aan het college om met de NS in gesprek te gaan wil gaan uitvoeren.) De reden dat ik dit preadvies geef, is dat we bekend zijn met de achtergrond waarom deze tariefstructuur bij de NS is ingesteld en dat ondersteunen wij. Mocht de raad in meerderheid vinden dat wij dit gesprek moeten doen, dan gaan we dat uiteraard doen. (De heer VROEGE: Ik hoop dat de raad zo verstandig is. En dan nog een reactie op de motie van collega Ernsting en mijzelf over de bezoekersregeling harmoniseren. De motie stuurt aan op de afschaffing van een 100 procentkorting en daar hoorde ik de wethouder niet over. Kunnen we dat ook tegemoet zien bij de toekomstige harmonisering?) Ik probeerde dat wat voorzichtig te zeggen. In het kader van de besluitvorming die we u voorleggen in deze vergadering ten aanzien van Geuzeveld, vind ik het lastig nu al vooruit te lopen op die harmonisering. We hebben daar nadrukkelijk een voorstel in gedaan. Dus in zoverre er open kan worden gekeken naar harmonisering en we daar met een voorstel kunnen komen: helemaal akkoord. Nu al zeggen we willen sowieso niet meer met 100 procentstarieven werken vind ik wat vreemd. Ik doe net een voorstel in een stuk dat nota bene straks op de agenda staat en gaat worden behandeld. Dus om daarop dan positief te preadviseren, is bijna zeggen ik heb zelf een vreemd voorstel gedaan. Dat vind ik natuurlijk niet. Het is uw goed recht dat wel te vinden. De VOORZITTER: Dan stel ik voor even te schorsen. De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER: We gaan nu eerst een korte veegronde houden. Het woord is aan mevrouw Bakker. Mevrouw A.L. BAKKER: Als eerste motie nr. 2021.512 over het schrappen van de subsidie aan Jumping Amsterdam. Ik begrijp dat die wat explicieter moet worden gemaakt want we zijn ons er wel degelijk van bewust dat er al subsidies zijn verleend. De afgelopen vijf jaar zelfs 500.000 euro dus jaarlijks 100.000 euro. We scherpen de motie aan in de zin dat we willen dat er in de toekomst geen subsidie meer wordt verleend aan Jumping Amsterdam. Dan motie nr. 2021.454 die ik mede-ingediend heb met mevrouw Van Pijpen over stormschade aan bomen altijd onderzoek doen naar het wortelstelsel en de omgevingsfactoren. Deze motie wordt ontraden maar het lijkt ons goed hier nog eens over te spreken in de raadscommissie. Dus die motie trek ik ook in. 32 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen En dan motie nr. 2021.502 over voorkeursrecht toepassen bij tuinpark Vtv klust. Gezien de reactie van het college trek ik die motie in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 84° Motie van het lid Van Lammeren inzake Voorjaarsnota 2021, Schrap subsidie Jumping Amsterdam, nr. 2021.512’ Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - in de toekomst geen subsidies meer te geven aan het evenement Jumping Amsterdam. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De motie-A.L. Bakker (nr. 2021.512) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De motie-A.L. Bakker c.s. (nr. 2021.454) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De motie-A.L. Bakker (nr. 2021.502) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen. De heer VELDHUYZEN: Heel kort alleen een opmerking. Ik wil nog even benadrukkend dat ik motie nr. 2021.573 omtrent klimaatrechtvaardigheid dus niet intrek omdat ik denk dat de motie overbodig is maar klimaatrechtvaardigheid gaat wel echt om meer dan alleen energiearmoede. Wat BIJ1 betreft wordt er op dit moment gewoon nog niet goed genoeg in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het klimaatbeleid op die verschillende inkomensgroepen. Ik ga die motie na het reces opnieuw indienen maar dan doe ik dat met zo’n formulering dat de wethouder eigenlijk wel een positief preadvies moet geven. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. De heer BOOMSMA: Ik wil motie nr. 2021.462 intrekken want daarvoor is een accentmotie in de plaats gekomen. Motie nr. 2021.593 over de samenwerkingsbanden met Tel Aviv. Nu staat in de lijst dat ik de eerste indiener ben samen met de heer Mbarki. Dat is natuurlijk niet zo. Maar goed, als ik toch als eerste indiener sta aangemeld per abuis, dan wil ik die motie toch echt graag intrekken. Ik doe een klemmend beroep op de opstellers van deze motie om die nu in te trekken. Na de zomer gaan we een brede discussie voeren over de stedenbanden. Ik vind het echt een heel erg slecht signaal om nu voor één stedenband die samenwerkingsverbanden zo in te snoeren en dat dan niet te doen voor stedenbanden met China of Turkije bijvoorbeeld. Dat zou echt een heel slecht beeld geven van ons. De motie-Boomsma (nr. 2021.462) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. 33 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen De VOORZITTER: Geen anderen meer? Dan denk ik dat we hiermee de tweede termijn hebben afgerond. Morgen om 19.30 uur kunnen de laatste punten worden ingetrokken of worden aangevuld. Zeer kort. Dat is dan puur technisch. De discussie wordt gesloten. 4. Instemmen met de verbetering van het bestuurlijk stelsel 2022 conform de Hoofdlijnennotitie, VN2021-015830 De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 85° Amendement van de leden Biemond, Grooten en Vroege inzake budgetbestedingsrecht voor stadsdeelcommissies, nr. 2021.526 Besluit: -__na de zin 'Stadsdeelcommissies sturen op de uitvoering binnen de door de raad vastgestelde kaders en controleren de uitvoering van het dagelijks bestuur en hebben ook een rol in de uitvoering van participatie (blz. 18)’, de volgende zin toe te voegen: 'Stadsdeelcommissies worden het budgetbestedingsrecht toegekend, inhoudende dat zij komen te beschikken over door de gemeenteraad in de gemeentebegroting per taakveld aan het stadsdeel beschikbaar gestelde (geoormerkte) budgetten. In de Verordening op lokaal bestuur zal de invulling van het budgetbestedingsrecht van de stadsdeelcommissies nader worden uitgewerkt. 86° Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake het Stadsdeelpanel, nr. 2021.535 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__In de nadere uitwerking van de voorstellen het Stadsdeelpanel in lijn te brengen met het initiatiefvoorstel Burgerfora; - hierbij de stadsdeelcommissie te laten bepalen over welk onderwerp/probleem/thema het Stadsdeelpanel advies gevraagd gaat worden en afhankelijk van het onderwerp de grootte van het Stadsdeelpanel te bepalen; - te borgen dat het Stadsdeelpanel hierbij inhoudelijk en onafhankelijk wordt ondersteund 87° Motie van de leden Vroege en Biemond inzake gelote burgers, nr. 2021.536 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 34 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen - het onderzoek en de ambitie om gelote bewoners toe te voegen aan de stadsdeelcommissie onderdeel te maken van de evaluatie van het bestuurlijk stelsel en een eventuele invoering pas na verkiezingen in 2026 te doen. 88° Motie van de leden Vroege, Grooten en Biemond inzake territoriale commissies, nr. 2021.537 Verzoekt het presidium: -__in bestuursperiode 2022-2026 voor iedere stadsdeelcommissie minimaal één keer een formeel overleg te organiseren waarbij (een delegatie van) stadsdeelcommissie en gemeenteraad elkaar ontmoeten. 89° Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake stads- en stadsdeelmoties, nr. 2021.538 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___stadsmoties en stadsamendementen verder uit te werken tot werkbare en bruikbare participatie-instrumenten waarmee Amsterdammers hun standpunt aan de gemeenteraad kenbaar kunnen maken; -__in deze uitwerking ook duidelijk te maken wanneer (in tijd) en waarvoor het instrument wel en niet bruikbaar is; -___daarnaast in samenwerking met het Presidium een Stadsdeelmotie en een Stadsdeelamendement te ontwikkelen waarmee een stadsdeelcommissie gevraagd en ongevraagd haar standpunt aan de Gemeenteraad kenbaar kan maken. 90° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetneutrale uitbreiding ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket, nr. 2021.539 verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de voorstelde versterking van ambtelijke capaciteit ter ondersteuning van de stadsdelen en de inrichting van een bewonersloket budgetneutraal uit te werken, bijvoorbeeld door capaciteit van elders binnen de ambtelijke organisatie te verschuiven; -___indicatoren te ontwikkelen tot monitoring van de effectiviteit van de (extra) inzet van ambtelijke capaciteit en eventuele invoering van een bewonersloket en de raad hieromtrent te informeren. 91° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake een tussentijdse evaluatie van het nieuwe bestuurlijk stelsel van 2022, nr. 2021.540 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - het vanaf 2022 in te voeren bestuurlijk stelsel in de komende bestuursperiode evalueren; 35 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen - de uitkomsten van deze evaluatie voor te leggen aan de gemeenteraad om te bepalen of doorontwikkeling noodzakelijk is voor de daaropvolgende bestuursperiode. 92° Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake focus voor stadsdeelcommissies, nr. 2021.541 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__ de taken sociaal domein en participatie geen onderdeel uit te laten maken bij de uitwerking van het versterkte mandaat van de stadsdeelcommissies in de nieuwe verordening op de stadsdelen. g3° Amendement van de leden De Grave-Verkerk en Flentge inzake geen hogere vergoeding voor stadsdeelcommissieleden, nr. 2021.542 Besluit: -__punt 3d uit de voordracht te schrappen. 94° Motie van de leden De Grave-Verkerk en Grooten inzake medezeggenschap raad bij opdracht gemeentesecretaris, nr. 2021.543 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de gemeentesecretaris te verzoeken om na het zomerreces bij de raad en stadsdeelcommissies input, bezwaren en suggesties op te halen en deze mee te nemen in de uitwerking van het voorstel. 95° Motie van het lid Van Soest inzake agendapunt 4 hoofdlijnen bestuurlijk stelsel, nr. 2021.587 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het organiseren van een referendum en de daaraan verbonden voorwaarden maximaal onder de aandacht te brengen van de inwoners en daartoe gebruik te maken van alle beschikbare kanalen. 96° Motie van de leden Grooten en Vroege inzake het aantal zetels in het bestuurlijk stelsel, nr. 2021.546 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__in der Verordening Lokaal Bestuur in ieder geval een minimum van 11 zetels per stadsdeel te hanteren; -___voor stadsdelen waar het inwoneraantal de komende vier jaar significant stijgt door opgeleverde woningbouw het aantal zetels daarmee in lijn te brengen en dit mee te nemen in de Verordening; 36 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v uli Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen - als mogelijke dekking voor de toename van het aantal zetels de verhoging van de vergoeding van stadsdeelcommissieleden iets af te vlakken. g7° Motie van de leden Grooten, Biemond en Vroege inzake instrumenten stadsdeelcommissies, nr. 2021.547 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___bij de uitwerking van de instrumenten uit te gaan van in ieder geval de volgende drie instrumenten voor stadsdeelcommissies: (initiatief)voorstel, motie, gevraagd en ongevraagd advies. 98° Motie van de leden Grooten, Vroege, Biemond en Yilmaz inzake de procedures rondom het kiezen van dagelijks bestuurders, nr. 2021.548 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___bij het voordragen van dagelijks bestuurders breed te kijken en bij de selectie de betrokkenheid bij de opgaven in het te besturen stadsdeel als belangrijk criterium mee te nemen. gg° Motie van de leden Biemond, Vroege en Grooten inzake de aanstelling van dagelijks bestuurders, nr. 2021.549 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___de route van het benoemen van dagelijks bestuurders als volgt vorm te geven: e het college maakt een raadsvoordracht met daarin het besluit waarin de raad de dagelijks bestuurders benoemt; e het college maakt per stadsdeel een adviesaanvraag waarin een positief advies gevraagd wordt over de voorgedragen kandidaten; e voorafgaand aan behandeling in de raad organiseren de stadsdeelcommissies een hoorzitting waar de voorgedragen kandidaten aanwezig zijn en gehoord kunnen worden. Daarna stemt de stadsdeelcommissie over de adviesaanvraag van het college, dit gaat individueel en anoniem per kandidaat; e als de adviesaanvraag over één of meerdere kandidaten geen meerderheid behaalt, krijgen de leden van de stadsdeelcommissie de gelegenheid om deze keuze te motiveren in de commissie KDD/tijdelijke raadscommissie; e hierna stemt de raad over de voordracht van het college. Als er geen meerderheid is, zal het college een nieuwe voordracht doen. 100° Motie van het lid Van Soest inzake Maak referendum bekender in de stad, nr. 2021.587 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -___de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het organiseren van een referendum en de daaraan verbonden voorwaarden maximaal onder de 37 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen aandacht te brengen van de inwoners en daartoe gebruik te maken van alle beschikbare kanalen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge. De heer FLENTGE: Ik heb een amendement ingediend waarbij het ging om de vergoeding van stadsdeelcommissieleden, maar ik heb die ingetrokken voor zover ik weet en als dat goed gegaan is. Ik ben samen met mevrouw De Grave-Verkerk onder een amendement gaan staan dat eigenlijk hetzelfde bepleit. Dus daar sta ik onder. Bij dezen vervalt dit amendement. De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege. De heer VROEGE: Deze dagen mag ik graag de Tour de France volgen, het liefst per radio en hoe spannend ook, het is wie de dagwinst krijgt en uiteindelijk gaat het de meeste renners niet om de dag te winnen maar Parijs te halen. Voor de meeste renners geldt, Parijs haal je niet in je eentje. Dat doe je door samen te werken met je collega’s in je eigen ploeg maar eigenlijk met het hele peloton. Zo haal je uiteindelijk Parijs. Dit proces dat we vandaag doorlopen als het gaat om het bestuurlijk stelsel heeft veel overeenkomsten met de Tour de France. Ook vandaag een zware dag, zij vandaag twee keer de Mont Ventoux en wij de hoofdlijnen. Parijs is nog ver maar aan de vele cum suis die de voorzitter net voorlas, kun je zien dat het peloton van de gemeenteraad flink aan het samenwerken is om de eindstreep te behalen en dat is best een winstpunt. Waarschijnlijk komt dat doordat de wethouder in zijn hoofdlijnennotitie veel ruimte overlaat aan de raad. Ik weet niet of dat bewust was of onbewust, maar wij moesten als raad wel aan het werk. Dat hebben we denk ik ook heel serieus gedaan. Dat leidde en dat was best mooi, tot hele andere discussies als normaal. Normaal heb je discussies in de raad over of je voor of tegen het voorstel bent van het college, oppositie versus oppositie maar nu moesten we met elkaar in gesprek, van vind jij, wat vind jij belangrijk, wat wil je binnenhalen voor de toekomst van het bestuurlijk stelsel en hoe gaan we hier samen een voorstel van maken. Een discussie meer op inhoud in plaats van voor of tegen. Ik vond dat winst als dat gaat om de portefeuille Democratisering. Er zijn veel voorstellen gedaan en wat mij betreft was dat hard nodig want het doel dat D66 voor ogen heeft, is het bestuurlijk stelsel en de stadsdelen wat zwaarder op de benen neer te zetten. De laatste jaren heeft het imago van de stadsdelen het niet goed gedaan. Er zijn diverse oorzaken aan te wijzen ooit begonnen, ontstaan onder moeilijk gesternte. Het was lang onduidelijk zowel voor bewoners als voor ambtenaren als misschien ook de mensen in de Stopera wie nu precies waarover ging. En misschien hebben we ook gewoon de stadsdelen te weinig aandacht gegeven, zowel het college als ook de gemeenteraad. Tijd dus voor verbetering. Wat mij betreft zijn er drie uitgangspunten die centraal staan. Houd het simpel, maak het duidelijk en wees consequent. In de vele moties waaronder mijn naam vandaag staat, volgens mij een stuk of negen, heb ik altijd getracht een van deze uitgangspunten daarin terug te vinden. Aan mij de eer nu vier moties nader toe te lichten. Allereerst twee moties waarin ik aangeef iets niet te willen. lets wat u normaal gesproken niet van mij gewend bent. Maar toch. Allereerst de territoriale commissies. Dat is weer een extra commissie die misschien weer meer ruis geeft en meer onduidelijkheid 38 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen geeft in plaats van meer helderheid dan nodig. Daarom een voorstel dat niet te gaan doen maar in plaats daarvan wel te organiseren dat raad en stadsdelen minimaal een keer maar zo vaak als nodig wel serieus met elkaar in gesprek gaan. lets anders waarover ik twijfel heb en waarvan ik het liefst uitstel zie, is de gelote burger toe te voegen aan de stadsdeelcommissie. Niet halverwege de rit iets veranderen. Dat kost weer tijd en energie die afleidt van de zaak waarvoor ze zijn gekozen. Laten we die gelote burgers meenemen in de evaluatie waarvoor mevrouw De Grave straks een voorstel gaat doen en laten we kijken of we dat in 2026 kunnen invoeren. Die gelote burger heeft wat mij betreft wel een rol in het panel dat de wethouder voorstelt maar wij doen ook een voorstel om dat panel iets concreter aan het werk te zetten in het verlengde van de stadsdeelcommissies. Dus dat de stadsdeelcommissie kan aangeven waar ze opgaven zien, waar ze dilemma’s zien, waar de problemen zijn en dan gericht het stadsdeelpane! daarop in te zetten. Dat hoeft niet altijd met 500 man, dan kan dan ook gezien de situatie met minder mensen maar dat brengt dan wel de stadsdeelcommissie en het panel dichter bij elkaar. (De heer FLENTGE: We hebben straks twee keer per jaar een stadsdeelpane! dat bij elkaar komt met gelote burgers terwijl de politieke partijen eigenlijk aan de knoppen draaien in de stadsdeelcommissies. Zij mogen dan adviseren. Dan zou het toch niet onredelijk zijn als je aan die burgers gewoon vraagt, waarover wilt u adviseren; het is aan u — in plaats van dat je dat laat dicteren vanuit de stadsdeelcommissie?) Het is waarschijnlijk echt een SP-opvatting dat er wordt gedicteerd vanuit de politiek. Bij andere partijen gaat men in gesprek met de bewoners. Dat is denk ik de taak van volksvertegenwoordigers in plaats van dat je mensen dicteert. Maar gericht met mensen in gesprek gaan over dilemma's in het stadsdeel in buurten en wijken, dat lijkt mij een stuk efficiënter dan willekeurig 500 mensen bij elkaar zetten en zeggen, roept u maar zonder dat duidelijk is wat daar vervolgens mee gebeurt. Dan krijg je de situatie dat burgers denken, ik heb er tijd en energie in gestoken, maar er gebeurt vervolgens niets mee. Dat moeten we niet hebben. Dus gericht aan het werk zodat ook de oplossing die uit de gelote burgers naar voren wordt gebracht, daadwerkelijk kan worden opgepakt door de stadsdeelcommissie. (De heer FLENTGE: 500 mensen. Blijkbaar zit er enige schroom bij u om 500 mensen met elkaar te laten praten en zelf hun agenda te laten bepalen. Ik zou dat nu de ultieme vorm van democratisering vinden. Je zit bij elkaar en je bepaalt wat je wil bespreken en wat je wil adviseren maar u doet, ik lees het even letterlijk voor want dan snappen anderen ook waarom ik hierop aansla ‘hierbij de stadsdeelcommissie te laten bepalen over welk onderwerp, probleem, thema het stadsdeelpanel advies gevraagd wordt.’ Kortom, de stadsdeelcommissie bepaalt en daarom noem ik het dicteren. Waarom laat u dat niet aan het stadsdeelpanel?) Het voorstel is het stadsdeelpanel in lijn te brengen met het initiatiefvoorstel dat ik zelf vorig jaar heb ingebracht over burgerforum. Daar heeft de heer Flentge ook mee ingestemd. De uitvoering van het initiatiefvoorstel laat nog steeds op zich wachten. Wij zien een aanvulling van het burgerpanel op dat burgerforum, een voorstel dat al is aangenomen. Die twee brengen we bij elkaar. Daarnaast is er ook de mogelijkheid voor burgers om in hun eigen burgerpanel de gemeenteraad te adviseren op punten die dat panel belangrijk vindt. Die twee dingen gaan gewoon samen maar wel met een instrument waarvan deze raad heeft gezegd dat belangrijk te vinden. 39 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen (De heer FLENTGE: Die burgerfora vond ik wel sympathiek maar ik moet nu toch constateren als het gaat over het werkelijk kunnen meepraten door bewoners in de stadsdelen dat u en heel veel anderen in deze raad niet willen dat zij geloot in de staddeelcommissie kunnen zitten. Ze mogen advies geven maar het wordt bepaald door de stadsdeelcommissie waarover die mensen nu uiteindelijk advies mogen geven. Kortom, je bent aan alle kanten gebonden aan de politieke partijen.) Zoals ik zei, maak duidelijk waarover het stelsel gaat, maak duidelijk wie waarover gaat. Dat is een van de voorwaarden waardoor het dit keer hopelijk wel gaat werken. Juist door duidelijk te maken bij dit instrument kan een stadsdeelcommissie aangeven, wij zien een dilemma in deze wijk, wij hebben een opgave voor het hele stadsdeel en daarop willen wij advies. Vervolgens gaan de gelote burgers daarmee aan de slag. Dat geeft duidelijkheid voor alle partijen en daarmee voorkom je dat bewoners het gevoel hebben dat ze alleen mogen praten voor de Bühne omdat hun mening niet wordt gehoord. Zorg dat het effectief wordt, zorg dat het zin heeft. Dat is de basis van mijn voorstel. Als laatste een motie over de stadsmoties. Ik was wat verbolgen over hoe dit de vorige keer tot ons kwam. Ik heb er in de raadscommissie wat woorden aan vuil gemaakt. Maar bij nader inzien is het best wel een mooi instrument. Ik denk dat het een nuttige aanvulling is op de normale manier waarop burgers mogen meedoen bij beleidsvorming. Normaal gesproken krijgen we een dik pak Nota van beantwoording. Die stadsmoties zijn best een mooi instrument en ik verzoek het college deze nader uit te werken zodat duidelijk is waar en wanneer we dit instrument kunnen inzetten. Daarnaast nog een vraag aan de wethouder om een specifiek stadsdeelmotie daaraan toe te voegen waarin een stadsdeel richting gemeenteraad gevraagd en ongevraagd zijn mening kan laten blijken. Kortom, de stadsmotie is van de burgers, de inwoners naar de gemeenteraad; de stadsdeelmotie van de staddeelcommissie naar de gemeenteraad. Uiteraard is het aan de gemeenteraad om zelf te bepalen wat ze met die moties doet. Parijs is nog ver. Na vandaag zullen nog meerdere pittige etappes volgen maar ik heb goede hoop dat we met elkaar de eindstreep gaan halen. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik zou het volgende willen voorleggen. Het was dacht ik Mao die zei, laat duizend bloemen bloeien. Ik hoor stadspanels, ik hoor stadsmoties. Hoe prioriteert dat dan? Dat komt allemaal terecht bij de stadsdeelcommissie. Wat moet men dan met zo’n veelheid — ik hoop dan dat het een veelheid is en vandaar die duizend bloemen — aan opinies, aan meningen, aan minderheidsstandpunten, aan leuke ideetjes — wat moet zo’n stadsdeelcommissie naar de inzichten van D66%) Een stad vol bloemen, dat lijkt mij een goed vooruitzicht. Het zijn twee instrumenten met duidelijk een eigen publiek. De een is voor contact tussen de burgers en het stadsdeel en de stadsdeelcommissie; de ander is het instrument van de staddeelcommissie naar de gemeenteraad. Laten we ervoor zorgen dat het alle gremia die samen het stadsbestuur vormen onderling duidelijk wordt wie met wie hoe gaat communiceren. Dat is de laatste jaren juist niet duidelijk genoeg geweest. Laten we ervoor zorgen dat al die verhoudingen duidelijk worden en ook wie staat tot wie en op welke manier. Daarvoor is juist dit instrument wat mij betreft bedoeld. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik hoor nog geen hiërarchische orde. Wat is dan de plek van minderheidsstandpunten in de stadsdeelcommissie zelf. Hoe doet dat dan mee in het geheel dat D66 voor zich ziet aan geluiden?) 40 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen Collega De Grave komt daar vaker op terug, het minderheidsstandpunt van een politiek orgaan. Dat is hetzelfde als hier in de gemeenteraad. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad in meerderheid. Als de gemeenteraad heeft besloten, dan heeft de gemeenteraad besloten en zo geldt het ook voor de stadsdeelcommissies na debat en na weging van alle argumenten. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Begrijp ik het dan goed dat met al die inbreng vanuit panels, stadsdeelmoties en noem maar op het zo is dat de meerderheid van de stadsdeelcommissie beslist en dat is het?) Als het gaat om besluitvorming, denk aan het opstellen van adviezen richting het eigen bestuur, als het gaat om adviezen richting het college of het aannemen van moties richting de gemeenteraad, net als wij dat doen: dan beslist de meerderheid zoals ook moties in dit huis bij meerderheid worden aangenomen. Dan schrijven we ook niet op dat de heer Van Schijndel of mevrouw De Grave daartegen heeft gestemd. Dan gaan we gewoon de motie uitvoeren. En in die uitvoering weet iedereen, de gemeenteraad heeft dit besloten, we gaan aan het werk. De VOORZITTER: Eerst nog even een paar administratieve zaken voordat we verder gaan met de volgende spreker. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en een amendement zijn ingekomen: 102° _ Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetbestedingsrecht voor de stadsdelen, nr. 2021.595 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - bij de uitwerking van de op te stellen verordening op de stadsdelen een separaat besluit voor te bereiden tot toekenning van een budgetbestedingsrecht aan de stadsdelen voor in ieder geval gebiedsgericht werken en voor fysieke aangelegenheden in de buitenruimte (geoormerkt als betrekking hebbend op ‘schoon, heel en veilig’, naar eigen inzicht van de stadsdeelcommissies te besteden binnen deze domeinen; - het bestedingsrecht in het mandateringsbesluit dan wel in een nader uitvoeringsbesluit te bepalen op 20 procent van de in de begroting voor deze opgaven opgenomen budgetten (dus geen extra budget); -__ een verdeelsleutel te ontwikkelen die deze budgetten onder de stadsdelen op eerlijke wijze verdeelt, bijvoorbeeld naar rato van het aantal inwoners en/of oppervlakte; - deze stukken tegelijk met de nieuwe Verordening op de Stadsdelen voor besluitvorming voor te leggen aan de raad. 103° _ Amendement van het lid Kuiper inzake bestuursmodel variant C, nr. 2021.594 Besluit: -__op pagina 1 de zin: 41 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v derd 7 iuli 2024 Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 20 Raadsnotulen ‘a) conform het huidige stelsel uitgaan van een door het college benoemd dagelijks bestuur’ te wijzigen in: ‘a) dagelijks bestuur uit het midden van de stadsdeelcommissie te benoemen’ En daarnaast op pagina 1 de zin: ‘3)) Met het oog op rolzuiverheid instellen van twee aparte bestuurscommissies, waardoor een scheiding ontstaat tussen het door het college benoemde orgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken en bevoegdheden en het door de Amsterdammer gekozen orgaan dat richting geeft en controleert, waarbij’ te wijzigen in: ‘3)) Met het oog op de beste afspiegeling van het stadsdeel instellen van één bestuurscommissie, waardoor er rolzuiverheid tussen het centrale stadsbestuur en de stadsdeelcommissie ontstaat’ -__en de rest van de voordracht dienovereenkomstig naar bestuursmodel variant C aan te passen. 104° Motie van het lid Yilmaz inzake objectieve verdeling stadsdeelcommissieleden en inwoneraantallen per stadsdeel, nr. 2021.605 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - het aantal zetels per stadsdeel: e te bepalen aan de hand van het inwoneraantal; e elke vier jaar te indiceren voor een nieuwe verdeling aan de hand van het inwoneraantal; e zoveel mogelijk budgetneutraal te financieren en indien nodig dekking te zoeken in de vergoedingen van de stadsdeelcommissieleden. De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Grooten. Mevrouw GROOTEN: We blijven in beweging op dit onderwerp. Gisteravond praatte de stadsdeelcommissie in Nieuwwest met negen jongeren over alle ontwikkelingen in hun stadsdeel. Het was heel mooi om te zien hoe ze dat hebben gedaan en hoe deze stadsdeelcommissieleden toch zo veel mogelijk proberen te halen uit de positie die ze de afgelopen jaren hebben gehad. Maar dat betekent natuurlijk niet dat wij niet vinden dat het beter kan en daar staan we hier vandaar voor om dat met een deel van deze raad te gaan doen. Eigenlijk staan we hier ook mede namens de VVD, de evaluatiemotie van mevrouw Ruijgrok destijds en het is mooi dat de traditie in ere wordt gehouden en dat er weer een evaluatiemotie voor de komende periode ligt en ik ben benieuwd hoe men hier over vier jaar weer staat. Het is toch wel een bijzonder moment want we hebben de afgelopen 42 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen periode veel met elkaar gewisseld, geëvalueerd, gepraat, gewogen en met vier jaar geleden in het achterhoofd kan ik toch wel zeggen dat het deze keer op een hele andere manier tot stand komt dan toen. Ik weet niet wie er allemaal bij waren, maar het was echt een heel andere situatie. Ik vind het ook belangrijk dat we dat doen als raad met de verantwoordelijkheid naar de stad en naar de Amsterdammer om ook het draagvlak daarmee zo goed mogelijk proberen te krijgen voor de komende jaren. Voor GroenLinks geldt en dat is geen geheim, dat de meest optimale variant die wij zouden willen, niet mag. Dat is gewoon wettelijk niet meer mogelijk en de lobby richting het rijk waarop mevrouw Van Soest iedere keer hamert, daar zou ik heel graag de komende tijd nog in optrekken om te kijken of we dat weer op de agenda kunnen krijgen. Ik vind dat Amsterdam en de goede stadsdemocratie dat gewoon echt verdienen. Dus het is op dit moment zoeken wat wij daar het best uit kunnen halen. Waarom doen we dit? We wilen een laagdrempelig, democratisch herkenbaar bestuur zo dicht mogelijk bij mensen en we willen zorgen dat er heldere taken worden belegd en dat het te begrijpen is voor de Amsterdammer. Want de afgelopen periode hebben we toch gezien dat niet iedereen duidelijk had wie nu waarover ging. Misschien zelfs wel sommige mensen in het stadsdeel niet. Die taken- en bevoegdhedenlijst waarover we het hele tijd hebben, is daarin essentieel. Belangrijk is dus: waar gaan ze over, wat kunnen ze, en op welke manier verhouden we ons tot elkaar. Dus van stadsdeelcommissie tot het dagelijks bestuur, het dagelijks bestuur tot het college, het college tot de raad en de stadsdeelcommissie tot de raad. De voorwaarden voor ons zijn dat die taken en bevoegdheden de komende tijd nog flink veel duidelijker worden. We hebben in de stukken kunnen zien dat dat nog naar ons toekomt. Het duurt misschien een beetje lang en dat is nog wel een vraag aan de wethouder. Er wordt nu over februari gerept. Waarom wordt februari als datum genoemd? Wellicht kan de wethouder daarop te reflecteren. Verder is een voorwaarde cultuur en samenwerking. Daar is het al veel over gegaan. Als je dit niet op een goede manier met elkaar wil aangaan, dan gaat het natuurlijk nooit werken en dat is ook een oproep aan ons als raad. Als wij dit straks voorstellen en zeggen dit gaan we mandateren aan die stadsdeelcommissie, bestuurscommissie is het dan weer, dan moeten we dat ook echt met elkaar doen. Dan moet je besluiten niet nog eens over gaan doen als ze in de stadsdeelcommissie zijn genomen. Dat is in het verleden natuurlijk wel eens gebeurd. En dan moet natuurlijk duidelijk zijn hoe de ondersteuning is geregeld en dat wat men wil doen, ook kan waarmaken. Dan heb ik een aantal moties die ik zou willen toelichten. Eentje gaat over de instrumenten. Dat is eigenlijk een motie dat ze moties kunnen gaan indienen. Dus dat is de motie Ze mogen moties indienen. En er is een motie die gaat over de route van de benoeming van de dagelijks bestuurders en het profiel van die dagelijks bestuurders en dat zal de heer Biemond nog verder toelichten. Daar willen wij dat uiteindelijk de raad degene is die de dagelijks bestuurders benoemt omdat we denken dat de raad de meest democratische laag is om dat te doen. Dus dan is het wel het college dat de bevoegdheden overdraagt en de bestuurscommissie instelt, de bestuurscommissie waar de dagelijks bestuurders in zitten. En dan hebben we nog een motie over het aantal zetels. We willen graag een ondergrens daarvoor instellen omdat we zeven zetels voor stadsdeel Centrum wel echt heel weinig vinden. Je moet je afvragen of je het stadsdeel daarmee echte recht doet. Daarom zeggen wij stel een ondergrens in en kijk ook naar de groei van de stad. Als een stadsdeel enorm gaat groeien, moet je ook kijken dat je het aantal zetels - (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: De vraag aan GroenLinks is of er ook is gedacht aan een bovengrens.) 43 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Nee, heb ik niet per se aan gedacht. Als de stad enorm gaat groeien bedoelt de VVD misschien wel, dan krijgen we wellicht wel erg veel mensen. Het kan best slim zijn in de toekomst om daarover na te denken of er een bandbreedte moet zijn. (Mevrouw VAN SOEST: West is bijna net zo groot als Amersfoort, dus dan zou je toch op zijn minst moeten denken dat je ook naar aantallen inwoners kijkt voor die bovengrens of ondergrens? Amersfoort kent 150.000 inwoners. Laten we daar een voorbeeld aan nemen.) Dat ben ik zeker met mevrouw Van Soest eens en dat zie je ook wel dat er een ratio inzit. Ik denk wel dat het goed is daar goed naar te blijven kijken dat dat kloppend is. Maar in ieder stadsdeel zijn er weer hele andere opgaven dus daar moet je ook wel naar blijven kijken. Dus de inhoud en het aantal, dat moet met elkaar kloppen. (De heer FLENTGE: Minimaal 11, dat zou dan enorm kunnen uitdijen. Zegt u dan dat ze in hun vergoedingen moeten worden betaald om de nu voorgestelde vergoedingen die enorm verhoogd zijn, af te vlakken? Kortom, het moet worden betaald uit het bestaande potje? Maar u vindt eigenlijk wel dat die 600 euro per stadsdeelcommissie per vergadering aan vergoeding moet worden uitbetaald. In hoeverre acht u het risico dat er straks misschien wel 15 mensen die zo'n commissie zitten en dat er straks een voorstel komt dat die mensen straks allemaal 600 euro per vergadering krijgen, straks misschien 20 mensen per commissie?) Straks? Er ligt nu een voorstel voor dat voor de komende vier jaar is. Ik vind het verhaal dat de politici niet betaald mogen krijgen voor het werk dat ze doen of niet meer dan ze nu krijgen, dat vind ik helemaal niet socialistisch en dat vind ik ook totaal niet bij de SP passen. Die mensen werken keihard voor de buurt en die mogen daar dan niet een vergoeding voor krijgen die recht doet aan wat dat werk inhoudt. We hebben van alle stadsdeelcommissieleden die dat werk nu doen, gehoord dat de tijdsbesteding als je het werk echt goed wil doen, echt heel groot is. Daarover moeten we gewoon realistisch zijn. Ik vind dat nog steeds zo gek bij de SP en dat snap ik ook echt niet. (De heer FLENTGE: Ja, het is heel gek bij de SP. Maar ja, de reden waarom ik daar op aansla, is dat politici het voor zichzelf niet beter moeten regelen door middel van dit soort stellingnames. Maar mijn vraag aan u was juist een andere. Mijn vraag aan u was als je meer dan 11 mensen in een stadsdeelcommissie hebt, die dan straks waarschijnlijk minder dan 600 euro per vergadering krijgen, dan kan het toch een voorstel komen om die 15 of 20 mensen wel weer op te tillen naar 600 euro per vergadering. Sluit u dat uit? Hoe staat GroenLinks daarin?) Even reagerend op politici die het beter voor zichzelf willen regelen. Dan gaat u uit van beter dan voor anderen. Als ik zou omrekenen wat je als volksvertegenwoordiger krijgt in verhouding tot het werk dat er voor staat, dan weet ik niet of dat per se beter is dan voor heel veel andere mensen. Dat vind ik een hele rare stellingname. Maar goed, uw vraag over of er in theorie een aantal kan ontstaan waardoor dat bedrag dan hoger wordt. Kan. Maar dat voorstel ligt nu niet voor. Ik zou zeggen, dat gaan we dan als raad met elkaar wegen. Dan weten we ook hoe het stelsel heeft gefunctioneerd en dan kunnen we kijken of we dat waard of niet waard vinden en of we daarvoor dan de middelen hebben. Nu ligt er een aantal voor en wij zeggen, stel een ondergrens in. (De heer FLENTGE: U zet de deur open, dat is wat u doet. U geeft namelijk de mogelijkheid dat er veel meer mensen in die stadsdeelcommissie terechtkomen. Vervolgens vraag ik aan u sluit u het uit dat die mensen dan ook allemaal straks weer naar 600 euro per vergadering mogen gaan, wat 44 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen dan nu eventjes niet zo zou zijn, en dan zegt u, ja dat kan ontstaan en dan gaan we er dan over praten. Maar dan heeft u toch de deur nu bij dit voorstel wagenwijd opengezet? Niet doen) Die deur die staat open want ik ben sowieso voor die 600 euro en het wordt nu geen 600 euro maar misschien 550 euro. Dus dat ontloopt elkaar niet zoveel. Wij vinden dat een goed functionerende democratie op stadsdeelniveau dat gewoon waard is. Een bovengrens, dat heb ik net al gezegd, als die nodig is of als we dat in de toekomst vinden, dan moeten we het daar zeker over hebben maar dat staat nu niet ter discussie. (Mevrouw VAN SOEST: Ik neem aan dat wij allemaal voor kwaliteit gaan en dan zul je daarnaar moeten belonen. Bent u dat met mij eens?) Dat ben ik geheel met u eens, mevrouw Van Soest. (De heer VROEGE: Deuren openlaten is altijd veel beter dan deuren dichtslaan. Is collega Grooten het met mij eens dat het rare stelsel dat we moeten betalen per vergadering eigenlijk afleidt van het feit dat er veel meer werk is voor een volksvertegenwoordiger juist op stadsdeelniveau dan alleen vergaderen op dinsdagavond op woensdagavond?) Dat moet dan eigenlijk mee in onze lobby dat wij willen dat er gewoon per maand zou worden vergoed. Dat hebben we natuurlijk ook in de raadscommissie al een aantal keren aangegeven maar dat mag wettelijk niet. Dat ben ik helemaal met u eens. Dan wil ik graag afsluiten met de complimenten maken aan de stadsdeelcommissieleden die de afgelopen jaren het werk toch maar hebben gedaan zo goed mogelijk binnen het stelsel. Veel van hen hebben daar echt wat van gemaakt en dat vind ik super knap. Ik hoop dat we de komende periode weer een heleboel mooie en goede dingen gaan zien in de stadsdelen. Dank u wel. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Biemond. De heer BIEMOND: Ik weet eigenlijk niet meer wie het was, maar iemand zei, dit lijkt wel op wat Mao zei, laat duizend bloemen bloeien. Volgens mij was het honderd maar ik ga het zo even controleren. Dat was het moment dat Mao iedereen in de partij opriep kritisch te zijn. Het gevolg was vervolgens dat er zo veel mensen kritisch waren, iets te kritisch, dat ze uiteindelijk allemaal in kampen terecht zijn gekomen of zijn vermoord door de partij. Dus het leek mij niet in hele goede vergelijking in het kader van de invoering van een nieuwe bestuurlijk stelsel. Dit even voor de geschiedschrijving. We hebben het bestuurlijk stelsel al een aantal keren besproken in de raad en in raadscommissie en in het eerste debat constateerde ik dat al decennialang het terugdraaien van de decentralisatie in het huidige stelsel te ver is doorgevoerd. Dat is min of meer de conclusie van de evaluatie, denk ik. Vervolgens heeft zich de afgelopen maanden een debat ontsponnen dat in de kern gaat over het vinden van het juiste evenwicht van aan de ene kant het belang van eenheid van centraal stadsbeleid en aan de andere kant het belang van de stadsdelen om te kunnen afwijken van centraal beleid. Laat ik beginnen met uit te spreken dat het debat steeds in een zeer goede sfeer plaatsvond. Ik weet niets van wielrennen, maar ik was graag onderdeel van het peloton en dat is denk ik goed om uit te spreken. Af en toe was het ook wel wat moeizaam. Mevrouw Grooten heeft wel in een van de commissies gezegd, het is twee stappen vooruit en een stap achteruit en dat kwam doordat de juridische randvoorwaarden steeds duidelijker waren. De doorbraak kwam voor mij in een mede door de griffier geïnitieerde bijeenkomst met een externe deskundige waardoor het debat niet meer hoefde te gaan over wat juridisch kon en wat niet kon maar gewoon wat is nu het beste, wat willen wij. Ik heb er, denk ik, namens de PvdA nooit 45 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen onduidelijkheid over laten bestaan dat wij variant C de beste uitkomst vinden ten behoeve van de versteviging van de lokale stadsdeeldemocratie. Daarvoor is simpelweg geen meerderheid dus moesten wij overgaan naar plan B en u raadt het al, dat is variant B. Om variant B te verstevigen en die voor ons zo te maken dat wij ermee kunnen leven, zijn tenminste drie wijzigingen nodig en die zijn al min of meer besproken. Ten eerste de expliciete vastlegging van de politieke instrumenten van de stadsdeelcommissie. Dat moet duidelijk zijn. En dan moet de stadsdeelcommissie een stem hebben bij de benoeming van de bestuurders want juist doordat ze op dat moment worden gehoord, ontstaat er een vertrouwensrelatie die de basis vormt voor de controlerende taak van de stadsdeelcommissie. Tenslotte krijgt de stadsdeelcommissie als het aan ons ligt een wat we noemen budgetbestedingsrecht, dus zeggenschap over door de raad voor het stadsdeel geoormerkt budget. Daartoe is een amendement en daarvoor zijn moties ingediend die voor ons voorwaardelijk zijn. Ik ben daar volstrekt duidelijk over. Het is voor ons een suboptimale uitkomst en de praktijk zal moeten uitwijzen hoe het uitpakt. Ik heb in het alle eerste debat over het bestuurlijk stelsel ook gezegd dat draagvlak voor ons een van de randvoorwaarden is. Mevrouw Grooten refereerde er al aan, in de vorige collegeperiode hebben partijen elkaar de tent uit gevochten over dit agendapunt waarbij iedere kans op succes van het stelsel van tevoren te niet werd gedaan. Het was, heb ik wel eens gezegd, een liefdeloos compromis. In het eerste debat heb ik gezegd, als het weer een compromis wordt, laat het dan een liefdevol compromis zijn. En dat wil ik hier uitdragen. Een stelsel dat wij met lef en liefde aangaan, met liefde omdat we met z'n allen een bijdrage moeten leveren aan het slagen van dit stelsel. Met lef omdat we niet te bang moeten zijn dat het af en toe gaat schuren. Als de belangen van de centrale stad en die van de stadsdelen niet parallel lopen en ik zei al, het gaat om dat evenwicht, laat het dan maar duidelijk worden. Dat verhoogt alleen maar de kwaliteit van de besluitvorming. Ik heb niet de illusie dat we met dit stelsel de gouden standaard hebben bereikt. Het is niet af, het is nooit af. Dus ik stem ook graag voor de motie en ik begrijp dat het een traditie is van de VVD over de evaluatie van het stelsel want dat lijkt me hard nodig. Met lef en liefde voorwaarts. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Een interruptie vanwege de behoefte aan wat nadere uitleg van de routering van de benoeming van de dagelijks bestuurders door de gemeenteraad. Zo versta ik dat voorstel. Op voordracht van het college, gehoord hebbende de advisering van de stadsdeelcommissie. Dat zie ik allemaal nog voor me. Maar nu zoek ik een bespiegeling op het punt hoe dan de gemeenteraad die verantwoordelijkheid gestalte kan geven als benoemend orgaan jegens de bestuurders van de stadsdeelcommissies. Denken we dan bijvoorbeeld aan iets als governance hygiëne van een mid-term gesprek? Denken we bijvoorbeeld aan in ultimo het heenzendrecht? Graag een toelichting.) Misschien eerst even over de route zelf en hoe ik me nu voorstel dat het college komt met een voordracht. Die voordracht gaat naar de stadsdeelcommissie. De stadsdeelcommissie krijgt de gelegenheid om de kandidaat-bestuurders te horen. Vervolgens kan de stadsdeelcommissie stemmen over die voordracht. Als de stadsdeelcommissie bij meerderheid voor stemt, kan het naar de raad en dan kan de raad uiteindelijk een besluit nemen over de voordracht van het college. Als de stadsdeelcommissie bij meerderheid tegen een kandidaat stemt, dan krijgt de stadsdeelcommissie gelegenheid om in de raadscommissie de bezwaren toe te lichten en vervolgens is het dan aan de raad om daarin een beslissing te nemen. Als de raad alsnog met de voordracht instemt, dan zijn we eruit. Als de raad eigenlijk de bezwaren van de 46 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen stadsdeelcommissie volgt, dan is het college weer aan zet. De vraag van mevrouw De Grave gaat eigenlijk hier over maar ook over de vraag hoe het nu verder gaat. Ik vind dat een heel interessante gedachte om te zorgen dat je als raad die hier uiteindelijk een stem in heeft, ook gaandeweg zicht houdt op dat functioneren. Dat is niet uitgewerkt en dat staat ook nog niet in de motie, maar ik denk graag met u verder naar de verordening toe hoe we dat kunnen vastleggen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz. De heer YILMAZ: Vandaag beslissen we over de hoofdlijnen van het nieuwe bestuurlijk stelsel. Het nieuwe voorstel maakt ons enthousiast. We zien dat veel ingrediënten zijn opgenomen voor een bestuur dat dicht bij de burgers staat en onze stadsdelen meer handen en voeten geeft. Veel van de ingediende moties kunnen op onze steun rekenen waarvan wij er een aantal mede indienen. Dank daarvoor aan de collega’s van GroenLinks en D66. Ik wil mijn bijdrage beperken tot één punt waarover wij met een deel van de collega's een meningsverschil hebben. Dat heeft betrekking op het aantal stadsdeelcommissiezetels per stadsdeel. In het voorstel van de collega's wordt uitgegaan van een ondergrens van 11 zetels per stadsdeel en vervolgens wordt gekeken naar het aantal inwoners en worden er zetels bijgeplust. In deze berekening zien we dat sommige stadsdelen worden oververtegenwoordigd en andere ondervertegenwoordigd. We kunnen ons daarom niet vinden in deze motie. Wij denken dat het voor de representativiteit en transparantie belangrijk is om een objectieve verdeling te hanteren per stadsdeel. Dat wil zeggen, het aantal inwoners bepaalt het aantal zetels. Het is simpel en eerlijk. Het hanteren van een ondergrens is dat daarentegen niet vanwege de eerder genoemde problemen met de vertegenwoordiging. Een objectieve verdeling is ook goed uit te leggen aan de burger. In de evaluatie van het bestuurlijk stelsel werd gewezen op het feit dat een nieuw systeem moet groeien en daarvoor is het belangrijk dat onduidelijkheden zo veel als mogelijk worden weggenomen. In dat licht denkt het de DENKfractie wijs een objectieve verdeling van het aantal stadsdeelcommissiezetels te hanteren om mogelijke kritiek op over- en ondervertegenwoordiging van bepaalde stadsdelen voor te zijn. Daarom dienen wij een motie in om een objectieve verdeling te hanteren. (De heer FLENTGE: Ik vind uw pleidooi niet eens zo onlogisch in die zin dat je zegt dat je zegt, wanneer een stadsdeel heel veel mensen heeft, dan zouden daar wat meer zetels terecht moeten komen. De vraag is natuurlijk wel of dat gaat leiden tot een enorme uitbreiding van het aantal zetels als stadsdelen flink gaan groeien de komende jaren. Zou het wat u betreft uiteindelijk moeten leiden tot heel veel extra zetels of gaat het om de verdeling van de bestaande zetels wat u betreft? Het antwoord is voor mij van belang of ik voor of tegen stem.) Ik denk dat een maximum daaraan stellen wel handig is. Het moet in verhouding blijven ook met de gemeenteraad. Dus het verdelen van de huidige zetels vind ik verstandiger. (De heer VROEGE: Het voorstel van collega Yilmaz het lijkt misschien rechtvaardiger, maar dat kan ook betekenen dat sommige stadsdelen bijvoorbeeld Centrum en ook Zuidoost, stadsdelen met relatief weinig inwoners, minder vertegenwoordigers krijgen in de stadsdeelcommissie dan nu. Is dat wat DENK voorstaat?) 47 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Ik zie het niet als minder, ik zie het juist in verhouding. Kijk, in Nieuwwest heb je heel veel inwoners. Dat hebben ze net ook al gehoord. Volgens mij zijn het er circa 160.000. Dan moet er wel een bepaald verschil zijn met bijvoorbeeld stadsdeel Centrum, tenminste een verschil in verhouding. Als het verschil qua aantallen commissieleden heel klein is, dan vraag ik me af of dat wel eerlijk is. (De heer VROEGE: En waarom ziet u bepaalde competitie in het aantal leden dat in de commissie zitten? Het gaat er toch om dat het budget dat zij krijgen evenredig is aan de grootte van het stadsdeel en het aantal inwoners en dat het zeggenschap groter is als het stadsdeel groter is? Dan is het toch geen wedstrijdje met hoeveel mensen in de vergadering samen komt?) Volgens mij gaat het vooral om de vertegenwoordiging. Ik zie het absoluut niet als een competitie. Het is een vertegenwoordiging. Als je meer inwoners in een stadsdeel hebt, dan lijkt het mij logisch dat je ook meer vertegenwoordigers hebt in de stadsdeelcommissie. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge. De heer FLENTGE: Ik denk dat de wethouder en zijn staf kei- en keihard hebben gewerkt om dit voorstel neer te leggen en daarvoor wil ik hen in ieder geval een compliment geven. Het is een hele grote klus. En het feit dat wij het niet met elkaar eens zijn, neemt mij niet het zicht weg op de enorme klus waarop heel veel mensen heel veel input hebben geleverd. Ik heb eigenlijk twee grote bezwaren en ik denk dat we dat in de raadscommissie eigenlijk allemaal al hebben uitgewisseld. Een vrij fel debat van achter zo'n zoomschermpie. Overigens wordt het debat daar alleen maar feller van. Ik wil het eigenlijk alleen maar samenvatten hier. Mijn grootste bezwaar van het eerste debat, veel debat, een positief fel debat, maar mijn grootste bezwaar is dat ik eigenlijk zou willen dat we niet de politieke partijen aan zet zetten in de stadsdeelcommissies. Dat zou ik nu een goede vorm vinden om daadwerkelijk bewonersparticipatie te laten plaatsvinden. Doe het door middel van loting, doe het door middel van buurtbewoners en buurtactivisten op een lijst te zetten. Ik denk dat die tweede niet makkelijk is omdat je daarmee waarschijnlijk via de achterdeur toch weer politieke partijen gaat toelaten, maar doe het dan desnoods alleen door loting. Welke vorm dan ook. Ik zou zeggen, buurtbewoners in die stadsdelen, dat zou mijn ideale oplossing zijn. Dat zou ik redelijk vinden. Dan haal je de politieke partijen daartussen uit. Ik weet dat ik hiervoor geen politieke meerderheid ga krijgen. Ik heb deze motie eerder ingediend met de Partij voor de Dieren. Die is hard weggestemd dus ik ken mijn grenzen. (De heer BIEMOND: Ik ken dit verhaal natuurlijk en ik dacht, ik laat het passeren maar ik hoorde de heer Flentge zeggen, ik zou vinden dat de buurtbewoners in de stadsdeelcommissie moeten zitten. Dan moet ik hem er toch even aan herinneren dat dat precies het hele idee is. Die stadsdeelcommissieleden zijn nu eenmaal buurtbewoners. Daarom heb ik ook nooit tegenstelling begrepen die de SP hier inbrengt tussen politiek en bewoners want het zijn nu eenmaal bewoners die willen meedenken over hun stad. Misschien kan de heer Flentge nog even op die opmerking die hij zojuist maakte, ingaan.) Daarin heeft de heer Biemond volledig gelijk. Dat is een terechte correctie. Ik bedoel natuurlijk te zeggen en ik ben dan niet zorgvuldig genoeg geweest in mijn woorden dat buurtbewoners zonder enige context in politieke partijen zich niet gevangen voelen, zich niet hoeven te houden aan misschien politieke afspraken in de Stopera die dan doorsijpelen in de stadsdelen, aan deals die worden gesloten waardoor er wellicht druk ontstaat in een 48 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen politieke partij. Allemaal zaken die kunnen plaatsvinden in een politieke partij die ik niet wil. Dat wil je niet in de stadsdelen. Je wil in de stadsdelen dat mensen zich kunnen uitspreken zonder zich daarvoor op enige manier te hoeven verantwoorden of zich onder druk gezet te voelen. Dat is wat ik wil. Ik weet, mijnheer Biemond, en dat geldt voor een groot deel van de raad, dat u dat niet met mij eens bent. Ik vind dat dood- en doodzonde want dat zou wat mij betreft een mooie stap zijn geweest. Is het logisch dat de wethouder dat niet voorstelt? Hij heeft trouwens ook een paar goede dingen in het voorstel gezet. Laat ik dat ook noemen. Ik vind dat we de oude strijd tussen de stadsdelen en de stad, het eeuwige gevecht daar vanuit het verleden - en dat ben ik met de heer Vroege eens en volgens mij delen we dat standpunt - ik ben blij dat we dat niet opnieuw optuigen. Daar ben ik blij mee en dat wil ik zeker benoemd hebben helemaal als het gaat om de samenwerking tussen de raad en de stadsdelen, de extra formatie daarvoor. Jazeker, ik ben tegen de verhoging van de vergoedingen. Als je de stadsdelen neerzet, moet je zorgen dat mensen hun werk kunnen doen en dat de voorstellen goed in de raad terecht komen. Allemaal positief. Maar dit onderdeel, ja, het spijt mij, ik vind het zonde omdat ze daarmee beklemd raken. Heeft de wethouder dan iets gedaan wat hij niet had moeten doen? Ik snap het wel. Hij zoekt natuurlijk naar een compromis en ik weet ook wel dat ik niet vertegenwoordig wat er allemaal in de politieke arena door heel veel mensen wordt gevonden. Dus hij zoekt niet per se een compromis met de SP. Dat zou lastig worden omdat heel veel andere partijen daarover duidelijk een andere visie hebben. Dat neemt niet weg dat ik een doodzonde vind en dat heb ik ook in de raadscommissie gezegd dat ik radicale democratisering op een andere manier zie. (De heer VROEGE: Toch nog even op dit punt. Ik erken trouwens niet dat lid zijn van een politieke partij gepaard gaat met interne druk. Dat is misschien binnen de SP wel zo, maar bij D66 zeker niet. Ik begrijp dat de heer Flentge niet zozeer de politieke partijen maar vooral de verkiezingen op stadsdeelniveau wil afschaffen. Dus niet de politieke partijen maar vooral de verkiezingen afschaffen. Burgers worden dan geloot. Dus verkiezingen dat is waarop u tegen bent? Begrijp ik het goed?) Laat ik allereerst terugkomen op uw eerste opmerking. Die ging over macht en dat dat niet in uw partij zou plaatsvinden. Dat is een beetje omdat veel Amsterdammers en Nederlanders echt wel weten dat dat natuurlijk wel degelijk kan plaatsvinden in een politieke partij. Dat kunt u mij aansmeren, dat is prima hoor, dat kan ik hebben, maar dat gebeurt in politieke partijen. Er worden hier soms in de wandelgangen deals gesloten in contacten tussen raadsleden en wethouders onderling en dan is het niet fijn als een politieke partij denkt, dan moeten we dat ook wel eventjes goed bij de lokale mensen in de stadsdelen uitzetten. Dat is mijn bezwaar. Die druk, die oneigenlijke druk die er kan ontstaan. Ga mij geen zoete broodjes bakken, mijnheer Vroege, ga mij niet zeggen dat dat niet gebeurt. Dan moet u dat maar tegen de Amsterdammers gaan zeggen. Ik denk dat hoongelach uw deel zal zijn. Dan de tweede opmerking. Ik had het liefst gehad dat buurtactivisten worden verkozen. Dat zou ik het liefste hebben. Buurtactivisten uit de wijken in de buurten die worden verkozen. Het probleem is een beetje dat het waarschijnlijk technisch zo zal zijn dat dan via de achterdeur politieke partijen binnenkomen. Als verkiezen zou kunnen, dan zou ik dat fantastisch vinden. Maar uiteindelijk zal het door middel van loting betekenen dat je op die manier dus geen verkiezingen houdt. (De heer VROEGE: Ik ben heel benieuwd waarom de heer Flentge vindt dat de stem van een buurtactivisten meer waard is dan van een moeder die langs de hockeyvelden staat om daar activiteiten voor de buurt te doen of 49 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen op andere manier een bijdrage aan een wijk bijdraagt. Daarom is een buurtactivist volgens u belangrijker dan een gewone Amsterdammer?) Mijnheer Vroege, dat zijn mijn woorden. ledereen is een buurtactivist. ledereen die actief is in de buurt. Kom op, iedereen die actief is in zijn wijk, die actief is bij de hockeyclub, die wat doet voor zijn buurt of zijn omgeving, dat is wat mij betreft een buurtactivist. U ziet dat waarschijnlijk als iemand die met grote spandoeken ergens heen loopt, maar ik zie dat echt als mensen die actief zijn in hun wijk. Maak er buurtactievelingen van als die term u beter bevalt. Het gaat mij om mensen die actief zijn in de wijk die wat willen bereiken en die ook de bereidheid hebben om in een stadsdeelcommissie te gaan zitten. Die mensen zoek ik zonder dat ze worden ingepakt door politieke partijen. Ik vervolg mijn pleidooi. Ik vind het nog steeds gênant en dat ga ik hier toch voor de laatste keer zeggen en ik realiseer mij dat mevrouw De Grave daarvoor andere woorden zal kiezen, maar ik vind het gênant dat we in deze tijden de vergoedingen van de stadsdeelcommissieleden verhogen. Ik vind het gênant; ik zou het niet doen. Daarbij weet ik dat een groot deel van de raad dat wel wil en ik zal dat moeten accepteren. (Mevrouw VAN SOEST: Pleit voor buurtactivisten. Ik heb 20 jaar in de deelraden gezeten. Ik kan u vertellen dat die buurtactivisten zich prima laten horen in de vergaderingen. Wij gingen altijd ook de wijk in een berging op locatie vergaderen; we hielden openbare vergaderingen voor een probleem dat in een wijk speelde. Waarom zouden we dat niet zo kunnen oplossen?) Hulde aan mevrouw Van Soest. Dan zou ik zeggen dat die mensen van vroeger en waarschijnlijk veel mensen die u kent, dat die nu juist zonder in een politieke partij te hoeven plaatsnemen, dat die nu juist in die stadsdeelcommissies zouden kunnen plaatsnemen. Dan geef je ze gelijk toegang tot rechtstreekse invloed en dan zijn er daarnaast nog van allerlei mensen nodig die van alles kunnen optuigen. Maar dan zet je die wensen ook nog eens een keer in de stadsdeelcommissies en dan geef je ze daadwerkelijk macht in plaats van de fopspeen van twee keer per jaar mogen meepraten en dat de stadsdeelcommissie bepaalt waarover het gaat - ten minste als het plan van de heer Vroege doorgaat. Dan wordt het een fopspeen. (Mevrouw VAN SOEST: Als je een goede volksvertegenwoordiger bent, dan ben je in de wijken en dan ga je kijken waar de problemen zitten en dan ga je met die mensen praten en dan ga je vragen, hoe kunnen we u helpen om het op te lossen. Zo heb ik heb 20 jaar gedaan in de deelraad van Noord. Dat is prima bevallen. De mensen kennen mij nu nog omdat ik de wijken inging. Dat is datgene wat we bij de bestuurscommissie zouden moeten doen. Dat zou je misschien in de verordening kunnen zetten dat ze verplicht zijn op locatie te vergaderen of dat ze een keer in de zoveel tijd met de mensen in gesprek gaan over een bepaald idee. Dan is het probleem opgelost?) Ik doe niets anders, mevrouw Van Soest. Dus ik respecteer u daarom en ik weet dat ook uit Noord dat u dat doet en dat u niet voor niets zulke goede resultaten behaalt bij de verkiezingen juist omdat u dat doet. Maar Ik doe hetzelfde en heel veel om mij heen doen hetzelfde. Maar er is één ding dat ik dan niet begrijp. Als wij die mensen zo serieus nemen en als wij het zo belangrijk vinden dat ze dat doen en als we ze op waarde willen schatten, waarom laten we ze dan niet daadwerkelijk zetels in de stadsdeelcommissie innemen zonder dat ze daarbij eerst deel moet uitmaken van een politieke partij? Waarom is dat? Dat begrijp ik dan niet, want dan zouden ze werkelijk waarde schatten. 50 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen (Mevrouw VAN SOEST: Dan zullen zij een politieke partij moeten gaan oprichten en dan zijn ze er ook. Wij hebben WOON! die op dit moment al die sociale huurwoningen verkoopt. ledere week protesten organiseren. Dat zou een politieke partij kunnen zijn. Dat is ons stelsel dat we het via de politiek doen. We kunnen er toch niet onderuit. Ik neem aan dat we dat met mij eens bent?) Het mooie is juist, mevrouw Van Soest, dat we er hier juist wel onderuit kunnen. We zouden het anders kunnen organiseren dan via de lijn van de politieke partijen. Waarom dan direct de oude politiek in stelling brengen? Waarom dat direct en gelijk doen? Waarom zouden we dat nu doen? Ik sta regelmatig met de heren en dames van Niet te koop te demonstreren als het gaat om de uitverkoop van die sociale huurwoningen die schandalig is. Ook dat ben ik weer volledig met u eens. Maar waarom zouden we ze niet het recht gunnen om zich alleen te kandideren omdat ze in de buurt goed en geweldig werk verrichten en daarmee in de stadsdeelcommissie komen zonder dat er een politieke partij aan de pas komt? Dat begrijp ik oprecht niet. (De heer VROEGE: Ik snap niet dat de heer Flentge enkel focust op de mensen die zo meteen op de stoelen in de stadsdeelcommissie gaan zitten en niet op al die andere bewoners, bewoners die niet in de stadsdeelcommissie gaan zitten, bewoners die niet de politiek in willen maar bewoners die zich wel goed gehoord en gerepresenteerd willen zien door de volksvertegenwoordigers. Bewoners die op iemand willen kunnen stemmen met wiens ideeën zij het eens zijn en van wie ze denken die persoon gaat namens mij spreken. Daarvoor hebben we toch een systeem nodig dat mensen kunnen kiezen op basis van ideologie, op basis van andere zaken via lijsten en dus politieke partijen in plaats van willekeurig iemand die actief is in een buurt omdat hij altijd staat te demonstreren met de heer Flentge?) Dit legt bloot hoe u er over nadenkt. U denkt blijkbaar dat het voor mensen in de buurt niet duidelijk is als iemand die heel actief is in een buurt, dat dat hun man is, dat dat hun vrouw is en dat zij die in de stadsdeelcommissie stemmen. Dat is willekeurig, u zegt het zelf. Dat is een willekeurig iemand. De mensen in een stadsdeel weten donders goed wie die mensen in de buurt zijn. Ik noem ze nu buurtactievelingen, mensen die actief zijn, die iets willen verbeteren, die iets gaafs willen doen en die ook bereid zijn daarvoor bij elkaar te komen en zich nog actiever op te stellen. Daar hebben we geen politieke partij voor nodig? Waarom denkt u altijd in oude politieke structuren van de politiek moet uiteindelijk aan de macht? Laat dat los, mijnheer Vroege, dat is waar de democratisering- (De heer VROEGE: Ik ken heel veel mensen die heel actief zijn in de buurt. Ik ben het heel vaak ook niet met hen eens en dat is mijn goed recht. Ik ben het soms eens met mensen die helemaal niet actief zijn maar wiens ideeën veel dichter bij mijn ideeën staan. Daarom heb ik het recht dat ik op hen kan stemmen zodat zij mij kunnen representeren in het stadsdeel.) Ik vraag mij oprecht af waarvoor u bang bent, mijnheer Vroege. Waar bent u bang voor? (De VOORZITTER: Wel via de voorzitter, graag.) Excuus, voorzitter, ik heb die neiging nog wel eens. Waar is de heer Vroege bang voor? Waarom zou je dan niet die mensen zonder enige politieke partij toelaten? Waarom zou je dat dan niet doen? Wat is daar op tegen en waarop is de angst om dat toe te laten en dat je daadwerkelijk die mensen de toegang geeft om in de stadsdeelcommissies ook nog eens een keer directe invloed uit te oefenen naast 51 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen het feit dat ik het volledig met mevrouw Van Soest eens bent dat er veel andere manieren zijn om invloed uit te oefenen. Maar de heer Vroege doet het nog erger, want wat hij doet, is zeggen dat het stadsdeelpanel dat middels loting bij elkaar komt, ook nog eens een keer moet luisteren naar de vragen vanuit de stadsdeelcommissie. Die bepaalt dan nog eens een keer waarover het stadsdeelpanel mag praten. Dus aan alle kanten ruik ik oude politiek en een beetje angst voor de bewoners. (De heer VROEGE: De laatste keer dan. Het is helemaal geen angst maar de representatieve democratie werkt al jaren vrij goed in Nederland. Mensen voelen zich vertegenwoordigd door te stemmen op mensen die op hen lijken. In andere landen hebben ze dat wel eens afgeschaft en zijn er geen politieke partijen meer. Dat werkt toch altijd een stuk minder goed dan het systeem dat wij hebben. Dus ik hou dat ook graag vast in de stadsdelen.) Laatste opmerking daarover. Het is geen aanval op de representatieve democratie wat ik hier sta te betogen. Zo ziet u dat allemaal en dat snap ik wel. Ik zit in deze gemeenteraad. Ik stem. Ik vind het hartstikke goed dat we een representatieve democratie hebben. Maar daar waar we de kans hebben in de stadsdelen om eens een keer iets anders te doen, daar haakt de heer Vroege af want dan gaat er opeens een muurtje omheen en dan moeten de politieke partijen toch eigenlijk altijd meer aan de touwtjes trekken. Ik vind dat een raar en ik vind dat ook dood- en dood zonde. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk. Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Allereerst complimenten aan het college voor de procesopzet. De evaluatie verdient een serieuze behandeling en dat is ook gebeurd. Vanuit de stadsdeelcommissies en vanuit het dagelijks bestuurders van de stadsdelen en de overige partijen in de stad is de evaluatie besproken. Het college heeft ruimte gegeven. Ik sluit ook aan bij de opmerkingen van de heer Vroeger in dit verband, ruimte aan de raad voor zijn eigen denkproces. Dank daarvoor. Want wie ruimte geeft, zal inhoud oogsten. Zo is dat ook het geval geweest. En dan noem ik ook in het bijzonder de leden Grooten, Biemond en Vroege die veel van deze rijke inhoud die voor ons ligt gestalte hebben gegeven in aansluiting op de voordracht van het college met diverse moties die ons echt verder brengen. Dan wil ik uitleggen hoe de VVD-fractie die voorstellen die nu voorliggen, toetst. Dat zijn een aantal criteria. De eerste is, is de representatieve democratie ermee gediend? Dan wil ik toch nog even terugkomen op die bloemen — het waren er duizend — en natuurlijk meteen verduidelijken dat er geen enkel idee is bij de VVD-fractie dat het slecht moet aflopen met die bloemen zoals geschetst door de heer Biemond. Dat doen wij niet meer heden ten dage, maar het punt dat ik wil maken is, is nu de representatieve democratie ermee gediend dat al die bloemen bloeien, een beetje dwars door elkaar, ze worden ook niet geplukt want de stadsdeelcommissie beslist in meerderheid en als ik de heer Vroege goed begrijp dan doet een minderheidsstandpunt niet zo heel erg veel ter zake. Nu is dit misschien gechargeerd dus ik kom daar straks nog even op terug als het gaat om de verhoudingen tussen wat uit de stadsdeelcommissies tot de gemeenteraad en het college komt en vice versa hoe die wisselwerking moet zijn. Maar die duizend bloemen die moeten wij niet zo veelvuldig gaan opkweken in deze fase van het bestuurlijk stelsel, dat wil ik maar betogen. We moeten ons eerst en vooral richten op de versterking van de representatieve democratie dus niet allerlei panels en verwarrende stadsmoties daaraan toevoegen. Het tweede, en dat is een kernpunt en dat is ook al eerder besproken, is of het nu duidelijk is voor de stadsdeelcommissies zelf, voor de dagelijks bestuurders zelf, voor 52 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen de inwoners van Amsterdam, voor de raad zelf waar de stadsdeelcommissies wel overgaan en waar ze niet overgaan. Daar kom ik dan zo nog op terug met een uitwerking op dat punt maar het is een belangrijk criterium voor de VVD. Het derde is of de regeling in zichzelf simpel en begrijpelijk is. Snappen wij het? Kunnen wij straks uit de voeten met de verordening? Daarin schuilt natuurlijk veel techniek maar daar zit ook de schoonheid van regelgeving natuurlijk in. Een vierde criterium en niet onbelangrijk, ook in relatie tot de discussiepunten die hier al op tafel zijn gekomen rond aantallen van stadsdeelcommissieleden, maar de vraag, het criterium is, zijn die taken en bevoegdheden nu wel behapbaar voor de stadsdeelcommissies en de dagelijks bestuurders. Dat is wel van belang want je wil toch uiteindelijk tot verordeningen en regelingen komen die ook uitvoerbaar zijn. Voor de VVD is dit een belangrijke succesfactor. Een zekere rijpingsperiode moet ook worden gegeven, niet te veel hooi op de vorken leggen en een focus aanbrengen voor de aandachtsgebieden van de stadsdeelcommissies. Daarvoor hebben wij een motie opgesteld en die licht ik zo nog even toe. Een vijfde punt in deze tijden, het is zoals het is, er zijn beperkte financiële middelen voor de gemeente. Dat is natuurlijk altijd wel zo maar in deze periode is dat wel in het bijzonder het geval en de veelheid aan opgaven voor de gemeente, ik noem maar eens de woningopgave maar ook wel de opgave om de lasten voor de burgers en bedrijven zo laag mogelijk te houden, de opgave voor de jeugdzorg en zo kan ik nog wel even doorgaan, die zijn er ook. Dus de raad moet natuurlijk ook keuzes maken. Hoeveel kunnen wij aan financiële middelen inzetten om wat we nu voornemens zijn te gaan doen, de stadsdeelcommissies te versterken, om dat ook op een financieel verantwoorde manier te gaan doen. Wat de VVD-fractie betreft moet dat dan een kostenneutrale operatie zijn. Hoe pakken die toetsingscriteria dan uit? Wij vinden dat het zeker zo is dat de representatieve democratie wordt versterkt door meer taken en bevoegdheden toe te kennen aan de stadsdeelcommissies met enige financiële zeggenschap erbij. Verder vinden we dat het ook duidelijk is waar de stadsdeelcommissie wel over gaat en waar de stadsdeelcommissie niet overgaat als je zegt, we hebben een uitvoerbare regeling die helder is en we duiden ook de domeinen op welke gebieden de stadsdeelcommissies zich nu zullen gaan bewegen. Dat brengt ons op het punt dat we voorstellen daar wat focus op aan te brengen namelijk op de fysieke buitenruimte en op het gebiedsgericht werken. De VVD heeft hiertoe een amendement ingediend en we willen dat ook wat handen en voeten geven met de toekenning van een budgetbestedingsrecht. Het is eerder ter sprake gekomen bij een amendement dat is ingediend waarbij in algemene zin wordt bepleit dat mogelijk te gaan maken. Ik wil namens mijn fractie duidelijk maken dat je het eigenlijk een stapje verder zou moeten brengen door te zeggen, dat is dan op die twee gebieden. Dat is ons voorstel. Dat is dan die fysieke buitenruimte en het gebiedsgericht werken. Daarbij hebben we nog een concretisering aangegeven want je moet ook proberen zoveel mogelijk zicht te geven en het gesprek met elkaar daarover te hebben in deze raad. Waar heb je het dan over qua getallen als je zegt we willen budgetteringsrecht toekennen? De gedachte die bij de VVD leeft, is dat de afspraak dan zou zijn initieel voor een eerste periode om 20 procent van het budget waarover nu de raad beslist, te kenmerken als budgetbestedend voor de stadsdeelcommissies op deze twee domeinen gewoon om eens te kijken wat het ons gaat brengen want we zijn het er denk ik met elkaar over eens dat dit een groeipad is en als je niet iets probeert dan kom je natuurlijk ook nergens. Dan is de regeling op zichzelf wel begrijpelijk. Mevrouw Grooten en ik hebben een motie ingediend om vanuit een werkgroep, vanuit de raad en de stadsdeelcommissies te gaan meewerken en input te gaan geven aan het opstellen van de verordening en daar zullen dit soort elementen natuurlijk ook een plaats moeten krijgen. Voor alle duidelijkheid, dat betreft niet het voorstel dat de 53 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen VVD-fractie doet om op twee specifieke domeinen dat budgetteringsrecht toe te kennen en daaraan getalsmatig, althans percentagegewijs, invulling te geven in onze visie. Maar dat is misschien ook iets om mee te nemen bij het uitwerken van de verordening. In onze visie moet dat toch wel in aparte besluiten worden vastgelegd of je dat nu een mandateringsbesluit of een uitvoeringsbesluit noemt. Ik zei al, in goede regelgeving ligt een technische schoonheid dus daar is nog wel werk te doen. Een vijfde criterium is de budgettaire consequenties. Daarvan heb ik al gezegd dat wij niet willen dat het ambtelijk apparaat gaat uitdelen; we willen ook niet dat er anderszins meerkosten komen voor de belastingbetaler gelet op de grote opgaven die er in de stad zijn. Wij stellen dus voor de ambtelijke capaciteitsversterking te halen uit de ambtelijke capaciteit elders binnen het eigen apparaat en we stellen ook voor om niet de vergoeding voor de stadsdeelcommissieleden verder te verhogen. De heer Flentge en ik vinden elkaar op, denk ik, het punt, een diepgevoelde juistheid dat het niet zo gek is dat je iets doet voor je stad en voor je stadsdeel. De een kan nu eenmaal goed vergaderen en verwoorden wat er leeft binnen achterbannen of wat je zo her en der bij een van die duizend bloemenplukkenrijen oppakt en de ander kan goed mantelzorgen, kan goed voetbalcoach zijn. Je kunt gewoon best iets doen voor je stad en daarmee een soort wederkerigheid die wij toch nodig hebben in de huidige bezinning die er toch wel is op hoe wij met elkaar verder willen gaan sociaal gesproken. Ik meen het, u merkt het aan mij. Daar moet je niet in zoeken. Het is helemaal niet een onfatsoenlijke honorering zoals die er nu is. We hebben financiële beperkingen en je kunt wel wat doen voor je stad. Dus dat maakt dat wij niet meegaan in het voorstel dat voorligt op dat punt en dat wij een amendement hebben ingediend om de voorgenomen verhoging te schrappen. Dan de evaluatie. Het is al ter sprake gekomen en ik denk dat er in deze raad wel consensus is dat het een groeipad is waarover wij nu spreken. Dan markeer ik even dat het niet per se zo moet zijn wat de VVD betreft dat er weer zo'n enorm uitgebreide evaluatie komt als nu is gedaan, maar dat je ook kijkt naar hoe de nieuwe dingen werken bijvoorbeeld hoe gaat het samenspel tussen gemeenteraad en stadsdeelcommissies. Dat brengt mij op waarover ik zo-even al een interruptie plaatste. Ik begrijp de gang van zaken rond benoemingen zoals die nu voorligt in het voorstel. Waar ik nog wat scherpte in zoek, is in hoe je dan als gemeenteraad die rol gaat nemen als benoemer. Ik vind dat ook wel weer een verantwoordelijkheid die bij de gemeenteraad als orgaan komt te liggen. Ik heb er iets over gehoord maar ik ben ook wel benieuwd hoe het college hier tegenaan kijkt omdat het college natuurlijk de dagelijks bestuurders voordraagt aan de gemeenteraad en dan ontrolt zich dat zo verder. Dus ik ben nog wel benieuwd naar de reactie van het college op dit punt en ook wel naar het verdere gesprek dat we met elkaar gaan voeren als de verordening uitgewerkt gaat worden. Ik sluit tot slot aan bij de woorden van mevrouw Grooten of we wel zolang moeten willen wachten tot februari. Het zou mooi zijn als dat debat naar voren zou kunnen worden gehaald omdat we dit gesprek hierover dan kunnen voortzetten. (De heer VROEGE: Deze raad heeft vandaag ongeveer 100 miljoen euro aan projecten gehamerd en een garantie afgegeven voor 340 miljoen euro zonder ook maar met de ogen te knipperen. Dus dan een argument geven dat we in financiële barre tijden leven en dat daarom de vergoeding niet omhoog mag, dat argument vind ik wat mager. Maar daarover gaat mijn vraag niet. Mijn vraag gaat over de twee gebieden die collega De Grave uitsluit als onderwerp van de bestuurscommissie waaronder participatie. Participatie is het contact met de bewoners en het laten meedenken van bewoners. Daarvan zegt u, dat mogen ze niet gaan doen. Ik snap daar werkelijk helemaal niets van, mevrouw De Grave. Kunt u nog eens 54 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen uitleggen waarom u vindt dat mensen die de ogen en oren zijn van het stadsbestuur zich niet met participatie mogen bemoeien?) Het eerste punt dat kennelijk de indruk is ontstaan bij de heer Vroege dat de VVD zich knieperig opstelt als het gaat om geld uitgeven aan democratie gelet op de enorme bedragen die zonder te knipperen met de ogen uitgegeven worden voor grote projecten, op dat punt wil ik u en de vergadering ervan verzekeren dat ik mij ervan heb vergewist van het feit dat er collegaraadsleden zijn die zeer grondig naar de betreffende voordracht hebben gekeken. Die zorg wil ik meteen wegnemen dat dat iets is wat mij nu zou leiden en dat ik niet op geld let. En inderdaad, ik ben wat knieperig op het geld als het hierom gaat. Niet omdat ik vind dat volksvertegenwoordigers zichzelf te kort moeten doen maar omwille van de argumentatie die ik net heb gegeven. Nu dan de participatie. Het betoog van de VVD hierin is dit. Dit is best wel lastig. Je gaat straks nieuwe stadsdeelcommissies krijgen. Die gaan aan de slag op een nieuwe manier met moties en alles wat daar verder bij hoort. Dan moet je niet te veel hooi op de vork leggen waarvan mijn fractie denkt, en ik verwoord dat, als je dat doet, dat dat een faalfactor is. Dus dat je te veel tegelijk wil veranderen en doen door de participatieopgave ook daar neer te leggen. Laat dat dan centraal stedelijk lopen en ga als stadsdeelcommissielid — ik weet dat dat gebeurt en dat de stadsdeelcommissieleden dat doen — gewoon eens een beetje praten in je buurt. Dat lijkt mij voor deze eerste fase voldoende. Blijkt nu uit een evaluatie over vier jaar als we hier allemaal weer staan, dat het een enorme omissie is dat die participatie geen gestalte krijgt op aangeven van de stadsdeelcommissie die bepaalt waarover zo'n panel zich moet uitlaten, nou, dan zou ik zeggen, dan steken we dan die brug over. (De heer VROEGE: Gaat het nu enkel over het panel of zegt u, bij een herinrichting van een straat is er een participatietraject en daarbij mogen dan alleen ambtenaren of de gemeenteraad betrokken zijn en de gekozen mensen in de stadsdeelcommissie mogen zich dan niet vergewissen van wat de buurtbewoners vinden van die herinrichting van de straat in dat stadsdeel?) Wat wettelijk verplicht is, moet wettelijk verplicht worden gedaan. Mijn zorg zit er een beetje in dat nog niet scherp genoeg is, als dan de stadsdeelcommissie de ogen en oren zijn van de centrale stad, zeg maar, van ons hier en van het college, waarom dan de heer Vroege aangeeft, maar ja, zo'n minderheidsstandpunt in de stadsdeelcommissies, soit, daar kunnen we niks mee want de meerderheid bepaalt het toch. Dat baart mij wat zorgen over wat de verwerking zal zijn in de visie van D66 van input van bewoners die iets vinden van wat er in hun straat gebeurt. Natuurlijk leg je als goed stadsdeelcommissie je oor te luisteren en neem je van mijn part een minderheidsstandpunt in en dat zou ik, en dat is de wisselwerking tussen raad en de stadsdeelcommissie die ik bedoel, heel goed vinden als dat ook bij de raad en bij het college zou belanden. Binnen stadsdeelcommissie X wordt in meerderheid over standpunt Y zo gedacht en een minderheid en wel hierom, vindt er dan dat van. Dat is denk ik veel zinniger dan allerlei inspraak. Natuurlijk moet je luisteren naar wat er leeft in de buurt, maar het staat niet voorop. Je moet ook als stadsdeelcommissie eigen hygiëne houden en acht slaan op minderheidsstandpunten. (Mevrouw GROOTEN: In dezelfde motie zegt de VVD dat ook het sociaal domein zou moeten worden uitgesloten van de stadsdeelcommissie. Dat vind ik toch best wel wonderlijk want in de sociale basis zitten nu bijvoorbeeld heel veel kleine informele organisaties en waarom zou de stadsdeelcommissie daarover niet kunnen gaan? Zij zitten daar het dichtst bij en dan zouden wij dat als gemeenteraad moeten gaan bepalen voor deze stadsdelen?) 55 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen Aan mevrouw Grooten een beetje hetzelfde antwoord: niet te veel hooi op de vork en binnen het gebiedsgericht werken kan de stadsdeelcommissie natuurlijk juist de accenten leggen die ook op het sociaal domeingebied aan de orde zijn. Dat vind je nu ook al terug in de gebiedsagenda. Dus daar zou ik die ruimte eerder zoeken dan zeggen, ga maar met vier domeinen vol aan de bak in een nieuwe situatie. Doe dat werkenderweg en kijk na vier jaar hoe het ermee voorstaat. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Ik heb alleen een motie in te dienen en daarvan wil ik graag even het dictum voor lezen als het goed is. De raadsvoordracht met het hoofdlijnenbesluit dat tot doel heeft het democratisch gekozen lokale bestuur te versterken; het lokale bestuur veel beslissingen neemt die direct ingrijpen in de levens van Amsterdammers en deze beslissingen niet altijd onomstreden zijn; veel belangrijke beslissingen op weinig draagvlak kunnen rekenen waardoor het vertrouwen in de lokale politiek onder druk is komen te staan; met de nieuwe referendumverordening de drempels om een referendum te organiseren flink verlaagd worden en ook de onderwerpen waar een referendum over mag gaan beslissen. Het dictum luidt: de informatievoorziening over de mogelijkheden voor het organiseren van een referendum en daarin verbonden voorwaarden maximaal onder de aandacht te brengen van de bewoners en daartoe gebruik te maken van alle beschikbare kanalen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga. Mevrouw NANNINGA: We hebben het vandaag over wat we nu eigenlijk gaan doen met de stadsdelen die lange tijd bijna op zichzelf staande gemeenten waren maar die sinds deze door minister Plasterk een aantal jaren geleden zijn afgeschaft een beetje tandeloze vergadertijgers zijn geworden. Het is goed dat dit plan er is; het is heel zorgvuldig; er is heel veel meegenomen en er zit heel veel werk in. Het probleem is wel een beetje dat het eigenlijk vlees noch vis is. Het is niet de stadsdelen afschaffen en het is ook niet weer helemaal die zelfstandige units ervan maken. In de raadscommissie kwamen de wethouder en mijn fractie tot de abrupte maar simpele conclusie dat wij het op dit punt niet eens zijn. Onze partij is voor het afschaffen van de stadsdelen. Daar kom ik zo op terug. Ik zou de wethouder toch eens willen meenemen in een gedachte-experiment. Wat nu als we nooit stadsdelen hadden gehad? Zou de wethouder dan dit stelsel voorstellen of het nu de A, B, C of D variant is? En zou hij zeggen dat we daarmee de democratie een plezier doen? Zou de wethouder dan vinden dat een vorm van democratisering is als we de uitvoering van het beleid overhevelen van deze raad waar de journalistiek van allerlei pluimage goed op zit, naar zaaltjes in de stadsdelen? Zou de wethouder niet een beetje moeten lachen als iemand hem zou voorstellen om stadsdeelcommissies op te richten die ongeveer 100.000 man per stuk vertegenwoordigen met leden die dan de ogen en de oren van de buurt heten? Er is de afgelopen jaren heel veel verschenen over het herorganiseren van gemeenten en daaruit blijkt juist dat die herkenbaarheid en die identificatie met de centrale stad als bestuurslaag heel belangrijk is. Dat kan hier juist inspelen op het Amsterdammerschap dat wij hier allemaal delen. Het is toevallig dat de wethouder nu toevallig zelf aanstipte eerder vandaag in een mooie discussie over identiteit die zich ontspon bij het vorige agendapunt met de heren Van Schijndel en Boomsma. Zou de wethouder ook beweren dat het een vorm van democratisering is als er straks een stadsdeel is waar de coalitie geen meerderheid heeft en een lokale bestuurder moet dan alsnog het coalitiebeleid uitvoeren. 56 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen Wat moet die bestuurders aan zijn kiezers daar uitleggen die het daarmee niet eens zijn? Die is toch met handen en voeten gebonden aan het Stoperabeleid. Verwacht de wethouder dat dit de burger dan het gevoel geeft dat hij lekker op stadsdeelniveau wordt gehoord en is vertegenwoordigd? Ik vraag om een bespiegeling. Als je kijkt naar hoe halfslachtig we een stadsdeelsysteem in stand houden dat een beetje vlees noch vis is, die beseft meteen als we de stadsdelen niet hadden gehad, dat we ze niet zo zouden hebben opgezet. Althans, dat vinden wij toch moeilijk te geloven dat we dan dit plan zouden invoeren als er überhaupt niet waren. De wethouder zei in de commissie Democratisering dat hij ten diepste een romanticus is en terugverlangt naar de tijd dat die stadsdelen bijna echt volwaardige gemeenten waren. Zo moeten we dit stuk denk ik ook lezen, een poging om te doen alsof we nog een systeem hebben dat eigenlijk al acht jaar geleden werd afgeschaft. Hoe ziet de wethouder dit? Ik moet erbij zeggen hoewel wij het liefst helemaal die stadsdelen afschaffen, dat wij eigenlijk met de PvdA meegaan in hun voorkeur voor plan C namelijk als je het doet, doe het dan ook echt en laat dat bestuur dan echt daar worden gekozen en niet vanuit hier benoemd. Dus liever helemaal goed of helemaal niet. Ik ben het helemaal eens met het argument dat wanneer de stadsdelen of de stadsdeelcommissies worden afgeschaft, de last op deze raad nog wat groter zou worden. Waar ik dan benieuwd naar ben en dat is een vraag aan de wethouder of de wethouder wel eens heeft overwogen bij het rijk te pleiten om deze raad uit te breiden in zetelaantallen en in hun ondersteuning en om mogelijk bij het rijk eens te pleiten voor voltijdse raadslidmaatschap in plaats van parttime voor de grote steden. Natuurlijk zal het onze werklast wel wat groter maken als we die stadsdelen afschaffen. Het is misschien een goed idee om het daarover later eens met zijn allen te hebben zodat we een plan B hebben als ook deze stadsdeelhervorming die er natuurlijk gaat komen want ik kan tellen, onverhoopt toch weer teleurstelt. De VOORZITTER: Het is 23.15 uur. Ik wilde u in overweging geven de beantwoording morgen te doen. Ik hoor heel veel nee, nee, nee. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege voor een punt van orde. De heer VROEGE: Als wij na 23.00 uur doorgaan, dan betekent het dat de totale vergadertijd toeneemt. Het zou dan ook fijn zijn als dat in de spreektijd wordt doorgewerkt. Anders hebben we morgen wel tijd maar geen spreektijd. De VOORZITTER: Dat gaan we niet doen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kuiper voor een voorstel van orde. Mevrouw KUIPER: Ik wil nog een bijdrage leveren op dit agendapunt. De VOORZITTER: Dan gaan we dat eerst doen. En de heer Veldhuyzen ook. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Veldhuyzen. De heer VELDHUYZEN: Ik houd mijn bijdrage kort en ik wil eigenlijk beginnen met het bedanken van de wethouder maar ook van alle ambtenaren en raadsleden die amendementen en moties hebben ingediend en mij hebben geholpen om dit allemaal veel 57 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen beter te begrijpen. Uiteindelijk heb ik toch het gevoel dat we moeten kiezen uit beperkte mogelijkheden. Er is eigenlijk geen ideale optie en ik denk dat BIJ1 toch het liefst zou kiezen voor onafhankelijke kandidaten, maar we zien ook in dat het eigenlijk heel moeilijk is om te realiseren. Omdat iedereen er zo constructief in staat, wil ik er ook graag constructief in staan. Ik heb ook heel veel waardering voor de constructieve houding van de wethouder en van enkele collegaraadsleden. Wij hebben de voorkeur voor variant C al moeten we kiezen tussen de opties die nu voorliggen. BIJ1 is in principe ook wel bereid om akkoord te gaan met variant B waarbij we verschillende amendementen en moties zullen indienen. Afsluitend wil ik alleen nog het belang benadrukken van de zelforganisatie van bewoners en het creëren van een gelijk speelveld of het bestrijden van ongelijkheid en economische ongelijkheid in het kader van brede democratisering en participatie omdat het zo belangrijk is dat iedereen kan meedoen. Daar hou ik het bij. (De heer FLENTGE: Als de heer Veldhuyzen zo voor onafhankelijk kandidaten is, dan zou ik zeggen, waarom stelt u dat dan niet voor en steunt u dat?) Nou ja, het is heel duidelijk dat daarvoor geen meerderheid is te behalen. Het zou gewoon geen zin hebben. Omdat ons dat wel de beste optie lijkt, noem ik dat hier wel. (De heer FLENTGE: Ik heb u nog niet ergens gezien als een partij die als ergens geen meerderheid voor is, dat uw partij dan het stokje neerlegt. Ik heb u toch eigenlijk wel een beetje gezien als een partij die wel strijdt voor dingen. Dan zou ik zeggen, dat zou de heer Veldhuyzen hier ook kunnen doen.) Dat klopt helemaal. Maar wat doe je als een onafhankelijke kandidaat opstapt, wat doe je dan? We zouden er natuurlijk verder onderzoek naar kunnen doen maar ik heb die antwoorden niet en als ik heel eerlijk ben, er is ook maar een beperkte hoeveelheid aan tijd en energie. Ik heb ook vertrouwen in mijn collegaraadsleden dat zij goed op dit dossier zitten. Ik denk dat ik daar even bij houd. (De heer FLENTGE: Dan zou ik de heer Veldhuyzen wel willen oproepen om niet al te veel vertrouwen te hebben in alle raadsleden hier maar om vooral eigenstandig een oordeel te vormen. Als u onafhankelijke mensen wilt hebben in stadsdeelcommissies, dan zou ik gewoon zeggen, ga er vol voor en u vindt mij aan uw zijde.) Goed. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Wat nu mijn inzet is en wat ook de inzet van BIJ1 is, is ervoor te zorgen dat wij als politieke partij zoveel mogelijk verantwoordelijkheid gaan nemen om ervoor te zorgen dat die mensen uit de buurt op die lijsten komen te staan. Ik hoop ook dat alle andere partijen dat ook gewoon gaan doen. Nou ja, wie weet dat we over een aantal jaren toch wel naar onafhankelijke kandidaten gaan, maar dat is nu geen realistische optie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Kuiper. Mevrouw KUIPER: Als het gaat om democratisering en de afspraken in het proces burgerparticipatie, dan is wat ons betreft de hoofdvraag wat heeft de burger er nu aan. Voelt de burger zich serieus genomen? Worden problemen gehoord en gezien? Wordt men op inspraakavonden ook serieus genomen? Niet alleen als gesprekspaal waar de uitkomst al min of meer vast staat maar als grootste belanghebbende van de uitkomst van de inspraak. Dat doet zich vervolgens de vraag voor bij welk scenario en bestuursmodel die burger nu het meest voorop staat. Voor ons is het principe van macht en tegenmacht heel belangrijk geweest voor onze keuzes. Op welke manier is de stadsdeelcommissie nu een gezond tegenwicht tegenover de gemeenteraad. Uiteindelijk draait elk stelsel, elk instrumentarium, 58 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen elke verhouding om de cultuur, de houding en de integriteit van de bestuurders en ambtenaren. Dat kwam ook duidelijk naar voren in het rapport van Necker van Naem. Regelmatige zelfreflectie van bestuurders van deze stad, van lokale politici is wat onze fractie betreft het begin van veranderingen als het gaat om een gezonde democratie in onze stad. We hopen dat dit binnen het nieuwe bestuurlijk stelsel concreter zal zijn gewaarborgd dan nu in de hoofdlijnen staat. Onze fractie kan leven met het voorgestelde voorkeurscenario maar kan alleen akkoord gaan wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De ChristenUnie ziet graag een bestuursmodel waarin de democratie en burgervertegenwoordiging het sterkst is. Het moet mogelijk zijn dat de samenstelling van het dagelijks bestuur in stadsdelen de plaatselijke verhoudingen weerspiegelt die niet per definitie overeenkomt met die van de centrale stad. Keuze van dagelijks bestuurders passend bij stadsdeel, binding lokale politieke voorkeur. Wat onze fractie betreft past variant C daarbij het beste. We zullen daarom op dit punt ook een amendement indienen. U heeft het inmiddels met de stukken gezien. Een ander punt is het belang van een financiële paragraaf in de hoofdlijnen zoals in eerdere raadscommissievergaderingen genoemd. Het lijkt ons dat je eerst de gevolgen en financiën helder wil hebben voordat je ergens aan begint daarbij rekening houdend met de vergoedingen per stadsdeelcommissielid, aantal stadsdeelcommissieleden en extra ambtelijke ondersteuning en andere eventuele bijkomende kosten. We zijn dus kritisch op de voorgestelde vergoedingen voor leden van de stadsdeelcommissie. In plaats van de voorgestelde vergoeding per lid van de stadsdeelcommissie ziet onze fractie graag meer stadsdeelraadsleden passend bij de grootte van het stadsdeel voor hetzelfde totaalbudget. Wij zullen daarom een amendement, nr. 2021.542 als ik het goed heb, ondersteunen. De VOORZITTER: Dan hebben we alle sprekers gehad. Het voorstel is om vijf minuten te schorsen. 23.30 uur verder. De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink voor de beantwoording van de vragen en een preadvies op de moties en amendementen Wethouder GROOT WASSINK: Ik zal zeker bij de moties en amendementen stilstaan maar ik wil toch ook nog een paar losse dingen zeggen. Laat ik allereerst alle leden zeer bedanken niet alleen voor de vele voorstellen die zijn gedaan waarvan ik de overtuiging heb dat ze het voorstel van het college beter maken maar ook voor de manier waarop we dit gesprek met elkaar hebben gevoerd. Ik heb helemaal aan het begin gezegd dat ik vind dat dit echt iets is wat we samen zouden moeten doen. Ik heb gezegd dat dit wat mij betreft gaat, dat dit wat het college betreft gaat over het herstel van relaties. Het herstel van relaties tussen stadsdelen en stad, tussen stadsdeelcommissies en dagelijks bestuurders, tussen dagelijks bestuurders en college, tussen stadsdeelcommissies en kiezers en in zekere zin misschien ook wel tussen ons als verschillende fracties. Als ik terugkijk en daaraan is gerefereerd, hoe we het de vorige keer hebben gedaan, dan denk ik dat het uiteindelijk geen goede start is geweest voor het stelsel dat we toen hebben neergezet. Ik reken mij dat overigens zelf ook aan. Er is veel nuttigs en zinnigs gezegd bijvoorbeeld over cultuur en houding en dat is misschien nog wel belangrijker dan wat je precies op papier en regelt. Ik denk dat het maken van heldere afspraken dat dat hetgeen is wat uiteindelijk aan de 59 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen duidelijkheid en de helderheid die velen van u wensen, tegemoet komt. Ik ben nogmaals blij dat er nu iets ligt en de heer Vroeger haalde een fietsmetafoor aan, dat er als peloton goed is samengewerkt maar dat de weg naar Parijs nog lang is en ik denk dat dat klopt. Er moeten nog veel stappen worden gezet zowel in de verordening als in de precieze uitwerking van de taken en bevoegdheden. We hebben gezegd uiterlijk februari en ik zal er echt mijn uiterste best voor doen om dat veel eerder bij u te hebben. Ik kan er in het najaar een tussenstand van geven. Ik denk dat de conclusie dat er inderdaad veel ruimte aan de raad is gelaten en dat we dit samen hebben gedaan, een belangrijke is, dat de stadsdelen worden versterkt, dat het stelsel is versimpeld, dat het duidelijk en consequent is, dat is absoluut waar. Mevrouw Groten had ook een vraag over de lobby richting het rijk. Dat is zeker een onderdeel wat mij betreft. Ik denk ook dat dat belangrijk is om daarover steeds in gesprek te blijven. De heer Biemond had het over die bloeiende bloemen. Nu blijk ik zelf weer schromelijk tekort te schieten in mijn kennis van het maoïsme. Het waren er inderdaad honderd en geen duizend. De heer Flentge is een expert op dit gebied, kan ik u zeggen. Maar ik zou wel weg willen blijven van grote sprongen voorwaarts hoewel ik, geloof ik, in de commissiebehandeling wel heb gesproken over een culturele revolutie en ook dat kan met het maoïsme indachtig wel buitengewoon ingewikkeld zijn. Ik denk dat het belangrijk is en dat is ook vastgesteld door de heer Biemond dat dit misschien een suboptimale optie is maar ik denk wel dat dit de beste suboptimale optie is die er nu kan zijn. In die zin beschouw ik het zeker als een liefdevol compromis. Mevrouw De Grave gaf heel duidelijk aan waaraan ze het wilde toetsen en ik denk dat wij daaraan in hoge mate tegemoet gekomen zijn. Ik heb ook hier nog iets gekrabbeld over die bloemen maar dat doe ik maar niet. Ik houd namelijk helemaal niet zo van bloemen maar dat geheel ter zijde. Ik wil nog twee punten even uitlichten want u vroeg heel specifiek naar dat benoemen door de raad en die twee, sociaal domein en participatie. U had daarover met de heer Vroege nog een klein debatje. In alle eerlijkheid vind ik persoonlijk bij participatie en u heeft ook dat participatiebeleid ontvangen dat het echt de constatering is dat dat nu vaak te centraal gebeurt. Ik zou in zekere zin de betrokkenheid van de stadsdeelcommissie daarbij heel interessant en goed vinden als die participatie die soms centraal wordt aangestuurd, lokaler wordt ingevuld en met grote betrokkenheid van de stadsdeelcommissies. Dus in die zin snap ik uw punt ten aanzien van het sociaal domein nog wel omdat er automatisch in de systematiek al een stadsdeelelement in zit. Maar ten aanzien van participatie zou ik dat eigenlijk wel heel graag willen blijven zien en zou ik me kunnen voorstellen dat dat nu juist iets is wat we misschien met nog grotere zorgvuldigheid uitwerken. We zijn nu natuurlijk aan het kijken hoe je dit nu precies doet op onderwerpen en dan is dat misschien altijd nog een punt waarvan u zegt, ik vind dat het eigenlijk te veel is. Maar dat geef ik u gewoon ter overweging mee. Ten aanzien van dat benoemen van DB'ers door de raad, ik denk dat er een voorstel ligt waarmee de voordracht van het college er nog steeds is maar dat er eigenlijk een extra relatie wordt ingebouwd waardoor er een meer logische relatie tussen de raad en het DB ligt. Ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen dat een college dat makkelijk naast zich neerlegt. In alle eerlijkheid, dat kan misschien één keer, maar ik zie dat geen tweede keer gebeuren omdat dan — neem ik aan — de gemeenteraad juist vanuit die betrokkenheid daar zijn eigen rol in zal pakken en dat niet zal accepteren. Dus dat is in abstracto hoe ik dat zie. Ik zal er bij de moties zo nog even op terugkomen. Dan mevrouw Nanninga. Die stelde dat wij het op dit punt niet eens zijn. Moi, er zijn er nog wel een paar. U vroeg mij eigenlijk om nog te bespiegelen of dit nu het systeem was als ik from scratch zou mogen beginnen of dit dan het systeem was dat ik zou bedenken. Nou is het voor historici altijd buitengewoon ingewikkeld om aan if-history te doen. Dat is altijd ingewikkeld maar ik denk niet dat we hier dan op uit gekomen waren. Als je echt mag kiezen, dan vind ik het eigenlijk best logisch dat 60 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen je in een stad van de omvang van Amsterdam op bijvoorbeeld stadsdelen die toch in zichzelf ook echt wel een entiteit kunnen vormen binnen de grotere stedelijke identiteit, dat er een vertegenwoordiging plaatsvindt. Dan vind ik 100.000 eigenlijk al heel veel. Dan zou je je kunnen afvragen of je dat niet nog op een wat lager niveau zou moeten doen. Een onderzoek uit ik meen 2008 naar de politieke betrokkenheid in de toenmalige stadsdelen gaf aan dat eigenlijk de stadsdelen — toen hadden we er nog veertien; dat had allerlei nadelen; dat waren er echt te veel — maar dat eigenlijk 30.000 tot 40.000 voor heel veel inwoners een perfecte omvang was om die betrokkenheid ook te hebben. Ik zou willen zeggen, ik zie de aanpassing van het bestuurlijk stelsel niet per definitie als een democratiseringsinstrument. Ik vind referenda, buurtbudgetten echt democratische interventies. Dit is hoe je binnen het stelsel van de representatie dingen probeert te doen. Ik blijf bij mijn romantische inborst en heb inderdaad met dit compromis geheel tegen mijn natuur mogelijk mijn eigen opvattingen hier wel enigszins weggecijferd omdat ik juist steeds heb gezocht naar breed draagvlak. Dat vind ik immers belangrijk. Ik denk dat mevrouw Kuiper heldere dingen heeft gezegd over cultuur, houding en integriteit van het bestuur. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Ik denk dat die cultuur ook echt iets is waar we dat met elkaar juist moeten borgen en dat doen we als gemeenteraad, als DB, als college, als toekomstige stadsdeelcommissies en in zekere zin zul je dus met elkaar daarover echt nieuwe afspraken moeten maken. Die set afspraken die landt voor een deel in een verordening. Ik denk dat we de bespreking zoals we die in de raadscommissies hebben gevoerd en zoals we die nu hebben gevoerd, dat dat een belangrijke randvoorwaarde is om echt op een andere manier met elkaar te gaan werken. Ik kom nu bij de moties en amendementen en dan hoop ik de punten even allemaal langs te lopen. Motie nr. 2021.526, buurtbestedingsrecht stadsdeelcommissies. Geen bezwaar, ik laat het aan de raad. Motie nr. 2021.535 over het stadsdeelpanel. In principe kan ik dit goed volgen en laat ik dit aan de raad met een kanttekening. Bij het derde deel van het dictum zegt u, ‘onafhankelijk worden ondersteund.’ In alles in dit voorstel heb ik zo veel mogelijk geprobeerd budgetneutraal te werken. Als het echt onafhankelijke ondersteuning moet zijn, dan zou daar een financiële component aan zitten. Dat vind ik er lastig aan. Maar verder geen bezwaar; oordeel raad. Motie nr. 2021.536 inzake gelote burgers. U wilt eigenlijk de mogelijkheid van gelote burgers pas na 2026 mogelijk maken. U weet, nou ja, we hebben er al een evaluatie ingezet dus het benoemen van gelote burgers is al in de tijd gefaseerd. Dus ik word hier een beetje verdrietig van en deze motie zou ik willen ontraden. Motie nr. 2021.537 inzake de territoriale commissies. Die laat ik aan de raad. Motie nr. 2021.538 inzake de stadsdeelmoties. Laat ik ook aan de raad. Ik ben blij dat de verbolgenheid van de heer Vroege is weggenomen en ik denk dat de invulling die hij kiest een interessant instrument kan zijn zowel in de werking richting raad als richting stadsdeelcommissie. Motie nr. 2021.539 inzake budgetneutrale uitbreiding ambtelijke ondersteuning. Ik ben positief over deze motie maar een kanttekening. Bij het eerste dictum is dat zeker het streven maar daar moeten we natuurlijk wel binnen de begroting even goed naar kijken. Er zullen per definitie ook aan de uitbreiding die u eerder heeft gekozen in zowel de leeftijd als in wie mag stemmen, per definitie financiële consequenties zitten. Dit gaat heel nadrukkelijk over de ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket. Ik moet dat echt nader bekijken, maar ik deel het uitgangspunt zeer dus ik ben hier positief over. 61 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen Motie nr. 2021.540 inzake tussentijdse evaluatie. Ja, daar ben ik natuurlijk positief over maar ook met inachtneming van de opmerking dat het niet de bedoeling is dat het een evaluatie wordt van dezelfde kostenomvang als de vorige twee. Motie nr. 2021.541 inzake focus voor de stadsdeelcommissies. Ik zou u eigenlijk willen verzoeken deze — aanhouden doen we toch niet, voorzitter? Ik zou willen zeggen, wacht nu op de uitwerking die er wat mij betreft zo snel mogelijk komt. Ik snap uw punt ten aanzien van het sociaal domein omdat daar al een stadsdeelvertaling in zit maar anderen vinden dat mogelijk ook weer- Ik zou participatie echt belangrijk vinden. Dus als u de motie handhaaft, zou ik die ontraden. Misschien dat ik u toch heb kunnen overtuigen. Dan het amendement nr. 2021.542 inzake geen hoge vergoeding voor stadsdeelcommissieleden. Die laat ik aan u. Dat geldt ook voor motie nr. 2021.543 inzake de medezeggenschapsraad bij opdracht gemeentesecretaris. De vraag is even, als ik medezeggenschap mag interpreteren dat de gemeentesecretaris ook met u als raad praat over wat u daarin belangrijk vindt, dat weet ik niet, misschien een werkgroep of iets dergelijks, dan kan ik daar positief over zijn. Medezeggenschap, nou ja, dat klinkt in die zin wat gek, maar ik zag voorzichtig geknik. Volgens mij hebben we eenzelfde idee en dan kan ik daar goed mee leven. Motie nr. 2021.546 inzake het aantal zetels. Dan zit inderdaad het aantal zetels en de dekking in de verhoging van de vergoeding. Deze laat ik aan de raad. Motie nr. 2021.547 inzake instrumenten stadsdeelcommissies. Geen bezwaar. Motie nr. 2021.548 inzake de procedures rondom het kiezen van dagelijks bestuurders. Geen bezwaar. Motie nr. 2021.549 inzake de aanstelling van dagelijks bestuurders. Kan ik me goed voorstellen dus laat ik aan u. Motie nr. 2021.605 inzake objectieve verdeling stadsdeelcommissieleden en inwoneraantallen per stadsdeel. Ik begrijp deze keuze wel, maar in het effect dat het heeft zitten ook weer gekke dingen. Ik zou daar nu niet voor zijn. Dus in die zin denk ik dat dat een ingewikkelde is. Motie nr. 2021.587 inzake referenda. Wel mooi dat mevrouw Van Soest er hier een referendum in fietst maar ik zou eigenlijk willen vragen dit gewoon te doen op het moment dat we de referendumverordening bespreken. Die komt nog deze periode naar u toe als uitwerking van het eerdere wat we hebben gedaan en daar hoort dit bij. Ik weet ook nooit zo goed wat het is, want ik las ‘gebruik maken van alle beschikbare kanalen’. Is dat dan ook de Twitteraccount van de heer Vroege? Ik zou u eigenlijk willen vragen dit te doen bij waar het wat mij betreft echt thuishoort en dat is bij de referendumverordening. Motie nr. 2021.595 inzake budgetbestedingsrecht voor de stadsdelen. Dat vind ik een ingewikkelde want een eerdere motie over budgetbestedingsrecht, daarover ben ik positief geweest maar ik vind het eigenlijk lastig om het nu al op 20 procent vast te leggen. In die zin hebben we natuurlijk al een bestedingsrecht. Dat is iets wat we nu al gebruiken en dat wordt nu ook toegepast in de stadsdelen. Eigenlijk zou ik dit heel graag willen betrekken bij de exercitie die we hebben over de taken en bevoegdheden. De elementen die u benoemt, die zitten eigenlijk in die hele exercitie. Dus ik zou de motie op dit moment willen ontraden omdat ik denk dat dat aleen maar kan volgen uit die taken en bevoegdhedendiscussie die we ongetwijfeld nog met elkaar gaan voeren. Dan het amendement nr. 2021.594. Dat zou ik willen ontraden omdat wij als college inderdaad een andere keuze hebben gemaakt. Ik begrijp het heel goed maar wij hebben een ander voorstel gedaan. 62 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen Dus daarmee ben ik aan het einde van de preadvisering van de moties en wil ik de raad nogmaals bedanken, niet alleen voor het prettige gesprek dat we nu al een paar keer hebben gevoerd en waarin we met elkaar echt hebben gezocht naar misschien niet naar wat optimaal kan zijn, maar wel naar wat optimaal is binnen de gegeven context en het noodzakelijke draagvlak. Dat is voor mij altijd het uitgangspunt geweest. (Mevrouw VAN SOEST: Heb ik wethouder Groot Wassink nu goed begrepen dat ik de motie over het referendum moet indienen als de voordracht daarover is?) Ik heb proberen te zeggen dat ik de motie bij de behandeling van dit agendapunt eigenlijk ten sterkste moet ontraden omdat de verordening er nog niet is. Maar er komt een nieuwe verordening en daar hoort die wat mij betreft in thuis en dan sta ik er ook nog best positief tegenover als we het dan hebben over welke kanalen en zo. (Mevrouw VAN SOEST: Oké, dank u wel.) Hoewel ik best enige invloed op het Twitteraccount van de heer Vroege zou willen, hoor. (Mevrouw VAN SOEST: Dan wil ik de motie aanhouden tot het referendum voorligt.) De VOORZITTER: Ja. Dus de motie is niet ingetrokken maar wordt aangehouden. Oh, dat kan niet volgens het reglement. Dan dient u de motie nu in te trekken. (Mevrouw VAN SOEST: Dan gaan we die intrekken, ja. Ik heb nog een motie om in te trekken en dat is mijn motie over de heer Ivens. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Het is al laat, dat weet ik, maar ik vind het wel belangrijk om uit te leggen aan anderen hoe wij nu met elkaar helder hebben dat de gemeenteraad gestalte geeft aan die benoemingsrol van de bestuurder. De aanvang is me helder maar hoe ziet het college dat dan verder gaan? Ik hoor de wethouder zeggen, als er wat is, dan trekt het college zich dat aan. Laat ik het even zo zeggen. Maar ja, dan kom ik er toch op uit, is het dan zo dat het college van mening is dat in ultimo de gemeenteraad zegt, dagelijks bestuurder, opstappen?) Volgens mij zijn er dan twee wegen. Het college kan voorstellen dat een dagelijks bestuurder weg moet. Dat kan. Daarvoor kunnen redenen zijn die op geen enkele manier in de gemeenteraad bewerkstelligd zijn, maar ik kan mij niet voorstellen als in de gemeenteraad de conclusie wordt getrokken, deze dagelijks bestuurder kan niet door, dat dan niet automatisch het college zich daartoe verhoudt anders haalt het college zich de escalatie van de gemeenteraad op de hals. Dus dat is hoe ik het zie. Er zijn wat mij betreft twee mogelijkheden. Het college kan eigenstandig besluiten, dit kan niet, we moeten hiermee stoppen. De route via de gemeenteraad die is natuurlijk iets getrapter, maar die is er zeker. Zo zie ik dat ja. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Ik wil vaststellen dat wij elkaar heel goed begrijpen en dat vind ik wel van belang voor het vervolg dat er twee routes zijn. Dat begreep ik goed he?) Ja. (Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Dank u wel.) (De heer VROEGE: Op hetzelfde punt. Ik weet niet hoe dat nu is geregeld, maar komt in de verordening dan ook een financiële afhechting van zo'n relatie met een bestuurder die dan geen recht heeft op wachtgeld. Oftewel, wordt het ordentelijk afgehecht, is mijn vraag aan de wethouder.) De rechtspositie van de dagelijks bestuurder is sowieso nog een onderwerp van nadere uitwerking. We hebben daar eerder ook gezien dat daar best wel hiaten in zitten. Ik 63 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R uli Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen zou daar inderdaad best wel een voorstel voor willen doen. Dat lijkt mij prima en daar kunt u vanzelfsprekend dan ook weer opvattingen over hebben. Ook daar wil ik dat graag in grote eendracht met u doen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert. Mevrouw DE FOCKERT: De wethouder was zeer enthousiast maar er was natuurlijk een motie gericht aan het presidium, motie nr. 2021.537 over een keer een overleg met alle stadsdeelcommissies. Daarbij deelt het presidium het voorschot van de wethouder en zegt: oordeel raad. De VOORZITTER: Dan vroeg de wethouder mij nog om een nabrander. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Excuses, ik ben een vraag vergeten. Mevrouw Nanninga vroeg nog of ik wel eens in relatie tot het rijk heb gevraagd of bijvoorbeeld uitbreiding van het aantal gemeenteraadsleden dan wel een andere invulling aan de orde was. Ik heb daar zelf met de minister van Binnenlandse Zaken wel eens over gesproken maar ik zou het helemaal niet verkeerd vinden om dit punt nog eens wat vaker te maken. Er zijn, weet ik, en zeker vanuit de huidige minister best wel eens noten over gekraakt. Ik zou het zeker niet erg vinden dit nog eens onder de aandacht van de minister te brengen omdat ik denk dat de belasting van gemeenteraadsleden niet alleen in onze gemeente maar in een heleboel gemeenten echt wel ingewikkeld is en wat dan de ideale oplossing is … Ik heb het zelf altijd charmant gevonden dat je naast gemeenteraadslid ook nog werkt. Nou ja, dat daar iets moet gebeuren, dat vind ik wel zeker als je kijkt naar bijvoorbeeld de omvang van de taak die u heeft. Dat vind ik een terecht punt. De motie-Van Soest (nr. 2021.614) ingetrokken zijnde, maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Nanninga voor een punt van orde. Mevrouw NANNINGA: Ik had nog een motie die ik in de tweede termijn wilde indienen. Dat is echt één seconde. Ik zal uw kostbare tijd niet langer verspillen. Het betreft dit onderwerp. De motie heeft als dictum: verzoekt de burgemeester en wethouders met het rijk in gesprek te gaan over een voltijds raadslidmaatschap voor steden met meer dan 350.000 inwoners; met het rijk in gesprek te gaan over een uitbreiding van het aantal raadsleden van 45 tot 51 voor steden met meer dan 350.000 inwoners. Deze motie dien ik mede in namens de heer Taimounti van NIDA. Ik deel de visie van de wethouder dat je er idealiter nog een baan naast hebt maar ik acht dat niet verantwoord in hele grote steden. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 105° Motie van de leden Nanninga en Taimounti inzake het Bestuurlijk Stelsel, Democratisering, nr. 2021.619 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 64 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen -__ met het rijk in gesprek te gaan over een voltijds raadslidmaatschap voor steden met meer dan 350.000 inwoners; -_met het rijk in gesprek te gaan over een uitbreiding van het aantal raadsleden van 45 tot 51 voor steden met meer dan 350.000 inwoners. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Gehoord hebbende het dictum zou ik op het moment dat voltijds tussen haken staat, daar prima mee kunnen leven en dan wil ik de motie zo ook positief preadviseren. (Mevrouw NANNINGA: Dan gaan we dat regelen.) De discussie wordt gesloten. De VOORZITTER: Goed. Dat gezegd hebbende zou ik de vergadering willen afsluiten maar niet voordat- Er wordt hier heel druk gegesticuleerd. Motie nr. 2021.614 van mevrouw Van Soest is ingetrokken. Dat betreft een motie bij de Voorjaarsnota. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege voor een voorstel van orde. De heer VROEGE: Is Weesp nu het eerste agendapunt morgenochtend? De VOORZITTER: Ja. Dat wordt door de griffie hier bevestigd. De heer VROEGE: Ben ik de enige spreker? De VOORZITTER: Nee, mevrouw De Grave heeft ook een bijdrage. Oh, niet? De heer VROEGE: Dan zijn we er. De VOORZITTER: Anders moeten we het nu doen. De heer VROEGE: Dan trek ik me terug als woordvoerder onder het adagium Weesp is welkom. Dan kan het wat mij betreft worden gehamerd. De VOORZITTER: ledereen mee eens? Maar we hebben nu geen quorum. We kunnen het wel op de te hameren lijst zetten. Ik heb een voorstel. We gaan de bijdrage van de heer Vroege nu doen. 5. Vaststellen van de verordening op lokaal bestuur voor het stadsgebied Weesp en Driemond en overige regelingen voor de bestuurlijke fusie tussen Weesp en Amsterdam, VN2021-016166 De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege. 65 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R v uli Gemeenteraad ergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen De heer VROEGE: Zo'n mooi dossier, dat kunnen we toch niet zo maar voorbij laten gaan. Ik las vorige week in de krant volgens mij van een CDA'er uit Weesp “Weespers zullen nooit Amsterdammers worden.” Daarin had deze persoon natuurlijk groot gelijk want Amsterdam kent natuurlijk al jaren lang, misschien al eeuwen lang Sloters, Durgerdammers, Holysloters en andere dorpelingen als onderdeel van onze gemeente. Weespers zijn de nieuwe loten aan de stam. Dus hij had groot gelijk dat Weespers blijven. Behalve dat zij hun eigen naam houden, hebben ze ook veertien kernwaarden geformuleerd belangrijk voor de toekomst van Weesp. Die kernwaarden staan op papier maar dat geeft natuurlijk geen enkel houvast. Ik heb al eerder in de raadscommissievergadering gezegd dat ik ervoor ga zorgen dat in mijn verkiezingsprogramma wordt opgeschreven dat wij als D66 die kernwaarden gaan onderschrijven voor de komende jaren. Mijn oproep aan u is, doe dat allemaal ook in uw eigen verkiezingsprogramma’s zodat alle Weespers weten dat ze de komende jaren hun kernwaarden kunnen terugvinden ook in deze raad. En tot slot: Weespers, welkom. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink. Wethouder GROOT WASSINK: Here, here. De VOORZITTER: Tot zover. Dan schors ik de vergadering tot morgenochtend 9.00 uur. De vergadering is geschorst. 66 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R En Gemeenteraad Vergaderdatum 7 juli 2021 Raadsnotulen INDEX 2021.512’ Motie van het lid Van Lammeren inzake Voorjaarsnota 2021, Schrap subsidie Jumping Amsterdam … … anneer ennneeeeevennenerenennneerenvenneenernennneeernvenneeeeenennneen ee Od 2021.526 Amendement van de leden Biemond, Grooten en Vroege inzake budgetbestedingsrecht voor stadsdeelcommissieS … … nnen onnennnneee eenen enne SD 2021.533 Amendement van de leden Boomsma en Torn inzake de Financiële Verordening 2022, Belangrijke investeringen apart voorleggen aan de raad … ….….………...8 2021.534 Motie van het lid Boomsma inzake de financiële verordening 2022, Verslaggeving staat onderhoud kapitaalgoederen … ennn ennenenen eneen eneen 2021.535 Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake het Stadsdeelpanel… … nnn en ennenennerenennerenneren ener enneenvennereneen vaneen ennen vennen eneen OO 2021.536 Motie van de leden Vroege en Biemond inzake gelote burgers … …… 35 2021.537 Motie van de leden Vroege, Grooten en Biemond inzake territoriale COMMISSIES nanne nnereee renee venennennenenerenen venen ennennene nne nenenen een enennennnne eneen enen OÓ 2021.538 Motie van de leden Vroege, Grooten, Biemond en Yilmaz inzake stads- en stadsdeelmoties … … … nnee ennennenenerenen een enennennenenneneneneneenenennennene eneen enen OÓ 2021.539 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetneutrale uitbreiding ambtelijke ondersteuning stadsdelen en inrichting bewonersloket … … 36 2021.540 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake een tussentijdse evaluatie van het nieuwe bestuurlijk stelsel van 2022... eneen eerenennnerevenennee en enennne erven 0 2021.541 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake focus voor stadsdeelcommissies.37 2021.542 Amendement van de leden De Grave-Verkerk en Flentge inzake geen hogere vergoeding voor stadsdeelcommissieleden …… nnen venneneeerenneene eenn Of. 2021.543 Motie van de leden De Grave-Verkerk en Grooten inzake medezeggenschap raad bij opdracht gemeentesecretaris … nnen ennnere vereen enenennveer venne Of. 2021.546 Motie van de leden Grooten en Vroege inzake het aantal zetels in het bestuurlijk stelsel … … nnee enneeerenennnenerenennereeevennneeeren ene ver evene verevenen vereen 0 2021.547 Motie van de leden Grooten, Biemond en Vroege inzake instrumenten stadsdeelcommissies … …… nnen ennennenenerenen eenen ennenneneeneneneneneenenennennene nnen OO 2021.548 Motie van de leden Grooten, Vroege, Biemond en Yilmaz inzake de procedures rondom het kiezen van dagelijks bestuurders … … … … nnee. 98 2021.549 Motie van de leden Biemond, Vroege en Grooten inzake de aanstelling van dagelijks bestuurders … … nnen enneneeenennneeeenvenneneeeneneneneenvenneeneen ennn OÓ 2021.580 Motie van de leden Roosma, van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de Financiële Verordening 2022, Laagdrempelig autoriseren van (het afzien van) investeringsbesluiten … … nn oonnnneennennenneenvennenerenennennerevenneeren ennen re vennen 2021.581 Motie van de leden Roosma, Van Dantzig, Biemond en Boomsma inzake de Financiële Verordening 2022, De invalshoek van financierbaarheid … … … … … 9 2021.587 Motie van het lid Van Soest inzake agendapunt 4 hoofdlijnen bestuurlijk stelsel 2021.587 Motie van het lid Van Soest inzake Maak referendum bekender in de stad ….39 39 2021.594 Amendement van het lid Kuiper inzake bestuursmodel variant C.………….……..43 2021.595 Motie van het lid De Grave-Verkerk inzake budgetbestedingsrecht voor de stadsdelen … … nnn onnnnennennen eenen ennenneneneneneneenenennennenennenenenenennenennennene eneen 3 67 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Vergaderdatum 7 juli 2021 Gemeenteraad Raadsnotulen 2021.605 Motie van het lid Yilmaz inzake objectieve verdeling stadsdeelcommissieleden en inwoneraantallen per stadsdeel... ennen ennen vennenerenenneerre venne eeer vern ÂÁ 2021.615 Motie van de leden van Dantzig en Roosma inzake de financiële verordening 2022 inzake een geprioriteerde reservelijst. nnee enneeeren eneen venne Ó 2021.619 Motie van het lid Nanninga inzake het Bestuurlijk Stelsel, Democratisering….67 VN2021-011220 Benoemen van drie leden in de Raad van Toezicht van OOadA ….….….1 VN2021-011695 Herbenoemen van een lid van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) neen eneen enneeeseneereneeenvenneennneer ennen eed VN2021-012759 Benoemen van een lid in de Raad van Toezicht van INNOORD..……….……2 VN2021-015830 Instemmen met de verbetering van het bestuurlijk stelsel 2022 conform de Hoofdlijnennotitie … nnn ennen vennenerenenneerrevenneneeenennnereenvenveneren erneer VN2021-016166 Vaststellen van de verordening op lokaal bestuur voor het stadsgebied Weesp en Driemond en overige regelingen voor de bestuurlijke fusie tussen Weesp en Amsterdam … nnen ennneneneneeeneeeenenvenennennnnenserreneenenennennennne neren enenennennnn ne nennn OÖ VN2021-016738 Vaststellen van de financiële verordening 2022 … nnen en VN2021-017684 Kennisnemen van de Voorjaarsnota 2021 en vaststellen enkele begrotingswijzigingen … … nnn ennen venennenenenennnereeenenverenenennverevenenver en ennnnen VN2021-018548 Benoemen van de Ombudsman in de Gemeenschappelijke Regeling gezamenlijke Ombudsman Metropool Amsterdam … nnn nnee eennerenneer venen Î 68
Raadsnotulen
68
test
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1406 Datum akkoord 26 oktober 2016 Publicatiedatum 26 oktober 2016 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Paternotte van 27 september 2016 inzake het bericht ‘Coffeeshop Kloveniersburgwal beschoten’. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In de nacht van 26 op 27 september 2016 is opnieuw een coffeeshop beschoten. Dit gebeurde volgens een scenario dat zich niet voor het eerst voltrekt: de schutter of schutters rijden langs en schieten op het pand. Gelukkig werden er geen personen geraakt. Verschillende coffeeshops zijn inmiddels wel definitief gesloten omdat het pand meerdere keren werd beschoten. Vanaf de zijde van coffeeshopeigenaren wordt gesuggereerd dat dit een eenvoudige manier is om concurrentie uit te schakelen." Dit is uiteraard niet te bewijzen, maar de gedachte is te begrijpen. Door het huidige nationale coffeeshop- en wietteeltbeleid is het een gegeven dat coffeeshopeigenaren gedwongen worden zaken te doen met criminelen. Dit gedwongen contact resulteert in een onvermijdelijke band tussen ondernemers die een coffeeshop runnen en personen die het plegen van strafbare feiten niet schuwen. Tegen deze achtergrond bestaat bij de fractie van D66 de zorg dat het sluiten van coffeeshops die worden beschoten, door criminelen als aansporing kan worden ervaren. De concurrent moet immers na de beschieting zijn deuren sluiten. Een pand dat is beschoten sluiten op grond van de openbare orde en veiligheid is wat de fractie van D66 betreft logisch. D66 maakt zich echter ook zorgen om het aantal openbare beschietingen en de rol die de sluitingen hier eventueel in zouden kunnen spelen. Een coffeeshopeigenaar wiens pand wordt beschoten ondervindt nu vaak dubbel nadeel*: slachtoffer zijn van een beschieting en gedupeerde ondernemer zijn wiens zaak wordt gesloten. Gezien het vorenstaande heeft het lid Paternotte, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: ' http:/lwww.parool.nl/amsterdam/beschoten-coffeeshop-zuid-gesloten-door-gemeente—a4295839/ 2 Hierbij aangetekend dat het om twee volstrekt verschillende nadelen gaat waaraan het stadsbestuur in beide gevallen geen schuld wordt toegeschreven. 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer Te dober 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 27 september 2016 1. Hoeveel coffeeshops zijn er de afgelopen vijf jaar gesloten naar aanleiding van een beschieting? Antwoord: De afgelopen vijf jaar is acht keer een coffeeshops gesloten naar aanleiding van een beschieting op de coffeeshop. Hiervan zijn twee coffeeshops voor een tweede keer gesloten nadat er wederom op de coffeeshop is geschoten. Er is één coffeeshop gesloten in 2012 en één in 2015. De overige coffeeshops zijn in 2016 gesloten. 2. In hoeveel van die gevallen acht het college het mogelijk dat de beschieting van het pand op zichzelf het doel was, met het mogelijke motief dat de coffeeshops zijn deuren moest sluiten? Antwoord: De beschietingen van coffeeshops zijn bij de recherche in onderzoek. De politie geeft aan dat tot nu toe geen enkel scenario is bewezen, ook kan nog geen enkel scenario worden uitgesloten. Lopende het onderzoek kunnen hier geen uitspraken over warden gedaan. 3. In hoeveel van de gevallen waarnaar wordt gevraagd bij vraag één werd er een persoon geraakt door de beschieting? Antwoord: Er is in geen van de gevallen een persoon direct geraakt bij de beschietingen. In drie gevallen (Roxy, Kroon Ill en The Power) waren er personen in de coffeeshop aanwezig die zijn weggevlucht om niet geraakt te worden. Een persoon is geraakt door glasscherven (The Power). In een geval (Roxy) zaten er kogelgaten in de deur naast de coffeeshop. Deze deur geeft toegang tot de woningen boven de coffeeshop. Achter de deur zijn fragmenten van kogels aangetroffen. Verder vond één van de schietincidenten plaats op klaarlichte dag, op een moment waarop mensen hun kinderen naar school brengen en naar hun werk gaan. 4. Ziter een stijging in het aantal coffeeshops dat wordt beschoten? Antwoord: Ja, zie de cijfers in de beantwoording van vraag 1. 5. De fractie van D66 maakt zich zorgen over de effecten van deze zware misdrijven op de openbare orde en veiligheid rondom coffeeshops. Daders moeten worden opgespoord en aangepakt. Hoe verhoudt zich de intensiteit van de opsporing naar aanleiding van dit soort beschietingen, tot de intensiteit van opsporing naar aanleiding van een poging tot liquidatie? Antwoord: Het college deelt de zorgen van D66 en is ook van mening dat de daders moeten worden opgespoord. In verband met de grote maatschappelijke onrust die een (poging tot) liquidatie teweeg brengt wordt er meer prioriteit gegeven aan een dergelijk opsporingsonderzoek. Dit laat natuurlijk onverlet dat de beschietingen van coffeeshops eveneens actief door de recherche in onderzoek zijn genomen. 2 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer Te dober 2018 Schriftelijke vragen, dinsdag 27 september 2016 Hierbij is het van belang dat betrokkenen zoveel mogelijk informatie delen met politie. 6. Welke andere mogelijkheden ziet het college om de veiligheid en de openbare orde rondom coffeeshops te borgen, zonder de coffeeshops te moeten sluiten? Antwoord: Het college vindt met de driehoek dat beschietingen op een coffeeshop of andere inrichtingen een grote risico vormen voor de openbare orde. Het college ziet, zo lang de oorzaak en het doel van de beschietingen niet duidelijk zijn, geen andere mogelijkheid om de veiligheid en de openbare orde rondom de coffeeshops te waarborgen, dan de coffeeshop voor onbepaalde tijd te sluiten. Daarbij speelt ook de impact van een dergelijk schietincident op de omgeving een belangrijke rol. Bij de heropeningsprocedure wordt gekeken of er weer voldoende vertrouwen is dat de openbare orde is hersteld en of de coffeeshop weer heropend kan worden. Bij deze afweging wordt ook meegenomen de beschikbare informatie uit het opsporingsonderzoek. 7. Wordt bij coffeeshops die worden beschoten voor wat betreft sluiting op grond van openbare orde dezelfde procedure gevolgd als bij andere zaken die worden beschoten? Antwoord: Ja, daarvoor geldt in principe dezelfde procedure. Ook andere publiek toegankelijke inrichtingen worden als er gericht op de inrichting is geschoten in beginsel in belang van de openbare orde voor onbepaalde tijd gesloten. In 2016 zijn twee horecazaken gesloten vanwege een schietincident gericht op de inrichting. In 2015 was dit één horecazaak. In 2015 is verder ook een zaak gesloten vanwege een schietincident in de zaak. Ook zijn meerdere zaken gesloten wegens de enkele aanwezigheid van wapens in de zaak. Maar ook andere geweldsdelicten en overtredingen van de Opiumwet kunnen leiden tot een openbare orde sluiting voor onbepaalde tijd. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
x Gemeente Amsterdam R OW % Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT % Agenda, woensdag 26 november 2008 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT Tijd 13.30 tot 16.00 uur Locatie Rooszaal 0239 Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Vragenhalfuur publiek 5 Actualiteiten 6 Openstaande toezeggingen e Wordt nagezonden 7 Termijnagenda e Wordt nagezonden Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @raadsgriffie.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Waterbeheer en ICT R OW Agenda, woensdag 26 november 2008 8 _Rondvraag/TKN Ruimtelijke Ordening 9 Preadvies op de Nota Mooi Amsterdam van de raadsleden Mulder en Willemse Nr. BD2008-006129 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht, (gemeenteraad dd. 17 december 2008). e De Dienst Ruimtelijke Ordening zal een korte presentatie geven. 10 Programmaverkenning Dijksgracht Kop, 2008 Nr. BD2008-007386 e Ter bespreking en de wethouder van advies te dienen. e _Stadsdeelcommissie Welzijn en Onderwijs van stadsdeel Centrum is hiervoor tevens uitgenodigd. ICT 11 Doorlichting gemeentebrede ICT Nr. BD2008-007916 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van duo-raadslid de heer Ng (VVD). Na afloop van de vergadering - tot uiterlijk 17.00 uur - is er voor de commissieleden een infiormele infobijeenkomst inzake “Amsterdam Waterbestendig”. De leden van de commissie Milieu zijn hierbij uitgenodigd. 2
Agenda
2
train
VOOR INTERN GEBRUIK X Overzicht / Samenvatting — dashboard WPI Het bijstandsbestand heeft in de laatste week van het jaar het hoogste punt bereikt van 2020. Bijstandsbestand op haar Verklaring hiervoor is de verhouding van hoogte in instroom ten opzichte van de lagere uitstroom. hoogste punt geëindigd in Hoewel beide laag zijn in de laatste weken van het jaar, heeft de verhouding tussen de twee voor een stijging MEEST gezorgd. Ook in het aantal aanvragen is terug te zien dat er de laatste weken van het jaar minder activiteit is. Lang was het gemiddelde rond de „oo aanvragen per week. In de laatste week waren dit 286 aanvragen. (Het gemiddelde van 2019 is 266) * Inde grafiek van de Tozo 1 ziet u dat er 41.376 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn er aan 37.347 Tozo 1: unieke aanvragers een voorschot verstrekt. 41. 376 aanvragen * Inde grafiek van de Tozo 2 kunt u zien dat er 22.340 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn eraan 18.800 ope unieke aanvragers een voorschot verstrekt. Er zijn 20,798 Tozo regelingen toegekend. 22. 340 aanvragen * Inde grafiek van de Tozo 3 kunt u zien dat er 19.399 aanvragen zijn ingediend. Daarvan zijn eraan 17.268 \oper4e een Tozo 3 toegekend. Een minimale hoeveelheid aan voorschotten is verstrekt; 857 19.399 aanvragen Het is een bekend beeld dat de laatste weken van het jaar minder activiteit waarneembaar is. Zowel de werkzoekende die in verminderde aantallen aanvragen indienen, als de collega’s in de uitvoering die door de feestdagen met lagere bezetting aanwezig zijn en dus minder productie generen. De cijfers van de eerste week van 2021 zullen vermoedelijk een ander beeld aan ons presenteren. 2 X Wekelijkse cijfers Bijstand % Wekelijkse cijfers Bijstand 1. X Bestandsontwikkeling bijstand _ 9 Aanvragen, besluiten en werkvoorraad bijstand 350 41.000 1800 0452 300 4045 40.500 1600 1400 250 40.000 1200 1148 | 1000 200 N HN NA u 39.500 300 | 150 U N AUK À lbgooo 600 | AN 129 400 W DeeS EE Ger ‘U 100 | 38.500 200 hj 9e o 50 38.000 pO S SS $ Ki 5 5 s 5 Ss S PP ‚s Ei 5 Ki 5 5 5 07 5 s 0 5 L TN Nt EN NN NN SN NAS ASN SN SN TS NN SSN 57 5 o 37-500 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 EB Aantal voorraad mm Aantal nieuweaanvragen — Aantal besluiten B omvang bestand mm instfOOm mmm uitstroom == (uitstroom naar werk) ABesluiten bijstand per type Doorlooptijd aanvragen bijstand 100% 100% 90% 95% vv - rr 80% 90% 99,0% 70% 85% 60% 0% 80% % 0% 75 5 1 70% 8,1% 40% 65% 78,1% 30% ) % 60% 20% 55% 10% 50% 0% SDO SD ON EN ID PI AD DE EL DN ED MP IO A PO SD SP PON OTO OON SSV 0 SVO OSP SD SP OPO OPO oP 0 5 3 5 S 5 8 ë Ee 5 2 8 5 5 5 S 8 5 5 5 a a s : 5 E 3 ö 5 Sr a sr SN SN SS „5 SN NN IN PS 5 SS IN IN IN N NN N IN IN N IN IN IN IN IN N IN N IN N IN IN IN IN N IN IN IN © @ @ © @ © © le] © le] @ @ © le] @ © © @ le] le] @ © @ © le} @ @ NON ANA NON ANN NN NN AANKAN AN NN NN mmm binnen 3wkn emmbinnen8 wkn mm buiten 8 wkn B Toekennen _mAfwijzen mBuiten behandeling Intrekken X Wekelijkse cijfers Bijstand % Wekelijkse cijfers Bijstand 2. X Reden aanvraag Instroom <27 in de bijstand op datum toekenning 250 45% 30% — 25,4% A 40% 25% 18,8% , 5 200 eN N » h h â 35% 20% 1 „AM \ Vn 4\ 4 \ 1 Î \ t 0% 1 / 1 4 \ 30% 15% U, Nt 1 \ \ ‘ hk 9 150 —h 1 4, \ eK 10% 1 I / 4 Ms ON 4 4 \ \ 25% 5% t \ t 4 f Î \ 1 4 5 1 \ fn ‘ 20% 0% 100 4 109 SS 8 EE EE EE OE A ! e 25% & “ $ XN 5 > Ö © e 5 GOS & < Se < ° EN 9) ve AS NS: & © 0 10% NG Kd 5 © SA Ò > se rs Ö & NN Ve 3 $ Sr $ 9 5 À A e° © 35 © È o 0% 5 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 3/ 39 41 43 A5 A7 49 51 53 mmm 202010 mmm 20204) mmm 202051 mmm 202053 nj ej meme <27 Aanvragen bijstand per reden Uitstroom bijstand per reden op datum aanvraag 140 600 120 500 100 400 80 300 60 200 40 56 100 95 20 o 35 o dM LO Ps @A dd MM LO PA @ dd A LA Da @ Hd ON LO Pm A dM LO Is A md dM LEN Ps @ dd OA LO PS A dM LO PD A Hd MD LO Pa DA Hd MA LA Pa DA md MM BSS SREDSSAARTEREE ED 8ESSSREEEEREESSRSOSARS SEE DE 8888888888888 888 RE: NN ON NN ON NON ON ON NN ON NN ON NON ON ON NN ON NON ON N IN IN N N N N N IN N N IN N N IN N N N IN N N N N N IN N IN IN mmm Erk mm MAX WW mmm overig mmm erk mmm Handhaving emmeScholing Overig 4 X Cijfers T Tozo 1 cumulatief Tozo 2 cumulatief 42000 41376 23000 22340 41000 22000 40000 ooo 21000 20798 38000 37347 36907 20000 37000 19000 18800 36000 von | 34000 ‚ ‚ ‚ 17000 Unieke Aanvragen Cum. Uniek Verstrekte Uniek Verstrekte Tozo Lo Unieke Aanvragen Cumulatief Uniek Verstrekte Voorschotten Uniek Verstrekte Tozo Lo Voorschotten Cum. Cumulatief Cumulatief Cumulatief m53 m53 Tozo 3 cumulatief 25000 20000 19399 17268 15000 10000 5000 857 0 mn Unieke Aanvragen Cumulatief Uniek Verstrekte Voorschotten Uniek Verstrekte Tozo Lo Cumulatief Cumulatief m53 5 % Duiding Cijfers en grafieken Bijstand Bijstand vervolg In het overzicht ziet u in de grafieken van de bijstand opgesteld met de weekcijfers. * Over de afgelopen 10 maanden iste zien dat de verhouding toekenningen voor U ziet de volgende ontwikkelingen: bijstand een klant jonger dan 27 jaar erg wisselend is. " eo nn Afgelopen twee weken is ook hier de verminderde activiteit zichtbaar. *_Het bijstandsbestand is dit jaar geëindigd op het hoogste niveau in 2020. Hoewel er weinig activiteit is in de laatste weken van het jaar, heeft de hoogte * Bijde uitstroom redenen zien we dat de meeste zijn gedaald. Bij Overig is er van instroom en de, ten opzichte daarvan, lage uitstroom gezorgd voor een sprake van een lichte stijging. stijging die het hoogste punt van 2020 is. Tozo De werkvoorraad is nog steeds beneden de 1200 openstaande aanvragen. Door «In de grafiek van de Tozo 1 ziet u dat er 41.376 aanvragen zijn ingediend. de verminderde activiteit laat dit cijfers ook weinig verandering zien. Daarvan zijn er aan 37.347 unieke aanvragers een voorschot verstrekt. ‚ ‚ ‚ *__Inde grafiek van de Tozo 2 kunt u zien dat er 22.340 aanvragen zijn ingediend. * De afgelopen weken lieten de aanvragen een gemiddelde van 4oo zien. De Daarvan zijn er aan 18.800 unieke aanvragers een voorschot verstrekt. Er zijn laatste week zijn er 286 aanvragen ingediend. 20,798 Tozo regelingen toegekend. * De doorlooptijden. Deze grafiek laat zien hoeveel procent van de aanvragen *_In de grafiek van de Tozo 3 kunt u zien dat er 19.399 aanvragen zijn ingediend. binnen de doelstelling van <3wkn (rode lijn)wordt gehaald. Afgelopen week laat Daarvan zijn er aan 17.268 een Tozo 3 toegekend. Een minimale hoeveelheid een verdere verbetering zien van de aanvragen die binnen 3 weken afgehandeld aan voorschotten is verstrekt; 857 zijn. * Reden van aanvraag bijstand; In dit dashboard ziet u in de eerste grafiek van pagina 2, wat de aanvraag redenen zijn op het moment van toekenning. Daaronder ziet v een grafiek van aanvraag redenen op het moment van aanvraag. De eerste geeft de verhouding weer van de aanvraag die instromen in ons bijstandsbestand. De tweede geeft meer een beeld van de beweegredenen van de burger op het moment van aanvraag. De correctie die plaatsvindt bij de afhandeling van de aanvraag laat zien dat Werk en Max WW afgelopen week de boventoon voeren. Voetnoot 6
Factsheet
6
test
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1995 Publicatiedatum 4 december 2019 Ingekomen onder AF Ingekomen op 27 november 2019 Behandeld op 27 november 2019 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Van Soest inzake het Actieplan Wooncoöperaties Amsterdam (gemeentelijke woningcoöperatie) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Actieplan Wooncoöperaties Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1925). Overwegende dat: — Corporaties nog altijd sociale huurwoningen verkopen en de particuliere (sociale) huursector rap slinkt; — Het voor starters op de koopmarkt moeilijk blijft een woning te verwerven; Het college de afgelopen jaren allerlei instrumenten heeft onderzocht om meer grip op de woningmarkt te krijgen; — De ontwikkeling van een gemeentelijke coöperatie die sociale huurwoningen en koopwoningen beheert niet is onderzocht; — Er nu wel geld is uitgetrokken om particulieren te verleiden om statushouders te huisvesten, maar het nog onduidelijk is of deze groep gebruik maakt van de subsidieregeling. Constaterende dat: — De gemeente via zo'n eigen coöperatie op meerdere manieren zelf een rol zou kunnen spelen in het behouden van, of realiseren van betaalbare woningen, onder andere door nu nog particuliere sociale huurwoningen binnen de Ring betaalbaar aan te bieden, door liberalisatie van corporatiewoningen gericht te voorkomen of bijvoorbeeld door gedeeld eigendom of MGE-constructies:; — De gemeente tegen een minimaal rentetarief geld kan lenen. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Een verkenning te laten verrichten naar de oprichting van een gemeentelijke woningcoöperatie en hoe een dergelijke coöperatie zou kunnen bijdragen aan het behoud en de realisatie van zoveel mogelijk betaalbare woningen in Amsterdam en de raad over de uitkomsten te informeren. Het lid van de gemeenteraad W. van Soest 1 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad D Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 44 Datum indiening 4 juni 2019 Datum akkoord college van b&w van 21 januari 2020 Publicatiedatum 21 januari 2020 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Groen en Nadif inzake de uitspraak van de Raad van State over de Programmatische Aanpak Stikstof. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Op 29 mei 2019 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt‘. De PAS is in strijd met Europese natuurwetgeving. Verschillende kranten berichten dat dit grote gevolgen kan hebben voor bestemmingsplannen voor bijvoorbeeld nieuwe wegen en bedrijven- terreinen. Bij de Raad van State lopen nu nog 180 bezwaarprocedures tegen verleende natuurvergunningen. Op 8 november 2018, bij de behandeling van “Uiten van wensen en bedenkingen inzake AEB Holding nv: Investering in Biomassacentrale” stelde de fractie van GroenLinks al vragen aan het college betreffende de PAS. Het college antwoordde: “Die uitspraak richt zich met name op omgevingsvergunningen en natuurwetvergunningen die nog niet onherroepelijk zijn en die in de toekomst zullen afgegeven worden. Voor deze installatie zijn de vergunningen al afgegeven en die zijn onherroepelijk. Dat betekent niet dat wij niet de noodzaak voelen om hier goed naar te kijken. Dan gaat het met name om installaties die in de toekomst gebouwd zullen worden of die al in de plannen staan. Daar gaan we nog beter naar kijken.” Op dit moment is het college in gesprek met de gemeente Diemen en met Vattenfall/NUON over een convenant betreft de bouw van een biomassacentrale in Diemen. Gezien het vorenstaande hebben de leden Groen en Nadif, beiden namens de fractie van GroenLinks, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Heeft het college kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State betreffende de PAS? Antwoord: Ja, het college heeft kennisgenomen van de uitspraak. 1 https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/@ 115651/pas-maa/ 1 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Neng 1 Gemeenteblad Datum 24 januari 2020 Schriftelijke vragen, dinsdag 4 juni 2019 2. Lopen er nog bezwaarprocedures tegen de vergunning voor de biomassacentrale van het Afval Energie Bedrijf’? Antwoord: Op dit moment lopen er geen bezwaren bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Zeekanaalgebied. Wel is bezwaar ingesteld bij de Omgevingsdienst Noord- Holland Noord (OD NHN) (tegen de vergunning o.g.v. de Wet natuurbescherming). 3. Wat zijn de te voorziene gevolgen van de uitspraak van de Raad van State voor de biomassacentrales van het Afval Energie Bedrijf en die in Diemen? Antwoord: De PAS-uitspraak heeft geen gevolgen voor de twee biomassacentrales van het Afval Energie Bedrijf omdat de omgevingsvergunningen voor deze installaties onherroepelijk zijn (zie in dat verband de Kamerbrief d.d. 11 juni jl). De recente uitspraak over het PAS heeft naar de mening van provincie Noord- Holland en OD NHN, geen effect op de vergunbaarheid van het initiatief Biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming. Volgens de aanvraag van Nuon past de Biomassacentrale binnen de vigerende vergunningen, omdat er geen toename in depositie ten opzichte van de vigerende vergunningen Wet natuurbescherming is. Mogelijk zal de aanvraag voor de nieuwe Wet natuurbescherming vergunning nog moeten worden aangepast door Nuon, omdat hiervoor nog een nieuwe stikstof berekening moet worden uitgevoerd, waarna OD NHN over deze aanvraag Wet natuurbescherming van Nuon kan besluiten. 4. Heeft het college een overzicht van andere vergunningen, bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen en of bedrijventerreinen in Amsterdam, die door de uitspraak geraakt kunnen worden? Zo ja, wat zijn de te voorziene gevolgen? Antwoord: Wat betreft de Rijksprojecten: deze bevinden zich allemaal nog niet in het stadium van planvorming. Deze projecten staan gepland op een termijn van langer dan 5 jaar. Hier speelt dus geen acuut stikstofprobleem. Het Rijk rekent erop dat er op die termijn oplossingen zijn bedacht voor het stikstofprobleem. Van regionale of andere infraprojecten zijn er nog geen berichten binnengekomen dat deze niet door kunnen gaan. Verder zijn er bedrijven in het havengebied in Amsterdam die geraakt worden door de uitspraak. Vanwege privacy redenen en bedrijfsbelangen kunnen wij helaas geen namen noemen. Daarmee zou hun bedrijfsvoering geschaad kunnen worden. Deze bedrijven zullen een nieuwe stikstofberekening moeten maken die zij aan het bevoegde gezag, de OD NHN, moeten voorleggen ter beoordeling. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 2
Schriftelijke Vraag
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 531 Publicatiedatum 15 juni 2016 Ingekomen onder BD Ingekomen op donderdag 2 juni 2016 Behandeld op donderdag 2 juni 2016 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de leden Paternotte, Groot Wassink en Kwint inzake een locatie voor het experiment met gereguleerde wietteelt. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de actualiteit van de leden Paternotte, Ruigrok, Kwint en Groot Wassink inzake het reguleren van de wietteelt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 482). Overwegende dat: — Een ruime meerderheid in de gemeenteraad van Amsterdam groot voorstander is van het reguleren van wietteelt. Gereguleerde teelt is niet alleen beter voor de volksgezondheid maar ook voor de veiligheid in de stad; — Op verzoek van D66, GroenLinks, VVD, SP en PvdA gemeente Amsterdam zou starten met een experiment met gereguleerde wietteelt 1) — De Cannabis Social Club, middels wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van gereguleerde wietteelt, dit experiment uitvoert en gemeente Amsterdam de Cannabis Social Club ondersteunt bij de daarvoor benodigde opiumontheffing aanvraag; — Voor de opiumontheffing is een geschikte locatie nodig waar de Cannabis Social Club (CSC) gereguleerde wiet kan telen. Dit blijkt in de praktijk lastig, ondanks de reeds verzonden brief van de burgemeester waarbij wordt bevestigd dat pandeigenaren geen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke vervolging hoeven te vrezen 2). Veel makelaars of organisaties die wel een geschikte locatie hebben, aarzelen alsnog om hun naam aan gereguleerde wiet te verbinden, ook weten ze dat het om een volledig legale situatie gaat wanneer de opiumontheffing is verkregen. »__http://zoeken.amsterdam.raadsinformatie.nlicgi- bin/showdoc.cgitaction=view/id=227580/type=pdf/Motie - Groot Wassink Paternotte Ruigrok J.P. Kwint Moorman '1068 -_het starten van een experim.pdffisearch="experiment gereguleerde wietteelt" 2) http://zoeken.amsterdam.raadsinformatie.nlicgi- bin/showdoc.cgi/action=view/id=292005/type=pdf/16-05- 12 AZ termijnagenda Openbare Orde en Veiligheid.pdf 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 531 Motie Datum 15 juni 2016 Spreekt uit dat: — Uit recent onderzoek 3) van de hoogleraar straf- en strafprocesrecht Piet Hein van Kempen en universitair docent Masha Fedorova van de Radboud Universiteit blijkt dat wietteelt reguleren internationale rechtelijk toch mogelijk is. Als het beter is voor de gezondheid en de veiligheid van mensen dan kunnen mensenrechten landen ertoe verplichten het kweken en verhandelen van cannabis gereguleerd toe te staan. — Dit onderzoek aantoont dat internationaal rechtelijk wietteelt reguleren mogelijk is, het vraagt alleen om politieke wil in Den Haag. Het is zodoende niet meer de vraag of wietteelt wordt gereguleerd in Nederland maar wanneer; — Amsterdam als hoofdstad, en als stad met meeste coffeeshops ter wereld, kartrekker moet blijven bij het mogelijk maken van gereguleerde wietteelt zodat coffeeshops gereguleerd en gecontroleerd bevoorraad kunnen worden; — Het experiment met gereguleerde wietteelt hieraan bijdraagt. Verzoekt de burgemeester: — Vaart achter dit experiment te zetten door de Cannabis Social Club actiever te helpen bij het vinden van een geschikte locatie; — Indien binnen drie maanden geen locatie is gevonden, zelf als gemeente een locatie beschikbaar te stellen voor de Cannabis Social Club ten behoeve van het experiment. De leden van de gemeenteraad J.M. Paternotte B.R. Groot Wassink J.P. Kwint 3) http://www. volkskrant.nl/binnenland/studie-legale-wietteelt-mogelijk-goed-voor-bescherming-mensenrechten— a4310022/ 2
Motie
2
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 26 januari 2022 Ingekomen onder nummer 56 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Van Pijpen en A.L. Bakker inzake stop subsidies aan evenementen met dieren in het bijzonder aan Jumping Amsterdam Onderwerp Stop subsidies aan evenementen met dieren in het bijzonder aan Jumping Amsterdam Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Agenda Dierenwelzijn Overwegende dat: — Amsterdam een stad is waar dierenwelzijn hoog in het vaandel staat wat terug te zien is in de Agenda Dierenwelzijn — _ Amsterdam evenementen met dieren wil ontmoedigen — _ Amsterdam uit hoofde van diverse regelingen subsidies verleent aan evenementen waar die- ren worden gebruikt. Jumping Amsterdam is er daar één van. — Paarden in de sport vergeleken worden met atleten maar dat zij zelf geen stem hebben om hiervan blijk te geven. — _Ersprake is van pijn en verwondingen bij sportpaarden. Uit onderzoek blijkt dat maar liefst 83 procent van de onderzochte sportpaarden een of meerdere verwondingen heeft in of om de mond als gevolg van het bit. Op wedstrijden leidt dit soms zelfs tot bloedende monden. Een ruiter kan hierop gediskwalificeerd worden tijdens een wedstrijd, maar een paard heeft al pijn voordat de mond bloedt. — De gemeente Amsterdam Jumping Amsterdam, vanuit de sportbegroting, jaarlijks subsidieert met ongeveer €100.000 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders — Te onderzoeken of en hoe subsidieverlening aan evenementen met dieren kan worden uitge- sloten in de daartoe bestemde regelingen. Gemeente Amsterdam Status Verworpen Pagina 2 van 2 — Daarop vooruitlopend de subsidieverlening voor Jumping Amsterdam tegen het licht te hou- den en aan te passen met als doel deze in volgende jaren niet meer te verlenen. — De raad hierover te informeren. Indieners J.F. van Pijpen A.L. Bakker
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 1069 Publicatiedatum 19 november 2014 Ingekomen onder P Ingekomen op donderdag 6 november 2014 Behandeld op donderdag 6 november 2014 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Roosma en de heer Poorter inzake het tarief van de eigen bijdrage voor de nachtopvang. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 4 maart 2014 inzake het voorgenomen collegebesluit om het tarief van de eigen bijdrage voor de nachtopvang in de tweede helft van 2015 te evalueren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 905); Constaterende dat: — het college heeft besloten het tarief voor de nachtopvang per 1 december 2014 vast te stellen op 5 euro per nacht; — er inde tweede helft van 2015 een evaluatie plaats vindt om te beoordelen of het gewijzigde tarief invloed heeft op de toegang van de opvang; — naar aanleiding van de evaluatie wordt besloten of het tarief omhoog kan naar 7,50 euro per nacht; Overwegende dat: — een evaluatie open ingegaan moet worden en niet op voorhand al voorgesorteerd moet worden op een verhoging van het tarief; — erop basis van ervaringen met zorgmijders er grote zorgen zijn bij belangen- behartigers van dak- en thuislozen over toegankelijkheid van de opvang wanneer er een tarief voor de nachtopvang wordt gesteld, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — bij de evaluatie niet op voorhand uit te gaan van een verhoging van het tarief van 5 euro naar 7,50 euro, maar te bezien of het tarief dan wel naar boven, dan wel naar beneden moet worden bijgesteld. — bij de evaluatie actief de ervaringen van belangenbehartigers van dak- en thuislozen te betrekken. De leden van de gemeenteraad, F. Roosma M.F. Poorter 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1498 Publicatiedatum 23 november 2016 Ingekomen onder BX Ingekomen op donderdag 10 november 2016 Behandeld op donderdag 10 november 2016 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Groen, Van den Berg en Van Lammeren inzake de toepassings- regel voor duurzame investeringen (‘vieze' begrotingsregels). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de toepassingsregel voor duurzame investeringen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1430). Constaterende dat: — Bij duurzame investeringen regels voor vervroegd afschrijven en kasritmeproblemen nog altijd een belemmering kunnen zijn voor duurzame investeringen; — Landelijke wetgeving uit het Besluit begroting en verantwoording (BBV) ook nog obstakels opwerpt; — De toepassingsregel geldt voor investeringen maar niet voor onderhoud. Overwegende dat ‘vieze’ boekhoudkundige regels anderszins gewenste investeringen in duurzaamheid niet in de weg moeten zitten. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: in aanvulling op de toepassingsregel; — te onderzoeken hoe de maatschappelijke waardering van een bespaarde ton CO2 ook kan worden toegepast bij onderhoud; — een gestandaardiseerde systematiek te ontwikkelen om blokkades door kasritmeproblemen en of regels ten aanzien van vervroegd afschrijven of activeren op te lossen; — ten aanzien van blokkades in de BBV richting het rijk te lobbyen om die op te heffen. De leden van de gemeenteraad R.J. Groen P.J.M. van den Berg J.F.W. van Lammeren 4
Motie
1
discard
| Aa | w \ 4 hd À nh A a | CEN î 8 nj | 4 í iN A ' / kee | AN E/ PR 4 ke nd 7) 8 In /\ Ld / Í. EN MA Pin Zh Er Á hos pi { <4 A { “ de í wl 6 LE ek EI Rij ES Ye jb | int 5 \ _ . ib ie Nd An 4 Rh et Ie GON AE VEN rd r Ne dt 4 5 "er 5 8 — AA Do ek ey jl’ . id at « é 4 N b : | D= f A EE N De iN / ETT rr a AN ER | NED | | dd zin KANE ij ’ e ’ 4 5 EE en ee ES ' En Bestuursrapportage 1° helft 2017 Jeugdstelsel Amsterdam : f Fe á En el . 4 el Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 Samenvatting .…......snssssnnssnsserreesrrennsnnnsnenrensenrnnannnnservennennnenssveevenvensnnnnssnvensrvennsnnnnnrrvevvrrn Infographic: Jeugdstelsel Amsterdam in cijfers. .nnssssnssvssrrerersrrerrerrerenvenrverveerveerveer 5 Hoofdstuk 1 Zicht op de uitvoering … ….....nssssssssersnerrreernernnrreverervereneevenveneneenvevenvevvvevverenee Ó A. Preventie en jeugdhulp … aon oneenennenenvenvenneeenenneenevenveneenenenvenvensvenvernenneenven vereen 1. Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam … … … nennen nennen ennen 2. Opvoed- en opgroeiondersteuning … … nnen nennen eneen eneen eneen eenen eneen eneen 3. Jeugdhulp Ouder- en Kindteam … nnen eneen enenenneeneeenneenee eneen eene eeneennven eenen O B. Specialistische jeugdhulp … … aen eneenenenvenveneeenenenveneenenenvenvenseenvervensvenvenneenen. 1 1. Toegangsroutes specialistische jeugdhulp … nennen eneen eneen eneen 10 2. Specialistisch jeugdhulp, persoonsgebonden budget … … nnen eenen eneen A1 3. Specialistische jeugdhulp, zorg in natura … … nnee eneen eneen 12 C. Coördinatie en regie op gezinnen … nnen envenvennvenvenvensvenee enen enenveenvenvenevenvenvennee 15 2. Samen DOEN nnen enneenneenenneeneeneeeneernen enen ennereneenenveenennernneeren enen enveenenneneneenenn 1Ó 2. (Preventieve) jeugdbescherming en -reclassering … … … nnen eenen eneen eenen 1Ó ENNE NON: Hoofdstuk 2 Cliëntperspectief … ………..nnnnsnnannenrennennennnnnenenereennnnnenenrervenrennnnnennnneenervenvnnnnnnnee 19 1. Cliëntervaringsmonitor 2016. nnen eenen eeen enenenenenneneneeneeenve eneen eene enneeneeen: 20 2. Jeugdplatform Amsterdam … nnen eneen eneen eneen enene eneen ennen eneen 21 3. Vertrouwenswerk Alf. nennen eeen eneeenee neren eneen vennen eneen 21 4. Klachten, bezwaren en beroep … … nnn nnee enen enenen annees ener ennerr eenen renenreneer sneer enen senen. 22 Bijlage a Financiën … .unnssnnssrrvnnrvennsnnnsnenreerrnensennnenenvennannnensnvensenvensnnnseerenvvrrnnnnnvnerveren 25 Bijlage 2 Overzicht wachttijden specialistische jeugdhulp, mei 2017 nes senssonnnsennnerrrenen 26 2 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 u Samenvatting Inleiding Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 is de gemeente — naast het preven- tieve jeugdbeleid — ook verantwoordelijk geworden voor de specialistische jeugdhulp en de jeugd- bescherming en jeugdreclassering. In de bestuursrapportages jeugdstelsel Amsterdam rappor- teert het college tweemaal per jaar over de voortgang in het jeugdstelsel aan de gemeenteraad. Voor ulligt de rapportage over de eerste zes maanden van 2017. In deze rapportage presenteren we cijfers over de uitvoering (hoofdstuk 1) en rapporteren we over hoe jeugdigen en ouders tegen de jeugdhulp en het jeugdstelsel aankijken (hoofdstuk 2). Op de meeste onderdelen worden de cijfers vergeleken met het eerste en tweede halfjaar van 2016. De cijfers zijn in verschillende ana- lysesessies en met interne en externe (onder andere zorgaanbieders en organisaties die het cliënt- belang behartigen) betrokkenen geduid. De gemeente beoogt een aantal veranderingen tot stand te brengen in het jeugdstelsel, en heeft de volgende transformatiedoelen vastgesteld: meer eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht, kleine problemen blijven klein, effectieve hulp dichtbij en goedkoper en van goede kwaliteit. Hoe staan we ervoor tweeënhalf jaar na de transitie? Resultaten 21° helft 2017 De cijfers over de 1° helft 2017 geven aan de ene kant reden tot optimisme. Het aantal jeugdigen dat door de Ouder- en Kindteams wordt geholpen met jeugdhulp is opnieuw gestegen, terwijl het aantal jeugdigen met specialistische jeugdhulp licht is gedaald. Meer jeugdigen ontvangen dus laagdrempelige jeugdhulp, dichtbij in de wijk en op school. Uit de cliëntervaringsmonitor blijkt dat de meeste cliënten tevreden zijn met de ontvangen hulp. Het aantal gezinnen waarvoor vanuit Samen DOEN zorgcoördinatie nodig is, of de regie overgenomen moet worden door een gecertifi- ceerde instelling, daalt bovendien. Meer gezinnen lijken dus zelf de regie aan te kunnen. Veel gaat dus goed, maar er zijn ook aandachtspunten. Het bereik van jeugdigen en gezinnen met preventief aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning stijgt niet. Uit de cliëntervaringsmonitor komt naar voren dat een deel van de jeugdigen en ouders nog niet goed weten waar ze met hun (hulp)vraag terecht kunnen. Te veel jeugdigen moeten te lang wachten op passende zorg. De kosten voor de specialistische jeugdhulp zijn daarbij gestegen, met name veroorzaakt door een groep jeugdigen die langer intensievere (en daarmee duurdere) specialistische jeugdhulp ont- vangt. De kosten voor de gemeente voor maatwerkvoorzieningen in het kader van het zogenaam- de niet ingekochte aanbod zijn daarbij sterk gestegen. Dit beeld sluit aan bij de signalen die wor- den ontvangen vanuit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dat de ernst en zwaarte van de problematiek stijgen. Analyse Bij de start van de decentralisatie in 2015 heeft de gemeente veel geïnvesteerd in de structuur van de lokale teams. We zien nu het resultaat in een toename van het aantal jeugdigen dat geholpen wordt door de Ouder- en Kindteams. De verwachte afname van de kosten van de specialistisch jeugdhulp zien we echter nog niet. Integendeel, de kosten zijn in 2017 ten opzichte van 2016 ge- stegen. Hiervoor lijken twee oorzaken te zijn. 3 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 Meer ondersteuning en jeugdhulp in de wijk en op scholen betekent ook dat meer jeugdigen in beeld komen. In deel daarvan kan door de lokale teams zelf geholpen worden, maar voor een deel van deze jeugdigen zal ook specialistische jeugdhulp ingezet worden. Daarnaast zijn de gecertifi- ceerde instellingen gestimuleerd om naast de gezinsmanagers ook specialistische jeugdhulp in te zetten, zodat hun werkdruk daalt en gezinnen beter geholpen worden. Deze beweging ‘naar vo- ren’ betekent een stijging van de kosten, in ieder geval op de korte termijn. Naast het versterken van de voorkant is ook het effectiever organiseren van de achterkant, de specialistische jeugdhulp, noodzakelijk om de kosten te beheersen. Wat de specialistische jeugd- hulp betreft hebben de afgelopen jaren vooral in het teken gestaan van de zorgcontinuïteit. Pas vanaf 2018 wordt met de nieuwe inkoop ook voor de jeugdhulpaanbieders een vernieuwde werk- wijze ingevoerd. Als hoofdaannemer zijn zij straks integraal verantwoordelijk voor het bereiken van de resultaten richting het gezin, tegen een van tevoren vastgesteld tarief. Hierbij moet worden aangetekend dat niet verwacht mag worden dat de nieuwe werkwijze direct vanaf 2018 de beoog- de effectiviteitswinst en kostendaling te zien zal geven. Duidelijk is in ieder geval dat het inzetten op eigen kracht en vermaatschappelijking en normalise- ring nog niet leidt tot minder vraag naar en minder hoge kosten voor specialistische zorg. Dit vraagt nader onderzoek ook gericht op de vraag welke risico's deze ontwikkeling met zich mee- brengt voor de financiële kaders in 2018. Vooruitblik 2018 gaat een spannend jaar worden. Een aantal factoren spelen hierbij een rol. Allereerst de nieuwe organisatie van de specialistische jeugdhulp. De invoering van het perspec- tiefplan, het werken met vaste tarieven, het hoofdaannemerschap, en het loslaten van de budget- plafonds zijn nieuw. Ontwikkelingen die niet alleen iets vragen van de jeugdhulpaanbieders, maar ook van de lokale teams en de gemeente. Zo zal het noodzakelijke zijn bij de professionals in de lokale teams en gecertificeerde instellingen een vorm van kostenbewustzijn te ontwikkelen zodat niet onnodig vaak te duur wordt verwezen. Het niet meer werken met budgetplafonds en veel meer ruimte en mogelijkheden voor jeugdhulp- aanbieders om in te zetten wat nodig is, kan ertoe leiden dat voor de kinderen die nu wachten op specialistische jeugdhulp betere (en snellere) maatwerkoplossingen gevonden worden, maar mo- gelijk ook dat het totaal aantal jeugdigen in zorg (mogelijk tijdelijk) toeneemt of kosten stijgen. In de specialistische jeugdhulp, segment B, zal sprake zijn van administratieve lastenverlichting als gevolg van de financieringssystematiek. In de hoogspecialistische jeugdhulp, segment C, zal het werken met onderaannemers de lastendruk vooralsnog niet doen dalen. Hierbij is in de tarifering wel rekening gehouden. Met al deze veranderingen in de (hoog)specialistische jeugdhulp is het ook van belang dat er aan- dacht blijft voor het versterken van de preventie, zoals geboden door de lokale teams en anderen in de wijken en op de scholen. 4 Jeugdstelsel Amsterdam teel 2016 17 in cijfers é ouders en gezinnen | Preventie en jeugdhulp Ouder- en Kindteam 9 9.861 Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam Opvoed- en opgroeiondersteuning Jeugdhulp Ouder- en Kindteam (zuigelingen) (jeugdigen, ouders en gezinnen) (jeugdigen) Specialistische jeugdhulp Coördinatie en regie op gezinnen 38% ° L 1.983 EE 8.269 Samen DOEN 10% Ti Te (gezinnen) k Zorg in natura (jeugdigen) 6% AES 2.806 DWANG 1% Yv 47% 703 ZE (Preventie) jeugdscherming en -reclassering 7% f (gezinnen) Persoonsgebonden budget (jeugdigen) 2.015 Veilig Thuis (meldingen) Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 Hoofdstuk 2 Zicht op de uit | In dit hoofdstuk staan we stil bij de uitvoering in het jeugdstelsel. We beginnen met preventie en jeugdhulp, door te kijken naar het werk van de Ou- der- en Kindteams Amsterdam en het aanvullende opvoed- en opgroeiondersteu- ningsaanbod. Vervolgens kijken we naar de toegang tot de specialistische jeugdhulp, het aan- bod aan specialistische jeugdhulp zelf in de vorm van een persoonsgebonden bud- get of in de vorm van zorg in natura geboden door de gecontracteerde jeugdhulp- aanbieders. Ten slotte staan we stil die onderdelen van het jeugdstelsel die coördinatie en re- gie op gezinnen bieden: het jeugddeel van de Samen DOEN-teams, de (preventie- ve) jeugdbescherming en jeugdreclassering uitgevoerd door de gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis en de (O)MPG+ aanpak. 6 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 u u A. Preventie en jeugdhulp Een belangrijk doel van het Amsterdamse jeugdstelsel is het voorkomen van problemen en vroeg- tijdige inzet van ondersteuning en hulp, om zo (zwaardere) vormen van jeugdhulp te voorkomen (verwoord in één van de vier transformatiedoelen: “Kleine problemen blijven klein”). Een centrale rol hierin is weggelegd voor de Ouder- en Kindteams, die actief zijn in de 22 gebieden van Amsterdam en op alle scholen (PO, VO en MBO). De Ouder- en Kindteams bieden een brede range van activiteiten, van preventie tot jeugdhulp. De teams zijn actief in het versterken van de pedagogische infrastructuur in wijken en daarnaast bieden de teams jeugdigen en ouders op aller- lei manieren passende ondersteuning: via de contacten jeugdgezondheidszorg, korte adviesge- sprekken, themabijeenkomsten en trainingen en cursussen opvoed- en opgroeiondersteuning. De teams bieden ook jeugdhulp, vitgevoerd door een ouder- en kindadviseur of jeugdpsycholoog.” Aanvullend en in het verlengde van het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod van het Ouder- en Kindteam worden er gemeentelijk ingekochte trainingen en cursussen opvoed- en opgroeion- dersteuning aangeboden aan jeugdigen, ouders en gezinnen. Veelal gericht op risicogroepen of op hulp bij beginnende klachten. Dit aanbod is, net zoals het gehele aanbod vanuit het Ouder- en Kindteam, vrij toegankelijk en valt onder de algemene voorzieningen. In deze paragraaf gaan we in op de beschikbare cijfers over de jeugdgezondheidszorg, de opvoed- en opgroeiondersteuning en jeugdhulp uitgevoerd door het Ouder- en Kindteam.® Totaalbeeld De cijfers over het eerste halfjaar van 2017 laten zien dat vrijwel alle zuigelingen via de jeugdge- zondheidszorg worden bereikt. Het aantal jeugdigen, ouders en gezinnen dat gebruik heeft ge- maakt van opvoed- en opgroeiondersteuning is in vergelijking met vorig jaar redelijk stabiel. Op- vallend is dat het aantal jeugdigen (en hun ouders) dat jeugdhulp ontvangt van het Ouder- en Kindteam, na de reeds geconstateerde stijging in 2015 en 2016, ook in het afgelopen halfjaar ver- der is toegenomen. In vergelijking met het eerste halfjaar van 2016 betreft het een stijging van 18%. In de onderstaande grafiek het bereik van de verschillende onderdelen in beeld.* * De Ouder- en Kindteams kunnen hierin echter alleen effectief zijn in goede samenwerking met lokale partners die ook invulling geven aan de pedagogische infrastructuur in de gebieden. Denk aan de basisvoorzieningen jeugd (uitgevoerd door de Stadsde- len), samenwerkingsverbanden van het onderwijs, de GGD en diverse maatschappelijke en bewonersinitiatieven. * Waar nodig schakelen zij tijdig specialistische jeugdhulp, Samen DOEN, de (preventieve) jeugdbescherming of Veilig Thuis in. 3 Inde cijfers zitten niet alle activiteiten die het Ouder- en Kindteam uitvoert opgenomen (informatie en adviescontacten), als- mede niet alle onderdelen van het gemeentelijke ingekochte opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod (informatie en advies en individuele en groepsgerichte begeleiding van jeugdigen). De monitoring van dit aanbod wordt gefaseerd uitgebreid. Ook komt er op termijn beter zicht op de uitvoering van de basisvoorzieningen jeugd die de stadsdelen uitvoeren. 4 Een optelsom van alle jeugdigen, ouders en gezinnen die preventieve ondersteuning hebben gehad is niet mogelijk, omdat cliënten in ondersteuningsvormen kunnen voorkomen en daarmee dubbel geteld zouden worden. 7 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 14.000 gen 100% 98,3% 99,5% 99,1% 90% 12.000 „678 97 80% 10.428 10.000 70% 9.861 mmm Jeugdhulp 60% 8.000 50% me Opvoed- en opgroeiondersteuning 6.000 40% — Jeugdgezondheidszorg 4.000 30% (zuigelingen) hmmm emme 20% 2.000 2.857 2.513 2.718 10% o 0% ze helft 2016 2e helft 2016 ze helft 2017 Figuur 1A.1 Bereik met jeugdgezondheidszorg, opvoed- en opgroeiondersteuning en jeugdhulp’ 1. Jeugdgezondheidszorg Ouder- en Kindteam Het basispakket jeugdgezondheidszorg wordt aan alle Amsterdamse gezinnen aangeboden. Het bereik van de jeugdgezondheidszorg is ook in de eerste helft van dit jaar onverminderd hoog. On- der zuigelingen is het bereik 99,1% en onder 3-jarigen is dit 96,5%.° In vergelijking met vorig jaar zijn er geen grote verschillen. Het beoogde bereik van minimaal 95% is daarmee voor beide groe- en gehaald.” Het Ouder- en Kindteam heeft hiermee vrijwel alle jeugdigen in Amsterdam in beeld ij JeugaIg en veel risico’s kunnen hierdoor tijdig worden gesignaleerd. 2. Opvoed- en opgroeiondersteuning In de cijfers over het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod (uitgevoerd door het Ouder- en Kindteam en de aanbieders van het aanvullende aanbod) zien we dat er in het eerste halfjaar van 2017 in totaal 2.718 jeugdigen, ouders en gezinnen zijn bereikt. Een vergelijkbaar aantal als we kijken naar dezelfde periode vorig jaar.” De grootste groep die deelneemt zijn kinderen op het primair onderwijs (ruim de helft van het totale bereik). Het lukt nog niet om structureel meer jon- geren van het voortgezet onderwijs te bereiken. Een andere werkwijze, waarbij er meer wijkge- richt wordt ingezet op het bereiken van jongeren moet hier in de toekomst verandering in bren- gen. * De bereikcijfers van het Ouder- en Kindteam zullen naar verwachting, en vanwege registraties achteraf, hoger uitvallen dan hier gerapporteerd. Definitieve cijfers worden in de bestuursrapportage 2017 gepubliceerd. ° Het bereik van de jeugdgezondheidszorg is nooit 100%. Een klein percentage kinderen is niet in zorg, maar wel in beeld. Dit zijn bijv. kinderen waarvan de ouders ervoor kiezen om de (preventieve) jeugdgezondheidszorg, inclusief vaccinaties, bij de huisarts te laten doen, of kinderen die in zorg zijn bij kinderartsen en andere medisch specialisten. 7 Er zijn geen nieuwe bereikcijfers voor 5-, 10-, 14- en 16-jarigen omdat deze op schooljaar beschikbaar worden gesteld. ® Naast de basistrainingen voeren de Ouder- en Kindteams nog andere groepstrainingen en themabijeenkomsten uit. Over ver- schillende pedagogische onderwerpen zoals mediagebruik onder jongeren, gezond opgroeien of radicalisering. Dit aanbod is niet standaard in iedere wijk beschikbaar. Met dit overige aanbod zijn nog eens 1.156 jeugdigen en ouders bereikt. Het bereik wordt bij dit aanbod echter nog niet consequent geregistreerd, en worden daarom niet meegenomen in de totaaltelling van het bereik. > Als we de cijfers tussen de eerste helft 2016 (2.857) met 2017 (2.718) vergelijken dan ligt het bereik dit jaar iets lager. De cijfers van het Ouder- en Kindteam zullen vanwege registraties achteraf echter nog wijzigen. Als we uitgaan van eenzelfde aantal regi- straties achteraf als vorig jaar, dan komt het bereikcijfer in de eerste helft van dit jaar nagenoeg overeen met het aantal in de eerste helft van vorig jaar. 8 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 De meest populaire trainingen voor jeugdigen zijn de trainingen die zich richten op de geestelijke gezondheid, sociale vaardigheden en weerbaarheid. Dit is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. Bij het ouderaanbod zien we dat de verschillende opvoedworkshops en —cursussen die zijn geënt op de methodiek Positief Opvoeden (Triple P) populair blijven. Opvallend is dat er weinig trainin- gen voor ouders van tieners zijn gegeven’®. Niet in elke wijk lukt het om deze doelgroep goed te bereiken. Professionals worden hierin momenteel getraind. Het aantal gezinnen dat met laag- drempelige ondersteuning in de thuissitvatie wordt bereikt — veelal uitgevoerd door (getrainde en begeleide) vrijwilligers — blijft ook stabiel over de jaren heen. In de tweede helft van dit jaar wordt ingezet op een intensivering van het opvoed- en opgroeionder- steuningsaanbod. Net als vorige jaren bleek dat de vraag naar bepaalde trainingen en cursussen gericht op geestelijke gezondheid en sociale vaardigheden vele malen groter is dan het aanbod. Ook de vraag naar trainingen voor kinderen en jeugdigen in een echtscheidingssituatie neemt toe. Naar aanleiding daarvan wordt het aanbod uitgebreid zodat aan de vraag kan worden voldaan. Deze in- tensivering verwachten we in de cijfers over het tweede halfjaar terug te gaan zien. 3. Jeugdhulp Ouder- en Kindteam Het aantal jeugdigen (en hun ouders) dat door de Ouder- en Kindteams met jeugdhulp wordt on- dersteund is verder toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. In de eerste helft van 2017 ligt het aantal jeugdigen met jeugdhulp op 11.678 (versus 9.861 dezelfde periode vorig jaar). De teams bereiken hiermee ca. 5,8% van alle Amsterdamse jeugdigen tussen o — 18 jaar.“ De toena- me in het bereik kan worden verklaard doordat er een groeiend beroep wordt gedaan op de Ou- der- en Kindteams om, naast inzet van specialistische jeugdhulp, betrokken te blijven en aanvul- lende jeugdhulp te bieden. Het overgrote deel van deze jeugdigen is binnen de teams zelf geholpen (66%). Bij 34% is (daar- naast) een samenwerkingspartner ingeschakeld, waarbij het gaat om specialistische jeugdhulp (in de vorm van een persoonsgebonden budget of zorg in natura), een training uit het aanvullende aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning of een gecertificeerde instelling, Samen DOEN of Veilig Thuis. In vergelijking met de eerste helft van vorig jaar wordt de inzet van samenwerkingspartners, in het bijzonder de inzet van specialistische jeugdhulp middels een beschikte individuele voorzie- ning, groter. Vooruitblik Het beter in beeld brengen van de preventieve kant van het jeugdstelsel*? blijft het komende jaar een ontwikkelpunt. In de huidige monitor zijn nog niet alle preventieve activiteiten in het jeugd- stelsel opgenomen. Het gaat hierbij onder andere om activiteiten in het kader van de basisvoor- zieningen jeugd (uitgevoerd door de stadsdelen) en om activiteiten rondom informatie en advies. Het dagboekjesonderzoek van het Ouder- en Kindteam, dat dit jaar opnieuw wordt uitgevoerd en waarvan de resultaten dit najaar bekend worden, gaat op de korte termijn helpen om een deel van *® Met O&O aanbod dat nog niet in de monitoring is opgenomen lijkt deze doelgroep beter bereikt te worden. “Bij de berekening van dit percentage is gekeken naar de groep jeugdigen die valt in de leeftijdscategorie 0-18 jaar én woont in Amsterdam. Dit is ca. 74% van de totale groep jeugdigen die het Ouder- en Kindteam heeft ondersteund. Nog eens 17% van de doelgroep is 18 jaar of ouder of woont buiten Amsterdam (maar zijn wel door het Ouder- en Kindteam geholpen via bijvoorbeeld de VO teams of het MBO team). In 9% van de gevallen is de leeftijd of de woonplaats niet bekend. 2 De preventieve kant van het jeugdstelsel bestaat vit het basisaanbod van de Ouder- en Kindteams, inclusief informatie en advies en opvoed- en opgroeiondersteuning, het door gemeente ingekochte aanvullende opvoed- en opgroeiaanbod en de basisvoorzieningen jeugd die worden gefinancierd door de stadsdelen. 9 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 deze cijfers wel in beeld te krijgen. Met het onderzoek komt er zicht op de verhouding tussen de preventieve inzet en de jeugdhulp die beide vanuit het Ouder- en Kindteam worden aangeboden. In de bestuursrapportage 2017 worden de resultaten hiervan gepubliceerd. Verder blijft het afstemmen van het opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod van het Ouder- en Kindteam, het door de gemeente ingekochte aanvullende aanbod en de activiteiten in het kader van de basisvoorzieningen jeugd (stadsdelen) een aandachtspunt. Van belang is het gesprek te blijven voeren over wat in welke wijk nodig is, en hoe dat het meest passend ingezet kan worden. Ook in relatie tot andere initiatieven, bijvoorbeeld vanuit samenwerkingsverbanden van het on- derwijs, de GGD en bewonersinitiatieven. In de aanloop van de aanbesteding van het gemeentelijk ingekochte opvoed- en opgroeiondersteuningsaanbod voor 2019, wordt dit najaar bovendien ge- werkt aan het formuleren van de visie op preventie vanuit deze flexibele schil om het Ouder- en Kindteam heen. u a u u B. Specialistische jeugdhulp Wanneer meer intensieve of specialistische jeugdhulp nodig is dan vanuit de lokale teams of het lokale aanbod geboden kan worden, wordt specialistisch jeugdhulp ingezet. Dat kan zijn in de vorm van een persoonsgebonden budget of — wat meestal het geval is —zorg in natura. De specia- listische jeugdhulp is niet vrij toegankelijk. De toegang kan via verschillende routes verlopen. In deze paragraaf gaan we in op de toegang en het aanbod aan specialistische jeugdhulp in de 1e helft 2017 in Amsterdam. Totaalbeeld De lokale teams (Ouder- en Kindteams en Samen DOEN) vormen (in aantallen jeugdigen) de be- langrijkste toegang tot de specialistische jeugdhulp in Amsterdam. De kosten van de specialisti- sche jeugdhulp zijn in de 1° helft 2017 gestegen ten opzichte van 2016. Oorzaak lijkt vooral te lig- gen bij de stijging van de kosten van intensieve vormen van specialistische jeugdhulp (met name verblijfsvoorzieningen). Niet de lokale teams, maar de gecertificeerde instellingen, zijn de belang- rijkste verwijzers naar deze hulpvormen. 1. Toegangsroutes specialistische jeugdhulp In de 1° helft van 2017 vormden de lokale teams, de Ouder- en Kindteams en Samen DOEN, de belangrijkste toegang tot de specialistische jeugdhulp. 37% van de jeugdigen kwam de specialisti- sche jeugdhulp binnen via de lokale teams (zie figuur 1B.1 hieronder). Dit percentage lag iets lager dan in de 1° helft van 2016 (38%). We beoordelen een groot aandeel van de lokale teams in de toegang als positief, omdat de lokale teams met hun multidisciplinaire expertise en dichtbij in de wijk (en op school) het beste kunnen inschatten welke extra zorg nodig is en een vinger aan de pols kunnen houden. 10 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 m Ouder- en Kindteams EB Samen DOEN Bm Huisarts en medisch specialist m Gecertificeerde instellingen (dwang) m School (dylsexie en OZA) m Veilig Thuis = Overige Figuur 1B.1 Toegangsroutes naar specialistische jeugdhulp 1° helft 2017 Op grond van de Jeugdwet zijn ook huisartsen en medisch specialisten bevoegd om naar specialis- tische jeugdhulp te verwijzen. In veruit de meeste gevallen gaat het dan om geestelijke gezond- heidszorg. Het aandeel van de huisartsen en medisch specialisten in de toegang is in de 1° helft 2017 gedaald ten opzichte van 1° helft 2016 (van 38% naar 32%).Ook het absolute aantal verwij- zingen van huisartsen en medisch specialisten is gedaald. Begin mei 2017 zijn in een vier gebieden pilots gestart om de samenwerking tussen het Ouder- en Kindteam en de huisartspraktijken te versterken. Extra formatie vanuit het Ouder- en Kindteam wordt hierbij aan de huisartsenpraktijken gekoppeld. De eerste resultaten zijn bemoedigend. De waardering van de huisartsen voor het werk van de Ouder- en Kindteams groeit. Het is echter nog te vroeg om te kunnen vaststellen of het verwijsgedrag van de huisartsen ook verandert. In de jaarrapportage 2017 worden de eerste resultaten gepresenteerd. Het aandeel van de gecertificeerde instellingen in de toegang is flink gestegen, van 10% in de 1° helft van 2016 tot 17% in de 1° helft 2017. Dit terwijl het aantal gezinnen dat door de gecertificeer- de instellingen geholpen wordt in gedwongen kader is gedaald (zie hoofdstuk 1C2). De gecertifi- ceerde instellingen worden ook gestimuleerd om naast het gezinsmanagement dat zij zelf bieden vaker specialistische jeugdhulp in te zetten, zodat gezinnen sneller en effectiever geholpen kun- nen worden. Daarom beoordelen we dit toch als een positieve ontwikkeling. 2. Specialistisch jeugdhulp, persoonsgebonden budget Een kleine groep ouders (6oo in de eerste helft van 2017) kiest ervoor om zelf de regie te voeren over de inzet van specialistische jeugdhulp middels een persoonsgebonden budget (pgb). Het aantal jeugdigen met een persoonsgebonden budget en het bedrag dat daarmee gemoeid is, zijn in de 1° helft 2017 afgenomen ten opzichte van 2016 (zie figuur 1B.2 hieronder). 11 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 € 8.000.000 €7.571.968 €7.148.022 € 7.000.000 € 6.000.000 € 5.000.000 € 4.003.318 € 4.000.000 € 3.574.011 € 3.000.000 € 2.000.000 € 1.000.000 €o 1helft 2016 1 helft 2017 heel 2016 heel 2017 (prognose) Figuur 1B.2 Toegekende persoonsgebonden budgetten jeugd” In ongeveer de helft van de gevallen ontvangen de betrokken jeugdigen naast een persoonsge- bonden budget ook zorg in natura van een door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbie- der. De combinatie die het vaakst voorkomt is die van specialistische GGZ uitgevoerd door een gecontracteerde jeugdhulpverlener en begeleiding geboden vanuit een pgb. De aard van de pgb-zorg is onveranderd gebleven. De meeste persoonsgebonden budgetten jeugd worden ingezet voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Het aantal pgb-zorgverleners is groot. Het gaat om circa 100 professionele zorgverleners en bijna 7oo informele zorgverleners, waaronder ook ouders en familieleden van de jeugdige zelf. In het najaar vindt in het kader van de evaluatie van het Amsterdamse jeugdstelsel een onderzoek plaats naar de aard en kwaliteit van de pgb-zorgverleners. Resultaten worden begin 2018 verwacht. 3. Specialistische jeugdhulp, zorg in natura Voor de uitvoering van de specialistische jeugdhulp heeft de gemeente Amsterdam een groot aantal instellingen, groepspraktijken en ZZP-ers gecontracteerd. Daarnaast wordt — in bijzondere gevallen — ook specialistische jeugdhulp bekostigd die vitgevoerd wordt door niet ingekochte aan- bieders (middels betalingsovereenkomsten) en door jeugdhulpaanbieders in het kader van de landelijke raamcontracten (afgesloten door de VNG). ® De bedragen die in deze figuur genoemd worden betreffen het totaal aan toegekende persoonsgebonden budgetten over betreffende periode. In afgelopen jaren (2015-2016) hebben budgethouders niet het totale budget gebruikt door declaraties in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), daarom liggen de reële kosten voor de gemeente waarschijnlijk lager, zie bijlage 1. 12 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 € 120.000.000 e Verblijf (L)VB € 100.000.000 m Behandeling (LVB m Kortdurend verblijf €80.000.000 m Persoonlijke verzorging m Begeleiding Individueel en Groep € 60.000.000 m Specialistische GGZ m Generalistische basis GGZ € 4,0.000.000 m Pleegzorg m Verblijf jeugdzorg € 20.000.000 m Dagbehandeling jeugdzorg B Ambulante jeugdzorg €o 1e helft 2016 heel 2016 1e helft 2017 heel 2017 m Ondersteuning bij opstellen (prognose) familiegroepsplan Figuur 1B.3 Kosten specialistische jeugdhulp instellingen op basis Onderhanden werk Aantal cliënten en kosten gecontracteerde instellingen In de 1° helft 2017 zijn door de gecontracteerde instellingen voor specialistische jeugdhulp 8.136 jeugdigen geholpen.“* Dit is een lichte daling ten opzichte van de 1° helft 2016, toen 8.269 jeugdi- gen geholpen werden in de eerste zes maanden van het jaar. De grootste daling van het aantal cliënten zien we bij de specialistische GGZ. De kosten voor de specialistische jeugdhulp uitgevoerd door de gecontracteerde instellingen stij- gen naar verwachting in 2017 met € 5,6 miljoen ten opzichte van 2016 — van € 96,8 miljoen naar € 102,4 miljoen (zie figuur 1B.3 hierboven). Er zijn verschillende verklaringen voor deze stijging: -_Het aantal jeugdigen dat ambulante jeugdzorg en begeleiding ontving is gestegen, bij de laat- ste categorie stegen bovendien de gemiddelde kosten per jeugdige. -___Het aantal jeugdigen dat generalistische basis GGZ en specialistische GGZ ontving is welis- waar flink gedaald, maar gemiddeld zijn dit goedkoper trajecten, waardoor deze daling de stijging van de kosten voor andere zorgvormen niet kan compenseren. -_Het aantal jeugdigen dat verblijf jeugdzorg en verblijf (L)VB ontving is gedaald, maar de ge- middelde kosten per jeugdige namen sterk toe, waarschijnlijk omdat de verblijfsduur toenam. Om de doorstroming te bevorderen zijn in 2017 diverse doorbraakprojecten gestart (zie hier- onder). X Deze telling is gebaseerd op het zogenaamde onderhanden werk (OHW) dat de instellingen voor specialistische jeugdhulp maandelijks aanleveren. In dit aantal zijn niet de cliënten meegenomen die bereikt worden door de groepspraktijken en zzp-ers. Volgens de OHW-rapportages waren dit er zo'n 600, maar omdat zzp-ers niet verplicht zijn OHW aan te leveren is dit cijfer niet volledig. 13 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 -_Het aantal jeugdigen dat behandeling (L)VB ontving nam maar licht toe, maar de gemiddelde kosten per jeugdigen namen sterk toe, ook hier omdat langer en intensiever ondersteuning werd geboden dan voorheen. Wachttijden bij gecontracteerd instellingen In de 3° bestuursrapportage 2016 werd gemeld dat in maart 2017 274 jeugdigen langer dan 10 we- ken moesten wachten op specialistische jeugdhulp bij de gecontracteerde instellingen. Dit voor- jaar zijn de wachttijden opnieuw uitgevraagd bij de instellingen. In mei 2017 blijkt het aantal jeug- digen dat langer dan 10 weken moet wachten op passende zorg licht toegenomen tot 288 (zie bijlage 2). Er zijn verschillende acties ondernomen om deze aantallen terug te dringen. Zo zijn dit voorjaar extra middelen aan een aantal instellingen ter beschikking gesteld. Daarnaast zijn deze zomer zeven innovatieve projecten gestart om de wachttijden bij verblijf terug te brengen. Het college heeft u hierover eerder per brief geïnformeerd (raadsbrief d.d. 13 juni 2017). De door de wethouder Jeugd ingestelde Taskforce zal eind van dit jaar een eerste rapportage sturen. Ten slot- te zijn deze zomer de budgetplafonds bij dyslexie-aanbieders en zzp-ers losgelaten en is nader onderzoek naar de hardnekkige wachttijden in de GGZ geïnitieerd. Ook hierover heeft het college uv eerder per brief geïnformeerd (raadsbrief d.d. 18 juli 2017). De effecten van deze acties zijn in de mei-cijfers nog niet terug te zien. Een nieuwe inventarisatie van de wachttijden wordt in septem- ber uitgevoerd. De raad zal hierover apart geïnformeerd worden. Niet ingekocht en landelijk aanbod In bijzondere gevallen kan een aanvraag ingediend worden bij de gemeente om specialistische jeugdhulp in te zetten die vitgevoerd wordt door een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Vaak gaat het om dure, intensieve zorg, die ingezet wordt op aanwijzing van een ge- certificeerde instelling of rechtstreeks door de kinderrechter. De gemeente heeft dan de wettelijke plicht deze zorg te bekostigen. De kosten voor het niet ingekocht aanbod (NIA) stijgen in 2017 naar verwachting sterk, het aantal cliënten steeg navenant. De inschatting is dat de kosten voor het NIA in 2017 uitkomen op circa € 7,2 miljoen, dat is een verdubbeling ten opzichte van 2016. Ook de kosten van de landelijke jeugdhulpaanbieders (vanuit het VNG-raamcontract) verdubbelen in 2017 naar verwachting ten opzicht van 2016 en uitkomen op circa € 2,5 miljoen. Vooruitblik De 2° helft van 2017 staat vooral in het teken van de vernieuwing van de specialistische jeugdhulp met ingang van 1 januari 2018. Het terugdringen van de kosten van de specialistische jeugdhulp wordt met de nieuwe inkoop vorm gegeven door het werken met het perspectiefplan, het hoofd- aannemerschap en het toewerken naar resultaatfinanciering. De verwachting is dat de kosten van het persoonsgebonden budget en het niet ingekochte aanbod specialistisch jeugdhulp in 2018 door de nieuwe werkwijze afnemen. Jeugdhulpaanbieders hebben als hoofdaannemer immers de opdracht om alles te doen wat nodig is om het resultaat te bereiken, inclusief het inzetten van onderaannemers. Door het wegvallen van o.a. de budgetplafonds moet het mogelijk zijn dat wachttijden afnemen maar daarmee kunnen kosten ook toenemen. De nieuwe afspraken bieden jeugdhulpaanbieders alle ruimte om naar eigen inzicht vorm te geven aan de hulp, maar afspraak is ook dat elke cliënt geholpen wordt. Spannend hierbij is om te volgen of de kosten voor de speci- alistische jeugdhulp hiermee in 2018 in totaal zullen dalen. 14 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 mn u u u u C. Coördinatie en regie op gezinnen Ouders zijn verantwoordelijk dat hun kinderen opgroeien in een veilige en stimulerende thuissitua- tie. Zij zijn in regie. Sommige gezinnen hebben hierbij echter ondersteuning nodig. Samen DOEN biedt zorgcoördinatie bij minder zelfredzame huishoudens. De gecertificeerde instellingen komen in beeld als in het kader van de kindveiligheid de regie (gedeeltelijk) overgenomen moet worden. Veilig Thuis is als advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling een knooppunt om signalen van onveiligheid te beoordelen, en zo nodig te onderzoeken en het vervolgtraject te be- leggen. Wanneer sprake is van stagnaties in de hulpverlening voor (overlastgevende) multipro- bleemgezinnen, kan bovendien een beroep worden gedaan op de (O)MPG-+ aanpak. In deze para- graaf gaan we in op de cijfers van deze partijen. Totaal beeld De cijfers over het eerste halfjaar van 2017 laten zien dat het aantal meldingen bij Veilig Thuis in de eerste helft van 2017 verder is toegenomen.” Het aantal gezinnen dat door de gecertificeerde instellingen in het kader van preventieve jeugdbescherming geholpen wordt is voor het eerst gro- ter dan het aantal gezinnen in dwang kader (met een ondertoezichtstelling, voogdij- of jeugdre- classeringsmaatregel). Opvallend is de daling van het aantal gezinnen dat ondersteuning krijgt vanuit Samen DOEN. De inzet vanuit de (O)MPG+ aanpak neemt verder toe, al gaat het om kleine aantallen. In de onderstaande grafiek het bereik van de verschillende onderdelen in beeld.”* . 2.440 2.500 ET 2.01 2.000 1.983 1.970 nnenennenenonn 8 255 me Samen DOEN 1.500 1.431 1420 1.428 mm Preventieve jeugdbescherming 1.375 1317 — me Jeugdbescherming en -reclassering 1.273 1.000 —_ Meldingen Veilig Thuis == (O)MPG+ procesmanagement 500 B 0 ze helft 2016 2e helft 2016 1e helft 2017 Figuur 1C.1 Bereik Samen DOEN, (preventieve) jeugdbescherming en -reclassering en Veilig Thuis en (O)MPG+ aanpak De belangrijkste oorzaak voor de afnemende aantallen gezinnen bij Samen DOEN en de jeugdbe- scherming en —reclassering lijkt het toegenomen bereik van de Ouder- en Kindteams (zie hoofd- stuk 1A Preventie en jeugdhulp). De doelgroep die vanuit Samen DOEN en de gecertificeerde in- ® De cijfers over Veilig Thuis gaan over aantallen meldingen; over 1 gezin kunnen meerdere meldingen voorkomen. Bij Samen DOEN, de jeugdbescherming en —reclassering en de (O)MPG+ aanpak gaat het om aantallen gezinnen. ‘S Een optelsom van alle gezinnen waarop coördinatie of regie wordt uitgevoerd is niet mogelijk, omdat gezinnen in meerdere hulpvormen kunnen voorkomen en daarmee dubbel geteld zouden worden. 15 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 stellingen wordt ondersteund heeft met steeds complexere problematiek te kampen. Dit zou de toegenomen inzet vanuit de (O)MPG+ aanpak kunnen verklaren. 1. Samen DOEN De 22 Samen DOEN-teams ondersteunen huishoudens zonder én met kinderen (gezinnen) waar sprake is van complexe problemen op meerdere levensgebieden. In het eerste halfjaar zijn door de Samen DOEN teams 1.835 gezinnen ondersteund (vorig jaar 1.983)” Dit is ca. 1,6% van alle Amsterdamse gezinnen. De instroom van nieuwe gezinnen is in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar afgenomen naar 312 (versus 500), daar waar de uit- stroom is toegenomen naar 452 (versus 419). De daling van het bereik wordt waarschijnlijk veroor- zaakt door het toegenomen bereik van de Ouder- en Kindteams, de toename in het aantal verwij- zingen vanuit hen naar de specialistische jeugdhulp en de afname van het aantal aanmeldingen naar Samen DOEN. Overigens kampen de Samen DOEN gezinnen met problematiek waarbij steeds langer durende ondersteuning nodig is. Mede veroorzaakt door problemen op het gebied van wonen en financiën. Met als gevolg dat de gemiddelde tijd dat een gezin in zorg en onder- steuning zit, nog steeds verder oploopt; van gemiddeld 360 dagen in de eerste helft van vorig jaar naar ruim 5oo dagen in dezelfde periode dit jaar. Als we kijken naar welke partijen gezinnen aanmelden bij Samen DOEN, dan valt op dat waar het aandeel van het Ouder- en Kindteam stabiel blijft op ca. 13%, het aandeel van Veilig Thuis verder is toegenomen naar 24%. De toename kan enerzijds worden verklaard doordat het aantal meldingen bij Veilig Thuis is toegenomen met een groeiend beroep op Samen DOEN als gevolg, en anderzijds doordat de samenwerking verder is verbeterd. Naast Veilig Thuis melden ook de gecertificeerde instellingen relatief veel gezinnen aan bij Samen DOEN (24%) en is redelijk stabiel door de jaren heen. 2. (Preventieve) jeugdbescherming en -reclassering Het aantal gezinnen dat door de drie gecertificeerde instellingen geholpen wordt in het kader van preventieve jeugdbescherming is afgelopen half jaar tamelijk stabiel gebleven. Ten opzichte van de 2° helft 2016 is sprake van een lichte stijging. Veruit de grootste aanbieder van preventieve jeugdbescherming is Jeugdbescherming Regio Amsterdam (Jeugdbescherming). Ruim 60% van hun gezinnen wordt geholpen zonder dwangmaatregel. Bij de William Schrikkergroep (WSG) en het Leger des Heils ligt dit percentage een stuk lager (respectievelijk 36% en 11%). Met name bij de WSG is dit aandeel in 2016 wel gegroeid en in 2017 stabiel gebleven. We zien de stijging van het aantal gezinnen dat zonder dwangmaatregelen geholpen wordt als een positieve ontwikkeling. Het aantal gezinnen dat in gedwongen kader geholpen wordt daalt. Deze daling wordt vooral ver- oorzaakt door de afname van het aantal gezinnen waar één van de kinderen een jeugdreclasse- ringsmaatregel heeft. Het gaat dan om jeugdigen tussen de 12 en 23 jaar. Deze ontwikkeling zien we al enige tijd, ook landelijk. Verklaring hiervoor is waarschijnlijk de daling van het aantal jeugdi- Y Het bereikcijfer is inclusief de gezinnen waarvoor op verzoek van een gecertificeerde instelling (preventieve jeugdbescherming) een beschikking voor specialistische jeugdhulp is afgegeven, maar waar Samen DOEN zelf geen ondersteuning heeft geboden. Daarnaast zitten in het cijfer dossiers opgenomen die na een korte termijn (binnen 3 maanden) afgesloten worden omdat een andere instantie in staat is de gevraagde ondersteuning te leveren; Samen DOEN draagt dan na de inventarisatie van de proble- matiek de zorg over, maar levert zelf geen ondersteuning aan het gezin. Naar verwachting kunnen er per 2018 meer gespecifi- ceerde cijfers over het bereik worden gegenereerd. 16 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 gen dat met een delict voor de rechter verschijnt (afname jeugdceriminaliteitscijfers). Daarnaast wordt ook kritischer gekeken naar de inzet van een jeugdreclasseringsmaatregel (Maatregel Toe- zicht en Begeleiding) bij schoolverzuim. Het aantal gezinnen met een ondertoezichtstelling is licht gedaald. Het aantal voogdijmaatregelen is stabiel. 3. Veilig Thuis Het aantal meldingen waarbij kinderen betrokken zijn bij Veilig Thuis is in de 1° helft van 2017 licht gestegen ten opzichte van de 2° helft van 2016 (van 2.355 naar 2.440). Ten opzicht van de 1° helft 2016 is er sprake van een grote stijging (van 2.015 naar 2.440). De stijging van het aantal meldin- gen wordt vooral veroorzaakt door meer meldingen vanuit politie. Het aantal adviesvragen dat bij Veilig Thuis binnenkwam is in de 1° helft van 2017 gedaald ten op- zichte van 2016, vooral onder niet professionals. In het Actieplan Huiselijk Geweld en Kindermis- handeling (HGKM) 2017 wordt daarom ook flink ingezet op het vergroten van de bekendheid van de adviesfunctie van Veilig Thuis. Meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen worden beoordeeld. Sommige trajecten worden afge- sloten direct na de triage. In andere gevallen wordt een vervolgtraject of onderzoek ingezet. In 70% van de meldingen waarop onderzoek volgt wordt het vermoeden van huiselijk geweld of kin- dermishandeling ook bevestigd. Het vervolgtraject kan (als kinderen betrokken zijn) bestaan uit de inzet van een lokaal team (Ouder- en Kindteam of Samen DOEN), gecertificeerde instelling of de Blijfgroep (bijvoorbeeld bij eer gerelateerd geweld). In de 1° helft 2017 was het aandeel van de gecertificeerde instellingen in de vervolgtrajecten met 39% lager dan in 2016 (44%). Of dit een positieve ontwikkeling is — lokale teams kunnen zelf aan — is nog niet te zeggen. Mogelijk waren de meldingen ook ‘lichter’. 4. (O)MPG-+ aanpak De (O)MPG+ aanpak zet bij stagnaties in de hulpverlening procesmanagement in. Naast proces- management kunnen partners terecht bij de aanpak voor consultatie en aanvragen woonurgen- ties.® De aanpak heeft in het eerste halfjaar van 2017 voor 58 gezinnen procesmanagement uitgevoerd. In 43 gevallen betrof het een multiprobleemgezin en 15 keer ging het om een overlastgevend mul- tiprobleemgezin.”° In vergelijking met de eerste helft van vorig jaar een verdere toename (toen: 38). De toename komt voornamelijk door een hoge instroom (28), met name binnengekomen via gemeentelijke diensten (zoals stadsdelen, WPI en het Meldpunt Zorg en Overlast). Ook Samen DOEN meldt relatief veel gezinnen aan. Daarentegen zijn er amper gezinnen via de gecertificeerde instellingen binnengekomen, een trendbreuk met het verleden. De gecertificeerde instellingen bleken in het verleden vooral overlastgevende multiprobleemgezinnen aan te melden; daarvan is er slechts 1 in het afgelopen halfjaar ingestroomd bij de aanpak. Gezinsmanagers lijken er beter in te slagen zelf via vitvoeringsoverleg partners vit andere domeinen te betrekken. Voor de toename van het aantal gezinnen waarvoor procesmanagement is ingezet kunnen ver- schillende oorzaken worden aangewezen. Enerzijds lijkt het erop dat professionals beter bekend ® Hierbij gaat het om urgentieverzoeken voor (O)MPG-gezinnen waarbij de woonproblematiek een stagnerende factor voor de hulpverlening is en er op geen enkele andere wijze passende woonruimte voor het gezin kan worden gerealiseerd. ®® Door een stedelijk convenant met escalatieroute en privacy protocol, kan er voor deze doelgroep een sluitend plan van aanpak worden gemaakt tussen justitiële diensten, gemeentelijke diensten en hulpverleningsinstellingen. 17 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 zijn met de mogelijkheden en de meerwaarde van de aanpak. Als gevolg van wachttijden in de keten lijkt het anderzijds vaker dan voorheen voor te komen dat instellingen een beroep doen op de (O)MPG+ aanpak om te escaleren (als er bijvoorbeeld vragen spelen rond de kindveiligheid en een jeugdige of gezin tegelijkertijd, en als gevolg van wachttijden, niet direct bij een jeugdhulp- aanbieder of een gecertificeerde instelling terecht kan). Verder wordt er steeds meer en dichterbij de burger complexe problematiek gesignaleerd, wat maakt dat er een groeiend beroep wordt gedaan op de expertise van de aanpak. Andere redenen die mee spelen zijn: het wegvallen van een centraal punt in de stadsdelen waar hulpverleners terecht kunnen met vragen rondom complexe (gezins)problematiek; de toenemende krapte op de woningmarkt waardoor men vaker in de knel komt te zitten; gezinnen die steeds vaker deel vitmaken van netwerken die als geheel ook kam- pen met complexe problematiek (bijvoorbeeld Roma gezinnen), wat een langer durende aanpak vergt dan voorheen. De (O)MPG+ aanpak heeft verder 59 consultvragen ontvangen (met als top 3 onderwerpen: wo- nen, inzet passende hulp en illegaliteit); iets minder dan vorig jaar (72). En er zijn 12 aanvragen woonurgentie behandeld. Voor 37 multiprobleemgezinnen die in het eerste halfjaar of eerder een woonurgentie toegekend hebben gekregen, heeft de aanpak de procesregie gevoerd op de bewo- nersovereenkomst. Vooruitblik Vanwege de nieuwe inkoopstrategie 2018 en de doorontwikkeling in het Sociaal Domein, zijn de rollen en posities van de verschillende onderdelen die iets doen op het gebied van coördinatie en regie op gezinnen, aan verandering onderhevig. Bij Samen DOEN is besloten om de opdracht voor de uitvoering van de aanpak per 1 januari 2019 over te dragen aan de maatschappelijke partners. De verwachting is dat dit leidt tot verbeterde zorg en ondersteuning aan Amsterdammers met multiproblematiek en vereenvoudiging in het sociaal domein, waardoor aanbieders ondersteuning en zorg efficiënter kunnen leveren. De (O)MPG+ aanpak wordt, nog meer dan nu het geval, de plek in het jeugdstelsel waar professio- nals met vastgelopen casuïstiek terecht kunnen. Dit geldt ook voor jeugdhulpaanbieders die stag- naties, voortkomend uit gemeentelijke belemmeringen, in de uitvoering van jeugdhulp ervaren en daardoor met het gezin de doelen uit het perspectiefplan niet kunnen realiseren. 18 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 Cliënt tief In dit hoofdstuk staan we stil bij het perspectief van jeugdigen en hun ouders. We volgen ervaringen, signalen, klachten en bezwaren van jeugdigen en ouders over de uitvoering van jeugdhulp en het jeugdstelsel. 19 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 De gemeente houdt op verschillende manieren zicht op hoe cliënten de jeugdhulp en het jeugd- stelsel ervaren. Dit doet zij allereerst door jaarlijks de Cliëntervaringsmonitor (CEM) uit te voeren. In de tweede plaats spreekt de gemeente regelmatig met organisaties die het cliëntperspectief kennen en behartigen over signalen en ervaringen van cliënten jeugdhulp.”° In de derde plaats monitort de gemeente het aantal en de aard van klachten en bezwaarschriften die binnenkomen bij de gemeente en de gemeentelijke Kinderombudsman. Met deze informatie is de gemeente in staat om belangrijke signalen en trends vanuit het cliënt- perspectief te volgen, en waar nodig het gesprek te voeren of aanvullende acties te ondernemen. Zoals bijvoorbeeld het (laten) vitvoeren van verdiepend onderzoek, of — wanneer de cijfers of sig- nalen daar aanleiding toe geven — het bespreken van klachten die bij de jeugdhulpaanbieders bin- nenkomen en daar worden afgehandeld.” Totaalbeeld Een groot deel van de signalen die in het eerste halfjaar van 2017 bij cliënten met jeugdhulp zijn opgehaald, gaan over de informatievoorziening en diverse aspecten rondom de uitvoering van jeugdhulp (onder andere bereikbaarheid, beslissingen en bejegening). De informatievoorziening is, naast thema’s als passende hulp, wachttijden en samenwerking, ook een belangrijk onderwerp dat naar voren komt in de Cliëntervaringsmonitor 2016. Het aantal klachten is vergelijkbaar met de aantallen van vorig jaar; de meeste klachten gaan over het persoonsgebondenbudget de jeugdbescherming. 1. Cliëntervaringsmonitor 2016 In het voorjaar de jaarlijkse Cliëntervaringsmonitor 2016 uitgevoerd. 78 cliënten (jeugdigen en ouders) die in 2016 jeugdhulp hebben ontvangen hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Het draaide in dit onderzoek om het kwalitatief in beeld brengen van cliëntervaringen, met het doel om aandachtspunten voor de ontwikkeling en verbetering van de jeugdhulp in beide regio's aan te dragen. Het onderzoek levert geen representatief beeld op. Het onderzoek laat zien dat veruit de meeste cliënten (die in dit onderzoek zijn gesproken) positief zijn over de diverse aspecten van de hulp die ze hebben ontvangen. (Dit komt overeen met de resultaten van het (kwantitatieve) cliëntervaringsonderzoek 2015.) Eenmaal in contact met een hulpverlener, zijn ouders en jeugdigen (cliënten) overwegend positief over de wijze waarop ge- werkt wordt en het resultaat van de geboden hulp. Ook vinden de meeste cliënten dat professio- nals op een nette manier met hun persoonsgegevens omgaan. Wel zijn er diverse aandachtspunten. Zo geeft een aanzienlijk deel van de cliënten aan dat ze voorafgaand aan de ondersteuning niet goed wisten waar ze met hun vraag of probleem terecht konden. (Dit sluit aan bij het aandachtspunt uit de Cliëntervaringsmonitor 2015 waaruit bleek dat ouders/ verzorgers vragen om betere informatievoorziening over de mogelijkheden van jeugd- 2 Het Jeugdplatform Amsterdam, het vertrouwenswerk van het Advies- en klachtenbureau jeugdzorg en de gemeentelijke Kinderombudsman. Zij halen signalen en ervaringen op, voeren zelf onderzoek uit en geven gevraagd en ongevraagd advies. * De Jeugdwet heeft als uitgangspunt dat klachten worden afgehandeld door instellingen zelf. Wanneer jeugdigen of ouders niet tevreden zijn over hoe zij geholpen of bejegend worden, wordt hen geadviseerd dit te bespreken met de betrokken hulpverlener of teammanager. Ook biedt elke jeugdhulpinstelling — net als de Ouder- en Kindteams, Veilig Thuis en de gecertificeerde instel- lingen — de mogelijkheid om een formele klacht in te dienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. Op grond van de Jeugd- wet (artikel 4.2.1) en landelijke regelgeving dienen instellingen over het aantal klachten dat bij hen binnengekomen is en de afhandeling daarvan te rapporteren in hun jaarverslag. De gemeente rapporteert over deze klachten die door jeugdhulpaanbie- ders zelf worden afgehandeld niet. 20 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 hulp.) Ook geven deze cliënten aan dat de mate waarin de hulp aansluit op hun vraag of onder- steuningsbehoefte (passende zorg) gering is. Daarnaast wordt de snelheid van de geboden jeugd- hulp en de onderlinge samenwerking tussen betrokken organisaties minder positief beoordeeld. Een ander aandachtspunt dat naar voren kwam uit de panelgesprekken was de (niet sluitende) overgang van 18 min naar 18 plus. NB De rapportage “Cliëntervaringsmonitor 2016” ís al eerder met de Gemeenteraad gedeeld (9 augus- tus via de dagmail en 14 september 2017 is de rapportage ter kennisname aan de commissie Jeugd & Cultuur aangeboden). 2. Jeugdplatform Amsterdam Het Jeugdplatform heeft zich in de eerste zes maanden van 2017 wederom actief ingezet om het perspectief van jongeren en ouders in het Amsterdamse jeugdstelsel te vertegenwoordigen. Naar aanleiding van de signalering zijn de afgelopen maanden diverse thema's met jongeren, ouders én professionals vitgediept. Een voorbeeld hiervan is een bijeenkomst met (pleeg)jongeren, (pleeg)ouders, professionals werkzaam binnen de pleegzorg en ambtenaren, om gezamenlijk het in 2016 en door het Jeugdplatform uitgebrachte advies — en de bestuurlijke reactie van het college van B&W hierop (d.d. 17 januari 2017; brief meegezonden als bijlage) —te bespreken en te kijken hoe deze in praktijk kunnen worden toegepast. Veel van de signalen die het Jeugdplatform heeft opgehaald gingen over de informatievoorzie- ning, met name ten aanzien van de toegang tot en het aanbod van (specialistische) jeugdhulp en de rechten van cliënten met jeugdhulp. Minder vaak voorkomende signalen gingen over het gemis van een onafhankelijk cliëntondersteuner (iemand die met ouders meedenkt en hen kan onder- steunen) en over het wonen in een instelling of woonvoorziening. De signalen over de informatie- voorziening zijn niet geheel nieuw. Het valt wel op dat de signalen vorig jaar, en in tegenstelling tot de eerste helft van dit jaar, met name betrekking hadden op het Ouder- en Kindteam en de organisatie van jeugdhulp en de bijkomende bureaucratie. De adviezen van het Jeugdplatform zijn door betrokken partners in het jeugdstelsel opgepakt. Dat kan mogelijk een verklaring bieden voor het feit dat er over deze onderwerpen in de eerste helft van dit jaar minder signalen zijn bin- nengekomen. 3. Vertrouwenswerk Akj 180 cliënten hebben in de eerste helft van 2017 contact opgenomen met het Akj voor informatie, advies en/of ondersteuning. In vergelijking met vorig jaar is dit een daling, wat mogelijk kan wor- den verklaard doordat het Akj, in tegenstelling tot vorig jaar, niet actief heeft gewerkt aan meer bekendheid. In totaal zijn er 93 vragen voorgelegd aan het Akj, waarvan de meeste gaan over de werkwijze van instanties en wetgeving. Daarnaast zijn 324 (deel)klachten voorgelegd bij het Akj. Dit is nagenoeg gelijk aan vorig jaar. De meeste klachten gaan over bejegening, beslissingen (uit- voering van de hulp) en informatievoorziening; dezelfde onderwerpen als vorig jaar. Ook net als vorig jaar worden de meeste cliënten die bij het Akj aankloppen ondersteund door een gecertificeerde instelling of een gespecialiseerde jeugdhulpaanbieder met een verblijfsvoorzie- ning. 21 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 4. Klachten, bezwaren en beroep Jeugdigen en ouders kunnen bij de gemeente terecht met een klacht als het gaat over het ge- meentelijk handelen en beleid. Ook kunnen zij bij de gemeente bezwaar indienen tegen een ge- nomen besluit (beschikking) over de inzet van specialistische jeugdhulp. Indien klachten door de klachtencommissie van de aanbieder of door de gemeente niet naar tevredenheid van de cliënt wordt afgehandeld, kan de cliënt terecht bij de Kinderombudsman Amsterdam (tweedelijnsvoor- ziening klachtafhandeling jeugdstelsel). Jeugdigen en ouders kunnen bij het Akj terecht voor on- dersteuning of advies. In het eerste halfjaar zijn er 37 klachten in behandeling genomen; 10 bij de gemeente?** en 27 bij de Kinderombudsman. Daarnaast zijn er nog 11 bezwaarschriften ingediend bij de gemeente, en is er 1 beroepszaak bij de rechtbank ingediend. 50 40 m Beroepszaken 30 = Bezwaarschriften m Klachten Kinderombudsman m Klachten gemeente 20 10 o 1 helft 2016 2e helft 2016 ze helft 2017 Figuur 2.1 Aantal klachten, bezwaarschriften en beroepszaken ** Bij de gemeente komen ook klachten binnen die in eerste instantie niet thuishoren bij de gemeente (1H2017 waren diter 7 en betreffen vooral klachten over instellingen). Deze klachten worden wel bijgehouden, maar tellen we niet mee in de cijfers omdat de registratie en afhandeling plaatsvindt bij de betreffende instellingen. Wat opvalt is dat de indiener veelal de verwachting heeft dat de gemeente in kan grijpen in de persoonlijke situatie van cliënten omdat “de gemeente verantwoordelijk is”. Vanwege wettelijke beperkingen kan dit niet altijd. De gemeente biedt (net als de Kinderombudsman) wel vaak een luisterend oor of biedt aan om te bemiddelen met als doel het vertrouwen te herstellen. Bemiddeling kan een goede wijze van afdoen van klachten zijn, met name omdat dit leidt tot snelle oplossingen voor gezinnen ter voorkoming van een langdurige formele klachtenprocedure. Ook valt op dat cliënten die de gemeente aanschrijven vaak meerdere partijen aanschrijven, daarin neemt de gemeente steeds vaker de coördinerende rol op zich. 22 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 De klachten die bij de gemeente zijn ingediend gaan over het programma Samen DOEN, het be- leid rondom of besluiten inzake persoonsgebonden budgettenen (ook de 11 ingediende bezwaar- schriften gaan over persoonsgebonden budgetten”) en ander gemeentelijk beleid of handelen. De verzoeken en klachten die bij de Kinderombudsman zijn binnengekomen zijn divers van aard, maar het betreft vooral ontevredenheid van ouders en verzorgers over gezinsmanagers en jeugd- beschermers (met name op de aspecten communicatie, verslaglegging, wachttijden en ervaren vooringenomenheid). Andere klachten richten op huisvestingproblematiek en verblijf in pleegge- zinnen.” Het aantal klachten is vergelijkbaar met de aantallen van vorig jaar. Als we de aantallen cliënten met jeugdhulp in beschouwing nemen lijkt dit aan de lage kant. Wat mogelijk de grootste verkla- ring hiervoor biedt is dat veel klachten worden opgelost door instellingen zelf, in bijvoorbeeld het gesprek tussen de cliënt en de hulpverlener (of diens teamleider) of de klachtencommissie, en daardoor niet vitmonden in een klacht bij de gemeente of de Kinderombudsman. Vooruitblik Op verschillende onderdelen zijn al verbeteringen ingezet. Samen met bijvoorbeeld het Ouder- en Kindteam als het gaat om communicatie, maar ook samen met aanbieders van specialistische jeugdhulp in het kader van innovatieve pilots ter bestrijding van wachttijden. De maatregelen die de gemeente met de nieuwe inkoopstrategie voor 2018 in werking heeft gezet, zijn grotendeels in lijn zijn met de bevindingen uit het cliëntervaringsonderzoek en de signalen die in het eerste half- jaar van 2017 zijn opgehaald. Ook sluiten de maatregelen goed aan bij de verbeterpunten die door ouders en jeugdigen zelf zijn genoemd. Om de herkenbaarheid en informatievoorziening verder te verbeteren zal naast de reguliere communicatie ook extra actie worden ondernomen. Zo ligt er voorstel om een brede publieks- campagne in het eerste kwartaal van 2018 te organiseren over de toegang naar advies, ondersteu- ning en jeugdhulp met welke hulpvraag je bij de Ouder- en Kindteams terecht kunt. Verder wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de website ikzoekjeugdhulp.nl. Het Ouder- en Kindteam continueert daarbij de inzet op het vergroten van de naamsbekendheid. Zo worden alle brieven vanuit de jeugdgezondheidszorg per 1 november 2017 in de communicatiestijl van het Ouder- en Kindteam verzonden. En de bebording aan de gevels van de fysieke locaties van de Ouder- en Kindteams is dit jaar aangepast, waarmee de zichtbaarheid in de openbare ruimte wordt vergroot. Resultaten van deze en andere inspanningen worden dit najaar met een nieuw onderzoek naar de naamsbekendheid van het Ouder- en Kindteam inzichtelijk gemaakt. Hierover wordt in de Be- stuursrapportage 2017 gerapporteerd. Dit najaar wordt er verder gewerkt aan de doorontwikkeling van de Cliëntervaringsmonitor. Resul- taten van de landelijke pilot ‘Modelvragenlijst Cliëntervaring Jongeren en Ouders (MCJO)**, waar de gemeente Amsterdam samen met de regiogemeenten aan deelneemt, worden hierin meege- * Waarbij er met name bezwaar gemaakt wordt tegen de hoeveelheid toegekende uren of dagdelen en het rekenen met een tarief voor informele in plaats van professionele zorg voor pgb-zorgverleners die formeel geen jeugdhulpverlener zijn. *% Niet alle casussen gaan over de uitvoering van het jeugdstelsel of ontvangen jeugdhulp. Soms gaat het om woonsituaties of financiële voorzieningen voor kinderen of gezinnen die de gemeente heeft. Hier is in de rapportage van de Kinderombudsman geen onderscheid in gemaakt. * Inde pilot wordt er gekeken naar het verbeteren en optimaliseren van de huidige modelvragenlijst, best practices om de res- pons en representativiteit te verhogen en mogelijkheden om de CEM te harmoniseren met andere — reeds bestaande — cliënter- varingsonderzoeken. 23 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 nomen. Ook vitkomsten van (de nog lopende) gesprekken met jeugdhulpaanbieders, de gecertifi- ceerde instellingen, de lokale teams, het Nederlands Jeugd Instituut en het Jeugdplatform Am- sterdam over Sturen op resultaat en de harmonisatie en vereenvoudiging van cliëntmetingen in het jeugdstelsel, zijn van belang voor de toekomstige invulling en opzet van de Cliëntervarings- monitor. In het najaar wordt als onderdeel van de doorontwikkeling, een nieuw ontwikkelde en geharmoniseerde vragenlijst getest bij een aantal zorgaanbieders. Het Jeugdplatform Amsterdam is hier ook bij betrokken. Op het gebied van het verder stroomlijnen van de registratie en monitoring van signalen en klach- ten, wordt het overleg met de betrokken organisaties in het jeugdstelsel gecontinveerd. De inzet is het maken van afspraken over meer eenheid in taal (denk aan heldere en gezamenlijke defini- ties) en het eenduidiger vastleggen en categoriseren van binnengekomen signalen en klachten. Zodat de gegevens onderling beter vergelijkbaar worden, er betere handvatten voor de analyse van de cijfers komen en er op basis daarvan beter bijgestuurd kan worden. 24 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 Bijlage 1 Financiën Hieronder wordt een prognose 2017 (jaareindeverwachting) afgezet tegen de realisatiecijfers 2016, voor het programmaonderdeel Jeugd en jeugdzorg van de begroting. Uitgaven nieuwe jeugdstelsel Amsterdam Prognose 2017 Realisatie 2016 Jeugdwelzijn 33,1 31,1 Ovder- en Kindteam Amsterdam 59,1 55,5 Opvoed- en opgroeiondersteuning 8,0 7,9 Samen DOEN aanpak (jeugddeel) 6,0 5,9 Specialistische jeugdhulp (persoonsgebonden budget) 5,7 5,7 Specialistische jeugdhulp (zorg in natura) 124,6 114,6 Gecertificeerde instellingen 26,4 26,3 Veilig Thuis (jeugddeel) 2,8 2,5 Totaal 265,7 249,5 Tabel bijlage 1. Prognose 2017 en realisatie 2016 programmaonderdeel Jeugden jeugdzorg in miljoenen euro's Toelichting In 2017 is de verwachting dat de bestedingen zullen stijgen met € 16,2 miljoen ten opzichte van 2016.Deze stijging wordt voor € 9,1 miljoen gedekt vanuit de inzet van de vrijgevallen fondsmidde- len Werk, Zorg en Jeugd. Op onderdeelniveau zijn de belangrijkste verschillen als volgt te verkla- ren: e Jeugdwelzijn: stijging wordt vooral (namelijk voor € 1,8 miljoen) veroorzaakt door bestedingen in 2017 voor Gebiedsgericht werken (basisvoorzieningen Jeugd) in de stadsdelen. e _Ovuder- en Kindteam: stijging van € 2,1 miljoen voor frictiekosten (€ 0,8 miljoen), extra oplei- dingskosten (€ o,1 miljoen), de businesscase huisartsen (€ 0,8 miljoen) en diverse andere pro- jecten van het Ouder- en Kindteam Amsterdam (€ 0,4 miljoen). Daarnaast zijn de lasten in 2017 gestegen voor structurele prioriteit huisvestingskosten van het Ouder- en Kindteam Am- sterdam en het project ‘Specialisten in de wijk’ voor in totaal € 1,5 miljoen. Dit laatste bedrag is een verschuiving binnen het programmaonderdeel Jeugd. e Specialistische Jeugdhulp (persoonsgebonden budget): het hier genoemde bedrag is lager dan het bedrag van € 7,1 in de prognose in hoofdstuk 1B2, omdat hier vitgegaan wordt van wat naar verwachting door budgethouders bij het SVB wordt gedeclareerd, en we uit ervaring in 2015 en 2016 weten dat dit lager ligt dan het volledige beschikte pgb-budget. e Specialistische Jeugdhulp (zorg in natura): Stijging van in totaal € 10 miljoen wordt verklaard door de inzet van extra middelen voor het verkorten van de wachttijden bij de regionaal ge- contracteerde instellingen en door de toename van de bestedingen voor de landelijk gesloten contracten en het Niet ingekocht aanbod, zie verder hoofdstuk 1B2. 25 Versie 20-09-2017 Bijlage 2 Overzicht wachttijden specialistische jeugdhulp, mei 2017 Het onderstaande overzicht worden de wachttijden in maart 2017 naast die van mei 2017 gepresenteerd. Het overzicht laat een stijging zien van het aantal jeugdigen dat korter dan 10 weken wacht op start hulp en een stijging van het aantal jeugdigen dat langer dan 10 weken wacht (de Treeknorm): 1. Het aantal jeugdigen dat korter dan 10 weken wacht is aanzienlijk toegenomen van 552 naar 716. Deze stijging is zichtbaar bij enkele dyslexie- aanbieders, enkele GGZ-aanbieders en bij enkele aanbieders die voor het overzicht van maart geen gegevens hadden aangeleverd. 2. De stijging van het aantal jeugdigen dat langer dan 10 weken wacht (van 274 naar 288) is zichtbaar bij een dyslexie-aanbieder en drie GGZ- aanbieders. Grootste stijging ins te zien bij Arkin die in maart nog geen (betrouwbare) gegevens aanleverde. Tevens is een daling van 14 zichtbaar van het aantal kinderen dat bij Spirit wacht, voornamelijk op verblijfshulp. De maatregelen die de gemeenten in de eerste helft van 2017 genomen heeft om wachttijden terug te dringen worden genoemd in hoofdstuk 1B3. wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10 jeugdigen weken LN men ee Te geenwachtjden {eee el eee eee ee TL A aweektot6maanden | 65m gemeden | lele moten el elemen el gevoede lesen el oer el TTL Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 aantal waarvan aantal en wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10 wachttijd mei 2017 wachtende ERA jeugdigen weken jeugdigen EE ES weer eee el VE ee ee [geen wachttiden || geen wachttijden | oe meeste hulp start binnen 6 ES [geen wachttiden | 0e el geen wachttijden | oee FN EE A eeen | el [geen wachttiden | 0e el 4 el el gemee TT see TTL sen ee TL genveren | e genade ele ee [geen wachttijden | 0e 27 Gemeente Amsterdam 17 oktober 2017 Bestuursrapportage Jeugdstelsel Amsterdam, 1° helft 2017 aantal waarvan aantal waarvan langer wachttijd maart 2017 wachtende langer dan 10 wachttijd mei 2017 wachtende B 8 } - dan 10 weken jeugdigen weken jeugdigen eel sel 76] 2e) * Jeugdigen bij Spirit verblijven binnen andere programma's of krijgen hulp vanuit een wachtlijstprogramma. 28
Onderzoeksrapport
28
train
702023014997 X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO % Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming Portefeuille Ruimtelijke Ordening Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit (32) Agendapunt 1 Datum besluit 23 mei 2023 Onderwerp Kennis te nemen van de Halfjaarlijkse Rapportage Zuidasdok tweede helft 2022 en het onderzoek risicomanagementsysteem programma Zuidasdok Kennis te nemen van de Halfjaarlijkse Rapportage Zuidasdok tweede helft 2022 en het onderzoek risicomanagementsysteem programma Zuidasdok. Wettelijke grondslag Artikel 160, lid 1 onder a Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. Artikel 169 Gemeentewet: het college geeft de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Bestuurlijke achtergrond Bestuurlijke achtergrond Op 9 juli 2012 hebben het Rijk, de gemeente Amsterdam, de Stadsregio Amsterdam en de Provincie Noord-Holland een voorkeursbeslissing genomen voor het project Zuidasdok. Deze is vastgelegd in de Bestuursovereenkomst Zuidasdok (projectscope en financiële afspraken) en de Structuurvisie Zuidasdok (juridische planologische procedure). Voor de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel is in de Bestuursovereenkomst overeengekomen dat deze in een gecombineerde aanpak met het project Zuidasdok worden voorbereid en gerealiseerd, waarbij de aanpak van de knooppunten voor rekening en risico van het Rijk komt. Op 17 oktober 2012 heeft de gemeenteraad unaniem ingestemd met de voorkeursbeslissing Zuidasdok. Met de realisatie van Zuidasdok wordt invulling gegeven aan meerdere doelstellingen: * Zuidasdok draagt bij aan de noodzakelijke verbetering van de bereikbaarheid van Amsterdam en de noordelijke Randstad die van grote economische importantie is. e Door Zuidasdok kan de Zuidas verder vitgroeien tot internationale toplocatie als integraal onderdeel van de regio en stad Amsterdam. * De realisatie van Zuidasdok zorgt voor een kwalitatief hoogwaardig OV-knooppunt van internationale allure dat voorziet in een optimaal functionerend hoogwaardig verkeer- en vervoerssysteem. * De realisatie van Zuidasdok zorgt voor een duurzame inpassing van de infrastructuur in de ontwikkeling van het Zuidasgebied teneinde de barrièrewerking te verminderen en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. In de Bestuursovereenkomst 2012 is vastgelegd dat indien het taakstellend budget niet toereikend is of dreigt te zijn voor uitvoering van de scope, dan volgt een bestuurlijk overleg om tot een oplossing te komen, met in het uiterste geval een beslissing door het Rijk, gemeente Amsterdam en Vervoerregio Amsterdam over de vraag of zij een extra bijdrage doen conform een vastgelegde Gegenereerd: vl.19 1 702023014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming risicoverdeling. Rijk en Amsterdam zijn samen de risicodragende partijen in de verhouding 75% (Rijk) — 25% (Amsterdam). Daarbij is afgesproken dat het projectrisico voor Amsterdam is gemaximeerd (‘gecapped’) tot een bijdrage van ten hoogste € 55 min. prijspeil 2011 (= € 66,5 min. prijspeil 2022). Het Rijk en de gemeente Amsterdam dragen ook het verschil tussen de indexering van de kosten van het project (= GWW-index) en de IBOl-indexering van de bijdragen in de verhouding 75% (Rijk) resp. 25% (gemeente), waarbij de gemeente Amsterdam nadere afspraken kan maken met de Vervoerregio Amsterdam over een extra subsidiabele bijdrage van de Vervoerregio Amsterdam. Het indexeringsrisico dat voor 25% door de gemeente wordt gedragen is geen onderdeel van de overeengekomen Amsterdamse ‘cap’ in het projectrisico. Het programma Zuidasdok is door de gemeente Amsterdam als risicovol project opgenomen in de Regeling Risicovolle Projecten (RRP). Op 15 februari 2017 is de opdracht voor het ontwerpen en realiseren van het project Zuidasdok aan ZuidPlus verstrekt. Uitvoering van het project Zuidasdok is echter zeer complex gebleken. Voor de voortzetting van de realisatie van Zuidasdok is op 25 maart 2020 door de gezamenlijke opdrachtgevers besloten tot het minnelijk beëindigen van het contract met de huidige aannemer en het opnieuw aanbesteden van de scope van Zuidasdok in hanteerbare deelpakketten. Daarnaast heeft mw Dekker geadviseerd om voortvarend door te gaan met de realisatie van Zuidasdok, en de bestaande afspraken uit de Bestuursovereenkomst in stand te houden en voor het budgettekort een eenmalige extra bijdrage te doen aan het project Zuidasdok (buiten de gemaximeerde extra bijdrage van Amsterdam om en rekening houdend met de situatie dat het rijk 100% risicodragend is voor de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel). Partijen hebben het advies van mw Dekker integraal omarmd, hebben de scope van Zuidasdok herbevestigd en hebben afgesproken in gesprek te gaan over een eenmalige dekking van het financieel tekort buiten de bestuursovereenkomst om. In het BO MIRT van 14 november 2022 is besloten tot het toekennen van aanvullend budget aan Zuidasdok ter grootte van 1.468 Me. Dit aanvullend budget is gebaseerd op de in de eerste Halfjaarlijkse Rapportage 2022 gerapporteerde budgetspanning (prijspeil janvari 2022) en is toegevoegd aan het budget. De huidige onzekere marktontwikkelingen zijn voor het programma Zuidasdok echter ook een toprisico, en betekent grote onzekerheden voor planning en kosten (o.a. tekort aan bouwmaterialen en energie leidend tot prijsstijgingen). Halfjaarlijkse rapportage Bijgaand gaat de halfjaarlijkse rapportage Zuidasdok 2 juli tot en met 31 december 2022. Samengevat is in deze rapportage het volgende opgenomen: 1. _Programmavoortgang: Projectvoortgang in de periode juli — december 2022 en de relevante actuele ontwikkelingen na de verslagperiode voor de deelprojecten OVT (Openbaar Vervoerterminal), S&C (Signalling & Control) ICT Metro, Knooppunten en Tunnels, alsmede de activiteiten ten aanzien van omgeving en communicatie. Aangezien de rapportage is gebaseerd op gegevens vit de periode juli — december 2022 en is vastgesteld op 7 maart 2023 kan het zijn dat de informatie als gevolg van de laatste ontwikkelingen is verouderd. 2. Scope: In de afgelopen periode is er één scopewijziging doorgevoerd: de vervanging oplegging en voegen viaduct Overschiestraat op verzoek van RWS-WNN, die de kosten (3,8 Me) voor haar rekening neemt. 3. Planning: Besloten is de bouwfasering aan te passen waardoor er benodigde werkruimte ontstaat voor OVT-2. Het gevolg is dat de zuidelijke tunnelbuis ruim een jaar later beschikbaar komt. Dit heeft geleid tot de aanpassing van samenhangende mijlpalen waarbij is gekozen voor een meer realistische aanpak van de projecten OVT en Tunnel. De eindmijlpalen van Zuidasdok blijven binnen de afgesproken bandbreedtes. 4. Financiën: In het BO MIRT van 14 november 2022 is besloten tot het toekennen van aanvullend budget ter grootte van 1.468 Me. Dit aanvullend budget is gebaseerd op de in de H1-2022 gerapporteerde budgetspanning (prijspeil janvari 2022) en is inmiddels Gegenereerd: v1.19 2 VN2023-014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Zuidas % Amsterdam R % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming toegevoegd aan het budget. De prognose eindstand bedraagt per 31 december 2022 3.709 Me. De prognose eindstand is gestegen (103 Me), door de verwerking van het aanbestedingsresultaat van knooppunt De Nieuwe Meer (og Me) en de werkzaamheden aan de Overschiestraat (4 Me). De totale budgetspanning komt hiermee ultimo december 2022 uit op 99 Me. 5. Risico's: Er worden drie toprisico’s genoemd: 1) Actvele geopolitieke / marktontwikkelingen (o.a. tekort aan bouwmaterialen en energie) leiden tot prijsstijgingen en druk op levertijden, 2) De aanbesteding van de realisatiecontracten is mogelijk niet succesvol binnen de vigerende kaders en 3) Er is mogelijk te weinig fysieke ruimte (werkterreinen) om het programma uit te voeren binnen de vigerende kaders. Onderzoek risicomanagementsysteem programma Zuidasdok In vervolg op de bevindingen van de externe review op de kostenraming van Zuidasdok in 2020 is Auditdienst Rijk door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de gemeente Amsterdam in 2022 gevraagd onderzoek te doen naar de opzet en toepassing in de praktijk van het risicomanagementsysteem van Zuidasdok. In 2020 was de bevinding dat het risicomanagement van het programma nog in opbouw was. Op basis van het nu verrichte onderzoek kan vastgesteld worden dat de programmaorganisatie erin is geslaagd een goed functionerend risicomanagementsysteem op te bouwen en ook werkt conform de zelf opgelegde normering en procedure. De Auditdienst heeft enkele bevindingen en aanbevelingen geformuleerd. De programmaorganisatie heeft toegezegd deze aanbevelingen te gebruiken voor verbeteringen. De Auditdienst noteerde daarnaast een aanbeveling — formuleer een risicostrategie — die eerder aan de opdrachtgevers is dan aan de programmaorganisatie. De opdrachtgevers zullen in het opdrachtgeversoverleg deze aanbeveling bespreken en bezien hoe daar een vervolg aan zal worden gegeven. Reden bespreking Niet van toepassing. Uitkomsten extern advies Op 7 maart 2023 heeft het Opdrachtgeversoverleg Zuidasdok de tweede halfjaarlijkse rapportage 2022 vastgesteld. Geheimhouding Niet van toepassing. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.19 3 VN2023-014997 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Zuidas % Amsterdam % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming Bijlage 1 Raadsinformatiebrief tweede halfjaarlijkse rapportage 2022 AD2023-054792 . Zuidasdok DEFINITIEF. pdf (pdf) AD2023-054793 Bijlage 2 Halfjaarrapportage H2-2022 Versie 1.0. pdf (pdf) Bijlage 3 Onderzoeksrapport risicomanagementsysteem programma AD2023-054794 Zuidasdok.pdf (pdf) Bijlage , Managementreactie opdrachtgevers audit AD2023-054795 De : risicomanagementsysteem Zuidasdok DEF. pdf (pdf) AD2023-047819 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Directie Zuidas, Fanneke Faasen, 06 222 07 105, [email protected] Gegenereerd: vl.19 4
Voordracht
4
train
VN2023-016964 Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en Grifie % Gemeente Mn 7 sn OZA Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en % Amsterdam | Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van 12 juli 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Zorg en Maatschappelijke Ontwikkeling Agendapunt 21 Datum besluit nvt Onderwerp Plan van Aanpak wachtlijsten HbH De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van het Plan van Aanpak HbH en bijlagen Wettelijke grondslag Artikel 26 Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam: Lid 3. Elk lid van de commissie kan voorstellen doen tot behandeling van onderwerpen die niet op de agenda staan met uitzondering van initiatiefvoorstellen. Het lid van de commissie dient het voorstel daartoe minstens vijf werkdagen voor de vergadering schriftelijk bij de commissiegriffier in. Bestuurlijke achtergrond n.v.t. Reden bespreking Op verzoek van het lid Van Pijpen (GL) Uitkomsten extern advies Eris een reactie ontvangen van Cliëntenbelang Amsterdam Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? (Afdoening toezegging TA2023-000431 uit de commissievergadering van 8 februari 2023) Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.9 1 VN2023-016964 % Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en Griffie % Amsterdam _ ‚ ‚ B % Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van 12 juli 2023 Ter bespreking en ter kennisneming AD2023-055985 1. Raadsinformatiebrief PvA Hbh.pdf (pdf) AD2023-055986 2. Plan van Aanpak Wachtlijsten Hbh.pdf (pdf) AD2023-055987 3. Alle maatregelen - versie 16 mei 2023. pdf (pdf) AD2023-055988 4. Werkgroep onderwerpen en deelnemers.pdf (pdf) AD2023-055989 5. Manifest-HBH 2023.pdf (pdf) AD2023-055990 6. Reactie CBA plan van aanpak Hulp bij Huishouden 2023. pdf (pdf) AD2023-055991 7. 20230705 Brief aan CBA inzake manifest HbH en reactie op PvA. pdf (pdf) AD2023-055981 Commissie OZA Voordracht (pdf) Ter Inzage afer Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) OZ Gegenereerd: vl.9 2
Voordracht
2
train
Resulten inventarisatie CO- en CH4-emissie uit veenweide in het Burkmeer, Noord- Holland. J. van Huissteden Juli 2021 Kytalyk Carbon Cycle Research V.O.F. Wentholtweg 1 Epse [email protected]__ &tor'eycie resoaren 1 Table of Contents Samenvatting esse evennenvevennserervennservenennenvenennsecerennnnervenenneevevennsereeenvnnsvervvnveevvenvnnnnennnnveveeeeere D 1. Inleiding... ennn evennverenverennvervenversenverennverensverennverensvevensverensvevensverenevevensvevnnenvvnneveenveneennnnnd 2. Beschrijving van de Burkmeer polder annen eonseennenens eeen seenserenseensverserenseerenseeevensvervene D 3. Principes van het meten van broeikasgassen uit de bodem. ennen ers ererenerevennneerereen 0 3.3. Ruimtelijke variatie grondwaterstand in een veenweideperceel… sensors venevennvernn 7 4. Methoden. nas eenserennverennverennverennverensverensverensverensvereneveonneneonnenvenservensverenseevenseerevennnnre ee Ó 4,1. Apparatuur... oen enenorenenenevennnerevennnererenonnverevennvereeernnenererensvereevenneevevennnerseenenveevevenenrneeÓ ED EELS ES 4.3. Global Warming Potential CHA. none oenevonevennvernserenerensverseernverenevennveensverenserrvenene LÛ 4.4. Modellering. enne vennverenevereneverenereennenevnneneennensensenvenveneenvenennvervenverennvervnverenvneree 5. Resultaten... oneven venneensenneenevenerenvenneenvenneenseenevenvennvenvernvenseenerenvennvenveenerennveervvevenverenvenn LZ 5.1. Grasland metingen. .nsennssvennervenvenvenvervenvervenvervenverennverensverensvevenverensnvesvensnverrseernnnne LÀ 5.2. Greppels en poelen .nnsennsennseonserenenenserenseerserenevensversversnerensvensversverenvernseeenevenvernverrneee L2 5.3. Schatting gemiddelde flux in CO2-equivalenten… …… .nansv enn vensversnerenevensvensversverenn 13 5.4. Onderlinge verschillen tussen vegetatietypen binnen de graslandvegetaties… … … … 13 5.5. Modelresultaten.… enne vennserensverensverensserensverensvevensvereneversneneenneveernnnvververensnnvenrvennenr LÁ 6. Interpretatie en discussie. ennn onne vens vensversversnerensvensversveensvernveenneeenevensvernveevennveernnnvervnnvervnn LÔ 6.1. Veldmetingen.… ennn venn sevens versneversneverens sevens eerensvevensverensverenevevnnerevensverveevvervvnern veren LÔ 6.2. Model. nnen vens eeenverenevensvensversnersnseensversversseenvernseeenevensvennvernsevenvvenversnervenenere en 2 8. Conclusies en aanbevelingen…… ns venussonnevernnenvennenvenvenvenvervenvervenvervenseevenseevenveevenveervnnerre | Literatuur... nnen evenneeeevvensnerseennnenevevensnerevenensereevnnseevevsnneverervnnverevennnervservnennenrvenvvenseever vereen DI 2 Resulten inventarisatie CO- en CH4-emissie uit veenweide in het Burkmeer, Noord-Holland. Samenvatting In opdracht van de gemeente Amsterdam is in de periode mei — juni 2021 onderzoek uitgevoerd naar CO>- en CH4 emissie uit de bodem in de Burkmeer polder bij Broek in Waterland. In deze polder wordt in de zomer van 2021 gestart met lisdoddeteelt, een landbouwgewas dat bij waterverzadigde bodem geteeld kan worden. Hiermee kan bodemdaling en CO»-emissie door oxidatie van veen geremd kan worden, terwijl agararisch landgebruik mogelijk blijft. Er is op vier dagen gemeten met een mobiel gesloten kamersysteem, gekoppeld aan een veld- gasanalyzer. Hiermee kan in relatief korte tijd een groot aantal lokaties bemeten worden zodat een schatting gemaakt kan worden van de gemiddelde CO»- en CH4 emissie over een groter oppervlak. De ecosysteem-respiratie is gemeten na afknippen van de grasvegetatie en stilleggen van fotosynthese door verduistering, om de CO»-emissie door afbraak van organische stof in de bodem zo dicht mogelijk te benaderen. De gemiddelde CO»-emissie van de grasland-vegetatie in het diepste deel van de polder is 0.37 + 0.23 ton /ha/dag over alle 4 meetdagen. De variatie is echter groot per meetdag, tussen 0.2 en 0.7 ton/ha/dag; bovendien is het een relatief korte periode waarin het winterseizoen met doorgaan lagere fluxen niet is opgenomen. De meetwaarden liggen binnen het bereik van gebruikelijke waarden voor het veenweidegebied. Op de laatste meetdag was de emissie ondanks hoge temperatuur vrij laag; mogelijk kan op deze dag uitdroging van de toplaag van de bodem een rol gespeeld hebben. Het grasland heeft een relatief grote diversiteit aan vegetatie vergeleken met de normale uniforme Engels raaigras vegetatie. De vegetatie varieert van kale plekken en poelen, laag gras/kruiden, tot middenhoog en hoog gras. De variatie in CO»-emissie tussen deze vegetatietypen is hoog omdat een deel van de gemeten CO»-emissie bestaat uit wortelrespiratie en afbraak van recent geproduceerde organische stof, en dus van de hoeveelheid biomassa afhankelijk is. De methaanfluxen zijn verwaarloosbaar. Alleen in greppels, poelen en slootkanten worden af en toe hoge emissies gemeten. Vermoedelijk heeft het grondwater in de polder een relatief hoog sulfaatgehalte, wat de methaanemissie remt. Wanneer gerekend wordt met een oppervlakte percentage van greppels en poelen van 5% en de CH4 emissie wordt omgerekend in CO2- equivalenten, komt de totale emissie (Reco CO» + CHa4 emissie) uit op gemiddeld 0.367 + 0.235 ton /ha/dag, en draagt dus niet noemenswaardig bij. Modelsimulaties met het Peatland-VU veenbodemmodel plaatsen de metingen in een bredere context. Het model is geijkt op de CO‚-metingen; met het model kan een extrapolatie gemaakt worden over een geheel jaar. Extrapolatie over drie jaar voor de periode zomer 2018 — zomer 2021 geeft een jaarlijkse CO) flux van 8.43 — 18.15 ton/ha/jaar voor het deel van de percelen, waar de grondwaterstand het diepst uitzakt. De flux is het sterkst in het droge jaar 2018 — 2019, meer dan twee keer zo hoog als in 2020 — 2021. Volgens het model is het aandeel van veenoxidatie in de CO» flux 13 — 19 % over deze periode; het hoogst in 2018 — 2019. De meeste veenoxidatie vindt plaats tijdens extreem droge en warme perioden. Met behulp van de CO» emissie die gemeten is op kale plekken is ook een schatting gemaakt van het aandeel van de veenoxidatie. Deze is aan de hoge kant en bedraagt 60 tot 68 %, echter met een grote onzekerheidsmarge; de schatting van het model ligt ruim binnen deze marge. Een betere modelschatting is mogelijk maar vereist meer gegevens. 3 1. Inleiding. Bodemdaling en broeikasgasemissie door oxidatie van veen is een groot probleem in de Nederlandse veenweidegebieden. De waterstand in het veen verhogen is een oplossing die zowel de CO»-emissies als de bodemdaling kan reduceren. Bij hoge grondwaterstand kan echter de emissie van het veel sterkere broeikasgas CH4 (methaan, moerasgas) toenemen. Dit kan de vermindering van de CO»-emissie deels of geheel teniet doen (e.g. Petrescu et al, 2009). Bij het nemen van maatregelen moet verder rekening worden gehouden met de totale emissie van alle broeikasgassen: CO», CH4, N20 (lachgas, afkomstig uit bemesting) van het bestaande landgebruik en van de te nemen maatregel (Schrier et al, 2014). Om te beoordelen of maatregelen tegen veenoxidatie werken, is het dus wenselijk de emissie van om deze broeikasgassen ook te meten, bij voorkuur zowel voor de ingreep (nulmeting) als na de ingreep. De Gemeente Amsterdam wil in de Burkmeer Polder bij Broek in Waterland een proef doen met de teelt van lisdodde, in combinatie met het sparen van water voor droogtebestrijding. Lisdodde (Typha sp.) is een plant die onder zeer natte omstandigheden groeit en waarvan bekend is dat deze teelt kan bijdragen aan toename van CH4 emissie (De Jong et al, 2021). Het is daarom nodig, deze CH4 emissie ook te meten. De proef moet in de zomer van 2021 starten. sove ger TE A Op dit moment is de polder nog een [Morene ZÁ ii veenweide met een drooglegging van te Je EEEN ongeveer 30 cm. Voor de start van de proef mn Et pn A WE: is het nodig om de nulsituatie van de 5 RG No KS geren emissies te meten, om na te gaan hoeveel de «à uc Mi Sn netto broeikasgasemissie door deze AN VEN OT maatregel verandert. De Burkmeer polder " S biedt daarvoor een unieke kans: dergelijke —__@__— Nma wao nulmetingen zijn nog nergens voor het begin ze DAY Pim | van lisdoddeteelt gedaan. / | een CA we f 0 ne vaabergoi ER Le mog, Ae De metingen zijn uitgevoerd in de periode , Soes” BaN Be One En a mei-juni 2021, onder verschillende re SN Em NG vinne) TS weersomstandigheden door Kytalak Carbon ee 00e ue NS Cycle Research VOE. Hierbij is op een groot ouena — ende arste l SL Nee aantal meetpunten op verschillende data de Figuur 1: Ligging van de Burkmeer Polder (zie pijl en CO» en CH4 emissie uit de bodem gemeten. blauwe rechthoek) 4 2. Beschrijving van de Burkmeer polder. De Burkmeer polder ligt in Noord-Holland ten zuiden van Broek in Waterland (Fig. 1). Het is een kleine droogmakerij, die grenst aan de Volgermeerpolder. De randen van de komvormige polder (de voormalige oevers van het Burkmeer) hellen naar het vlakke midden, waar de drainagesloten liggen (Fig. 2). De bodem van de polder bestaat uit kleiig veen, verslagen veen en organische meerafzettingen. 1 À LATA dd ne > 5 kele Een Figuur 2: Google Earth opname van de Burkmeer polder met de ligging van de onderzochte percelen. Het diepste gedeelte van de polder wordt gemarkeerd door de sloten tussen de percelen. ©2021 Copernicus, map data ©2021 Google Het diepste deel van de polder ligt op+ 4.30 m onder NAP, de omgeving op + 2.0 m onder NAP. Het slootwaterpeil ligt op 30 cm onder maaiveld. De veenlaag (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen) in het diepste deel van de polder is # 1.75 m dik, op een dunne tussenliggende kleilaag na. Onder het veen ligt een pakket mariene klei (Formatie van Naardwijk, Wormer laagpakket). De polder wordt op dit moment vooral gebruikt als hooiland en paardenweide, en heeft daarnaast weidevogelbeheer. De grasmat is vanuit agrarisch oogpunt niet van hoge kwaliteit. De begroeiing heeft op de meeste percelen een zeer onregelmatig patroon. Naast plekken waar het gras een normale hoogte bereikt, zijn er veel plekken waart de vegetatie lager blijft en wordt gedomineerd door Geknikte Vossenstaart (Alopecurus geniculatus). Daarnaast zijn er ook veel plekken waar het gras heel laag bleef tijdens de meetperiode. Hier groeien ook kruiden als Reukloze Kamille (Matricaria maritima) en Moerasdroogbloem (Gnaphalium uliginosum). Tenslotte komen ook veel kale plekken tussen deze lage vegetatie voor. Ondiepe greppels en poelen komen ook veel voor. De poelen en greppels hebben in regenperiodes een laagje water, maar na een droge periode zijn ze kaal, met een bodem met krimpscheuren en droge algenkorsten. Soms is daar ook een witte uitslag op te zien, mogelijk uitbloeiing van zout. 5 3. Principes van het meten van broeikasgassen uit de bodem. 3.1. CO. Het meten van broeikasgasemissies uit de bodem is niet eenvoudig, en van de gemeten emissies is de emissie door oxidatie van veen slechts een deel. De meest gebruikte, en relatief eenvoudige methode, werkt met een kamer die op de bodem geplaatst wordt, en waarin de gasconcentratie gedurende enige tijd gemeten wordt. Bij emissie uit de bodem zal de gasconcentratie in de kamer toenemen met de tijd, bij opname van gas in bodem of planten (bij CO» door fotosynthese) neemt de concentratie af. Kamers geven informatie over het relatief kleine oppervlak onder de kamers, en gedurende het tijdsduur vande meting, hooguit enkele minuten. De CO»-emissie metingen meten altijd de emissie uit de bodem en het bijbehorende ecosysteem van vegetatie en bodemleven. Die variëert gedurende de dag. Gedurende de hele dag ademen planten en het bodemleven CO, uit: de ecosysteemrespiratie (Reco hierna). Bij voldoende daglicht en niet te lage temperatuur wordt CO» opgenomen door planten (fotosynthese). Als de opname van CO» door fotosynthese groter is dan Reco, dan wordt er netto CO» door het ecosysteem opgenomen. Wanneer de fotosynthese laag blijf (te weinig licht, te lage temperatuur, vooral in de winter) dan wordt er netto CO» uitgestoten. Deze netto-uitstoot of opname is de Net Ecosystem Exchange, afgekort NEE (Dolman, 2019). Volgens de wetenschappelijke conventie in klimaatonderzoek ikrijgt emissie uit het ecosysteem naar de atmosfeer NEE een positief teken (toevoeging CO» aan de atmosfeer), bij netto-opname uit de atmosfeer naar het ecosysteem een negatief teken. De CO‚ opname door fotosynthese is nogal variabel over de dag; bij lage zonnestand in de vroege ochtend en avond is er te weinig licht, en ook bewolking kan de fotosynthese remmen. De Reco bestaat uit de volgende componenten: 1. CO» uit planten: wortels en bovengrondse delen (autotrofe respiratie) 2. CO‚ uit snelle afbraak van verse organische stof in de bodem door het bodemleven (van bacteriën en schimmels tot regenwormen): recente afvalproducten van planten zoals afgestorven plantendelen en uitscheidingsproducten van wortels, dode bodemorganismen 3. CO, uit snelle afbraak van dierlijke mestgift 4. CO‚ uit trage afbraak van moeilijk verteerbare restanten zoals humus 5. CO» uit afbraak van fossiele organische stof: de afbraak van veen; dit verloopt in het algemeen ook trager dan dat van verse organische stof. De CO>-bronnen 2 tot en met 5 vormen gezamenlijk de heterotrofe respiratie. Deze is zeer sterk afhankelijk van de bodemtemperatuur en neemt nagenoeg exponentiëel toe met temperatuur. Een tweede factor is de beschikbaarheid van zuurstof en (als zuurstof niet beschikbaar is) andere oxidanten (nitraat, ijzeroxiden, sulfaat). Bij een met water verzadigde bodem is de indringing van zuurstof in de bodem nagenoeg afwezig. Tenslotte kan ook vochttekort de afbraak remmen. Het zal duidelijk zijn, dat de afbraak van veen slechts een deel van de gemeten CO» emissie is. Verder is — door de variatie van de fotosynthese — de Reo de beste benadering. Er zijn verschillende mogelijkheden om het aandeel van de afbraak van veen uit Reco te bepalen, maar alle hebben nadelen. Het verwijderen van wortels en planten heeft bjvoorbeeld een sterk verstorend effect op het bodemsysteem, en experimenten met labelling met isotopen van koolstof zijn duur en omslachtig. Een andere mogelijkheid is het werken met een model van de bodemprocessen, zoals Peatland-VU model (Van Huissteden et al, 2006). Hiermee kan het aandeel van de afbraak van veen benaderd worden, als er gegevens beschikbaar zijn over de grondwaterstand en over de afbraaksnelheid van veen. De ervaring hieruit leert dat de afbraak van het veen het sterkst is in perioden met lage grondwaterstand en hoge temperatuur. 6 De metingen van Re, kunnen het best in de nacht uitgevoerd worden behulp van automatisch bediende kamers en een gasanalyzer. De intallatie daarvan vereist echter netstroom of autonome energievoorziening met zonnepanelen en/of windmolen. Een benadering kan echter bereikt worden door overdag te meten met lichtdichte kamers, waarmee de fotosynthese component onderdrukt wordt. Het voordeel hiervan is dat hiermee met een door een accu aangedreven mobiel systeem een groot aantal metingen op verschillende lokaties gedaan kan worden, waardoor een ruimtelijk beeld ontstaat. 3.2. CH‚. CH, wordt gevormd in met water verzadigde bodems door methaanvormede bacteriën. Boven de grondwaterspiegel wordt CH4 doorgaans deels of geheel geoxideerd in de bodem door methanotrofe bacteriën, deze oxidatie kan zo sterk zijn dat ook een klein beetje CH4 uit de lucht wordt opgenomen. CH4 wordt door moerasplanten (bijvoorbeeld lisdodde) wordt via holle stengels naar de atmosfeer getransporteerd, waarbij de plant een actieve rol speelt. Omdat dit vaak gedreven wordt door via fotosynthese verkregen energie, kan dit een zwak dag-nacht ritme vertonen (Berg et al, 2020). CH4 emissie treedt in het veenweide over het algemeen alleen op bij de hoogste grondwaterstand. In het veenweidegebied treedt naar ervaring zelden CH4 emissie uit de bodem op, alleen langs slootranden waar grondwaterstanden van minder 20 cm onder het oppervlak optreden. 3.3. Ruimtelijke variatie grondwaterstand in een veenweideperceel. Hierboven is al aangegeven dat de grondwaterstand een belangrijk gegeven is voor de afbraak van veen. Die varieert sterk binnen percelen in het veenweidegebied (Fig. 3). In de winter is door de neerslag en de geringe verdamping de grondwaterstand over het hele perceel hoog, het hoogst in het midden, en stoomt water ondergronds naar de sloten. In de zomer neemt de verdamping sterk toe. Daardoor zakt de grondwaterstand in het veen. Veen is over het algemeen slecht doorlatend voor water, waardoor het water niet makkelijk ondergronds naar het midden van het perceel stroomt. Hierdoor kan in droge perioden in de zomer de grondwaterstand diep wegzakken; tijdens droge perioden in 2018-2020 waren grondwaterstanden tot een meter beneden maaiveld in het midden van veenweidepercelen niet ongewoon. grondwaterpeil slootpeil Ae Winter en | TA Eme DE | | En mn P Stroming grondwater Figuur 3: Winter- en zomer grondwaterstanden in een verticaal dwarsprofiel loodrecht op de sloten in een veenweideperceel. 7 4. Methoden. 4.1. Apparatuur. Om de CO» Reco en CH4 emissie te meten is gewerkt met handmatig uitgevoerde metingen met een ronde kamer (doorsnede 23 cm, hoogte 37 cm). Deze wordt in de grond gedrukt. Tijdens de metingen wordt de kamer geblindeerd met een zwarte doek zodat de fotosynthese stopt, en Reco ZO goed mogelijk benaderd wordt. Verder wordt het gras kort geknipt voor de meting om het aandeel van de respiratie van de bovengronde delen van de plant zoveel mogelijk te reduceren zodat vooral uit de bodem afkomstig CO» gemeten wordt. Barometer ' B Ì Bodemtemperatuur sensor Figuur 4: Schematische weergave van de meetopstelling voor CO» / CH4 emissie. De kamer is gekoppeld aan een LGR Microportable 918 series greenhouse gas analyzer van ABB Measurement & Analytics, Quebec, Canada. Deze meet simultaan CO», CH4 en waterdamp, gebruik makend van het absorptiespectrum van deze gassen. De meetfrequentie is 1 meting per seconde, met een precisie van 0.4 ppm voor CO» en 1 ppb voor CH4. De gasanalyzer moet tijdens de meting tegen fel zonlicht besachgermd worden. e hed 1 a AT Figuur 5: De meetopstelling in het veld. Links de kamer met blindering. 8 Tijdens de meting wordt tevens de luchtdruk gemeten, en de temperatuur aan het bodemoppervlak. Ook wordt de luchttemperatuur in de kamer gemeten voor temperatuurscorrectie van de gasconcentraties. De gasanalyses, temperaturen en luchtdruk worden opgeslagen in een dataloger annex veldcomputer (Raspberry Pi). De meting duurt 150 seconden. De meetopzet is weergegeven in Fig. 4 en 5. De hele meetopstelling wordt van stroom voorzien met een 65Ah uur accu, voldoende voor ca 60 metingen, en is verrijdbaar. Naast de gasfluxmetingen wordt op dezelfde lokatie ook de waterverzadiging van de bodem en electrische geleidbaarheid gemeten met een Fieldscout De CA TDR 150 (Spectrum Pd Technologies Inc), en de ar - temperatuur op 10 cm diepte 5 a 6 met een GTH 175/Pt 1000 P (Greisinger) insteek- thermometer. D TDR was y ingesteld op kleirijk bodemmateriaal. De fluxen worden naderhand met een Matlab® script uitgerekend uit de gemeten gasconcentraties. De concentraties moeten voor Reco metingen nagenoeg lineair oplopen; of dit inderdaad het geval is kan al \ in het veld gecontroleerd worden met de uitvoer van NS de gasanalyzer. Bij het Nc berekenen van de fluxen wordt voor iedere meting nog een keer de gasconcentratie tegen de tijd Ge 5 geplot om te controleren op _ 5 mei ID onregelmatigheden. De IOT mmm gasconcentraties worden met 5 juni luchtdruk en temperatuur 11 juni — omgerekend van ppm in Figuur 6: Gemeten transecten en grids op de verschillende datums mg/m*. De fluxen worden berekend met lineaire regressie. De helling van de regressielijn is de toename van de gasconcentratie per tijdseenheid. Delen door het grondoppervlak van de kamer geeft de gasflux. De fluxen worden weergegeven in mg CO» of CH4 per m° per uur (mg m* hr’). 4.2. Meetstrategie. Er is op de volgende data gemeten: 3 mei, 29 mei, 2 juni en 11 juni 2021 (Fig. 6): * _De metingen van 2 mei vonden plaats op perceel 1 in Fig. 2, en zijn op een regelmatig grid van 5 m onderlinge afstand uitgevoerd. e _De metingen van 29 mei zijn transectmetingen op de percelen bij 2 in Fig. 2. Dit zijn metingen langs transecten ongeveer in het midden van de percelen; een klein deel van het gearceerde gebied kon niet gemeten worden om verstoring van weidevogels te voorkomen. 9 * De metingen van 2 juni betreffen een gedeelte herhaling van de metingen van 2 mei en de twee noordoostelijke percelen bij 2 in Fig. 2. De metingen moesten eerder dan gepland gestaakt worden wegens een storing in de apparatuur. * _Op 11 juni is met transecten het gehele gearceerde gebied bij 2 in Fig. 2 gemeten. Soms zijn ook buiten de transecten extra metingen gedaan, op punten waarvan de fluxen interessant kunnen zijn, bijvoorbeeld waar hoge methaanfluxen verwacht worden zoals in greppels en poelen. De metingen in de percelen bij 2 in Fig. 2 vertonen een grotere afwisseling van vegetatie dan bij 1. 4.3. Global Warming Potential CH. Broeikasgassen hebben verschillende eigenschappen met een verschillend opwarmend effect op de atmosfeer. Dat wordt bepaald door de interactie van hun moleculen met infrarood-straling en door hun levensduur in de atmosfeer. Zo heeft een molecuul CH4 een veel sterker opwarmend effect dan CO», maar is aan de andere kant de levensduur in de atmosfeer veel korter; het wordt in de atmosfeer geoxideerd naar CO». Om het effect van verschillende broeikasgassen te vergelijken wordt gebruik gemaakt van het Global Warming Potential (GWP), een vermenigvuldigingsfactor waarmee andere broeikasgassen vergelieken kunnen worden met CO». Het GWP is een tijdsafhankelijk getal, gerekend over korte tijdschaal (20 jaar, GWP»o) is het hoger dan over langere tijdschalen (100 jaar, GWP00). CO» heeft per definitie een GWP van 1. Het IPCC (2013) hanteert voor biogeen methaan een GWP» van 84, en een GWP oo van 28. Om het opwarmend effect van CH, bij dat van CO» op te kunnen tellen, moeten we de hoeveelheid CH4 met 84 moeten vermenigvuldigen, als we het klimaateffect over een tijdspanne van 20 jaar willen weten. Het resultaat wordt uitgedrukt in CO»-equivalenten. Gezien de korte tijdsduur die ons nog rest om de klimaatdoelen van het Verdrag van Parijs te halen is het GWP» meer op zijn plaatrs dan het GWP oo. In dit verslag wordt daarom GWP» gehanteerd voor CH4. 4,4, Modellering. Zoals aangegeven in paragraaf 3.1, zijn de metingen momentopnamen en bevatten een mix van CO» uit verschillende bronnen: afbraak van veen, en daarnaast mest, respiratie van planten en afbraak van de recent geproduceerde afvalproducten van planten. Met behulp van een bodem-koolstofmodel kan een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid CO) die daadwerkelijk uit oxidatie van veen afkomstig is, en kan de totale jaarlijkse emissie geschat worden. Hiervoor is het aan de Vrije Universiteit ontwikkelde model Peatland-VU gebruikt (Van Huissteden et al, 2006, 2009; Petrescu et al, 2009; Budischev et al, 2014). Het model simuleert de dagelijkse CO» en CH4 emissie, en de opname van CO, door planten bij fotosynthese. Het model gebruikt als invoer bodemgegevens en generieke weerstationsgegevens: temperatuur, neerslag, verdamping en zonnestraling. Het model bestaat uit de volgende modules: * Een vegetatie-productiemodel, met keuze uit drie modellen voor plantengroei: een eenvoudig model gebaseerd op de temperatuur van de bovenste bodemlaag, en twee modellen die de plantengroei inclusief CO» opname door fotosynthese uitrekenen, aan de hand van luchttemperatuur en fotosynthetisch actieve zonnestraling. * _ De door de vegetatie geproduceerde organische stof wordt verdeeld tussen bovengrondse biomassa en ondergrondse biomassa, en afvalproducten (afvalproducten wortels, bladafval). In het model is ook bemesting, oogst en begrazing opgenomen. * Een eenvoudige module voor het berekenen van de grondwaterstand uit neerslag, verdamping en ondergrondse en oppervlaktestroming; desgewenst kunnen ook gemeten grondwaterstanden ingevoerd worden. 10 * Een decompositiemodel voor aerobe afbraak (met zuurstof) van veen en andere typen organische stof zoals mest en plantenafval; dit kan per diepteniveau afzonderlijk uitgerekend worden. * Een module voor de vorming van CH4 onder de grondwaterspiegel en het transport daarvan naar de oppervlakte via bellen, diffusie en planten. Door het model te ijken op de meetgegevens kan over de laatste paar jaar een schatting gemaakt worden van de jaarlijkse koolstofemissie en de mate waarin dit bestaat uit CO» afkomstig van oxidatie van veen. Ook kan nagegegaan worden onder welke omstandigheden de oxidatie van het sterkst is. Het Peatland-model heeft een groot aantal parameters die zowel de bodem als de vegetatie beschrijven. Veel parameters zijn lokatie-afhankelijk, zoals de bodemsamenstelling. Daarom is het onvermijdelijk aannames te maken omtrent deze parameters, en de juiste waarde voor de betreffende lokatie te bepalen door ijking van het model op de waarnemingen. Voor ijking is gebruik gemaakt van een ‘monte-carlo’ methode, waarbij een groot aantal modelsimulaties gedaan wordt (in dit geval 5000), met steeds iets gewijzigde parameterwaarden voor de te ijken parameters. De parameterwaarden worden bepaald door een toevalsgetal te trekken uit het bereik waartussen deze parameterwaarden normaal liggen. Op deze manier kan de waarde van de parameter geschat worden, de bijbehorende modeluitkomsten die het best overeenkomen met de waarnemingen gevonden worden, en inzicht verkregen worden over het effect van onzekerheid in de parameters op de modeluitkomsten (Van Huissteden et al., 2009). Voor het model zijn dagelijks gemiddelde weergegevens van het KNMI weerstation Schiphol als invoer gebruikt. Bodemanalyses van het veen in de Burkmeerpolder waren niet beschikbaar; daarom is gebruik gemaakt van analyses en beschrijvingen van de bodem op een NOBV- onderzoekslocatie te Assendelft. Hiervoor waren ook gegevens beschikbaar van afbraaksnelheden van het veen. Het model heeft een aantal jaren weergegevens nodig voor spin-up om de verschillende koolstofreservoirs in de bodem in evenwicht te brengen. Daarvoor zijn weergegevens vanaf 1-1-2000 gebruikt. Voor het vegetatieproductiemodel is een voor lage vegetaties geschikt fotosynthese-model gebruikt (Mi et al., 2014). Een voldoende lange reeks van ondiepe grondwaterstanden voor de Burkmeer-polder is niet beschikbaar. Daarom is de grondwatermodule van het Peatland-model zelf gebruikt. De berekende grondwaterstanden zijn vergeleken met gemeten waarden in Assendelft, en blijken wat diepte- variatie betreft goed overeen te komen. 11 5. Resultaten. 5.1. Grasland metingen. In Tabel 1 en Fig. 7 zijn de gemiddelde meetresultaten weergegeven voor alle metingen in grasland; metingen in greppels en poelen worden apart besproken. De CO» fluxen (Reco) variëren sterk per dag. De fluxen op de dag met de hoogste flux (2 juni) zijn 3.5 x hoger dan op de dag met de laagste flux, 4 dagen ervoor. Op de mogelijke oorzaken wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan. De gemiddelde CO» flux is 1526.6 + 952,1 mg/m°/uur, ofwel 0.367 + 0.228 ton /ha/dag. De methaanflux is zeer laag en verwaarloosbaar. In de metingen komen zowel licht negatieve als positieve fluxen voor; statistisch gezien verschillen de meeste gemeten fluxen niet significant van 0. Een enkele meting in de eerste drie meetdagen komt wat hoger uit. De gemiddelde CH4 flux is 0.37 + 3,27 mg/m°/uur ofwel 0.00009 + 0.00089 ton /ha/dag. Dit komt neer op een CO» equivalent van 0.0074 + 0.0751 ton/ha/jaar. Tabel 1: Gemiddelde (Gem) en standaardafwijking (Std) van CO» flux, CH, flux, bodemtemperatuur op 10 cm diepte, volumetrisch watergehalte en electrische geleidbaarheid (EC) voor iedere meetdag op alle grasland-meetpunten. N is het aantal meetpunten. CO CO CH, Temperatuur Watergehalte EC Datum N mg/m?/uur ton/ha/dag mg/m°/uur 10 cm °C Volume % mS/cm Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std Gem. Std 03/05/21 44 1449.7 4664 0.348 0.112 0.33 2.07 94 05 55.0 50 0.40 0.25 29/05/21 31 8370 4879 0.201 0.117 0.64 2.66 133 14 57.0 3.7 0.41 0.20 02/06/21 32 29399 6249 0.706 0.150 0.45 1.58 159 13 540 38 0.37 0.21 11/06/21 39 883.7 2456 0.212 0.059 0.05 0.12 16.9 14 446 119 0.41 0.35 Alle dagen 146 15266 9521 0.367 0.228 0.37 3.72 139 23 52.7 13.8 0.40 0.52 De temperatuur op 10 cm diepte laat in de gehele meetperiode een geleidelijke opwarming zien, normaal voor het voorjaar en vroege zomer. Het volumetrisch watergehalte neemt vooral voor de laatste dag af. De hoge waarden voor de eerste drie dagen zitten tegen het hoogste meetbereik van de TDR aan. De electrische geleidbaarheid varieert weinig. De gemeten waarden vallen binnen de waarden van niet-saliene bodems. CO2 Bodemtemperatuur 10 cm Watergehalte top 10 cm ze ze wo ie EE je 5 2 E coo 8 zooo ë nn Em EH 3 Zen : 10.00 PP Tb EP Np SS SD Ss dag dag dag Fiquur 7: Gemiddelden van CO» fluxen, bodemtemperatuur en watergehalten van het grasland op de meetdagen. De standaarddeviatie is aangegeven met verticale zwarte lijnen. 5.2. Greppels en poelen. 12 De metingen in greppels en poelen zijn genomen op plaatsen waar een dunne laag water stond, of op kale drooggevallen modderige bodems. Die zijn lastig te meten. Blinderen van de kamer lukt doorgaans niet goed als het erg nat is. Plaatsen van de kamer in slappe modder verstoort de bodem waardoor tijdens de meting kunstmatige hoge fluxen ontstaan door gasbellen die opstijgen. Een aantal metingen moest daarom verworpen worden bij de kwaliteitscontrole achteraf. De CO» metingen zonder blindering (3 mei, 29 mei, 2 juni) laten geringe positieve fluxen zien of negatieve fluxen, door CO» opname, waarschijnlijk door algen. Op 11 juni was de bodem op de meetpunten droger, en vaak gescheurd door uitdoging (Fig. 5), en kon met een geblindeerde kamer gemeten worden. De fluxen benaderen dan die van het grasland op dezelfde datum. Op 3 en 29 mei zijn ook de CH4 fluxen opvallend laag, tot zelfs gemiddeld negatief. De metingen vonden toen plaats in ondiepe greppels en een poeltje met een waterlaag van enkele centimeters boven de bodem. Dit verandert op 2 en 11 juni; op 2 juni zijn de gemeten fluxen — op geheel waterverzadigde greppelbodems — zeer hoog. Op 11 juli, met dieper uitgedroogde bodem zijn de fluxen weer afgenomen. De gemiddelde CO‚ flux is 208.4 + 383.5 mg/m°/uur, ofwel 0.050 + 0.092 ton /ha/dag. De CH, flux bedraagt gemiddeld 9.15 + 55.87 mg/m°/uur, ofwel 0.0022 + 0.0134 ton /ha/dag. In CO»- equivalenten is dit 0.1845 + 1.1263 ton /ha/dag (GWP »o). De bodemtemperatuur op 10 cm diepte ligt op deze meetlokaties duidelijk een graad hoger dan op de graslandlocaties. Ook het watergehalte is wat hoger. De electrische geleidbaarheid is veel hoger: op 29 mei en 11 juli zelfs in het bereik van licht brakke bodems. Tabel 2: Gemiddelde (Gem) en standaardafwijking van CO» flux, CH4 flux, bodemtemperatuur op 10 cm diepte, volumetrisch watergehalte en electrische geleidbaarheid (EC) voor iedere meetdag op meetpunten in poelen en greppels. N is het aantal meetpunten. De CO» metingen op 03/05, 29/05 en 2/6 zijn met een niet verduisterde kamer gedaan. CO CH, Temperatuur Watergehalte EC Datum N mge/m?/uur mg/m?°/uur 10 em °C Volume % mS/cm Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std. Gem. Std. 03/05/21 3 -16.9 25.4 -0.01 0.02 11.5 0.2 54.1 8.2 0.65 0.45 29/05/21 1 28.6 0.2 0.42 0.30 12.6 59.5 2.26 02/06/21 3 89.3 2651 32.42 55.41 174 04 57.5 14 0.60 0.23 11/06/21 5 732.7 2759 3.79 7.12 17.5 43 55.8 5.2 1.48 0.39 Alle dagen 12 208.4 3835 9.15 55.87 148 43 56.71 9.82 1.25 0.64 5.3. Schatting gemiddelde flux in CO>-equivalenten. Het aandeel van greppels en poelen in het oppervlak van de gemeten percelen wordt geschat op 5%. Met een naar oppervlakte gewogen gemiddelde komt dan de totale emissie (Reco CO» + CH4 emissie) uit op gemiddeld 0.367 + 0.235 ton /ha/dag. De CH4 emissie van greppels en poelen heeft dus nauwelijks invloed op het totaal, ondanks het vrij grote oppervlak en de hogere CH4 emissie. Een kanttekening hierbij: Dit betreft de CO en CH4 emissie van het ecosysteem, de som van de respiratie van planten, de CO» en CH4 die ontstaat door afbraak van recent door planten geproduceerde organische stof, en de afbraak van veen. De oxidatie van veen is een relatief klein deel hiervan, sterk afhankelijk van variaties in temperatuur en grondwaterstand (en daarmee ook van de weersomstandigheden). Met behulp van de verschillen tussen de vegetatietypen en de modellering in de volgende hoofdstukken is getracht een inschatting te maken van het aandeel veenoxidatie. 5.4. Onderlinge verschillen tussen vegetatietypen binnen de graslandvegetaties. 13 In de loop van de meetperiode traden in de percelen steeds grotere verschillen op in de groei van de graslandvegetatie. Deze verschillen leiden ook tot sterke variatie in de Reco. Tabel 3 geeft deze verschillen aan voor de metingen van 11 juni. Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven, kan er een onderscheid gemaakt worden in een zeer lage grasvegetatie met kruiden (Kamille, Droogbloem) en vaak voorkomende kale plekken, middelhoog gras gedomineerd door Geknikte Vossestaart, en hoge grasvegetatie met verschillende grassen. Met een variantie analyse en een Tukey-Kramer multicomparison test is nagegaan in hoeverre deze verschillen significant zijn. De variantie-analyse geeft significante verschillen (P<0.1) aan voor CO» (p = 0.043) en bodemtemperatuur (p << 0.001); de verschillen voor de overige variabelen zijn niet significant. De multicomparison test geeft aan dat de CO» fluxen van kale plekken significant verschillen (p<01) met die van middelhoog en hoog gras. Er is geen significant verschil tussen kale plekken en laag gras; de kale plekken komen ook bijna alleen in het lage gras voor. Voor de bodemtemperatuur zijn de contrasten groter. Het verschil tussen kaal en laag gras is net niet significant (p = 0.11), voor de verschillen tussen kaal en middelhoog en hoog gras is p << 0.001. Dit geeft duidelijk aan dat de hoogte van de grasvegetatie een duidelijke verkoelende invloed heeft op de bodemtemperatuur, wat overeenkomt met de fysica van warmteuitwisseling tussen bodem en atmosfeer aan het aardoppervlak (Bonan, 2002). Bij kale bodems neemt de bodemtemperatuur toe. Tabel 3: Gemiddelde CO» emissie, CH4 emissie, bodemtemperatuur op 10 cm, watergehalte en electrische geleidbaarheid (EC) van de verschillende vegetatietypen, in de metingen van 11 juni. CO, Temperatuur Watergehalte groep mg/m?°/uur CH, mg/m?/uur 10 em °C Volume % EC mS/cm gem std gem std gem std gem std gem std kaal 6582 2453 0.04 0.16 18.1 1.2 41.9 10.3 043 046 laag 7717 1438 -0.05 0.12 17,5 18 44,2 8.7 0.33 0.18 middelhoog 9581 2492 0.05 0.05 17.5 04 41.7 10.7 0.36 0.29 hoog 9371 2202 0.06 0.14 15.6 0.7 48.2 12.9 044 0.31 5.5. Modelresultaten. Voor het fotosynthese-model zijn de volgende parameters in de ijking meegenomen: * __plantenrespiratie bij 0° C; * _ temperatuurgevoeligheid van de plantenrespiratie; * _ fotosynhesesnelheid per eenheid bladoppervlak bij verzadiging met licht; e _beginhelling van de curve die de relatie tussen fotosynthesesnelheid en lichthoeveelheid bepaalt; * _een parameter die bepaalt in hoeverre waterverzadiging in de bodem de afbraaksnelheid van organische stof remt. De modeluitkomsten zijn het gevoeligst voor de parameters van de fotosynthese-snelheid en de remming van de afbraak door waterverzadiging. Figuur 8 geeft de gemodelleerde waterstanden weer voor het midden van een perceel. De resultaten van de grondwatermodule zijn vergeleken met een gemeten meetreeks voor een veenbodem met hetzelfde slootpeil en nagenoeg dezelfde bodemopbouw in Assendelft. Het bereik waarbinnen de gemodelleerde grondwaterstand zich beweegt komt goed overeen met de waarnemingen. Er zijn wel kleinere afwijkingen; het grondwatermodel van Peatland laat de grondwaterstand bij regen na een droge periode iets sneller stijgen dan in de waarnemingen gebeurt. Tijdens de winter staat het waterniveau dicht aan het oppervlak, in droge perioden kan het water zeer diep uitzakken: tot 0.8 m diepte, en soms dieper zoals in de droge zomer van 2018. Deze lage grondwaterstanden zijn in Assendelft ook werkelijk waargenomen in droge perioden. De oorzaak is de zeer geringe 14 doorlaatbaarheid van het veen voor waterstroming, waardoor de verdamping in de zomer niet gecompenseerd wordt door ondergronds toestromen van water uit de sloten. 0 -0.2 o u 2 8 0.4 E TU. E o -0.6 -0.8 6800 7000 7200 7400 7600 7800 dag sinds 1-1-2000 Figuur 8: Modelgrondwaterstanden voor het midden van een perceel gesimuleerd met de watermodule van Peatland. Fig. 9 geeft de modelresultaten weer vanaf 1 juli 2018 tot 1 juli 2021 voor de ecosysteemrespiratie Reco. De grijze lijnen vertegenwoordigen de vijf beste modelsimulaties, de zwarte lijn het gemiddelde hiervan. De rode sterren aan de rechterzijde van de grafiek geven de gemiddelde waarnemingen van de CO» flux, de verticale groene lijnen geven de standaarddeviatie van dit gemiddelde. Het model simuleert de lagere waarden van de observaties wat beter dan de hogere waarden, hoewel bij beide dagen met hogere waarden wel pieken te zien zijn. Vooral in de zomers geeft het model een aantal zeer hoge emissiepieken. De variatie tussen de modelsimulaties is het grootst in deze pieken. De emissiepieken komen overeen met perioden met de laagste grondwaterstand en hoge temperatuur. In het model is aangenomen dat er 1 hooioogst per jaar is op 1 juli van ieder jaar. Dit is te zien als een dip in de ecosysteemrespiratie in het midden van de zomer. In de winter is de gemodelleerde ecosysteemrespiratie zeer laag. Dit komt overeen met elders gemeten waarden. De huidige versie van het model kan echter geen anaerobe afbraak simuleren, anders dan CH; sulfaatreductie en reductie van metaaloxiden ontbreekt nog in het model, dus zijn de gemodelleerde interfluxen mogelijk iets te laag. De gemodelleerde hoeveelheid CO» afkomstig uit oxidatie van veen is weergegeven in Fig. 10. Oxidatie van veen vindt volgens het model in de winter niet plaats. Bij het dalen van de waterstand in de zomer wordt wel veen geoxideerd. In droge en warme periodes bij zeer lage grondwaterstand 15 neemt dan de veenoxidatie sterk toe in het model. De meeste veenoxidatie vindt plaats bij extreme weersomstandigheden: langdurig droog en warm, met lage grondwaterstand. Overigens zijn de zomerse emissiepieken niet alleen toe te schrijven aan de oxidatie van veen; de emissie van de overige organische stof neemt ook sterk toe door de hogere temperaturen in de bodem. 2018 2019 2020 2021 20000 15000 £ 5 E 5 E N 10000 Oo Ò 5000 0 ERAAN 1 À Ô 6800 7000 7200 7400 7600 7800 dagen sinds 1-1-2000 Figuur 9: Peatland modelsimulaties van 1-7-2018 tot 1-7-2021 voor Reco. De grijze lijnen vertegenwoordigen de beste 5 modelsimulaties uit de modelcalibratie, de zwarte lijn het gemiddelde daarvan. De rode sterren aan de rechterzijde vertegenwoordigen de observaties voor grasland; de verticale groene lijden geven de standaarddeviatie van de observaties. Tabel 4: Gemodelleerde totale CO»-emissies in ton/hafjaar voor de jaren 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021 (gerekend van 1-7 tot 1-7), en het aandeel CO» uit veenoxidatie. jaar Reco CO2 CO, uit veenoxidatie % veen CO>op Reo CO 2020 — 2021 110.146 8.487 13.63 2019 — 2020 115.348 8.430 13.06 2018 — 2019 159.759 18.149 19.30 In Tabel 4 is het totaal van de CO»-emissie uit de ecosysteemrespiratie en uit veen weergegeven. Het zeer droge jaar 2018 heeft de hoogste emissie: meer dan het dubbele van de minder droge jaren daarna. Het aandeel van de veenoxidatie daarin is ook bijna anderhalf keer zo hoog als in de jaren daarna. Uit deze cijfers blijkt ook dat de omzetting van recent geproduceerde organische stof hoger wordt in perioden met extreem warm weer. 16 De gemodelleerde methaan-emissies zijn niet verder vergeleken met de meetresultaten. De gemodelleerde gemiddelde CH4 flux over 2018-2021 inclusief de winterfluxen, is 0.06 mg m* uur! en verschilt statistisch niet significant van 0. Om de methaanmodule van het model te calibreren zijn ook meetgegevens uit de winter nodig, en bovendien zit er zowel in de metingen als in de modelresultaten bij dergelijke lage fluxen teveel onzekerheid voor calibratie. 20000 —_______— Raco €09 —_—__—_ COyuit veen 15000 Ve 5 E > 10000 E N oo Ö 5000 [ 0 la pO nn Le nt We ‚J 6600 6800 7000 7200 7400 7600 7800 8000 dagen sinds 1-1-200/ Figuur 10: Gemodelleerd ecosysteemrespiratie CO» (zwarte lijn uit Fig. 9) en de CO» afkomstig uit afbraak van veen. 17 6. Interpretatie en discussie. 6.1. Veldmetingen. De gemiddelde waarden van de metingen op de verschillende dagen liggen binnen de normale bandbreedte van CO» fluxmetingen in het voorjaar op andere veenweide-lokaties, bijvoorbeeld in vergelijking met continue metingen met automatische kamers in Assendelft in het IPV project, een lokatie met vergelijkbare bodem. Ook de sterke variatie tussen de gemeten CO, fluxen op de verschillende dagen is niet ongewoon. De metingen zijn echter wel een momentopname, de fluxen kunnen in het najaar en de winter flink lager liggen. Ze kunnen daarme niet gebruikt worden voor inschatting van een jaarbalans zonder modellering. Wat ongebruikelijk is, is de sterke afname van de CO} flux tussen 2 en 6 juni, in een periode met relatief hoge temperaturen. Er zou eerder een toename van de flux verwacht kunnen worden gezien de stijging van de bodemtemperatuur in die periode (Tabel 1). Temperatuur, neerslagoverschot en CO» 25 20 _ _— Temperatuur 4000 ee 20 — neerslagoverschot 5 E 3500 p 10 S 3001 s 5 15 Ë 7 a 5 25004 EÈ z Ss & 5 8 10 8 zus En 8 o 8 1504 9 ö 8 1000 8 5 ‚ E ° £__soo L DE -10 0 & 5 G v, 5 5 ha ta a ta, Ve, Pe, 0, bo, Te, te, Pa, Va, ta, Vo, Wo, Vo, hr 4 hd id nr hd hr hd be, hd hd wr hd hd bd hd hd hd hd hd Figuur 11: Gemiddelde dagtemperatuur en neerslagoverschot/‘tekort van weerstation Schiphol van 1 april 2021 tot 31 juli 2021, met de gemiddelde grasland CO» fluxen (groene staven; zwarte lijnen op de groene staven geven de standaarddeviatie aan). Dit kan niet liggen aan het aandeel van de verschillende vegetatietypen in de metingen; op 2 juni was het aandeel middelhoog — hoog gras 67%, op 11 juni 75%. Bij een groter aandeel van middelhoog — hoog gras zou op 11 juni juist een hogere flux verwacht worden. Bovendien was ook de flux van de kale plekken en lage vegetatie ook hoger op 2 juni. Ook was er in de tussenliggende periode niet gehooid. Tabel 5: Berekening van het percentage plantenrespiratie en snelle omzetting wortelexudaten uit het verschil tussen metingen op kale plekken en begroeide meetpunten. Temperatuur correctie voor hogere bodemtemtemperatuur: Q10 relatie met een Q10 van 2.5. Onz.: statistische onzekerheid van de percentages (standaardafwijking). CO, kaal Verschil % CO» vegetatie- Datum CO, kaal Temperatuur corr. factor gecorrigeerd middenthoog - kaal gerelateerd Gem Std Gem Std Gem Std % Std 29 mei 7424 218.1 0.8 6308 185.3 2974 617.5 32.0 144,2 2juni 22313 600.5 0.8 1813.3 488.0 1164.7 720.3 39.1 441 11 juni 658.2 245.3 0.9 5636 210.0 382.2 310.3 40.4 57.0 18 Een andere mogelijke verklaring is droogte. Bacteriële processen in de bodem worden ook geremd door laag vochtgehalte. In Fig.11 is te zien dat de metingen na een langere en vrij droge periode plaatsvonden. Bodem op kale plekken vertoonde op 11 juni vaak scheuren en was in de bovenste centimeters sterk uitgedroogd (Fig. 5); ook onder gras waren scheuren te zien. In de bodem wordt juist de meeste CO» geproduceerd in de wortelzone in de bovenste centimeters, waar snelle omzetting plaats vindt van uitscheidings- en afvalproducten van de plantenwortels. Remming van die omzetting door droogte heeft deze CO-productie mogelijk laten dalen. In de bodemvochtmetingen is ook een daling van het bodemvochtgehalte te zien in de bovenste 10 centimeters. Daar komt bij dat de bodem mogelijk verdicht is in de bovenste centimeters; een plant als Reukloze Kamille kan een indicatie zijn voor verdichte bodem (Weeda et al., 1985). Een andere optie is, dat door droogte en warmte ook de productie van vers geproduceerde organische stof geremd is. Met het model kon over deze processen geen uitsluitsel worden verkregen. Het verschil tussen de Ree, van de kale plekken in het grasland kan gebruikt worden om een schatting te maken van de bijdrage van recente afbraakproducten van de vegetatie en de wortelrespiratie aan de Reco van het begroeide grasland, ten opzichte van CO» geproduceerd door afbraak van het veen. In principe zou op de kale plekken de geproduceerde CO) grotendeels uit afbraak van het veen moeten ontstaan, de andere componenten worden verondersteld grotendeels afwezig te zijn. Wel is er sprake van een duidelijk verschil in de bodemtemperatuur (Tabel 3), waardoor de afbraaksnelheid van het veen onder de kale plekken hoger moet zijn. De vegetatie- gerelateerde CO»-emissie kan dan berekend worden uit: CO, plant-gerelateerd = Reco, begroeid — Reco, kaal Voor de bodemtemperatuurverschillen kan worden gecorrigeerd met de Q10 vergelijking, die de exponentiële relatie van microbiële activiteit met de temperatuur weergeeft (e.g. Meyer et al, 2018): Rr=R,XQ 107700 De constante Q10 bepaalt de snelheid waarmee de afbraak toeneemt met het verschil in temperatuur tussen de temperatuur T en een referentie-temperatuur Tyer. Voor metingen van Q10 zijn laboratorium-incubaties nodig, maar veel gevonden waarde liggen tussen 2 en 3 voor CO» emissie van bodem-organische stof. Hieronder is 2.5 aangenomen. Door als Ter de temperatuur van de bodem onder de kale plekken te nemen, en voor T de bodemtemperatuur onder gras kan een correctiefactor voor de temperatuur berekend worden. In Tabel 5 is deze berekening uitgevoerd voor de laatste drie meetdagen, waarin een redelijk aantal metingen op kale plekken beschikbaar was. Allereerst is de CO>-emissie van de kale plekken voor het temperatuursverschil met midden / hoog gras gecorrigeerd, vervolgens is de gecorrigeerde CO» uit kale plekken afgetrokken van de CO» uit lokaties met hoog- en middelhoog gras. Uit deze berekening blijkt, dat zeker 32 — 40 % van de CO»-emissie onder middelhoog en hoog gras bestaat uit planten- en wortelrespiratie en afbraak van recent door planten geproduceerde organische stof: wortelexudaten, dode wortels en blad/stengelafval. Het aandeel van oxidatie van veen zou dan 60 — 68% bedragen. De foutenmarge op deze percentages is echter hoog, door de grote standaardafwijking van het gemiddelde van de metingen, en de berekeningswijze, waarbij een klein verschil met een grote standaardafwijking ontstaat. De CH4 emissies zijn over het algemeen laag (Tabel 2), ook op met water verzadigde plaatsen in greppels en poelen. Het hoge gemiddelde van 2 juni wordt door slechts één van de drie metingen bepaald, de andere twee metingen van die dag liggen onder 0.5 mg/m°/uur. Op 11 juni zijn ze hoger, gemiddeld 3.8 mg/m2/uur, maar ook hier is weer sprake van één uitschieter. Aannemelijk is dat de bodem zoals in veel veengebieden in Noordholland licht brak is, met een hoger 19 sulfaatgehalte. Van sulfaat is bekend dat het methaanvorming remt, omdat methanogene bacteriën niet goed kunnen concurreren met sulfaat-reducerende bacteriën zolang er sulfaat aanwezig is. Sulfaatreductie is energetisch voordeliger dan methanogenese (e.g. Gauci et al., 2002). Dit zou mogelijk ook de CH4 emissie van de lisdodde-teelt kunnen verlagen. 6.2. Model. Voor de toepassing van het Peatland model is het eigenlijk wenselijk om over meer meetdagen te beschikken voor calibratie. Echter, door gebruik te maken van bestaande gegevens op een vergelijkbare lokatie, kon toch een redelijk goede calibratie van het model bereikt worden. De modelresultaten plaatsen de metingen — een momentopname — in een bredere context van de weersvariaties over de laatste jaren, en maakte het mogelijk om de jaarlijkse CO» flux, inclusief winterfluxen, in te schatten. Het blijft echter een schatting met een flinke onzekerheidsmarge door gebrek aan wintermetingen voor de modelcalibratie. Ook heeft het model nog geen module voor het berekenen van anaerobe afbraak van organische stof behalve methaanvorming. Anaerobe oxidatie door sulfaatreductie of reductie van ijzer- en mangaanoxiden kan bij hoge grondwaterstanden in de winter in geringe bijdragen aan CO‚ fluxen. Deze anaerobe processen zijn — net als methaanvorming sterk temperatuurgevoelig — en daarom is net als de methaanfluxen bij de lage wintertemperaturen de bijdrage gering (8 5.5). Er is alleen een modelsimulatie uitgevoerd voor het midden van de percelen waar de grondwaterstand het diepst uitzakt in droge perioden. De resultaten in Tabel 4 geven daarom een maximum aan voor de CO fluxen, maar ze ze zijn wel geldig voor een groot deel van de percelen. Zowel in de metingen in het Burkmeer als elders nemen CO» fluxen in profielen loodrecht op sloten al binnen enkele meters afstand van de sloot sterk toe, tegelijk met daling van de grondwaterstand. De modelresultaten laten goed zien welke processen plaatsvinden in een veenweidegebied. Het is duidelijk dat warmte en droogte de omzetting van organische stof en productie van CO» in de bodem sterk verhoogt. Dat betreft zowel vers geproduceerde organische stof als veen. Bij hogere grondwaterstanden zit de aerobe zone van de bodem in de bovenlaag waarin het veen al grotendeels verteerd is, en is de meeste CO» afkomstig uit vers geproduceerde organische stof. Naarmate de grondwaterstand daalt in een droge periode, komt meer niet aangetast veen beschikbaar voor oxidatie. Dat is goed te zien in Fig. 10. Daar komt bij, dat afbraaksnelheid exponentiëel reageert op toename van de temperatuur. De meeste veenafbraak vindt daarom plaats in droge en warme perioden waarin de grondwaterstand sterk daalt. De inschatting door het model van het aandeel van veenoxidatie in de Reco CO» flux in Tabel 4 is beduidend lager (13 — 19%) dan de schatting gebaseerd op het verschil tussen metingen op kale plekken (60 — 68%). Zoals hierboven aangegeven zijn de foutenmarges op deze berekening zeer hoog. De modelschattingen vallen nog zeer ruim binnen deze foutenmarge. Het is goed mogelijk dat op de kale plekken toch nog veel dode of levende plantenwortels aanwezig zijn die CO» produceren, waardoor deze schatting van veenafbraak te hoog uitvalt. Deze schatting moet daarom gezien worden als een maximumwaarde, het aandeel van veenoxidatie in de totale CO»-emissie zal eerder in de buurt van modelschatting liggen. 20 8. Conclusies en aanbevelingen. 1. De gemiddelde CO-emissie van de graslandvegetatie in het diepste deel van de polder is 0.37 + 0.23 ton /ha/dag over alle 4 meetdagen. Per meetdag varieert dit tussen 0.2 en 0.7 ton/ha/dag. Dit is typerend voor zomerfluxen. 2. Extrapolatie met het Peatland-VU model over het hele jaar (inclusief de lagere winterfluxen) voor de periode zomer 2018 — zomer 2021 geeft een jaarlijkse CO» flux van 8.43 — 18.15 ton/ha/jaar (perceelsranden met lagere emissie langs sloten niet meegerekend). De flux was het sterkst in het door droge perioden gedomineerde jaar 2018 — 2019, meer dan twee keer zo hoog als in 2020 — 2021. 3. Het gemodelleerde aandeel van veenoxidatie in de CO» flux bedraagt 13.1 — 19.3 % over deze periode; de CO» flux uit veen was het hoogst in 2018 — 2019. Droge en warme perioden dragen het sterkst bij aan veenoxidatie. 4. Met behulp van de CO»-emissie die gemeten is op kale plekken is ook een schatting gemaakt van het aandeel van de veenoxidatie. Deze bedraagt 60 tot 68 %, met een grote onzekerheidsmarge. Omdat deze schatting de afbraak van verse organische stof waarschijnlijk onvoldoende scheidt van veenoxidatie, is deze te hoog en moet gezien worden als bovengrens; de modelschatting (3) is een betere benadering. 5. De variatie binnen de vegetatie is groot vergeleken bij het gemiddelde agrarisch productieve land in het veeweidegebied: van kale plekken en semi-permanente poelen, via laag gras met kruiden tot middelhoge en hoge grasvegetaties. Deze variatie bepaalt ook de lokale variatie in de CO» fluxen. De hogere vegetaties hebben hogere CO» fluxen door een groter aandeel aan CO‚ uit wortelrespiratie en snelle omzetting van recent geproduceerde afvalstoffen van de biomassa (wortelexudaten etc.). 6. De variatie in de tijd wordt bepaald door groei van de vegetatatie, variatie in de bodemtemperatuur en vochtgehalte / temperatuur van de bovenste centimeters, die biologisch het meest actief zijn. 7. De methaanfluxen zijn verwaarloosbaar klein. Alleen in greppels, poelen en slootkanten worden af en toe hoge emissies gemeten. Maar bij een geschat oppervlaktepercentage van poelen en greppels van 5% daagt de methaanemissie daarmee niet significant bij aan de totale broeikasgasemissie in CO»-equivalenten. Deze bedraagt 0.367 + 0.235 ton /ha/dag. 8. Ook de winterfluxen van CH4 zijn vergelijkbaar laag ondanks de hogere grondwaterstand in de winter; methaanvorming is veel sterker temperatuursafhankelijk dan aerobe organische stof oxidatie. 9. De lage CH4-emissie wordt waarschijnlijk veroorzaakt door relatief hoge sulfaatconcentraties in het bodem- en oppervlaktewater in de polder. Dit kan mogelijk ook de CH4-emissie van de lisdodde-teelt drukken. Het verdient aanbeveling het sulfaatgehalte in het bodem- en oppervlaktewater te onderzoeken, en resultaten van CH4-emissiemetingen van verschillende proefprojecten met lisdodde-teelt te vergelijken om hierover meer duidelijkeheid te verkrijgen. Binnen de onderzoeksprojecten NOBV (Nederlands Onderzoeksprogramma Broeikasgassen 21 Veenweide) en IPV (Innovatie Programma Veen) zijn al gegevens van CH4-emissiemetingen op tenminste drie lokaties beschikbaar. 22 Literatuur. Berg, M.V.D., Elzen, E., Ingwersen, J., Kosten, S., Lamers, L.P.M. and Streck, T., 2020. Contribution of plant-induced pressurized flow to CH4 emission from a Phragmites fen. Scientific Reports, 10, 1, (2020), article 12304 https://doi.org/10.1038/541598-020-69034-7 Bonan, G. 2002. Ecological climatology. Concepts and applications. Cambridge University Press, Cambridge, UK, 678 p. Budishchev, A., Mi, Y., Van Huissteden, J., Belelli-Marchesini, L., Schaepman-Strub, G., Parmentier, F. J. W., … & Dolman, A. J. (2014). Evaluation of a plot-scale methane emission model using eddy covariance observations and footprint modelling. Biogeosciences, 11(17), 4651-4664. Dolman, H., 2019. Biogeochemical cycles and climate. Oxford University Press, USA. Gauci, V., Dise, N. and Fowler, D., 2002. Controls on suppression of methane flux from a peat bog subjected to simulated acid rain sulfate deposition. Global Biogeochemical Cycles, 16(1), pp.4-1. IPCC, 2013: Climate Change 2013: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group 1 to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [Stocker, T.F., D. Qin, G-K. Plattner, M. Tignor, S.K. Allen, J. Boschung, A. Nauels, Y. Xia, V. Bex and P.M. Midgley (eds.)|. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA, 1535 pp. Meyer, N., Welp, G. and Amelung, W., 2018. The temperature sensitivity (Q10) of soil respiration: Controlling factors and spatial prediction at regional scale based on environmental soil classes. Global Biogeochemical Cycles, 32(2), pp.306-323. Mi, Y., Van Huissteden, J., Parmentier, F. J. W., Gallagher, A, Budishchev, A, Berridge, C. T., & Dolman, A. J. (2014). Improving a plot-scale methane emission model and its performance at a northeastern Siberian tundra site. Biogeosciences, 11(14), 3985-3999. Petrescu, A. J., van Huissteden, J., de Vries, F., Bregman, E. P. H., & Scheper, A. (2009). Assessing CH and CO» emissions from wetlands in the Drenthe province, The Netherlands: a modelling approach. Geologie en Mijnbouw, 88(2), 101-116. http://journals.cambridge.org/abstract S0016774600000913 Schrier-Uijl, A.P., Kroon, P.S, Hendriks, D.M.D., Hensen, A., Van Huissteden, J., Berendse, F. and Veenendaal, E.M., 2014. Agricultural peatlands: towards a greenhouse gas sink-—a synthesis of a Dutch landscape study. Biogeosciences, 11(16), pp.4559-4576. Van Huissteden, J., van den Bos, R. and Alvarez, I.M, 2006. Modelling the effect of water-table management on CO2 and CH4 fluxes from peat soils. Netherlands Journal of Geosciences, 85(1), pp.3-18. Van Huissteden, J., Petrescu, A. M. R., Hendriks, D. M. D., & Rebel, K. T. (2009). Sensitivity analysis of a wetland methane emission model based on temperate and arctic wetland sites. Biogeosciences, 6(12), 3035-3051. Weeda, E.J, Westra, R., Westra, Ch., Westra, T. 1985: Nederlandse Ecologische Flora. KNNV Uitgeverij. 23
Onderzoeksrapport
23
train
VN2022-004773 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Afval an X Gemeente genes TAR Grondstoffen N Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Duurzaamheid en Circulaire Economie Reiniging (28) Agendapunt 5 Datum besluit n.v.t. n.v.t. Onderwerp Raadsbrief stand van zaken pilot 9 straatjes De commissie wordt gevraagd kennis te nemen van de raadsbrief van 16 februari 2022, waarin een update wordt gegeven van de stand van zaken pilot g straatjes. Wettelijke grondslag art 169 GW Bestuurlijke achtergrond De gemeente gaat zelf de inzameling doen in de 9 straatjes en deze inzameling verder gaat innoveren om zo de doelen van de pilot te realiseren. De raadsbrief geeft aan dat de gemeente er alles aan heeft gedaan om de markt in staat te stellen een goede inschrijving te doen, dat is ondanks alle inspanningen van de gemeente niet gelukt voor het onderdeel inzameling en gezien de urgentie om de problematiek van de bedrijfsafvalinzameling in binnenstedelijke gebieden op te lossen de gemeente nu de inzameling verder ter hand neemt. Reden bespreking ter kennisname. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.13 1 VN2022-004773 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Afval en % Amsterdam Grondstoffen % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter bespreking en ter kennisneming AD2022-016957 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) AD2022-016961 getekende raadsbrief 15 feb. pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Afval en Grondstoffen, Anita Numan, 0630273673, a.numan@®amsterdam.nl Gegenereerd: vl.13 2
Voordracht
2
train
Sociaal en Cultureel Planbureau gj D t ® e t ® t an d á Mn Kk 4 f k \ Y 4 E de | Ö ud | Nd Î Gs q 5 PR ! nne 4 \ dens in 4 Ei E/ ë Dm ZN i \ | / ÁÂ 5 : ge ) NE DrtE ENE \ En \ / | Eindevaluatie van de Participatiewet Patricia van Echtelt Klarita Sadiraj Stella Hoff Sander Muns Kasia Karpinska Djurre Das (WRR) Maroesjka Versantvoort m.m.v. Lisa Putman Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, november 2019 Het Sociaal en Cultureel Planbureau is een interdepartementaal, wetenschappelijk instituut, dat — gevraagd en ongevraagd — sociaal-wetenschappelijk onderzoek verricht. Het scp rapporteert aan de regering, de Eerste en Tweede Kamer, de ministeries en maatschappelijke en overheidsorganisaties. Het scp valt formeel onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het scp is opgericht bij Koninklijk Besluit op 30 maart 1973. Het Koninklijk Besluit is per 1 april 2012 vervan- gen door de ‘Regeling van de minister-president, Minister van Algemene Zaken, houdende de vaststelling van de Aanwijzingen voor de Planbureaus’. © Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2019 SCP-publicatie 2019-17 Opmaak binnenwerk en omslag: Textcetera, Den Haag Foto omslag: Josje Deekens ISBN 978 90 377 0931 5 NUR 740 Copyright U mag citeren uit scp-rapporten, mits u de bron vermeldt. U mag scP-bestanden op een server plaatsen mits: 1 het digitale bestand (rapport) intact blijft; 2 ude bron vermeldt; 3 _ude meest actuele versie van het bestand beschikbaar stelt, bijvoorbeeld na verwerking van een erratum. Data scP-databestanden, gebruikt in onze rapporten, zijn in principe beschikbaar voor gebruik door derden via DANS WWW. dans.knaw.nl. Contact Sociaal en Cultureel Planbureau Postbus 16164 2500 BD Den Haag WWw.scp.nl [email protected] Via onze website kunt u zich kosteloos abonneren op een elektronische attendering bij het verschijnen van nieuwe uitgaven. Inhoud Voorwoord 6 Samenvatting 8 1 Achtergrond en evaluatie van de Participatiewet 25 Maroesjka Versantvoort 1.1 _ Inleiding en vraagstelling 25 1.2 De Participatiewet: een overzicht 26 1.3 Aanpak van de evaluatie 33 1.4 Leeswijzer 38 Noten 38 2 Beleidstheorie achter de Participatiewet 39 Patricia van Echtelt 2.1 Inleiding en vraagstelling 39 2.2 Het maatschappelijk probleem en de doelstelling van de Participatiewet 42 2.3 Veronderstellingen met betrekking tot de doelgroep 48 2.4 Veronderstellingen met betrekking tot werkgevers 64 2.5 Veronderstellingen met betrekking tot gemeenten 76 2.6 Conclusies 89 Noten 95 3 Jonggehandicapten met arbeidsvermogen 96 Patricia van Echtelt, Klarita Sadiraj en Stella Hoff 3.1 _ Inleiding en vraagstelling 96 3.2 Kansop werk 98 3.3 De instroom in het doelgroepregister 102 3.4 Ervaringen van gemeenten, doelgroep en werkgevers 114 3.5 Conclusies 120 Noten 122 4 De Wsw-doelgroep 123 Klarita Sadiraj en Stella Hoff 4.1 Inleiding en vraagstelling 123 4.2 De situatie vóór 2015: de Wet sociale werkvoorziening 124 4.3 De arbeidsdeelname van Wsw-wachtenden van eind 2014 126 4.4 Gebruikers van het instrumentarium van de Participatiewet 138 4.5 Werkenden met instrumenten van de Participatiewet 142 3 INHOUD 4.6 Conclusies 148 Noten 150 5 De ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden 153 Stella Hoff, Sander Muns en Klarita Sadiraj 5.1 Inleiding en vraagstelling 153 5.2 Van Algemene bijstandswet naar Participatiewet: geschiedenis In het kort 154 5.3 Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden? 156 5.4 Arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden 160 5.5 Ervaringen van gemeenten en cliënten 166 5.6 Gebruik van re-integratie-instrumenten 169 5.7 Conclusies 170 Noten 172 6 Niet-uitkeringsgerechtigden 173 Kasia Karpinska en Klarita Sadiraj 6.1 Inleiding en vraagstelling 173 6.2 Aanpak 176 6.3 Klassieke nuggers 178 6.4 Jonggehandicapte nuggers in het doelgroepregister 185 6.5 Meningen en ervaringen van gemeenten en cliënten 189 6.6 Conclusies 192 Noten 194 7 De beleidsinstrumenten loonkostensubsidie en beschut werk 195 Djurre Das en Maroesjka Versantvoort 71 Inleiding en vraagstelling 195 7-2 Loonkostensubsidie als onderdeel van de Participatiewet 197 7.3 Beschut werk als onderdeel van de Participatiewet 208 7.4 Conclusies 219 Noten 220 8 Gemeentebeleid: verplichtingen en handhaving 222 Sander Muns 81 Inleiding en vraagstelling 222 8.2 Veranderingen in de wetgeving per 2015 223 8.3 Methoden 225 8.4 Resultaten 229 8.5 Conclusies 235 Noten 236 4 INHOUD g Synthese en aandachtspunten 238 Maroesjka Versantvoort en Patricia van Echtelt Noten 256 Summary 257 Bijlagen (te vinden op www.scp.nl bij dit rapport) Literatuur 273 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau 284 D) INHOUD Voorwoord Werk, werk, werk … Dit thema staat al lang zeer hoog op de beleidsagenda in Nederland. Het streven van beleidsmakers is een participatiemaatschappij waarbij iedereen naar vermogen meedoet. Vanaf 1 januari 2015 is daarom de Participatiewet van kracht. Deze wet vervangt de Wet werk en bijstand (wws), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De Participatiewet beoogt een inclusieve arbeidsmarkt te creëren voor mensen met arbeidsvermogen die, bij- voorbeeld vanwege een arbeidsbeperking, ondersteuning nodig hebben bij het vinden van werk. Met de Participatiewet zou er één regeling moeten komen voor mensen met een arbeidsbeperking of afstand tot de arbeidsmarkt. De verwachting was dat dit voor werk- gevers overzichtelijker is en het makkelijker maakt om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Ook werd verwacht dat meer integraliteit leidt tot een betere uit- voering. Voor de uitvoering van de wet zijn gemeenten verantwoordelijk. De Participatie- wet betreft een van de drie decentralisaties in het sociaal domein — naast zorg en onder- steuning, en jeugdzorg. Hoe werkt deze wet nu in de praktijk? Komen mensen die voorheen in aanmerking zouden komen voor de Wajong of de Wsw vaker aan een baan? En als zij werk vinden, is het dan vaker bij een reguliere werkgever? Zijn ze minder vaak afhankelijk van een uitkering? En hoe ervaren de mensen in de doelgroep, maar ook de werkgevers en de gemeenten de werking van de Participatiewet? Beantwoording van deze vragen is belangrijk om inzicht te krijgen in hoe het mensen met een beperking of anderszins een afstand tot de arbeids- markt vergaat, hoe deze mensen het best ondersteund kunnen worden en wat de beteke- nis is van de veranderende verzorgingsstaat. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft daarom op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de werking van de Participatiewet geëvalueerd. In deze eindevaluatie geven we mede aan de hand van analyses van registratiedata inzicht in de ontwikkeling in baankansen en uitkeringsafhankelijkheid van de verschillende doelgroepen binnen de Participatiewet. We nemen ook de resultaten mee uit drie onderliggende ervaringsonderzoeken onder cliënten, gemeenten en werkgevers, evenals de evaluatie van het beschut werk door de Inspectie szw en de evaluatie van de Wet banenafspraak en quo- tum arbeidsbeperkten door Panteia. In september 2018 brachten we een tussenrapportage uit over de doelgroep van de voormalige Wsw. Deze eindevaluatie borduurt daarop voort en stelt nu meerdere doelgroepen centraal. De evaluatie is begeleid door een commissie van deskundigen. Ik wil hen hartelijk bedanken voor hun constructieve reflecties bij de totstandkoming van dit rapport. De Participatiewet raakt mensen die moeite hebben aansluiting te vinden op de Neder- 6 VOORWOORD landse arbeidsmarkt. Het gaat om een omvangrijke en tegelijkertijd kwetsbare groep. Met deze onafhankelijke en wetenschappelijk onderbouwde evaluatie hoopt het scp bij te dragen aan de maatschappelijke discussie over de participatiesamenleving en goed geïnformeerd overheidsbeleid op dit domein. Prof. dr. Kim Putters Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau 7 VOORWOORD Samenvatting In Nederland wil de overheid graag dat zo veel mogelijk mensen meedoen aan het arbeids- proces. Veel werkenden vinden voldoening in hun bezigheden, zij kunnen zich erdoor ont- wikkelen. Wie werkt, komt in contact met anderen en voorkomt dat hij of zij in een isole- ment raakt. Bovendien blijft ons stelsel van sociale zekerheid betaalbaar als mensen die in staat zijn om te werken, ook daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het arbeidsproces. Kortom: werken biedt voordelen voor individuen en de samenleving als geheel. Maar er zijn ook mensen voor wie meedoen aan het arbeidsproces niet vanzelfsprekend is. Mensen met een arbeidsbeperking of mensen die moeilijk aan werk kunnen komen, hebben ondersteuning nodig bij het vinden van werk of bij het verkrijgen van een inkomen. De overheid draagt de verantwoordelijkheid om deze mensen op weg te helpen. Het gaat hierbij om mensen met arbeidsvermogen: mensen die, soms onder aangepaste omstandigheden, in staat zijn te werken. Daarvoor bestonden verschillende regelingen, die zijn vervangen door één wet: de Participatiewet. Wat is de Participatiewet? De Participatiewet bestaat sinds 2015. De wet heeft tot doel om zo veel mogelijk mensen — ook degenen met weinig arbeidsvermogen — aan het werk te helpen, bij voorkeur bij een gewone werkgever. Daarnaast is het doel van de wet om de afhankelijkheid van uit- keringen zo klein mogelijk te maken. Hierbij ligt de nadruk op het activeren van mensen. Dat betekent dat er vooral wordt gekeken naar wat iemand wél kan, hoe die kwaliteiten op een werkplek benut kunnen worden en hoe iemand gestimuleerd kan worden om aan de slag te gaan. De Participatiewet moet de regelgeving en ondersteuning voor mensen met een arbeids- beperking of afstand tot de arbeidsmarkt zo uniform mogelijk maken. Al deze mensen val- len sinds 2015 onder dezelfde regeling en hebben in principe dezelfde rechten en plichten. Dat maakt de regelgeving minder complex, wat de kansen op werk zou moeten verhogen. Met één duidelijke regeling zou het voor werkgevers bovendien makkelijker moeten zijn om mensen met een uitkering in dienst te nemen. De uitvoering van de Participatiewet ligt in handen van gemeenten. Zij hebben de taak om mensen ondersteuning te bieden. Lukt het niet om mensen aan de slag te helpen, dan komen deze mensen, onder voorwaarden, in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Gemeenten hebben verschillende instrumenten tot hun beschikking om mensen naar werk te begeleiden. Voor een deel zijn dat bestaande instrumenten, zoals een proef plaatsing, jobcoaching en aanpassingen aan de werkplek. In de Participatiewet zijn ook twee nieuwe instrumenten opgenomen: loonkostensubsidie en beschut werk. Loonkostensubsidie is een subsidie die werkgevers kunnen ontvangen als zij mensen in dienst nemen die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun beperking niet bij een gewone werkgever aan de slag kunnen. 8 SAMENVATTING Doelgroepen van de Participatiewet De Participatiewet van 2015 vervangt een aantal oude regelingen voor verschillende doelgroepen: — Mensen die bijstand krijgen, voorheen op grond van de Wet werk en bijstand (wwg). Deze groep viel vóór de invoering van de Participatiewet ook onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. — _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Sinds 1 januari 2015 vallen nieuwe jong- gehandicapten met arbeidsvermogen onder de Participatiewet. Voorheen vielen zij onder een wet voor jonggehandicapten, de Wajong. Zij kregen een uitkering van uwv. De groep die vóór 1 januari 2015 een Wajong-uitkering ontving, blijft onder de verantwoordelijkheid van Uwv vallen. Voor jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen blijft de Wajong-regeling ook bestaan. — Mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die ondersteuning nodig hebben bij het vinden en houden van werk en alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Dit zijn mensen die voorheen recht zouden hebben op een plek in de sociale werkvoorziening. Zij vielen onder de Wet sociale werkvoorziening. Mensen die op 31 decem- ber 2014 werkzaam waren in de sociale werkplaats blijven onder de Wsw vallen. Mensen die op dat moment nog op de wachtlijst Wsw stonden, vallen onder de nieuwe Participatiewet. Ook nieuwe instroom valt onder de Participatiewet. — __Niet-uitkeringsgerechtigden (‘nuggers’). Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde mensen zonder werk die bij uwv zijn ingeschreven als werkzoekende. Zij voldoen niet aan de voor- waarden voor een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld omdat ze te veel eigen vermogen hebben. Daarbij gaat het zowel om ‘klassieke’ niet-uitkeringsgerechtigden (zoals mensen zonder uitkering die graag (weer) aan de slag zouden willen op de arbeidsmarkt) als om jong- gehandicapte niet-uitkeringsgerechtigden die voorheen onder de Wajong vielen. De gemeente kan hen helpen bij het zoeken naar werk. — _ Mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (lIoaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (ioaz). Deze groepen vielen voorheen al onder verantwoordelijkheid van de gemeente, en nu dus nog steeds. De eerste en de laatste doelgroep worden samen beschouwd als de ‘klassieke’ bijstands- gerechtigden. Daarmee zijn de vijf doelgroepen onder te verdelen in vier hoofdcategorieën: — _ jonggehandicapten met arbeidsvermogen; — de Wsw-doelgroep; — _ klassieke bijstandsgerechtigden; — _nuggers. g SAMENVATTING Onderzoek Inmiddels is de Participatiewet vijf jaar in gebruik. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) is gevraagd de Participatiewet te evalueren. Daartoe heeft het scp uitgebreid onderzoek verricht. De hoofdvraag daarbij was: in welke mate en op welke wijze leidt de Participatie- wet mensen met arbeidsvermogen naar, bij voorkeur regulier, werk? Resultaten De uitwerking van de Participatiewet verschilt per doelgroep. De belangrijkste resultaten zijn: — _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen: grotere kans op werk Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet toegenomen. Van de 18-jarige Wajongers (dus voor 2015) werkte 29% in het derde jaar na instroom. Vanaf 2015 is dat voor 18-jarige jong- gehandicapten 38%. We zien dus een stijging in baankans van g procentpunt. Hun inkomenspositie is echter verslechterd. Dat zij vaker aan het werk zijn weegt niet op tegen het feit dat ze vaak geen recht meer hebben op een uitkering. Veel jong- gehandicapten werken in deeltijd en ze krijgen steeds vaker een tijdelijk contract. Jonggehandicapten in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam aan het werk, dat wil zeggen: langer dan een jaar. — De Wsw-doelgroep: kleinere Rans op werk Voor mensen die op de wachtlijst van de Wsw stonden en nu onder de Participatiewet vallen, is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet en de afschaffing van de sociale werkvoorziening gedaald. Hun uitkeringsafhankelijkheid is groter geworden. Van de mensen die in de jaren 2010-2013 aan het eind van het jaar op de wachtlijst van de Wsw stonden kwam in de vier daaropvolgende jaren ten minste 55% aan het werk, Van de wachtenden aan het eind van 2014 kwam in de eerste vier jaar na invoering van de Participatiewet slechts 39% aan het werk. We zien een daling in baan- kans van zo’n 16 procentpunt. Ook werken ze vaker in tijdelijke banen. Als mensen een baan vonden, betrof dit in 52% van de gevallen een baan voor minimaal één jaar. Voor invoering van de Participatiewet was dit zo’n 70%. De mensen uit deze doelgroep komen vaker in banen terecht bij reguliere werkgevers. Sinds 2017 is het aantal gebruikers van de instrumenten beschut werk, loonkosten- subsidie en jobcoaching, de zogenoemde zware instrumenten, binnen de Wsw- doelgroep fors toegenomen. Deze gebruikers zijn echter jonger en in lichtere mate beperkt dan degenen die voor 2015 in de Wsw instroomden. — _ Klassieke bijstandsgerechtigden: nauwelijks grotere kans op werk Voor de klassieke bijstandsgerechtigden, van wie de meesten voorheen bijstand ont- vingen op grond van de wws, zijn de baankansen nauwelijks verhoogd sinds de invoe- ring van de Participatiewet. Er is een stijging in de baankans van 1 procentpunt. Hun baankansen waren laag vóór invoering van de Participatiewet (7%) en zijn dat sindsdien ook gebleven (8%). Ook voor deze doelgroep geldt dat de kwaliteit van de 10 SAMENVATTING gevonden banen verminderd is: minder banen voor ten minste een jaar, minder vaste contracten, meer kleine banen tot 20 uur per week en minder voltijdbanen. — __Nuggers: effect onbekend Voor de niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden staan niet de baankansen centraal in het onderzoek, maar de kans op ondersteuning door de gemeente bij het vinden van een baan. Is die kans even groot als bij mensen met een uitkering, de klassieke bijstandsgerechtigden? Vóór invoering van de Participatiewet bleken gemeenten bijstandsgerechtigden vaker te ondersteunen dan klassieke nuggers. Dat is ook na invoering van de Participatiewet het geval. Het verschil in dienstverlening aan jonggehandicapten met en zonder uit- kering is wel kleiner geworden sinds de invoering van de Participatiewet. Gemeenten zetten steeds vaker ondersteuning in voor jonggehandicapten zonder uitkering. In 2018 was de ondersteuning aan niet-onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers vergelijkbaar met de ondersteuning die de jonggehandicapte uitkeringsgerechtigden kregen. Beschut werk Sinds de invoering van de Participatiewet kunnen gemeenten beschut werk inzetten. Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omgeving en onder aange- paste omstandigheden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van beschutte werk- plekken. Als gemeenten iemand beschut werk willen aanbieden, moeten ze daarvoor een aan- vraag doen bij uwv. uwv geeft dan aan of deze persoon in aanmerking komt voor beschut werk. Is dat het geval, dan is de gemeente verplicht de beschutte werkplek te bieden. Er moeten in 2048 minimaal 30.000 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd. Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen voor beschut werk 14% van de beoogde aantallen. In 2017 en 2018 was dat ongeveer 86%. Er zijn daarbij opvallende verschillen tussen gemeenten. Een klein aantal gemeenten heeft meer beschutte werkplekken gerealiseerd dan beoogd, andere gemeenten hebben veel meer moeite om beschut werk te realiseren. In algemeenheid slagen gemeenten er niet in om voor alle beschut werkers met een positief advies een geschikte plek te vinden. Sommige gemeenten geven aan het instrument beschut werk niet nodig te hebben en stellen dat zij mensen ook op een andere manier kunnen helpen. De meeste gemeenten zeggen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel is dat met beschut werk weer een regeling is toegevoegd. Het bevorderen van beschutte werkplek- ken belemmert bovendien de vrijheid van gemeenten om zelf te bepalen welke ondersteuning zij voor hun doelgroep willen inzetten. Een variant op beschut werk is de arbeidsmatige dagbesteding. Bij beschut werk is er sprake van een dienstbetrekking, bij arbeidsmatige dagbesteding niet. Het schakelen tussen arbeidsmatige dagbesteding, beschut werk en banenafspraak verloopt moeizaam. Beschut werk lijkt in veel gevallen op sociale werkplaatsbanen. De arbeidsvoorwaarden zijn bij beschut werk echter meestal slechter. Beschut werk wordt wel vaak georganiseerd bij sociale werkbedrijven. 11 SAMENVATTING Loonkostensubsidie Loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon (wmL) te verdienen, maar die wel mogelijk- heden tot arbeidsparticipatie hebben. Werkgevers die iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen worden daarmee gecompenseerd voor het verlies aan productiviteit. De loonkosten- subsidie is gebaseerd op de loonwaarde van de werknemer: de economische waardering van de feitelijk geleverde arbeid, uitgedrukt in een percentage. De werkgever ontvangt loonkosten- subsidie van de gemeente voor het verschil tussen de vastgestelde loonwaarde en het wmL, waarbij de subsidie maximaal 70% van het wmL bedraagt. Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelpopulatie loonkostensubsidie ingezet. Uit onderzoek onder werkgevers blijkt dat financiële instrumenten fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen, al zijn de instrumenten op zichzelf niet voldoende om werkgevers over de streep te trekken. Loonkostensubsidie heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duur- zaamheid van de arbeidsrelatie. Rekening houdend met individuele kenmerken en conjunctuur hebben jonggehandicapten met loonkostensubsidie naar schatting 55% meer kans op behoud van het werk voor minimaal een jaar dan jonggehandicapten zonder loonkostensubsidie. Gemeenten zijn terughoudend met het inzetten van het instrument loonkostensubsidie wat verklaard kan worden door de wijze van financiering van het instrument. De Participatiewet heeft dus voor elke doelgroep andere effecten. Het positieve effect op baankansen geldt slechts voor een kleine groep: de jonggehandicapten. Het gaat om ruim 30.000 personen in 2018. De klassieke bijstandsgerechtigden, met ruim 440.000 personen In 2018 veruit de grootste groep, merken nauwelijks verbetering. De verschillen laten zich verklaren door de afwijkende uitgangssituatie van de doelgroepen voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet. Waar instroom in de Wsw vaak inhield dat mensen uiteindelijk een baan onder aangepaste omstandigheden en met bege- leiding kregen aangeboden (en die ook hielden), was dat veel minder het geval voor instroom in de Wajong of de wwB. Een andere verklaring is gelegen in de financiële prikkel- structuur, die het voor gemeenten voordelig maakt om prioriteit te geven aan mensen met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Jonggehandicapten hebben over het algemeen een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt dan mensen die voorheen in de Wsw zouden instromen. Een derde verklaring betreft de werking van beleid dat met de Participatiewet verbonden is — specifiek de Wet banenafspraak. Deze wet, die werkgevers verplicht om banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, is vaak niet van toepassing op klassieke bijstandsgerechtigden. 12 SAMENVATTING Banenafspraak en doelgroepregister In het sociaal akkoord van april 2013 hebben werknemersbonden, werkgeversorganisaties en het kabinet afgesproken dat zij extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Het gaat hierbij om mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Werkgevers hebben beloofd voor 100.000 extra banen te zorgen, de rijksoverheid neemt 25.000 extra banen voor haar rekening. Deze extra banen moeten er uiterlijk in 2026 zijn. Wanneer de aantallen niet behaald worden, zal een quotumregeling in werking treden. Werkgevers worden dan gedwongen banen beschikbaar te stellen aan de doelgroep. Doen zij dit niet, dan krijgen ze een boete. Alle mensen die onder de banenafspraak vallen, worden opgenomen in een landelijk register dat in 2015 is opgezet: het doelgroepregister. Bij de invoering van de Participatiewet zijn alle Wajon- gers met arbeidsvermogen automatisch in het register opgenomen, net als de mensen die op 31 december 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden. Ook andere groepen worden in het doelgroep- register toegelaten, zoals schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijk- onderwijs (pro). Klassieke bijstandsgerechtigden vallen vaak niet onder de banenafspraak en worden dan dus ook niet opgenomen in het doelgroepregister. Voor werkgevers is het financieel aantrekkelijk om iemand uit het doelgroepregister in dienst te nemen of te houden boven andere mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Opname in het doelgroepregister vergroot daar- door de kans op een baan. Houding van werkgevers Het succes van de Participatiewet valt of staat met de bereidheid van werkgevers om men- sen uit de doelgroep een werkplek te bieden. Een derde van alle werkgevers heeft ook daadwerkelijk mensen uit de doelgroep in dienst. Werkgevers zijn bereid om mensen uit de doelgroep werk te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en omdat zij maatschappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grotere ondernemingen speelt bovendien de banenafspraak een rol. Steeds meer organisaties zeggen ‘aan het den- ken te zijn gezet’ door de banenafspraak. Het is niet duidelijk wat deze ‘bereidheid’ van werkgevers precies inhoudt. Van voor- nemens om mensen te plaatsen komt in de praktijk vaak niet veel terecht. Van de werk- gevers geeft 61% aan bereid te zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen, 59% verricht ook inspanningen daartoe en 19% komt tot concrete plannen. Minder dan een kwart daarvan weet de plannen ook te realiseren. Een veel voorkomend argument is dat er geen geschikte vacatures zijn. Verder blijkt het tot stand brengen van een goede match een zeer intensief, continu proces te zijn waarbij veel werkgevers onderweg afhaken. Als mensen geplaatst worden gaat het vooral om mensen met lichamelijke beperkingen, terwijl mensen met psychische en verstandelijke beperkingen de grootste groep vormen binnen de totale doel- groep van de Participatiewet. Degenen die werk vinden, hebben vaak al een relatief kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Voor een groot deel van de doelgroep zijn echter grote aan- passingen nodig of moet er een baan gecreëerd worden. Zij vallen buiten de boot. 13 SAMENVATTING Het aantal werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren is niet toegenomen sinds de introductie van de Participatiewet. Er is een vaste groep werkgevers die hierin slagen. Vaak gaat het om plaatsingen op bestaande functies. Wat wordt van de Participatiewet verwacht? Bij de invoering van de Participatiewet was het uitgangspunt dat zowel mensen uit de doelgroepen als werkgevers en gemeenten zich meer zouden gaan inzetten om de doel- stellingen te behalen. Voor een klein deel van de doelgroep heeft de Participatiewet het gewenste effect teweeggebracht, voor een groot deel niet. Deze uitkomsten zijn deels te verklaren aan de hand van de belangrijkste aannames die ten grondslag liggen aan de wet. De vraag is: kloppen deze aannames? In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen moeten zijn Aanname 1: Mensen uit de doelgroep zijn in staat om te werken en willen dit ook graag Een belangrijk uitgangspunt van de Participatiewet is de gedachte dat mensen die een uit- kering ontvangen betaald werk kunnen en willen verrichten, mits dat onder de juiste omstandigheden gebeurt. In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt voor het grootste deel van de doelgroep te overbruggen moeten zijn, zo is de veronderstelling. Mensen zon- der arbeidsvermogen vallen immers niet onder de Participatiewet. Uit deze evaluatie blijkt dat de visies van doelgroepen, gemeenten en beleidsmakers op deze aanname verschillen. Ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden is naar eigen inschatting op dit moment niet in staat om te werken. Datzelfde geldt voor ruim de helft van de jonggehandicapten en driekwart van de mensen op de Wsw-wachtlijst. Een deel van hen verwacht dat in de toekomst wel te kunnen. Een ander deel denkt nooit meer te kunnen werken. Vooral gezondheidsklachten worden hiervoor als reden gegeven. Slechts een zeer klein percentage (1% tot 4%) ervaart geen enkele beperking om aan het werk te komen. Dit geldt niet alleen voor jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep, maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Ruim de helft van de doelgroep wil wel werken (50% voor klassieke bijstandsgerechtigden en mensen op de Wsw-wachtlijst, 60% voor jonggehandicapten). Gemeenten bevestigen het idee dat een groot deel van de doelgroep niet in staat is om te werken. Gemeenten geven aan dat in veel gevallen eerst andere problemen aangepakt moeten worden voordat mensen zich kunnen richten op arbeidsdeelname. 14 SAMENVATTING Meer nog dan de inzet van instrumenten is een persoonlijke inzet van alle betrokkenen cruciaal Aanname 2: Instrumenten werken als stimulans en dragen bij aan een match tussen aanbod en vraag Instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching zouden werkgevers moeten stimule- ren om mensen uit de doelgroep van de Participatiewet werk te bieden. Voor de werking van dit soort instrumenten is het van belang dat werkgevers er ook daadwerkelijk gebruik van maken. Uit het onderzoek blijkt echter dat een meerderheid van de werkgevers niet op de hoogte is van het bestaan van de instrumenten. Volgens werkgevers die ze hebben gebruikt, zijn de instrumenten een belangrijke voor- waarde om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De instrumenten zijn echter niet voldoende om plaatsingen te realiseren. Meer nog dan de inzet van instrumen- ten is een persoonlijke inzet van alle betrokkenen cruciaal. Werkgevers hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van werkplekken zodat die geschikt zijn voor arbeidsbeperkten. De vraag is in hoeverre de huidige instrumenten daarin voorzien. Hoge administratieve lasten, de kosten van begeleiding en verminderde productiviteit van collega’s die mensen uit de doelgroep begeleiden, weerhouden werkgevers van plaatsingen. Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit de doelgroep vanuit een uitkering naar werk kunnen begeleiden, levert dat hun veelal wel een besparing op. Gemeenten heb- ben dus een prikkel om instrumenten en begeleiding in te zetten voor groepen met de hoogste loonwaardes en de hoogste kans op een baan, die daarmee een besparing opleve- ren van uitkeringen. Dit betekent ook dat het ondersteunen van mensen zonder uitkering gemeenten minder oplevert. Het budget voor de begeleidingskosten mogen gemeenten eveneens aan andere doelen besteden zodat ook op dat vlak kosten baten overwegingen in het nadeel van de doelgroep, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, uitpakken. Opvallend is verder dat een meerderheid van de jonggehandicapten die een baan vindt dit doet zonder inzet van instrumenten of begeleiding van gemeenten. Zij komen zelf aan het werk. 15 SAMENVATTING Instrumenten Wat kunnen gemeenten precies doen om mensen naar werk te begeleiden? Sommige instrumen- ten zijn gericht op de werknemers zelf. Gemeenten kunnen verschillende instrumenten inzetten om mensen naar werk te begeleiden. Met een proefplaatsing kan bijvoorbeeld worden onder- zocht of iemand geschikt is voor de functie. Ook aanpassingen aan de werkplek of het inzetten van een jobcoach kunnen het proces bevorderen. Daarnaast zijn er verschillende financiële instrumen- ten. Eén daarvan is loonkostensubsidie, een tegemoetkoming in de loonkosten van iemand uit de doelgroep die niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Of de no-riskpolis, een tegemoet- koming in de loonkosten als iemand uit de doelgroep ziek uitvalt. Ook de mobiliteitsbonus, een korting op de premie werknemersverzekeringen, en het loonkostenvoordeel, een tegemoet- koming voor werkgevers die een of meer werknemers uit de doelgroep in dienst nemen, zijn bedoeld om het voor werkgevers financieel aantrekkelijk(er) te maken mensen uit de doelgroep aan te nemen en binnen hun organisatie te houden. Nog geen sprake van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt Aanname 3: Eén regeling is eenvoudig en duidelijk en verhoogt daarmee de kansen voor de doelgroep De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe, eenduidige regeling te komen. Met de invoering van de Participatiewet zouden gemeenten tot een integrale aanpak en meer maatwerk kunnen komen. Ook zou een eenduidige rege- ling leiden tot minder complexiteit, zo was de veronderstelling. Dat zou de kansen op werk verhogen. In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt nog geen sprake is. Nog steeds bestaan er verschillende regelingen voor verschillende groepen, zoals de groepen die nog onder de oude Wsw- en Wajong-regeling(en) vallen en de groepen die recht hebben op beschut werk of onder de banenafspraak vallen. Ook hebben gemeenten beleidsvrijheid in de uitvoering van de Participatiewet, wat kan leiden tot onduidelijkheid bij (grote) werkgevers die te maken hebben met verschillende gemeenten. Van een vermin- dering van complexiteit of onduidelijkheid is nog geen sprake — niet voor werkgevers en niet voor de doelgroep. Om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen is het voor werk- gevers belangrijk dat zij ‘ontzorgd’ worden, zo geven zij herhaaldelijk aan. De complexiteit in het systeem draagt niet bij aan die ontzorging en zal werkgevers weinig stimuleren om meer kansen te bieden aan mensen in de doelgroep. Wat we ook zien is dat de groep werk- gevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft, niet groeit. Met het ‘breed offensief’, een aanpak van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wordt geprobeerd om verschillen in de uitvoering tussen gemeenten te verkleinen en de complexiteit te verminderen. De resultaten daarvan moeten de komende jaren duidelijk worden. De doelgroep van de Participatiewet heeft vaak een mix van verschillende problemen: een multiproblematiek. Veel mensen in de doelgroep hebben naast werkloosheid ook andere problemen, zoals schulden of verslaving, die aangepakt moeten worden om re- 16 SAMENVATTING integratie naar werk te kunnen laten slagen. Ze hebben niet alleen met de Participatiewet te maken, maar ook met andere regelingen, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de jeugdzorg en schuldhulpverlening. Steeds meer gemeenten hebben een inte- grale aanpak, maar dit is nog niet bij alle gemeenten het geval. Daarbij zien we grote ver- schillen tussen gemeenten. Doelgroepen laten zich niet sturen op geld Aanname 4: Verplichtingen en financiële prikkels werken stimulerend Sinds de invoering van de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtingen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aan- vaarden van werk, de taaleis en de tegenprestatie. Het handhaven van de verplichtingen zou moeten leiden tot een betere naleving, een betere naleving verhoogt de kansen dat mensen uitstromen naar werk. De meeste verplichtingen in de Participatiewet zijn niet nieuw, maar de wet heeft als doel om de verschillen in handhaving tussen gemeenten te verkleinen. Zo zouden de duur en hoogte van een maatregel in elke gemeente hetzelfde moeten zijn, zoals een korting op de uitkering. Vrijwel alle gemeenten hanteren verplich- tingen voor het zoeken naar en aanvaarden van werk en leggen maatregelen op als iemand zich niet aan deze verplichtingen houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting. Uit onderzoek onder gemeenten komt niet naar voren dat het opleg- gen van verplichtingen en sancties activerend werkt in de zin van meer uitstroom uit een bijstandsuitkering. Eerder onderzoek laat zien dat gemeenten terughoudend zijn in het opleggen van sancties. Dat stellen klantmanagers, werknemers van gemeenten die mensen onder Participatiewet vallen ondersteunen bij het vinden naar werk. Bij veel mensen is sprake van complexe pro- blematiek. Het korten op de uitkering maakt problemen volgens klantmanagers soms alleen maar groter, wat de toeleiding naar werk juist belemmert. Ook zijn de verplichtingen in de praktijk niet altijd toepasbaar, onder andere omdat deze sterk gericht zijn op de be- geleiding naar werk, terwijl een deel van de doelgroep (nog) niet in staat is om te werken. Een ander punt van aandacht is het maatwerk dat gemeenten bij verplichtingen en hand- having kunnen toepassen. Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van mensen in een (vrijwel) identieke situatie. 17 SAMENVATTING Verplichtingen Mensen die onder de Participatiewet vallen en een uitkering ontvangen, moeten aan enkele ver- plichtingen voldoen. Het gaat bijvoorbeeld om het zoeken en aanvaarden van werk, inschrijving bij een uitzendbureau en de taaleis, die inhoudt dat mensen moeten beschikken over basiskennis van de Nederlandse taal. Ook mogen gemeenten mensen met een uitkering vragen een tegen- prestatie te leveren. Daarbij gaat het om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Gemeenten mogen zelf invulling geven aan de aard, duur en omvang van de tegenprestatie. Als mensen de verplichting niet voldoende nakomen, kunnen gemeenten hun een boete opleg- gen. De uitkering kan bijvoorbeeld tijdelijk worden stopgezet. Aandachtspunten Het onderzoek leidt tot een aantal aandachtspunten en overwegingen om de werking van de Participatiewet te verbeteren. In de eerste plaats hebben die betrekking op de structuur van de Participatiewet. Daarnaast zijn er adviezen voor verbetering van de uitwerking van de Participatiewet. De derde groep aandachtspunten gaat over de praktische aanpak. | Structuur Denkframe en verwachtingen De bereidheid en capaciteit van de doelgroep en werkgevers worden op een aantal punten overschat. Verplichtingen en financiële prikkels blijken nauwelijks samen te hangen met minder uitkeringsafhankelijkheid van mensen uit de doelgroep. Betrokkenen worden dus niet (volledig) beïnvloed door (negatieve) economische prikkels, verplichtingen en sancties. De afgelopen jaren zijn beleidsinstrumenten voor activering van mensen uit de doelgroep voor een groot deel gebaseerd op de veronderstelling dat betrokkenen rationeel en econo- misch handelen. Meer inzicht in niet-rationele overwegingen van doelgroep en werkgevers én gedragswetenschappelijke inzichten bieden mogelijk kansen om de doelgroep en werk- gevers effectiever te activeren. Financieringsstructuur Gemeenten ontvangen van het Rijk middelen om mensen die onder de Participatiewet val- len naar werk te begeleiden. Die middelen zijn vrij te besteden. Als gemeenten op uit- keringen besparen, mogen ze het restant houden en ook vrij besteden. Dit prikkelt gemeenten om hun inspanningen te richten op de meest kansrijke groep binnen de totale doelgroep. Mede daarom kwamen relatief kostbare instrumenten, zoals beschut werk en (structurele) loonkostensubsidie, aanvankelijk moeizaam op gang en werden ze minder ingezet dan verwacht. Dit lijkt op gespannen voet te staan met het streven naar een maat- schappij waarin zo veel mogelijk mensen kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. De mensen binnen de doelgroep van de Participatiewet voor wie ondersteuning het duurst is, blijven eerder buiten beeld bij gemeenten en werkgevers. Dit ondanks de verplichting voor werkgevers om banen specifiek voor de doelgroep te creëren en de verplichting voor 18 SAMENVATTING gemeenten om beschutte werkplekken te realiseren. Hierdoor rijst de vraag of het huidige stelsel voldoende handvatten, prikkels en garanties biedt om ook de meest kwetsbare groepen (mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, ouderen binnen de doel- groep) de kansen te bieden die beoogd worden. Complexiteit stelsel Het instrument beschut werk, de banenafspraak, het quotum, het doelgroepregister en de arbeidsmatige dagbesteding zijn alle gericht op een net iets andere doelgroep en kennen elk eigen streefcijfers en voorwaarden. Hoewel er vanuit het streven maatwerk te bieden allerlei argumenten zijn om doelgroepen verschillend te benaderen en ondersteunen, is het systeem dat nu gecreëerd is complex en omvangrijk. Hi Uitwerking Ervaren ondersteuning Zowel klassieke bijstandsontvangers als jonggehandicapten en de doelgroep Wsw zijn tamelijk kritisch over de meerwaarde van de ondersteuning die zij ontvangen van gemeen- ten bij het zoeken naar werk. Een minderheid vindt dat de geboden hulp hen motiveerde om werk te zoeken, de kans op werk heeft vergroot en in het algemeen zinvol was. Ook is een minderheid van mening dat men voldoende hulp heeft ontvangen bij het zoeken naar een baan. Bereik Participatiewet Een voorwaarde voor succesvolle bemiddeling naar werk is dat gemeenten de doelgroep van de Participatiewet in beeld hebben. Gemeenten schatten in dat ze gemiddeld een acht- ste van hun bestand (nog) niet in beeld hebben. In de grote gemeenten is dit aandeel ongeveer twee keer zo hoog. Gemeenten hebben ook niet altijd goed zicht op schoolverla- ters met een beperking die niet van vso- of pro-scholen komen of leerlingen van vso- of pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onderwijs. Ook niet-uitkerings- gerechtigden (nuggers) en jonggehandicapten die na werk weer uitvallen, blijven vaak bui- ten beeld. Gemeenten hebben wel de jonggehandicapten die van vso- en pro-scholen komen in beeld. De afstemming tussen gemeenten en scholen lijkt ook steeds beter van de grond te komen. Ook de doelgroep Wsw, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, blijft buiten beeld. Het onderzoek laat zien dat gemeenten nu, met de inzet van loonkos- tensubsidie, jobcoaching en beschut werk, niet dezelfde doelgroep bereiken als voorheen. Daarvoor is gekeken naar de leeftijd en de loonwaarde van werknemers uit de doelgroep, een percentage dat uitdrukt hoeveel iemand per uur kan verdienen in vergelijking met een gemiddelde werknemer. Hoe hoger de loonwaarde, hoe kleiner de afstand tot de arbeids- markt. De gegevens laten zien dat de gebruikers van deze ‘zware’ instrumenten gemiddeld jonger zijn en een hogere loonwaarde hebben dan de vroegere instromers in de Wsw. 19 SAMENVATTING Dat betekent dat de huidige gebruikers van de instrumenten een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dit lijkt erop te wijzen dat de mensen met een lage loonwaarde (en dus grote afstand tot de arbeidsmarkt) die voorheen in aanmerking kwamen voor de Wsw, geen alternatief instrument uit de Participatiewet aangeboden krijgen. Dat wil zeggen: ze zijn buiten beeld en worden niet geholpen. Dit hangt samen met de problemen die de financieringsstructuur veroorzaakt. In de overall rapportage sociaal domein 2017 van het scp werd geconstateerd dat het aan- tal kwetsbaren binnen de gebruikers van de Participatiewet daalt en de vraag rees of dit veroorzaakt wordt doordat de meest kwetsbaren niet meer bereikt worden. Deze evaluatie geeft indicaties voor bevestiging van dit vermoeden. Signalen die in het systeem zijn inge- bouwd om gemeenten te attenderen op mensen uit de doelgroep die niet in beeld zijn, lijken onvoldoende te werken. uwv geeft de gemeente een signaal als een aanvraag voor een Wajong-uitkering is afgewezen. Ook geeft uwv het burgerservicenummer door van mensen die in het doelgroepregister worden opgenomen. Beide signalen zijn slechts bij een deel van de gemeenten bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers actief op aan de hand van deze signalen. Dit noopt tot heroverweging van de signalerings- systematiek. Brede versus smalle doelgroep De Participatiewet richt zich op het vergroten van de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking. Binnen de groep arbeidsbeperkten gelden verschillende regelingen en kunnen verschillende instrumenten worden ingezet. De banenafspraak — hoewel strikt genomen geen onderdeel van de Participatiewet — blijkt een stimulans te zijn voor (een deel van de) werkgevers om mensen met arbeidsbeperkingen kansen te bieden. De banen- afspraak geldt echter niet voor alle mensen met arbeidsbeperkingen, noch voor alle mensen in de Participatiewet. Opvallend is dat gezondheid ook voor klassieke bijstands- gerechtigden de belangrijkste belemmerende factor blijkt te zijn om deel te nemen op de arbeidsmarkt. De Participatiewet biedt ook instrumenten en begeleiding aan deze mensen, maar dit heeft nauwelijks effect teweeggebracht. Mogelijk zou een bredere groep in aan- merking kunnen komen voor opname in het doelgroepregister. Hierin schuilt wel het gevaar dat er ook binnen het doelgroepregister ‘afroming’ plaatsvindt door werkgevers. Dat wil zeggen dat ze alleen de mensen met de hoogste loonwaarde in dienst willen nemen. De meest kwetsbare groep (die niet in staat is het minimumloon te verdienen) heeft dan alsnog minder kans op werk. Positie doelgroep Wsw en sociale werkplaatsen Voor de Wsw-doelgroep is het lastiger geworden een baan te vinden sinds de invoering van de Participatiewet. De mensen die nu bij sociale werkbedrijven werken, doen dat onder verschillende arbeidsomstandigheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor de sociale werkvoorziening. Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en daarmee geen recht op pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of 20 SAMENVATTING reiskostenvergoeding. Vaak verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw vallen. Bestaansonzekerheid voor deze groep is een punt van aandacht. Financiële situatie jonggehandicapten De Wajong-regeling was aanvankelijk vooral gericht op het beschermen van het inkomen van jonggehandicapten. Later verschoof de aandacht naar de re-integratie naar werk. Uit het onderzoek blijkt dat voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet hoger is geworden. Het persoonlijk inko- men van deze groep is sinds de invoering van de Participatiewet echter gedaald. De vraag is of deze groep voldoende inkomenszekerheid heeft, ook nu zij een grotere kans heeft op werk. Het gaat namelijk vooral om deeltijdbanen en tijdelijk werk. Kansen voor mensen met psychische beperkingen Als werkgevers mensen uit de doelgroep een kans geven gaat het voornamelijk om men- sen met lichamelijke beperkingen; 51% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn mensen met deze beperkingen een kans te bieden. De kansen voor mensen met psychische en ver- standelijke beperkingen zijn beduidend kleiner; 24% respectievelijk 23% van de werkgevers wil hun een kans bieden. Dit terwijl binnen de totale groep van mensen met arbeidsbeperkingen de mensen met psychische en verstandelijke beperkingen de grootste groep vormen. De werkgever lijkt gemakkelijker over de streep te trekken wanneer de beperking van de werknemer zicht- baar, voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een structureel lager werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onzichtbaar, onvoorspelbaar en onbereken- baar is (bijvoorbeeld een werknemer die soms niet komt opdagen of zomaar schade berok- kent). Mogelijk verwachten werkgevers dat mensen met psychische beperkingen lastiger zijn in te passen in het arbeidsproces. Een andere reden kan zijn dat werkgevers weinig kennis en kunde hebben om deze mensen succesvol in te passen. De kans op werk zou in dat geval vergroot kunnen worden door een betere informatievoorziening en onder- steuning bij de inpassing. HI Aanpak Focus op werkgeversbetrokkenheid Voor het laten slagen van de Participatiewet is werkgeversbetrokkenheid essentieel. We zien dat een derde van de werkgevers mensen uit de doelgroep in dienst heeft. Daarbij ging het de afgelopen jaren steeds om dezelfde groep werkgevers, die ook steeds meer mensen uit de doelgroep in dienst namen. Zij richtten zich vooral op de mensen met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Overheidsdienstverlening, hoewel ondersteunend en handig, trok deze werkgevers volgens eigen zeggen niet over de streep bij hun besluit men- sen uit de doelgroep een kans te bieden. Het was hun sociale verantwoordelijkheid en intrinsieke motivatie die volgens hen de doorslag gaven om ‘eraan te beginnen’. Wel blijkt 21 SAMENVATTING loonkostensubsidie de kans te vergroten dat werkgevers mensen uit de doelgroep, als ze eenmaal in dienst zijn, ook in dienst houden. Om een grotere groep werkgevers te mobiliseren en hen ook naar de mensen met een gro- tere afstand tot de arbeidsmarkt te laten kijken, is een andere benadering van werkgevers nodig. Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beper- king in dienst te nemen, maar de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen blijken een grote belemmering te zijn. Ook productiviteitsverliezen van collega’s die mensen uit de doelgroep begeleiden of de kosten die gepaard gaan met aanpassingen aan de werkplek, vormen een belemmering. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs en/of regie- voerders die hen helpen het werk aan te passen. Een actieve benadering van werkgevers is nodig om hen te ondersteunen bij het creëren van werk en het begeleiden van werknemers uitde doelgroep. Focus op matchingsproces Of het lukt om een duurzame match te brengen blijkt sterk afhankelijk van de persoon. Ook hier kunnen intermediairs die ervaring hebben met het bij elkaar brengen van werk- gevers en werknemers een cruciale rol spelen. Het proces verlangt van begin tot eind inspanningen van alle betrokkenen: cliënten, werkgevers en gemeenten. Als een van hen op enig moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen, houdt een match meestal geen stand. Verder is succes sterk afhankelijk van de samenwerking en communicatie tussen de betrokkenen en de specifieke context. Hierdoor zijn stappen complex, onderling afhanke- lijk en niet altijd eenduidig positief of negatief. Heldere afspraken tussen een cliënt en een klantmanager en tussen werkgever en klantmanager blijken bijvoorbeeld vaak een rand- voorwaarde voor het tot stand brengen van een match. In de meeste matchingsprocessen is het echter nodig dat de betrokkenen gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze niet haalbaar blijken. Vasthouden aan eerder gemaakte afspraken kan dan een faalfactor worden. Deze flexibiliteit rondom de insteek, begeleiding en verwachtingen van het proces is noodzakelijk om de uitvoering succesvol te laten zijn. Persoonlijke aanpak voor helderheid en openheid Binnen het matchingsproces is één aspect cruciaal voor een goed resultaat: helder inzicht In de mogelijkheden en beperkingen van mensen in de doelgroep. Voor de klantmanager is dit inzicht nodig om de kandidaat beter te leren kennen en een goede inschatting te kun- nen maken van wat een passende functie zou kunnen zijn. Voor de werkgever is dit inzicht nodig om te weten welke aanpassingen voor de kandidaat gemaakt moeten worden en te kunnen inschatten of die aanpassingen te realiseren zijn. Dit vraagt om openheid van de kandidaat over zijn/haar mogelijkheden en beperkingen, en om het vertrouwen in een overheidsfunctionaris en werkgever. Dit is een complex aandachtspunt. Enerzijds omdat kandidaten deze informatie niet altijd willen delen en anderen de privacy van de kandidaat dienen te respecteren, anderzijds omdat kandidaten niet altijd kunnen inschatten wat het effect is van de beperking op de 22 SAMENVATTING werkvloer. De klantmanager kan een rol spelen bij het ondersteunen van de kandidaat om deze openheid te creëren. Het casusonderzoek laat zien dat het van situatie tot situatie verschilt in hoeverre klantmanagers aandacht besteden aan het creëren van deze open- heid. Focus op gezondheid brede doelgroep Gezondheid blijkt de belangrijkste belemmerende factor voor mensen uit de brede doel- groep om deel te nemen aan het arbeidsproces of een poging daartoe te doen. Dit geldt niet alleen voor de nieuwe doelgroep maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Mensen uit de doelgroep hebben niet alleen behoefte aan hulp bij het zoeken van werk, maar ook aan ondersteuning om werkfit te worden. Het is niet duidelijk hoe dit verband tussen gezondheid en werk precies tot stand komt. Leidt een mindere gezondheid tot niet of minder werken? Leidt niet of minder werken tot een mindere gezondheid? Of gaat de beïnvloeding beide kanten op? Zowel vanuit het oogpunt van arbeidsdeelname als vanuit het oogpunt van ‘zorg voor kwetsbaren’ is het aan te bevelen om extra aandacht te beste- den aan gezondheid. Wat vertellen de resultaten ons? De Participatiewet heeft als doel om meer mensen te laten deelnemen aan het arbeids- proces en hen minder afhankelijk te maken van een uitkering. Ook is het de bedoeling dat de Participatiewet duidelijkheid en uniformiteit biedt in het begeleiden van arbeidsbeperk- ten naar werk. Deze doelstellingen blijken de afgelopen jaren niet te zijn behaald. Voor jonge arbeidsgehandicapten is de kans om werk te vinden sinds de invoering van de Participatiewet wel toegenomen. De banen waarin zij terechtkomen, zijn echter vaker van tijdelijke aard. Hun inkomen is gedaald. Voor mensen met een Wsw-indicatie is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet afgenomen, hun uitkeringsafhankelijkheid nam toe. Voor hen blijkt de nieuwe regeling ongunstig uit te pakken. Voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen heeft de Participatiewet nauwelijks effect. Hun kansen op een baan waren laag vóór de invoering van de Participatiewet en zijn dat sinds 2015 nog steeds. De instrumenten die de Participatiewet biedt om mensen uit de doelgroep naar werk te begeleiden, helpen werkgevers nauwelijks over de drempel om arbeidsgehandicapten een baan te bieden. Vaak zijn zij niet op de hoogte van het bestaan van de instrumenten. Zij hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van de werkplekken aan arbeidsbeperkten. De vraag is in hoeverre de instrumenten hierin voorzien. Gemeenten benutten de instrumenten wel, maar kunnen uit kostenoverwegingen geneigd zijn vooral te focussen op de groepen met de meeste kans op een baan en uitstroom uit de uitkering. Daarnaast blijkt vooral de invulling van het matchingsproces cruciaal voor een succesvolle plaatsing. Ook de duidelijkheid en uniformiteit van de Participatiewet blijken in de praktijk tegen te vallen. Er zijn nog steeds verschillende regelingen voor verschillende doelgroepen. Gemeenten hebben daarnaast de vrijheid om het beleid zelf vorm te geven en maatwerk te 23 SAMENVATTING leveren. Hierdoor ontstaan er grote verschillen in de uitvoering. Dit is In strijd met het idee dat er een duidelijke regeling bestaat die iedereen gelijke kansen en mogelijkheden biedt. Deels zijn de resultaten te wijten aan opstartproblemen. Zo kwamen beschut werk en loonkostensubsidie pas langzaam op gang. Gemeenten moesten wennen aan hun nieuwe taak en een nieuwe doelgroep. Maar niet alles is hierdoor te verklaren. De verschillen tus- sen verondersteld gedrag en daadwerkelijk gedrag zijn te groot; de genoemde aandachts- punten zijn structureel van aard. Op basis van dit onderzoek is een aantal duidelijke verbeterpunten te noemen. Zo zouden signaleringsmechanismen ook de meest kwetsbare groepen in beeld moeten brengen. Er zou een financieringsstructuur moeten komen die motiveert om ook mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden. Verder is heroverweging van de ver- wachtingen aan te bevelen. Ook de vermindering van complexiteit en inbedding van een effectief matchingsproces vragen om aandacht. De afgelopen jaren werd onze economie gekenmerkt door hoogconjunctuur. Wanneer mensen uit de doelgroep een baan vonden, betrof dit veelal een kleine, tijdelijke baan. In economisch mindere tijden zijn zij naar ver- wachting de eersten die hun baan zullen verliezen, zo laten ervaringen uit het verleden zien. Kijken we naar de toekomst dan zien we enkele lichtpuntjes. De trends in gerealiseerde plekken beschut werk, de aanpak van jonggehandicapte nuggers en aantallen banen in de banenafspraak vormen een reden tot enig optimisme. Deze lichtpuntjes worden echter overschaduwd door de structurele problemen bij de Participatiewet en de onzekere positie van de doelgroep. Ondanks enkele positieve resultaten moeten we concluderen dat de Participatiewet de komende jaren nog flink wat werk behoeft om succesvol te kunnen zijn. 24 SAMENVATTING 1 Achtergrond en evaluatie van de Participatiewet Maroesjka Versantvoort 1.1 Inleiding en vraagstelling Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Met deze wet wil het kabinet bereiken dat meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, gaan wer- ken, bij voorkeur in een reguliere baan. Enerzijds komt deze ambitie voort uit de gedachte dat iedereen in staat moet worden gesteld om volwaardig aan de samenleving mee te doen, anderzijds speelt de verwachting mee dat bij ongewijzigd beleid de kosten van de (uitkerings)voorzieningen te veel stijgen (TK 2013/2014a). De Participatiewet is bedoeld om de kansen op arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking of anderszins een afstand tot de arbeidsmarkt, te verbeteren. Daarbij beoogt de wet de regelgeving en ondersteuning voor deze mensen zo uniform mogelijk te maken. De Participatiewet ver- vangt de Wet werk en bijstand (wwa), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De uitvoering van de Participatiewet ligt in handen van gemeenten. Zij hebben de taak om mensen ondersteuning te bieden. Lukt het niet om mensen aan de slag te helpen, dan komen deze mensen, onder voorwaarden, in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Het kabinet wil met de invoering van de Participatiewet en de afsluiting van de sociale werkvoorziening en de Wajong voor nieuwe instroom van mensen met arbeidsvermogen op termijn een besparing van 1,7 miljard euro realiseren (TK 2013/2014a: 102). De evaluatiebepaling in de Participatiewet (TK 2013/201ga, artikel Lic) geeft aan dat de wet binnen zes jaar na de inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw) ver- zocht de eindevaluatie te verrichten. Hoofddoelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Deze eindevaluatie beoogt inzicht te geven in de mate waarin de Participatiewet daarin slaagt. De centrale vraag is: — _ In welke mate en op welke wijze leidt de Participatiewet mensen met arbeids- vermogen toe naar, bij voorkeur regulier, werk? Onderliggende vragen zijn: — Welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de Participatiewet? — In welke mate zijn de veronderstellingen die aan de Participatiewet ten grondslag lig- gen bewaarheid gebleken en hoe kunnen eventuele discrepanties worden verklaard? 25 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET Dit hoofdstuk schetst de kaders waarbinnen deze eindevaluatie vorm krijgt. Allereerst beschrijven we de Participatiewet, waarbij we ingaan op de achtergrond en aanleiding tot de invoering, de verschillende groepen mensen die samen de doelgroep vormen, de nieuwe re-integratie-instrumenten die in de wet zijn opgenomen, de aanscherping van de bijstandseisen, de financieringssystematiek en het aanpalend beleid en de afspraken (8 1.2). Vervolgens bespreken we de aanpak die we bij deze evaluatie hebben gehanteerd, en die uiteenvalt in drie delen (8 1.3). We sluiten af met een leeswijzer (6 1.4). 1.2 _ De Participatiewet: een overzicht 1.2.1 Achtergrond en aanleiding Op 1 januari 2015 vond in Nederland een omvangrijke stelselwijziging plaats in het sociaal domein. Niet alleen de Participatiewet, ook de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 werden op die datum ingevoerd. Hiermee werd de uitvoering van het sociaal domein gedecentraliseerd; de verantwoordelijkheid voor het gehele domein kwam bij gemeenten te liggen. Doel van deze decentralisaties was om onder- steuning en zorg dichter bij de burger te organiseren, om zo meer maatwerk te kunnen leveren en kosten te besparen. Daarbij was de verwachting dat de gedecentraliseerde wet- ten aanknopingspunten bieden om verbindingen te leggen tussen zorggebieden in het sociaal domein, om zo beleid effectiever te kunnen laten zijn. De invoering van de Participatiewet past in de tendens van de afgelopen decennia naar een meer activerend arbeidsmarktbeleid. De parlementaire enquêtecommissie-Buurmeijer concludeerde in 1993 dat er weinig werd gedaan om mensen in een uitkering weer aan de slag te helpen (TK 1992/1993). Sindsdien wordt breed ingezet op het terugdringen van het beroep op de sociale zekerheid en het bevorderen van de arbeidsparticipatie, ook van mensen met beperkingen. Nederland zou moeten veranderen van een verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen meedoet. Wie werkt, krijgt niet alleen inkomen, maar kan zich bijvoorbeeld ook verder ontplooien, en het voor- komt dat mensen in een sociaal isolement raken, zo is het idee. Daarnaast is werk de eerste route om te kunnen besparen op uitkeringen. Daarom is de Participatiewet er in de eerste plaats op gericht om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen. Aanleiding voor de invoering van de Participatiewet waren ook de forse stijging in het aan- tal Wajong-uitkeringen en de geringe uitstroom naar werk (bij een reguliere werkgever) uit regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met name de Wajong, de bijstand en de Wsw. De wet beoogt de afhankelijkheid van een uitkering van mensen dan ook te laten dalen. Uniformere regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt moet daarbij zorgen voor meer duidelijkheid en eenduidigheid in de voorzieningen die mensen ondersteunen om werk te vinden en te behouden. De plannen van het kabinet voor de hervorming van de wwB, de Wsw en de Wajong tot één regeling, toen nog de ‘Wet werken naar vermogen’ geheten, zijn in april 2011 voor het eerst aan de Tweede Kamer gepresenteerd (TK 2010/2011). In het regeerakkoord van het 26 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET tweede kabinet-Rutte in 2012 werd aangekondigd dat de Wet werken naar vermogen zou worden vervangen door de Participatiewet. Dit gebeurde dus uiteindelijk per 1 januari 2015, tegelijk met de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. De andere wijzigingen in het kader van de decentralisatie van het sociaal domein zijn al eerder door het scp geëvalueerd: de Hervorming Langdurige Zorg, waar de invoering van de Wmo 2015 onderdeel van is (Kromhout et al. 2018), en de Jeugdwet (Friele et al. 2018). Het totaalbeeld is geschetst in de overall rapportage sociaal domein (Pommer et al. 2018). 1.2.2 Doelgroep van de Participatiewet De doelgroep van de Participatiewet bestaat uit mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op (tijdelijke) ondersteuning om in hun bestaan te voorzien of aan het werk te komen. Groepen die voorheen onder verschillende regelingen vielen, vallen nu onder de Participatiewet. Het gaat om de volgende groepen: — mensen die een bijstandsuitkering krijgen, voorheen op grond van de wws. Dit zijn mensen die niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in hun levensonder- houd te voorzien. Deze groep viel vóór de invoering van de Participatiewet ook onder verantwoordelijkheid van de gemeenten; — _ jonggehandicapten die in staat zijn om te werken; zij hebben arbeidsvermogen. Sinds 1 januari 2015 vallen nieuwe jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder de Participatiewet. De groep die vóór 1 januari 2015 een Wajong-uitkering ontving, blijft onder de verantwoordelijkheid van uwv vallen en behoudt de uitkering! Voor jong- gehandicapten zonder arbeidsvermogen blijft de Wajong-regeling wel bestaan, nu bekend als Wajong 2015; — mensen die ondersteuning nodig hebben bij het vinden en houden van werk en alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Dit zijn mensen die voorheen recht zouden hebben op een plek in de sociale werkvoorziening. Mensen die op 31 december 2014 werkzaam waren in de sociale werkplaats blijven onder de Wsw val- len. Mensen die op dat moment nog op de Wsw-wachtlijst stonden, vallen onder de Participatiewet; — _niet-uitkeringsgerechtigden (‘nuggers’). Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde niet- werkenden die bij Uwv zijn ingeschreven als werkzoekende. Zij hebben geen werk. Ze willen wel werken maar voldoen niet aan de voorwaarden voor een bijstands- uitkering, bijvoorbeeld omdat ze te veel eigen vermogen hebben. De gemeente kan hen helpen bij het zoeken naar werk; — een groep ‘overig’. Dit zijn mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werk- nemers (loAw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte gewezen zelfstandigen (1oaz). Deze groepen vallen nog steeds onder ver- antwoordelijkheid van de gemeente. 27 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET Mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (wao) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wia) behoren niet tot de doelgroep van de Participatiewet. Het gaat hierbij om werknemers die vanwege ziekte of beperking (deels of geheel) arbeidsongeschikt zijn geworden, en dit dus niet al waren voordat ze aan het werk gingen. 1.2.3 Uitbreiding van het re-integratie-instrumentarium De re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking of een afstand tot de arbeidsmarkt Is een belangrijk doel van de Participatiewet. Gemeenten hebben verschillende instrumen- ten tot hun beschikking om mensen hierbij te ondersteunen. Voor een deel zijn dat bestaande instrumenten en voorzieningen, zoals de inzet van een traject of proefplaatsing, detachering, begeleiding/jobcoaching, persoonsgebonden budget, werkplekaanpassingen, no-riskpolis, sollicitatietrainingen, participatieplaatsen en vrijwilligerswerk. Daarnaast zijn in de Participatiewet twee nieuwe re-integratie-instrumenten opgenomen: loonkosten- subsidie en beschut werk. De verwachting van het kabinet is dat gemeenten met dit uitge- breide re-integratie-instrumentarium beter in staat zullen zijn om een integrale, efficiënte en effectieve aanpak van arbeidstoeleiding van mensen met een arbeidsbeperking te reali- seren (TK 2013/2014qa). Via uwv blijven ook instrumenten beschikbaar zoals loonkosten- voordeel (voorheen mobiliteitsbonus). Gemeenten bepalen zelf, binnen de wettelijke kaders, wie voor welke ondersteuning in aanmerking komen. We beschrijven de nieuwe instrumenten kort. Loonkostensubsidie Loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon (wmL) te verdienen, maar die wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Werkgevers die iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen worden daarmee gecompenseerd voor het verlies aan productiviteit. De betrokken werknemer krijgt (minimaal) het reguliere minimumloon uit- betaald en bouwt over zijn volledige inkomen pensioen op voor zover de cao of de werk- gever daarin voorziet? De loonkostensubsidie is gebaseerd op de loonwaarde van de werknemer: de economische waardering van de feitelijk geleverde arbeid, uitgedrukt in een percentage. De werkgever ontvangt loonkostensubsidie van de gemeente voor het verschil tussen de vastgestelde loonwaarde en het wmL, waarbij de subsidie maximaal 70% van het wmL bedraagt. De gemeenteraad stelt bij verordening regels op over de doel- groep van de loonkostensubsidie en over het vaststellen van de loonwaarde. Loonkosten- subsidie kan zo nodig voor een langere periode worden ingezet. Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hebben volgens de wet aanspraak op begeleiding op de werkplek. Beschut werk De Wsw is met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van 28 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt, komt het instru- ment beschut werk beschikbaar. Hiermee kan de gemeente deze groep toch in een dienst- betrekking laten werken. Deze personen komen in dienst van de gemeente. De gemeente bepaalt zelf wanneer, aan wie en hoe zij beschut werk aanbiedt. Zij kan de dienstbetrekking dus ook organiseren bij een reguliere werkgever die begeleiding en aanpassingen (met ondersteuning door de gemeente) kan aanbieden. De beloning sluit aan bij de cao van de gemeente en is minimaal het wettelijk minimumloon. De gemeente kan voor deze werk- nemers loonkostensubsidie verstrekken. vwv krijgt een rol bij de vaststelling of iemand zo veel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Alle gemeenten gezamen- lijk ontvangen budget om uiteindelijk (in 2048) 30.000 beschutte werkplekken te creëren. 1.2.4 Aanscherping bijstandseisen Naast een uitbreiding van de instrumenten die ondersteuning kunnen bieden bij het vin- den van betaalde arbeid, betekent de Participatiewet ook — op een aantal punten — een aanscherping van de voorwaarden of eisen om in aanmerking te komen voor inkomens- ondersteuning. Kostendelersnorm. De hoeveelheid bijstand is in de Participatiewet afhankelijk van het aantal volwassenen in een huis. Wanneer meerdere volwassenen een huis delen, dan wordt de bijstandsuitkering daarop aangepast. Lagere uitkering alleenstaande ouder. Vanaf 1 januari 2015 krijgt een alleenstaande ouder even- veel uitkering als een alleenstaande. Een alleenstaande ouder kan wel een hoger kind- gebonden budget krijgen van de Belastingdienst (via een zogenoemde alleenstaande- ouderkop). Dit hogere kindgebonden budget compenseert het verlies aan inkomen echter niet helemaal. Arbeidsverplichtingen en strengere maatregelen. Bijstandsgerechtigden hebben meestal arbeids- verplichtingen. Ook in de wwB was sprake van arbeidsverplichtingen. In de Participatiewet zijn ze evenwel uitgebreider beschreven. Ook zijn de maatregelen zwaarder als bijstands- gerechtigden de arbeidsverplichtingen en afspraken daarover niet voldoende nakomen. Zij krijgen dan tijdelijk een lagere of geen uitkering. In voorbereiding op de invoering van de Participatiewet was reeds besloten in enkele wetten die opgegaan zijn in de Participatie- wet aanpassingen aan te brengen op dit punt. Tegenprestatie. Gemeenten mogen bijstandsgerechtigden vragen een tegenprestatie te leve- ren. Sinds 1 januari 2015 moeten gemeenten in een verordening vastleggen wat voor soort tegenprestatie zij vragen voor bijstand. Duidelijk moet zijn wat de inhoud, omvang en duur is van de tegenprestatie. Wanneer bijstandsgerechtigden niet meewerken, kan de gemeente maatregelen opleggen. 20 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET Langdurigheidstoeslag wordt individuele inkomenstoeslag. De langdurigheidstoeslag was een algemene regel voor mensen die langdurig moesten rondkomen van een laag inkomen. ledereen die aan de voorwaarden voldeed, ontving een eenmalige uitkering. Deze regel vervalt. Bij de individuele inkomenstoeslag gelden niet alleen de algemene voorwaarden, maar wordt ook door de gemeente beoordeeld of een aanvrager in staat is om zijn of haar inkomenssituatie te verbeteren. Daarbij moet de aanvrager aantonen dat hij of zij gepro- beerd heeft om het inkomen te verbeteren. Bijzondere bijstand. In de Participatiewet is de categoriale bijzondere bijstand om bepaalde groepen mensen met lage inkomens te ondersteunen, zoals chronisch zieken en gehandi- capten, afgeschaft. Alleen de individuele bijzondere bijstand bestaat nog. Dit is een ver- goeding van de gemeente voor extra kosten die een aanvrager niet zelf kan betalen. Die kosten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen. Lagere uitkering bij misdragingen. Sinds 1 januari 2015 mogen gemeenten de bijstandsuitkering verlagen van personen die zich ernstig misdragen tegen een gemeentelijke ambtenaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om fysieke misdragingen, of het toebrengen van schade aan een gebouw. 1.2.5 Financieringssystematiek De Participatiewet kent evenals de wwB een budgetteringssystematiek. Gemeenten ont- vangen een gebundelde uitkering voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de Participatiewet. Deze uitkering kunnen zij sinds 1 januari 2015 ook benutten voor de inzet van het instrument loonkostensubsidie. Het betreft een ongeoormerkt budget. De finan- ciële verantwoordelijkheid ligt bij gemeenten; een gemeente mag een overschot op het budget vrij besteden, maar moet een tekort op het budget in beginsel ook zelf opvangen. Mogelijke kosten voor begeleiding naar de werkplek worden gefinancierd uit het begelei- dingsbudget. Dit is onderdeel van het gemeentefonds en is niet geoormerkt. Per 1 januari 2015 is de Wet participatiebudget ingetrokken. Op grond van deze wet ont- vingen gemeenten tot die tijd één gebundeld budget voor re-integratie via de wwB, vol- wasseneneducatie en inburgering via een specifieke uitkering. Sinds 2015 worden de parti- cipatiemiddelen en de middelen voor de Wsw via een integratie-uitkering van het gemeentefonds aan de gemeenten toegekend. Vanaf 1 januari 2019 maken de re-integra- tiemiddelen van de klassieke doelgroep van de Participatiewet onderdeel uit van de alge- mene uitkering van het gemeentefonds. De middelen van de integratie-uitkering zijn voor gemeenten vrij te besteden, voor alle gemeentelijke taken in het sociaal domein 1.2.6 Aanpalend beleid en afspraken Geen onderdeel van de Participatiewet, maar daar wel nauw mee verbonden, is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (vanaf nu: Wet banenafspraak). Deze wet is op 1 mei 2015 in werking getreden en is de formalisering van de afspraken die sociale 30 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET partners en het kabinet hebben gemaakt in het sociaal akkoord van april 2013. Zij spraken daarbij af dat er extra banen zullen worden gecreëerd voor mensen met een arbeidshandi- cap. Werkgevers uit de marktsector stellen zich garant voor 100.000 extra banen voor deze doelgroep, de rijksoverheid voor 25.000 extra banen. Deze aantallen dienen in 2026 bereikt te zijn, waarbij per jaar wordt gemonitord of de afgesproken aantallen worden gerealiseerd. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal een quotumregeling in werking treden waarmee werkgevers op straffe van een boete worden gedwongen banen beschikbaar te stellen aan de doelgroep. Evenals de Participatiewet heeft de Wet banenafspraak dus als doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. Alle mensen die onder de banenafspraak vallen, zijn opgenomen in een landelijk register, het zogeheten doelgroepregister. Om in het doelgroepregister te kunnen worden opgeno- men, moet iemand aan de volgende voorwaarden voldoen: — _ Hij/zij ontvangt een van de volgende voorzieningen van Uwv: een jobcoach, mee- neembare hulpmiddelen, vervoer, of ondersteuning bij zien, horen of bewegen. Of hij/zij krijgt via de gemeente een voorziening. Het moet dan gaan om onder- steuning bij het werk die wordt geboden op basis van de Participatiewet. — Zonder de voorziening kan hij/zij niet het minimumloon verdienen. — Een ziekte of handicap belemmert hem of haar bij het werk. — _ Hij/zij kreeg de ziekte of handicap voor de 18° verjaardag of toen hij/zij studeerde. Bij een aanvraag beoordeelt uwv of mensen aan deze voorwaarden voldoen. Sociale partners en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vna) hebben afgesproken dat in de eerste jaren Wajongers en Wsw'ers die op de wachtlijst staan als eersten voor deze extra banen in aanmerking komen. In het sociaal akkoord is daarnaast de afspraak gemaakt dat sociale partners en gemeen- ten 35 werkbedrijven gaan vormen om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers of via beschut werk. Gemeenten hebben de lead bij de vorming van de werkbedrijven. De regionale indeling van de werkbedrijven volgt de 35 regionale arbeidsmarktregio’s. In elke regio zal onder regie van het werkbedrijf een aan- tal functionaliteiten worden aangeboden. Het gaat daarbij om inzet van instrumenten, de loonwaardebepaling, de verstrekking van voorzieningen, de inzet van de no-riskpolis en het maken van afspraken over de organisatie van beschut werk (zie TK 2013/2014a). 31 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET Kader1a Wijzigingen in de Participatiewet sinds 1 januari 2015 Sinds de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 zijn verschillende wijzigingen door- gevoerd (zie Cuelenaere et al. 2019: 11 ev. voor een overzicht). In 2015 ging het om de volgende wijzigingen: — afschaffing van de kosten per aanvraag Indicatie banenafspraak die door uwv aan de gemeente moesten worden doorberekend; — tijdelijk opnemen schoolverlaters voortgezet speciaal onderwijs (vso) en afgewezen Wajongers (september 2014 — juli 2015) in het doelgroepregister. In 2016 zijn daar de volgende wijzigingen aan toegevoegd: — invoering landelijk uniforme no-riskpolis met uitvoering door uwv voor de doelgroep banen- afspraak en nieuw beschut werk; — _premiekorting voor werkgevers voor het in dienst nemen van mensen uit de doelgroep banenafspraak (via de fiscus); — _ vereenvoudiging opnemen schoolverlaters praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) in het doelgroepregister. Per 1 januari 2017 zijn vervolgens de volgende wijzigingen van kracht geworden: — invoering mogelijkheid tot het vaststellen van een forfaitaire loonkostensubsidie voor 50% van de loonwaarde van een werknemer voor een periode van maximaal zes maanden, waarna de reële loonwaarde met een gevalideerd loonwaarde-instrument op de werkplek moet worden vastgesteld (met mogelijkheid tot anticipatie vanaf q juli 2016); =— _ vereenvoudiging van de berekening van loonkostensubsidie; — invoering van de mogelijkheid om loonkostensubsidie toe te kennen als schoolverlaters vso/pro/mbo-entree al enige tijd werken (met mogelijkheid tot anticipatie vanaf q juli 2016); — invoering verplichting voor gemeenten om beschut werk aan te bieden; — invoering mogelijkheid voor burgers om zelf een advies beschut werk aan te vragen bij Uwv; — invoering Praktijkroute, waarbij een kandidaat die met loonkostensubsidie werkzaam is van- wege verminderde productiviteit rechtstreeks in het doelgroepregister kan worden opgeno- men zonder beoordeling van het arbeidsvermogen door uwv. Sinds eind 2017 hebben nog enkele wijzigingen plaatsgevonden die deels nog hun beslag moeten krijgen: — Perspectief op Werk, een actieplan van werkgevers, gemeenten, Uwv, MBO-Raad, de ministe- ries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ocw) en szw om het matchingsproces en de samenwerking in de regio te verbeteren; — ‘breed offensief’, een initiatief van de staatssecretaris van szw om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen; — _ wijzigingen in aanpalend beleid zoals het lage-inkomensvoordeel (Liv), het loonkosten- voordeel (Lkv) en de banenafspraak. 32 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET 1.3 _ Aanpak van de evaluatie 1.3.1 Meerledige insteek Als het gaat om het uitvoeren van effectmetingen van maatregelen en interventies is de ‘heilige graal’ gerandomiseerd onderzoek met controlegroep, vaak in het Engels aangeduid als randomized controlled trial (RcT). De te testen interventie wordt uitgevoerd bij een inter- ventiegroep en vergeleken met een controlegroep. De controlegroep bestaat uit een verge- lijkbare groep personen als de interventiegroep met dezelfde kenmerken en behorend tot dezelfde doelgroep, die niet worden geconfronteerd met de maatregel of die te maken krijgen met een placebomaatregel. Om te zorgen dat er bij het indelen van de groepen geen verschil ontstaat in samenstelling dat de uitkomsten beïnvloedt, moeten de mensen door het lot aan de groepen worden toegewezen. Het uitvoeren van een RCT bij het achterhalen van de effecten van de Participatiewet is ech- ter onmogelijk. Ten eerste omdat de Participatiewet geen losstaande maatregel betreft, maar een integraal pakket van beleidsmaatregelen. Deze maatregelen zijn verschillend van aard en insteek. Ze hebben onder meer betrekking op verandering van de doelgroep, op verandering van de uitvoerder, op instrumenten die ingezet kunnen worden, en op veran- deringen in de bijstandseisen. Ten tweede omdat het bij aanvang van het onderzoek juri- disch niet mogelijk was om mensen uit te sluiten van maatregelen binnen de Participatie- wet, en zo een controlegroep te construeren. Daarnaast zijn ook vraagtekens te zetten bij de ethische wenselijkheid daarvan. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zoals geformuleerd in paragraaf 1.1 hebben we gekozen voor een aanpak met een brede, meerledige insteek met verschillende vormen van onderzoek. Door het samenbrengen van verschillende metingen en analyses die wel uitgevoerd konden worden, ontstaat een totaalbeeld dat inzicht geeft in de werk- ing van de Participatiewet. Daarbij hebben we technieken gebruikt die in de wetenschap- pelijke literatuur veelvuldig worden toegepast om effectmetingen van beleidsmaatregelen te doen en die een quasi-experimenteel karakter hebben. Dan gaat het om analyses als de discontinuïteitsanalyse en de difference-in-difference-analyse, op basis van registratiedata over onder meer banen en uitkeringen. Ook hebben we de ervaringen geanalyseerd van betrokkenen bij de Participatiewet: cliënten, gemeenten en werkgevers. Daartoe zijn door het ministerie van szw drie nieuwe onderzoeken uitgezet onder gemeenten, cliënten en werkgevers die op verschillende momenten de verschillende ervaringen maten: bij invoe- ring, twee jaar na invoering en ruim vier jaar na invoering (Inspectie szw 2015a, 2017a, 2019a; Cuelenaere et al. 2015, 2017, 2019; Adelmeijer et al. 2015, 2017; Schenderling et al. 2019). Ook heeft het ministerie een casusonderzoek uitgezet waarin voor enkele casussen de gecombineerde inzichten van zowel cliënten als werkgevers als gemeenten centraal stonden (Van Rossum et al. 2019). Weer een andere analyse richtte zich op de beleidstheorie die ten grondslag ligt aan de Participatiewet, de veronderstellingen die gehanteerd zijn en de empirische reikwijdte van 33 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET die veronderstellingen op basis van inzichten uit de wetenschappelijke literatuur. Bijlage B1 (te vinden op www.scp.nl bij dit rapport) geeft een overzicht van alle gebruikte registratie- data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cBs) voor dit onderzoek. Data die beschik- baar kwamen na 15 september 2019 konden we niet meer meenemen. Figuur 1.1 geeft weer uit welke blokken de evaluatie is opgebouwd, in welke hoofdstukken daarover wordt gerapporteerd en welke activiteiten in het traject zijn ondernomen. De ver- schillende typen activiteiten die in deze blokken worden beschreven kunnen worden onderverdeeld in drie delen: deel lis gericht op de doelstellingen van de Participatiewet en de gehanteerde veronderstellingen, deel Il op de mate van doelrealisatie en de effecten van de wet, en deel IIl op verklaringen voor de resultaten en geconstateerde discrepanties. In paragraaf 1.3.2 en verder worden deze delen nader toegelicht. Figuur 1.1 Onderdelen eindevaluatie Participatiewet Ez 3 G doelstellingen doelrealisatie invloed oorzaken voor & Tafel oF LATEN LL ed adel opd KA" fee SLET: 5 discrepanties 5 gehanteerde 7 veronderstellingen A v constructie beschrijving trends doelgroepanalyse verklarende beleidstheorie in doelindicatoren - (H3, 4, 5, 6) analyse: mede op basis van confrontatie met instrumentanalyse synthese voorgaande literatuuronderzoek doelstellingen (H7) inzichten, 5 beleidsdocumenten Participatiewet analyse literatuuronderzoek 5 (H2) (H3, 4, 5, 6) gemeentebeleid aannemelijkheid o (H8) hypothesen en resultaten onderzoek onder betrokkenen (Ha en Hg) kwalitatief kwantitatief voornamelijk kwantitatief en kwantitatief kwalitatief Bron: scP 1.3.2 Deell: doelstellingen Participatiewet en gehanteerde veronderstellingen Deel | van onze aanpak bestaat uit een reconstructie van de beleidstheorie achter de Participatiewet. Om te kunnen analyseren wat de effectiviteit van de Participatiewet is, dient in de eerste plaats helder te zijn wat de veronderstelde werking en effecten van de wet zijn. Dit hebben we onderzocht door de beleidsdocumentatie die ten grondslag lag aan de Participatiewet te bestuderen. Gemaakte veronderstellingen zijn expliciet gemaakt en geplaatst in het licht van relevante empirische wetenschappelijke inzichten. Drie vragen 34 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET stonden daarbij centraal: Wat is/zijn de doelstelling(en) van de Participatiewet? Waarom denkt het kabinet dat de in te zetten middelen, verplichtingen en voorwaarden bijdragen aan de realisatie van deze doelstellingen? En in hoeverre worden deze veronderstellingen ondersteund door eerder opgedane empirische kennis? 1.3.3 Deel ll: mate van doelrealisatie en effecten Participatiewet Deel Il betreft een uiteenzetting van de mate van doelrealisatie van de Participatiewet voor de verschillende doelgroepen die onder de wet vallen. Daarbij stond de vraag centraal in welke mate de doelstellingen van de Participatiewet voor deze groepen behaald zijn en welke ontwikkelingen we zien door de tijd, zowel voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet als daarna. Onderdeel van deze analyses — benodigd om de trends na invoering van de Participatiewet door te trekken — is de identificatie van de verschillende doelgroepen binnen de totale doelgroep van de Participatiewet: voormalig Wajong, voor- malig Wsw (met arbeidsvermogen), niet-uitkeringsgerechtigden en klassieke bijstands- ontvangers. Inzichten die duiden op mogelijke effecten van de Participatiewet kunnen voortkomen uit verschillende onderdelen van die wet. De Participatiewet omvat immers verschillende typen beleidswijziging (o.a. uitbreiding doelgroep, uitbreiding instrumentarium, aanscher- ping bijstandseisen). Op voorhand is niet aan te geven wat de specifieke invloed is van elk van die veranderingen. Idealiter zouden we de effecten van elk van de typen onderzoeken terwijl we de andere typen constant houden. Dit constant houden bleek in de praktijk niet geheel realiseerbaar. Wel konden we steeds één type verandering centraal laten staan — en daarbij zo veel mogelijk rekening houden met de andere typen veranderingen. Door de inzichten uit deze deelonderzoeken te combineren ontstaat een totaalbeeld. We hebben een doelgroepanalyse, een instrumentanalyse en een analyse van gemeentelijk beleid uit- gevoerd. Doelgroepanalyse: effecten van de Participatiewet voor verschillende doelgroepen Een eerste beleidswijziging is de uitbreiding van de doelgroep. Waar jonggehandicapten met arbeidsvermogen voorheen onder de Wajong en de verantwoordelijkheid van uwv vielen, vallen zij sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet en daarmee onder de verant- woordelijkheid van gemeenten. Het zittend bestand Wajongers met arbeidsvermogen blijft bij Uwv, nieuwe jonggehandicapten met arbeidsvermogen vallen onder de Participatiewet voor eventuele ondersteuning bij toeleiding naar werk en/of inkomen. We hebben de ont- wikkeling in uitkeringsafhankelijkheid en arbeidsmarktparticipatie van jonggehandicapten met arbeidsvermogen die net voor en net na invoering van de Participatiewet in een uit- kering zijn ingestroomd (Wajong dan wel bijstand) — en die qua achtergrondkenmerken vergelijkbaar zijn — met elkaar vergeleken. Dit gaf inzicht in de effecten van de wet voor deze specifieke groep. Behalve met de jongarbeidsgehandicapten is de doelgroep ook uitgebreid met mensen die voorheen in aanmerking zouden zijn gekomen voor de Wsw. We hebben de situatie van mensen die kort voor invoering van de Participatiewet zijn ingestroomd in de Wsw vergele- 35 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET ken met die van mensen die niet zijn ingestroomd, maar op de wachtlijst stonden. Hiermee kregen we inzicht in de consequenties van de invoering van de Participatiewet voor de arbeidsdeelname en het uitkeringsbeslag van deze specifieke groep. Daarbij onderzochten we ook de aanname dat mensen die op de wachtlijst voor de Wsw stonden vergelijkbare achtergrondkenmerken (o.a. in termen van leeftijd) hebben als mensen die reeds gebruik- maakten van de Wsw. De doelgroepanalyse richtte zich niet alleen op vergelijking van bovengenoemde ‘nieuwe’ doelgroepen met vergelijkbare groepen in de oude situatie (Wajong/Wsw), maar ook op groepen die voorheen onder de wwa vielen en dus bijstand ontvingen. Een derde analyse binnen de doelgroepanalyse betreft een vergelijking van de arbeidsdeelname en uitkeringsafhankelijkheid van ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden voor en na invoering van de Participatiewet. Niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) behoren volgens de Participatiewet ook tot de re- integratiedoelgroep van gemeenten. De verwachting was dat deze groep in omvang zou toenemen na invoering van de Participatiewet. Jongeren die voorheen aanspraak zouden kunnen maken op de Wajong hebben na invoering van de Participatiewet namelijk geen recht meer op een uitkering als zij niet voldoen aan de inkomens- en vermogenstoets die binnen de Participatiewet van toepassing is. Een vierde analyse binnen dit blok focust zich op deze nuggers en betekenis van de Participatiewet in termen van aandacht die zij al dan niet ontvangen van gemeenten. Instrumentanalyse: werking van de instrumenten van de Participatiewet Een tweede verandering betreft de in te zetten instrumenten. Sinds de invoering van de Participatiewet kunnen gemeenten immers twee nieuwe instrumenten inzetten, loonkostensubsidie en beschut werk. Voor de eindevaluatie van de Participatiewet is het relevant te weten wat de effecten van deze instrumenten zijn. Bij loonkostensubsidie is het de vraag in hoeverre toepassing van het instrument leidt tot betere arbeidsmarktresultaten en minder uitkeringsafhankelijkheid. Ook relevant in dit kader is de vergelijking met het instrument loondispensatie dat momenteel toegepast kan worden bij Wajongers met arbeidsvermogen. Het gaat dan om jonggehandicapten met arbeidsvermogen die — ook na1 januari 2015 — onder verantwoordelijkheid van uwv vallen (dus: het zittende bestand). De instrumenten hebben een duidelijke overeenkomst. Ze komen beide de werkgever tegemoet in de loonkosten wanneer hij iemand uit de doel- groep in dienst wil nemen. In beide systemen betaalt de werkgever in beginsel alleen de vastgestelde loonwaarde. Kern van het verschil is dat bij loondispensatie wordt toegestaan dat de werknemer loon van de werkgever ontvangt dat onder wmL-niveau ligt. Naast het loon is de werknemer dan aangewezen op een aanvullende uitkering voor zijn inkomens- voorziening. Bij loonkostensubsidie ontvangt de werknemer loon van de werkgever op ten minste WML-niveau en krijgt de werkgever het verschil tussen het wMmL en de vastgestelde loonwaarde door de gemeente vergoed (zie 8 1.2.3). Ook voor het beschut werk geldt dat inzicht in de werking van het instrument noodzakelijk is om een totaalbeeld te kunnen verkrijgen van de werking van de Participatiewet. Vragen 36 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET die relevant zijn in dit kader: Hoeveel en welke mensen hebben gebruikgemaakt van beschut werk? Hoe werd dit georganiseerd en vormgegeven? Hoe was het uitkerings- gebruik van de deelnemers aan beschut werk voor deelname? In hoeverre vindt transitie van beschut naar regulier werk plaats? Naast deze twee instrumenten kunnen gemeenten ook andere inzetten. Deze komen in deze eindevaluatie in lichtere mate aan bod. De focus ligt op de werking van de nieuwe instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk. Analyse gemeentebeleid: betekenis van aanscherping van bijstandseisen voor uitkeringsafhankelijkheid doelgroepen Naast veranderingen in doelgroep en in te zetten instrumenten kent de Participatiewet ver- anderingen in de eisen aan bijstandsgerechtigden (o.a. zwaardere arbeidsverplichtingen, de tegenprestatie). De vraag is in hoeverre deze aanscherpingen van eisen leiden tot min- der uitkeringsafhankelijkheid (en eerdere uitstroom naar arbeid). In dit kader zijn niet alleen de arbeidsverplichtingen relevant, maar ook de tegenprestatie. De tegenprestatie zou bevorderend kunnen werken op de re-integratie van mensen in de Participatiewet, al was het maar vanwege het afschrikwekkende effect dat erin besloten ligt. Aangrijpings- punt bij de aanpak van dit vraagstuk is de situatie dat gemeenten verschillend beleid op dit punt kunnen voeren. Door in- en uitstroom uit de bijstand te vergelijken tussen gemeen- ten met vergelijkbare risicopopulaties maar verschillend beleid, konden we inzicht verkrij- gen in de relatie tussen de ‘strengheid’ van eisen en uitkeringsafhankelijkheid. We hebben daarnaast ook gekeken naar strengheid van handhaving. 1.3.4 Deel II: verklaringen voor resultaat of discrepanties Naast bovengenoemde onderzoeken gericht op het verkrijgen van inzicht in de effectiviteit hebben we ons gericht op een verklarende evaluatie: wat werkt goed en hoe komt dit, wat werkt minder goed en waarom is dat zo? Welke onbedoelde neveneffecten zijn opgetre- den? Welke mechanismen kunnen verklaren waarom de Participatiewet (op onderdelen) wel of niet het beoogde effect teweegbrengt? Het startpunt voor deze verklarende evalua- tie zijn de beleidstheorieën die aan de Participatiewet ten grondslag liggen. Daarnaast is — gebruikmakend van de informatie uit de drie ervaringsonderzoeken (zie 6 1.3.1) — nage- gaan hoe het beleid is geïmplementeerd en wat de reacties van de diverse betrokken par- tijen waren. Bij een verklarende evaluatie gaat het vooral om het zoeken naar de mechanismen die een mogelijke verklaring vormen voor de effecten van — in dit geval — de Participatiewet, voor zover die worden aangetroffen. Op grond van het ervaringsonderzoek onder gemeenten schetsen we hoe zij de wet hebben geïmplementeerd en wat hun ervaringen zijn met de nieuwe doelgroepen, het nieuwe re-integratie-instrumentarium en de nieuwe samen- werking met andere betrokken partijen. Aan de hand van de gegevens uit de beide andere ervaringsonderzoeken brengen we vervolgens in beeld hoe de werkgevers en de mensen die de doelgroep van de Participatiewet vormen, een en ander hebben ervaren. 37 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET 1.4 Leeswijzer Deze rapportage is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 betreft de uiteenzetting van de beleidstheorie, de veronderstellingen die ten grondslag lagen aan de Participatiewet en waaruit de beleidstheorie is opgebouwd, en de relevante empirische literatuur over deze veronderstellingen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 staan de verschillende doelgroepen centraal en beschrijven we wat de Participatiewet voor deze groepen betekent. Het gaat achtereenvolgens om de doelgroepen Wajong, Wsw, ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. In deze hoofdstukken lichten we ook de ontwikkeling van de wetgeving voor deze specifieke doelgroepen, die hier al kort aan bod is gekomen, nader toe. In hoofdstuk 7 staan de werking van en ervaringen met de instrumenten loonkosten- subsidie en beschut werk centraal. Hoofdstuk 8 richt zich op de wijze waarop gemeenten vormgeven aan de Participatiewet in termen van ‘strengheid’ van opgelegde eisen. Hoofd- stuk g synthetiseert alle voorgaande inzichten en beoogt antwoord te geven op de vraag of de Participatiewet heeft geleid tot meer kansen op (regulier) werk voor mensen in de doel- groep, verklaringen te bieden voor de gevonden resultaten en aanknopingspunten te for- muleren voor (heroverweging bij) verdere beleidsontwikkeling. Noten 1 Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die vóór 2010 een Wajong-uitkering hebben aange- vraagd (‘oude Wajong’) en mensen die dat tussen 2010 en 2015 een Wajong-uitkering hebben aange- vraagd (Wajong 2010). De hoogte van de uitkering kan wel worden bijgesteld als uwv bepaalt dat iemand kan werken. 2 _Erwordtalleen pensioen opgebouwd voor het deel van het inkomen dat boven de franchise van door- gaans ca. 13.000 euro ligt. (Er zijn uitzonderingen, zoals het pensioenfonds van horeca en kappers, waar de franchise wel nul is.) 38 ACHTERGROND EN EVALUATIE VAN DE PARTICIPATIEWET 2 _Beleidstheorie achter de Participatiewet Patricia van Echtelt — Een aanname onder de Participatiewet is dat de doelgroep kan werken, mits dat onder de juiste omstandigheden gebeurt. Volgens gemeenten en de doelgroep is een groot deel van de doelgroep echter niet binnen afzienbare tijd in staat om te werken. — Maatregelen als loonkostensubsidie en de no-riskpolis spelen in op de veronderstelde finan- ciële overwegingen van werkgevers. De belemmeringen van werkgevers gaan vaak niet alleen om directe financiële aspecten zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico, maar vooral ook om bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie en extra begeleiding. — _ De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe, een- duidige regeling te komen. In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt nog geen sprake is. 2.1 _ Inleiding en vraagstelling Aan de Participatiewet liggen verschillende veronderstellingen ten grondslag over de werk- ing van de wet. Een eerste stap in de evaluatie van de wet is helderheid te verschaffen over de veronderstelde werking en effecten ervan. Welke doelen wilde men met de Participatiewet behalen en waarom denkt men dat de nieuwe regelingen hieraan kunnen bijdragen? Een volgende vraag is hoe plausibel deze veronderstellingen zijn. Een literatuurstudie biedt inzicht in de mate waarin de veronderstellingen ondersteund worden door empirische ken- nis. De analyse van de beleidstheorie kan duidelijk maken waarom een effect van de wet mogelijk uitblijft. Wellicht is een veronderstelling die ten grondslag ligt aan de wet niet aannemelijk. De analyse kan ook bijdragen aan inzicht in de pijlers waar eventueel vervolg- beleid wel of juist niet op gebouwd kan worden of waar kennis ontbreekt om gericht beleid te kunnen voeren. Wat is een beleidstheorie en hoe is deze opgebouwd? Een beleidstheorie is het geheel aan veronderstellingen dat aan het beleid ten grondslag ligt. Op basis van de veronderstellingen verwacht de wetgever dat de wet en de gekozen beleidsmaatregelen tot de beoogde doelen leiden (Coenen et al. 2010; Van Noije en Wittebrood 2008; Hoogerwerf en Herweijer 1998). Een beleidstheorie is dus geen weten- schappelijke theorie die beoogt algemeen geldende verklaringen te geven voor menselijk gedrag. Noch is het een verklarende theorie over de effectiviteit van bepaalde beleids- instrumenten. Als geheel aan veronderstellingen hanteert een beleidsmaker de beleids- theorie om de gekozen beleidsmaatregelen te onderbouwen of te legitimeren (Van Schoonhoven 1999). 390 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Er zijn verschillende manieren om invulling te geven aan de beleidstheorie. Een veel- gebruikte manier is om drie soorten aannames in kaart te brengen: normatieve, causale en finale veronderstellingen (figuur 2.1) (Van Heffen 1998; Van Noije en Wittebrood 2008). Het geheel van deze veronderstellingen vormt samen de beleidstheorie. Figuur 2.1 Onderdelen en relaties in een beleidstheorie REN (beleid) Bron: scP De normatieve veronderstellingen zijn morele beweegredenen of opvattingen die ten grondslag liggen aan de aanpak van het beleidsprobleem. Een wet wordt ingevoerd met het doel een maatschappelijke situatie te veranderen die men als ongewenst ziet. De opvatting dat een situatie ongewenst is en door wetgeving aangepakt moet worden, is gebaseerd op normatieve uitgangspunten en is dus subjectief. Normatieve aannames kun- nen dan ook niet als waar of onwaar worden aangemerkt (Van Heffen 1998). De norma- tieve veronderstellingen komen tot uiting in het doel van het beleid: het aanpakken van de veronderstelde ongewenste situatie. Ook aan de gekozen middelen kunnen normatieve veronderstellingen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld als een bepaald middel wel effectief is, maar niet acceptabel wordt gevonden. De causale veronderstellingen brengen de relatie tussen oorzaken en gevolgen in kaart. Een bepaalde factor wordt als oorzaak aangemerkt en een andere factor als gevolg. Meestal gaat het om een als problematisch geachte situatie en haar oorzaak (Van Noije en Wittebrood 2008). Een finale veronderstelling geeft de relatie weer tussen middelen en doelen en beschrijft hoe een bepaald middel zal bijdragen aan het bereiken van een beoogd doel. De beleids- maatregel kan bijvoorbeeld aangrijpen op de oorzaak van het beleidsprobleem, of op het beleidsprobleem zelf. De causale en finale veronderstellingen sluiten idealiter op elkaar aan. Een volwaardige beleidstheorie bevat dan ook steeds combinaties van causale en finale veronderstellingen: wat is de oorzaak van het probleem en hoe kan het middel bij- sturen in de richting van het doel (Van Noije en Wittebrood 2008)? De finale en de causale veronderstellingen worden samen ook wel empirische veronderstellingen genoemd, 40 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET omdat ze (in tegenstelling tot de normatieve veronderstellingen) te evalueren zijn op basis van empirisch-wetenschappelijke criteria en theorieën. Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk Het doel van dit hoofdstuk is inzicht te krijgen in de beleidstheorie van de Participatiewet. De volgende onderzoeksvragen staan centraal: — _ Watis het probleem en waarom moet het worden opgelost? Wat zijn de doelstellingen van de Participatiewet? — Welke oorzaak-gevolgrelaties worden verondersteld (causale veronderstellingen)? Volgens welke mechanismen wordt verwacht dat de Participatiewet bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen (doel-middel- of finale veronderstellingen)? — In hoeverre worden de veronderstellingen ondersteund door empirische kennis? De veronderstellingen over de werking van de wet gaan vaak over de manier waarop de wet het gedrag van de betrokken actoren zal veranderen. De belangrijkste actoren die de Participatiewet beoogt te beïnvloeden, zijn de doelgroep, werkgevers en gemeenten. ‘Meer mensen aan het werk’ betekent immers dat zowel de doelgroep zelf als de werk- gevers als gemeenten zich daarvoor moeten inzetten. Dit hoofdstuk maakt de beleids- aannames met betrekking tot de drie actoren inzichtelijk: — de doelgroep van de Participatiewet, de aanbodzijde (8 2.3); — werkgevers, de vraagzijde (6 2.4); — _ gemeenten, die de match tussen vraag en aanbod vormgeven (6 2.5). Het gaat daarbij steeds om een combinatie van causale en finale veronderstellingen, die we vervolgens toetsen aan de beschikbare literatuur over dit onderwerp. Hieraan voor- afgaand beschrijven we de normatieve veronderstellingen die aan de wet ten grondslag liggen: het maatschappelijke probleem waarvoor de Participatiewet een oplossing moet bieden en vervolgens, in het verlengde daarvan, de doelstelling van de Participatiewet (8 2.2). Daarmee vormt deze paragraaf een nadere uitwerking van de achtergrond van de wet zoals die aan het begin van hoofdstuk 1 aan bod is gekomen. Aanpak De beschrijving van de beleidstheorie baseert zich voornamelijk op het algemene deel van de toelichting bij de vierde nota van wijziging van de Wet werken naar vermogen (Wwnv), die de Invoeringswet Wwnv vervangt door de Invoeringswet Participatiewet (TK 2013/2014a). De wijzigingen na invoering van de Participatiewet (vanaf de vijfde nota van wijzigingen) zijn belangrijk voor de uitvoering, maar bevatten veelal technische uitwerkingen van de Participatiewet en veranderen niet zoveel aan de essentie van de onderliggende beleidstheorie. Op basis van de memorie van toelichting hebben we een inventarisatie gemaakt van de veronderstellingen die aan het beleid ten grondslag liggen. De beleidsstukken geven soms expliciet aan op welke wijze de genoemde maatregelen inspelen op de (oorzaken van de) ongewenste situatie, maar dit blijft soms ook impliciet. 41 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET De paragrafen over de doelgroep, werkgevers en gemeenten bevatten een literatuur- overzicht dat laat zien in hoeverre empirische kennis de causale en finale veronderstellin- gen ondersteunt. De literatuur heeft zowel betrekking op de situatie van vóór invoering van de Participatiewet (bijvoorbeeld als het om de veronderstelde oorzaken gaat) als op de situatie ná invoering van de wet (bijvoorbeeld als het gaat om de ervaringen met de inge- zette maatregelen). De meeste literatuur richt zich specifiek op de Nederlandse context, al is in beperkte mate ook gebruikgemaakt van internationale literatuur. De resultaten uit het empirische onderzoek in dit rapport zijn niet meegenomen in het literatuuroverzicht, met uitzondering van de ervaringsonderzoeken onder de doelgroep, werkgevers en gemeenten (zie hoofdstuk 1). Hoewel deze onderzoeken onderdeel zijn van de evaluatie van de Participatiewet, is ervoor gekozen de resultaten hiervan al in dit hoofdstuk te integreren, omdat de informatie specifiek aansluit bij de veronderstellingen en daarmee een beter totaalbeeld geeft van de beschikbare kennis. In latere hoofdstukken komen de ervarings- onderzoeken uitgebreider aan bod, waarbij enige overlap met de informatie in dit hoofd- stuk onvermijdelijk is. Vaak is het antwoord op de vraag of een veronderstelling plausibel is, niet eenvoudig met een ja of nee te beantwoorden, maar ontstaat er een genuanceerd beeld waaruit blijkt dat de veronderstelling deels wordt ondersteund, onder bepaalde voorwaarden of met enige kanttekeningen. 2.2 Het maatschappelijk probleem en de doelstelling van de Participatiewet In deze paragraaf beschrijven we de maatschappelijke situatie die door het kabinet-Rutte II als onwenselijk werd gezien en waar de Participatiewet een oplossing voor moet bieden. Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 zijn deze normatieve of morele beweegredenen niet empirisch te toetsen: het gaat om opvattingen over de (on)wenselijkheid van een bepaalde situatie. 2.2.1 Normatieve veronderstellingen in historisch perspectief De beweegredenen voor de invoering van de Participatiewet passen in een langere tendens naar een meer activerend stelsel van werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen. De afgelopen decennia heeft het socialezekerheidsstelsel diverse veranderingen onder- gaan, waarbij de nadruk meer kwam te liggen op activering en de plichten die tegenover het recht op een uitkering staan (zie bv. Van Echtelt en Josten 2012; Vrooman 2009). Bij de ontwikkeling van de sociale zekerheid in de jaren zestig van de vorige eeuw lag het accent op het bieden van inkomensbescherming aan mensen die door ziekte of werkloosheid niet zelfstandig in het eigen levensonderhoud konden voorzien. Dit kwam voort uit de gedachte dat armoede en werkloosheid niet zozeer het gevolg waren van individuele tekortkomingen, maar vooral van structurele maatschappelijke problemen, waar indivi- duen het slachtoffer van werden. Men vond dat de overheid, en niet alleen de kerk en liefdadigheid, daar een antwoord op zou moeten geven. Bij de totstandkoming van socialezekerheidsregelingen lag de nadruk dan ook op de nieuw verworven rechten van de BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET elke burger. Zo noemde de verantwoordelijke minister Klompé de invoering van de Alge- mene Bijstandswet in 1965 ‘een geweldige switch van genade naar recht’ (Van der Lans 2016). De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) werd in 1998! in het leven geroepen om mensen die door hun aangeboren of vroeg verworven handicap geen kans hebben gehad een arbeidsverleden op te bouwen, van een arbeids- ongeschiktheidsuitkering te kunnen voorzien. In de jaren zeventig en tachtig namen het volume in en de uitgaven aan de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen echter fors toe (cBS 2019a). Daarmee veranderden ook de opvattingen over uitkeringsgerechtigden en over de sociale zekerheid. Uitkerings- gerechtigden zouden te weinig doen om uit de uitkering te komen en te weinig geprikkeld worden om weer aan het werk te gaan. Werkloosheid werd niet langer alleen gezien als het lot dat iemand kan treffen, veroorzaakt door externe omstandigheden, maar werd mede toegeschreven aan de geringe inspanningen van de werkloze om weer aan het werk te gaan. Deze geringe zoekactiviteit van werklozen zou het stelsel, de situatie van werkloos- heid en armoede eerder bestendigen dan dat het verbetering bracht (De Beer 2001). De afgelopen decennia zijn daarom diverse wijzigingen doorgevoerd in de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen die in het teken stonden van activering, versobering van de duur en hoogte van de uitkering en het aanscherpen van de toegangscriteria. Met de invoering van de Wet werk en bijstand in 2oog kregen gemeenten de verantwoor- delijkheid voor de budgetten voor uitkeringsverstrekking en re-integratie. Hiermee zou er een sterkere financiële prikkel zijn voor gemeenten om mensen aan het werk te helpen. Het accent in de sociale zekerheid verschoof met deze wijzigingen van inkomensbescher- ming naar activeren en re-integratie. Ook de invoering van de Participatiewet past in die beweging. De volgende paragrafen beschrijven meer concreet het maatschappelijk probleem waar de Participatiewet een oplossing voor moet bieden en de doelstellingen van de wet, volgens de toelichting bij de invoeringswet van de Participatiewet (TK 2013/2014a). 2.2.2 Het maatschappelijke probleem volgens de memorie van toelichting Te veel mensen (met arbeidsbeperking) aan de kant Een van de belangrijkste redenen waarom, volgens de toelichting bij de wet, een regeling zoals de Participatiewet nodig is, is dat er te veel mensen ‘aan de kant staan’. De regering wenst een samenleving waaraan iedereen meedoet, inclusief degenen met een arbeids- beperking. ledereen zou een kans moeten krijgen om mee te doen en het zou normaal moeten zijn dat mensen met een arbeidsbeperking deel uitmaken van het arbeidsproces. Het gebeurt volgens het kabinet-Rutte Il nog onvoldoende dat mensen met een arbeids- beperking bij een reguliere werkgever aan de slag zijn. Voor de meeste mensen is meedoen vanzelfsprekend; zij hebben een baan, kunnen voorzien ín hun eigen levensonderhoud en zijn ook op andere manieren maatschappelijk actief. Voor 43 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET andere mensen is volwaardig meedoen een grotere opgave. De regering wil ook aan deze mensen perspectief blijven bieden op volwaardig burgerschap. (TK 2013/2014a: 36) De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking. Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze ín staat te stellen zo veel mogelijk zelfstandig mee te doen aan de samenleving. (TK 2013/2014a: 37) De regering vindt het niet acceptabel dat grote groepen arbeidsgehandicapten aan de kant blijven staan, terwijl zij wel arbeidsvermogen hebben. Het moet normaal worden dat men- sen met een arbeidsbeperking deel uit maken van het arbeidsproces. (TK 2013/2014a: 47) [Het] lukt echter nog onvoldoende om mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werk- gevers aan de slag te krijgen.” (TK 2013/201qa: 47) Zoals blijkt uit de toelichting bij de Participatiewet gaat het kabinet-Rutte Il uit van de ver- onderstelling dat een verhoging van de arbeidsparticipatie niet alleen gunstig is voor de samenleving als geheel, maar ook voor het individu. Betaald werk biedt financiële, sociale en maatschappelijke voordelen. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandig- heid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohe- sie en de economie. (TK 2013/2014a: 37) Het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft mensen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten. (TK 2013/2014a: 38) Te veel mensen met een uitkering: te hoge kosten Naast de wens dat meer mensen met een uitkering aan het werk kunnen gaan omdat dit voor henzelf beter zou zijn, worden ook financiële overwegingen genoemd. Het aantal uit- keringen wordt te hoog geacht. Dit geldt met name voor de Wajong, die sinds de invoering in 1998 sterk in omvang is gegroeid? Ook de sociale werkvoorziening wordt als te omvang- rijk gekwalificeerd. Dit blijkt uit het volgende commentaar in de toelichting op het wets- voorstel. Dit ís niet alleen sociaal ongewenst, maar ook economisch en financieel onhoudbaar. Zeker nu we iedereen nodig hebben om voldoende draagvlak voor ons sociale stelsel te hou- den. (TK 2013/2014a: 37) Bij ongewijzigd beleid zou het aantal Wajongers tussen 2011 en 2045 verdubbelen tot 412.000. De kosten zouden in diezelfde periode verdubbelen tot meer dan 5,1 miljard euro. Dit laat naast de maatschappelijke wens tot hogere participatie van mensen met een arbeidsbeperking ook de financiële noodzaak tot invoering van Participatiewet zien. (TK 2013/2014a: 106) 4d BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET De huidige Wsw [Wet sociale werkvoorziening] biedt werk aan meer dan 100.000 mensen met een arbeidsbeperking. Een groot deel van de mensen die nu in de Wsw werkzaam is op een Wsw-dienstbetrekking, kan met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever. In de praktijk gebeurt dit te weinig. Dat betekent dat mensen nu onnodig in een beschutte werkomgeving werken terwijl ze ook bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. (TK 2013/2014a: 68) Stelsel te weinig activerend Een belangrijke reden voor de invoering van de Participatiewet is gelegen in de veronder- stelde oorzaak van het uitkeringsvolume: het stelsel is te weinig activerend. En toch is ons bestaande stelsel nog steeds te weinig activerend. Het zorgt ervoor dat een grote groep mensen die al dan niet met begeleiding wel kan werken in een reguliere baan, niet aan de slag komt of uitsluitend in een beschutte werkomgeving actief is. De eigen kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo onvoldoende benut, waardoor een te grote groep mensen onnodig niet werkt of niet in een reguliere baan werkt. (TK 2013/2014a: 37) Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van de voorzieningen in ons sociale stelsel. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijkheden benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt. Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te wer- ken of door andere activiteiten te verrichten. (TK 2013/2014a: 41) Onduidelijkheid en regeldruk burgers Behalve dat er te veel mensen aan de kant staan en de bestaande regelingen te veel volume hebben en (daardoor) te duur zijn, is in de geraadpleegde toelichtingen gesigna- leerd dat het stelsel te complex is en bij de burger tot onduidelijkheid leidt. De te grote diversiteit aan en verschillen tussen regelingen vormt een derde argument voor de invoe- ring van de Participatiewet. Ons huidige stelsel van voorzieningen is te complex, heeft onbedoelde bijeffecten en past niet bij de huidige arbeidsmarkt. (Tk 2013/2014a: 37) De huidige situatie waarin de wwa [Wet werk en bijstand], Wsw en Wajong naast elkaar bestaan, leidt tot onduidelijkheid en regeldruk bij burgers door verschillen in voorwaarden, inkomensregimes, instrumenten en financiering. (TK 2013/2014a: 77) Risico op vermindering draagvlak sociale zekerheid Tot slot wordt als reden voor Invoering van de Participatiewet in de toelichting op het wetsvoorstel genoemd dat de oude regelingen kunnen leiden tot een vermindering van het draagvlak voor het systeem. 45 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Nederland kan trots zijn op zijn sociale stelsel. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit en activering. Het vraagt om aanpassingen en voortdurend onderhoud om onze sociale ver- zekeringen en voorzieningen betaalbaar te houden en toegesneden op de huidige tijd. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit moet immers effectief zijn en blijven. Dat betekent dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. Dat is ook van belang om het maatschappelijk en politiek draagvlak te borgen. (Tk 2013/2014a: 37) 2.2.3 Doelstellingen van de Participatiewet Meer mensen met arbeidsvermogen aan het werk Hoofddoelstelling van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen, inclusief de mensen met een arbeidsbeperking, naar werk toe te leiden, bij voorkeur in een reguliere baan. Enerzijds komt dit voort uit de gedachte dat iedereen in staat moet worden gesteld volwaardig aan de samenleving mee te doen, anderzijds speelt mee dat bij ongewijzigd beleid de kosten van de (uitkerings)voorzieningen te veel zullen stijgen. De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname is gericht op de brede groep ‘mensen met arbeidsvermogen’. Een enkele keer wordt geëxpliciteerd dat het om duurzaam werk gaat. De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. (TK 2013/2014a: 38) Dat betekent dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. (TK 2013/2014a: 37) De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname richt zich binnen die brede groep evenwel op mensen met een arbeidsbeperking. De doelstelling van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen met een arbeids- beperking aan de slag te helpen. (TK 2013/2014a: 45) Nadrukkelijk heeft deze [de Participatiewet] als doel om de kansen op arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of een arbeidsbeperking voor de lange ter- mijn te verbeteren. (TK 2013/2014a: 46) De regering vindt het niet acceptabel dat grote groepen arbeidsgehandicapten aan de kant blijven staan, terwijl zij wel arbeidsvermogen hebben. Het moet normaal worden dat men- sen met een arbeidsbeperking deel uit maken van het arbeidsproces. (TK 2013/2014a: 47) Duidelijk is dat het kabinet-Rutte Il primair zo veel mogelijk mensen aan het werk wil krij- gen, bij voorkeur in een reguliere baan. Een enkele keer wordt een bredere definitie van participatie genoemd. Zo wordt ook gesproken over ‘kansen om op een andere manier mee te doen aan de samenleving’ (TK 2013/2014a: 44). Mensen die nu nog aan de kant staan, krijgen meer kansen. Meer kansen op werk of meer kansen om op een andere manier mee te doen aan de samenleving. (TK 2013/2014a: q4) 46 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze in staat te stellen zo veel mogelijk zelfstandig mee te doen aan de samenleving. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie. (TK 2013/2014a: 37) In de Participatiewet en toelichtingen daarop is de doelstelling om meer mensen aan het werk (of uit de uitkering) te krijgen niet gekwantificeerd. Er zijn geen uitspraken gedaan over de te verwachten of de gewenste toename in de arbeidsparticipatie van de doelgroep en wat ‘aan het werk gaan’ betekent in termen van aantal arbeidsuren of duur van het arbeidscontract. Wel wordt in de toelichting van de Participatiewet gerefereerd aan de 125.000 extra banen in het kader van de banenafspraak. Deze regeling valt strikt genomen niet onder de Participatiewet, maar is daar wel sterk aan gerelateerd (zie hoofdstuk 1). Minder uitkeringsafhankelijkheid en minder kosten Over de uitstroompercentages of het uitkeringsvolume zijn geen doelstellingen gespecifi- ceerd. Wel is ingegaan op de verwachte volumeontwikkeling voor de Wajong en de Wsw: De regering verwacht dat met ingang van 2015 nog circa 6.000 mensen per jaar in de Wajong zullen instromen, van de 16.000 mensen die zouden instromen bij ongewijzigd beleid. Naar verwachting 10.000 van hen komen niet in aanmerking voor de Wajong omdat zij arbeidsvermogen hebben. Zij kunnen bij gemeenten terecht voor begeleiding en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet. De verwachting is dat van deze 10.000 mensen ongeveer 5.000 mensen in aanmerking komen voor een Participatiewet- uitkering. (TK 2013/2014a: 106) [De tabel] laat voor de periode tot en met 2018 en de structurele situatie zien hoe het volume Wsw en beschut werk en regulier werk zich ontwikkelen. Gerekend is met een jaar- lijkse autonome uitstroom uit de Wsw van 5.000 plekken tot en met 2017. Na 2017 zal het zittende bestand Wsw geleidelijk verder uitstromen. In de structurele situatie zijn alle Wsw'ers van hun ruim go duizend plekken uitgestroomd. Conform het regeerakkoord komen er geleidelijk middelen voor structureel 30 duizend plekken beschikbaar voor de nieuwe voorziening beschut werk afgestemd op honderd procent van het wettelijk mini- mumloon. Net zoals de afbouw van de Wsw gaat dus ook de opbouw van de nieuwe voor- ziening via een geleidelijk pad. Voor 2015 gaat het kabinet uit van 800 plekken, geleidelijk oplopend tot 5.800? plekken in 2018 en 30 duizend plekken in de structurele situatie. (TK 2013/2014a: 103) 47 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Eén regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt Een doelstelling van de Participatiewet is ook om meer uniformiteit te krijgen aan de onderkant van de arbeidsmarkt: iedereen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig heeft valt onder dezelfde regeling. ledereen krijgt in beginsel dezelfde rechten en plichten en er wordt beoogd meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren in de voorzieningen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat gemeenten tegelijkertijd meer beleidsvrijheid krijgen om invulling te geven aan hun aanpak (zie 8 2.5). Door invoering van de Participatiewet valt de doelgroep dus onder één regeling, maar dat sluit niet uit dat de invulling hiervan per gemeente kan verschillen. Met de Participatiewet voert de regering het principe van één regeling consequent door voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning. Voor iedereen uit deze doelgroep gaan dezelfde rechten en plichten gelden. (TK 2013/2014a: 38) De Participatiewet zorgt ervoor dat er één regeling komt voor iedereen die in staat is om te werken. Het huidige stelsel wordt zo minder complex en transparanter. (TK 2013/2014a: 49) Meer draagvlak voor de sociale zekerheid Een achterliggende doelstelling van een meer activerend beleid is om het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid te waarborgen. Dit sluit aan bij de veranderende opvat- tingen over de sociale zekerheid in de afgelopen decennia. Een uitkering wordt in het alge- meen legitiemer gevonden naarmate de situatie waarin iemand verkeert niet aan zijn eigen toedoen te wijten is, maar het gevolg is van ‘pech’ of externe factoren (Houtman 1994). Wanneer alleen mensen in aanmerking komen voor een uitkering die door omstandig- heden (tijdelijk) niet in staat zijn zelf in hun inkomen te voorzien, en er geen misbruik of oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt, zullen er niet alleen minder kosten zijn, maar zal er ook meer maatschappelijke en politieke steun zijn voor de wetgeving. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit moet immers effectief zijn en blijven. Dat betekent dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. Dat is ook van belang om het maatschappelijk en politiek draagvlak te borgen. (TK 2013/2014a: 37) 2.3 _Veronderstellingen met betrekking tot de doelgroep De Participatiewet beoogt dat meer mensen met een arbeidsbeperking of anderszins een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk gaan. Een meer activerend beleid zou moeten inspelen op het gedrag van de doelgroep zelf. Wat is volgens de wetgever de reden dat de doelgroep weinig actief is op de arbeidsmarkt en hoe grijpt de Participatiewet hierop in? Deze paragraaf zet de causale (oorzaak-gevolg-) en finale (middel-doel)veronderstellingen uiteen die betrekking hebben op de doelgroep, en brengt vervolgens op basis van een lite- ratuurstudie de plausibiliteit van deze veronderstellingen in kaart. Samengevat zijn de belangrijkste veronderstellingen: 48 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Oorzaak-gevolgveronderstellingen 1 De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen. 2 De doelgroep kan werken, maar doet te weinig moeite. Het stelsel is te weinig active- rend en bevat te weinig prikkels voor de doelgroep om zich in te zetten om aan het werk te gaan. 3 De regels zijn complex en onduidelijk voor de doelgroep, waardoor mensen zich min- der inzetten. Middel-doelveronderstellingen 4 Ondersteuning en begeleiding bij het zoeken naar werk en re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname. 5 Een meer activerend beleid en het aanscherpen van de verplichtingen motiveert men- sen om aan het werk te gaan, waardoor er minder mensen aan de kant staan. 6 Door nieuwe wetgeving zijn verplichtingen duidelijker voor de doelgroep, waardoor deze zich meer inzet om aan het werk te gaan. 2.3.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen Adi. De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen Een belangrijke basisveronderstelling van de Participatiewet is dat een aanzienlijk deel van de doelgroep van de wet niet werkt, terwijl het gros van de doelgroep dat in beginsel — en onder de juiste omstandigheden — wel zou kunnen. De eigen kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo [door een weinig activerend stelsel] onvoldoende benut, waardoor een te grote groep mensen onnodig niet werkt of niet in een reguliere baan werkt. (TK 2013/2014a: 37) Een groot deel van de mensen die nu in de Wsw werkzaam is op een Wsw-dienstbetrekking, kan met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever. In de praktijk gebeurt dit te weinig. Dat betekent dat mensen nu onnodig in een beschutte werkomgeving werken terwijl ze ook bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. (TK 2013/2014qa: 68) Het zittend bestand van de Wajong bestaat uit veel onbenut arbeidspotentieel. Slechts een kwart van alle Wajongers werkt. Dit percentage moet en kan omhoog. (TK 2013/2014a: 71) Uit de beleidsstukken zijn grofweg twee oorzaken te destilleren die een hogere arbeids- deelname binnen de doelgroep in de weg staan: de doelgroep ervaart belemmeringen (ad 1) en/of doet te weinig om aan het werk te gaan (ad 2). De eerste oorzaak zou zijn dat mensen in principe willen en kunnen werken, maar dat zij belemmeringen ervaren, zoals gezondheidsproblemen, die hun in de weg staan te partici- peren, waardoor hun mogelijkheden onvoldoende worden benut. De doelgroep heeft door de belemmeringen ondersteuning nodig om aan het werk te komen, van uitvoerings- 49 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET instanties of van werkgevers. Vanuit deze benadering is het wegnemen van de belemme- ringen de juiste remedie, bijvoorbeeld door re-integratie-instrumenten in te zetten. Er zijn dus zeker kansen op de arbeidsmarkt, ook in een economische recessie. Bij kwetsbare groepen, zoals jongeren, ouderen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en mensen met een arbeidsbeperking is extra ondersteuning belangrijk om hen te begeleiden naar (nieuw) werk. (TK 2013/2014a: 46) De belemmering om zelfstandig te kunnen participeren heeft immers vaak meerdere oor- zaken. Gemeenten kunnen het beste bepalen welke ondersteuning het meest effectief is. (TK 2013/2014qa: 42) Ad 2. De doelgroep zet zich te weinig in om aan het werk te gaan De tweede oorzaak zou zijn dat de doelgroep zich onvoldoende inzet om aan het werk te gaan, mede doordat het systeem te weinig prikkelend is. Het gaat hierbij dus enerzijds om een tekortschietende arbeidsmoraal van uitkeringsontvangers, en anderzijds om een reac- tie op verkeerde prikkels, bijvoorbeeld omdat werken niet loont (Vrooman et al. 2016). Ook kan het zijn dat mensen willen werken, maar zich er desondanks niet toe zetten om actief naar werk te zoeken, bijvoorbeeld omdat zij ontmoedigd zijn door slechte ervaringen bij het zoeken naar werk. Vanuit deze benadering is de juiste remedie mensen meer te prik- kelen om aan het werk te gaan, bijvoorbeeld door aanscherping van de eisen die aan de doelgroep worden gesteld en het aanpassen van de uitkeringsbedragen. Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van de voorzieningen van ons sociale stelsel. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijk- heden benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt. Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te werken of door andere activiteiten te verrichten. (TK 2013/2014qa: q1) Ad 3. De doelgroep zet zich te weinig in vanwege complexe en onduidelijke regels In het verlengde van de tweede oorzaak is een van de redenen dat mensen zich onvol- doende inzetten, die expliciet benoemd wordt in de toelichting van de Participatiewet, dat de regels rond de regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt complex en onduide- lijk zijn. Ten eerste zijn er verschillende regelingen voor mensen met een arbeidsbeperking (Wajong en wwa). Ten tweede zijn de verplichtingen die tegenover het recht op een uit- kering staan niet helder en eenduidig geformuleerd. Gemeenten kunnen ook verschillen in de eisen die ze aan uitkeringsontvangers stellen. Verondersteld wordt dat wanneer mensen niet goed weten waar ze aan toe zijn, ze minder geneigd zijn zich in te zetten om aan de verplichtingen te voldoen en minder geneigd zijn naar werk te zoeken. De huidige situatie waarin de wwB, Wsw en Wajong naast elkaar bestaan, leidt tot ondui- delijkheid en regeldruk bij burgers door verschillen in voorwaarden, inkomensregimes, instrumenten en financiering. (TK 2013/2014a: 77) 50 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET 2.3.2 Middel-doelveronderstellingen Ad q. Re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname De eerste oorzaak voor de lage arbeidsdeelname die hiervoor werd geschetst is dat men- sen belemmeringen ervaren bij het zoeken naar werk. Het bieden van ondersteuning bij werk en het zoeken naar werk, met name aan mensen met een arbeidsbeperking, is in deze benadering de juiste remedie. Het gaat bij deze veronderstelling om aanbodgerichte Instrumenten, bijvoorbeeld jobcoaching, scholing en fysieke ondersteuning (instrumenten gericht op werkgevers komen aan bod in paragraaf 2.4). Ad 5. Een strengere aanpak stimuleert re-integratie De beleidstheorie veronderstelt dat mensen te weinig geprikkeld worden om uit de uit- kering te komen. Het middel dat wordt ingezet om deze oorzaak weg te nemen, is het aan- scherpen van de verplichtingen voor mensen met een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld sancties bij het niet nakomen van de arbeidsverplichting, de tegenprestatie, en wijziging van de uitkeringsbedragen voor specifieke groepen (zie hoofdstuk 1 voor een overzicht). Om dat doel te bereiken, wil de regering — in lijn met het Regeerakkoord — de bestaande ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen herzien en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen voor iedereen gelden. Ook zal de regering de arbeidsverplich- tingen aanscherpen en de duur en hoogte van de maatregel uniformeren bij het niet nakomen van deze verplichtingen. (TK 2013/2014a: 42) Vooruitlopend op de Participatiewet zijn de uniformering en harmonisering van de regel- geving op dit punt opgenomen in de Wet maatregelen Wet werk en bijstand (Staatsblad 2014a). Deze aanpassingen zijn sinds 2015 onderdeel van de Participatiewet. De maatrege- len zijn bedoeld om de bijstand meer activerend te maken en de regels eenduidiger te laten zijn. De grotere nadruk op verplichtingen, naleving en handhaving is ook bedoeld om het maatschappelijk draagvlak voor het stelsel te waarborgen. Ad 6. Door eenvoudiger en eenduidiger regelgeving zet de doelgroep zich meer in Door de verplichtingen duidelijker te omschrijven en de regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt te vereenvoudigen, zou de wetgever het voor groepen met gelijksoortige problematiek duidelijker maken wat hun rechten en plichten zijn. De nieuwe instroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen die voorheen in aanmerking zouden komen voor een Wajong-uitkering vallen nu ook onder het regime van de Participatiewet. Behalve dat ze nu alleen recht hebben op de doorgaans lagere bijstandsuitkering in plaats van een Wajong-uitkering, krijgen ze — net als andere bijstandsgerechtigden — ook te maken met alle in de Participatiewet geldende verplichtingen die aan het recht op bijstand (kunnen) worden verbonden. Het recht op een uitkering hangt bovendien af van het inkomen en ver- mogen van de persoon met wie men een gezamenlijke huishouding voert (middelen-/ partnertoets). 51 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET 2.3.3 Inzichten uit de literatuur Deze paragraaf geeft voor elk van de voorgaande veronderstellingen ten aanzien van de doelgroep, een overzicht van de beschikbare literatuur. Ad1. De doelgroep kan werken, maar (een deel) ervaart belemmeringen In theorie zijn er meerdere oorzaken waardoor mensen werkloos kunnen raken. Zo kan het zijn dat er sprake is van structurele werkloosheid en er gewoon niet voldoende banen zijn voor iedereen. Het kan ook zijn dat werklozen onvoldoende kwalificaties hebben die aan- sluiten bij de vraag van werkgevers. Het hangt van de oorzaak af welke re-integratiestrate- gie helpt om mensen weer aan het werk te helpen. De oorzaken van werkloosheid en hun re-integratieremedie zijn samen te vatten in zes standpunten (Sol et al. 2011) (tabel 2.1). De eerste aanname in de Participatiewet sluit aan bij het standpunt dat de doelgroep een afstand tot de arbeidsmarkt heeft, maar dat deze overbrugbaar is door middel van re- integratie-instrumenten, zoals loonkostensubsidie of scholing. Voor een (relatief klein) deel van de doelgroep is de afstand tot de arbeidsmarkt verondersteld niet overbrugbaar te zijn. Dit komt overeen met de onderste rij in tabel 2.5; zij kunnen niet — ook niet met loonkostensubsidie of de juiste begeleiding — bij een reguliere werkgever aan de slag. Voor hen is er beschut werk (30.000 plaatsen) of arbeidsgerelateerde dagbesteding. Tabel 2.1 Oorzaken van werkloosheid en de rol van re-integratie is er een afstand tot de arbeidsmarkt? oorzaak en aanpak rol van re-integratie nee er hoeven alleen maar voldoende banen re-integratie is overbodig te zijn nee werklozen hoeven alleen maar afdoende afschrikking: re-integratie is vooral gemotiveerd (geprikkeld) te worden middel tot afschrikking en dwang nee banen en werklozen hoeven elkaar matching: re-integratie is vraaggericht alleen maar te vinden met vooral een verbindingsfunctie ja werknemersvaardigheden aanleren gedragsverandering: re-integratie is primair aanbodgericht ja productiviteitstekort compenseren compensatie: re-integratie is primair een financiële constructie ja ze kunnen onmogelijk terecht in re-integratie werkt niet (wel bv. beschut reguliere banen werk) Bron: Sol et al. (2011: 22) 52 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Dat de doelgroep belemmeringen ervaart om aan het werk te gaan, blijkt uit verschillende studies van voor en na invoering van de Participatiewet. Een deel van de doelgroep heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt vanwege een lage opleiding of weinig werkervaring. Het merendeel van de bijstandsontvangers die langer dan twee jaar in de bijstand zitten heeft een lage Human Capital Index (Hci), een maat op basis van opleiding en arbeids- verleden (Doove et al. 2018). Meer dan de helft (65%) van de bijstandspopulatie heeft geen startkwalificatie (Divosa 2016). Ook problemen met de lichamelijke en geestelijke gezond- heid komen vaak voor. Naar schatting heeft 80% van de bijstandontvangers een of meer belemmeringen om op de arbeidsmarkt te participeren (Divosa 2011). Naast een lage of verouderde opleiding (33%) en een gebrek aan werkervaring (24%) komen belemmeringen van persoonlijke aard relatief vaak voor, bijvoorbeeld door fysieke (30%), sociale (26%) of psychische (26%) problemen. Ongeveer de helft (48%) van de bijstandspopulatie die geen uitkering heeft voor arbeidsongeschiktheid, heeft volgens eigen opgave wel een arbeids- handicap (Van Echtelt 2016) en een derde van de mensen in de bijstand maakt gebruik van psychische zorg (Einerhand en Ravesteijn 2017). Ook andere belemmeringen, zoals schul- denproblematiek, kunnen in de weg staan om aan het werk te gaan. Een onderzoek onder klantmanagers laat zien dat het vaak om complexe problematiek gaat die niet eenvoudig is te categoriseren (zie bv. Van Echtelt en Guiaux 2012). Terwijl de beleidstheorie een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt veronderstelt, lijken de betrokkenen de overbrugbaarheid zelf minder positief in te schatten, in ieder geval op de korte of middellange termijn. Gemeenten schatten in dat ruim een derde (36%) van de cliënten in de Participatiewet niet bemiddelbaar en beschikbaar is voor werk (Cuelenaere et al. 2019). Klantmanagers in een onderzoek onder vijf gemeenten schatten in dat ongeveer de helft van de mensen in de bijstand een zeer grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt: zij worden niet begeleid naar werk en hoeven niet te solliciteren (Kremer et al. 2017). Meer dan de helft (60%) van de doelgroep die vergelijkbaar is met de voormalige groep mensen met een bijstandsuitkering is naar eigen inschatting op dit moment niet in staat te werken (Inspectie szw 2019a). De helft van hen verwacht dat in de toekomst wel te kunnen, de andere helft denkt nooit meer te kunnen werken. Vooral de ervaren lichame- lijke en geestelijke gezondheid worden hiervoor als reden gegeven. Slechts een zeer klein percentage (1% tot 4%) ervaart geen beperkingen om aan het werk te komen. Ook onder de nieuwe doelgroep van jonggehandicapten heeft het merendeel (ongeveer 60%) naar eigen inschatting of die van de sociale dienst op dit moment geen arbeidsvermogen. De meest voorkomende reden dat het voor deze doelgroep moeilijk is om betaald werk te vinden is de geestelijke gezondheid (66%), gevolgd door de lichamelijke gezondheid (38%). Hoewel deze literatuurstudie vooral tot doel heeft de plausibiliteit van de veronderstellin- gen in kaart te brengen, brengt ze ook een ander knelpunt aan het licht, namelijk dat het lastig is een objectief beeld te krijgen van de belemmeringen en afstand tot de arbeids- markt van de doelgroep. Dit heeft meerdere redenen. Allereerst gebruiken gemeenten elk hun eigen methodiek om de afstand tot de arbeidsmarkt vast te stellen, en deze methoden zijn niet zonder meer vergelijkbaar. Dit hangt samen met decentralisatie van de uitvoering. 53 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Daarnaast bestaat er ook binnen gemeenten niet altijd een helder overzicht van de mogelijkheden en belemmeringen van de klanten (De Beleidsonderzoekers 2018). De ken- nis over de klant is het grootst bij instroom in de bijstand, wanneer de eerste diagnose wordt gemaakt, maar vervolgens raken klanten soms uit beeld (Inspectie szw 2014). Dit geldt vooral voor klanten die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben omdat de dienstverlening doorgaans minder op hen is gericht (zie ook De Beleidsonderzoekers 2018). Registraties over kansen en belemmeringen zijn wisselend van kwaliteit, afhankelijk van de registratiediscipline van medewerkers, ervaren werkdruk en de gebruiksvriendelijkheid van registratiesystemen. De helft van de klantmanagers geeft daarnaast aan dat de informatie over klanten niet gemakkelijk overdraagbaar is (Inspectie szw 2014). Een andere factor is dat de informatie moeilijk te verkrijgen is. Een voorbeeld hiervan zijn gezondheidsproblemen van de doelgroep. Klantmanagers hebben vanwege privacyo- verwegingen niet zonder meer toegang tot het medische dossier van klanten (zie ook Cuelenaere et al. 2017). In tegenstelling tot uwv hebben gemeenten vaak geen medisch- arbeidsdeskundige expertise in huis, waardoor er geen goed beeld is van de mogelijkheden en belemmeringen van mensen met gezondheidsbeperkingen (Inspectie szw 2012). Inzicht in de belemmeringen vraagt om openheid van mensen uit de doelgroep, en om vertrou- wen in een klantmanager en werkgever om informatie te delen. Mensen uit de doelgroep kunnen zelf ook niet altijd inschatten wat relevant is en wat het effect is van de beperking op de werkvloer. Klantmanagers verschillen in de mate waarin ze aandacht besteden aan het creëren van deze openheid (Van Rossum et al. 2019). Een ander voorbeeld is laaggelet- terdheid, die lang onzichtbaar kan blijven, al maken steeds meer gemeenten gebruik van instrumenten zoals de Taalmeter om structureel op laaggeletterdheid te screenen (Stich- ting Lezen & Schrijven 2017a, 207b, 2017). Conclusie De Participatiewet is in beginsel bedoeld voor mensen met arbeidsvermogen. Er lijkt echter een discrepantie te zijn tussen de zienswijze van de wetgever en de uitvoerder over de bemiddelbaarheid naar werk. Terwijl de beleidstheorie in beginsel uitgaat van een over- brugbare afstand tot de arbeidsmarkt, lijken de betrokkenen dit minder positief in te schatten. Gemeenten en cliënten schetsen een beeld dat een aanzienlijk deel van de doel- groep niet bemiddelbaar is naar werk. De problematiek van de doelgroep is vaak complex en uitstroom naar werk, waar de Participatiewet primair op inzet, is dan volgens de betrok- kenen op afzienbare termijn geen haalbare kaart. Het is echter om diverse redenen niet goed mogelijk objectief vast te stellen hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is. In de Participatiewet is ervoor gekozen gemeenten veel vrijheid te geven in de uitvoering, zodat zij de ondersteuning kunnen afstemmen op de belemmeringen van de doelgroep. Uit de literatuur ontstaat echter het beeld dat de uitvoerder de klanten en hun belemmeringen in met name het zittend bestand niet in alle gevallen goed in beeld heeft. 5d BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ad 2. De doelgroep zet zich te weinig in om aan het werk te gaan De tweede veronderstelling over de oorzaak van de geringe participatie van de doelgroep is dat zij zich te weinig inzetten om aan het werk te gaan. Dit komt overeen met het tweede standpunt in tabel 2.1: de werkloosheid kan worden aangepakt door werklozen afdoende te motiveren om aan het werk te gaan. Verschillende onderzoeken laten zien dat een aan- zienlijk deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan. De Inspectie szw (2016a) laat zien dat 51% van de mannen en 41% van de vrouwen in de bijstand het voor- gaande halfjaar iets heeft gedaan om aan het werk te komen. Ook uit analyses van het cBs (2017a) blijkt dat een aanzienlijk deel (47%) van de bijstandsontvangers zonder werk aan- geeft niet te willen of kunnen werken. De meest genoemde reden (70%) is ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ook het ervaringsonderzoek onder cliënten laat zien dat een aan- zienlijk deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan (Inspectie szw 2019a). Van de nieuwe doelgroep (jonggehandicapten) en de bijstandsgroep deden ruim vier op de tien het laatste halfjaar iets om aan het werk te gaan. Een groot deel van de bijstands- ontvangers heeft langere tijd een uitkering, terwijl de bijstand voor andere mensen alleen een tijdelijk vangnet is. Van het totaal aantal bijstandsontvangers eind 2017 zat meer dan een derde langer dan vijf jaar in de bijstand (cBs 2018a). Van de uitstroom uit de bijstand heeft ongeveer een kwart de uitkering minder dan een half jaar ontvangen (cBs 2018b). Dat een deel van de doelgroep niets doet om aan het werk te gaan, kan verschillende rede- nen hebben. In de literatuur worden globaal vier factoren onderscheiden die kunnen samenhangen met het (geringe) zoekgedrag van werklozen (Van Echtelt 2010; Hoff en Jehoel-Gijsbers 2003: 11, 124): — _ opvattingen over het hebben van betaald werk en het ontvangen van een uitkering. Een voorbeeld is de bereidheid om minder aantrekkelijk werk te accepteren om uit de uitkering te raken; — _gepercipieerde arbeidsmarktkansen: de mogelijkheden die er — in de ogen van de werkzoekenden — zijn op de arbeidsmarkt; — _ financiële prikkels: hoeveel men er financieel op vooruit wil gaan bij aanvaarding van een baan en of men denkt dit door werkaanvaarding te kunnen realiseren; — wettelijke regelingen: de wettelijke verplichtingen die zijn opgelegd ter bevordering van de toeleiding naar werk van uitkeringsgerechtigden. Een voorbeeld is de sollicitatieplicht. We kunnen de mogelijke redenen van de doelgroep categoriseren op basis van die vier fac- toren. De eerste reden dat bijstandsontvangers niet actief naar werk zoeken, kan gelegen zijn in een tekortschietende motivatie. In het verleden zijn er diverse studies verricht naar het ‘arbeidsethos’ van werklozen (zie Van Echtelt 2010; Engbersen 1989, 1990; Engbersen et al. 1993; Hoff en Van Echtelt 2008; Kroft et al. 1989; Vrooman et al. 2016). Deze studies kwamen onder andere voort uit de toenemende vrees voor zogenoemde cultures of poverty, vergelijkbaar met die in de Amerikaanse achterstandswijken, waarbij mensen langdurig afhankelijk zijn van een uitkering, zeer zwakke banden hebben met de arbeidsmarkt en de gangbare normen over arbeid nauwelijks onderschrijven (Van Echtelt 2010). De resultaten 55 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET geven blijk van een heel diverse groep bijstandsontvangers. Het merendeel heeft een vrij traditionele oriëntatie op arbeid: de groep met een onwillige of calculerende instelling bleek klein (zie ook Vrooman et al. 2016). Vaak geven werklozen aan dat zij werk belangrijk vinden en ook graag zouden willen werken (zie bv. Inspectie szw 2015b; Van Echtelt 2010). Uit het ervaringsonderzoek onder de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering zegt 71% dat het hebben van werk voordelen heeft boven het niet hebben van werk en geeft 65% aan gelukkiger te zijn wan- neer ze een baan hebben (Inspectie szw 2019a). Toch zegt de helft van de groep dat zij op dat moment niet willen werken. Het aandeel dat wil werken is gedaald van 60% in 2015 naar 50% in 2019. Of iemand wil werken hangt samen met of iemand het kan: mensen die aangeven niet te willen werken, zijn vaak ook degenen die aangeven op dat moment niet in staat te zijn te werken. Toch wil ruim een op tien (12%) niet werken, terwijl ze zelf aange- ven wel werk te zouden kunnen vinden als ze er moeite voor zouden doen. Van de nieuwe doelgroep jonggehandicapten met arbeidsvermogen wil 60% op dit moment graag wer- ken, van personen op de Wsw-wachtlijst is dit 50%. Een andere reden dat werklozen niet actief naar werk zoeken, zou te maken kunnen heb- ben met ontmoediging. Als mensen een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, regel- matig zijn afgewezen en het gevoel hebben dat solliciteren geen enkel resultaat heeft, trek- ken ze zich terug van de arbeidsmarkt. Dit wordt ook wel het discouraged worker-effect genoemd (Finegan 1981). Vooral bij mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie, zoals ouderen, lager opgeleiden en mensen met gezondheidsproblemen zou dit een rol kunnen spelen. Veel werklozen zien hun kansen om weer aan het werk te komen zeer somber in (Inspectie szw 2015b; Van Echtelt 2010). Ook in het ervaringsonderzoek onder cliënten (Inspectie szw 201ga) is 38% van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering het eens met de stelling dat zij werk kunnen vinden als zij daar echt moeite voor doen. Het niet willen en kunnen werken blijkt met elkaar samen te hangen. Ongeveer een kwart (24%) wil wel werken, maar kan geen werk vinden, en 39% wil niet werken en kan ook geen werk vinden. Bijna zes op de tien (58%) zijn het eens met de stelling dat zij door hun beperkingen geen werk kunnen vinden. De meest genoemde redenen waarom bijstandsontvangers niet naar werk zoeken zijn lichamelijke klachten (48%), psychische klachten (35%), het doen van mantelzorg of vrijwilligerswerk (19%) en een te hoge leeftijd (11%). Ook van personen die op de Wsw- wachtlijst stonden en geen werk hebben, verwacht de meerderheid (63%) geen betaald werk meer te zullen vinden. Van de nieuwe doelgroep jonggehandicapten zegt minder dan de helft (46%) werk te kunnen vinden als ze daar echt moeite voor doen. Werk is voor veel mensen van meer betekenis dan alleen het inkomen, maar de meeste mensen vinden toch wel dat iemand die vanuit een uitkering gaat werken, er in inkomen op vooruit moet gaan (Van Echtelt 2010). Een te hoge uitkering stimuleert mensen niet om te gaan werken. Uit onderzoek blijkt dat werklozen harder hun best doen om werk te zoe- ken naarmate het einde van de uitkering nadert (cPB 2015). Verkorten van de uitkerings- duur maakt dat werklozen eerder werk vinden (De Groot en Van der Klaauw 2019). Het is echter niet vanzelfsprekend dat een minder genereuze uitkering de kans op werk voor 56 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt vergroot. Zo blijkt dat ouderen hun werkhervat- tingskans nauwelijks kunnen beïnvloeden door lagere inkomenseisen te stellen of de zoe- kintensiteit aan te passen (Vlasblom en Schippers 2019). Het grootste deel (58%) van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden zijn gekomen voor een bijstandsuitkering, is alleen bereid te gaan werken als ze er financieel op vooruit gaan. Ongeveer twee op de tien (18%) zijn bereid te werken als ze er financieel op achteruit gaan. Niet iedereen uit de brede doelgroep denkt er op vooruit te gaan als ze gaan werken. Eenderde (32%) denkt er financieel op vooruit te gaan, 11% verwacht dat het inkomen gelijk blijft en 9% denkt er financieel op achteruit te gaan. Het grootste deel (48%) weet echter niet of zij er financieel op vooruit gaan als ze gaan werken. (Inspectie szw 2019). Tot slot kan het zijn dat bijstandsontvangers niet naar werk zoeken omdat zij door de gemeente zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht. Uit het klantonderzoek (Inspectie szw 2019a) blijkt dat meer dan de helft (56%) van de doelgroep van de Participatiewet die voor- heen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering zelf aangeeft vrijge- steld te zijn van de arbeidsplicht (zie ook Inspectie szw 2016a, 2016b). De meest genoemde reden (60%) is vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid, maar ook de zorg voor kinderen (13%) en opleiding en studie (11%) worden genoemd. Ongeveer vier op de tien vrijgestelden hebben hiervoor een formele beschikking ontvangen. Volgens Divosa (2019ga) registreren gemeenten voor 11% van de personen met een bijstandsuitkering eind 2018 een ontheffing van de arbeidsplicht, al maken zij een kanttekening bij de betrouwbaarheid van de regis- traties. Eerder onderzoek van de Inspectie szw (2013a, 2013b) geeft weer dat bijna een kwart van de bijstandsontvangers een ‘formele ontheffing’ van de arbeidsplicht heeft. Dit zijn ontheffingen waaraan een ontheffingsbeslissing ten grondslag ligt die volgens de wet- telijke vormvereisten aan de uitkeringsontvanger kenbaar wordt gemaakt. Daarnaast zijn er volgens de Inspectie ook veel uitkeringsontvangers die in de praktijk niet aan hun arbeidsplicht worden gehouden zonder dat daaraan een ontheffingsbeslissing ten grond- slag ligt. Het klantonderzoek (Inspectie szw 2019a) laat wel zien dat bijna twee op de drie vrijgestelden wel andere afspraken hebben met de sociale dienst, die niet direct gericht zijn op het zoeken van werk, zoals het doen van vrijwilligerswerk, het leveren van een tegen- prestatie of het leren van de taal. Conclusie De veronderstelling dat een (aanzienlijk) deel van de doelgroep niet actief naar werk zoekt, sluit aan bij wat hier in de literatuur over bekend is. Een aanzienlijk deel van de doelgroep is niet actief op zoek naar werk. De literatuur onderscheidt grofweg vier beïnvloedende factoren voor zoekgedrag: motivatie, ontmoediging, financiële prikkels en vrijstelling van de arbeidsplicht. Niet kunnen, willen en hoeven werken hangen nauw met elkaar samen. Een aanzienlijk deel zegt zelf vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht, met gezondheids- problemen als meest genoemde reden. Deze groep heeft vaak wel andere afspraken over activering met de sociale dienst. 57 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ad 3. De doelgroep zet zich te weinig In vanwege complexe en onduidelijke regels Aan de Participatiewet ligt de veronderstelling ten grondslag dat de bestaande regels voor mensen niet duidelijk zijn en zij daardoor minder hun best doen om weer aan het werk te gaan. Uit onderzoek van vóór invoering van de Participatiewet blijkt dat regels niet altijd helder zijn voor de doelgroep, hoewel hieruit niet rechtstreeks is op te maken of een geringe inzet het gevolg is van onduidelijkheden. Zo concludeert de twi (2011a) dat de helft van de cliënten in de wwB geen door de casemanagers van de gemeente opgelegde ver- plichting tot solliciteren ervaart. Het kan zijn dat er met deze cliënten — om welke reden dan ook — duidelijke afspraken zijn gemaakt over vrijstelling van hun arbeidsplicht. De Inspectie szw concludeert echter dat een deel van de doelgroep min of meer ‘met rust wordt gelaten’. Mogelijk zijn er niet altijd heldere afspraken met cliënten gemaakt, of zijn cliënten niet goed op de hoogte van de afspraken en gedragen ze zich er daardoor niet naar. Een onderzoek onder jongeren in de wwB geeft weer dat de meerderheid van de jonge wwB'ers naar eigen zeggen goed op de hoogte is van bij de uitkering horende rech- ten en plichten. Tegelijkertijd laat hetzelfde onderzoek zien dat een minderheid concrete afspraken heeft gemaakt over het aantal te verrichten sollicitatieactiviteiten (Inspectie szw 2015b). Veel gemeenten hebben niet in beleid vastgelegd onder welke voorwaarden ont- heffing van de arbeidsplicht kan worden verleend (Inspectie szw 2013a). Dit is veelal een inschatting van de individuele uitvoeringsambtenaar bij gemeenten. Mogelijk dat daardoor voor cliënten ook minder duidelijk is of zij wel of niet van de arbeidsplicht zijn vrijgesteld. Ook in de Wajong was het niet altijd duidelijk wat verplichtingen waren. Onder de Wajong zoals die sinds 2010 gold maakte uwv met de Wajonger een participatieplan om afspraken over de re-integratie vast te leggen. Niet alle Wajongers bleken goed op de hoogte van deze afspraken (Snel en Van Wensveen 2011). Terwijl 60% van de Wajongers zei een partici- patieplan te hebben, was het overige deel hiermee onbekend. Hoewel vrijwel alle Wajongers met een participatieplan zeiden te weten dat zij zich moesten houden aan de afspraken, gaf een derde aan niet (meer) te weten wat de afspraken precies waren. Een klein deel van de Wajongers was niet tevreden met de afspraken in het participatie- plan: dit kwam meestal doordat ze de afspraken niet haalbaar of niet duidelijk vonden (Snel en Van Wensveen 2011). Uit onderzoek na invoering van de Participatiewet blijkt dat het merendeel van de doel- groep van de Participatiewet, net als mensen met andere uitkeringen, goed op de hoogte is van de algemene verplichtingen, zoals de meldingsplicht bij wijzigingen in de persoonlijke situatie, de plicht te solliciteren en de plicht om te verschijnen bij afspraken met de gemeente (lpsos 2018). Uit het ervaringsonderzoek onder de doelgroep van de Participatie- wet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering (Inspectie SZW 2019a) blijkt dat een groot deel (59%) weet dat de uitkering kan worden verlaagd als ze niet komen opdagen op een afspraak bij de sociale dienst. Veel minder respondenten weten dat de gemeente een sanctie kan opleggen (de uitkering kan verlagen) als zij hun arbeidsmarktkansen belemmeringen door niet te reizen voor een baan, geen gepaste kle- ding te dragen, niet te willen verhuizen voor het werk, of de Nederlandse taal niet leren 58 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET beheersen, al zal vooral dat laatste ook niet op iedereen van toepassing zijn. Vier op de tien van de respondenten vinden de verplichtingen ingewikkeld. Conclusie De doelgroep lijkt in grote lijnen goed op de hoogte te zijn van de algemene ‘rechten en plichten die bij een uitkering horen’. Wel vindt bijna de helft van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstands- uitkering de regels ingewikkeld. Als we naast de complexiteit van de regels kijken naar dui- delijkheid over de afspraken, dan blijkt dat cliënten lang niet altijd goed op hun netvlies hebben wat voor concrete afspraken er zijn gemaakt over de activiteiten die zij moeten doen om weer aan het werk te komen. Onderzoek suggereert dat voor een deel van de doelgroep die concrete afspraken er mogelijk ook niet lijken te zijn: mensen ervaren — om welke reden dan ook — dat ze vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht. Hoewel dit niet direct uit de literatuur blijkt, zal onduidelijkheid over de afgesproken verplichtingen waarschijnlijk tot een mindere inzet leiden. Ad g. Re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname De re-integratiedienstverlening van gemeenten is erop gericht de kennis en vaardigheden van de doelgroep te vergroten zodat zij betere kansen hebben op de arbeidsmarkt. Gemeenten kunnen verschillende instrumenten gebruiken om het arbeidsaanbod te ver- sterken. Veel van deze instrumenten hadden zij al vóór de invoering van de Participatiewet tot hun beschikking, zoals training en scholing van de doelgroep. De aanpak sluit aan bij de veronderstelling dat bijstandsontvangers een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt hebben, die door een aanbodgerichte aanpak (het versterken van de kennis en vaardig- heden van de doelgroep) verholpen kan worden. Voor bijstandsontvangers met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt kan de gemeente ondersteuning bieden bij het zoeken naar werk. Gemeenten kunnen ook instrumenten inzetten die erop gericht zijn werkgevers over de streep te trekken om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen, zoals de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk. Deze instrumenten komen aan bod in paragraaf 2.4 over werkgevers. (Zie ook hoofdstuk 7 voor de effectiviteit van deze instru- menten op de arbeidsdeelname van de doelgroep.) In de literatuur is er veel aandacht voor de effectiviteit van re-integratie (Blonk et al. 2015; Card et al. 2010; cPB 2016; Filges et al. 2015; Groot et al. 2008; Van der Klaauw 2010; Kluve 2010; Kok en Houkes 2011; Kok et al. 2006; Koning 2012a, 2012b; De Koning et al. 2005; De Koning et al. 2014; Marlet et al. 2016; szw 2008). In het algemeen is de conclusie dat de effecten gering zijn: overall er is een klein maar positief effect op het vinden van werk (Van der Aa 2016; Blonk et al. 2015). De Beleidsdoorlichting re-integratie van het ministerie van szw in 2008 was sceptisch: re-integratie zou weinig effectief zijn. Omdat de effectiviteit sterk afhangt van welk instrument voor wie op welk moment wordt ingezet, is een alge- 5O BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET mene conclusie over het wel of niet effectief zijn van re-integratie In het algemeen echter niet te trekken (Koning 2012a, 2012b). De effectiviteit van re-integratie-instrumenten is niet eenvoudig empirisch vast te stellen. \dealiter zouden er een experimentele en een controlegroep moeten zijn met vergelijkbare kenmerken en in een vergelijkbare context die het instrument wel of niet krijgen, wat niet altijd goed is te organiseren. In de praktijk is er vaak sprake van maatwerk, waarbij voor de keuze en timing van een instrument zowel de situatie van de cliënt als de persoonlijke ken- nis en aanpak van de professional meespeelt (Marlet et al. 2016). Het is relatief eenvoudig om vast te stellen welk deel van de deelnemers uitstroomt naar werk, maar lastiger is om vast te stellen of de uitstroom naar werk het gevolg is van het instrument (de netto- effectiviteit) (zie bv. Van der Klaauw 2010; Tempelman et al. 2010). Daarnaast kan de effec- tiviteit sterk afhankelijk zijn van de context, zoals kenmerken van de cliënt, de duur van de werkloosheid, het type re-integratietraject en de gemeentelijke aanpak. Variaties In de praktische uitvoering kunnen een rol spelen bij de effectiviteit, wordt het instrument goed en op het juiste moment ingezet, en past het bij (de belemmering van) de cliënt? Boven- dien wordt er weinig onderzoek gedaan naar de effecten op de lange termijn (Blonk et al. 2015). Ondanks deze beperkingen zijn er in de literatuur wel aanwijzingen dat bepaalde aanpak- ken beter werken dan andere. Loonkostensubsidies, begeleiding door een klantmanager en sancties lijken het meest effectief (cPB 2016; zie ook Gielen et al. 2018). Van belang lijkt dat klantmanagers regelmatig contact hebben met de doelgroep: hoe meer persoonlijk contact, hoe hoger de uitstroom (Marlet et al. 2016; De Beleidsonderzoekers 2018). Ook blijkt een re-integratietraject effectiever naarmate het eerder wordt ingezet (Kok et al. 2006). Voor bepaalde groepen blijkt het principe van first place, then train (bv. in de vorm van werkervaringsplekken) een veelbelovende interventie (Blonk 2015; Van der Aa 2016). Een te snelle inzet van re-integratie kan er echter ook voor zorgen dat mensen die ook zonder hulp aan de slag kunnen, onnodig dienstverlening krijgen aangeboden (cPB 2016). Onderzoek naar de effectiviteit van scholing laat een gemengd beeld zien. Scholing kan op korte termijn zorgen voor geringere kansen op de arbeidsmarkt (het zogenoemde lock-in- effect), terwijl het op de lange termijn een klein positief effect laat zien (Van der Aa 2016; Blonk 2015; Marlet et al. 2016). Voor specifieke groepen, zoals oudere werklozen, kan het effectief zijn (Goudswaard en Caminada 2009; De Koning et al. 2005; Marlet et al. 2016). Er is nog weinig bekend over welke vorm van scholing het meest effectief Is, bijvoorbeeld naar richting, niveau, duur en de aard van de scholende instantie (De Koning et al. 2005). Dat scholing niet voor iedereen werkt, heeft ook te maken met de complexiteit van de pro- blematiek van de doelgroep. Vaak ontbreekt het de doelgroep niet alleen aan kennis en vaardigheden. Ook bijvoorbeeld een slechte gezondheid, schulden of een problematische thuissituatie maken dat deze groep kwetsbaar is op de arbeidsmarkt. Scholing kan daarom nodig zijn, maar is niet altijd voldoende voor betere kansen op de arbeidsmarkt (Vrooman et al. 2017). 60 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET De Inspectie szw (2018) onderzocht de mate waarin de dienstverlening van gemeenten aan jongeren met een arbeidsbeperking gericht is op duurzame banen. Zij concluderen dat maatwerk de rode draad is in de factoren die tot een duurzame plaatsing leiden. De Inspectie geeft aan dat de nadruk veelal ligt op het aan het werk helpen van jongeren met een arbeidsbeperking en minder op het aan het werk houden. Hoewel er wel steeds meer aandacht is voor duurzame banen, heeft de nazorg als een jongere aan het werk is gegaan vaak geen prioriteit. De inzet van een jobcoach kan hier invulling aan geven. Conclusie In het algemeen geldt dat er wel wetenschappelijke inzichten zijn over de effectiviteit van re-integratie-instrumenten, maar het blijft lastig hier algemene conclusies over te trekken. Er lijkt een licht positief effect te zijn, maar ‘wat werkt voor wie! hangt erg af van de per- soonlijke situatie van de cliënt en de context. Ad 5. Een strengere aanpak stimuleert re-integratie Het verstrekken van een uitkering kan ertoe leiden dat mensen zich minder inzetten om aan het werk te gaan omdat de financiële noodzaak hiertoe kleiner is geworden. Om men- sen te stimuleren uit de uitkering te raken, moeten zij aan verplichtingen voldoen. Doen ze dit niet, dan kan de gemeente een sanctie of maatregelen (een korting op de uitkering) opleggen. Daarnaast kunnen de re-integratieverplichtingen op zichzelf ook (vooraf of tij- dens de re-integratie) een afschrikkende werking hebben. Mensen gaan dan harder op zoek naar werk om uit de uitkering te komen, omdat ze de re-integratieverplichtingen ver- velend vinden (cPB 2016). Strengere controles en sancties Diverse studies in Nederland laten zien dat strengere controle en sancties, in de vorm van een tijdelijke verlaging van de uitkering, ertoe kunnen bijdragen dat werklozen eerder uit- stromen naar werk (Abbring et al. 1996; Abbring et al. 2005; Van den Berg en Van der Klaauw 2006; Van den Berg et al. 1998; Van der Klaauw en Van Ours 2013; De Koning et al. 2005). Ook in de internationale literatuur worden positieve effecten van sancties op de uit- stroom naar werk aangetoond (Boockman et al. 2009; Lalive et al. 2005; Svarer 2007). De strengere verplichtingen en controles maken het ontvangen van een uitkering minder aantrekkelijk. De prikkel om actief op zoek te gaan naar werk en werk eerder te accepteren wordt hierdoor sterker (cPB 2016). Niet alleen de feitelijke sanctie, maar ook de waarschu- wing of de dreiging van een sanctie sorteert effect op het gedrag van werklozen. Sancties werken dus niet alleen reactief, maar ook preventief (Boone en Van den Berg 2000; Lalive et al. 2005). Een kanttekening hierbij is dat de werking van sancties afhankelijk is van de situatie van de uitkeringsgerechtigde. Sancties zijn niet vanzelfsprekend effectief, maar moeten worden afgestemd op de specifieke achtergronden en verwachtingen van de uit- keringsgerechtigde (Hertogh et al. 2018). Studies naar de effectiviteit van sancties hebben niet altijd alleen betrekking op bijstandsgerechtigden, maar kunnen ook mensen met een werkloosheidsuitkering (ww'ers) betreffen. Het is de vraag of de sancties voor deze groep 61 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET dezelfde effecten zullen hebben, omdat het om twee heel verschillende populaties gaat. Zo hebben bijstandsgerechtigden over het algemeen een grotere afstand tot de arbeids- markt dan mensen met een ww-uitkering en zal er vaker sprake zijn van andere problema- tiek dan alleen werkloosheid (schulden, gezondheidsproblemen enz). Een andere kant- tekening is dat sancties ertoe kunnen leiden dat uitkeringsgerechtigden uitstromen naar werk van lagere kwaliteit, omdat zij eerder op een baanaanbod ingaan en lagere eisen stel- len aan de nieuwe baan. Een dergelijke baan leidt vaak niet tot een baan van hogere kwali- teit of met meer zekerheid en een hoger loon (Van der Aa 2016; Arni et al. 2013; Van den Berg en Vikström 2009, 2014; CPB 2016). Een ander voorbeeld van een strengere aanpak is de verplichte zoekperiode. Voor jongeren tot 27 jaar is deze reeds ingevoerd. Sommige gemeenten zetten de zoekperiode — binnen de wettelijke kaders van de Participatiewet — ook in voor mensen ouder dan 27 jaar. Wanneer mensen uit deze groep een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, blijkt deze inspanningsperiode effectief in het verkorten van de baanvindduur en het verlagen van de uitkeringslasten. Voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en lager opgelei- den is het minder effectief, maar heeft het ook geen negatieve effecten (cPB 2016; Bolhaar et al. 2019). Tegenprestatie Bij een tegenprestatie gaat het om een onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteit van beperkte duur en omvang. Het is bedoeld om iets terug te doen voor de uitkering. De maatschappelijk nuttige tegenprestatie in de bijstand is niet bedoeld als re-integratie- instrument, maar kan wel bijdragen aan re-integratie. Zo wordt de tegenprestatie ook ingezet om mensen te activeren, juist voor de groep die geen re-integratievoorziening krijgt omdat de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is (zie bv. Smeets en Kruf 2017). Het is ook een ander instrument dan het zogenoemde work first, waarbij mensen die een uitkering aanvragen de eerste maanden verplicht werk moeten verrichten, met onder andere het doel werkritme op te doen. In de praktijk wordt de tegenprestatie net als work first soms wel ingezet als ontmoediging of afschrikmiddel voor de bijstand. Als mensen weten dat er in de bijstand een tegenprestatie verlangd wordt, zullen ze wellicht harder naar werk zoe- ken of werk eerder accepteren om te voorkomen dat ze in de bijstand terechtkomen (Inspectie szw 2013b; CPB 2016). De meeste gemeenten hebben het opleggen van de tegenprestatie in een verordening vastgelegd, zoals zij wettelijk verplicht zijn (Inspectie szw 2015c). Uit het gemeenteonder- zoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat ruim de helft (55%) van de onderzochte gemeenten de tegenprestatie toepast. Een kleine meerderheid (60%) doet dat vaker sinds de invoering van de Participatiewet, terwijl g0o% het even vaak doet als voor de invoering van de wet. Volgens het klantonderzoek (Inspectie szw 2019ga) heeft ruim een derde van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstands- uitkering in de afgelopen twee jaar een tegenprestatie verricht. Het merendeel (65%) is van mening dat het de kans op werk niet heeft vergroot, terwijl 17% hier wel positief over is. 62 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Bijna een kwart (23%) is gedurende de gehele uitkeringsperiode door de sociale dienst wel- eens aangesproken op de verplichting om een tegenprestatie te leveren. De ervaringen van cliënten met de tegenprestatie lijken vooralsnog tweeledig te zijn. Ener- zijds lijkt het een goed instrument om mensen te activeren en kan bijdragen aan een zin- volle tijdsbesteding (Van Kampen 2014; Lub 2017). Het kan ertoe bijdragen dat mensen meer zelfvertrouwen en sociale contacten krijgen en zich meer gewaardeerd door de maat- schappij. Met name de gemeente Rotterdam rapporteert overwegend positieve ervaringen (Bus et al. 2017; Smeets en Kruf 2017). Anderzijds zijn er geluiden dat de tegenprestatie stigmatiserend kan werken, voelt de tegenprestatie soms als dwangarbeid of een taakstraf (Blonk 2015; Corra en Bosselaar 2013; Van Kampen 2014). Het kan er ook toe leiden dat mensen juist minder tijd en energie steken in het zoeken naar regulier werk (cPB 2016). De doelgroep ervaart de tegenprestatie soms als (lichamelijk of geestelijk) zwaar (Bus et al. 2017). In hoeverre de tegenprestatie het draagvlak voor de sociale zekerheid verhoogt, zoals de wetgever beoogt, is niet bekend. In het algemeen oordeelt de bevolking tegen- woordig wel strenger over de verplichtingen van uitkeringsontvangers dan een aantal decennia geleden (Van Echtelt en Josten 2012). Conclusie Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat een strengere aanpak kan leiden tot meer uit- stroom. Het gaat dan met name om het opleggen van een tijdelijke verlaging van de uit- kering als de cliënt niet aan de verplichtingen voldoet. Kanttekeningen zijn hierbij wel te maken vanwege de (multi)problematiek van de doelgroep (zie 8 2.5). Ad 6. Door eenvoudiger en eenduidiger regelgeving zet de doelgroep zich meer in Het gemeente- en het klantonderzoek geven een indicatie of door invoering van de Participatiewet de regelgeving duidelijker is geworden. Gemeenten is gevraagd welke resultaten zij ervaren van de veranderingen in de Participatiewet ten aanzien van de eisen en maatregelen. De meerderheid (77%) geeft aan dat de bereidheid tot inspanning voor werk van de uitkeringsgerechtigden niet is veranderd sinds invoering van de Participatie- wet. Een kwart (24%) heeft de indruk dat de inspanningen van uitkeringsgerechtigden zijn verhoogd. Het klantonderzoek laat zien dat de opvattingen over rechten en plichten van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zouden komen voor een bijstandsuitkering nauwelijks zijn veranderd ten opzichte van eerdere metingen (Inspectie SZW 2019a). Ruim qo% vindt de rechten en plichten ingewikkeld. Ook denken in 2019 min- der respondenten (63%) dan bij de nulmeting (74%) dat de sociale dienst erachter komt als de regels niet worden nageleefd. Verder laten de cijfers zien dat het aandeel dat wil werken en dat van plan is werk te gaan zoeken sinds de nulmeting is gedaald (Inspectie szw 20194). Conclusie Zowel de duidelijkheid van de regels als de inzet van de doelgroep lijkt niet te zijn toegeno- men, al is er op basis van de cijfers geen uitspraak te doen over de relatie tussen duidelijk- heid van de regels en de inzet van de doelgroep. 63 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET 2.4 Veronderstellingen met betrekking tot werkgevers Bij de doelstelling meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, spelen het gedrag en de houding van werkgevers vanzelfsprekend ook een belangrijke rol. De wetgever vindt dat werkgevers nog te weinig doen om mensen met arbeidsbeperkin- gen in dienst te nemen. De Participatiewet zou daar verandering in moeten brengen. In de toelichting bij de wet ligt het accent vooral op het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking, al is de doelgroep van de wet breder (zie hoofdstuk 1). In deze paragraaf bespreken we de beleidstheorie met betrekking tot werkgevers. We gaan na welke oor- zaken verondersteld worden aan het probleem ten grondslag te liggen, en welke aannames gemaakt zijn over het effect van de Participatiewet op de bereidheid van werkgevers men- sen uit de doelgroep in dienst te nemen. De belangrijkste causale en finale veronderstellin- gen uit de beleidstheorie van de Participatiewet met tot betrekking tot de werkgevers zijn als volgt samen te vatten: Oorzaak-gevolgveronderstellingen 1 Het in dienst nemen van de doelgroep levert te weinig op en kost te veel, waardoor er geringe bereidheid is bij werkgevers om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen en te houden. 2 De regelgeving is complex en ondoorzichtig voor werkgevers. Door hoge adminis- tratieve lasten en transactiekosten is er geringe bereidheid van werkgevers om men- sen uit de doelgroep in dienst te nemen. Middel-doelveronderstellingen 3 De inzet van instrumenten geeft een betere balans in de kosten en baten voor werk- gevers, waardoor er een grotere bereidheid is om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. Het aanpassen van het re-integratie-instrumentarium verhoogt de bereidheid van werkgevers. 4 Het verbeteren van de werkgeversdienstverlening en de verplichting om instrumenten vast te leggen in een verordening reduceert administratieve lasten en verhoogt de bereidheid van werkgevers. 5 De banenafspraak zorgt voor meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking. 2.4.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen Ad 1. In dienst nemen doelgroep levert te weinig op en kost te veel Een belangrijke reden dat werkgevers geen mensen uit de doelgroep In dienst nemen, zou gelegen zijn in de hoge kosten en de lage opbrengsten voor werkgevers. Daarbij wordt ver- ondersteld dat de doelgroep niet zonder meer in staat is om de reguliere vacatures binnen organisaties op te vullen. Expliciet wordt gesproken over een mismatch tussen het aanbod van mensen (met beperkingen) die op zoek zijn naar werk en de vraag van werkgevers naar 64 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET werknemers. Door deze mismatch zijn er meer inspanningen nodig om mensen aan het werk te krijgen dan alleen het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. De praktijk heeft in de afgelopen jaren geleerd dat het tot stand brengen van een «match» tussen werkzoekende en werkgever geen sinecure is en tijd vergt. Het vraagt inspanningen van de werkgevers, gemeenten, uwv en de mensen zelf om werkzoekenden op de geschikte werkplek te plaatsen. (TK 2013/2014a: 48) Om een match tussen vraag en aanbod tot stand te brengen kan enerzijds worden geïnves- teerd in de competenties van de doelgroep (aanbodzijde, zie 8 2.3). Een goede match kan anderzijds ook tot stand komen door aanpassingen te verrichten aan het werk, bijvoor- beeld door fysieke aanpassingen aan de werkplek, het creëren van een werkplek, of extra begeleiding bij de uitvoering van het werk. Hieraan zijn wel kosten verbonden. Van lage opbrengsten in verhouding tot de kosten is bijvoorbeeld ook sprake wanneer de loon- waarde van de werknemer lager is dan het minimumloon. Met de Participatiewet wordt zwaarder ingezet op de financiële tegemoetkoming en ondersteuning van werkgevers. Impliciet wordt verondersteld dat de prikkels in het ‘oude’ systeem onvoldoende incentives geven aan werkgevers om ook daadwerkelijk meer baan- kansen te bieden aan mensen met een arbeidsbeperking. De redenatie van de wetgever is dat er al veel gedaan is om werkgevers te ondersteunen en te faciliteren, en dat dit geleid heeft tot succesvolle voorbeelden van werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst namen, maar nog onvoldoende tot een algemene stijging van de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers. De verwachting is dat wanneer het financieel aantrekkelijk is om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, dit ook vaker zal gebeuren. Om werkgevers meer te bewegen mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, is de laatste jaren veel gedaan om werkgevers beter te ondersteunen en te faciliteren, zodat het voor hen (financieel) aantrekkelijker en eenvoudiger is om mensen met een arbeids- beperking in dienst te nemen. Dit heeft geleid tot goede voorbeelden van werkgevers die actief met deze groep aan de slag gaan. […] [Het] lukt echter nog onvoldoende om mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers aan de slag te krijgen. (TK 2013/2014qa: 47) Ad 2. Werkgevers zijn minder bereid door complexiteit regels en hoge administratieve lasten en transactiekosten Een tweede veronderstelde oorzaak van de achterblijvende bereidheid van werkgevers, is dat het voor werkgevers onduidelijk is welke mogelijkheden er zijn om een werkplek te bieden aan mensen uit de doelgroep en van welke voorzieningen of financiële regelingen ze gebruik kunnen maken. Het vergt veel inspanningen om deze informatie te achterhalen en het gebruik van de regelingen zou gepaard gaan met veel rompslomp (administratieve lasten). De complexiteit van het stelsel van voorzieningen wordt impliciet als oorzaak beschouwd van deze onduidelijkheid en administratieve lasten. 65 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ons huidige stelsel van voorzieningen is te complex, heeft onbedoelde bijeffecten en past niet bij de huidige arbeidsmarkt. […] Het zorgt ervoor dat een grote groep mensen die al dan niet met begeleiding wel kan werken in een reguliere baan, niet aan de slag komt of uitslui- tend ín een beschutte werkomgeving actief is. (TK 2013/2014a: 37) 2.4.2 Middel-doelveronderstellingen Ad 3. Inzet re-integratie-instrumentarium verhoogt bereidheid werkgevers Naast re-integratie-instrumenten gericht op het versterken van het arbeidsaanbod (de doelgroep, zie 8 2.3) kunnen gemeenten voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet instrumenten inzetten die gericht zijn op werkgevers. Het gaat dan bijvoor- beeld om proefplaatsing, werkplekaanpassingen, de no-riskpolis en de twee nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk (zie ook hoofdstuk 1). Verondersteld wordt dat deze instrumenten ervoor zorgen dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om mensen met een beperking een baan te (blijven) bieden. Dit zou moeten gebeuren via tegemoetkomingen in de kosten, begeleiding en ondersteuning. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun beperkingen niet bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen, ook niet met extra voorzieningen. Dit onderwerp laten we in deze paragraaf buiten beschouwing, omdat de regeling niet inspeelt op het gedrag van werkgevers. Beschut werk komt in de instrumentenanalyse (zie hoofdstuk 7) wel aan de orde. Met loonkostensubsidie wordt beoogd het gat tussen het te betalen loon en de te ontvangen productiviteit van een werknemer met een beperking te dichten. Dit moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Zonder de compensatie aan de werkgever voor het verlies aan productiviteit, is het voor mensen met een arbeidsbeperking moeilijker om op de arbeidsmarkt te participeren. Loonkostensubsidie verstevigt hun arbeidsmarktpositie. (TK 2013/2014a: 59) Omdat de loonkostensubsidie voor de werkgever de verminderde productiviteit compen- seert, komen mensen met een arbeidsbeperking gemakkelijker aan een baan. […] Omdat het nieuwe instrument loonkostensubsidie zo nodig structureel kan worden ingezet, biedt deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie aan hen een kans om duurzaam aan het werk te blij- ven. (TK 2013/2014qa: 61) Ook de instrumenten die al voor invoering van de Participatiewet toegepast konden wor- den zijn erop gericht werkgevers (financieel) tegemoet te komen — en zodoende over te halen mensen uit de doelgroep aan te nemen. Met de no-riskpolist wordt beoogd de financiële risico’s voor werkgevers te minimaliseren in geval van ziekte van de werknemer met een beperking. Bij proefplaatsingen hoeven werkgevers tijdens de proefplaatsing geen loon te betalen, de werknemer behoudt de uitkering. Dit maakt ‘uitproberen hoe het gaat’ financieel aantrekkelijker. Verder kunnen werkgevers en werknemers met een beperking in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor begeleiding op de werkvloer 66 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET (via een jobcoach) en voor andere werkvoorzieningen, bijvoorbeeld aanpassingen om de werkplek geschikt te maken voor een werknemer met een beperking. Ad q. Reductie administratieve lasten verhoogt bereidheid werkgevers Vanzelfsprekend is een belangrijke voorwaarde voor de werking van het re-integratie- instrumentarium dat werkgevers er ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken. Een van de factoren die het gebruik ervan kan beïnvloeden, betreft de administratieve lasten. In de voorloper van de Participatiewet, de Wet werken naar vermogen, werd al verondersteld dat de bereidheid om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen stijgt als de adminis- tratieve lasten zo gering mogelijk zijn. De kwaliteit van de werkgeversdienstverlening kan een rol spelen bij het verminderen van de administratieve lasten voor werkgevers. Met de Participatiewet wordt gepoogd de inzet van instrumenten zodanig te organiseren dat die inzet voor werkgevers transparant en eenduidig is. Van intergemeentelijke samen- werking en de verplichting aan gemeenteraden om het beleid over de inzet van de instru- menten in verordeningen vast te stellen wordt verwacht dat ze positief bijdragen aan een- duidigheid en transparantie. In de toelichting op de Participatiewet is daarnaast de vermin- dering van de administratieve lasten voor werkgevers (en gemeenten) nadrukkelijk als reden opgevoerd om het instrument loondispensatie te vervangen door de duurdere loonkostensubsidie. Goede werkgeversdienstverlening is een essentiële succesfactor om daadwerkelijk meer banen te vinden voor mensen met een arbeidsbeperking. Hiervoor is het nodig dat gemeen- ten de inzet van hun instrumenten zo organiseren, dat die inzet voor werkgevers transparant en eenduidig is en geen onnodige administratieve lasten met zich mee brengt. Werkgevers willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Dit geldt voor de al bestaande instrumenten, maar ook voor de instrumenten loonkostensubsidie en voor beschut werk, die met de Participatiewet voor de gemeentelijke doelgroep beschikbaar komen. Bij de uitwerking van bovenstaande instrumenten is het voorkomen van overbodige bureaucratie het uitgangspunt. (TK 2013/2014a: 53) Verder heeft het instrument loonkostensubsidie als voordeel dat het minder administratieve handelingen voor de werkgever en gemeenten met zich meebrengt. Werkgevers hoeven geen aparte loonadministratie op te zetten. (TK 2013/2014a: 59-60) De Participatiewet brengt enkele verbeteringen in administratieve lasten met zich mee ten opzichte van de wwnv. De administratieve lasten voor bedrijven en gemeenten nemen af, aangezien onder meer de toepassing van het instrument loonkostensubsidie eenvoudiger is dan de toepassing van loondispensatie. (TK 2013/2014a: 76) 67 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ad 5. Banenafspraak zorgt voor meer banen In de toelichting van de Participatiewet wordt vaak gerefereerd aan de banenafspraak. De banenafspraak verwijst naar de 125.000 extra banen voor mensen met een arbeids- beperking, waarover de sociale partners afspraken hebben gemaakt in het sociaal akkoord van 2013 (zie hoofdstuk 1). De gezamenlijke doelstelling van regering en sociale partners is deze mensen meer kansen te geven om daadwerkelijk aan de slag te gaan en het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om ze in dienst te nemen. (TK 2013/2014a: 59) Het sociaal akkoord is daarom een historische stap. Sociale partners stellen zich met de afspraken in het sociaal akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeids- beperking. Daarmee bieden sociale partners een zeer stevig fundament om deze groep aan de slag te krijgen bij reguliere werkgevers. (TK 2013/2014a: 39) De banenafspraak is strikt genomen geen onderdeel van de Participatiewet, maar de Participatiewet en de banenafspraak, geformaliseerd in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, zijn wel nauw met elkaar verbonden: beide hebben als doel meer men- sen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. 2.4.3 Inzichten uit de literatuur Hoewel de evaluatie van de Participatiewet betrekking heeft op de totale doelgroep van de wet, is er voor het perspectief van de werkgevers vooral literatuur beschikbaar over het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking. Hoe deze groep gedefinieerd is, ver- schilt per onderzoek. De ervaringsonderzoeken onder werkgevers die specifiek zijn uitgezet voor de evaluatie van de Participatiewet, hebben betrekking op de Participatiedoelgroep met loonkostensubsidie, Wsw'ers en Wajongers (maar niet de doelgroep wAo/WIA). Ook is er specifiek aandacht voor de doelgroep van de Wet banenafspraak, die deels met de andere groepen overlapt. In deze onderzoeken gaat het er in brede zin om wat de ervarin- gen van werkgevers zijn met het In dienst nemen en houden van mensen met een arbeids- beperking en met de dienstverlening vanuit uitvoeringsinstanties, en of hier verandering in is gekomen sinds invoering van de Participatiewet. Net als in de vorige paragraaf gaan we na in hoeverre de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de Participatiewet door de Iiteratuur worden ondersteund. Adi. In dienst nemen doelgroep levert te weinig op en kost te veel De veronderstelling die ten grondslag ligt aan de Participatiewet is dat werkgevers geen mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen omdat het te veel kost en te weinig opbrengt. De literatuur geeft een genuanceerd beeld over hoe werkgevers tot hun keuzes komen. Dit is een proces waarop op verschillende momenten een afweging wordt gemaakt tussen kosten en baten. Onderzoek van het scP laat zien dat wanneer werkgevers gevraagd wordt of zij zich verantwoordelijk voelen om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, een derde bevestigend antwoordt en nog eens ruim een derde het enigszins hun 68 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET verantwoordelijkheid vindt (Van Echtelt et al. 2019). Toch blijkt uit hetzelfde onderzoek dat maar 11% van de werkgevers van plan is de komende twee jaar (meer) mensen uit deze groep in dienst te nemen. De bereidheid is onder andere afhankelijk van de omvang van de organisatie. Grote organisaties staan er in het algemeen meer voor open om mensen met beperkingen in dienst te nemen dan kleine organisaties. In dit onderzoek is de doelgroep breed gedefinieerd. Het gaat om werknemers die door zintuiglijke, motorische, psychische of andere beperkingen extra aandacht nodig hebben om hun werk te doen. De reden om geen (extra) mensen in dienst te nemen is vooral dat er geen geschikte functies zijn (45% van de werkgevers) of geen nieuwe medewerkers nodig zijn (20%). Ook geven som- mige werkgevers aan te weinig capaciteit te hebben voor begeleiding en ondersteuning (17%) of kijken ze ‘naar de kwaliteit van de sollicitant en niet naar de beperking’ (10%). Vrijwel geen van de werkgevers (minder dan 1%) noemt hoge administratieve lasten, (te) lage productiviteit of onbekendheid met de manier van werven van deze groep als belang- rijkste reden. Borghouts en Freese (2016) wijzen ook op de discrepantie tussen de goede intenties en het daadwerkelijke gedrag van werkgevers. Ze illustreren dit met de situatie waarin iedereen in de organisatie het erover eens is dat mensen uit de doelgroep een kans moet krijgen, maar dat vervolgens niemand de eerste stap zet. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat het mana- gement persoonlijke negatieve effecten verwacht, zoals een lagere productie waar de manager vervolgens op wordt afgerekend. Ook Groenewoud et al. (2014) zien bij het in dienst nemen van Wajongers een discrepantie tussen de bereidheid van werkgevers en het feitelijke aannamegedrag. De belemmeringen zitten volgens hen vooral in het verkrijgen van een goed beeld van de arbeidsmogelijkheden, de vertaling hiervan aan de eisen die aan het werk gesteld moeten worden, en het creëren van geschikt werk. De Raad voor Werk en Inkomen (Rwi) kwam eerder met een soortgelijke conclusie (Rwi 2009). In de literatuur wordt het aannamegedrag van werkgevers vaak weergegeven als een pro- ces waarin verschillende stadia worden doorlopen, met bij elk stadium succes en faalfacto- ren (zie bv. Borghouts et al. 2015; Van Horssen et al. 2013; Van Wijk et al. 2012). De afweging van kosten en baten wordt niet altijd heel bewust op één bepaald moment gemaakt. Volgens Van Horssen et al. (2013) maken kleine bedrijven vaker vooraf een berekende afweging tussen wat een medewerker uit de doelgroep hun kan opleveren en wat het hun kost. Grotere bedrijven kunnen zich vaker permitteren om bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van maatschappelijk ondernemen of vanuit persoonlijke overtuiging van het management hiervoor te kiezen, om op basis van eigen ervaringen de balans op te maken van de opbrengsten en risico’s. De beslissing van deze werkgevers begint dus vaak met de strate- gische vraag waarom ze mensen met een arbeidsbeperking willen aannemen, en niet direct vanuit de gedachte dat het kostenneutraal is of dat het financieel iets oplevert (Borghouts en Freese 2016). De kosten en baten van het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking omvatten in de literatuur over de overwegingen van werkgevers meer dan alleen loonkosten en pro- ductiviteit (zie bv. Van Horssen et al. 2013). Het gaat niet alleen om loonkosten en (risico’s op) werkgeverslasten, maar bijvoorbeeld ook om de kosten van extra begeleiding en baten 69 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET als de goodwill van klanten en het imago van het bedrijf. Een voorbeeld van de investerin- gen die nodig zijn om een goede match te maken, is het creëren van een nieuwe functie voor mensen met een arbeidsbeperking (Went et al. 2015). Werkgevers moeten hun vaca- tures vaak aanpassen om werk geschikt te maken. De benodigde aanpassingen worden vaak onderverdeeld in jobcarving en jobcrafting (Adelmeijer et al. 2017). Jobcarving betreft aanpassingen op het niveau van individuele of meerdere functies. Bij jobcrafting gaat het om aanpassingen op het niveau van de werkprocessen, bedrijfsvoering of organisatie- structuur van de werkgevers. De kosten liggen dus niet alleen in de kans op verlies aan pro- ductiviteit, maar ook in de investeringen die nodig zijn om een goede match te vinden tus- sen de taken en de doelgroep. Conclusie De kosten en baten voor werkgevers lijken verder te gaan dan directe financiële aspecten zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico. Ze komen voort uit bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie en extra begeleiding (kosten) en het gevoel een bijdrage te leveren door maatschappelijk verantwoord te ondernemen (baten). Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking in dienst te nemen, maar de realisatie blijft steken in het proces, omdat de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen een belangrijke kostenpost blijkt te zijn. Ad 2. Werkgevers zijn minder bereid door complexiteit regels en hoge administratieve lasten en transactiekosten De beleidstheorie onder de Participatiewet veronderstelt dat de achterblijvende bereidheid van werkgevers mede veroorzaakt wordt door onduidelijkheid over regelingen en voor- zieningen. Zich laten informeren is dan al een investering op zich, die veel werkgevers niet doen. We noemen hier twee hieraan gerelateerde aspecten: onbekendheid met de regels en de kwaliteit van de werkgeversdienstverlening. Op grond van onderzoek dat plaatsvond voor invoering van de Participatiewet of in de beginperiode van de wet valt in te schatten in hoeverre dit een van de oorzaken was van de geringe bereidheid van werkgevers om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. Een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van regelingen om mensen met een arbeids- beperking in dienst te nemen, is uiteraard dat werkgevers op de hoogte zijn van het bestaan van de regelingen. Onderzoek dat rond de invoering van de Participatiewet plaats- vond, laat zien dat een groot deel van de werkgevers in die jaren niet op de hoogte was van mogelijkheden voor subsidie en ondersteuning. Zo blijkt uit onderzoek van het scP dat regelingen voor het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking niet altijd bekend zijn bij werkgevers (Van Echtelt et al. 2019; zie ook Borghouts et al. 2015). De no- riskregeling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid en de korting voor sociale verzekeringen zijn onbekend bij bijna de helft van de werkgevers (49% en 45%). Loonkostensubsidie en -dispensatie is onbekend bij ongeveer 30% van de organisaties. Ruim een op de tien werk- gevers (12%) kent geen van de genoemde regelingen. Bekendheid met de regelingen hangt sterkt samen met de omvang van de organisatie. Grote bedrijven zijn beter op de hoogte 7o BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET dan kleine. Ook onderzoek van de Inspectie szw (2015d, 2016d) en Adelmeijer et al. 2015, 2017) laat zien dat een deel van de werkgevers niet op de hoogte is van werkgeversdienst- verlening van gemeenten en Uwv. Een tweede aspect is de kwaliteit van de werkgeversdienstverlening. Onderzoek van vóór invoering van de Participatiewet laat zien dat het voor werkgevers een belemmering is dat kandidaten verspreid zijn over een groot aantal toeleveranciers, zoals sociale werk- bedrijven (sw-bedrijven) en vwv-locaties (Van Horssen et al. 2013). De werkgever richt zich in eerste instantie op één toeleverancier. Als deze geen geschikte kandidaten heeft, werkt dit ontmoedigend, terwijl er mogelijk bij andere instanties in de regio wel geschikte kandi- daten uit de doelgroep zijn. De auteurs pleiten er dan ook voor om een einde te maken aan de versnippering van de wervingskanalen en één wervingskanaal te creëren met toegang tot een grote en gevarieerde groep mensen met arbeidsbeperkingen, met overeenkom- stige mogelijkheden voor risicobeperking, subsidies en begeleiding (zie ook Programma- raad 2012; RwI 2009). Uit onderzoek naar het in dienst nemen van Wajongers is ook geble- ken dat werkgevers aanzienlijke administratieve lasten ervaren bij de aanvraag van de beschikbare voorzieningen, mede door afzonderlijke procedures voor de verschillende instrumenten (Rw 2009). Volgens de evaluatie van de pilot ‘Werken naar vermogen’ vóór invoering van de Participatiewet is er op het vlak van de werkgeversdienstverlening nog verbetering mogelijk (Van Horssen et al. 2013). Ook de Inspectie szw (2015d, 2016a, 2016b) concludeert in de beginperiode van de Participatiewet dat de regionale samenwerking op het gebied van werkgeversdienstverlening en arbeidsmarktbeleid nog niet voldoende functioneert. Werkgevers ervaren belemmeringen bij het leggen van het eerste contact, omdat ze niet altijd weten bij wie ze moeten zijn. Ook zijn werkgevers van mening dat uwv en gemeenten kandidaten gerichter moeten selecteren voor een betere aansluiting tussen vraag en aan- bod. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs die hen helpen het werk aan te pas- sen zodat werknemers productief kunnen worden ingezet. Ook moeten deze intermediairs goed zicht hebben op de (on)mogelijkheden van hun cliënten in relatie tot de eisen en wensen van werkgevers. De uitvoering moet dus een ‘brugfunctie’ vervullen, waarbij kennis van de doelgroep (klantmanagers) gecombineerd wordt met kennis van het (com- merciële) bedrijfsleven (werkgeversdienstverlening of intercedenten) (zie ook Oostveen 2017). Administratieve belemmeringen en personele wisselingen van klantmanagers vor- men ook knelpunten. Uit het onderzoek blijkt dat werkgevers tevredener zijn over de dienstverlening van sociale werkbedrijven dan over die van gemeenten en uwv. Een ver- klaring kan zijn dat sw-bedrijven veel ervaring hebben met intensieve begeleiding van cliënten die geplaatst zijn bij werkgevers. Juist deze vraaggerichte aanpak en ‘voor- en nazorg’ bij werkgevers vormen een belangrijk onderdeel van de werkgeversdienst- verlening. 71 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Conclusie Uit de literatuur van vóór en in de beginperiode van de Participatiewet komt het beeld naar voren dat werkgevers mogelijk belemmerd worden om plaatsen te creëren door de inspanningen die zij moeten leveren om zich te laten informeren en om een geschikte kan- didaat te vinden. Het is geen sinecure om een goede match tussen vraag en aanbod tot stand te brengen. Werkgevers moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n match te komen. Het complexe stelsel van voor de invoering van de Participatiewet, met meerdere toeleveranciers van kandidaten en verschillende procedures voor verschillende regelingen, speelt hierbij ook een rol. Veel werkgevers zijn bovendien niet op de hoogte van de beschikbare regelingen. Ad 3. Inzet re-integratie-instrumentarium verhoogt bereidheid werkgevers Wat is de invloed van de re-integratie-instrumenten op het keuzegedrag van werkgevers? Trekken de instrumenten werkgevers over de streep om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen? Een manier om in kaart te brengen of de ingezette instrumenten een stimulans zijn voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, is om werkgevers zelf te vragen of dit meespeelt bij hun keuzes. Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) geeft weer of de diverse regelingen — en de beschikbaarheid daarvan — de beslissing van werkgevers beïnvloeden om te werken met mensen met een arbeidsbeperking. De no-riskpolis blijkt het vaakst een rol te spelen bij de beslissing om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, namelijk bij 51% van de werkgevers. Daarna volgen loondispensatie (32%) en premiekorting (29%). Niet-financiële instrumen- ten, zoals werkplekaanpassing en een externe of interne jobcoach, spelen een minder grote rol. Daarnaast is aan werkgevers die succesvol een werkplek voor iemand met een arbeidsbeperking wisten te realiseren, gevraagd wat de belangrijkste bepalende factoren waren. Een goede match en het creëren van nieuwe functies of werkzaamheden werden daarbij het meest genoemd (door respectievelijk 64% en 21%). Uit de verdiepende inter- views met werkgevers bleek dat een goede match tussen de functie of werkzaamheden en de kandidaat doorslaggevend zijn, naast de motivatie van de kandidaat. Wat betreft loonkostensubsidie ontstaat uit de literatuur in het algemeen het beeld dat dit instrument een noodzakelijke voorwaarde is voor werkgevers om mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen in dienst te nemen, maar dat het voor werkgevers op zichzelf geen motivatie is om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen (zie o.a. Gielen et al. 2018; Schenderling et al. 2019). De loonkostensubsidie speelt geen grote rol bij het selectieproces van werkgevers voor kandidaten voor een functie. Vaak zijn er andere facto- ren die bepalender zijn voor het aannamegedrag van werkgevers, bijvoorbeeld of er geschikt werk gecreëerd kan worden en of er voldoende begeleiding is. Hoewel de regeling op zichzelf werkgevers dus niet vanzelfsprekend overhaalt meer mensen met beperkingen In dienst te nemen, is ze wel essentieel om werkgevers voor verminderde productiviteit te compenseren. De subsidie trekt werkgevers echter niet over de streep om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Voor een succesvolle match is een persoonlijke inzet van alle betrokken cruciaal, meer dan de inzet van financiële instrumenten. Hoge adminis- 72 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET tratieve lasten, de kosten van begeleiding en gederfde productiviteit van collega’s die niet gecompenseerd worden door de instrumenten, weerhouden werkgevers van plaatsingen. De tijd, en daarmee het geld, die werkgevers kwijt zijn aan de handelingen die nodig zijn om mensen met loonkostensubsidie in dienst te nemen, kan de financiële compensatie weer deels tenietdoen (Borghouts en Freese 2016; Borghouts et al. 2015; Gielen et al. 2018; De Graaf-Zijl 2006; Groenewoud 2013; Marlet et al. 2016; Rosing et al. 2011; Van Rossum et al. 2018). Naast de vraag of de instrumenten uit de Participatiewet ertoe kunnen bijdragen dat werk- gevers mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen, is de vraag van belang of de bekendheid met en het gebruik van de instrumenten is toegenomen sinds invoering van de Participatiewet. In het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) is werkgevers die bereid zijn iemand met een arbeidsbeperking te plaatsen gevraagd naar de bekendheid van diverse instrumenten. Ten opzichte van eerdere metingen is de bekendheid niet toegeno- men. Loonkostensubsidie is het instrument waar de meeste werkgevers van op de hoogte zijn (69%), gevolgd door de no-riskpolis (52%), loondispensatie (46%) en jobcoaching (46%). Grotere organisatie zijn in het algemeen beter op de hoogte van de regelingen dan kleinere organisaties. Aan werkgevers die op de hoogte zijn van de Participatiewet en de banenafspraak is daarnaast gevraagd in hoeverre zij over voldoende informatie beschikken om een goede afweging te kunnen maken over het wel of niet inzetten van mensen met een arbeidsbeperking. Het aandeel dat over voldoende informatie beschikt (54%) is niet veranderd ten opzichte van eerdere metingen. De inzet van de instrumenten loonkosten- subsidie, jobcoaching en beschut werk nam de afgelopen jaren sterk toe (Cuelenaere et al. 2019; zie ook hoofdstuk 7). Werkgevers willen bij voorkeur mensen met een arbeidsbeperking werk bieden waarbij zo min mogelijk aanpassingen nodig zijn (Schenderling et al. 2019). Van de werkgevers die plannen hebben om (meer) mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, weet slechts ongeveer een kwart deze plannen te realiseren. De meest genoemde reden dat het niet is gelukt, is dat er geen geschikte functies zijn. Het onderzoek laat verder zien dat werkgevers minder terughoudend zijn in het aannemen van mensen met een lichamelijke dan met een psychische beperking. Ruim de helft van de werkgevers geeft aan bereid te zijn mensen met een lichamelijke beperking werk te bieden, terwijl dit voor mensen met psychische en verstandelijke beperkingen minder dan een kwart is. Een mogelijke verkla- ring kan zijn dat werkgevers makkelijker over de streep zijn te trekken als het tekort van de werknemer voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een structureel lager werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onvoorspelbaar en onberekenbaar is (zoals een werknemer die soms niet komt opdagen of zomaar schade berokkent). Het zou kunnen zijn dat mensen met psychische beperkingen lastiger zijn in te passen in het arbeidsproces, maar het kan ook zijn dat hierover bij werkgevers onvoldoende kennis en kunde aanwezig is om dit te bewerkstelligen. In het laatste geval zou opheffen van het informatietekort hier verandering in kunnen brengen. 73 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Een gerelateerd vraagstuk is de mate waarin er verdringing optreedt op de arbeidsmarkt door de wijzigingen in het beleid. Wanneer werkgevers meer mensen met een arbeids- beperking in dienst nemen, waardoor andere werkzoekenden minder kans hebben op de baan, zijn op macroniveau per saldo de maatschappelijke baten kleiner dan wanneer de banen aanvullend zijn (zie bv. Kok et al. 2006; De Koning et al. 2005). Verdringing van een reguliere werkplek zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door werken met een loonkos- tensubsidie of werken met behoud van een uitkering, zoals proefplaatsing, werkervarings- plaats, participatieplaats, tegenprestatie of vrijwilligerswerk. Onderzoek van de Inspectie szw (2015e) laat zien dat veel gemeenten de toets op additionele arbeid niet hebben geconcretiseerd in beleid. De beoordeling of er sprake is van verdringing ligt dan bij indivi- duele klantmanagers, bij wie veel onduidelijkheid is over hoe ze dit aspect van de wet moeten uitvoeren. Uit de internationale literatuur blijkt dat er door sommige aspecten van actief arbeids- marktbeleid, zoals de inzet van loonkostensubsidie, verdringing kan optreden, maar voor Nederland is hier weinig empirisch bewijs voor (Van den Berge et al. 2018). Wanneer men- sen aan de onderkant van de arbeidsmarkt die niet onder de doelgroep vallen deze ver- dringing ervaren, kan dat ook leiden tot minder draagvlak voor het beleid. Hier lijken in Nederland weinig aanwijzingen voor (Van den Berge et al. 2018). In de tweede meting van het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2017) komt naar voren dat sommige gemeenten het risico zien van verdringing tussen de doelgroepen van de Participatiewet. De wet heeft volgens een deel van de gemeenten een positief effect op de kans op werk van mensen met een arbeidsbeperking, maar men ziet voor de rest van de doelgroep juist een negatief effect op de werkkansen omdat de aandacht vooral uitgaat naar mensen met een arbeids- beperking. In de derde meting (Cuelenaere et al. 2019) komt dit minder duidelijk naar voren. Conclusie Uit de literatuur blijkt dat de instrumenten uit de Participatiewet een noodzakelijke voor- waarde zijn voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Desondanks zijn de instrumenten op zichzelf niet zonder meer voldoende om werkgevers over de streep te trekken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Ad q. Reductie administratieve lasten verhoogt bereidheid werkgevers Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) laat zien dat sinds invoering van de Participatiewet de bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, is toegenomen. Ook verrichten werkgevers meer inspanningen om een werkplek te realiseren. Het aantal werkgevers dat daadwerkelijk mensen met een arbeids- beperking in dienst heeft, is echter niet toegenomen. Werkgevers noemen administratieve lasten zelf niet als belangrijkste reden waarom ze geen mensen uit de doelgroep in dienst nemen. Belemmeringen lijken eerder te zijn, zoals we al zagen, dat er geen geschikt werk is of geen capaciteit voor begeleiding. 74 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Gemeenten kunnen werkgevers adviseren bij het aanpassen van functies. Aan werkgevers die gebruikmaken van ondersteuning van de overheid is gevraagd of zij advies hebben ingewonnen over het werken met mensen met een arbeidsbeperking en het aanpassen van functies. Een deel van de werkgevers (ruim een derde) heeft hiervan gebruikgemaakt. Dit aandeel is eerder gedaald dan gestegen. Een deel van de werkgevers geeft aan niet op de hoogte te zijn van de mogelijkheid, een ander deel had er geen behoefte aan. De resul- taten lijken te impliceren dat de dienstverlening gericht op ondersteuning van werkgevers bij het aanpassen van functies nog niet optimaal wordt benut (Schenderling et al. 2019). Uit het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) blijkt dat werkgevers over het alge- meen tevreden zijn over de voorzieningen die de Participatiewet biedt (zoals advies, job- coaching, loonkostensubsidie of een ander financieel instrument), maar minder tevreden over het proces van dienstverlening, zoals de snelheid van het leveren van kandidaten, informatievoorziening, communicatie en advies. Over de hoeveelheid en de eenvoud van administratieve handelingen is een klein deel (ongeveer een vijfde) van de werkgevers tevreden. De tevredenheid is niet toegenomen sinds de eerste meting in 2015. Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat gemeenten het idee hebben dat met de Participatiewet het principe van één regeling aan de onderkant van de arbeids- markt niet is gerealiseerd. Er zijn nog steeds verschillende regelingen voor verschillende groepen (bijvoorbeeld wel of geen indicatie banenafspraak, Wajongers, Wsw'ers oude regeling, kandidaten beschut werk). Ook hebben gemeenten beleidsvrijheid In de uitvoering van de Participatiewet, wat kan leiden tot onduidelijkheid bij (grote) werkgevers die te maken hebben met verschillende gemeenten. Van een vermindering van complexiteit of onduidelijkheid is nog geen sprake — niet voor werkgevers en niet voor de doelgroep. De ervaring van gemeenten is dat werk- gevers die in principe mensen met een arbeidsbeperking in dienst willen nemen, wel zo veel mogelijk ontzorgd moeten worden om de werkplek te realiseren. Conclusie Werkgevers zelf noemen niet zozeer de administratieve lasten als knelpunt, maar melden eerder dat er bijvoorbeeld geen werk is voor de doelgroep of dat er te weinig capaciteit is voor begeleiding. Een actieve werkgeversdienstverlening lijkt nodig om werkgevers bij- voorbeeld te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werknemers uit de doelgroep. Hoewel werkgevers de administratieve lasten zelf niet als het belangrijkste knelpunt zien, lijkt het ‘ontzorgen’ van werkgevers wel een belangrijke voorwaarde om werkplekken voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren. Ad 5. Banenafspraak zorgt voor meer banen De Wet banenafspraak heeft als doel om 125.000 extra banen te creëren. Strikt genomen is deze wet geen onderdeel van de Participatiewet. Wel gaat het om relevant aanpalend beleid. Als onvoldoende arbeidsgehandicapten een baan hebben, dan wordt een quotum ingesteld waarbij individuele werkgevers een boete moeten betalen. Bezien vanuit alle werkgevers ligt het creëren van nieuwe banen op schema. De marktsector heeft tot nu toe 75 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET de benodigde aantallen gehaald, de overheidssector niet. De quotumregeling is voor over- heidswerkgevers geactiveerd, maar vanwege een beoogde vereenvoudiging die het onder- scheid tussen overheid en markt opheft, is deze opgeschort en hoeven zij vooralsnog geen heffing te betalen. Verschillende groepen arbeidsgehandicapten hebben te maken met de Wet banenafspraak. Het effect van de banenafspraak is het beste te bepalen voor de al bestaande groep van Wajongers met arbeidsvermogen, omdat deze groep niet te maken heeft gekregen met de invoering van de Participatiewet maar wel met de banenafspraak. Uit onderzoek van Panteia (2019) blijkt dat sinds de invoering van de banenafspraak de kans op een baan licht is toegenomen voor deze Wajongers. Voor de doelgroep Wsw vindt Panteia een daling in baankansen. Voor de overige mensen in het doelgroepregister, voor een groot deel bestaande uit mensen die in de oude situatie in de Wajong zouden zijn inge- stroomd, vindt Panteia een stijging van baankansen. Panteia merkt voor alle groepen die het heeft onderzocht op dat de positieve resultaten voor een groot deel toe te schrijven zijn aan de conjunctuur. De onderzoeksaanpak in Panteia (2019) verschilt op een aantal punten van dit rapport. Zo gebruikt Panteia (2019) het landelijk doelgroepregister van 2017 voor de groepsindeling over alle jaren, terwijl dit rapport voor ieder afzonderlijk jaar groe- pen samenstelt aan de hand van de kenmerken in het desbetreffende jaar. Verder is het aantal achtergrondkenmerken kleiner in Panteia (2019) en is de correctie voor conjunctuur uitgevoerd met een andere indicator. Conclusie Het effect van de Wet banenafspraak is het beste te bepalen voor de bestaande groep van Wajongers met arbeidsvermogen, omdat deze groep niet gelijktijdig te maken had met de invoering van de Participatiewet. De kans op een baan steeg voor deze groep in zeer geringe mate. De baankansen voor de doelgroep Wsw daalde. Voor de overige mensen in het doelgroepregister, veelal bestaande uit mensen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd, stegen de baankansen. 2.5 Veronderstellingen met betrekking tot gemeenten De Participatiewet wijzigt ook een aantal zaken omtrent de uitvoering van de re-integratie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De gemeente is bij deze uitvoering de belangrijkste actor. Ook de samenwerking tussen gemeenten en andere actoren (bv. Uwv en gemeenten onderling) en het tot stand brengen van een match tussen vraag en aanbod komen in deze paragraaf aan de orde. In deze paragraaf gaan we in op de veronderstellin- gen met betrekking tot gemeenten die aan de beleidstheorie van de Participatiewet ten grondslag liggen. We schetsen daarbij kort de situatie van vóór de invoering van de Participatiewet. Voor de gevolgen van de ingezette maatregelen maken we onder andere gebruik van de ervaringsonderzoeken onder gemeenten, die een beschrijving geven van de situatie vanaf 2015. De belangrijkste causale en finale veronderstellingen met betrekking tot gemeenten zijn als volgt samen te vatten: 76 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Oorzaak-gevolgveronderstellingen 1 __ Verschillende uitvoerders en regels aan de onderkant van de arbeidsmarkt zorgen voor afstemmingsproblemen en regeldruk. Multiproblematiek is moeilijk integraal aan te pakken. Het instrumentarium is niet uniform en ontoereikend. 2 Eriste weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties om het uitkeringsvolume te verlagen en de uitstroom naar werk te verhogen. 3 De match tussen vraag en aanbod van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt onvoldoende tot stand. 4 Gemeenten treden niet streng genoeg op bij de naleving van verplichtingen van de doelgroep, waardoor het beleid te weinig activerend is en er te veel mensen (met een arbeidsbeperking) aan de kant staan. Middel-doelveronderstellingen 5 _Metde Participatiewet komt er één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Gemeenten krijgen meer beleidsruimte. Dit leidt tot een integrale aanpak en meer maatwerk, waardoor er meer mensen (met een arbeidsbeperking) aan het werk gaan. 6 _Doorjonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen bij gemeenten kan er geen afwenteling meer plaatsvinden naar uwv en is er een sterkere prikkel om het uitkeringsvolume zo laag mogelijk te houden. 7 Werkbedrijf en regionale aanpak zorgen voor een betere match tussen vraag en aan- bod. 8 Verplichtingen voor de doelgroep zijn wettelijk geregeld, waardoor gemeenten stren- ger optreden als mensen verplichtingen niet naleven. 2.5.1 Oorzaak-gevolgveronderstellingen Ad. Verschillende uitvoerders en regels aan onderkant van arbeidsmarkt zorgen voor problemen Vóór invoering van de Participatiewet waren er meerdere regelingen en verschillende instanties voor vergelijkbare groepen werkzoekenden. Dit bracht met zich mee dat mensen met gelijksoortige problematiek niet hetzelfde instrumentarium geboden kon worden. Ook zou het instrumentarium tekortschieten. Dit zou ertoe leiden dat mensen niet de hulp kregen die ze nodig hadden en daardoor minder kansen hadden op de arbeidsmarkt. De Commissie De Vries wees er al op dat «slechts een beperkt deel van de mensen die onvol- doende productief zijn om het minimumloon te verdienen een baan vindt, voornamelijk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Een grotere en nog groeiende groep komt daarvoor niet in aanmerking en valt tussen wal en schip». Daarom stelt de Commissie een uniforme benadering voor van alle mensen die ondersteuning nodig hebben. Voor iedereen moet ongeacht de uitkeringsachtergrond hetzelfde instrumentarium beschikbaar zijn, om vervolgens maatwerk te kunnen bieden en mensen zoveel mogelijk te laten participeren op de reguliere arbeidsmarkt. (TK 2013/2014a: 37) 77 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Bovendien zou het duale systeem leiden tot afstemmingsproblemen tussen uwv en gemeenten, wat een integrale aanpak van multiproblematiek bemoeilijkte. Om een totaal- beeld te krijgen van de cliënt en zijn mogelijkheden en beperkingen, was een goede afstemming tussen de instanties nodig. De problematiek van de doelgroep heeft vaak niet alleen betrekking op het vinden van werk, maar ook op andere terreinen van het leven. Dit was een van de argumenten voor verschuiving van verantwoordelijkheden naar gemeenten. Gemeenten worden met de veranderingen geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding, verzorging en re-integratie. Dit maakt een meer samenhangende aanpak binnen het sociale domein mogelijk. (TK 2013/2014a: 42) Door de dienstverlening dichter bij de mensen te organiseren, is maatwerk mogelijk en wordt onnodige bureaucratie vermeden. Om de kansen te zien en te benutten moet je kennis hebben van de leefwereld van de mensen. Op basis van de contacten met individuele mensen kun je de oplossing bieden die voor die persoon in die omstandigheden ook een echte oplos- sing is. Generieke regels díe oplossingen voorschrijven zijn voor individuele mensen niet altijd bruikbaar. De oplossing ís immers vaak maatwerk. (TK 2013/2014qa: 50) Ad 2. Eris te weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties Het optreden van uwv en gemeenten zou nog te weinig activerend zijn doordat het sys- teem te weinig financiële prikkels kent voor de uitvoeringsinstanties om uitkerings- ontvangers aan het werk te helpen. Uitvoeringsinstanties zouden te weinig (financiële) incentives hebben om het uitkeringsvolume zo laag mogelijk te houden en zo veel mogelijk mensen te laten uitstromen uit de uitkering. De regering verwacht dat met dit wetsvoorstel meer mensen gaan werken zonder een beroep te doen op de gemeente. Ten eerste komt dat door de financiële prikkel voor het indi- vidu vanwege het feit dat de polisvoorwaarden van de Participatiewet afwijken van de Wajong. Ten tweede komt dat door de budgetteringsprikkel voor gemeenten om het aantal uitkeringsgerechtigden laag te houden. Stromen er minder mensen de Participatiewet in en meer uit, dan ondervinden gemeenten daar een financieel voordeel van, omdat zij besparen op wettelijke verplichte uitkeringen die uit het Inkomensdeel moeten worden betaald. Gemeenten kunnen de uitstroom beïnvloeden door de nieuwe groep mensen aan werk te helpen. (TK 2013/2014a: 106) Ad 3. Match vraag en aanbod kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt onvoldoende tot stand Een derde reden voor de geringe arbeidsdeelname van de doelgroep zou zijn dat vraag en aanbod van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt elkaar nog onvoldoende weten te vin- den. Vaak moeten werkplekken speciaal gecreëerd worden om de doelgroep een arbeids- plaats te kunnen bieden, en dit gaat niet vanzelf. Ondanks de inspanningen van de betrok- ken instanties is dit een moeizaam proces dat nog onvoldoende van de grond komt. 78 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET De praktijk heeft in de afgelopen jaren geleerd dat het tot stand brengen van een «match» tussen werkzoekende en werkgever geen sinecure is en tijd vergt. Het vraagt inspanningen van de werkgevers, gemeenten, uwv en de mensen zelf om werkzoekenden op de geschikte werkplek te plaatsen. (TK 2013/2014a: 48) Ad 4. Gemeenten treden niet streng genoeg op Een vierde veronderstelling is dat gemeenten en uwv niet streng genoeg optreden als het gaat om de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. Mensen zouden te weinig geprikkeld worden om uit de uitkering te raken en aan het werk te gaan. Denk bij- voorbeeld aan sancties die opgelegd kunnen worden als mensen niet actief zijn In het leren van de Nederlandse taal of onvoldoende meewerken aan re-integratie. Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te werken of door andere activiteiten te verrichten. Om dat doel te bereiken, wil de regering — in lijn met het Regeerakkoord — de bestaande ontheffingen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen herzien en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen voor iedereen gelden. Ook zal de regering de arbeidsverplichtingen aanscherpen en de duur en hoogte van de maatregel uniformeren bij het niet nakomen van deze verplichtingen. (TK 2013/2014a: 41) 2.5.2 Middel-doelveronderstellingen Ad 5. Participatiewet leidt tot integrale aanpak en meer maatwerk De complexiteit van het stelsel en de genoemde problematiek die daarmee samenhangt, waren aanleiding om met de invoering van de Participatiewet tot één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt te komen. Daarbij krijgen gemeenten meer ruimte bij de uitvoering van de wet en krijgen ze meer instrumenten tot hun beschikking. Belangrijke uitgangspunten bij de uitwerking van de Participatiewet zijn voldoende beleids- ruimte voor gemeenten en geen onnodige bureaucratie. De regering geeft gemeenten met de Participatiewet de ruimte om zelf te bepalen welke ondersteuning mensen nodig hebben zonder dat de wet hen hindert met overbodige bepalingen. Zo Rrijgen gemeenten de ruimte om zelf te kiezen hoe ze de nieuwe voorziening beschut werk organiseren. (TK 2013/2014a: 40) Gemeenten krijgen een centrale rol in de uitvoering van de wet. Zij kunnen voor de doel- groep een scala aan instrumenten en voorzieningen inzetten. Gemeenten krijgen daarmee meer mogelijkheden om ondersteuning op maat te leveren. (TK 2013/2014a: 39) De genoemde wijzigingen zouden moeten leiden tot een integrale aanpak van de proble- matiek van de doelgroep en meer maatwerk. De Participatiewet is een van de drie regelin- gen in het kader van een gedecentraliseerd sociaal domein (zie hoofdstuk 1). Zoals in de toelichting is aangegeven, verwacht de regering dat de gemeente — voor alle drie de ter- reinen verantwoordelijk — tot een samenhangende aanpak komt. Door zo’n integrale aan- 79 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET pak kan de gemeente personen op meerdere terreinen, bijvoorbeeld door hen te begelei- den naar betaald werk en tegelijkertijd ondersteuning op het terrein van zorg te bieden. Daarnaast wordt verondersteld dat de veranderingen ertoe leiden dat gemeenten meer maatwerk zullen leveren, mede doordat ze dichter bij de burger staan. Uiteindelijk zou dit moeten leiden tot een grotere uitstroom uit de uitkering naar werk. Zo kunnen mensen met een beperking, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en gezinnen met complexe problemen met hun vragen terecht bij één partij: de gemeente. De belemmering om zelfstandig te kunnen participeren heeft immers vaak meerdere oor- zaken. Gemeenten kunnen het beste bepalen welke ondersteuning het meest effectief is. (TK 2013/2014qa: 42) Gemeenten kunnen deze instrumenten in samenhang en integraal inzetten, en maatwerk leveren aan hun burgers. Gemeenten kunnen de eigen kracht van mensen benutten en zoveel mogelijk aansluiten bij de specifieke leefsituatie van mensen. Dit zorgt ervoor dat de inzet van middelen doelmatiger en doeltreffender wordt. Het doel dat het kabinet in het Regeerakkoord heeft genoemd als uitgangspunt bij de decentralisaties komt zo dichterbij: één gezin, één plan, één regisseur. (TK 2013/2014qa: 44) De samenhangende aanpak kunnen gemeenten vastleggen in het periodieke plan dat gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opstellen. In dit plan leggen gemeenten hun beleid voor maatschappelijke ondersteuning vast. In het plan geven zij onder andere bijzondere aandacht aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. (TK 2013/2014a: q2) Ad 6. Verantwoordelijkheid gemeenten voor nieuwe doelgroep geeft sterkere financiële prikkel om uitstroom te bevorderen Volgens het kabinet-Rutte Il is de Wajong te weinig activerend gebleken. Daarom heeft het kabinet in samenspraak met sociale partners besloten dat de groep Wajongers met arbeidsvermogen tot de doelgroep van de Participatiewet gaat behoren (zie hoofdstuk 1). Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (wwB) in 2o04q zijn gemeenten financieel verantwoordelijk voor de bijstandsuitgaven en hebben ze tegelijkertijd meer beleidsvrij- heid bij de uitvoering. Gemeenten hebben daarmee een financiële incentive gekregen om de uitkeringsvolumes zo laag mogelijk te houden, omdat zij een overschot op het budget (inkomensdeel uit de wwB) zelf mogen houden. Dit leidde er echter ook toe dat zij zo veel mogelijk mensen lieten doorstromen naar een Wajong-uitkering. Deze regeling nam hier- door sterk in volume toe (Allers et al. 2014; Van Vuuren et al. 2011). Door de nieuwe instroom jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen onder het regime van de Participatiewet kan er in principe geen afwenteling meer plaatsvinden. De verant- woordelijkheid voor deze groep is hiermee bij gemeenten neergelegd (in plaats van uwv), waardoor er een sterkere prikkel is gecreëerd om het volume in de uitkering zo laag mogelijk te houden. 80 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ad 7. Werkbedrijf en regionale aanpak helpen bij het matchen van vraag en aanbod De toelichting bij de Participatiewet refereert aan het Werkbedrijf, dat als schakel dient tus- sen vraag (werkgever) en aanbod (mensen met een arbeidsbeperking). In deze regionale Werkbedrijven werken de gemeenten samen met werkgevers en uwv. Een van de redenen om de uitvoering van de Participatiewet bij de gemeenten neer te leggen, is dat zij dicht bij de burger staan en bekend zijn met de lokale en regionale arbeidsmarkt. Kennis over een tekort of juist een overschot aan personeel in een bepaalde regio, zowel op de korte als de langere termijn, wordt gezien als cruciaal voor het bevorderen van de match tussen vraag en aanbod. De Werkbedrijven zullen als schakel fungeren tussen de werkgever en de mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen. De betrokkenheid van werkgevers, gemeenten en uwv bij de Werkbedrijven vergroot de kansen op een succesvolle plaatsing. (TK 2013/2014qa: 48) Een regionale benadering biedt daarbij mogelijkheden om een betere matching tussen werkzoekenden en vacatures tot stand te brengen. […] Verder biedt regionale samenwerking tussen gemeenten de mogelijkheid om van elkaars expertise en ervaring bij het onder- steunen van de Rlant gebruik te maken. (rk 2011/2012: 15) Werkgevers willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Dit geldt voor de al bestaande instrumenten, maar ook voor de instrumenten loonkostensubsidie en voor beschut werk, die met de Participatiewet voor de gemeentelijke doelgroep beschikbaar komen. Bij de uitwerking van bovenstaande instrumenten is het voorkomen van overbodige bureaucratie het uitgangspunt. Het is daarom van belang dat gemeenten samenwerken in arbeidsmarktregio’s. Dit is ook vastgelegd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet suwi). (TK 2013/2014a: 53) Ad 8. Participatiewet zorgt dat gemeenten strenger optreden bij niet-naleving verplichtingen Om gemeenten strenger te laten optreden als het gaat om de naleving van de verplichtin- gen van uitkeringsgerechtigden, zijn in de Participatiewet de verplichtingen die tegenover het uitkeringsrecht staan aangescherpt (zie 8 2.3). Deze wettelijke verankering van eisen zouden gemeenten er meer toe moeten aanzetten cliënten te prikkelen om uit de uitkering te raken en aan het werk te gaan. 2.5.3 Inzichten uit de literatuur Ad. Verschillende uitvoerders en regels aan onderkant van arbeidsmarkt zorgen voor problemen De veronderstelling in de Participatiewet dat er verschillende uitvoerders en regels zijn aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waardoor een integrale aanpak wordt bemoeilijkt, komt voort uit het rapport van de commissie fundamentele herbezinning Wsw (commis- 81 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET sie-De Vries) (TK 2008/2009). In dit rapport worden regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in samenhang besproken. Hieruit wordt duidelijk dat het feit dat er verschil- lende uitvoerders en regels aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn, tot knelpunten leidt die een hogere arbeidsdeelname van de doelgroep in de weg staan. Ad 2. Er is te weinig prikkelwerking voor uitvoeringsorganisaties Uit onderzoek blijkt dat de sterke groei van het aantal Wajongers inderdaad, zoals veron- dersteld, samenhangt met wijzigingen van de prikkelwerking voor gemeenten in de wwB (Van Es en Van Vuuren 2010; Kok et al. 2007). Uit de onderzoeksliteratuur blijkt dat de invoering van de wwB in 2004 een gedragsreactie teweegbracht bij gemeenten. Het volume in de bijstand nam af (Van Es en Van Vuuren 2010; Kok et al. 2007). Een aan- zienlijk deel van de afname ging echter gepaard met een toename in de Wajong-regeling (Van Vuuren et al. 2011). De prikkelwerking zorgde ervoor dat gemeenten hun bestanden gingen doorlichten op mensen die in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Het aantal wwB-uitkeringen daalde, maar het aantal Wajongers nam mede daardoor in die periode sterk toe. De prikkelwerking bij gemeenten had dus een afwenteling tot gevolg naar de door het Rijk bekostigde Wajong. Het cPB (2013) concludeert op basis van een (beknopte) literatuurstudie en de ervaringen met de wwB dan ook dat de manier waarop de financiering van de uitgaven wordt georganiseerd van groot belang is voor het welsla- gen van een decentralisatie (CPB 2013). Conclusie Het is aannemelijk dat veranderingen in de financieringsstructuur en de financiële prikkel- werking in de uitvoering van invloed zijn op het uitkeringsvolume. Op basis van de ervarin- gen met de invoering van de wwB en het feit dat de Wajong een dergelijke prikkelstructuur niet kent, is het aannemelijk dat hierin een oorzaak is gelegen van het hoge uitkerings- volume in de Wajong. Ad 3. Match vraag en aanbod kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt onvoldoende tot stand De toelichting bij de Participatiewet stelt dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking onder andere achterblijft omdat de match tussen vraag en aanbod niet goed georganiseerd is. Onderzoek van vóór invoering van de Participatiewet laat zien dat gemeenten lang niet altijd vraaggericht te werk gaan. Bovendien worden er in de 35 arbeidsmarktregio’s weinig concrete afspraken gemaakt (tussen uwv, gemeenten, ondernemers en onderwijsinstellingen) om vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt beter op elkaar te laten aansluiten, met name als het gaat om mensen in een uitkerings- situatie (Inspectie szw 2012b, 2014a, 2016c; Sax et al. 2015). Mensen met een arbeids- beperking (met arbeidsvermogen) hebben vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt en hebben vaak weinig kans van slagen als zij op reguliere vacatures solliciteren. Vaak is aanbodgerichte ondersteuning nodig om kennis en vaardigheden te vergroten, maar vraaggerichte ondersteuning is minstens zo belangrijk. Bijvoorbeeld omdat werk aange- 82 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET past of gecreëerd moet worden, hebben zij extra begeleiding nodig of komen ze alleen aan de slag met loonkostensubsidie. Conclusie De ‘match’ tussen vraag en aanbod voor de doelgroep komt niet zonder meer tot stand zoals dat op de reguliere arbeidsmarkt gebruikelijk is. Hiervoor is een actieve werkgevers- dienstverlening nodig. Ad q. Gemeenten treden niet streng genoeg op In de uitvoeringspraktijk passen klantmanagers van sociale diensten geregeld maatregelen toe, zoals het opleggen van een sanctie als iemand niet meewerkt aan re-integratie, maar zij leggen niet alle arbeidsverplichtingen op en handhaven de naleving ervan niet altijd. Ze hebben hier verschillende redenen voor (Van Echtelt en Guiaux 2012; IWI 2011a). Klant- managers kiezen er soms bewust voor geen sanctie op te leggen. Het gedrag of de nalatig- heid van mensen uit de doelgroep is soms het gevolg van een veelheid aan problemen. Het is soms lastig om de nalatigheid te isoleren van andere problematiek en de klant er direct op af te rekenen. Daarbij speelt de overweging mee dat een sanctie de re-integratie juist in de weg kan staan of zeer ongewenste neveneffecten voor de klant heeft. Klant- managers beschouwen de bijstand als ‘laatste vangnet’ en zijn terughoudend om bijstandsgerechtigden — die al moeite hebben om rond te komen — op hun uitkering te kor- ten, zeker als er bijvoorbeeld kinderen in het spel zijn. Ook zien klantmanagers het als pri- mair doel om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van werk. Een sanctie kan dit in de weg staan, bijvoorbeeld omdat het de vertrouwensrelatie verstoort. Conclusie Klantmanagers passen maatregelen toe maar zijn hier soms terughoudend in, bijvoorbeeld als het de toeleiding naar werk moeilijker maakt. Ad 5. Participatiewet leidt tot integrale aanpak en meer maatwerk Op basis van theoretische en (beperkt beschikbare) empirische literatuur inventariseerde het cPB voor invoering van de Participatiewet de kansen en risico's van de decentralisaties in het sociaal domein (cPB 2013). Door de uitvoeringstaken op het terrein van werk, zorg en jeugd bij gemeenten neer te leggen, zijn er synergievoordelen (economies of scope) met ander gemeentelijk beleid te realiseren. Naast dienstverlening op het terrein van werk en inko- men, kan aan dezelfde doelgroep ook op andere terreinen ondersteuning geboden wor- den. Zoals uit de literatuur blijkt, is er bij de doelgroep immers vaak sprake van complexe problematiek die meerdere beleidsterreinen bestrijkt. Mensen uit de doelgroep die gebruikmaken van verschillende regelingen zouden daardoor beter (en mogelijk ook tegen lagere kosten) geholpen kunnen worden. Door de decentralisaties zouden gemeenten ook beschikken over meer informatie van mensen uit de doelgroep. Zij hebben een completer beeld van de situatie van de cliënt, omdat ze bijvoorbeeld bestanden kunnen koppelen, op verschillende terreinen contact hebben met de cliënt en de cliënt daardoor beter kennen. 83 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Hierdoor zou het beter mogelijk zijn om de hulpbehoefte van de persoon in kaart te bren- gen en het aanbod hierop af te stemmen. Het is wel de vraag in hoeverre de vaak privacy- gevoelige informatie, ook al is het binnen gemeenten, uitwisselbaar is. Dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering en maatwerk kunnen bieden, heeft voordelen, maar draagt ook het risico in zich dat er regionale en gemeentelijke verschillen ontstaan — onder invloed van lokale behoeften, maar ook door bijvoorbeeld de politieke kleur van een gemeente (Van Berkel 2006). Gemeenten kunnen verschillen in dienstverlening, maar ook bijvoorbeeld in de mate waarin ze verplichtingen en handhaving kunnen toepassen. Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van mensen in een (vrijwel) identieke situatie. Er is dus een dilemma tussen doelmatigheid en (rechts)gelijkheid. Burgers zouden hierop kunnen reageren door te verhuizen naar gemeenten die voor hen een gunstig beleid voeren, al is de vraag in hoeverre hiervan in de praktijk sprake van zal zijn. Onderzoek na invoering van de Participatiewet laat zien dat in het kader van de decentrali- saties van de jeugdzorg, Wmo en Participatiewet steeds meer gemeenten integraal werken in het sociaal domein, maar dat dit nog niet geldt voor alle gemeenten (Pommer en Boelhouwer 2016, 2017; Pommer et al. 2018). Een op de vijf gemeenten werkt zowel in de uitvoering als in de begroting integraal. Ruim de helft van de gemeenten heeft een inte- grale uitvoering, maar maakt in de begroting de budgetten nog wel per deelterrein inzich- telijk. Ook uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat een samen- hangend beleid nog in ontwikkeling is. Ruim een derde (36%) van de gemeenten geeft in 2019 aan dat de samenhang in de uitvoering nog in ontwikkeling is. Ruim een kwart (27%) van de gemeenten heeft samenhang in de uitvoering op alle drie de terreinen en bij 9% is er vooral samenhang tussen Participatiewet en Wmo. Het aantal gemeenten met een samenhangend beleid op de drie terreinen van het sociaal domein ligt iets hoger (36%). Er heeft zich geen stijging voorgedaan tussen de meting in 2017 en 2019. Uit het onderzoek onder de doelgroep van de Participatiewet lijken zowel de feitelijke ondersteuning als de waardering hiervan vanuit het perspectief van betrokkenen nauwelijks gewijzigd (Inspectie SZW 2019ga). De meest genoemde belemmering om tot een integrale uitvoering in het sociale domein te komen is dat de privacywetgeving gegevensuitwisseling verhindert. Bijna 80% van de gemeenten noemt dit (Cuelenaere et al. 2019). Andere veel genoemde redenen zijn dat de wetgeving op de terreinen werk en zorg soms niet goed op elkaar aansluiten (58%), dat de gegevensuitwisseling tussen de verschillende onderdelen van het sociaal domein niet soe- pel verloopt (55%) en dat de werkprocessen nog niet goed zijn ingericht (42%). Ook uit de verdiepende interviews blijkt dat het nog zoeken is naar de juiste vorm van samenhang en afstemming: de praktijk blijkt vaak toch complexer dan eerder gedacht werd (Cuelenaere et al. 2019). Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2017) blijkt verder dat gemeenten hadden verwacht dat ze meer vrijheid zouden krijgen bij de uitvoering van de Participatiewet, ter- wijl in de praktijk eerder van het tegenovergestelde sprake lijkt te zijn. Ruim 60% van de gemeenten is het oneens met de stelling dat de overheid inmiddels meer ruimte aan 84 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET gemeenten overlaat voor eigen invulling van het beleid van de Participatiewet (Cuelenaere et al. 2019). De verplichtingen in de Participatiewet botsen volgens gemeenten soms met het geven van maatwerkondersteuning, bijvoorbeeld wanneer mensen eerst hun leven op andere terreinen op orde moeten hebben voordat ze kunnen re-integreren naar werk. Conclusie Door de decentralisaties is meer integraliteit en maatwerk te verwachten, maar is dit in de praktijk complex, onder andere door knelpunten in de gegevensuitwisseling en in het afstemmen van werkprocessen. De integrale aanpak door de decentralisaties is in ontwik- keling, maar er is nog verbetering mogelijk, vooral als het gaat om de samenhang tussen de toeleiding naar werk en andere aspecten van het leven. Ad 6. Verantwoordelijkheid voor ‘nieuwe Wajongers’ geeft gemeenten financiële prikkels om uitstroom te bevorderen Op basis van de ervaringen met de invoering van de wws is het aannemelijk dat financiële prikkels in de uitvoering van invloed zijn op het uitkeringsvolume. Gemeenten hebben een financiële incentive om het aantal uitkeringen zo laag mogelijk te houden. Door personen die voorheen een Wajonguitkering kregen nu onder verantwoordelijkheid van gemeenten te laten vallen, wil men de groei van het aantal uitkeringen temperen. Het uitkerings- volume zal lager zijn omdat niet alle Wajongers in aanmerking komen voor een bijstands- uitkering, en het is aannemelijk dat gemeenten door hun financiële verantwoordelijkheid een grotere incentive hebben om degenen met een uitkering aan het werk te helpen. Toch behoeft de werking van financiële prikkels in de uitvoering wel enige nuance (Aarts en Van der Veen 2016). Het is niet altijd duidelijk welk type beleid het meest succesvol is om het aantal uitkeringen te verlagen (Marlet et al. 2017). Wat werkt zal ook afhangen van de specifieke context van gemeenten en is van veel factoren afhankelijk. De uitvoering kan dus niet altijd daadwerkelijk sturen op de reductie van de bijstandslasten. Ook is het van belang dat de uitvoering voldoende instrumenten heeft om te kunnen sturen (Allers et al. 2014). Het kan ook voorkomen dat de doelstellingen van het management (‘uitgaven redu- ceren’) niet overeenkomen met de intrinsieke motivatie van de uitvoering (‘ook kansarme mensen helpen’) (Aarts en Van der Veen 2016; Allers et al. 2014; Marlet et al. 2017). Uit de literatuur blijkt verder dat een grotere financiële prikkel om het aantal uitkeringen zo laag mogelijk te houden, ertoe kan leiden dat gemeenten zich vooral richten op de re- integratie van mensen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt, omdat die een reële kans hebben om uit te stromen naar werk (cBP 2013; Marlet et al. 2017). De maatschappe- lijke baten van uitstroom naar werk kunnen echter groter zijn dan de besparingen op de uitkeringen voor gemeenten (cPB 2013). Als gemeenten deze maatschappelijke baten niet meenemen in hun overwegingen, kan er onderbesteding zijn bij de inzet van re-integratie- instrumenten, met name van instrumenten die een meer structureel karakter hebben, zoals beschut werk. Groepen voor wie de stap naar een betaalde baan nog te groot is, krij- gen dan bijvoorbeeld geen begeleiding naar andere vormen van participatie. Ook de nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) krijgen relatief weinig aandacht van gemeenten, 85 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET omdat re-integratie geen besparing oplevert op de uitkering. Gemeenten die het goed doen als het gaat om het verlagen van het aantal uitkeringen (ten opzichte van de ramin- gen in het verdeelmodel) richten zich veelal vooral op de kansrijke cliënten. Gemeenten die ook investeren in sociale activering zijn minder succesvol in het verlagen van het uitkeringsvolume (Marlet et al. 2017). Daarnaast is er kans dat gemeenten zich vooral rich- ten op de uitstroom naar werk, en minder aandacht hebben voor de kwaliteit van het werk en voor duurzame uitstroom (Van Berkel 2006). Onderzoek onder gemeenten na invoering van de Participatiewet laat zien dat gemeenten meer instrumenten inzetten voor jonggehandicapten met een uitkering dan zonder uit- kering, hoewel ook voor de laatste groep re-integratie geboden wordt (Cuelenaere et al. 2019). Gemeenten schatten in dat de kansen op werk zijn verbeterd voor de nieuwe doelgroep. Een aandachtspunt is dat niet alle jonggehandicapten die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd goed in beeld zijn bij gemeenten. Onderzoek anderhalf jaar na invoering van de Participatiewet laat zien dat gemeenten jongeren die instromen vanuit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro) vrij goed in beeld hebben (waaronder ook de niet-uitkeringsgerechtigden). Voor andere groepen geldt dat echter minder, zoals nuggers (die geen vso-/pro-schoolverlaters zijn) en baanverliezers (Inspectie szw 2016c, 2016e). Jonggehandicapten die voor invoering van de Participatiewet in de Wajong zouden instromen, worden lang niet altijd door gemeenten als zodanig her- kend. Voor jongeren met een achtergrond In het vso of pro (die in het doelgroepregister staan) geldt dit vaak wel, maar het overige deel is lastig te herkennen en krijgt dus geen gespecialiseerde diagnose of dienstverlening van gemeenten gericht op jong- gehandicapten (Kok et al. 2018). Uit het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2017) blijkt wel dat vrijwel alle gemeenten zich hebben ingezet om de nieuwe doel- groep te kunnen bereiken en ondersteunen, bijvoorbeeld door expertise aan te trekken, medewerkers te trainen en samenwerking te zoeken met scholen en de domeinen Jeugd en Wmo. De meeste gemeenten geven aan de nieuwe doelgroep met arbeidsvermogen en een bijstandsuitkering goed in beeld te hebben, maar dit is minder vaak het geval voor de doelgroep zonder uitkering of zonder arbeidsvermogen (Cuelenaere et al. 2019). Tot slot waarschuwt de Inspectie szw (2018) dat de focus van gemeenten ligt op het aan het werk krijgen van mensen met een arbeidsbeperking, maar niet het aan het werk hou- den. Daarvoor zou er meer aandacht moeten zijn voor nazorg, bijvoorbeeld door de inzet van een jobcoach. Dat er weinig aandacht is voor begeleiding als iemand aan het werk is, is volgens de Inspectie szw onder andere het gevolg van gebrek aan capaciteit en soms van sturing via targets op plaatsingen. Conclusie Gemeenten schatten in dat de kansen voor jongeren met een arbeidsbeperking zijn geste- gen sinds de invoering van de Participatiewet. Aandachtspunten zijn dat de nieuwe doel- groep niet altijd in beeld is en dat het vaak om tijdelijke contracten gaat. 86 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Ad 7. Werkbedrijf en regionale aanpak helpen bij het matchen van vraag en aanbod Het idee van de decentralisaties Is dat verantwoordelijkheden die lokaal of op regionaal gebied georganiseerd kunnen worden, niet door de centrale overheid georganiseerd moe- ten worden (subsidiariteitsbeginsel). De dienstverlening kan op die manier beter worden afgestemd op de lokale of regionale omstandigheden, bijvoorbeeld de situatie op de regio- nale arbeidsmarkt (Van Berkel 2006). Het risico van deze aanpak is wel dat er schaal- nadelen (economies of scale) kunnen optreden (cPB 2013). Een voorbeeld is dat elke gemeente kennis en expertise moet ontwikkelen om dienstverlening te kunnen bieden aan de nieuwe doelgroep van jonggehandicapten, die voorheen onder uwv viel. Deze schaalnadelen zijn te ondervangen door samen te werken met andere gemeenten, uwv en andere instanties, zoals de regionale werkbedrijven beogen. Versnippering van kennis kan tegengegaan wor- den door expertise en best practices (landelijk) te delen. Een ander risico is dat er regionale verschillen kunnen ontstaan in de opzet en kwaliteit van de dienstverlening. Grote werk- gevers die opereren in meerdere regio’s krijgen dan te maken met verschillen in voor- zieningenniveau en dienstverlening, wat de administratieve lasten voor werkgevers kan verhogen. Onderzoek net na invoering van de Participatiewet laat zien dat de regionale sociale infra- structuur zich nog aan het ontwikkelen is (SER 2016a). De Inspectie szw (2018) geeft In een onderzoek naar de duurzaamheid van plaatsingen van mensen met een arbeidsbeperking aan dat er een aantal goede voorbeelden zijn van samenwerking tussen gemeenten, Uwv en werkgevers, bijvoorbeeld uitwisseling van kandidaten. Tegelijkertijd zijn er ook belem- meringen om een goede samenwerking tot stand te brengen, onder andere door de com- plexiteit van het systeem en verschillen in regelingen tussen bijvoorbeeld gemeenten en doelgroepen. In 2019 heeft het merendeel van de gemeenten de indruk dat dit sinds invoe- ring van de Participatiewet wel is verbeterd, al geldt dit niet voor alle gemeenten (Cuelenaere et al. 2019). Bijna 70% van de gemeenten vindt dat de samenwerking met externe partners (Uwv, sw-bedrijf enz.) soepeler verloopt. Bijna de helft van de gemeenten vindt dat de werkgeversdienstverlening in de regio is verbeterd, wat tot meer efficiency en uniformiteit heeft geleid. De verantwoordelijkheid voor het loket voor werkgeversdienst- verlening is per gemeente anders georganiseerd. Het idee dat werkgevers in een arbeids- marktregio hetzelfde aanspreekpunt hebben, is dus niet gerealiseerd (Cuelenaere et al. 2019). Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) laat zien dat het merendeel van de werkgevers (62%) geen verandering ervaart in de kwaliteit van de werkgeversdienst- verlening. Een derde (32%) ervaart wel een enigszins of veel positieve(re) verandering. Uit het casusonderzoek onder werkgevers, gemeenten en de doelgroep (Van Rossum et al. 2019) blijkt dat het tot stand brengen van een duurzame match tussen werkgever en kandi- daat een intensief proces is waarbij gezocht moet worden naar de juiste benadering voor de kandidaat en de werkgever. Het succes is afhankelijk van de interactie tussen de ver- schillende actoren, de specifieke context en de mate waarin heldere afspraken worden gemaakt. Echter, in de meeste matchingsprocessen is het nodig dat de betrokken actoren gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze niet haalbaar blijken. Vasthouden aan eer- der gemaakte afspraken kan een faalfactor worden. Bij succesvolle matches zijn dikwijls 87 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET intermediairs betrokken met ruime ervaringskennis op basis van eerdere matchings- processen. De matching moet niet gezien worden als een eenmalige gebeurtenis, die een- voudig beïnvloed kan worden door bijvoorbeeld (alleen) de inzet van instrumenten die de Participatiewet biedt. Het is een proces dat van begin tot eind inspanningen verlangt van alle betrokkenen: de doelgroep, werkgevers en gemeenten. Als een van de actoren op enig moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen houdt een match meestal geen stand. Dit vereist ook een actieve houding van gemeenten en intensieve werkgevers- dienstverlening. Een kleine afstand tussen cliënt en hulpverlener/ondersteuner — waarbij ruimte is voor maatwerk, sensitiviteit voor de behoeften van cliënten en werkgevers — en een onder- steuning die continu aangehaakt blijft, blijken bepalende randvoorwaarden voor succes. Net na invoering van de Participatiewet concludeerde de Inspectie szw (2016f) al dat een van de redenen dat een goede match niet tot stand is dat gemeenten (en uwv) niet altijd voldoende kunnen inspelen op de vraag van werkgevers, omdat zij niet goed op de hoogte zijn van de capaciteiten en beperkingen van uitkeringsontvangers. Zij kunnen hierdoor niet goed inschatten wat een passende functie zou kunnen zijn en niet snel tot een selectie van goede kandidaten komen. Ook voor werkgevers is dit inzicht nodig om te weten welke aanpassingen nodig zijn. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat niet alleen werkgevers, maar ook gemeenten zelf vaak een negatief beeld hebben van de capaciteiten van uitkeringsontvangers, terwijl er niet altijd zicht is op of dit beeld klopt. Goed contact tussen gemeenten en werkgevers is nodig om zicht op de behoefte van werkgevers te krijgen. Gemiddeld geven gemeenten zelf aan dat ze ongeveer 12% van hun klantenbestand niet goed in beeld hebben en dus ook niet kunnen inschatten wat de afstand tot de arbeids- markt en belemmeringen zijn. Dit aandeel is in grote gemeenten ongeveer twee keer zo hoog als in kleine gemeenten. Wel zegt bijna de helft van de gemeenten dat ze sinds de invoering van de Participatiewet actie hebben ondernomen om beter zicht te krijgen op het klantenbestand (Cuelenaere et al. 2019). Conclusie De samenwerking tussen verschillende actoren in de regio lijkt een positieve ontwikkeling door te maken, al is er nog verbetering mogelijk. Ad 8. Participatiewet zorgt dat gemeenten strenger optreden bij niet-naleving verplichtingen In de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtin- gen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aanvaarden van werk, de taaleis en de tegenprestatie. Het uitgangspunt is dat handhaving van de verplichtingen leidt tot een betere naleving, wat de kansen op uitstroom naar werk verhoogt. De Participatiewet schrijft voor dat bijstandsontvangers (met voldoende arbeidsvermogen) zich aan een aantal verplichtingen moeten houden. Dat kan gaan om het meewerken aan een re-integratietraject, maar ook om het aanvaarden en behouden van werk, eventueel drie uur per dag reizen voor een baan of verhuizen als dat nodig is. Gemeenten dienen dit 88 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET te controleren en een maatregel (sanctie) op te leggen als cliënten zich hier niet aan hou- den. Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat vrijwel alle gemeenten verplichtingen hanteren voor het zoeken en aanvaarden van werk, en maatregelen opleg- gen als iemand zich er niet aan houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting. Ook is het opleggen van verplichtingen en sancties niet toegenomen sinds de invoering van de Participatiewet. Eerder onderzoek van de Inspectie szw (2017b) laat zien dat de meeste gemeenten een afstemmingsverordening hebben waarin de hoogte en duur van de maatregelen zijn gespecificeerd. Het beleid is echter niet altijd verder uitgewerkt, waardoor beslissingen hierover bij individuele klantmanagers liggen. Een sanctie opleggen is een ingewikkelde procedure, waardoor de administratieve lasten hoog zijn. De Inspectie concludeert dat een aantal specifieke arbeidsverplichtingen technisch niet uitvoerbaar zijn of niet aansluiten bij de dagelijkse uitvoeringspraktijk, zoals de verhuisplicht en de plicht tot inschrijving bij een uitzendbureau. Ook het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2017) laat zien dat gemeenten de verplichtingen uit de Participatiewet soms vinden botsen met de wijze waarop zij klanten willen ondersteunen, bijvoorbeeld wanneer mensen eerst hun leven op andere terreinen op orde moeten hebben, voordat ze naar werk kunnen worden toegeleid. Het opleggen van verplichtingen en de handhaving door gemeenten komen uit- gebreider aan de orde in hoofdstuk 8. Conclusie De meeste gemeenten leggen maatregelen op als uitkeringsontvangers niet aan hun ver- plichtingen voldoen. Ze doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting, om ver- schillende redenen. Het opleggen van verplichtingen en sancties is niet toegenomen sinds de invoering van de Participatiewet. 2.6 Conclusies In dit hoofdstuk is de beleidstheorie van de Participatiewet uiteengezet. We zijn nagegaan in hoeverre de veronderstellingen die aan de Participatiewet ten grondslag liggen onder- steund worden door de literatuur. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen veronderstellin- gen met betrekking tot de doelgroep, werkgevers en gemeenten (zie tabel 2.2 voor een overzicht). Aannames in beleidstheorie positiever dan ervaring in praktijk De Participatiewet is in beginsel bedoeld voor mensen met arbeidsvermogen die onder- steuning nodig hebben bij het vinden van werk. Gemeenten en de doelgroep lijken de bemiddelbaarheid naar werk — waar de Participatiewet primair op inzet — echter minder positief in te schatten dan de wetgever. De problematiek van de doelgroep is vaak complex en uitstroom naar werk is dan op afzienbare termijn geen haalbare kaart, volgens de betrokkenen. 89 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Die zienswijze beïnvloedt ook het zoekgedrag van de doelgroep. In overeenstemming met de beleidstheorie blijkt een aanzienlijk deel van de doelgroep niet actief op zoek te zijn naar werk. Niet kunnen, willen en hoeven werken hangen nauw met elkaar samen. Meer dan de helft van de doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook in aanmerking zou- den komen voor een bijstandsuitkering denkt vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht, vaak vanwege gezondheidsproblemen. Vaak zijn er in dat geval wel andere afspraken gemaakt, zoals een tegenprestatie of vrijwilligerswerk doen. De beleidstheorie gaat ervan uit dat de instrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben om het aanbod te versterken, belemmeringen kunnen wegnemen. Het is lastig om algemene conclusies te trekken over de effectiviteit van de instrumenten. Er lijkt een licht positief effect te zijn van re-integratie-instrumenten, maar ‘wat werkt voor wie! hangt af van de persoonlijke situatie van de cliënt en de context. De wetgever verondersteld dat de afstand tot de arbeidsmarkt overbrugbaar is, terwijl dit volgens gemeenten voor een groot deel van de doelgroep niet op afzienbare termijn het geval is, ook niet met de inzet van instrumenten. Het is dus vraag waarom de inzet van instrumenten bij deze groep de afstand tot de arbeidsmarkt niet kunnen overbruggen. Mogelijk is de problematiek te com- plex, moeten eerst andere problemen worden aangepakt, is de afstand tot de arbeids- markt te groot, of hebben gemeenten andere overwegingen (bijvoorbeeld kosten) om de instrumenten niet in te zetten. Uit de literatuur blijkt dat een strengere aanpak, zoals een tijdelijke verlaging van de uit- kering als de werkloze niet aan de verplichtingen voldoet, kan leiden tot meer uitstroom. Wanneer iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een sanctie krijgt opgelegd, zal de kans dat deze persoon hierdoor werk vindt, echter niet ineens groter zijn. De duide- lijkheid van de regels en de inzet van de doelgroep lijken niet te zijn toegenomen sinds de invoering van de Participatiewet. Actieve werkgeversdienstverlening nodig De beleidstheorie richt zich onder andere op financiële aspecten die werkgevers ervan weerhouden mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Uit de literatuur komt het beeld naar voren dat de overwegingen van werkgevers niet alleen betrekking hebben op directe financiële aspecten zoals een lagere productiviteit of een hoger ziekterisico, maar vooral ook op bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie (kosten) en het gevoel een bijdrage te leveren door maatschappelijk verantwoord te ondernemen (baten). Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking in dienst te nemen, maar de realisatie blijft steken in het proces omdat de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen een belangrijke kostenpost blijkt te zijn. Het is geen sinecure om een goede match tussen vraag en aanbod tot stand te brengen en werkgevers moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n match te komen. Zij hebben behoefte aan intermediairs die hen helpen het werk aan te passen zodat werknemers pro- ductief kunnen worden ingezet. Veel werkgevers zijn bovendien niet op de hoogte van de beschikbare regelingen. OO BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET De instrumenten uit de Participatiewet zijn een belangrijke voorwaarde of randvoorwaarde voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar de instrumenten zijn op zichzelf dus niet zonder meer voldoende om werkgevers over de streep te trekken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Een actieve werkgeversdienstverlening lijkt nodig om werkgevers bijvoorbeeld te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werknemers uit de doelgroep. Hoewel werkgevers de administratieve lasten zelf niet als het belangrijkste knelpunt zien, lijkt het ‘ontzorgen’ van werkgevers wel een belangrijke voorwaarde om werkplekken voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren. Nog geen integrale regeling aan onderkant arbeidsmarkt De Participatiewet beoogt tot één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt te komen. De veronderstelling is dat gemeenten meer beleidsruimte krijgen en dat dit leidt tot een integrale aanpak en meer maatwerk, waardoor er meer mensen (met een arbeids- beperking) aan het werk gaan. In de praktijk blijkt dat de integrale aanpak door de decen- tralisaties in ontwikkeling is, maar dat er nog verbetering mogelijk is. Dit geldt ook voor de samenwerking van verschillende actoren in de regio. Ook de harmonisering van regelingen verbetert, maar is nog in ontwikkeling. Er is nog geen sprake van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt; er zijn nog steeds verschillende groepen, zoals het zittend bestand van de Wajong en de nieuwe doelgroep. Gemeenten schatten in dat de kansen voor Jongeren met een arbeidsbeperking zijn gestegen sinds de invoering van de Participatiewet. Aandachtspunt is dat de nieuwe doelgroep niet altijd In beeld is en dat het vaak om tijdelijk werk gaat. De meeste gemeenten leggen maatregelen op als uitkerings- ontvangers niet aan hun verplichtingen voldoen. Ze doen dit — om verschillende redenen — echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting. Het opleggen van verplichtingen en sanc- ties is niet toegenomen sinds invoering van de Participatiewet. 01 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Tabel 2.2 Overzicht van causale en finale veronderstellingen met betrekking tot doelgroep, werkgevers en gemeenten, en de belangrijkste inzichten uit de literatuur per veronderstelling Doelgroep Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur 1 De doelgroep kan werken, maar (een deel) In principe heeft de doelgroep arbeidsvermogen, ervaart belemmeringen. Mensen met een maar gemeenten en doelgroep geven aan dat een afstand tot de arbeidsmarkt krijgen deel niet op afzienbare tijd naar werk is toe te leiden. onvoldoende ondersteuning en begeleiding om in (regulier) werk aan de slag te gaan. Hierdoor staan te veel mensen (met een arbeidsbeperking) aan de kant. 2 De doelgroep kan werken, maar doet te weinig Een (aanzienlijk) deel van de doelgroep zoekt niet moeite. Het stelsel is te weinig activerend en actief naar werk. Meer dan de helft denkt vrijgesteld bevat te weinig prikkels voor de doelgroepom _ te zijn van de arbeidsplicht, vaak vanwege zich in te zetten om aan het werk te gaan. gezondheidsproblemen. 3 De regels zijn complex en onduidelijk voor de De doelgroep vindt de regels vaak ingewikkeld. doelgroep, waardoor ze zich minder inzetten. Daarnaast zijn concrete afspraken niet altijd duidelijk. Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur 4 Ondersteuning en begeleiding bij het zoeken Er lijkt een licht positief effect te zijn van re- naar werk en re-integratie-instrumenten integratie-instrumenten, maar ‘wat werkt voor wie’ nemen belemmeringen weg en verhogen de hangt erg af van de persoonlijke situatie van de arbeidsdeelname. cliënt en de context. 5 Een meer activerend beleid en het aanscherpen Het opleggen van sancties kan leiden tot meer van de verplichtingen motiveert mensen om uitstroom. Kanttekeningen zijn hierbij wel te maken aan het werk te gaan, waardoor er minder vanwege de (multijproblematiek van de doelgroep mensen aan de kant staan. (zie gemeenten). 6 Door nieuwe wetgeving zijn verplichtingen De duidelijkheid van de regels en de inzet van de duidelijker voor de doelgroep, waardoor deze doelgroep van de Participatiewet die voorheen ook zich meer inzet om aan het werk te gaan. in aanmerking zouden komen voor een bijstands- uitkering, lijken niet toegenomen sinds invoering van de Participatiewet. 92 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Tabel 2.2 (Vervolg) Werkgevers Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur 1 Het in dienst nemen van de doelgroep levert te Belemmeringen van werkgevers gaan vaak niet weinig op en kost te veel, waardoor er geringe alleen om directe financiële aspecten zoals een bereidheid is bij werkgevers om mensen uitde lagere productiviteit of een hoger ziekterisico, maar doelgroep in dienst te nemen en te houden. vooral ook om bijvoorbeeld het geschikt maken van de functie en extra begeleiding. 2 De regelgeving is complex en ondoorzichtig Het is geen sinecure om een goede match tussen voor werkgevers. Door hoge administratieve vraag en aanbod tot stand te brengen en werkgevers lasten en transactiekosten is er geringe moeten veel tijd en moeite investeren om tot zo’n bereidheid van werkgevers om mensen uit de match te komen. Het complexe stelsel en onbekend- doelgroep in dienst te nemen. heid met beschikbare instrumenten spelen hierbij ook een rol. Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur 3 De inzet van instrumenten geeft een betere Instrumenten zijn een belangrijke voorwaarde voor balans in de kosten en baten voor werkgevers, werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking Waardoor er een grotere bereidheid is om in dienst te nemen, maar op zichzelf niet zonder mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. meer voldoende om werkgevers over de streep te Het aanpassen van het re-integratie- trekken. instrumentarium verhoogt de bereidheid van werkgevers. 4 _Hetverbeteren van de werkgevers- Hoewel werkgevers de administratieve lasten zelf dienstverlening en de verplichting om niet als het belangrijkste knelpunt zien, lijkt het instrumenten vast te leggen in een verordening ‘ontzorgen’ van werkgevers wel een belangrijke reduceert administratieve lasten en verhoogt voorwaarde om werkplekken voor mensen met een de bereidheid werkgevers. arbeidsbeperking te realiseren. 5 De banenafspraak zorgt voor meer banen voor De kans op een baan steeg voor de bestaande groep mensen met een arbeidsbeperking. Wajongers met arbeidsvermogen in zeer geringe mate. De baankansen voor de doelgroep Wsw daalde. Voor de overige mensen in het doelgroep- register, veelal bestaande uit mensen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd, stegen de baankansen. 93 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Tabel 2.2 (Vervolg) Gemeenten en de match tussen vraag en aanbod Oorzaak-gevolgveronderstellingen Inzichten uit literatuur 1 __ Verschillende uitvoerders en regels aan de Deze veronderstelling is gebaseerd op het rapport onderkant van de arbeidsmarkt zorgen voor van de commissie fundamentele herbezinning Wsw afstemmmingsproblemen en regeldruk. (commissie-De Vries) (rk 2008/2009). Multiproblematiek is moeilijk integraal aan te pakken. Het instrumentarium is niet uniform en ontoereikend. 2 _Eriste weinig prikkelwerking voor uitvoerings- _Uitervaring met de invoering van de wwa is organisaties om het uitkeringsvolume te gebleken dat de financiële prikkelwerking in de verlagen en de uitstroom naar werk te uitvoering van invloed is op het uitkeringsvolume. verhogen. 3 De match tussen vraag en aanbod van Voor de match tussen vraag en aanbod voor de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt komt doelgroep is een meer vraaggerichte aanpak en een onvoldoende tot stand. actievere werkgeversdienstverlening nodig. 4 Gemeenten treden niet streng genoeg op bijde Klantmanagers passen maatregelen toe, maar zijn naleving van verplichtingen van de doelgroep, hierom verschillende redenen ook terughoudend in, waardoor het beleid te weinig activerend isen bijvoorbeeld als het de toeleiding naar werk er te veel mensen (met een arbeidsbeperking) moeilijker maakt. aan de kant staan. Middel-doelveronderstellingen Inzichten uit literatuur 5 _ Metde Participatiewet komt er één regeling De integrale aanpak door de decentralisaties is in aan de onderkant van de arbeidsmarkt. ontwikkeling, maar is er nog verbetering mogelijk. Gemeenten krijgen meer beleidsruimte. Dit leidt tot een integrale aanpak en meer maatwerk, waardoor er meer mensen (met een arbeidsbeperking) aan het werk gaan. 6 Door jonggehandicapten met arbeids- Gemeenten schatten in dat de kansen voor jongeren vermogen onder te brengen bij gemeenten is met een arbeidsbeperking zijn gestegen sinds er een sterkere prikkel om het uitkerings- invoering van de Participatiewet. Aandachtspunt is volume zo laag mogelijk te houden. dat de nieuwe doelgroep niet altijd in beeld is en de banen niet altijd duurzaam zijn. 7 _Werkbedrijf en regionale aanpak zorgen voor De samenwerking tussen verschillende actoren in de een betere match tussen vraag en aanbod. regio lijkt een positieve ontwikkeling door te maken, al is er nog verbetering mogelijk. 8 Verplichtingen voor de doelgroep zijn wettelijk Hetopleggen van verplichtingen en sancties is niet geregeld waardoor gemeenten strenger toegenomen sinds de invoering van de optreden als mensen verplichtingen niet Participatiewet. naleven. 04 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET Noten 1 De Wajong is de opvolger van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), ingevoerd in 1976 en bedoeld voor iedereen die als niet-werknemer arbeidsongeschikt was. 2 _In1998 bedroeg het aantal lopende Wajong-uitkeringen 118.000 (Uwv 2010}; eind 2015 lag dit aantal op 248.000 (CBS 2016). 3 Deze doelstellingen zijn tussentijds aangepast. Zie bijvoorbeeld Staatscourant (2017) en Willen (2017). 4 _Metde Wet harmonisatie instrumenten bevordering arbeidsdeelname arbeidsbeperkten is vanaf 2016 de no-riskpolis geüniformeerd voor de doelgroep banenafspraak. 5 De twee andere regelingen zijn de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet. Het uitgangspunt bij de decentralisaties is onder andere vastgelegd in de Decentralisatiebrief van 19 februari 2013 (TK 2012/2013a). 95 BELEIDSTHEORIE ACHTER DE PARTICIPATIEWET 3 Jonggehandicapten met arbeidsvermogen Patricia van Echtelt, Klarita Sadiraj en Stella Hoff — _ Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op werk sinds de invoe- ring van de Participatiewet toegenomen. — _ De inkomenspositie van jonggehandicapten is verslechterd. — _ Veel jonggehandicapten werken in deeltijd en zij krijgen steeds vaker een tijdelijk contract. Jonggehandicapten in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam (langer dan een jaar) aan het werk. — _ Eendeel van de doelgroep heeft geen werk, heeft geen uitkering en volgt geen onderwijs. 3.1 _ Inleiding en vraagstelling Met de Participatiewet wil men de uiteenlopende regelingen die er bestaan voor verschil- lende groepen vereenvoudigen en onderbrengen onder één regeling, zoals we in de vorige hoofdstukken hebben beschreven. Daarmee is ook de afzonderlijke regeling voor jong- gehandicapten met arbeidsvermogen komen te vervallen. De Wet arbeidsongeschikt- heidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) werd eind jaren negentig van de vorige eeuw ingevoerd als aparte arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten.” De regeling was bedoeld voor personen die voor hun 18° verjaardag of tijdens hun studie arbeidsongeschikt waren geworden. De gedachte achter de voorziening was dat deze groep, anders dan werknemers en zelfstandigen, geen arbeidsverleden heeft en niet zelf een verzekering voor het risico van arbeidsongeschiktheid kan financieren. Tegelijkertijd zouden zij als gevolg van hun handicap niet voldoende in hun eigen levensonderhoud kun- nen voorzien, waardoor zij minder mogelijkheden hebben om hun ‘recht op levens- ontplooiing’ te effectueren (TK 1995/1996a). Bij de invoering van de Wajong werd afgezien van de mogelijkheid om deze groep onder te brengen bij de toenmalige Algemene bij- standswet (Abw), vanuit het argument dat dit vanwege de inkomens- en vermogenstoets “In bepaalde gevallen zou kunnen leiden tot een achteruitgang in sociaal beschermingsni- veau, hetgeen niet was beoogd” (TK 1995/1996a). Sinds de invoering van de Wajong in 1998 heeft de regeling diverse wijzigingen ondergaan, waarbij er naast inkomensondersteuning steeds meer aandacht kwam voor de kansen en mogelijkheden voor Wajongers om aan het werk te gaan. Zo kwam met de invoering van de Wajong 2010 het accent meer te liggen op het vinden en behouden van werk en de hulp die mensen daarbij konden krijgen, waar in de oude Wajong het regelen van de uitkering nog centraal stond. Die accentverschuiving in het beleid was ook een van de redenen om uiteindelijk te kiezen voor gedeeltelijke afschaffing van de Wajong (voor nieuwe instroom) en jonggehandicapten met arbeidsvermogen onder te brengen bij de Participatiewet, onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Alleen jonggehandicapten zonder arbeids- 96 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN vermogen kunnen nu terecht in de Wajong 2015. De beleidstheorie veronderstelt dat de Participatiewet inspeelt op zowel de houding en het gedrag van gemeenten, als die van de doelgroep en werkgevers. De veronderstelling is dat de nieuwe regeling meer activerend is, doordat zowel gemeenten als de doelgroep en werkgevers meer gestimuleerd worden om re-integratie naar werk te bewerkstelligen (zie hoofdstuk 2). Dat jongeren met een arbeids- beperking nu onder verantwoordelijkheid van gemeenten vallen, wil niet zeggen dat zij vanzelfsprekend recht hebben op een bijstandsuitkering of hulp bij re-integratie. Zij kun- nen een beroep doen op ondersteuning van de gemeente bij het vinden van werk en komen alleen in aanmerking voor een uitkering als ze aan de voorwaarden voor bijstand voldoen. Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk Dit hoofdstuk richt zich in theorie op de groep jonggehandicapten met arbeidsvermogen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wajong-uitkering, de zogenoemde quasi-Wajongers. Het is belangrijk dat deze mensen in beeld zijn om hun indien nodig de ondersteuning te kunnen bieden die de Participatiewet beoogt. In de uit- voeringspraktijk is het echter niet zo eenvoudig aan te wijzen wie tot deze groep behoort en wie niet. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn niet meer in beeld via de Wajong-registraties, maar in het kader van de banenafspraak is wel het doelgroepregister opgesteld (zie kader 3.1). Opname in het doelgroepregister is een indicatie dat personen arbeidsvermogen hebben, maar ondersteuning nodig hebben om het wettelijk minimum- loon te kunnen verdienen. Het is aannemelijk dat een groot deel van de jong- gehandicapten met arbeidsvermogen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd, nu opgenomen zijn in het doelgroepregister. De vraag is in hoeverre hiermee dezelfde groep in beeld is als voorheen In de Wajong. Een vergelijking van de kenmerken en de baankansen van personen die instroomden in de Wajong met degenen die vanaf 2015 instromen in het doelgroepregister geeft daar meer zicht op. Op basis van het voorgaande richten we ons in dit hoofdstuk op de volgende onderzoeks- vragen: — Hoe heeft de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met arbeidsvermogen zich ont- wikkeld, in wat voor banen komen zij terecht, en veranderde hun inkomenspositie? — In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrond- kenmerken en kansen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn ingestroomd? — _Watzijn de ervaringen van gemeenten, jonggehandicapten met arbeidsvermogen en werkgevers met de re-integratie van jonggehandicapten? We beantwoorden deze vragen achtereenvolgens (8 3.2 t/m 3.4) en sluiten af met onze conclusies (8 3.5). Om de vragen te beantwoorden maken we gebruik van verschillende deelonderzoeken. Het gaat om een effectstudie van seo (Kok et al. 201ga, 2019b), analyses op het doelgroepregister gekoppeld aan cBs-microdata, en de ervaringsonderzoeken onder de doelgroep (Inspectie szw 2019a), werkgevers (Schenderling et al. 2019) en 07 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN gemeenten (Cuelenaere et al. 2019). Doordat de onderzoeken gebruikmaken van verschil- lende databronnen en onderzoeksmethoden vullen ze elkaar aan en schetsen ze gezamen- lijk een zo compleet mogelijk beeld van de situatie van jonggehandicapten met arbeids- vermogen voor en na invoering van de Participatiewet. Kader3.1 Doelgroepregister banenafspraak Het doelgroepregister bevat de gegevens van mensen die onder de banenafspraak vallen. Tot de doelgroep van de banenafspraak behoren mensen met een Wajong- indicatie en mensen die op 31 december 201q een indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) hadden. Ook andere groepen worden in het doelgroepregister toegelaten, zoals (ex-)leerlingen van het voortgezet spe- ciaal onderwijs en praktijkonderwijs en mensen uit de doelgroep Participatiewet van wie Uwv heeft vastgesteld dat zij tot de doelgroep banenafspraak behoren. Voor werkgevers is het finan- cieel aantrekkelijk om iemand uit het doelgroepregister in dienst te nemen of te houden. Ook telt de baan mee voor de banenafspraak. Er zijn drie manieren waarop nieuwe instroom in het doelgroepregister plaatsvindt. Ten eerste via een Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen bij vwv. Deze aanvraag kan worden ingediend door de gemeente of de persoon zelf. uwv bepaalt of de persoon in aanmerking komt voor een indica- tie banenafspraak. Ten tweede kunnen mensen sinds 2017 ook via de Praktijkroute instromen. Op de werkplek (bijvoorbeeld een proefplaatsing) stelt de gemeente met een gevalideerde loon- waardemethodiek vast of iemand in staat is het minimumloon te verdienen. Beoordeling door Uwv is dan niet meer nodig. Ten derde worden leerlingen uit het praktijkonderwijs of voorgezet speciaal onderwijs zonder beoordeling opgenomen in het doelgroepregister nadat ze zich schrifte- lijk hebben aangemeld bij uwv. 3.2 _Kansop werk Deze paragraaf gaat in op de vraag hoe de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met arbeidsvermogen zich heeft ontwikkeld, in wat voor banen zij terechtkomen, en of hun inkomenspositie is veranderd sinds invoering van de Participatiewet. Om zicht te krijgen op het effect van de Participatiewet op de arbeidsdeelname van jonggehandicapten voerde seo een effectanalyse uit op basis van microdatabestanden van het cBs. De opzet en resul- taten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de rapportage van dit onderzoek (Kok et al. 20194; zie ook Kok et al. 2019c). Kader 3.2 geeft een toelichting op de gehanteerde aanpak. Voor meer informatie over de methode verwijzen we naar het betreffende onderzoeksrapport. Kader3.2 Toelichting op de effectstudie naar arbeidsdeelname van jonggehandicapten Het doel van het onderzoek naar de arbeidsdeelname van jonggehandicapten is de kans op werk te bepalen van jonggehandicapten die in 2015 bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd (de quasi-Wajongers). Om te kunnen beoordelen wat het effect is van de Participatiewet is een vergelijking gemaakt met de kans op werk van jongeren die in 2014 daad- werkelijk zijn ingestroomd in de Wajong. Zowel de Wajongers (feitelijke instroom 2014) als de quasi-Wajongers (geschatte instroom 2015) worden drie jaar gevolgd na het jaar van instroom. 98 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Voor Wajongers die instromen in 2014 is dat tot eind 2017, voor quasi-Wajongers die instromen in 2015 is dat tot eind 2018. De uitdaging van het onderzoek was om de quasi-Wajongers te selecteren. Dit is gedaan door middel van een statistische methode die propensity score matching wordt genoemd. In een eerste stap zijn de kenmerken van de Wajong-instroom in 2014 vastgesteld. De belangrijkste kenmerken die bepalend zijn voor de instroom in de Wajong zijn of iemand voorgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs heeft gevolgd, voortijdig schoolverlater is, hoge gemiddelde zorgkosten heeft, een AwBz-indicatie heeft of geestelijke gezondheidszorg heeft ontvangen. In een tweede stap is op basis van deze kenmerken een instroomkans voorspeld voor alle 18-jarigen in 2015. Als een 18-jarige in 2014 op basis van zijn kenmerken een grote kans had op een Wajong-uitkering, dan zou dat (bij gelijkblijvend beleid) voor een persoon in 2015 met dezelfde kenmerken ook zo zijn geweest. De 18-jarigen in 2015 zijn vervolgens gematcht met de 18-jarige Wajong-instromers in 2014, Waaruit voor elke persoon een bepaald gewicht volgde. Het gewicht is hoger naarmate iemand meer vergelijkbaar is met een of meerdere Wajong-instromers. De kans op werk is vervol- gens gewogen met deze gewichten. In een derde stap is een aantal correcties doorgevoerd op basis van ‘voorspelfouten’. Ook is er bij het schatten van baankansen gecorrigeerd voor conjunc- tuur. De verschillen tussen de kenmerken van de feitelijke Wajong 2014 en de quasi-Wajongers in 2015 zijn nadat de matchingprocedure heeft plaatsgevonden klein. Deze aanpak kan dus goed voor- spellen welke 18-jarige personen bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd. Voor personen ouder dan 18 jaar blijkt dit niet goed mogelijk. De effectanalyse heeft daarom alleen betrekking op de 18-jarige instroom. Deze groep vormt ongeveer de helft van de totale instroom. De analyses gaan over de instroom in de werk- en studieregeling van de Wajong. De uitkerings- regeling is buiten beschouwing gelaten omdat deze personen geen arbeidsvermogen hebben. Het is niet uitgesloten dat personen in de werk- en studieregeling later alsnog instromen in de uitkeringsregeling. Uit de resultaten blijkt dat de 18-jarige jonggehandicapten onder de Participatiewet vaker aan het werk komen dan de 18-jarige jonggehandicapten onder de Wajong (figuur 3.1). In het eerste jaar na instroom (t = 2) werkt 22% van de Wajongers, terwijl 28% van de quasi-Wajongers op dat moment aan het werk is. In het tweede jaar na instroom (t = 3) neemt het verschil tussen de twee groepen toe tot 9 procentpunt (26% tegenover 35%). In het derde jaar na instroom (t = 4) zijn de baankansen nog wat hoger, maar is het verschil tussen de twee groepen niet toegenomen (29% tegenover 38%). De toename zit vooral in de deeltijdbanen en contracten voor bepaalde tijd. 99 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Figuur 3.1 Deeiname aan de arbeidsmarkt bij Wajongers en quasi-Wajongers, 18-jarige instromers in 2014/2015 (in procenten) 100 90 80 7o 60 50 40 30 20 10 0 ta: t=a: t=3: t=4: jaar van instroom eerste jaar tweede jaar derde jaar (eind 2014/2015) na instroom na instroom na instroom (eind 2015/2016) (eind 2016/2017) (eind 2017/2018) WO Wajong zomig [ jonggehandicapten in 2015 Bron: Kok et al. (2019ga) Afschaffing van de afzonderlijke regeling voor jonggehandicapten zou ertoe kunnen leiden dat deze groep geen uitkering krijgt, geen werk heeft en geen onderwijs volgt. Jong- gehandicapten vallen door de wetswijziging weliswaar onder de Participatiewet, maar dat wil niet zeggen dat zij ook vanzelfsprekend in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Dit laatste hangt onder andere af van het vermogen, het (partner)inkomen en of zij studeren en studiefinanciering ontvangen. Het aandeel jonggehandicapten dat een beroep doet op een uitkering is veel lager onder de quasi-Wajongers dan onder de Wajongers (tabel 3.1). Van de groep die in 2014 instroomde in de Wajong stroomde bijna niemand uit, zodat het merendeel in de jaren na instroom nog een uitkering had. Wajongers die gaan werken ontvangen vaak ook nog een Wajong-uitkering, omdat een deel van de Wajong-uitkering wordt vrijgelaten en niet (zoals onder de Participatiewet) volledig wordt verrekend met het loon. Van de quasi-Wajongers doet minder dan een vijfde (17%) in het tweede jaar na instroom een beroep op een bijstandsuitkering. Het totaal aandeel personen met een uitkering (inclusief Wajong- uitkering) is voor deze groep 35%. Dit komt mede doordat een deel van de groep nog onderwijs volgt en daardoor niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Ze heb- ben wel recht op studiefinanciering. Ook komen jonggehandicapten die studeren mogelijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag in de vorm van bijzondere bijstand. Ongeveer een vijfde van de jonggehandicapten volgt in het tweede jaar na instroom nog onderwijs. Dat geldt voor zowel de Wajongers als de quasi-Wajongers. Er is een klein deel 100 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN zonder werk, inkomen en scholing in het tweede jaar na instroom. Omdat de uitstroom uit de Wajong klein is, kwam die situatie onder deze groep nauwelijks voor. Voor de quasi- Wajongers gebeurt dit vaker, namelijk In 7% van de gevallen. Tabel 3.1 Het hebben van werk, uitkering en onderwijs bij Wajongers en quasi-Wajongers, 18-jarige instromers in 2014/2015 (in procenten)®P Wajong- jong- instroom gehandicapt in 2014 in 2015 werk 26 35 uitkering (de som van Wajong- en bijstandsuitkeringen) 96 35 bijstandsuitkering 0,3 16,7 onderwijs 18 21 geen werk, uitkering of onderwijs‘ 1 7 a Decijfers hebben betrekking op meetmoment t = 3, het tweede jaar na instroom (eind 2016/2017). b Erkan een overlap zijn tussen werk, uitkering en onderwijs, waardoor de cijfers niet optellen tot 100 procent. c _ Deze cijfers zijn ongecorrigeerd en zijn daarom een inschatting. Bron: Kok et al. (2019ga) Inzet instrumenten De instromers in de Wajong in 2014 krijgen vaker loondispensatie aangeboden dan dat de quasi-Wajongers loonkostensubsidie krijgen. Vanaf 2015 is de inzet van loonkostensubsidie wel duidelijk gestegen. In het derde jaar na instroom krijgt 21% van de Wajongers loon- dispensatie, terwijl bij 14% van de quasi-Wajongers loonkostensubsidie is ingezet. Bij de inzet van een jobcoach zijn de verschillen tussen de twee groepen nog wat groter. In het derde jaar na instroom heeft 22% van de Wajongers een jobcoach, tegen 5% van de quasi- Wajongers. De cijfers moeten wel met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat er onduidelijkheid is over de wijze van registratie. Een deel van de jobcoaches wordt onder de Participatiewet geregistreerd als ‘overige dienstverlening’. Het aandeel jong- gehandicapten met een plek in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of met beschut werk is laag (in totaal 1,6%); hierin is geen verschil te zien tussen instromers in de Wajong en quasi-Wajongers. Ook deze cijfers moeten echter door registratieproblemen voorzichtig worden geïnterpreteerd (zie Kok et al. 20194). Inkomen Het bruto persoonlijk inkomen van de instromers in de Wajong in het tweede jaar na instroom is hoger dan dat van de quasi-Wajongers. Vrijwel alle Wajong-instromers in 2014 hadden in het tweede jaar na instroom een uitkering, wat niet geldt voor de quasi- Wajongers. Wel zijn de quasi-Wajongers vaker aan het werk en is het inkomen uit arbeid hoger, maar dat compenseert niet voor het feit dat zij minder vaak een uitkering ontvan- 101 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN gen. Dat het totale bruto persoonlijk inkomen van jonggehandicapten onder de Participatiewet lager is dan onder de Wajong, geldt voor zowel degenen met als zonder werk (Kok et al. 2019a). 3.3 De instroom in het doelgroepregister Deze paragraaf richt zich op de vraag in hoeverre de instroom van jonggehandicapten in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken en kansen op werk ver- gelijkbaar is met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn ingestroomd. Waar jong- gehandicapten voorheen per definitie in de Wajong-registraties voorkwamen, is dit na invoering van de Participatiewet niet meer het geval. Wel is in 2015 het doelgroepregister opgezet. Het is aannemelijk dat een groot deel van de jonggehandicapten met arbeids- vermogen hiervoor in aanmerking komt. Zo is een belangrijk kenmerk van de Wajong- instroom dat zij voortgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro) hebben gevolgd, en deze mensen stromen, wanneer zij zich hiervoor aanmelden, ook in het doelgroepregister in. Niettemin zijn er ook verschillen in de toegangscriteria van de Wajong en het doelgroepregister (zie kader 3.1). In deze paragraaf beschrijven we de ontwikkeling in de omvang en samenstelling van de instroom van personen jonger dan 27 jaar met een arbeidsbeperking (zie kader 3.3 voor een toelichting op de aanpak). Tot 2015 waren deze personen in beeld via de Wajong-registratie, vanaf 2015 via het doelgroepregister. Zijn de groepen vergelijkbaar wat betreft omvang, samenstelling en de kans op werk? Kader3.3 Toelichting analyses doelgroepregister In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken en kan- sen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn ingestroomd? Om dat te achterhalen hebben we gebruikgemaakt van microgegevens van het cBs. De analyses hebben een beschrijvend karakter. Dat wil zeggen dat we een beeld schetsen van de registraties van de doel- groep voor en na invoering van de Participatiewet, maar dat er geen sprake is van een effect- studie. Om de instroom in de Wajong (voor 2015) en het doelgroepregister (vanaf 2015) goed te kunnen vergelijken, hebben we de volgende aanpak gehanteerd: — _ De analyse richt zich op personen jonger dan 27 jaar met arbeidsvermogen die voor het eerst instromen in de Wajong of het doelgroepregister. Dat wil dus zeggen dat ze niet eerder in de databestanden van uwv voorkomen. Vrijwel alle nieuwe instromers zijn jonger dan 27 jaar, de kleine groep ouder dan 27 jaar is buiten beschouwing gelaten. — _ Jonggehandicapten konden vanaf 18-jarige leeftijd instromen in de Wajong. Instroom op latere leeftijd kan ook. De term ‘jonggehandicapt’ heeft immers geen betrekking op de leef- tijd, maar op het moment waarop iemand zonder arbeidsverleden arbeidsongeschikt is geraakt. Anders dan bij de Wajong voor 2015 stromen in het doelgroepregister ook mensen in die jonger zijn dan 18 jaar. Er is geen leeftijdsgrens verbonden aan opname in het doelgroep- register. Het recht op een bijstandsuitkering geldt vanaf 18 jaar, maar 16- en 17-jarigen komen op grond van de Participatiewet wel in aanmerking voor ondersteuning door de gemeente bij het vinden van werk als zij staan ingeschreven als werkzoekende bij uwv. We tellen deze jon- geren pas mee in de instroom in het jaar dat ze 18 jaar worden (vertraagde instroom). 102 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN — _ Bij inwerkingtreding van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten zijn Wajongers automatisch in het doelgroepregister opgenomen. De personen van wie op voorhand is vast- gesteld dat ze duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, vallen onder de Wajong 2015 en stromen niet in het doelgroepregister in. Voor de Wajongers die zijn ingestroomd in het doelgroepregister vindt door uwv herbeoordeling plaats op arbeidsvermogen. Personen die zijn uitgestroomd vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zijn buiten beschouwing gelaten. In dat geval is er dus van uitgegaan dat zij (met terugwerkende kracht) geen arbeidsvermogen hadden op het moment van instroom. — _ De instroom in de Wajong (voor 2015) omvat ook degenen die duurzaam geen arbeids- vermogen hebben. We maakten een selectie van personen met arbeidsvermogen. Als grove indicator voor arbeidsvermogen is in de analyses opname in het doelgroepregister gebruikt. Als een jonggehandicapte die in de periode 2007-2014 In de Wajong instroomde, na die periode niet is opgenomen in het doelgroepregister (in de periode tot en met 2018), is ervan uitgegaan dat deze persoon geen arbeidsvermogen had op het moment van instroom. — Het kan zijn dat de Wajong-instromers voor 2015 later niet in het doelgroepregister voor- komen, maar wel aan het werk zijn gegaan. In dat geval is de persoon aangemerkt als iemand met arbeidsvermogen. — _ Totslot zijn er vanaf 2015 jonggehandicapten met arbeidsvermogen die vanuit uwv een advies beschut werk hebben gekregen. Zij zijn niet in het doelgroepregister opgenomen, hoewel zij wel arbeidsvermogen hebben. Deze groep is echter erg klein (minder dan 200 per- sonen in 2017) en laten we hier buiten beschouwing. 3.3.1 Aantal instromers in Wajong en doelgroepregister In 2014, het jaar voor invoering van de Participatiewet, stroomden in totaal bijna 15.000 jonggehandicapten (met en zonder arbeidsvermogen) jonger dan 27 jaar voor het eerst in de Wajong in (figuur 3.2). Enkele jaren daarvoor, in 2007, ging het nog om ruim 14.000 mensen. Een verklaring voor de stijging van de instroom in de Wajong sinds 2004 is gelegen in de invoering van de Wet werk en bijstand (wws). Doordat gemeenten financieel verantwoordelijk werden voor de bijstand probeerden ze de instroom in de bijstand zo veel mogelijk te beperken door mensen die in aanmerking konden komen voor een ander type inkomensondersteuning daar een beroep op te laten doen. Zo werden veel mensen naar de Wajong doorverwezen (Van Vuuren et al. 2011; zie ook hoofdstuk 2). Een andere moge- lijke verklaring voor het volume in de Wajong is de groei van het aantal leerlingen in het vso en pro die van daaruit instroomden in de Wajong (Stoutjesdijk en Berendsen 2007). De instroom in het doelgroepregister verliep aanvankelijk tamelijk stroef. In 2015 en 2016 is een aantal maatregelen doorgevoerd om de instroom te versnellen, waaronder de maat- regel dat (ex-)leerlingen van eerst het vso en later ook pro zonder beoordeling door uwv na schriftelijke aanmelding in het doelgroepregister konden worden opgenomen. Ook de Praktijkroute die vanaf 2017 mogelijk werd (zie kader 3.1) zorgde voor een toename. In de periode 2015-2017 trad een stijging op van het aantal instromers (figuur 3.2). Figuur 3.2 laat zien dat de nieuwe instroom van mensen met arbeidsvermogen tot 27 jaar in het doelgroepregister in 2017 en 2018 lager ligt (rond gooo) dan het aantal nieuwe instromers in de Wajong in 2014. De kleinere balken in figuur 3.2 zijn de personen die duur- zaam geen arbeidsvermogen hebben, vanaf 2015 is dit de instroom jonger dan 27 jaar in de 103 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Wajong. De rest van deze paragraaf richt zich op de voor de eerste keer instromende jong- gehandicapten met arbeidsvermogen jonger dan 27 jaar. Figuur 3.2 Aantal instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroepregister (vanaf 2015) > 9d 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 Ö 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 WO instroom eerste keer, < 27 jaar met arbeidsvermogen EI instroom eerste keer, < 27 jaar zonder arbeidsvermogen a _Hetaantaljonggehandicapten zonder arbeidsvermogen is vóór 2015 vastgesteld door koppeling met het doelgroepregister. Als een jonggehandicapte die in de periode 2006-2014 in de Wajong instroomde, na die periode niet is opgenomen in het doelgroepregister, is ervan uitgegaan dat deze persoon geen arbeidsvermogen had op het moment van instroom. Als een jonggehandicapte in de periode 2006-2014 in de Wajong instroomde en opgenomen is in het doelgroepregister en (achteraf) geregis- treerd staat met code ‘volledig arbeidsongeschikt’, dan valt deze in de groep ‘zonder arbeids- vermogen’. Als een Wajonger niet in het doelgroepregister voorkomt, maar wel werk heeft, is de per- soon aangemerkt als iemand met arbeidsvermogen. b Na 2015 bestaat de groep instromers zonder arbeidsvermogen uit de Wajong-instroom (die dan alleen nog toegankelijk is voor mensen zonder arbeidsvermogen). Deze personen zijn dus niet in het doelgroepregister opgenomen. c __Anders dan bij de instroom in de Wajong voor 2015 stromen in het doelgroepregister vanaf 2015 ook jongeren in die jonger zijn dan 18 jaar. We laten deze jongeren instromen in het jaar wanneer ze 18 jaar worden (vertraagde instroom). d Een kleine groep die vanuit uwv het advies beschut werkt heeft gekregen zonder eerst opgenomen te zijn in het doelgroepregister is buiten beschouwing gelaten. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.3.2 Kenmerken instromers Wajong en doelgroepregister Welke kenmerken hebben jonggehandicapten die instromen in het doelgroepregister en hoe verhoudt dat zich tot de kenmerken van de Wajong-instroom? Anders dan in de Wajong stromen in het doelgroepregister ook jongeren van 16 en 17 jaar in. Het aandeel 104 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN 16- en 17-jarigen in de totale instroom van 27-minners loopt op van 19% In 2015 naar 39% in 2018. Voor de vergelijkbaarheid tellen we de 16- en 17-jarigen pas mee in de instroom in het jaar dat ze 18 jaar worden (zie kader 3.3). Wat betreft de verhouding tussen 18-jarigen en jonger en 19-plussers onderscheidt de periode sinds de invoering van de Participatiewet zich niet van de voorgaande jaren (figuur 3.3). In de gehele beschouwde periode blijken de 18-jarigen een meerderheid te vormen. Figuur 3.3 Leeftijdsverdeling 18-jarigen en 19-plussers onder instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroep- register (vanaf 2015)° 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 EA 19-27 jaar Wm 18 jaar a _Hetgaat hierom de instromers met arbeidsvermogen jonger dan 27 jaar Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Ruim een derde van de jonggehandicapten onder de 27 jaar volgt vso of heeft dit gevolgd (tabel 3.2). Dit aandeel ligt iets lager bij de instroom in de Wajong in 2014 dan bij de instroom in het doelgroepregister in 2018. Het zorggebruik van jonggehandicapten is door opheffing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AwBz) en invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 lastig te ver- gelijken voor en na 2015. Personen in het doelgroepregister maken minder vaak (27% in 2016) gebruik van geestelijke gezondheidszorg (ggz) dan Wajongers in 2014 (38%) en heb- ben juist vaker ten minste eenmaal gebruikgemaakt van de jeugdzorg in de periode 2010-2017 (17% In 2016 versus 13% in 2014). 105 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN — U Fu 2 en joo) o Vv 0 N an h co U co o o Oo Vv O Mn NN == NM SN HI ge © VD Tc — u 5 ze oo © E Yo ij a— Mm o NN Oo WO an „ % von tn NN Mm 5 1 a _— DD E Y U 1 © fu TD rn) u E ha] 0 v ra ha NJ KL Dn Cc vR 5 zom TD a A N st co co o - © „ A SS © Fm NN — NN ST — © af 2 zz 5 == Ke 9 = 9 E © © 5 u Tc kN _— sm & 5 G 2 en ij ® 50 Oo U E Yv no 5 v amN| dto NO NN NA © È o VO nm Tm NNM — NM NI TZ z oN m 5 a 50 Pz o _— me Cc U > Se Oo ie ha] 5 VD ‚0 z - ob 5 v EN a © 0 KD) a0 ha) VT © ne E 55 om . Mm m oo — 0 oo NA U > TS Fm NNM — NA LN — Tc © 1 8 = zZz Ä nf ed U o a È — fo G en E he oo % 0 20 Emo Bo o om " NNM N= _— DA LN TT “© == BEN Or dm MM — MLN — Dv {u VD AT 8 5 3 s Ii Oo zZz Z 3 5 EE 2 5 a CE 3 ij 2 D Lo 5 — > = ui CC S= bad o U 0 E 5 © © fe] Cc OO ar € U 50 o Do LE 0 L 5 8 N == 5 B 0 > v 5 uw 2 wu ö 2 Do®vwe E © 9 ss & USD ew Tv xt EN XS u S ‚E ZL Ee PE EE WVE D ZO Dv OO u Ke c U 0e 0 ZED 8 ve ‘ov XU 5 E G o © o UV gy CE == uv vt D= U CE U Z O d > V oP .= 5 Ee n 9 gens LP a” NE > © zE SD0r5S Ee RE: De zoe Seve o ENEESEAD tT 2 uv E DO 5 bo bo LL Ss PO A OO a 2 .S à 60 Cc a € o > po un Een Ee N C Cue EC 5 o TD U 3E oo Vv Oo Vv VV U DoS eT z E Yv Ss v E > > U > 5 VU ù ot aVEzE st Do @ 106 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN De vrouwen in de Wajong en het doelgroepregister vormen een minderheid: ongeveer 40% is vrouw. Autochtone Nederlanders vormen circa driekwart van de instromers in Wajong of doelgroepregister. Dit is tamelijk stabiel in de tijd. Ook het aandeel nieuwe instromers vanuit de vier grootste migrantengroepen (Surinaams, Antilliaans/Arubaans, Turks, Marokkaans) is vrij constant (niet in de tabel); zij maken ongeveer 13% van de totale groep uit. De toegangscriteria voor het doelgroepregister zijn in sommige opzichten minder strikt dan die voor de vroegere Wajong. Zo worden (ex-)leerlingen van het vso en pro die zich schriftelijk hebben aangemeld bij uwv zonder beoordeling in het register opgenomen. Het kan dus zijn dat (ex-)leerlingen van het vso en pro zijn opgenomen in het doelgroep- register, hoewel zij wel in staat zijn het minimumloon te verdienen. Voorheen moest Uwv voor deze groep een beoordeling Wajong afgeven. Jongeren met een hogere loonwaarde kregen die indicatie lang niet altijd. Concluderend: de instromers in het doelgroepregister lijken zich vooral te onderscheiden van de instroom in de Wajong door hun leeftijd (zij stromen als 16- en 17-jarige al in). Verschillen in de aard en omvang van de arbeidsbeperking zijn op basis van deze gegevens niet bekend. Mogelijk hebben de instromers in het doelgroepregister gemiddeld een wat ‘lichtere’ problematiek, omdat iedereen vanuit het vso en pro bij aanmelding zonder beoordeling wordt toegelaten tot het doelgroepregister, terwijl er voor een Wajong- indicatie een (medische) beoordeling van uwv nodig was. Dit zou betekenen dat jong- gehandicapten met een arbeidsbeperking die voorheen niet in aanmerking kwamen voor een Wajong-uitkering, nu wel in het doelgroepregister zijn opgenomen. De instroom in het doelgroepregister is lager dan de instroom in de Wajong. Blijkbaar omvat het doelgroep- register (nog) niet alle mensen die voorheen in de Wajong instroomden. Hoe dit komt is uit de cijfers niet op te maken. Mogelijk zijn jonggehandicapten (met of zonder werk) bijvoor- beeld zelf minder geneigd zich te laten registreren in het doelgroepregister of hebben gemeenten nog niet de hele doelgroep in beeld. 3.3.3 Personen in doelgroepregister zonder werk, uitkering en opleiding Figuur 3.4 geeft weer welk aandeel van de jonggehandicapten met arbeidsvermogen werkt, onderwijs volgt en een uitkering ontvangt. Van de personen die in 2018 zijn inge- stroomd in het doelgroepregister (waarbij we degenen jonger dan 18 jaar meetellen als ze 18 zijn), ontvangt aan het einde van het jaar (31 december) ruim een kwart (27%) een bijstandsuitkering. Ongeveer 26% volgt onderwijs. Hierdoor komen ze doorgaans (nog) niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Het overgrote deel van de jong- gehandicapten in het doelgroepregister is dus actief op de arbeidsmarkt of in het onderwijs of in beeld bij de gemeente omdat zij een uitkering ontvangen. Voor ongeveer een op de zes personen die in 2018 instroomden in het doelgroepregister geldt dat eind 2018 niet. Ruim 1.600 personen (circa 18% van de instroom in 2018 in het doelgroepregister) werken niet, ontvangen geen uitkering en volgen geen opleiding eind 2018. We beschrijven hier 107 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN alleen de personen die zijn opgenomen in het doelgroepregister; we doen dus geen uit- spraken over jonggehandicapten die geen indicatie banenafspraak aanvragen of krijgen. Figuur 3.4 Instromers Wajong en doelgroepregister met en zonder baan, onderwijs en uitkering (in procenten)? .J0O00OERE . DODE 80 Î 70 Î Ì ij 60 | L__| 50 40 30 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 TJ geen baan, wel uitkering, wel onderwijs LT] baan, wel uitkering, wel onderwijs Mm geen baan, wel uitkering, geen onderwijs baan, wel uitkering, geen onderwijs LJ geen baan, geen uitkering, wel onderwijs LJ] baan, geen uitkering, wel onderwijs B geen baan, geen uitkering, geen onderwijs [A baan, geen uitkering, geen onderwijs a Als percentage van het totaal aantal personen dat per jaar voor het eerst instroomt, jonger dan 27 jaar, met arbeidsvermogen. Het aandeel dat werkt, onderwijs volgt en een uitkering ontvangt is vastgesteld voor het eind van het jaar van instroom (31 december). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.3.4 Kans op werk Tot aan 2015, het jaar dat de Participatiewet van kracht werd, had een vijfde tot iets meer dan een kwart van de nieuw-ingestroomde jonggehandicapten met arbeidsvermogen jon- ger dan 27 jaar aan het einde van het jaar van instroom (op 31 december) betaald werk. Voor de 19-plussers in de Wajong lag dit aandeel de laatste jaren voor invoering van de Participatiewet lager (rond de 15%). In het doelgroepregister is het aandeel werkenden aan het einde van het jaar van instroom groter. In 2017 en 2018 ging het om ongeveer 50% van de groep van 18 jaar en om onge- veer 36% van de 19-plussers (figuur 3.5). De grotere kans op werk na 2015 kan komen doordat de groepen iets verschillen in samenstelling en de toegang tot de regeling iets ver- schillend is,> maar zou ook kunnen duiden op een effect van de Participatiewet of de banenafspraak, zoals blijkt uit het onderzoek van seo (Kok et al. 201ga). Het onderzoek van 108 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN SEO gaat alleen over de 18-jarige instroom. De gegevens in figuur 3.5 lijken erop te wijzen dat de grotere kans op werk ook geldt voor de 19-plussers, al is het aandeel werkenden in deze groep kleiner dan in de groep 18-jarigen of jonger. Het verschil in de baankans tussen de twee groepen (18 en 19-plus) is bij de jaren voor 2015 iets minder groot (circa 6 procent- punt) dan dat verschil bij de jaren vanaf 2015 (meer dan 10 procentpunt). Figuur 3.5 Aandeel werkenden in Wajong (tot 2015) en doelgroepregister (vanaf 2015) (in procenten)? 60 50 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Ml heeft baan,18jaar [ heeft baan, 19-27 jaar a De figuur geeft het aandeel instromers weer in een bepaald jaar dat aan het einde van dat jaar betaald werk heeft. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.3.5 Duurzaamheid en kwaliteit van het werk Naast de kans op werk zijn ook de duurzaamheid en de kwaliteit van het werk van belang. Hebben mensen in het doelgroepregister vooral duurzame banen met een vast dienst- verband, of zijn het vooral korte, tijdelijke banen? En hoe groot is het aantal arbeidsuren? We beschrijven de situatie van instromers in het doelgroepregister (vanaf 2015) in vergelij- king met de situatie van Wajong-instromers met arbeidsvermogen (voor 2015). 109 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Kader 3.q Duurzame arbeidsparticipatie De term ‘duurzame arbeidsparticipatie’ is op verschillende manieren in te vullen. Een tamelijk ruime invulling is dat men kijkt naar het aantal mensen dat in twee jaren achter elkaar een baan heeft. Dit veronderstelt impliciet dat het in beide jaren om dezelfde baan bij dezelfde werkgever gaat. Dat hoeft echter niet het geval te zijn: de betrokkene kan het werk na enige tijd hebben ver- loren, om vervolgens ergens anders weer aan de slag te zijn gegaan. Een andere veronderstelling is dat de desbetreffende baan ook een lange duur heeft. Ook dit hoeft niet zo te zijn: iemand kan de baan in november van jaar 1 hebben verkregen en in februari van jaar 2 weer zijn kwijtgeraakt. De persoon staat dan te boek als werkend in beide jaren, maar het gaat in feite om een baan van slechts enkele maanden. Een tweede, striktere manier om invulling te geven aan het begrip ‘duurzame arbeidsparticipatie’ is door de feitelijke duur van het werk na te gaan. Hiervoor zijn longitudinale gegevens noodzake- lijk, waarmee de arbeidssituatie van een persoon door de tijd heen kan worden gevolgd. Afhanke- lijk van de gehanteerde ondergrens telt het werk dan als kort- of langdurend. Voor de kwalificatie ‘duurzaam werk’ dient gewoonlijk sprake te zijn van een onafgebroken duur van een jaar. Tegelij- kertijd wordt dit criterium vaak soepel gehanteerd en definieert men duurzaamheid ook wel als ‘het voor langere perioden (> 6 maanden} aan het werk blijven’. Ook komt het voor dat de toepas- sing van een ondergrens helemaal achterwege blijft, uitgaande van duurzaamheid in de betekenis dat ‘mensen makkelijk van de ene naar een andere baan gaan’ (Uwv 2016). In onze analyses beschouwen we een duur van een jaar als ondergrens voor duurzaam werk. Duurzaamheid en contractvorm Van de werkenden onder de nieuwe instroom in de Wajong dan wel het doelgroepregister is het merendeel langdurig aan de slag gegaan, dat dat wil zeggen dat ze langer dan één jaar vrijwel onafgebroken werk hadden (zie kader 3.q). Dat kan in dezelfde baan zijn geweest, maar ook in verschillende banen. Tot aan 2015 bedroeg hun aandeel ongeveer 70%. In 2016 en 2017 is hun aandeel nog iets groter, ongeveer 75% (figuur 3.6). Het aandeel werkenden met een vaste aanstelling is bij zowel de instromers in de Wajong als die in het doelgroepregister vrij laag (figuur 3.7). In 2007 ging het om 33% van de baan- vinders, maar in 2010 was dit teruggezakt naar 24%. In 2014 bedroeg het aandeel Wajon- gers met een vast contract onder de baanvinders nog 20%, om daarna in 2017 en 2018 naar een niveau van 13% te zakken voor de groep in het doelgroepregister met een vast con- tract. Het kan zijn dat deze personen nog niet zo lang werkzaam zijn, en daarom nog met tijdelijke contracten werken, maar dat geldt evenzeer voor de instroom in eerdere jaren. De resultaten moeten gezien worden in het licht van de flexibilisering van de arbeidsmarkt, een ontwikkeling die zich voltrekt voor de hele werkende bevolking, en zeker voor starters. In 2006 had bijvoorbeeld de helft van alle werknemers van 15 tot 25 jaar een vast contract, terwijl dit in 2016 nog maar 29% was (CBS 2019b). 110 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Figuur 3.6 Duur van het werk van instromers in Wajong en doelgroepregister (in procenten)? 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 E 5 o u 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 A z1jaar WO <1 jaar a Als percentage van het aandeel instromers in de Wajong (tot 2015) en het doelgroepregister (vanaf 2015) met betaald werk. De duur wil zeggen dat de persoon vrijwel onafgebroken werk had: dat kan in dezelfde baan zijn geweest, maar ook in verschillende banen. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Figuur 3.7 Aandeel baanvinders met contract voor onbepaalde tijd 35 30 25 20 15 10 5 5 5 0 NNT 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 111 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Aantal arbeidsuren per week De Wajong was bedoeld voor mensen die wegens een ziekte of handicap op jonge leeftijd, moeilijk aan werk kunnen komen. Ook het doelgroepregister is bedoeld voor mensen met een beperking die niet in staat zijn zelfstandig een inkomen te verwerven op het niveau van het wettelijk minimumloon. Het is daarom niet verwonderlijk dat een aanzienlijk deel van de baanvinders binnen deze doelgroep een betrekkelijk kleine baan heeft (figuur 3.8). Tot 2015 werkt ongeveer een derde van de werkende instromers minder dan 12 uur, en nog eens circa 15% werkt in een baan van 12 tot 20 uur per week; ongeveer de helft werkt dus minder dan 20 uur per week. Vanaf 2016 is dit aandeel iets lager, namelijk go%. Het gaat hier om alle personen die werk hebben, dus ook personen die een baan combineren met onderwijs of een uitkering. Figuur 3.8 Arbeidsduur van personen die aan het eind van het jaar van instroom werk hebben (in procenten) 100 go 80 7o 60 50 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Mm > 30 uur Ml 20-29 uur EI 12-19 uur WO <12 uur Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.3.6 Persoonlijk inkomen Het persoonlijk inkomen? van personen in het doelgroepregister ligt lager dan van jong- gehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong (figuur 3.9). Dit geldt voor zowel jong- gehandicapten die werken als degenen die niet werken, maar is vooral zichtbaar voor men- sen zonder baan. Het verschil in persoonlijk inkomen tussen jonggehandicapten met en zonder werk is toegenomen vanaf het jaar van invoering van de Participatiewet. Het gaat hier dus om het persoonlijk inkomen en niet het huishoudinkomen, dus hieruit is niet op te 112 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN maken of jonggehandicapten bijvoorbeeld een partner hebben met inkomen of nog bij hun ouders wonen. Figuur 3.9 Gemiddeld persoonlijk jaarinkomen van instromers in de Wajong en het doelgroepregister, naar het hebben van een baan (in euro's)? 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 EN totaal WO metbaan [ zonder baan a Het persoonlijk inkomen op jaarbasis in het jaar na instroom (zie noot g bij dit hoofdstuk). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.3.7 Dienstverlening re-integratietrajecten Hoofdstuk 7 gaat dieper in op de inzet van re-integratietrajecten voor jonggehandicapten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen jonggehandicapten, zoals degenen met en zonder uitkering, en tussen typen re-integratie-instrumenten. Op deze plek beperken we ons tot een globaal beeld van de ontwikkelingen van de inzet van re-integratietrajecten. In de periode 2006-2014 (voor invoering van de Participatiewet) lag het totaal aantal nieuwe Wajong-instromers tot 27 jaar voor wie in het betreffende jaar een re-integratietraject was ingezet rond 20% (figuur 3.10). Het gaat hierbij om registraties van re-integratie-instrumenten vanuit uwv in het jaar van instroom. In 2015 lag dit aandeel voor de instromers in het doelgroepregister aanvankelijk lager, maar het nam daarna toe tot ongeveer 45% in 2018. Het gaat hier om registraties vanuit de gemeenten (de Statistiek Re-integratie door Gemeenten). Uit hoofdstuk 6 zal blijken dat de toename zich het sterkst voordeed bij jonggehandicapten zonder uitkering. Kok et al. (2019ga) concluderen dat de inzet van re-integratietrajecten voor de 18-jarige quasi-Wajongers die vanaf 2015 gevolgd worden, lager is dan voor de instromers in de Wajong van 2014 (zie paragraaf 3.3). Deze resultaten zijn lastig te vergelijken door een verschil in aanpak, bijvoorbeeld omdat de overige dienstverlening niet is meegeteld. Wat wel volgt uit beide aanpakken is dat de inzet van re-integratie-instrumenten voor jonggehandicapten net na invoering van de 113 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Participatiewet aanvankelijk laag was, maar dat in de loop der jaren een inhaalslag is gemaakt (zie verder hoofdstuk 7). Figuur 3.10 Aandeel instromers in Wajong (tot 2015) en doelgroepregister (vanaf 2015) met een re-integratietraject in het jaar van instroom (in % van de instroom) 60 bie) 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 3.4 Ervaringen van gemeenten, doelgroep en werkgevers Deze paragraaf gaat in op de vraag wat de ervaringen zijn van gemeenten, jong- gehandicapten met arbeidsvermogen en werkgevers met de re-integratie van jong- gehandicapten. De informatie is door middel van enquêtes en interviews in 2015, 2017 en 2019 door Centerdata verzameld onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2015, 2017, 2019), door Berenschot onder werkgevers (Adelmeijer et al. 2015, 2017; Schenderling et al. 2019) en door de Inspectie szw onder de doelgroep (Inspectie szw 2015a, 2017a, 2019a). Wij maken hier vooral gebruik van de meest recente meting uit 2019. Ook het onderzoek van sEO/Panteia (Kok et al. 2019b) bevat een kwalitatief onderzoek onder gemeenten. In aanvulling op de hiervoor gepresenteerde analyses geven deze onderzoeken duiding aan de gevolgen van de Participatiewet voor jonggehandicapten en bieden ze zicht op de mechanismen en eventuele knelpunten die hieraan ten grondslag liggen. Hebben gemeenten jonggehandicapten goed in beeld? In de situatie vóór invoering van de Participatiewet konden jonggehandicapten zich zodra zij 18 werden aanmelden voor een Wajong-uitkering. uwv had een netwerk rond vso- en pro-scholen opgezet en had jonggehandicapten goed in beeld (Kok et al. 2019b). Jong- gehandicapten kunnen nu niet meer vanzelfsprekend zodra zij 18 worden aankloppen bij de gemeente voor een uitkering. Als ze onderwijs volgen hebben zij geen recht op een uit- 114 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN kering en om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering moeten zij ook aan andere voorwaarden voldoen. Gemeenten hebben wel de verantwoordelijkheid om jong- gehandicapten die dat nodig hebben hulp te bieden om aan het werk te komen, ook als zij geen recht hebben op een bijstandsuitkering. Wat doen gemeenten om deze doelgroep in beeld te krijgen en is het aannemelijk dat zij hierin voldoende slagen? Het gemeenteonderzoek laat allereerst zien dat vrijwel alle gemeenten maatregelen geno- men hebben om de kennis over de nieuwe doelgroep te vergroten zodat deze beter te her- kennen en te begeleiden is, door training van medewerkers en samenwerking met scholen, uwv en het sociale werkbedrijf (Cuelenaere et al. 2017). Ruim vier op de tien gemeenten vinden de eigen kennis van de nieuwe doelgroep ruim voldoende om de dienstverlening uit te kunnen voeren, bijna de helft beoordeelt dit als ‘net voldoende’. Redenen waarom deze gemeenten hun kennis maar net voldoende vinden zijn dat de doelgroep te klein is om er ervaring mee op te doen, er nog geen routine mee is, of dat de kennis verspreid of juist slechts bij één expert aanwezig is (Cuelenaere et al. 2017). Onderzoek van de Inspectie szw (2016d; zie ook Cuelenaere et al. 2019) constateert een vooruitgang in de bekendheid van gemeenten met de doelgroep in vergelijking met de periode vlak nadat de Participatiewet was ingevoerd. Dit komt onder andere door een ver- beterde samenwerking met pro- en vso-scholen. Wel is er in die samenwerking nog verbe- tering mogelijk. Kok et al. (2o19b) geven bijvoorbeeld aan dat niet met alle pro- en vso- scholen contact is. Bovendien wordt soms een selectie gemaakt van de leerlingen en worden niet alle uitstromende leerlingen besproken. Ook werken ouders soms niet mee omdat ze niet willen dat hun kind een stempel als arbeidsbeperkte krijgt bij het betreden van de arbeidsmarkt. Voor onderwijsinstellingen is het niet altijd een vooruitgang dat ze, anders dan voorheen bij uwv, sinds de invoering van de Participatiewet soms te maken hebben met meerdere gemeenten of contactpersonen. Het algemene beeld is echter dat gemeenten (ex-)leerlingen van vso en pro goed in beeld hebben, ongeacht of zij een uit- kering van de gemeente ontvangen (Cuelenaere et al. 2019). Vso- en pro-leerlingen vormen echter niet de gehele groep jonggehandicapten. Op andere groepen is minder goed zicht (Cuelenaere et al. 2019; Kok et al. 2019b). Het gaat bijvoor- beeld om leerlingen die passend onderwijs hebben gekregen binnen het regulier onderwijs of leerlingen van vso- of pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onder- wijs, jonggehandicapten met arbeidsvermogen zonder uitkering en zonder inkomsten uit arbeid (onggehandicapte nuggers) en jongeren die na werk weer uitvallen. Grote gemeen- ten hebben naast contacten met pro- en vso-scholen ook contact met het mbo, zodat jonggehandicapten die uitvallen in beeld blijven. Dit is echter niet bij alle gemeenten zo (Kok et al. 2019b). Jonggehandicapten die met loonkostensubsidie aan het werk gaan en daarna uitvallen, komen soms in de ww en raken uit beeld bij gemeenten. Hoewel gemeenten soms wel maatregelen nemen om deze groepen in beeld te krijgen, is dit veel minder goed georganiseerd dan de samenwerking met vso- en pro-scholen. Terwijl 94% van de gemeenten aangeeft (ex-)leerlingen van vso/pro in beeld te hebben, heeft 34% van de gemeenten (ex-)leerlingen met een beperking die niet van vso/pro komen in beeld (Cuelenaere et al. 2019). 115 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN (Ex-)leerlingen van het vso en later ook pro worden sinds 2015 opgenomen in het doelgroepregister zonder dat er een beoordeling arbeidsvermogen door uwv voor nodig Is (zie kader 3.1). Ook kunnen mensen uit de doelgroep Participatiewet zelf bij uwv een aan- vraag indienen voor een beoordeling. uwv geeft aan gemeenten het burgerservicenummer door van de mensen die worden opgenomen in het doelgroepregister. Ongeveer q0% van de gemeenten benadert deze personen actief om hen eventueel te begeleiden naar werk. Ongeveer een kwart (24%) onderneemt echter geen actie om deze personen te benaderen en bij ruim een kwart (29%) is niet duidelijk of de overzichten er zijn. Ook geeft uwv aan gemeenten door wanneer iemand is afgewezen voor een aanvraag Wajong en tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft. Een minderheid van de gemeenten (20%) probeert deze personen te benaderen, een kwart doet dat niet, en bij g0o% zijn deze signalen niet bekend (Cuelenaere et al. 2019). Bieden gemeenten de doelgroep ondersteuning? Gemeenten hebben een financiële prikkel om zo veel mogelijk jonggehandicapten met een uitkering te laten uitstromen naar werk. Dit was anders in de situatie voor invoering van de Participatiewet, omdat deze financiële incentive bij de Wajong voor uwv niet bestond (zie hoofdstuk 2). Dit kan echter ook een averechts effect hebben op de dienstverlening van gemeenten, omdat zij vooral instrumenten bieden aan mensen met een uitkering en die een grote kans hebben op uitstroom. Welke ondersteuning bieden gemeenten aan jonggehandicapten bij het zoeken naar werk? Of gemeenten jonggehandicapten ondersteuning bieden bij het zoeken naar werk hangt mede af van hun verdienvermogen (Cuelenaere et al. 2017). Vaak hanteren gemeenten een ondergrens aan het verdienvermogen om in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld loonkostensubsidie. Jonggehandicapten die volgens de gemeenten een te grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt krijgen ondersteuning naar andere vormen van participatie, bijvoorbeeld dagbesteding. De Inspectie szw (2016d) merkt op dat dit niet overeenkomt met de doelstelling van de Participatiewet, die immers stelt dat jonggehandicapten niet uitgesloten moeten worden van werk maar een kans moeten krijgen om aan het werk te gaan. Er zijn verschillende redenen waarom gemeenten naar eigen zeggen geen re-integra- tie-instrumenten aanbieden voor de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Een beperkt budget voor de relatief dure instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk is daar een van. Gemeenten geven ook aan dat een groot deel van hun bestand (nog) niet in staat is om werk te verrichten (Cuelenaere et al. 2017, 2019). Ook uit de cliëntonderzoeken (Inspectie szw 2019ga) blijkt dat een aanzienlijk deel (61%) van de nieuwe doelgroep met een bijstandsuitkering aangeeft vrijgesteld te zijn van de ver- plichting om naar werk te zoeken of mee te werken aan re-integratie. Voor mensen met zelfgerapporteerd arbeidsvermogen ligt dit lager, maar geldt dit nog steeds voor bijna vier op de tien (37%). Dit is opvallend, aangezien de Participatiewet als uitgangspunt heeft dat iedereen ‘naar vermogen’ kan deelnemen op de arbeidsmarkt. Van de personen die niet werken heeft bijna een derde (30%) afspraken gemaakt met de gemeente over hoe men aan het werk kan komen. Bij degenen met arbeidsvermogen is dit 44%. Wel heeft de meer- 116 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN derheid van de personen die zeggen vrijgesteld te zijn van de arbeidsplicht andere afspra- ken gemaakt met de gemeente, zoals het doen van vrijwilligerswerk of een tegenprestatie. De Inspectie szw (2019a) keek ook specifiek naar jonggehandicapten met werkervaring, om ervaringen met de toeleiding naar werk en de begeleiding op de werkplek in kaart te bren- gen. Deze personen zijn opgenomen in het doelgroepregister, hebben al dan niet een bijstandsuitkering en werken of hebben in het verleden gewerkt. De meerderheid van deze groep is op eigen kracht of via een schoolse stage aan het werk gekomen. Ongeveer vier op de tien ontvingen persoonlijke ondersteuning om aan het werk te kunnen gaan. Van dege- nen die niet meer werken en geen ondersteuning hebben gehad, vindt de helft dat ze dit wel nodig hebben. Ook geven degenen die niet meer werken, relatief vaak aan dat ze aan- passingen aan het werk nodig hebben, maar deze niet hebben gekregen. Gedurende de werkzame periode heeft het merendeel van de groep (ruim driekwart) geen contact met de sociale dienst. Vooral degenen die zijn uitgevallen uit het arbeidsproces hebben dit vaak (47%) als te weinig ervaren. De Inspectie szw concludeert dat ondersteuning ook belangrijk is als jonggehandicapten (vaak zonder tussenkomst van de gemeente) aan het werk zijn, om uitval uit het arbeidsproces te voorkomen. De Participatiewet biedt de mogelijkheid om langdurig instrumenten in te zetten, zoals loonkostensubsidie, beschut werk en jobcoaching. Het uitgangspunt hierbij is dat jong- gehandicapten niet altijd het vermogen hebben om door te stromen naar regulier werk of werk zonder ondersteuning, ook niet op langere termijn. In de praktijk zetten gemeenten loonkostensubsidie en jobcoaching echter vaak tijdelijk in (Cuelenaere et al. 2017). Ook geven ze aan dat ze vanwege de hoge kosten terughoudend zijn beschut werk in te zetten, al neemt de inzet van beschut werk wel toe (zie hoofdstuk 7). De targets voor gemeenten richten zich meestal op het aan het werk helpen van de doelgroep. Hoewel duurzame uitstroom van belang wordt geacht, wordt hier minder op gestuurd (Inspectie szw 2018; Kok et al. 2019b). Voor jongeren onder de 27 jaar bestaat in de Participatiewet zowel voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling als de inkomensondersteuning (bijstand) een zoektermijn van vier weken. De vierwekenzoektermijn is vooral bedoeld om deze jongeren zich meer bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid om aan het werk te komen en het minder vanzelfsprekend te maken dat direct een beroep kan worden gedaan op bijstand. Voor jonggehandicapten kunnen gemeenten een uitzondering maken voor wat betreft de vier- wekenzoektermijn als het gaat om de ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Eerder onder- zoek van de Inspectie szw (2016d) constateerde dat ruim de helft van de gemeenten de zoektermijn (soms of altijd) hanteert voor jonggehandicapten. Uit het cliëntenonderzoek van de Inspectie szw (201ga) blijkt dat ongeveer een kwart van de nieuwe doelgroep eerst vier weken naar werk of een vervolgopleiding moest zoeken alvorens in aanmerking te komen voor dienstverlening van de gemeente. Mogelijk speelt hier ook mee dat gemeen- ten de doelgroep niet direct herkennen en pas na de zoektermijn weten dat het om iemand met een arbeidsbeperking gaat. 117 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Volgens het kwalitatief onderzoek onder gemeenten van sEo/Panteia (Kok et al. 2019b) neemt de aanbodgerichte aanpak van gemeenten om een match tot stand te brengen toe. Jonggehandicapten passen vaak niet bij de openstaande vacatures van werkgevers. Het werk moet dan worden aangepast aan de capaciteiten van de jonggehandicapte. Als de jonggehandicapte aan het werk is gegaan, blijft er ook vaak nog begeleiding nodig vanuit de gemeente, bijvoorbeeld door een jobcoach. uwv had voor de doelgroep Wajong arbeidsdeskundigen in dienst die ervaring hadden met de doelgroep en wisten welke werk- zaamheden pasten bij de capaciteiten van de kandidaat. Uit de Interviews met gemeenten blijkt dat gemeenten minder vaak arbeidsdeskundigen in dienst hebben, al kunnen ze expertise wel inkopen. Deze expertise is belangrijk voor de kwaliteit van de match, een grotere kans op een passende functie en daardoor minder uitval uit werk. Zijn jonggehandicapten gemotiveerd om te gaan werken? Door het vervallen van de Wajong-uitkering komen jonggehandicapten alleen in aanmer- king voor een bijstandsuitkering als zij aan de voorwaarden van bijstand voldoen. De bijstandsuitkering is, zeker voor jongeren, lager dan de Wajong-uitkering. Het mini- mumloon is hoger dan een bijstandsuitkering, uitgaande van een voltijdsbaan. Uit het klantonderzoek van de Inspectie szw blijkt ook dat het aandeel jonggehandicapten dat aangeeft niet rond te kunnen komen in 2017 (42%) en 2019 (38%) hoger was dan in 2015 (29%). Uit de ervaringsonderzoeken is lastig af te leiden of jonggehandicapten door deze financiële prikkel meer gemotiveerd zijn om aan het werk te gaan. Wel blijkt uit het onder- zoek dat twee derde van de jonggehandicapten pas bereid is te gaan werken als ze er financieel (ten minste een beetje) op vooruitgaan. Een kwart is ook bereid te gaan werken als het inkomen minimaal gelijk is en één op de tien toont die bereidheid ook als het inko- men door te gaan werken lager komt te liggen. lets meer dan de helft (53%) verwacht dat ze er door werk op vooruit zullen gaan, maar dat geldt niet voor iedereen: 15% verwacht dat hun inkomen erop achteruit zal gaan als ze gaan werken. De houding van jonggehandicapten ten opzichte van werk is doorgaans positief, maar een aanzienlijk aandeel denkt (tijdelijk) niet te kunnen werken. Dat blijkt uit het onderzoek van de Inspectie szw (2019ga) onder jonggehandicapten die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd. 30% van de jonggehandicapten met een bijstandsuitkering schat zelf In tijdelijk geen arbeidsvermogen te hebben en bij nog eens 19% is door Uwv vast- gesteld dat ze tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben. Minder dan de helft (41%) van de jonggehandicapten schat zelf in arbeidsvermogen te hebben, 11% geeft aan duurzaam geen arbeidsvermogen te hebben. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat minder dan de helft (43%) van de respondenten de afge- lopen zes maanden iets heeft gedaan om aan het werk te komen. Meer dan de helft (57%) die niets heeft gedaan op dit vlak geeft aan nog niet in staat te zijn te werken. De meest genoemde reden waarom het moeilijk is om een betaalde baan te vinden of te behouden is de gezondheid, met name de geestelijke gezondheid (66% van de niet-werkende respon- denten geeft dit aan). Van de niet-werkenden geeft een derde aan de komende tijd werk te 118 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN gaan zoeken. Bij degenen die naar eigen zeggen arbeidsvermogen hebben ligt dit aandeel hoger (61%). Toch vindt het merendeel (81%) dat het hebben van werk voordelen heeft boven het niet hebben van werk en zegt ruim 63% gelukkiger te zijn als ze een baan vin- den. Voor degenen met zelfgerapporteerd arbeidsvermogen liggen deze percentages wat hoger dan gemiddeld. Zijn werkgevers vaker bereid jonggehandicapten in dienst te nemen? Uit het ervaringsonderzoek onder werkgevers (Schenderling et al. 2019) blijkt dat werk- gevers sinds de invoering van de Participatiewet meer in beweging zijn gekomen om men- sen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Werkgevers zijn bereid om mensen uit de doelgroep werk te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en omdat zij maatschappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grote organisaties speelt de banenafspraak ook een rol. Ook zeggen steeds meer bedrijven ‘aan het denken te zijn gezet’ door de banenafspraak. Niettemin is er geen duidelijke toename te zien in het aantal werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren. Ongeveer een derde van de werkgevers heeft mensen uit de doelgroep in dienst. Wel hebben dezelfde werkgevers méér mensen in dienst genomen. Plannen van werkgevers voor een plaatsing lopen in de praktijk vaak stuk. 61% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen, 59% verricht ook inspanningen daartoe en 19% heeft concrete plannen (zie ook Berenschot 2019). Van de werkgevers die aangeeft de intentie of plannen te hebben om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, realiseert 23% dit daadwerkelijk. Dat het werkgevers niet lukt om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen komt volgens de onderzochte werkgevers doordat ze geen geschikte functies hebben. Werkgevers verwachten dat de doelgroep geschikt is voor vacatures en plaatsen bij voor- keur op bestaande functies, eventueel na kleine aanpassingen. Werkgevers bij wie het wel is gelukt iemand uit de doelgroep te plaatsen, geven aan dat dit komt doordat zij een func- tie wisten te creëren. Vaak zijn er aanpassingen nodig of moet er werk gecreëerd worden om de doelgroep aan het werk te krijgen. Het tot stand brengen van een goede match blijkt een zeer intensief, continu proces te zijn waarbij veel werkgevers onderweg afhaken. De instrumenten van de Participatiewet, zoals loonkostensubsidie, zijn een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar zijn op zichzelf niet voldoende om plaat- singen te realiseren. Voor een succesvolle match is een persoonlijke inzet van alle betrok- ken cruciaal, meer dan de inzet van instrumenten. Ook het casusonderzoek (Van Rossum et al. 2o1gSchenderling et al. 2019) laat zien dat een actieve werkgeversbenadering nodig is om werkgevers te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werk- nemers uit de doelgroep. Een plaatsing is geen eenmalige gebeurtenis: ook na plaatsing blijft ondersteuning en betrokkenheid van de gemeenten vaak noodzakelijk om tot een duurzame match te komen. Met de Participatiewet werd beoogd één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt te creëren. Het zou daardoor ook voor werkgevers inzichtelijker worden op welke regelingen 119 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN of voorzieningen zij aanspraak kunnen maken als zij iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen. Uit het gemeenteonderzoek (Cuelenaere et al. 2019) blijkt dat er volgens gemeenten van één regeling nog geen sprake is. Werkgevers hebben nog steeds te maken met verschillende regelingen en instrumenten voor verschillende doelgroepen (bijvoor- beeld wel of geen indicatie banenafspraak, Wajongers, Wsw'ers oude regeling). Gemeen- ten ervaren wel dat de dienstverlening vanuit vwv en gemeenten in de loop der jaren meer is geüniformeerd, maar door de verschillende systemen van waaruit Uwv en gemeenten werken blijven verschillen bestaan. Het werkgeversonderzoek (Schenderling et al. 2019) laat zien dat de tevredenheid van werkgevers over de hoeveelheid en eenvoud van administratieve handelingen niet is toegenomen sinds de invoering van de Participatiewet. 3.5 Conclusies Met de invoering van de Participatiewet is er geen afzonderlijke regeling meer voor de nieuwe instroom jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Zij vallen onder de Participatiewet: ze kunnen indien nodig aanspraak maken op ondersteuning van de gemeente en ontvangen mogelijk een uitkering als zij aan de voorwaarden voor bijstand voldoen. De vraag die in dit hoofdstuk centraal stond is wat er vanaf 2015 is gebeurd met de personen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wajong-uitkering (de zogenoemde quasi-Wajongers). Grotere kans op baan, maar vaker flexibel werk Hoe heeft de arbeidsdeelname van jonggehandicapten met arbeidsvermogen zich ontwik- keld, in wat voor banen komen zij terecht, en veranderde hun inkomenspositie? Voor jong- gehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op een baan toegenomen sinds de invoe- ring van de Participatiewet. Instromers in de Wajong in 2014 hadden in het derde jaar na instroom 9 procentpunt minder kans op een baan dan personen met dezelfde kenmerken die vanaf 2015 gevolgd zijn. Van de Wajongers werkte 29 procent in het derde jaar na instroom, terwijl dat van de jonggehandicapten vanaf 2015 bij 38 procent het geval is. De toename zit vooral in deeltijdwerk en contracten voor bepaalde tijd. De flexibilisering van de arbeidsmarkt geldt voor de gehele werkende bevolking en vooral voor starters, maar ook zeker voor jonggehandicapten. Bij de invoering van de Participatiewet werd door sommigen de vrees geuit dat een deel van de jonggehandicapten hun weg in de samenleving niet zou kunnen vinden en uitgeslo- ten zou raken van zowel onderwijs als arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Ongeveer 7 pro- cent van de 18-jarige jonggehandicapten met vergelijkbare kenmerken als de Wajongers, die vanaf 2015 zijn gevolgd, had eind 2017 geen werk en uitkering en volgde geen onder- wijs. Het totale bruto persoonlijk inkomen van jonggehandicapten onder de Participatie- wet is lager is dan onder de Wajong. Dat geldt voor zowel degenen met als zonder werk. Dat de quasi-Wajongers vaker aan het werk zijn en hun inkomen uit arbeid hoger is, com- penseert niet voor het feit dat zij minder vaak een uitkering ontvangen. 120 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Lagere instroom dan in Wajong, inkomenspositie verslechterd In hoeverre is de instroom in het doelgroepregister qua aantallen, achtergrondkenmerken en kansen op werk vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wajong zijn inge- stroomd? Een vergelijking van de instroom in de Wajong met de instroom in het doelgroepregister geeft een indicatie of jonggehandicapten met arbeidsvermogen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd, nu in het doelgroepregister instromen. De instroom in het doelgroepregister verschilt van de instroom in de Wajong, onder andere doordat het doelgroepregister geen 18-jarige leeftijdsgrens kent en er ook personen van 16 en 17 jaar instromen. De toegangscriteria voor het doelgroepregister zijn in sommige opzichten minder strikt dan die voor de vroegere Wajong, doordat iedereen vanuit het vso en pro bij aanmelding zonder beoordeling wordt toegelaten tot het doelgroepregister, terwijl er voor een Wajong-indicatie een (medische) beoordeling van Uwv nodig was. Mogelijk hebben instromers in het doelgroepregister hierdoor gemiddeld een wat ‘lichtere’ problematiek, al is dit op basis van de gegevens niet bekend. De instroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen in het doelgroepregister is qua omvang in 2017 en 2018 lager dan de instroom in de Wajong in 2013 en 2014. Dit impliceert dat een deel van de personen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn geko- men voor een Wajong-uitkering, op dit moment niet is opgenomen in het doelgroep- register. Hoe dit komt is uit de cijfers niet op te maken. Mogelijk zijn jonggehandicapten bijvoorbeeld minder snel geneigd zich aan te melden voor het doelgroepregister, of heb- ben gemeenten een deel van de doelgroep nog niet in beeld. Personen in het doelgroepregister hebben een andere situatie dan personen in de Wajong: een iets groter deel werkt (de helft van de 18-jarigen en 37% van de 19-plussers), ruim een kwart ontvangt een bijstandsuitkering en 27% volgt onderwijs. Ongeveer 16% (dat zijn ongeveer 1300 personen) van de instromers in het doelgroepregister jonger dan 27 jaar werkt niet, ontvangt geen uitkering en volgt geen opleiding aan het eind van het jaar van instroom. Het persoonlijk inkomen van de personen het doelgroepregister is lager dan dat van de Wajongers in 2014. Dat geldt zowel voor werkenden als niet-werkenden. Ook uit het klantonderzoek blijkt dat jonggehandicapten na 2015 moeilijker rond kunnen komen dan in de periode daarvoor. Overeenkomstig de tendens die in het onderzoek van seo/Panteia (Kok et al. 2019a) werd geconstateerd, is er vaker sprake van tijdelijke contracten. Van de jongeren die voor in een bepaald jaar in het doelgroepregister zijn ingestroomd en in dat jaar een baan heeft gevonden, heeft 13% een vast contract. Jonggehandicapten niet altijd in beeld Wat zijn de ervaringen van gemeenten, de doelgroep jonggehandicapten met arbeids- vermogen en werkgevers met de re-integratie van jonggehandicapten? Uit onder andere de ervaringsonderzoeken blijkt dat gemeenten sinds de invoering van de Participatiewet beter zicht krijgen op de doelgroep, maar er is nog wel verbetering mogelijk in onder andere de samenwerking met vso-/pro-scholen. Personen die instromen in het doelgroepregister zonder tussenkomst van de gemeente zijn lang niet altijd in beeld. Zowel het signaal dat uwv geeft als een aanvraag voor een 121 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN Wajong-uitkering is afgewezen als het burgerservicenummer dat Uwv aan gemeenten doorgeeft van burgers die in het doelgroepregister worden opgenomen, is bij een groot deel van de gemeenten niet bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers actief op aan de hand van deze signalen. Of gemeenten ondersteuning bieden hangt onder andere af van het verdienvermogen. Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt worden niet altijd naar werk begeleid en gemeenten zijn terughoudend met de inzet van dure instrumenten als loonkostensubsidie en beschut werk, al neemt de inzet hiervan wel toe. Hoofdstuk 7 gaat verder in op de dienstverlening aan personen die geen uitkering ont- vangen. Wat betreft de doelgroep valt in het gemeenteonderzoek en het klantonderzoek op dat een aanzienlijk deel van de jonggehandicapten zelf aangeeft geen arbeidsvermogen te hebben en (tijdelijk) niet in staat is te werken. Problemen met de (geestelijke) gezondheid zijn daarbij de meest genoemde reden. Ook zegt een groot deel vrijgesteld te zijn van de verplichtingen tot werk of niet naar werk te zoeken. Dit is opvallend, aangezien de Participatiewet als uitgangspunt heeft dat iedereen ‘naar vermogen’ kan deelnemen op de arbeidsmarkt. Uit het werkgeversonderzoek blijkt dat werkgevers vaker bereid zijn om per- sonen met een beperking in dienst te nemen, maar de stap naar daadwerkelijke plaatsing uiteindelijk vaak niet maken. De meest genoemde reden is dat er geen geschikte functies zijn. Noten 1 De Wajong-regeling is vanaf 2015 alleen toegankelijk voor jonggehandicapten zonder arbeids- vermogen. Alleen mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, kunnen nog instromen in de Wajong. Personen die al een Wajong-uitkering hadden vóór invoering van de Participatiewet in 2015 blijven hun rechten behouden (zie ook hoofdstuk 1). 2 __Sinds1976 bestond de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), bedoeld voor iedereen die als niet- werknemer arbeidsongeschikt was. Ook mensen die op jonge leeftijd (vóór de beëindiging van hun opleiding) arbeidsongeschikt zijn geraakt, de zogenoemde vroeg-gehandicapten, behoorden tot de doelgroep van de AAW (TK 1974/1975). In 1998 is de wet ingetrokken en voor personen die voor hun 18° verjaardag of tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden, vervangen door de Wet arbeids- ongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). 3 De beoordeling over de toegang tot de regeling gebeurde voor 2015 door een uwv-arts. Het doelgroep- register bevat mogelijk de wat ‘lichtere’ gevallen doordat alle personen uit pro en vso worden toegela- ten, terwijl voorheen een (medische) indicatie van uwv nodig was. 4 _ Het persoonlijk inkomen is het bruto jaarinkomen dat zowel inkomen als arbeid als de uitkering op basis van sociale voorzieningen bevat. Het betreft het persoonlijk inkomen op jaarbasis in het jaar na instroom. Bijvoorbeeld: het persoonlijk inkomen van de instromers in 2016 is vastgesteld voor het jaar 2017. Of iemand een baan heeft is vastgesteld op 31 december van het jaar van instroom. Bijvoorbeeld: voor degenen die op 31 december 2016 een baan hebben, is het persoonlijk inkomen vastgesteld in het jaar 2017. Het persoonlijk inkomen bevat de volgende bestanddelen van het bruto-inkomen van een persoon: inkomen uit arbeid, inkomen uit eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uit- kering sociale voorzieningen, inclusief studiefinanciering (met uitzondering van kinderbijslag en kind- gebonden budget). Premies inkomensverzekeringen zijn in mindering gebracht. 122 JONGGEHANDICAPTEN MET ARBEIDSVERMOGEN a De Wsw-doelgroep Klarita Sadiraj en Stella Hoff — _ De mensen die eind 2014 op de wachtlijst voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) ston- den, zijn in de vier jaren daarna minder vaak aan werk gekomen dan de wachtenden in eer- dere jaren. — _ Het aandeel werkenden met een baan voor ten minste een jaar is eveneens kleiner. — _In 2018 waren er bijna 10.000 nieuwe gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching of beschut werk, het ‘zware!’ Participatiewet-instrumentarium. De gebruikers van deze drie instrumenten hebben een hogere gemiddelde loonwaarde dan de vroegere nieuwe Wsw- instromers. — _ Vande gebruikers van het ‘zware! Participatiewet-instrumentarium heeft een minderheid een voltijdbaan of een vast contract. 4.1 Inleiding en vraagstelling De invoering van de Participatiewet leidde voor een deel van de mensen met een indicatie voor een arbeidsplaats in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) tot grote veranderingen. Voor de bijna 103.000 mensen die op 31 december 2014 een Wsw-dienst- verband hadden, veranderde er In principe niets. Zij behielden hun indicatie, samen met de rechten en plichten die in de cao voor de Wsw zijn vastgelegd. Maar voor degenen die op dat moment op de wachtlijst voor een Wsw-dienstverband stonden, veranderde er veel. Vanuit de gedachte dat veel Wsw'ers in staat zijn om met begeleiding aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever (zie TK 2013/2014qa: 68), is de toegang tot de sociale werkvoor- ziening afgesloten. De mensen die eind december 2014 nog op de wachtlijst stonden, vie- len vanaf 1 januari 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeente of uwv, afhankelijk van de uitkering die ze ontvingen. In dit hoofdstuk bespreken we hoe het deze mensen in de jaren daarna is vergaan. Hierbij maken we een vergelijking met de mensen die in eer- dere jaren op de Wsw-wachtlijst stonden, zodat we uitspraken kunnen doen over effecten van de Participatiewet. Ten aanzien van deze groep zoeken we dus antwoord op de vol- gende onderzoeksvraag: — _Isde kans op arbeidsdeelname van de mensen die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden, groter of kleiner dan die van de wachtenden van eerdere jaren? En welke ver- schillen zijn er wat betreft de kenmerken van de gevonden banen? Naast de mensen die al op de wachtlijst voor de Wsw stonden, zijn er de potentiële nieuwe cliënten: mensen die bij ongewijzigd beleid — als de Participatiewet niet zou zijn ingevoerd — vermoedelijk eveneens een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen. Zij zijn niet als zodanig te herkennen omdat het onderscheidende kenmerk (de Wsw-indicatie) niet meer 123 DE WSW-DOELGROEP wordt toegepast. Om toch ook voor deze groep een indruk te krijgen van hoe het hun op de arbeidsmarkt vergaat sinds de invoering van de Participatiewet, identificeren we hen aan de hand van andere kenmerken. We hebben besloten om daartoe uit te gaan van informatie over de ingezette hulp! Leidend is de veronderstelling dat mensen die een relatief ‘zwaar’ re-integratie-instrument vanuit de Participatiewet ontvangen, bij ongewijzigd beleid in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wsw-indicatie. Specifiek betreft dit de mensen voor wie loonkostensubsidie,® een jobcoach of beschut werk is ingezet ter onder- steuning van hun arbeidsdeelname. Ook de mensen die al een indicatie voor beschut werk hebben gekregen maar nog wachten op een werkplek, tellen we mee als potentiële nieuwe cliënten voor de Wsw. Deze selectie leidt tot een zekere overschatting, aangezien loonkostensubsidie of job- coaching in de oude situatie ook wel werd toegepast voor mensen zonder Wsw-indicatie. Aan de andere kant ontbreken nu de mensen die voorheen vanuit een arbeids- ongeschiktheidsuitkering (wao/wIa) in de Wsw zouden zijn ingestroomd. Ook blijven de mensen voor wie andere of helemaal geen instrumenten zijn ingezet, met deze afbakening uit beeld. Ten aanzien van de (potentiële) nieuwe cliënten hebben we de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: — In hoeverre zijn de gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk (van wie we veronderstellen dat zij voorheen een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen) qua aantallen en achtergrondkenmerken vergelijkbaar met de mensen die vóór 2015 in de Wsw zijn ingestroomd? Wordt met dit instrumentarium dezelfde doel- groep bereikt? — _ Wat zijn de kenmerken van de banen van degenen die gebruikmaken van de Participatiewet-instrumenten en verschilt dit van de werkenden binnen de Wsw? Opzet van dit hoofdstuk Dit hoofdstuk begint met een korte schets van de situatie vóór de invoering van de Participatiewet (6 4.2). Daarna geven we in de paragrafen 4.3 tot en met 4.5 antwoord op de drie onderzoeksvragen. Het hoofdstuk sluit af met de belangrijkste conclusies op grond van de bevindingen. 4.2 De situatie vóór 2015: de Wet sociale werkvoorziening De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) bestaat sinds 1 januari 1969. Doel van de wet was “een eenduidig kader te scheppen voor het aanbieden van arbeid onder aangepaste omstandigheden aan personen die door een handicap niet in de gelegenheid zijn om onder normale omstandigheden te werken” (TK 1995/1996b). Dit doel is gebleven, ook na een aantal herzieningen in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Die herzieningen dienden voornamelijk om de doelgroep nader af te bakenen en de uitvoeringspraktijk te verbeteren. Zo is medio jaren negentig besloten de toegang tot de sociale werkvoorziening te beperken tot “personen die tot regelmatige arbeid in staat zijn, maar die door een licha- 124 DE WSW-DOELGROEP melijke, verstandelijke of psychische beperking alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken.” Mensen die niet in staat zijn ‘regelmatige arbeid’ te verrichten, komen op grond van deze doelgroepafbakening niet in aanmerking voor de Wsw, evenmin als men- sen met een handicap die niet medisch is vast te stellen of die niet bepalend is voor de werkloze situatie. Reden voor deze aanscherping van de toelatingscriteria was dat het aantal aanmeldingen inmiddels het aantal beschikbare sw-arbeidsplaatsen ruim had over- stegen (TK1995/1996b: 12). De mensen die een Indicatie voor de Wsw kregen, kwamen gewoonlijk eerst op een wacht- lijst terecht. Ondanks de aanscherping van de toelatingscriteria liep de wachttijd op: in 200q bedroeg hij gemiddeld 10 maanden (Bolhuis et al. 2005: 36), tien jaar later was dit bijna 23 maanden (Harteveld et al. 2015: 23). Tot aan 2012 liep ook het aantal mensen op de wachtlijst flink op, van bijna 13.000 eind 2004 tot ruim 21.000 eind 201. Het jaar erna was echter sprake van een lage instroom en een hoge uitstroom, waardoor het aantal wachten- den met bijna 5.500 personen afnam (Van Santen et al. 2013: 9). Aangezien het profiel van de wachtenden in 2012 nauwelijks afweek van dat uit eerdere jaren (Van Santen et al. 2013: 22), had de hoge uitstroom wellicht te maken met de komende invoering van de Participatiewet.4 Mogelijk hebben gemeenten en sociale werkbedrijven in anticipatie daarop extra inspanningen verricht om te bevorderen dat de wachtlijst zo kort mogelijk was, bijvoorbeeld door extra werkplekken voor deze groep te creëren. De lage instroom kan eveneens een gevolg zijn geweest van de aankondiging van de nieuwe wet; gemeenten waren mogelijk minder actief met het aanvragen van nieuwe Wsw-indicaties. In 2013 en 2014 zette de dalende trend door, zodat er eind 2014 nog iets meer dan 11.000 mensen op de Wsw-wachtlijst stonden (Harteveld et al. 2015: 9). De meeste mensen die na verloop van tijd van de wachtlijst af kwamen, gingen aan de slag in een Wsw-dienstbetrekking. Gewoonlijk betrof dit net iets meer dan de helft (51%) van de uitstroom van de wachtlijst, in 2014 was dit 57% (Harteveld et al. 2015: 24). De meeste mensen kwamen te werken op een beschutte werkplek — doorgaans in een sociaal werk- bedrijf — in dienst van de gemeente, maar ook werden mensen vanuit de gemeente indivi- dueel of in groepsverband gedetacheerd bij een reguliere werkgever. Bij zowel beschut werk als detachering valt men onder de cao voor de sociale werkvoorziening. Het salaris is minimaal gelijk aan het wettelijk minimumloon. Nog eens 8% tot 10% van de wachtlijstuitstroom startte op een arbeidsovereenkomst begeleid werken. Deze mensen zijn in dienst bij een reguliere werkgever, onder arbeids- voorwaarden op grond van de cao van die werkgever. De begeleiding vindt doorgaans plaats in de vorm van een jobcoach. De rest (gewoonlijk circa 40%, in 2014 was dit 33%) stroomde van de wachtlijst uit naar de categorie ‘overig’. Hier kan het gaan om een intrekking van de Wsw-indicatie of verhuizing naar een andere gemeente,” maar ook om uitstroom wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of overlijden (Harteveld et al. 2015: 25). 125 DE WSW-DOELGROEP 4.3 De arbeidsdeelname van Wsw-wachtenden van eind 2014 Met de invoering van de Participatiewet is de sociale werkvoorziening er alleen nog voor degenen die al een Wsw-baan hadden. Mensen die op 31 december 2014 nog op de wacht- lijst stonden voor zo’n baan, konden niet meer bij de sociale werkvoorziening terecht, maar vielen — afhankelijk van het ontvangen uitkeringstype — onder verantwoordelijkheid van de gemeente of Uwv. Degenen met een bijstandsuitkering behoorden tot de gemeentelijke doelgroep, degenen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (inclusief Wajong) of werk- loosheidsuitkering vielen onder uwv. Aanvankelijk was het de bedoeling om de Wsw- wachtenden met een Wajong-uitkering, en ook alle andere Wajong-ontvangers met arbeidsvermogen, naar de gemeenten over te hevelen en hun Wajong-uitkering te beëindi- gen. Later is besloten van dit plan af te zien en hen in de Wajong te laten blijven (TK 2013/2014b). Nieuwe cliënten met een arbeidsbeperking en met arbeidsvermogen val- len sinds 2015 wel onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Deze zogenoemde quasi-Wajongers zijn In hoofdstuk 3 besproken. In deze paragraaf richten we ons op degenen die op 31 december 2014 op de wachtlijst voor de Wsw stonden en geven we antwoord op de vraag hoe hun arbeidsdeelname zich in de jaren daarna heeft ontwikkeld. Deze wachtenden vormen een groep waarvan met zekerheid is te zeggen dat zij tot de Wsw-doelgroep behoorden en waaraan het effect van de invoering van de Participatiewet op de arbeidsparticipatie is af te meten. Ze staan model voor de latere cohorten van mensen met een arbeidsbeperking die — als de Participatiewet niet zou hebben bestaan — in de Wsw zouden zijn ingestroomd. Over deze wachtenden hebben we al eerder tussentijds gerapporteerd (Sadiraj et al. 2018). We lieten toen zien dat zij qua kenmerken vergelijkbaar zijn met de mensen die in 2010 of later in de Wsw-regeling waren ingestroomd en na invoering van de Participatiewet hun indicatie behielden omdat ze al een Wsw-baan hadden. We vergelijken de arbeidsdeelname van de wachtenden van eind 2014 met die van de mensen die eind 2010, 2011, 2012 of 2013 op de wachtlijst stonden. Deze laatste vier cohor- ten hebben in principe niet met de Participatiewet te maken, tenzij ze eind 2014 nog steeds of opnieuw op de Wsw-wachtlijst stonden. Bij de vergelijking corrigeren we voor verschil- len in de samenstelling van de groepen.® Op die manier kunnen we ervan uitgaan dat de bevindingen niet het gevolg zijn van veranderingen in, bijvoorbeeld, de leeftijdsopbouw van de Wsw-wachtenden. Verschillen in ontwikkelingen tussen wachtenden uit 2014 en die uit eerdere jaren wijzen daarmee op invloed van de Participatiewet. In Sadiraj et al. (2018) signaleerden we dat de kans op werk voor de wachtenden van eind 2014 veel lager lag dan die voor de mensen die in de periode daarvoor aan het eind van het jaar op de wachtlijst stonden. Gecorrigeerd voor verschillen in de samenstelling van deze cohorten en voor ontwikkelingen in de werkgelegenheid? bedroeg de kans om in de twee navolgende jaren aan het werk te komen voor de wachtenden van december 2014 maar ongeveer de helft van die kans voor wachtenden uit eerdere jaren. In deze paragraaf actua- liseren we deze gegevens en gaan we na of de baankans vier jaar na invoering van de 126 DE WSW-DOELGROEP Participatiewet is veranderd. Ook bespreken we enkele kenmerken van de gevonden banen, de rol van re-integratietrajecten en de uitstroom uit de uitkering na het vinden van een baan. Daarna gaan we in op de ervaringen van gemeenten en van de Wsw-wachten- den zelf. We beginnen echter met een korte bespreking van de omvang en samenstelling van de vijf cohorten wachtenden. 4.31 De Wsw-wachtenden: aantallen en kenmerken In de laatste jaren voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet is het aantal men- sen op de Wsw-wachtlijst fors afgenomen, zo schreven we al in paragraaf q.2. Waar het in december van 2010 en 2011 om meer dan 20.000 mensen ging, bedroeg dit aantal eind 2014 nog slechts ruim 11.000 (tabel 4.1). Deze afname is een gevolg van het feit dat de uit- stroom (naar een Wsw-dienstbetrekking, begeleid werken of een ‘overige’ bestemming, zoals pensioen) ieder jaar groter was dan de instroom. In enkele jaren, zoals in 2012, nam bovendien de uitstroom toe terwijl de instroom daalde (zie Van Santen et al. 2013: 9). Zoals we eerder aangaven hebben gemeenten zich In de aanloop naar de Participatiewet wellicht extra ingespannen om de Wsw-wachtlijsten weg te werken. In een aantal opzichten blijkt de samenstelling van de wachtlijstpopulatie stabiel te zijn. Zo bestaat ieder jaar bijna twee derde van de wachtenden uit mannen. Ook de gemiddelde leeftijd bleef vrijwel constant; in 2010 waren de Wsw-wachtenden gemiddeld 40 jaar oud, in 2012-2014 gemiddeld q1 jaar. Verder had steevast circa een kwart van de wachtenden een lichamelijke of verstandelijke beperking, terwijl ongeveer 55% te kampen had met psy- chische problemen (tabel 4.1). Toch zijn er wel wat wijzigingen zichtbaar in de loop der tijd. Eén daarvan betreft het verminderde aandeel wachtenden met een zware arbeids- beperking. Had in 2010 37% een arbeidsbeperking van ten minste 80%, in 2013 en 2014 was dit gedaald naar 34%. Overigens is de mate van beperking voor lang niet iedereen bekend, zodat deze percentages met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Daarnaast blijkt de gemiddelde duur van de Wsw-indicatie van de wachtenden te zijn toegenomen door de jaren heen, van 2 jaar naar 3,5 jaar. Tot slot is ook het aantal keren dat men in de laatste 5 jaar op de wachtlijst stond, iets toegenomen: in het cohort 2010 was dit gemid- deld tweemaal, in het cohort 2014 gemiddeld bijna driemaal. Voor de gevonden verschillen zullen we corrigeren middels regressieanalyses (zie na tabel q.2).® 127 DE WSW-DOELGROEP Tabel 4.1 Achtergrondkenmerken van verschillende cohorten Wsw-wachtenden, 2010-2014 (in procenten en gemid- delden) 2010 2011 2012 20153 2014 geslacht man 62,5 62,5 62,6 62,7 62,8 leeftijd gemiddeld (in jaren) 40,0 40,5 41,1 41,1 40,9 duur Wsw-indicatie gemiddeld (in jaren) 2,1 2,5 3,1 3,3 3,5 type uitkering bij Wsw-instroom bijstandsuitkering 18,8 50,7 51,5 53,1 55,2 Wajonguitkering 20,9 19,7 19,4 19,6 18,5 WAO/WIA 20,4 19,4 19,0 17,2 15,4 ww-uitkering 6,3 6,4 6,4 6,6 6,4 uitkering niet bekend/geen uitkering 3,6 3,8 3,7 3,4 4,5 mate van arbeidsbeperking® < 40% 2,6 3,0 2,9 35,6 3,1 41-79% 2,4 3,0 3,2 5,8 5,8 280% 37,0 34,8 35,9 34,1 34,1 onbekend 58,0 59,2 58,0 58,5 59,0 soort beperking lichamelijk/verstandelijk 25,6 24,8 24,9 25,4 25,0 psychisch 54,1 54,7 55,5 55,3 55,6 overig 20,3 20,5 19,6 19,3 19,4 wachtlijstverleden? gemiddeld (in aantallen) 2 2,2 2,6 2,8 2,8 N 21.441 21.135 15.968 13.317 11.147 a _ Vastgesteld door uwv op moment van (her)indicatie Wsw. b Aantal keren op de Wsw-wachtlijst in de voorgaande vijf jaar (informatie vanaf december 2006). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking De gevonden veranderingen in de samenstelling van de cohorten wachtenden zouden erop kunnen duiden dat de wachtenden van 2014 wellicht een selecte groep vormen. Eerder wezen we al op de mogelijkheid dat gemeenten zich reeds in de jaren vóór 2014, anticipe- rend op de Participatiewet, extra inspanden om zo veel mogelijk wachtenden aan werk te helpen. Mogelijk is dit dan vooral ten goede gekomen aan de kansrijkere wachtenden en 128 DE WSW-DOELGROEP bestaat het cohort van december 2014 uit de ‘overblijvers’. Nadere analyse leert echter dat hier geen sprake van is.® Verder zijn we nagegaan of de analyseresultaten veranderen wanneer we de wachtenden die in het verleden ten minste vijf keer op de wachtlijst stonden, buiten beschouwing zou- den laten. Hoewel dit een gelijkere verdeling geeft van het aantal keren op de wachtlijst (gemiddelden variërend van 1,8 in 2010 tot 2,3 in 2012 en 2013), zijn er geen aanwijzingen dat het veel uitmaakt voor de bevindingen (zie Bijlage B4.C). 4.3.2 Baankansen voor verschillende cohorten Wsw-wachtenden Van de ruim 11.000 mensen die eind 2014 op de wachtlijst stonden, hebben er ruim 1.800 in 2015 een baan gevonden. In de daaropvolgende jaren nam het aantal baanvinders binnen deze groep toe tot bijna g.000. Deze aantallen liggen flink lager dan het aantal baanvinders onder de wachtenden uit de eerdere jaren, al was er al langere tijd sprake van een daling. In de cohorten 2010 en 2011 kwam het aantal baanvinders na vier jaar nog op respectieve- lijk 14.000 en 13.000 uit, in de cohorten 2012 en 2013 was dit afgenomen tot bijna 9.000 en bijna 7.000 (tabel 4.2). Ook wanneer we rekening houden met de afnemende omvang van de groepen wachtenden, is er sprake van een daling: het aandeel wachtenden dat in de nakomende vier jaren een baan vond, bedraagt 36% voor het cohort 2014, terwijl dat nog 65% was voor het cohort 2010. Overigens gaat het hier om ongecorrigeerde gegevens: er is nog geen rekening gehouden met verschillen in de samenstelling van de cohorten, die mogelijk van invloed zijn op de kans op werk. Tabel q.2 Baanvinders onder verschillende cohorten wsw-wachtenden, 2010-2014 (ongecorrigeerd, in absolute aan- tallen en in procenten) 2010 2011 2012 2013 2014 baan in eerste nakomende jaar 8.848 8.768 6.014 5.604 1.834 baan in een van de volgende 2 jaren 11.904 11.322 8.276 5.996 2.768 baan in een van de volgende 3 jaren 13.239 12.797 8.521 6.394 3.444 baan in een van de volgende 4 jaren 14.024 12.990 8.781 6.748 3.966 % baanvinders in een van de volgende 65% 61% 55% 51% 36% 4 jaren N 21.441 21.135 15.968 13.317 11.147 Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Na correctie voor de invloed van een aantal achtergrondkenmerken en de arbeidsmarkt- situatie ten tijde dat men op de wachtlijst stond,'® is de kans om in de vier navolgende jaren een baan te vinden voor de Wsw-wachtenden uit de cohorten 2010-2013 gelijk aan ten minste 55% (paarse kolommen, figuur 4.1). De jaren vóór de invoering van de Participatiewet zijn daarbij doorslaggevend voor de jaarlijkse toename van de baankans in deze cohorten. De wachtenden van eind 2010, die in de vier navolgende jaren niet te 1290 DE WSW-DOELGROEP maken hebben gehad met afsluiting van de toegang tot de sociale werkvoorziening, laten per jaar een flinke groei van het aandeel werkenden zien. Bij de wachtenden van eind 2011 stokt die groei echter In het vierde nakomende jaar (2015), en bij de wachtenden van eind 2012 gebeurt dit zowel in het derde als in het vierde nakomende jaar (2015 en 2016). Voor de wachtenden van december 2014 is de toegang tot de sociale werkvoorziening in alle vier de navolgende jaren afgesloten, met als gevolg dat zij direct op achterstand staan wat betreft het aandeel baanvinders. In het eerste navolgende jaar bedraagt dit aandeel 22%, daarna loopt het jaarlijks met enkele procentpunten op. In het vierde jaar (2018) heeft 39% van deze wachtenden op enig moment een baan weten te vinden (figuur 4.1). De ach- terstand ten opzichte van de eerdere cohorten is daarmee weer iets ingelopen en bedraagt uiteindelijk zo’n 16 procentpunt. Een deel van de wachtenden uit de verschillende cohorten valt onder verantwoordelijkheid van Uwv, omdat zij een Wajong-, arbeidsongeschiktheids- of ww-uitkering ontvangen (zie tabel 4.1). Dit maakt echter geen verschil: wanneer we alleen degenen met een bijstandsuitkering bij de berekening betrekken, vinden we dezelfde gecorrigeerde aandelen baanvinders (zie Bijlage Bq.C voor de uitkomsten). Figuur 4.1 Kans op een baan in de navolgende vier jaren, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)® 100 go 80 70 60 bie) 40 30 20 10 0 cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014 Ml baaninjaart EJ baaninten minsteéén B baaninten minsteéén B baan inten minste één van de volgende 2 jaren van de volgende 3 jaren van de volgende 4 jaren a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil- moment. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Een mogelijke verklaring voor het geringere aandeel baanvinders onder de wachtenden van eind 2014q zou kunnen zijn dat gemeenten hen vaker doorverwijzen naar de voorziening 130 DE WSW-DOELGROEP (arbeidsmatige) dagbesteding vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Nadere analyse leert echter dat dit nauwelijks een rol speelt: het aantal wachtenden dat in 2017 gebruikmaakte van deze voorziening is klein, variërend tussen 350 en 7oo mensen per cohort." In procenten bezien ligt het aandeel gebruikers in 2017 wel iets hoger onder de wachtenden van eind 2014 (4,6%) dan onder de mensen die eind 2013 op de wachtlijst stonden (3,9%), maar dit verschil is te gering om als verklaring te kunnen dienen voor het verminderde aandeel baanvinders. Variaties in baankansen Voor de wachtenden uit 2014 is de kans op een baan aanmerkelijk kleiner dan voor de wachtenden uit de eerdere jaren, zo bleek uit figuur q.1. Wel maken de achtergronden van de Wsw-indicatie en de kenmerken van de betrokkenen daarbij nog verschil uit. Zo is de kans om aan een baan te komen groter naarmate men in een later jaar voor de eerste keer is ingestroomd en dus korter in de Wsw heeft gezeten. Andersom verminderen de baan- kansen naarmate men in het verleden vaker op de wachtlijst heeft gestaan (zie Bij- lage B4.B). Mannen hebben bij dit alles een grotere kans op werk dan vrouwen, maar de leeftijd is ook van belang: al vanaf 25 jaar neemt de kans om een baan te vinden alleen maar af. Ook speelt mee of er sprake is van een migratieachtergrond: migrantengroepen hebben een geringere kans om vanuit de Wsw-wachtlijst een baan te vinden dan mensen zonder migratieachtergrond. Verder hebben mensen met een lichamelijke of een (lichte) verstan- delijke beperking over het algemeen een grotere kans op een baan dan mensen met een psychische beperking. Het maakt ook uit tot welk uitkeringsregime men behoorde op het moment van instroom in de Wsw. Ten opzichte van de instromers met een bijstands- uitkering hebben die met een Wajong-uitkering een kleinere kans om binnen twee jaar aan werk te komen. Voor mensen die vanuit andere uitkeringen (bv. WAO/WIA of ww) in de Wsw zijn ingestroomd, is de kans op een baan even groot als voor de instromers vanuit de bij- stand. Tot slot maakt de arbeidsmarktsituatie ten tijde dat men op de wachtlijst stond, ver- schil: een hoger werkloosheidspercentage in de provincie waar men woont, gaat samen met een verminderde kans op een baan in de navolgende jaren. De genoemde verschillen naar geslacht, leeftijd, migratieachtergrond en soort beperking betreffen algemene verschillen, ongeacht het cohort waartoe men behoort. Nadere ana- lyse leert dat sommige subgroepen wachtenden nog een extra effect merken van het feit dat zij tot het cohort van 2014 behoren. Voor het type huishouden en de migratieachter- grond is geen extra effect van het behoren tot cohort 2014 aangetroffen, maar voor de 35-plussers uit dit cohort blijkt het veel lastiger om aan een baan te komen dan voor de 35-plussers uit de voorgaande cohorten. Hetzelfde geldt voor wachtenden met een bij- stands- of Wajonguitkering: ook deze twee subgroepen zijn extra In het nadeel wanneer zij eind 2014 nog op de Wsw-wachtlijst staan. De bevinding dat de mannen uit het cohort 2014 juist een extra verhoogde kans op werk hebben vergeleken met de mannen uit de cohorten 2010-2013, is opvallend maar vormt dan wel een lichtpuntje. 131 DE WSW-DOELGROEP 4.3.3 Kenmerken van de gevonden banen Duurzaamheid Naast de vraag of de kans op werk voor wachtenden van eind 2014 afwijkt van die voor wachtenden uit eerdere cohorten, speelt ook de vraag in hoeveel gevallen het verworven werk als duurzaam is te kwalificeren. Er zijn verschillende manieren om vast te stellen of er sprake is van duurzame arbeidsparticipatie (zie hoofdstuk 3, kader 3.4). Op grond van de strikte definitie van duurzame arbeidsparticipatie blijken de wachtenden uit de periode 2010-2013 in toenemende mate duurzaam aan het werk te zijn.'? In het cohort van 2010 had 66% van de werkenden in een van de drie navolgende jaren werk dat meer dan een jaar duurde; in de jaren daarna liep dat nog iets op, tot rond de 70%. Binnen de groep wachtenden uit 2014 daalde het aandeel dat werk voor langer dan een jaar had gevonden, echter naar 52% (figuur q.2; zie tabel Bq.D2 in Bijlage Ba.D voor de schattings- resultaten). Figuur g.2 Duurzaam werk, banen gevonden in het eerste, tweede of derde navolgende jaar, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)? 100 90 80 70 60 bie) 40 30 20 10 0 cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014 Mm <6 maanden EI 6 maanden tot 1 jaar WO =>: jaar a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil- moment. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Contractvorm Een belangrijk aspect van het soort gevonden werk betreft de contractvorm. Een contract voor onbepaalde tijd is daarbij het meest in overeenstemming met het duurzaamheids- 132 DE WSW-DOELGROEP criterium. Wsw-wachtenden die aan de slag gaan in een baan met een vast contract, zijn echter duidelijk in de minderheid. Dit geldt voor alle vijf cohorten. Van de wachtenden uit 2010 kreeg iets meer dan 30% een vaste baan in het eerste navolgende jaar, en dit loopt af naar 13% bij de wachtenden uit 2013. In het cohort 2014 is het percentage met een contract voor onbepaalde tijd in het eerste jaar weer wat hoger, maar ook binnen deze groep gaat het om minder dan een kwart van de baanvinders (figuur 4.3; zie tabel B4.D3 in Bijlage Bq.D voor de schattingsresultaten). Figuur 4.3 Aandeel baanvinders met contract voor onbepaalde tijd onder Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)? 100 go 80 7o 60 bie) 40 30 20 10 0 cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014 Mm ineerstejaar (@J natweejaar nadriejaar EA na vier jaar a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil- moment. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Opmerkelijk is dat in de meeste cohorten, ook dat van 2014, het aandeel vastebaanvinders na het tweede jaar lager ligt dan in het eerste jaar. Waarschijnlijk is hier sprake van een noemereffect: het totale aantal baanvinders (noemer) is in het tweede jaar meer gegroeid dan het aantal vaste contracten (teller). Overigens is in het cohort uit 2013 het aandeel wer- kenden met een vast contract in het tweede en vooral ook het derde navolgende jaar (dus in 2015 en 2016) juist groter dan in het eerste jaar. In het derde jaar betreft dit bijna 45% van de baanvinders. Vermoedelijk gaat het hier om Wsw-werknemers die van het sociale werkbedrijf een vast contract hebben gekregen om ervoor te zorgen dat zij hun Wsw-rechten konden behouden? Van de baanvinders in het cohort van 2014 heeft daar- entegen net iets meer dan een kwart in het derde jaar een contract voor onbepaalde tijd. In het vierde jaar neemt In alle cohorten de kans op een vast contract toe. Dit geldt ook 133 DE WSW-DOELGROEP voor de wachtenden van eind 2014: het aandeel baanvinders met een vast dienstverband stijgt van 26% naar 36%. 4.3.4 Wsw-wachtenden in re-integratietrajecten Re-integratietrajecten zijn bedoeld om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden en hun kans op een baan te vergroten. Concreet kan het gaan om een cursus of sollicitatietraining, maar ook om begeleiding door een jobcoach, een proefplaatsing of loonkostensubsidie. Het aantal Wsw-wachtenden dat in een van de vier navolgende jaren een re-integratietra- ject heeft gevolgd, is In de periode 2010-2013 fors afgenomen. In het cohort 2010 betrof het nog ruim de helft van de wachtenden (56%), in het cohort 2013 was dit teruggelopen tot ruim een derde (35%). Het cohort 2014 vertoont weer een stijging van het aandeel traject- volgers: 45% van deze wachtenden heeft op enig moment in de nakomende periode van vier jaar een re-integratietraject gevolgd (figuur 4.4; zie tabel Ba.Dg in Bijlage Ba.D voor de schattingsresultaten). Figuur 4.4 Aandeel mensen met re-integratietraject in de drie navolgende jaren, Wsw-wachtenden uit 2010-2014, (in procenten)? 100 90 80 70 60 bie) 40 30 20 10 0 cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014 Wm ineerstejaar @ intweedejaar inderdejaar A invierdejaar WW ineen van de vier jaren a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peil- moment. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Zoals gezegd kunnen de gevolgde re-integratietrajecten inhoudelijk uiteenlopen van een korte sollicitatiecursus tot (semi)permanente loonkostensubsidie. Van de ruim 5ooo wach- tenden uit 2014 die in de navolgende vier jaren een traject hebben gevolgd, hebben een kleine 1500 een relatief ‘zwaar’ re-integratie-instrument vanuit de Participatiewet gebruikt. Meestal betrof dit loonkostensubsidie (50%), terwijl jobcoaching en beschut werk respec- 134 DE WSW-DOELGROEP tievelijk voor 13% en 29% werden ingezet. De overige circa gooo trajectvolgers ontvingen ofwel een minder zwaar re-integratie-instrument vanuit de gemeente ofwel een instru- ment vanuit Uwv. Het volgen van een re-integratietraject is voor de Wsw-wachtenden uit 2014 minder vaak een opstap naar werk dan voor de wachtenden uit de periode 2010-2013, zo laat figuur 4.5 zien. Kijken we alleen naar degenen die een traject hebben gevolgd, dan blijkt van het cohort uit 2014 bijna 38% in de vier navolgende jaren een baan te hebben of te hebben gehad. Dit is minder dan het aandeel baanvinders onder de trajectvolgers uit de cohorten 2010-2013 (45% à 52%) (zie tabel Bq.D5 in Bijlage Bq.D voor de schattingsresultaten). Op grond van deze bevinding is alleen aan te geven hoeveel mensen na het volgen van een re-integratietraject aan werk zijn gekomen. We weten niet of zij die baan vanwege dat re- integratietraject hebben gevonden en kunnen dus geen uitspraken doen over een causaal verband. Figuur 4.5 Baanvinders in de nakomende vier jaren onder de volgers van een re-integratietraject, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)? cohort 2014 cohort 2013 cohort 2012 cohort 2011 cohort 2010 o 10 20 30 40 50 60 7o 80 go 100 a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en arbeidsmarktsituatie op eerste peilmoment onder de trajectvolgers binnen de cohorten. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 4.3.5 Uitstroom uit de uitkering na het vinden van een baan Het vinden van een baan kan betekenen dat men geen beroep meer hoeft te doen op een uitkering. Dit geldt ook voor een deel van de baanvinders onder de Wsw-wachtenden.'4 In het cohort van 2014 komt dit echter minder vaak voor dan in de eerdere cohorten. Van de wachtenden uit 2014 die in alle drie navolgende jaren werk hadden, heeft g2% geen uit- kering in het vierde jaar; bij de wachtenden uit de eerdere cohorten was dit minimaal 47%. Vooral de wachtenden uit 2010 en 201 laten een duidelijk hoger uitstroompercentage zien: 135 DE WSW-DOELGROEP in die cohorten had 54% van de werkenden geen uitkering meer in het vierde navolgende jaar (figuur 4.6; zie tabel Ba.D6 in Bijlage Ba.D voor de schattingsresultaten). De vroegere Wsw leidde kennelijk vaker tot uitstroom uit de uitkering dan de Participatiewet. Figuur 4.6 Uitkeringsafhankelijkheid in het vierde jaar voor de mensen die in alle drie navolgende jaren een baan heb- ben, Wsw-wachtenden uit 2010-2014 (in procenten)® 100 90 80 7o 60 bie) 40 30 20 10 0 cohort 2010 cohort 2011 cohort 2012 cohort 2013 cohort 2014 WO overig/geen uitkering m ww WO overig arbeidsongeschikt EI Wajong WM bijstandsuitkering a _Gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en conjunctuurontwikkelingen. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 4.3.6 Ervaringen van gemeenten en cliënten De voorgaande analyses hebben laten zien dat de kans op werk aanzienlijk is verminderd voor de Wsw-wachtenden die eind 2014 op de wachtlijst stonden, vergeleken met de eer- dere cohorten. Vanzelfsprekend zal dit te maken hebben met het wegvallen van de Wsw- dienstbetrekking, maar wellicht spelen er meer factoren een rol. Om beter zicht te krijgen op de werking van de Participatiewet voor de mensen die vlak voor de invoering ervan nog op de wachtlijst van de Wsw stonden, gaan we hier in op de bevindingen van de ervarings- onderzoeken naar deze doelgroep. Daarbij richten we ons op de studies onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) en onder cliënten (Inspectie szw 201ga). Bij de interpretatie van de gegevens dient men rekening te houden met het feit dat het hier uitsluitend meningen van de geïnterviewde personen betreft. 136 DE WSW-DOELGROEP Wat is volgens gemeenten het effect van de Participatiewet op de kans op werk? Bijna 80% van de gemeenten meent dat de Participatiewet een positief effect heeft op de kans op werk voor mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Dit schrijven zij voor een belangrijk deel toe aan het instrument loonkostensubsidie, dat er volgens de gemeenten voor zorgt dat werkgevers meer bereid zijn om banen beschikbaar te stellen. In 2017 waren veel gemeenten nog afwachtend of er uiteindelijk ook sprake zal zijn van duurzame plaatsing (Cuelenaere et al. 2017); in 2019 is dit geluid niet meer gehoord (Cuelenaere et al. 2019: 49-50). Niet alle ondervraagden zijn deze mening toegedaan. Ongeveer 15% van de gemeenten denkt dat de Participatiewet geen effect heeft op de baankansen van mensen met een arbeidsbeperking en iets meer dan 5% vindt dat er sprake is van een negatief effect. De gemeenten in de ‘neutrale groep’ menen dat de economische situatie veel bepalender is voor de kans op werk dan de Participatiewet. De gemeenten die het effect van de wet negatief inschatten, stellen dat de vroegere Wsw (en ook de Wajong) tot een betere rechts- positie en meer zekerheid voor betrokkenen leidde (Cuelenaere et al. 2019: 49-50). Bieden gemeenten de doelgroep ondersteuning? Veruit de meeste geïnterviewde gemeenten (77%) geven aan dat zij een of meer instru- menten inzetten voor de Wsw-wachtenden. Loonkostensubsidie, beschut werk en job- coaching zijn de meest gebruikte instrumenten; elk van deze wordt door ruim een derde (ten minste 38%) van de gemeenten genoemd. Alle drie de instrumenten dragen naar schatting van de gemeenten in ongeveer gelijke mate bij aan de uitstroom naar werk. De ervaringen met loonkostensubsidie zijn over het algemeen positief. Gemeenten vinden het vooral een mooi instrument omdat het werkgevers over een drempel helpt om mensen uitde doelgroep aan het werk te helpen. Aan de andere kant vergt de uitvoering van het instrument veel tijd en administratie, en zijn de financiële effecten voor de langere termijn voor veel gemeenten nog onduidelijk. Zowel beschut werk als plaatsing met loonkosten- subsidie gaat bijna altijd gepaard met begeleiding door een jobcoach. Een grote meerder- heid van de gemeenten (90%) is positief over de ervaringen met de jobcoach, al geeft ruim een derde aan dat ze het wel een dure voorziening vinden (Cuelenaere et al. 2019: 36-38). Over het instrument beschut werk zijn de meningen van gemeenten verdeeld. De meeste gemeenten vinden dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar ook dat er nog verbe- teringen nodig zijn. Hierbij noemen ze vooral de complexiteit van de regeling, de complexi- teit van de financiering en de geringe flexibiliteit bij het schakelen met andere regelingen als knelpunten. Een aantal gemeenten zegt het instrument beschut werk niet nodig te heb- ben en zou liever zelf bepalen welke ondersteuning het beste is voor hun burgers (Inspectie SZW 2019b). Wat zijn de ervaringen van de Wsw-wachtenden met de ondersteuning om aan werk te komen? Van de ondervraagde Wsw-wachtenden van eind 2014 heeft ruim vier jaar later bijna 60% een uitkering zonder betaald werk. Nog eens 35% heeft wel werk (in bijna de helft van 137 DE WSW-DOELGROEP de gevallen naast een uitkering) en de rest heeft werk noch uitkering. Van degenen die geen betaald werk hebben, verwacht 63% dat zij dat ook niet meer zullen vinden. Een vrij- wel even groot aandeel (60%) heeft in het afgelopen half jaar ook niet gezocht naar werk (Inspectie szw 2019a). In 2019 zegt ongeveer twee derde van de geënquêteerde cliënten (67%) op enig moment ondersteuning te hebben gehad van uwv of de gemeente bij het zoeken van werk. Dit is minder dan in de meting van 2017, toen 80% dat aangaf (Inspectie szw 2017a). De onder- steuning kan zijn in de vorm van gesprekken over mogelijkheden op werk, een werk- ervaringsplaats met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk of een re-integratietraject. Van de respondenten uit 2019 geeft 62% aan dat zij in het laatste half jaar geen persoonlijk gesprek hebben gehad met een medewerker van de sociale dienst of uwv. Van hen vond qo0% dit te weinig, de rest vond het geen probleem. Twee jaar eerder waren er iets minder cliënten die helemaal geen gesprekken hadden gehad (58%) en vond de helft daarvan (49%) dat te weinig (Inspectie szw 2017a). De waardering voor de ontvangen onder- steuning is in de twee jaren vrijwel gelijk: rond de 30% vindt dat de hulp motiveerde tot het zoeken naar werk en voldoende en zinvol was, circa 20% meent dat het de kans op werk heeft vergroot. Gemiddeld geeft men zowel de gemeente als uwv een (magere) 6 als rap- portcijfer (Inspectie szw 2017a, 2019a). De helft van de respondenten uit 2019 heeft in de vier jaar sinds de invoering van de Participatiewet gewerkt, hoewel een deel van hen inmiddels weer gestopt is met werken. Ongeveer 40% heeft gewerkt met behoud van uitkering. Dat betreft met name vrijwilli- gerswerk (23%) en participatieplaatsen (21%). In ruim de helft van de gevallen is dit gebeurd met aanpassingen op het werk, zoals aangepaste werktijden, een aangepast werktempo of de mogelijkheid om bepaalde taken niet te hoeven uitvoeren. Voor cliënten zijn de ervaren hoeveelheid werk en het niet zelf kunnen bepalen van het werktempo de meest voorkomende problematische werkaspecten. Veruit de meeste werkenden ervaren het werken als positief en zinvol, maar gq0o% vindt het ook lichamelijk zwaar en 50% stelt dat er (te) weinig doorgroeimogelijkheden zijn (Inspectie szw 2019a). 4.4 Gebruikers van het instrumentarium van de Participatiewet De voorgaande paragraaf ging over de ‘oude’ Wsw-cliënten, mensen die eind december 2014 — vlak voor de invoering van de Participatiewet — nog een Wsw-indicatie hadden. In deze en de volgende paragraaf verplaatsen we de aandacht naar de groep die in de vroe- gere situatie vermoedelijk ook een Wsw-indicatie zou hebben gekregen, maar nu tot de doelgroep van de Participatiewet behoort. We veronderstellen dat deze nieuwe cliënten (of althans een deel van hen) te herkennen zijn aan het feit dat zij een of meer zware re- integratie-instrumenten ontvangen of een indicatie hebben voor beschut werk. In deze paragraaf gaan we na in hoeverre deze groep qua omvang en samenstelling vergelijkbaar is met de mensen die vroeger instroomden in de Wsw. Daarmee geven we antwoord op de vraag of met het Participatiewet-instrumentarium dezelfde doelgroep wordt bereikt. 138 DE WSW-DOELGROEP Geïdentificeerd op grond van het ontvangen van loonkostensubsidie, jobcoaching of (een indicatie voor) beschut werk, was het aantal nieuwe cliënten aanvankelijk zeer gering, wel- licht mede doordat gemeenten nog in de nieuwe wet moesten ‘ingroeien’. In 2015 waren er iets meer dan 1750 mensen voor wie een of meer van deze instrumenten vanuit de Participatiewet waren ingezet. Daarna nam het jaarlijkse aantal nieuwe gebruikers snel toe; in 2017 ging het om ruim 8000 mensen, en in 2018 om bijna 10.000 mensen (figuur 4.7). Dit is min of meer gelijk aan het aantal mensen dat jaarlijks in de periode 2007-2010 nieuw in de Wsw instroomde. Figuur 4.7 Instromers in de Wsw (vóór 2015) en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten Participatiewet (vanaf 2015) (in absolute aantallen) 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 ml instroom Wsw [ gebruikers instrumenten Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Hoewel de twee groepen qua omvang op elkaar lijken, wijken de gebruikers van de instru- menten vanuit de Participatiewet op enkele andere kenmerken af van de vroegere nieuwe instroom in de Wsw. Dit geldt onder meer voor hun gemiddelde leeftijd: de mensen die voorheen nieuw in de Wsw instroomden waren gemiddeld rond de 38 jaar oud, degenen die sinds 2015 gebruikmaken van het ‘zware’ Participatiewet-instrumentarium zijn gemid- deld ruim vijf jaar jonger (tabel 4.3). Dit is niet te verklaren vanuit het gegeven dat deze laatste groep deels bestaat uit jongeren afkomstig vanuit het voortgezet speciaal onder- wijs (vso) of het praktijkonderwijs (pro). Uit analyse blijkt dat slechts zeer weinig gebruikers van de drie Participatiewet-instrumenten een vso-/pro-jongere betreft. De lagere gemid- delde leeftijd van de gebruikers van de drie instrumenten lijkt eerder te duiden op een geringere aandacht van de gemeente voor de oudere groep, waardoor die groep minder snel een zwaarder instrument aangeboden krijgt. 139 DE WSW-DOELGROEP Ook de gemiddelde loonwaarde van de twee groepen verschilt? Waar de loonwaarde van de voormalige Wsw-instromers gemiddeld 20% tot 40% bedroeg, is dit bij de veronder- stelde nieuwe cliënten 40% tot 60% (tabel 4.3). De verdeling over de loonwaardecatego- rieën is eveneens veranderd. Voorheen hadden bijna vier op de vijf instromers in de Wsw een loonwaarde tot 40%, maar dit geldt voor minder dan een op de vijf gebruikers van de drie zware Participatiewet-instrumenten. Dit duidt erop dat men in de oude situatie een zwaardere arbeidsbeperking moest hebben om een Wsw-indicatie te krijgen dan nu nodig is om in aanmerking te komen voor de re-integratie-instrumenten vanuit de Participatie- wet. Overigens is de gemiddelde loonwaarde van de nieuwe gebruikers van beschut werk lager dan die van de gebruikers van loonkostensubsidie of een jobcoach: de eerste groep behoort tot de categorie met een loonwaarde van 20% tot 40%, de beide andere groepen hebben een gemiddelde loonwaarde van 40% tot 60%. Een alternatieve verklaring is dat gemeenten zich vooral richten op mensen met een min- der grote afstand tot de arbeidsmarkt, omdat dit lichtere (en dus minder dure) vormen van re-integratiebegeleiding vereist of omdat zij de mensen met een zware arbeidsbeperking niet goed in beeld hebben. Het feit dat van de gebruikers van de Participatiewet- instrumenten een veel groter aandeel op enig moment het relatief ‘lichte’ instrument tijde- lijke loonkostensubsidie heeft ontvangen dan van de vroegere Wsw'ers (70% versus 15%), onderbouwt deze gedachte. Eerdere studies hebben eveneens laten zien dat de focus vaak ligt op kansrijke cliënten, al zijn er ook gemeenten die juist energie steken in het activeren van de minder kansrijke cliënten (Inspectie szw 2014qb; Marlet et al. 2017). De financiering van de loonkostensubsidies speelt hier een belangrijke rol in: gemeenten ervaren een negatievere prikkel naarmate de loonwaarde van de cliënt lager is en de bijbehorende loonkostensubsidie dus hoger. Dat de loonkostensubsidie maximaal 70% van het wettelijk minimumloon bedraagt, stimuleert daarbij om voor de loonwaarde een ondergrens van 30% te hanteren. Het meest profiteren de gemeenten wanneer zij bijstandsgerechtigden met een hoge loonwaarde via parttime werk uit de uitkering kunnen laten uitstromen (Berkhout en Lejour 2019: 7). 140 DE WSW-DOELGROEP Tabel 4.3 Enkele achtergrondkenmerken van instromers in Wsw en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten Participatiewet (In absolute aantallen en gemiddelden) gemiddelde gemiddelde aantal instromers leeftijd loonwaarde®P nieuwe instroom in Wsw 2007 9.191 36,9 2,2 2008 8.612 38,0 2,2 2009 8.719 38,9 2,2 2010 10.462 38,9 2,3 2011 7.291 38,4 2,3 2012 4.384 38,4 2,4 2013 4.612 37,3 2,7 2014 5.494 35,8 2,7 nieuwe gebruikers Participatiewet- instrumenten 2015 1.761 35,8 3,3 2016 4.103 31,1 3,1 2017 8.180 30,8 3,0 2018 9.662 31,6 3,0 a _Incategorieën: categorie 1 = loonwaarde < 20%, categorie 2 = loonwaarde 20-39%, categorie 3 = loonwaarde 40-59%, categorie q = loonwaarde 60-79%, categorie 5 = loonwaarde 80-99%. b Meer informatie over de berekening van de loonwaarde staat in noot 15. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking De Wsw is geen uitkeringsregeling, maar een werkvoorziening. Instroom in de Wsw kon in principe vanuit alle uitkeringsregimes plaatsvinden. Meestal stroomde men vanuit de bij- stand of de Wajong in, maar instroom vanuit andere arbeidsongeschiktheidsregelingen (WAO/WIA) of vanuit de Werkloosheidswet (ww) kwam eveneens regelmatig voor (zie periode 2007-2014q in figuur 4.8). Voor degenen van wie we veronderstellen dat zij wellicht voor een Wsw-indicatie in aanmerking zouden zijn gekomen als de Participatiewet niet zou zijn ingevoerd, is het anders. Sinds de ingangsdatum van de Participatiewet is de toegang tot de Wajong immers afgesloten voor mensen met een arbeidsbeperking die arbeids- vermogen hebben. De veronderstelde ‘nieuwe cliënten’ ontvangen dan ook per definitie geen Wajong-uitkering. Daarentegen bestaat een fors deel van hen uit mensen zonder uit- kering of van wie de uitkering onbekend is. De grootste groep wordt echter gevormd door bijstandsgerechtigden. Dit zijn enerzijds mensen die ook vóór de invoering van de Participatiewet een bijstandsuitkering zouden hebben gekregen en anderzijds mensen die nu bijstand ontvangen in plaats van een Wajong-uitkering. 141 DE WSW-DOELGROEP Figuur 4.8 Ontvangen uitkering onder instromers in de Wsw en nieuwe gebruikers re-integratie-instrumenten Participatiewet (in absolute aantallen) 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Ml bijstand MM overige uitkering UWV EJ Wajong Mm geen uitkering/onbekend Bron: cBs-microdata, scP-bewerking De beschrijving van de kenmerken van de twee groepen — de instromers in de voormalige Wsw en de gebruikers van de Participatiewet-instrumenten — maakt duidelijk dat er sprake is van belangrijke verschillen. Dit heeft gedeeltelijk te maken met de criteria waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen voor toegang tot de Wsw c.q. voor de re- integratie-instrumenten vanuit de Participatiewet. Voorheen stelde uwv vast of een aan- vrager tot de doelgroep van de Wsw behoorde, nu bepaalt de gemeente of men loonkostensubsidie of een jobcoach mag kKrijgen.'f De bevindingen ten aanzien van de gemiddelde loonwaarde duiden erop dat de criteria nu soepeler gehanteerd worden. Het kan ook betekenen dat de ‘zware’ cliënten die voorheen in de Wsw instroomden, nu buiten beeld blijven of in een zorgtraject terechtkomen. 4.5 Werkenden met instrumenten van de Participatiewet De mensen van wie we aannemen dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wsw-indicatie als de Participatiewet niet was ingevoerd, zijn — zoals eerder aangegeven — afgebakend aan de hand van het gebruik van loonkostensubsidie, een jobcoach of (een indicatie voor) beschut werk. Deze instrumenten gaan per definitie samen met het hebben van werk; alleen de mensen met een indicatie beschut werk zijn gewoonlijk niet meteen aan het werk, omdat gemeenten na een positief advies gemiddeld drie maanden nodig 142 DE WSW-DOELGROEP hebben om hen op een beschutte werkplek te plaatsen (uwv 2019a). In deze paragraaf geven we antwoord op de vraag in wat voor banen de gebruikers van de instrumenten werken en in hoeverre dit verschilt van de werkenden binnen de Wsw.'7 Het totaalaantal mensen dat vanuit de Participatiewet loonkostensubsidie, jobcoaching of (een advies) beschut werk heeft gekregen is tussen 2015 en 2018 opgelopen van ruim 1700 tot bijna 23.000 (figuur 4.9). Dit zijn cumulatieve cijfers waarbij iedereen jaarlijks maar één keer meetelt, ook als er sprake is van meerdere instrumenten binnen een jaar. In zo’n geval rekenen we hen mee bij het zwaarste instrument dat zij hebben ontvangen. Beschut werk geldt daarbij als zwaarste instrument, gevolgd door respectievelijk jobcoaching en loonkostensubsidie.'® Van de drie re-integratie-instrumenten is loonkostensubsidie het meest ingezet; het aan- deel gebruikers bedraagt 68% in 2015 en 78% in 2016. De jaren daarna loopt het aandeel van de loonkostensubsidie weer terug naar 64% als gevolg van de opmars van het beschut werk (zie kader q.1). De mensen die begeleiding van een jobcoach krijgen, vormen op afstand de tweede categorie (16% a 29% van de gebruikers), al is hier vermoedelijk sprake van een onderschatting doordat jobcoaching nogal eens geregistreerd staat als ‘overig instrument’ (Bosselaar en Roodnat 2018).'® De werkenden in een beschutte werkplek vor- men de kleinste groep. Wel heeft het beschut werk sterk aan belang gewonnen: in 2015 maakten de gebruikers slechts 2% van het totaal uit, in 2018 was dit 11%. Dit is exclusief de mensen die vooralsnog alleen een indicatie beschut werk hebben ontvangen; zij maken nog eens 1% a 3% van het totaal uit. Voor alle drie typen instrumenten geldt dat het absolute aantal gebruikers jaarlijks is gegroeid. Het aantal ontvangers van loonkostensubsidie is tussen 2015 en 2018 met bijna een factor 13 gestegen (van bijna 1200 naar bijna 15.000), het aantal werkenden in een beschutte werkplek is in die periode meer dan zestig keer zo groot geworden (van circa 40 naar circa 2600). Het aantal mensen dat met een jobcoach werkt, is In vergelijking hier- mee wat bescheidener toegenomen; in 2015 ging het om circa 5oo werkenden, drie jaar later om bijna 5ooo mensen. Tot slot is ook het aantal positieve adviezen beschut werk flink gestegen; in 2018 bedraagt dit aantal ruim 650, tegenover circa 20 in 2015 (figuur 4.9). Ook hier gaat het om cumulatieve aantallen waarbij alleen het zwaarste ontvangen instru- ment is meegeteld. 143 DE WSW-DOELGROEP Figuur 4.9 Gebruikers van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk (in absolute aantallen) 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2015 2016 2017 2018 MB advies beschut werk Mm beschut werk EI jobcoach mO loonkostensubsidie Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Kaderg.1 Mensen in beschut werk In de eerste twee jaar na de invoering van de Participatiewet was het aantal werkenden op een beschutte werkplek gering. In 2015 waren het er 39, in 2016 ging het om 284 mensen. Veel gemeenten waren terughoudend met het aanvragen van een advies beschut werk, mede omdat een positief advies tot een zware inspanningsverplichting voor hen zou leiden. Daarnaast gaven gemeenten aan dat ze geen geschikte kandidaten hadden (Cuelenaere 2015: 46-49). Pas in 2017 kwam de inzet van deze voorziening op gang, mede doordat mensen sinds het begin van dat jaar zelf een beoordeling voor een beschutte werkplek konden aanvragen en daarvoor niet meer afhankelijk waren van de gemeente. Bovendien geldt sinds 2017 voor gemeenten een verplichting om — bij een positief advies van Uwv — beschut werk aan te bieden. Eind december 2017 waren er in totaal 1184 mensen werkzaam op een beschutte werkplek; een jaar later is dit aantal opgelopen tot 2.542 (Uwv 2018, 2019). Dit laatste aantal loopt echter nog ver achter bij het oorspronkelijk bepaalde aantal van 5800 beschutte werkplekken in 2018 (TK 2013/2014a: 103) en ook bij het bijge- stelde aantal uit de ministeriële regeling van 4600 plekken (Staatscourant 2017). 144 DE WSW-DOELGROEP Hoewel het aantal gebruikers van beschut werk, zoals gezegd, vooral in 2017 fors is toege- nomen, is dit nog altijd zeer gering in vergelijking met het aantal werkenden in beschut werk vanuit de ‘oude’ Wsw. Ondanks de stijging maakt het beschut werk vanuit de Participatiewet in 2018 nog altijd maar 5% uit van het totale aantal beschutte plaatsingen (figuur 4.10). Figuur 4.10 Aantal werkenden in beschut werk vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in absolute aantallen) 90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 EI beschut werk vanuit Participatiewet Wm beschut werk vanuit Wsw Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Kenmerken van de gevonden banen Slechts een kleine minderheid van de gebruikers van het Participatiewet-instrumentarium werkt met een vast contract. In de periode 2015-2018 schommelt dit aandeel net boven de 10% (figuur 4.11). Hierbij maakt het ingezette instrument uit: werkenden in beschut werk hebben vaker een contract voor onbepaalde tijd (19% in 2018) dan werkenden met loonkostensubsidie (13%) of met begeleiding van een jobcoach (9%). Bij deze berekeningen is alleen gekeken naar de (meest recente) baan in het jaar van instroom van de betrokkenen; het kan zijn dat men daarna alsnog een vast contract heeft gekregen. Omdat werkenden vaak eerst een proef- tijd moeten doorlopen voordat ze in aanmerking komen voor een vaste baan, kunnen we aannemen dat daardoor sprake is van een onderschatting. De werkende Wsw'ers van vóór 2015 hadden vaker een contract voor onbepaalde tijd, maar er was — in lijn met de algemene flexibiliseringstrend op de arbeidsmarkt (zie ook hoofdstuk 5) — al enige jaren een dalende trend zichtbaar. Aanvankelijk maakten degenen met een vaste baan ten minste een derde van de werkenden uit, met een piek van 41% In 2011 en 2012. Daarna is hun aandeel gekrompen tot 20% in 2014 (figuur 4.11). Ook hier is 145 DE WSW-DOELGROEP alleen gekeken naar de contractvorm van banen waar de Wsw'ers in het jaar van instroom in terechtkwamen. Figuur 4.11 Werkenden met vast contract vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten) 100 go 80 7o 60 50 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 B instroom Wsw [ gebruikers instrumenten Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Hoewel het aandeel werkenden met een contract voor onbepaalde tijd na 2015 duidelijk is verminderd, geldt dit niet voor het aandeel voltijdwerkenden. Van de vroegere instromers in de Wsw werkte — sinds 2011 — ruim 30% in een voltijd dienstverband, bij de gebruikers van de Participatiewet-instrumenten gaat het om een vergelijkbaar aandeel. Het jaar 2015 vormt een uitschieter met iets meer dan 40% voltijdwerkenden, daarna ligt het weer op ongeveer het oude niveau. In 2016 had 30% van de werkenden met een instrument een voltijdbaan, in 2018 is dit iets teruggelopen naar 26% (figuur 4.12). 146 DE WSW-DOELGROEP Figuur 4.12 werkenden met voltijd dienstverband vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten) 100 90 80 7o 60 bie) 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 ml instroom Wsw [ gebruikers instrumenten Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Net als de omvang is ook de duur van de gevonden banen weinig veranderd sinds de invoering van de Participatiewet. Een ruime meerderheid van de werkenden heeft een baan met een duur van ten minste een jaar. Dit geldt voor de hele onderzochte periode: in de jaren tot 2015 gaat het om 69% tot 76% van de werkenden, in de jaren vanaf 2015 om 77% tot 80% (figuur q.13). Of de recente stijging van het aandeel werkenden in een duur- zame baan van blijvende aard is, valt op grond van de huidige gegevens nog niet te zeggen. 147 DE WSW-DOELGROEP Figuur 4.13 werkenden naar baanduur vanuit de Participatiewet en vanuit de Wsw (in procenten) instroom Wsw gebruikers instrumenten 100 go | 80 | 7o | 60 | 5o | go | 20 | ELLE EEE LH 2007 _ 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 | 2015 2016 2017 WM =:jaar | WM =1jaar EB 6-12 maanden LE 6-12 maanden TJ <6 maanden LJ <6 maanden Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 4.6 Conclusies De Wsw-doelgroep bestaat uit mensen die vanwege ernstige beperkingen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. In de jaren vóór 2015 konden zij een Wsw- indicatie aanvragen en vervolgens in aanmerking komen voor een arbeidsplaats binnen de sociale werkvoorziening. Met de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de Wsw echter afgesloten voor nieuwe instroom. Centraal in dit hoofdstuk stond de vraag wat dit voor de betrokkenen betekent, zowel voor degenen die eind 2014 nog op de Wsw- wachtlijst stonden als voor de mensen die vermoedelijk een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen als de Participatiewet niet was ingevoerd. Wsw-wachtenden uit 2014 minder vaak aan het werk Met de Invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 verviel de Wsw-indicatie van de mensen die een dag eerder nog op de wachtlijst voor een Wsw-baan stonden. Van hen kan met zekerheid worden gesteld dat zij tot de Wsw-doelgroep behoorden. Door hen te ver- gelijken met de mensen die in eerdere jaren op de wachtlijst stonden, konden we het effect van de invoering van de Participatiewet op de arbeidsparticipatie en de uitstroom uit de uitkering afleiden. Deze groep van wachtenden omvat slechts 11.000 mensen, maar die staan model voor de latere cohorten van mensen met een (ernstige) arbeidsbeperking. 148 DE WSW-DOELGROEP De bevindingen tonen aan dat de wachtenden van eind 2014 minder vaak in de vier daar- opvolgende jaren aan het werk zijn gekomen dan de wachtenden uit de cohorten 2010-2013. Terwijl van deze laatste groepen ten minste 55% in (een van) de nakomende jaren aan het werk kwam, bedroeg het aandeel baanvinders onder de wachtenden van 2014 iets minder dan go%. Uiteraard speelt een rol dat een belangrijke potentiële uit- stroombestemming, de Wsw-dienstbetrekking, is weggevallen. De extra banen voor men- sen met een arbeidsbeperking die in het kader van de banenafspraak zijn gecreëerd (zie hoofdstuk 1 en 2), hebben dit verlies aan werkgelegenheid voor deze doelgroep niet gecompenseerd. Ook na het volgen van een re-integratietraject raakt het cohort van 2014 minder vaak aan het werk dan de eerdere cohorten: onder de wachtenden van 2014 die een traject hebben gevolgd, bedraagt het aandeel baanvinders 38%, terwijl dit in de andere cohorten varieerde tussen 45% en 52%. Behalve dat hun kans om aan het werk te komen duidelijk kleiner is, hebben de wachten- den uit 2014 ook minder kans op duurzaam werk. Binnen de eerdere cohorten nam het aan- deel werkenden in banen met een duur van ten minste een jaar toe van 66% (cohort 2010) naar circa 70% (cohorten 2011-2013). Van de baanvinders in het cohort 2014 heeft slechts iets meer dan de helft een baan voor ten minste een jaar. Overigens staat een langdurende baan niet gelijk aan werkzekerheid: in het cohort van eind 2014 ligt het aandeel baanvin- ders met een contract voor onbepaalde tijd na vier jaar maar net iets boven de 35%. Dit is gelijk aan het aandeel in het cohort van eind 2010, maar duidelijk minder dan dat in de tus- senliggende cohorten. Tot slot laten de gegevens zien dat de wachtenden uit 2014 die een baan hebben gevon- den, vaker daarnaast een uitkering ontvangen dan de baanvinders uit de eerdere cohorten. Het aandeel dat geen beroep meer doet op een uitkering is sinds het cohort 2010 afgeno- men van rond 50% naar iets meer dan 40%. Vermoedelijke nieuwe cliënten slechts gedeeltelijk in beeld Op grond van hun gebruik van de relatief ‘zware’ Participatiewet-instrumenten loonkos- tensubsidie, jobcoaching of beschut werk, zijn er enkele duizenden mensen die in de oude situatie vermoedelijk een Wsw-indicatie zouden hebben gekregen. In 2015 ging het om ruim 1750 mensen, in 2018 om ongeveer het zesvoudige daarvan (bijna 10.000 nieuwe gebruikers). Dit laatste aantal is redelijk vergelijkbaar met het aantal mensen dat in de periode 2007-2010 jaarlijks nieuw in de Wsw-regeling instroomde. Een belangrijke vraag is of het nieuwe instrumentarium van de Participatiewet een goede vervanging vormt voor de Wsw: wordt met de inzet van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk dezelfde doelgroep bereikt als degenen die voorheen in de Wsw instroomden? De gegevens over leeftijd en loonwaarde suggereren dat dit niet het geval is: de gebruikers van de drie Participatiewet-instrumenten zijn gemiddeld jonger en hebben een hogere loonwaarde dan de vroegere instromers in de Wsw. Dit betekent dat de huidige gebruikers van de instrumenten ‘lichtere’ cliënten zijn, terwijl de mensen met een lage loonwaarde — en dus een grotere afstand tot de arbeidsmarkt — deels uit het zicht verdwij- nen. Het kan zijn dat gemeenten soepeler omgaan met de toegangscriteria voor de instru- 149 DE WSW-DOELGROEP menten, maar vermoedelijk speelt mee dat gemeenten zich liever richten op kansrijke cliënten. Dat de gebruikers van het Participatiewet-instrumentarium ‘lichtere’ cliënten zijn, valt ook af te leiden uit het feit dat voor 70% van hen op enig moment (ook) het relatief ‘lichte’ instrument tijdelijke loonkostensubsidie is ingezet. Onder de vroegere Wsw'ers bedroeg het aandeel ontvangers van tijdelijke loonkostensubsidie slechts 15%. Weinig gebruikers van de Participatiewet-instrumenten hebben vast contract Het gebruik van de drie Participatiewet-instrumenten gaat per definitie samen met het hebben van een baan. In 2018 zijn er bijna 23.000 mensen die werken met loonkosten- subsidie, met begeleiding van een jobcoach of op een beschutte werkplek. Vooral loonkostensubsidie wordt veelvuldig ingezet, in bijna twee derde van de gevallen. De rol van het beschut werk is in eerste instantie bescheiden; deze voorziening is in de eerste twee jaren na invoering van de Participatiewet slechts mondjesmaat ingezet en pas sinds 2017 in opmars. Nog altijd loopt het aantal gebruikers achter bij de door het kabinet genoemde cijfers uit de ministeriële regeling. Het aantal mensen dat met behulp van het instrumentarium vanuit de Participatiewet aan het werk is, vertoont vooral de laatste paar jaar een flinke groei. Hier staat tegenover dat slechts een minderheid van hen in het bezit is van een vast contract. In 2018 ging het om ongeveer een op de tien werkenden (11%). Dit kan een onderschatting zijn, aangezien we alleen hebben gekeken naar het dienstverband in het jaar van instroom van de betrokke- nen. Vergeleken met de mensen die vóór 2015 voor het eerst instroomden in een Wsw- baan, is het aandeel werkenden met een vast contract verminderd. Ook onder de Wsw- werknemers was echter al sprake van een daling van het aandeel vaste banen, tot 20% in 2014. Het is dan ook aannemelijk dat het geringe aantal vaste contracten onder de gebrui- kers van de Participatiewet-instrumenten mede een gevolg is van de algemene flexibilise- ring van de arbeidsmarkt. De contractvorm blijkt weinig van doen te hebben met de duur van de gevonden baan. Het aandeel werkenden in een baan voor een jaar of langer is hoog, variërend tussen bijna 70% en bijna 80%. Dit geldt zowel voor de periode vóór 2015 als voor de jaren erna. Ook het aandeel voltijdwerkenden is min of meer gelijk gebleven: in beide periodes schommelt dit aandeel rond de 30%. Er is dan ook geen reden te veronderstellen dat de Participatie- wet deze baankenmerken heeft beïnvloed. Noten 1 We hebben verschillende manieren onderzocht om tot een goede identificatie te komen van de mensen die voorheen wellicht in aanmerking zouden zijn gekomen voor een Wsw-indicatie. Een manier om deze groep af te bakenen is bijvoorbeeld op basis van hun profiel binnen het ‘eigen’ uitkeringsbestand. Gebleken is echter dat de bijstandsontvangers die vóór 2015 een Wsw-indicatie hadden, wat betreft hun achtergrondkenmerken niet of nauwelijks afwijken van bijstandsontvangers zonder zo’n indicatie. Hetzelfde geldt voor de mensen met een Wajong- of een andere arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op grond van die kenmerken is dus niet goed te voorspellen of iemand in de oude situatie tot de Wsw'ers zou behoren. Verder is nagegaan of de groep is te identificeren aan de hand van hun hulpbe- hoefte; het gaat innmers om mensen die veel hulp nodig hebben bij het vinden en behouden van een 150 DE WSW-DOELGROEP baan. Over dit kenmerk blijken echter geen landelijke registratiegegevens beschikbaar te zijn, zodat we ook deze mogelijkheid hebben moeten loslaten. De uiteindelijk gekozen identificatiewijze (aan de hand van het gebruik van hulp) is geen ideale, maar wel de best mogelijke optie. 2 Strikt genomen ontvangt niet de werknemer met een arbeidsbeperking loonkostensubsidie, maar zijn of haar werkgever. 3 _ Een jobcoach wordt vrijwel altijd ingezet in combinatie met andere instrumenten. Slechts 2% van de mensen maakt alleen gebruik van een jobcoach. 4 _ Het kabinet had immers in 2011 al plannen voor de hervorming van de Wet werk en bijstand, de Wsw en de Wajong tot één regeling, de Wet werken naar vermogen (TK 2010/2011). Hierin stond ook het voor- nemen om voor nieuwe cliënten de toegang tot de Wsw af te sluiten. 5 _ Bij een verhuizing naar een andere gemeente is er feitelijk geen sprake van uitstroom, aangezien de persoon dan in de bestemmingsgemeente op de Wsw-wachtlijst komt. In 2014 ging het om 3% van de totale uitstroom van de wachtlijst (Harteveld et al. 2015: 25}. 6 _ Anders dan in Sadiraj et al. (2018) corrigeren we hier niet voor de macro-economische ontwikkeling, afgemeten aan de veranderingen in het werkloosheidspercentage op provincieniveau. De voornaamste reden is dat deze variabele meer effect zou hebben op de Wsw-wachtenden van 2014 dan op die van de eerdere cohorten. Vooral het cohort van 2014 heeft immers te maken met banen bij reguliere werk- gevers. Deze zijn gevoeliger voor conjuncturele ontwikkelingen dan de Wsw-banen waar de eerdere cohorten wachtenden in terecht zijn gekomen. Het corrigeren voor ontwikkelingen in de conjunctuur zou dan ook vooral de baankansen van de wachtenden van 2014 onderdrukken. Er vindt nog wel een correctie plaats voor het werkloosheidspercentage (op provincieniveau) in het jaar dat men op de Wsw- wachtlijst stond. 7 In Sadiraj et al. (2018) corrigeerden we zowel voor het werkloosheidspercentage in het jaar dat men op de wachtlijst stond als voor veranderingen in dat percentage in de daaropvolgende jaren. 8 Een correctie voor verschillen in samenstelling tussen de groepen is alleen mogelijk voor waarneem- bare kenmerken als geslacht, leeftijd en mate van beperking. Voor niet-waargenomen kenmerken (bv. de persoonlijke geschiedenis of opvattingen over werk en uitkering) kunnen we niet corrigeren. 9 Een deel van de wachtenden van december 2014 maakte ook in december 2010 al deel uit van de Wsw- bestanden, op de wachtlijst of als werknemer. Voor deze categorie zijn we nagegaan of zij in 2011 een baan hadden of — ingeval men eind 2010 op de wachtlijst stond — hadden gevonden. Dit aandeel heb- ben we vervolgens vergeleken met het aandeel baanvinders onder de overige wachtenden van decem- ber 2010. Het blijkt dat de wachtenden uit 2010 die ook in 2014 op de wachtlijst stonden niet verschillen van de overige wachtenden uit 2010 wat betreft de kans op werk. Dit duidt op een vergelijkbare mate van inzetbaarheid. 10 Door middel van robuuste logistische-regressieanalyse op een gepoold bestand uit verschillende jaren is gecorrigeerd voor de invloed van geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, soort beperking en type uit- kering van waaruit men in de Wsw is ingestroomd. Ook is gecorrigeerd voor de macro-economische situatie in de provincie waar men woont, door middel van het werkloosheidspercentage op provincie- niveau. 11 _ Voor deze gegevens hebben we gebruikgemaakt van Wmo- en cak-bestanden. Beide zijn echter onvol- ledig: de Wmo-bestanden zijn gebaseerd op vrijwillige deelname van gemeenten en bevatten alleen gegevens van gemeenten die gegevens hebben aangeleverd en ook toestemming hebben gegeven voor publicatie van die gegevens. De bestanden van cak (Centraal Administratiekantoor) bevatten alleen gegevens van mensen die een eigen bijdrage voor de Wmo hebben betaald. 12 Op grond van de beschikbare data is alleen vast te stellen dat de werkzame periode minimaal een jaar duurt, niet of men gedurende die hele periode bij dezelfde werkgever in dienst is. Het is mogelijk dat het om twee (of meer) direct aansluitende banen bij verschillende werkgevers gaat. 151 DE WSW-DOELGROEP 13 Inde registerbestanden komt het voor dat een persoon twee records heeft met dezelfde begindatum, waarbij het volgens het eerste record om een vast contract in sector 3 (Wsw) gaat en volgens het tweede record om een tijdelijk contract in een andere sector. In die gevallen nemen we aan dat het een detachering betreft en is de persoon ingedeeld bij de vaste contracten. 14 Bij deze berekeningen zijn alleen wachtenden betrokken die in elk van de eerste drie navolgende jaren werk hebben. 15 Voorde groep die vóór 2015 een uitkering vanuit uwv ontvingen (Wajong, wao of wia) is de loonwaarde gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidspercentage (berekend als 1-arbeidsongeschiktheidspercen- tage). Dit is voor het eerst berekend in 2013. Voor de mensen die al eerder zijn ingestroomd en in 2013 niet meer in het bestand zitten, ontbreekt de informatie over de loonwaarde. Dit betreft ongeveer de helft van de gevallen. Voor de mensen met een uitkering krachtens de Participatiewet (vanaf 2015) is de loonwaarde geba- seerd op het vastgestelde arbeidsvermogen van degenen die een ‘zwaar’ re-integratie-instrument (loonkostensubsidie, jobcoaching of beschut werk) toegekend hebben gekregen. Ook binnen die cate- gorie is echter in een kwart van de gevallen nog sprake van ontbrekende informatie. 16 Tot 2017 verliep ook de aanvraag voor beschut werk altijd via de gemeente, maar sindsdien mogen cliënten ook zelf een aanvraag indienen bij uwv. Bij een positief advies is de gemeente verplicht een beschutte werkplek aan te bieden, tenzij het aantal plaatsingen uit de ministeriële regeling voor dat jaar al is gerealiseerd. 17 _Metde werkenden binnen de Wsw wordt gedoeld op de mensen met een Wsw-dienstverband in de jaren vóór 2015. Indien zij ook op 31 december 2014 nog in een dergelijke baan werkten, hebben zij hun Wsw-indicatie behouden. Voor het merendeel betreft het werkenden in een Wsw-dienstbetrekking (gedetacheerd of in een beschutte plaatsing), maar het kan ook gaan om mensen met een arbeidsover- eenkomst begeleid werken. Na de vankrachtwording van de Participatiewet zijn zij in aantal afgeno- men. In de periode 2008-2014 schommelde het aantal werkenden binnen de Wsw tussen 108.000 en 109.000 per jaar, daarna daalde het naar 91.500 in 2017. Deze daling is het gevolg van ‘natuurlijk ver- loop’: mensen stromen uit door pensionering of overlijden, terwijl hier — door het afsluiten van de toe- gang tot de Wsw — geen nieuwe instroom tegenover staat (zie ook Adelmeijer et al. 2018: 22-24). 18 Indien gebruikers van meerdere instrumenten meermalen zouden zijn meegeteld, zou het in 2015 zijn gegaan om ruim 1900 mensen en in 2018 om ruim 28.000 mensen. 19 Overigens zijn er maar weinig mensen die uitsluitend gebruik maken van een jobcoach; meestal is dit in combinatie met loonkostensubsidie of beschut werk. Omdat jobcoaching een ‘zwaarder’ instrument is dan loonkostensubsidie, betekent dit dat een deel van de gebruikers van loonkostensubsidie eigenlijk als gebruiker van jobcoaching had moeten zijn geteld. 20 Bij het advies beschut werk gaat het om mensen die tot aan eind 2018 een positieve indicatie hebben ontvangen, maar nog niet daadwerkelijk op een beschutte werkplek (of met behulp van een van beide andere instrumenten) aan het werk zijn. In totaal zijn er in de periode 2015-2018 circa 5000 positieve adviezen afgegeven (zie ook uwv 20194). 152 DE WSW-DOELGROEP 5 De ‘klassieke!’ bijstandsgerechtigden Stella Hoff, Sander Muns en Klarita Sadiraj — _ De kans op het vinden van een (deeltijd)baan is voor niet-werkende bijstandsgerechtigden met 1 procentpunt toegenomen, maar blijft zeer laag. — _ Ook de kans op uitstroom uit de bijstand is met 1 procentpunt gegroeid, maar blijft laag. — _ De meeste baanvinders hebben werk voor minimaal een jaar. Deze meerderheid is wel iets kleiner geworden. — _ Het aandeel baanvinders met een vast contract is klein. Ook dit aandeel ligt lager dan in de periode vóór 2015. 5.1 Inleiding en vraagstelling In dit hoofdstuk richten we ons op de zogenoemde klassieke bijstandsgerechtigden. Dit is een breed samengestelde groep, bestaande uit mensen met onvoldoende inkomen en ver- mogen om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij vielen in de jaren vóór de invoering van de Participatiewet eveneens onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het meren- deel van hen betreft degenen die destijds in aanmerking zouden komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (wwB). Daarnaast rekenen we de mensen met een inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werk- nemers of voormalig zelfstandigen (loAw, resp. I0Az) tot de klassieke bijstands- gerechtigden, evenals de mensen met een uitkering krachtens de Bijzondere bijstands- verlening zelfstandigen (Bbz). Ook deze drie regelingen bieden een uitkering op bijstands- niveau en werden in het verleden al door de gemeenten uitgevoerd. Hoewel de genoemde groepen voorheen ook onder verantwoordelijkheid van de gemeente vielen, kan de invoering van de Participatiewet toch veranderingen voor hen teweeg hebben gebracht. Zo is het mogelijk dat de uniformering van verplichtingen en de strengere handhaving een effect hebben op de omvang van deze groep. Ook kan het zijn dat gemeenten meer aandacht (en middelen) schenken aan de nieuwe groep cliënten met een arbeidsbeperking, ten koste van de klassieke bijstandsgerechtigden. Andersom is het mogelijk dat de klassieke bijstandsgerechtigden nu eveneens meer aandacht krijgen, van- uit de gedachte dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft. De bijstandsontvangers die na inwerkingtreding van de Participatiewet zijn ingestroomd, maar daarvoor vermoedelijk in de Wajong zouden zijn ingestroomd (de zogenoemde quasi-Wajongers), rekenen we niet tot de klassieke bijstandsgerechtigden. Ook de bijstandsontvangers die in de oude situatie een indicatie hadden voor een arbeidsplaats in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of in de huidige situatie een ‘zwaar’ Participatiewet-instrument (loonkostensubsidie, jobcoaching of beschut werk) hebben 153 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN ontvangen, zijn niet meegeteld als klassieke bijstandsontvanger.' Hun situatie is beschre- ven in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4. Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk Net als voor de doelgroepen die eerder aan de orde zijn gekomen (zie hoofdstuk 3 en 4) is ook voor de groep klassieke bijstandsgerechtigden een leidende vraag hoe de Participatie- wet heeft uitgepakt. We onderzoeken dit aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: — _Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden en in hoeverre is de omvang en samen- stelling van deze groep veranderd sinds de invoering van de Participatiewet? — Hoe heeft de arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden zich ontwikkeld en wat is de kwaliteit van de banen waarin zij terechtkomen? Zijn hierbij verschillen te vinden tussen de periodes vóór en vanaf de invoering van de Participatiewet? — _ Watzijn de ervaringen van gemeenten en klassieke bijstandsgerechtigden met de Participatiewet? — Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in het gebruik van re-integratie- instrumenten door de klassieke bijstandsgerechtigden? Zijn er aanwijzingen dat zij in dit opzicht iets merken van de uitbreiding van de doelgroep met jonggehandicapten? De aanscherping van de voorwaarden voor inkomensondersteuning die sinds de invoering van de Participatiewet van kracht is (via de Wet maatregelen Wet werk en bijstand) komt hier niet terug als onderzoeksvraag. Voor dat thema verwijzen we naar hoofdstuk 8 van het rapport. In paragraaf 5.2 schetsen we in het kort de geschiedenis van de algemene bijstand in Nederland. De paragrafen 5.3 tot en met 5.6 bevatten de bevindingen per onderzoeks- vraag. Het hoofdstuk besluit met de belangrijkste conclusies (8 5.7). 5.2 Van Algemene bijstandswet naar Participatiewet: geschiedenis in het kort Sinds 1965 bestaat de Algemene Bijstandswet (ABw), bedoeld om financiële bijstand te ver- lenen aan “iedere Nederlander die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te gera- ken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien” (TK 1961/1962). Met deze wet kwam de verantwoordelijkheid voor de armen- zorg voor het eerst bij de overheid te liggen in plaats van bij kerken en particuliere lief- dadigheidsinstellingen. Daarmee veranderde ook het karakter ervan; de bescherming tegen armoede verhief zich “van genade naar recht”, zoals de verantwoordelijk minister Marga Klompé het verwoordde (Van der Lans 2016). De bijstandswet vormde niet alleen een vangnet tegen armoede, maar bood bovendien de mogelijkheid tot financiële zelfred- zaamheid aan groepen die dat voorheen niet hadden. Als gevolg hiervan nam het aantal echtscheidingen toe en ontstond er een nieuwe categorie: de bijstandsmoeders. Het beroep op de bijstand groeide dan ook gestaag. In de eerste helft van de jaren tachtig gaf de hoge werkloosheid een extra impuls aan het bijstandsvolume. Doordat werknemers 154 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN hun baan verloren en schoolverlaters geen baan konden vinden, nam het aantal bijstands- uitkeringen toe van 215.000 in 1980 naar 583.000 in 1985. Later daalde het beroep op de bijstand weer, maar ook in de jaren negentig waren er nog een half miljoen uitkerings- ontvangers (CBS 2010). Om het beroep op de bijstand en — vooral — de kans op blijvende uitkeringsafhankelijkheid te beperken, werd op 1 januari 1996 de ABW vervangen door de nieuwe Algemene bij- standswet (nAbw). Hierin was meer aandacht voor activering richting de arbeidsmarkt en werd het recht op een uitkering gekoppeld aan de plicht zich in te spannen om zo snel mogelijk weer een zelfstandig inkomen te verwerven. ledere bijstandsgerechtigde kreeg daarom een arbeidsplicht opgelegd, tenzij men hiervan werd ontheven om medische rede- nen of — in geval van alleenstaande ouders — vanwege de zorg voor jonge kinderen (TK 1991/1992). In 2oog werd de beleidstrend van uitkeringsverstrekking naar activering verder doorgezet en werd de nAbw vervangen door de Wet werk en bijstand (wws). Met deze wet kregen gemeenten de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsgerechtigden, wat een sterke prikkel gaf om het bijstandsvolume zo veel mogelijk terug te dringen (Van Es 2010). Gemeenten mochten daarbij zelf bepalen op welke wijze ze invulling wilden geven aan hun re-integratiebeleid. Een andere wijziging betrof de afschaffing van de cate- goriale regelingen, zowel voor de bijzondere bijstand als voor de arbeidsplichtontheffing. De Participatiewet, tot slot, vervangt sinds 1 januari 2015 zowel de wwB als een deel van de Wajong. De klassieke bijstandsgerechtigden, dat wil zeggen degenen die voorheen ook in aanmerking zouden zijn gekomen voor een bijstandsuitkering, merken van de Participatie- wet vooral dat de voorwaarden voor inkomensondersteuning zijn aangescherpt? Voor- beelden hiervan zijn de invoering van de kostendelersnorm, de verlaging van de uitkering voor alleenstaande ouders (deels gecompenseerd door een verhoging van het kind- gebonden budget met de alleenstaande-ouderkop), de uniformering van verplichtingen in een gemeentelijke verordening en de verzwaring van maatregelen bij het niet-nakomen van de arbeidsverplichtingen (zie ook hoofdstuk 1 en 8). Daarnaast is het mogelijk dat de klassieke bijstandsgerechtigden enige mate van verdringing ervaren als gevolg van de uit- breiding van de gemeentelijke doelgroep met mensen die in de oude situatie wellicht zou- den zijn ingestroomd in de Wajong. Aan de andere kant zijn de rechten en plichten in beginsel voor iedereen uit de doelgroep gelijk; klassieke bijstandsgerechtigden kunnen voor dezelfde (re-integratie)voorzieningen in aanmerking komen als de nieuwe doelgroep. 155 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN 5.3 Wiezijn de klassieke bijstandsgerechtigden? In deze paragraaf geven we antwoord op de vraag hoe de groep klassieke bijstands- gerechtigden eruitziet: om hoeveel mensen gaat het en om wie gaat het, welke achtergrondkenmerken hebben deze mensen? Zijn er in de omvang en samenstelling van de groep veranderingen opgetreden die een verklaring zouden kunnen vormen voor de ontwikkelingen in hun arbeidsdeelname (zie 8 5.4)? Alle gegevens die we in dit hoofdstuk presenteren hebben betrekking op de peildatum 1 oktober van het jaar. In paragraaf 5.2 zijn enkele stelselwijzigingen beschreven die tot doel hadden het beroep op de bijstand te verminderen. Desondanks is het aantal mensen met een bijstands- uitkering (jonger dan 65 jaar) ook na de eeuwwisseling nog fors. In 2008 nam het aantal bijstandsontvangers wel af, van circa 330.000 In 2007 naar 306.000. Daarna was echter sprake van een constante groei: in 2013 bedroeg het aantal circa 410.000 en enkele jaren later — in 2016 en 2017 — kwam het ruim boven de 460.000. Pas in 2018 is er weer sprake van een afname van het aantal bijstandsgerechtigden, tot ruim 440.000 (figuur 5.1). Zoals aangegeven in paragraaf 5.1 zijn deze aantallen exclusief de mensen die (vermoedelijk) voorheen in de Wajong of de Wsw zouden zijn ingestroomd. Hierdoor zijn ze lager dan de aantallen die het cBs rapporteert. Figuur 5.1 Totaal aantal bijstandsontvangers en het aantal instromers en uitstromers per jaar, 2007-2018 (in absolute aantallen)®® 100.000 — 500.000 90.000 — 450.000 80.000 — 400.000 70.000 = 350.000 60.000 — 300.000 50.000 — 250.000 40.000 — 200.000 30.000 — 150.000 20.000 = 100.000 10.000 — 50.000 0 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 WO instroom ( uitstroom — totaal a _ Inclusief ontvangers van IOAW, I0Az of Bbz; exclusief Wsw-doelgroep en (vanaf 2015) de zogenoemde quasi-Wajongers (zie hoofdstuk q resp. 3). b Linker as: aantal instromers en uitstromers; rechter as: totaal aantal bijstandsontvangers. Bron: cBS-microdata, scp-bewerking 156 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN De stijging van het beroep op de bijstand lijkt weinig te maken te hebben met het feit dat de Participatiewet nieuwe doelgroepen omvat. Integendeel, in de jaren direct voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet was de stijging sterker (resp. 10% en 6% In 2013 en 2014) dan in de jaren die er direct op volgden (resp. 3% en q% in 2015 en 2016). De toe- name lijkt vooral te moeten worden toegeschreven aan economische ontwikkelingen. In 2013 was sprake van een sterke instroom in de bijstand, vermoedelijk als gevolg van de voortdurende economische recessie, Het aantal instromers bedroeg dat jaar zo’n 95.000 mensen, tegenover ongeveer 76.000 in 2012. De jaren erna nam de instroom weer af; in 2015 kwam het aantal instromers net boven go.ooo uit en in 2017 ging het weer om ongeveer 76.000 mensen. In 2018 bedraagt het aantal nieuwe bijstandsontvangers ruim 56.000, waarmee de instroom weer bijna terug is op het niveau van vóór de economische crisis. De uitstroom laat een omgekeerde trend zien en is de laatste paar jaar toegenomen. In 2013 was er sprake van minder dan 50.000 uitstromers, sindsdien steeg het aantal naar bijna 70.000 in 2018. De mensen die uitstromen wegens het bereiken van de aow-gerech- tigde leeftijd, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Het merendeel van de bijstandsgerechtigden is al langdurig, gedurende minimaal een jaar, uitkeringsafhankelijk (figuur 5.2). Meer dan 60% heeft de uitkering al twee jaar of langer, en nog eens ten minste 10% ontvangt hem gedurende één tot twee jaar. Het aandeel bijstandsgerechtigden dat de uitkering gedurende minimaal een jaar ont- vangt, is de laatste paar jaar gestegen. In 2013 lag dit aandeel nog op 75%, in 2018 is het gegroeid tot 86%. Het aandeel langdurig bijstandsafhankelijken ligt daarmee zelfs boven het niveau van voor de crisis van 2008. Een mogelijke verklaring is dat de eerder geconsta- teerde stijging van de uitstroom vooral de gemakkelijke ‘gevallen’ betreft, met als gevolg dat het aandeel langdurig uitkeringsontvangers groeit. Binnen de bijstandsgroep hebben vrouwen de overhand, maar die meerderheid is wel klei- ner geworden: in de periode 2007-2008 maakten vrouwen ruim 60% van de bijstands- gerechtigden uit, daarna daalde dit licht. Sinds 2013 vormen vrouwen 56% à 57% van deze categorie (zie figuur B5.A1 in Bijlage B5.A). Wat betreft de leeftijdsopbouw is sprake van vergrijzing van het bijstandsbestand: tussen 2007 en 2018 is het aandeel 27-4q-jarigen per saldo gedaald van q1% naar 36%, terwijl het aandeel q5-plussers is gestegen van 51% naar 57% (figuur 5.3). De groei van het aandeel 45-plussers heeft vooral na 2014 plaatsgevonden; vanaf dat jaar bedroeg de toename ten minste 1 procentpunt per jaar. Een deel van de verklaring is de stijging van de aow-leeftijd. De vergrijzing kan ook een verklaring zijn voor de toename van de bijstandsduur; jongere bijstandsgerechtigden zullen vermoedelijk na een kortere bijstandsduur uit de bijstand stromen. 157 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN Figuur 5.2 Uitkeringsduur van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten) 100 go 80 70 60 50 40 30 20 10 o 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 MO >2jaar EN :-2jaar EJ] 6-12 maanden Em < 6 maanden Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Figuur 5.3 Leeftijden van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten) 100 go 80 70 60 50 40 30 20 10 o 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 WM 45 jaar tot AOW-leeftijd A 27-44 jaar B 18-26 jaar Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 158 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN Het aandeel bijstandsgerechtigden zonder migratieachtergrond is In de loop der tijd lang- zaam maar zeker verminderd. In 2007 vormden zij bijna de helft van de totale groep (48%), in 2018 is dit gedaald naar qo% (figuur 5.4).4 Het aandeel bijstandsgerechtigden afkomstig uit de vier grootste migratiegroepen (Surinaams, Antilliaans/Arubaans, Turks, Marokkaans) is vrijwel stabiel gebleven. In de periode 2007-2014 vormden zij tezamen rond 24% van de bijstandsgerechtigden, sindsdien is dit licht gedaald naar 22% in 2018. Daarentegen is er een flinke toename te vinden van de overige groepen met een niet-westerse migratieach- tergrond. Terwijl zij In 2007 nog 17% van de bijstandsgroep uitmaakten, is dit in 2018 opge- lopen tot 28%. Vermoedelijk heeft dit te maken met het toegenomen aantal statushouders uit landen als Syrië en Eritrea, bij wie sprake is van een zeer hoge bijstandsafhankelijkheid (CBS 2017b; Dagevos et al. 2018; Sterckx en Fessehazion 2018). Figuur 5.4 Migratieachtergrond van bijstandsgerechtigden, 2007-2018 (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 WM overig westers ME overig niet-westers El a grootste groepen niet-westers ml zonder migratieachtergrond Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Het aandeel alleenstaande bijstandsgerechtigden is in de loop van de tijd toegenomen, van 37% van de bijstandsgerechtigden in 2007 naar 43% in 2018 (zie figuur B5.A2 in Bijlage B5.A). Daarentegen is het aandeel eenoudergezinnen gedaald, van 28% naar 23%, terwijl het aandeel paren vrijwel gelijk is gebleven (rond 33%). Conclusie Al met al is de groep klassieke bijstandsgerechtigden tussen 2008 en 2018 toegenomen in omvang, maar ook veranderd van samenstelling: de aandelen q5-plussers en ‘overige’ 159 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN niet-westerse migranten zijn gegroeid, net als het aandeel mensen dat langdurig (mini- maal een jaar) in de uitkering zit. Deze gewijzigde samenstelling pakt naar verwachting ongunstig uit voor de kans op werk voor deze groep. In paragraaf 5.4, waar we de arbeids- deelname bespreken, corrigeren we voor deze invloed. 5.4 Arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden In deze paragraaf geven we antwoord op de vraag hoe de arbeidsdeelname van de klas- sieke bijstandsgerechtigden zich heeft ontwikkeld en wat daarbij de invloed is van de Participatiewet. Dit doen we door in de periode 2008-2017 voor alle bijstandsontvangers (incl. de mensen met een 1OAW-, IOAZ- of Bbz-uitkering) na te gaan welke veranderingen er een jaar later in hun arbeidsmarktsituatie zijn opgetreden. Daarbij is 1 oktober de peilda- tum, zowel voor het eerste meetmoment (bijstandsjaar t) als voor het tweede (jaar t+1). We analyseren verschillende situaties. Eerst bekijken we welke invloed de invoering van de Participatiewet heeft gehad op de arbeidsmarktkansen van bijstandsgerechtigden. Hier- voor gaan we na hoeveel bijstandsgerechtigden die in het eerste jaar t geen betaald werk verrichtten, een jaar later een baan hadden, al dan niet naast de uitkering.” In deze groep hoeft dus niet per se sprake te zijn van uitstroom uit de uitkering. Andersom heeft niet iedere uitstromer uit de bijstand een baan gevonden. In een meting in september 2016 ging het om q1% (Dräbing et al. 2017). Ten tweede bepalen we het effect van de Participatiewet op de uitstroomkansen van bijstandsgerechtigden. Hiervoor kijken we hoeveel bijstandsgerechtigden een jaar later zijn uitgestroomd uit de uitkering, al dan niet door het vinden van werk. Deze tweede analyse betreft een andere beginsituatie dan de eerste; de bevindingen zijn daarom niet direct aan elkaar te relateren.® Ten slotte kijken we naar een aantal aspecten die de kwaliteit van de gevonden baan weer- spiegelen: of het een voltijdbaan is of juist een baan voor minder dan 20 uur per week, of het een dienstverband voor onbepaalde tijd betreft, en of men langer dan een jaar werkt. Bij al deze analyses gaan we na of de jaren vóór de invoering van de Participatiewet andere resultaten opleveren dan de jaren sinds die invoering. Het effect van de Participatiewet op de arbeidsmarktkansen bepalen we door een dummy- variabele op te nemen die de jaren aangeeft waarin de Participatiewet van toepassing is. In het model nemen we verder een aantal extra variabelen op, om zodoende te corrigeren voor verscheidene individuele kenmerken. Deze zijn gebaseerd op het bijstandsverdeelmo- del dat de afgelopen jaren door seo is geschat (Tempelman et al. 2018). Het gaat om de kenmerken leeftijd, geslacht, huishoudenstype, bijstandsduur, herkomstgroepering, ver- blijfsduur in Nederland, het al dan niet verdacht zijn van een delict, stedelijkheidsgraad van de regio en jaarlijks medicijngebruik. Daarnaast corrigeren we voor de economische con- junctuur middels het percentage baanvinders onder ww'ers met een lage uitkering.” Alle correctietermen zijn gemeten op het eerste meetmoment. 160 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN 5.3.1 De kans op het vinden van een (deeltijd)baan en op uitstroom uit de bijstand De kans op het vinden van een baan is vanaf 2015 iets groter geworden. Er zijn meer bijstandsgerechtigden die aanvankelijk geen betaald werk verrichten, maar een jaar later een (deeltijd)baan hebben. Dit verschil is statistisch significant, maar klein: het aandeel baanvinders is toegenomen van 7,0% naar 8,5% (zie figuur 5.5). Na correctie voor de ont- wikkelingen in de individuele kenmerken van de betrokkenen neemt het verschil iets toe: het gecorrigeerde aandeel baanvinders bedraagt 6,8% in de periode vóór 2015 en 8,8% in de periode erna. Dit geeft aan dat de veranderde samenstelling van het cliëntenbestand (meer 45-plussers, meer mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en meer mensen die langdurig in de bijstand zitten) het waargenomen, niet-gecorrigeerde verschil in percentages heeft gedempt. Als we vervolgens ook corrigeren voor de economische con- junctuur, neemt het verschil weer af, maar blijft het wel statistisch significant. Het aandeel baanvinders bedraagt na deze correcties respectievelijk 7,3% (vóór 2015) en 8,1% (vanaf 2015). Dit laatste verschil hangt samen met de Participatiewet. Figuur 5.5 Kans op het vinden van werk voor bijstandsontvangers die op het eerste peilmoment niet werken naast de uitkering, vóór en vanaf 2015 (in procenten)® 30 25 20 15 10 | nn m0 0 waargenomen, gecorrigeerd voor gecorrigeerd voor individuele ongecorrigeerd individuele kenmerken en macrokenmerken WM voorzois [WJ vanaf 2015 a _Ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele kenmerken en conjuncturele ontwikkelingen? (zie tabel B5.B1 in Bijlage B5.B). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking De kans op uitstroom uit de bijstand is in de onderzochte periode vrijwel gelijk gebleven: vóór 2015 betrof dit 15,3% van de bijstandsgerechtigden, daarna 15,2% (figuur 5.6). Dit zijn ongecorrigeerde percentages; na correctie voor individuele en macro-economische ken- merken is er sprake van een klein, maar statistisch significant verschil. De uitstroom vanuit 161 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN de bijstand blijkt dan te zijn gegroeid van 14,9% naar 15,7%. De uitstroom naar werk is geringer, maar ook in dat geval bedraagt het verschil tussen de twee periodes ongeveer 1 procentpunt, namelijk 6,4% vóór 2015 en 7,5% sinds 2015. Deze relatief kleine verschillen in uitstroomkansen komen overeen met de stabiele aantallen uitstromers uit de bijstand (cBs 2019f). Figuur 5.6 Kans op uitstroom voor bijstandsgerechtigden die op het eerste peilmoment al dan niet werken naast de uitkering, vóór en vanaf 2015 (in procenten)® 30 25 20 15 10 5 0 waargenomen, gecorrigeerd voor gecorrigeerd voor individuele ongecorrigeerd individuele kenmerken en macrokenmerken MW voor20o15 [ vanaf 2015 a Ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele kenmerken en conjuncturele ontwikkelingen (zie tabel B5.Be in Bijlage B5.B). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking In de voorgaande figuren vergeleken we de gemiddelde baankansen in de periode vóór 2015 met die in de periode vanaf 2015. Van jaar op jaar blijkt dat het aandeel bijstands- gerechtigden dat vanuit een niet-werkende situatie een jaar later een (deeltijd)baan heeft gevonden, een dieptepunt bereikt in het cohort van 2012, maar sindsdien een constante stijging vertoont. In cohort 2012 bedraagt het aandeel baanvinders 5,7%, binnen het cohort van 2017 is dat 9,5%. Ook het aandeel bijstandsgerechtigden dat een jaar later is uitge- stroomd uit de uitkering, is iets toegenomen in deze periode, van 13,8% naar 15,7%. De correctie voor de invloed van de individuele en macro-economische kenmerken dempt de verschillen enigszins. Voor de gehele beschouwde periode 2008-2017 geldt dat beide gecorrigeerde percentages per saldo licht zijn gestegen (figuur 5.7). 162 DE KLASSIEKE) BIJSTANDSGERECHTIGDEN Figuur 5.7 Kans op het vinden van een baan? en op uitstroom? uit de bijstand (in procenten) 30 25 20 7 TTT 5 en B 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 —— uitstroomkans, ongecorrigeerd "===: uitstroomkans, gecorrigeerd —— baanvindkans, ongecorrigeerd _ ====: baanvindkans, gecorrigeerd a __Kansop het hebben van een baan op tweede peilmoment voor bijstandsgerechtigden die op het eerste peilmoment niet werken naast de uitkering, beginpeilmoment 2009-2017 (ongecorrigeerd en gecorri- geerd voor individuele en macro-economische kenmerken). b Kans op uitstroom uit de bijstand op tweede peilmoment voor bijstandsgerechtigden die op het eerste peilmoment al of niet werken naast de uitkering (ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor individuele en macrokenmerken). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 5.3.2 Baanvind- en uitstroomkansen voor verschillende subgroepen In het vervolg van deze paragraaf zullen we alleen nog de gecorrigeerde gegevens bespre- ken. Hoewel er (na correctie voor individuele en macro-economische kenmerken) voor de totale groep bijstandsgerechtigden een kleine verbetering in de baanvindkans is aangetrof- fen, vormen enkele subgroepen hier een uitzondering op (zie Bijlage B5.B). Zo is de kans op het vinden van een baan vrijwel gelijk gebleven voor bijstandsgerechtigden met een Turkse, Ghanese, lraakse of Afghaanse achtergrond en zelfs iets gedaald voor degenen met een Chinese of Indiase achtergrond. Aan de andere kant zijn er enkele migratiegroepen voor wie de kans op een baan sterker dan gemiddeld is toegenomen. Vooral onder de bijstandsgerechtigden met een Syrische achtergrond is het aandeel baanvinders relatief sterk gegroeid, van 6,8% naar 8,8%. Hierbij is gecorrigeerd voor de verblijfsduur in Neder- land. Ook de kans op uitstroom uit de bijstand is voor een aantal bijstandsgroepen relatief sterk gestegen sinds de invoering van de Participatiewet. Onder degenen afkomstig uit Eritrea of Somalië ligt het uitstroompercentage nu op ruim 13%, een toename met meer dan 2 pro- centpunten in vergelijking met de periode vóór 2015. Een andere groep waar sprake is van 163 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN een bovengemiddelde verbetering van de uitstroomkans, betreft de bijstandsgerechtigden met een Surinaamse achtergrond: in de jaren vóór 2015 wist gemiddeld 15,4% van hen uit de bijstand te komen, in de jaren vanaf 2015 is dit opgelopen tot 17,1%. Hiertegenover staat dat het aandeel uitstromers onder de bijstandsgerechtigden met een lraakse achtergrond met 1,5 procentpunt is gedaald (van 13,7% naar 12,2%), en dat ook de uitstroom onder degenen met een Chinese of Indiase achtergrond licht is afgenomen. Naast de migratieachtergrond blijkt ook de verblijfsduur in Nederland in verschillende mate samen te gaan met veranderingen in de kans om vanuit de bijstand aan een baan te komen of om uit de uitkering uit te stromen. Voor de groep met een verblijfsduur van één à drie jaar en de categorie die drie tot tien jaar in Nederland verblijft, zijn beide kansen met 1 tot 2 procentpunten toegenomen. Voor de categorie met een korte verblijfsduur (tot één jaar) zijn beide kansen echter fors afgenomen. De baanvindkans is gedaald van 12,3% naar 7,2%; de uitstroomkans is gedaald van 22,2% naar 13,2%. Vermoedelijk gaat het hier om recent in Nederland aangekomen vluchtelingen die (nog) bezig zijn met andere dingen, zoals inburgering, het leren van de taal en de nasleep van hun ervaringen tijdens de reis of in het land van herkomst (zie Sterckx en Fessehazion 2018; Wijga et al. 2019). Het geslacht maakt eveneens uit. Hoewel voor mannen én vrouwen de baanvindkans is gestegen, is de groei bij de mannen duidelijk sterker dan die bij de vrouwen. Het aandeel mannen onder de bijstandsgerechtigden dat een baan heeft gevonden, is toegenomen van 8,6% naar 9,9%; bij de vrouwen gaat het om een stijging van 6,2% naar 6,6%. Een soort- gelijke uitkomst blijkt wat betreft de uitstroomkans: bij de mannen is het aandeel uitstro- mers gestegen van 16,1% naar 17,1%, bij de vrouwen van 13,9% naar 14,5%. Wat betreft de leeftijd van de betrokkenen is vooral opmerkelijk dat de jongste categorie, de bijstandsgerechtigden van 18-26 jaar, geen verbetering in de kans op werk of uitstroom heeft ervaren. De kans op het vinden van een baan is voor deze groep vrijwel gelijk geble- ven (in beide periodes circa 8%), terwijl het aandeel uitstromers licht is verminderd, van 16,2% naar 15,8%. De situatie van de beide oudere groepen is daarentegen in gunstige zin gewijzigd. Onder de 27-qg-jarigen is vooral het aandeel uitstromers gestegen, bij de q5- plussers vooral het aandeel baanvinders. In beide gevallen gaat het om toename met ongeveer 1,5 procentpunt. De gezondheid van de bijstandsgerechtigden maakt eveneens uit voor hun baanvind- en uitstroomkans. Voor de mensen met een licht medicijngebruik zijn deze kansen toegeno- men, in beide gevallen met 1 procentpunt. De groei van de arbeidsdeelname blijkt echter voorbij te zijn gegaan aan de mensen met een zwaarder medicijngebruik. In de overige onderscheiden subgroepen zijn geen duidelijke verschillen gevonden ten opzichte van de algemene groei in de baanvind- en uitstroomkansen. Weliswaar zijn er ver- schillen tussen groepen in de mate waarin zij aan werk weten te komen, of weten uit te stromen uit de uitkering, maar de toename van het aandeel baanvinders en uitstromers ligt telkens in dezelfde orde van grootte als die voor de totale groep bijstandsgerechtigden. 164 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN 5.3.3 Kenmerken van de gevonden banen In figuur 5.5 was te zien dat het (gecorrigeerde) aandeel bijstandsgerechtigden dat na een jaar een baan heeft weten te vinden, licht is toegenomen in de onderzochte periode. Hier gaan we na hoe de kwaliteit van de gevonden banen zich heeft ontwikkeld: gaat het in de periode sinds 2015 vaker om duurzame arbeidsparticipatie dan in de voorgaande jaren? Komen er meer of juist minder mensen in tijdelijke banen terecht? En neemt het aantal voltijdbanen toe of eerder het aantal banen voor een klein aantal uren per week? Ter beantwoording van deze vragen kijken we naar de ontwikkelingen in de duur van de baan, de contractvorm en het aantal arbeidsuren per week. Bij de berekeningen zijn alleen bijstandsgerechtigden betrokken die op het eerste peilmoment geen werk hadden en een jaar later wel. Een deel van de baanvinders zal zijn uitgestroomd uit de bijstand, maar er zijn er ook die naast het werk bijstand blijven ontvangen. De bijstandsgerechtigden die werk hebben gevonden, blijken minder vaak duurzaam aan de slag te gaan. Sinds 2015 bedraagt het (gecorrigeerde) aandeel baanvinders met werk voor ten minste een jaar iets meer dan 64%, dit is 1,5 procentpunt minder dan In de periode tot 2015 (tabel 5.1). Dit geldt echter niet voor alle onderscheiden subgroepen: in diverse groepen met een migratieachtergrond (waaronder de mensen met een Surinaamse dan wel Antilliaanse of Arubaanse, Turkse of Marokkaanse achtergrond en de mensen uit een aantal vluchtelingenlanden) is in dit opzicht geen verandering opgetreden. Daarnaast blijkt het aandeel baanvinders met duurzaam werk wel te zijn gedaald onder vrouwen en 45-plussers, maar niet onder mannen of bijstandsgerechtigden onder de 45 jaar. Op dezelfde wijze hebben mensen die twee jaar of langer in de bijstand zitten wel te maken met een daling van de duurzame arbeidsdeelname, maar geldt dit niet voor degenen met een kortere bijstandsduur. De baanzekerheid is eveneens afgenomen: het aandeel baanvinders met een dienst- verband voor onbepaalde tijd is vrij klein en bovendien gedaald sinds 2015. Gecorrigeerd voor individuele en macro-economische kenmerken is het aandeel baanvinders met een vast dienstverband afgenomen van 17,4% in de periode vóór 2015 naar 11,4% in de periode erna.® Deze daling is in vrijwel alle subgroepen te zien; alleen onder bijstandsgerechtigden afkomstig uit Eritrea, Ghana en Somalië is het aandeel baanvinders met een vast contract gelijk gebleven (zie Bijlage B5.B). Hier staat tegenover dat de daling in enkele andere migrantengroepen bovengemiddeld sterk is geweest. Bij de bijstandsgerechtigden uit onder andere Afghanistan, Irak en Syrië is het aandeel vastebaanvinders met ten minste 10 procentpunten afgenomen. Overigens is het geringere aandeel vaste banen in lijn met de algemene ontwikkeling op de arbeidsmarkt. Binnen de totale groep werknemers in Nederland is het aandeel met een vast dienstverband tussen 2008 en 2018 gedaald van 80% naar 73%. Onder werkenden in een nieuwe baan is het aandeel met een vast contract eveneens gedaald en bovendien beduidend lager. Van de baanvinders in 2008 had 54% een jaar later een vast contract, bij degenen die in 2015 een baan vonden, was dit 47% (CBS 2019C, 20198). Ook het aandeel mensen met een voltijdbaan is teruggelopen: in de periode vóór 2015 ging het om iets meer dan 30% van de baanvinders, in de periode erna om iets meer dan een 165 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN kwart van hen (26%). Vooral onder migranten die korter dan een jaar in Nederland verblij- ven, is het aandeel voltijdwerkenden fors verminderd, van q2% naar 25%. Zowel voor de totale groep baanvinders als voor de baanvinders die nog maar kort in Nederland zijn is daarentegen het aandeel werkenden met een kleine baan gestegen. Bij de totale groep betreft dit een lichte (maar statistisch significante) toename, van 38% naar gqo% (tabel 5.1). Bij degenen met een korte verblijfsduur is de stijging aanzienlijk: van 30% naar 43%. Tabel 5.1 Kans op het vinden van verschillende typen banen, vóór en vanaf 2015 (in procenten)® ® kans op het vinden van … vóór 2015 sinds 2015 — _ werk voor minimaal een jaar 65,6% 64,1% — _baan met vast contract 17,4% 11,4% — _voltijdbaan 31,1% 25,9% — baan van minder dan 20 uur 38,2% 40,4% a Gecorrigeerd voor individuele en macro-economische kenmerken. b De verschillen tussen de gegevens vóór en sinds 2015 zijn alle significant (p < 0,01). Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Conclusie Tezamen leiden bovenstaande bevindingen tot de conclusie dat de arbeidsdeelname van de klassieke bijstandsgerechtigden in zeer lichte mate is toegenomen. Zowel de kans op het vinden van een (deeltijd)baan als de kans op uitstroom vanuit de bijstand is met onge- veer 1 procentpunt gestegen. De kwaliteit van de gevonden banen is echter verminderd: er zijn minder bijstandsgerechtigden die langdurig werk hebben gevonden, minder mensen met een vast dienstverband en minder mensen met een voltijdbaan. 5.5 Ervaringen van gemeenten en cliënten Uit voorgaande analyses blijkt dat de kans op werk voor de klassieke bijstands- gerechtigden — na correctie voor individuele en macro-economische kenmerken — iets is gegroeid sinds de invoering van de Participatiewet. Om meer zicht te krijgen op de werking van de Participatiewet voor de klassieke bijstandsgerechtigden, presenteren we hier enkele inzichten uit de ervaringsonderzoeken die betrekking hebben op deze doelgroep. Omdat het ervaringsonderzoek onder werkgevers grotendeels ingaat op de ervaringen met de nieuwe doelgroep (de mensen met een arbeidsbeperking) en veel minder op die met de klassieke bijstandsgerechtigden, richten we ons hier alleen op de informatie uit de studies onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) en cliënten (Inspectie szw 2019ga). Bij de inter- pretatie van de bevindingen dient te worden bedacht dat het gaat om oordelen, opvattin- gen en meningen van de ondervraagde personen uit de steekproef in die studies. 166 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN Wat is volgens gemeenten het effect van de Participatiewet op de kans op werk? De gemeenten zijn enigszins verdeeld in hun mening over het effect van de Participatiewet op de kans op werk voor de klassieke bijstandsgerechtigden. In 2019 heeft iets meer dan de helft van de gemeenten (53%) de indruk dat de Participatiewet voor deze doelgroep geen effect heeft op de kans op werk, omdat er voor hen niets wezenlijks is veranderd. Deze gemeenten stellen dat vooral de aangetrokken economie tot een grotere kans op werk leidt, niet de Participatiewet. Een klein deel van de gemeenten (8%) schat In dat de Participatiewet negatief uitwerkt voor deze groep (Cuelenaere et al. 2019). In 2017 lag dit percentage nog aanzienlijk hoger (23%), vooral vanuit de gedachte dat er meer aandacht uitgaat naar mensen met een indicatie banenafspraak. Volgens de desbetreffende gemeenten zou dit ten koste gaan van de aandacht voor de ‘oude’ doelgroep (Cuelenaere et al. 2017). Het aandeel gemeenten dat meent dat de Participatiewet een positief effect heeft, is tus- sen 2017 en 2019 gestegen van 23% naar 39%. Deze gemeenten lichten toe dat het posi- tieve effect vooral komt doordat werkgevers meer bereid zijn om vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemen mensen in dienst te nemen. Verder vinden gemeenten het gun- stig dat zij het instrument loonkostensubsidie ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden kunnen inzetten (Cuelenaere et al. 2019: 50). Doet de doelgroep meer om aan het werk te gaan? In 2019 is ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden naar eigen inschatting niet in staat om te werken. Een bijna even groot aandeel (58%) heeft in de afgelopen zes maan- den ook niet gezocht naar werk. Lichamelijke en psychische klachten vormen de belangrijk- ste redenen hiervoor (genoemd door resp. 48% en 35%). Ruim g0o% van de niet-werken- den (32% van de totale groep) denkt nooit meer te kunnen werken (Inspectie szw 201ga: 16). Aan de andere kant geeft q2% van de ondervraagde bijstandsgerechtigden aan wél naar werk te hebben gezocht in het laatste half jaar. Dit is een stijging vergeleken met de meting van 2017, maar een lichte daling (niet-significant) ten opzichte van de meting van 2015. In die jaren bedroeg het aandeel werkzoekenden respectievelijk 37% en 45% (Inspectie szw 2015a, 2017a). Ook het aandeel bijstandsgerechtigden dat naar eigen zeggen van plan is om in de komende periode zoekactiviteiten te ondernemen, is gedaald ten opzichte van de meting van 2015. Destijds stelde iets meer dan de helft (53%) dit van plan te zijn, in 2019 is dit 44% (Inspectie szw 2015a; 2019a). De veranderde samenstelling van de klassieke doel- groep kan hierbij een rol spelen. De bereidheid om minder aantrekkelijk werk te accepteren is in 2019 grotendeels gelijk aan die in 2017 (over de bereidheid in 2015 is niet gerapporteerd). De respondenten in 2019 zijn ongeveer even vaak bereid tot lange reistijden of een baan onder het eigen niveau, en ook zouden ze vrijwel even vaak zwaar of vies werk accepteren. Alleen de bereidheid om te werken tegen een lager salaris dan men gewend was, is afgenomen: in 2017 was 44% hier naar eigen zeggen toe bereid, in 2019 is dit 33% (Inspectie szw 2017a, 2019a). 167 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN Is de dienstverlening aan de doelgroep door gemeenten versterkt? Uit het onderzoek onder gemeenten komt naar voren dat er — naar de mening van de ondervraagde medewerkers — onder de klassieke bijstandsgerechtigden veel mensen zijn die niet in staat zijn betaald werk te verrichten. Gemiddeld gaat het volgens de gemeenten om ruim een derde van hun cliëntenbestand (36%). Tegelijkertijd is slechts 8% van de bijstandsgerechtigden volgens de gemeenten direct, zonder aanvullende instrumenten bemiddelbaar. Dit betekent dat voor bijna alle cliënten instrumenten ingezet moeten wor- den om ze aan het werk te krijgen, als ze daar al toe in staat zijn (Cuelenaere et al. 2019: 28). Ongeveer de helft van de ondervraagde gemeenten geeft aan dat ze voor de brede doelgroep instrumenten als scholing of sociale activering inzetten. Een iets kleiner aandeel (45% van de gemeenten) zegt dat ze een ander instrument inzetten. Dit kan de vorm aan- nemen van een gesprek met een klantmanager of bijvoorbeeld een sollicitatietraining. De relatief zware instrumenten loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk worden voor deze doelgroep minder vaak ingezet (Cuelenaere et al. 2019: 36). Uit het cliëntenonderzoek onder de doelgroep blijkt dat in 2019 bijna twee derde (65%) het afgelopen half jaar een of meer persoonlijke gesprekken heeft gevoerd met een mede- werker van de sociale dienst. Dit is een groter aandeel dan in 2017 (58%), maar evenveel als in 2015 (65%). Van degenen die het laatste half jaar geen persoonlijk gesprek hebben gehad, zou ongeveer de helft dit wel wenselijk vinden. Tijdens de gesprekken gaat het over de mogelijkheden en kansen op werk en krijgt men begeleiding bij het opstellen van een cv of bij het zoeken naar vacatures. De mate waarin men deze vormen van ondersteuning aangeboden krijgt, is in 2019 ongeveer hetzelfde als in de eerdere jaren. Ook de tevreden- heid van de klassieke bijstandsgerechtigden met de ontvangen ondersteuning vanuit de gemeenten is min of meer gelijk gebleven. In alle drie de jaren waarderen zij de dienst- verlening met gemiddeld een 6,5 en typeert rond de 45% de ontvangen hulp als ‘zinvol’. Het aandeel dat zich door de ondersteuning gemotiveerd voelt om te zoeken naar werk of dat vindt dat de kans op werk erdoor is vergroot, ligt lager, op 30% a 40% (Inspectie szw 2015a, 2017a, 2019ga). Conclusie De trend in de meningen van gemeenten en bijstandsgerechtigden over de Participatiewet lijkt al met al gematigd positief te kunnen worden genoemd. Er zijn meer gemeenten die vinden dat de Participatiewet een gunstig effect heeft op de baankansen van de klassieke bijstandsgerechtigden, maar tegelijkertijd meent ruim de helft van de gemeenten dat het — in plaats van de Participatiewet — vooral de conjunctuur is die de kans op werk bepaalt. Bovendien is slechts een klein deel van de doelgroep volgens hen direct inzetbaar; meer dan de helft is bemiddelbaar met behulp van instrumenten en ruim een derde is helemaal niet bemiddelbaar. Ook van de cliënten geeft ongeveer een derde aan niet inzetbaar te zijn, op dit moment noch in de toekomst. Minder dan de helft van de bijstandsgerechtigden heeft recent naar werk gezocht of is van plan dat op korte termijn te gaan doen. De onder- steuning die ze daarbij van de gemeente krijgen, is sinds 2015 niet veel veranderd. Dit geldt 168 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN ook voor de waardering van die ondersteuning: ongeacht het jaar van meting geven de cliënten gemiddeld een 6,5 als rapportcijfer. 5.6 Gebruik van re-integratie-instrumenten De derde en laatste vraag die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden, betreft het gebruik van de re-integratie-instrumenten die in de Participatiewet beschikbaar zijn. Loonkosten- subsidie, jobcoaching en beschut werk blijven hier buiten beschouwing; het gebruik van deze ‘zware’ Participatiewet-instrumenten is besproken in hoofdstuk q. Hier gaat het om de overige instrumenten, zoals proef plaatsingen, participatieplaatsen en sollicitatietrainin- gen. Het aantal klassieke bijstandsgerechtigden dat een re-integratie-instrument gebruikt, is al vanaf 2010 aan het dalen. In 2013 trad de sterkste daling op, van 52% naar 44%. Sindsdien is het aandeel trajectvolgers tamelijk stabiel gebleven, met 41% (in 2015 en 2016) als laag- ste punt (figuur 5.8). De daling van het aandeel trajectvolgers geeft deels een noemereffect weer. Zoals we eerder zagen is het beroep op de bijstand gegroeid, een trend die in 2008 is ingezet en die — na een afvlakking van de groei in 2011 en 2012 — vanaf 2013 doorzette (figuur 5.1). Tegelijkertijd is het gebruik van de re-integratie-instrumenten ook in absolute termen gedaald. In 2010 maakten iets meer dan 200.000 klassieke bijstandsgerechtigden gebruik van een instrument, in 2013 was dit aantal gedaald naar minder dan 175.000. Pas in 2016 en 2017 is weer een duidelijke stijging zichtbaar; toen waren er respectievelijk ruim 187.000 en ruim 193.000 trajectvolgers. Er zijn geen aanwijzingen dat de klassieke bijstandsgerechtigden veel hebben gemerkt van de uitbreiding van de doelgroep met jonggehandicapten. Weliswaar is in hoofdstuk 3 een veel sterkere groei van het aantal ingezette re-integratie-instrumenten gemeld, maar inmiddels ligt het op een vergelijkbaar niveau als bij de klassieke bijstandsgerechtigden. Ook onder de jonggehandicapten lag het aandeel gebruikers in 2017 net boven de 40% (zie 8 3.3.7). De aandacht van gemeenten voor de nieuwe doelgroep lijkt in dit opzicht dus niet ten koste te zijn gegaan van de groep klassieke bijstandsgerechtigden. Tegenover het verminderde gebruik van het re-integratie-instrumentarium staat een stij- ging van de baanvindkans onder de gebruikers ervan. Van de trajectvolgers in de periode 2015-2017 heeft ongeveer 20% in het navolgende jaar een baan gevonden. In de jaren 2008-2012 lag dit aandeel jaarlijks op 15% a 17%. Het aandeel baanvinders dat uit de bij- stand is uitgestroomd, is met deze trend meegegaan: tussen 2008 en 2012 vormden zij ongeveer 8% van de trajectvolgers, sinds 2015 is dit ongeveer 11%. Omdat het hier om ongecorrigeerde gegevens gaat, is niet te zeggen of de gevonden verschillen een gevolg zijn van de invoering van de Participatiewet. 169 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN Figuur 5.8 ande gebruikers van re-integratie-instrumenten en aandeel baanvinders onder gebruikers, beginpeil- moment 2007-2017 (in procenten)? 100 90 80 7o 60 50 Sr 40 30 20 "ST 10 2007 _ 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 —- gebruiker instrument _—— gebruiker met baan in —— gebruiker met baan, zonder navolgende jaar bijstand in navolgende jaar a Ongecorrigeerde gegevens. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 5.7 Conclusies In dit hoofdstuk is ingegaan op de ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden, de mensen die een uitkering in het kader van de Participatiewet ontvangen en die vóór de invoering van die wet In aanmerking zouden zijn gekomen voor een bijstandsuitkering in het kader van de Wet werk en bijstand. We zijn nagegaan wat de ontwikkelingen zijn binnen deze doelgroep in de periode rond de invoering van de Participatiewet: is de arbeidsdeelname toe- of juist afgenomen, is de uitstroom uit de bijstand gestegen of juist gedaald, en is er meer of juist minder sprake van duurzaam werk? Bij de beantwoording van deze vragen dient rekening te worden gehouden met het feit dat de categorie van klassieke bijstandsgerechtigden niet alleen fors is gegroeid door de jaren heen (van zo’n 306.000 in 2008 tot ruim 440.000 in 2018), maar ook is veranderd van samenstelling. Zo is het aandeel mannen in de bijstand toegenomen, evenals het aandeel 45-plussers en het aandeel ‘overige niet-westerse migranten’. Ook is er vaker sprake van langdurige uitkeringsafhankelijkheid: in 2013 ontving 75% de bijstandsuitkering gedurende minimaal een jaar, vijf jaar later is die meerderheid uitgegroeid tot 86%. De gegevens geven echter geen aanleiding te veronderstellen dat de invoering van de Participatiewet hieraan debet is; de veranderingen weerspiegelen trends die al ruim vóór 2015 zichtbaar waren. Een uitzondering betreft het aandeel overige niet-westerse migranten, dat vanaf 170 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN 2015 versneld toenam. Deze ontwikkeling is vooral het gevolg van het toegenomen aantal statushouders, die een zeer hoge bijstandsafhankelijkheid kennen. Kans op werk iets toegenomen sinds invoering van de Participatiewet De resultaten wijzen erop dat de Participatiewet een klein positief effect heeft op de arbeidsdeelname van deze doelgroep. De kans op het vinden van een (deeltijd)baan ligt in de periode vanaf 2015 ongeveer 1 procentpunt hoger dan in de periode vóór 2015. Deze kans is echter laag; het gaat om 8,1% (gecorrigeerd voor ontwikkelingen in de samen- stelling van de groep en de conjunctuur). Ook de kans op uitstroom vanuit de bijstand is iets gestegen. Het aandeel bijstands- gerechtigden dat na een jaar de uitkering heeft verlaten, bedroeg 14,9% in de jaren vóór 2015 en 15,7% in de jaren sindsdien (gecorrigeerde gegevens). Dat de toename in de kans op werk gering is, hoewel statistisch significant, is in lijn met de bevindingen uit de ervaringsonderzoeken onder gemeenten en cliënten. Veel gemeenten hebben de indruk dat de Participatiewet weinig uitmaakt voor de bestaande wwB- doelgroep, omdat er voor hen niets wezenlijks is veranderd. Ook de meningen van de cliënten uit deze groep zelf wijzen erop dat de Participatiewet slechts een beperkte uitwer- king op hen heeft gehad: hun ervaringen met de ontvangen ondersteuning bij het zoeken naar werk zijn min of meer gelijk gebleven, evenals hun waardering voor die onder- steuning. Kans op baanzekerheid afgenomen De meeste baanvinders hebben werk voor minimaal een jaar, maar deze meerderheid is vanaf 2015 iets afgenomen, van 66% naar 64%. Daarnaast zijn er sinds 2015 duidelijk min- der werkenden aan de slag in een dienstverband voor onbepaalde tijd. In de jaren vóór 2015 bedroeg het aandeel baanvinders met een vast contract gemiddeld ruim 17%, in de jaren erna is dit ruim 11%. Deze daling lijkt eerder te wijten aan de algemene flexibilisering van de arbeidsmarkt dan aan de Participatiewet, maar het vergroot wel de kans dat men weer terugvalt in de uitkering. Het aandeel baanvinders dat in een voltijdbaan werkt is gedaald van 31% naar 26%, terwijl het aandeel met een kleine baan (tot 20 uur per week) is gestegen van 38% naar 40%. Dit laatste heeft wellicht bijgedragen aan het feit dat, ondanks de gunstige economische omstandigheden, de uitstroom uit de bijstand niet veel sterker is toegenomen. Gebruik van re-integratie-instrumenten gedaald Het aandeel bijstandsgerechtigden dat gebruikmaakt van het re-integratie-instrumenta- rium dat de gemeente beschikbaar heeft, is in de loop der tijd afgenomen. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit samenhangt met de invoering van de Participatiewet: de sterkste afname vond plaats in 2013 (van 52% naar 44%). 171 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN Tot slot Alles tezamen leiden de bevindingen in dit hoofdstuk tot de conclusie dat de Participatie- wet voor de klassieke bijstandsgerechtigden nauwelijks tot een verbetering heeft geleid. De arbeidsdeelname is iets toegenomen maar nog altijd laag, en de kwaliteit van de gevonden banen is verminderd: er is minder vaak sprake van duurzaam werk, minder vaak van een vast dienstverband en minder vaak van een voltijdbaan. Noten 1 De quasi-Wajongers en de (vermoedelijke) Wsw-doelgroep zijn bij de berekeningen buiten beschou- wing gelaten om de vergelijking tussen de periode vóór en na invoering van de Participatiewet zo zuiver mogelijk te houden. Met name beogen we op deze manier te voorkomen dat de uitkomsten worden beïnvloed door het potentiële effect van de Wet banenafspraak. 2 _ Strikt genomen zijn die aanscherpingen een gevolg van de flankerende Wet maatregelen wwB (Wet werk en bijstand). Later zijn ze geïntegreerd in de Participatiewet. 3 _ Het cBs (2019d) rapporteert voor eind september 2013 en eind september 2017 respectievelijk 443.000 en 514.000 bijstandsgerechtigden jonger dan de aow-leeftijd. Eind september 2018 betrof het 489.000 personen (afgeronde aantallen). 4 De wijzigingen in de samenstelling van de bijstandsgroep lijken deels voort te komen uit veranderingen in de samenstelling van de totale beroepsbevolking. Daarin is het aandeel Nederlanders zonder migra- tieachtergrond tussen 2006 en 2017 afgenomen van 82% naar 79%, terwijl de aandelen westerse en niet-westerse migranten beide licht zijn toegenomen. Daarnaast speelt de kans op werkloosheid een rol: waar het werkloosheidspercentage onder Nederlanders zonder migratieachtergrond zowel in 2006 als in 2017 rond de 4% bedraagt, is dat bij de westerse migranten rond de 6% en bij de mensen met een niet-westerse migratieachtergrond meer dan 11% (cBs 2019e). 5 _ Wekijken hier alleen naar werkenden in loondienst. Gegevens over zelfstandigen zijn niet actueel (de meest recente cijfers hebben betrekking op 2015) of, als het gaat om baankenmerken, ontbreken geheel. De groep zelfstandigen onder de werkenden vanuit of naast bijstand is bovendien klein; in 2015 ging het om ongeveer 5%. 6 De eerste analyse betreft de overgang van bijstand zonder baan naar baan met eventueel bijstand; in de tweede analyse gaat het om de overgang van bijstand met eventueel baan naar een situatie zonder bijstand. 7 _Eenlage uitkering is hier gedefinieerd als behorend tot het laagste quintiel, ofwel de 20% laagste uit- keringen. De baanvindkans van de ww'ers met de 20% laagste uitkeringen (rekening houdend met hun leeftijd en de arbeidsmarktregio waarin zij wonen) is de controlevariabele voor de baanvindkans van bijstandsgerechtigden in dezelfde arbeidsmarktregio. Nadere details staan in Bijlage B5.B. 8 De gecorrigeerde gegevens betreffen marginale effecten (margins), waarbij gecorrigeerd is voor ver- schillen in individuele en macrokenmerken tussen de periode vóór invoering van de Participatiewet en de periode erna. Stel dat er relatief veel ongunstige achtergrondkenmerken zijn in de tweede periode (vanaf 2015). De bijbehorende verwachte kans voor die periode is dan zodanig opgehoogd (en de ver- wachte kans van voor 2015 juist verlaagd) dat de ongunstige achtergrondkenmerken geen verschil tus- sen de kansen voor deze twee periodes meer kunnen verklaren. 9 Gekeken is naar de situatie een jaar na het eerste peilmoment, dus op t+1. 172 DE “KLASSIEKE” BIJSTANDSGERECHTIGDEN 6 _Niet-uitkeringsgerechtigden Kasia Karpinska en Klarita Sadiraj — _ De kans op een re-integratietraject daalt voor zowel klassieke niet-uitkeringsgerechtigde niet-werkenden (nuggers) als klassieke bijstandontvangers. — _ Klassieke bijstandontvangers hebben een hogere kans op een re-integratietraject dan klas- sieke nuggers en het verschil tussen deze groepen is de laatste jaren iets groter geworden. — _ Gemeenten wijzen steeds meer re-integratietrajecten toe aan jonggehandicapten in het doelgroepregister. — _Indeeerste jaren ging de aandacht voornamelijk uit naar de bijstandsgerechtigde jong- gehandicapten, later kregen ook de nuggers in toenemende mate ondersteuning. — _Nuggers krijgen zowel zwaardere instrumenten (loonkostensubsidie) als lichtere instrumen- ten (zoals sollicitatietraining) aangeboden. De groep met uitkering ontvangt voornamelijk lichtere instrumenten. 61 Inleiding en vraagstelling Het doel van de Participatiewet is om ondersteuning te bieden aan iedereen die tot de doelgroep Participatiewet behoort en hulp nodig heeft bij het vinden van een baan. Nuggers vormen een van de doelgroepen die onder de werking van de Participatiewet val- len. Nuggers zijn niet-uitkeringsgerechtigde niet-werkenden die als werkzoekende staan ingeschreven bij uvw, en die jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd. Zij hebben te weinig arbeidsverleden opgebouwd om in aanmerking te komen voor een ww-uitkering of hebben vrijwillig ontslag genomen. Binnen deze groep vallen sinds de invoering van de Participatiewet zowel de ‘klassieke’ nuggers als een deel van de nieuwe doelgroep van jonggehandicapten met arbeidsvermogen. De laatste groep kon vóór de invoering van de Participatiewet aanspraak maken op de Wajong-regeling. Voor beide groepen nuggers geldt dat ze — om verschillende redenen — niet in aanmerking komen voor een inkomens- voorziening vanuit de Participatiewet maar wel aanspraak kunnen doen op ondersteuning bij het vinden van werk. Behalve hun status als niet-uitkeringsgerechtigden hebben de twee groepen nuggers wel- nig met elkaar gemeen in termen van persoonskenmerken. De ‘klassieke’ groep bestaat vooral uit (vrouwelijke) herintreders die vanwege hun (vermogende) partner of eigen ver- mogen geen recht hebben op een uitkering. In termen van afstand tot de arbeidsmarkt is er veel variatie binnen die groep: sommige klassieke nuggers beschikken over relevante werkervaring en kunnen relatief snel doorstromen naar de arbeidsmarkt, bij andere vormt hun verouderde werkervaring of opleiding een belemmering (Bakker et al. 2007). De groep nuggers omvat in potentie alle mensen die niet werken en geen uitkering ontvangen. Pas na hun inschrijving als werkzoekende krijgen ze een nug-status en komen ze in aanmerking 173 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN voor gemeentelijke ondersteuning. Een groot deel van de potentiële doelgroep schrijft zich echter niet in, ofwel omdat ze geen werk zoeken, ofwel of omdat ze dat via andere kanalen doen, zonder gemeentelijke ondersteuning (Bakker et al. 2007). Factsheet Participatiewet (sZw 2019a) laat zien dat een klein deel van de nuggers die in 2018 aan een baan begonnen, voor de start van die baan gebruik heeft gemaakt van re-integratievoorzieningen. De nieuwe doelgroep jonggehandicapte nuggers bestaat daarentegen uit jongeren onder 27 jaar. Binnen deze groep vallen schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het praktijkonderwijs (pro), maar ook jonggehandicapte schoolverlaters uit het reguliere onderwijs en jongeren die na werk weer uitvallen (Inspectie szw 2016d). Voor een deel van deze groep (niet-vso-/pro-leerlingen) is vastgesteld dat ze kunnen werken, al dan niet met ondersteuning, maar dat ze niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen! Er zijn verschillende redenen waarom jonggehandicapte nuggers geen recht hebben op een uitkering: 1) ze studeren en ontvangen al studiefinanciering, 2) ze zijn te jong om een volle- dige uitkering te ontvangen, of 3) ze wonen bij hun ouders en voldoen niet aan de midde- lentoets. Vóór 2015 zou deze groep instromen in de Wajong-regeling, maar met de invoe- ring van de Participatiewet is de toegang tot deze regeling beperkt tot mensen zonder arbeidsvermogen. Dankzij inschrijving in het landelijk doelgroepregister en de samen- werkingsverbanden tussen gemeenten en scholen is deze groep beter in beeld bij gemeen- ten (Inspectie szw 2016d). Beide groepen nuggers kunnen aanspraak doen op ondersteuning van de gemeente om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Een van de veronderstellingen achter de Participatiewet is dat re-integratie-instrumenten en begeleiding bij het zoeken naar werk de arbeidsdeelname verhogen (zie hoofdstuk 2). De dienstverlening van gemeenten kan daarbij verschillende vormen aannemen. Bij de klassieke nuggers kan de dienstverlening zich richten op het verminderen of oplossen van belemmeringen maar ook op het zoeken naar werk. Voor deze groep is er weinig veranderd sinds de invoering van de Participatie- wet. In feite kunnen deze nuggers al sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (ww) in 2004 aanspraak maken op soortgelijke gemeentelijke ondersteuning (Bakker et al. 2007). Degenen die hulp bij re-integratie nodig denken te hebben, kunnen zich bij uwv inschrijven als werkzoekende en kunnen vervolgens naar de gemeente worden door- verwezen om daar hulp aan te vragen in de vorm van een re-integratietraject. Gemeenten hebben — binnen de wettelijke kaders — de beleidsvrijheid om te bepalen in welke mate ze nuggers ondersteunen. De keuze over wie wordt ondersteund wordt ook bepaald door het beschikbare budget. Niet iedere ingeschreven nugger hoeft dus door de gemeente gehol- pen te worden. Daarnaast kunnen gemeenten voor nuggers die een arbeidsbeperking hebben instrumen- ten Inzetten die erop gericht zijn werkgevers over de streep te trekken hen in dienst te nemen. Instrumenten als loonkostensubsidie en beschut werk (zie hoofdstuk 7), maar ook bijvoorbeeld de mobiliteitsbonus en de no-riskpolis zijn specifiek bedoeld voor mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen en in het doelgroepregister zijn opgenomen.” De instrumenten vergroten de kans op een baan 174 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN doordat ze het voor werkgevers aantrekkelijk maken om iemand uit het doelgroepregister in dienst te nemen of te houden. Gemeenten hebben weinig financiële prikkels om nuggers te bedienen. Sinds de invoering van de wwB zijn re-integratiemiddelen schaarser geworden en is de verdeling van het inko- mensdeel van het bijstandsbudget veranderd. Gemeenten die de bijstandsuitgaven onder hun budget houden, mogen het overgebleven budget naar eigen inzicht besteden Die regel prikkelt gemeenten om uitstroom vanuit de bijstand te stimuleren, maar kan nadelig uitpakken voor nuggers: omdat ze geen recht hebben op een uitkering, levert hun re-integratie ook geen directe besparing op. Dit vormt een belemmering voor het aanbie- den van ondersteuning aan de klassieke groep (Berkhout en Lejour 2019). Bij de nieuwe doelgroep is de situatie minder eenduidig. Bij de invoering van de Participatiewet heerste de vrees dat een deel van deze groep niet in aanmerking zou komen voor ondersteuning (Mallee 2013). Aan de andere kant zijn er ook argumenten om deze groep juist te onder- steunen; op die manier is immers te voorkomen dat deze kwetsbare groep jongeren later In een langdurige uitkeringssituatie terechtkomt (Programmaraad 2015). Onderzoeksvragen Nuggers vormen dus een heterogene groep die onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. Ze hebben geen recht op een uitkering, een deel van de doelgroep bevindt zich in een kwetsbare positie, ze hebben in verschillende mate behoefte aan ondersteuning en tegelijkertijd wordt de hulp aan deze groep ontmoedigd door het financiële stelsel rondom de re-integratiebudgetten. De vraag is hoe gemeenten deze groepen onder- steunen als kostenbesparing niet direct meespeelt in hun overwegingen. In dit hoofdstuk kijken we specifiek naar re-integratie-ondersteuning, aangeboden door gemeenten aan deze groepen. De centrale vragen zijn: — Hoeveel aandacht besteden gemeenten aan de re-integratie van nuggers? — Zijn nuggers vaker of minder vaak door de gemeente ondersteund na de invoering van de Participatiewet? Omdat de twee groepen die onder de noemer ‘nugger’ vallen heel divers zijn, behandelen we ze in dit hoofdstuk apart. Beide groepen vergelijken we daarbij met een groep die even- eens op re-integratieondersteuning van gemeenten kan rekenen, maar wel in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. In het geval van de klassieke nuggers zijn dit de klassieke bijstandsgerechtigden (de mensen die voorheen een uitkering in het kader van de wwB zouden ontvangen; zie hoofdstuk 6). In het geval van de nieuwe nuggers zijn dit de jong- gehandicapte bijstandsgerechtigden met arbeidsvermogen die vanaf 2015 in het doelgroepregister zijn opgenomen (zie hoofdstuk 3). Voor de klassieke nuggers beantwoorden we de volgende deelvragen: — Welke ontwikkelingen zijn er in de kansen van klassieke nuggers op een re-integratie- traject rond de invoering van de Participatiewet? 175 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN — In hoeverre verschilt de kans op een re-integratietraject tussen klassieke nuggers en klassieke bijstandsontvangers, en zien we daarin ontwikkelingen rond de invoering van de Participatiewet? — _ Wat zijn de ervaringen van gemeenten en klassieke nuggers met re-integratietrajec- ten? Voor de jonggehandicapte nuggers worden de volgende deelvragen beantwoord: — _ Hebben jonge nuggers (onder de 27 jaar) uit het doelgroepregister een grotere of juist kleinere kans op een traject dan jonge uitkeringsgerechtigden die ook in het doelgroepregister zijn opgenomen? — Zijn de kansen in de loop der tijd veranderd, naarmate gemeenten meer ervaring heb- ben opgebouwd met de Participatiewet? — _Watzijn de ervaringen van gemeenten en jonggehandicapte nuggers met re-integra- tietrajecten? Anders dan in de voorgaande hoofdstukken kijken wij hier niet naar de kans op een baan maar naar de kans op een re-integratietraject. Gemeenten hebben geen verplichting om nuggers naar werk te begeleiden zoals het geval is bij andere groepen; deze groep kan alleen aanspraak doen op de ondersteuning bij re-integratie. De analyse van baankansen levert daarom weinig inzichten op over de manier van handelen van gemeenten. We zou- den kunnen kijken naar het aandeel trajectvolgers dat later een baan vindt. Daarmee zou de focus echter komen te liggen op de effectiviteit van de trajecten en dat is niet het doel van dit hoofdstuk. Opzet van dit hoofdstuk We starten dit hoofdstuk met een beschrijving van de aanpak die we hebben gehanteerd om onze vragen te beantwoorden, waarbij we ook de verschillende groepen die aan de orde komen duidelijk afbakenen (8 6.2). Omdat er weinig over nuggers bekend is, schetsen we vervolgens in het kort een algemeen beeld van de klassieke nuggers op basis van een literatuurstudie (8 6.3). Daarna presenteren we de beschrijvende analyse op basis van registerdata (6 6.4). Aanvullend gaan we in op enkele bevindingen van de ervarings- onderzoeken onder klassieke nieuwe nuggers (Inspectie szw 2019a) en onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) (8 6.5). We besluiten met onze conclusies (8 6.5). 6.2 Aanpak Om onze vragen te beantwoorden maken we gebruik van registratiegegevens. Bij de klas- sieke nuggers gaat het om gegevens over hun inschrijving bij uvw, bij de nieuwe doelgroep om gegevens uit het doelgroepregister. Koppeling aan de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (sr) geeft vervolgens informatie over de re-integratievoorzieningen die door gemeenten aan deze mensen zijn verstrekt. 176 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Bij de klassieke nuggers kijken we uitsluitend óf er een re-integratietraject is ingezet. De data staan het niet toe om informatie te geven over het type traject dat is aangeboden. De sRrG-gegevens bieden inzicht in de toepassing van de nieuwe instrumenten verbonden aan de Participatiewet (loonkostensubsidie, begeleiding, beschut werk), maar de ‘traditio- nele’ instrumenten van de gemeenten (zoals sollicitatietrainingen) zijn ondergebracht in een categorie ‘overig’. De nieuwe instrumenten worden voornamelijk aangeboden aan specifieke doelgroepen — mensen met een arbeidsbeperking die niet in staat zijn zelfstan- dig het wettelijk minimumloon te verdienen (zie hoofdstuk 2) — en worden nauwelijks toe- gepast bij andere groepen, waaronder de klassieke nuggers. De re-integratietrajecten die klassieke nuggers ontvangen, behoren dus bijna allemaal tot de categorie ‘overig’, waar- door een nadere uitsplitsing naar type ingezette trajecten niet mogelijk is. Bij de nieuwe doelgroep brengen we het type traject wel in beeld. Voor de klassieke nuggers (en de referentiegroep van klassieke bijstandsontvangers) verge- lijken we de situatie vóór de invoering van de Participatiewet met die erna. De gepresen- teerde gegevens dekken de periode 2006-2018. Voor de jonge nuggers met een arbeids- beperking hanteren we een andere strategie. Deze groep bestond in deze vorm niet vóór 2015, Waardoor het niet mogelijk is om de situatie voor en na invoering van de Participatie- wet met elkaar te vergelijken.4 Daarom kijken we naar de wijze waarop gemeenten omgaan met twee groepen jongeren met een arbeidsbeperking die in het doelgroep- register zijn opgenomen: jonge nuggers (die wel of geen opleiding volgen) en jonge bijstandsontvangers. In dit geval behandelen wij de periode 2015-2018. De analyses zijn beschrijvend van aard. Net als in andere hoofdstukken houden we ook hier bij de interpretatie van de bevindingen rekening met de samenstelling van de groep voor en na de invoering van de Participatiewet. We corrigeren echter niet voor de verschillen in die samenstelling of voor conjuncturele ontwikkelingen. De resultaten verrijken we met de resultaten van de onderzoeken onder cliënten en gemeenten, uitgevoerd door respectieve- lijk de Inspectie szw (201ga) en Centerdata (Cuelenaere et al. 2019). Afbakening In dit hoofdstuk beschrijven we de situatie van verschillende groepen, die als volgt zijn afgebakend: Klassieke nuggers Onder klassieke nuggers verstaan we personen die aan de volgende voorwaarden voldoen: — Ze staan op het peilmoment (elk jaar op 1 december) ingeschreven als werkzoekende bij Uwv.” — Ze ontvangen geen bijstand of bijstandsgerelateerde uitkeringen (IOAW, loAz, Bbz) en geen Uwv-uitkering op het peilmoment en ook niet in de drie maanden vooraf. — _ Zezijn geen werknemer.°7 177 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Personen die vanaf 2015 in het doelgroepregister zijn ingestroomd en jonger zijn dan 27 jaar, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Nieuwe doelgroep nuggers De nieuwe doelgroep nuggers bestaat uit personen voor wie het volgende geldt: — _ Ze zijn vanaf 2015 in het doelgroepregister ingestroomd en ontvangen geen bijstands- uitkering in het jaar van instroom. — Ze hadden geen baan voorafgaand aan hun inschrijving in het doelgroepregister.® — _Zezijn jonger dan 27 jaar tijdens hun inschrijving. — Ze volgen wel of geen onderwijs. De inschrijving bij uwv is hierbij buiten beschouwing gelaten: als iemand in het doelgroep- register staat wordt ervan uitgegaan dat deze persoon werkzoekend is.® Net als in hoofd- stuk 3 (Wajong) is het jaar van instroom in het doelgroepregister het jaar wanneer hij/zij 18 jaar wordt (veel jongeren stromen in het doelgroepregister vanaf hun 16°). Klassieke bijstandsontvangers Voor meer informatie over de afbakening van de groep klassieke bijstandsgerechtigden verwijzen we naar hoofdstuk 5. Nieuwe bijstandsgerechtigden in het doelgroepregister Nieuwe bijstandsgerechtigden zijn personen voor wie het volgende geldt: — Ze zijn vanaf 2015 in het doelgroepregister ingestroomd en hebben in de hele periode 2015-2018 een bijstandsuitkering. — _Zezijn jonger dan 27 jaar tijdens hun inschrijving. 6.3 Klassieke nuggers Klassieke nuggers behoren al langer tot de re-integratiedoelgroep van gemeenten. Er wordt verondersteld dat vanwege gebrekkige financiële prikkels deze groep geen priori- teit heeft voor wat betreft de inzet van re-integratiemiddelen (Divosa, 2014). Om de situatie van deze groep in context te plaatsen, geven we eerst een samenvatting van de beschikbare literatuur over deze groep en hun kans op een re-integratietraject in de periode vóór de Participatiewet. Vervolgens presenteren we de resultaten van de beschrij- vende analyses. 178 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN 6.3.1 Klassieke nuggers vóór de invoering van de Particpatiewet Studies die zich richten op klassieke nuggers zijn schaars en voor het merendeel afkomstig uit de periode 2002-2012. Een mogelijke verklaring voor deze beperkte wetenschappelijke aandacht is van conjuncturele aard; vóór de crisis van 2008 zag men nuggers nog als onbe- nut participatiepotentieel dat tekorten op de arbeidsmarkt kon verlichten (rwi 2008), maar met het uitbreken van de kredietcrisis en de daaropvolgende recessie lijkt die aandacht voor deze groep weer te zijn verdwenen. In tijden van economische laagconjunctuur is het beleid vooral gericht op het verminderen van het aantal mensen dat wel aanspraak maakt of kan maken op een uitkering. Uit het beschikbare materiaal blijkt allereerst dat slechts een klein deel van de potentiële doelgroep zich inschrijft als werkzoekende en op die manier in aanmerking komt voor gemeentelijke ondersteuning. Studies uit de periode vóór de invoering van de Participatie- wet rapporteren dat 4% à 5% van de potentiële nuggers zich heeft ingeschreven bij Uwv (De Gruijter et al. 2013; Rwi/Nicis 2009). De groep die zich niet inschrijft is omvangrijk: naar schatting van het cBs behoorden in 2007 bijna 1,1 miljoen Nederlanders in potentie tot de groep niet-uitkeringsgerechtigden zonder werk (De Rijk et al. 2010; Rw1 2010; Rwi/Nicis 2009). In de Enquête Beroepsbevolking in 2007 gaf rond de 20% van potentiële groep nuggers aan te willen werken. Bij nuggers die zich hebben ingeschreven gold dit voor bijna 60% (CBS 2009). Mensen die zich wel inschrijven (en volgens de definitie tot de nuggers behoren) stromen vanuit verschillende posities in de nug-situatie in (Bakker et al. 2007). Zoals gezegd in para- graaf 6.1 zijn nuggers mensen die te weinig arbeidsverleden hebben opgebouwd om in aanmerking te komen voor een ww-uitkering of die vrijwillig ontslag hebben genomen. Herintreders op de arbeidsmarkt (huisvrouwen) en schoolverlaters behoren ook tot deze groep. Nuggers hebben vaak een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (Bakker et al. 2007; Gruijter et al. 2013). Belemmeringen om een baan te kunnen vinden zijn vaak verouderde werkervaring of opleiding, maar ook een mismatch tussen wensen en mogelijkheden kan een rol spelen. Veel, vooral vrouwelijke, nuggers ambiëren een parttimebaan terwijl de meeste vacatures een fullttimecommitment eisen (De Gruijter et al. 2013). Daarnaast lijkt het om een dynamische groep te gaan, want nug-periodes duren vaak kort. In de periode 2001-2005 stroomde 80% van de ingeschreven nuggers binnen zes maanden uit. In de helft van de gevallen ging het om uitstroom naar werk, de rest stroomde uit naar een bijstandsuitkering of naar gesubsidieerd werk, of trok zich terug van de arbeidsmarkt (Groot et al. 2007). Voor nuggers die kampen met verouderde werkervaring biedt een re-integratietraject uit- komst. De beschikbare studies tonen aan dat gemeenten vóór de invoering van de Participatiewet echter terughoudend zijn geweest in het aanbieden van trajecten aan niet- uitkeringsgerechtigden. De kans dat een nugger binnen een jaar na de inschrijving bij Uwv een re-integratietraject ontvangt, bedroeg in 2004 ongeveer 7% (Groot et al. 2007). Drie jaar na de inschrijving was die kans toegenomen tot 13%. De kans op een traject was afhankelijk van persoonlijke kenmerken, waarbij de situatie voorafgaand aan de nug- 179 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN periode en de afstand tot de arbeidsmarkt het meest bepalend waren (Groot et al. 2007). Voormalige non-participanten hebben de grootste kans op een re-integratietraject (11% binnen een jaar na inschrijving), terwijl die kans voor mensen die uit ww of wao in de nug- situatie instroomden aanzienlijk lager lag (resp. 3% en 1% binnen een jaar na inschrijving). Ook de leeftijd is bepalend voor de inzet van een traject, waarbij mensen ouder dan 55 jaar minder vaak een traject ontvangen dan jongere nuggers. Degenen die een traject ontvingen, waren tamelijk positief over de aangeboden onder- steuning. Tegelijkertijd gaven de respondenten ook aan dat er weinig ondersteuning wordt aangeboden; bijna 80% kreeg geen re-integratieondersteuning van de gemeente en voor meer dan de helft van de afgewezen nuggers was de reden van afwijzing niet bekend (Bakker et al. 2007). 6.3.2 Klassieke nuggers: analyse van registergegevens Aantal ingeschreven nuggers Het aantal bij vwv ingeschreven nuggers is dynamisch. Het nam in de onderzochte periode snel toe vanaf 2012, van rond de 20.000 in 2007 tot ruim 73.000 in 2016 (figuur 6.1). In 2017 zakte het aantal ingeschreven nuggers weer onder de g0.o00 en daarmee tot bijna het niveau van 2014. In 2018 stonden er bijna q5.000 nuggers ingeschreven bij uwv. Het lijkt erop dat de jaren 2017-2018 een voortzetting zijn van de trend die al sinds 2011 gaande is. De economische crisis kan een verklaring vormen: tijdens periodes van economische neer- gang kost het werkzoekenden meer tijd om een baan te vinden, waardoor mensen die bij Uwv zijn ingeschreven minder snel naar een baan uitstromen. Als vervolgens hun ww- uitkering afloopt en men niet in aanmerking komt voor een andere uitkering, krijgt men een nug-status. Een verklaring voor de sterke toename van het aantal ingeschreven nuggers in de jaren 2015-2016 is niet direct voorhanden. Het valt op dat deze toename niet alleen geldt voor de nuggers maar voor de hele groep mensen die Ingeschreven staat bij uvw. Wellicht zijn mensen getriggerd door de invoering van de Participatiewet en zijn ze tot inschrijving overgegaan. Het aantal klassieke bijstandsgerechtigden nam in de periode 2006-2016 geleidelijk toe, van 400.000 (2006-2010) tot rond de 500.000 (2016). In 2018 daalde het aantal bijstands- gerechtigden weer licht tot 470.000. 180 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Figuur 6.1 Aantal ingeschreven nuggers, 2006-2018 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 MO > 45 jaar A 27-44 jaar ml <27 jaar Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Samenstelling van de groep klassieke nuggers De leeftijdssamenstelling van de groep klassieke nuggers verandert. De grootste toe- stroom komt voor rekening van nuggers van q5 jaar en ouder. Rond 2012 schommelde het percentage van de klassieke nuggers ouder dan q5 jaar rond de 30%, in 2018 groeide dit aandeel tot 48%. Deze gegevens zijn een weerspiegeling van de dynamiek op de arbeids- markt: ouderen komen na de crisis moeizaam en langzaam aan het werk en omdat ze vaak een partner hebben, komen ze niet in aanmerking voor een uitkering en worden ze een nugger. Hier staat tegenover dat het aandeel 25-q4q-jarigen stabiel blijft, variërend tussen 40% en 45% in deze periode. Het aandeel jongste nuggers (jonger dan 27 jaar) nam af van 27% in 2012 tot 13% in 2018.'° Ingeschreven klassieke nuggers zijn even vaak man als vrouw en dit beeld is stabiel door de tijd heen. Nederlanders met een migratieachtergrond (zowel westers als niet-westers) zijn tot 2017 net iets vaker ingeschreven bij uwv dan Nederlanders zonder migratieachtergrond: het aandeel nuggers met een migratieachtergrond beweegt tussen 55% (2011) en 52% (2017). In 2018 zakte het aandeel tot 48%. Aangezien in de beroepsbevolking van eind 2017 het aandeel mensen met een migratieachtergrond 21% bedroeg (cBs 2019e), zijn migranten oververtegenwoordigd onder de klassieke nuggers. Een mogelijke verklaring is dat het mensen met een migratieachtergrond niet lukt om zelfstandig werk te vinden, waarna zij zich bij uwv laten inschrijven om in aanmerking te komen voor ondersteuning. 181 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN 6.3.3 Kans op traject voor klassieke nuggers en bijstandsontvangers Het aandeel trajectontvangers binnen de groep klassieke nuggers is in de loop der jaren gedaald (figuur 6.2). In 2011 kreeg een op de vijf klassieke nuggers een traject, maar dat is sindsdien niet meer voorgekomen. Na een stabiel beeld tot 2011 is het aandeel nuggers met een traject blijvend afgenomen, met uitzondering van het jaar 2014. In 2017 en 2018 bedroeg het aandeel trajectvolgers 8% van de klassieke nuggers. Dit is vergelijkbaar met het aandeel trajectvolgers onder nuggers in 2004 (Groot et al. 2007). Deze resultaten kun- nen een noemereffect weergeven: het aantal ingeschreven nuggers nam sinds 2011 sterk toe (figuur 6.1), terwijl het aantal trajecten In 2018 vergelijkbaar is met het aantal trajecten die in 2011 waren ingezet (rond de 3500 trajecten, gegevens niet opgenomen in grafiek). Er zijn geen aanwijzingen dat de invoering van de Participatiewet invloed heeft gehad op de kans op een re-integratietraject. Het aandeel trajectvolgers onder de klassieke bijstandsgerechtigden ligt aanmerkelijk hoger. Ook dit aandeel is echter gedaald, van ongeveer 55% in 2010 tot ongeveer 40% in 2013; daarna was het constant. In 2018 volgde 41% van de klassieke bijstandsgerechtigden een re-integratietraject. Ook hier kan een noemereffect een rol spelen. Het lijkt erop dat na 2014 het verschil in de kans op een traject tussen de twee groepen groter is geworden. Dat gemeenten meer aandacht besteden aan de bijstandsgerechtigden dan aan de nuggers kan worden verklaard door de financiële prikkels die gemeenten ervaren: de investering in de re-integratie van bijstandsgerechtigden kan uiteindelijk leiden tot een besparing op het uitkeringsbudget (zie hoofdstuk 2). Dat is niet het geval bij de nuggers. Figuur 6.2 Aandeel klassieke nuggers en bijstandsgerechtigden met re-integratietraject, 2006-2018 (ongecorrigeerd, in procenten) 60 bie) 40 30 20 _ TTT. O TTT 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 —- aandeel nuggers met traject —— aandeel bijstandontvangers met traject Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 182 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Verdeling van trajecten naar achtergrondkenmerken In vervolganalyses is bekeken of de kans op een re-integratietraject afhankelijk is van de kenmerken van de doelgroep, zoals de leeftijd. Klassieke nuggers maken minder kans op een traject dan bijstandsontvangers, ongeacht hun leeftijd (figuur 6.3). Binnen beide groe- pen maakt de leeftijd echter wel uit, waarbij de 45-plussers de minste kans hebben om een re-integratietraject toegewezen te krijgen. Bij de nuggers varieerde de kans op een traject tussen 16% voor de 45-plussers en 23% voor degenen tussen 27 en 45 jaar en degenen jon- ger dan 27 jaar(2011). In 2018 waren beide aandelen trajectvolgers verminderd, tot respec- tievelijk 4% en 9%. De enige uitzondering op deze neerwaartse trend zijn de jongste nuggers (onder de 27 jaar): in 2018 nam de kans op een traject voor deze groep toe tot 17%. Deze bevinding moet wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd: het is onduidelijk of deze trend voortzet, de kans op een re-integratietraject varieert voor deze groep sterk over de tijd. Het gaat hier om de groep zonder arbeidsbeperking; de ‘nieuwe’ nuggers (met een arbeidsbeperking) worden in paragraaf 6.q besproken. Figuur 6.3 Kans op een traject voor nuggers en bijstandsgerechtigden, naar leeftijd, 2006-2018 (ongecorrigeerd, in procenten) 80 7o 60 50 40 TT TON 30 20 10 0 En 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 —— bijstand < 27 jaar —— bijstand 27-44 jaar — bijstand > q5 jaar —— nugger<27jaar ——= nuggere27-ggjaar ——= nugger>= gs jaar Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Voor de klassieke bijstandsontvangers zijn de kansen op een traject anders verdeeld. De jongste bijstandsgerechtigden hadden tot 2009 een vergelijkbare kans op een traject, die vervolgens steeg tot 70% in 2010, versus 63% voor de 27-qq-jarigen en 52% voor de 45-plussers in datzelfde jaar. Daarna zijn de kansen voor alle drie de leeftijdsgroepen bijstandsgerechtigden gedaald. Sinds 2012 is de kans op een traject voor de jongeren tot 27 jaar bijna gelijk aan die voor degenen tussen 27 en q5 jaar (rond de 49% in 2018), terwijl 183 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN het aandeel trajectvolgers onder de q5-plussers net iets boven de qo% ligt. Het lijkt erop dat de oudste groep met minder gevoel van urgentie wordt behandeld, terwijl de aandacht voornamelijk naar de jongere groepen uitgaat. De kans op een re-integratietraject verschilt ook tussen mannen en vrouwen. Voor zowel nuggers als bijstandsgerechtigden geldt dat mannen een grotere kans op ondersteuning hebben dan vrouwen. In 2018 bedroeg die kans bij de nuggers 8% voor mannen en 7% voor vrouwen. Bij de bijstandsontvangers was dit respectievelijk 43% en 39%. Het ver- schil naar geslacht is voor beide doelgroepen stabiel over de tijd. Het beeld is ook stabiel als we kijken naar de kansen op een traject van nuggers met en zonder een migratieachtergrond (figuur 6.4). De nuggers met een migratieachtergrond hebben in alle jaren een wat grotere kans op een traject dan de nuggers zonder migratie- achtergrond. Sinds 2014 is die kans voor beide groepen gedaald, maar het verschil bleef gehandhaafd. In 2018 ontving van de nuggers met een migratieachtergrond 11% onder- steuning vanuit de gemeente, terwijl dit bij de nuggers zonder migratieachtergrond 5% was. Figuur 6.4 Kans op een traject naar migratieachtergrond, nuggers en bijstandsgerechtigden, 2006-2018 (ongecorri- geerd, in procenten) 70 60 50 rt nnn Dn 40 TT All 30 20 nn ne Er 0 En 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 —= nuggerned «===: nugger migr — bijstand ned "===: bijstand migr Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Ook bijstandsontvangers met een migratieachtergrond hadden in 2010 een grotere kans op een traject dan bijstandsontvangers zonder migratieachtergrond. Daarna neemt de kans voor beide groepen af. In 2015 was de kans voor migranten en niet-migranten gelijk (rond de 38%). De kansen bleven voor degenen zonder migratieachtergrond vervolgens stabiel, terwijl de kansen van bijstandsgerechtigden met een migratieachtergrond weer iets toenemen sinds 2017. Ook hier is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van 184 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN deze gegevens; we kunnen nog niet zeggen of het om een trendbreuk gaat of om een inci- dentele toename. Conclusie De kans op een re-integratietraject daalt sinds 2011 voor zowel klassieke nuggers als klas- sieke bijstandsontvangers, maar het verschil tussen beide groepen lijkt de laatste paar jaar iets groter te zijn geworden. De daling in de kans op een traject kan deels worden herleid tot de economische crisis: door afnemende budgetten en een toename van het aantal ingeschreven nuggers dalen de kansen op een re-integratietraject. De aandacht lijkt uit te gaan naar groepen wier re-integratie tot een besparing op het uitkeringsbudget kan leiden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze trend veranderde in de jaren rondom de invoering van de Participatiewet. Dit is niet verrassend: de invoering van de Participatiewet heeft geen verandering teweeggebracht voor de groep nuggers. Er zijn wel voorzichtige tekenen van toegenomen aandacht voor de groepen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt: voor nuggers jonger dan 27 jaar (zonder arbeidsbeperking) en bijstandontvangers met migratie- achtergrond steeg de kans op een traject. De cijfers moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd; met twee waarnemingen is het te vroeg om te zeggen of deze toename doorzet. 6.4 Jonggehandicapte nuggers in het doelgroepregister Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben de gemeenten er een nieuwe doelgroep bij gekregen: de jonggehandicapten met arbeidsvermogen. In deze paragraaf behandelen we de re-integratieondersteuning aan deze doelgroep, voor zover zij in het doelgroepregister zijn opgenomen en jonger dan 27 jaar zijn (zie hoofdstuk 3). Hieronder bevinden zich zowel jongeren die bijstand ontvangen als jongeren die geen recht hebben op een uitkering, omdat ze nog onderwijs volgen of met hun ouders of verzorgers wonen. Ook voor hen laten we de kans op een re-integratietraject zien. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen vallen dus in vier groepen uiteen: 1) nuggers die geen onderwijs volgen; 2) nuggers die wel onderwijs volgen; 3) uitkeringsgerechtigden (wel of niet onderwijsvol- gend); en q) jongeren zonder uitkering die ten tijde van de inschrijving in het doelgroep- register een baan hadden. De laatste groep wordt ter referentie opgenomen, formeel gezien zijn deze jongeren geen nuggers. 6.4.1 Aantal jonggehandicapten in het doelgroepregister Vóór de invoering van de Participatiewet vielen jonggehandicapten onder de Wajong- regeling en daarmee ook onder de verantwoordelijkheid van uwv. Door de verandering in hun status kunnen we geen vergelijking maken tussen de situatie voor en na 2015. Sinds 2015 is het aantal jonge nuggers dat in een bepaald jaar in het doelgroepregister instroomt toegenomen (figuur 6.5). In 2015 stroomden in totaal bijna 2400 jonge nuggers zonder baan (die wel of geen onderwijs volgden) in het doelgroepregister in, drie jaar later waren dat er gooo. Daarnaast stroomden er in 2015 rond de 3000 bijstandsontvangers in het 185 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN doelgroepregister in, een aantal dat in 2017 toenam tot rond de q500, om daarna in 2018 weer af te nemen naar 3500. Tot slot kwam een aanzienlijk deel van de inschrijvingen in het doelgroepregister voor rekening van jonggehandicapten zonder uitkering, die op dat moment een baan hadden. In 2015 betrof dat ongeveer 1700 nieuwe inschrijvingen, in 2018 waren het er minder met ongeveer 1200. Figuur 6.5 Ontwikkeling van de nieuwe instroom van jonggehandicapten in het doelgroepregister vanaf 2015, naar sub- groepen 5000 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs Ml 2015 El 2016 ME 2017 BE 2018 Bron: cBs-microdata, scP-bewerking 6.4.2 Kans op een traject voor ‘nieuwe’ nuggers en andere jonggehandicapten Het aandeel jongeren met een arbeidsbeperking, zowel nuggers met of zonder onderwijs als bijstandsgerechtigden, die in het eerste jaar na hun inschrijving in het doelgroepregister een re-integratietraject krijgen aangeboden, stijgt met elk jaar dat de Participatiewet in werking is (figuur 6.6). Voor niet-onderwijsvolgende nuggers die in 2015 in het doelgroep- register instroomden was dit 8%, voor degenen die in 2018 instroomden ging het om 50%. Voor jonggehandicapten zonder uitkering die wel onderwijs volgen zijn deze aandelen lager; ze lopen op van 3% van de ingeschrevenen in 2015 tot 24% van de ingeschrevenen in 2018. Ook degenen zonder een uitkering met een baan ten tijde van instroom krijgen nog vaak een re-integratietraject aangeboden; in 2018 ging het om bijna een derde van de nieuwe instroom. Het aandeel is het hoogst onder bijstandsgerechtigde jong- gehandicapten. In 2015 kreeg een op de vier instromers binnen een jaar een traject aangeboden, in 2018 betrof het 56% van de nieuwe instromers. Het verschil tussen nuggers en bijstandsontvangers in de aandacht die ze van gemeenten krijgen lijkt steeds kleiner te worden. Bij de invoering van de Participatiewet ging de aan- 186 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN dacht voornamelijk uit naar bijstandsgerechtigden, in 2018 was de ondersteuning aan niet- onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers vergelijkbaar met de ondersteuning die de uitkeringsgerechtigden in dit jaar kregen. Het wijst erop dat gemeenten meer bekend zijn geworden met de werking van de wet en hun aandacht verdelen tussen groepen die, als ze geen ondersteuning krijgen, in een langdurige uitkeringssituatie blijven of terechtkomen. Ook verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen gemeenten en vso-/pro-scholen draagt bij aan passende begeleiding van schoolverlaters richting de arbeidsmarkt (Inspec- tie szw 2016d). Figuur 6.6 Aandeel trajectvolgers in het jaar van instroom, instromers in 2015-2018 (in procenten) 60 50 40 30 20 10 0 geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs ME 2015 El 2016 EE 2017 EE 2018 Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Inzet van instrumenten Om in beeld te brengen welke instrumenten worden toegepast bij jongeren met een arbeidsbeperking, zoomen we in op de verdeling van de trajecten die in de periode 2015-2018 zijn toegepast. We maken onderscheid tussen beschut werk, begeleiding van een jobcoach, loonkostensubsidie en alle overige trajecten (figuur 6.7). Deze instrumenten worden nader besproken in hoofdstuk 7. We bekijken welk aandeel van de ingestroomde jongeren een bepaald traject aangeboden krijgt. 187 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Figuur 6.7 Verdeling van aangeboden trajecten, 2015-2018 60 50 40 30 20 10 0 geen uitkering, geen uitkering, geen uitkering, uitkering, wel of geen onderwijs wel onderwijs baan bij instroom geen onderwijs Ml beschut [A jobcoach LKS WI overige Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Jonggehandicapte nuggers krijgen voornamelijk loonkostensubsidie en ‘overige’ middelen aangeboden: van alle niet-onderwijsvolgende nuggers die in de periode 2015-2018 ston- den ingeschreven in het doelgroepregister, heeft 33% loonkostensubsidie ontvangen en kreeg een vergelijkbaar percentage een overig instrument. Bij jonggehandicapten die onderwijs volgen was het aandeel nuggers met een traject lager: 25% van hen kreeg ove- rige ondersteuning terwijl 20% loonkostensubsidie ontving. Aangezien loonkostensubsidie per definitie samengaat met het hebben van een baan, betekent dit dat de desbetreffende nuggers op dat moment een baan hadden. Nuggers die al bij hun inschrijving in het doelgroepregister een baan hadden, kregen vergelijkbare ondersteuning als nuggers zon- der baan. Begeleiding door een jobcoach is aan minder dan 10% van nuggers in het doelgroepregister aangeboden, terwijl beschut werk in minder dan 5% van de gevallen is toegepast.'? Ook onder de bijstandsgerechtigde jongeren in het doelgroepregister zijn beschut werk en jobcoaching betrekkelijk weinig gebruikte re-integratie-instrumenten. Beschut werk is in 3% van de gevallen ingezet en ondersteuning door een jobcoach in 8% van de gevallen. De ‘overige’ vormen van ondersteuning zijn het meest frequent gebruikt: de helft van de bijstandsgerechtigden in het doelgroepregister heeft deze vorm van ondersteuning ont- vangen. Loonkostensubsidie is aan 18% van de jonggehandicapte bijstandsgerechtigden aangeboden. De inzet van dit instrument betekent ook hier dat bijstandsgerechtigden op enig moment na hun inschrijving een baan hebben gehad. 188 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Conclusie De analyse wijst erop dat gemeenten steeds meer re-integratietrajecten aan jong- gehandicapten in het doelgroepregister toewijzen. De aandacht ging in de eerste jaren voornamelijk uit naar de bijstandsgerechtigden binnen deze groep, maar later krijgen ook de nuggers in toenemende mate de nodige aandacht en ondersteuning. Het feit dat in de laatste twee jaren het verschil In de ondersteuning tussen de jonggehandicapten met of zonder uitkering kleiner is geworden heeft mogelijk te maken met de preventieve werking van de financiële prikkels: het aanbieden van een traject aan een bijstandsgerechtigde kan ertoe leiden dat deze persoon uit de bijstand uitstroomt, wat een besparing op het gemeentelijke budget betekent. Het aanbieden van hulp aan een niet-uitkeringsgerech- tigde levert deze directe besparing niet, maar op langere termijn vermindert het de kans dat deze groep in een langdurige uitkeringssituatie terechtkomt. Ook de implementatie van de Participatiewet kan hier een rol spelen. De gemeenten hadden tijd nodig om bekend te raken met de nieuwe doelgroep en onder andere samenwerkingen met school- netwerken op te zetten. Door deze samenwerkingsverbanden zijn schoolverlaters beter in beeld bij gemeenten en is de ondersteuning aan deze doelgroep efficiënter geworden (Inspectie szw 2016d). De ondersteuning die jonggehandicapten met arbeidsvermogen ontvangen verschilt tus- sen mensen met en zonder uitkering. Nuggers krijgen zowel lichtere instrumenten (zoals sollicitatietraining) als zwaardere middelen (zoals loonkostensubsidie) aangeboden. De groep met uitkering ontvangt voornamelijk lichtere en — daardoor — minder dure instru- menten in de categorie ‘overig’. Andere zwaardere trajecten, zoals jobcoaching, worden bij beide groepen aanzienlijk minder vaak toegepast. Waarschijnlijk spelen ook de relatieve onbekendheid met de zwaardere instrumenten en financiële overwegingen een rol (zie hoofdstuk 7). Gemeenten geven aan dat het tijd kostte om de inzet van deze instrumenten op gang te laten komen. Dit impliceert dat deze middelen in de toekomst vaker zullen wor- den ingezet. 6.5 Meningen en ervaringen van gemeenten en cliënten De voorgaande analyses schetsten welke kenmerken de mensen hebben die ondersteuning krijgen in de vorm van een re-integratietraject, welke trajecten zij ontvangen en hoe dit zich heeft ontwikkeld over de tijd. Dit zegt niets over de ervaringen van de doelgroepen van de Participatiewet. Om dit in beeld te brengen, beschrijven we de resultaten van de studies die zijn verricht naar de ervaringen met de Participatiewet van gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) en van cliënten, zowel de klassieke nuggers als de nieuwe doel- groep (Inspectie szw 2019a).'3 Hebben gemeenten nuggers in beeld? Het ervaringsonderzoek onder gemeenten (Cuelenaere et al. 2019) laat zien dat gemeenten onderscheid maken in hun aanpak naar jonggehandicapten zonder uitkering en de klas- sieke nuggers. Gemeenten krijgen jonggehandicapten met een indicatie banenafspraak in 189 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN beeld via het scholennetwerk (voor schoolverlaters van het vso en pro, maar ook andere scholen), uvw of de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMc). Ondanks deze samenwer- kingen meldt minder dan de helft van gemeenten dat ze jonggehandicapte nuggers goed in beeld hebben. Deze groep komt in beeld als ze zelf uitkering of ondersteuning aanvragen. Schoolverlaters van het vso/pro (zowel nuggers als bijstandsontvangers) zijn In 93% van de gemeenten goed in beeld. Ook worden instrumenten ingezet om deze groep aan het werk te krijgen, zoals loonkostensubsidie, jobcoaching en scholing (zie hoofdstuk q). Richting klassieke nuggers die geen indicatie banenafspraak hebben en die dus niet in het doelgroepregister zijn opgenomen, zijn de meeste gemeenten minder proactief. Op de vraag wat de gemeente doet om in contact te komen met nuggers geeft 12% aan de doel- groep actief op te zoeken via publieke media en via sociale wijkteams. lets meer gemeen- ten (18%) hebben contact met uwv om zicht te krijgen op deze doelgroep. Vrijwel alle gemeenten (80%) geven echter tegelijkertijd aan af te wachten of deze groep zichzelf meldt bij de gemeente. Het gemeenteonderzoek laat zien dat andere instrumenten of scholing het meest worden ingezet voor klassieke nuggers, maar het gebeurt in aanzienlijk mindere mate dan bij andere groepen die onder de Participatiewet vallen. Een kwart van gemeenten zet geen instrumenten voor klassieke nuggers in. Ervaringen van klassieke nuggers Uit onze analyses is gebleken dat niet alle nuggers een re-integratietraject volgen. Dit kan liggen aan de inzet van gemeenten, maar het kan ook zijn dat nuggers geen behoefte heb- ben aan ondersteuning. Het klantonderzoek onder klassieke nuggers laat zien dat ruim een derde van deze groep weet dat de gemeente hulp kan bieden bij het zoeken naar werk. Een aanzienlijk deel van de respondenten (70%) denkt geen behoefte te hebben aan onder- steuning. Ze menen op eigen kracht werk te kunnen vinden, zijn niet bekend met de mogelijkheden of hebben weinig vertrouwen in de effectiviteit van de ondersteuning. Slechts 15% van de klassieke nuggers vraagt re-integratieondersteuning bij de gemeente aan. Uiteindelijk ontvangt 5% deze ondersteuning daadwerkelijk. Dit betekent dat maar een derde van alle verzoeken wordt omgezet in ondersteuning bij het zoeken naar werk. De resterende aanvragen zijn door de gemeente afgewezen. Er zijn meerdere redenen genoemd waarom er, ondanks het verzoek, geen ondersteuning is ontvangen. In sommige gevallen gaf gemeente aan dat er geen recht op hulp was omdat er geen uitkeringsrecht was, soms liepen nuggers vast In de bureaucratische regels of sloot de aangeboden hulp niet aan bij de behoefte. De registratiegegevens die wij voor onze berekeningen hebben gebruikt, geven voor de klassieke nuggers geen informatie over het type re-integratietraject dat aangeboden wordt. De ervaringsonderzoeken vullen deze lacune. De respondenten geven aan dat de aangeboden hulp meestal de vorm heeft van korte en gerichte ondersteuning. Klassieke nuggers worden vooral verwezen naar vacaturesites, maar ook wordt directe bemiddeling richting werkgevers toegepast, evenals ondersteuning bij het schrijven van sollicitatie- brieven of het opstellen van een cv. Uitgebreidere ondersteuning, zoals specifieke training, wordt aanzienlijk minder vaak geboden. De ervaringen met de ontvangen hulp zijn wisse- 190 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN lend. Aan de ene kant geeft een minderheid van de nuggers aan dat de geboden hulp tot een baan heeft geleid, aan de andere kant vindt een meerderheid dat de geboden hulp nuttig en voldoende is geweest (Inspectie szw 2019a). Ervaringen van jonggehandicapte nuggers Vergelijkbare vragen zijn ook aan de niet-uitkeringsgerechtigde jongeren uit het doelgroepregister voorgelegd. Daaruit blijkt dat de helft van deze groep (51%) ervan op de hoogte is dat de gemeente de aangewezen instantie is om hulp te verlenen bij de zoek- tocht naar werk. Een derde van de jonge nuggers met arbeidsbeperking geeft aan weleens behoefte te hebben gehad aan ondersteuning vanuit de gemeente. Jongeren die deze behoefte niet hebben, geven hiervoor vergelijkbare redenen op als klassieke nuggers: ze denken werk op eigen kracht te kunnen vinden, weten niet dat de gemeente ze onder- steuning kan bieden of hebben weinig vertrouwen in de effectiviteit van de ondersteuning. Ook voor deze groep geldt dat niet elke ‘behoeftige’ doorzet om daadwerkelijk hulp aan te vragen. Van alle Jonggehandicapte nuggers heeft 23% om ondersteuning gevraagd bij de gemeente en heeft 17% daadwerkelijk ondersteuning ontvangen. Het feit dat men niet weet dat men daarvoor bij de gemeente terechtkan wordt genoemd als een reden om geen ondersteuning aan te vragen. Daarnaast noemen de jonge nuggers als ervaren obstakels bij het aanvragen van hulp vooral dat ze niet weten hoe een dergelijke aanvraag ingediend moet worden. Gemeentelijke bureaucratie is een van de ervaren redenen bij afwijzing van de aanvraag. Ook het beleid van de gemeenten lijkt een relevant obstakel: volgens de cliënten weigeren gemeenten een traject aan te bieden vanuit de veronderstelling dat hulp alleen aan uitkeringsgerechtigden wordt geboden (Inspectie szw 2019a). Ongeveer een op de zes van de ondervraagde nuggers in het doelgroepregister heeft in de twee jaar voorafgaand aan het moment van enquêtering dus ondersteuning ontvangen van de gemeente bij het vinden van werk. Het vaakst toegepast zijn de inzet van een job- coach, directe bemiddeling richting werkgevers en een werkervaringsplaats. Deze bevin- dingen staan haaks op onze resultaten, waaruit blijkt dat een jobcoach aanzienlijk minder vaak wordt ingezet dan loonkostensubsidie of overige middelen. Onderzoek van sEO (Kok 2019a) biedt daar een mogelijke verklaring voor: volgens gemeenten wordt een deel van de ondersteuning van de jobcoaches geregistreerd als overige dienstverlening, wat leidt tot de onderschatting in de cBs-cijfers. Dat loonkostensubsidie niet vaak door cliënten wordt genoemd heeft misschien te maken met het feit dat cliënten niet veel merken van dit instrument: loonkostensubsidie eist geen administratieve inspanning van de werkne- mer en de persoon in kwestie ontvangt loon van de werkgever en één salarisoverzicht (Cedris 2018). De ervaring met de ingezette ondersteuning is tamelijk positief: de meerderheid van de ondervraagde nuggers vond de ondersteuning zinvol en is van mening dat de kans op werk erdoor is toegenomen. Ook over de toegankelijkheid van de hulp is deze groep positief. Bij deze gunstige bevindingen dient men te bedenken dat het gaat om een groep die erin geslaagd is hulp te ontvangen. De hiervoor beschreven enquêteresultaten laten zien dat 191 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN een groot deel van de jongeren uit het doelgroepregister toch belemmeringen ervaart bij het aanvragen en ontvangen van re-integratie ondersteuning. 6.6 Conclusies Nuggers zijn een heel diverse doelgroep die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. In dit hoofdstuk hebben we gekeken of en hoe de inzet van de re- integratietrajecten is veranderd in de periode rondom de invoering van de Participatiewet. Daarbij hebben we zowel voor de ‘klassieke’ nuggers als voor de niet-uitkeringsgerech- tigde jonggehandicapten een vergelijking gemaakt met de mensen die wel een bijstands- uitkering ontvangen. Minder aandacht voor de klassieke nuggers De kans op een traject bij klassieke nuggers en klassieke bijstandsgerechtigden neemt al vanaf 201 af, zonder dat er veel veranderingen te zien zijn rondom de invoering van de Participatiewet. Het wijst erop dat aandacht voor de re-integratie van nuggers sterk ver- bonden is met de economische conjunctuur. In periodes van hoogconjunctuur ontvangen nuggers vaker re-integratieondersteuning vanuit het doel arbeidstekorten tegen te gaan, maar deze aandacht verdwijnt in tijden van economische neergang. Kortingen op gemeen- telijke re-integratiebudgetten, oplopende werkloosheid en de daaraan verbonden toe- name van zowel het aantal nuggers als het aantal bijstandsgerechtigden leiden in die situatie tot een kleinere kans op een re-integratietraject. Gemeenten besteden — ook in economisch gunstige tijden — meer aandacht aan bijstands- gerechtigden dan aan werkzoekenden zonder uitkering. Dit is niet verrassend; de re- integratie van de eerste groep levert immers een besparing op de uitkeringsbudgetten op, die gemeenten prikkelt om deze groep actief te benaderen. Dat is zeker niet het geval bij nuggers: gemeenten geven zelf aan dat ze geen actief beleid voeren om deze groep te benaderen, maar zich afwachtend opstellen tot iemand zich zelf aanmeldt (Cuelenaere et al. 2019). Meer aandacht voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen, met en zonder uitkering De nieuwe doelgroep jonggehandicapten met arbeidsvermogen krijgt steeds meer aan- dacht: vanaf 2015 kunnen ze steeds vaker rekenen op een re-integratietraject. De kans op een traject in het eerste jaar na instroom is hoger bij instromers uit 2018 dan bij die uit de eerdere jaren. Bij de invoering van de Participatiewet ging de aandacht vooral uit naar de bijstandsgerechtigden binnen deze groep, maar het verschil tussen niet-onderwijsvol- gende nuggers en bijstandsontvangers lijkt steeds kleiner te worden. Dit is vermoedelijk opnieuw een gevolg van de financiële structuur. Het aanbieden van een traject aan bijstandsgerechtigden kan immers leiden tot een besparing op gemeentelijke budgetten. Tegelijkertijd ervaren gemeenten voor nieuwe nuggers een prikkel om te voorkomen dat jonggehandicapten op termijn, als ze geen ondersteuning krijgen, in de bijstand terecht- komen. Ook de samenwerkingen tussen scholen en gemeente kunnen hier een rol spelen: 192 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN door schoolverlaters onder jonggehandicapte nuggers beter in beeld te hebben, kunnen gemeenten deze groep beter begeleiden richting de arbeidsmarkt. Inzet van verschillende instrumenten bij jonggehandicapten De re-integratietrajecten die worden aangeboden aan de jonggehandicapte nuggers uit het doelgroepregister betreffen zowel lichtere instrumenten (zoals training) als zwaardere (en duurdere) middelen zoals loonkostensubsidie. Jobcoaching en beschut werk worden min- der vaak toegepast. Dit kan het gevolg zijn van ‘opstartproblemen’: door onbekendheid met deze instrumenten kostte het gemeenten veel tijd om de inzet van deze middelen in gang te zetten. Het kan echter deels ook verklaard worden door de mogelijke onderschat- ting in de cBs-cijfers. Uit de beschikbare registratiegegevens is niet op te maken welke re- integratie-instrumenten de klassieke nuggers ontvangen. Gemeenten melden in de enquête van Centerdata (Cuelenaere et al. 2019) dat zij de zwaardere instrumenten vaker inzetten bij jonggehandicapte nuggers dan bij de klassieke groep. Niet iedere nugger heeft behoefte aan ondersteuning, maar een deel ervaart drempels Het feit dat nuggers niet altijd een re-integratietraject aangeboden krijgen, kan deels lig- gen aan gebrek aan inzet bij de gemeenten, maar ook aan afwezigheid van een behoefte aan ondersteuning bij de nuggers zelf, Het klantonderzoek onder klassieke nuggers laat zien dat een derde van de betrokkenen ervan op de hoogte is dat de gemeente hulp kan bieden bij het zoeken naar werk, maar de meerderheid denkt geen behoefte te hebben aan ondersteuning. Onder jonggehandicapten ligt de kennis over ondersteuning hoger, maar de behoefte is vergelijkbaar met die bij de klassieke groep. Toch ervaart deze groep aan- zienlijke drempels bij het aanvragen en verkrijgen van ondersteuning vanuit gemeenten. Van degenen die geholpen zijn vond een meerderheid de ondersteuning zinvol en was men van mening dat de kans op werk erdoor is toegenomen. Tot slot Met de invoering van Participatiewet zijn de wettelijke regels rondom re-integratie onge- wijzigd voor klassieke nuggers, maar is de doelgroep uitgebreid met jonggehandicapten. Op basis van de data kunnen we niet vaststellen of er een verdringing tussen verschillende groepen nuggers plaatsvindt, dat was ook niet het doel van onze analyse. We hebben inmers geen zicht op de wijze waarop gemeenten tot hun beslissing komen; we bekijken alleen de uitkomsten, de aangeboden trajecten. Toch lijken onze resultaten een indicatie dat aandacht voor de nieuwe groep niet ten koste is gegaan van de klassieke groep. Voor de klassieke groep zien wij geen veranderingen in de uitkomsten als gevolg van de invoe- ring van de Participatiewet; hun kans op een re-integratietraject is al langere tijd aan het dalen. De nieuwe doelgroep daarentegen lijkt te profiteren van de toegenomen ervaring van gemeenten met de Participatiewet. 193 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN Noten 1 Deze toets is niet van toepassing op jongeren die doorstromen vanuit vso/pro. 2 _ Bij de invoering van de Participatiewet zijn mensen met een beperking beoordeeld door vvw op hun arbeidsvermogen. Mensen met arbeidsvermogen zijn opgenomen in het doelgroepregister. Sinds begin 2017 worden leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs automatisch in dit register opgenomen. De individuele beoordeling door uwv geldt wel nog steeds voor andere aanvragers. 3 De Wet werk en bijstand (wwB) is op 1 januari 2004 ingevoerd. 4 De enige mogelijkheid zou zijn om binnen de ‘oude’ categorie Wajongers na te gaan wie van hen onder de Participatiewet wellicht een nugger zou zijn geweest. Deze subgroep zou dan als referentiegroep kunnen dienen voor de jonggehandicapten die feitelijk sinds 2015 tot de nuggers behoren. Een der- gelijke simulatie reikt in het kader van dit hoofdstuk echter te ver. 5 _ We maken hier gebruik van ruwe microdata (cwITAB) over inschrijvingen die door het cBs beschikbaar zijn gesteld. We maken geen gebruik van de bewerkte databestanden van uvw. De verschillen in tot- standkoming van deze bewerkte data hebben geen invloed op onze resultaten. 6 De beschikbare polisregistraties bevatten geen informatie over eventuele inkomsten als zzp'er. Het is dus mogelijk dat onze selectie personen bevat die over deze inkomsten beschikken en dus ten onrechte als nugger zijn aangemerkt. 7 Deze afbakening is vergelijkbaar met die zoals gehanteerd door de Inspectie szw in de ervaringsonder- zoek onder cliënten (Inspectie szw 2019a). 8 De groep dieten tijde van de inschrijving in het doelgroepregister een baan had, wordt ter vergelijking gepresenteerd. Formeel gezien valt deze groep buiten de definitie van nugger. g Deze afbakening wijkt af van de benadering gehanteerd door de Inspectie szw (2019a). De Inspectie definieert jonggehandicapte nuggers als jongeren die geen inkomen hebben uit een arbeidsovereen- komst dan wel uitkering in de drie maanden voorafgaand aan peilmoment 1 juli 2018. Dat leidt tot een lagere populatiegrootte. Andere kenmerken (inschrijving in het doelgroepregister vanaf 1 januari 2015 en leeftijd onder de 27 jaar bij inschrijving) zijn gelijk in beide benaderingen. 1o Deze gegevens betreffen geen effect van de afsluiting van de Wajong-regeling voor mensen met arbeidsvermogen. Omdat wij de nieuwe doelgroep apart behandelen, zijn zij in deze gegevens niet meegenomen. 11 Deze cijfers wijken licht af van de cijfers vermeld in hoofdstuk 5: wij kijken naar status van jong- gehandicapten ten tijde van instroom, in hoofdstuk 5 wordt de status op een peilmoment (31 decem- ber) vastgesteld. 12 Beschut werk is gereserveerd voor mensen die alleen met begeleiding en werkaanpassing kunnen wer- ken en wordt in principe niet aangeboden aan mensen uit het doelgroepregister. Het gaat hier om mensen van wie in eerste instantie is vastgesteld dat ze bij een reguliere werkgever kunnen werken, maar niet het wettelijke minimumloon kunnen verdienen, en bij wie dit oordeel is later bijgesteld. 13 Voor meer informatie over steekproefkader en representativiteit van dit onderzoek, zie Inspectie szw (20194). 194 NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN 7 De beleidsinstrumenten loonkostensubsidie en beschut werk Djurre Das en Maroesjka Versantvoort — _ Het gebruik van het instrument loonkostensubsidie kwam langzaam op gang, maar het wordt nu veel breder ingezet. — _ Loonkostensubsidie wordt vooral ingezet voor mensen die ook geregistreerd staan in het doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak. — _Loonkostensubsidie trekt werkgevers niet over de streep maar is wel een belangrijke voor- waarde voor werkgevers om mensen uit de doelgroep een kans te bieden. Het heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeidsrelatie. — _ Ook het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Hoewel stijgend blijven de gerealiseerde aantallen achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling zijn genoemd. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 15% van de aantallen uit de ministeriële regeling, in 2017 en 2018 ongeveer 85%. — _ De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel verbeteringen in de regeling nodig zijn. De complexiteit, de kosten en het verplichtende karakter worden als nadelen gezien. Een andere belemmering om verplichtingen aan te gaan ten aanzien van beschut werk is de onzekerheid bij gemeenten over toekomstige regelgeving en financiën. — _ Beschutte werkplekken worden vooral bij sociale werkbedrijven gecreëerd en weinig bij reguliere werkgevers. — Eris weinig doorstroom van beschut werk naar regulier werk. — _ De bestaande regelingen bieden volgens gemeenten niet de gewenste flexibiliteit om snel te kunnen schakelen. 7.1 Inleiding en vraagstelling De invoering van de Participatiewet betekende voor gemeenten een groot aantal nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Zo kregen zij op het gebied van ondersteuning en bege- leiding naar werk de taak om de dienstverlening aan mensen met een arbeidsbeperking vorm te geven. Wie door een arbeidsbeperking niet zelfstandig de arbeidsmarkt kan betre- den kan nu een beroep doen op ondersteuning van de gemeente. De gedachte hierachter is dat gemeenten beter kunnen inspelen op persoonlijke omstandigheden en specifieke kenmerken van de regionale arbeidsmarkt. Dat zou hen in staat stellen om maatwerk te leveren. Een belangrijk uitgangspunt bij de invoering van de wet was dan ook dat er geen sprake zou mogen zijn van onnodige bureaucratie, en dat gemeenten voldoende beleids- ruimte moeten hebben (TK 2013/2014a). Gemeenten beschikken over een breed instrumen- tarlum om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Voor de eindevalua- tie van de Participatiewet is het relevant te weten hoe zij invulling geven aan hun nieuw verworven verantwoordelijkheden en hoe de implementatie en uitwerking in de praktijk 195 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK verloopt. In dit hoofdstuk bespreken we de twee belangrijkste re-integratie-instrumenten voor met name de ondersteuning aan mensen met een beperking waarover gemeenten beschikken sinds de invoering van de Participatiewet: beschut werk en loonkostensubsidie. Om tot een uiteindelijk oordeel te komen over de werking van deze instrumenten staan er in dit hoofdstuk steeds twee vragen centraal: — behelst het instrument precies, hoe is het vormgegeven en in welke mate wordt er gebruik van gemaakt? — _Hoeis de implementatie van het instrument verlopen, welke afwegingen zijn daarbij gemaakt en welke aanpassingen zijn er tussentijds aangebracht? Daarmee biedt dit hoofdstuk een procesmatige analyse van de beleidsinstrumenten, waar- bij ook de context en condities van het implementatieproces worden behandeld. De reden daarvoor is simpel. Terwijl de Participatiewet gefundeerd is op een brede maatschappelijk georiënteerde doelstelling (een hoger ideaal van inclusie door arbeidsparticipatie), zijn er voor de beleidsinstrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben zeer concrete en toetsbare doelstellingen geformuleerd. Toch volstaat ook voor deze instrumenten een beleidsgerichte evaluatie niet met enkel een ‘droge’ toetsing van de mate waarin deze doelstellingen behaald zijn. Daarmee komen we namelijk niet te weten waarom bepaalde doelstellingen al dan niet behaald worden, of waarom deze mogelijk pas vertraagd tot stand komen. Bovendien is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de vraag of de beleidsinstrumenten een uitwerking hebben in de geest van de Participatiewet. Verder blijft ook de bijdrage aan het leervermogen van beleid beperkt. De sociologen Pawson en Tilley (1997) stellen dat een realistische beleidsevaluatie de genomen beleidsmaatregelen altijd behandelt in samenhang met hun context. Als startpunt moet men erkennen dat het beleid alleen resultaat kan boeken onder de daarvoor geëigende condities. Vanuit dat idee is dit hoofdstuk vormgegeven. Hoe de instrumenten zich tot elkaar verhouden Het doel van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen met en zonder een beper- king naar regulier werk te begeleiden. Wie kan werken hoort niet afhankelijk te zijn van een uitkering, zo is de gedachte. De arbeidsparticipatie van mensen met een beperking blijft in ons land al jaren achter (Versantvoort en Van Echtelt 2012). Met de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten doet de regering een appel op werk- gevers om hier verandering in te brengen. Als het iemand niet lukt om zelfstandig de arbeidsmarkt te betreden kan worden gekeken of het met ondersteuning zoals loonkostensubsidie, jobcoaching of werkplekaanpassingen wel lukt. Als dan blijkt dat iemand echt alleen in een beschutte werkomgeving aan de slag kan, worden de mogelijk- heden hiertoe onderzocht. Loonkostensubsidie compenseert de werkgever bij vermin- derde productiviteit van een werknemer. De loonkostensubsidie die een werkgever van de gemeente krijgt is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. Beschut werk is bedoeld voor het gedeelte van de doelgroep van de Participatiewet dat alleen kan werken met grote aanpassingen aan de werkplek en voor 196 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK wie begeleiding noodzakelijk is, Beide instrumenten zijn er voor mensen die een arbeids- beperking hebben maar wel beschikken over arbeidsvermogen. Voor mensen die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben kunnen gemeenten dagbesteding aanbieden. Voor deze mensen zijn er nog geen mogelijkheden om betaald werk te verrichten. Opzet van dit hoofdstuk Eerst gaan we in op de vraag wat de twee beleidsinstrumenten precies behelzen en welke veronderstellingen en verwachtingen eraan ten grondslag lagen. Vervolgens brengen we in kaart hoe de implementatie is verlopen en of er tussentijds aanvullingen of wijzigingen tot stand zijn gekomen. Dit doen we op basis van een grote verscheidenheid aan bronnen, zoals Kamerstukken, uwv-rapportages, ervaringsonderzoeken, en diverse andere onder- zoeken en beleidsrapportages. Hierna kijken we in hoeverre het instrument in de praktijk wordt ingezet. Eventuele discrepanties tussen verwachtingen en uitkomsten brengen we in kaart en bezien we in de bredere context van de wet. 7-2 _Loonkostensubsidie als onderdeel van de Participatiewet Financiële compensatie voor de werkgever Bij het activeren van mensen met een arbeidsbeperking hoort ook het activeren van werk- gevers om hen aan te nemen. Immers, geen werknemer zonder werkgever. In de praktijk blijkt dat de matching tussen deze twee groepen niet vanzelf tot stand komt. Uit een scp- rapport uit 2012 bleek dat de algemene arbeidsparticipatie in Nederland tot de hoogste van Europa behoort, maar dat die van mensen met een beperking juist achterblijft (Versant- voort en Van Echtelt 2012). In aanloop naar de Participatiewet constateerde de toenmalige staatssecretaris van szw dan ook dat het aannemen van werknemers met een beperking “nog lang geen automatisme is” (TK 2012/2013b: 9). Werkgevers blijken vaak een prikkel nodig te hebben om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Om die reden bestaan er in ons land al geruime tijd verschillende regelingen die werkgevers zouden moeten stimuleren om werknemers met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om financiële compensatie die de arbeid van de arbeidsbe- perkte werknemer goedkoper maakt zodat werkgevers eerder geneigd zouden zijn om hun een baan aan te bieden. De belangrijkste arbeidsmarktinstrumenten die kunnen worden ingezet om werkgevers financieel te compenseren voor verminderde productiviteit zijn loondispensatie en loonkostensubsidie. In beide gevallen neemt de overheid de kosten van de verminderde arbeidsproductiviteit voor haar rekening. De werking van beide instrumenten verschilt ech- ter wel. Bij loondispensatie (dat in het kader van de Wajong kan worden ingezet) betaalt de werkgever de arbeidsbeperkte werknemer alleen voor het deel dat deze productief is. De overheid vult dit loon in het kader van de Wajong aan met een uitkering. In dit geval heeft de werknemer dus twee verschillende bronnen van inkomsten. Bij loonkosten- subsidie in het kader van de Participatiewet heeft de werknemer in principe één inkom- stenbron. De werkgever betaalt dan een volledig functieloon (dat ten minste gelijk is aan 197 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK het wettelijk minimumloon) maar wordt vervolgens wel gecompenseerd voor de vermin- derde productiviteit van de werknemer. Behalve als compensatie voor de werkgever gel- den loonkostensubsidie en loondispensatie ook als stimulans voor mensen met een arbeidsbeperking om te gaan werken vanuit de uitkering. De instrumenten richten zich echter vooral op de werkgever. Loondispensatie of loonkostensubsidie? In 2012 kondigde het tweede kabinet-Rutte in het regeerakkoord aan dat de Wet werken naar vermogen zou worden vervangen door de Participatiewet. Daarbij werd aanvankelijk vermeld dat er een loondispensatie zou worden ingevoerd om mensen met een arbeids- beperking aan het werk te helpen. Het regeerakkoord vermeldde dat men later, op basis van evaluatie van de lopende experimenten met de loondispensatie, een beslissing zou nemen over de exacte maatvoering en invulling hiervan (Kabinet-Rutte Il 2012: 34-35). In het sociaal akkoord van april 2013 werd echter door het kabinet en sociale partners afge- sproken dat in plaats van loondispensatie zou worden gekozen voor loonkostensubsidie (TK 2012/13b). In een onderzoek in opdracht van Instituut Gak concludeerden de onder- zoekers dat tot deze koerswijziging was besloten op basis van overleg tussen overheid en sociale partners en niet op basis van empirisch onderzoek (Borghouts et al. 2015). Het kabi- net verdedigde destijds het terugdraaien van de loondispensatie door te stellen dat er onder sociale partners en gemeenten een breder draagvlak was voor loonkostensubsidie en dat dit essentieel is voor het slagen van de Participatiewet. De staatssecretaris van szw stelde in een brief aan de Kamer dat “de meerwaarde van het sociaal akkoord is dat de sociale partners zich nu ook hebben verbonden aan de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen” (TK 2012/13a: 2). De keuze voor loonkosten- subsidie in de Participatiewet moet dan ook bezien worden als onderdeel van een breder pakket aan maatregelen en afspraken. 7.2.1 Opzet van het instrument loonkostensubsidie Om het verloop van de implementatie en de bevindingen uit de praktijk goed te kunnen begrijpen is inzicht nodig in de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever. Daarom beschrijven we eerst de oorspronkelijke opzet van de loonkostensubsidie bij de introductie van de Participatiewet. Doelstelling is matching van werkgever en arbeidsbeperkte werknemer Uit het voorgaande wordt duidelijk dat loonkostensubsidie kan worden begrepen als een interventie op de samenkomst van vraag en aanbod van arbeid van arbeidsbeperkten. De doelstelling van het instrument is bewerkstelligen dat reguliere werkgevers meer per- sonen met een arbeidsbeperking zullen aannemen. De inzet van het instrument valt dan ook niet los te zien van de banenafspraak uit het sociaal akkoord (TK 2012/13b; zie ook hoofdstuk 1 en 2). Hierin hebben sociale partners en overheid zich gecommitteerd aan de doelstelling om 125.000 extra banen voor arbeidsbeperkte werknemers te realiseren ten opzichte van de nulmeting eind 2012. Deze extra banen moeten voor 2026 gerealiseerd 198 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK worden. De afspraken zijn vastgelegd in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperk- ten. De mensen die onder de banenafspraak vallen zijn opgenomen in het doelgroep- register. Strikt genomen vormt de banenafspraak geen onderdeel van de Participatiewet. Wel kan loonkostensubsidie worden gezien als een belangrijk middel om de afspraken uit de banenafspraak te realiseren. Veronderstelling is dat financiële overwegingen zwaar wegen De verwachting is dat werkgevers eerder geneigd zullen zijn om mensen met een arbeids- beperking aan te nemen wanneer de kosten voor de werkgever in overeenstemming wor- den gebracht met de productiviteit van de werknemer. Uit de veronderstelde causale rela- tie tussen subsidie en arbeidsmatching kan worden afgeleid dat de wetgever aanneemt dat werkgevers voornamelijk handelen vanuit een economische rationaliteit bij het aannemen van arbeidsbeperkten: de werkgever als homo economicus (Borghouts et al. 2015). Men ver- onderstelt dus dat financiële overwegingen zwaar wegen bij de keuze om al dan niet een persoon met een arbeidsbeperking aan te nemen. Als deze financiële drempel is weggeno- men zal de matching gemakkelijker tot stand komen, zo is de beleidsmatige verwachting die ten grondslag ligt aan loonkostensubsidie (zie ook hoofdstuk 2). Doelgroep valt samen met doelgroep van banenafspraak Tot de doelgroep van loonkostensubsidie behoren mensen die onder de Participatiewet vallen en die dus met voltijdse arbeid niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te ver- dienen (artikel 6, lid 1, onder e Participatiewet). De verantwoordelijkheid voor de doelgroep van loonkostensubsidie ligt bij gemeenten. De groep die in aanmerking komt voor loonkostensubsidie wordt geleidelijk groter door de instroom van nieuwe personen. Dit zijn mensen die voorheen in de Wajong en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) terecht zouden komen, maar — omdat zij na 1 januari 2015 zijn ingestroomd — nu onder de Participatiewet vallen (zie ook hoofdstuk 1 en de hoofdstukken 3 t/m 6). Voor personen met arbeidsvermogen die voor 1 januari 2015 in de Wajong zijn gestroomd blijft de loon- dispensatie wel nog gelden. Anders dan de doelgroep van de loonkostensubsidie vallen zij nog onder de dienstverlening van uwv. Gemeenten kunnen de loonkostensubsidie inzetten wanneer een werkgever bereid is iemand met verminderde productiviteit in dienst te nemen. Op grond van de wet mogen gemeenten zelf de doelgroep voor loonkostensubsidie vaststellen. In de toelichting op de vierde nota van wijziging staat dat de doelgroep voor wie loonkostensubsidie kan worden ingezet, in grote lijnen gelijk gebleven is met de doelgroep voor loondispensatie in de Wajong en de Wet werken naar vermogen (TK 2013/2014a: 61). Het gaat om mensen die wel arbeidsvermogen hebben, maar verminderd productief zijn. Dit zijn ook de personen die in het doelgroepregister staan. Wel kan het voorkomen dat gemeenten hiervan afwijken en dat zij ervoor kiezen om de loonkostensubsidie ook voor andere doelgroepen te verstrek- ken, bijvoorbeeld op basis van lokale of regionale afspraken die al langer geleden gemaakt zijn. 199 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Loonwaarde bepalend voor hoogte van de loonkostensubsidie De exacte hoogte van de loonkostensubsidie wordt bepaald door het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de vastgestelde ‘loonwaarde’ van een werknemer, met als maximum 70% van het wettelijk minimumloon (artikel 1od Participatiewet). De vastge- stelde loonwaarde is dus bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie. Volgens een door het ministerie van szw gehanteerde definitie komt deze loonwaarde neer op de eco- nomische waardering van de feitelijk geleverde arbeid van een werknemer. Omdat de loonwaarde zo’n belangrijke rol speelt, is het van belang dat de bepaling ervan zorgvuldig, eerlijk en consistent verloopt. De loonwaardebepaling geschiedt middels een onderzoek op de werkplek door een deskundige met behulp van een gevalideerde loonwaarde methodiek. Borghouts et al. schetsen het verloop van dat proces als volgt: “de loonwaarde van een werknemer wordt vastgesteld op de werkplek, waarbij de werkgever kan aange- ven wat wordt verwacht van een werknemer zonder beperking en in hoeverre de prestaties van de werknemer met een arbeidsbeperking zich daartoe verhouden” (2015: 16). Voor de bepaling van de loonwaarde stond in de oorspronkelijke wet dat de geleverde arbeid zou worden afgezet tegen de waarde die van een gemiddelde werknemer in dezelfde functie verwacht kan worden, en zou worden uitgedrukt in het percentage van het normale functieloon. In de oorspronkelijke opzet van de wet werd verder afgesproken dat men voor de uit- voering van de loonwaardebepaling gebruik kan maken van vooraf afgesproken loonwaar- demethodes. In de toelichting bij het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet staat ver- meld dat deze methode aan een aantal minimumeisen zal moeten voldoen (Staatsblad 2014b). Toch heeft men er bij de invoering niet voor gekozen om één landelijke methode vast te leggen. Wel is bepaald dat elke arbeidsmarktregio kan kiezen voor de methodiek die in die regio wordt gebruikt. De motivatie voor deze keuze werd gevormd door het belang van discretionaire ruimte voor gemeenten bij de uitvoering. Gemeenten mogen de methode zelf ontwikkelen, inhuren of inkopen bij derden. Als gevolg hiervan kunnen er in de praktijk ook verschillende methodes naast elkaar bestaan. 7.2.2 De ontwikkeling van het instrument loonkostensubsidie Toepassing blijkt in het eerste jaar nog te ingewikkeld en vraagt om aanpassingen Voor het slagen van de Participatiewet is naast een breed draagvlak ook de beschikbaar- heid van eenvoudige en makkelijk toepasbare instrumenten van groot belang. Tot die con- clusie komt de staatssecretaris van szw in het eerste jaar van de wet. Van meerdere kanten bereiken haar signalen dat de uitvoering nog te ingewikkeld en bureaucratisch is. Daarom maakt zij met de sociale partners, gemeenten, de vna en Uwv de afspraak om de prakti- sche uitvoerbaarheid van de wet te verbeteren. Het leidt tot een wetsvoorstel voor vereen- voudiging en stroomlijning van de Participatiewet (TK 2015/16a). Het belangrijkste doel is het verminderen van de bureaucratie die belemmerend werkt voor de uitvoering en voor werkgevers een drempel vormt bij het realiseren van banen voor mensen met een arbeids- beperking. Concreet moet een aantal aanpassingen leiden tot een vermindering van de 200 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK bureaucratie. De eerste aanpassing betreft een vaste forfaitaire loonkostensubsidie van 50% van het wettelijk minimumloon gedurende maximaal het eerste halfjaar van een dienstbetrekking. Tijdens die fase moet de loonwaardemeting plaatsvinden. De tweede aanpassing betreft een flexibele termijn voor de herbeoordeling van de loonwaarde op de werkplek. De Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet treedt op 1 januari 2017 in werking. Daarnaast verandert met de Wet stroomlijning ook de loonwaardebepaling. Deze werd tot 1 januari 2017 vastgesteld op basis van het functieloon. Dit leverde in de uitvoering proble- men op. Een toenemend aantal cao's blijkt namelijk niet meer het minimumjeugdloon toe te passen, waardoor een substantieel aantal jongeren een hoger inkomen verwerft. Als gevolg hiervan kregen de werkgevers die hen in dienst hadden een veel lagere loonkostensubsidie (of geen loonkostensubsidie) omdat de loonwaarde van deze jongeren groter was dan het voor hen geldende minimumloon (Programmaraad 2017). Om deze onwenselijke situatie recht te trekken besluit de wetgever de loonwaarde te bepalen aan de hand van het op de werknemer van toepassing zijnde wettelijk minimumloon in plaats van het functieloon. Deze aanpassing werd opgenomen in artikel 6 van de Participatiewet. Loonkostensubsidie onder nieuw kabinet opnieuw ter discussie Bij de totstandkoming van het kabinet Rutte-IIl in het najaar van 2017 lijkt de loonkosten- subsidie onverwacht toch te sneuvelen ten faveure van een loondispensatie. Het nieuwe kabinet vermeldt in het regeerakkoord dat het een einde wil maken aan de loonkosten- subsidie. De onderbouwing van deze beslissing is hoofdzakelijk financieel van aard. Met de maatregel denkt het kabinet structureel een half miljard euro te kunnen besparen, geld dat het wil inzetten voor ondersteuning en de mogelijkheid 20.000 extra beschutte werkplek- ken te creëren (Kabinet-Rutte III 2017: 61). Daarnaast denkt men dat een loondispensatie ook andere voordelen oplevert. Zo zou het voor werkgevers aantrekkelijker kunnen wor- den om arbeidsbeperkten een kans te geven. De gedachte is dat een loondispensatie voor hen makkelijker is dan een loonkostensubsidie. Werkgevers hoeven dan namelijk slechts het percentage van het loon te betalen dat de arbeidsbeperkte productief is. Gemeenten moeten zorgen voor een aanvulling van het inkomen. Volgens het kabinet scheelt dit werk- gevers administratie en neemt dat mogelijk een horde weg bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking. Het voornemen van het nieuwe kabinet leidt tot veel kritiek. Samengevat komt deze erop neer dat arbeidsbeperkten met de plannen van het nieuwe kabinet niet langer een vol- waardige positie op de arbeidsmarkt hebben. Zo maken de plannen het mogelijk dat men- sen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon gaan verdienen en afhankelijk blijven van het bijstandsregime. Bovendien is er geen mogelijkheid een cao- loon te verdienen, minder mogelijkheid tot pensioenopbouw en verminderde ww- uitkering in geval van werkloosheid. Branchevereniging voor sociale werkbedrijven Cedris, de Landelijke Cliëntenraad en vakbond Fnv uiten direct hun zorgen. Ook het College voor de Rechten van de Mens uit stevige kritiek op de Hoofdlijnennotitie Loondispensatie Participatiewet die de nieuwe staatssecretaris van szw Tamara van Ark in maart 2018 naar 201 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK de Kamer heeft gestuurd. Het college meent dat de plannen strijdig zijn met het recht op gelijke behandeling en discriminerend uitwerken voor arbeidsbeperkten. In een brief aan de Tweede Kamer stelt het college dat loondispensatie op meerdere fronten nadelig is en bij velen zal leiden tot gevoelens van minderwaardigheid en het idee niet voor vol te wor- den aangezien. “In de Nederlandse samenleving, waar nog veel moet gebeuren om tot gelijke behandeling en inclusie van mensen met een beperking te komen, zou juist de werkplek een plaats moeten zijn waar gelijkwaardigheid de norm is”, concludeert het col- lege (Van Dooijeweert 2018). Ook onder werkgevers is de steun voor loondispensatie gering, zo blijkt uit een onderzoek in opdracht van Cedris (Capel 2018). Uit het onderzoek! blijkt dat het merendeel van de werkgevers geen behoefte heeft aan loondispensatie. Ze vrezen problemen en adminis- tratieve rompslomp voor werknemers bij loondispensatie in de Participatiewet. Ook wijzen ze erop dat loonkostensubsidie werknemers een volwaardige positie geeft. Dat ook werk- gevers geen behoefte lijken te hebben aan loondispensatie slaat een belangrijke motivatie weg onder de plannen van het kabinet. Dit signaleert ook een aantal grote gemeenten en sociale partners in een pamflet tegen de maatregel. De go ondertekenaars van het pamflet met de titel Gelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt stellen dat de plannen niet zijn gefundeerd op logica of maatschappelijk draagvlak. Bovendien zijn de plannen in strijd met het vn- verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. Daarom noemen de onderteke- naars het voorstel ‘onwenselijk en onverstandig’ en eisen ze dat de loondispensatie van tafel gaat. Breed offensief moet tegemoetkomen aan signalen uit de praktijk De kritiek op het voornemen om een loondispensatie in te voeren blijkt in de zomer van 2018 gehoor te vinden bij het kabinet. Staatssecretaris Van Ark meldt in september in een brief aan de Kamer dat zij afziet van het invoeren van de loondispensatie. Zij concludeert op basis van diverse onderzoeken en gesprekken met betrokken partijen dat het invoeren van loondispensatie in de Participatiewet “niet de gewenste vereenvoudiging brengt” (TK 2017/2018a). Bovendien signaleert de staatssecretaris dat er onvoldoende draagvlak voor de verandering is. Ze kondigt aan om in te zetten op een ‘breed offensief’ om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen. Het instrument loonkostensubsidie wordt gehandhaafd, maar dan wel in een vereenvoudigde vorm. Zo moeten de toekenning en de toepassing van de loonkostensubsidie worden vereenvoudigd, moeten er heldere afspraken worden gemaakt over de verstrekking en betaling van de subsidie, en moet er één landelijke standaardmethodiek voor de loonwaardebepaling komen. Werkgevers erva- ren nu vaak nog administratieve rompslomp en complexiteit bij de toekenning van loonkostensubsidie. Met deze maatregelen moeten ze gemakkelijker mensen met loonkostensubsidie kunnen aannemen. De staatssecretaris stuurt eind 2018 een uitwerking van de voorstellen naar de Kamer (TK 2018/2019b). Daaruit blijkt dat het kabinet op vier ijkpunten stappen wil zetten voor verbetering bij werken met een arbeidsbeperking. De regels voor werkgevers en werkzoekenden worden eenvoudiger, (meer) werken moet aan- 202 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK trekkelijker worden, werkgevers en werkzoekenden moeten elkaar makkelijker gaan vin- den, en duurzaam werken wordt gestimuleerd. Verdere harmonisering en aanpassing Met de maatregelen in het brede offensief wil de staatssecretaris tegemoetkomen aan sig- nalen uit de concrete praktijk. Zo blijken werkgevers behoefte te hebben aan een meer uni- forme loonwaardebepaling. Bij de invoering van de Participatiewet koos men er bewust voor om niet één loonwaardemethodiek vast te leggen op basis waarvan de loonwaarde- bepaling moest gaan plaatsvinden. Omdat de verantwoordelijkheid voor de loonwaarde- bepaling bij gemeenten ligt, vond men het wenselijk dat deze enige discretionaire ruimte hadden bij de uitvoering ervan. Wel werden in het Besluit loonkostensubsidie enkele lan- delijke eisen opgenomen: de loonwaardebepaling moet op de werkplek worden verricht door een deskundige op basis van een beschreven methode. In de arbeidsmarktregio’s moesten verder afspraken worden gemaakt over minimumeisen waaraan de loonwaarde- bepaling moest voldoen. In alle arbeidsmarktregio’s (op één na) is aldus gekozen voor een van de gevalideerde loonwaardemethodes. Er zijn op dat moment zes gevalideerde loonwaardemethodes met eigen procedures actief die naast elkaar bestaan. Dit zorgt voor variatie van uitkomsten van loonwaardebepalingen in vergelijkbare situaties, zo bleek uit een onderzoek van Regioplan (Bruins et al. 2017). Werkgevers geven aan last te hebben van het feit dat de pro- cedures nogal eens verschillen en willen helderheid en eenduidigheid. Dit is met name bovenregionale werkgevers een doorn in het oog. Om dit probleem te verhelpen heeft de staatssecretaris in het brede offensief aangegeven toe te werken naar één landelijke loon- waardemethodiek, met de mogelijkheid voor gemeenten om te kiezen voor meer aanbie- ders. Er wordt een werkgroep in het leven geroepen om de staatssecretaris te adviseren over een methodiek waar alle partijen vertrouwen in hebben. De werkgroep adviseert haar om toe te werken naar één geüniformeerd loonwaardebepalingssysteem voor de verschil- lende aanbieders. Zodoende behouden gemeenten en arbeidsmarktregio’s de mogelijk- heid om een keuze te maken uit meerdere aanbieders. De uniformering moet zich richten op het proces, de inhoud en de uitvoering van de loonwaardebepaling, en moet leiden tot veel scherpere voorwaarden waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. De loonwaar- debepaling wordt dan dus op een uniforme wijze uitgevoerd aan de hand van een uni- forme, landelijk geldende methodiek. De brief van 23 mei bevat ook andere maatregelen. Zo wordt gewerkt aan een ‘preferent werkproces’ voor de loonkostensubsidie. Ook zijn maatregelen aangekondigd voor meer waarborgen voor ondersteuning en harmonisering van instrumenten en voor het weg- nemen van knelpunten bij de uitvoering van de no-riskpolis bij loonkostensubsidie. Verder wordt gewerkt aan een voorstel voor een nieuwe vrijlating van arbeidsinkomen in de Participatiewet voor mensen die werken met loonkostensubsidie. Ook wordt aandacht besteed aan verbetering van de werkgeversdienstverlening. Daarnaast zijn er voornemens tot vereenvoudiging van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. 2053 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK 7.2.3 Gebruik loonkostensubsidie Direct na invoering van de Participatiewet maakte slechts een klein deel van de doelpopu- latie gebruik van loonkostensubsidie (figuren 7.1a en 7.1b). Het ging in 2015 om 1397 men- sen. Eind 2018 lag het aantal op 17.060. Het betreft vooral mensen die ook geregistreerd staan in het doelgroepregister. We zien dat de categorie ‘overig’ veruit het grootst is en blijft. Het gebruik van loonkosten- subsidie neemt na 2015 wel elk jaar in behoorlijke mate toe. Zowel bij werkgevers als gemeenten was sprake van een gewenningsperiode de eerste jaren na invoering van het instrument. Gemeenten moesten zich hun nieuwe taken bij de toepassing van het instrument loonkostensubsidie eigen maken. Ook werkgevers geven aan dat zij na invoering van de Participatiewet moesten wennen aan de vereisten voor het instrument loonkostensubsidie. In de loop der tijd zijn werkgevers en gemeenten gewend geraakt aan het instrument en lijkt er sprake van een leercurve; gemeenten geven aan beter te zijn geworden in het contact met werkgevers en het afwikkelen van de loonkostensubsidie (Gielen et al. 2018: 117). Figuur 7.1a Aantal mensen uit de doelgroep van de Participatiewet voor wie een re-integratie-instrument wordt ingezet, op 31 december van dat jaar 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 2015 2016 2017 2018 DJ forfaitaire loonkostensubsidie [ overige EJ loonkostensubsidie WO tijdelijke loonkostensubsidie EH begeleid werk WE participatieplaats mm beschut werk EE vervoer Bron: cBs, bewerking scp 204 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Figuur 7.1b Aantal mensen uit de doelgroep van de Participatiewet voor wie een re-integratie-instrument wordt ingezet, op 31 december van dat jaar, exclusief de categorie ‘overig’ 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2015 2016 2017 2018 LJ forfaitaire loonkostensubsidie EJ loonkostensubsidie MO tijdelijke loonkostensubsidie LI begeleid werk B participatieplaats ml beschut werk MM vervoer Bron: cBs, bewerking scp De praktijk laat zien dat gemeenten kosten baten overwegingen hanteren bij de inzet van dure instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching. Zo hanteerden een aantal gemeenten een beleid om mensen met een lage loonwaarde niet naar werk te begeleiden en ook alleen loonkostensubsidie te verstrekken vanaf een bepaalde drempel (Inspectie SZW, 2016d). De oorzaak van deze terughoudendheid is gelegen in de wijze waarop de kos- ten voor het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking gefinancierd wor- den. Deels vanuit het BUIG (namelijk loonkostensubsidie) en deels vanuit het gemeente- fonds (begeleidingskosten). Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit de doelgroep vanuit een uitkering naar werk kunnen begeleiden, kan dat hun een bespa- ring opleveren. Dit is evenwel niet altijd het geval. Soms is sprake van een negatieve besparing. Gemeenten hebben dus een prikkel om instrumenten en begeleiding in te zet- ten voor groepen met de hoogste loonwaardes en kans op een baan. Dit betekent ook dat het ondersteunen van mensen zonder uitkering gemeenten minder oplevert dan wel geld kost. Het budget voor de begeleidingskosten mogen gemeenten ook aan andere doelen besteden zodat ook op dat vlak kosten baten overwegingen in het nadeel van de doel- groep, specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, uitpakken. 205 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Financiële compensatie is noodzakelijke randvoorwaarde voor werkgevers en leidt tot meer baanbehoud Bij de behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet in februari 2014 vroeg de Tweede Kamer aan de regering om binnen drie jaar na ingang van de wet onder- zoek te doen naar de effectiviteit van de instrumenten loonkostensubsidie (in de Participatiewet) en loondispensatie (in de Wajong). Dit onderzoek is in opdracht van szw verricht door Ape Public Economics en De Beleidsonderzoekers (Gielen et al. 2018). Eind 2018 presenteerden zij hun bevindingen. Het bleek niet mogelijk op basis van een random- ized controlled trial geïsoleerd vast te stellen wat de netto- effectiviteit van beide instrumen- ten is. Daardoor kon ook niet onomstotelijk worden vastgesteld welk instrument het effec- tiefst is. De instrumenten zijn immers niet tegelijkertijd ingezet voor dezelfde groepen jonggehandicapten. Een volledig vergelijkbare controlegroep is er daarom niet. Om een onderzoek te doen met zo veel mogelijk zeggingskracht is daarom gebruikgemaakt van wat de onderzoekers de effectladder? noemen. Dit betekent dat datatriangulatie is toege- past: men heeft verschillende bronnen gebruikt om de instrumenten te onderzoeken (bestaande documenten en onderzoeken, interviews in de arbeidsmarktregio’s, beschrij- vende kwantitatieve bronnen en verklarende statistiek). In lijn met eerder onderzoek (Borghouts et al. 2015; Groenewoud 2013; Rosing et al. 2011; Versantvoort en Van Echtelt 2012) concludeert men dat er in de literatuur weinig steun is voor de aanname dat instrumenten met financiële prikkels werkgevers zouden motiveren om mensen met een beperking In dienst te nemen en te houden. Wel blijkt dat deze instru- menten fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen (zie ook de eerdere hoofdstukken). Dat beeld werd ook bevestigd in interviews met werkgevers en uitvoerders. Daaruit bleek dat als de financiële compensatie zou uitblijven, de meeste werkgevers waarschijnlijk geen mensen met arbeidsbeperking in dienst zouden nemen. De onderzoekers concluderen op basis van de door hen uitgevoerde effectiviteitsanalyse — waarin ze qua achtergrondkenmerken verge- lijkbare groepen jonggehandicapten volgen die aan het werk zijn gegaan met en zonder loonkostensubsidie na invoering van de Participatiewet — dat het instrument loonkosten- subsidie aantoonbaar een positief effect heeft op het behoud van werk. Het verkrijgen van werk kon hier geen afhankelijke zijn, omdat toepassing van loonkostensubsidie vereist dat er sprake is van een baan. Rekening houdend met samenstellingseffecten, persoons- en baankenmerken en conjunctuur hebben de jonggehandicapten met loonkostensubsidie naar schatting 55% minder kans op beëindiging van het werk binnen een jaar dan de jong- gehandicapten zonder loonkostensubsidie. Loonkostensubsidie bevordert daarmee — aldus de onderzoekers — aantoonbaar de duurzaamheid van arbeidsparticipatie van de groep jonggehandicapten in de Participatiewet. Daarnaast is het belangrijk om oog te hebben voor niet-financiële afwegingen die werk- gevers maken. Werkgevers blijken momenteel nog vaak administratieve rompslomp te ervaren (iszwm 2019). Mogelijk schrikt dat welwillende werkgevers af. 206 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK 7.2.4 Reflectie en toekomst: het instrument loonkostensubsidie Er zijn verschillende manieren waarop men de werking van het instrument loonkosten- subsidie in de Participatiewet kan wegen. Centraal staat de vraag in hoeverre het instru- ment slaagt in het behalen van de doelstelling. Zorgt de toepassing van de loonkosten- subsidie ervoor dat werkgevers mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen? Waar lopen werkgevers en gemeenten nog tegenaan? En is er voldoende draagvlak voor het beleid in de huidige vorm? Financiële compensatie werkgevers noodzakelijke randvoorwaarde voor behalen doelstellingen Voor het slagen van beleid is het belangrijk dat doelstellingen en instrumenten onderling een coherent geheel vormen. We hebben kunnen zien dat het instrument loonkosten- subsidie onderdeel vormt van een breder pakket aan maatregelen om de doelstelling van inclusie van arbeidsbeperkten te behalen. De inzet ervan kan niet los worden gezien van de Wet banenafspraak, waarin werkgevers zich garant hebben gesteld voor het creëren van 125.000 extra banen voor arbeidsbeperkten. Uit de literatuur blijkt dat financiële compen- satie voor werkgevers een belangrijk middel is om te zorgen dat werkgevers mensen met een beperking aannemen, en in het verlengde daarvan, om de doelen van de banen- afspraak te behalen. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat werkgevers financiële compensa- tie zelf zien als een noodzakelijke randvoorwaarde om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen (en te houden). Werkgevers blijken het niet meer dan logisch te vinden dat zij alleen voor de daadwerkelijke productiviteit van de werknemer betalen. Bovendien moeten zij ook vaak administratieve handelingen uitvoeren die tijd en geld kosten. In een aantal gevallen worden de besparingen op loonkosten zelfs tenietgedaan door de extra inspanning. Als financiële compensatie zou uitblijven zouden de meeste werkgevers waar- schijnlijk geen mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen. Als beleidsinstrument is het dus een belangrijke bouwsteen voor de inclusie van mensen met een arbeidsbeperking. Maar er is meer nodig Maar financiële compensatie is ook geen wondermiddel. We kunnen niet zonder meer stel- len dat de inzet van dit instrument ook leidt tot een toename van de baankansen voor mensen uit de doelgroep. Uit de literatuur komt namelijk een eenduidig beeld naar voren dat werkgevers financiële compensaties niet ervaren als motivatie om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Het trekt hen niet over de streep om dat te doen. Bij werkgevers spelen meerdere factoren en overwegingen een rol bij het aannemen en in dienst houden van werknemers met een arbeidsbeperking. Financiële compensatie is voor hen dus weliswaar een noodzakelijke randvoorwaarde, maar daarnaast is er meer nodig. Werkgevers blijken momenteel nog vaak administratieve rompslomp te ervaren wat een afschrikwekkende werking kan hebben voor welwillende werkgevers. Een actievere bena- dering van werkgevers met een inzet van intermediairs zou voor verbetering kunnen zor- gen. Bovendien is het positief dat er met het brede offensief wordt ingezet op een vereen- voudiging van het instrument om het gebruik ervan voor werkgevers te vergemakkelijken. 207 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Ook de komende jaren zullen aanpassingen op basis van signalen uit de praktijk nog gewenst zijn. Breed draagvlak maatregelen belangrijk voor slagen ervan Eerder in dit hoofdstuk is betoogd dat de resultaten van beleidsmaatregelen dienen te worden bezien binnen de context waarin zij hun uitwerking vinden. Om die reden hebben we in deze paragraaf het implementatieproces uitgebreid geschetst. Daarbij bleek dat er in de afgelopen jaren nogal wat (politieke) discussie is geweest over de vraag of loonkosten- subsidie wel het adequate middel is en of loondispensatie niet geschikter zou zijn. Deze discussie is zowel voor de inwerkingtreding van de Participatiewet gevoerd als tijdens de implementatiefase. Op basis van het beschikbare onderzoek valt niet te zeggen of het ene instrument effectie- ver is dan het andere. Wel is duidelijk dat er voor arbeidsbeperkten zelf minder nadelen kleven aan loonkostensubsidie dan aan loondispensatie. Het levert hun minder adminis- tratief ‘geregel’ op en geeft hun een volwaardige positie op de arbeidsmarkt. Als men in ogenschouw neemt dat het hier vaak om kwetsbare personen gaat, lijkt dit zeer wenselijk. Bovendien blijkt dat er een groter maatschappelijk draagvlak is voor loonkostensubsidie, ook onder werkgevers. Dat draagvlak is van groot belang voor het slagen van de Participatiewet en de Wet banenafspraak. De keuze voor loonkostensubsidie werd uitein- delijk nooit teruggedraaid, maar de (politieke) discussie over de geschiktheid van het instrument was wel een constante factor in de eerste jaren van de Participatiewet. Bij onzekerheid over de duurzaamheid van beleid is echter niemand gebaat. Naast een breed draagvlak lijken helderheid, voorspelbaarheid en duurzaamheid van beleid ook wen- selijk voor een succesvolle toepassing van het instrument loonkostensubsidie. 7.3 Beschut werk als onderdeel van de Participatiewet Werk regulier waar dat kan en beschut waar dat moet Ondanks het sterke accent van de Participatiewet op arbeidsdeelname, wordt in de wet ook erkend dat niet iedereen in een reguliere baan werk kan verrichten. Toch acht het kabi- net ook voor deze mensen enige vorm van participatie wenselijk. De achterliggende gedachte is dat participatie het sociaal isolement van mensen kan doorbreken en sociale uitsluiting kan voorkomen. Daarbij valt het verdienen van een eigen inkomen te prefereren boven het ontvangen van een uitkering, omdat dit het gevoel van eigenwaarde kan ver- sterken. Zo valt in de toelichting bij de Participatiewet te lezen: “Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie” en “het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft men- sen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten” (TK 2013/2014a: 37 en 38). Meedoen is de sleutel en helpt op allerlei manieren, zo is de gedachte. En als participatie via een reguliere baan niet mogelijk is, dan kan het alsnog via een ‘niet-reguliere’ baan. Daarom voorziet de Participatiewet ook in de mogelijkheid voor arbeidsparticipatie in een 208 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK beschutte werkomgeving. Het uitgangspunt hierbij is dat werk regulier dient te zijn waar dat kan, en beschut waar dat moet. Beschut werk is geen nieuwe term of nieuw concept. In de vele sociale werkplaatsen in ons land werken immers al jarenlang veel mensen op beschutte werkplekken. Daarom wordt ook wel gesproken van oud beschut werk in de sociale werkplaatsen en nieuw beschut werk onder de Participatiewet. In dit hoofdstuk zul- len deze toevoegingen niet worden gebruikt. Wanneer wordt gesproken van ‘beschut werk’ wordt daarmee dus de voorziening onder de Participatiewet bedoeld. 7.3.1 Opzet van het instrument beschut werk Om het verloop van de implementatie en de bevindingen uit de praktijk goed te kunnen begrijpen is inzicht nodig in de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever. Daarom beschrijven we eerst de oorspronkelijke opzet van beschut werk bij de introductie van de Participatiewet. Doelgroep beschut werk is smaller dan voormalige doelgroep Wsw Tot de doelgroep beschut werk behoren mensen die (nog) niet in een reguliere baan kun- nen werken, ook niet met extra begeleiding en ondersteuning. Zij hebben uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeids- participatie. Concreet gaat het dan om mensen die door bijvoorbeeld een lichamelijke, ver- standelijke of psychische beperking dusdanig veel begeleiding of aanpassing van de werk- plek nodig hebben, dat niet mag worden verwacht van werkgevers dat zij deze mensen in dienst nemen. Dit onderscheidt de doelgroep van de doelgroep voor de banenafspraak, waarbij men verwacht dat reguliere werkgevers hen met extra voorzieningen van gemeente of vwv in dienst zouden kunnen nemen. De doelgroep beschut werk is smaller dan de voormalige doelgroep Wsw. Dat komt door- dat verondersteld wordt dat er in de voormalige doelgroep Wsw ook mensen zitten die bij een reguliere werkgever aan het werk zouden kunnen. Bijvoorbeeld via begeleid werken of een individuele dan wel groepsdetachering. Bij de invoering van de Participatiewet was de inschatting dat een derde van de in totaal ongeveer 90.000 Wsw'ers uitsluitend beschut kan werken. Ervan uitgaande dat de structurele behoefte aan beschut werk ongeveer gelijk zal blijven, verwacht men het aantal beschutte werkplekken de komende jaren op te bou- wen naar 30.000 in de structurele situatie (2050). De behoefte is daarbij leidend. De beoor- delingscriteria voor beschut werk onder de Participatiewet zijn strikter dan die voor de sociale werkvoorziening. Of iemand in aanmerking komt voor beschut werk hoeft niets te zeggen over de mate van productiviteit (de loonwaarde) van deze persoon. De hoogte van de loonwaarde is dan ook nadrukkelijk geen criterium om te bepalen of iemand tot de doelgroep beschut werk hoort. Het beslissende criterium is namelijk de mate van begeleiding en/of de mate van techni- sche en organisatorische aanpassingen die iemand nodigt heeft. Het kan dus voorkomen dat iemand met een loonwaarde van meer dan 70% in aanmerking komt voor beschut werk. Er is dan ook sprake van een zeer diverse doelgroep bij wie een verscheidenheid aan problematiek aanleiding kan vormen voor de noodzaak van een beschutte werkplek. 209 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Indicering en advies verlopen via uwv Om in aanmerking te komen voor een beschutte werkplek is een Advies indicatie beschut werk vereist. Als gemeenten iemand beschut werk willen aanbieden dienen zij dit advies aan te vragen bij uwv. Sinds 2017 kunnen mensen ook zelf advies aanvragen bij uwv. Uwv onderzoekt vervolgens welke mogelijkheden de cliënt heeft om te werken, en welke aan- passingen en begeleiding daarvoor eventueel nodig zijn. Als blijkt dat de persoon in kwes- tie arbeidsvermogen heeft maar wel ondersteuning (begeleiding, aanpassingen; zie hierbo- ven) nodig heeft die niet van een reguliere werkgever verwacht mag worden, dan geeft Uwv de gemeente een positief advies. In de oorspronkelijke opzet van de Participatiewet werd afgesproken dat het hierbij zou gaan om een advies met een inspanningsplicht voor de gemeente om op korte termijn de werkplek te realiseren. Vanaf 2017 geldt voor iedere gemeente een behoefteraming. Zij mogen personen met een positief advies niet uitsluiten van beschut werk zolang het aantal te realiseren plekken dat is vastgesteld in de ministeriële regeling nog niet is bereikt. Het kan voorkomen dat er in een jaar meer positieve adviezen worden afgegeven dan een gemeente aan beschutte werkplekken moet realiseren conform de ministeriële regeling. In dat geval kan een gemeente ervoor kiezen om additionele plekken te realiseren. Doet een gemeente dit niet, dan ontstaat er een wachtlijst. In het volgende jaar zijn de aantallen uit de ministeriële regeling hoger en kan de persoon mogelijk alsnog geplaatst worden. Er zijn echter geen landelijke regels voor wachtlijstbeheer afgesproken, zoals dat wel het geval was bij de Wsw. Gemeenten verantwoordelijk voor realisatie van dienstbetrekking tegen wmL In het oorspronkelijke wetsontwerp waren gemeenten vrij in hun keuze om de voorziening beschut werk aan te bieden. Wanneer zij echter een positief Advies indicatie beschut werk ontvingen van Uwv, hadden zij wel de inspanningsplicht om die werkplek ook daadwerke- lijk te realiseren. Gemeenten hebben hierbij de beleidsvrijheid om zelf te bepalen hoe en waar de voorziening wordt gerealiseerd. Dit hoeft bijvoorbeeld niet bij de gemeente zelf te zijn, maar kan ook via detachering bij een reguliere werkgever. De belangrijkste voor- waarde voor beschut werk is dat het altijd de vorm van een dienstbetrekking moet hebben waarop het arbeids- of ambtenarenrecht van toepassing is, tegen 100% wettelijk mini- mumloon. Andere vormen van activering zonder dienstbetrekking, zoals werken met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk en (arbeidsmatige) dagbesteding, vallen niet onder de definitie van beschut werk volgens de Participatiewet. Er is dan immers geen sprake van loonvormende arbeid. 210 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Tabel 7.1 Beschut werk ten opzichte van doelgroepregister doelgroepregister beschut werk arbeidsvermogen er is arbeidsvermogen en men isin _ eris arbeidsvermogen maar men is staat om in een reguliere baan te alleen in staat om in een beschutte werken werkomgeving te werken beleidsmatige veronderstelling persoon in kwestie kan bij een persoon in kwestie heeft dermate reguliere werkgever werken, maar veel begeleiding of aanpassing van de matching dient te worden de werkplaats nodig, dat niet van vergemakkelijkt, bijvoorbeeld met een reguliere werkgever mag jobcoaching of loonkostensubsidie worden verwacht dat hij de desbetreffende persoon in dienst neemt (het kan wel) indicering Uwv-indicatie via Advies indicatie beschut werk door doelgroepregister; sinds 1 januari UWV; kan worden aangevraagd door 2017 geldt ook de Praktijkroute als gemeenten en per 1 januari 2017 extra toegangsroute tot dit register; ook door individuen zelf vso/pro kan zonder indicatie na melding worden opgenomen in doelgroepregister dienstbetrekking ja ja te realiseren aantallen 125.000 extra banen van de verwachte behoefte aan 30.000 banenafspraak beschutte werkplekken in de structurele situatie in 2050 Bron: scP 7.3.2 De ontwikkeling van het instrument beschut werk Realisatie beschut werk komt traag op gang Met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 werd de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom en werd tegelijkertijd aangevangen met de opbouw van de nieuwe voorziening beschut werk. In het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet komt de reali- satie van deze voorziening nog maar traag van de grond. Zo wordt in de loop van 2015 dui- delijk dat de doelstelling van het creëren van 1600 beschutte werkplaatsen in het eerste jaar niet behaald zal worden (TK 2015/2016). Tot september wordt bij uwv slechts q1 keer advies aangevraagd. In de maanden daarna loopt dat aantal wel wat verder op. Medio december zijn er 263 aanvragen voor een advies beschut werk bij uwv binnengekomen. De staatssecretaris laat in een brief aan de Kamer weten dat een groot gedeelte van de gemeenten nog bezig is met het uitwerken van hun beleid. Die constatering wordt ondersteund door de eerste nota van bevindingen van de Inspectie szw (2015f). Hieruit blijkt dat 81% van alle gemeenten in een verordening of beleidsstukken heeft opgenomen (of gaat opnemen) dat beschut werk wordt aangeboden. Desalniettemin kan ook van deze gemeenten twee derde nog niet aangeven hoeveel plekken zij precies 211 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK willen realiseren, omdat zij nog bezig zijn met de uitwerking van het te voeren beleid. Gemeenten hebben meer tijd nodig om bekend te raken met het instrument beschut werk, en om te bedenken hoe ze hier handen en voeten aan kunnen geven. De staatssecretaris kondigt naar aanleiding van deze bevindingen aan dat zij voor de periode 2016-2020 cumulatief 100 miljoen euro beschikbaar stelt om gemeenten te stimuleren en onder- steunen bij het creëren van beschutte werkplekken. Gemeenten die beschut werk creëren en continueren worden beloond met een bonus. In oktober 2015 blijkt ook uit de eerste meting van ervaringen van gemeenten met de Participatiewet door Centerdata dat gemeenten nog terughoudend zijn met het inzetten van beschut werk (Cuelenaere et al. 2015).3 Uit het onderzoek komt een drietal knelpunten naar voren. Gemeenten ervaren beschut werk als duur en zijn bang dat het instrument langdurige financiële verplichtingen met zich meebrengt. Daarnaast is de doelstelling voor het aantal te realiseren plekken nog laag, waardoor het organiseren van beschut werk voor veel gemeenten nog geen prioriteit heeft. Tot slot geven gemeenten aan dat er nog ondui- delijkheid is over het geringe verschil met arbeidsmatige dagbesteding en de precieze werkgeversrol die het instrument met zich meebrengt. De gemeenten die aangeven niet te kiezen voor het instrument beschut werk, stellen dat dit met name ligt aan de financiële belasting van het instrument op het totale budget voor participatie, en aan het relatief kleine aantal werkzoekenden dat hiermee geholpen is. Ondanks de door de staatssecretaris aangekondigde stimuleringsmaatregelen blijft de trage realisatie van beschutte werkplekken door gemeenten aanhouden. Uit het vervolg- onderzoek dat de Inspectie szw in juni van 2016 publiceert, blijkt dat er in het eerste jaar van de Participatiewet uiteindelijk slechts qq werkplekken zijn gerealiseerd. Mogelijk nog zorgwekkender is het feit dat het percentage gemeenten dat beschut werk wil inzetten tus- sen augustus 2015 en april 2016 is teruggelopen van 81% naar 73%. Deze terugloop kent volgens de Inspectie twee belangrijke oorzaken. Ten eerste geven gemeenten aan dat zij moeite hebben om geschikte kandidaten te vinden en dat de door hen aangedragen kandi- daten vaak een negatief uwv-advies ontvangen. De criteria zijn volgens gemeenten nog onduidelijk en streng. Ten tweede blijkt wederom dat veel gemeenten beschut werk als een onaantrekkelijke voorziening zien omdat er volgens hen financiële risico’s kleven aan het structurele karakter ervan. Dat blijkt ook uit de beleidsdocumenten van gemeenten zelf, die op termijn een structureel financieringsprobleem verwachten wanneer de tijdelijke bonus beschut werk komt te vervallen.4 Veel gemeenten kiezen dan ook voor alternatieve beleidsinstrumenten, zoals werkervaringsplaatsen, arbeidsmatige dagbesteding of vrijwil- ligerswerk zonder dienstbetrekking. De Inspectie constateert dat deze alternatieven niet in de geest van de Participatiewet zijn omdat er geen sprake is van loonvormende arbeid. Ook de sER constateert in het voorjaar van 2016 dat het aantal plekken beschut werk bin- nen de Participatiewet ernstig achterblijft bij de verwachtingen (SER 2016b). De raad spreekt grote zorgen uit over de gang van zaken, temeer omdat de doelgroep van de nieuwe voorziening juist “de meest kwetsbare groep binnen de Participatiewet” betreft (SER 2016b: 7). De seR luidt bovendien de noodklok aangaande de zogenoemde sterfhuis- 212 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK constructie van de sociale werkplaatsen. “Er wordt nu gekozen voor het afbouwen van bestaande structuren terwijl een nieuwe, werkende infrastructuur nog niet is geborgd”, luidt de conclusie (sER 2016b: 17). De kwaliteit die de sociale werkplaatsen kunnen leveren wordt bedreigd door het afsluiten voor nieuwe instroom, waardoor het expertiseniveau niet op peil kan worden gehouden: “De krimp van sw-bedrijven leidt uiteindelijk tot het niet meer in stand kunnen houden van kennis, ervaring en netwerken, die onontbeerlijk zijn voor een goede sociale infrastructuur voor kwetsbare groepen” (SER 2016b: 17-18). De raad beveelt daarom aan om beschut werk onder regie van de regionale werkbedrijven vorm te geven. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Ten eerste hebben de sociale werk- bedrijven de benodigde kennis, expertise en infrastructuur voor beschut werk al in huis. Ten tweede hoopt de raad met het realiseren van beschut werk bij de sociale werk- bedrijven hun teloorgang te kunnen beperken, waardoor ook de kwaliteit van beschut werk gewaarborgd blijft. Verplichtstelling gemeenten en rechtstreekse adviesaanvraag door individuen Voor de staatssecretaris vormen de aanhoudende tegenvallende resultaten reden om actie te ondernemen. Naast het lage aantal gerealiseerde werkplekken is volgens haar ook het aanbieden van alternatieve voorzieningen door sommige gemeenten onwenselijk, zo geeft zij in juni 2016 in een brief aan de Kamer aan: “Dagbesteding en andere alternatieven zon- der dienstbetrekking die gemeenten aanbieden voor deze mensen leveren voor mij niet het gewenste resultaat op dat mensen zelf in hun inkomen kunnen voorzien en daarmee financieel zelfstandig kunnen zijn” (TK 2015/2016). De staatssecretaris geeft aan dat zij zich genoodzaakt ziet om wettelijk vast te leggen dat gemeenten beschutte werkplekken moe- ten realiseren. Ze kondigt aan dat zij in het najaar de wetswijziging voor het verplichten van beschut werk aan de Kamer zal aanbieden. De verplichting beschut werk wordt uiteindelijk opgenomen in het wetsvoorstel tot wijzi- ging van de Participatiewet. De Raad van State oordeelt in oktober 2016 nog negatief over dat wetsvoorstel (TK 2016/2017). De raad stelt dat het verplichtstellen van beschut werk voor gemeenten eenzijdig ingrijpt in de gemeentelijke praktijk en daarmee inbreuk doet op de uitgangspunten van de decentralisaties in het sociale domein. Bovendien, zo oordeelt de raad, is niet duidelijk gemotiveerd waarom gemeenten verplicht worden gesteld om beschut werk aan te bieden en waarom zij niet kunnen kiezen voor alternatieve voor- zieningen. Ondanks het negatieve advies van de Raad van State wordt het wetsvoorstel eind 2016 door de Eerste Kamer aangenomen, waardoor het vanaf 1 januari 2017 van kracht wordt. Naast de verplichting worden er ook nog enkele andere wijzigingen doorgevoerd. Zo wordt het voor personen die denken voor beschut werk in aanmerking te komen ook mogelijk om zelf — zonder tussenkomst van de gemeente — een advies beschut werk bij Uwv aan te vragen. Tot deze wijziging werd besloten omdat het voor gemeenten vaak lastig bleek om de doelgroep in beeld te krijgen. Zodra uwv de adviesaanvraag van de burger zelf ontvangt licht zij de gemeente hierover in zodat deze is voorbereid op de mogelijkheid dat er een 213 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK beschutte werkplek aangeboden dient te worden. Een persoon mag niet vaker dan één keer per jaar zelf om advies vragen bij Uwv. Positievere houding gemeenten, maar bezwaren blijven bestaan Omdat eind 2016 blijkt dat slechts een klein deel van de voorgenomen 3200 beschutte werkplekken is gerealiseerd, wordt de ministeriële regeling voor 2017 aangepast naar 2600 te realiseren plekken, als onderdeel van een ingroeipad van vijf jaar, om de achter- stand te kunnen inhalen. Overigens blijft de financiering wel op de oorspronkelijke reeks gebaseerd. Ook dat aantal blijkt nog te ambitieus. Eind september 2017 zijn er nog maar 735 mensen aan het werk op een beschutte werkplek. Maar in de maanden hierna gaat de stijging van het aantal gerealiseerde beschutte werkplekken plotseling in een sneller tempo. Uit cijfers van uwv blijkt dat er aan het eind van het jaar 1184q plekken gerealiseerd zijn. Dat is nog steeds ver beneden de aantallen in de ministeriële regeling, maar de stijging begint te versnellen. In het derde jaar van de Participatiewet vertienvoudigt het aantal beschutte werkplaatsen die in de twee jaar ervoor gerealiseerd werden. Ook uit de tweede meting van ervaringen van gemeenten met de Participatiewet (in okto- ber 2017) blijkt dat gemeenten langzaam een modus vivendi weten te vinden met hun nieuwe verantwoordelijkheden. Centerdata constateert dat zij “hun expertise en werk- processen op orde hebben en tamelijk positief zijn over de samenwerking die tot stand is gekomen” (Cuelenaere et al. 2017). Uit het onderzoek blijkt dat het aantal gemeenten dat aangeeft een advies beschut werk te hebben aangevraagd flink is toegenomen ten opzichte van de eerste meting, maar dat het meestal om een beperkt aantal personen gaat. Daardoor gaat het in totaal ook nog niet om grote aantallen. Daarbij blijkt de meer- derheid van de gemeenten uit het onderzoek nog steeds géén advies beschut werk te heb- ben aangevraagd. Er komt een aantal knelpunten naar voren die al eerder door gemeenten werden genoemd. De kosten van beschut werk blijven een reden voor zorgen, met name wanneer de tijdelijke bonus beschut werk na 2020 komt te vervallen. Bovendien blijkt dat enkele gemeenten nog steeds worstelen met de indicering door uwv: de criteria zijn vol- gens hen streng en onduidelijk. Volgens enkele gemeenten is het lastig om mensen te vin- den die aan de criteria voldoen, zij geven aan nog geen geschikte kandidaten in beeld te hebben. Andere gemeenten geven aan onvoldoende budget te hebben, overeenkomstig de perceptie dat het instrument ‘duur’ is. Gemeenten die het instrument wel hebben inge- richt kiezen massaal voor inrichting binnen de bestaande sw-organisatie. De expertise is daar immers al in huis. Van transitiefase naar realisatie In juni 2018 laat de staatssecretaris van szw in een brief aan de Kamer weten dat er nog steeds sprake is van een transitiefase (TK 2017/2018b). Het aantal gerealiseerde plekken blijft nog steeds achter bij de verwachtingen. Desondanks toont de staatssecretaris zich positief over de ontwikkelingen. Zo stelt zij vast dat gemeenten na een aanloop hun rol inmiddels hebben opgepakt. Ze concludeert dat de realisatie momenteel nog onvoldoende is, maar 214 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK dat er sprake is van een stijgende trend die optimistisch stemt over de toekomstige realisa- tie van beschut werk, 7.3.3 Gebruiken effectiviteit van beschut werk Uit de kwartaalcijfers van uwv blijkt dat de stijging van het aantal gerealiseerde werkplek- ken in 2018 inderdaad doorzet. Eind september van dat jaar waren er 2195 mensen werk- zaam op een beschutte werkplek en aan het eind van het jaar kwam dat getal uit op 2542. Het aantal van q60o beschutte werkplekken zoals voor 2018 vastgelegd in de ministeriële regeling werd daarmee wederom niet gehaald, maar het aantal gerealiseerde beschutte werkplekken neemt jaarlijks significant toe. Tussen december 2017 en december 2018 was sprake van een ruimschootse verdubbeling van het aantal mensen werkzaam op een beschut werkplek. Tabel 7.2 Aantal mensen werkzaam op een beschutte werkplek in het kader van de Participatiewet december 2015 december 2016 december 2017 december 2018 40 284 1.184 2.542 Bron: Uwv kwartaalrapportages en cBs-registraties, scP-bewerking In de eerste drie maanden van 2019 steeg het aantal mensen dat werkzaam is op een beschutte werkplek verder naar 2867. Uit de uwv-rapportage beschut werk van het eerste kwartaal van 2019 blijkt dat burgers in groten getale gebruikmaken van de mogelijkheid om zelf een advies beschut werk aan te vragen (uwv 2019b). Van de in totaal 7393 advies- aanvragen die tot en met juni 2019 zijn gedaan, is grofweg twee derde afkomstig van bur- gers zelf.» Wel blijkt uit de rapportage dat burgers ook vaker een negatief advies ontvan- gen. Een derde van de adviesaanvragen die burgers doen wordt negatief beantwoord, tegenover een vijfde van de adviesaanvragen van gemeenten. In een evaluatie van het beschut werk uit 2019 concludeert de Inspectie szw (2019b) dat beschut werk na een aarzelende start goed op gang is gekomen. Men wijst onder meer op het feit dat het aantal aanvragen beschut werk in 2015 en 2016 nog bleef steken op 14% van de aantallen uit de ministeriële regelingen, terwijl dit in 2017 en 2018 alweer 86% bedroeg. Wel zijn er volgens de Inspectie duidelijke verschillen zichtbaar tussen gemeenten. Waardoor dat komt heeft men niet precies kunnen duiden, maar duidelijk is wel dat de ene gemeente actiever is dan de andere. Gemeenten mogen geld dat zij over- houden op het Participatiebudget zelf houden en aan andere zaken besteden. Het niet rea- liseren van een dure voorziening als beschut werk bespaart gemeenten veel geld. De Inspectie szw benoemt in haar evaluatie van het instrument dat meerdere gemeenten het overschot op het beschut werk-budget besteden aan andere doeleinden en aan het afdek- ken van tekorten. 215 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK De Inspectie kan geen eenduidig antwoord geven op de vraag of het huidige budget voor één beschut werk-plek toereikend is. Wel is er een aantal redenen waardoor gemeenten minder (of juist meer) over kunnen houden aan het totale budget voor beschut werk dat zij krijgen. Ook geeft een aantal gemeenten aan geen zicht te hebben op de kosten die met beschut werk gemoeid zijn. Een gebrek aan inzicht in het financiële plaatje rondom beschut werk zou een verklaring kunnen zijn waarom sommige gemeenten de voorziening als financieel riskant ervaren. Uit de evaluatie van de Inspectie komt verder naar voren dat er ook gemeenten zijn die menen dat de aantallen uit de ministeriële regeling niet realistisch zijn voor hun gemeente omdat er minder beschutwerkkandidaten zijn. Dit sluit aan bij de bevinding uit de tweede meting van ervaringen van gemeenten door Centerdata, waarin sommige gemeenten aan- geven het lastig te vinden om mensen in beeld te krijgen die aan de vereisten voldoen of zelfs nog geen geschikte kandidaten in beeld te hebben (Cuelenaere et al. 2017). Sommige gemeenten geven verder aan dat zij soms twijfelen aan het arbeidsvermogen voor een deel van de doelgroep met een positief advies. Het blijkt lastig passend beschut werk voor hen te vinden. Er zijn ook mensen uit de doelgroep die net buiten de criteria voor beschut werk vallen en zodoende via de banenafspraak aan het werk geholpen moe- ten worden. Gemeenten geven aan voor deze groep zeer moeilijk werk bij reguliere werk- gevers te kunnen vinden. Uit het onderzoek naar de ervaringen van gemeenten door Centerdata blijkt dat gemeen- ten die ervoor kozen om een arbeidsdeskundige aan te stellen succesvoller zijn in de reali- satie van beschut werk. Zij kunnen hierdoor beter inschatten welke personen aan de ver- eisten voldoen. De inzet van arbeidsdeskundigen kan gemeenten helpen bij het vinden van geschikte kandidaten voor de beschut werkplekken. De meerwaarde van beschut werk De verplichting voor gemeenten om beschut werk aan te bieden per 1 januari 2017 leidde tot veel discussie. Niet alleen betekende het een inperking van de beleidsvrijheid van gemeenten, ook werd volgens de Raad van State niet duidelijk genoeg gemotiveerd waarom beschut werk als voorziening te prefereren was boven andere voorzieningen (TK 2016/2017). Om die vraag te beantwoorden onderzochten zowel Cedris en sBcM als Berenschot de maatschappelijke meerwaarde van beschut werk. In de publicatie Maat- schappelijke kosten-batenanalyse beschut werk gaan Cedris en sBcM in op de kosten en (maat- schappelijke) baten van beschut werk (Bückman et al. 2017). Volgens het rapport levert beschut werk zowel financieel als maatschappelijk positieve effecten op en is er in de meeste gevallen sprake van een positief kosten-batensaldo. Zo zou beschut werk bijvoor- beeld leiden tot een daling van zorgkosten, de kans op ernstige schulden verminderen en het welzijn en de eigenwaarde van de betrokken persoon verhogen. Wel is er een verschil In kosten zichtbaar tussen iemand met een lage loonwaarde en iemand met een hogere loonwaarde. Voor mensen die minstens 30% loonwaarde hebben is het saldo van de kos- ten en baten positief, terwijl voor mensen met een lagere loonwaarde de directe kosten vaak hoger zijn dan de opbrengsten. De resultaten komen overeen met eerder onderzoek 216 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK waaruit blijkt dat beschut werk ten opzichte van andere beleidsalternatieven meerwaarde heeft als het gaat om prestatie, meesterschap, loon en zingeving (bv. Schenderling et al. 2016). De meeste gemeenten geven aan dat beschut werk in een behoefte voorziet, al zijn er belemmeringen en kanttekeningen, zo blijkt uit de evaluatie door de Inspectie szw (2019b). Gemeenten vinden de regeling beschut werk complex, evenals de financiering daarvan. Het is een extra regeling naast bestaande regelingen voor mensen met een arbeids- beperking. De grenzen tussen regelingen zijn diffuus en het betekent weer een apart indi- catieproces met eigen voorwaarden en financiering. Het blijkt niet altijd mogelijk scherpe grenzen te trekken tussen verschillende participatievormen. Gemeenten hebben bijvoor- beeld moeite om mensen die net ‘te goed’ zijn voor beschut werk aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers, zo blijkt uit de evaluatie beschut werk. Dit laat zien dat de grens diffuus is. Ook laat deze evaluatie zien dat er situaties bestaan waarbij dagebestedings- deelnemers en mensen in beschut werk hetzelfde werk uitvoeren op dezelfde werkplek. Voor uitvoerenden blijkt het lastig aan te geven waar het verschil precies zit. Sommige gemeenten zijn van mening dat zij het instrument niet nodig hebben en dat zij de doelgroep ook op een alternatieve manier kunnen bedienen. De regeling druist volgens hen in tegen de gedachte van decentralisatie: “gemeenten kunnen zelf bepalen welke ondersteuning het best is voor de burger”. Er is nauwelijks sprake van doorstroom van beschut werk naar een reguliere baan zo laat de evaluatie beschut werk zien. Er is welis- waar aandacht voor ontwikkeling, maar dat heeft nauwelijks geleid tot doorstroom naar een baan in het kader van de banenafspraak. 7.3.4 Reflectie en toekomst: het instrument beschut werk De implementatie van de voorziening beschut werk in de Participatiewet kende een moei- zame aanloop. In de eerste jaren na invoering van de wet kwamen veel gemeenten niet toe aan de implementatie van het instrument. Sommige gemeenten kozen er bewust voor om geen beschut werk aan te bieden omdat het voor hen geen prioriteit had of omdat zij andere voorzieningen prefereerden. In het tweede jaar van de Participatiewet bleek het percentage gemeenten dat van plan was om beschut werk als voorziening aan te bieden zelfs terug te lopen. Het aantal gerealiseerde beschutte werkplekken bleef in de eerste jaren ver achter bij de geraamde aantallen. Maar dat beeld is aan het veranderen. Lang- zaam maar zeker raken gemeenten gewend aan het instrument beschut werk, en zijn zij de achterstanden die ze in 2015 en 2016 opliepen aan het inhalen. Hoe valt dit te verklaren? Het overzicht van de implementatie van de voorziening beschut werk laat zien dat er in de eerste jaren van de Participatiewet verschillende maatregelen zijn genomen. Er zijn diverse interventies op verschillende momenten ingezet om de totstandkoming van beschut werk te bevorderen. Zo werden gemeenten per 1 januari 2017 verplicht om beschut werk aan te bieden voor burgers met een positief advies. Bovendien werd het vanaf die datum ook mogelijk voor burgers om zelf rechtstreeks bij uwv een advies aan te vragen. Zij blijken in groten getale van die mogelijkheid gebruik te maken. Tezamen heeft een reeks van maat- regelen er mede voor gezorgd dat de realisatie van de voorziening beschut werk op gang is 217 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK gekomen. Maar deze maatregelen zijn uitgevoerd in een complexe en gelaagde structuur waarin verschillende belanghebbende partijen een rol spelen. Het tempo waarin de realisa- tie op gang kwam moet dan ook worden begrepen als een samenspel van meerdere facto- ren. Zo speelt bijvoorbeeld ook de samenwerking tussen gemeenten en uwv een belang- rijke rol. Gemeenten hadden tijd nodig om bekend te raken met instrument en doelgroep Als er één ding duidelijk naar voren komt uit alle onderzoeken en beleidsdocumenten, dan is het dat gemeenten tijd nodig hebben gehad om de voorziening in te richten. Gemeenten kregen in een vrij kort tijdsbestek de verantwoordelijkheid om een voorziening te creëren voor een specifieke groep met specifieke benodigdheden. De benodigde kennis en exper- tise om de doelgroep in beeld te krijgen, en te beoordelen of men aan de criteria voldoet, was in veel gevallen (nog) niet in huis. Werkende weg zijn de beoordelingscriteria steeds duidelijker geworden voor gemeenten, zo constateert de Inspectie szw in haar evaluatie van het beschut werk. De meeste gemeenten zien de meerwaarde van de voorziening beschut werk en menen dat het in een behoefte voorziet, maar vinden wel dat er nog steeds verbeteringen in de regeling nodig zijn. Het vinden van de juiste personen voor de voorziening beschut werk blijkt moeilijk. Gemeenten geven verder aan behoefte te hebben aan zekerheid over toekomstige regelgeving en financiën ten aanzien van beschut werk. Zij vinden het een belemmering om beschut werkplekken te creëren, daarmee langdurige verplichtingen aan te gaan, terwijl regelgeving en financiering kan veranderen in de toe- komst. Dit vormt daarmee ook een verklaring voor de terughoudendheid van gemeenten ten aanzien van het instrument. Nieuwe rol voor sociale werkbedrijven Uiteindelijk blijkt dat veel gemeenten ervoor kiezen om gebruik te maken van de bestaande infrastructuur en expertise die de verschillende sociale werkbedrijven al in huis hebben. Zo komt ook uit de evaluatie van de Inspectie szw naar voren dat beschutte werk- plekken vooral bij sociale werkbedrijven worden gecreëerd en slechts in beperkte mate bij reguliere werkgevers. De ondernemingsraden van sociale werkbedrijven verstuurden in januari 2017 ook een manifest naar de Nederlandse gemeenten waarin zij de gemeente- raden verzoeken om de sociale werkbedrijven een rol te geven bij de invulling van beschut werk (Schaafsma en Smit 2017). Volgens de ondernemingsraden van de sociale werk- bedrijven is dit verstandig omdat zij beschikken over jarenlange ervaring met een zestal cruciale instrumenten. Het gaat hierbij om matching en begeleiding; detachering; werkgeversnetwerk; werkproces op maat; ontwikkeling werknemersvaardigheden; en beschut werk. Uit verschillende beleidsdocumenten van gemeenten blijkt dat gemeenten dit zelf ook een aantrekkelijke mogelijkheid vinden. Zodoende kan de continuïteit van deze organisaties worden gewaarborgd en ook het voorzieningenniveau voor de huidige Wsw'ers op peil blijven. Bovendien blijkt dat veel gemeenten het gevoel hebben dat de sociale werkplaat- sen werden gesloten voor nieuwe instroom voordat er een goed werkend alternatief was. 218 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK De staatssecretaris van szw stelt in een brief aan de Kamer dat “gemeenten besluiten over de infrastructuur” en legt hun geen strobreed in de weg (TK 2017/2018b). Ze merkt verder nog op dat zij van mening is dat de opgedane kennis en expertise en ook het netwerk van werkgevers van sociale werkbedrijven “waardevol is voor de brede doelgroep van de Participatiewet”. Omdat gemeenten bij de invoering van de Participatiewet de opdracht kregen zelf beschut werk te gaan organiseren als voorziening, vreesden verschillende partijen, waaronder de SER, voor een ‘sterfhuisconstructie’ van de sociale werkplaats. Maar na de sluiting van de Wsw voor nieuwe instroom zijn de deuren niet dichtgegaan. Sociale werkbedrijven zijn zich gaan heroriënteren en lijken nu zelfs een sleutelrol te hebben voor het slagen van de voor- ziening beschut werk. Dit betekent wel dat zij de kennis en expertise binnen de organisatie op peil moeten houden, en vraagt van gemeenten om hierin te investeren. Dat blijkt ook uit de evaluatie door de Inspectie szw. Daarin geeft een aantal gemeenten aan te moeten investeren in duurzame begeleiding vanwege de afbouw van de sociale werkplaats. Bij de doelgroep beschut werk is vaak sprake van multiproblematiek en een intensieve begelei- dingsbehoefte. Dit vraagt om andere vaardigheden en competenties van de begeleiders op de werkvloer, die men momenteel vaak niet kan bieden. Er zal daarom geïnvesteerd moe- ten worden in passende begeleiding. De mensen die nu bij sw-bedrijven werken, doen dat onder verschillende arbeidsomstan- digheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor de sociale werkvoorziening. Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en daarmee geen recht op pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of reiskostenvergoeding. Gewoon- lijk verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw vallen. 7.4 Conclusies Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet verschillende instrumenten om men- sen met beperkingen aan werk te helpen. Hierbij gaat het om uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Deze instrumenten bieden ook ondersteuning voor werk- gevers die mensen met een arbeidsbeperking aannemen. In dit hoofdstuk ging specifiek de aandacht uit naar de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk. Loonkostensubsidie randvoorwaarde, positief effect op behoud van werk Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelgroep loonkostensubsidie ingezet, waarmee de werkgever wordt gecompenseerd voor de ver- minderde productiviteit van de werknemer. Het ging in 2015 om 1397 mensen. Eind 2018 is dit aantal toegenomen tot 17.000 mensen. Het betreft vooral mensen die ook geregis- treerd staan in het doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak. Daarnaast wordt loonkostensubsidie ingezet voor alle beschut werkers. Loonkostensubsidie heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeidsrelatie. De effecten op baankansen kunnen niet worden aangegeven. 219 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK Uit onderzoek onder werkgevers blijkt dat in algemeenheid financiële instrumenten funge- ren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen en te houden, al zijn de instrumenten op zichzelf niet voldoende om werk- gevers over de streep te trekken. Een goede match is essentieel. Belangrijk is het om ook oog te hebben voor niet-financiële afwegingen die werkgevers maken. Werkgevers blijken momenteel nog vaak administratieve rompslomp te ervaren. Mogelijk schrikt dat welwil- lende werkgevers af, Een actievere benadering van werkgevers met een inzet van interme- diairs zou voor verbetering kunnen zorgen. Bovendien is het positief dat de staatssecretaris van szw met het brede offensief inzet op een vereenvoudiging van het instrument om het gebruik ervan voor werkgevers te vergemakkelijken. Ook de komende jaren zullen aanpas- singen op basis van signalen uit de praktijk nog gewenst zijn. Steeds meer beschut werk, volgens gemeenten verbeteringen in regeling nodig Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omge- ving en onder aangepaste omstandigheden. vwv beoordeelt of iemand voor een beschutte werkplek in aanmerking komt. De gemeente is dan verplicht de beschutte werkplek te bie- den. Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Hoewel stijgend blijven de gerealiseerde aantallen achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling zijn genoemd. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 14% van de aantal- len uit de ministeriële regeling, in 2017 en 2018 ongeveer 86%. Daarbij zijn opvallende ver- schillen tussen gemeenten te zien. Een klein deel van de gemeenten heeft een realisatie die boven de geraamde aantallen ligt. Een meerderheid heeft veel meer moeite om beschut werk te realiseren. De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel van de regeling is volgens hen dat het een aparte regeling is met een aparte doelgroep en een aparte indicatiestelling, te midden van de regelingen die er al zijn. Dit zou indruisen tegen het achterliggende idee van decentrali- satie, namelijk dat gemeenten zelf kunnen bepalen welke ondersteuning het best is voor de doelgroep waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Een ander ervaren nadeel betreft de com- plexiteit. Schakelen tussen verschillenden voorzieningen en instrumenten gaat moeizaam. Verder is het een duur instrument. Beschutte werkplekken worden vooral bij sw-bedrijven gecreëerd (85%) en weinig bij reguliere werkgevers. Als reguliere werkgevers in beeld komen, zijn dat veelal kleine mkb-bedrijven en grotere werkgevers die erop ingericht zijn om grotere groepen mensen met een arbeidsbeperking in dienst te hebben, bijvoorbeeld via een detacheringsconstructie. Noten 1 Het onderzoek werd uitgevoerd onder 100 werkgevers met in totaal gooo werknemers met loonkostensubsidie in dienst. 2 De effectladder is ontwikkeld door Van Yperen en Veerman (2008). De effectladder geeft een kader waarin de effectiviteit van interventies is ingedeeld in een aantal niveaus. Het onderzoek naar de effec- tiviteit van loonkostensubsidie en loondispensatie is zo ingericht dat op niveau tot en met 3 heldere en betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden, en zo goed mogelijk op niveau q. Op niveau 1 van 220 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK de effectladder is de aard van de interventie nader omschreven en gespecificeerd (‘goed beschreven”). Op niveau 2 van de effectladder gaat het om een aannemelijk verhaal dat de interventie kan werken (goed onderbouwd’). Op niveau 3 zijn er cijfers beschikbaar die laten zien dat de doelgroep wordt bereikt, dat de doelen van de interventie worden gerealiseerd, dat er weinig cliënten afhaken en dat cliënten tevreden zijn (‘effectief volgens eerste aanwijzingen’). Op niveau gis er sprake van een goed omschreven, theoretisch onderbouwde en in de praktijk getoetste aanpak waarbij bovendien is aange- toond dat de interventie beter is dan geen interventie of een andere interventie (‘bewezen effectief”). 3 _ De data en uitkomsten van de onderzoeken van Centerdata en de Inspectie szw tonen soms verschil- len, al komt het algemene beeld wel overeen. Dat heeft te maken met het feit dat Centerdata een online vragenlijst heeft uitgezet onder 116 gemeenten terwijl de Inspectie szw cijfers over de gehele populatie van 393 gemeenten heeft. 4 Zo blijkt bijvoorbeeld uit stukken van de gemeenten Emmen, Zaanstreek Waterland en Coevorden. 5 _ 4798 aanvragen waren afkomstig van burgers, tegenover 2595 van gemeenten. 6 Deze aantallen wijken af van de aantallen in het hoofdstuk over de Wsw-doelgroep. Dit komt doordat iedereen daar maar eens per jaar is meegeteld: bij het zwaarste instrument dat gebruikt is. 221 DE BELEIDSINSTRUMENTEN LOONKOSTENSUBSIDIE EN BESCHUT WERK 8 _Gemeentebeleid: verplichtingen en handhaving Sander Muns’ — _ Sinds de invoering van de Participatiewet gaat er meer aandacht van gemeenten uit naar de tegenprestatie en de taaleis. — Toch vraagt nog geen zes op de tien gemeenten een tegenprestatie of iets vergelijkbaars voor de uitkering. — In de handhaving van de verplichtingen heeft de Participatiewet niet veel verandering gebracht. — _ Eris geen effect aangetoond van uniforme verplichting en uniforme handhaving op de uit- stroom uit de bijstand. 81 Inleiding en vraagstelling In voorbereiding op de invoering van de Participatiewet besloot het kabinet-Rutte Il in de Wet werk en bijstand (wwB) en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand, wetten die sinds 1 januari 2015 in de Participatiewet zijn opgegaan, aanpassingen aan te brengen die bijstandsgerechtigden actiever naar werk moeten laten zoeken (TK 2013/2014qd). In de memorie van toelichting bij deze wetswijzigingen meldt het kabinet daarover: Voor wie een uitkering heeft en kan werken, is werk geen keuze maar een verplichting. Het recht op uitkering kan niet zonder die verplichting, die verplichting kan niet zonder naleving door de bijstandsgerechtigden en de naleving kan niet zonder handhaving door de uitvoer- ders. Verplichtingen, naleving en handhaving zijn drie pijlers onder het socialezekerheids- stelsel die nodig zijn voor de houdbaarheid en voor het behoud van de solidariteit van de mensen die voor het stelsel betalen. (TK 2013/2014C: 31) De wijzigingen in de (Wet maatregelen) Wet werk en bijstand houden in dat verplichtingen worden aangescherpt en dat de sancties die bij het niet nakomen van de verplichtingen worden opgelegd, worden geüniformeerd. Gemeenten wordt daarbij wel de ruimte gela- ten om maatwerk te leveren (TK 2013/2014a, 2013/2014c). In dit hoofdstuk bekijken we in hoeverre bijstandsgerechtigden door deze wijzigingen inderdaad zijn geactiveerd. Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk De centrale vraag in dit hoofdstuk beantwoorden we aan de hand van de volgende onder- zoeksvragen: — Verschillen gemeenten in de verplichtingen die zij hun bijstandsgerechtigden opleg- gen? — Handhaven gemeenten actief als verplichtingen niet worden nageleefd? 222 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING — _ Kennen gemeenten die meer verplichtingen en sancties aan bijstandsgerechtigden opleggen een hogere uitstroom uit de bijstand naar werk dan gemeenten die minder verplichtingen opleggen? — _ Kennen gemeenten die de verplichtingen strikt opleggen een hogere uitstroom uit de bijstand dan gemeenten die milder zijn in het opleggen van maatregelen? Voor een goed zicht op de materie behandelen we eerst de veranderingen in de wetgeving op het gebied van verplichtingen en handhaving per 2015 (8 8.2). Vervolgens beschrijven we de methoden die we hebben gehanteerd om onze vragen te beantwoorden (9 8.3). In paragraaf 8.4 presenteren we de resultaten. We sluiten af met onze conclusies (8 8.5). 8.2 Veranderingen in de wetgeving per 2015 Het kabinet-Rutte Il heeft de Participatiewet ingevoerd vanuit het streven zo veel mogelijk mensen kansen op (regulier) werk of andere vormen van participatie te bieden, maar ook om de bijstand houdbaar en toegankelijk te houden (TK 2013/2014c). Daarop vooruitlopend zijn enkele wijzigingen voorgesteld in de (Wet maatregelen) Wet werk en bijstand, die sinds 2015 onderdeel zijn geworden van de Participatiewet (TK 2013/2014a, 2013/2014; Staats- blad 2014). Een belangrijke wijziging is het ‘activerender maken van de polisvoorwaarden voor de bij- stand’. Aan een bijstandsuitkering is volgens het kabinet-Rutte Il het principe van de wederkerigheid verbonden: voor wat hoort wat. Daar komt bij dat het kabinet verwacht dat in een participerende samenleving iedereen naar vermogen bijdraagt en verantwoor- delijkheid neemt. Bijstandsgerechtigden moeten daarom vanaf 1 januari 2015, als de gemeente hun daarom vraagt, een tegenprestatie leveren (TK 2013/2014C, 2013/2014d; Staatsblad 2014a). Het gaat hier om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Met de Invoering van de Participatiewet hebben gemeenten de opdracht gekregen om bij verordening regels vast te stellen over de verplichte tegenprestatie. Het staat gemeenten vrij om zelf invulling te geven aan de aard, duur en omvang van de tegenprestatie? Deze is immers afhankelijk van de lokale omstandigheden en de specifieke situatie van degenen die een beroep op de bijstand doen. Over het activerender maken van de bijstand meldt de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) verder het volgende: Om de polisvoorwaarden van de bijstand te laten aansluiten bij de kansen die de Participatiewet biedt wil de regering dat de aan het recht op de bijstand verbonden verplich- tingen glashelder zijn voor de bijstandsgerechtigde. Dit zal de naleving verbeteren. Ook wil de regering de uitvoerende instanties faciliteren bij de handhaving van de naleving van de verplichtingen. Om een en ander te bereiken voorziet het voorliggende wetvoorstel in unifor- mering van diverse arbeidsverplichtingen en van de duur en hoogte van de bijbehorende maatregel. (TK 2013/2014C: 3) 223 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Op basis van bevindingen uit twee onderzoeken van de Inspectie Werk en Inkomen heeft het kabinet-Rutte Il besloten de arbeidsverplichtingen en de handhaving daarvan meer in overeenstemming met elkaar te brengen tussen gemeenten (TK 2013/2014c). In het rapport Het naleven van verplichtingen (rw1 2011b) heeft de Inspectie bekeken hoe gemeenten omgaan met bijstandsgerechtigden die minder kansen op de arbeidsmarkt hebben. De Inspectie meldt in het rapport dat klantmanagers bij de gemeenten een grote beoordelingsvrijheid hebben: [.…] de ene medewerker [is] wat zakelijker van aard en grijpt eerder naar het sanctiemiddel, terwijl de ander meer nadruk legt op een hulpaanbod of gespreksvoering. (rw1 2011b: 17) Volgens de overheid dient dit beter georganiseerd te worden, want het leidt tot ‘onge- rechtvaardigde rechtsverschillen’, zowel binnen een gemeente als tussen gemeenten (TK 2013/2014). Uit het rapport ledereen aan de slag (rw1 2011a) volgt dat de Inspectie dwang en drang als belangrijke middelen ziet om uitkeringsgerechtigden te motiveren werk te zoeken en te aanvaarden. Volgens de Inspectie onderschatten gemeenten de uitwerking van het opleggen van maatregelen. Daarom adviseert de Inspectie meer nadruk te leggen op de verantwoordelijkheden van uitkeringsgerechtigden. Vanwege de bevindingen van beide rapporten van de Inspectie gaat in de Participatiewet extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtingen. Dat gebeurt niet zozeer door de introductie van nieuwe verplichtingen als wel door een nadere uitwerking van al bestaande verplichtingen.4 Gemeenten die van bijstandsgerechtigden het volgende vra- gen, moeten hun een boete opleggen als zij zich willens en wetens niet aan deze verplich- tingen houden: a aanvaarden of behouden van werk; Db inschrijving bij een uitzendbureau; c__ vinden van werk in de gemeente voordat de bijstandsgerechtigde daarnaartoe ver- huist; d bereid zijn om per dag maximaal drie uur te reizen om werk te krijgen of te behouden; e bereid zijn om te verhuizen om werk te krijgen of te behouden; f_ krijgen en onderhouden van kennis en vaardigheden om werk te vinden en te behou- den; g zorgen dat kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag de kansen op het vinden en behouden van werk niet belemmeren; h accepteren van aangeboden diensten om aan het werk te gaan mogelijk te maken en meewerken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Welke boete gemeenten in deze gevallen kunnen opleggen, is ook in de Participatiewet geregeld.” De uitkering kan voor ten minste één tot maximaal drie maanden worden stop- gezet. Zodra de bijstandsgerechtigde laat zien dat de opgelegde verplichtingen (weer) wor- den nagekomen, kan de boete worden herzien. Gemeenten hebben echter ook de plicht om een op te leggen of opgelegde maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de bijstandsgerechtigde, en hebben dus de mogelijkheid om af te wijken van de in de 224 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Participatiewet voorgeschreven duur en hoogte van de boete. Omstandigheden die maken dat het nodig is om van de in de wet voorgeschreven boete af te wijken, zijn bij- voorbeeld een verergering van de schuldenproblematiek of de dreiging van huisuitzetting of marginalisering. Een andere reden waarom afwijken een mogelijkheid is, is omdat de op te leggen of opgelegde maatregel in strijd is met de zorgplicht van de overheid (TK 2013/2014C: 34). Voor de houdbaarheid van de bijstand is het volgens de overheid ook van belang dat gemeente(ambtenare)n hun taak op een fatsoenlijke wijze kunnen uitvoeren (TK 2013/2014c). Zeer ernstige misdragingen door bijstandsgerechtigden passen daar niet bij. In de wwB waren al mogelijkheden opgenomen om daartegen op te treden.” In de Participatiewet zijn deze mogelijkheden verruimd. Tot 2015 konden bijstandsgerechtigden die zich ernstig misdroegen, maar wel hun verplichtingen nakwamen, geen maatregel opgelegd krijgen. Ernstige misdragingen, of deze nu samenhangen met de weigering ver- plichtingen na te komen of niet, zijn altijd ontoelaatbaar (TK 2013/2014c). Daarom biedt de Participatiewet de mogelijkheid om ook bij zeer ernstige misdragingen een sanctie op te leggen. Na de invoering van de Participatiewet is op 1 januari 2016 een extra verplichting toege- voegd aan het ontvangen van bijstand (Staatsblad 2015). Dat is de taaleis.® Mensen die bij- stand aanvragen, moeten beschikken over basiskennis van de Nederlandse taal (referentie- niveau 1F). Een bewijs van voldoende beheersing van de Nederlandse taal is als iemand acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, het inburgeringsexamen heeft gehaald of een ander document heeft waaruit beheersing van de Nederlandse taal blijkt. Als dat bewijs er niet is, moeten bijstandsgerechtigden een taaltoets doen. In het geval van onvol- doende beheersing van de Nederlandse taal, moeten zij zich inspannen om daar verande- ring in te brengen? De gemeente mag de bijstandsuitkering verlagen bij onvoldoende inspanning om daar verandering in te brengen. De eerste zes maanden gaat het om een korting op de uitkering van 20%, de volgende zes maanden om een korting van go% en na één jaar om een korting van 100%. 83 Methoden Om onze vragen te beantwoorden maken we voor de uitstroom uit de bijstand naar werk gebruik van gegevens van het cBs. Onder uitstroom verstaan we dat deel van de bijstands- gerechtigden dat geen uitkering meer ontvangt omdat zij een baan hebben gevonden en daardoor zonder bijstandsuitkering in hun levensonderhoud kunnen voorzien. We zetten het aantal bijstandsuitkeringen dat wordt beëindigd vanwege het vinden van werk af tegen het aantal bijstandsuitkeringen in 2017 in diezelfde gemeente. We relateren dit uitstroom- cijfer aan het gemeentelijk beleid. De gegevens over uitstroom uit de bijstand zeggen niets over de duur van de baan of andere aspecten van de kwaliteit van de baan. De cijfers geven alleen aan of bijstands- ontvangers een baan hebben gevonden en uit de bijstand zijn gestroomd. We beschikken 225 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING niet over specifieke informatie over de kwaliteit van banen per gemeente.'° Dat wil niet zeggen dat onze bevindingen over de uitstroom niet in een breder perspectief zijn te plaat- sen. In gemeenten met dezelfde uitstroom uit de bijstand, maar relatief veel uitstroom naar tijdelijke banen is een groter risico op latere terugstroom naar de bijstand. Dat houdt in dat deze gemeenten op termijn een grotere bijstandspopulatie kunnen hebben. Daar- naast is het mogelijk dat bepaald gemeentelijk beleid geen effect heeft op de uitstroom, maar wel een afschrikeffect heeft op potentiële toekomstige instroom (anticipatie-effect), waardoor de bijstandspopulatie kleiner is in zulke gemeenten. Door ook de samenhang tussen het uitvoeringsbeleid van gemeenten (verplichtingen en sancties) en het aantal bij- standshuishoudens te bestuderen kunnen we de samenhang tussen dit beleid en de uit- stroom uit de bijstand naar werk in een breder perspectief plaatsen. De relatie tussen het beleid en het aantal bijstandsgerechtigden in een gemeente onderzoeken we op een ver- gelijkbare wijze als Marlet et al. (2017). Om het aantal bijstandshuishoudens in een gemeente te voorspellen gebruiken we namelijk net als in Marlet et al. (2017) het zoge- noemde bijstandsverdeelmodel. Dit verdeelmodel voorspelt aan de hand van objectieve factoren — meetbare kenmerken die gemeenten zelf niet kunnen beïnvloeden — hoeveel bijstandshuishoudens er in een gemeente naar verwachting zijn"! Op basis van deze voor- spelling worden ieder jaar de financiële middelen voor de bijstand over de gemeenten ver- deeld. Informatie over het door gemeenten gevoerde beleid verkrijgen we uit een enquête van Centerdata (zie kader 8.1). We zetten uiteen welke plichten gemeenten hun bijstands- gerechtigden opleggen en ook tot welke sancties zij overgaan als bijstandsontvangers zich niet aan de opgelegde verplichtingen houden. Kader 8.1 Onderzoek onder gemeenten Centerdata vroeg gemeenten naar de ervaringen met de Participatiewet (Cuelenaere et al. 2017). Onder 193 gemeenten is een vragenlijst verspreid. De enquête is gehouden tussen begin februari 2017 en half juli 2017. Ruim 60% van de gemeenten (116) heeft de enquête ingevuld. We nemen alleen gemeenten en samenwerkingsverbanden mee met meer dan 15.000 inwoners.'4 De ver- deling van de gemeenten naar het aantal inwoners per gemeente is representatief voor Neder- land, met enige oververtegenwoordiging van grotere en stedelijke gemeenten (tabel 8.1). Gemeenten in de provincies Utrecht en Friesland zijn wat minder sterk vertegenwoordigd. In 2019 is de enquête opnieuw afgenomen. De bevindingen daarvan verschenen in het najaar van dat jaar. Informatie over de uitstroom uit de bijstand naar werk en het aantal bijstandshuishou- dens in 2019 was op moment van het schrijven van dit hoofdstuk niet beschikbaar. We kunnen daarom de situatie in 2019 niet in kaart brengen. Als dat van toepassing is, geven we aan of er tussen 2017 en 2019 verschillen in het gemeentelijke uitvoeringsbeleid zijn geweest! 226 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Tabel 8.1 Aantal en responspercentage enquête onder gemeenten (ii) (Ti) gemeenten meegenomen gemeenten, meegenomen gemeenten, in excl. samenwerkings- incl. samenwerkings- Nederland? verbanden? verbanden® aantal aantal % aantal % gemeentegrootte, aantal inwoners (eind 2017) minder dan 5.000 5 0 0,0 0 0,0 5.000 — 10.000 17 0 0,0 4 23,5 10.000 — 20.000 96 4 4,2 22 22,9 20.000 — 50.000 191 42 22,0 78 40,8 50.000 — 100.000 48 22 45,8 27 56,3 100.000 — 150.000 14 5 35,7 6 42,9 150.000 — 250.000 13 10 76,9 10 76,9 250.000 of meer 4 2 50,0 2 50,0 stedelijkheid (naar aantal adressen/km?, cBs-definitie) Zeer sterk stedelijk 18 7 38,9 8 44,4 Sterk stedelijk 75 31 41,3 46 61,3 Matig stedelijk 80 13 16,3 25 31,3 Weinig stedelijk 133 27 20,3 48 36,1 Niet stedelijk 82 7 8,5 22 26,8 provincie Drenthe 12 2 16,7 5 41,7 Flevoland 6 4 66,7 4 66,7 Friesland 24 4 16,7 7 29,2 Gelderland 54 1 20,4 18 33,3 Groningen 23 3 13,0 6 26,1 Limburg 33 8 24,2 1 33,3 Noord-Brabant 64 13 20,3 21 32,8 Noord-Holland 48 14 29,2 16 33,3 Overijssel 25 1 44,0 13 52,0 Utrecht 26 3 11,5 6 23,1 Zeeland 13 4 30,8 9 69,2 Zuid-Holland 60 8 13,3 33 55,0 totaal 388 85 21,9 149 38,4 a Gemeenten die voldoen aan kenmerk. b Gemeenten met minimaal 15.000 inwoners die voldoen aan kenmerk en enquête heeft ingevuld. c Gemeenten met minimaal 15.000 inwoners die voldoet aan kenmerk en enquête heeft ingevuld, al dan niet door samenwerkingsverband met andere gemeenten (zie Cuelenaere et al. 2017 voor overige kenmerken van de enquête). Bron: Cuelenaere et al. (2017), scp-bewerking 227 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Gemeenten kunnen meerdere verplichtingen opleggen aan bijstandsgerechtigden om hen aan het werk te helpen. Bovendien is het aannemelijk dat gemeenten de naleving van de verplichtingen op verschillende wijzen handhaven. Kortom, ze hebben een pakket aan (arbeids)verplichtingen en/of maatregelen. Daarom stellen we op basis van de Centerdata- informatie een variabele samen die aangeeft hoeveel verplichtingen gemeenten opleggen. We doen dat door de antwoorden op de enquêtevragen over de opgelegde verplichtingen bij elkaar op te tellen: 7 Daarnaast construeren we ook een variabele die weergeeft hoe- veel typen maatregelen gemeenten treffen. We doen dat op vergelijkbare wijze als voor de verplichtingen: we tellen de enquêtevragen over de opgelegde maatregelen bij elkaar op. Daarbij nemen we aan dat hoe meer verplichtingen gemeenten opleggen aan hun bijstandsgerechtigden en hoe meer typen maatregelen zij treffen, hoe strenger hun uitvoeringsbeleid is. Met behulp van een cross-sectionele analyse brengen we in kaart hoe de strengheid van het gemeentelijk beleid in 2017 zich verhoudt tot de uitstroom uit de bij- stand en het aantal bijstandshuishoudens in 2017. Met behulp van een difference-in- difference-analyse bekijken we of er een verband is tussen de strengheid van het uitvoeringsbeleid en de veranderingen in de uitstroom uit de bijstand en het aantal bij- standshuishoudens sinds de invoering van de Participatiewet, dus tussen 2015 en 2017. In Bijlage B8.A is een technische beschrijving van de methoden opgenomen. Door het opnemen van verschillende controlevariabelen in de analyses corrigeren we voor de invloed van gemeentelijke kenmerken anders dan het gevoerde beleid. Deze gemeente- lijke'ë controlevariabelen zijn de oorspronkelijke bijstandsdichtheid, banentoename (als percentage per gemeente), het aantal inwoners in de gemeente van 25 tot 65 jaar, het per- centage niet-westerse migranten en het percentage van de gemeentelijke beroeps- bevolking dat langer dan een jaar niet werkt. We hebben ook gekeken naar het politieke klimaat in de gemeente (zie Bijlage B8.B). Marlet et al. (2017) vinden namelijk dat er meer bijstandshuishoudens zijn in gemeenten met een sterkere vertegenwoordiging van partijen die normaliter sterker inzetten op inkomensherverdeling. Wij kunnen echter geen signifi- cant verband aantonen, en laten deze variabele daarom verder achterwege. 228 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING 8.q Resultaten 8.4.1 Verplichtingen Gemeenten verschillen voor een aantal plichten weinig in hun uitvoeringsbeleid (tabel 8.2).'° Plichten die bijna alle gemeenten in 2017 opleggen, zijn ‘meewerken aan een plan van aanpak om tot werk te komen’, ‘algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen, aan- vaarden en behouden’ en ‘aanvragers jonger dan 27 jaar eerst q weken naar werk laten zoeken voordat zij in aanmerking komen voor een uitkering’. Een plicht die veel gemeenten niet opleggen is het actief naar werk zoeken voordat bijstandsgerechtigden naar de gemeente mogen verhuizen. Gemeenten verschillen wel in het opleggen van de tegenprestatie. Ruim vier op de tien gemeenten verlangen van bijstandontvangers geen tegenprestatie, wat in lijn is met de uit- komsten van onderzoek van het cBs (Bronsveld-de Groot et al. 2019a). In maart 2018 heb- ben namelijk ongeveer 26.200 van de 455.000 bijstandsgerechtigden een tegenprestatie uitgevoerd (Bronsveld-de Groot et al. 2019ga). Vergelijkbare percentages komen naar voren uit de ervaringsonderzoeken onder bijstandsgerechtigden (Inspectie szw 2017a, 2019a). Een mogelijke verklaring voor de beperkte verrichting van de tegenprestatie is dat bijstandsgerechtigden vaak andere activiteiten verrichten, zoals vrijwilligerswerk of man- telzorg. Het kabinet beoogt echter een frequentere toepassing van de tegenprestatie (szw 2019C). Ook over het opleggen van een te accepteren maximale reisduur lopen de inzichten onder gemeenten uiteen. Bijna 60% van de gemeenten legt deze plicht niet aan bijstands- gerechtigden op. Het beeld is in 2019 min of meer hetzelfde (zie tabel B8.D1 in Bij- lage B8.D). Het voornaamste verschil tussen 2017 en 2019 is dat gemeenten in 2019 wat eensgezinder zijn over het niet opleggen van de maximaal te accepteren reisduur. In 2019 is het aandeel gemeenten dat deze plicht niet oplegt toegenomen tot 70% (zie tabel B8.D1 in Bijlage B8.D). Daarentegen verschillen gemeenten juist meer van elkaar in het verplichten van een inschrijving bij het uitzendbureau; in 2017 doet 72% dat en in 2019 is dat 48% (zie tabel B8.D1 in Bijlage B8.D). 220 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING od 5, s ij o omod oan an LN Na\ v vo 5 NN AN =O Om oo oo o z 5 3 ON == MM MN A — ® ‚® to È D a 0 aj ‘0 U a .= ‚= ‘U 2 o > ë 55 oo oo 0 dte —_ NN „ 00 5 Dv )|erere NNM MN = N 5 ® a. cu > NM DN 00 00 O ie en „- „- NM e U = VT DT Vv c oo o 5 En o 2 rk: o NM ë en jn 5 gs 3 2 5 ken uE 0 As 7 st DO , u nn E> ac © DD 0 > > OD Ez cc pe Ee 9 N — @ Mm oe NJ — + a 5 2 E mDNA NM NN St 0 oo A LN — = © 5 w nm U 3 X ‚U u := el a TC 5 v g u 0 DO Nm N dt A oo A WO — a o D U == Ne NM N= 00 A Tt co ON 00 ZE v E Nl a LA —= — TT co Ee ® U U :T ‚E 5 © el wu Dv Oo E kam VT 5 CT 2 u U … G > ij > 5 c ij u V > © 2 u 2 U o 5 E oo X © U TD U << u v E o o Cc Huf EC rie bo ‘z bo u oo U T N 5 > u EC > XZ U E in CT u == = Tc TD == 9 ec U U w = Uv o ù io 0 >. == A) a z 5 Cc: u xc 5 Vv Cc a N ‚E = N 2 T u U > a & 20 to 2 GS 5 T Ü 2 Cc T vs ‘oi 9 8 5 u 9 u Ze u 9E a0 5 © EL e ® ‚5 v 2 E 5 Q o 5 B Cc © Tc VD EC © u xx N > x A 7 BO U c c © "7 nn C u Lan En U ® . U ij 2 > v > U = Ss U 5 = ui on € 5 3 u X 9 n EZ U o 5 8 N > U 4 u u 0 FE C 9 Ü E = u Cc = o ‚® EV w E o w 2 Ec = N 5 5 5 ov CT Je £ 50 Land kar] Ke E Zo x 5 = Cc 5 o ru Er 5 UV Oo Ee ‘a DC v oe o ij 9 Vv EE 5 U a wv => > {U u 2 - z 4 2 VD 5 C 40 = Tc 0 T a CV £ 00 U D= z Ù > U ie T uv VD ET „& 50 U S= a ec © D 55 X A == U © U EC © C EE V 0 U Vv Z Tc bo — u Y ” U o 0 DV Wv 0 8 wo U ruf] u u AO U a > > a ce v Ee & ZZ u EC z o E VW 0 c © U oe U um 5 > o 60 Cc DE X GA . U VW 60 U LEL oo 5e U w cv Y Vv Cc U Vv XxX u 5 a n= TV Xx Vv — 2 Oo == SC © 9 U Vv wv U De u U DN eoe> Cc 5 GO SE V 5 A Do Ee SZ u5 T U se 5 A 50 GC wi SS © UV WU “ tv nt Tv 5 U —_ „% U Vv W 5 U 2 > 0 € EN E vv EU DTE > VD De U tE z Ewe X A U == 0 VV EC Ww ss © TC u PE == U > D u U TD 5 U U m S == X > 5 o © c 0 VN Ù UV + C DO 0 U SD z fe E scu DE — & v Vv ow EUV oo ov 5 las) U wv U 2 5 la) 3 ET = oo => a xa 3 U 0 WU XX w 0 = OO © Tc o0 TV 00 Vv CC ‘5 LN fas) ! u Vv Cc EE VD u CC OO Y .= z - DO > a U U cc UV Ov U = 2 © E Oe ZA U 50 U 2 U Pua E == U := c U ae) U De > <= (u un 58 Tc o La) U D o U … > XX 5 Dv PD WU … U ‚E U U := U ce Verz Vv 5 UV A o u ove c 5 ENE vovE @ & 5 U Uv Cc DO Oo ESO u S 2 80 w DEV Ss vw > 0E > N Oo 3 Ean G TD bo DS U = o £ * o U . U Cc © ou EZ Vv Cy ESC - 9 o u — ze TS > Uv» CE A ae) vec > © ce GC > CT 50 VU 5 CP € 50 EC VV Cc o 2 U rn ë V E op vene oSe:| EDS V te Ze vee Evt HEeLX|Ess © 5 8 SL 5 oc Eee > Zenete sE Z ov U bo © xy EZ vG U … 2 O ox vo U CZ Cc © 2 XK ZEER VUV HU 3 E :< oo E vv EC v a uz uaa Band u © oo u x U ‚% ="'35 Tw» E v we Ow ooL CC ES © GC 0 == VD Cc DV ” VVV EV Vo VE wg Oo Cc EE DS VW NE c Ú 0e > Ov vO ne DE-EN … U UV 5 3 2 Us es SnnEVzEELcEsSSL)yL Vas U VE = C > ce ceeeseecSeBg Ez EE EU È AV UI vun CV VV sE Uw ve ECE wv nT o Dz == las) lat) U Vv VD TV := c - La Z aa on EEEszZectEEvDE sss vE © D A ca 230 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Sinds de invoering van de Participatiewet zijn er volgens gemeenten zelf weinig verande- ringen in de opgelegde verplichtingen tot arbeidsinschakeling geweest. Gemeenten leggen de meeste plichten net zo vaak op als voor de invoering van de wet. Uitzonderingen daarop zijn de tegenprestatie en de taaleis. Van de gemeenten die in 2017 een tegenpresta- tie van hun bijstandsgerechtigden vroegen, meldt 60% dat zij dat na de invoering van de Participatiewet vaker zijn gaan doen. Dat is ook niet verwonderlijk. In het voorstel tot wetswijziging moesten gemeenten hun bijstandsgerechtigden nog een tegenprestatie opleggen (TK 2013/2014c). Uiteindelijk is in de wet opgenomen dat bijstandsgerechtigden een tegenprestatie moeten leveren, als de gemeente hun daar om vraagt. In 2017 leggen gemeenten bijstandsgerechtigden ook vaker een taaleis op dan voor de invoering van de Participatiewet. Ook dat is geen verrassende uitkomst. De Participatiewet verplicht gemeenten de taaleis op te leggen, en daarnaast is het aantal inburgeraars toegenomen de afgelopen jaren. 8.4.2 Handhaving bij niet nakomen van verplichtingen Bijna alle gemeenten treffen maatregelen als bijstandsgerechtigden niet voldoen aan de verplichtingen (tabel 8.3). Dit is echter niet voor alle gemeenten even vaak nodig. Gemeen- ten grijpen even vaak ‘incidenteel, bij een enkele cliënt’ als ‘op regelmatige basis’ in. De Participatiewet heeft daar volgens de gemeenten niet veel in veranderd.2° Het niet leve- ren van een tegenprestatie is voor een aanzienlijk deel van de gemeenten geen reden om een boete op te leggen. Meer dan twee derde van de gemeenten treedt niet op met een korting op de uitkering. Gemeenten die dat wel doen, doen dat bijna allemaal incidenteel, bij een enkele cliënt. Sinds de invoering van de Participatiewet heeft meer dan een derde van de gemeenten vaker een boete opgelegd bij het niet leveren van de tegenprestatie. Tegen ernstige misdragingen treden bijna alle gemeenten op (85%). Vaak gaat het om inci- denten (84%). De situatie in 2019 is min of meer vergelijkbaar met die van 2017 (zie tabel B.8D2-Da in Bijlage B8.D). 231 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING A 9 5 Zea & * z u ro @ Tt TT U z > — NA * 2 E od ä s8 9 ij za VD 5 =0 CX o St al o in us ®V TD „ . „ fas] — > 0 Dn DA TT © a VoUve>= D= LA [e)} 3 c a. z 5 3 oo — £ > TE e > = U ao U U vx X 5 HSP @ ha NL En 5 OERS an © — Vv U 2 NEC ES c oo ‚E o € Wu A U D DT ‚E Fam o Vv u U Oo ‚u 30e = Mm c 8 > SD iN Nm A Up U Ze (D c © 5 U X TD xx U ù Ee U .— E Vv „0 8e 20 fas) © DN Cc ( o o U Ce im > EN & NG a U D 0 U U U St SE 9 OQ :— 50 5 G CE U Oo [ao] > 0 DV bo 5 0 a @ U . > 5 Vv 5 U 8 Dy _— el u C 5 © 5 == :0 > 2 52 =p U o 3 Zee a m = 8 ® Zy a © m U 2 z Cc ST A oo O Ee u Yu E (0 5 GE v È U ° E w Vv VD u 5 5 E Dv ane a a 5 U 5 A == LM Dn U W N A Mm co 5 © c E Cc > © U fo U oo NN A — > 8 5 … - - „ D 3 — co sf a ù x u GC O — A EZ © 5 0 ed U > 5 e v 2 2 Ù ES TT el v v 5 2 op E se =S A > T u= VT == U 55 nu. E - TA 60 u tn Eren È Cc a == Cc U WU U u u Oo. Cc Vv U U ui Cc Cc U 00 80 U T T Cc 25 Tc == E U U o 5 EE UV 5 e a E E A > > U o c 6E U ° w z R mo U w w v TD ov ù 5 oi 5 5 wg Ass £ od N oo © 20 20 Es - > A Tc U 5 5 DD C c OT 5 = ac ù u EC Y U 00 DV . 0 o U YX y CE U VV TD > =S E 5 S_Esta (Ee E > z fv Ks 2.5 JEV ES Y > où o cc u u > Ù u U NN u u D oo 5 U u E a.x ù uv X 0 o o 5 — EZ EA a 0 a Vv EC E D Tc © to = a o Cc o > ‘oo Dn ö U U . VV U 5e 50 U „ee U 5 oo : E 5 > U vd vz o2ovLEx So 8 ® == ZZ == U xee ce ® ö Vv U VV … VD TD U A Uv MW == Vv u ET a (9 c & mi ooN o®VE > E ù 2 o Tc u £ U 5 0 AVE ve S W uv T u © 22e EnsZ VW 5 0 8 U LADE! UVvE DZ Z Oo e= zo svet aA n Uv 5 a 5E cc ec 2 gee T oge BS vvoe tav o © 0 T eZ ECN E Vv == U CE z 2e N DL u A Hw 5 ov a Co 232 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING Het beeld dat niet alle gemeenten alle verplichtingen opleggen en actief handhaven volgt ook uit een rapport van de Inspectie szw (2017b). Daarin constateert de Inspectie dat gemeenten bij het opleggen en handhaven van de naleving van een deel van de geünifor- meerde arbeidsverplichtingen de Participatiewet niet altijd strikt toepassen, omdat zij het handhaven ervan niet werkbaar vinden: Veel gemeenten en hun medewerkers vinden de toepassing van de geüniformeerde arbeids- verplichtingen niet werkbaar en nemen afstand van de zware sancties die ze zouden moeten opleggen bij niet-naleving. (Inspectie szw 2017b, 12) De Inspectie stelt dat het de vraag is of wat de Participatiewet beoogt en wat in de uitvoe- ringspraktijk gebeurt met elkaar in overeenstemming te brengen zijn zonder aanpassingen in de wetgeving te maken. De meeste gemeenten beoordelen hun uitvoeringsbeleid zelf niet als mild en ook niet als streng. Zij vinden het ‘gemiddeld’ (70%), zoals uit de gegevens van Centerdata blijkt. Er zijn meer gemeenten die zichzelf het predicaat mild (18%) dan streng (12%) geven. Als we naar onze samengestelde maat van strengheid kijken dan zien we in tabel 8.q dat twee derde van de gemeenten zeven of meer van de tien verplichtingen oplegt aan bijstands- gerechtigden. In 2019 waren gemeenten in dit opzicht minder streng. Twee derde van de gemeenten legde zes of meer van de tien verplichtingen op (tabel B8.D5). Tabel 8.4 Mate van strengheid van gemeenten? (in procenten, N=101) aantal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 verplichtingen (% van gemeenten) 1,0 1,0 1,0 5,9 89 10,9 208 25,7 208 4,0 sancties (% van gemeenten) 99 57,4 31,7 1,0 a Gemeenten in 2017 met meer dan 15.000 inwoners. Bron: Cuelenaere et al. (2017), scP-bewerking 8.4.3 Relatie beroep op bijstand en opgelegde verplichtingen en sancties Voor de uitstroom uit de bijstand lijkt het niet uit te maken of gemeenten veel of weinig verplichtingen opleggen aan bijstandsgerechtigden om inschakeling in het arbeidsproces te bespoedigen (tabel 8.5); we vinden geen significant verband. Het is daarbij van belang dat de eerste jaren na de invoering van de Participatiewet ook als aanloopjaren te zien zijn. Daardoor kan het moeilijk zijn om de effectiviteit te meten. Ook kan het zijn dat vooral gemeenten met een slechter bijstandsresultaat in het verleden, gemeenten die dus veel bijstandsgerechtigden hebben, zijn overgegaan op een strenger beleid. Vergelijken we het percentage bijstandsgerechtigden dat in 2015 uitstroomde naar werk met ditzelfde percen- tage in 2017, dan zien we dat het opleggen van arbeidsverplichtingen evenmin de verschil- len in uitstroom tussen 2015 en 2017 kunnen verklaren. Datzelfde beeld zien we bij de handhaving van de verplichtingen. We vinden geen verband met de uitstroom naar werk in 233 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING 2017 en ook niet voor de ontwikkeling in de uitstroom tussen 2015 en 2017.*' Onze resulta- ten zijn niet wezenlijk anders met het gemeentebeleid uit de enquête van 2019 (tabel B8.D6). Onze bevindingen komen overeen met de bevindingen in eerdere literatuur. In de ervaringsonderzoeken onder cliënten (Inspectie szw 2017a, 2019a) geeft ongeveer een zesde van degenen die een tegenprestatie uitvoerden aan meer kans op betaald werk te hebben gekregen. Bijna twee derde schat in geen grotere kans op betaald werk te hebben gekregen door het verrichten van een tegenprestatie. Hertogh et al. (2018) concluderen dat de handhavingsstijl van de sociale dienst geen verband houdt met het nalevingsgedrag van de uitkeringsgerechtigden. Vooral maatwerk in het toepassen van handhaving zou van belang zijn. Overigens is er ook literatuur die wel een effect vindt van handhaving op uit- stroom (zie cPB 2016 voor een overzicht). Een mogelijkheid is dat onze sample en tijds- periode te beperkt zijn om een effect te kunnen meten. Tabel 8.5 Verband tussen de mate van strengheid en uitstroom naar werk? uitstroom N 2017 N 2015-2017 strengheid in %-punten in %-punten aantal verplichtingen 92 -0.176 89 -0.113 aantal sancties 92 0.083 89 -0.282 X___p<o,10 a Een positief cijfer duidt op een hogere uitstroom en dus een kleiner beroep op de bijstand: Gemeenten met één extra verplichting in 2017 hadden een niet-significante 0,176%-punt lagere uitstroom naar werk. Bron: Cuelenaere et al. (2017) en cBs StatLine, scP-bewerking Ook voor het aantal bijstandshuishoudens in de gemeente lijkt het niet uit te maken of gemeenten veel of weinig vragen van bijstandsontvangers om deelname aan het arbeids- proces mogelijk te maken (tabel 8.6). Er is namelijk geen significant verband tussen het aantal opgelegde plichten en het aantal bijstandshuishoudens in 2017. Het is evenmin zo dat gemeenten die meer plichten zijn gaan opleggen tussen 2015 en 2017 het aantal bij- standshuishoudens hebben zien afnemen. Voor de handhaving komen we tot dezelfde conclusie. Gemeenten die strenger handhaven zien in 2017 het aantal bijstandshuishou- dens niet afnemen ten opzichte van gemeenten die minder streng handhaven. Ook is het aantal bijstandshuishoudens tussen 2015 en 2017 niet sterker afgenomen in de gemeenten die strenger handhaven.” De resultaten verschillen weinig met het gemeentebeleid uit de enquête van 2019 (tabel B8.D7). Onze bevindingen wijken af van Marlet et al. (2017). Zij vinden dat gemeenten die strengere controles uitvoeren en sancties toepassen een minder groot aantal bijstandshuishoudens hebben, vooral bij nieuwe instroom. Deze verschillen met onze resultaten kunnen komen 234 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING doordat zij (1) een specifiekere maat voor handhaving gebruiken, (2) een andere, eveneens vrij kleine, selectie van gemeenten gebruiken, (3) een ander peilmoment (31 december 2015) hanteren, (4) alleen een cross-sectionele analyse maken, en (5) geen extra niet- beleidsgerelateerde controlevariabelen naast die uit het bijstandsverdeelmodel opnemen. Tabel 8.6 Verband tussen de mate van strengheid en het aantal bijstandshuishoudens per gemeente? aantal bijstandshuishoudens N 2017 N 2015-2017 strengheid in %-punten in %-punten aantal verplichtingen 93 -0.003 9d 0,001 aantal sancties 93 -0.011 9d -0,010 X___p<o,10 a Een positief cijfer duidt op een groter beroep op de bijstand. Bron: Cuelenaere et al. (2017), scP-bewerking Verder is van belang dat veel beleid van toepassing is op een klein deel van de bijstands- gerechtigden (zoals de taaleis), waardoor de uitstroomcijfers en het aantal bijstandshuis- houdens veel ruis bevatten. Een vervolgonderzoek met microdata naar de effectiviteit van specifieke maatregelen zou daarom kunnen helpen. 8.5 Conclusies Meeste verplichtingen worden opgelegd, tegenprestatie verschilt per gemeente Bijna alle gemeenten leggen de meeste onderzochte verplichtingen op aan hun bijstands- gerechtigden. Gemeenten verschillen echter wel in enkele verplichtingen die zij opleggen, waaronder de tegenprestatie, die door nog geen zes op de tien onderzochte gemeenten wordt opgelegd. Voor een groot deel van de gemeenten wordt de tegenprestatie vaker opgelegd sinds de invoering van de Participatiewet. Tegelijkertijd wordt een korting op de uitkering in het geval dat een tegenprestatie niet wordt geleverd door lang niet alle gemeenten toegepast. Het beeld dat niet alle gemeenten alle verplichtingen heel actief handhaven is ook geconstateerd in Inspectie szw (2017b). Voor gemeenten is een strikte handhaving van de arbeidsverplichtingen niet altijd werkbaar. Geen aantoonbaar effect uniformering Uit onze analyses volgt niet dat het gemeentelijk beleid samenhangt met de uitstroom uit de bijstand naar werk of het aantal bijstandshuishoudens in de gemeente. Een richting voor vervolgonderzoek kan zijn in hoeverre maatwerk in verplichtingen en handhaving effectief is, en verenigbaar met het streven naar uniformiteit in handhaving.” Hoewel onze bevindingen met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd, sluiten onze resultaten aan bij eerder (kleinschaliger) onderzoek (Hertogh et al. 2018; Inspectie szw 235 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING 2017b, 2019a; Van Kampen 2014; Lub 2017; zie hoofdstuk 2) en kunnen ze een indicatie zijn dat het onderdeel van de Participatiewet over plichten en handhaving (nog) niet goed slaagt In de opzet. Noten 1 Met medewerking van Lisa Putman. 2 In individuele gevallen kan de gemeente een tijdelijke ontheffing verlenen van de plicht tot tegenpres- tatie (artikel o, lid 2 Participatiewet). 3 _ Het rapport van de Inspectie meldt overigens ook dat klantmanagers in het algemeen inzetten op over- tuiging en bijsturing via persoonlijk contact. Zij zien een gesprek als het beste middel om ongewenst gedrag van een bijstandsgerechtigde bij te sturen. Het opleggen van een maatregel ervaren zij als een laatste redmiddel. Voor bijstandsgerechtigden die onvoldoende medewerking verlenen, een ongemoti- veerde houding aannemen of niet willen solliciteren geldt dat klantmanagers een uniformere aanpak hanteren en eerder en vaker een maatregel opleggen (rwi 2011b). 4 De plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie (artikel 9) blijft bestaan, net als de inlichtingenplicht (artikel 17). Wijzigingen treden vooral op in artikel 18, de afstemming. Daarin is geregeld dat gemeenten zelf bepalen welke verplichtingen ze bijstandsgerechtigden opleggen (lid 1), maar wordt duidelijker aangegeven in welke gevallen een maatregel moet volgen (lid q) en wat de maatregel inhoudt (lid 5 tot en met g van artikel 18). 5 _ Lidstoten met g van artikel 18 van de Participatiewet. 6 Lidio van artikel 18 van de Participatiewet. 7 _‘Hetzich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens ambtenaren’ geldt niet alleen voor bijstandsgerechtigden, maar voor iedereen. Voor dergelijk gedrag biedt het strafrecht het geëigende kader. Omdat de overheid dit gedrag tegen personeel van de sociale dienst kwalijk vindt, is besloten ‘het zich onthouden van zeer ernstige gedragingen’ in het sociaalzekerheidsrecht vast te leggen en er consequenties voor het recht op uitkering aan te verbinden (TK 2013/2014C: 25). 8 Deze verplichting is in de Participatiewet opgenomen onder artikel 18b, Beheersing van de Nederlandse taal. 9 Voor inburgeraars geldt dat zij normaliter via de Wet inburgering taallessen volgen. 10 We gaan in dit hoofdstuk evenmin in op de mogelijke rechtsongelijkheid tussen bijstandsgerechtigden van verschillende gemeenten door verschillen in gemeentelijk beleid. Datzelfde geldt voor de moreel- ethische aspecten van beleidsstrengheid (controles en toelatingseisen tot bijstand) en de sociale effec- ten van de tegenprestatie op bijstandsgerechtigden. 11 In Bijlage B8.C is een uitgebreidere omschrijving van het verdeelmodel opgenomen. Er is geen schatting beschikbaar voor het aantal personen met een bijstandsuitkering per gemeente. Hoewel het aantal bij- standshuishoudens per gemeente niet hetzelfde is als het aantal personen met een bijstandsuitkering per gemeente, zijn deze wel sterk aan elkaar gerelateerd. 12 Tegelijk met de invoering van de Participatiewet kregen gemeenten een grotere verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg en de zorg en ondersteuning van hulpbehoevende zelfstandig wonende inwoners. Dat gebeurde met de invoering van respectievelijk de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke onder- steuning (Wmo) 2015. Om hun nieuwe taken in dit zogenoemde sociaal domein uit te kunnen voeren, zijn verschillende gemeenten samenwerkingsverbanden aangegaan met naburige gemeenten. Waar van toepassing is de enquête naar de ervaringen met de Participatiewet voorgelegd aan het samenwerkingsverband in plaats van aan de gemeente. 13 Daarvan zijn enkele onvolledig ingevulde vragenlijsten niet bruikbaar, omdat te veel antwoorden ont- breken. 236 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING 14 _Achtresponderende gemeenten hebben minder dan 15.000 inwoners en zijn dus niet meegenomen. We laten hierdoor 17% van de Nederlandse gemeenten buiten beschouwing en 4% van het aantal inwoners (cBs StatLine, peildatum 1 januari 2018). Gemeenten met meer dan go.o00 inwoners hebben een aandeel van 32% in het totaal aantal gemeenten, in inwonertal is dit aandeel 67%. Voor middel- grote gemeenten zijn deze percentages respectievelijk 51% en 29%. 15 Een compleet overzicht van het gemeentelijk beleid in 2019 is opgenomen in Bijlage B8.D. 16 Bij een ontbrekend antwoord is voor de desbetreffende vraag het gemiddelde van de ingevulde ant- woorden gebruikt. 17 Samenwerkende gemeenten zijn meegenomen door deze te wegen naar het aantal bijstands- gerechtigden in 2017. 18 Of het samenwerkingsverband van gemeenten. 19 Als de antwoorden op twee vragen sterk gecorreleerd zijn, dan kan dit duiden op eenzelfde onderlig- gende beleidsuitgangspunt en kan een van beide vragen worden weggelaten. Uit de correlatietabellen van de eisen en maatregelen — op te vragen bij de auteurs — volgt dat deze over het algemeen positief zijn, maar wel vrij klein. Dit suggereert dat de plichten en maatregelen verschillende aspecten van het bijstandsbeleid meten. 20 Datgeldt ook voor de taaleis. Gemeenten leggen zelden maatregelen op als bijstandsgerechtigden niet aan deze eis voldoen. Mogelijk is dat omdat gemeenten in afwachting zijn van de evaluatie Wet Taaleis en de nieuwe Wet inburgering per 2021 (Braggaar et al. 2019). 21 Ook voor afzonderlijke maatregelen (waaronder de taaleis en de tegenprestatie), sancties en eigen inschatting van gemeenten van strengheid kunnen we geen systematisch verband aantonen met het beroep op de bijstand. 22 Hetdoorde gemeente gevoerde beleid (verplichtingen en maatregelen) vertoont ook weinig samen- hang met de bijstandsuitgaven per gemeente. Een vanzelfsprekende verklaring is dat de bijstands- uitgaven per gemeente sterk samenhangen met het aantal bijstandshuishoudens per gemeente. 23 Dit sluit aan bij het advies van PwC (2017) om te streven naar meer evidence-based instrumenten in handhaving. 237 GEMEENTEBELEID: VERPLICHTINGEN EN HANDHAVING g Synthese en aandachtspunten Maroesjka Versantvoort en Patricia van Echtelt Per 1 januari 2015 vond in Nederland een omvangrijke stelselwijziging plaats in het sociaal domein. Met de invoering van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 werd de uitvoering van het sociaal domein gedecentraliseerd; de verantwoordelijkheid kwam bij gemeenten te liggen. Doel van deze decentralisaties was om ondersteuning en zorg dichter bij de burger te organiseren, om zo meer maatwerk te kunnen leveren en kosten te besparen. Daarbij was de verwachting dat de gedecentrali- seerde wetten aanknopingspunten bieden om verbindingen te leggen tussen zorggebieden in het sociaal domein, om zo beleid effectiever te kunnen laten zijn. In deze eindevaluatie stond de werking van de Participatiewet centraal. Andere scp-publicaties hebben zich gericht op de Hervorming Langdurige Zorg (Kromhout et al. 2018) en de Jeugdwet (Friele et al. 2018); het totaalbeeld is geschetst in de overall rapportage sociaal domein (Pommer et al. 2018). De invoering van de Participatiewet past, zo hebben we laten zien, in de tendens van de afgelopen decennia naar een meer activerend arbeidsmarktbeleid. De parlementaire enquêtecommissie-Buurmeijer concludeerde in 1993 dat er weinig werd gedaan om men- sen in een uitkering weer aan de slag te helpen. Sindsdien wordt breed ingezet op het terugdringen van het beroep op de sociale zekerheid en het bevorderen van de arbeids- participatie, ook van mensen met beperkingen. Nederland zou moeten veranderen van een verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen mee- doet. Wie werkt, krijgt niet alleen inkomen, maar kan zich bijvoorbeeld ook verder ont- plooien, en het voorkomt dat mensen in een sociaal isolement raken, zo is het idee. Daar- naast is werk de eerste route om te kunnen besparen op uitkeringen. Aanleiding voor de invoering van de Participatiewet waren ook de forse stijging in het aan- tal uitkeringen voor jonggehandicapten (de Wajong) en de geringe uitstroom naar werk (bij een reguliere werkgever) uit regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met name de Wajong, de bijstand en de sociale werkvoorziening (Wsw). Het hoofddoel van de wet is om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen, bij voor- keur bij een reguliere werkgever. Daarnaast beoogt de wet de afhankelijkheid van een uit- kering van mensen te laten dalen en de uniformiteit in de regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt te vergroten. In deze eindevaluatie zijn we nagegaan in hoeverre de Participatiewet hierin is geslaagd. De hoofdvraag daarbij was: In welke mate en op welke wijze is de Participatiewet effectief? Of, in andere woorden: Zijn meer mensen uit de doel- groep van de Participatiewet aan het werk? Waarom werkt de wet wel of juist niet zoals verwacht? 238 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Werkt de Participatiewet, en voor wie? Met de Participatiewet zou er één regeling moeten komen voor mensen met een arbeids- beperking of afstand tot de arbeidsmarkt. De wet is in de plaats gekomen van verschil- lende regelingen voor diverse groepen. De belangrijkste bevindingen per doelgroep zijn: — _ Jonggehandicapten met arbeidsvermogen: grotere kans op werk Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong-regeling voor jong- gehandicapten afgeschaft voor nieuwe instroom met arbeidsvermogen: zij vallen onder de Participatiewet. Voor 18-jarige jonggehandicapten met arbeidsvermogen is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet toegenomen. Van de 18-jarige Wajongers werkte 29% in het derde jaar na instroom, terwijl dat bij de 18- jarige jonggehandicapten vanaf 2015 voor 38% geldt. We zien dus een stijging in baan- kans van 9 procentpunt (Kok et al, 2019a). De inkomenspositie van jong- gehandicapten is verslechterd. Dat zij vaker aan het werk zijn compenseert niet voor het feit dat ze vaak geen recht meer hebben op een uitkering. Veel jonggehandicapten werken in deeltijd en ze krijgen steeds vaker een tijdelijk contract. Jonggehandicapten in het doelgroepregister zijn wel vaker duurzaam aan het werk (i.e. langer dan een jaar) dan voor invoering van de Participatiewet. — _ Doelgroep Wsw: kleinere kans op werk De Wsw regelde tot aan de invoering van de Participatiewet voor mensen met licha- melijke, verstandelijke of psychische beperkingen arbeid onder aangepaste omstandigheden in de sociale werkvoorziening. Voor mensen op de wachtlijst van de Wsw is de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet en de afschaffing van de sociale werkvoorziening gedaald. Van de mensen die in de jaren 2010-2013 aan het eind van het jaar op de wachtlijst van de Wsw stonden, kwam in de vier daaropvol- gende jaren zo’n 55% aan het werk. Van de wachtenden aan het eind van 2014 kwam in de eerste vier jaar na invoering van de Participatiewet slechts 39% aan het werk. We zien een daling in baankans van zo’n 16 procentpunt. Ook werken ze vaker in tijde- lijke banen. Als men een baan vond, betrof dit in 52% van de gevallen een baan voor minimaal één jaar. Voor invoering van de Participatiewet was dit zo’n 70%. Als mensen uit deze doelgroep aan het werk komen is het vaker voor reguliere werkgevers. Ze zijn daarbij ook vaker afhankelijk van een uitkering om in hun levensonderhoud te voor- zien. Sinds 2017 is het aantal gebruikers van de ‘zware’ instrumenten in de Participatie- wet (beschut werk, loonkostensubsidie en jobcoaching) fors toegenomen. Deze gebruikers zijn echter jonger en in lichtere mate beperkt dan de groep Wsw'ers die voor 2015 in de Wsw instroomden. — _ Klassieke bijstandsgerechtigden: nauwelijks grotere kans op werk Klassieke bijstandsgerechtigden zijn degenen die bij ongewijzigd beleid in aanmerking kwamen voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (ww). De klassieke doelgroep ziet de baankansen nauwelijks verhoogd sinds de invoering van de Participatiewet; we zien een stijging in de baankans van 1 procentpunt. Hun baan- kansen waren laag vóór invoering van de Participatiewet (7%) en zijn dat sindsdien ook gebleven (8%). Ook voor deze doelgroep geldt dat de kwaliteit van de gevonden 230 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN banen verminderd is: minder banen voor ten minste een jaar, minder vaste contracten, meer kleine banen tot 20 uur per week en minder voltijdbanen. — __Nuggers: effect onbekend Een vierde doelgroep binnen de Participatiewet zijn de werkzoekende niet-uitkerings- gerechtigden, zogeheten nuggers. Daarbij gaat het zowel om ‘klassieke’ niet-uitke- ringsgerechtigden (zoals mensen zonder uitkering die graag (weer) aan de slag zouden willen op de arbeidsmarkt) als om jonggehandicapte niet-uitkeringsgerechtigden die voorheen een beroep konden doen op de Wajong. Voor deze groep stonden niet de baankansen centraal in het onderzoek, maar de vraag of gemeenten in hun dienst- verlening onderscheid maken tussen mensen met en zonder uitkering. Gemeenten zetten minder trajecten in voor de klassieke nuggers dan voor bijstandsgerechtigden. Hier heeft de Participatiewet geen verandering in gebracht. Het verschil in dienst- verlening aan jonggehandicapten met en zonder uitkering is wel kleiner geworden sinds de invoering van de Participatiewet. Gemeenten zetten steeds vaker trajecten in voor jonggehandicapten zonder uitkering. In 2018 was de ondersteuning aan niet- onderwijsvolgende jonggehandicapte nuggers vergelijkbaar met de ondersteuning die de jonggehandicapte uitkeringsgerechtigden kregen. Hoe zijn de verschillen in baankans tussen verschillende groepen te verklaren? De uitwerking van de Participatiewet is dus doelgroepafhankelijk. De grootste groep, namelijk de klassieke bijstandsgerechtigden, merkt nauwelijks verschil. Een positief effect is slechts voor een kleine groep weggelegd: de jonggehandicapten. Qua omvang vormen de jonggehandicapten een relatief klein deel van de totale doelgroep. Naar schatting’ gaat het om ruim 30.000 personen. De groep die bij ongewijzigd beleid ook een bijstands- uitkering zou krijgen, vormt verreweg de grootste groep: ruim 440.000 personen? in 2018 (figuur 9.5). Een verklaring voor de verschillen in uitwerking van de Participatiewet voor de verschil- lende doelgroepen betreft allereerst de uitgangssituatie: die is voor elke doelgroep anders. De doelgroep Wsw had voor de invoering van de Participatiewet recht op een plek in de sociale werkvoorziening. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen vielen onder de Wajong en de klassieke bijstandsgerechtigden onder de wwa. Deze regelingen verschilden In ondersteuningstrajecten en werkmogelijkheden. Waar instroom in de Wsw veelal inhield dat mensen uiteindelijk een baan onder aangepaste omstandigheden en met begeleiding kregen aangeboden en die ook hielden, was dat veel minder het geval voor instroom in de Wajong of de wwB. En deze uitgangssituatie is bepalend voor het verschil in baankansen voor en na invoering van de Participatiewet. 24qo0 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Figuur 9.1 Ontwikkeling aantal mensen in verschillende groepen voor en na invoering van de Participatiewet (in aantal- len)° 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 2008 _ 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 EE nieuwe doelgroep jonggehandicapten zonder uitkering WO nieuwe doelgroep jonggehandicapten met uitkering El Wsw/zwaar instrument (> 26 jaar) WO klassieke bijstandsgerechtigden a De figuur geeft de belangrijkste groepen weer die in het rapport worden behandeld. Dit betekent dat het zittend bestand Wsw en Wajong, die niet onder de Participatiewet vallen, niet zijn weergegeven. Bij de Wsw voor 2015 gaat het om de cumulatieve instroom van mensen met een Wsw-indicatie met bij- stand na 2006. Bron: cBs-microdata, scP-bewerking Een andere verklaring is gelegen in het feit dat de financiële prikkelstructuur voor gemeen- ten zodanig is dat het voor hen voordelig is In te zetten op mensen met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Jonggehandicapten hebben over het algemeen een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt dan mensen die voorheen in de Wsw zouden instromen en alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. We zien dan ook dat slechts een min- derheid van de mensen die bij de invoering van de Participatiewet op de Wsw-wachtlijst stonden, voldoende steun en begeleiding ervaart om een baan te vinden. De meesten (63%) verwachten geen betaald werk meer te zullen vinden. Een derde verklaring is gelegen in de werking van aanpalend beleid, en dan specifiek de Wet banenafspraak. Klassieke bijstandsgerechtigden komen veel minder vaak in aanmer- king voor registratie in het doelgroepregister dan jonggehandicapten, waardoor de Wet banenafspraak niet op hen van toepassing is. De baankansverhogende werking die hiervan uitgaat, is zodoende slechts op een deel van de doelgroep van de Participatiewet van toe- passing. 241 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Staan werkgevers open voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet? Het succes van de Participatiewet staat of valt met de bereidheid van werkgevers om men- sen uit de doelgroep een werkplek te bieden. 61% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn iemand uit de doelgroep te plaatsen, 59% verricht ook inspanningen daartoe en 19% komt tot een concreet plan. Werkgevers zijn bereid om mensen uit de doelgroep werk te bieden, omdat zij dit zelf belangrijk vinden (intrinsieke motivatie) en omdat zij maat- schappelijk verantwoord willen ondernemen. Voor grotere ondernemingen speelt boven- dien de banenafspraak een rol. Steeds meer organisaties zeggen ‘aan het denken te zijn gezet’ door de banenafspraak. Wat deze aangegeven bereidheid concreet betekent, is een ander verhaal. Een derde van alle werkgevers heeft ook daadwerkelijk mensen uit de doelgroep in dienst. Plannen van werkgevers voor een plaatsing lopen in de praktijk vaak vast. Minder dan een kwart van de werkgevers met concrete plannen weet deze ook te realiseren. Een veel voorkomend argu- ment is dat er geen geschikte vacatures zijn. Verder blijkt het tot stand brengen van een goede match een zeer intensief, continu proces te zijn waarbij veel werkgevers onderweg afhaken. Van de werkgevers die zeggen bereid te zijn mensen uit de doelgroep een werk- plek te bieden, valt uiteindelijk vrijwel iedere werkgever af voordat een plaatsing tot stand is gekomen. Als mensen geplaatst worden gaat het vooral om mensen met lichamelijke beperkingen, terwijl mensen met psychische en verstandelijke beperkingen de grootste groep vormen binnen de totale doelgroep van de Participatiewet. Degenen die werk vin- den, hebben vaak al een relatief kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Het aantal werkgevers dat een plaatsing weet te realiseren is niet toegenomen sinds de introductie van de Participatiewet. Het gaat steeds om dezelfde groep werkgevers. Vaak gaat het om plaatsingen op bestaande functies. Werkgevers verwachten dat de doelgroep geschikt is voor vacatures, eventueel na kleine aanpassingen. Voor een groot deel van de doelgroep zijn echter grote aanpassingen nodig of moet er een baan gecreëerd worden. Hierdoor valt een deel van de doelgroep buiten de boot. Wat zijn de ervaringen met de instrumenten beschut werk en loonkostensubsidie? Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet verschillende instrumenten om men- sen met beperkingen aan werk te helpen. Hierbij gaat het om uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Deze instrumenten bieden ook ondersteuning voor werk- gevers die mensen met een arbeidsbeperking aannemen. In de eindevaluatie ging specifiek de aandacht uit naar de twee nieuwe instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk. Loonkostensubsidie Direct na invoering van de Participatiewet werd voor een klein deel van de doelpopulatie loonkostensubsidie ingezet. Het ging in 2015 om 1397 mensen. Eind 2018 is dit aantal toe- genomen tot 17.000 mensen. Het betreft vooral mensen die ook geregistreerd staan in het doelgroepregister en dus meetellen voor de banenafspraak. Uit onderzoek onder werk- gevers blijkt dat financiële instrumenten fungeren als een noodzakelijke voorwaarde voor werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen, al zijn de instrumenten op 2de SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN zichzelf niet voldoende om werkgevers over de streep te trekken. Loonkostensubsidie heeft een positief effect op het behoud van werk ofwel de duurzaamheid van de arbeids- relatie. Rekening houdend met individuele kenmerken en conjunctuur hebben jong- gehandicapten met loonkostensubsidie naar schatting 55% meer kans op behoud van het werk voor minimaal een jaar dan jonggehandicapten zonder loonkostensubsidie. Gemeen- ten zijn in de praktijk terughoudend met het inzetten van het instrument loonkosten- subsidie wat verklaard kan worden door de wijze van financiering van het instrument. Beschut werk Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omge- ving en onder aangepaste omstandigheden. vwv beoordeelt of iemand voor een beschutte werkplek in aanmerking komt. De gemeente is dan verplicht de beschutte werkplek te bie- den. Het beschut werk is na een moeizame start op gang gekomen. Eind 2016 waren er slechts 284 mensen werkzaam op een beschutte werkplek. Eind 2017 en 2018 is dit aantal opgelopen tot 1184 respectievelijk 2542. Bij de totstandkoming van de Participatiewet zijn middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld voor, oplopend, structureel ruim 30.000 beschutte werkplekken in 2048. Hoewel stijgend blijven de gerealiseerde aantallen achter bij de aantallen die in de ministeriële regeling? zijn genoemd. In 2015 en 2016 bedroeg het aantal aanvragen beschut werk 14% van de aantallen uit de ministeriële rege- ling, in 2017 en 2018 ongeveer 86% (per jaar, niet cumulatief). Daarbij zijn opvallende ver- schillen tussen gemeenten te zien. Een klein deel van de gemeenten heeft een realisatie die boven de geraamde aantallen ligt. Een meerderheid heeft veel meer moeite om beschut werk te realiseren. Gemeenten slagen er niet in om voor alle beschut werkers met een positief advies een geschikte plek te vinden. De meeste gemeenten menen dat beschut werk in een behoefte voorziet, maar dat er wel verbeteringen in de regeling nodig zijn. Nadeel van de regeling is volgens hen dat het een aparte regeling is met een aparte doelgroep en een aparte Indicatiestelling te midden van de regelingen die er al zijn. Dit zou indruisen tegen het achterliggende idee van decentrali- satie, namelijk dat gemeenten zelf kunnen bepalen welke ondersteuning het best is voor de doelgroep waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Een daarmee samenhangend ervaren nadeel betreft de complexiteit. Gemeenten ervaren dat het schakelen tussen voor- zieningen/instrumenten beschut werk, banenafspraak en dagbesteding moeizaam ver- loopt. Zij schetsen een onzeker toekomstperspectief ten aanzien van het instrument. Beschutte werkplekken worden vooral bij sociale werkbedrijven gecreëerd (85%) en weinig bij reguliere werkgevers. Als reguliere werkgevers in beeld komen, zijn dat veelal kleine mkb-bedrijven en grotere werkgevers die erop ingericht zijn om grotere groepen mensen met een arbeidsbeperking in dienst te hebben, bijvoorbeeld via een detacheringsconstruc- tie, Werkt de banenafspraak? De Wet banenafspraak heeft als doel om 125.000 extra banen te creëren. Strikt genomen is deze wet geen onderdeel van de Participatiewet. Wel gaat het om relevant aanpalend 243 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN beleid. Als onvoldoende arbeidsgehandicapten een baan hebben, dan wordt een quotum ingesteld waarbij individuele werkgevers een boete moeten betalen. De marktsector heeft tot nu toe de benodigde aantallen gehaald, de overheidssector niet. Gezamenlijk hebben ze tot eind 2018 52.000 extra banen gerealiseerd, boven de tussentijdse doelstelling van 43.500. De quotumregeling is voor overheidswerkgevers geactiveerd, maar vanwege een beoogde vereenvoudiging die het onderscheid tussen overheid en markt opheft, is deze opgeschort en hoeven zij vooralsnog geen heffing te betalen. Verschillende groepen arbeidsgehandicapten hebben te maken met de Wet banenafspraak. Het effect van de banenafspraak is het beste te bepalen voor de al bestaande groep van Wajongers met arbeidsvermogen, omdat deze groep niet te maken heeft gekregen met de invoering van de Participatiewet maar wel met de banenafspraak. Uit onderzoek van Panteia (2019) blijkt dat sinds de invoering van de banenafspraak de kans op een baan licht is toegenomen voor deze Wajongers. Voor de doelgroep Wsw vindt Panteia een daling in baankansen. Voor de overige mensen in het doelgroepregister, voor een groot deel bestaande uit mensen die in de oude situatie in de Wajong zouden zijn inge- stroomd, vindt Panteía een stijging van baankansen. Panteia merkt voor alle groepen die het heeft onderzocht op dat de positieve resultaten voor een groot deel toe te schrijven zijn aan de conjunctuur. Er is sinds de introductie van de banenafspraak hoogconjunctuur geweest. Omdat het aantal benodigde extra banen van de banenafspraak tot 2026 blijft stijgen, is het de vraag of bij een teruglopende conjunctuur de doelgroep in toenemende mate aan het werk zal komen. Was er meer effect van de Participatiewet te verwachten? Bij de invoering van de Participatiewet was het uitgangspunt dat zowel mensen uit de doelgroep van de Participatiewet als werkgevers en gemeenten zich meer zouden gaan inzetten om de doelstellingen te behalen. We zien niet dat de Participatiewet tot een ver- hoging van de baankans heeft geleid voor de gehele doelgroep van de Participatiewet. Hoe dit komt, is deels te verklaren vanuit de belangrijkste aannames die ten grondslag lig- gen aan de wet, en vanuit de werking van de wet in de praktijk. Aanname 1: Mensen uit de doelgroep zijn in staat om te werken en willen dit ook graag Een belangrijk uitgangspunt van de Participatiewet is de gedachte dat mensen die een uit- kering ontvangen betaald werk kunnen en willen verrichten, mits dat onder de juiste omstandigheden gebeurt. In principe zou de afstand tot de arbeidsmarkt voor het grootste deel van de doelgroep te overbruggen moeten zijn, zo is de veronderstelling; personen zonder arbeidsvermogen vallen niet onder de Participatiewet. Uit deze evaluatie blijkt dat de visies hierop tussen doelgroepen, gemeenten en beleids- makers verschillen. Ruim 60% van de klassieke bijstandsgerechtigden is naar eigen inschatting op dit moment niet in staat om te werken. Datzelfde geldt voor ruim de helft van de jonggehandicapten en driekwart van de mensen op de Wsw-wachtlijst. Een deel van hen verwacht in de toekomst wel te kunnen werken. Een ander deel denkt dat nooit meer te kunnen. Vooral gezondheidsklachten worden hiervoor als reden gegeven. Slechts 244 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN een zeer klein percentage (1% tot 4%) ervaart geen enkele beperking om aan het werk te komen. Dit geldt niet alleen voor jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep, maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Ruim de helft van de doelgroep wil wel werken (50% van de klassieke bijstandsgerechtigden en mensen op de Wsw-wachtlijst, 60% van de jonggehandicapten). Gemeenten bevestigen het idee dat een groot deel van de doelgroep niet in staat is om te werken. Vaak moeten eerst andere problemen aangepakt worden voordat mensen zich kunnen richten op arbeidsdeelname, zo is hun idee. Aanname 2: Instrumenten werken als stimulans en dragen bij aan een match tussen aanbod en vraag Aangenomen wordt dat instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaching werkgevers stimuleren mensen uit de doelgroep van de Participatiewet werk te bieden. Voor de werk- ing van re-integratie-instrumenten is het van belang dat werkgevers er ook daadwerkelijk gebruik van maken. Uit het onderzoek blijkt echter dat een meerderheid van de werk- gevers niet op de hoogte is van het bestaan van de instrumenten. Zoals al duidelijk werd zijn de instrumenten volgens werkgevers die ze kennen en er gebruik van maken een belangrijke voorwaarde om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar op zichzelf niet voldoende om plaatsingen te realiseren. Voor een succesvolle match is een persoonlijke inzet van alle betrokken cruciaal, meer dan de inzet van instrumenten. Werk- gevers hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het aanpassen van werkplekken zodat die geschikt zijn voor arbeidsbeperkten. De vraag is In hoeverre de huidige instru- menten daarin voorzien. Hoge administratieve lasten, de kosten van begeleiding en gederfde productiviteit van collega’s die niet gecompenseerd worden door de instrumen- ten weerhouden werkgevers van plaatsingen. Voor gemeenten is het kostbaar om instrumenten als loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk in te zetten. Als gemeenten mensen uit de doelgroep vanuit een uitkering naar werk kunnen begeleiden, levert dat hun veelal wel een besparing op. Voor mensen met een zeer lage loonwaarde kan deze besparing evenwel negatief uitpakken; als de loonkostensubsidie bijvoorbeeld groter is dan de besparing op de uitkering. Gemeenten hebben zodoende een prikkel om instrumenten en begeleiding In te zetten voor groepen met de hoogste kans op een baan, die daarmee een besparing opleveren van uitkeringen. Dit betekent echter ook dat het ondersteunen van niet-uitkeringsgerechtigden minder oplevert (of sterker nog: geld kost — op korte termijn). Opvallend is verder dat een meerderheid van de jonggehandicapten die een baan vindt dit doet zonder inzet van instrumenten of begeleiding van gemeenten. Zij komen zelf aan het werk. Aanname 3: Eén regeling is eenvoudig en duidelijk en verhoogt daarmee de kansen voor de doelgroep De complexiteit van het bestaande stelsel was een van de redenen om tot een nieuwe, eenduidige regeling te komen. Met de invoering van de Participatiewet zouden gemeenten 245 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN tot een integrale aanpak en meer maatwerk kunnen komen. Ook zou de wet moeten leiden tot meer eenduidigheid en minder complexiteit voor werkgevers en de doelgroep, wat hun kansen op werk zou verhogen. In de praktijk blijkt dat van één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt nog geen sprake is. Nog steeds hebben we te maken met verschillende regelingen voor verschillende groepen, zoals de groepen die nog onder de oude Wsw en de Wajong-regeling vallen en de groepen die wel of geen recht hebben op beschut werk of (ook) onder de banenafspraak en het quotum vallen. Ook hebben gemeenten beleidsvrijheid in de uitvoering van de Participatiewet, wat kan leiden tot onduidelijkheid bij (grote) werkgevers die te maken hebben met verschillende gemeenten. Van een vermindering van complexiteit of onduide- lijkheid is dus nog geen sprake; niet voor werkgevers en niet voor de doelgroep. ‘Ontzorgd willen worden’ is wat werkgevers keer op keer aangeven als belangrijke voorwaarde om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen. De complexiteit in het systeem draagt niet bij aan die ontzorging. Dit werkt, zo verwachten we, daarmee weinig stimulerend voor werk- gevers om meer kansen te bieden aan mensen in de doelgroep. Wat we ook zien is dat de groep werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft, niet groeit. Met het breed offensief probeert de staatssecretaris van szw momenteel in te zetten op harmonisatie en vermindering van complexiteit. De resultaten daarvan moeten de komende jaren duidelijk worden. De doelgroep van de Participatiewet ziet zich vaak geconfronteerd met een mix van ver- schillende problemen: een multiproblematiek. Veel mensen in de groep hebben naast werkloosheid ook andere problemen, zoals schulden of verslaving, die aangepakt moeten worden om de re-integratie naar werk te kunnen laten slagen. Ze hebben niet alleen met de Participatiewet te maken, maar ook (of eerst) met andere regelingen, zoals de Wmo, de jeugdzorg en schuldhulpverlening. Een integrale aanpak bij gemeenten komt vaker van de grond, maar gebeurt nog niet bij alle gemeenten. Daarbij zien we een grote verschei- denheid tussen gemeenten. Aanname g: Verplichtingen en financiële prikkels werken stimulerend Sinds de invoering van de Participatiewet gaat extra aandacht uit naar een betere naleving van de verplichtingen die tegenover het uitkeringsrecht staan, zoals het zoeken en aan- vaarden van werk, de taaleis en de tegenprestatie. De veronderstelling is dat handhaving van de verplichtingen leidt tot een betere naleving, en dat verhoogt de uitstroomkansen naar werk. De meeste verplichtingen in de Participatiewet zijn niet nieuw, maar de wet beoogt dat gemeenten meer overeenstemmen in de duur en hoogte van de bijbehorende maatregel, zoals een korting op de uitkering. Vrijwel alle gemeenten hanteren verplichtin- gen voor het zoeken en aanvaarden van werk en leggen maatregelen op als iemand zich er niet aan houdt. Gemeenten doen dit echter niet altijd, en ook niet bij elke verplichting. Uit het onderzoek onder een sample van de gemeenten komt niet naar voren dat het opleggen van verplichtingen en sancties activerend werkt in de zin van meer uitstroom uit een bijstandsuitkering. 246 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Eerder onderzoek laat zien dat uitvoerders terughoudend zijn in het opleggen van sancties. Doordat de problematiek van de doelgroep complex is, is het niet altijd duidelijk of het gedrag aan de klant is toe te schrijven. Het korten op de uitkering maakt problemen vol- gens klantmanagers soms alleen maar groter, wat de toeleiding naar werk juist belemmert. Ook zijn de verplichtingen in de praktijk niet altijd toepasbaar, onder andere omdat ze sterk gericht zijn op de begeleiding naar werk, terwijl een deel van de doelgroep (nog) niet in staat is om te werken. Een ander punt van aandacht hierbij is het maatwerk dat gemeen- ten bij verplichtingen en handhaving kunnen toepassen. Dit kan leiden tot een verschil- lende behandeling van mensen in een (vrijwel) identieke situatie. Welke aandachtspunten volgen uit het onderzoek? We zien dus een discrepantie tussen veronderstelde en daadwerkelijke gedragsreacties. Uit de evaluatie komt een aantal overwegingen naar voren over de insteek en uitvoering van de Participatiewet — gegeven de doelstellingen van meer kansen op duurzaam werk bij reguliere werkgevers, minder uitkeringsafhankelijkheid en minder complexiteit in regel- geving. Ook geeft het onderzoek aanleiding tot een aantal overdenkingen in het kader van de bredere beleidscontext van een veranderende rol van de overheid, een streven naar een inclusieve arbeidsmarkt en inzet op duurzame inzetbaarheid. Hierbij maken we onder- scheid tussen aandachtspunten die zich richten op de structuur van de Participatiewet, de uitwerking van de wet voor verschillende groepen en aangrijpingspunten voor verbetering. | Structuur Denkkader en verwachtingen De bereidheid en de capaciteit van de doelgroep en werkgevers worden door de wetgever op een aantal punten overschat. Verplichtingen en financiële prikkels blijken nauwelijks samen te hangen met minder uitkeringsafhankelijkheid van mensen uit de doelgroep. Dat wil zeggen dat betrokkenen niet (volledig) worden beïnvloed door (negatieve) econo- mische prikkels, verplichtingen en sancties. De afgelopen jaren zijn beleidsinstrumenten voor activering van mensen uit de doelgroep voor een groot deel gebaseerd op de ver- onderstelling dat betrokkenen rationeel en economisch handelen. Meer inzicht in niet-rati- onele overwegingen van doelgroep en werkgevers en gedragswetenschappelijke inzichten bieden mogelijk kansen om de doelgroep en werkgevers effectiever te activeren. Financieringsstructuur Gemeenten ontvangen van het Rijk middelen voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet. Die middelen zijn vrij besteedbaar. Als gemeenten op uitkeringen besparen mogen ze het restant houden en vrij besteden. Dat prikkelt gemeenten de re- integratie-inspanningen te richten op de meest kansrijke groep binnen de totale doel- groep. Dit verklaart mede waarom relatief kostbare instrumenten, zoals beschut werk en (structurele) loonkostensubsidie, aanvankelijk moeizaam op gang kwamen en minder wer- den ingezet dan verwacht. Deze situatie lijkt op gespannen voet te staan met het streven 247 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN naar een inclusieve arbeidsmarkt. De mensen binnen de doelgroep van de Participatiewet voor wie ondersteuning het kostbaarst is, blijven eerder buiten beeld bij gemeenten en werkgevers. Dit ondanks de verplichting voor werkgevers om banen specifiek voor de doelgroep te creëren en de verplichting voor gemeenten om beschutte werkplekken te rea- liseren. Hierdoor rijst de vraag of het huidige stelsel voldoende handvatten, prikkels en garanties heeft om ook de meest kwetsbare groepen (mensen met zeer lage loonwaardes, ouderen binnen de doelgroep) de kansen te bieden die worden beoogd. De financierings- structuur verdient, met andere woorden, een heroverweging. Complexiteit stelsel Het instrument beschut werk, de banenafspraak, het quotum, het doelgroepregister en de arbeidsmatige dagbesteding zijn alle gericht op een net iets andere doelgroep en kennen elk eigen streefcijfers en voorwaarden. Switchen tussen de verschillende regelingen en instrumenten blijkt met belemmeringen gepaard te gaan. Hoewel er vanuit het streven maatwerk te bieden allerlei argumenten zijn om doelgroepen verschillend te benaderen en ondersteunen, is het systeem dat nu gecreëerd is complex en omvangrijk — eigenschappen die de effectiviteit naar verwachting niet verhogen. Hi Uitwerking Ervaren ondersteuning Zowel klassieke bijstandsontvangers als jonggehandicapten en de doelgroep Wsw zijn tamelijk kritisch over de meerwaarde van de ondersteuning die zij ontvangen van gemeen- ten bij het zoeken naar werk. Een minderheid vindt dat de hulp motiveerde om werk te zoeken, de kans op werk heeft vergroot en in het algemeen zinvol was. Een minderheid is ook van mening dat men voldoende hulp heeft ontvangen bij het zoeken naar een baan. De geboden ondersteuning lijkt dus niet voldoende aan te sluiten bij de behoeften van de verschillende doelgroepen. Bereik Participatiewet Een voorwaarde voor succesvolle bemiddeling naar werk is dat gemeenten de doelgroep van de Participatiewet in beeld hebben. Gemiddeld schatten gemeenten evenwel in dat ze een achtste van hun bestand (nog) niet in beeld hebben, waarbij dit aandeel in de grote gemeenten ongeveer twee keer zo hoog is. Gemeenten hebben ook niet altijd goed zicht op schoolverlaters met een beperking die niet uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro) komen of leerlingen van vso- of pro-scholen die zijn door- gestroomd naar entree- of mbo-onderwijs, niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en jong- gehandicapten die na werk weer uitvallen. De jonggehandicapten die van vso- en pro- scholen komen, hebben gemeenten wel in beeld. De afstemming tussen gemeenten lijkt ook steeds beter van de grond te komen. Een ander deel van de doelgroep dat buiten beeld is, betreft de doelgroep Wsw — specifiek de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Het onderzoek laat zien dat 248 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN gemeenten nu, met de inzet van loonkostensubsidie, jobcoaching en beschut werk, niet dezelfde doelgroep bereiken als degenen die voorheen de Wsw instroomden. Gegevens over leeftijd en loonwaarde suggereren dat de gebruikers van de ‘zware’ instrumenten gemiddeld jonger zijn en een hogere loonwaarde hebben dan de vroegere instromers in de Wsw. Dat betekent dat de huidige gebruikers van de instrumenten een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dit lijkt er op te wijzen dat de mensen met een lage loonwaarde (en dus grote afstand tot de arbeidsmarkt) die voorheen in aanmerking kwamen voor de Wsw, geen alternatief instrument uit de Participatiewet aangeboden krijgen. In de overall rapportage sociaal domein (Pommer et al. 2018) werd geconstateerd dat het aantal kwetsbaren onder de gebruikers van de Participatiewet daalt en de vraag gesteld of dit komt doordat de meest kwetsbaren niet meer bereikt worden. Deze evaluatie geeft dus indicaties voor bevestiging hiervan. Hieruit kunnen we opmaken dat de signalen die in het systeem zijn ingebouwd om gemeenten te attenderen op mensen uit de doelgroep die niet in beeld zijn, onvoldoende werken. Zowel het signaal dat uwv geeft als een aanvraag voor een Wajong-uitkering is afgewezen als het burgerservicenummer dat uwv aan gemeenten doorgeeft van burgers die in het doelgroepregister worden opgenomen, is bij een groot deel van de gemeenten niet bekend. Weinig gemeenten zoeken de betreffende burgers actief op aan de hand van deze signalen. Dit noopt tot heroverweging van de signalerings- systematiek. Brede versus smalle doelgroep De Participatiewet richt zich op het vergroten van de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking. Binnen de groep arbeidsbeperkten gelden verschillende regelingen en kunnen verschillende instrumenten worden ingezet. De banenafspraak — hoewel strikt genomen dus geen onderdeel van de Participatiewet — blijkt een stimulans te zijn voor (een deel van de) werkgevers om mensen met arbeidsbeperkingen kansen te bieden. Deze geldt evenwel slechts voor een smalle doelgroep: niet voor alle mensen met een arbeids- beperking, noch voor alle mensen die vallen onder de Participatiewet. Opvallend is dat gezondheid ook voor mensen uit de klassieke doelgroep de belangrijkste belemmerende factor blijkt te zijn om deel te nemen op de arbeidsmarkt. De Participatiewet voorziet ook voor deze klassieke doelgroep in instrumenten en begeleiding, maar dit heeft nauwelijks effect teweeggebracht. Mogelijk dat een bredere groep in aanmerking zou kunnen komen voor de voordelen die opname in het doelgroepregister biedt. Hierin schuilt wel het gevaar dat er dan ook binnen het doelgroepregister ‘afroming’ plaatsvindt door werkgevers, en de meest kwetsbare groep (die niet in staat is het minimumloon te verdienen) alsnog minder kans heeft op werk. Positie doelgroep Wsw en sociale werkplaatsen Voor de Wsw-doelgroep is het lastiger geworden een baan te vinden sinds de invoering van de Participatiewet. De mensen die nu bij sw-bedrijven werken, doen dat onder ver- schillende arbeidsomstandigheden. De meeste vallen nog onder de Wsw en de cao voor de sociale werkvoorziening. Andere vallen onder de Participatiewet, hebben geen cao en daar- 240 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN mee geen recht op pensioenopbouw, verlofregelingen, eindejaarsuitkering of reiskosten- vergoeding. Gewoonlijk verdienen ze ook minder dan hun collega’s die onder de Wsw vallen. Bestaansonzekerheid voor deze groep is een punt van aandacht. Financiële situatie Jonggehandicapten De Wajong-regeling was aanvankelijk vooral gericht op het beschermen van het inkomen van jonggehandicapten. Later verschoof de aandacht naar de re-integratie naar werk. Uit het onderzoek blijkt dat voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet hoger is geworden. Het persoonlijk inko- men van deze groep is sinds de invoering van de Participatiewet evenwel gedaald. De vraag is of deze groep voldoende inkomenszekerheid heeft, ook nu zij een grotere kans heeft op werk. Het gaat immers vooral om deeltijdbanen en tijdelijk werk. Kansen voor mensen met psychische beperkingen Als werkgevers mensen uit de doelgroep een kans geven gaat het, zoals gezegd, voorna- melijk om mensen met lichamelijke beperkingen; 51% van de werkgevers geeft aan bereid te zijn mensen met deze beperkingen een kans te bieden. De kansen voor mensen met psychische en verstandelijke beperkingen zijn beduidend kleiner; 24% respectievelijk 23% van de werkgevers wil hen een kans bieden. Dit terwijl binnen de totale groep van mensen met een arbeidsbeperking de mensen met psychische en verstandelijke beperkin- gen de grootste groep vormen. De werkgever lijkt gemakkelijker over de streep te trekken wanneer het tekort van de werknemer zichtbaar, voorspelbaar en berekenbaar is (zoals een werknemer met een structureel lager werktempo dan gemiddeld) dan wanneer het onzichtbaar, onvoorspel- baar en onberekenbaar is (bijvoorbeeld een werknemer die soms niet komt opdagen of zomaar schade berokkent). Mogelijk verwachten werkgevers dat mensen met psychische beperkingen lastiger zijn in te passen in het arbeidsproces. Een andere reden kan zijn dat bij werkgevers weinig kennis en kunde aanwezig is om een succesvolle inpassing te bewerkstelligen. De kans op werk van de doelgroep zou in dat geval vergroot kunnen wor- den door te werken aan opheffing van dit informatietekort en aan ondersteuning bij die inpassing. HI Aanpak Focus op werkgeversbetrokkenheid Voor het laten slagen van de Participatiewet is werkgeversbetrokkenheid essentieel. Niet alleen heeft slechts een derde van de werkgevers mensen uit de doelgroep in dienst, het ging de afgelopen jaren ook steeds om dezelfde groep werkgevers die steeds meer mensen uit de doelgroep in dienst namen. Daarbij richtten zij zich vooral op de mensen met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt. Overheidsdienstverlening, hoewel ondersteu- nend en handig, trok deze werkgevers volgens eigen zeggen niet over de streep bij hun besluit mensen uit de doelgroep een kans te bieden. Het was hun sociale verantwoordelijk- 250 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN heid en intrinsieke motivatie die volgens hen de doorslag gaven om ‘eraan te beginnen’. Wel blijkt loonkostensubsidie de kans te vergroten dat werkgevers mensen uit de doel- groep, als ze eenmaal in dienst zijn, ook in dienst houden. Om een grotere groep werkgevers te mobiliseren en hen ook naar de mensen met een gro- tere afstand tot de arbeidsmarkt te laten kijken, moet het vizier gericht zijn op een ander- soortige benadering van werkgevers. Veel werkgevers voelen wel de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking in dienst te nemen, maar de realisatie blijft steken in het proces, omdat de tijd en energie om het voor elkaar te krijgen een belangrijke kostenpost blijkt te zijn. Ook de kosten die samenhangen met productiviteitsverliezen door (blijvende) inzet van collega’s of met de te realiseren aanpassingen in de werkplek, werken belemme- rend. Werkgevers hebben behoefte aan intermediairs en/of regievoerders die hen helpen het werk aan te passen zodat werknemers productief kunnen worden ingezet. Een actieve werkgeversbenadering is nodig om werkgevers te ondersteunen bij het creëren van werk en de begeleiding van werknemers uit de doelgroep. Focus op matchingsproces Het tot stand brengen van een duurzame match blijkt in plaats van instrumentafhankelijk sterk persoonsafhankelijk. Ook hier kunnen intermediairs die ervaring hebben met het bij elkaar brengen van werkgevers en werknemers een cruciale rol spelen. Het proces verlangt van begin tot eind inspanningen van alle betrokkenen: cliënten, werkgevers en gemeenten. Als een van hen op enig moment stopt met het leveren van de benodigde inspanningen, houdt een match meestal geen stand. Verder is succes sterk afhankelijk van de interactie tussen de verschillende betrokkenen en de specifieke context. Hierdoor zijn stappen com- plex, onderling afhankelijk en niet altijd eenduidig positief of negatief. Heldere afspraken tussen alle betrokkenen blijken bijvoorbeeld vaak een randvoorwaarde om een match tot stand te kunnen brengen. Echter, in de meeste matchingsprocessen is het nodig dat de betrokken actoren gemaakte afspraken kunnen aanpassen als deze niet haalbaar blijken. Vasthouden aan eerder gemaakte afspraken kan een faalfactor worden. Deze flexibiliteit rondom de insteek, begeleiding en verwachtingen van het proces is noodzakelijk om de uitvoering succesvol te laten zijn. Persoonlijke aanpak voor helderheid en openheid Binnen het matchingsproces is één aspect een ankerpunt voor het realiseren van een goed resultaat: helder inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van mensen in de doelgroep. Voor de klantmanager is dit inzicht nodig om de kandidaat beter te leren kennen en goed te kunnen inschatten wat een passende functie zou kunnen zijn. Voor de werkgever is dit inzicht nodig om te weten welke aanpassingen voor de kandidaat gemaakt moeten wor- den en te kunnen inschatten of die aanpassingen gerealiseerd kunnen worden. Dit vraagt om openheid van de kandidaat over zijn/haar mogelijkheden en beperkingen, en om het vertrouwen in een klantmanager en werkgever. Dit is een complex aandachtspunt. Ener- zijds omdat kandidaten deze informatie niet altijd willen delen en anderen de privacy van de kandidaat dienen te respecteren, anderzijds omdat kandidaten niet altijd kunnen 251 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN inschatten wat het effect is van de beperking op de werkvloer. De klantmanager kan een rol spelen bij het ondersteunen van de kandidaat om deze openheid te creëren. Het casus- onderzoek laat zien dat het nog van situatie tot situatie verschilt in hoeverre klant- managers aandacht besteden aan het creëren van deze openheid. Focus op gezondheid brede doelgroep Gezondheid blijkt de belangrijkste belemmerende factor voor mensen uit de brede doel- groep om te participeren of een poging daartoe te doen. Dit geldt niet alleen voor de nieuwe doelgroep maar ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Daaruit kunnen we opmaken dat mensen uit de doelgroep niet alleen behoefte hebben aan hulp bij het zoe- ken van werk, maar ook aan ondersteuning om werkfit te worden. Het is niet duidelijk hoe dit verband tussen gezondheid en werk precies tot stand komt. Leidt een mindere gezond- heid tot niet of minder werken? Leidt niet of minder werken tot een mindere gezondheid? Of gaat de beïnvloeding beide kanten op? Zowel gezien vanuit het oogpunt van arbeids- deelname als vanuit het oogpunt van ‘zorg voor kwetsbaren’ is een focus op en aandacht voor gezondheid in de totale benadering van de doelgroep aanbevelingswaardig. Inzichten in het licht van de bredere context Vrijwel volledige arbeidsmarktparticipatie was tot een aantal jaren terug het streven van opeenvolgende regeringen. Tegenwoordig is het doel een participatiemaatschappij waarin iedereen naar vermogen deelneemt. Een arbeidsmarkt waarop iedereen naar vermogen mee kan doen is een inclusieve arbeidsmarkt. Uitgangspunt is dat iedereen gelijke kansen op werk, doorstroom en een prettige werkomgeving zou moeten hebben. Dat geldt bij- voorbeeld voor vrouwen en mannen, jongeren en ouderen, laag- en hoogopgeleiden, Nederlanders met en zonder migratieachtergrond, en mensen met en zonder arbeids- beperking. Draagt de Participatiewet bij aan dit streven? Voor een groot deel van de doelgroep van de Participatiewet moeten we concluderen dat dit niet het geval is. Ook in tijden van hoog- conjunctuur, een gespannen arbeidsmarkt en recordaantallen vacatures vindt minder dan 10% van de klassieke bijstandsgerechtigden een baan, en daar is sinds de invoering van de Participatiewet weinig verandering in gekomen. Voor mensen die alleen onder aangepaste omstandigheden en met begeleiding kunnen werken zijn de arbeidsmarktkansen evenmin verbeterd. Door de afschaffing van de sociale werkvoorziening en de introductie van de Participatiewet daalden hun kansen op werk en steeg hun afhankelijkheid van een uit- kering. Voor jonggehandicapten lijkt de arbeidsmarkt wel inclusiever te zijn geworden met de invoering van de banenafspraak en de Participatiewet. Dit moeten we evenwel plaatsen tegen de achtergrond dat een deel van de doelgroep niet in beeld is. Daarbij gaat het ver- moedelijk voor een deel om zeer kwetsbare mensen: de mensen met een zeer lage loon- waarde die voorheen in de Wsw zouden instromen. Ook voor het deel van de doelgroep Wsw dat wel in beeld is, namelijk de mensen die voorheen op de wachtlijst van de Wsw stonden, is het beeld weinig inclusief. De niet-werkenden binnen deze groep ervaren wei- 252 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN nig steun of begeleiding. Een ander deel dat buiten beeld is, betreft de groep jong- gehandicapten die passend onderwijs hebben gevolgd binnen het regulier onderwijs, leer- lingen van vso- of pro-scholen die zijn doorgestroomd naar entree- of mbo-onderwijs, niet-uitkeringsgerechtigde jonggehandicapten en jonggehandicapten die na werk weer uit- vallen. Een deel van hen volgt geen onderwijs, heeft geen uitkering of werk en is niet in beeld. Binnen de groepen die wel in beeld zijn, valt op dat het vooral mannen, jongeren en Neder- landers zonder migratieachtergrond zijn die een kans op een baan maken. De relatieve achterstand die vrouwen, ouderen en mensen met een migratieachtergrond ervaren op de arbeidsmarkt, wordt met deze wet niet ingelopen. Een van de ankerpunten bij een inclusieve arbeidsmarkt is duurzame inzetbaarheid. Daar- mee wordt bedoeld dat mensen hun hele arbeidzame leven inzetbaar en productief zijn. Qua duurzaamheid van werk zien we dat deze gedaald is voor mensen die alleen met bege- leiding en onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, en ook voor de klassieke bijstandsgerechtigden. Als ze werken, is dat minder vaak voor een periode van minimaal één jaar. De duurzaamheid van werk is wel gestegen voor de jonggehandicapten. Als men- sen uit de doelgroep van de Participatiewet — of het nu gaat om klassieke bijstands- gerechtigden, jonggehandicapten of de Wsw-doelgroep — een baan vinden, betreft dit veelal banen met weinig zekerheid. Oftewel: tijdelijke contracten en banen van geringe omvang. Kijkend naar duurzame inzetbaarheid en inclusie is het belangrijk de bredere economische en institutionele ontwikkelingen mee te nemen. De ontwikkeling naar meer flexibele banen begon al jaren vóór de invoering van de Participatiewet en geldt ook voor andere groepen op de arbeidsmarkt, vooral starters. Maar deze ontwikkeling maakt het voor men- sen met een afstand tot de arbeidsmarkt lastiger om volwaardig mee te doen. Zodra de op dit moment buitengewoon gunstige conjunctuur omslaat, is de doelgroep van de Participatiewet kwetsbaar voor baanverlies. Voor mensen die al moeite hebben een baan te vinden is het extra moeilijk dit steeds opnieuw en vaak te doen. Eenmaal een slechte match zorgt veelal voor meer structurele non-participatie (Versantvoort en Van Echtelt 2017). Bovendien investeren werkgevers minder in mensen met een flexibele baan (ROA 2018), terwijl dit mensen met arbeidsbeperkingen juist zou kunnen helpen. Deze participa- tie in flexibele banen draagt dus niet bij aan hun duurzame inzetbaarheid en vermindert ook hun achterstand op mensen zonder beperkingen niet. De invoering van de Participatiewet betekende ook een veranderende rol van de overheid: meer verantwoordelijkheden voor gemeenten en minder voor het Rijk. Het is een van de drie decentralisaties in het sociaal domein. Die stelselwijziging was en is erop gericht dat mensen sneller geholpen worden bij zorg- en ondersteuningsvragen, dat mensen de zorg en ondersteuning krijgen die zo veel mogelijk aansluit op hun persoonlijke situatie, mogelijkheden en sociale netwerk, en dat de omvang en de kosten van de verzorgingsstaat beperkt worden. Een van de conclusies van de evaluatie van de Hervorming Langdurige 253 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Zorg was dat mensen moeilijk de weg naar de zorg en ondersteuning vinden die ze nodig hebben. De evaluatie van de Jeugdwet liet zien dat een vernieuwing van de jeugdhulp over de volle breedte nog onvoldoende van de grond is gekomen. Ook bij de Participatiewet zien we dat een meerderheid van de doelgroep (zowel klassieke bijstandsgerechtigden als jonggehandicapten als mensen uit de doelgroep Wsw) weinig ondersteuning ervaart, ook weinig verandering daarin ervaart en, als men ondersteuning ervaart, die als onvoldoende aanmerkt. De afstand tussen cliënt en hulpverlener/onder- steuner is door de transitie niet wezenlijk veranderd, zo is de ervaring van cliënten. En juist een kleine afstand — waarbij ruimte is voor maatwerk, sensitiviteit voor de behoeften van cliënten en werkgevers — en een ondersteuning die continu aangehaakt blijft, blijken bepa- lende randvoorwaarden voor succes. Regievoering in nabijheid is daarbij dus ook voor cliënten binnen de Participatiewet essentieel én een aandachtspunt. Een andere opval- lende gelijkenis tussen de evaluaties van de Hervorming Langdurige Zorg en de Participatiewet betreft de discrepantie tussen enerzijds de verwachtingen en aannames onderliggend aan de wet, en anderzijds de mogelijkheden en gedragingen van de verschil- lende betrokken actoren in de praktijk. Kennislacunes in dit onderzoek Deze evaluatie is gebaseerd op een groot aantal deelonderzoeken, zowel kwalitatief als kwantitatief. Daarin stonden ervaringen van betrokken actoren centraal en zijn de effecten van de invoering van de Participatiewet geanalyseerd. Een veelheid van onderwerpen is daarbij aan bod gekomen. Het onderzoek is evenwel niet uitputtend. Een belangrijke aan- vulling op het onderzoek zou zijn te bezien wat de Participatiewet financieel betekent. Welke besparingen worden in concreto gerealiseerd? En welke kostenstijgingen? Wat is de kostenefficiency van deze wet? Het kostenaspect was geen onderdeel van deze evaluatie, maar is relevant in de afwegingen omtrent de maatschappelijke (meer)waarde en (on)wen- selijkheid van de wet. Wat ook geen onderdeel was van deze evaluatie was het draagvlak voor de sociale zeker- heid. In hoeverre hebben de invoering van de Participatiewet en de effecten die deze wet teweeg heeft gebracht geleid tot vergroting dan wel verkleining van dat draagvlak in de samenleving? Een andere belangrijke mogelijke verdieping van het onderzoek betreft het onderscheid naar regio’s. De inzichten die deze evaluatie opleveren betreffen Nederland als geheel. Waar nodig en mogelijk hebben we gecorrigeerd voor regionale verschillen in kenmerken van de populatie en/of de omgeving. Uitsplitsing van de doelindicatoren baan- kansen en uitkeringsafhankelijkheid naar regio zouden het onderzoek verrijken. Het is aan- nemelijk dat sommige regio’s het beter doen dan andere in termen van baankansen en baankenmerken zoals in deze evaluatie gepresenteerd. Een vierde mogelijke aanvulling is een vergelijking tussen de doelgroep van de Participatie- wet en de doelgroep van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (wia). De doel- groep van de Participatiewet is niet de enige groep mensen met arbeidsbeperkingen in ons sociale zekerheidssysteem. Ook de wia is gericht op deze doelgroep, maar kent een heel andere institutionele context. Een vergelijking van deze groepen, de uitwerking van instru- 254 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN menten, de context en de inzet van werkgevers ten aanzien van deze groepen zou het inzicht kunnen vergroten in ‘wat werkt’ voor mensen met arbeidsbeperkingen. Een beperking van het onderzoek betreft de beschikbare data over loonwaardes van men- sen uit de doelgroep. Loonwaarde is een relevant kenmerk als het gaat om de vergelijk- baarheid van doelgroepen in termen van productiviteit. Data over loonwaardes zijn op microniveau niet beschikbaar in de registratiedata van het cBs en konden voor dit onder- zoek ook niet beschikbaar gemaakt worden. In deze evaluatie richtten we ons op de beoogde effecten van de Participatiewet. Externe effecten zijn ook belangrijk om te beschouwen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zorggebruik. In een separaat onderzoek van het scp en het cpB (publicatie verwacht in december 2019) staan die externe effecten voor de doelgroep Wsw centraal. De effecten in deze rapportage betreffen de eerste vier jaren na invoering van de Participatiewet — tot en met 2018. Om de lange termijn effecten van de Participatiewet in beeld te krijgen is het raadzaam de verschillende groepen te blijven volgen. Tot slot Nederland is in beweging als het gaat om de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking. Steeds meer werkgevers zijn aan het denken gezet door de banen- afspraak. Arbeidstoeleiding van de doelgroep is niet langer alleen een taak van uitvoeringsinstanties en de betrokkenen zelf, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid waar ook werkgevers bij betrokken zijn. In de afgelopen jaren zijn in overleg met de betrokken partijen diverse wijzigingen doorgevoerd om praktische belemmeringen bij de uitvoering van de wet weg te nemen. Ook in het kader van het breed offensief zijn voor- stellen gedaan om de werking van de wet te verbeteren. Zo is bijvoorbeeld voorgesteld om de financiering van het instrument loonkostensubsidie te baseren op realisaties (om de negatieve prikkelwerking te minimaliseren), om een landelijke loonwaardemethodiek te hanteren en om het instrument jobcoaching te uniformeren. Deze ontwikkelingen ten spijt is duidelijk dat de Participatiewet de doelstelling van meer kansen op werk — bij voorkeur bij een reguliere werkgever — niet voor de gehele doelgroep gerealiseerd heeft. Zo zien we dat de grootste groep binnen de Participatiewet er sinds de invoering nauwelijks op vooruit is gegaan in termen van baankansen. Die waren en zijn nog steeds zeer laag. Voor mensen die alleen met begeleiding en onder aangepaste omstandigheden kunnen werken is de situatie in termen van baankansen en uitkeringsafhankelijkheid zelfs verslechterd door afschaffing van de sociale werkvoorziening en invoering van de Participatiewet. Voor jonggehandicapten, specifiek de 18-jarigen, zijn de baankansen wel verbeterd. Dit ging evenwel gepaard met een verslechtering van hun inkomenspositie. Is hier sprake van opstartproblemen of gaat het om structurele aandachtspunten? Deels zijn de resultaten te wijten aan opstartproblemen. Zo kwamen beschut werk en loonkostensubsidie pas langzaam op gang. Gemeenten moesten wennen aan hun nieuwe taak en een nieuwe doelgroep. 255 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Het zou echter te optimistisch zijn te denken dat na verloop van tijd, als alle betrokken actoren meer gewend zijn, ‘alles beter zal worden en voor iedereen’. Daarvoor zijn de dis- crepanties tussen veronderstelde en gerealiseerde gedragingen te groot en de genoemde aandachtspunten te structureel van aard. Signaleringsmechanismen die ook de meest kwetsbare groepen in beeld brengen, een financieringsstructuur die motiveert om ook mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden, heroverweging van verwachtingen ten aanzien van de betrokken actoren, vermindering van complexiteit en inbedding van een effectief matchingsproces vragen daarbij allereerst om aandacht. Daar- bij is het verder belangrijk in ogenschouw te nemen dat we de afgelopen jaren hoog- conjunctuur hebben gehad. Als mensen uit de doelgroep een baan vonden, betrof dit veelal een kleine, tijdelijke baan. In economisch mindere tijden zijn zij naar verwachting de eersten die hun baan zullen verliezen, zo laten ervaringen uit het verleden zien. Kijken we naar de toekomst, dan zien we enkele lichtpuntjes. De trends in gerealiseerde plekken beschut werk, de aanpak van jonggehandicapte nuggers en aantallen banen in de banenafspraak vormen een reden tot enig optimisme. Deze lichtpuntjes worden evenwel in grote mate overschaduwd door de structurele problemen bij de Participatiewet en de onzekere positie van de doelgroep. Concluderend zouden we kunnen stellen dat de Participatiewet ondanks enkele positieve resultaten nog flink wat werk behoeft om op lange termijn succesvol te zijn. Noten 1 Het gaat om mensen die bij ongewijzigd beleid in de Wajong zouden zijn ingestroomd. Als indicatie gebruiken we het aantal personen tot 27 jaar dat sinds 2015 in het doelgroepregister is ingestroomd. Dit is dus een selectie van de 70.000 personen in het doelgroepregister die volgens uwv tot de doel- groep Participatiewet behoren (zie uwv 2019c). Van de totale doelgroep Participatiewet in het doelgroepregister behoort iets minder dan de helft tot de quasi-Wajongers, een derde tot de groep Wsw-wachtlijsters en personen met een zwaar instrument, en het overige deel bestaat voornamelijk uit klassieke bijstandsgerechtigden. Opgemerkt kan worden dat de Participatiewet een groeiwet is, dat wil zeggen dat de nieuwe doelgroep jonggehandicapten die onder de Participatiewet valt jaarlijks groter wordt. 2 _ Ditis inclusief mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeelte- lijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (lOAz). 3 _In de ministeriële regeling is vastgelegd hoeveel beschutte werkplekken de gemeenten in een bepaald jaar minimaal moeten realiseren (Staatscourant 2017). 256 SYNTHESE EN AANDACHTSPUNTEN Summary The Dutch government wants as many people as possible to participate in employment. Many people derive satisfaction from being in work, which serves as a means of personal development. Being at work means people come into contact with others and avoid becoming isolated. Moreover, the Dutch social security system will only remain affordable if people who are able to work actually do so. In short, working offers benefits both for individuals and for society as a whole. But there are also people whose participation in the labour process cannot be taken for granted. People with a work-limiting disability or who have difficulty finding work need support in finding employment or securing an income. The government is responsible for giving these people a helping hand. These are people with the capacity to work, perhaps with specially adapted working conditions. In the past, these people were covered by a whole plethora of different regulations; these have all been replaced by a single piece of legislation, the Participation Act (Participatiewet). What is the Participation Act? The Participation Act came into force in the Netherlands in 2015. Its purpose is to help as many people as possible, including those with little capacity to work, to find employment, preferably with a mainstream employer. Another goal of the act is to minimise dependence on benefits. The emphasis here is on active integration; this means looking primarily at what people are capable of, how those qualities could be utilised at the workplace and how people can be encouraged to get into work. As far as possible, the Participation Act is intended to harmonise the regulations and sup- port for people with a work-limiting disability or who are far removed from the labour market. Since 2015, they have been covered by the same regime, and in principle all have the same rights and obligations. This makes the regulations less complex, which is inten- ded to increase their chances of finding work. The idea is also that having one clear regime will make it easier for employers to take on people who are in receipt of benefits. Implementation of the Participation Act is the responsibility of local authorities, which have a duty under the act to offer people support. If they are unable to help people find work, those people, provided certain conditions are met, are eligible for social assistance benefit. Local authorities have a range of instruments at their disposal to guide people into work. Some of these are existing instruments, such as trial placements, job coaching and work- place adaptation The Participation Act also introduced two new instruments: wage cost subsidy and sheltered workshops. The wage cost subsidy may be paid to employers if they take on people who are unable to earn the statutory minimum wage. Sheltered workshops are for people whose disability means they are unable to work for a mainstream employer. 257 SUMMARY Target groups of the Participation Act The 2015 Participation Act replaced a number of old arrangements aimed at different target groups: — _ People in receipt of social assistance benefits, previously covered by the Work and Social Assistance Act (ww). Prior to the introduction of the Participation Act, this group also fell under the responsibility of local authorities. — _ Young disabled people with capacity to work. Since 1 January 2015, new young disabled people with some capacity for work are covered by the Participation Act. Previously, they were covered by a dedicated act, the Invalidity Provision (Early Disabled Persons) Act (Wajong). They received benefit from the Employee Insurance Administration Agency (Uwv). The group who were in receipt of these “Wajong benefits’ prior to 1 January 2015 still fall under the responsibility of uwv, and the Wajong regime still exists for young disabled people with no capacity for work. — People with physical, intellectual or psychological disabilities who need support in finding and retaining work and who are only able to work under adapted conditions. These are people who in the past would have had a right to a sheltered employment placement and who were covered by the Sheltered Employment Act, or Wsw (Wet sociale werkvoorziening). People who were in such a placement on 31 December 2014 continue to fall under this act, while people who were still on the Wsw waiting list on that date are covered by the new Par- ticipation Act, as are new claimants. — People not able to claim benefits. Non-benefit claimants are people without work who are registered with uwv as jobseekers. They do not meet the criteria for social assistance benefit, for example because their assets are too high. There are both ‘classic’ non-benefit claimants (such as people without benefits would like to go (back) to work) and young disabled non- claimrants who were previously covered by the Wajong regime. The local authority can help them look for work. — _ People receiving benefit under the Surviving Dependants’ Act( Algemene nabestaandenwet (Anw)), the Social Assistance Benefits (Self-employed Workers) Decree (Besluit bijstandsver|- ening zelfstandigen (Bbz)), the Older and Partially Incapacitated Unemployed Workers Income Scheme; (ioAw) or the Older and Partially Incapacitated Former Self-employed Per- sons Income Scheme (IoAz). Previously, these groups all came under the responsibility of the local authority, and that is still the case. The first and last target groups are regarded as the ‘classic’ social assistance benefit claimants. Consequently, the five target groups can be divided into four main categories: — young disabled people with capacity to work; — _ people covered by the Sheltered Employment Act (Wsw); — classic social assistance benefit claimnants; — __non-benefit claimants. Research The Participation Act has now been in force for five years. The Netherlands Institute for Social Research (scp) was asked to evaluate the act. To do this, scp carried out extensive research, focusing on the central question: to what extent and in what way does the Partic- ipation Act lead people with a capacity to work into (preferably mainstream) work? 258 SUMMARY Results The impact of the Participation Act varies from one target group to another. The main results are as follows: — _ Young disabled people with capacity for work: greater chance of work The chance of an 18 year-old disabled person with capacity to work finding employ- ment has increased since the introduction of the Participation Act. Prior to 2015, 29% of 18 year-olds on Wajong benefit were in work three years later; since 2015 this figure has risen to 38%, an increase of nine percentage points in their chance of finding work. However, their income position has deteriorated. The fact that they are more fre- quently in work is outweighed by the fact that they often no longer have a right to benefits. Many young disabled people work part-time and are increasingly employed on temporary contracts. Young disabled people in the target group register, on the other hand, are more often employed for a longer period, i.e. more than a year. — _ People covered by the Sheltered Employment Act (Wsw): lower chance of work For people who were previously on the waiting list for a sheltered employment place- ment under the Sheltered Employment Act (Wsw) and who now fall under the Partici- pation Act, the chance of finding work has declined. They have become more depend- ent on benefits. Of those who were on the Wsw waiting list at the end of the year in the period 2010-2013, at least 55% found work in the following four years. That figure dropped to only 39% in the first four years after the introduction of the Participation Act for those who were on the waiting list at the end of 2014 — a drop of around 16 per- centage points in the chance of finding work. They are also more often in temporary jobs: 52% of those who found work had a job for at least one year; before the intro- duction of the Participation Act, this was around 70%. Members of this group do more often end up in jobs with mainstream employers. Take-up by people in the former Wsw group of the instruments sheltered workshop, wage cost subsidy and job coaching, the ‘intensive instruments’, has increased mark- edly. However, these users are younger and less severely disabled than those covered by the Wsw prior to 2015. — _ Classic social assistance benefit claimants: virtually no improvement in chance of work The chances of finding work for classic social assistance benefit claimants, most of whom were previously receiving social assistance benefits on the basis of the Work and Social Assistance Act, have barely increased since the introduction of the Participa- tion Act, rising by just one percentage point. Their chances of finding work were already low before the introduction of the Participation Act (7%), and have remained low since (8%). The quality of the jobs found by this group has also declined: fewer jobs for at least a year, fewer permanent contracts, more small jobs (20 hours per week or less) and fewer full-time jobs. — _Non-benefit claimants: effect unknown The employment chances of non-benefit claimants who are seeking work were not a central focus of the study, but rather the chance of receiving support from the local 259 SUMMARY authority in finding work. Is that chance the same as for people who do receive bene- fits, Le. the classic social assistance benefit claimants? Before the introduction of the Participation Act, local authorities were found to sup- port social assistance benefit claimants more often than classic non-claimants; that is still the case since the introduction of the act. The difference in the service provided to young disabled people with and without benefits has by contrast reduced since the introduction of the Participation Act. Local authorities are increasingly providing sup- port for young disabled people not in receipt of benefits. In 2018, the support provided to young disabled people not on benefits and not In education was comparable to that offered to young disabled persons who were in receipt of benefits. Sheltered workshops Since the introduction of the Participation Act, local authorities have been able to offer sheltered workshop places. They are aimed at people who can only work in a protected environment and under adapted conditions. Local authorities are responsible for creating sheltered workshop pla- ces. If a local authority wishes to offer someone a sheltered workshop place, they must apply to Uwv, which will then decide whether the person in question qualifies. If they do, the local author- ity must offer them a sheltered workshop place. The target is to have created at least 30,000 shel- tered workshop places by 2048. After a difficult start, sheltered workshops have now got off the ground. The number of applica- tions for places was 14% of the envisaged number in 2015 and 2016; in 2017 and 2018 this had risen to around 86%. There are striking differences between municipalities on this point. A small number of local authorities have created more sheltered workshop places than envisaged, while others find it much more difficult to create suitable opportunities. Generally speaking, local authorities are not succeeding in finding suitable sheltered workshop places for all candidates with a positive indication. Some local authorities say they do not need to use sheltered workshops and argue that they are able to help people in other ways. However, most local authorities say that sheltered workshops do meet a need, but that improvements are needed. The drawback is that sheltered workshops have added another layer of regulation. Additionally, promoting sheltered workshop places inpedes the freedom of local authorities to determine for themselves what support they wish to develop for their target groups. A variant of sheltered workshops is work-based day activities. Sheltered workshops entail an employment contract, whereas work-based day activities do not. The transition between work- based day activities, sheltered workshops and the ‘jobs contract’ is far from smooth. In many respects, sheltered workshops resemble their predecessor, sheltered employment. However, the terms of employment are generally worse On the other hand, sheltered workshops are often organised by specialist companies with a social object. 260 SUMMARY Wage cost subsidy Wage cost subsidies can be used for people who are classed as unable to earn the statutory mini- mum wage through full-time employment, but who do have some capacity for work. Employers who take on someone with a work-limiting disability receive compensation for the associated loss of productivity. The wage cost subsidy is based on the “‘wage value’ of the employee, i.e. the eco- nomic value of the work actually performed, expressed as a percentage. The employer receives a wage cost subsidy from the local authority to cover the difference between the calculated wage value and the statutory mininum wage, up to a maximum of 70% of the statutory minimum wage. Inmediately following the introduction of the Participation Act, wage cost subsidies were deployed for a small proportion of the target population. Research among employers shows that financial instruments are a necessary condition for them to take on someone with a disability, although the instruments in themselves are not sufficient to bring employers over the line. Wage cost subsidies have a positive effect on job retention, or the sustainability of the employment rela- tionship. Taking into account individual characteristics and the state of the economy, it is estima- ted that young disabled people with wage cost subsidies are 55% more likely to hold their jobs for at least a year than their peers without wage cost subsidy. Local authorities are reluctant to use the wage cost subsidy instrument, which can be explained by the method of financing the instru- ment. The Participation Act has thus affected each target group differently. The act has had a positive effect on the chance of finding work for only for a small group, namely young disa- bled people, This group comprised just over 30,000 people in 2018. Classic social assistance benefit claimants, numbering 440,000 In 2018 and thus by far the largest group, have seen virtually no improvement. The differences can be explained by the differing starting positions of the target groups before the introduction of the Participation Act. Where new candidates for sheltered employment (under the Wsw) were often ultimately offered (and held onto) a job with adapted conditions and support, this was much less the case for those moving onto bene- fits under Wajong or the Work and Social Assistance Benefits Act (wwB). Another explana- tion lies in the system of financial incentives, which makes it advantageous for local authorities to prioritise people who are closest to the labour market. Young disabled people are generally closer to the labour market than people who would previously have fallen under the Wsw. A third explanation concerns the impact of the policy linked to the Participation Act, and specifically the Occupational Disability (Employment Targets and Quotas) Act (Wet banenafspraak). This act, which compels employers to create jobs for people with a work-limiting disability, often does not apply to classic social assistance ben- efit claimants. 261 SUMMARY Jobs contract and target group register In the Social Agreement of April 2013, trade unions, employers’ organisations and the government agreed that they would create extra jobs for people with a work-limiting disability. These are people who are not capable of earning the statutory minimum wage through their own efforts. Under this ‘jobs contract’, employers undertook to create an additional 100,000 jobs, while the government promised 25,000 extra jobs. These extra jobs must be created by 2026 at the latest. If the targets are not achieved, a quota system will come into effect, under which employers will be forced to make jobs available to members of the target group or face a penalty. All people covered by the jobs contract scheme are entered in a national register which was set up in 2015: the ‘target group register’. When the Participation Act was introduced in 2015, all recipi- ents of Wajong benefits with capacity for work were automatically entered in the register, as were people who on 31 December 2014 were on the Wsw waiting list for sheltered employment places. Other groups are also admitted to the target group register, such as school-leavers from special secondary education and practical training. Classic social assistance benefit claimants are often not covered by the jobs contract scheme and are thus not included in the target group register. For employers, it is financially attractive to take on or retain someone from the target group register compared to other disabled people. Inclusion in the target group register therefore increases the chance of a job. Employer attitudes The success of the Participation Act stands or falls on the willingness of employers to offer jobs to people from the target groups. A third of all Dutch employers have done this. Employers are willing to offer work to people from the target group because they consider this important themselves (intrinsic motivation) or because they want to run their busi- nesses in a socially responsible way. For larger companies, the jobs contract scheme also plays a role; more and more organisations say this scheme has ‘made them think’. It is not clear what this ‘willingness’ on the part of employers actually means. Intentions to place people in work often produce little practical result: 61% of employers say they are willing to place someone from the target group; 59% make efforts to do so and 19% develop actual plans. Less than a quarter then manage to put these plans into practice. A frequently cited argument is that there are no suitable vacancies. Achieving a good match also proves to be a very intensive, continuous process which causes many employers to drop out part way through. Most of those who are given places are people with physical disabilities, whereas people with psychological and intellectual disabilities form the largest segment within the total target group of the Participation Act. Those who find work are often relatively close to the labour market anyway. However, a large proportion of the tar- get group require major adaptations or a job has to be specially created. They tend to miss the boat. The number of employers creating a placement has not increased since the introduction of the Participation Act, though there is a fixed group of employers who do succeed in this. These are often placements in existing roles. 262 SUMMARY What is the Participation Act expected to deliver? When the Participation Act was introduced, the basic principle was that both people from the target groups and employers and local authorities would make greater efforts to ach- ieve the objectives. For a small part of the target group, the Participation Act has had the desired effect, but for a large proportion it has not. These outcomes can be partly explained on the basis of the key assumptions underpinning the act. This begs the question of whether these assumptions are correct. In principle, it should be possible to bridge the distance to the labour market Assumption 1: People from the target group are able to work and want to do so A key assumption in the Participation Act is that people who are on benefits are able and willing to perform paid work under the right conditions. The assumption is that, in princi- ple, it should be possible for most of the target group to bridge the gap to the labour mar- ket, given that people without capacity to work fall outside the Participation Act. This evaluation shows that the way in which target groups, local authorities and policy- makers view this assumption differs. Over 60% of classic social assistance benefit claim- ants believe that they are not currently able to work. The same applies for over half of young disabled people and three-quarters of those on the Wsw waiting list. Some of them do expect to be able to work in the future. Others think they will never be capable of work- ing, mainly citing health complaints as a reason. Only a very small percentage (between 1% and 4%) feel no impediment whatsoever in going to work. These are not only young disa- bled persons or members of the Wsw target group, but also classic social assistance benefit claimants. More than half the target group would like to work (50% of classic social assis- tance benefit recipients and people on the Wsw waiting list, and 60% of young disabled people). Local authorities confirm that a high proportion of the target group are unable to work, reporting that in many cases other problems first have to be addressed before people can start thinking about entering employment. Personal efforts from all concerned are even more crucial than the deployment of instruments Assumption 2: Instruments act as an incentive and contribute to matching supply and demand Instruments such as wage cost subsidy and job coaching are intended to incentivise employers to offer work to people from the Participation Act target group. For instruments such as these to work, it is important that employers actually use them. However, the study shows that a majority of employers are unaware of the existence of these instruments. 263 SUMMARY According to employers who have used them, the instruments are a key condition for tak- ing on people with a work-limiting disability. However, the instruments alone are not enough to achieve a placement; personal efforts from all concerned are even more crucial than the deployment of instruments. Employers mainly need support in adapting workpla- ces to make them suitable for people with a work-limiting disability. The question is to what extent the present instruments provide this. High administrative costs, costs of sup- port and reduced productivity of colleagues who are supporting members of the target group all make employers reluctant to create placements. It is expensive for local authorities to deploy instruments such as wage cost subsidy, job coaching and sheltered workshops. Generally, local authorities actually make a saving when they are able to guide members of the target group into work. Local authorities thus have an incentive to deploy instruments and support for groups with the highest chance of finding work, and thus making savings on benefits. This also means that supporting people who are not on benefits produces less of a saving for local authorities. A further notable finding is that a majority of young disabled people who find jobs do so without the deployment of instruments or local authority support. They find work through their own efforts. Instruments What can local authorities do precisely to guide people into work? Some instruments are aimed at employees themselves. Local authorities have a range of instruments at their disposal to guide people into work. For example, a trial placement can be used as to determine whether someone is suitable for the role concerned. Workplace adaptations or the use of a job coach can also foster the process. There are also numerous financial instruments. One is wage cost subsidy, a contribu- tion to the wage costs of someone from the target group who is unable to earn the statutory mini- mum wage. Then there is the ‘no-risk policy’, a contribution to the wage costs if someone is absent from work through sickness. The mobility bonus, a discount on the employee insurance contributions, and the wage cost bonus, a contribution for employers who employ one or more employees from the target group, are also intended to make it financially (more) attractive for employers to take on people from the target group and retain them within their organisation. One single regime for the lower end of the labour market not yet achieved Assumption 3: Having one regime is simple and clear and therefore increases the chances for the target group The complexity of the existing system was one of the reasons for introducing a new, uni- form regime. It was envisaged that the introduction of the Participation Act would enable local authorities to develop an integrated and more customised approach. It was also assumed that a uniform regime would also lead to less complexity, which would increase the chances of work. 264. SUMMARY In practice, it is not yet the case that there is one single regime for the lower end of the labour market. There are still different arrangements for different groups, such as those who were covered by the old Wsw and Wajong arrangements and groups who are entitled to sheltered workshop places or are covered by the jobs contract. Local authorities also have policy freedom in the way they implement the Participation Act, and this can lead to a lack of clarity for (large) employers who have to deal with different local authorities. As yet, there has been no reduction in complexity or improvement in clarity, either for employers or the target group. Employers have repeatedly said that, if they are to take on people from the target group, it is important to make it easier for them to do so. The complexity in the system does nothing to achieve this and will offer employers little incentive to create more opportunities for people from the target group. The number of employers who have taken on people with a work-limiting disability is also not growing. The ‘broad offensive’, an ini- tiative of the State Secretary for Social Affairs and Employment, is an attempt to reduce the differences in implementation between local authorities and eliminate some of the com- plexity. The results of this initiative will become clear in the coming years. The target group of the Participation Act often faces a mix of different problems. Many of them have other problems besides being unemployed, such as debts or addiction, which have to be addressed to ensure they can be successfully reintegrated in the employment process. They not only have to deal with the Participation Act, but also other regulations and arrangements, such as the Social Support Act (Wmo), youth care services and debt counselling. More and more local authorities are adopting an integrated approach, but this is not yet the case everywhere. There are also wide differences between local authorities. Money is not a driver for target groups Assumption 4: Obligations and financial incentives have a positive impact Since the introduction of the Participation Act, extra attention has been devoted to ensur- ing better compliance with the obligations people must meet in order to qualify for bene- fits, such as looking for and accepting work, learning the Dutch language and to doing something in return for receiving benefit. Enforcement of these obligations is intended to lead to better compliance, in turn increasing the chances of people moving off benefits and into work. Most of the obligations in the Participation Act are not new, though the purpose of the act is to reduce the differences in enforcement between municipalities. As an exam- ple, the duration and amount of any sanction, such as cutting benefits, should be the same in each municipality. Virtually all local authorities apply obligations in respect of looking for and accepting work and impose sanctions on those who do not meet these obligations. They do not always do this consistently, however, nor for every obligation. Research among municipalities does not suggest that imposing obligations and sanctions has an effect in the sense of more people moving off social assistance benefits. Earlier research shows that local authorities are reluctant to impose sanctions. This is affirmed by case managers, municipal employees who help people covered by the Partici- 265 SUMMARY pation Act to find work. Many people face complex problems. According to case managers, cutting benefits sometimes merely exacerbates the problems, thereby actually impeding progress towards work. The obligations also cannot always be applied in practice, partly because they are heavily focused on guidance into work, while some of the target group are not (yet) capable of working. Another factor is the customisation that municipalities can apply in the obligations and enforcement. This can lead to different treatment of peo- ple who are in a (virtually) identical situation. Obligations People who are covered by the Participation Act and in receipt of benefits must meet a number of obligations, such as looking for and accepting work, registering with a temporary employment agency and acquiring a basic knowledge of the Dutch language. Local authorities must also ask people receiving benefits to do something in return, in the form of unpaid activities that are bene- ficial to the community. Local authorities are free to determine the nature, duration and extent of these activities. If people do not comply with the obligation adequately, local authorities can innpose a sanction, for example temporarily suspending the benefit. Points for attention The study produces a number of points retention and considerations for improving the functioning of the Participation Act. These relate in the first place to the structure of the Participation Act. There are also recommendations for improving the impact of the act. The third group of points is focused on the practical approach. | Structure Conceptual framework and expectations The willingness and capacity of the target group and employers are overestimated in a number of areas. Obligations and financial incentives show virtually no correlation with lower benefit dependency by people from the target group. Those concerned are thus not (wholly) influenced by (negative) economic incentives, obligations and sanctions. Policy instruments aimed at the active integration of people from the target group have in recent vears been based largely on the assumption that they act in a rational and economic way. A greater insight into non-rational considerations on the part of the target group and employers, as well as insights from the behavioural sciences, might offer opportunities for activating the target group and employers more effectively. Funding structure Local authorities receive funding from central government to guide people covered by the Participation Act into work. They can spend those funds as they see fit. If local authorities make savings on benefits, they are free to keep those savings and spend them as they wish. This incentivises local authorities to focus their efforts on the most promising seg- 266 SUMMARY ment of the overall target group. Partly because of this, relatively expensive instruments such as sheltered workshops and (permanent) wage cost subsidies initially got off to a sluggish start and were used less than anticipated. This appears to be at odds with the aim of creating a society in which as many people as possible are able to participate in the employment process. People within the Participation Act target group who require the most expensive support tended to be left out of the picture by local authorities and employers, despite the obligation on employers to create jobs specifically for the target group and the obligation on local authorities to create sheltered workshop places. This begs the question of whether the present system provides sufficient tools, incentives and guarantees to offer the envisaged opportunities to the most vulnerable groups (those at the greatest distance from the labour market, older members of the target group). System complexity Instruments such as sheltered workshops, the jobs contract, quotas, the target group reg- ister and work-based day activities are all aimed at slightly different target groups and each have their own targets and conditions. Although there are all kinds of arguments in the context of the envisaged customisation for approaching and supporting the target groups, the system that has now evolved is complex and cumbersome. Il Impact Perceived support Classic social assistance benefit claimants, along with young disabled people and those in the Wsw target group are fairly critical about the added value of the support they receive from local authorities when looking for work. A minority feel that the help offered motiva- ted them to seek work, increased the chance of finding it and was generally useful. Those feeling they received sufficient help are also a minority. Reach of Participation Act A condition for successful placement in work is that local authorities are aware of the members of the Participation Act target group. On average, local authorities estimate that they do not (yet) know about one eighth of their potential target group, and in larger municipalities the figure is roughly twice as high. Local authorities also do not always have a good view of school-leavers with a disability who do not come from special secondary schools or practical training, or pupils who do come from this background who have trans- ferred to entry-level or senior secondary vocational education. Non-benefit claimants and young disabled people who drop out again after finding work are often not visible, though local authorities do have a picture of the young disabled people from special secondary schools and practical training schools. The liaison between local authorities and schools appears to be improving. 267 SUMMARY Those in the Wsw target group, and specifically those at the greatest distance from the labour market, are also not on the radar. The study shows that local authorities today, with the use of wage cost subsidies, job coaching and sheltered employment, are not reaching the same target group as in the past. To determine this we looked at the age and wage value of employees from the target group, a percentage which expresses how much some- one can earn per hour compared with an average employee. The higher the wage value, the smaller the distance to the labour market. The data show that those using these ‘inten- sive’ instruments tend to be younger and have a higher wage value than the past entrants Into the Wsw sheltered employment programmes. This means that those currently making use of the instruments are closer to the labour market, suggesting that people with a low wage value (and thus at a greater distance from the labour market) who were previously eligible for the sheltered employment under the Wsw, are not offered an alternative under the Participation Act. Put differently, they are not on the radar and are not receiving help. This is related to the problems caused by the funding structure. The overall report on the social domain published by scp in 2017 observed that the number of vulnerable people among those using the Participation Act is falling, begging the ques- tion of whether this is because the most vulnerable are no longer being reached. This eval- uation provides indications which it would appear to confirm this suggestion. Signals built into the system to alert local authorities to people from the target group who are not on the radar appear not to be working adequately. uwv alerts local authorities if an applica- tion for Wajong benefits is rejected. Uwv also passes on the Citizen Service Number of people who are entered in the target group register. Only a small number of local authori- ties know about either of these alerts, and few local authorities use them to actively seek out the citizens concerned. This calls for a rethink of the early warning system. Broad versus narrow target group The Participation Act is aimed at increasing the labour participation rate of people with a work-limiting disability. This group are covered by a variety of different regimes and a range of different instruments can be deployed. The jobs contract — though strictly speak- ing not part of the Participation Act — is found to be an incentive for (some) employers to offer opportunities to some people with work-limiting disabilities. The jobs contract does not apply for all people with such disabilities, however, nor for all people covered by the Participation Act. It is striking that health is also found to be the biggest to participation on the labour market for classic social assistance benefit claimants. The Participation Act also provides instruments and support for these people, but this has had virtually no effect. A broader group could be considered for inclusion in the target group register, though this does create the danger of ‘creaming off’ by employers of people on the register, only want- Ing to take on the people with the highest wage value. The most vulnerable group (who are not capable of earning the minimum wage) would then have even less chance of finding work. 268 SUMMARY Position of target groups of Wsw and sheltered employment It has become more difficult for the Wsw target group to find work since the introduction of the Participation Act. Those currently in placements are working under differing working conditions. Most are still covered by the Wsw and the Collective Labour Agreement for sheltered employment. Others fall under the Participation Act, do not have a Collective Labour Agreement and therefore have no right to pension accrual, leave arrangements, year-end bonus or travel cost allowance. They often also earn less than their colleagues who are covered by the Wsw. The insecure position of this group is a point for concern. Financial position of young disabled people The Wajong regime was originally intended mainly to protect the income of young disa- bled people. Attention later shifted to reintegration into work. The study shows that the chance of young disabled people with capacity for work finding employment has increased since the introduction of the Participation Act. However, their personal income has fallen since the act came into force. The question is whether this group have sufficient income security despite their improved chance of finding work, given that they are mostly in part- time and temporary jobs. Opportunities for people with psychological disabilities Where employers give people from the target group an opportunity, these are mainly peo- ple with physical disabilities; 51% of employers say they are willing to give a chance to peo- ple with these disabilities. The chances for people with psychological and intellectual disa- bilities are substantially smaller: 24% and 23% of employers, respectively, are willing to offer them a chance. This is despite the fact that people with psychological and intellectual disabilities make up the largest segment of the total group of people with work-limiting disabilities. Employers appear to be more easily persuaded when the employee’s disability is visible, predictable and calculable (for example an employee with a structurally lower work rate than average) than where it is invisible, unpredictable and incalculable (e.g. an employee who sometimes does not show up or causes damage for no apparent reason). It may be that employers expect people with psychological disabilities to be more difficult to integrate into the employment process. Another reason may be that employers lack the knowledge and skills to integrate these people successfully. In that case, the chance of work could be increased by providing better information and support in integrating these workers. HI Approach Focus on employer engagement If the Participation Act is to be a success, the engagement of employers is essential. A third of employers have members of the target group in their employment. In recent years, this has consistently been the same group of employers, who have moreover taken on more and more people from the target group. They have focused particularly on people who 269 SUMMARY were closest to the labour market. According to these employers themselves, the services offered by the government, although supportive and useful, were not the decisive factor in their decision to offer a chance to people from the target group. Rather, they felt it was their sense of social responsibility and intrinsic motivation which persuaded them to embark on this path. On the other hand, wage cost subsidy does increase the chance that employers will keep employees from the target group on once they have given them a job. To mobilise a larger group of employers and persuade them to consider people who are at a greater distance from the labour market, a different approach to employers is needed. Many employers do feel a responsibility to take on people with a disability, but the time and energy needed to achieve this prove to be a major obstacle. Loss of productivity on the part of colleagues who support people from the target group, or the costs associated with adapting the workplace, are also an impediment. Employers need intermediaries and/or coordinators who can help them adapt the work. An active approach to employers is nee- ded to support them in creating work and supporting employees from the target group. Focus on matching process Finding a lasting match is found to be heavily dependent on the individual person. Here again, intermediaries who have experience with bringing together employers and employ- ees can play a crucial role. The process requires efforts from start to finish from all stake- holders: clients, employers and local authorities. If any one of them stops making the nec- essary effort at any time, a match will generally not last. Success also depends heavily on cooperation and communication between all the stake- holders, as well as on the specific context. As a result the steps are complex, interdepend- ent and not always wholly positive or negative. Clear agreements between a client and a case manager, and between employer and case manager, are, for example, often a precon- dition for establishing a match. In most matching processes, however, stakeholders also need to be able to adjust the agreements made if they prove to be unattainable. Sticking to earlier agreements can then become a failure factor. This flexibility in terms of input, sup- port and what is expected from the process is necessary for successful implementation. Personal approach for clarity and openness One aspect of the matching process that is crucial for achieving a good result is having a clear insight into the capabilities and limitations of the people in the target group. The case manager needs this insight to get to know the candidate better and to be able to make a good assessment of what kind of role might suit them. The employer needs this insight in order to know which adaptations need to be made for the candidate and to assess whether those adaptations are achievable. This requires openness by the candidate about his or her capabilities and limitations, as well as trust in a public official and employer. This is a complex issue: on the one hand, candidates are not always willing to share this information, while it is incumbent on others to respect the candidate’s privacy; on the other hand, candidates are not always able to judge the effect of their disability on the workfloor, The case manager can play a role in supporting the candidate in order to create 270 SUMMARY this openness. Case studies show that each situation is different in terms of the amount of attention case managers devote to creating this openness. Focus on health of broad target group Health is found to be the biggest impediment preventing people from the broad target group from participating in the labour process or attempting to do so. This applies not just for those covered by the Participation Act, but also for social assistance benefit claimants. Members of the target group not only need help looking for work, but also support to become fit for work. It is unclear precisely how this relationship between health and work comes about. Does poorer health lead to working less or not at all? Does working less or not at all lead to poorer health? Or do the effects operate in both directions? It is recom- mended that more attention be given to health, from the perspective both of labour par- ticipation and of ‘care for vulnerable people’. What do the results tell us? The purpose of the Participation Act is to increase the number of people in employment and to make them less dependent on benefits. The act is also intended to offer clarity and uniformity in guiding people with a work-limiting disability into work. The findings show that these goals have not been achieved in recent years. While the chance of finding work has increased for young people with a work-limiting disa- bility since the introduction of the Participation Act, the jobs in which they end up are more often temporary in nature. Their income has fallen. For people with an indication for shel- tered work placements under the Sheltered Employment Act (Wsw), the chance of finding a placement has reduced since the introduction of the Participation Act, while their benefit dependency has increased. The new regime has turned out unfavourably for them. For people in receipt of social assistance benefit, the Participation Act has had virtually no effect; their chance of finding work was low before the introduction of the act, and has remained low since. The instruments offered by the Participation Act to guide members of the target group into work hardly help employers over the threshold to offer disabled people a job. In many cases employers are not even aware of the existence of those instruments. They mainly need support in adapting the workplace for people with a work-limiting disability. The question is to what extent the instruments provide this. Local authorities do use the instru- ments, but are inclined on cost grounds to focus mainly on the groups with the best chance of finding work and moving off benefits. In addition, the matching process is particularly crucial for successful placement in work. The clarity and uniformity of the Participation Act also leave something to be desired in practice. There is still a plethora of different regulations for different target groups, and the freedom given to local authorities to shape the policy as they see fit and to deliver a cus- tomised service has given rise to wide variation in implementation. This goes against the idea of having a clear regime which offers everyone equal opportunities and possibilities. 271 SUMMARY In part, the results can be attributed to teething problems. For example, sheltered work- shops and the wage cost subsidy took a long time to get going, as local authorities got used to their new task and a new target group. But this does not explain everything. The differences between assumed and actual behaviours are too great, and the issues descri- bed here are structural in nature. This study highlights a number of clear areas for improvement. For example, early-warning mechanisms also need to bring the most vulnerable groups into the picture. A funding structure needs to be created which also provides the motivation to help those who are hardest to place in work. A reset of expectations is also recommended. Attention also needs to be given to reducing complexity and embedding an effective matching process. The Dutch economy has been thriving in recent years, yet most of the jobs found by mem- bers of the target group have been small, part-time jobs. In periods when the economy is less robust, these are likely to be the first people to lose their jobs, judging by experiences in the past. Looking to the future, we do see a few bright spots: the trend in sheltered workshop places created, the approach to young disabled non-benefit claimants, and the number of jobs being created under the jobs contract scheme offer some cause for modest optimism. However, these bright spots are overshadowed by the structural problems surrounding the Participation Act and the uncertain position of the target group. A few positive results not- withstanding, we are forced to conclude that the Participation Act will require a lot of work in the coming years if it is to be a success. 272 SUMMARY Literatuur Aa, P. van der (2016). Ongebaande paden. Sociale inclusie van kwetsbare burgers via arbeid als beroepsopgave voor pro- fessionals in het sociale domein. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam Uitgeverij. Aarts, L. en S. van der Veen (2016). Prikkelsturing in het sociale domein: meervoudige doelen en parallelle rationalitei- ten. Ervaringen in de uitvoering van de bijstand. Den Haag: Ape. Abbring, J.H, GJ. van den Berg, P. Mullenders en J.C. van Ours (1996). Sancties in de ww; een werkend per- spectief. In: Economisch Statistische Berichten, jg. 81, p. 750-753. Abbring, J.H, G.J. van den Berg en J.C. van Ours (2005). The Effect of Unemployment Insurance Sanctions on the Transition Rate from Unemployment to Employment. In: Economic Journal, jg. 115, nr. 505, p. 602-630. Adelmeijer, M., P. Schenderling, M. Heekelaar, A. Oostveen en R. Beerepoot (2015). Onderzoek Participatiewet bij werkgevers. Rapportage fase 1 (2015). Utrecht: Berenschot. Adelmeijer, M., P. Schenderling, F. van Urk en J. ten Hoor (2017). Onderzoek Participatiewet bij werkgevers. Rappor- tage fase 2 (2017). Utrecht: Berenschot. Adelmeijer, M., C. Tempelman, F. van Urk, M. Heekelaar en R. Scholte (2018). Thermometer Wsw. Utrecht: Berenschot. Allers, M., A. Edzes, M. Engelen, B. Geertsema, S. de Visser en E. Wolf (2014). De doorwerking van de financiële prikkel van de wwa binnen gemeenten. Groningen: Coelo. Arni, PR. Lalive en J. van Ours (2013). How Effective are Unemployment Benefit Sanctions? Looking Beyond Unemployment Exit. In: Journal of Applied Econometrics, jg. 28, nr. 7, p. 1153-1178. Bakker, R.C., S. Bunt en E‚.M.J. Flapper (2007). Aan de slag met de nuggers. Onderzoek naar de dienstverlening van cwi en gemeenten aan niet-uitkeringsgerechtigden. Leiden: Research voor Beleid. Beer, P. de (2001). Over werken in de postindustriële samenleving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Berenschot (2019). Infographic bij onderzoek naar de ervaringen van werkgevers met de Participatiewet. Uitkomsten van de derde meting van het ervaringsonderzoek Participatiewet. Utrecht: Berenschot. Berg, GJ. van den en B. van der Klaauw (2006). Counseling and Monitoring of Unemployed Workers: Theory and Evidence from a Controlled Social Experiment. In: International Economic Review, jg. 47, nr. 3, p. 895-936. Berg, GJ. van den, en J. Vikström (2009). Monitoring Job Offer Decisions, Punishments, Exit to Work, and Job Quality (cepr Discussion Paper nr. dp7460). Geraadpleegd mei 2012 via http://ssrn.com/abstract=1484493. Berg, GJ. van den, en J. Vikström (2014). Monitoring Job Offer Decisions, Punishments, Exit to Work, and Job Quality. In: Scandinavian Journal of Economics, jg. 116, nr. 2, p. 284-334. Berg, GJ. van den, B. van der Klaauw en J.C. Ours (1998). Sancties in de bijstand vergroten de kans op werk. In: Economisch Statistische Berichten, jg. 83, nr. 4161, p. 556-559. Berge, W. van den, J.D. Vlasblom, J. Ebregt, L. Putman, J. Zweerink en M. de Graaf-Zijl (2018). Verdringing op de arbeidsmarkt. Beschrijving en beleving. Den Haag: Centraal Planbureau/Sociaal en Cultureel Planbureau. Berkel, R. van (2006). The decentralisation of social assistance in The Netherlands. In: International Journal of Sociology and Social Policy, jg. 26, nr. 1/2, p. 20-31. Berkhout, E. en A. Lejour (2019). Alternatieve financiering van loonkostensubsidies. ceB Notitie. Den Haag: Centraal Planbureau. Geraadpleegd september 2019 via https://www.cpb.nl/alternatieve-financiering-van- loonkostensubsidies Blonk, R‚W.B., MW. van, Twuijver, H.A. van de Ven en A.M. Hazelzet (2015). Quickscan wetenschappelijke litera- tuur gemeentelijke uitvoeringspraRktijk. Leiden: TNO. Bolhaar, J., N. Ketel en B. van der Klaauw (2019). Job search periods for welfare applicants: Evidence from a randomized expertiment. In: American Economic Journal: Applied Economics, jg. 11, nr. 1, p. 92-125. 273 LITERATUUR Bolhuis, P, E. Flapper en E‚. Mandos (2005). Jaarrapport Wsw-statistiek 2004. Eindrapport. Leiden: Research voor Beleid. Boockmann, B. S.L. Thomsen en T. Walter (2009). Intensifying the Use of Benefit Sanctions: An Effective Tool to Shorten Welfare Receipt and Speed Up Transitions to Employment? rza Discussion Paper nr. 4580. Geraadpleegd oktober 2019 via http://ssrn.com/abstract=1515127. Boone, J. en GJ. van den Berg (2000). Harder straffen doet minder pijn. In: Economisch Statistische Berichten, jg. 85, nr. 4257, p. 440-443. Borghouts, |. en C. Freese (2016). Inclusief HRM: (hoe) past de Participatiewet in de organisatie- en HR-strate- gie? In: Tijdschrift voor HRM, nr. 7, p. 1-20. Borghouts, |, R. Dekker, C. Freese, S. Oomens en T. Wilthagen (2015). Het werkt niet vanzelf. Over loonprikkels als instrumenten in de Participatiewet. Amersfoort: Celsus Juridische uitgeverij. Bosselaar, H. en L. Roodnat (2018). vu-Monitor jongeren met een beperking onder de Participatiewet. Amsterdam: Vrije Universiteit. Braggaar, L., M. Bronsveld-de Groot, T. Leendertse en P. Molenaar-Cox (2019). Bus-N Wet Taaleis 2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Bronsveld-de Groot, M., T. Leendertse, P. Molenaar-Cox en J. Weidum (2019). Bus-E Extra uitvraag Tegenpresta- tie. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Bruins R., L. Mallee, J. Straatmeijer en H. Visee (2017). Loonwaardebepalingen in de praktijk. Onderzoek naar variatie in uitkomsten. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek. Bückman E., E. Dorscheidt en M. Hes (2017). Maatschappelijke kosten-batenanalyse beschut werk. Eindrapportage. Utrecht: Cedris en sBcM. Bus, A. C. de Vries en S. van Zeele (2017). Effecten van de tegenprestatie in Rotterdam. Rotterdam: Gemeente Rot- terdam. Capel, R. (2018). Loonkostensubsidie: de werkgevers aan het woord. Een onderzoek naar de ervaringen van 100 werk- gevers van q.000 werknemers met een beperking. Deventer: RobertCapel organisatieadviseur. Card, D., J. Kluve en A. Weber (2010). Active Labor Market Policy Evaluations: A Meta-analysis. In: The Economic Journal, jg. 120, nr. 548, p. Fa52-F477. cBs (2009). Arbeidsparticipatie van 20-64q-jarigen. Participatiepotentieel in 2006 en 2007. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2010). Terugblikken — een eeuw in statistieken. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2016). Bijna helft bijstandsontvangers kan of wil niet werken. Geraadpleegd oktober 2019 via https:// www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/24/bijna-helft-bijstandsontvangers-kan-of-wil-niet-werken CBS (2017a). Helft niet-werkenden met uitkering Ran/wil niet werken. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via https:// www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/4o/helft-niet-werkenden-met-uitkering-kan-wil-niet-werken CBS (2017b). Van opvang naar integratie. Cohortstudie van recente asielmigranten. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2018a). Personen met bijstand: duur van de lopende uitkeringssituatie. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82663ned/table?fromstatweb CBS (2018b). Aantal mensen in de bijstand daalt verder. Geraadpleegd 1 augustus 2018 via https://www.cbs.nl/nl- nl/nieuws/2018/22/aantal-mensen-in-de-bijstand-daalt-verder CBS (2019a). Tijdreeksen sociale zekerheid. Verkregen maart 2019 via https://statline.cbs.nl/Statweb/publication/ ?DM=SLNL&PA=037636D1=1-2,13-14 6 D2=32-89EHDR=TESTB=G1EVWET CBS (2019b). Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring. Geraadpleegd mei 2019 via https://opendata. cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82646NED/table?ts=1559114039705 CBS (2019c). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/ statline/#/CBS/nl/dataset/82309NED/table?ts=1568734250535 274 LITERATUUR cBs (2019d). Personen met een uitkering; uitkeringsontvangers per uitkeringssoort. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/ 83426NED/table?ts=1568966537406 CBS (2019e). Arbeidsdeelname; migratieachtergrond. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82809gNED. cBs (2o1of). Personen met bijstand; (her)instroom en uitstroom. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82662NED CBS (2019). Instromers flexibele schil; arbeidsmarktpositie, persoonskenmerken. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd september 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/ 83255NED Cedris (2018). Infographic Loonkostensubsidie versus loondispensatie. Geraadpleegd juni 2019 via https://cedris.nl/ publicaties/infographic-loonkostensubsidie-versus-loondispensatie/. Coenen, L., L. de Ruig en M. Engelen (2010). Reconstructie beleidstheorie Arbeidsomstandighedenwet. Zoetermeer: Research voor Beleid. Corra, A. en H. Bosselaar (2013). De maatschappelijk nuttige tegenprestatie: schipperen tussen sociale integratie en repressie. Amsterdam: Vrije Universiteit. CPB (2013). Decentralisaties in het sociaal domein. cpa Notitie | q september 2013. Den Haag: Centraal Planbureau. CPB (2015). Kansrijk arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Centraal Planbureau. CPB (2016). Kansrijk arbeidsmarktbeleid, deel 2. Den Haag: Centraal Planbureau. Cuelenaere, B, E. van den Brink en J. Mulder (2015). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rapportage eerste meting. Tilburg: Centerdata. Cuelenaere, B, E. van den Brink, J. Mulder en N. Kieruj (2017). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rappor- tage tweede meting. Tilburg: Centerdata. Cuelenaere, B, E. van den Brink en J. Leenen (2019). Ervaringen gemeenten met Participatiewet. Rapportage derde meting. Tilburg: Centerdata. Dagevos, J., W. Huijnk, M. Maliepaard en E. Miltenburg (red) (2018). Syriërs in Nederland. Een studie over de eerste jaren van hun leven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, in samenwerking met cBs, RIVM en WODC. De Beleidsonderzoekers (2018). Klant in beeld. Hoe zinvol is het voor gemeenten om bijstandsgerechtigden beter te leren Rennen? Longread. Leiden: De Beleidsonderzoekers. Divosa (2011). Divosa-monitor 2011 - deel 1. Grenzen verleggen. Sociale diensten en participatiebevordering. Utrecht: Divosa. Divosa (2014). Dienstverlening aan niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) in de Participatiewet (memo 11 september 2014). Utrecht: Divosa. Divosa (2016). Divosa-monitor. De bijstand: volume, in- en uitstroom en samenstelling. Geraadpleegd 2 januari 2017 via www.divosa.nl. Divosa (2019a). Divosa Benchmark Werk & Inkomen. Jaarrapportage 2018. Geraadpleegd oktober 2019 via www.divosa.nl. Divosa (2019b). Factsheet Parttime werk in de bijstand. Utrecht: Divosa. Dooijeweert, A.C.J. van (2018) Brief aan Tweede Kamer over Hoofdlijnnotitie Loondispensatie Participatiewet (Brief 12 april 2018). Utrecht: College voor de Rechten van de Mens. Doove, S., A. Dill, M. Joosten, B. Rouw (2018). Uitstroom uit de langdurige bijstand. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Dräbing, V., L. van Koperen, P. Molenaar-Cox (2017). Redenen van in- en uitstroom bijstand, 2016. Den Haag: Cen- traal Bureau voor de Statistiek. Echtelt, P. van (2010). Een baanloos bestaan. De betekenis van werk voor werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 275 LITERATUUR Echtelt, P. van (2016). Arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen zonder arbeids- ongeschiktheidsuitkering. In: M. Versantvoort en P. van Echtelt, Beperkt in functie. Trendrapportage ziekte- verzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen (p. 69-98). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Echtelt, P. van en M. Guiaux (2012). Verzorgd uit de bijstand. De rol van gedrag, uiterlijk en taal bij de re-integratie van bijstandsontvangers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Echtelt, P. van, en E. Josten (2012). Werken voor je geld. In: V. Veldheer, J.J. Jonker, L. van Noije en C. Vrooman (red), Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rap- port 2012 (p. 95-115). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Echtelt, P. van, L. Putman en M. de Voogd-Hamelink (2019). Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers editie 2. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Engbersen, G. (1989). Culturen van langdurige werkloosheid. In: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jg. 15, nr. 4: Pp. 545-575: Engbersen, G. (1990). Publieke bijstandsgeheimen. Het ontstaan van een onderklasse in Nederland. Leiden/Antwer- pen: Stenfert Kroese. Engbersen, G., K. Schuyt, J. Tinnmer en F. van Waarden (1993). Cultures of unemployment; A comparative look at long-term unemployment and urban poverty. Boulder: Westview Press. Einerhand, M. en B. Ravesteijn (2017). Psychische klachten en de arbeidsmarkt. In: Economisch Statistische Berichten, jg. 102 (4754), 12 oktober 2017, p. 2-4. Es, F. van (2010). Invloed wwB op gebruik bijstand. ceB document nr. 209. Den Haag: Centraal Planbureau. Es, F. van en D.J. van Vuuren (2010). Minder uitkeringen door decentralisering bijstand. In: Economisch Statisti- sche Berichten, jg. 95, nr. 4589, p. 429-430. Filges, T., G. Smedslund, A.S.D. Knudsen en A.M.K. Jorgensen (2015). Active Labour Market Programme Participa- tion for Unemployment Insurance Recipients: A Systematic Review. Campbell Systematic Reviews 2015: 2. Oslo: The Campbell Collaboration. Finegan, T.A. (1981). Discouraged workers and economic fluctuations. In: Industrial and Labor Relations Review, jg. 35, nr. 1, p. 88-102. Friele, R., M. Bruning, |. Bastiaanssen, R. de Boer, A. Bucx, J. de Groot, T. Pehlivan, L. Rutjes, F. Sondeijker, T. van Yperen en R. Hageraats (2018). Eerste evaluatie Jeugdwet: na de transitie nu de transformatie. Den Haag: ZonMw. Gielen, M., L. Gercama, M. Sax, M. Engelen, L. Aarts, L. de Ruig en S. Bunt (2018). Loonkostensubsidie en loon- dispensatie. De werking en effectiviteit van beide instrumenten. Eindrapport. Den Haag: Ape Public Economics/ De Beleidsonderzoekers. Goudswaard, K. P., en C.L.J. Caminada (2009). Het belang van scholing. In: Tijdschrift voor Openbare Financiën, jg. 41, nr. 1, p. 45-71. Graaf-Zijl, M. de, P. Berkhout, P. Hop en D. de Graaf (2006). De onderkant van de arbeidsmarkt vanuit werkgevers- perspectief. De rol van percepties bij de selectie van laag opgeleide sollicitanten. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek. Groenewoud, M. (2013). Zijn werkgevers gevoelig voor loonkostensubsidies? In: Tijdschrift voor Arbeidsvraag- stukken, jg. 29, nr. 2, p. 191-203. Groenewoud, M., L. Mallee, M. Witvliet en M. Blommesteijn (2014). Op weg naar een effectieve re-integratie van arbeidsbeperkten. Lessen voor gemeenten. Amsterdam: Regioplan. Groot, |, M. de Graaf-Zijl en J.P Hop (2007). Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Amster- dam: seo Economisch Onderzoek. Groot, |, M. de Graaf-Zijl, P. Hop, L. Kok, B. Fermin, D. Ooms, W. Zwinkels (2008). De lange weg naar werk: beleid voor langdurig uitkeringsgerechtigden in de ww en de wwa. Den Haag: Rwi/sEo Economisch Onderzoek. Groot, N. de en B. van der Klaauw (2019). The effects of reducing the entitlement period to unemployment insurance benefits. In: Labour Economics, jg. 57, p. 195-208. 276 LITERATUUR Gruijter, M. de, J. van den Toorn en F. Dekker (2013). Luxepositie of buitenspel? Vrouwen zonder werk en uitkering. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Harteveld, |, M. Engelen en E. Flapper (2015). Wsw-statistiek 201q. Jaarrapport. Zoetermeer: Panteia. Heffen, O. van (1998). Beleidstheorieën uit de beleidspraktijk. In: A. Hoogerwerf en M. Herweijer (red), Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap (p. 249-265). Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Hertogh, M., W. Bantema, H. Weyers, H. Winter en P. de Winter (2018). Slimme handhaving. Een empirisch onder- zoek naar handhaving en naleving van de socialezekerheidswetgeving. Den Haag: Boom juridisch. Hoff, S. en P. van Echtelt (2008). Erbij of erbuiten? In: P. Schnabel, R. Bijl en J. de Hart (red), Betrekkelijke betrokkenheid, studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hoff, S. en G. Jehoel-Gijsbers (2003). De uitkering van de baan. Reïntegratie van uitkeringsontvangers: ontwikkelingen in de periode 1992-2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hoogerwerf, A. en M. Herweijer (red) (1998). Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Horssen, C. van, L. Mallee, J.P.H.K. Timmerman en G.E. Wissink (2013). Meer werkplekken bij werkgevers. Eindrap- port in het kader van de evaluatie en monitoring van de pilots Werken naar vermogen. Pilot 1. Amsterdam: Regio- plan. Houtman, D. (1994). Werkloosheid en sociale rechtvaardigheid. Oordelen over de rechten en plichten van werklozen. Amsterdam/Meppel: Boom. Inspectie szw (2012). Werken met beperkingen. Van arbeidsbeperkingen tot arbeidsmogelijkheden. R12/05. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2013a). De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van wwB'ers. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2013b). Ontheffingen wwa. Nota van bevindingen. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2013c). Voor wat hoort wat. Een beschrijving van de uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen door gemeenten. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2014qa). Afspraken en resultaten regionaal arbeidsmarktbeleid. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2014b). Ken uw klanten. Onderzoek naar het caseloadbeheer van vwv en gemeenten en hun kennis van de klant. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2015a). Klantonderzoek monitor Participatiewet. Nota van bevindingen. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2015b). De wwBa voor jongeren in cijfers. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2015c). Verordeningen tegenprestatie. Inventarisatie. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2015d). Werkgeversperspectief. Verkennende studie. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2015e). Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandsgerechtigden. Den Haag: Inspectie SZW. Inspectie szw (201sf). Beschut werk. Nota van bevindingen. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele- genheid Inspectie szw. Inspectie szw (2016a). Mannen en vrouwen in de sociale zekerheid. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2016b). Sturing op resultaat. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2016c). Werk aan de. uitvoering. Programmarapportage. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2016d). Als je ze loslaat, ben je ze kwijt. Onderzoek naar de begeleiding van jongeren met een arbeids- beperking door gemeenten. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2016e). De weg naar extra banen. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2016f). Kansen op uitstroom. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2017a). Klantonderzoek monitor Participatiewet 2017. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2017b). Handhaving arbeidsverplichtingen. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2018). Aan het werk, voor hoe lang? Onderzoek naar de begeleiding van jongeren met een arbeids- beperking naar duurzaam werk. Den Haag: Inspectie szw. 277 LITERATUUR Inspectie szw (2019a). Klantonderzoek monitor Participatiewet 2019. Den Haag: Inspectie szw. Inspectie szw (2019b). Evaluatie beschut werk. Eindrapport. Den Haag: Inspectie szw. Ipsos (2018). Kennis Verplichtingen en Detectiekans 2017. Amsterdam: Ipsos. wi (2008). Resultaten van het project aangestuurd en uitgevoerd. No8-16, september 2008. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen. wi (2011a). ledereen aan de slag. Hoe uwv en gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden bijeen- brengen. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen. wi (2011b). Het naleven van verplichtingen. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen. Kabinet-Rutte Il (2012). Bruggen slaan. Regeerakkoord vvp-pvDa. Geraadpleegd oktober 2019 via https:// Www.parlement.com/g2910oo/d/regeerakkoord2o12.pdf Kabinet-Rutte III (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017 — 2021 vvD, cpa, D66 en ChristenUnie. Geraadpleegd oktober 2019 via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/10/10/ regeerakkoord-2017-vertrouwen-in-de-toekomst. Kampen, T.G. (2014). Verplicht vrijwilligerswerk: De ervaringen van bijstandscliënten met een tegenprestatie voor hun uit- kering (proefschrift). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Klaauw, B. van der (2010). Aan het werk. In: Teedigitaal, jg. q, nr. 2, p. 130-147. Klaauw, B. van der, en J.C. van Ours (2013). Carrot and Stick: how re-employment bonuses and benefit sanc- tions affect exit rates from welfare. In: Journal of Applied Econometrics, jg. 28, nr. 2, p. 275-296. Klaauw, B. van der, A. te Voortwis, R. de Vos en |. Willems (2008). Waarschuwingen voor werklozen even effectief als sancties. In: Economisch Statistische Berichten, vol. 93, p. 724-726. Kluve, J. (2006). The Effectiveness of European Active Labor Market Policy. Discussion Paper No. 2018. Bonn: 1zA. Kluve, J. (2010). The effectiveness of European active labor market programs. In: Labour Economics, jg. 17, nr. 6, p. 904-918. Kok, L. en A. Houkes (2011). Gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken. Een literatuurstudie. Den Haag: Raad van Werk en Inkomen. Kok, L. M., D. A. Hollanders, J. P. Hop, M. de Graaf-Zijl, l. Groot, en T. de Hoop (2006). Kosten en baten van reintegratie. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek. Kok, Ll. Groot, en D. Güler (2007). Kwantitatief effect wwB. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek. Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, M. Sax, A. Witkamp en N. Stroeker (2018). Jonggehandicapten onder de Participatiewet. Eerste rapportage januari 2018. Amsterdam/Zoetermeer: so Economisch Onderzoek/ Panteia/Vrije Universiteit. Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, R. Oomkens, T. Geiijsen en M. Linssen (2019a). Jonggehandicapten onder de Participatiewet. Eindrapportage oktober 2019. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek/Panteia. Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, R. Oomkens, T. Geijsen en M. Linssen (2o19b). Jonggehandicapten onder de Participatiewet. Tweede rapportage april 2019. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek/Panteia. Kok, L., L. Kroon, M. Lammers, en W. Luiten (2019c). Jonggehandicapten vaker aan het werk door Participatiewet. In: Economisch Statistische Berichten, nr. 4772, p. 168-170. Koning, P. (2012a). Beter een stok dan een wortel. In: J. Ultermark, AJ. Gielen en M. Ham (red), Wat werkt nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies (p. 105-120). Amsterdam: Van Gennep. Koning, P. (2o12b). Leren re-integreren (oratie). Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Koning, J. de, A. Gelderblom, K. Zandvliet en L. van den Boom (2oos). Effectiviteit van reïntegratie. De stand van zaken. Literatuuronderzoek. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Koning, J. de, P. de Hek, L. Mallee, F. Rosing en M. Groenewoud (2014). Uitkomsten en ervaringen experimenten netto-effectiviteit re-integratie. Rotterdam/Amsterdam: seor/Regioplan Beleidsonderzoek/Epsilon Research. Kremer, M., J. van der Meer, en M. Ham (2017). Van werk naar welbevinden — werkt de zachte hand in de bijstand? Geraadpleegd oktober 2019 via https://www.socialevraagstukken.nl/van-werk-naar-welbevinden- werkt-de-zachte-hand-in-de-bijstand/ 278 LITERATUUR Kroft, H., G. Engbersen, K. Schuyt en F. van Waarden (1989). Een tijd zonder werk. Een onderzoek naar de levens- wereld van langdurig werklozen. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese. Kromhout, M., M. de Klerk en N. Kornalijnslijper (2018). Veranderende zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Landelijk evaluatie van de Hervorming Langdurige Zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Lalive, R., J.C. van Ours en J. Zweimüller (2005). The effect of benefit sanction on the duration of unemploy- ment. In: Journal of the European Economic Association, jg. 3, nr. 6, p. 1386-1417. Laméris, M,R. Jong-A-Pin en H. Garretsen (2017). Kiezersvoorkeuren: links en rechts ingehaald. In: Econo- misch Statistische Berichten, jg. 102, nr. 4747, p. 140-143. Lans, J. van der (2016). 1965 Marga Klompé en de Bijstandswet. Van genade naar rechts (naar verplichte participatie). Geraadpleegd 10 juli 2019 via https://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details.php?cps=32. Lub, V. (2017). Participatie in de bijstand: wat leert de wetenschap? Rotterdam: Bureau voor Sociale Argumentatie/ Erasmus Universiteit Rotterdam. Mallee, L. (2013). Gevolgen Participatiewet voor burgers. Amsterdam: Regioplan Marlet, G., R. Ponds, C. Woerkens en R. Zwart (2016). Tien jaar wwe en bijstandswijzer. Lessen voor gemeentelijk re- integratiebeleid op basis van 25 casestudy’s onder gemeenten. Utrecht: Atlas voor gemeenten. Marlet, G., C. van Woerkens, R.r Zwart, H. Garretsen, J. Stoker, J. Veenstra, C. Tempelman, S. Vriend en L. Kroon (2017). Van budget naar besteding. Verklaringen voor tekorten en overschotten op het gemeentelijke bij- standsbudget. Utrecht: Atlas voor gemeenten. Noije, L. van en K. Wittebrood (2008). Sociale Veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en werkelijke effecten van veilig- heidsbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Oostveen, A., J. Mevissen, H. Rossing, J. van der Wel en Y. Bleeker (2017). Matchen op werk. Tweede monitor. Amsterdam: Regioplan. Panteia (2019). Meer kansen voor mensen met een arbeidsbeperking? Evaluatie Wet banenafspraak en quotum arbeidsbe- perkten. Zoetermeer: Panteia. Pawson R. en N. Tilley (1997) Realistic evaluation. London: Stage. Pommer, E. en J. Boelhouwer (red.) (2016). Overall rapportage sociaal domein 2015. Rondom de transitie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Pommer, E. en J. Boelhouwer (red.) (2017). Overall rapportage sociaal domein 2016. Burgers (de)centraal. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Pommer, E., J. Boelhouwer, E. Eggink, A.M. Marangos en |. Ooms (2018). Overall rapportage sociaal domein 2017. Wisselend bewolkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Programmaraad (2012). Samenwerking werkgeversdienstverlening gemeenten en uwv. Ontwikkelvarianten en afwegin- gen. Den Haag: Programmaraad. Programmaraad (2015). (Niet) uitkeringsgerechtigde schoolverlaters van het vso en Praktijk Onderwijs. De route van onderwijs naar werk: acht good practices in de Participatiewet. Den Haag: Programmaraad. Programmaraad (2017). Handreiking stroomlijning loonkostensubsidie en het verplichten van beschut werk. Nieuwe regels arbeidsinschakeling kwetsbare groepen per 1 januari 2017. Den Haag: Programmaraad. PwC (2017). Evaluatie handhavingsbeleid Sociale Zaken en Werkgelegenheid Amsterdam: Foto van het beleid en de uit- voering van de handhaving van de socialezekerheidswetten ten aanzien van de inlichtingenplicht. Amsterdam: PwC. Raad voor het Openbaar Bestuur (2018). Briefadvies Verdeelmodel inkomensdeel Participatiewet 2019. Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur. Rijk, A. de, D. ter Haar en T. König (2010). Geen kans of geen keuze? Een typologie van het arbeidspotentieel zonder inkomen. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Rosing F., L. Mallee en M. Blommesteijn (2011). Monitor Loonkostensubsidie uwv. Meting najaar 2010. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan. Rossum, A. van, C. Freese en |. Borghouts (2018). Duurzame arbeidsinzet van mensen met een arbeids- beperking. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jg. 34, nr. 1, p. 34-48. 279 LITERATUUR Rossum, A. van, P. Schenderling, B. Cuelenaere, E. van der Brink, S. Bot en M. Vonk (2019). Casusonderzoek Participatiewet: het matchingsproces nader belicht. Het realiseren van een match belicht vanuit drie perspectieven. Tilburg/Utrecht/Den Haag: Centerdata/Berenschot/Inspectie szw. RWI (2009). Kansrijker werken met Wajongers. Advies om de matchingsvoorwaarden tussen werkgevers en Wajongers te verbeteren. Den Haag: Raad voor Werk en Inkomen. RWI (2010). Kansen bekeken. Vervolganalyse van het onbenut arbeidspotentieel! onder niet-uitkeringsgerechtigden in krachtwijken. Den Haag: Raad voor Werk en Inkomen. Rwi/Nicis (2oog). Geen baan, geen school, geen uitkering. Den Haag: Raad voor Werk en inkomen/Nicis Institute. Sadiraj, K., S. Hoff en M. Versantvoort (2018). Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen op de Wsw-wachtlijst vergaan? Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Santen, P. van, M. van Oploo en M. Engelen (2013). Wsw-statistiek 2012. Jaarrapport. Zoetermeer: Panteia. Sax, M. en P. Donker van Heel (2015). De uitgestoken hand. Evaluatie van de samenwerking van uwv en gemeenten op het gebied van werk en inkomen 2012-2014. Zoetermeer: Panteia. Schaafsma R. en P. Smit (2017) Je ziet het pas als je het doorhebt’ (manifest namens ondernemingsraden sw- bedrijven Nederland). Geraadpleegd augustus 2019 via https://www.moerdijk.nl/bis/ingekomenstuk- ken/2017/00777.pdf. Schenderling, P., F. Sikkema, A. Oostveen en J. ten Hoor (2016). De meerwaarde van beschut werk. Beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding in relatie tot welbevinden en voorzieningsgebruik. Utrecht: Berenschot. Schenderling, P., A. van Rossum, M. Adelmeijer en |. van Eldik (2019). Onderzoek naar de ervaringen van werk- gevers met de Participatiewet. Uitkomsten van de derde meting van het ervaringsonderzoek Participatiewet. Utrecht: Berenschot. Schoonhoven, R. van (1999). Behouden beleid: Naar decentrale arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. SER (2016a). Sociale infrastructuur Rwetsbare groepen binnen de Participatiewet. Den Haag: Sociaal Economische Raad. SER (2016b). Verkenning sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet. Den Haag: Sociaal Econo- mische Raad. Smeets, D. en T. Kruf (2017). De zin en onzin van vijf jaar tegenprestatie in Rotterdam. Rotterdam: Gemeente Rot- terdam. Snel, N. en D. van Wensveen (2011). Het eerste jaar nieuwe Wajong. Kwantitatief onderzoek onder Wajongers ten behoeve van de monitor nieuwe Wajong. Amsterdam: TNs Nipo. Sol, CA.M., A.C. Glebbeek, A.J.E. Edzes, |. Busschers, H. de Bok, J.S. Engelsman en G.E.R. Nysten (2011). ‘Fit or unfit'. Naar expliciete re-integratie theorieën. Amsterdam: University of Amsterdam, Rvo 5. Staatsblad (2014a). 277. Besluit van q juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatre- gelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet. Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Staatsblad (2014b). 349. Besluit van 6 oktober 2014q tot het stellen van nadere regels ten aanzien van de verstrekking van Loonkostensubsidie (Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet). Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Staatsblad (2015). 195. Besluit van 20 mei 2015, houdende vaststelling van het Besluit taaltoets Participatiewet. Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Staatscourant (2017). Regeling vaststelling aantallen beschut werk 2018. Publicatienr. 68246. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sterckx, L. en M. Fessehazion (2018). Eritrese statushouders in Nederland. Een kwalitatief onderzoek over de vlucht en hun leven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Stichting Lezen & Schrijven (2017a). Feiten en cijfers geletterdheid 2016. Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven. Stichting Lezen & Schrijven (2017b). Samenvatting Laaggeletterdheid integreren in het gemeentelijk sociaal domein. Wat is nodig? Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven. 280 LITERATUUR Stichting Lezen & Schrijven (2017c). Samenvatting Signaleren laaggeletterdheid door sociale (wijk)teams. Kwalitatief onderzoek naar handelingsverlegenheid. Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven. Stoutjesdijk, M. en E. Berendsen (2007). De groei van de Wajong-instroom. Kenniscahier 2007/01. Amsterdam: UWV. Svarer, M. (2007). The Effect of Sanctions on the Job Finding Rate: Evidence from Denmark (1za Discussion Paper nr. 3015). Geraadpleegd juni 2012 via http://ssrn.com/abstract=1012805. szw (2008). Beleidsdoorlichting re-integratie. Een doorlichting van het szw begrotingsartikel 23. Den Haag: Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid. SzW (2019a). Factsheet Participatiewet. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. szw (2019b). Kamerbrief rapporten taaleis en tegenprestatie cBs 2018. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tempelman, C., C. Berden, en L. Kok (2010). Kosten en resultaten van re-integratie: eindrapportage. Nr. 2010-33. SEO Economisch Onderzoek. Tempelman, C., S. Vriend, L. Kroon, R. Zwart en C. van Woerkens (2018). De verdeling van de bijstandsmiddelen 2019. De hoogte van een uitkering nader bekeken. Amsterdam: seo Economisch Onderzoek. TK (1961/1962). Nieuwe regelen betreffende de verlening van bijstand door de overheid (Algemene bijstandswet). Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1961/1962, 6796, nr. 3. TK (1974/1975). Algemene arbeidsongeschiktheidsverzekering. Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1974/1975, 13231, nr. 3. TK (1991/1992). Herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene bijstandswet). Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1991/1992, 22545, nr. 3. Geraadpleegd april 2019 via https://resolver.kb.nl/resolve? urn=sgd%3Ampeg21%3A19911992%3A0007121. TK (1992/1993). Parlementaire enquête uitvoeringsorganen sociale verzekeringen. Rapport van de commissie. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992/1993, 22730, nr. 7-8. TK (1995/1996a). Voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschikheid voor jonggehandicapten (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Memorie van toelichting. Tweede Kamer, vergader- jaar 1995/1996, 24760, nr. 3. TK (1995/1996b). Nieuwe regeling inzake de sociale werkvoorziening (Wet sociale werkvoorziening). Memorie van Toelich- ting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1995/1996, 24787, nr. 3. TK (2008/2009). Werken naar vermogen. Advies van de commissie fundamentele herbezinning Wsw. Bijlage. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008/2009, 29817, nr. g0-bi. TK (2010/2011). Arbeidsmarktbeleid. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/2011, 29544, nr. 297. TK (2011/2012). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteu- ning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (invoeringswet Wet werken naar vermogen). Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 33161, nr. 3. TK (2012/2013a). Decentralisatiebrief. Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 19 februari 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013, 33400 VII, nr. 59. TK (2012/2013b). Financieel en sociaaleconomisch beleid sociale werkvoorziening. Brief van de minister en staats- secretaris van sociale zaken en werkgelegenheid, 11 april 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013, 33566, nr. 15. TK (2013/2014a). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsonder- steuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor men- sen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (invoeringswet Wet werken naar vermogen). Vierde nota van wijziging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33161, nr. 107. TK (2013/2014b). Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsonder- steuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor men- 281 LITERATUUR sen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet). Zesde nota van wijzi- ging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33161, nr. 115. TK (2013/2014c). Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten). Memorie van Toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33801, nr. 3. TK. (2013/2014d). Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten). Nota van wijziging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/2014, 33801, nr. 24. TK (2015/2016). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk- gelegenheid, 2q juni 2016. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, 34352, nr. 19. TK (2016/2017) Wijziging van Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verplichten van beschut werk en met betrekking tot het quotum van arbeidsbeperkten en het openstellen van de Praktijkroute. Advies Afdeling Advi- sering Raad van State en nader rapport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016/2017, 34578, nr. 4. TK (2017/2018a). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk- gelegenheid, 7 september 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017/2018, 34352, nr. 115. TK (2017/2018b). Sociale werkvoorziening. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 15 juni 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017/2018, 29817, nr. 145. TK (2018/2019a). Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van sociale zaken en werk- gelegenheid, q juli 2019, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 34352, nr. 168. TK (2018/2019b) Uitvoering en evaluatie Participatiewet. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk- gelegenheid, 20 november 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 34352, nr. 138. Uwv (2010). Feiten en cijfers. Statistisch zakboekje 2009. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekerin- gen. Uwv (2016). uwv Kennisagenda 2016-2017. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Geraadpleegd 1 mei 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/UWV%2oKennisagenda %202016-2017.pdf Uwv (2018). Rapportage beschut werk, vierde kwartaal 2017. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersverze- keringen. Geraadpleegd juni 2018 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage-beschut-werk- q4-2017.pdf Uwv (2019a). Rapportage beschut werk, vierde kwartaal 2018. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersver- zekeringen. Geraadpleegd mei 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage-beschut- werk-qq-2018.pdf Uwv (2019b). Rapportage beschut werk: eerste kwartaal 2019. Amsterdam: Uitvoeringsinstituut Werknemersver- zekeringen. Geraadpleegd september 2019 via https://www.uwv.nl/overuwv/lmages/rapportage- beschut-werk-q1-2019.pdf Uwv (2019c). Factsheet banenafspraak. Eerste kwartaal 2019. Geraadpleegd oktober 2019 via https://vng.nl/ filles/vng/factsheet-banenafspraak-1e-kwartaal-2019.pdf Versantvoort M.C. en P. van Echtelt (2012). Belemmerd aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsonge- schiktheid en arbeidsdeelname personen met gezondheidsbeperkingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbu- reau. Vlasblom, J.D. en J. Schippers (2019). Werkloze ouderen weer aan het werk? Het effect van reserveringsloon en zoekintensiteit. In: Tijdschrift voor ArbeidsvraagstuRkken, jg. 35, nr. 1, p. 6-25. Vrooman, C. (2009). Rules of relief. Institutions of social security, and their impact. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vrooman, G., E. Josten en P. van Echtelt (2016). De laagopgeleiden van de toekomst: meer dan een scholings- probleem. In: szw, Perspectief op de onderkant van de arbeidsmarkt (p. 23-40). Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 282 LITERATUUR Vrooman, G., E. Josten en P. van Echtelt (2017). Weinig scholing, weinig toekomst? Mechanismen van vraag en aanbod bij laagopgeleiden. In: Teedigitaal, jg. 11, nr. 1, p. 37-65. Vuuren, D. van, F. van Es en G. Roelofs (2011). Van Bijstand naar Wajong. cPB Policy Brief | 2011/09. Den Haag: Centraal Planbureau. Went, R., M. Kremer en A. Knottnerus (red.) (2015). De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machine- tijdperk. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wijga, A., M. Maliepaard, W. Huijnk en E. Uiters (2019). Inzicht in psychische ongezondheid. In: E. Miltenburg, J. Dagevos en W. Huijnk (red), Opnieuw beginnen. Achtergrond van positieverschillen tussen Syrische statushou- ders (p. 70-100). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, in samenwerking met cBs, WODC en RIVM. Wijk, E. van, P. Brouwer en A. Smit (2012). Inclusieve arbeidsorganisaties. In: M. Versantvoort en P. van Ech- telt, Belemmerd aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname personen met gezondheidsbeperkingen (p. 125-144). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Willen, S. (2017). Banendoelstellingen beschut werk 2018 en 2019 bekend. Geraadpleegd mei 2019 via https:// wWww.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/banendoelstellingen-beschut-werk-2018- en-2019.9576090.lynkx Yperen, T.A. van en J.W Veerman (red) (2008). Zicht op effectiviteit: Handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburon. 283 LITERATUUR Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau scP-publicaties Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze publica- ties zijn in gedrukte vorm verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel en zijn als pdf gratis te downloaden via www.scp.nl. Een complete lijst is te vinden op www.scp.nl/publicaties. scP-publicaties 2019 2019-1 Werk en mantelzorg. Kwaliteit van leven en het gebruik van ondersteuning op het werk (2019). Alice de Boer, Inger Plaisier en Mirjam de Klerk. isBN 978 go 377 ogo4 9 (pdf) 2019-2 _ Opgestaan, plaats vergaan … Uitstroom van vrouwen en mannen in leidinggevende functies (2019). Ans Merens. ISBN 978 go 377 0907 o (pdf) 2019-3 Zorgen voor thuiswonende ouderen. Kennissynthese over de zorg voor zelfstandig wonende 75-plussers, knel- punten en toekomstige ontwikkelingen (2019). Mirjam de Klerk, Debbie Verbeek-Oudijk, Inger Plaisier en Maaike den Draak. ISBN 978 go 377 0908 7 (pdf) 2019-4 Opnieuw beginnen. Achtergronden van positieverschillen tussen Syrische statushouders (2019). Emily Mil- tenburg, Jaco Dagevos en Willem Huijnk (red), Nathalie Boot en Zoë Driessen (cBs), Sanne Noyon en Mieke Maliepaard (wopc), Jaco Dagevos, Roxy Damen, Willem Huijnk en Emily Milten- burg (scp), Ellen Uiters en Alet Wijga (RIVM). ISBN 978 go 377 0910 0 (pdf) 2019-5 Informele zorg ontvangen en verlenen: is de context van invloed? (proefschrift) (2019). Debbie Verbeek- Oudijk. isBN 978 go 377 0909 4 (pdf) 2019-6 Het aantal mensen met een licht verstandelijke beperking: een schatting. Notitie ten behoeve van het 1BO-LvB (2019). Isolde Woittiez, Evelien Eggink, Michiel Ras. SBN 978 go 377 ogo5 6 (pdf) 2019-7 __ Grenzen aan een leven lang leren (2019). Ralf Maslowski. isBN 978 go 377 09131 (pdf) 2019-8 Wat willen Nederfanders van de Europese Unie? Een verkenning met enquêtes, een onlinedialoog en focus- groepen (2019). Paul Dekker en Josje den Ridder. isBN 978 go 377 0914 8 (pdf) 2019-9 _ Publiekssamenvatting Legitimiteit en pensioenhervormingen. Vignettenstudie naar voorkeuren voor het pensioenstelsel van zelfstandigen en werknemers (2019). Martín Olsthoorn. isBN 978 go 377 0915 5 (pdf) 2019-10 Denkend aan Nederland: Een bundeling van analyses, thematische verkenningen en essays (2019). Sjoerd Beugelsdijk (Rua), Joep de Hart, Pepijn van Houwelingen en Maroesjka Versantvoort (red). ISBN 978 90 377 0916 2 (pdf) 2019-11 Wonen met zorg (2019). Inger Plaisier en Maaike den Draak. isBN 978 go 377 0919 3 (pdf) 2019-12 Onderde pannen zonder gas? Woningeigenaren en hun afwegingen voor aardgasvrije alternatieven (2019). Anja Steenbekkers en Samantha Scholte. ISBN 978 go 377 og20 9 (pdf) 2019-13 Kansen op sportieve groei. Een verklarend model van sportdeelname (2019). Annet Tiessen-Raaphorst, Isolde Woittiez, Frieke Vonk en Ine Pulles (Mulier Instituut). ISBN 978 go 377 ogee 3 (pdf) 2019-14 Desociale staat van Nederland (2019). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Jeanet Kullberg en Cretien van Campen (red.). ISBN 978 go 377 0923 0 (pdf) 2019-15 Mantelzorgers in het vizier. Beleidssignalement mantelzorg (2019). Alice de Boer, Inger Plaisier, Mirjam de Klerk. ISBN 978 go 377 og2g 2 (pdf) 284 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU 2019-16 Toekomstverkenning mantelzorg aan ouderen in 20qo. Een regionale toekomstverkenning voor de komende 20 jaar (2019). Sjoerd Kooiker, Andries de Jong (aL), Debbie Verbeek-Oudijk, Alice de Boer. ISBN 978 90 377 0930 8 (pdf) Digitale publicaties 2019 Trends in de ouderenzorg 2018-2030 (infographic). Mirjam de Klerk, Debbie Verbeek-Oudijk, Inger Plaisier en Maaike den Draak. isBN 978 90 377 0911 7, publicatiedatum 17-4-2019 Een week in kaart — editie 2 (cardstack). Anne Roeters, Freek Bucx, m.m.v. Jan Dirk Vlasblom, Marian de Voogd- Hamelink. ISBN 978 90 377 0903 2, publicatiedatum 2-5-2019 Arbeidsmarkt in kaart: wel- en niet-werkenden — editie 1 (cardstack). Edith Josten, Wil Portegijs, Ans Merens en Marian de Voogd-Hamelink. isBN 978 go 377 0917 9, publicatiedatum 28-6-2019 Time use in the Netherlands — edition 2 (cardstack). Anne Roeters, Freek Bucx, m.m.v. Jan Dirk Vlasblom, Marian de Voogd-Hamelink. isBN 978 go 377 0925 4, publicatiedatum 24-7-2019 Armoede ìn kaart 2019 (cardstack). Stella Hoff, Benedikt Goderis, Bart van Hulst en Jean Marie Wildeboer Schut. ISBN 978 90 377 0926 1, publicatiedatum 3-9-2019 De sociale staat van Nederland 2019 (infographic). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Jeanet Kullberg en Cretien van Campen (red). ISBN 978 go 377 0924 7, publicatiedatum 10-9-2019 Arbeidsmarkt in kaart: werkgevers editie 2 (cardstack). Patricia van Echtelt, Lisa Putman, Marian de Voogd- Hamelink. ISBN 978 90 377 0927 8, publicatiedatum 9-10-2019 Overige publicaties 2019 Burgerperspectieven 2019 | 1 (2019). Paul Dekker, Josje den Ridder. isBN 978 go 377 0906 3 Burgerperspectieven 2019 | 2 (2019). Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen, Sjoerd Kooiker en Paul Dekker. ISBN 978 90 377 0918 6 Burgerperspectieven 2019 | 3 (2019). Paul Dekker, Quita Muis, Inge Sieben en Pepijn van Houwelingen. ISBN 97890 377 09285 scP-publicaties 2018 2018-1 Werken aan de start. Jonge vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt (2018). Ans Merens en Freek Bucx (red). ISBN 978 go 377 0859 2 2018-2 _ Lees:Tijd. Lezen in Nederland (2018). Annemarie Wennekers, Frank Huysmans en Jos de Haan. ISBN 978 90 377 0858 5 2018-3 De Wmo 2015 in praktijk. De lokale uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (2018). Lia van der Ham, Maaike den Draak, Wouter Mensink, Peggy Schyns en Esther van den Berg. M.m.v. Pepijn van Houwelingen en Isabella van de Velde. isBn 978 go 377 0856 1 2018-q Jezelf zijn in het verpleeghuis (2018). Lisette Kuyper, Debbie Verbeek-Oudijk en Cretien van Campen. ISBN 978 90 377 0855 4 (pdf) 2018-5 Maatschappelijke ondersteuning: keuzes van cliënten en beleid van gemeenten (2018) (handelseditie proef- schrift). Anna Maria Marangos. ISBN 978 90 377 0846 2 (pdf) 2018-6 _Eenlokaal sociaal contract. Voorwaarden voor een inclusieve samenleving (2018). Kim Putters. ISBN 97890 377 0861 5 2018-7 __Thesocíal state of the Netherlands 2017 (2018). Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer en Annemarie Wennekers (red). ISBN 978 go 377 0862 2 (pdf) 2018-8 __Netals thuis. Wooninitiatieven opgezet door ouders voor hun kinderen met een beperking (2018). Inger Plai- sier en Mirjam de Klerk. isBN 978 go 377 0863 9 285 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU 2018-9 Bouwend aan een toekomst in Nederland. De leefsituatie van Poolse migranten die zich na 200g in Nederland hebben ingeschreven (2018). Mérove Gijsberts, Iris Andriessen, Han Nicolaas (cBs) en Willerm Huijnk. ISBN 978 90 377 0864 6 (pdf) 2018-10 Publieke voorkeuren. Een methodologische en inhoudelijke verkenning van voorkeuren voor publieke voor- zieningen (2018). Martin Olsthoorn en Ab van der Torre. ISBN 978 go 377 0867 7 (pdf) 2018-1101 _Dereligieuze beleving van moslims in Nederland. Diversiteit en verandering in beeld (2018). Willem Huijnk. ISBN 978 90 377 0868 q (pdf) 2018-12 Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa (2018). Lisette Kuyper. ISBN 978 90 377 0866 o (pdf) 2018-13 Verhalen blijven vertellen en elkaar willen begrijpen (2018). Kim Putters, Andries van den Broek, Ab van der Torre, Martin Olsthoorn, Esther van den Berg, Wouter Mensink, Lotte Vermeij, Marcel Coen- ders en Annemarie Wennekers. ISBN 978 go 377 0872 1 2018-14 Syriërs in Nederland. Een studie over de eerste jaren van hun leven in Nederland (2018). Jaco Dagevos, Wil- lem Huijnk, Mieke Maliepaard (wopc) en Emily Miltenburg. ISBN 978 go 377 0869 1 2018-15 Tijdelijk werk geven. Invloed van taagconjunctuur en langdurende ziektegevallen (2018). Edith Josten en Jan Dirk Vlasblom. isBN 978 go 377 0870 7 (pdf) 2018-16 Kwetsbaar en eenzaam? Risico's en bescherming in de ouder wordende bevolking (2018). Cretien van Cam- pen, Frieke Vonk en Theo van Tilburg (VU AMSTERDAM). ISBN 978 90 377 0874 5 2018-17 Veranderde zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Landelijke evaluatie van de Hervorming Langdurige Zorg (2018). Mariska Kromhout, Nora Kornalijnslijper en Mirjam de Klerk (red). ISBN 978 90 377 0875 2 2018-18 An international comparison of care for people with intellectual disabilities. An exploration (2018). Isolde Woittiez, Evelien Eggink, Lisa Putman en Michiel Ras. isBN 978 go 377 0871 4 (pdf) 2018-19 Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen op de Wsw-wachtlijst vergaan? (2018). Klarita Sadiraj, Stella Hoff en Maroesjka Versantvoort. ISBN 978 go 377 0880 6 (pdf) 2018-20 Lastige kwesties. Acht focusgroepen over vertegenwoordiging en stemmen (2018). Paul Dekker en Josje den Ridder. isBN 978 go 377 0878 3 (pdf) 2018-21 _Kijkop kinderopvang. Hoe ouders denken over de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderop- vang (2018). Anne Roeters en Freek Bucx. ISBN 978 go 377 0876 9 (pdf) 2018-22 Verdeeldheid en verbinding. Terugblik op de rol van de civil society bij de komst van vluchtelingen (2018). Wouter Mensink. ISBN 978 go 377 0882 o (pdf) 2018-23 Als werk weinig opbrengt. Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten (2018). Cok Vrooman, Edith Josten, Stella Hoff, Lisa Putman en Jean Marie Wildeboer Schut. ISBN 978 90 377 0881 3 2018-24 Het culturele leven. Hoe 10 culturele domeinen bezien vanuit 14 kernthema’s (2018). Andries van den Broek en Yvette Gieles. ISBN 978 go 377 0890 5 (pdf) 2018-25 De sociale staat van Nederland 2018. Hoofdlijnen (2018). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Cretien van Campen en Rob Bijl (red). ISBN 978 go 377 0886 8 2018-26 Eritrese statushouders in Nederland. Een kwalitatief onderzoek over de vlucht en hun leven in Nederland (2018). Leen Sterckx, Merhawi Fessehazion, m.m.v. Bet-El Teklemmariam. ISBN 978 go 377 0888 2 2018-27 _LHBT-monitor 2018. De leefsituatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen in Neder- land (2018). Gabriël van Beusekom en Lisette Kuyper. ISBN 978 go 377 0891 2 (pdf) 286 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU 2018-28 Overall rapportage sociaal domein 2017. Wisselend bewolkt (2018). Evert Pommer, Jeroen Boelhouwer, Evelien Eggink, Anna Maria Marangos en Ingrid Ooms. ISBN 978 90 377 0895 0 2018-29 Samenvatting Overall rapportage sociaal domein 2017. Wisselend bewolkt (2018). Evert Pommer, Jeroen Boelhouwer, Evelien Eggink, Anna Maria Marangos en Ingrid Ooms. ISBN 978 90 377 0896 7 2018-30 De scp-methode voor het meten van armoede. Herijking en revisie (2018). Benedikt Goderis, Bart van Hulst, Jean Marie Wildeboer Schut en Michiel Ras. ISBN 978 go 377 0900 1 (pdf) 2018-31 Rapportage sport 2018 (2018). Hugo van der Poel (Mulier Instituut), Resie Hoeijmakers (Mulier Insti- tuut), Ine Pulles en Annet Tiessen-Raaphorst. ISBN 978 go 377 0893 6 2018-32 Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid (2018). Joep de Hart en Pepijn van Houwelingen. ISBN 978 go 377 0894 3 2018-33 Ons geld. Vrouwen en mannen over het belang van inkomen en economische zelfstandigheid voor vrouwen (2018). Wil Portegijs. ISBN 978 go 377 0889 9 2018-34 Alle ballen in de lucht. Tijdsbesteding in Nederland en de samenhang met de kwaliteit van leven (2018). Anne Roeters (red.). isBN 978 go 377 0899 8 Digitale publicaties 2018 Verhalen blijven vertellen en elkaar willen begrijpen (infographic). Kim Putters, Andries van den Broek, Ab van der Torre, Martin Olsthoorn, Esther van den Berg, Wouter Mensink, Lotte Vermeij, Marcel Coenders en Annemarie Wennekers. IsBN 978 90 377 0873 8, publicatiedatum 4-5-2018 Een (on)gezonde leefstijl (card stack). Stéfanie André (Ru), Gerbert Kraaykamp (Ru), Roza Meuleman (RU). ISBN 978 90 377 0879 o, publicatiedatum 10-7-2018 De sociale staat van Nederland 2018 (card stack). Annemarie Wennekers, Jeroen Boelhouwer, Cretien van Cam- pen en Rob Bijl (red.). ISBN 978 go 377 0885 1, publicatiedatum 11-9-2018 (Un)healthy lifestyles. Education as a dividing line (card stack). Stéfanie André (Ru), Gerbert Kraaykamp (RU), Roza Meuleman (RU). ISBN 978 9o 377 0897 q, publicatiedatum 22-10-2018 Publiek voorzien. Ontwikkelingen in de uitgaven en dienstverlening van 27 publieke voorzieningen (digitaal gelaagd rap- port). Evelien Eggink, Ingrid Ooms, Lisa Putman, Michiel Ras, Ab van der Torre en Sytske Wierda ISBN 978 90 377 0892 9, publicatiedatum 6-11-2018 Armoede ìn kaart 2018 (cardstack). Stella Hoff, Benedikt Goderis, Bart van Hulst en Jean Marie Wildeboer Schut. ISBN 978 90 377 0902 5, publicatiedatum 23-11-2018 Emancipatiemonitor 2018 (cardstack). Wil Portegijs (scp} Marion van den Brakel (cBs) ISBN 978 go 377 0901 8, publicatiedatum 14-12-2018 Overige publicaties 2018 Burgerperspectieven 2018 | 1 (2018). Paul Dekker, Lia van der Ham en Annemarie Wennekers. ISBN 978 90 377 0865 3 Burgerperspectieven 2018 | 2 (2018). Josje den Ridder, Evelien Boonstoppel en Paul Dekker. ISBN 978 90 377 0877 6 Burgerperspectieven 2018 | 3 (2018). Josje den Ridder, Paul Dekker en Evelien Boonstoppel. ISBN 978 90 377 08837 Burgerperspectieven 2018 | q (2018). Paul Dekker, Josje den Ridder, Pepijn van Houwelingen en Patricia van Ech- telt. ISBN 978 go 377 0898 1 Verdringing op de arbeidsmarkt. Beschrijving en beleving (2018). Wiljan van den Berge, Jan Dirk Vlasblom, Jos Ebregt, Lisa Putman, Jochem Zweerink en Marloes de Graaf-Zijl. ISBN 978 go 377 0887 5 (pdf) 287 PUBLICATIES VAN HET SOCIAAL EN CULTUREEL PLANBUREAU
Onderzoeksrapport
288
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 261 Publicatiedatum 10 april 2015 Ingekomen onder N Ingekomen op 1 april 2015 Behandeld op 1 april 2015 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Van Soest en mevrouw Roosma inzake het Meerjarenbeleidsplan Sociaal Domein 2015-2018 (communiceren met gebruikers van WMO-voorzieningen over eigen bijdrage). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Meerjarenbeleidsplan Sociaal Domein 2015-2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 223); Constaterende dat: — ouderen langer zelfstandig moeten blijven wonen; — de brieven van de gemeente een hoge restwaarde vermelden voor scootmobiels, rolstoelen, trapliften en andere hulpdiensten en daarbij vier mogelijkheden presenteren, te weten: a. eigen bijdrage betalen tot restwaarde is voldaan; b. voorziening verwijderen; c. andere voorziening kopen; d. voorziening van de gemeente kopen; — ouderen te maken krijgen met complexe online-diensten voor berekening van de eigen bijdrage; — er op dit moment een zorgmijdend gedrag ontstaat vanwege de stapeling van de hoge eigen bijdragen; Overwegende dat: — er nu ouderen zijn die uit paniek hun voorziening willen opzeggen; — de ouderen niet in de kou komen te staan en ze niet nog meer in een isolement geraken; — iedereen het recht zou moeten hebben zelfstandig te kunnen verblijven in de eigen woning, echter door stapeling van eigen bijdragen in financiële problemen denken te komen, 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 261 Moti Datum _ 10 april 2015 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: met gebruikers van de WMO-voorzieningen helder te communiceren wat hun eigen bijdrage is en hen niet op te dragen, proefberekeningen te maken via websites of online-diensten. De leden van de gemeenteraad, W. van Soest F. Roosma 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 697 Publicatiedatum 23 juni 2017 Ingekomen op 22 juni 2017 Ingekomen in raadscommissie Fin Te behandelen op 19/20 juli 2017 Onderwerp Motie van het lid Groen inzake de Voorjaarsnota 2017 (temporiseren groot onderhoud). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 446). Constaterende dat: — De dienst vastgoed met het systeem van Duurzame Meerjarige Onderhoudsplannen (DMOP's) een kosteneffectieve manier heeft ontwikkeld om panden die in onderhoud worden genomen te verduurzamen; — Het college in 2017 en 2018 nog geen middelen beschikbaar stelt om dat ook te doen. Overwegende dat: — Daardoor het risico dreigt dat na groot onderhoud weer voor jaren wordt afgezien van de duurzame maatregelen. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Groot onderhoud aan gemeentelijk vastgoed waarbij wordt afgezien van duurzaamheidsmaatregelen omdat daar in 2017 en 2018 nog geen middelen voor beschikbaar zijn gesteld, te temporiseren tot na 2019, als die middelen er wel zijn. Het lid van de gemeenteraad R.J. Groen 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam | D % Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT % Agenda, woensdag 14 oktober 2015 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Tijd 09.00 tot 12.30 uur Locatie Rooszaal, 0239, stadhuis Algemeen 1 __ Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie ID d.d. 16 september 2015 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissielD@raadsgriffie. amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam l D Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Agenda, woensdag 14 oktober 2015 6 TKN-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Duurzaamheid 11 Uitvoering motie 1251 van 17-12-2014 (kringloopbedrijven opnemen in de afvalketen) Nr. BD2015-013673 , _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Groen (GL) e Was Tkn 2 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015 e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september 12 Luchtkwaliteitontwikkeling ter plaatse van knelpuntlocaties Nr. BD2015-013664 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Ernsting (GL) e Was Tkn 8 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015 2 Gemeente Amsterdam l D Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Agenda, woensdag 14 oktober 2015 Openbare Ruimte en Groen 13 Bestuurlijke reactie op motie 171 van het raadslid Van Lammeren d.d. 11-3-2015 inzake Agenda Duurzaamheid - convenant flexitariër Nr. BD2015-013665 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Van Raan (PvdD) e Was Tkn 10 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015 14 Bestuurlijke reactie motie 979 Bosman, Ruigrok, Toonk, N.T. Bakker, Groen 5- 11-14 Begroting 2015 - instellen vrijzzone voor duurzaamheid en circulaire economie en motie 725 Bosman 6-11-2014 Ontheffing van nationale obstakels bij opwekken duurzame energie Nr. BD2015-012867 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen Verkeer en Vervoer 15 Vaststellen nota Veren 2018 Nr. BD2015-013987 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 4 november 2015) 16 Vaststellen uitvoeringsbesluit voor de aanschaf van een extra veerboot Nr. BD2015-009926 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 4 november 2015) e _ Kabinet bijlagen liggen alleen voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie 17 Rapport Gemeentelijke Ombudsman RA150592 Vergunninghouders (te) hard aangepakt Nr. BD2015-013668 , _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Boomsma (CDA) e Was Tkn 11 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015 e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september 2015 e De Gemeentelijke Ombudsman, de heer Zuurmond is hierbij uitgenodigd 3 Gemeente Amsterdam l D Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Agenda, woensdag 14 oktober 2015 18 Initiatiefvoorstel van de raadsleden Toonk en Yesilgoz-Zegerius (VVD), getiteld: ‘Beter parkeren bij sportlocaties’. Nr. BD2015-012248 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen , Geagendeerd op verzoek van de raadsleden Toonk en Yesilgoz (VVD) e Indiener zal in de commissie aangeven of behandeling in de raad gewenst is e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 19 19 Bestuurlijke reactie initiatiefvoorstel ‘Beter parkeren bij sportlocaties’ Nr. BD2015- 013817 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 18 20 Uitrol bezoekersregeling parkeren Nr. BD2015-009297 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen 21 verbreding Klaprozenweg: brief Amsterdam Noord Groene Stad aan het Water (ANGSAW) inzake ontwerp Nr. BD2015-013667 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Ernsting (GL) e Was Tkn 20 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015 e _ Uitgesteld in de commissievergadering ID van 16 september 2015 22 Rapportage 2e kwartaal 2015 Noord-Zuidlijn Nr. BD2015-011472 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e _ Kabinet bijlagen liggen alleen voor de commissieleden ter inzage bij de Raadsgriffie 4 Gemeente Amsterdam l D Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Agenda, woensdag 14 oktober 2015 23 Voortgangsrapportage 2e kwartaal 2015 Renovatie Oostlijn Nr. BD2015-011476 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen 24 Convenant Meerjaren Vervangingsonderhoud Programma (MVP) Metro Nr. BD2015-010835 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen 25 Reactie van de G4 op de evaluatie Taxiwet Nr. BD2015-013671 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van het commissielid Eenhoorn (VVD) e Was Tkn 36 in de raadscommissie ID d.d. 26 augustus 2015 e _ Uitgesteld in de Commissievergadering ID van 16 september 2015 26 Gedeeld ruimtegebruik IJzijde CS Nr. BD2015-013663 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen e Geagendeerd op verzoek van de leden Jager (PvdA) en Ernsting (GL) e Was Tkn 4 in de raadscommissie ID d.d. 16 september 2015 5
Agenda
5
val
x Gemeente Amsterdam FI N % Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie % Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie Tijd 13:30 tot 17:00 uur en indien nodig van 19:30 tot 22:30 uur Locatie De Rooszaal Algemeen 1 Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de commissie Financiën (FIN) van 16.06.2016. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieFIN @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille 6 _TKN-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam Fl N Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016 Verkeer en Vervoer 11 Samenvoegen van de stadsdeelparkeerfondsen en het Centraal Mobiliteitsfonds tot één Stedelijk Mobiliteitsfonds Nr. BD2016-009398 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). e De commissie ID is hierbij uitgenodigd. Financiën 12 De Voorjaarsnota 2016 Nr. BD2016-009495 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016). e Behandeling in tweede termijn. e Gevoegd behandelen met agendapunt 13, Bestuurlijk Stelsel 13 Vaststellen actualisatie gebiedsagenda's Nr. BD2016-009496 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016). e Behandeling in tweede termijn. e _ Gevoegd behandelen met agendapunt 12, Gemeentelijk Vastgoed 14 Business case begane grond Nr. BD2016-009232 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). e _De kabinetbijlage is naar de leden gestuurd. 15 Brief aan commissie FIN over DMOPs Nr. BD2016-009497 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Groen (GL). e Was TKN 9 in de vergadering van 19.05.2016. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 16 Beantwoorden schriftelijke vragen van het raadslid Shahsavari over de Marching Band Nr. BD2016-009498 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Shahsavari (CDA). e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 2 Gemeente Amsterdam FI N Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016 17 Bestuurlijke reactie op initiatiefvoorstel Hangende tuinen aan de Amstel Nr. BD2016-009491 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Groen (GL). e Was TKN 2 in de vergadering van 16.06.2016. Personeel en Organisatie 18 Brief aan de raad inzake ondernomen acties naar aanleiding van het Medewerkers Waarderingsonderzoek 2015 Nr. BD2016-009499 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA). e Was TKN 8 in de vergadering van 19.05.2016. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 19 Eindrapportage Programma Organisatieontwikkeling conform de Regeling Risicovolle Projecten Nr. BD2016-004782 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Inkoop 20 Raadsbrief stand van zaken inkoopbesparing Nr. BD2016-009493 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Guldemond (D66). e Was TKN 4 in de vergadering van 16.06.2016. Waterbeheer 21 Vaststellen Watervisie Amsterdam 2040 Nr. BD2016-006744 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). e De commissie RO is hierbij uitgenodigd. 22 Brief Mogelijkheden voor ligplaatsen op het Marineterrein Nr. BD2016-009492 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD). e Was TKN 3 in de vergadering van 16.06.2016. 3 Gemeente Amsterdam FI N Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016 23 Beheer damherten Amsterdamse Waterleidingduinen, rapportage 2015-2016 Nr. BD2016-009504 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. Financiën 24 Vaststelling van economische activiteiten in het algemeen belang als bedoeld in artikel 25h Mededingingswet Nr. BD2016-009167 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). 25 Uiten van wensen en bedenkingen inzake het verstrekken achtergestelde lening Matrix VII Nr. BD2016-009450 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). 26 Herijking programma Doorontwikkeling Financiële Administratie (DFA) in relatie tot de voorstellen tot aanvraag van middelen in de Voorjaarsnota 2016 Nr. BD2016-009055 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13 juli 2016). 27 Termijnagendapunt tijdigheid betalen januari en februari 2016 Nr. BD2016- 009503 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Shahsavari (CDA). e Was TKN 3 in de vergadering van 19.05.2016. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 28 Verwerking WOZ bezwaren Nr. BD2016-009502 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD). e Was TKN 1 in de vergadering van 19.05.2016. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 29 Voortgangsrapportage ‘uitvoeringsplan versterkt control’ maart ‘16 Nr. BD2016- 009501 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ Uitgesteld in de vergadering van 16.06.2016. 4 Gemeente Amsterdam FI N Raadscommissie voor Financiën, Coördinatie 3d, Coördinatie Aanpak Subsidies, Aanpak Belastingen, Waterbeheer, Vastgoed, Inkoop en Personeel en Organisatie Gewijzigde agenda, donderdag 7 juli 2016 30 Beantwoording vraag commissie Fin 14 april 2016 inzake Nota beoordeling investeringsvoorstellen Nr. BD2016-007726 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Poot (VVD). 31 Brief wethouder Kock over gegevens opbrengst toeristenbelasting vakantieverhuur, B&B en short stay 2015 Nr. BD2016-008802 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 32 Instemmen met de raadsbrief vernieuwing BBV Nr. BD2016-008709 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 33 Opheffen geheimhouding herijkte businesscase Vernieuwing Informatievoorziening Belastingen en brief daarover aan raadscommissie Financiën Nr. BD2016-009571 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ De kabinetbijlage ligt ter inzage in de kluis bij de griffie. TOEGEVOEGD AGENDAPUNT Raadsaangelegenheden 34 Instemmen met het voorstel van de Rekeningencommissie over het invoeren van de methode Duisenberg in Amsterdam. Nr. BD2016-009970 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 13/14 juli 2016). e De commissie AZ is hierbij uitgenodigd. 5
Agenda
5
train
x Gemeente Amsterdam Z M % Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen % Agenda, woensdag 17 juni 2009 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen Tijd 09.00 tot 12.30 uur en van 19.30 — 22.30 Locatie 0239 Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _Inspreekhalfuur publiek BA Conceptverslag openbare vergadering van 27-05-2009 e _ Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieZM @raadsgriffie.amsterdam.nl 5B Conceptverslag besloten vergadering van 27-05-2009 e _ Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieZM @raadsgriffie.amsterdam.nl 6 Actualiteiten 7 Openstaande toezeggingen 8 Termijnagenda Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @raadsgriffie.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam Z M Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen Agenda, woensdag 17 juni 2009 9 Voorjaarsnota 2009 commissies en Raad Nr. BD2009-003307 , De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. , Voorjaarsnota + brief wethouder Asscher is u reeds toegezonden op 25 mei 2009 Algemeen 10 Rondvraag/TKN-lijst OCHTENDDEEL 09.00 — 12.30 Milieu 11 Intrekking van de Afvalstoffenverordening Amsterdam 2004, vaststelling van de Afvalstoffenverordening 2009 en vaststelling van de Verordening tot wijziging van de Verordening op de stadsdelen Nr. BD2009-002461 , De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 12 Geluidsregelgeving buitenspeelruimte kinderdagverblijven en scholen Nr. BD2009-004056 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Geagendeerd op verzoek van de heer Flos (VVD). 13 Leidraad groen Nr. BD2009-004059 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Geagendeerd op verzoek van de heer Flos (VVD). e Was TKN in de vergadering van 08.04.2009. 14 Schaalsprong duurzame energie: voorbereidende werkzaamheden voor oprichting van een Duurzaam Energie Ontwikkelingsbedrijf (DEOB) Nr. BD2009- 004064 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De commissie KSB is hierbij uitgenodigd. 15 Milieuverslag Amsterdam 2008 Nr. BD2009-003120 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , De commissie FEZ is hierbij uitgenodigd. 2 Gemeente Amsterdam Z M Raadscommissie voor Zorg, Milieu, Personeel en Organisatie, Openbare ruimte en Groen Agenda, woensdag 17 juni 2009 16 MKB EnergielLoket en Klimaatfonds Nr. BD2009-004058 , De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. e Uitgesteld in de vergadering van 27.05.2009. e De commissie FEZ is hierbij uitgenodigd. AVONDDEEL 19.30 — 22.30 Zorg 17 Presentatie stand van zaken 2008 - 2009 Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang G4 en Rijk. Nr. BD2009-003622 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 18 Initiatiefvoorstel van raadslid mevr. U.P. Burke van de PvdA, getiteld: Gokverslaving Nr. BD2009-003500 , De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. , Geagendeerd op verzoek van mevrouw Burke (PvdA). 19 Jaarrapportage Klachten Wmo 2008 Nr. BD2009-004055 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van de heer Korff (D66) 20 Programma van eisen voor de loketten Zorg en Samenleven Nr. BD2009-004054 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van mevrouw Logtenberg (PvdA). 21 Informatie over de uitgangspuntennotitie herijking clientondersteuning Nr. BD2009-004060 _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ Uitgesteld in de vergadering van 27.05.2009. 3
Agenda
3
test
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 2105 Ingekomen onder AD Ingekomen op woensdag 18 december 2019 Behandeld op donderdag 19 december 2019 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Kilig inzake de Huisvestingsverordening 2020 (Begeleiding van uitgelote of boventallige B&B-houders) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Beleidskader Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 en de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1930). Overwegende dat: — Sommige B&B-houders een B&B zijn gestart om hun woning te kunnen bekostigen; — Als gevolg van de nieuwe Huisvestingsverordening misschien een aanzienlijk deel van de B&B-houders onderneming moeten opgeven. — Een deel van deze B&B-houders hierdoor wellicht in de financiële problemen kan komen. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. B&B-houders die worden uitgeloot daardoor hun B&B moeten sluiten en misschien in de problemen komen, ondersteuning te bieden richting een andere inkomstenbron, zoals werk of een eigen onderneming; 2. Hiertoe de uitgelote B&B-houders actief te informeren op het moment dat zij worden uitgeloot; 3. Voor deze gevallen een vergelijkbaar traject op te zetten als voor de fietstaxi's die hun vergunning wellicht zullen verliezen en daardoor ook op zoek moeten naar een andere inkomstenbron. Het lid van de gemeenteraad, A. Kilig 1
Motie
1
discard
> Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 11 september 2023 Portefeuille(s) Volkshuisvesting en Woningbouw Portefevillehouder(s): _ Zita Pels en Reinier van Dantzig Behandeld door Directie Wonen, [email protected] Onderwerp Raadsinformatiebrief Monitor Samenwerkingsafspraken 2022 Geachte leden van de gemeenteraad, We naderen het einde van huidige Samenwerkingsafspraken 2020-2023. Deze zomer is de Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting vastgesteld in de gemeenteraad, terwijl de corporaties, huurderskoepels en gemeente tegelijkertijd in gesprek zijn om Samenwerkingsafspraken voor de periode 2024-2027 te maken. Deze monitor biedt inzicht in de voortgang in de eerste drie jaar van de lopende afspraken. De meeste afspraken zijn behaald. Twee belangrijke onderwerpen verdienen in deze tijd extra aandacht, namelijk voorraadontwikkeling en duurzaamheid. Bij het opstellen van de Samenwerkingsafspraken eind 2019 was het uitgangspunt van de drie partijen dat iedereen in Amsterdam een betaalbare, goede en duurzame woning verdient. Daarom zijn de partijen in de huidige Samenwerkingsafspraken overeengekomen dat er meer woningen bij moeten komen voor juist die groepen die op de woningmarkt buiten de boot vallen. In de tussentijd heeft de wooncrisis steeds meer aandacht gekregen in het publieke debat en blijft de groei van het aantal woningen achter bij de groei van het aantal inwoners van Amsterdam. De beschikbaarheid van betaalbare woningen staat onder grote druk. Mensen met een laag en gemiddeld inkomen ervaren enorme moeilijkheden bij het vinden van een woning. Voorraadontwikkeling In 2022 zijn er 890 sociale huurwoningen bij gekomen. In de drie jaar van de lopende afsprakenperiode (2020 t/m 2022) is daarmee een groei van 1.499 sociale huurwoningen gerealiseerd. De afspraak voor de periode 2020-2023 was een groei van 3.000 sociale huurwoningen en is destijds bewust ambitieus gemaakt. Deze afspraak zal helaas niet worden gehaald. De huidige verwachting (juni 2023) is dat er in 2023 nog rond de 1.200 sociale huurwoningen bij komen en dat we deze periode uitkomen op een groei van 2.700 sociale huurwoningen van corporaties. Overigens wordt een fiks aantal opleveringen van nieuwbouwwoningen verwacht voor het eerste kwartaal van 2024 (zo'n 400 woningen), waarvan de opleveringen eind 2023 gepland waren. Het positieve nieuws is dat de trendbreuk, die vorig jaar is ingezet richting een groei van de voorraad sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam in 2022 is doorgezet. Na 20 jaar afname van de sociale voorraad en de laatste jaren een stabilisatie, is sinds 2021 de beoogde groei Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 21 september 2023 Pagina 2 van 5 ingezet. Tegelijkertijd realiseren we ons dat we daarmee slechts een bescheiden bijdrage doen aan de woningnood in de stad. De opgave en de gerealiseerde trendbreuk geeft de partijen de motivatie om ook de komende jaren, ondanks veranderende omstandigheden, verder te werken aan het realiseren van meer woningen voor hen die het zo hard nodig hebben. Betaalbaarheid en doelgroepen Als het gaat om afspraken over de betaalbaarheid van de bestaande woningvoorraad zijn de meeste resultaten in lijn met de gemaakte afspraken. Zo werd de afspraak om op stedelijk niveau minstens 70% van de huizen onder de aftoppingsgrens aan te bieden ruim gehaald, namelijk 80%. Er waren meer vrijkomende woningen dan de vorige jaren, mede door de groei van de voorraad. Daarvan werd 69% verhuurd aan reguliere woningzoekenden (afspraak minimaal 50%). Binnen deze groep “regulier woningzoekenden” worden nog diverse doelgroepen gehuisvest via voorrangsregelingen. Zoals rolstoelwoningen voor mensen die hiervoor een indicatie hebben, mensen die gebruik maken van de doorstroomregelingen ‘van hoog naar laag’ en ‘van groot naar beter’ of mensen die een beroep kunnen doen op de voorrangsregeling voor beroepsgroepen. Aan beroepsgroepen (zorg, onderwijs en politie) zijn bijvoorbeeld 192 woningen verhuurd. Daarvan zijn 170 verhuringen in de sociale huur en 22 in de middeldure huur. Dat heeft vooral te maken met de samenstelling van de doelgroep. Globaal komt 80% hiervan in aanmerking voor een sociale huurwoning. Daarnaast hebben de corporaties in totaal 316 woningen aangeboden aan de beroepsgroepen, waarna er 192 zijn geweigerd door de kandidaten. Het aantal weigeringen heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de aangeboden woningen niet als voldoende passend worden ervaren door de kandidaten en dat zij liever wachten op een beter aanbod (In de regeling is opgenomen dat ze kandidaten tot 3 keer mogen weigeren). Huisvesting kwetsbare groepen In de Samenwerkingsafspraken hebben de drie partijen afgesproken om bij eventuele gewijzigde omstandigheden met elkaar in gesprek te gaan. In het voorjaar van 2021 is een gesprek gestart tussen de partijen naar aanleiding van de grotere behoefte aan woningen voor kwetsbare groepen. In 2021 is afgesproken dat 1.950 woningen toegewezen kunnen worden aan het huisvesten van kwetsbare doelgroepen, wanneer het aantal verhuringen het toelaat. Door het aantal verhuringen (ruim 8.400 verhuringen) in 2022 was de doelstelling voor het huisvesten van kwetsbare doelgroepen vastgesteld op 1.950 toewijzingen. In 2022 zijn er 1.850 woningen toegewezen aan het programma huisvesting kwetsbare doelgroepen. Daarnaast zijn er 55 huishoudens geholpen met een rolstoelwoning of een verbouwde rolstoelgeschikte woning, zijn 133 woningen aan statushouders verhuurd in gemengde complexen en zijn 83 woningen verhuurd aan slachtoffers van de toeslagenaffaire. Toch is de afgesproken doelstelling niet gehaald. Dit heeft er onder andere mee te maken dat pas in september is vastgesteld dat het aantal verhuringen het toelaat om 1.950 toe te wijzen . Daarnaast is langere tijd het aantal slachtoffers van de toeslagenaffaire meegeteld in de maandelijkse monitor, waardoor het leek dat de voortgang wel op koers was. Duurzaamheid De resultaten op duurzaamheid lopen in het algemeen achter bij de gemaakte afspraken, zoals al bleek vit de monitor van 2021. De doelstelling van het aantal aardgasvrije woningen voor de Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023 Pagina 3 van 5 gehele periode is inmiddels wel al behaald. Op andere onderdelen, zoals labelstappen, lopen de prestaties achter. Door afschaffing van de verhuurderheffing en de bijbehorende nationale prestatieafspraken is er meer aandacht gekomen voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Belangrijk onderdeel van de verduurzaming is het beter isoleren van alle woningen met slechte energielabels, zodat de landelijke afspraken over het wegwerken van alle E, F en G-labels in de sociale voorraad binnen bereik komt. Dit kost tijd, terwijl mensen de energierekening direct al op zagen lopen. Als onderdeel van het isolatieoffensief is vanaf het einde van de zomer van 2022 dan ook gezamenlijk extra ingezet op snelle maatregelen om isolatie te verbeteren in grote delen van de stad, om mensen te helpen de kosten te beperken. Het niet behalen van de resultaten op duurzaamheid heeft te maken met verschillende oorzaken, waaronder het te laat bijsturen van corporaties op de afgesproken aantallen, het energielabelsysteem dat tussentijds een aantal keer is veranderd, vertraging in projecten of het niet behalen van de 7o procent-instemming bij de huurders en dat er bij het tellen van het aantal MW van de zonnepanelen een vertraging inzit, waardoor die achterloopt op het werkelijk behaalde resultaat. Resultaten 2022 De resultaten in 2022 zijn op hoofdlijnen hieronder kort samengevat. In de monitor Samenwerkingsafspraken vindt u alle gegevens. Ontwikkeling van de voorraad e In 2022 zijn door de corporaties 1.968 sociale huurwoningen (waarvan 250 tijdelijke woningen) opgeleverd, 558 sociale huurwoningen verkocht, 304 woningen gesloopt en 217 geliberaliseerd. Daarmee is over 2022 het aantal sociale huurwoningen per saldo met 890 woningen toegenomen. De afspraak is een groei van 3.000 sociale huurwoningen in vier jaar tijd. e Het aantal middeldure woningen, verhuurd door corporaties, is met (netto) 830 woningen gegroeid. In de lopende afsprakenperiode is het aantal middeldure woningen gegroeid met 1.962 woningen. De afspraak is een groei van 1.100 middeldure huurwoningen in vier jaar. e In 2022 is de bouw van 2.505 zelfstandige sociale huurwoningen gestart. De afspraak is dat er gemiddeld 2.500 sociale huurwoningen per jaar in aanbouw genomen worden. e In 2022 is van de 2.099 reguliere sociale huurwoningen de gemiddelde oppervlakte 56 m2. Afspraak is dat de oppervlakte van de nieuwbouw van reguliere sociale huurwoningen, dit is exclusief jongeren- en studentenwoningen, gemiddeld 6om2 moet zijn. Betaalbaarheid e In 2022 is 80% van de woningen aangeboden onder de aftoppingsgrenzen, op stadsdeelniveau varieert dit van 71% tot 84%. De afspraak is dat tenminste 70% onder de aftoppingsgrenzen wordt aangeboden. e De gemiddelde aanvangshuur van door corporaties in het middensegment verhuurde woningen lag in 2022 op €941. Dit is gelijk aan het afgesproken geïndexeerde bedrag (€ 954,34, prijspeil 2022). Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023 Pagina 4 vans e In 2022 is de ongewogen gemiddelde huursomstijging van Amsterdamse corporaties 2,1%, dat is 0,2% onder inflatie. De afspraak is dat de huursomstijging maximaal 1% boven de inflatie ligt. Woningzoekenden en doelgroepen e 69% vande vrijkomende reguliere sociale huurwoningen is verhuurd aan regulier woningzoekenden. De afspraak is tenminste 50%. e Voorde huisvesting van kwetsbare groepen zijn 1.850 woningen beschikbaar gekomen. Dat is minder dan de afgesproken 1.950 woningen e Daarnaast zijn er 55 huishoudens geholpen met een rolstoelwoning of een verbouwde rolstoelgeschikte woning, zijn 133 woningen aan statushouders verhuurd in gemengde complexen en zijn 74 woningen verhuurd aan slachtoffers van de toeslagenaffaire. e In 2022 zijn in totaal 192 woningen aan beroepsgroepen verhuurd. De afspraak is dat 5o tot 100 sociale huurwoningen en 5o tot 100 middeldure huurwoningen worden verhuurd aan de beroepsgroepen. Er zijn 170 verhuringen in de sociale huur en 22 in de middeldure huur. Dat heeft vooral te maken met de samenstelling van de doelgroep. Globaal 80% hiervan komt in aanmerking voor een sociale huurwoning. e In 2022 is 27% van het totale aantal verhuringen (8.482) via WoningNet aangeboden met een jongerencontract. De afspraak is dat maximaal 33% van het reguliere aanbod met jognerencontract mag worden aangeboden aan jongeren en starters (tot 28 jaar). e In 2022 is 6% van de grotere woningen met een jongerencontract verhuurd. In de Samenwerkingsafspraken is afgesproken dat maximaal 5% van de grote woningen met een jongerencontract mag worden verhuurd. Woningkwaliteit en duurzaamheid e De CO2-reductie ten opzichte van peiljaar 2019 is 5,9%. De afspraak is 9% in de periode 2020-2023. e In 2022 zijn 1.108 bestaande corporatiewoningen van het aardgas afgehaald. De afspraak is 2.000 in de periode 2020-2023. In deze afsprakenperiode zijn tot nog toe 2.077 bestaande corporatiewoningen van het aardgas afgehaald. e In 2022 is er aan circa 2,1 megawatt extra vermogen aan zonne-energie gerealiseerd. Afspraak is 15 megawatt in de periode 2020-2023. In de huidige periode is in totaal 7,3 megawatt extra vermogen aan zonne-energie opgesteld. e In 2022 zijn er 9.558 labelstappen gerealiseerd. De afspraak is 5o.ooo labelstappen in de periode 2020 — 2023. In deze afsprakenperiode zijn tot er tot eind 2022 32.797 labelstappen gerealiseerd. Financiën e In hetfinancieel IJkpunt 2022 komt het beeld naar voren dat de begrotingen een forse stijging laten zien in de investering in de bestaande woningvoorraad. Deze stijging heeft voornamelijk te maken met de Nationale Prestatieafspraken tussen het Rijk, corporaties (Aedes) en de VNG. Het investeringsprogramma is en blijft ambitieus. Concluderend Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 211 september 2023 Pagina 5 van 5 In de afgelopen vier jaar heeft er een verschuiving plaatsgevonden in het denken over woonbeleid en de samenwerking tussen corporaties en gemeente. Er heeft een kentering plaatsgevonden van afname naar een groei van het sociale huurwoningen van corporaties in de stad. Naast deze groei is er nu meer aandacht voor kwaliteit van de bestaande woningen en de behoeften van huurders. Er is, met de wooncrisis, een breed gevoelde noodzaak tot samenwerking aan de opgaven. De corporaties, huurderskoepels en gemeente zijn partners bij het aanpakken van de gezamenlijke opgaven Deze samenwerking en het aanpakken van knelpunten in de uitvoering, vinden we erg belangrijk. Uiteraard staat alles bij het gezamenlijke resultaat. In de gesprekken over de nieuwe Samenwerkingsafspraken zoeken de drie partijen hier vormen voor, zodat ze gezamenlijk tot z'n groot mogelijk impact voor de stad kunnen komen. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Zita Pels Reinier van Dantzig Wethouder Volkshuisvesting Wethouder Woningbouw en Stedelijke Ontwikkeling Bijlage 1: Monitor Samenwerkingsafspraken 2022 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
5
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering gen 10 november 2022 Ingekomen onder nummer 465 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Moeskops en Garmy inzake stimuleren private initiatieven groen Onderwerp Stimuleren private initiatieven groen Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2023. Overwegende dat: — De gemeente Amsterdam vergroent maar er nog veel werk aan de winkel is — _ Amsterdam een routekaart klimaatneutraal 2050 heeft en streeft om een klimaat adaptieve stadte zijn — Bomen belangrijk zijn voor het toekomstbestendig maken van de stad — Amsterdam een gezonde en groene stad wil zijn conform de Groen Visie 2050 Constaterende dat: — _Vergroening vaak nog niet de gewenste snelheid heeft — _ Beplanting van nieuwe bomen geld kost en Amsterdam een begroting heeft vastgesteld Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Te onderzoeken op welke manieren private partijen, waaronder bewoners, ondernemers en instanties kunnen bijdragen aan groen, zoals bomen en stadsbossen. Indieners E.D.M. Moeskops |. Garmy
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1355 Publicatiedatum 18 november 2016 Ingekomen op 2 november 2016 Ingekomen in brede commissie Begroting Behandeld op 10 november 2016 Uitslag Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Dijk en Vink inzake de Begroting 2017 (beter gebruik tijdelijk braakliggende grond). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2017; Overwegende dat: — de vraag naar woningruimte in Amsterdam onverminderd groot blijft; — op verschillende plekken in de stad desalniettemin grond braak ligt, zogeheten pauzeplekken, waarvoor weliswaar plannen kunnen bestaan maar deze pas op termijn worden uitgevoerd; — er concepten bestaan om voor korte perioden middels modulebouw tijdelijke woningen te plaatsen, die snel te bouwen, te verwijderen en te herplaatsen zijn; — het daardoor mogelijk is om goede afspraken te maken over eindigheid met bewoners en eigenaren van de tijdelijke woningbouw. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — te komen met een plan van aanpak om tijdelijke woningbouw bijvoorbeeld middels modulebouw op tijdelijk braakliggende grond in Amsterdam beter mogelijk te maken: — daarbij het belang van goede afspraken met eigenaren van modulebouw en tijdelijke bewoners te betrekken; — in het kader van het actieplan woningbouw aan de gemeenteraad over de voortgang te rapporteren. De leden van de gemeenteraad T.W. Dijk B.L. Vink 1
Motie
1
discard
VN2022-020171 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Griffie X Gemeente jderijke A'g TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van 30 juni 2022 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Algemene Zaken Agendapunt 56 Datum besluit n.v.t. Onderwerp De eventuele invoering van het i-criterium bij verkoop van softdrugs in coffeshops De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van het interview van de burgemeester in NRC Handelsblad d.d. 17 juni 2022 Wettelijke grondslag Artikel 26 Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam: Lid 3. Elk lid van de commissie kan voorstellen doen tot behandeling van onderwerpen die niet op de agenda staan met uitzondering van initiatiefvoorstellen. Het lid van de commissie dient het voorstel daartoe minstens vijf werkdagen voor de vergadering schriftelijk bij de commissiegriffier in. Bestuurlijke achtergrond Tijdens de behandeling in de vorige raadsperiode van het rapport van prof. Pieter Tops en Jan Tromp “De achterkant van Amsterdam” kwam ook het al dan niet invoeren van het ingezetene-criterium voor verkoop van softdrugs in coffeeshops aan de orde, zonder dat dat leidde tot een duidelijke voorkeur in de toenmalige raad om hiervoor te kiezen. Reden bespreking De burgemeester geeft in het interview in NRC aan voor invoering van het i-criterium te kiezen. In dat kader wijst zij erop dat vanuit de raad geen betere voorstellen zijn gedaan of alternatieven zijn ontwikkeld om overlast door drugs- en alcoholmisbruik van veelal jeugdige toeristen te beteugelen. Deze voorstelling van zaken is onjuist. In de boezem van de raad leven legio ideeën en voorstellen hoe het drugs- en braltoerisme kan worden ingeperkt. ‘Door plat toerisme sterft de stad’ https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/17/burgemeester-femke-halsema-door-plat-toerisme-sterft-de- stad-a4,133812 Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Gegenereerd: vl.8 1 VN2022-020171 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Griffie % Amsterdam % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van 30 juni 2022 Ter bespreking en ter kennisneming Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? AD2022-063312 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Nadere informatie bij het lid Van Schijndel (Forum voor Democratie), e-mail an- [email protected] Gegenereerd: vl.8 2
Voordracht
2
train
x Gemeente Amsterdam AZ % Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en % Raadsaangelegenheden Agenda, donderdag 13 april 2017 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Tijd 13.30 tot 17.00 uur en eventueel van 19:30 tot 22:30 uur Locatie De Raadzaal Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststelling agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie AZ, d.d. 23 maart 2017 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieAZ @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille Termijnagenda niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail een bijgewerkt exemplaar 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijke gedeelte Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Agenda, donderdag 13 april 2017 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten Burgemeester 10 Rondvraag Dienstverlening 11 Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Boomsma van 28 oktober 2016 inzake het aanpassen van de naturalisatieceremonie per 2017 Nr. BD2017- 004088 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boomsma (CDA). Juridische Zaken 12 Intrekken aantal verordeningen en opnieuw vaststellen bijlagen Verordening vergoedingen externe commissieleden Nr. BD2017-003479 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad d.d. 10.05.2017). Openbare Orde en Veiligheid 13 Regionale Veiligheidsrapportage Amsterdam-Amstelland 2016 en ondersteunend Criminaliteitsbeeld 2016 Nr. BD2017-003745 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 14 Eindevaluatie pilot bodycams rve Handhaving en Toezicht Nr. BD2016-015864 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De commissie ID is hierbij uitgenodigd. 15 Plaatsingsbesluit mobiel cameratoezicht Centrum Nr. BD2017-004068 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Dantzig (D66). e Was TKN 9 in de vergadering van 23.03.2017. 16 Uitvoering motie 966 inzake afspraken met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers Nr. BD2017-004011 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 2 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Communicatie, Project 1012, Dienstverlening, Bestuurlijk Stelsel en Raadsaangelegenheden Agenda, donderdag 13 april 2017 17 Toezegging aan raadslid Boutkan inzake verkoopproces politiepanden Nr. BD2017-004067 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boutkan (PvdA). e Was TKN 6 in de vergadering van 23.03.2017. Algemene Zaken 18 Treiteraanpak Jaarrapportage 2016 Nr. BD201 7-003909 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 19 Kennis te nemen van de brief aan de raad inzake de resultaten Antifraude Offensief Nr. BD2017-004066 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Soest (PvdO). 3
Agenda
3
test
23020233 X Gemeente Raadscommissie voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Monumenten WV Griffie en Erfgoed % Amsterdam S Voordracht voor de Commissie WV van 06 december 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Woningbouw Agendapunt A Datum besluit Onderwerp Kennisnemen van het initiatiefvoorstel 'Samen woningen blijven bouwen, ondanks de crisis' van de leden Van Renssen (GroenLinks) en Minderhoud (PvdA) d.d. 18 september 2023 en de bestuurlijke reactie. De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van bijgaand initiatiefvoorstel en de bestuurlijke reactie. Wettelijke grondslag artikel 14,7a, lid 1 van de Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond Reden bespreking Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? hee Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.7 1 VN2023-025233 % Gemeente Raadscommissie voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Monumenten Griffie % Amsterdam % en Erfgoed Voordracht voor de Commissie WV van 06 december 2023 Ter bespreking en ter kennisneming AD2023-088782 2.a Halfjaarrapportage Woningbouw 2023.pdf (pdf) AD2023-088781 2.b Doorbouwakkoord Amsterdam 2023 ondertekend. pdf (pdf) AD2023-088783 Bijlage 1_Initiatiefvoorstel.pdf (pdf) AD2023-088784 Bijlage 2_ Raadsinformatiebrief woningbouw. pdf (pdf) AD2023-088786 Commissie WV (2) Voordracht (pdf) Raadsinformatiebrief - initiatiefvoorstel Samen woningen blijven AD2023-088785 bouwen.pdf (pdf) Ter Inzage agen er Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) De leden Van Renssen (GroenLinks) en Minderhoud (PvdA) Gegenereerd: vl.7 2
Voordracht
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Jaar 2013 Afdeling 2 Vergaderdatum 6 november 2013 Publicatiedatum OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 6 NOVEMBER 2013. Aanwezig: de leden mevrouw Akel (PvdA), mevrouw Alberts (SP), de heer Benjamin (VVD), de heer Bouwmeester (D66), mevrouw Burke (PvdA), de heer Capel (D66), mevrouw Combrink (GL), mevrouw Van Doorninck (GL), de heer Van Drooge (CDA), de heer Evans-Knaup (RA), de heer Flos (VVD), de heer De Goede (GL), mevrouw Van der Heijden (PvdA), de heer Hoek (GL), de heer Ivens (SP), de heer Jager (PvdA), de heer Van Lammeren (PvdD), mevrouw Maasdijk (PvdA), de heer Manuel (D66), de heer Molenaar (GL), mevrouw Moorman (PvdA), de heer Mulder (PvdA), de heer Olgun (PvdA), de heer Paternotte (D66), mevrouw Van der Pligt (SP), mevrouw Poot (VVD), de heer Poorter (PvdA), de heer Van der Ree (VVD), mevrouw Van Roemburg (GL), mevrouw Roodink (D66), mevrouw Ruigrok (VVD), de heer Schimmelpennink (WS), mevrouw Shahsavari-Jansen (CDA), mevrouw De Soete (D66), de heer Toonk (VVD), mevrouw Ulichki (GL), de heer Ünver (PvdA), mevrouw Van der Velde (Trots), de heer Verbeet (PvdA), mevrouw Visser (D66), de heer Weevers (PvdA), de heer Winsemius (PvdA). Afwezig: de leden mevrouw Ornstein (VVD), de heer Piek (VVD), de heer Prins (PvdA). Aanwezig: de burgemeester de heer Van der Laan (Openbare Orde en Veiligheid, Algemene Zaken, Integraal Veiligheidsbeleid, Juridische Zaken, Internationale Samenwerking, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken, Communicatie) en de wethouders de heer Van der Burg (Zorg en Welzijn, Sport en Recreatie, Luchthaven, Personeel, Organisatie en Integriteit, Dienstverlening en Externe Betrekkingen en Dierenwelzijn), mevrouw Van Es (Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering en Bestuurlijk Stelsel), mevrouw Gehrels (Economische Zaken, Kunst, Cultuur, Lokale Media, Monumenten, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven, Deelnemingen en Water), de heer Hilhorst (Financiën, Onderwijs en Jeugd), de heer Ossel (Wonen en Wijken, Grotestedenbeleid, Armoedebeleid, Openbare Ruimte en Groen en Haven), de heer Van Poelgeest (Ruimtelijke Ordening, Bouw en Woningtoezicht, Grondzaken inclusief Bodem, Klimaat en Energie), de heer Wiebes (Verkeer Vervoer inclusief de Noord/Zuidlijn, ICT, Glasvezel en Luchtkwaliteit). Afwezig: geen der wethouders. 1 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Middagzitting op woensdag 6 november 2013 Voorzitter: de heer Van der Laan, burgemeester, alsmede het raadslid de heer Bouwmeester, plaatsvervangend voorzitter. Raadsgriffier: mevrouw mr. M. Pe. Verslaglegging: de heer Seelen (Notuleerservice Nederland). De VOORZITTER opent de vergadering om 13.06 uur. De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de gemeenteraad van Amsterdam en heet u allen van harte welkom. 1 Mededelingen De VOORZITTER: Deze vergadering zal uit twee dagdelen bestaan. De fractievoorzitters hebben de agendapunten nauwkeurig geïnventariseerd en besloten dat er vandaag tot 18.00 uur wordt vergaderd en morgenmiddag tot 18.00 uur. U hebt dus niet alleen morgenavond vrij, maar ook vanavond. (De heer TOONK: Ik kon u niet goed horen vanwege het geroezemoes in de zaal. Het leek erop dat u zou zeggen dat we vanavond niet zouden vergaderen, maar dat kan ik mij bijna niet voorstellen.) Mijnheer Toonk, soms komt er een moment dat u in geen jaren zou verwachten. Ik heb inderdaad gezegd dat de fractievoorzitters, mede dankzij de discipline van hun fractiegenoten zoals u, denken dat het heel goed mogelijk is om de agenda af te werken door in twee middagen te vergaderen, zij het tot 18.00 uur. Dan zal het niet nodig zijn om vanavond of morgenavond te vergaderen. (De heer TOONK: Dan heb ik u goed verstaan en zou ik graag een toelichting willen hebben. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat wij er gelukkig mee zijn om in twee dagdelen te vergaderen als we ook 's avonds kunnen vergaderen.) Ik kan het u uitleggen. In het fractievoorzittersoverleg wordt, mede naar aanleiding van de bespreking in de commissie, per agendapunt geïnventariseerd of een punt gehamerd wordt, beperkt wordt besproken of uitgebreid wordt besproken. Een van de rekenwonders onder de fractievoorzitters — misschien is het gepast om zijn naam niet te noemen, maar wel naar hem te kijken — houdt dat vanaf het begin bij. Daarna wenden alle fractievoorzitters zich tot het rekenwonder en vragen hoeveel dagdelen er nodig zijn. Als hij zegt dat het op de voorgestelde manier kan, dan gaat men daarmee akkoord. ledereen houdt er daarbij rekening mee dat het niet uitgesloten is dat bijvoorbeeld de heer Toonk er een andere mening over heeft. Wilt u een ordevoorstel doen? (De heer TOONK: Ik zal dit proces niet verder verstoren. Ik kan u melden dat ik om 17.30 uur wegga. Ik houd mij graag aan mijn gemaakte afspraken en vind het jammer dat wij ervoor kiezen om twee keer op een middag te vergaderen en niet de discipline hebben om ook 's avonds te vergaderen zodat er daarnaast ook nog gewerkt kan worden.) Ik kan u één toelichtende zin zeggen. De dagdelen in de avond zijn korter dan de dagdelen in de middag. Dit had niet gekund als we vanmiddag en vanavond hadden vergaderd. Dit kan alleen als we twee keer in de middag vergaderen. Het is vervelend voor u als u op een bepaald moment verhinderd bent. Ik hoop dat u daar vanmiddag nog 2 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads iets aan kunt doen. Morgenmiddag stemmen we aan het eind van de vergadering. Ik wil u overigens graag aanbieden om u te helpen bij het oplossen van het probleem waardoor u verhinderd bent. (Wethouder VAN POELGEEST: Ik moet vanmiddag helaas om 17.00 uur weg.) We zullen er met uw agendapunten rekening mee houden. Mevrouw Ornstein is vanmiddag verhinderd, mevrouw Gehrels zou er vanavond niet bij zijn, maar dat is niet meer van belang. (Wethouder GEHRELS: Ik moet om 17.30 uur de koningin ontvangen.) U vertrekt dus om 17.30 uur. De heer Prins is vandaag niet aanwezig en mogelijk morgen ook niet. Hij zit vast in het buitenland. Mevrouw Alberts is er vanmiddag niet. De heer Olgun is er morgenmiddag niet. De heer Piek is er vanmiddag niet. Ikzelf zal morgenmiddag naar de Tweede Kamer gaan en er dus morgenmiddag een deel van de tijd niet zijn. 2 Notulen van de raadsvergadering op 2 oktober 2013 De notulen worden goedgekeurd. 3 Vaststelling van de agenda Conform besloten. De VOORZITTER: Ik stel voor, eerst na te gaan welke agendapunten zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. 4 Mededeling van de ingekomen stukken 1° Brieven van de heer J.M. Paternotte, fractievoorzitter van D66, van 21 oktober 2013 inzake het voordragen van de heer M. van den Heuvel als duoraadslid van D66 en benoeming tot lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media, en inzake de afmelding van het raadslid mevrouw C.J. Roodink als lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media. Besloten is, deze brieven te betrekken bij de behandeling van agendapunt 5, Onderzoek van de ingezonden bescheiden en de installatie van een duoraadslid, en agendapunt 7, benoemingen. 2° Brief van de plaatsvervangend ombudsman van 16 september 2013 inzake de beëindiging van zijn werkzaamheden als plaatsvervangend ombudsman per 16 september 2013. 3 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads Besloten is, deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 26, ontslagverlening aan de plaatsvervangend ombudsman. 3° Brief van de heer F. Ossel, wethouder Wonen, van 15 oktober 2013 inzake de uitvoering van motie nr. 884 van 17 oktober 2012 van de raadsleden mevrouw Combrink en mevrouw Alberts over het opstellen van een beleidsbrief met een positieve visie voor een nieuwe koers voor Nieuw-West. Besloten is, de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid kennis te laten nemen van de uitvoering van deze motie en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen. 4° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 9 oktober 2013 inzake de uitvoering van motie nr. 249 van 15 mei 2013 van de raadsleden de heer Paternotte en de heer Van Drooge over de vergelijking van de ontwikkeling van de personele bezetting van Amsterdam met de overige G4-gemeenten. Besloten is, de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer kennis te laten nemen van de uitvoering van deze motie en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen. 5° Ledenbrief VNG van 11 oktober 2013 inzake de Model- Havenbeheersverordening 2013. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 6° Ledenbrief VNG van 15 oktober 2013 inzake een addendum op de bijzondere ledenbrief van de VNG in reactie op de Rijksbegroting 2014 na het begrotingsakkoord. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 7° Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken met betrekking tot het overgangsrecht in de Wmo 2015 en met name voor de huishoudelijke hulp. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 8° Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de Basisregistratie Grootschalige Topografie en Geo-informatie. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 4 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads g° Ledenbrief VNG van 18 oktober 2013 inzake het pensioenakkoord voor gemeenteambtenaren. Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 10° Ledenbrief VNG van 24 oktober 2013 inzake het overleg over de cao Gemeenten en de visie van de vakbonden hierop. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 11° Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op het bestemmingsplan Oosterdok west. Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 16, nr. 969, vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west. 12° Raadsadres van de Coalitie Infrastructuur Haveneiland Oost (CIHO) van 15 oktober 2013 inzake de reactie op de notitie van het Projectbureau Oost over de varianten van het vervolgtraject Wim Noordhoekkade betreffende de kosten voor het uitgraven van de watergang. Dit raadsadres is desgewenst betrokken bij de behandeling van agendapunt 19, varianten vervolgtraject Wim Noordhoekkade, in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 16 oktober 2013. 13° Raadsadres van het Landelijk Platform Slavernijverleden van 4 oktober 2013 inzake het ondersteunen van de bezwaarschriften, gericht tegen het fenomeen Zwarte Piet in het kader van het Sint Nicolaasconcept. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 14° Raadsadres van een burger van 6 oktober 2013 inzake bezwaar tegen het eventueel inwilligen van de ingediende bezwaarschriften tegen de aanwezigheid van Zwarte Piet tijdens de intocht van Sinterklaas. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 5 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november R 2013 aadsnotulen 15° Raadsadres van de Stichting Keti Koti Dialoog Tafel van 11 oktober 2013 inzake het inzetten van de stichting voor het tegengaan van de polarisatie in de stad omtrent de figuur Zwarte Piet. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 16° Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake Sint en Piet. Besloten is, dit raadadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. 17° Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de blauwe zone in het gebied Meeuwenlaan tot aan de rotonde Johan van Hasseltweg. Besloten is, dit raadsadres door te geleiden naar stadsdeel Noord ter afhandeling. 18° Raadsadres van bewoners van de Hebridenlaan van 29 september 2013 inzake het hanteren van de WOZ-waarde van 2012 voor de bewoners aan de Hebridenlaan. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën. 19° Brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, gericht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op de Noordvleugel-provincie en de door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug aangenomen motie over provinciale herindeling. Besloten is, deze brief en motie voor kennisgeving aan te nemen. 20° Raadsadres van een burger van 11 oktober 2013 inzake een klacht over onverantwoord gedrag van de politie in het verkeer en verzoek om aanpassing van de regels hieromtrent. Besloten is, dit raadsadres in handen van de burgemeester te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Juridische Zaken, Bestuurlijk Stelsel, Project 1012, Regelgeving en Handhaving, Raadsaangelegenheden en Communicatie. 6 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads 21° Raadsadres van een burger van 20 september 2013 inzake het verzoek om een huurder van een appartement in een rijksmonument te verplaatsen naar een sociale huurwoning van een woningcorporatie. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid. 22° Brief van de Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam van 16 oktober 2013 inzake de start van het rekenkameronderzoek Verwijderen van fietsen. Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 23° Brief van de heer mr. E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 15 oktober 2013 inzake de besluitvorming over het prostitutiebedrijf Yab Yum. Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 24° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 16 oktober 2013 inzake de behandeling van de 8-maandsrapportage 2013 naar aanleiding van de toezegging in de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 15 september 2013. Besloten is, deze brief door te geleiden naar de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën ter kennisneming. 25° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 17 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen over de begroting 2014 naar aanleiding van de gedane toezegging tijdens de behandeling in de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 26° Raadsadres van Zeilstra & Partners bv, namens de stichting iVerde, van 17 oktober 2013 inzake de bezuinigingen op de aanleg en het onderhoud van het openbare groen. Besloten is, de afhandeling van dit raadsadres over te laten aan de fracties van de gemeenteraad. 27° Raadsadres van de NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers van 15 oktober 2013 inzake bankgaranties van bouwondernemers voor woningbouw. 7 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aaasnotule Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid. 28° Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Zuidas, Klimaat en Energie, van 18 oktober 2013 inzake de beantwoording van een aantal vragen, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 9 oktober 2013 over de begroting 2014. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 29° Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Zorg, van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken over Thuiszorg Diakonie. Deze brief is doorgeleid naar de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media op 30 oktober 2013 ter kennisneming. 30° Raadsadres van een burger van 18 oktober 2013 inzake de begroting 2014 van de gemeente Amsterdam. Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 31° Brief van mevrouw F. Elatik, portefeuillehouder Sport van stadsdeel Oost, namens de portefeuillehouders Sport van de stadsdelen, gericht aan het college van burgemeester en wethouders, van 17 oktober 2013 inzake een dekkingsprobleem bij de bijzondere subsidieregeling voor (aanpassing aan) sportverenigingsaccommodaties, de zogeheten 1/3°°-regeling. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 32° Raadsadres van de bewoners van VVE Prins Hendrikkade 96 van 21 oktober 2013 inzake de touringcarhaltes op de Prins Hendrikkade. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening en een afschrift van het antwoord te zenden aan de leden van de Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit). 8 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aaasnotule 33° Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake het verzoek om schadevergoeding voor onder andere ontvreemding van de woning en goederen. Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 34° Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake een klacht over een opgelegde parkeerboete. Besloten is, de afhandeling van dit raadsadres over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 35° Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake het behoud van speeltuin De Waag en de budgettering van speeltuinen na het opheffen van de stadsdelen. Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 36° Brief van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk van 22 oktober 2013, gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant over de door de gemeenteraad van Waalwijk aangenomen motie over onderzoek en winning van schaliegas. Besloten is, deze brief en motie voor kennisgeving aan te nemen. 37° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 17 oktober 2013 inzake de gedane toezeggingen in de vergaderingen van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën, en de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over het mogelijk gebruik van het landelijk percentage WOZ en de invulling van PM's bij maatregel 18. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 38° Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, van 28 oktober 2013 inzake de beantwoording vragen naar aanleiding van de behandeling van de begroting 2014 in de vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op 9 oktober 2013. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 9 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aaasnotule 39° Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Waterbeheer, van 29 oktober 2013 inzake de gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over de begroting 2014 betreffende de incidentele prioriteit van 0,2 miljoen euro voor een nieuw vaartuig ten behoeve van de handhaving te water door Waternet. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 40° Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie, van 28 oktober 2013 inzake een aantal toezeggingen over verschillende onderwerpen, gedaan in de vergadering van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede en Programma Maatschappelijke Investeringen op 10 oktober 2013. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 41° Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Bedrijven, en de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 30 oktober 2013 inzake de gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 30 oktober 2013 over de ontwikkeling van de tarieven voor de afvalstoffenheffing in de stadsdelen. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 42° Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie, van 31 oktober 2013 inzake de door wethouder Hilhorst gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 30 oktober 2013 over de passage op bladzijde 76 van de begroting 2014 betreffende het tijdelijke karakter van de bijstand als vangnetfunctie. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 43° Brief van de FNV van 29 oktober 2013 inzake tijdelijke bijstand in Amsterdam. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 10 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 44° Brief van de heer E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 30 oktober 2013 inzake de uitspraak van de bezwaarschriftencommissie overde intocht van Sinterklaas. Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 45° Ledenbrief VNG van 29 oktober 2013 inzake het wegnemen van knelpunten bij de belastingsamenwerking tussen gemeenten en waterschappen. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 46° Ledenbrief VNG van 30 oktober 2013 inzake de publicatie van Handhaving door en voor gemeenten, een juridische handleiding voor de gemeentelijke praktijk. Besloten is, deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afdoening. 47° Brief van de griffier van de gemeenteraad van Waalre van 30 oktober 2013 inzake de in de gemeenteraad van Waalre aangenomen motie over het uitroepen van de gemeente Waalre tot schalie- en steenkoolgasvrije gemeente. Besloten is, deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 48° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 31 oktober 2013 inzake de evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds (AIF). Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 49° Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 1 november 2013 inzake de in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën gedane toezeggingen op 30 oktober 2013 over de behandeling van de preadviezen op moties en amendementen inzake de begroting 2014. Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014. 50° Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, van 31 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen van het raadslid de heer Van der Ree, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 16 oktober 2013 over de vaststelling van het bestemmingsplan Oosterdok west. 11 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 16, nr. 969, vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west. 5 Onderzoek van de ingezonden bescheiden en installatie van het duoraadslid de heer M.E. van den Heuvel (D66) Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken. Dit punt wordt even aangehouden. 6 Mondelingevragenuur De VOORZITTER: Er zijn vier vragen, want de heer Van Lammeren had vragen over het kappen van bomen in de Prinses Irenestraat en het Beatrixpark. Als de wethouder hem kan geruststellen en kan toezeggen dat ze niet voor de komende commissievergadering zullen worden gekapt, dan kunnen de vragen in die vergadering worden behandeld. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest. Wethouder VAN POELGEEST: Als de bomen gekapt worden, dan gebeurt dit pas in 2015. We hebben dus nog even de tijd. De VOORZITTER: Uw vragen, mijnheer Van Lammeren, kunnen dus veilig worden doorgeschoven naar de commissievergadering. Dit punt wordt even aangehouden. 7 Benoeming van een duoraadslid in de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken. Dit punt wordt even aangehouden. 8 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014 en kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de periode 2015 tot en met 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 979) 12 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aa Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 6, 25, 28, 30, 31, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48 en 49 betrokken, alsmede ingekomen stuk nr. 44 uit de raadsvergadering van 11 september 2013 en de ingekomen stukken nrs. 4, 24, 28 en 29 uit de raadsvergadering van 2 oktober 2013. Dit punt wordt even aangehouden. 9 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot wijzigen van de Reclamebelastingverordening Amsterdam 2005 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 980) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 980 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 10 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 981) Dit punt is van de agenda afgevoerd. 11 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2013 tot kennisnemen van de startnotitie Amsterdamse peuterschool (Gemeenteblad afd. 1, nr. 982) Dit punt wordt even aangehouden. 12 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot vaststellen van de Verordening voorzieningen bestuurscommissieleden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 993) Dit punt wordt even aangehouden. 13 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013 tot vaststellen van specifieke criteria voor de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid van het Amsterdams investeringsfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 972) Dit punt wordt even aangehouden. 13 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aa 14 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013 tot vaststellen van het vereenvoudigd welstandskader RI-Oost Zeeburgereiland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 967) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 967 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Speelboot (Gemeenteblad afd. 1, nr. 968) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 968 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 16 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west (Gemeenteblad afd. 1, nr. 969) Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 11 en 50 betrokken. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 969 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot instemmen met afwijking van de geldende structuurvisie op het ontwerpbestemmingsplan Ouderkerkerdijk 174 (stadsdeel Oost) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 970) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 970 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 18 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Herinrichting De Ruijterkade- Westertoegang (Gemeenteblad afd. 1, nr. 971) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 971 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 19 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot akkoord gaan met de realisatie van het busstation Noord als onderdeel van het hoogwaardige vervoersknooppunt, akkoord gaan met de gewijzigde investeringskosten en planning van het project en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor het project busstation Noord (Buikslotermeerplein) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 973) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 973 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 19A Actualiteit van het raadslid de heer Molenaar van 31 oktober 2013 inzake tweetaktscooters (Gemeenteblad afd. 1, nr. 991) Dit punt is van de agenda afgevoerd. 20 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot instemmen met de realisatie van de definitieve inrichting van het busstation CS en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de inrichting van het busstation Centraal Station (Project IJsei) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 974) Dit punt wordt even aangehouden. 21 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot instemmen met het definitief ontwerp en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor de verbreding van het tracé Mosplein-Papaverweg-Klaprozenweg ter verbetering van de infrastructuur voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV Zaancorridor), autoverkeer en langzaam verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 975) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 975 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 21A Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2013 tot instemmen met de overdracht van vijf bewonersgarages in de Bijlmermeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 990) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 990 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 22 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Van Lammeren van 29 januari 2013, getiteld: Amsterdam gentechvrij, en kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 738) Dit punt wordt even aangehouden. 23 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Brandbeveiligingsverordening 2011 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 978) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Velde voor een stemverklaring. Mevrouw VAN DER VELDE (stemverklaring): Wij hebben hierover vragen gesteld die niet naar tevredenheid zijn beantwoord. Wij zijn het niet eens met de voorgestelde procedure. Daarom willen wij laten aantekenen dat wij tegen deze verordening zijn. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 978 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de stemverklaring van het raadslid Van deer Velde. 23A Actualiteit van de raadsleden de heren Paternotte en Ivens en mevrouw Van Doorninck van 29 oktober 2013 inzake het rapport, getiteld: Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten, Etnisch profileren onderkennen en aanpakken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 992) Dit punt wordt even aangehouden. 24 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot instemmen met eigendomsoverdracht en afstoten van werken uit de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 750) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 750 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 25 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2013 tot positief adviseren aan het Commissariaat voor de Media inzake de zendtijdtoewijzing aan Publieke Omroep Amsterdam voor opnieuw vijf jaar (Gemeenteblad afd. 1, nr. 976) 16 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aa De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 976 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 26 Voordracht van het presidium van 28 oktober 2013 tot ontslagverlening aan de plaatsvervangend ombudsman (Gemeenteblad afd. 1, nr. 977) Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 2 betrokken. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer De Goede voor een stemverklaring. De heer DE GOEDE: (stemverklaring): Ik wil namens de raad de ombudsman hartelijk danken voor de periode waarin hij ombudsman is geweest. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 977 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de stemverklaring van het raadslid De Goede. 27 GEHEIM (Gemeenteblad afd. 1, nr. 997). De VOORZITTER: U weet allemaal waarop dit punt betrekking heeft. In het fractievoorzittersoverleg is afgesproken dat u vanmiddag de gelegenheid hebt om de stukken te bekijken. Als iedereen dat heeft gedaan, dan wordt dit punt aan het eind van deze middagzitting of morgenmiddag naar wij verwachten gehamerd. Ik roep u daarom op om de stukken vanmiddag in te zien. Dit punt wordt even aangehouden. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte. De heer PATERNOTTE: Ik heb een verzoek bij agendapunt 13. Kan de heer Hilhorst daarbij aanwezig zijn als coördinerend wethouder AIF? De VOORZITTER: Dat kan hij. 5 Onderzoek van de ingezonden bescheiden en installatie van het duoraadslid de heer M.E. van den Heuvel (D66) Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman. 17 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 aads Mevrouw MOORMAN: Het kandidaat-lid, plaatsvervangend lid van raadscommissies ex artikel 82 van de Gemeentewet, de heer M.E. van den Heuvel, geen raadslid zijnde, heeft de bescheiden als bedoeld in artikel 4, lid 2 van de Verordening op de raadscommissies 2009 ingezonden. De ad-hoccommissie tot onderzoek van deze bescheiden heeft de eer de raad mee te delen dat zij de bescheiden heeft onderzocht en dat zij deze in orde heeft bevonden terwijl haar niet is gebleken van het bestaan van uitsluitingsgronden of van een onverenigbaarheid. De ad-hoccommissie adviseert de raad op grond hiervan tot toelating van de heer M.E. van den Heuvel als lid/plaatsvervangend lid in de raadscommissies. De VOORZITTER: Ik vraag de griffier, mevrouw Pe, om de heer Van den Heuvel de raadzaal binnen te geleiden voor het afleggen van de belofte. Ik verklaar dat ik, om tot lid van een raadscommissie benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik verklaar en beloof dat ik, om iets in deze hoedanigheid te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van een raadscommissie naar eer en geweten zal vervullen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van den Heuvel. De heer VAN DEN HEUVEL: Dat verklaar en beloof ik. De VOORZITTER: Ik mag u feliciteren met uw benoeming en uw installatie als duoraadslid. Tijdens de eerste schorsing wil iedereen u ongetwijfeld even feliciteren. (Applaus.) 6 Mondelingevragenuur Voorzitter: de heer Bouwmeester 1e Vragen van het raadslid de heer Flos inzake het bericht dat Sytze van der V. in Amsterdam zou komen wonen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos. De heer FLOS: De veiligheid van de jeugd in Amsterdam gaat iedereen aan het hart. Daarnaast vindt de VVD dat iemand die in de fout is gegaan, ook al betreft het een vreselijk delict als ontucht met minderjarigen, een tweede kans verdient. Desondanks stel ik u een aantal vragen over de heer Sytze van der V. omdat de heer Sytze van der V. in het verleden heeft aangetoond zich keer op keer niet te houden aan de voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke vrijlating waren gesteld. De rechter heeft meermalen vastgesteld dat de heer Van der V. de aanwijzingen van de reclassering niet heeft opgevolgd wat erin 18 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 resulteerde dat hij toch een gevangenisstraf moest uitzitten in de periode waarin hij voorwaardelijk was vrijgelaten. Ik heb de volgende vragen aan de burgemeester. Beschikt de burgemeester inmiddels over informatie over de vraag of Sytze van der V. wel of niet in Amsterdam woont, dan wel wil gaan wonen? Zo ja, welke informatie is dat? Zo nee, wat doet de burgemeester eraan om hierover informatie in te winnen? Beschikt de politie over de contactgegevens van en informatie over de huidige woonplaats van de heer Sytze van der V.? Van der V. stelt op zijn weblog dat hij afgelopen vrijdag contact heeft gezocht, zowel telefonisch als per e-mail, met de burgemeester, maar dat zijn contactpogingen niets hebben opgeleverd. Daarnaast stelt Van der V. dat de politie hem afgelopen donderdag wel heeft weten te benaderen. Kunt u op beide beweringen van Van der V. reageren? Van der V. schrijft op zijn weblog zich niet in de GBA, de gemeentelijke bevolkingsadministratie, te willen inschrijven. Wat is het oordeel van de burgemeester hierover? Kan de burgemeester vertellen welke vervolgstappen hij zal zetten als blijkt dat Van der V. zich al heeft gevestigd, dan wel zich gaat vestigen in Amsterdam? Is de burgemeester bijvoorbeeld van plan om afspraken met hem te maken om de kans op recidive te voorkomen en mogelijke een COSA-cirkel rondom Van der V. op te zetten of aan huisvestingsbegeleiding te doen? Is de burgemeester bereid om, in het geval dat Van der V. niet wil meewerken aan het maken van afspraken, als uiterste remedie gebiedsverboden, civielrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk, op te leggen? Kan de burgemeester uitleggen hoe hij de mogelijk groeiende onrust onder de bevolking over de mogelijke vestiging van Van der V. in wil dammen? Overigens is deze onrust mede door Van der V. zelf gecreëerd. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Ik heb vrijdagmiddag via de media vernomen dat Sytze van der V. mogelijk woonruimte in een grote stad zou hebben gevonden en dat dit in Amsterdam zou kunnen zijn. Toen is mij gevraagd of dit mogelijk zou zijn. Daarop heb ik hetzelfde antwoord gegeven dat u zojuist tot mijn genoegen hebt gegeven. ledereen die zijn straf heeft uitgezeten, moet ergens kunnen wonen. De grootste stad van Nederland die ook een verantwoordelijke hoofdstad wil zijn, kan niet op voorhand ‘nee’ zeggen. Ik heb er onmiddellijk aan toegevoegd dat we in dit soort gevallen altijd voorwaarden hanteren. Er is veel contact geweest met het ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie, het OM en de reclassering. Ook de gemeente Eindhoven heeft ons informatie gezonden. Het is allesbehalve zeker dat hij naar Amsterdam komt. Als hij hier gaat wonen, dan moet hij zich net als iedereen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Wat is er vervolgens gebeurd? Nog dezelfde middag arriveerde er een mail van hem waarin hij contact vroeg en waarin hij uitsprak dat, indien een burgemeester in Nederland zegt dat hij in zijn of haar stad kan komen wonen, maar dat hij of zij voorwaarden stelt, dit eigenlijk betekent dat het niet kan. Hij had telefonisch contact gezocht, maar er wordt geen contact gelegd. Toen dacht ik voor het eerst dat de heer Van der V. niet alleen grote behoefte heeft aan een woning, maar kennelijk ook aan aandacht. Ik vond het een beetje vreemd. In elk geval zal ik pas met hem overleggen als zeker is dat hij hier komt wonen en zich netjes zal inschrijven zoals verplicht is. Dan zal het gaan om 19 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 de voorwaarden, niet om hem tegen te gaan, maar om ervoor te zorgen dat alles op een nette manier gebeurt, net als in Eindhoven en inmiddels ook in zes of zeven andere gemeenten in het verleden is geprobeerd. Pas als concreet is dat hij zich hier vestigt, zullen we over de voorwaarden gaan praten. Ben ik bereid om een gebiedsverbod op te leggen? Daar wil ik liever niet op vooruitlopen. Ik heb mij nu verdiept in de Eindhovense casus. Daar is pas een gebiedsverbod opgelegd, dat overigens later juridisch niet volledig heeft standgehouden, toen bleek dat hij niet wilde instemmen met in mijn ogen alleszins redelijke voorwaarden. Dat zou hier ook kunnen gebeuren. Ten slotte vraagt u hoe ik groeiende onrust over de veronderstelde vestiging kan voorkomen. Als we meer weten, dan zal ik dat beoordelen en als het nodig is de nodige maatregelen nemen of de betrokken partners vragen om deze te nemen teneinde onrust te voorkomen. Ik hoop dat de heer Flos daarop vertrouwt. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos. De heer FLOS: Ik kan de antwoorden grotendeels volgen, maar één ding begrijp ik niet helemaal. U stelt dat u pas in overleg treedt met de heer Van der V. als u zeker weet dat hij hier woont. Van der V. beweert dat hij contact heeft gezocht. Heeft dat contact plaatsgevonden? Zo ja, waarom is er niet gereageerd op Van der V. om duidelijkheid te verkrijgen op de vraag of hij hier woont? Dat zou de basis moeten vormen voor een verder gesprek. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat u passief afwacht tot hij zich in het bevolkingsregister heeft ingeschreven. Zijn er ook contacten tussen de politie en Van der V.? Hij stelt zelf dat hij door de politie is benaderd. Ik neem aan dat u en de politie in Amsterdam daarvan op de hoogte zijn. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap dat u het niet begrijpt, want ik begrijp het zelf ook niet helemaal. Het is bij de heer Van der V. eerder voorgekomen dat hij voornemens uitte om ergens te gaan wonen terwijl dat in de praktijk niet bleek of dat ze onmiddellijk stopten nadat het gesprek op gang was gekomen. Ik kan dit tegen u zeggen op basis van de contacten met het ministerie en met diverse partners. De kans dat hij hier niet komt wonen, wordt op dit moment beduidend groter geschat dan dat dit wel gebeurt. Ik wil pas mijn tijd beschikbaar stellen aan de heer Van der V. als we zeker weten dat hij hierheen komt. Ik wil hem er overigens ook niet toe verleiden. Ik wil hierin neutraal zijn. Ik heb in zijn algemeenheid gezegd dat mensen ergens moeten kunnen wonen na het uitzitten van hun straf en dat Amsterdam zich niet aan zijn plicht op dat gebied kan onttrekken. Voor dit moment wil ik het daarbij laten. Wij doen alles wat we kunnen doen, zonder dat we een ongewenst effect oproepen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen. Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik wil de situatie iets breder zien. Als ik het goed heb, wordt een burgemeester sinds 2009 geïnformeerd over de terugkeer van pedoseksuelen in een gemeente en kan hij daarover afspraken maken. Kan de burgemeester toezeggen dat hij de Raadscommissie voor Algemene Zaken nader informeert over de manier waarop dit proces sinds 2009 verloopt? Heeft hij de indruk dat dit altijd gemeld wordt en welke afspraken worden er dan gemaakt? 20 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november R 2013 aadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Dat wil ik graag toezeggen. In de pilot BIJ is afgesproken dat burgemeesters informatie krijgen over het vrijkomen van veroordeelden. Dat is algemener zoals u zelf al zei. Ik was net burgemeester toen Amsterdam definitief besloot om daaraan mee te doen. Ik zal u de informatie graag geven. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van der Ree. De heer VAN DER REE: Ik wil graag van de burgemeester weten of Sytze van der V. contact heeft gezocht met de gemeente. Is dat het geval, ja of nee? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Een journalist stelde een vraag naar aanleiding van zijn weblog. Ik gaf antwoord en vervolgens stuurde hij een mail met als strekking: wat vreemd dat u zich in het openbaar uitlaat over iets wat privé besproken moet worden; ik wil contact. Zo is het gegaan. Voorzitter: burgemeester Van der Laan 22 Vragen van het raadslid Van Lammeren inzake de oproep van de Europese Commissie om plastic tassen niet meer gratis weg te geven om het enorme gebruik terug te dringen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Afgelopen week was in het nieuws dat Europa wil dat wij van de gratis plastic tassen af raken. Ik hoop dat Europa ook gratis tassen wil voorstellen, want ook papieren tassen vervuilen. Dat is nu echter niet aan de orde. Al twee keer heeft de Partij voor de Dieren een initiatiefvoorste! ingediend met als doel het terugdringen van de gigantische uitgifte van draagtassen. Het tweede initiatiefvoorstel is in september 2012 door de voltallige raad aangenomen. Deze stad heeft allerlei duurzaamheidsdoelstellingen, maar voor draagtasjes is het handig en noodzakelijk dat ondernemers actie ondernemen. Wij vinden dat het niet snel genoeg gaat en daarom hebben wij een aantal vragen aan de wethouder. Welke maatregelen heeft de wethouder genomen naar aanleiding van ons initiatiefvoorstel van september 2012 teneinde te beginnen met een duurzame draagtas en stopzetting van de gratis draagtas”? Is de wethouder het met ons eens dat het beleid tot nu toe nog geen effect heeft gehad? Weet de wethouder dat er in samenwerking met het KIDV, het Kennisinstituut voor Duurzaam Verpakken, een pilot in Tilburg, Zoetermeer en Deventer loopt? Daarbij doen grote winkelketens mee aan het terugdringen van de tas. Is de wethouder bereid om zich hierbij aan te sluiten? Als het antwoord op die vraag ‘nee!’ luidt, wil hij dit op de agenda zetten en voorstellen doen om wel een einde aan de gratis draagtas te maken? 21 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest. Wethouder VAN POELGEEST: Ik kan snel op de vragen reageren, maar ik heb er geen bezwaar tegen om er in de volgende commissievergadering iets uitgebreider op terug te komen. Welke maatregelen zijn er genomen? Het zijn de maatregelen die in de beantwoording op uw initiatief gemeld zijn. Wij zijn niet in staat om de tassen wettelijk te verbieden. Dat kan niet in Amsterdam omdat er sprake is van landelijke wetgeving. Wij zijn evenmin in de gelegenheid om op te leggen om er geld voor te vragen. We zouden dat graag willen doen, maar we kunnen dat winkeliers niet eenzijdig opleggen. Dat staat allemaal in de reactie op uw initiatiefvoorstel. Ik heb in de ambtswoning met de branche gesproken. We hebben toen afgesproken dat we in Amsterdam beginnen met een proef bij schoenenzaken waarbij mensen hun gekochte schoenen in een eenvoudig linnen tasje meekrijgen dat 1 euro kost. Die proef is volgens mij net afgerond. De resultaten ervan zijn bemoedigend, maar zijn niet zodanig dat het probleem hiermee in een keer is opgelost. Wij zijn volledig op de hoogte van de pilot waarop u doelt. Amsterdam is namelijk uitdrukkelijk gevraagd om in de begeleidingscommissie van die pilot zitting te nemen. Dat hebben wij ook gedaan. Wij hadden ook heel graag aan de pilot mee willen doen, maar het kennisinstituut gaf er de voorkeur aan om er eerst in middelgrote steden mee te beginnen omdat men dan beter het effect van de pilot kon meten. Het antwoord op uw vraag is daarom: wij hadden ons willen aansluiten, maar anderen vonden het verstandig om even te wachten. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Het verheugt mij dat de heer Van Poelgeest betaling voor een tas wil invoeren, maar dat dit niet kan. Dit stond ook in het initiatiefvoorstel. Het is ook prettig dat u op de hoogte bent van de pilot. Het is jammer dat wij er niet aan meedoen. Er is nu echter wel een momentum. In Tilburg en Zoetermeer doen de grote winkelketens als de HEMA en Blokker allemaal mee. In 2011 hebt u naar aanleiding van ons eerste initiatiefvoorstel met de branche gesproken. Dat leidde tot helaas teleurstellende resultaten omdat ze niet meededen. Nu doen ze dat in de genoemde steden wel. Volgens mij is dit het moment om nogmaals naar de ketens te stappen en te zeggen: Amsterdam doet weliswaar niet mee aan de pilot, maar waarom geeft u de tasjes nog wel weg? Dit is hét moment. Bent u bereid om nogmaals met de vijf of zes grote ketens om de tafel te gaan zitten en te zeggen dat wij in Amsterdam geen gratis tasjes meer willen? De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest. Wethouder VAN POELGEEST: Ik ben van harte bereid om dat aan de winkelketens te vragen. Ik ben overigens bang dat ze zullen zeggen dit wel op termijn te willen doen, maar eerst de resultaten van de pilot willen afwachten. Er is echter niets op tegen om het hen te vragen, want u en ik zijn het erover eens dat we het aantal tasjes terug moeten brengen. Voorzitter: de heer Bouwmeester 22 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 3° Vragen van het raadslid mevrouw Van Doorninck inzake de voorlopige voorziening (immediate measure) die het Europees Comité voor Sociale Rechten heeft genomen over het recht op onderdak, kleren en voedsel voor vreemdelingen zonder verblijfsrecht. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Doorninck. Mevrouw VAN DOORNINCK: Afgelopen donderdag, 30 oktober, heeft het Europees Comité voor Sociale Rechten een voorlopige voorziening genomen, een immediate measure, over het recht op onderdak, kleding en voedsel voor vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Dit naar aanleiding van een klacht die door de Europese coalitie van kerken was ingediend. Het is een heel belangrijke uitspraak die ervoor kan zorgen dat er minder mensen onder vreselijke omstandigheden in Nederland moeten leven als ze om de een of andere reden geen verblijfsrecht hebben of kunnen krijgen. In de uitspraak vraagt het Comité aan de Nederlandse overheid of deze ervoor wil zorgen dat vreemdelingen zonder rechtmatige verblijfsstatus geen serieuze of onherroepelijke schade oplopen tot het moment dat het Comité een finale beslissing neemt. Om te voorkomen dat de rechten die in de zaak ter discussie staan onherroepelijk worden geschonden, nog voordat het comité zich kan uitspreken, roept het Comité de Nederlandse overheid op om ervoor te zorgen dat deze groep vreemdelingen onderdak, kleding en voedsel krijgt. Het Comité zegt daarbij expliciet dat het moet gaan om een gezamenlijke aanpak van nationale en gemeentelijke overheden. Het klopt dus niet dat het hier gaat om een voorlopige uitspraak en dat we rustig kunnen wachten tot een definitieve uitspraak zoals staatssecretaris Teeven ons wil doen geloven. Het comité vindt dit zo belangrijk dat we deze maatregel al moeten nemen totdat er een definitieve uitspraak is. Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik een aantal vragen aan de burgemeester. Welke acties verwacht het college van de regering en de staatssecretaris naar aanleiding van deze uitspraak? De burgemeester gaat morgen naar een rondetafelgesprek over het Nederlandse vreemdelingenbeleid. GroenLinks is heel erg blij dat onze burgemeester daarbij aanwezig zal zijn. Wij vragen ons af wat de inzet van de burgemeester bij dit gesprek is en of hij bereid is om namens de gemeente Amsterdam aan te dringen op het op zeer korte termijn uitvoering geven aan deze belangrijke uitspraak. Het Comité gaat expliciet in op het feit dat er een gezamenlijke aanpak van gemeenten en nationale overheid zou moeten zijn. Welke rol ziet de burgemeester weggelegd voor de gemeente Amsterdam bij de uitvoering van deze uitspraak? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Welke acties verwacht het college van de regering en de staatssecretaris naar aanleiding van de uitspraak van het Comité? Ik weet het niet. Dit zal natuurlijk in Den Haag net als hier bediscussieerd worden. Het is echter primair de taak van de regering om gevolg te geven aan deze uitspraak. De uitspraak is juridisch niet bindend, maar doet wel een belangrijk moreel appel op alle betrokkenen en Nederland pleegt aan zulke uitspraken gevolg te geven. Ik ga morgen naar het rondetafelgesprek. Wat is daarbij mijn inzet? Ik denk dat de inzet volledig aansluit bij wat de gemeenteraad wil. Het is primair een landelijke zaak en het Rijk dient de opvang van deze groep uitgeprocedeerden op het gebied van voedsel, 23 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 onderdak en kleding waar te maken. Het is prettig om erbij te vermelden dat ik namens de G4 morgen ga praten over het onderdak en de bekostiging ervan, hervestigingsprojecten en de kosten daarvan, bijdragen aan gespecialiseerde projecten die in alle gemeenten al worden uitgevoerd en ga bepleiten dat we een hierbij intensief samenwerken. Dat is grofweg de inzet. Ten slotte uw vraag over de gezamenlijke aanpak en de rol die wij voor Amsterdam zien weggelegd. Het lijkt mij ook onderhandelingstechnisch goed om niet uitvoerig in te gaan op onze rol, want dan zullen sommigen in Den Haag morgen misschien minder goed luisteren naar wat ik hen vraag. Een verantwoordelijke hoofdstad zal niet alleen iets vragen, maar ook iets bieden. Het COA heeft ons gevraagd om ligplaatsen te vinden voor de boten waarop zeshonderd nieuwe vluchtelingen uit vooral Syrië zouden kunnen worden gehuisvest. Wij hebben toen gevraagd of het geen goed idee zou zijn om honderd van die plaatsen aan ons te geven zodat wij de groep die mogelijk binnenkort de Vluchtschans moet ontruimen daar een plek kunnen geven. Het is een bekende groep die geen aanzuigende werking veroorzaakt. Helaas was de vraagprijs van Domeinen voor de boten hoger dan de begroting van Justitie toeliet. Het laatste woord is er echter nog niet over gezegd, maar voorlopig is dit van de baan. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Doorninck. Mevrouw VAN DOORNINGK: Dank aan de burgemeester voor zijn duidelijke antwoorden en voor het toetje dat Amsterdam nog steeds en nog duidelijker dan wij al wisten op zoek is naar een plek voor de mensen die nu een heel voorlopige plek hebben. Aan welke termijnen denkt de burgemeester? De staatssecretaris roept dat het gaat om een voorlopige voorziening. Het Comité weerspreekt dit en wil dat er nu maatregelen worden genomen. Er komt een winter aan. Op welke termijn denkt u er samen met de overheid waar het primaat ligt voor te zorgen dat mensen onderdak dat zo hard nodig is, kunnen krijgen? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap de vraag van mevrouw Van Doorninck heel goed, maar ik moet niet te precies worden. Anders zou namelijk het primaat dat bij het Rijk hoort te liggen naar de gemeente worden verschoven. Wij blijven echter een subsidiaire instantie. Daar zijn de raad en ik het meen ik over eens. Er is maandag een kort geding geweest en de kans dat de groep binnenkort moet ontruimen, is tamelijk groot. Ik wil daarom tempo maken. De uitspraak waarop u dit agendapunt baseert, is een steun in de rug voor de vrijheid die de staatssecretaris nu zou moeten kunnen nemen om ons iets meer tegemoet te komen dan hij tot nu toe gedaan heeft. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte. De heer PATERNOTTE: Ik ben blij met de antwoorden van de burgemeester op de vragen van mevrouw Van Doorninck. Ik heb twee vragen om de zaak te verbreden. Het Europees Comité voor Sociale Rechten interpreteert het Europees Sociaal Handvest en kijkt of landen de regels ervan naleven. Tot nu toe was het leerstuk van de verantwoordelijke hoofdstad iets wat wij onszelf oplegden. In het advies van het Europees Comité wordt de gemeente echter expliciet genoemd. Wat is de interpretatie van de 24 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 burgemeester van het feit dat de gemeente expliciet als verantwoordelijke partner bij het naleven van het handvest wordt genoemd? De staatssecretaris spreekt van een voorlopige voorziening. Hoe vertaalt u de term immediate measure’? Als een voorlopige voorziening of als iets waar meteen gevolg aan gegeven moet worden? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Ik snap de vraag van de heer Paternotte heel goed. Een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten is natuurlijk aan een staat geadresseerd. Als de staat volledig voldoet aan deze uitspraak door het allemaal zelf te regelen, dan denk ik dat het niet nodig is dat gemeenten in het geweer komen en dat daarmee de uitspraak op een juiste manier nagekomen wordt. Omdat het een primaire verantwoordelijkheid voor de staat is, wil ik er niet al te veel over speculeren. Bovendien trekken wij ons deze verantwoordelijkheid al aan. De heer Paternotte hoeft niet bang te zijn dat dit zal veranderen. Ze wordt eerder versterkt. De verhouding tussen het aandeel van de staat en dat van ons zou zodanig moeten veranderen dat de staat meer doet en dat wij hetzelfde kunnen blijven doen. Wat het voorzieningenkarakter van de uitspraak betreft: ik ben het met u en met mevrouw Van Doorninck eens dat het niet duidt op iets wat alleen hangende een procedure zou gelden. De formulering is zodanig dat ik verwacht dat dit in de toekomst geldend recht is. Ik ben echter geen jurist die daarvan veel verstand heeft. Voorzitter: burgemeester Van der Laan 40 Vragen van het raadslid de heer Van Lammeren in zake de uitbreiding van tennispark Buitenveldert. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: In Zuid is men bezig met een plan voor de uitbreiding van tennispark Buitenveldert. Dit ligt in de hoofdgroenstructuur en in dat geval moeten plannen aan de TAC worden voorgelegd. Dit is ook gebeurd en de Technische Adviescommissie schrijft een advies over de toelaatbaarheid hiervan. Ik heb er een aantal vragen over, want binnenkort wordt er in stadsdeel Zuid besloten over dit plan. Wij beschouwen het TAC-advies als negatief. Dit houdt in dat er een uitzondering op onze eigen regels gemaakt moet worden en volgens ons moet dit hier worden behandeld. De behandeling van dit plan staat op 27 november gepland. Ik heb met de TAC gesproken en die zegt dat het een negatief advies heeft geschreven. Dan kunnen er twee dingen gebeuren. Er komt een nieuw plan of er wordt een uitzondering aangevraagd. Geen van beide is gebeurd, want dit plan wordt niet in de commissie of in de raad behandeld. Bovendien heeft de TAC geen gewijzigd plan gekregen. Is de wethouder van plan om hier achteraan te gaan en dit bij ons op de agenda te zetten als Zuid geen ander plan indient? Houdt u dit goed in de gaten, want dit gaat over de hoofdgroenstructuur? De Partij voor de Dieren wil die graag behouden. Het advies van de TAC is heel positief geschreven. Een medewerkster van de TAC zei dat het advies negatief is, maar dat het zulk een goed plan is dat het advies positief opgeschreven is. Dit kan niet. Het moet duidelijk zijn. Kan de wethouder de TAC 25 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 vragen om adviezen voortaan duidelijk te laten zijn, positief of negatief? Het is prima als de adviezen daarna uitgelegd worden. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest. Wethouder VAN POELGEEST: Ik wil de heer Van Lammeren vragen om dit soort vragen voortaan in de commissie te stellen, want het TAC-advies ligt er al tamelijk lang. In de commissie kunnen we er iets langer over doorpraten dan nu aan de hand van een mondelinge vraag. Die leidt immers naar haar aard tot een iets oppervlakkiger gedachtenwisseling. Misschien moet u de alertheid die u nu aan de dag legt ook toepassen bij een commissievergadering. In de beleving van het college ligt er geen negatief advies, maar een positief advies waarin over één kwestie negatief wordt geadviseerd. In het oorspronkelijke plan stond namelijk de mogelijkheid dat er loges kwamen. Dat is in tegenspraak met het toetsingskader. Het advies is er dan ook tamelijk duidelijk en negatief over. Het betekent dat wij in de gaten zullen houden of dit uit het bestemmingsplan verwijderd is. Als dat niet het geval is, dan zullen we er met het stadsdeel over gaan praten omdat het niet mag. Ik zal zelf rechtstreeks contact opnemen met de portefeuillehouder. De afweging op grond waarvan de TAC verder positief is, heeft te maken met de feitelijke situatie die er in het verleden ontstaan is op het gebied van de verharding. Binnen die context vindt de TAC het een goed plan, met uitzondering van de loges. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Het verbaast mij dat ik alerter moet zijn in de commissie. Dat zijn we ook. Normaal gesproken staan negatieve adviezen van de TAC op de terkennisnamelijst. In dit geval is dat niet gebeurd. Wij hebben dit uit de stukken in Zuid weten te halen. Ik beschouw dit daarom als een compliment. Wat u zegt over de loges klopt, maar ik weet dat er een 25%-norm geldt. Normaal is het 20%, maar met de uitbreiding van 160 m? halen we ook de 25%-norm niet. Er wordt dus een te groot deel verhard. Om een lang verhaal kort te maken: de TAC adviseert negatief over twee punten. Ik heb er zelf met de TAC over gesproken. Ik ben blij dat u de situatie in de gaten houdt. Agendeert u dit nog als er geen nieuw plan komt? De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Poelgeest. Wethouder VAN POELGEEST: Het is jammer dat u niet zelf in de commissie zit, want dan had u kunnen weten dat adviezen van de TAC alleen op de agenda komen als het college een negatief advies wil negeren. Als het college het negatieve advies overneemt, dan komt het niet op de agenda. Dat zou u in dit geval gerust moeten stellen. Over de verharding heeft de TAC geoordeeld dat zij iets wat eerder in dit bestemmingsplan vergund is niet meer terug kan draaien. Het gaat om beloften die in een ver verleden gedaan zijn en waaraan niets meer te veranderen is, tenzij er iemand schadeloos gesteld moet worden. Binnen die context vindt de TAC het een positief plan om vervolgens voor één functie een uitzondering te maken en wel voor loges. Wij zijn het eens met de TAC. Wij zullen het bestemmingsplan dat Zuid aan zal nemen vanuit die optiek beoordelen. 26 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 7 Benoeming van een duoraadslid in de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Bij dit agendapunt wordt ingekomen stuk nr. 1 betrokken. De VOORZITTER nodigt de leden Combrink, Weevers en Schimmelpennink uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER: Dames en heren, ik wil u er nogmaals op wijzen dat u bij de griffietafel het geheime stuk kunt inzien zodat u later in de vergadering kunt beoordelen of het betreffende punt kan worden gehamerd. Ingeleverd werden 32 stembiljetten. Benoemd is tot: Lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media: de heer M.E. van den Heuvel met 31 stemmen voor en 1 stem ongeldig. 8 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014 en kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de periode 2015 tot en met 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 979) Bij dit agendapunt worden de ingekomen stukken nrs. 6, 25, 28, 30, 31, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48 en 49 betrokken, alsmede ingekomen stuk nr. 44 uit de raadsvergadering van 11 september 2013 en de ingekomen stukken nrs. 4, 24, 28 en 29 uit de raadsvergadering van 2 oktober 2013. De VOORZITTER: Ik heb vier mededelingen voor de orde van de vergadering. Ik stel u voor om vanmiddag de eerste termijn van de raad en de eerste termijn van het college te houden. Morgen houden we aan het begin van de vergadering de tweede termijn van raad en college en aan het eind ervan de stemmingen. De afgesproken sprekersvolgorde is: D66, dan de Partij van de Arbeid, de SP, de VVD, het CDA, Groenlinks, Red Amsterdam, de Partij voor de Dieren, Trots en Witte Stad. Ik wil u verzoeken om, als u moties of amendementen of accentmoties en -amendementen indient, duidelijk de letter of het gemeentebladnummer van de betrokken motie of amendement te noemen. U zult morgen in de loop van de ochtend de stemmingslijst ontvangen. Op verzoek van de fractievoorzitters worden alleen duidelijke en bepaalde preadviezen daarin opgenomen. Als er verschil van mening bestaat over de vraag of het advies duidelijk of bepaald is, dan wordt dit niet ingevuld. 27 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte. De heer PATERNOTTE: De begroting gaat over geld, pecunia, doekoe, slappe was, over grote bedragen. Bedragen zo groot dat een stadsdeelbestuurder uit Noord er honderdduizenden keren voor naar de Stopera op en neer kan. Een gewone Amsterdammer die op straat een taxi neemt, kan er zelfs nog veel vaker voor op en neer. Het gaat niet om pepernoten, maar om bijna 6 miljard euro. Met geld kunnen we twee dingen doen. We kunnen het uitgeven en in de politiek noemen we dat al snel investeren. Daarmee kunnen we iets bouwen of iets mogelijk maken, bijvoorbeeld een schoolgebouw of een stageplek voor een mbo'er. Of we kunnen geld besparen zodat er later meer overblijft en we minder rente hoeven te betalen. Uitgeven of sparen, dat is de vraag. Dat moet echter wel kunnen. Na een begrotingsbehandeling van een maand die begon met het uitdelen van een begroting en eindigde met een 8-maandsrapportage en — eindelijk — een evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds is de conclusie: dit college kan het geen van beide. Het kan niet investeren en evenmin geld besparen. Voor de raadsleden die zijn afgehaakt gedurende de lange tocht door de woestijn van het Amsterdams investeringsfonds nog een allerlaatste keer een spoedcursus. We verkochten Nuon voor de hoofdprijs aan Vattenfall en daaruit is in 2010 het AlF geboren. Een fonds dat we toen heel goed konden gebruiken. Denkt u immers eens terug aan die tijd: de crisis was net flink uitgebroken, de werkloosheid liep al op, de prijzen in de bouw daalden razendsnel. Bouwen was een stuk goedkoper dan voor de crisis. In 2010 was er een gouden kans om Amsterdammers aan het werk te krijgen. Vervolgens begon een drie jaar durende discussie over de criteria voor die investeringen. Zelfs vandaag staat de behandeling van criteria voor de besteding van geld in het fonds nog op de raadsagenda. Àls het investeringsfonds een levend mens was, dan was het nu al bijna rijp voor de kleuterschool. De criteria liggen nu voor, vijf dagen na de evaluatie van het AlF waaruit iets bleek wat vrijwel iedereen al wist. Het AIF heeft niet gewerkt. Het college was niet in staat om het investeringsfonds te runnen. Wij zijn wel stomverbaasd over de conclusie die het college eraan verbindt: beginnen met een heel nieuw investeringsfonds. Dat is evenmin gratis. Bedenk immers dat het AlF de gemeente al 1,2 miljoen euro overheadkosten heeft gekost. Daarvan kan het stadsbestuur van Amsterdam Noord nog altijd 11.000 keer op en neer naar de Stopera. De stad moet in beweging komen. Investeringen zijn vandaag harder nodig dan morgen. We hebben banen en betaalbare huurwoningen nodig zodat de woningmarkt weer in beweging komt en een hypotheek en een sociale huurwoning niet de enige twee opties zijn voor iemand die in Amsterdam wil komen wonen. Daarom: van stilstand in het AIF naar investeren. Daarvoor hebben wij een amendement. Wij vragen het college om in januari een bestedingsvoorstel te doen voor investeringen in het onderwijs, de bestrijding van jeugdwerkloosheid, duurzaamheid en het aanjagen van de woningbouw. D66 heeft de afgelopen jaren een aantal keren voorgesteld om het AIF in te zetten voor het onderwijs en voor het opknappen van scholen. Dat kan nog steeds, want wij dienen vandaag een accentmotie in die voorstelt om, in navolging van de gemeente Den Haag, een Amsterdamse lerarenbeurs in te stellen die het mogelijk maakt dat docenten in het voortgezet onderwijs hun lesbevoegdheid halen. We hebben een investeringsfonds, laten we beginnen met investeren. Àls investeren niet lukt, dan hopen we dat de stad in ieder geval geld kan besparen. De manier waarop een gemeente met haar geld omgaat doet ertoe. 28 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (Mevrouw POOT: Ik heb een vraag die ook al in de commissie aan de orde is gekomen. U wilt graag investeren in een beurs voor leraren. Ik heb uw collega toen ook al gevraagd of hij dat wil financieren uit het AIF. Kunt u mij exact uitleggen wat daarvan het maatschappelijke en het financiële rendement is? Dat zijn per slot van rekening de criteria die wij hebben vastgesteld. U ook, als gemeenteraadslid.) Wij hebben steeds tegen de criteria gestemd omdat deze het AlF kreupel en volstrekt onwerkbaar maakten. Afgelopen vrijdag is er een evaluatie naar de raad gestuurd waarin precies dat staat. Het college stelt daarom ook voor om de criteria te veranderen. In januari bestaan ze niet meer. Het komt erop neer dat we een paar maanden wachten, in de tussentijd niets doen en zeggen: criteria die we eigenlijk al hebben afgeschreven en waarvan de evaluatie stelt dat we ze nooit hadden moeten hebben, houden ons tegen als we kunnen investeren in het onderwijs, in docenten met een lesbevoegdheid voor de klas. Wij geloven dat betere docenten voor de klas maatschappelijk rendement is. (Mevrouw POOT: De discussie over de criteria zullen we vast nog voeren. Wij lezen iets heel anders in de evaluatie. Wij maken eruit op dat er wel degelijk projecten zijn. Ik concludeer nu dat uw voorstel geen financieel rendement kent en dat u ook het maatschappelijk rendement niet benoemt. U zegt dat het er is. Ook u bent als raadslid akkoord gegaan met de criteria die we nog hanteren totdat we andere vaststellen) Ik ben verbaasd omdat mevrouw Poot nog steeds enthousiast is over de criteria voor het AIF, zelfs nog na het lezen van de evaluatie ervan. Ik ben wel blij dat mevrouw Poot erkent dat onderwijs maatschappelijk rendement heeft. (De heer DE GOEDE: Ik ben met D66 enthousiast over investeren in de stad. Ik ben ontzettend bij dat u straks met ons mee wilt investeren. Ik heb tot nog toe nog slechts één prioriteit van uw partij gehoord, namelijk het verminderen van de schuld. U kiest nu duidelijk niet voor het verminderen van de schuld, maar u wilt het geld gebruiken voor investeringen in de stad. Begrijp ik dat goed?) Het is eenvoudig. We hebben een investeringsfonds. Wij hebben er steeds voor gepleit en er ook voorstellen voor gedaan om het investeringsfonds in te zetten voor investeringen. Daarnaast willen we ervoor zorgen dat we de structurele uitgaven beperken zodat we de schuld van de stad onder controle kunnen krijgen en vanaf 2016 ook kunnen aflossen. Ik hoop echter dat u het met mij eens bent dat een investeringsfonds er niet voor bedoeld is om vier jaar lang te wachten en vandaag pas criteria vast te stellen voor die investeringen, maar dat we het voor de stad inzetten, zeker in crisistijd. (De heer DE GOEDE: Misschien loop ik op de discussie vooruit, maar het college stelt volgens mij voor dat er geld wordt toegevoegd aan een nieuwe vorm van het fonds. U hebt altijd gezegd dat extra geld niet voor het fonds bestemd moet zijn, maar aangewend moet worden voor het aflossen van de schuld. Het is van tweeën één. U mag kiezen.) Ik praatte nu nog over het oude Amsterdamse investeringsfonds, maar het verbaasde ons inderdaad hogelijk dat het college concludeert dat het dit fonds niet heeft kunnen runnen en nu een extra fonds in wil richten. Het debat daarover zullen we nog voeren, maar het is de vraag of we op die manier op een slimme manier met het geld omgaan en wel slimme investeringen kunnen doen. Hoe dan ook weten we dat dit niet 29 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 zal gebeuren. Daarmee hebben we vier jaar lang heel weinig gedaan met heel veel mogelijkheden. (De heer DE GOEDE: U kijkt terug en dat is altijd leuk. Ik wil graag met u naar de conclusies van het college kijken. Het college zegt dat het beter kan, dat er geld komt en dat we het op een slimmere manier gaan inzetten. Kiest u ervoor om het geld niet in het AIF te stoppen, maar om er de schuld mee af te lossen? Of wilt u het geld op grond van betere criteria aan goede dingen in de stad besteden?) We moeten het geld zeker goed besteden. Wij denken echter niet dat we daarvoor een nieuw, extra AlF moeten inrichten waarover we in januari verder gaan praten. Het doet ertoe hoe een gemeente met haar geld omgaat. Als een thuiszorginstelling in een jaar tijd te veel geld kwijt is aan dure huisvesting en te hoge personeelslasten, dan kan die instelling daardoor failliet gaan, kunnen er 450 medewerkers hun baan verliezen en kunnen 3000 cliënten de dupe zijn. Sommigen omdat ze geen of tijdelijk minder zorg of hulp bij het huishouden krijgen. De medewerkers omdat ze hun inkomen verliezen. Als de gemeente jaar na jaar meer geld kwijt is dan er binnenkomt, te dure huisvesting heeft en te hoge personeelslasten heeft, dan gaat de gemeente natuurlijk niet failliet. De schuld neemt ze echter wel mee. Afgelopen vrijdag maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend dat alle Nederlandse gemeenten samen een schuld hebben van 51 miljard euro. Amsterdam heeft met 4,5 miljard euro twee keer zoveel schuld als de gemiddelde gemeente in Nederland. Dat komt natuurlijk doordat we jaar na jaar meer uitgeven dan er binnenkomt. Er ligt ook een heel bijzondere logica aan ten grondslag. In de Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën sprak ik ook over de schuld van de stad en werd daarbij geïnterrumpeerd door de heer Mulder van de Partij van de Arbeid. Hij zei dat de schulden weliswaar gestegen zijn, maar dat er ook meer geld vrij beschikbaar is. Hij vroeg of ik daar niet blij mee was. Ik kan alleen maar hopen dat de heer Mulder deze logica niet op zijn eigen huishouden toepast, ook al zou de kredietafdeling van de Media Markt dan wel erg goede zaken doen. (De heer MULDER: De getallen gingen snel over tafel, maar ik begrijp dat Amsterdam ongeveer 10% van de totale schuld van alle gemeenten heeft. U zegt dat dit twee keer zoveel is als de gemiddelde gemeente. Wij zijn echter ook een flink stuk groter dan andere gemeenten. Dat zou betekenen dat onze schuldpositie iets beter is dan die van de gemiddelde gemeente.) Nederland heeft iets meer dan 16 miljoen inwoners, Amsterdam heeft er 800.000. Dat betekent dat Amsterdam ongeveer 5% van het totaal aantal inwoners van Nederland heeft en 10% van de schuld. Dat is volgens mij het dubbele, mijnheer Mulder. Ik kijk even of dit wel is geland. Ik heb net de logica die hier achter zit uitgelegd. De schulden lopen op en het college doet er alles aan om dat proces te versnellen. In de Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën roemden meerdere financieel woordvoerders, waaronder die van de VVD, de financiële trukendoos van wethouder Hilhorst omdat hij via een omweg een meevaller gebruikt om een mislukte bezuiniging op inkoop en standaardisering te maskeren en dat in een persbericht ook nog eens wist te presenteren als een uniek stukje historische financiële degelijkheid. Afgelopen vrijdag kregen wij de 8-maandsrapportage waaruit bleek dat Amsterdam in 2014 opnieuw 50 miljoen euro aan mogelijke meevallers over 2013 via deze route zal verhuizen om niet-behaalde bezuinigingen in het fysieke domein te compenseren. Dat deed de wethouder ook voor de zomer al bij de kadernota. 30 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Door structureel een nullijn bij de gemeente in te voeren, werden niet-gehaalde bezuinigingen uit eerdere bezuinigingsplannen toch gedekt. Dat lijkt op een Amerikaan die met de ene creditcard de behoeften van de andere dekt. Een jaar geleden betwijfelden sommigen nog of deze wethouder met geld kon omgaan. Wij twijfelden daar niet aan. We zien ook dat de wethouder geld weliswaar niet kan laten rollen, maar dat hij wel fantastisch met geld kan schuiven. Samen met het CDA dien ik daarom een motie in die vraagt dat, als iets een bezuiniging wordt genoemd, we daarmee ook echt geld besparen en het anders geen bezuiniging te noemen. (Mevrouw POOT: U citeert mij correct uit de commissie, maar een van de dingen waarover ik juist enthousiast was, ook in de 8-maandsrapportage, is dat er nu daadwerkelijk begonnen wordt met het aflossen van schulden. Ik hoorde net uw debat met de heer De Goede. Klopt het dat u geen voorstander meer bent van het aflossen van schulden?) Wij zijn wel degelijk voorstander van het aflossen van schulden. We zien voorstellen van de VVD die daar een bijdrage aan leveren nieuwsgierig tegemoet. (Mevrouw POOT: Dat is heel fijn, maar ik ga er dan ook van uit dat u blij bent met wat er in de 8-maandsrapportage staat. Namelijk: dat de schulden worden afgelost.) Ik wil mevrouw Poot er opmerkzaam op maken dat de 8-maandsrapportage geen schulden aflost. Het is een rapportage. Als wij naar aanleiding van de jaarrekening een stap kunnen zetten in het beteugelen van de schulden, dan zijn we daar blij mee. Samen met het CDA dienen wij dus een motie in die vraagt om, wanneer iets een bezuiniging wordt genoemd, er ook echt geld mee te besparen en het anders geen bezuiniging te noemen. Dat klinkt logisch, maar ik zou het graag nog eens letterlijk tegen de wethouder willen zeggen. U hebt laten zien dat u een trukendoos hebt, maar wilt u niet liever een echte strenge wethouder van Financiën zijn? Amsterdam moet stoppen met nog meer plannen voor weer een nieuw fonds en weer nieuwe criteria en moet gaan investeren. De stad moet het AlF laten werken om jongeren weer aan een baan te helpen, om starters, studenten en stadsgezinnen kans te laten maken op een betaalbare huurwoning en om leraren met een bevoegdheid voor de klas te zetten. Ik wil tot slot een paar moties ten behoeve van de administratie doornemen. Allereerst amendement nr. 862, Ruimte voor de fiets. Dat wordt een accentamendement. Datzelfde geldt voor motie nr. 868, de fijnstofmotie, en motie nr. 903 over de lerarenbeurs. Daarnaast heb ik een nieuwe motie en een amendement. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 51° Amendement van de raadsleden Capel en Paternotte inzake de begroting 2014 (AIF: van stilstand naar investeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. A). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de nog niet bestemde middelen uit het AlF te investeren in onderwijs, economie, aanpak jeugdwerkloosheid, zorg, duurzaamheid en het aanjagen van woningbouw; - voor deze middelen de criteria van het AIF te schrappen; - voor 1 januari 2014 met een investeringsplan te komen; - __ bovenstaande in de begroting 2014 te verwerken. 31 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 52° Amendement van het raadslid Bouwmeester inzake de begroting 2014 (ruimte voor de fiets in Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 862’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - met ingang van de begroting 2014 500.000 euro per jaar extra te investeren voor een periode van vier jaar voor het oplossen van de knelpunten op de belangrijkste fietsroutes; - hiervoor een deel van de begrote middelen programma Knelpunten in het Hoofdnet Fiets uit 2016 en 2017 naar voren te halen; -__ financiële dekking voor de intensivering te vinden in Doorschuiven reservering S106 (begroting 2014, pagina 148). 53° Motie van het raadslid Manuel inzake de begroting 2014 (minder fijnstof in de stad) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 868). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een plan op te stellen hoe nieuwe technieken om fijnstof te reduceren per knelpunt kunnen worden ingezet; - _ hierover te rapporteren aan de raad. 54° Motie van het raadslid Paternotte inzake de begroting 2014 (Amsterdamse lerarenbeurs voor het voortgezet onderwijs) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 903’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - in 2014 een Amsterdamse lerarenbeurs in te stellen voor het tegemoetkomen in de studiekosten; - hiervoor begin 2014 een voorstel te doen aan de raad; - dit te dekken uit de niet bestemde middelen van het Amsterdams investeringsfonds (AIF). De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder. De heer MULDER: Geachte leden van de raad, mensen op de publieke tribune en mensen voor de tv, de mensen die tv kijken hebben de afgelopen weken zwetende politici kunnen zien, een zwetende president die zakenreizen moest afzeggen en tot in de nacht moest vergaderen om de uit het lood geslagen Republikeinen in het gareel te houden teneinde te voorkomen dat het land zijn schulden niet meer kon betalen. Al sinds 2011 heeft het land überhaupt geen begroting meer vastgesteld. Het circus dat wij zagen, zal zich vermoedelijk in januari herhalen. In Den Haag zagen we ook koortsachtig overleg, met mannen in stropdas. De oppositie was nodig om de begroting te redden en werd voor bewezen diensten bedankt met geld voor de pro-lifebeweging en de filmindustrie. In menige gemeente in het land zien we zwetende ambtenaren en politici omdat zij verrast zijn door de extra bezuinigingen die op hen afkomen. Hoe anders gaat het er in Amsterdam aan toe. We zien een wethouder Financiën die alleen soms iets onrustig oogt omdat hij niet aflaat om de stad rond te trekken op zoek 32 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 naar verbeteringen in de jeugdzorg en het onderwijs. Verder is hij een baken van rust. Daar heeft hij ook ale reden toe. Wij zijn in Amsterdam vroeg begonnen met bezuinigingen zodat we niet halsoverkop het roer hoefden om te gooien. De komende jaren staan stad en stadsdelen voor een grote bezuinigingsopgave van 460 miljoen euro waar we samen de schouders onder zetten, maar die er wel toe leidt dat wij op de middellange termijn de begroting op orde houden en zelfs voor de volgende periode aan onze opvolgers nog geld overlaten om te besteden. Tegelijkertijd zijn we nog steeds in staat om in de stad te investeren. In de economische structuur, ik denk daarbij aan de Amsterdam Metropolitan Solutions dat echt zal werken om deze stad en haar economie ook in de toekomst sterk te maken. Ook in het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid komt een degelijke financiële onderbouwing. Misschien hier en daar enigszins sober, maar wel met de nodige ruimte voor noodzakelijke investeringen in zorg, onderwijs, woningbouw en een Amsterdammersregeling waarbij we 1% van de lokale belastinginkomsten ter beschikking willen stellen waarbij Amsterdammers zelf kunnen zeggen hoe deze aangewend moeten worden ter verbetering van buurt of zorg. Dit is geen gemeengoed. De heer Paternotte van D66 trok zojuist een heel, heel grote broek aan. Dat deed hij in de commissie ook al. De vraag is of dit terecht is. Ik zie dat D66 in zijn verkiezingsprogramma vooral opsomt wat het allemaal wil uitgeven. Het corrigeren van bezuinigingen op onderwijs, kunst en zorg, nieuwe metrolijnen en ondergrondse parkeerplaatsen. Allemaal heel kostbare kwesties. Kan de partij dit waarmaken? Een tweede punt van verbazing bij het zien van de uitgaven is het ontbreken van een financiële paragraaf. (De heer PATERNOTTE: Het is natuurlijk de vraag of wij het kunnen waarmaken. Ik ben echter blij dat u er net zo benieuwd naar bent als wij en dat u ons die kans wilt bieden. Alles wat u zegt, hebt u al waar kunnen maken. In uw verkiezingsprogramma schrijft u dat we bij tegenvallers niet met geld moeten schuiven, maar dat we in de eigen organisatie moeten snijden. Kunt u uit de laatste vier of acht jaar een voorbeeld noemen waarbij de PvdA een tegenvaller wilde opvangen door te snijden in de eigen organisatie?) Inzet op herstel |, Inzet op herstel Il, Eén stad, één opgave. Dat waren allemaal forse bezuinigingen op de eigen organisatie. (De heer PATERNOTTE: Uw definitie van een tegenvaller is dus het financiële beleid dat Amsterdam gedurende vijf jaar lang moet volgen. Dat noemt u een tegenvaller.) Ik weet niet of u de stukken kent van de bezuinigingsopgaven die ik net noemde, maar het zijn drie forse bezuinigingsopgaven die we in een tamelijk hoog tempo achter elkaar hebben uitgevoerd. Met die maatregelen is daadwerkelijk geld verdiend en dus bezuinigd. (De heer PATERNOTTE: Ik denk dat u met mij hebt geconstateerd dat in Eén stad, één opgave in de komende drie jaar de maatregelen 7 en 8 niet konden worden ingevuld en dat dit op een andere manier is opgelost, namelijk door versneld af te schrijven en de winsten die daaruit vloeien te verschuiven naar Eén stad, één opgave. Ik noem dat een tegenvaller. Vindt u dat er als reactie op die tegenvaller in de eigen organisatie is gesneden?) Daar klopt geen jota van. De verschuiving van 20 miljoen euro die u noemt is juist wat u altijd het aflossen van schulden noemt. Het is het terugdringen van de financiële last 33 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 in de toekomst door de afschrijvingen anders te laten verlopen. Op die manier ontstaat daadwerkelijk structurele ruimte door er een incidentele meevaller voor aan te wenden. (De heer PATERNOTTE: Het is eenvoudig. We kunnen versneld afschrijven waardoor we minder rentelasten hebben en de schuld kunnen aflossen. Daarnaast is er een bezuinigingsprogramma dat draait om besparingen waarbij de gemeente minder kosten maakt. Dat is niet gelukt en in plaats daarvan schuift het college met geld om het gat te vullen. Vindt u niet dat bezuinigingen moeten betekenen dat de gemeente Amsterdam minder kosten maakt?) Wat u zegt klopt niet. In drie opeenvolgende bezuinigingsplannen is daadwerkelijk geld bespaard. Dat staat ook in de bezuinigingsmonitor. Er klopt geen jota van wat u zegt. Laten we eens kijken hoe u met uw grote broek aan uw verkiezingsprogramma wilt financieren. Bij ontstentenis van een financiële paragraaf kom ik bij mijn derde punt van verbazing. Ik zie namelijk wel ergens een post van 140 miljoen euro. Daarmee wilt u uw wensen financieren. Die post bestaat uit A, B, C en D. A — huisvesting — is al onderdeel van Eén stad, één opgave en is dus al ingeboekt in het financieel meerjarenperspectief. B: ICT. Hoe gaat u daarop besparen? Door geen kostenoverschrijdingen. Dat is geen besparing. Dat is geen tegenvaller in de toekomst willen. Dat willen wij natuurlijk ook niet, maar het is geen besparing. C: uitbesteden van Parkeerbeheer. Dat is al uitbesteed. D: deelnemingen afstoten. Dat levert geen structureel geld op, mijnheer Paternotte, want die deelnemingen zorgen ook voor structurele inkomsten. Met andere woorden: hiermee komen we niet verder. Wat zien we verder nog? Een vierde punt waarover wij ons verbazen: bezuinigingen op ambtenaren. Er is ten eerste slechts een natuurlijk verloop van zeshonderd ambtenaren in de komende jaren. In het financieel meerjarenperspectief staan al heel veel bezuinigingen op ambtenaren in de lopende bezuinigingen. Ten tweede hebt u echter een eigen plan in vijf stappen. Wat staat er in uw eigen plan? Elke ambtenaar die wij willen laten vertrekken, kost ons 100.000 euro. Als u 10% ambtenaren wilt vervangen door zzp'ers kost dat 150 miljoen euro. Dit is nergens terug te vinden. Ten derde: In een interview in Binnenlands Bestuur, want daarop stoelt uw idee om ambtenaren te ontslaan en zzp'ers in te huren, zegt u zelf op 8 mei 2012 dat zzp'ers duurder zijn. Een vijfde punt van verbazing betreft het feit dat u zegt schulden af te lossen, maar dan moet u wel 1,2 miljard euro op uw begroting vrijmaken, want met dat bedrag lopen de schulden namelijk op. Waarom lopen die schulden op? Ze lopen op omdat we onder andere een Noord/Zuidlijn aanleggen. U moet dus hoogstpersoonlijk de put van de Noord/Zuidlijn dichtgooien om deze 1,2 miljard euro te verdienen en zelfs dan verdient u dat bedrag volgens mij niet. (De heer IVENS: Ik ben benieuwd of de Partij van de Arbeid ook nog iets gaat zeggen over de begroting die nu voorligt. Wilt u ingaan op wat u in de coalitie gedaan hebt? Uw beoogd lijsttrekker wil nog niet over de verkiezingen praten, maar het lijkt erop dat u een andere mening bent toegedaan. Kunt u nu over de begroting gaan praten?) Nadat ik mijn zesde punt van verbazing met u heb besproken, zal ik dat zeker doen. (De heer PATERNOTTE: Ik neem de uitnodiging van de heer Mulder om met zijn lijsttrekker in debat te gaan graag aan. Ik wil graag nog één vraag aan u stellen omdat u er eerder iets over zei. De schulden lopen in de komende twee jaar nog op. U hebt al een aantal keren tegen mij gezegd 34 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 dat D66 de schulden wil terugbrengen, maar volgens u kan dat helemaal niet want er liggen plannen waardoor de schuld nog eens met 1,2 miljard euro oploopt. Tada! Toen ik u vroeg hoe u de schuld onder controle wilt brengen, zei u: dat vind ik een complexe vraag. De vraag is: hebt u daar inmiddels over nagedacht?) Volgens mij verliep het gesprek iets anders. U zegt dat u schulden aflost, maar u doet het niet, want u moet dan tegen de Amsterdammers vertellen waar u die 1,2 miljard euro vandaan wilt halen. Dat is mijn punt. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: U zegt met grote stelligheid dat we heel sterk hebben bezuinigd en dat de gemeente de afgelopen jaren kleiner is geworden. Begrijp ik u goed?) Leest u er de bezuinigingsmonitor maar op na. In de afgelopen jaren zijn er forse bedragen bespaard op de ambtelijke organisatie. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dat is ontzettend mooi, want het CDA streeft ook naar een kleinere overheid. Het is fijn om de Partij van de Arbeid daarbij aan onze zijde te weten. Ik vind het wel vreemd dat uw lijsttrekker in een debat zegt dat hij niet naar een kleinere overheid streeft, maar naar een andere overheid. Wat is nu het standpunt van de PvdA?) Wat is kleiner? Wat is efficiënter? Moeten we andere taken uitvoeren? Wat kan beter? Dat wordt een woordspelletje. We hebben een aantal dingen gedaan. We hebben efficiencyverbeteringen in het stadhuis bekeken. De vraag die ik interessant vind, is: wat doet de stad en wat doen de stadsdelen en kunnen we dat efficiënter op elkaar aansluiten en de dubbelingen eruit halen? Dat blijkt substantiële besparingen met zich mee te brengen. Wij willen de belangrijke dingen die we doen, blijven doen en wel op een zo efficiënt mogelijke manier. Soms moet dat iets anders en soms ook iets kleiner. Ik denk dat wij er wel uitkomen. U hebt nog één punt van verbazing van mij tegoed. Die betreffen de begrotingsmoties van D66 waarin op twee punten geld van achter naar voren wordt gehaald, onder andere in de motie van de heer Bouwmeester en ook in de motie in de commissie over Pakhuis De Zwijger. Met andere woorden: de ambities zijn niet gedekt. Gesuggereerde dekkingen zijn niet uitgewerkt of bestaan niet. Beloften zijn niet vertaald in euro's. De grote broek die u aantrok, past u niet. Deze broek is voor u [spreker toont een bruine kinderbroek]. Daarmee kom ik bij de vraag van de heer Ivens. Wij hebben de begroting toch weer met veel passie en plezier gelezen. We hebben er diverse wijzigingsvoorstellen op gedaan die u eerder hebt ontvangen. Wij danken het college voor de degelijke preadviezen en we nemen deze ter harte. Wij zullen daarom een aantal gewijzigde moties indienen waarbij de moties conform de preadviezen zijn gewijzigd zodat de kritische preadviezen in positieve preadviezen getransformeerd zouden moeten worden. Het betreft de moties en amendementen nrs. 863, 873, 905, 906 en 914. Motie nr. 894 trekken we in omdat we samen met de SP een nieuwe motie indienen. Kort gezegd gaat het om veilige straten doordat we de scooteroverlast willen terugbrengen. We willen er volgend jaar mee beginnen. Kinderen in armoede en huurders die onder druk staan als gevolg van huurverhogingen willen we in 20914 extra helpen. We zullen op dat gebied samen met de SP twee gewijzigde moties indienen. Verder is onze motie over de omscholing van zzp'ers gewijzigd. Het is van belang om de verborgen werkloosheid die we daar zien terug te dringen. We hebben overigens in de slipstream van de motie ondervonden dat het mogelijk is om ook gelden bij de Dienst Werk en Inkomen en werkgelden voor deze doelgroep in te zetten wat tot op heden niet gebeurt. We willen u vragen om er in de 35 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 commissie op terug te komen en ons te rapporteren wat de mogelijkheden voor omscholing van zzp'ers vanuit de werkgeldbudgetten zijn. Het doel van onze motie is in elk geval om de wendbaarheid van zzp'ers die het op dit moment moeilijk hebben te steunen door om- of bijscholing zodat ze daarna weer aan de slag kunnen. Dit leidt tot een verbetering van de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs. Een andere toezegging die we willen vragen en waarover we allemaal zijn benaderd en waar we informatie over hebben gekregen, betreft de verbetering van de entree en de ontvangst van het Van Gogh Museum aan het Museumplein. Er zouden mogelijkheden zijn voor cofinanciering met het stadsdeel en de provincie. We willen de wethouder vragen om de financieringsopties hiervoor op een rij te zetten en ons spoedig hierover te informeren in de commissie. (De heer DE GOEDE: Kunt u dat laatste iets meer uitleggen? Wat is uw visie op een nieuwe entree voor het Van Gogh Museum? U vraagt om de financieringsopties in kaart te brengen. Net als wij hebt ook u gezien dat er bij EZ geen geld beschikbaar is. Dat was in elk geval het preadvies van de wethouder. De wethouder kan straks niet anders doen dan zeggen dat daarvoor ook geen geld is. Wat vraagt u dan precies?) Dat zou inderdaad de conclusie kunnen zijn, maar wij willen op dat punt graag de nieren proeven in de commissie. Vandaar onze vraag. (De heer DE GOEDE: Nogmaals, u vindt het interessant dat de wethouder een mogelijke nieuwe entree van het Van Gogh Museum onderzoekt. Het is prima om dat te onderzoeken, maar tegelijkertijd vraagt u het college om te onderzoeken of er geld voor beschikbaar is. We hebben een aantal voorstellen gedaan voor andere zaken in de stad en ook naar financieringsopties gevraagd. Het college zegt dat er geen geld voor is. Waarom denkt u dat het college nu ineens wel met geld voor dit voorstel komt?) Dat hebben we niet gevraagd. Ik wil de financieringsopties die er zijn en waar wij geen volledig zicht op hebben met een degelijk stuk in de commissie bespreken. (De heer PATERNOTTE: We bespreken nu de begroting van de gemeente Amsterdam. De heer Mulder wil dat het college de financieringsopties op een rij zet zodat we elkaar daarover de nieren kunnen proeven. De begroting van de gemeente Amsterdam bevat de financieringsopties. We proeven nu elkaar de nieren daarover. Hebt u zelf een idee of trekt u financieel gezien hier geen heel erg klein broekje aan?) Wij trekken er nu in elk geval geen geld voor uit. Dat lijkt mij de implicatie van de vraag. (De heer PATERNOTTE: U dient een motie in waarin staat dat u er geen geld voor uittrekt.) Wij hebben geen motie, mijnheer Paternotte en dus trekken wij er geen geld voor uit. Zo gaan de zaken bij deze begrotingsbehandeling. (De heer PATERNOTTE: Waarom stelt u dit punt dan aan de orde bij de behandeling van de begroting van de gemeente Amsterdam?) Omdat ik graag wil dat wij er in de commissie op terugkomen. Dat is het enige wat ik vraag. Ik wil een goed stuk om er in de commissie over te spreken. (De heer PATERNOTTE: In het belang van de spreektijd stel ik dan voor dat we doorgaan.) Dat lijkt mij buitengewoon verstandig, mijnheer Paternotte. 36 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Voorts is er de motie over de opkomstbevordering. Wij hebben er opnieuw een toelichtende brief van het college over gekregen. Wij willen ons voorstel dekken uit het communicatiebudget. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat wij door die brief niet overtuigd zijn van het feit dat dit niet kan. Er wordt gesproken over doorbelaste kosten. Het maakt in principe niet uit waar er in de organisatie doorbelast wordt. Wij zijn er dan ook nog steeds van overtuigd dat dit kan en we willen de motie graag handhaven. Misschien kunt u er in uw termijn nog op ingaan. Wij dienen ook een gewijzigde motie in over de pensioengelden. Dank voor het preadvies. Het is hartstikke belangrijk om de ruim 1000 miljard euro aan pensioengelden in de vorm van investeringen naar Amsterdam te halen. In feite is dit de meest verstrekkende motie van allemaal. Wij hebben uw suggestie verwerkt in de motie zodat het voorstel ook kan werken. Wij danken u ook voor het positieve preadvies op onze motie die initiatieven van marktpartijen wil faciliteren. Voorzitter: de heer Bouwmeester De VOORZITTER: Als u accentmoties hebt, wilt u die dan voorzien van een nummer plus accent? Dat maakt de administratie voor de griffie een stuk gemakkelijker. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ivens. De heer IVENS: De SP had forse kritiek op de ambitieloze kadernota. In die nota werd onvoldoende rekening gehouden met de noden die er in de stad zijn. De begroting is een uitwerking van de kadernota en onze verwachtingen waren dus al enigszins getemperd. Wij zijn in ieder geval blij met het verloop van de discussie over deze begroting. Als ik de reacties van het college lees, dan vindt dat ook dat Amsterdam een uitzondering moet krijgen op het gebied van de huren, maakt het zich zorgen over de maatregelen in Den Haag en vindt het dat er voor Amsterdammers een andere regeling nodig is. Ik ben dan ook blij met de positieve reactie op onze motie hierover. Hetzelfde geldt voor de motie voor een meldpunt voor de Wmo. We hebben dit vaker voorgesteld, maar het college wil er nu inderdaad mee aan de slag gaan. Fijn dat ook het college er positief over is. Dat geldt ook voor het stopzetten van de afbouw van de daklozenopvang. Ook daar is het college positief over. Ik hoop dat de raad er bij alle drie ook positief over is, want de raad heeft het voor het zeggen. Wij hebben nog een aantal andere moties. Ik zal motie nr. 885 over de topinkomens van zorgbestuurders wijzigen. We gaan er samen een vuist tegen maken en de Partij van de Arbeid en GroenLinks doen mee. Als het college nog twijfelt, dan vindt de raad in elk geval duidelijk dat we het moeten doen. Het is immers niet de bedoeling dat Amsterdams geld bij zorgbestuurders in te diepe zakken verdwijnt. Motie nr. 882 over respijtzorg en motie nr. 892 over het stageloket hebben we geheel aangepast, in lijn met de voorstellen van het college. Ik hoop dat het college het straks ook een fantastische motie vindt en dat de raad dit wil overnemen. Ik heb al eerder gevraagd om een inhoudelijke reactie op motie nr. 913 over de inhuur van externen. Die mis ik nog steeds. We moeten voorkomen dat er bezuinigd wordt op de gemeentelijke organisatie en er steeds meer taken van de gemeentelijke organisatie worden uitbesteed aan adviesbureaus en dergelijke. Dat is iets anders dan het inhuren van externen zoals de wethouder in zijn preadvies uitlegt. Dat klopt. We bewaken de inhuur van externen. Het inhuren van adviesbureaus, klussen overdragen aan andere organisaties, moeten we ook in de gaten houden. Wij willen graag goed nagaan of we hier 37 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 geen personeel ontslaan om elders de werkzaamheden te laten plaatsvinden. Dat is immers geen bezuiniging. Ik hoop daarom dat het college nog op motie nr. 913 wil reageren. We zijn heel erg blij met de reactie van het college op amendement nr. 893 over de tijdelijkheid van de bijstand. Het college heeft er uitgebreid op gereageerd. Eerst werd in de commissie gezegd dat er een erratum op de begroting zou komen. Dat erratum hebben wij nooit gezien, maar we hebben wel een brief van 31 oktober van wethouder Van Es gekregen. In die brief staat duidelijk dat het college het een en ander heeft onderzocht en dat het niet aan de slag gaat met tijdelijke bijstand. Dat vind ik fijn, maar het zou vreemd zijn als we straks een begroting aannemen waarin wel staat dat we gaan onderzoeken om met tijdelijke bijstand aan het werk te gaan. Ik neem dan ook aan dat u met de brief van 31 oktober bedoelt dat u de gemeenteraad met klem en dringend verzoekt om amendement nr. 893 van de SP aan te nemen. Daarin wordt niets anders gevraagd dan om iets wat onmogelijk is — de wethouder zegt zelf dat zij het heeft onderzocht, dat zij het niet doet en dat tijdelijke bijstand niet kan — te verwijderen. lets wat onderzocht is en wat niet kan, moeten we niet aannemen. Ik hoop dat ik het goed begrijp, want als de raad het amendement niet aanneemt, dan is de brief van de wethouder waardeloos geworden. Er komt een nieuwe motie van ons, samen met de Partij van de Arbeid en Groenlinks. Bij de kadernota vroeg ik om een vuist te maken tegen kinderarmoede omdat 23% van de kinderen, bijna 1 op de 4, in deze stad opgroeit in armoede. Vorig jaar waren dat 33.650 kinderen. Wij vinden dat onacceptabel. Het college schrijft dat bijna 2 miljoen euro van de zogeheten Klijnsmagelden dit jaar op de plank blijft liggen. Wij vragen per motie om dat geld volgend jaar te bestemmen teneinde iets te doen aan de meest schrijnende armoede onder kinderen in Amsterdam. Ik heb natuurlijk ook mijn standaardamendement. U had ongetwijfeld niet anders verwacht. Ik heb het niet laten preadviseren, want ik weet hoe het college erover denkt. Ik hoop dat de raad er inmiddels anders over denkt. Het betreft de scholierenvergoeding. Wij denken nog steeds dat het niet gepast is om te bezuinigen op de scholierenvergoeding. Daarom proberen we nog een keer om de bezuiniging op de scholierenvergoeding terug te draaien. Daartoe heb ik een amendement. Het belangrijkste blijft het voorstel van het college om 21 miljoen euro te gebruiken voor het aflossen van de schulden. Prachtig. Schulden aflossen moeten we doen als het economisch goed gaat. Als de noden in de stad groot zijn, dan moeten we niet in eerste instantie naar ons eigen huishoudboekje kijken, maar moeten we uitgaan van de reden dat we hier zitten. Waarvoor zijn wij hier? Wij zijn hier om de noden te verlichten. Wij zijn hier niet om de schulden te verminderen. Opvallend genoeg is er in de begroting sprake van 21 miljoen euro terwijl er slechts 15 miljoen van die 21 miljoen euro over is. Wij hebben daarom een amendement opgesteld om die 15 miljoen euro in te zetten voor het bestrijden van de werkloosheid. Als we de werkloosheid bestrijden, dan lossen we maatschappelijke noden op. Daardoor ontstaat er weer een enorme bezieling in de stad, gaan we weer ondernemen en leveren we allemaal weer een bijdrage. Geen Amsterdammer aan de kant moet het perspectief zijn in plaats van: zo snel mogelijk onze schulden aflossen. lemand lost zijn huis ook niet versneld af als hij zijn baan verliest, want dat gaat dan even niet. We hebben daartoe twee amendementen. (De heer DE GOEDE: Ik ben heel blij met al uw voorstellen. Ik zal ze straks op hun merites beoordelen. Ik wil wel van tevoren iets weten. We praten vandaag niet over het grootste deel van de begroting. Gaat u akkoord met de begroting van de gemeente of niet? Soms stemt uw partij 38 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 namelijk voor en soms tegen. Neemt u verantwoordelijkheid voor een solide financieel beleid of houdt u vast aan de strenge principes van de SP?) Ik vind het een beetje lastig om uw vraag te beantwoorden terwijl we nog middenin de discussie zitten. U weet dat de SP er niet van houdt om moties al in stemming te brengen terwijl het debat nog gevoerd wordt. Ik vind het heel lastig om nu te zeggen wat we gaan doen. Dat is onder andere afhankelijk van de manier waarop er straks over de amendementen gestemd wordt. U weet hoe wij bij de kadernota hebben gestemd. Als de begroting een visieloze uitvoering is van de kadernota, dan zullen we vermoedelijk hetzelfde stemmen als bij de kadernota. (De heer DE GOEDE: Ook al worden al uw amendementen aangenomen, dan nog betreffen ze slechts een fractie van de begroting. De begroting bedraagt 5 miljard euro en u stelt voor om zowat 10 miljoen euro anders te besteden. Zegt u: omdat ik de paar laatste tienden van procenten niet binnen heb gehaald, heeft de gemeente Amsterdam maar geen begroting?) De gemeente Amsterdam zal hoe dan ook een begroting hebben. De vraag is of het dit boek moet zijn. We kunnen het boek niet goedkeuren en dan moet er razendsnel een nieuw boek komen. We moeten niet aan angstpolitiek doen. Neemt u de gok eens en steun onze amendementen, dan zult u het zien. (De heer DE GOEDE: De SP stemt tegen, maar alle andere partijen hier nemen wel hun verantwoordelijkheid en stemmen voor de begroting zodat we volgend jaar gewoon geld kunnen uitgeven voor alle dingen die u belangrijk vindt.) Verantwoordelijkheid nemen is iets anders dan overal mee akkoord gaan. Laten we eerlijk zijn, soms is het moeilijker om ergens tegen te zijn dan om ergens voor te zijn. Soms betekent dat veel meer verantwoordelijkheid nemen. Wij zouden graag de verantwoordelijkheid nemen voor een betere begroting. Daartoe doen wij nu een poging met deze amendementen en wij hopen dat u ze zult steunen. (De heer PATERNOTTE: Mijnheer Ivens, u zegt dat uw steun voor de begroting afhankelijk is van de amendementen. De amendementen die u hebt ingediend, vertegenwoordigen samen een verschuiving van iets minder dan 2 miljoen euro. Als die amendementen worden aangenomen, dan stemt u dus voor de begroting.) Het gaat wel om iets meer dan 2 miljoen euro. Ik zei net dat wij een amendement indienen met een bedrag van 15 miljoen euro. De andere amendementen komen daar nog bij. Wij vinden het inderdaad heel belangrijke amendementen. Een heleboel uitgaven in de begroting van Amsterdam liggen inderdaad vast. Ik steun uw voorstellen voor het Amsterdams investeringsfonds, om daaruit geld uit te geven. Zo zijn er substantiële bedragen waarmee iets te verbeteren is. Wij denken dat het belangrijk is dat de gemeenteraad van Amsterdam laat zien waar de belangrijkste noden zitten waarin geïnvesteerd moet worden. Dan praten we inderdaad over kinderarmoede en dan praten we over het bestrijden van werkloosheid. Wij willen daar accenten leggen. Als dat niet gebeurt, waarom nemen we dan een begroting aan als we niet stilstaan bij wat er hier buiten gebeurt? Ik heb daarom een aantal amendementen. Amendementen om gaten in de cv's van mensen te voorkomen. Wij willen proberen om voor ongeveer 20 miljoen euro de werkloosheid te bestrijden. We weten al dat de heer Tang die een conceptverkiezingsprogramma voor een partij heeft opgesteld ons met 7 miljoen euro 39 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 steunt. Wij verwachten in ieder geval steun van mensen die met de heer Tang instemmen. Het bestrijden van de jeugdwerkloosheid, maar ook de werkloosheid van mensen die over een jaar misschien heel erg gewild zijn, is een belangrijk punt. (Mevrouw POOT: Ik zou bijna zeggen dat niemand tegen het bestrijden van werkloosheid kan zijn. U wilt er 20 miljoen euro voor uittrekken en er niet de schulden mee aflossen. Ik begrijp echter niet goed hoe u dat wilt dekken, want uw voorstel betekent meteen een gat in de begroting op het gebied van de rente. Er wordt meteen een gat in de bezuinigingen van Eén stad, één opgave geslagen. Ik snap daarom niet goed hoe u dit allemaal wilt doen en ik vind wat u doet zeer zeker niet financieel netjes) Ik ben blij dat de VVD dit niet de gewenste weg vindt. Daarmee wordt weer duidelijk dat de VVD de begroting als een huishoudboekje van een soort onderneming beschouwt. Wij kijken naar de stad. In het amendement staat keurig waaruit we het dekken. Er is een begrotingspost waarin 15 miljoen euro zit en die nu als een soort reserve gebruikt wordt. Wij willen die reserve in het komend jaar inzetten. Daarmee kunnen we deze noodzakelijke uitgave doen. Daarnaast bedraagt de subsidie voor citymarketing volgend jaar 4,5 miljoen euro. Ik ken de VVD als een partij die subsidies wil aanpakken. Wij willen deze subsidie halveren, waarbij ik op uw steun reken. Minder subsidies verstrekken kan altijd rekenen op de steun van de VVD en u hebt al gezegd dat u onze bestemming — het bestrijden van de werkloosheid — heel verstandig vindt. Dank daarom voor uw steun. (Mevrouw POOT: Wie weet worden we het eens, ik weet het niet. We zullen uw voorstel bekijken en ik zal terugkomen op uw overtuiging dat het een goede dekking is.) Terugkomen met een positieve stem vind ik altijd prettig. Dank u wel. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 55° Amendement van de raadsleden Winsemius, Molenaar, Toonk en Bouwmeester inzake de begroting 2014 (uitvoering Amsterdams snorfietsenbeleid; invoering scootercontroles) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 863°). Besluit: - met de stadsdelen voor 1 maart 2014 een uitvoeringsprogramma op te stellen, gericht op het beperken van overlast door en het weren van snorfietsen van smalle fietspaden en hierbij de wens van de raad om snorfietsen van (delen van) het Plusnet te weren te betrekken; - per 1 januari 2014 controle in te stellen op constructie- en rijsnelheid, het voldoen aan wettelijke uitstootnormen van snorfietsen, voor handhaving van snorfietsverboden in voetgangersgebieden, parken en op aangewezen fietspaden en het bestrijden van scooteroverlast op evidente blackspots; - hiervoor in de begroting 2014 een bedrag van 400.000 euro op te nemen en dit als volgt te dekken: a) uit de resterende middelen voor de slowriderscampagne, pagina 149, 150.000 euro; b) visie en strategie verkeer, vervoer en infrastructuur, 100.000 euro; c) stimuleren en gebruik P+R en beperken zoekverkeer, 50.000 euro; d) beleidsproducten en coördinatie grootstedelijke gebieden, 100.000 euro; 40 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 e) eventuele problemen in de dekking op te vangen uit de reconstructie Weesperstraat (pagina 150). 56° Motie van de raadsleden Weevers, Ivens, Evans-Knaup en Combrink inzake de begroting 2014 (uitbreiding huurdersondersteuning vanwege de inkomensafhankelijke huurverhoging) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 873’). Verzoekt het college: - in overleg te treden met de Wijksteunpunten Wonen, de corporaties en de Belastingdienst over de wijze waarop bezwaren van huurders tegen de extra huurverhogingen effectief kunnen worden behandeld; - _ hierover te rapporteren aan de raad. 57° Motie van het raadslid Mulder inzake de begroting 2014 (Amsterdams investeringsfonds plus (AIF+)) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 905’). Verzoekt het college: Samenwerking met het NII te bevorderen bij projecten waarvan de omvang de financieringskracht van het AIF te boven gaat (AIF +). 58° Amendement van de raadsleden Poorter en Mulder inzake de begroting 2014 (stimuleringsgelden informele respijtzorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 906’). Besluit: - uitgave middelen respijtzorg wordt gespreid over twee jaar (2014 en 2015, elk 750.000 euro); voor het jaar 2015 wordt een reservering gemaakt; - de middelen aan te wenden voor initiatieven op het gebied van het verbeteren van informatievoorziening, lotgenotengroepen, Alzheimercafés, startsubsidies voor nieuwe projecten, bemiddeling maatjesprojecten et cetera; - draagt het college op voorwaarden voor de aanvraag op te stellen en deze voor januari 2014 voor te leggen aan de raad. 59° Motie van de raadsleden Van der Heijden, Capel, Ruigrok, De Goede en Van Drooge inzake de begroting 2014 (garantiefonds om/bijscholing zzp'ers) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 914). Verzoekt het college: - dat voor de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs het van belang is dat zzp'ers in Amsterdam zich voldoende kunnen om- en bijscholen; de raad besluit MA-middelen mede daarvoor te reserveren en garant te staan voor deze zzp'ers zodat zij eenvoudiger een lening kunnen krijgen en verzoekt het college een aanvraag tot verruiming van het fonds in te dienen; - _nate gaan of er opleidings- en ontwikkelingsfondsen zijn of andere subsidies (denk aan landelijke of van de EU), voor om/bijscholing voor deze doelgroep; - ook vraagt de indiener na te gaan of cofinanciering van een opleiding met bedrijven die geen geschikte werknemers kunnen vinden opportuun is. 60° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 20145 (respijtzorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 882). 41 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Ervoor te zorgen dat, indien er hiaten in het aanbod worden geconstateerd, er ook in de regio Amsterdam logeermogelijkheden komen en andere vormen van respijt voor mensen die complexe zorg nodig hebben om overbelasting van hun mantelzorgers te voorkomen. 61° Motie van de raadsleden Van der Pligt, Poorter en Ulichki inzake de begroting 2014 (topinkomens zorg) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 885). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Het voorbeeld van Rotterdam te volgen en ervoor te zorgen dat zorginstellingen waarmee Amsterdam een subsidierelatie heeft voortaan worden gekort als hun bestuurders een salaris krijgen dat hoger is dan de balkenendenorm. 62° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 2014 (stageloket) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 892). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Een stageloket in te richten bij het Stedelijk Bureau Social Return waar scholen eventueel terechtkunnen voor hulp bij het vinden van potentiële stagebedrijven voor hun leerlingen. 63° Motie van de raadsleden Ivens, Olgun en Hoek inzake de begroting 2014 (armoede onder kinderen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. B). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De Klijnsmagelden die dit jaar overblijven in te zetten in 2014 voor het bestrijden van armoede onder Amsterdamse kinderen. 64° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (scholierenvergoeding) (Gemeenteblad afd. 1, nr. C). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De scholierenvergoeding te verhogen. Besluit: Hiervoor 1 miljoen euro uit de reserve incidentele ruimte over te hevelen naar de post armoedebeleid (volgnummer 6140201). 65° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (jeugdwerkgelegenheid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. D). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Tijdelijke banen te creëren waarvoor minimaal het minimumloon wordt betaald, binnen de gemeente voor werkloze jongeren. 42 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Besluit: 2,3 miljoen euro van de subsidie voor Amsterdam Marketing (doelstelling 9.3, volgnummer 310.04.01) over te hevelen naar het programma Werk en Inkomen, bestrijding jeugdwerkloosheid (doelstelling 2.1 Meer Amsterdammers ontwikkelen zich naar werk). 66° Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (werkgelegenheid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. E). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Tijdelijke banen te creëren waarvoor minimaal het minimumloon wordt betaald, binnen de gemeente voor mensen met een beperkte afstand tot de arbeidsmarkt. Besluit: 14 miljoen euro uit de reserve incidentele ruimte over te hevelen naar het programma Werk en Inkomen, doelstelling 2.1 Meer Amsterdammers ontwikkelen zich naar werk. De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot. Mevrouw POOT: Deze begroting is volgens ons een mooie mix tussen investeren in de stad, bezuinigingen en hervormingen om orde op zaken te stellen en dit alles zonder de lasten te verhogen. We investeren in structuurversterking van de stad door geld vrij te maken voor Amsterdam Metropolitan Solutions, Health Valley en verduurzaming. De bezuinigingen uit Eén stad, één opgave staan op de rit. Alles is nog precair zoals we al hebben besproken. We zijn ook kritisch over de manier waarop de bezuinigingen worden gerealiseerd. Laten we echter eerlijk zijn: met deze en met de andere bezuinigingsoperaties is in deze bestuursperiode bijna 0,5 miljard euro aan bezuinigingen gerealiseerd. Het is ook mooi dat voor het eerst de besparingen van de hervormingen van het bestuurlijk stelsel zichtbaar zijn. (De heer PATERNOTTE: Bijna 0,5 miljard euro zegt u. Het is 460 miljoen en dat is tot en met 2016. Bent u het met mij eens dat de helft nog niet gerealiseerd is?) Ja, ik zeg u ook dat het in deze periode zal gebeuren. (De heer PATERNOTTE: U bedoelt dat het in de volgende periode gebeurt.) Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg dat in deze periode voor bijna 0,5 miljard euro bezuinigingen gerealiseerd of in ieder geval bijna gerealiseerd op de rit staan. (De heer PATERNOTTE: Het zijn bezuinigingen die ongeveer voor de helft gerealiseerd zijn en voor de andere helft nog gerealiseerd moeten worden tot en met 2016. Kunt u nog eens uitleggen wat u bedoelt met het verschil tussen ‘gerealiseerd’ en ‘op de rit staan'?) Dat kan ik u natuurlijk uitleggen. Ik weet alleen niet of u er vreselijk veel aan hebt. U hebt net een discussie gevoerd met de heer Mulder. We hebben Inzet op herstel | gehad, Inzet op herstel Il en Eén stad, één opgave. Het merendeel van de maatregelen staat nu netjes in de boeken. Een heel groot deel is gerealiseerd en een heel groot deel 43 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 staat ter realisatie in deze begroting. Een gedeelte wordt volgend jaar gerealiseerd. Daarover zijn we het eens. Ik was gebleven bij het feit dat voor het eerst de besparingen van de hervormingen op het bestuurlijk stelsel zichtbaar zijn. De transformatie van de stadsdeelraden naar bestuurscommissies levert de stad ook nog eens vanaf 2015 7,5 miljoen euro op, mijnheer Paternotte. Daar hebt u er een: vanaf 2015. Volgens mij zijn we er echter allebei blij mee. Dit alles wordt gerealiseerd bij dalende lasten voor zowel ondernemers voor wie dankzij de VVD de reclamebelasting volgend jaar gehalveerd wordt, en voor bewoners voor wie dankzij de VVD de afvalstoffenheffing omlaaggaat. Het ligt er een beetje aan in welk stadsdeel iemand woont, maar het bedrag varieert van enkele tot tientallen euro's. De laatste begroting van deze periode staat voor ons in het teken van het afmaken van de punten uit het programakkoord. Daar geven wij dit college ook graag de ruimte voor. We willen zo weinig mogelijk wijzigen in deze begroting, maar op een aantal punten willen we enkele accenten en prioriteiten aanbrengen. Wij zullen dat doen op onze drie speerpunten: Amsterdam veilig, Amsterdam werkt ofwel Amsterdam als aantrekkelijke stad en orde op zaken. Amsterdam is sinds 2010 duidelijk veiliger geworden dankzij zaken als de top 600-aanpak en de treiteraanpak. Wij willen echter graag extra aandacht vragen voor het probleem van het zakkenrollen. Het aantal meldingen hiervan steeg vorig jaar met 36% tot 8700. Alleen al tot en met augustus dit jaar werden bijna 4100 telefoons gerold tegenover nog geen 4000 in heel 2012. We dienden in de Raadscommissie voor Algemene Zaken amendement nr. 898 in om 100.000 euro te besteden aan zowel preventieve als repressieve maatregelen. Het college onderkent gelukkig samen met de VVD de toegenomen problemen op dit gebied, maar schrijft dat de financiering van de repressieve maatregelen een landelijke kwestie is. Is de burgemeester bereid om ons een toezegging te doen voor een versterkte politie-inzet in 2014 op dit punt? De dekking voor de preventieve activiteiten kunnen wij dan zoeken in de flexruimte van het veiligheidsplan. Ook vragen wij aandacht voor de beveiliging van de Joodse instellingen. Veiligheid is een kerntaak van de overheid en het is redelijk dat ook de centrale stad, naast stadsdeel Zuid en de Joodse gemeenschap bijdraagt aan de beveiligingskosten. Met daarbij de opmerking dat wij vinden dat er ook structureel naar een oplossing voor deze veiligheidssituatie gekeken moet worden. Samen met het Rijk, samen met de gemeente, het stadsdeel en de Joodse gemeenschap en de scholen. Wij dienen hiervoor een gewijzigd amendement nr. 888 in waarbij het vooral gaat om de dekking. Verder dienen wij een motie in om tot een structurele oplossing te komen. Om Amsterdam economisch aantrekkelijker te maken, brengen we twee accenten aan. Het eerste betreft het onderwijs. (De heer DE GOEDE: Ik heb nog een vraag over de Joodse instellingen. Ik heb het preadvies van het college gelezen. Er is geen aantoonbare reden voor beveiliging. Er is geen acute dreiging. Ik ben bij de instellingen op bezoek geweest. Er is veel beveiliging en blijkbaar vindt men dat zelf belangrijk. Waarom vindt u het een taak van Amsterdam om deze behoefte van de Joodse instellingen te financieren terwijl heel veel andere instellingen, van islamitische scholen tot humanistische organisaties straks met dezelfde argumenten ook naar de gemeente kunnen stappen en vragen om betaling? Blijkbaar maakt u een onderscheid. Kunt u dat uitleggen?) 44 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Ja, dat kan ik u uitleggen. Laat ik beginnen met te stellen dat wij niet voor niets hebben gezegd dat er naar maatschappelijke en religieuze instellingen gekeken moet worden op dat gebied. We moeten echter evenmin de ogen sluiten voor het feit dat een aantal groepen meer vatbaar is voor bedreiging en discriminatie dan andere groepen. We zien dat onder andere bij deze Joodse instellingen. We zien ook dat er geen andere groep is die zelf zo veel geld voor haar eigen beveiliging uittrekt. Ik kan u echter op nog een punt tegemoetkomen. Wij vinden ook dat we naar een structurele oplossing hiervoor moeten zoeken. Het kan niet zo zijn dat we steeds weer incidenteel geld hiervoor vrijmaken terwijl we niet kijken naar de structurele veiligheidssituatie. (De heer DE GOEDE: Vindt u dat er structureel geld moet worden vrijgemaakt om de subjectieve veiligheidsbeleving van deze instellingen te verbeteren? Of vindt u dat het college breder moet kijken? Daar waar er problemen zijn in de stad moet financiering beschikbaar zijn. Het doet er niet toe of het een Joodse, een islamitische of een andere organisatie is. Nee, we pakken de problemen aan waar deze zich voordoen.) Exact. We pakken de problemen daar aan waar ze zich voordoen. Wij willen nu eenmalig incidenteel geld vrijmaken voor de beveiliging van maatschappelijke en religieuze instellingen waarbij wij ervan uitgaan dat er op dit moment bij de Joodse instellingen de meeste reden voor is. Wij vinden met u dat we vervolgens moeten zoeken naar een structurele oplossing. Dat kan betekenen dat er extra structureel geld voor nodig is, maar wie weet kunnen we het op een andere manier oplossen en is er misschien veel minder geld voor nodig. Dat zou mooi zijn. (De heer DE GOEDE: Ik hoor u nu iets anders zeggen. U wilt onderzoeken naar welke instellingen geld moet terwijl u eerst zei dat het geld naar Joodse instellingen moest gaan. Stelt u nu geld beschikbaar waarbij het college mag uitzoeken waar het geld het best terecht kan komen? Of oormerkt u dit geld voor Joodse instellingen en als er ergens anders een probleem is, dan moet het op een andere manier worden opgelost?) U zult in ons amendement lezen dat wij uitgaan van maatschappelijke en religieuze instellingen. Op dit moment hebben wij echter geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er andere groepen zijn waar de bedreigingen, intimidaties en discriminatie zo serieus zijn als bij de Joodse instellingen. Daarom gaan wij ervan uit dat de prioriteit nu ligt bij het inzetten van dit geld. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik hoor de heer De Goede de term ‘subjectieve veiligheidsbeleving’ gebruiken. Ik ga ervan uit dat uw amendement is ingegeven door de gedachte dat het niet gaat om een subjectieve veiligheidsbeleving, maar dat er daadwerkelijk sprake is van bedreigingen waarvan u vindt dat Amsterdam zijn verantwoordelijkheid moet nemen.) Ja, met dien verstande dat voor ons objectieve veiligheid en subjectieve veiligheid beide ontzettend belangrijk zijn. Objectieve veiligheid wordt bepaald door de rechtstreekse mate van dreiging. Subjectieve veiligheid, hoe veilig iemand zich voelt in zijn eigen omgeving, is voor ons ontzettend belangrijk. Wij vinden dat iedereen en ieder kind zich op weg naar school veilig moet kunnen voelen. Subjectieve veiligheid is voor ons daarom een enorm belangrijk onderdeel hiervan. (De heer IVENS: Ik probeer het goed te begrijpen. U praat over maatschappelijke en religieuze instellingen. Ik ben heel blij dat u dat zegt zodat we geen belangenbehartigers van één specifieke groep zijn. Als er 45 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 uiteindelijk geen enkele euro uit uw amendement bij Joodse instellingen terechtkomt omdat er andere instellingen zijn waar de veiligheid zwaarder onder druk staat, bijvoorbeeld bij islamitische instellingen of instellingen op andere religieuze grondslagen of organisaties die voor homoseksuelen opkomen, dan vindt u dat geen probleem.) Wij hebben deze discussie ook in de commissie gevoerd. Uit de feiten blijkt dat er eigenlijk slechts één gemeenschap in Amsterdam is die zelf ontzettend veel geld uittrekt voor haar eigen beveiliging en wel de Joodse gemeenschap. Het gaat hierbij niet om weinig geld. Het gaat hier echt om tonnen. Daarom vinden wij oprecht dat van de maatschappelijke en religieuze instellingen hier de hoogste prioriteit ligt. (De heer MENS: Nu zegt u iets waar ik heel erg van schrik. Nu zegt u dat, als de organisaties het zelf kunnen betalen, we willen bijlappen. Ik hoop dat u dat niet bedoelt en dat we het geld daar inzetten waar het het hardst nodig is. Als daardoor geen enkele euro bij de Joodse gemeenschap terechtkomt, dan is het geld goed besteed, want dan is het kennelijk op andere terreinen nuttiger. Ik wil duidelijk van u horen dat het goed is als er uiteindelijk geen enkele euro bij de Joodse gemeenschap terechtkomt omdat het elders harder nodig is.) Waar u net mee begon, vind ik een beetje ingewikkeld. Dat begrijp ik nog niet goed. Ik zal proberen om het nog een keer te verwoorden. Als we naar de veiligheidssituatie kijken, dan zien we dat er op dit moment één gemeenschap in Amsterdam is, de Joodse gemeenschap, die heel erg veel geld uittrekt voor haar eigen beveiliging. We weten dat veiligheid een kerntaak van de overheid is. U vindt dat waarschijnlijk ook. Ik zie u knikken, dat is hartstikke mooi. Op dit moment is er een grondige reden om aan te nemen dat hier de veiligheidssituatie zodanig is dat wij er een bijdrage aan moeten leveren. (De heer DE GOEDE: Twee punten. In het collegeadvies over dit voorstel staat dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat er een probleem bij deze instellingen is. Wel dat het zo beleefd wordt. U zegt echter dat er sprake is van een feitelijke dreiging. Waar haalt u dat vandaan? Dat is een. Ten tweede de vraag die net ook al werd gesteld. Het COC of Romaorganisaties kunnen als ik u goed begrijp morgen, na het vaststellen van de begroting, naar het college stappen en zeggen: ik wil ook geld voor beveiliging hebben, want ik voel mij ook bedreigd. Kloppen deze twee aannames?) Ik zit even te denken hoe we dit het handigste kunnen oplossen, want anders raak ik door mijn hele spreektijd heen. Wij vinden dat iedereen veilig naar zijn of haar religieuze instelling of gebedshuis moet kunnen gaan. Wij vinden dat alle kinderen veilig naar hun school moeten kunnen gaan. Daarover zijn wij het volgens mij harstikke met elkaar eens. Wij zien dat er één gemeenschap is, de Joodse gemeenschap, waar dat niet zo wordt beleefd. U zegt dat er geen reden is om aan te nemen dat er daadwerkelijk een dreiging bestaat. Dat schrijft het college ook op basis van landelijke rapporten waar overigens evenmin het tegenovergestelde uit blijkt. Als we echter naar de subjectieve veiligheid kijken, dan is er wel degelijk sprake van intimidatie en discriminatie. Dat is de reden dat wij daar de nadruk op leggen. En ik blijf het zeggen: we leggen daar de nadruk op. (De heer DE GOEDE: Roma-organisaties, het COC en islamitische organisaties stappen overmorgen naar het college en zeggen dat dit geld ook voor hen bedoeld is. Klopt dat?) 46 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Àls daar sprake is van dezelfde situatie die wij nu tegenkomen bij de Joodse gemeenschap. Het staat niet voor niets op die manier in het amendement. Ik stap nu over op een heel ander onderwerp: onderwijs. Het is heel goed dat er in het onderwijs veel aandacht is voor kinderen die niet goed mee kunnen komen, maar wij vinden het niet goed dat er zo weinig aandacht is voor kinderen die juist meer kunnen dan gemiddeld. Ook zij verdienen in deze stad onderwijs waardoor ze uitgedaagd worden. Hiervoor diende raadslid Toonk eerder al een initiatiefvoorstel in. Wij willen er graag concreet invulling aan geven en een aanjaagpremie beschikbaar stellen voor die scholen die hiervoor het beste plan indienen. Wij dienen daartoe een gewijzigd amendement nr. 909 in. Verder vragen wij aandacht voor de vroeg- en voorschoolse educatie. Het positieve effect daarvan is voor ons nog niet voldoende duidelijk vastgesteld. Wij willen dan ook dat het college gaat werken aan meetbare kwaliteitsverbeteringen door een nog actievere inzet op taal, zowel voor de leiders en leidsters als de kinderen. Hiervoor dienen wij een gewijzigde motie nr. 910 in. (De heer PATERNOTTE: Uw amendement voor middelen voor hoogbegaafde kinderen had als dekking de KBA. Er ligt nu een accentamendement. Wat is de nieuwe dekking?) De dekking gaat uit van het budget voor passend onderwijs. Het mooie daaraan is dat we er prima zijn uitgekomen in overleg met de wethouder die ook al van plan was om een deel van het initiatiefvoorstel daaruit te gaan betalen. Daar zijn we prima uitgekomen. (De heer PATERNOTTE: Ik ben erg enthousiast over het initiatiefvoorstel van de heer Toonk. Als u echter het budget voor passend onderwijs gebruikt, dan betekent het dat u dit ten koste wilt laten gaan van kinderen met een beperking die daardoor passend onderwijs nodig hebben. Klopt dat?) Nee. Passend onderwijs is een budget dat precies bedoeld is voor wat de term inhoudt: voor passend onderwijs. (De heer PATERNOTTE: We kunnen hier nog een tijd over doorgaan, maar de Wet passend onderwijs en de definitie van passend onderwijs gaat over kinderen die nu nog in het speciaal onderwijs zitten en straks op gewone basisscholen komen en extra aandacht, extra geld en extra hulp nodig hebben. Het maakt niet uit aan welke docent u het vraagt, de meesten zullen dit beamen. Het budget voor passend onderwijs is daar voornamelijk voor bedoeld. Dat bent u toch met mij eens?) Ik heb u net al gezegd waar voor ons het budget passend onderwijs voor bedoeld is. Ik reken op uw steun daarvoor. Het tweede accent dat wij willen aanbrengen, betreft de doorstroming van het autoverkeer. ledere Amsterdammer voelt dagelijks aan den lijve dat die verre van optimaal is. Als wij bedenken dat de regie over de doorstroming soms bij vijf partijen kan liggen, dan is dat misschien niet heel vreemd. Daarom vragen wij het college om in kaart te brengen of een andere organisatievorm of meer centrale regie hiervoor een oplossing kan bieden. Hiervoor dienen wij een gewijzigde motie nr. 867 in. Tegelijkertijd dienen wij ook een gewijzigde motie nr. 866 in waarin we het college vragen om, alvorens de extra bijdrage van Amsterdam voor de westelijke tramlijnen beschikbaar te stellen, ons daarvoor een plan voor te leggen. Dan onze belofte om orde op zaken te stellen. Ik sprak net al over de verlaging van de afvalstoffenheffing. Er is nog meer goed nieuws. Door een paar eenvoudige ingrepen — het centraliseren van het ophalen van afval, het scheiden van afval en het 47 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 recyclen van afval — kan nog zeker 50 euro van het tarief af. Om hier nu echt werk van te maken, dienen wij samen met het CDA motie nr. 908’ in waarin we de wethouder oproepen om een concreet en in de tijd vastgelegd stappenplan te maken om de afvalstoffenheffing te verlagen en dit vast te leggen in het financieel meerjarenperspectief van de stadsdelen. Op het terrein van vastgoed vragen we het college eenvoudigweg om te doen wat het heeft beloofd, namelijk vastgoed verkopen. Wij dienen hiertoe een gewijzigd amendement nr. 878’ in waarin we het college oproepen om hier in 2014 mee te beginnen en een motie om de opbrengsten op te nemen in het financieel meerjarenperspectief 2015. Ik wil in deze categorie nog een laatste argument naar voren brengen en wel over de leesbaarheid van de begroting. We spreken hier ieder jaar over en, beste collega- raadsleden, beste collegeleden, wees eerlijk. Ik heb de begroting bij me. Dit boekwerk is echt niet te begrijpen voor de gemiddelde Amsterdammer. Dit moet beter en dit kan ook beter. Kijk naar een stadsdeel als Oost. Kijk nota bene naar een stad als Londen waar ze het met zestien pagina's doen. Het kan dus wel. Wij horen heel graag van de wethouder nogmaals de toezegging die hij ons hierover in de commissie deed. Wij willen het college en de ambtenaren danken voor de enorme inspanning om deze begroting op te stellen en we wensen iedereen succes bij het uitvoeren van de laatste bijstellingen. Ik heb nog een nagekomen mededeling. Op basis van het preadvies trekken wij motie nr. 877 in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 67° Amendement van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (stimuleren onderwijs van meer- en hoogbegaafden) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 909’). Besluit: - de begroting 2014 zodanig te wijzigen dat een bedrag van 200.000 euro binnen het budget Passend onderwijs/SO (voormalig budget Bestedingsplan SO) expliciet gelabeld wordt voor beter onderwijs aan meer- en hoogbegaafde kinderen; - de helft van dit bedrag (100.000 euro) voor 1 maart 2014 als aanjaagpremie te verdelen onder de een tot drie schoolbesturen die voor 1 februari de beste plannen presenteren om het onderwijs aan meer- en hoogbegaafde kinderen te verbeteren. 68° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (versnellen westelijke tramlijnen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 866’). Besluit: Bij het gereserveerde geld voor het project Westelijke Tramlijnen pas tot besteding over te gaan nadat de gemeenteraad er aan de hand van een uitgewerkt plan een expliciet besluit over heeft genomen zodat een integrale afweging gemaakt kan worden. 48 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 69° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbetering kwaliteit van vroeg- en voorschoolse educatie (VVE)) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 910’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__in 2014 een significante en meetbare verbetering van de kwaliteit van VVE te realiseren door een nog actievere inzet op het laten voldoen aan de geldende taalnorm van leiders en leidsters binnen VVE; - de resultaten van deze verbetering voor de begroting 2015 te rapporteren aan de gemeenteraad. 70° Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbeteren doorstroming autoverkeer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 867). Draagt het college van burgemeester en wethouders op: -__in de eerste helft van 2014 een onderzoek uit te voeren naar hoe dit anders georganiseerd kan worden en daarin mee te nemen of er één RVE volledig verantwoordelijk gemaakt kan worden voor een optimale doorstroming en bereikbaarheid per auto op het volledige plusnet en de middelen daartoe krijgt; - daarin de onafhankelijke positie van Bureau Stadsregie inclusief de stadsregisseur expliciet te betrekken en te bezien of deze bij deze RVE ondergebracht kan worden. 71° Motie van de raadsleden Poot en Van Drooge inzake de begroting 2014 (plan tot verlaging afvalstoffenheffing) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 908’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de raad een grondstoffenvisie voor te leggen die leidt tot een significante verlaging van gebruikte grondstoffen in de stad, een toename van hergebruik en een afname van de hoeveelheid afval; - de raad een concreet en chronologisch verankerd stappenplan voor te leggen dat leidt tot significante en structurele verlaging van de afvalstoffenheffing op basis van de drie rapporten over afvalstoffenheffing (van USI, E&Y en Cebeon) en de grondstoffenvisie zoals hierboven genoemd; - in dit plan aan te geven hoeveel de afvalstoffenheffing per jaar verlaagd zal worden door de stadsdelen en dit ook in het FMP van de stadsdelen te verwerken alsook te communiceren naar de Amsterdammers. 72° Amendement van de raadsleden Poot en Mulder in zake de begroting 2014 (beveiliging religieuze en maatschappelijke instellingen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 888’). Besluit: - __ vooruitlopend op structurele afspraken met de Joodse gemeenschap, het Rijk en stadsdeel Zuid voor 2014 een bedrag van 150.000 ter beschikking te stellen voor een bijdrage aan de kosten voor de beveiliging van religieuze en maatschappelijke instellingen; - dit bedrag te dekken door: - 50.000 euro te onttrekken aan de reserve wij Amsterdammers; 49 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 - 100.000 euro te onttrekken aan de reserve OOV. 73° Motie van de raadsleden Poot en Mulder inzake de begroting 2014 (beveiliging Joodse instellingen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. G). Verzoekt het college: - in overleg te treden met het Rijk, stadsdeel Zuid en de Joodse gemeenschap met als doel om afspraken te maken over het structureel verbeteren van de objectieve en subjectieve veiligheid enerzijds en de wijze waarop de financieringslast van de beveiliging wordt gedragen anderzijds; - uiterlijk bij de begroting 2015 voorstellen aan de gemeenteraad voor te leggen. 74° Amendement van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014 (gemeentelijk vastgoedbezit) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 877). Besluit: De tekst in de begroting 2014 op pagina 36 onder maatrege! 18 Vastgoedstrategie als volgt te herschrijven: ‘De maatregelen 19 Facturatie- en incasso en 21 Huisvesting stadsdelen leveren geen besparing in 2014. Deze (nog niet aan de lijn overgedragen) maatregelen worden uitgewerkt onder de verantwoordelijkheid van het programma Organisatieontwikkeling. Maatregel 18 Vastgoedstrategie is gericht op hoe om te gaan met de vastgoedportefeuille van de gemeente Amsterdam. Eind september wordt door de trekker gerapporteerd over mogelijke besparingsscenario’'s en dan wordt er een taakstelling aan verbonden. In 2014 wordt gestart met de verkoop van gemeentelijk vastgoed dat de gemeente op de markt wil brengen.’ 75° Motie van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014 (verkoop gemeentelijk vastgoed in kadernota 2015) (Gemeenteblad afd. 1, nr. H). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Baten uit de verkoop van gemeentelijk vastgoed op te nemen in het financieel meerjarenperspectief in de kadernota 2015 waarbij uiterlijk in 2015 de eerste baten zullen worden ingeboekt. De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen. Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Om te beginnen wil ik mij aansluiten bij de woorden van mijn collega Paternotte over wat ik al eerder boekhoudkundige trucs noemde. Versneld afschrijven van investeringen vinden wij iets anders dan bezuinigen. Bezuinigen betekent dat we minder geld uitgeven. Daarom hebben wij ook de motie van D66 gesteund. Ik wil echter vooral onze eigen voorstellen bespreken. Sinds enkele weken is de politiewebsite Misdaad in kaart in de lucht. Op die website kan men precies zien hoe vaak er wordt ingebroken in een buurt. Die website openbaart een heel pijnlijke kloof. In één oogopslag is namelijk te zien wie de voornaamste slachtoffers van dit soort criminaliteit zijn. De inbraakcijfers zijn relatief hoog in een krachtwijk als Bos en Lommer 50 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 en relatief laag in de zogeheten ‘nette’ buurten. Dat is onuitstaanbaar. Rijkere burgers zijn immers prima in staat om hun spullen te vervangen en zijn waarschijnlijk beter verzekerd. Bij minder bemiddelde burgers is dat waarschijnlijk veel minder snel het geval of vanzelfsprekend. Zo bezien treft een inbraak hen dus ook veel harder. Dat is nog naast de aanslag op het veiligheidsgevoel. Daarvoor maakt het niet uit hoeveel geld iemand heeft. Het is een extra argument om het CDA-amendement over de bestrijding van inbraken te handhaven. Het college schrijft in het preadvies dat een extra financiële investering door de gemeente niet nodig zou zijn. Het CDA waagt dat echter te betwijfelen. Een stijging van 18% is wel degelijk een aanleiding voor extra inspanningen. Daarbij ben ik benieuwd of de burgemeester recentere cijfers kan geven. We kennen nu de cijfers tot en met afgelopen voorjaar en we zijn nu alweer bijna zes maanden verder. Hoe staat het nu met de inbraken? Ik durf onze stelling ook vol te houden gezien de nog steeds gebrekkige oplossingspercentages. Meer inzet van de gemeente geeft de politie hopelijk ook meer ruimte om te rechercheren. Ik handhaaf dus ons amendement en vraag de raad om steun. Begroten is keuzes maken. De bestrijding van inbraken heeft daarom voor het CDA voorrang op nog meer subsidies voor broedplaatsen. De maatschappelijke stages vormen een ander punt waarvoor ik aandacht wil vragen. Er is net besloten om de maatschappelijke stages op te heffen. Dat is ontzettend zonde, zeker als we een participatiesamenleving nastreven. De maatschappelijke stage levert bij uitstek een waardevolle bijdrage aan de vorming van leerlingen en jongeren. De kans dat zij daarna actief blijven als vrijwilliger wordt daarmee vergroot. De overgrote meerderheid van ouders en schoolleiders is enthousiast over de maatschappelijke stage. Maatschappelijke organisaties hebben geïnvesteerd in een praktische uitvoeringsstructuur van de maatschappelijke stage. Ik vraag daarom per motie aan het college dat het zich uitdrukkelijk uitspreekt voor het behoud van de maatschappelijke stage en zich er actief voor inspant. Laten we behouden wat waardevol is. Ik kan mij voorstellen dat dit de wethouder van het sociale doe-het-zelven aanspreekt. Een laatste punt vormen de uitstaptrajecten voor prostituees. In de commissie heb ik daarnaar gevraagd. Uit de beantwoording van de burgemeester per brief, waarvoor dank, blijkt dat de subsidie voor uitstaptrajecten in 2014 wordt afgebouwd naar 65.000 euro terwijl het bedrag in 2013 nog 105.000 euro was. De Dienst Werk en Inkomen neemt namelijk binnen het eigen budget een deel van die cliënten over. Een deel van de uitstappende prostituees dreigt hiermee echter buiten de boot te vallen omdat zij vanwege allerlei redenen niet in aanmerking komen voor een uitkering. Het zijn de zogeheten nuggers, de niet-uitkeringsgerechtigden. Hoewel dit aangekondigd is, heeft de Dienst Werk en Inkomen voor deze specifieke doelgroep nog geen aanpak ontwikkeld. Het project Second Step voorziet via dagbesteding en werk- en leertrajecten juist in een aanpak voor deze groep, gericht op het opdoen van werkervaring in combinatie met persoonlijkheidsversterking en empowerment. Wij hebben daarom een heel bescheiden amendement om hier 15.000 euro aan te besteden. Het is in deze begroting een miniamendement, maar wij vinden dit toch zo belangrijk dat wij het voorstellen. Wij willen dit dekken door de GGD geen 100.000 euro algemeen meubilairkrediet te geven, maar 85.000 euro. Ons leek dat dit mogelijk moet zijn. Daarmee kunnen ex-prostituees in aanmerking komen voor een traject terwijl zij anders misschien niets hebben. Ik heb nog een motie van mijn collega Van Drooge om de begroting en de jaarrekening dichter bij de Amsterdammers te brengen. Net heeft mevrouw Poot er ook al iets over gezegd. In deze raad wordt er geklaagd over de leesbaarheid van de begroting en de jaarrekening. Bedoeld wordt dan om deze financiële stukken ook voor leken begrijpelijk op te schrijven. Voor financiële kenners zijn deze beide stukken natuurlijk 51 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 prima leesbaar en zeer begrijpelijk. Anderzijds vraagt de raad regelmatig om de beide stukken verder uit te breiden met nog meer specifieke informatie, bovenop de 539 pagina's die de begroting nu al omvat. De uitkomst van de manhaftige pogingen van het college om deze onverenigbare doelstellingen te verenigen, voldoet aan geen van beide doelstellingen. Om deze gordiaanse knoop te ontwarren, hebben wij een nieuwe motie. Tot slot rest mij niets anders dan het huishoudboekje. De moties nrs. 896, 897 en 911 trekken wij in. Motie nr. 922 over het richten van het stimuleringsfonds volkshuisvesting op ouderenhuisvestiging handhaven we, want hopelijk wordt in de volgende raadsvergadering ons initiatiefvoorstel Ouderen in de buurt behandeld. Dit is daar alvast een invulling van. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 76° Amendement van het raadslid Shahsavari-Jansen inzake de begroting 2014 (subsidie voor uitstaptrajecten prostituees) (Gemeenteblad afd. 1, nr. I). Besluit: - in 2014 15.000 euro subsidie beschikbaar te stellen voor het project Second Step; - dit te dekken door dit bedrag in mindering te brengen op het algemeen meubilairkrediet van 100.000 euro in 2014 voor de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (pagina 442). 77° Motie van de raadsleden Shahsavari-Jansen en Van der Pligt inzake de begroting 2014 (behoud maatschappelijke stage) (Gemeenteblad afd. 1, nr. J). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - zich uitte spreken voor het behoud van de maatschappelijke stage; - in samenwerking met de scholen en maatschappelijke organisatie scenario's te ontwikkelen voor een breed behoud van de maatschappelijke stage in Amsterdam en hiervan verslag te doen aan de raad. 78° Motie van het raadslid Van Drooge inzake de begroting 2014 (bericht aan de Amsterdammer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. K). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - met ingang van 2014 tweemaal per jaar een Bericht aan de Amsterdammers te publiceren met de hoofdlijnen van de begroting en de jaarrekening; - deze berichten op dezelfde dag en hetzelfde moment als de formele begroting en de jaarrekening te publiceren; - de vormgeving af te stemmen op de geïnteresseerde en betrokken Amsterdammer en de geïnteresseerde bezoeker van onze stad. Het amendement en de moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Voordat we schorsen wil ik u er nogmaals op wijzen dat u aan de griffietafel de geheime stukken kunt inzien en daarna kunt besluiten of u bespreking wenst dan wel of we het punt straks kunnen hameren. 52 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer De Goede. De heer DE GOEDE: Het is laat op de middag en ik zal geen beschouwing over de wereld houden. We feliciteren natuurlijk de burgemeester van New York met zijn verkiezing, maar ik denk dat ik me vandaag probeer te beperken tot de begroting van de gemeente Amsterdam. (De heer MULDER: U noemde net New York, weet u met welk speerpunt de democratische burgemeester heeft gewonnen?) Ja, ik weet welk speerpunt dat is: selectief fouilleren. Onze partij is daar niet voor. In New York bestaat het stop-and-frisk-beleid. U hebt begrepen dat onze partij van plan is om daar volgende week uitgebreid aandacht voor te vragen in de Raadscommissie voor Algemene Zaken en te bepleiten dat dit niet ook in Amsterdam moet gebeuren. Dank u wel dat u ons daar nog een keer op wijst. (De heer MULDER: Het andere speerpunt vormde betaalbare woningen in de stad. In alle delen van de stad.) Daar zijn wij uiteraard ook voor, maar ik weet inmiddels hoe hoog de vierkantemeterprijs in New York is. Die is bij lange na niet de prijs in Amsterdam. Daarom complimenten voor onze wethouder voor het betaalbaar houden van de grond. Ik neem aan dat die complimenten dan ook namens u zijn. Dank u wel, mijnheer Mulder. Allereerst steunen wij natuurlijk van harte het betoog van mevrouw Poot over de leesbaarheid van de begroting. Wij hebben dit ook regelmatig met de wethouder besproken. Ik ben heel blij dat de wethouder ons nog voor het eind van het jaar de nieuwe begrotingsstijl voor volgend jaar laat zien zodat na deze periode een geweldige periode aanbreekt waarbij iedereen, alle mensen op de publieke tribune en alle mensen thuis dat boek kan doornemen en we samen kunnen zien hoe Amsterdam beter wordt. De kijkers thuis kan ik melden dat er inmiddels gejuicht wordt op de publieke tribune. Ik zal ook niets zeggen over broeken en of ze te groot of te klein zijn en wie ze wel of niet aan mag trekken. GroenLinks vindt namelijk dat er al te veel broeken in de stad zijn. Ik zag vandaag een voorstel van de Pvd waaruit bleek dat 93% van de straten in Amsterdam naar mannen is genoemd. Het is daarom een goed initiatief van de PvdA. Wij zullen dat bevestigen door motie nr. 912 die we niet voor niets Meisjes hebben genoemd. Er is heel veel aandacht voor overlastgevende jongeren in de stad. Als dat nodig is, dan is dat prima, maar er is heel weinig aandacht voor meisjesgroepen in de stad. Wij vinden dat het college daar meer aandacht aan moet besteden. Bij de kadernota eerder dit jaar werden de grote financiële lijnen uitgezet en we zijn blij dat alle verzoeken die toen zijn ingediend, terugkomen in de begroting. Bijvoorbeeld een enorme stap vooruit bij de verduurzaming van woningen in Amsterdam. Investeren in de kenniseconomie van Amsterdam via AMS. Investeren in Health Valley waardoor we een gezondere stad krijgen en nieuwe oplossingen voor oude problemen krijgen. Complimenten, college, voor de manier waarop u dat hebt weten te verwerken. En, mijnheer Ivens, wij zullen dan ook akkoord gaan met de begroting, want wij nemen die verantwoordelijkheid als bestuurspartij in Amsterdam. Twee punten die op dit moment heel actueel zijn en waarover we later nog zullen spreken. Bij de kadernota hebben we grote problemen bij het vereveningsfonds gezien. 53 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 We hebben reserves moeten treffen. Wat zien we nu? De 8-maandsrapportage is net verschenen en zullen we volgende week bespreken. De problemen zijn voortvarend en goed aangepakt. Er valt misschien geld vrij om te investeren, mijnheer Paternotte, in een nieuw AIF. Er valt geld vrij om te investeren in woningbouw, mijnheer Mulder. Wij zullen daarom de komende tijd zeker debatteren over geld dat we eerst misschien kwijt zouden zijn aan allerlei problemen op de woningmarkt, maar dat dankzij dit college terug kan vloeien naar de algemene middelen zodat we het weer kunnen inzetten. Hulde, mijnheer Van Poelgeest. Een ander probleem zag ik al in het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staan: werkloosheid en jeugdwerkloosheid. Ik kan niet anders zeggen dan dat het er aan het begin van deze periode somber uitzag, maar dit college heeft het onder leiding van mevrouw Van Es goed weten aan te pakken. Hulde, mevrouw Van Es. Tot zover de verkiezingsretoriek, terug naar de inhoud. Het aanpakken van afval in de stad is een gezamenlijk initiatief van verschillende partijen. We hebben dit regelmatig besproken, mevrouw Poot. Er wordt te veel afval geproduceerd en er wordt te weinig uit de bek van het monster gehouden. Afval wordt in Amsterdam gewoon verbrand. Wij willen graag dat er meer wordt gerecycled, dat er geen papiertje om het wikkeltje van het zakje van het snoepje zit, maar dat er minder afval in de samenleving komt. Dat zal leiden tot lagere lasten voor de burger. Wat ons betreft kunnen we het principe ‘de vervuiler betaalt’ invoeren. Als mensen veel vervuilen, dan betalen ze meer en wie niets vervuilt, betaalt niets. Het zou heel mooi zijn als we daar in de toekomst op uit zouden komen. Wij verzoeken het college in onze gezamenlijke motie om dit aan te pakken en te komen met een grondstoffenvisie die de afvalproblemen aanpakt en leidt tot lagere lasten. (Mevrouw POOT: Leuk. Ik denk namelijk dat we het hierover helemaal eens kunnen zijn. Ik vind het ook leuk dat u de vervuiler wilt laten betalen en wie geen afval heeft, hoeft ook geen afvalstoffenheffing te betalen. Dat leidt natuurlijk onmiddellijk tot een heel andere kwestie. Wat gebeurt er met de kwijtscheldingen voor wie de afvalstoffenheffing niet kan betalen? Ik neem aan dat u er voorstander van bent om ook dat systeem te herzien.) Daar kan ik een heel lang antwoord op geven, maar het korte antwoord is: nee. Dat weet u. We voeren al vier jaar een discussie over de solidariteitsheffing. Mensen die de afvalstoffenheffing niet kunnen betalen, krijgen kwijtschelding. Daar blijven we bij, want het is de enige manier in Amsterdam om mensen die het al niet breed hebben net dat extraatje te geven wat ze nodig hebben. Daar houden wij aan vast. (Mevrouw POOT: Dan concludeer ik dat uw toezegging dat mensen die geen vuil produceren niet hoeven te betalen in ieder geval niet klopt.) Ik zei: nog niet. We hebben bekeken of er andere mechanismen zijn zoals de manier waarop men in Noord te werk gaat waar men per vuilniszak betaalt. Er zijn ook mogelijkheden om spullen naar de recyclewinkel of repareercafés te brengen. Er zijn heel veel manieren om ervoor te zorgen dat er minder afval komt. Ik ga ervan uit dat we het daar de komende tijd uitgebreid over zullen hebben. Daarmee kom ik bij onze speerpunten, onze accenten, de krenten in de pap in deze begroting. Het is natuurlijk een goede begroting, evenwichtig en uitgebalanceerd en financieel deugdelijk, maar het kan altijd beter. Daarom heb ik een aantal voorstellen die ik met u wil bespreken. Een aantal ervan hebben we al ingediend en ik zal nu de gewijzigde voorstellen benoemen. Allereerst het Oostveer. De heer Molenaar heeft dit al uitgebreid in de commissie met u besproken. Nog voor de verkiezingen van 2014 zal er een nieuw voetgangers- en 54 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 fietsveer tussen de Hamerstraat en het KNSM-eiland gaan varen. Om dat op een iets andere manier vast te leggen, is motie nr. 864 ingediend. Dan de groene lopers. Groene corridors door de stad met gezonde lucht. We hebben er een voorstel voor ingediend dat gewijzigd is. Dat is al in de commissie aan de orde geweest, maar ik heb begrepen dat ik het formeel moet intrekken en hierbij moet bevestigen dat het een accentmotie is geworden. Bij dezen. Dan een onderwerp dat een verrijking voor de stad Amsterdam zal worden: de daknatuur. Heel veel daken in de stad worden niet benut. De afgelopen dagen hebt u allemaal gezien dat dat een groot probleem is: als het hard regent, dan overstromen de straten en de putten. Daknatuur kent een soort sponswerking die heel goed kan helpen om dat aan te pakken. Wij hebben daarvoor motie nr. 869 waarvoor een gewijzigde dekking wordt aangedragen. Overeind blijft dat die daknatuur er zal komen. Dan iets wat ik van veel kinderen hoor. Als ik vraag waar de melk vandaan komt, dan is het antwoord: uit de supermarkt. Waar komt de melk echt vandaan? Van de boerderij. Daarom vinden wij dat de gemeente Amsterdam aandacht moet blijven besteden aan boerderijeducatie en kinderen uit de stad in contact moet brengen met boeren en met de dieren die het eten leveren. (De heer VAN LAMMEREN: Groene daken en overstromingen. Ik kan mij herinneren dat ik op 13 juli 2011 een motie heb ingediend over juist dit onderwerp. Het verbaasde mij dat u tegen was. Kunt u mij uitleggen hoe u bij zinnen bent gekomen?) Ik weet niet of ik tegenstemde omdat ik tegen was. Het zal vast iets te maken hebben gehad met een afspraak die we destijds hadden. Daar ben ik eerlijk in. Het streven naar meer daknatuur blijven we steunen. Ik denk dat u ons af en toe op een goed spoor zet. Dank daarvoor. (De heer VAN LAMMEREN: Een afspraak met wie en waarover?) Bij een begrotingsbehandeling is het geven en nemen. (De heer VAN LAMMEREN: Met de Amsterdamse burgers of met het college?) Nee, wij proberen optimaal op te komen voor de Amsterdamse burger. Ik denk dat ons dat ook heel goed lukt. In ieder geval zolang wij zeven zetels meer hebben dan de Partij voor de Dieren. Misschien wordt dat anders na de verkiezingen. Ik daag u uit. (De VOORZITTER: U hebt er zes meer, mijnheer De Goede.) Ik ga door. Het voorstel over frictiekosten bij de AWBZ is ongewijzigd. Ik zal er daarom nu niet verder op ingaan. Dat geldt ook voor de herijking van de maatschappelijke opvang. Motie nr. 880 blijft ongewijzigd. Dan iets wat vorig jaar geregeld had moeten worden: het voorstel voor de rechtswinkel. Bij de vorige begroting is een voorstel ingediend om de winkel nog een jaar te financieren. Het is immers belangrijk dat mensen die een juridisch probleem hebben ergens terechtkunnen. Zeker nu de overheid zich steeds meer terugtrekt en er steeds meer onenigheden, moeilijkheden en rechtszaken zijn. Het college heeft toen toegezegd om in 2013 met een voorstel te komen en te bekijken hoe wij na een extra jaar financieren met de rechtswinkel omgaan. In het preadvies staat dat de rechtswinkel nog een jaar gefinancierd is en dat het nu ophoudt. Daar hebt u gelijk in, maar dan moet u ook zo eerlijk zijn om te zeggen dat het u niet gelukt is om ons een voorstel over de toekomst van de rechtswinkel voor te leggen. Daarom stellen wij voor om de rechtswinkel in 2014 nogmaals te steunen. Wij hopen dat u heel snel een plan voorlegt om de rechtswinkel in de toekomst te handhaven. Met zoveel juristen in de raad en in het college kan ik mij 55 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 voorstellen dat er een grote liefde bestaat voor dit soort initiatieven. We gaan er dus mee door. Motie nr. 887 over geld voor armoede is ongewijzigd. De motie over meisjes, nr. 912’, heb ik al genoemd. Dan motie nr. 915 over de Wet milieubeheer. Dit college heeft grote inspanningen aan de dag gelegd om de COs-uitstoot in de stad te verminderen, zeker die van onze eigen organisatie. Er is geanalyseerd waar we de komende jaren nog echte winst kunnen behalen. Dat is in het bedrijfsleven. Ik kan mij voorstellen dat niet iedereen daarvoor tonnen wil uitgeven. Samen met mevrouw Ruigrok en mevrouw Van der Heijden dienen we een motie in om het bedrijfsleven daarbij te helpen. Er is de Wet milieubeheer die stipuleert dat we het geld dat we in een beter klimaat investeren ook weer terug kunnen verdienen. Op die manier willen we met ondernemers omgaan. We willen dat er extra mensen in de stad komen die bedrijven adviseren en helpen om door investeren geld te verdienen en door investeren een beter milieu kunnen krijgen. Wij denken dat dit in de komende jaren een heel grote stap betekent om Amsterdam een klimaatvriendelijke zo niet een klimaatneutrale stad te laten worden. Dan motie nr. 916, ons voorstel voor de juridische vorm van het Comité 4 en 5 mei. Wethouder Gehrels heeft in de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie toegezegd dat zij een voorstel wil doen voor alle verbonden partijen en de juridische constructie die deze moeten hebben. Ik hoor graag in de raad herhaald dat dit nog voor het eind van het jaar in de commissie wordt behandeld. Als dat zo is, dan ben ik bereid om het voorstel in te trekken en praten we er later over. Dan ons laatste voorstel. Op dit moment wordt gevierd dat 150 jaar geleden de slavernij werd afgeschaft. Wij denken dat nu het moment is om op een andere manier handel te gaan drijven: fairtrade, eerlijke handel. Wij kopen geen producten meer die onder zeer erbarmelijke omstandigheden in Bangladesh, Sri Lanka of Brazilië worden geproduceerd. Vanaf nu verloopt handel eerlijk. Daarvoor hebben we het voorstel om van Amsterdam een fairtradegemeente te maken. Dat betekent niet dat van vandaag op morgen alle winkels en alle inkoop fairtrade zijn, maar dat het wel heel hard gaat en dat Amsterdam op de lange duur misschien de eerste stad ter wereld is waar 100% fairtrade is. Tot zover mijn bijdrage. Ik wil graag zes moties indienen. Ik hoor graag de antwoorden van het college op de voorstellen zodat we morgen in de tweede termijn er verder over kunnen praten. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 79° Motie van het raadslid Combrink inzake de begroting 2014 (1 ha daknatuur) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 869’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - bij verkoop van gemeentelijk vastgoed in 2014 een deel van de opbrengst te bestemmen voor de realisatie van 1000 m? openbaar toegankelijke daknatuur:; - tevens gemeentelijke daken in te brengen in het project 1 ha daknatuur. 80° Amendement van de raadsleden Combrink en Poorter inzake de begroting 2014 (boerderijeducatie) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 923). Besluit: 56 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Te garanderen dat boerderijeducatie in 2014 kan worden voortgezet. De benodigde 25.000 euro hiervoor te dekken uit de groengelden. 81° Amendement van de raadsleden Van Roemburg en Ulichki inzake de begroting 2014 (behoud de Rechtswinkel Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 881’). Verzoekt het college: - de Rechtswinkel Amsterdam in elk geval het komende jaar te behouden voor de stad door een subsidie van maximaal 25.000 euro; - de subsidie te bekostigen uit de reserve OOV of de reserve decentralisatiegelden OOV; - alsnog binnen twee maanden met een voorstel te komen over de toekomst van de Stichting Rechtswinkel Amsterdam zoals reeds in 2012 is besloten. 82° Motie van de raadsleden Ulichki en Poorter inzake de begroting 2014 (meisjes) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 912). Verzoekt het college: - bereik en aanbod voor meisjes binnen het jongerenwerk nieuwe stijl en Intensief Preventieve Aanpak (IPA) in kaart te brengen; - het overzicht meisjeswerk en voorstellen voor de kadernota 2015 aan de gemeenteraad voor te leggen. 83° Motie van de raadsleden De Goede, Ruigrok en Van der Heijden inzake de begroting 2014 (uitvoering Wet milieubeheer) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 915). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - met de Regionale Uitvoerings Dienst (RUD) een duidelijke Dienst Niveau Overeenkomst (DNO) te sluiten over te bereiken COz-reductie bij het Amsterdamse bedrijfsleven door gebruik te maken van de mogelijkheden van de Wet milieubeheer voor ondernemers; -__in overleg en in samenwerking met vertegenwoordigers van het Amsterdamse bedrijfsleven te kijken hoe de inzet van de RUD kan leiden tot het grootst mogelijke resultaat; - de raad voorstellen te doen over flankerend beleid die het succes van de toepassing van de Wet milieubeheer voor bedrijven kan vergroten, zoals het wegnemen van obstakels, financiering, voorlichting, handhaving, enzovoort; - bij toekomstige duurzaamheidsrapportages in kaart te brengen hoe de uitvoering van de Wet milieubeheer bijdraagt aan CO-reductie, het creëren van banen en het realiseren van rendement op investeringen bij ondernemers in Amsterdam. 84° Amendement van de raadsleden De Goede, Van der Heijden en Ivens inzake de begroting 2014 (Amsterdam als fairtradegemeente) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 917’). Besluit: 57 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Een bedrag van 30.000euro uit te trekken om als Amsterdam een fairtradegemeente te worden door onder meer het certificaat ‘fairtradegemeente' te behalen en dit te dekken uit begrotingspost 3100401 (citymarketing en toerisme). De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Evans-Knaup. De heer EVANS-KNAUP: Met de uitstekende brief vorige week van de burgemeester dachten we dat er een voorlopig einde was gekomen aan de Sint-en- Pietdiscussie. Als ik alle moties en amendementen echter lees, dan lijkt het wel alsof we hier allemaal Sinterklaas zijn. Het is duidelijk, dames en heren, de verkiezingen zijn in aantocht en daarom moet er campagne gevoerd worden. We zagen de voortekenen al bij de kadernota toen de Groenlinks-campagneboot werd aangekondigd die voortaan tussen Noord en Oost moet gaan varen. De verkiezingsslogan kan voor half geld meegevoerd worden omdat de VVD graag de reclamebelasting drastisch wil verlagen. Hier blijft het niet bij. Vrijwel iedere partij doet vandaag een voorstel of voorstelletjes om haar achterban te plezieren. We zien een voorstel voor 1 ha dakpark. Een voorstel voor een gemeentelijke lerarenbeurs, terwijl het Rijk al een dergelijke studiebeurs aanbiedt. En een voorstel om 15.000 euro uit te trekken om de titel fairtradestad te mogen voeren. (De heer DE GOEDE: Ik ken Red Amsterdam als een partij die in eerste instantie het levenslicht heeft gezien uit protest tegen ondergronds vervoer. Blijkbaar verlegt u nu uw speerpunt naar vervoer over het water. Is Red Amsterdam ineens tegen een enorm goed initiatief om mensen van het KNSM-eiland naar de Hamerstraat te vervoeren?) Nee hoor, absoluut niet. Wij zijn voor alle slimme manieren van vervoer tegen acceptabele kosten. Ik vind wel dat we over grote kwesties moeten nadenken en niet over kleine, maar ik kom er zo in mijn betoog op terug. Uit het conservatieve deel van de raad krijgen we ideeën als het afpakken van kwijtschelding als iemand zijn vuilniszak op de verkeerde dag buiten zet of het afschaffen van de lastige huurteams in het Wijksteunpunt Wonen. Afhankelijk van de politieke kleur zijn het allemaal leuke ideetjes. Het mag duidelijk zijn, deze raadsperiode zit erop. We zijn uitgeregeerd, klaar voor de verkiezingen. Dat is onterecht. Amsterdam staat namelijk voor grote uitdagingen. We krijgen een nieuw bestuurlijk stelsel en hoewel we vandaag besluiten hoeveel we de bestuurscommissieleden zullen vergoeden en hoeveel geld ze aan computers mogen uitgeven, weten we nog steeds niet wat ze precies gaan doen. Verder zitten we met een door fijnstof verstikkende stad waarbij we alleen op zoek gaan naar oplossingen om net binnen het wettelijke maximum te blijven. Niet zozeer om de gezondheid van de Amsterdammers te beschermen, maar om er zeker van te zijn dat we door kunnen bouwen. Tot slot komen volgens de VNG gemeenten ruim 6 miljard euro tekort bij de uitvoering van de gedecentraliseerde zorgtaken. Dat betekent voor Amsterdam bijna 300 miljoen euro. Tekort. Per jaar. Red Amsterdam kent daar de oplossing ook niet voor, maar gaat er liever serieus mee aan de slag. Dat lijkt ons nuttiger dan ondoordachte proefballonnetjes op te laten die slechts verkiezingsretoriek lijken te zijn. Er moet snel en doordacht gehandeld worden. Gebeurt dit niet, dan is Amsterdam binnen de kortste keren een slecht bestuurbare failliete stad waar het te ongezond is om op straat te lopen. Dat is geen doemscenario, dat is realiteit. We hadden gehoopt dat we in deze periode hierover konden praten. Over radicale oplossingen voor radicale problemen. 58 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik merk dat ik een beetje geërgerd raak. U blaast een beetje erg hoog van de toren. De andere partijen bezigen allemaal verkiezingsretoriek, want ze dienen allemaal moties in. Volgens mij doen ze dat ieder jaar dus ik zie geen verschil. Vervolgens komt u met een enorm hoogpolig betoog over wat er niet goed is. Als u het mij vraagt, dan maakt u zich dus schuldig aan precies dezelfde verkiezingsretoriek als de andere partijen in deze raad. Bent u dat met mij eens?) Nee. We maken ons alemaal schuldig aan kleine cadeautjes voor de Amsterdammers, zeker in verkiezingstijd. Dat is een onderdeel van de politiek. Sterker nog: ik kom zo meteen met drie voorstellen om precies hetzelfde te doen. Het gaat erom dat we een aantal heel grote problemen hebben waarover Red Amsterdam bij de behandeling van de kadernota heeft opgeroepen dat raad en college samen een goede visie erop moeten ontwikkelen. Daar hebben we geen van allen iets aan gedaan. Waarschijnlijk ook omdat het probleem te groot is en het naar voren is geschoven. Dat is echter het grote probleem. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Misschien heb ik mijn mail niet goed bekeken, maar wanneer heb ik van u een uitnodiging gekregen om een visie op te stellen en er verder over te praten? Wat is uw aandeel geweest in het van de grond krijgen daarvan? Ik heb het gemist.) Ik heb er bij de behandeling van de kadernota een oproep voor gedaan. Dan moet het college of het college samen met de raad dit oppakken. Wij kunnen er als partij met één zetel moeilijk het voortouw in nemen om dat voor elkaar te krijgen. Dat moeten we allemaal doen. De oproep daartoe heb ik gedaan. (De heer VAN LAMMEREN: Ik hoor Red Amsterdam roepen dat het slecht gaat met de luchtkwaliteit. Dat klopt ook. Ik ben even nagegaan hoeveel moties u op dat gebied hebt ingediend en hoeveel ik er heb ingediend. Laten we er geen wedstrijd van maken, maar wij staan 18-1 voor. Het gaat mij echter meer om de nota Varen waarover uw duoraadslid heel enthousiast is. Ik vind het heel jammer dat Red Amsterdam nu hier over de luchtkwaliteit staat te tetteren, maar dat u tegen een milieuzone was voor de grote glasbakken die hier varen. Zij dragen veel bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit van de mensen langs de gracht. Wat wilt u? Bent u voor schone lucht of bezigt u hier louter verkiezingsretoriek?) Voor de verduurzaming van de passagiersvaart zijn praktische oplossingen nodig. Dat is precies wat Red Amsterdam heeft gedaan door een initiatiefvoorstel om die schepen volledig uitstootvrij te maken. Ik weet niet precies waaraan u refereert, maar dat is waar wij voor staan. In de laatste peiling staat Red Amsterdam op nul zetels. Wij kunnen daarom niet achterblijven en daarom hebben wij ook een paar slimme, maar ondoordachte ideeën, louter om de kiezers te verleiden. Ik hoop alleen van harte dat ze er niet intrappen. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 85° Motie van het raadslid Evans-Knaup inzake de begroting 2014 (cadeaus voor Amsterdam) (Gemeenteblad afd. 1, nr. L). Verzoekt het college: 59 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De volgende plannen in 2014 te realiseren: - op alle vrijliggende fietspaden in de stad een overkapping te realiseren en te voorzien van een meewindsysteem opdat de gebruikers altijd de wind in de rug hebben en droog op hun bestemming aankomen; - voor alle Amsterdamse kinderen een plek op het Barlaeus te reserveren, voorzien van een diplomagarantie; - voor alle Amsterdammers tijdens het zomerseizoen een vaste plek op camping Bakkum te realiseren, waarbij de gemeente zorg draagt voor de op- en afbouw van het zomerhuisje; - de kosten die deze plannen met zich meebrengen te dekken door het naar voren halen van de rentebaten in de begrotingsjaren 2020-2025. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Ik ben razend benieuwd naar het preadvies. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: lets minder grappig, maar wel serieuzer. lemand die van het toneel verdwijnt, moet natuurlijk met een grote klap gaan. Dit jaar heb ik minder dan tien moties en amendementen. Dat bent u niet van mij gewend. Het worden er acht, dus dat valt mee. Geen cadeautjes aan de achterban, wel serieuze zaken. De afgelopen jaren heb ik 20 tot 25 moties ingediend en met kadernota's, begrotingen en structuurvisies halen wij 30% tot 40% binnen. Ik kan zeggen dat dit heel veel is. Ik kan ook zeggen dat het niet genoeg is. Ik heb echter overwogen wat de Partij voor de Dieren hier in de raad doet. Dat is best veel. Hoewel mijn moties worden verworpen, kreeg ik dit jaar een grote aha-erlebnis bij de moties van andere partijen. Ik wil die andere partijen daarvoor danken. Ik vraag niet waarom ze dit doen, nee, ik wil ze bedanken. Ik zal u een paar voorbeelden geven uit de afgelopen jaren. De tweetakt in boten. Ik ben er in 2010 over begonnen. Ze verdwijnen. Fantastisch. Ik heb ook over de tweetakttaks gesproken. Mijn actualiteit heeft het vandaag helaas niet gered, maar binnenkort komt het in dit theater. De duurzaamheidslening werd de energielening en de gratis draagtassen gingen de gemeenteraad te boven. Europa zet zich ervoor in. Nu de moties bij de begroting 2014. Daarbij valt mij een aantal zaken op. Zo komt D66 met een voorstel over fijnstof. Fantastisch. Ik heb de motie er inmiddels bij gepakt. In de overwegingen staat: “Daarbij kan worden gedacht aan overslagstations aan de randen van de stad waarvandaan goederen met schoon vervoer de stad in gaan.” Ik ben er heel blij mee, maar ik begrijp niet dat de heer Manuel die deze motie indient zijn fractie nog geen twee maanden geleden heeft opgeroepen om tegen de milieuzone voor bestelauto's te stemmen. U was tegen en nu zegt u: geacht college, doe er iets mee. Nogmaals, ik feliciteer u met dit inzicht. Een andere motie, over groene daken. Er ligt een motie, 1 ha genaamd. Daar moest ik even over nadenken. 1 ha groene daken. GroenLinks heeft niet zeven zetels meer, maar slechts zes zetels meer dan de Partij voor de Dieren. Hoeveel vierkante meter is 1 ha? 10.000 m°. De motie praat over 1000 m?. U stelt dat de gemeente 1000 m? moet realiseren, maar het lijkt net alsof u een motie indient voor realisatie van 1 ha groen dak. Helaas is het slechts 1000 m?. Ik ben blij dat GroenLinks dit overneemt. Wij hebben de 60 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 afgelopen jaren achttien moties en amendementen ingediend, maar waarom stoppen bij 1000 mf? (Mevrouw COMBRINK: Wij willen natuurlijk niet stoppen bij 1000 m’, maar ik neem aan dat de Partij voor de Dieren de beweging in de samenleving kent en ook het project 1 ha daknatuur kent. Dan snapt u ook de titel van de motie.) Ik weet dat 1 ha 10.000 m° is. Ik snap de titel. Ik zei al dat u wilt dat de gemeente er 1000 m° van maakt. Daar vraagt u om. Ik vraag: waarom slechts 1000 m?? De subsidies voor groene daken hebben de afgelopen jaren al 6200 m? opgeleverd. Dat is al zes keer zoveel als wat u nu vraagt. Dat vind ik van weinig ambitie getuigen. Ik steun echter de beweging waarbij u mij achterna gaat met mijn achttien moties en amendementen. Mijn dank. De volgende dank die ik wil uitspreken, gaat ook naar uw adres en wel over de boerderijeducatie. Vorig jaar dienden we allebei een motie in. De boerderijeducatie heeft het toen dankzij mijn motie gered. Dit jaar hebt u het overgenomen. Hartstikke goed. Ik vind de financiering ervan iets minder. Ik begrijp dat die eerst door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling zou gebeuren en dat het geld nu uit de groengelden moet komen. Ik denk dat we een ander potje moeten vinden, maar mocht dat niet lukken, dan zal ik uw amendement zeker steunen, want ik wil boerderijeducatie. De VVD valt mij vandaag tegen. Vorige week woensdag, toen we in Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën de begroting nog eens in detail zouden doornemen, werd duidelijk dat we de subsidies niet goed genoeg controleren. Sterker nog: er ligt een verzoek bij de Rekenkamer om de effectiviteit ervan te onderzoeken, maar er werd ook gezegd dat de Subsidieverordening Amsterdam heel mild was. Het kwam erop neer dat de Subsidieverordening te weinig controle vraagt. Vorig jaar, bij de vaststelling van de ASA, de Algemene subsidieverordening Amsterdam, had de Partij voor de Dieren een amendement daartoe. Dat is helaas verworpen. Ook dit jaar is er helaas geen oproep om de subsidies veel meetbaarder te maken. Dat hiaat wil ik dichten en daarom stel ik vandaag een keuzemenu voor dat ik van de heer Hoek heb gepikt. Een accentmotie om alleen de doelstellingen voor de groengelden vast te stellen. Het was motie nr. 901 en het wordt nr. 901’ waarin we de doelstellingen vaststellen zodat we kunnen bepalen of we goed bezig zijn. Ik dien daarnaast een motie in om alle doelstellingen vast te stellen en vooral die voor subsidies. We geven hier namelijk nog steeds honderden miljoenen euro's per jaar uit zonder dat we daadwerkelijk goede doelstellingen hebben. Ik hoorde net een discussie over een kleinere en een grotere overheid. Wie is het stoerst voor zijn achterban? Mij gaat het om een takendiscussie en een effectiviteitsdiscussie. Zolang de gemeenteraad niet per beleidsgebied vaststelt wat wij proberen te bereiken, blijven wij deze discussie houden. Vandaar mijn motie. Ik vergeet bijna de 1000 miljard euro-motie van de PvdA. Dat is een triljard, een getal met twaalf nullen. Er waren dagen dat ik een miljard veel vond, maar sinds de crisis valt dat mee. Wij willen pensioengelden naar de stad halen en hier investeren. Dat is een hartstikke goed plan en u hebt mijn steun. Ik heb er echter een voorstel bij, een stip op de horizon, dat u waarschijnlijk te ver vindt gaan. Ik zal morgen waarschijnlijk alleen staan, maar dat ben ik gewend. Ik wil deze stad vrij van fossiele brandstof hebben. Er is één Nederlandse gemeente die dat al is, naast verschillende Amerikaanse steden. Wat is het geval? Amsterdam heeft als doelstelling om het gemeentelijke apparaat in 2015 CO2- neutraal te laten zijn en om in 2030 of 2050 de uitstoot met 40% te verminderen. Als wij veel meer geld in deze stad investeren, dan stel ik voor om dat geld niet in fossiele brandstoffen te investeren. Ik zal u ook uitleggen waarom. Als wij willen voldoen aan het 61 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Kyotoprotocol, dan mogen wij nog 565 gigaton CO, uitstoten. Alle voorraden die Shell en andere grote partijen op de balans hebben staan, bedragen 2700 gigaton. Als wij de opwarming van de aarde tot maximaal 2 °C willen beperken, dan moet 80% van de bekende voorraden in de grond blijven. Ik voorspel u dat dit niet zal gebeuren. Ik wil er niettemin een poging toe doen en daarom wil ik Amsterdam fossielvrij maken. Dit is een stip op de horizon. Als u mij niet steunt, dan begrijp ik dat, maar ik hoop dat u er over een jaar of twee wel klaar voor bent. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en amendementen zijn ingekomen: 86° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (groen gedefinieerd) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 901’). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - duidelijke doelstellingen te formuleren voor geld dat wordt besteed aan groen; - indicatoren vast te stellen voor het behalen van deze doelstellingen; - deze in het vervolg op te nemen in de kadernota en de begroting vanaf 2014. 87° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (Amsterdam fossielvrije gemeente) (Gemeenteblad afd. 1, nr. M). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de intentie uit te spreken om een fossielvrije gemeente te worden; - een route uit te stippelen om fossielvrij te worden, waarbij de volgende doelen worden nagestreefd: - geen investeringen meer te doen in fossiele brandstoffen en de fossiele industrie; - stoppen met de sponsoring van en het aangaan van financieringscontracten met de fossiele industrie; - voor dagelijkse transacties overstappen naar een bank die niet in fossiele energie zit; - de dialoog aangaan met pensioenfondsen en hen te vragen hetzelfde te doen; - een termijn te verbinden aan de uitvoering van bovenstaande stappen; - _ deze route te bespreken met de gemeenteraad. 88° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (doelstellingen en indicatoren kadernota en begroting 2015) (Gemeenteblad afd. 1, nr. N). Besluit: In de kadernota en begroting 2015 bij ieder beleidsonderdeel (hiermee wordt bedoeld iedere paragraaf, bijvoorbeeld 6.1 Een sterkere groenstructuur of 8.4 Bijdragen aan de Dierenbescherming Amsterdam) en bij iedere in de begroting opgenomen subsidie doelstellingen en meetbare indicatoren op te nemen. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Velde. 62 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Mevrouw VAN DER VELDE: Ik ben de een na laatste spreker en het verbaast me dat geen van de andere fractieleiders de brief heeft genoemd die een inwoner van Nederland over de begroting van de gemeente Amsterdam heeft geschreven. De brief is gericht aan de raadsleden van Amsterdam en niemand heeft hem genoemd. Op de agenda stond vermeld dat we de brief hierbij konden betrekken. Ik heb afgewacht of iemand anders het deed, maar omdat niemand het deed, breng ik hem onder de aandacht. De brief is geschreven door de heer Verhoef, een man die altijd de begrotingen van gemeenten nakijkt. In de brief die wij ontvangen hebben, beweert hij nogal het een en ander. Het verbaast mij dat deze brief niet is doorgeleid naar het presidium om namens de raad te beantwoorden. Kan dit alsnog gebeuren, want er staat nogal wat in? In de brief staat dat gesuggereerd wordt dat de begroting 2014 sluit met het saldo van de begrote opbrengsten en dat dit 0 euro moet zijn. Niets is echter minder waar. In de brief staat dat het werkelijke saldo van de begrote opbrengsten en kosten 78,8 miljoen euro negatief is. Uit het hele verhaal blijkt dat Amsterdam een waanzinnig grote schuld heeft die nergens vermeld staat. Er staat bovendien nergens hoe groot het eigen vermogen van Amsterdam is. Hoe komt het dat deze brief niet doorgezonden is? Waarom is deze brief überhaupt niet beantwoord? Ik ben nieuwsgierig of het waar is wat er in de brief staat en of deze opmerkingen correct zijn en wat de wethouder ervan vindt. Wat moeten we zeggen over de begroting? Sinds Trots in de raad zit heb ik altijd gezegd dat ik geen boekhouder en geen accountant ben, maar wel een Amsterdammer die in de raad is gekozen. Ik hoopte altijd dat ik zou begrijpen wat er stond. De begroting hoeft niet zo eenvoudig als een huishoudboekje te zijn, maar ze had wel iets eenvoudiger en begrijpelijker gekund zodat ik weet waar ik over beslis, dat ik weet waar ik ‘ja’ tegen zeg en dat ik het in ieder geval uit kan leggen aan mijn moeder die er ook niets van begrijpt. De opmerkingen van de VVD en van andere partijen dat de begroting begrijpelijker moet worden, steunen we al vanaf het begin. Ik hoop echt dat het een keer zo ver kan komen. (De VOORZITTER: Dames en heren, voor de laatste keer, wilt u buiten deze zaal overleggen of enigszins het fatsoen opbrengen om te luisteren naar de bijdrage van uw collega?) Luisteren zou leuk zijn, want dat heb ik bij u ook proberen te doen. Trots heeft bij de begroting altijd gedaan wat we konden doen in de commissies. Onze moties haalden het niet, maar het is wel gelukt om toezeggingen te krijgen ten aanzien van veranderingen van programma's binnen het bestaande budget. Zo hebben we de praktijken van de straatcoaches op de agenda gekregen en zijn er veranderingen doorgevoerd. We hebben opmerkingen gemaakt over de verklaring van goed gedrag ten tijde van de commissie- Gunning. Er is geen budget voor uitgetrokken, maar het is er doorheen gekomen. We hebben de veiligheid in ons eigen huis bekeken. De positie van de bodes is op de agenda gekomen. Daar zijn we hartstikke blij mee. We hebben vragen gesteld over de top 600. Daar is goed op gereageerd. Het werd duidelijk wat er aan de hand was en er is een ander beleid ingezet. Het gaat beter, binnen het bestaande budget. Er is aandacht gekomen voor sportschoolhouders en het milieu waarin zij opereren. De burgemeester heeft daarop gehandeld. We hebben in 2011 het financiële debacle van de Oostlijn dat begint te lijken op het debacle van de Noord/Zuidlijn aan de orde gesteld. We hebben de aanbestedingsprocedures aan de orde gesteld waarna er aandacht voor gekomen is. Er is meer toezicht gekomen naar aanleiding van de situatie bij het Gemeentevervoerbedrijf die we naar voren hebben gebracht. 63 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Wij denken dat de raad de taak heeft om na te gaan hoe de centen besteed worden en waar we zaken kunnen veranderen door kleine wijzigingen aan te brengen in het bestaande beleid. De grote bedragen liggen vast. We kunnen moties indienen om kleine bedragen te verschuiven van het ene potje naar het andere potje, maar uiteindelijk komt het allemaal uit de grote ruif. Het is misschien een utopie, maar misschien zou het goed zijn om te zeggen: dit is het geld dat we voor het komende jaar over hebben, we leggen het hier voor, de kosten die we zeker moeten maken, trekken we ervan af‚ we sturen het college even naar huis en alle fractievoorzitters gaan in een kamer zitten en gaan samen het geld besteden zoals we denken dat de burgers willen dat het geld besteed wordt. Als we eruit zijn, dan mag het college komen en leggen wij ons plan voor de begroting voor in plaats van af te wachten tot het college ons een begroting voorlegt. Het is een utopie, maar hopelijk gebeurt het een keer. We moeten ophouden met dromen. Er wordt een plan voorgelegd en het enige wat wij kunnen doen, is moties indienen en afwachten of het lukt omdat er nu eenmaal collegeafspraken zijn. Het zou mooi zijn als wij als Amsterdammers over de centen konden beslissen op een manier waarvan wij denken dat het goed is voor onze stad. Niettemin hebben wij een beperkte motie om de begroting iets duidelijker en leesbaarder te maken voor de Amsterdammers en zeker ook voor mij. We hebben dit met de burgemeester besproken in een gecombineerde vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken en de Raadscommissie voor Jeugd, ICT en Financiën. We hebben voorgesteld om te onderzoeken of het mogelijk is om, gezien de komende transities in de zorg, de onderwerpen op één pagina te zetten, met één budget en één wethouder als aanspreekpunt zodat we niet naar allerlei commissies hoeven te gaan om telkens weer hetzelfde argument naar voren te brengen. Dan is in één oogopslag te zien waar het over gaat waarna we een beslissing kunnen nemen. Dit is mijn enige motie. Hierbij wil ik het laten. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 89° Motie van het raadslid Van der Velde inzake de begroting 2014 (decentralisatie zorg in apart hoofdstuk) (Gemeenteblad afd. 1, nr. O). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - alles wat in de begroting staat over zorg die wordt gedecentraliseerd naar de gemeente op te nemen in een apart hoofdstuk van de begroting; - één lid van het college aan te wijzen als portefeuillehouder/aanspreekpunt voor deze onderwerpen. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Ik had u acht moties beloofd en ik heb er abusievelijk drie niet ingediend. Zal ik ze nu alsnog indienen of morgen? De VOORZITTER: Ik zou het nu doen, dan lees ik het dictum voor en maken ze deel uit van de beraadslaging en kan het college er straks nog op reageren en in de tweede termijn ook uw collega-raadsleden. 64 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en het volgende amendement zijn ingekomen: 90° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (definitie zwerfdieren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. P). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Zwerfdieren in gemeentelijke stukken als volgt te definiëren: ‘Een zwerfdier is een dier dat (buiten) rondzwerft, maar eigenlijk een eigenaar zou moeten hebben. Het dier heeft vermoedelijk een eigenaar of heeft een eigenaar gehad. Zwerfdieren zijn verdwaald, aan de eigenaar ontsnapt of door de eigenaar aan hun lot overgelaten. De opvang van deze dieren is een gemeentelijke taak die verankerd ligt in het Burgerlijk Wetboek (art. 5:8 lid 3).' 91° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (onderzoek castratie Amsterdamse katten) (Gemeenteblad afd. 1, nr. Q). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken hoe groot het probleem is van zwerf- en asielkatten in Amsterdam (hoeveel zitten er in asielen, hoeveel worden er door Stichting Amsterdamse Zwerfkatten opgevangen et cetera, wat zijn de kosten die aan katten worden gemaakt door asielen, dierenambulance en andere instanties?); - de kosten en baten te berekenen van castratie (m/v) van minimaal 85% van de Amsterdamse katten (inclusief de Amsterdamse huiskatten), waarbij de volgende scenario's worden bekeken: het volledig subsidiëren van castratie, het gedeeltelijk subsidiëren van castratie en het niet subsidiëren van castratie; - de uitkomst van dit onderzoek te bespreken met de gemeenteraad. 92° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (doelstellingen subsidie dierenwelzijn) (Gemeenteblad afd. 1, nr. R). Besluit: In de begroting 2014 de volgende tekstuele wijzigingen door te voeren: - na het tussenkopje Lasten op pagina 172 van de begroting 2014 een tussenkopje Baten toe te voegen, met daaronder de tekst: Verbetering van dierenwelzijn in de stad, reductie van de zwerfkattenpopulatie, diervriendelijk en duurzaam populatiebeheer van vrij levende dieren, een groter maatschappelijk bewustzijn van belangen en welzijn van dieren in de stad’; - _na het tussenkopje Wat gaan we ervoor doen? een alinea toe te voegen: ‘Kwalitatieve en kwantitatieve prestatieafspraken maken met de dierenwelzijnsorganisaties in Amsterdam over hoe zij de wettelijke taken en de zorgplicht van de gemeente uitvoeren, professionalisering van de dierenwelzijnsketen, realisatie van goede opvang voor alle diersoorten, verbetering ban de noodhulp aan dieren, voorkomen van gedwongen afstand en afremmen van impulsaankopen.' De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging. 65 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schimmelpennink. De heer SCHIMMELPENNINK: Ik ben geen lid meer van de PvdA en heb dus ook geen financiële deskundigen. Dat mis ik. Ik zal die rol dan ook niet spelen. Ik heb nog wel de oude witte plannen van Provo en denk dat ze in deze tijd zeer goed passen. Ze kunnen bovendien nog uitgebreid worden. We hebben nu en in de toekomst minder geld. We zullen dus toe moeten naar beter voor minder. Het is tijd voor een ander beleid, niet alleen in deze stad, maar in veel wereldsteden. Ik wil een paar dingen noemen. Laat ik beginnen met het openbaar vervoer. Dat kost erg veel geld en het kan beter voor minder. De metro vervoert 50% van de passagiers in het openbaar vervoer. Dat gebeurt kostendekkend. Veel geld is er gemoeid met de andere 50%, in het bijzonder bij de bussen die als een stofzuiger door de wijken rijden om mensen op te vangen en het gebied te ontsluiten. Dat is bijzonder duur. Mensen krijgen een slecht product. De frequentie is laag en de snelheid is gering. Dat kan beter. Daartoe zou het individuele openbaar vervoer gebruikt kunnen worden. We kennen nu in meer dan vijfhonderd steden ter wereld de witte fiets waarvan goed gebruik wordt gemaakt. Ik heb wel kritiek op de manier waarop dit gebeurt, want het kan beter. Ik denk dat we zouden kunnen beginnen met een soort metrofiets die op een afstand van 1 km een metrostation ontsluit en op de gebruiker wacht zodat men in 5 minuten bij de halte van de metro is. Dat zou de potentie van de metro enorm verbeteren. Ik heb een paar keer met het Gemeentevervoerbedrijf gesproken. Dat begint nu met een proef. Volgend jaar is er een internationale roeiwedstrijd. De verbinding met de Bosbaan is slecht. Het Gemeentevervoerbedrijf wil nu drie punten rond de Bosbaan vastknopen aan het openbaar vervoer. Ik ben benieuwd. Een proef is altijd een goede manier. ledereen heeft over de slechte luchtkwaliteit gesproken. Daar moeten we krachtig tegen optreden. Amsterdam geeft op dit moment veel te veel geld uit aan de grootste vervuilers. Er is subsidie voor de grote glasbakken van rondvaartboten waarbij Amsterdam een nieuwe dieselmotor voorschrijft die niet echt schoon is. Daarnaast is er subsidie voor voertuigen van bedrijven die veel vervuilen. Ik vind dat we dat geld moeten besparen. Die bedrijven kunnen het goed zelf betalen. Amsterdam moet zich beperken tot het aanleggen van een infrastructuur, een netwerk van laadsystemen voor elektrische voertuigen en parkeerplaatsen voor collectief gebruik van elektrische voertuigen. Niet lang geleden werd er overal gerookt. Vijftig kaar geleden kalkte Jasper Grootveld ‘Kanker’ op rookreclames. De verslaafde consument rookte echter door. Pas recent hebben we gezien hoe dat veranderd is. Binnen een korte tijd werd er niet meer gerookt. Rokers staan als een soort junk aan de uitlaat een trekje te doen. Dat moet ook met onze uitlaten kunnen. De eerste stap is een verbod op oude diesels. Daar begint Utrecht nu mee, maar het kan ook in Amsterdam. Dieselauto'’s, rondvaartboten en scooters met tweetaktmotoren die ouder zijn dan tien jaar mogen dan niet langer Amsterdam binnenkomen. Stap 2 is het in alle redelijkheid vaststellen van een datum waarop alle uitlaten in de stad worden verboden. Alle. Dat kan makkelijk. Als mensen het van tevoren weten, dan kunnen ze besluiten om bij de aanschaf van een nieuwe auto voor een elektrische auto te kiezen. Wie veel kilometers buiten de stad moet maken, kan een hybride of een elektrische auto met een extender kiezen. Dat kan bij auto's, het kan bij scooters, bij boten en bij aggregaten. Hiermee wordt de uitstoot van onvolledig verbrande koolwaterstoffen, stikstofdioxide en fijnstof beëindigd. Net als bij roken binnenshuis en net als bij dieselheftruks die in bedrijven verboden zijn waar ze vroeger rustig rondreden. Ook die zijn nu elektrisch. 66 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Amsterdam heeft net als in de zeventiende eeuw wagenpleinen aan de rand van de stad waar bezoekers voor 1 euro hun vuile uitlaatauto achter kunnen laten en over kunnen stappen op een collectief gebruikte elektrische auto. Dat is een plan van onze wethouder waarin toekomst zit. Die toekomst zien ook Renault en DaimlerChrysler. Ze zien een stagnatie in de verkoop van auto's in de steden, maar ze zien toekomst voor elektrische voertuigen die voor een belangrijk deel collectief gebruikt zullen worden. Amsterdam is met zijn transferium aan de rondweg en collectief gebruikte elektrische voertuigen een goed gastheer. De bezoeker is blij omdat hij zonder parkeerkosten en zonder de lucht te vervuilen de stad kan bezoeken. Een ander punt heeft te maken met werk. Amsterdam is met zijn twee en in de toekomst drie universiteiten en met zijn grote verscheidenheid aan bedrijven en zijn culturele betekenis bij uitstek de plaats voor het ontwikkelen van producten, systemen en apps. Weliswaar vindt de productie vaak buiten Amsterdam plaats, maar voor de ontwikkeling ervan is de stedelijke ambiance noodzakelijk. Amsterdam was te duur voor industriële productie, maar we gaan toe naar een tijd waarin automatische productie nog slechts een klein deel is van het totaal van toelevering van onderdelen, halffabricaten, opslag, enzovoort. Als ik praat over aan- en afvoer en over opslag, dan praat ik eigenlijk over een belangrijke functie van de haven. Ik denk dat dit uitstekend in de haven kan plaatsvinden. Amsterdam, met zijn zee-, maar ook met zijn luchthaven, zou dit uitstekend kunnen faciliteren. Er komt nu een gesprek over met de haven en ik hoop dat er een plan uit voortkomt dat ik hier als nota kan indienen. Ik vind ook dat Amsterdam de voordelen van veel meer fietsverkeer en minder autoverkeer en autobezit zou moeten vertalen in een succes waar we allemaal plezier aan beleven. Ik wil meer doorstroming op het Hoofdnet Auto. Dat kan door er de fiets van te verwijderen en er ook niet langer te parkeren. Alleen nog laden en lossen. Aan de andere kant zou op het Hoofdnet Fiets de auto moeten verdwijnen en zou parkeren zich moeten beperken tot laden en lossen. Dan kunnen kinderen weer veilig naar school fietsen en ontstaat er een stad waar we allemaal veel blijer van zullen zijn. Àls laatste wil ik zeggen dat de slechte plannen van de regio die steeds niet uitvoerbaar blijken te zijn, moeten veranderen. Zo moet men stoppen met het idee van de supertram die niet in onze remise en onze onderhoudswerkplaatsen past. We moeten de Noord/Zuidlijn doortrekken naar de VU en naar een paar haltes in Amstelveen. Er moet een standaardtram rijden tussen Uithoorn en station Zuid. Ik hoop dat ik een dergelijk voorstel, goed uitgewerkt met andere partijen, in deze raad kan indienen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Gehrels. Wethouder GEHRELS: Motie nr. 908' van mevrouw Poot en de heer Van Drooge over het verlagen van de afvalstoffenheffing. Ik wil u zeggen dat de stadsdelen ervoor zorgen dat de afvalstoffeninzameling steeds efficiënter en effectiever verloopt. U stelt in een aantal overwegingen dat u een stand van zaken moet krijgen. Die krijgt u van mij. Ik wil graag een stappenplan met u bespreken. Dat heb ik al min of meer met de stadsdelen gemaakt. Tussen de regels blijkt echter ook dat u vindt dat daarmee is afgesproken dat het tarief verlaagd wordt. Die verwachting wil ik absoluut niet wekken. Als u de verschillende stadsdeelbegrotingen bekijkt, dan ziet u FMP's tot en met 2020. Dit is al lang en breed gecommuniceerd, alleen nog niet keurig per stadsdeel onder elkaar gezet. Ik heb dat laatst in een brief aan u wel gedaan. Ik wil best met u een stappenplan afvalstoffenaangelegenheden bespreken, maar ik wil daarmee niet de indruk wekken dat daardoor in alle stadsdelen het tarief ook daalt. Vooralsnog gaan namelijk de stadsdelen 67 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 daarover. Bovendien klopt het niet. Kijkt u naar uw eigen stadsdeel Zuid waar de VVD de scepter zwaait. Ook daar komt het FMP niet tot een verlaging. Die nuance wil ik graag aanbrengen. Ik ontraad daarom deze motie, dat zal u niet verbazen. (Mevrouw POOT: Ik begrijp het niet helemaal. Volgens mij zijn wij het helemaal met elkaar eens dat het slimmer en handiger kan. Daar hebt u ons prachtige rapporten over laten zien. Volgens mij zijn we het ook met elkaar eens dat de afvalstoffenheffing kostendekkend mag zijn. Dan moet die heffing toch omlaaggaan als we deze plannen uitvoeren? Dat moet toch ook netjes terugkomen in het financieel meerjarenperspectief?) Helaas is dat niet het geval. In Noord is de afvalstoffenheffing bijvoorbeeld nog steeds niet kostendekkend en in Zuid gaat men zo veel investeren dat de kosten omhooggaan en er wellicht ook consequenties aan verbonden zijn voor de afvalstoffenheffing. Die zou eventueel kunnen stijgen. Dat is een debat dat in stadsdeel Zuid door collega Joep Blaas gevoerd wordt. Ik wil daar niet dwars doorheen gaan. Als u de motie intrekt en vraagt of ik u een stappenplan en een grondstoffenvisie voorleg, dan doe ik dat graag. Ik ga niet verankeren dat dit tot een significante en structurele verlaging leidt en aangeven hoeveel dit per jaar per stadsdeel is. Ten eerste omdat het allang bekend is in de verschillende stadsdelen. Als u de zeven begrotingen doorneemt, dan weet u het en kan het ook gecommuniceerd worden. Daar hebt u mij niet voor nodig. Over het stappenplan en de grondstoffenvisie ga ik graag het gesprek met u aan, want ik vind het een heel nuttig en goed gesprek. Ik wil echter onze collega's in de stadsdelen niet voor de voeten lopen. Ik wil dat we de samenwerking die we in het afgelopen jaar hebben opgebouwd, verstevigen en met vereende krachten onze schouders hieronder zetten. Het heeft namelijk tot extra resultaten geleid. Misschien niet tot het resultaat dat u wilt — overal een verlaging — maar bijvoorbeeld wel tot grotere ambities op het gebied van duurzaamheid, kennisdeling, samen investeren in Zuid en Zuidoost waardoor het voor de burger beter wordt. Als u met deze toezegging tevreden bent, dan doe ik haar graag. Als u de motie toch handhaaft en ze aangenomen wordt, dan wil ik nu alvast duidelijk maken dat het heel ingewikkeld wordt voor al onze collega's, ook van uw partij, in alle stadsdelen. Ik zeg dit met een vriendelijk gezicht. Motie nr. 914’, het garantiefonds om- en bijscholing zzp'ers. We zijn er heel druk mee bezig, samen met de collega's Van Es en Hilhorst. Ik moet u wel zeggen dat er verschillende instrumenten zijn, bijvoorbeeld de scholingslening bij de gemeentelijke kredietbank. We proberen ook om van alles te doen met vouchers. Vooral mijn collega Van Es is daarmee bezig binnen de BBZ. U wilt er microkrediet voor openstellen. Dat kan tot op zekere hoogte. Wij kunnen echter geen formele aanpassing van de criteria voor het fonds toepassen, want dan krijgen we geen Europees geld. Dan moeten we het weer terugbetalen en ik denk dat u dat niet wilt. Ik wil u daarom daarvoor waarschuwen. Als u met deze interpretatie van de motie kunt leven, dan heeft het college er geen bezwaar tegen. (De heer MULDER: Ik hoorde u ‘geen bezwaar’ zeggen dus daarom trek ik mijn interruptie in.) Oké, maar dus wel met inachtneming van de regels van de Europese subsidie. (De heer MULDER: Daarom hebben wij de motie zodanig gewijzigd dat dit aan het besluit is toegevoegd. Wij zijn het dus eens.) Dan amendement nr. 917’ over fairtrade gemeente. In de commissie was er nog sprake van 15.000 euro. Nu is het 30.000 euro. Dat staat in ieder geval op mijn papier. 68 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (De heer DE GOEDE: In de commissie vroegen we om structureel 15.000 euro. Het is nu incidenteel 30.000 euro geworden. Het bedrag is dus echt verlaagd.) Ik ben er nog steeds niet echt voor. Ik vind uw overwegingen in relatie tot de maatregel een beetje onevenwichtig en disproportioneel. Laat ik het heel eerlijk zeggen. Ik vind dat we dit zeker niet uit de voorgestelde post moeten dekken, maar dat is al heel vaak besproken. Ik laat de beslissing aan de democratische meerderheid over. De heren Capel en Ivens vragen meer geld voor handhavingscapaciteit in amendement nr. 920. Ons preadvies verandert niet. Dat zal u niet verbazen, want wij vinden het niet nodig. Motie nr. 924 over Pakhuis De Zwijger als creatieve hotspot. Dit was amendement nr. 876 van de heer Capel. Wij vinden dat dit opgenomen moet worden in de vrijval van het Kunstenplan. Pakhuis De Zwijger zit in het Kunstenplan. Als het goed is wordt u platgelobbyd voor het betreffende bedrag. We vinden de dekking die voorgesteld wordt niet geschikt. Wij vinden dat er een integrale afweging moet plaatsvinden van alle instellingen in het Kunstenplan. Daarbij hoort ook Pakhuis De Zwijger. We moeten dit niet nu even tussendoor regelen. Motie nr. 926 is ook van de heer Capel. U vindt dat de inkomsten van de toeristenbelasting naar promotie van het toerisme moeten gaan. U wilt een percentage afspreken. Dat vinden meer partijen in deze stad, maar het college vindt dat helaas niet. Wij vinden dat dit niet conjunctuurgevoelig moet zijn. Als er heel veel toeristen komen dan zouden we iets minder geld aan citymarketing kunnen besteden omdat we genoeg hebben. Als er heel weinig komen, dan zouden we er meer geld aan kunnen besteden. Laat ik voor één keer de heer Ivens citeren die in de commissie zei dat toeristen ook profiteren van goede kademuren, goed openbaar vervoer, van afval dat netjes wordt opgehaald, enzovoort. Daar had hij volstrekt gelijk in. De directe koppeling die u voorstelt doet daarom geen recht aan alle inspanningen die we doen om van Amsterdam een geweldig attractieve stad te maken. Daarom ontraadt het college deze motie. (De heer CAPEL: Ik wil graag iets verduidelijken over de conjunctuurgevoeligheid. De sector zelf is bereid om het risico ervan te dragen. Dat is volgens mij dus geen valide argument. Bent u dat met mij eens?) Nee, dat ben ik niet met u eens. De sector heeft uitgerekend hoeveel 30% is. Het is veel meer dan men nu krijgt. Het spreekt daarom vanzelf dat men een bepaald risico wil nemen. Wij vinden dat getuigen van een leuke Amsterdamse koopmansgeest, maar het college gaat daar niet in mee en dan zeg ik het heel netjes. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Es. Wethouder VAN ES: Het mag duidelijk zijn dat de inzet van het college is om in Amsterdam zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen en uit de werkloosheid en uit de bijstand te krijgen en te houden. Dat wil niet zeggen dat we alle voorgestelde ideeën daarvoor goed vinden. Dat geldt vooral voor de amendementen D en E van de heer Ivens. Deze hebben volgens het college te veel het karakter van gesubsidieerd werk. Wij vinden dat niet de beste manier om mensen aan het werk te krijgen. De gemeente doet alles om mee te doen aan stageplekken en traineeships om jonge mensen een kans te geven. We willen geen incidenteel geld gebruiken voor tijdelijk werk. 69 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De heer Ivens heeft eerder een amendement ingediend over tijdelijke bijstand. De brief die ik erover heb gestuurd, vormt geen enkele reden om het preadvies van het college te wijzigen. Wij raden het amendement nog steeds af. (De heer IVENS: Ik begrijp het niet goed. In uw brief schrijft u dat u onderzoek hebt gedaan en dat u op geen enkele manier aan het uitgangspunt wilt tornen dat iedereen die bijstand nodig heeft en aan de voorwaarden voldoet te allen tijde het recht op bijstand moet kunnen verzilveren. Wat onderzoeken we dan aan het fenomeen tijdelijke bijstand?) Dat stond ook al in het preadvies. U kunt ook in de brief lezen dat de inzet van het college is om mensen zo snel mogelijk aan het werk en uit de bijstand te krijgen. Dat betekent dat wij het belangrijk vinden om het uitgangspunt dat iemand tijdelijk in de bijstand zit en niet levenslang ook in het gesprek met mensen in de bijstand te benadrukken. We willen er alles, maar dan ook alles aan doen om daadwerkelijk ervoor te zorgen dat de bijstand tijdelijk is. Mijn grote bezwaar tegen wat er in het verleden nog wel eens is gebeurd, is dat heel veel mensen veel en veel te lang, misschien wel hun hele werkzame leven, in de bijstand bleven. Daar willen we iets aan doen. Dat heb ik willen aansnijden. Het preadvies op uw amendement is daarover volkomen duidelijk. (De heer IVENS: Het preadvies is me volstrekt niet duidelijk. Het is duidelijk dat de SP met de amendementen D en E kiest voor banen in plaats van bijstand. Dat is een duidelijke keuze. U wilt die amendementen niet steunen. U wilt geen werkgelegenheid creëren. Kennelijk kiest u dus wel voor bijstand. In uw stukken schrijft u dat de bijstand tijdelijk moet zijn. In een andere brief schrijft u weer dat u niet tornt aan het recht op bijstand. Ik begrijp er geen moer meer van. Wilt u iets veranderen aan de regels op het gebied van de bijstand? Zo ja, zeg dat dan duidelijk. Zo nee, open dan de deur niet. Dit leidt tot onzekerheid in de stad. Dat wilt u toch niet?) Wij hebben geen enkele onzekerheid geschapen. Wij willen de wet niet overtreden en evenmin een beroep doen op een wijziging van de wet. Wij blijven binnen de kaders van de wet. Binnen de kaders van de wet vinden wij het noodzakelijk om meer te benadrukken dat de bijstand voor iedereen tijdelijk zou moeten zijn. (De heer IVENS: Dan concludeer ik dat u een oorlogsverklaring ondertekent met degenen die zich wel hard maken voor de rechten op bijstand. De passage die u noemt heeft niet voor niets tot een brandbrief van de FNV geleid. De FNV is mordicus tegen deze passage. U kunt kiezen voor een oorlogsverklaring door deze passage te laten staan of met een erratum op de begroting te komen zoals in de commissie werd gezegd. Ik zou het heel onverstandig vinden als u voor de oorlogsverklaring kiest, maar misschien moet ik naar de raad kijken. Ik zou het heel onverstandig vinden als wij voor de oorlogsverklaring kiezen.) De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: Ik beperk mij tot de nieuwe of aangepaste moties. Allereerst motie nr. 873’ over de huurdersondersteuning. U vraagt om overleg naar aanleiding van de klachten over huurverhogingen. Dat lijkt ons een goede zaak waar we geen bezwaar tegen hebben. 70 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Motie B, voorheen motie nr. 894, over de Klijnsmagelden. Wij hebben er geen bezwaar tegen om die gelden in te zetten. Sterker nog: het past bij het beleid. Wij waarderen deze richting daarom zeer. We moeten ons wel realiseren dat we dit definitief moeten regelen bij de jaarrekening. Als u dat ook vindt, dan zijn we het met elkaar eens. Dan een SP-amendement over de scholierenvergoeding. De heer Ivens zei al dat hij niet verwachtte dat wij er iets over zouden zeggen. Ik vind het netjes om dat toch te doen. Om inhoudelijke redenen ontraden wij amendement C. Wij regelen de scholierenvergoeding op het niveau van de gemeente. Door een verminderde inzet van het Rijk zijn die gelden weggevallen, maar dat moeten wij niet per definitie compenseren. Het is ook niet noodzakelijk. Ten tweede is de dekking incidenteel en niet deugdelijk. Desnoods zal ook de wethouder Financiën er nog iets over kunnen zeggen. Dan motie nr. 869’ van Groenlinks over 1 ha daknatuur. Het is een motie waarvan de inzet uitermate sympathiek is en probeert om een verbinding te leggen tussen daknatuur en het eigen vastgoedbezit. Er bestaan vragen over de manier waarop dit in de praktijk moet werken. Dat staat niet in de motie, net zo min als de consequenties die eraan vastzitten. Wij vinden daarom de intentie zeer interessant. Ik moet wel zeggen dat ik de raadscommissie heb voorgesteld om een bredere discussie over groen in de stad te voeren naar aanleiding van de discussie over subsidie voor groene daken. Dat gaan we ook doen. Ik had eigenlijk gehoopt en verwacht dat deze motie daarin zou worden ingebracht zodat we er breder over zouden kunnen praten. Dat vindt deze wethouder Groen teleurstellend. Niettemin begrijpen we de richting en hebben wij geen bezwaar tegen de motie. Dan motie nr. 901’ over criteria voor groengelden. Ik begrijp heel goed, mijnheer Van Lammeren, dat wij over de groengelden en de criteria ervoor moeten praten, maar ik vind dat het nieuwe college en de nieuwe raad daarover moeten praten. Daarom moeten we deze motie ontraden. (De heer VAN LAMMEREN: Daarom heb ik ook een accentmotie ingediend. Mijn motie nr. 901 ging over groengelden. U zei toen dat die er niet waren en dat we over ons graf heen zouden regeren. Ik zit echter langer in de politiek dan alleen deze vier jaar. Ik heb er daarom van gemaakt: het geld dat wij aan groen uitgeven. Het gaat hier dus niet over groengelden. Nee, op pagina 153 staat expliciet dat we geen criteria hebben opgenomen voor het geld dat we aan groen uitgeven. Dat vind ik vreemd. We geven er geld aan uit, maar we beschikken niet over criteria. Deze motie vraagt om vanaf volgend jaar criteria op te nemen.) Ik bewonder de lenigheid van de Partij voor de Dieren in dit verband, zeker met woorden. Ik zie geen groot verschil tussen groengelden en gelden voor groen. Wij vinden dat dit een zaak blijft voor het nieuwe college en de nieuwe raad. (De heer VAN LAMMEREN: Die lenigheid geef ik u terug. Wij spraken over groengelden en toen werd gezegd dat we geen groengelden meer hebben omdat deze in 2014 aflopen. We hebben wel geld om aan de doelstelling groen uit te geven. Die staat namelijk elk jaar in de begroting. Ik ga ervan uit dat we volgend jaar ook nog iets aan groen besteden. Het enige wat de Partij voor de Dieren vraagt, is om duidelijke doelstellingen te formuleren zodat de Amsterdammer weet waar we geld aan uitgeven en wat de indicatoren zijn. Die zijn er nu niet. We geven geld uit, maar we weten niet waar we heen gaan. Dat wil ik repareren.) Ik denk dat we in herhaling vervallen. Voor het groene budget als ik het zo mag noemen, beschikken we wel degelijk over criteria om het geld te verdelen. We hebben er 71 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 ook voorstellen voor. In 2014 gaan we ermee door. Ik herhaal dat het nieuwe college daarmee aan de slag moet gaan. Dan kunnen we ook via onze discussie over daknatuur een bredere invalshoek kiezen. Het hoeft daarbij niet alleen over groen te gaan, maar ook over de effecten op energie en milieu. Dan hebben we een bredere invalshoek die meerdere portefeuilles overstijgt. Laten we daarover de discussie voeren. (De heer VAN LAMMEREN: Dat klopt. Ik heb nog een andere motie waarin ik voorstel om voor elk hoofdstuk definities te hanteren. Ik neem daarom aan dat u die nu positief zult preadviseren.) Daar zal ik niet op ingaan. Ik denk dat een andere portefeuillehouder dat zal doen. Dan amendement nr. 923 over boerderijeducatie van Groenlinks. Ik had liever gezien dat we dit hadden betrokken bij de voedselvisie. Ik snap wel uw zorg, want dit is iets wat u door wilt laten gaan. Er zijn meer partijen die dat vinden. Ik heb er geen bezwaar tegen als de raad dit wil. Ik wil wel heel graag twee dingen. Ten eerste wil ik graag het woord ‘garantie’ eruit hebben. Misschien moet het ‘opdracht’ of iets dergelijke worden. De term ‘garantie’ vind ik erg zwaar. Ten tweede: Als we in staat zijn om dit op een andere wijze te regelen, bijvoorbeeld via een DMO-achtige oplossing, dan hoop ik dat dit alsnog kan. (Mevrouw CGOMBRINK: Wat het tweede betreft: heel graag. Als we het op een andere manier kunnen regelen, dan heel graag. Deze dekking heeft namelijk niet de voorkeur van GroenLinks. Het gaat ons erom dat de boerderijeducatie blijft bestaan. Hoe we het formuleren, maakt mij niet uit, als we elkaar maar begrijpen.) Dan verzoek ik u om de term ‘garantie’ te veranderen in ‘opdracht geven tot’ of iets dergelijks. Ik heb nog één opmerking, niet zozeer over de motie, maar wel over een signaal van de heer Mulder van de Partij van de Arbeid. Hij vond dat we vooral over zzp'ers een breder gesprek in de raadscommissie zouden moeten voeren, over verschillende vormen van beleid die daarop van toepassing kunnen zijn. Dit heeft te maken met het armoedebeleid, met werkgelegenheid en met EZ. De vraag is of we er een verstandige combinatie van kunnen maken. Het college wil daar graag over praten en zal dat ook voorbereiden. We gaan dus graag op de uitnodiging in. (De VOORZITTER: Mevrouw Combrink, u dient nog een accentmotie in?) (De heer HOEK: Met uw welnemen kom ik nog even terug op het preadvies van het college op motie B, het restant van de Klijnsmagelden. De wethouder zei terecht dat we dit moeten betrekken bij de jaarrekening 2013. Zegt hij daarmee toe dat, wanneer dat restant er is, het voorstel tot vaststelling van de jaarrekening een onderdeel zal bevatten om die resterende middelen ook in 2014 uit te geven? Dat is namelijk wel eens een probleem omdat gelden uit 2013 pas in 2015 uitgegeven kunnen worden. Ik wil uw toezegging graag interpreteren als: in 2014.) Gegeven de urgentie van het probleem denk ik dat ik u een positief antwoord kan geven: ja. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Wiebes. Wethouder WIEBES: Amendement nr. 862’, ruimte voor de fiets, van de heer Bouwmeester was ontraden. Volgens mij is alleen het bedrag veranderd en dat verandert het preadvies niet. Amendement nr. 863’ gaat over de scooter. 72 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (De heer DE GOEDE: Wat D66 voorstelt, is om geld voor de infrastructuur naar voren te halen. Blijkbaar vindt u dat een slecht idee. Ik ben dan ook benieuwd wat u vindt van minister Schultz van Haegen van de VVD die juist deze week zei dat dit goed beleid is.) U haalt dingen door elkaar. Als wij besluiten om zoveel mogelijk plusnetten en zoveel mogelijk ruimte voor de fiets te creëren door veranderingen mee te laten lopen met herprofileringen waartoe al besloten is, dan krijgen we ze als het ware pseudo-gratis. Als we dat doorbreken en dingen naar voren halen, dan krijgen we niet meer ruimte voor de fiets, maar minder ruimte voor de fiets. Dat ligt heel anders voor de infrastructuurprojecten van het Rijk. (De heer DE GOEDE: Volgens mij kan een aantal projecten volledig budgetneutraal naar voren gehaald worden. Als dat zo is, is uw preadvies dan positief? Of blijft u erbij dat we het nog steeds niet moeten doen?) Nee, want op verzoek van de commissie hebben wij bekeken of die projecten er waren. Als iets gepland staat voor over acht jaar en we halen het vier jaar naar voren, dan kost dat geld. Dat is dus niet budgetneutraal. We hebben gezocht naar projecten die budgettair neutraal konden zijn en we zijn tot de conclusie gekomen dat dit niet verstandig is omdat het niet leidt tot meer, maar tot minder ruimte. Vandaar dit preadvies. Er is serieus naar gekeken, want de wens is er natuurlijk wel. Als iets budgettair neutraal naar voren gehaald kan worden, dan voelt dat alsof we jarig zijn en dat willen we allemaal. De scootermotie is een beetje vragen naar de overbekende weg. We hebben heel duidelijk gesteld dat geautomatiseerde handhaving en veilig naar de rijbaan dirigeren het uiteindelijke doel van dit college is. Dit is een beetje het herkauwen daarvan. Er wordt naar gestreefd. De Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit weet ook wanneer ze de uitkomsten kan verwachten, namelijk nog dit jaar. Verder wordt hier controle op uitstootnormen voorgesteld. Dat kan helemaal niet, want de individuele scooterrijder is niet gehouden aan uitstootnormen. Er wordt ook gevraagd naar minder overlast op blackspots. Het is mij niet duidelijk wat blackspots met overlast te maken hebben. Blackspots hebben te maken met gevaar en niet met overlast. Verder zijn in elk geval drie van de vijf voorgestelde dekkingen echt ondeugdelijk. Alhoewel het preadvies niet positief is, moet ik erbij zeggen dat er geen motie is waar het college inhoudelijk en naar de geest zo positief over is. Tegelijkertijd wordt er geld uitgegeven aan zaken die technisch niet kunnen. Geld dat er niet is. Ik heb u al mijn positieve intenties laten blijken om iets aan de scooters te doen. De Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit weet dat ze er dit jaar over wordt geïnformeerd, maar naar de letter gezien moet ik deze motie echt afraden. Hoe ontvankelijk u voor mijn adviezen bent, is gezien de ondertekenaars nog een spannende zaak. Dan de motie van de heer Toonk over het versnellen van de westelijke tramlijnen, nr. 866’. Hij wil wachten met het besteden van geld tot we een degelijk plan hebben. Ik snap de zorg en heb geen bezwaar tegen deze motie. Dat geldt ook voor motie nr. 867’ over doorstroming. Daarin wordt terecht geconstateerd dat heel veel dingen in heel veel verschillende handen liggen en de motie roept op om dit breder te bekijken en om te bezien of dit verbeterd kan worden. Daartegen bestaat geen bezwaar. Dan motie nr. 868' van de heer Manuel over de luchtkwaliteit. De vorige motie droeg het college op om de luchtkwaliteit op knelpunten in het algemeen aan te pakken. Daar viel het een en ander voor te zeggen. Nu worden wij echter opgeroepen om een plan op te stellen om op elk knelpunt de hoeveelheid fijnstof te reduceren. Ik denk dat het de raad bekend is dat de fijnstofknelpunten zijn opgelost. Er worden voor 2015 geen 73 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 fijnstofknelpunten verwacht. Om een probleem op te lossen dat er niet is, is niet productief. Daarom wil ik deze motie graag ontraden. (De heer MANUEL: Tot mijn spijt heeft de wethouder de motie dan verkeerd begrepen en in eerste instantie kennelijk ook al. Als er punten in de stad overblijven waar de fijnstofnorm niet gehaald wordt, dan willen we nieuwe technieken toepassen. We denken daarbij aan een fijnstoffilter. We hebben u gevraagd om dat te onderzoeken en om te kijken of u informatie daarover kon vinden en dat aan ons te rapporteren. U hebt ons toen geantwoord dat u volledig op de hoogte was. Deze accentmotie vraagt u alleen maar om aan de raad te rapporteren waarvan u op de hoogte bent.) Ik word hier opgeroepen om een plan op te stellen hoe nieuwe technieken om fijnstof te reduceren per knelpunt — ik neem aan per fijnstofknelpunt — kunnen worden ingezet. Dat is niet aan de orde, want er zijn geen fijnstofknelpunten meer. De fijnstof is onder controle. De normen zullen in de toekomst misschien weer worden aangescherpt. Dat kunnen we verwachten. Op dit moment zijn er echter geen fijnstofknelpunten en is het vreemd om het college op te roepen om een plan te maken om niet-bestaande knelpunten aan te pakken. Dan heb ik nog het gewijzigde groeneloperamendement nr. 925. In deze vorm en met deze formulering bestaat er geen bezwaar tegen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg. Wethouder VAN DER BURG: Motie nr. 882’ van de SP over respijtzorg. Het college handhaaft zijn negatieve advies. Niet omdat we het niet eens zijn met de stelling dat we het budget voor respijtzorg op een goede manier moeten besteden. Ook niet omdat we het met de SP oneens zijn dat we logeermogelijkheden in Amsterdam moeten creëren, maar wel omdat we eerst willen bekijken wat de plannen van het Rijk zijn. We hebben vandaag de brief van de staatssecretaris over de decentralisaties gekregen. We gaan de plannen ervoor uitwerken en het is nu te vroeg om al keuzes te maken, nog afgezien van het feit dat deze motie geen dekking heeft en we ook niet weten of we dit redden met de 1,5 miljoen euro die is opgenomen in de begroting 2014. Bovendien betreft dit incidenteel geld terwijl de SP om structureel geld vraagt. Dus een negatief advies op motie nr. 882’. Motie nr. 885’ is volgens mij alleen veranderd omdat er handtekeningen van andere partijen onder zijn gezet waardoor ze wel eens op een meerderheid zou kunnen rekenen. Het verandert niets aan het preadvies van het college. Dat was dat we dit al doen en dat het voorstel ervoor al naar u onderweg is. Als u er graag een mooie kop voor in de krant wilt, dan snap ik dat. Motie nr. 913’ over externe inhuur is van de SP. Die motie ontraden wij. We deden dat ook al in de oorspronkelijke vorm, maar de SP was blijkbaar niet tevreden met wat we hadden geschreven. Ik herhaal daarom nogmaals dat we dit ontraden. De reden kunt u lezen in het preadvies dat we hebben meegestuurd. (De heer IVENS: Ik heb eerder al gezegd dat er een verschil bestaat tussen inhuur en uitbesteden. Dat snap ik. Deze motie vraagt alleen om in elke jaarrekening inzichtelijk te maken hoeveel geld er aan uitbesteding uitgegeven wordt. Ik wil weten wat uw bezwaar is tegen het inzichtelijk maken daarvan.) 74 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Meestal concentreert het college zich in zijn beantwoording op de uitspraak die u doet en niet op de overwegingen die u eraan vooraf laat gaan. Als we er ook de overwegingen bij betrekken, dan wordt ons antwoord langer. In uw overweging lees ik echter: “Wij moeten voorkomen dat ambtenaren worden ontslagen, waarna vervolgens hun werk wordt uitgevoerd door de extern ingehuurden.” Dat is niet aan de orde, want gaat hier niet om externe inhuur, maar om uitbesteding. Ik weet bovendien niet in hoeverre medewerkers worden geholpen als we bij uitbesteding, bijvoorbeeld voor een second opinion voor de Noord/Zuidlijn, zeggen dat er een aantal medewerkers bij Onderwijs boventallig zijn geworden. Zij lijken mij niet het meest geschikt om een second opinion voor de Noord/Zuidlijn uit te voeren. Dat doen we echt extern. Ook als we advocaten nodig hebben, dan lijkt het mij handig om advocaten in te huren in plaats van boventallige ambtenaren. Bovendien is de motie ook om een andere reden niet nodig. U schrijft letterlijk dat wij moeten voorkomen dat ambtenaren worden ontslagen. Daar streven we niet alleen naar, we hebben uitgesproken dat we er alles aan zullen doen om boventalligheid om te zetten in banen elders zodat we niet tot gedwongen ontslagen hoeven over te gaan. U bereikt met uw besluit dus niet wat u wilt. Daarom een negatief preadvies op motie nr. 913’. (De heer IVENS: Ik ben blij met deze woorden. Ik zal morgen alle overwegingen schrappen zodat motie nr. 913’ op basis van het dictum kan worden aangenomen. U bent dus bereid om elk jaar inzichtelijk te maken hoeveel geld we aan uitbesteding uitgeven. Als we dat in stemming brengen, dan neem ik aan dat u er wel positief over bent.) Helaas heb ik slecht nieuws. Ook dat zouden we niet doen. Moeten we naar alle uitbestedingen kijken? Leggen we zelf een brug aan of laten we dat aan anderen over? Zorgen we zelf voor de schoonmaak van een gebouw of besteden we het uit? Het gaat om 20.000 contracten per jaar. Het lijkt ons niet efficiënt en doelmatig om dat in kaart te brengen dus ook dan zal ik negatief preadviseren. Het verbaast me overigens dat de overwegingen voor u blijkbaar niet meer gelden. Ik ga naar motie nr. Q over castratie van katten. Ik wil u verzoeken om het anders te doen, mijnheer Van Lammeren. Wij hebben in 2013 120.000 euro uitgetrokken voor het chippen van katten van huishoudens met een laag inkomen. We zien dat daarvan geld is overgebleven omdat er tot nu toe slechts 1000 van de 7000 katten zijn gechipt. Ik wil u voorstellen dat ik vanaf morgen dit geld ook gebruik voor het castreren en steriliseren van katten in gezinnen met een laag inkomen. U bent dan eerder geholpen dan wanneer ik dingen ga uitzoeken en er volgend jaar bij u op terugkom. Dat is één. Ten tweede heeft dit het grote voordeel dat we het beperken tot mensen met een laag inkomen. Ik vind namelijk dat mensen met een hoog inkomen dit soort zaken zelf kunnen betalen en er niet voor bij de overheid hoeven aan te kloppen. Bovendien suggereert u ook nog dat ik allerlei gegevens aan u moet geven. Die kan ik nu letterlijk voorlezen. Ik kan ze u ook per mail sturen. We weten in elk geval nu al dat er jaarlijks 1100 zwerfkatten in Amsterdam worden opgevangen en dat er 300 asielkatten per jaar zijn. Wij stellen een budget beschikbaar van 250 euro voor 1450 katten en voor 350 afstandskatten. Die gegevens hebben we allemaal al. Het kost ons jaarlijks 397.500 euro. We hoeven daarom volgens mij niets te onderzoeken omdat we de gegevens al hebben. We doen eerder wat de Partij voor de Dieren wil. (De heer VAN LAMMEREN: Dan kunt u in elk geval positief preadviseren over het onderzoek, want de gegevens hebt u al. Dan de inhoud: castratie van zwerfdieren heeft pas zin als meer dan 60% van de populatie gecastreerd wordt. Anders lossen we het probleem namelijk niet op. 75 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Daarom willen wij graag een kosten- en batenanalyse, want als we slechts 50% halen, dan heeft het geen zin en is het zonde van het geld. Dat wil ik voorkomen en daarom vragen wij specifiek om dit onderzoek. Tegen de andere partijen kan ik zeggen dat er geen sprake is van een grabbelton. Het is geld dat over is.) Ik weet niet of ik het helemaal met u eens ben. Twee dingen. Ik vind dat iemand die een huis kan betalen op de Keizersgracht ook zelf zijn katten kan laten castreren en daarvoor geen bijdrage van de overheid hoeft te krijgen. Daarom wil ik het echt beperken tot de minimahuishoudens. Ten tweede: Op het moment dat we onder de 60% blijven, heeft dat nog steeds het voordeel dat katten die afgestaan worden, gesteriliseerd en gecastreerd worden. Ook bij gezinnen met katten is het voordeel dat er in ieder geval minder kittens komen en dat leidt in de toekomst voor die gezinnen tot minder kosten en minder problemen. Als u echter niet wilt dat ik het doe, dan doe ik het uiteraard niet. (De heer VAN LAMMEREN: Ik trek de motie in, want wat u beweert, is niet juist. Ik kan wetenschappelijk onderbouwen dat die 60% daadwerkelijk een norm is en 85% als het alleen vrouwtjes betreft. Laten we dit in Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie bespreken, want anders haalt de motie het niet vanwege suggesties die niet kloppen. Ik trek hierbij de motie in, mits u bereid bent om dit in de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie te bespreken.) Daar gaat de raad zelf over. Overigens bestrijd ik uw betoog over de 60%-norm niet. Ik heb alleen gezegd dat gezinnen nog steeds voordelig uit zijn als het gebeurt. Ik neem aan dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik wel bekijk of ik nu al acties kan ondernemen om mensen met lage inkomens te steunen bij het steriliseren en castreren. Ik ga door met amendement R,‚ het amendement over de doelstellingen voor subsidies voor dierenwelzijn. U vraagt daarin twee zaken. De eerste betreft het verbeteren van dierenwelzijn in de stad, reductie van de zwerfkattenpopulatie, diervriendelijkheid en duurzaam populatiebeheer. Daar kan ik mee instemmen. Als tweede vraagt u om kwalitatieve en kwantitatieve afspraken te maken. Ook daar kan ik mee akkoord gaan. Dan heb ik nog amendement nr. 906’, de motie van de PvdA, die is aangepast conform het preadvies van het college. Ik heb nog één argument voor de PvdA, maar daar heb ik al even met de heer Mulder over gesproken. Voor januari 2014 halen we niet. In februari 2014 halen we wel. Met die kanttekening geef ik een positief preadvies. Motie P over het uitbreiden van de definitie van zwerfdieren. Ik stel voor om die niet aan te nemen omdat ik denk dat wij reptielen, konijnen en knaagdieren niet altijd onder die definitie zouden moeten laten vallen. Met deze uitspraak verruimt u de definitie zodanig dat we daarmee niet op de goede weg zijn. De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. Q), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER: Dames en heren, ik heb twee mededelingen. Er is motie nr. 877’ uitgedeeld. Dat moet motie nr. 878’ zijn. Het gaat om de motie over gemeentelijk vastgoedbezit. Motie G komt te vervallen omdat ze identiek is aan motie F. (De heer DE GOEDE: Hoe laat verschijnt ongeveer de lijst hiervan? We zitten allemaal driftig mee te schrijven en we proberen het allemaal zo goed mogelijk te doen, maar een lijst zou fijn zijn.) In de loop van morgenochtend. We komen er zo op terug. 76 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Van der Laan. Burgemeester VAN DER LAAN: Het college gaat akkoord met motie F over de beveiliging. Er is een probleem met de dekking in amendement nr. 888’ van mevrouw Poot en de heer Mulder over de beveiliging. Per 1 juli is de BIBOB-procedure wettelijk uitgebreid en wij moeten en mogen nu vastgoed gaan onderzoeken. Conform onze eigen wensen gaan we ook werken aan extra controle op de taxi's en op de prostitutie. De wethouder zal morgenochtend nog met u overleggen over een alternatieve dekking, want het college gaat akkoord met het amendement. (De heer DE GOEDE: Daaruit maak ik op dat we morgen eerder beginnen.) (De VOORZITTER: Nee. Waarom?) (De heer DE GOEDE: Ik vind het prima om dit nader te onderzoeken, maar ik snap niet wat u bedoelt.) (De VOORZITTER: Morgen volgt er nog een tweede termijn.) (De heer DE GOEDE: We beginnen morgenmiddag en u sprak over morgenochtend.) Ik ben ontzettend dankbaar dat u zo scherp bent, maar ik bedoel gewoon morgen. (De heer MULDER: Kunt u iets preciezer uitleggen wat er met de BIBOB aan de hand is? Kan ik het zo opvatten dat zich sinds de vaststelling van de begroting een soort tegenvaller aandient bij de BIBOB?) Nee. Dit was in de reserve opgenomen in het licht van de uitbreiding van allerlei BIBOB-werkzaamheden. Dat is het enige wat ik ervan weet. Mij wordt ernstig afgeraden om te zeggen dat het goed is om het geld aan iets anders te besteden. Verder ging ik niet. Uw raad zal echter tevreden zijn met de toezegging dat de wethouder op zoek is. Dan het amendement van mevrouw Shahsavari-Jansen over uitstaptrajecten. Het college ontraadt dat amendement, maar mevrouw Shahsavari-Jansen hoeft zich geen zorgen te maken, want de nuggers waar het hier om gaat, kunnen bij de Dienst Werk en Inkomen in aanmerking komen voor uitstaptrajecten. Dat heeft ook te maken met de inkoop bij het Scharlaken Koord enzovoort. Zelfs de Second Step is onderdeel van het programma. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dat is mooi om te horen, want die informatie was nog niet bekend in het veld. Met de harde toezegging dat alle prostituees die willen uitstappen en gebruik willen maken van het traject van de Dienst Werk en Inkomen dit kunnen doen, ook als zij niet uitkeringsgerechtigd zijn, trek ik het amendement in.) Ik hoorde mevrouw Shahsavari-Jansen ‘alle prostituees’ zeggen. Ik weet niet hoeveel het er zullen zijn en of dit überhaupt kan, nog afgezien van de route waarlangs het gaat. Ze worden gelijk behandeld en doen allemaal mee. Of het allemaal tot resultaat leidt, weet ik niet. Dat voorbehoud moet ik maken. Dan amendement nr. 895. Het college blijft erbij dat het weghalen van 1 miljoen euro van de 1,5 miljoen euro voor broedplaatsen ongewenst is. Het is wel van belang om tegen u te zeggen dat de politie werkt aan een plan om inbraken tegen te gaan. Op de piekmomenten, in het bijzonder de donkere dagen, zijn er extra controles. Ik kan u er snel meer over vertellen, ook over de voorlichting erover, in overleg met mijn collega Ossel, want het betreft ook preventieve zaken. 77 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Dan motie nr. 897 over de publiek-private samenwerking bij het centrale cameratoezicht. Op 12 november bespreekt het college het stappenplan voor publiek- private samenwerking. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Die motie is al ingetrokken.) Excuus, dat had ik niet gezien. Dan amendement nr. 898’ over aanpak zakkenrollerij van de heer Flos. Het college gaat ermee akkoord. Ook hier zeg ik dat er piekmomenten en piekplaatsen zijn voor zakkenrollerij. Er komt een plan. U vraagt geld voor Koningsdag, de Gay Pride et cetera. Wij zijn positief over het amendement. De heer Hilhorst zal ingaan op de dekking bij amendement nr. 899 over de opkomstbevordering. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Dit amendement heb ik niet dus ik snap niet wat er gaande is. Volgens mij geeft de burgemeester nu preadviezen op moties en amendementen die al gepreadviseerd zijn, maar ik kan me vergissen.) (De VOORZITTER: Dit amendement is niet veranderd.) Ja, maar ik moest meedelen dat de wethouder informatie over de dekking zal geven. (De heer FLOS: Het klopt dat het amendement over zakkenrollerij nog niet is aangepast, maar ik verwacht dat wij wel een aangepaste motie zullen indienen omdat de burgemeester nu zegt dat hij iets extra's wil doen op het gebied van politietoezicht. Dat zal betekenen dat wij het repressieve element waarschijnlijk uit het amendement halen en het bedrag verlagen naar 50.000 euro. Daarom was het wel degelijk handig dat de burgemeester dit zei. We zullen in de tweede termijn een aangepast amendement indienen.) (De heer MULDER: Om verwarring bij mevrouw Shahsavari-Jansen te voorkomen wil ik erop wijzen dat wij het amendement over de opkomstbevordering niet opnieuw hebben ingediend. Ik heb er wel een vraag over gesteld naar aanleiding van de brief. Ik ben daarom het college buitengewoon erkentelijk dat het ingaat op mijn vraag.) Ik dank de heer Flos en de heer Mulder voor het ophelderen van het misverstand. Tot slot motie nr. 916 van de heer De Goede over het Comité 4 en 5 mei. Het college blijft ondanks het klemmende beroep van de heer De Goede bij het preadvies. Misschien wilt U mijn argumenten horen. De huidige constructie is namelijk een voorbeeld van een goed werkende uitzondering, want de heer De Goede heeft natuurlijk gelijk. In principe regelen we dit immers met stichtingen en verenigingen. Dit is echter een uitzondering die heel erg goed werkt en het contact tussen college en het comité nog gemakkelijker maakt. Bovendien zorgt een reglement voor duidelijke afspraken over de omgang met elkaar. Waarom zouden we dus een probleem oplossen dat niet bestaat en daardoor toch een bepaalde schade kunnen aanrichten? Daarom blijven wij bij het negatieve preadvies. (De heer DE GOEDE: Ik ben bereid om de motie in te trekken als de toezegging van wethouder Gehrels in de commissie gestand wordt gedaan.) Over die toezegging van wethouder bestaat een misverstand tussen u en wethouder Gehrels. Zij schrijft meen ik een nota over deelnemingen en governance. Het is niet de bedoeling dat ons standpunt verandert. 78 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (De heer DE GOEDE: Als het standpunt verandert, dan kunnen we daar altijd over praten. Zij zou echter een visie van het college op alle verbonden partijen die geen bedrijven zijn opstellen. Er zijn namelijk meer vormen van anders omgaan dan de relatie tussen subsidiegever en subsidieontvanger. Het lijkt mij prima om dit daarbij te behandelen.) Zij heeft er vlak voor haar vertrek even met mij over gesproken. Als u niet kwaad wordt als zij in die nota precies hetzelfde schrijft als wat ik nu zeg, dan kan ik u dat zonder enig probleem toezeggen. (De heer DE GOEDE: U maakt mij niet snel kwaad, maar misschien ben ik teleurgesteld. Dat moet dan maar.) Dat zou mij zeer spijten. (De VOORZITTER: U trekt motie nr. 916 in?) Het amendement-Shahsavari-Jansen (Gemeenteblad afd. 1, nr. I) en de motie-De Goede (Gemeenteblad afd. 1, nr. 916), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Hilhorst. Wethouder HILHORST: Dank voor de complimenten die de verschillende partijen hebben uitgesproken. De VVD heeft complimenten uitgedeeld voor het verlagen van de afvalstoffenheffing. Dank daarvoor. De SP heeft complimenten uitgesproken voor een aantal preadviezen over mantelzorg, klachten over de Wmo en de daklozenopvang. De Partij van de Arbeid heeft een compliment uitgedeeld omdat het college voorbereid is op de bezuinigingen die doorgevoerd zijn. Daarvoor wil ik u ook bedanken. Een aantal partijen heeft kritiek op de leesbaarheid van de begroting. Er is ook in de commissie over gesproken. Daar heb ik toegezegd dat wij dit jaar nog de dummybegroting voor 2015 laten zien en dat we graag met de raad en de commissie spreken over mogelijkheden om die niet alleen op een nieuwe manier in te richten, maar ook om haar zo leesbaar mogelijk te maken. We komen terug op de brief van de heer Verhoef. Ik kan u al wel zeggen dat wat de heer Verhoef vraagt haaks staat op de wettelijke regels van het BBV over de manier waarop een begroting moet worden opgesteld. Dat is de reden dat de kritiek minder relevant is voor de gemeentebegroting. We komen er echter op terug. (De heer MULDER: Ik wil de wethouder een suggestie aan de hand doen. Een paar jaar geleden heeft het college een heel doorwrochte brief geschreven over de kwestie-Verhoef. Misschien zou u die uit het archief kunnen halen om de ambtelijke belasting te verminderen.) Dank u wel voor deze suggestie. Ik wil nog even terugkomen op het compliment van de Partij van de Arbeid dat het college voorbereid is op de bezuinigingen. Het is goed om te zeggen dat het financieel meerjarenperspectief in deze begroting uitkomt op meer dan 10 miljoen euro positief. Dat is de afgelopen jaren niet gebeurd. Daarvoor moeten we een aantal jaren terug. Het toont aan dat het college erin geslaagd is om de financiën op orde te houden. Dan de kritiek van D66. D66 verwijst naar een rapport met de evaluatie van het AIF. Bij de presentatie van dat rapport hebben we gezegd dat er partijen zijn die al eerder kritiek hebben uitgeoefend op de strenge evaluaties. We hebben daarvoor ook een compliment gegeven, want voor een deel klopt het dat niet alle investeringsvragen voor de gemeente kunnen worden bediend door het AIF. De heer Paternotte maakt nu echter 79 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 van de conclusies van de evaluatie een karikatuur door te zeggen dat alle criteria overboord moeten worden gezet. Dat staat er niet in. In de bespreking in de commissie op 20 november zullen we daarop ingaan. Een ander punt dat de heer Paternotte naar voren brengt is dat het college in zijn preadvisering de criteria van het AIF moet aanpassen. Dat kan het college natuurlijk niet omdat die criteria zijn vastgesteld door de raad. Het college kan ze dus niet eigenhandig aanpassen. Ook daar zullen we echter op 20 november op terugkomen. Een ander punt van het CDA en van D66 gaat over de bezuinigingen. Daarover bestaat een groot misverstand. Er wordt gesuggereerd dat de bezuinigingen van maatregel 7 en 8 in Eén stad, één opgave niet gehaald worden. Die worden wel gehaald. Er wordt minder geld uitgegeven, maar aan iets wat op afbetaling wordt betaald. Het voordeel ervan openbaart zich pas over een aantal jaren. Het wil niet zeggen dat de bezuinigingen niet gehaald zijn. Dat is een misverstand. Als er 21 miljoen euro wordt vrijgemaakt om versneld af te schrijven, dan doen we dat niet omdat de bezuinigingen niet gehaald zijn, maar omdat de bezuinigingen minder snel in de begroting voor volgend jaar voorkomen. De bezuinigingen worden dus wel gehaald. Er is een ander misverstand bij de SP over het verschil tussen 21 miljoen euro en 15 miljoen euro. Met het versneld afschrijven van de kapitaallasten willen wij incidenteel geld gebruiken om structureel geld vrij te maken. 6 van de 21 miljoen euro wordt gebruikt voor de Amstelveenboog. In de begroting is daarvoor jaarlijks een bedrag opgenomen. Op die manier wordt ook met incidenteel geld een structureel bedrag vrijgemaakt. Tot zover de misverstanden. De heer Paternotte bekritiseert ons aan de ene kant omdat wij niet genoeg investeren en aan de andere kant zegt hij dat we de schulden moeten aflossen. Het is misschien goed om de heer Paternotte uit te leggen dat de schulden toenemen als het AIF alle gevraagde uitgaven gedaan zou hebben. De reserves bij de begroting zijn in feite vormen van uitgestelde schuld. Als die schulden niet worden gemaakt, dan neemt de schuld minder toe. Een oproep om te investeren, leidt dus altijd tot een vergroting van de schulden. Wij verschillen daarnaast van mening over het belang van die schuldpositie. De vergelijking met andere gemeenten gaat niet op omdat andere gemeenten niet dezelfde bezittingen hebben als de gemeente Amsterdam. Dat is het voordeel van het hebben van allerlei deelnemingen. Die deelnemingen leveren ook dividend op. Het is daarom kortzichtig om te denken dat we de schulden zo snel mogelijk moeten aflossen als we daarvoor bezittingen verkopen die een jaarlijkse inkomstenbron vormen. (De heer PATERNOTTE: De wethouder zegt een heleboel dingen waar ik op wil reageren. Ik denk dat ik dat in mijn tweede termijn doe, maar ik wil op één punt wel ingaan. U zegt dat de schuld van Amsterdam geen probleem vormt omdat er veel bezittingen tegenover staan. Bijvoorbeeld de grond die voor het grootste deel in het bezit van de gemeente is. Het gaat ons niet zozeer om het feit dat er bezittingen tegenover de schulden staan, maar om de rentelasten. Bent u het met mij eens dat Amsterdam twee keer zoveel geld kwijt is aan rentelasten als de gemiddelde gemeente in Nederland? Kunnen we dat concluderen uit het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek? Wij zijn twee keer zoveel geld kwijt aan rentelasten als de gemiddelde gemeente in Nederland.) U vraagt mij naar de rentelasten. De bezittingen brengen bepaalde inkomsten op. Het is een faire vergelijking om de rentelasten af te zetten tegen de inkomsten die voortvloeien uit de bezittingen. Dat is een veel interessantere vergelijking dan wanneer u alleen naar de rentelasten kijkt. 80 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 (De heer PATERNOTTE: U zegt in feite dat Amsterdam, omdat wij aandelen in Schiphol en een aantal andere bedrijven hebben, meer schulden mag hebben.) Tegenover een deel van de schulden staan erfpachtinkomsten. Een deel van de schulden is gemaakt voor het Afvalenergiebedrijf waar inkomsten tegenover staan. U kunt ‘nee’ schudden, maar zo is het wel. We kunnen er een overzicht van maken en dan ziet u dat de financiële positie van Amsterdam gedegen is. Daarom hebben we bij de nota Sturen op balans gezegd dat we niet alleen naar de rentelasten kijken, maar ook naar de schuldquote, het verschil tussen het eigen vermogen en de bezittingen van de gemeente en de schulden. We moeten niet alleen naar de rentelasten kijken. (De heer DE GOEDE: Het is bijna 18.00 uur. Ik wil best doorgaan, maar dan moet ik even enkele afspraken maken en ik denk dat dit ook geldt voor een aantal van mijn collega’s. Tot hoe laat wilt u doorgaan?) (De VOORZITTER: Ik ga ervan uit dat we binnen vijftien minuten klaar kunnen zijn. We gaan ons best doen.) (De heer PATERNOTTE: Uiteindelijk gaat het om rentelasten. Amsterdam betaalt nu net zoveel rente als drie jaar geleden terwijl de schuld inmiddels 1,5 miljard euro hoger is. Dat komt doordat de rente gedaald is, maar die kan ook weer stijgen. Dan stijgen de rentelasten ook ontzettend snel. Wanneer is het punt bereikt waarop de schulden volgens de wethouder zo ver oplopen dat ze een probleem vormen omdat er niet genoeg bezittingen tegenover staan en we moeten bekijken hoe we kunnen voorkomen dat de schuld verder oploopt?) Dit is een herhaling van zetten. In de discussie over Sturen op balans hebben we aangetoond dat er verschillende indicatoren zijn om de degelijkheid van de begroting en de financiën van de gemeente vast te stellen. U wekt de suggestie dat, als de rente stijgt, dit onmiddellijk leidt tot een enorm grote navenante stijging van de rentelasten. Dat klopt niet omdat we tien jaar lang financieren. Als de rente stijgt, dan betalen we nog de rentepercentages van de jaren daarvoor. Omdat de rente nu lager is dan ongeveer negen jaar geleden, is de verwachting dat de rentelasten eerder nog even dalen dan dat ze stijgen. Daarnaast beschikken we over een algemene risicoreserve. De verschillende indicatoren laten zien dat de financiën van de gemeente Amsterdam deugdelijk zijn. Ik ga verder met de verschillende moties. Amendement A gaat over het AIF. Ik heb net al gezegd dat we op 20 november over de evaluatie van het AIF spreken. Hier wordt voorgesteld om de criteria van het AIF te laten varen. Dat is geen bevoegdheid van het college, maar van de raad. Dat kan dus niet. (De heer PATERNOTTE: Dat is vanzelfsprekend, want de bevoegdheid om geld uit te geven ligt überhaupt bij de raad en natuurlijk niet bij het college. De raad beslist er dus over. U geeft echter een preadvies aan de raad over het besluit dat de raad vervolgens mag nemen. De raad mag meteen besluiten om een paar criteria van het AlF buiten werking te stellen. Dat zou het mogelijk maken dat nog in deze collegeperiode geïnvesteerd wordt via het Amsterdams investeringsfonds. Wilt u dat mogelijk maken? Wat is uw advies?) Mijn advies is negatief. Dat komt omdat wij op 20 november over de criteria spreken. Het heeft ook te maken met uw samenvatting van het rapport over het AIF. Die is volstrekt niet conform de inhoud van het rapport. Er staat namelijk niet in dat de criteria overboord gezet worden. Er staat ook niet in dat het AIF geen functie heeft voor de gemeentebegroting. Die heeft het wel degelijk. Het enige wat er in het rapport wordt 81 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 geconcludeerd, is dat er ook investeringsvragen zijn die niet binnen het AlF passen. Daarvoor komen voorstellen die we naar uw raad zullen sturen. (De heer PATERNOTTE: Het is ons voorstel om de criteria buiten werking te stellen. Dat is inderdaad niet de conclusie van de evaluatie. De conclusie van de evaluatie is dat er een paar criteria zijn die we een aantal jaren geleden hebben vastgesteld en die het AlF compleet inflexibel hebben gemaakt waardoor er de laatste jaren heel weinig investeringen mogelijk waren. Wij stellen voor om een aantal van die criteria buiten werking te stellen. Ik begrijp echter dat u toch nog een aantal maanden wilt wachten.) Ik ben in ieder geval blij dat u nu wel toegeeft dat de conclusies van het rapport anders zijn dan u net voorstelde. Ik ga verder met amendement H over de versnelde verkoop. Het is een onderdeel van de bezuinigingsoperatie Eén stad, één opgave. Er wordt nagedacht over een betere omgang met het vastgoed van de gemeente. Het lijkt ons niet verstandig om er nu al inkomsten voor in te boeken in 2015. Daarom geven we een negatief preadvies. (Mevrouw POOT: Daar wil ik iets meer toelichting op. We leven nu eind 2013. We hebben heel 2014 nog voor de boeg en wij vragen om de inkomsten pas in het meerjarenperspectief 2015 op te nemen. Volgens mij leeft al een aantal jaren de wens om een visie hierop te hebben en om vastgoed te verkopen.) Dat gebeurt ook. Bij de uitwerking van de plannen wordt er nagedacht over de vraag welk vastgoed kan worden verkocht. Soms betreft het panden die gehuurd worden. Vaak gaat het daarbij om langjarige contracten waarbij de huren doorlopen. Dat betekent dat de bezuiniging niet meteen gerealiseerd wordt. Ik vraag u om enigszins geduld te hebben. We hebben al eerder aangekondigd dat we dit in dit jaar als extra opgave opnemen in Eén stad, één opgave. We willen ons alleen nu niet vastleggen op de termijn waarop dit gerealiseerd wordt omdat we bij het in kaart brengen van de mogelijkheden pas zien wanneer besparingen gerealiseerd worden. In de huidige opgave van Eén stad, één opgave ziet u dat de inkomsten in een reeks van jaren pas later ingeboekt zijn omdat dit vaak gepaard gaat met verplichtingen die de gemeente nog een aantal jaren heeft en waar we niet meteen onderuit kunnen. (Mevrouw POOT: Dan kan ik dus concluderen dat u de resultaten in elk geval wel kunt opnemen in het financieel meerjarenperspectief 2015, maar dat u niet kunt garanderen dat er in 2015 ook al inkomsten zijn.) Het lijkt mij niet deugdelijk om in het financieel meerjarenperspectief inkomsten op te nemen waarvan we niet zeker weten dat ze ook gerealiseerd worden. (Mevrouw POOT: Dat zeg ik ook niet. Volgens mij heet het financieel meerjarenperspectief niet voor niets meerjarenperspectief. Het betreft dus meer jaren. Het zou dus ook kunnen betekenen dat u stelt dat u pas inkomsten in 2016 of in 2017 voorziet.) In het financieel meerjarenperspectief nemen we dingen op die zeker zijn. Het is geen verwachting van wat we niet zeker weten. In Eén stad, één opgave zijn we wel bezig met het zoeken naar een extra bezuinigingsrichting. Dat is de vastgoedstrategie. We willen ons nu echter niet al vastleggen door te zeggen dat we zeker weten in welk jaar dit inkomsten op zal leveren. Dat zouden we doen als we dit opnemen in het financieel meerjarenperspectief. (Mevrouw POOT: Ik wil het nog één keer proberen. Wanneer weten we dat dan wel zeker?) 82 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Het onderzoek wordt gedaan en in het komend jaar wordt duidelijk wat het opgeleverd heeft en op welke termijn de opbrengsten ook voordeel opleveren voor de gemeentebegroting. (Mevrouw POOT: Volgens mij staan we niet heel erg ver van elkaar af. Als we dit voor de kadernota met elkaar kunnen bespreken, dan zitten we op één lijn. Bij de kadernota bespreken we immers het financieel meerjarenperspectief 2015 en verder.) Volgend jaar is er geen kadernota. Dan valt de kadernota samen met het programakkoord. (Mevrouw POOT: Ik zou bijna zeggen dat het dan helemaal mogelijk moet zijn.) Het ligt aan het tijdstip waarop het onderzoek is afgerond. Ik kan u echter informeren over het tijdstip waarop het onderzoek naar de vastgoedstrategie volgens de planning afgerond is. (De VOORZITTER: Wethouder, er is enige verbazing bij de voorzitter en bij de griffie over de opmerking dat er geen kadernota komt. Dat is de raad niet bekend.) Laat ik het anders zeggen. De kadernota en het programakkoord worden volgens mijn informatie gezamenlijk besproken door de raad waardoor het programakkoord wordt beschouwd als de kadernota. (De VOORZITTER: Het zijn echt twee verschillende stukken, maar het lijkt me goed als dit nog verder wordt besproken.) Dat beloof ik u. Bij de motie over de rechtswinkel vormt de dekking een probleem, ook omdat de dekking hetzelfde is als bij amendement nr. 888’. (De heer DE GOEDE: De burgemeester zei daarover dat u morgenmiddag een advies aan de raad zult geven. Ik neem aan dat u hiervoor dan ook met een alternatief komt. Als in het ene geval de dekking niet deugt, dan lijkt me dat in het andere geval ook zo te zijn.) Er wordt even naar gekeken omdat de dekking hetzelfde is als bij een andere motie. Er wordt onderzocht of de dekking door de beugel kan of niet. Dat kan ik nu nog niet zeggen, maar ik kom erop terug. Ik ga verder met de amendementen C en E over het bedrag van 15 miljoen euro dat de SP wil besteden aan andere dingen. Als u dat doet, dan valt er wel degelijk een gat in de begroting. Dat betekent dat er een probleem ontstaat bij de bezuinigingen die wel gehaald zijn, maar zich pas later in de begroting manifesteren. Die voorstellen zullen we dus negatief preadviseren. Ik ga verder met de onderwijsmoties. D66 heeft amendement nr. 903’ ingediend over de lerarenbeurs. Er is een beurs ingesteld door het Rijk. In eerste instantie is bijscholing een taak van de schoolbesturen. Ik kan u wel toezeggen dat we uit willen zoeken of er leraren zijn die geen gebruik kunnen maken van de lerarenbeurs die het Rijk instelt en die evenmin terechtkunnen bij de schoolbesturen voor bijscholing. (De heer PATERNOTTE: Dat waardeer ik. In Den Haag bestaat een dergelijke lerarenbeurs als aanvulling op de beurs van het Rijk waar negentig tot honderd docenten gebruik van maken. Daardoor kunnen we ervan uitgaan dat het ook in Amsterdam een substantieel aantal zal zijn. Kan ik met u afspreken dat we dit betrekken bij de evaluatie van het AIF?) Ik zeg u toe dat wij kijken naar de regeling van het Rijk en naar de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Zijn er nu leraren die eigenlijk bijgeschoold 83 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 zouden moeten worden, bijvoorbeeld omdat ze nu onbevoegd voor de klas staan? Dat willen we in kaart brengen en u erover informeren. (De heer PATERNOTTE: Hoe en op welke termijn gaat u dat doen?) Dat kan ik u niet precies zeggen, maar ik probeer het snel te doen. Ik weet niet of we dat de komende maand redden. We proberen het snel voor u in kaart te brengen. Ik ga verder met het amendement over meer- en hoogbegaafden. Het preadvies was negatief en we willen er nu een positief preadvies op geven. De data van 1 februari en 1 maart kunnen nog wel een probleem vormen. We stellen voor om dit te bespreken bij de uitwerking van het plan en de reacties op het initiatief van de heer Toonk en anderen over meer- en hoogbegaafden. (De heer PATERNOTTE: Is de wethouder klaar met zijn preadvies?) U had nog een vraag gesteld over de dekking uit het budget passend onderwijs. Het klopt dat passend onderwijs op passend onderwijs slaat. Er zijn veel kinderen die in het onderwijs verdwalen omdat ze hoogbegaafd zijn. Hoogbegaafd zijn is niet alleen een kwestie van excellentie. We willen dat kinderen die het beste zijn ook het beste uit zichzelf kunnen halen. Heel vaak is er echter ook sprake van een zorgvraag, juist omdat kinderen die hoogbegaafd zijn zich niet thuis voelen in het onderwijs. Dat is dus wel degelijk ook een kwestie van passend onderwijs. (De heer PATERNOTTE: Er zijn natuurlijk ook hoogbegaafde kinderen die een gedragsstoornis hebben. In dat geval begrijp ik het. Er zijn echter ook veel hoogbegaafde kinderen die geen stoornis hebben. Hoezeer ik het ook eens ben met het voorstel van de heer Toonk, het budget voor passend onderwijs is bedoeld voor kinderen die een beperking hebben, die een leerstoornis of een gedragsstoornis hebben en daarom extra hulp nodig hebben. Als we geld voor hoogbegaafde kinderen daarvandaan halen, dan gaat het ten koste van die kinderen. Van een kind met ODD en zware gedragsstoornissen of een kind in een rolstoel. Waarom wilt u dat?) Uw weergave is niet correct. Er is geld voor passend onderwijs dat bestemd is voor samenwerkingsverbanden. Daar wordt het besteed. Daarnaast heeft de gemeente een budget voor innovatie op het gebied van passend onderwijs. Ik denk dat de scholen voor meer- en hoogbegaafden daarin passen omdat we merken dat een deel van de kinderen in Amsterdam niet op hun plek is, deels vanwege de zorg die ze nodig hebben, maar ook omdat ze excellenter zijn dan het onderwijs dat ze krijgen. Daarom is het heel passend om een deel van het geld voor innovatie in te zetten om nieuwe onderwijsvormen voor meer- en hoogbegaafden te stimuleren. (De heer PATERNOTTE: Passend onderwijs is volgens mij passend onderwijs. Ook innovatie op het gebied van passend onderwijs. Er zijn ook kinderen die talent hebben voor een bepaalde sport. Die helpen we ook niet met geld voor passend onderwijs. Die helpen we met topsportfaciliteiten. Hoogbegaafde kinderen die geen extra zorg nodig hebben, maar meer uitdaging, moeten we ook niet helpen met geld voor passend onderwijs. Ik snap niet waarom u dit geld weghaalt bij kinderen die extra zorg nodig hebben.) De raad heeft een initiatiefvoorstel aangenomen. Wij zijn op zoek gegaan naar verschillende dekkingen. Dit is een dekking die kan. Bij de bespreking van dit voorstel komen we er nog op terug. Het staat u uiteraard vrij om tegen die tijd voor te stellen om dit op een andere manier te dekken. (De heer PATERNOTTE: Kunt u dan nog uitleggen waarom u dit een logische dekking vindt en het geld weg wilt halen bij het budget voor 84 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 innovatie op het gebied van passend onderwijs bij het helpen van scholen voor het invoeren ervan?) Er is geld in dat budget over. Er is dus geld gereserveerd voor innovatie. Dat kan hiervoor worden gebruikt. Dat kan omdat de doelstelling van passend onderwijs het geven van passend onderwijs is. Ik heb u net uitgelegd dat veel meer- en hoogbegaafde kinderen ook een zorgvraag hebben. Er bestaat dus ook een inhoudelijke overlapping. Ik herhaal dat het u vrijstaat om er een alternatieve dekking voor aan te dragen als we dit voorstel in december in de commissie en daarna in de raad bespreken. (De heer DE GOEDE: Laat ik geen debat beginnen over hoogbegaafden in het onderwijs. Dat hebben we al uitgebreid gevoerd. Ik wil wel ingaan op de manier die de VVD voorstelt. Wat vindt u van de techniek om het onderwijs voor hoogbegaafden op de kaart te zetten door middel van de aanjaagpremie? Is dat de manier of hebt u betere suggesties?) Voor de uitwerking van het initiatiefvoorstel dat is aangenomen, komen wij met een plan dat eerder al is aangekondigd. Het lijkt mij goed om dit dan te bespreken. (De heer DE GOEDE: U zegt hiermee eigenlijk dat dit amendement niet nu zou moeten worden ingediend omdat het de gang van zaken doorkruist.) Nee. Deze motie sluit aan bij de aanpak omdat er een aantal initiatieven van scholen zijn die kunnen worden gestimuleerd met deze aanjaagpremie. We kunnen verschillende dingen doen, maar dan loop ik vooruit op de bespreking van de notitie over meer- en hoogbegaafden. We kunnen investeren in vroegsignalering, in one-day schoolinitiatieven waardoor kinderen een dag per week op een andere school zitten. Er kan ook ruimte zijn voor initiatieven waarbij kinderen de hele week op een andere school zitten. Deze aanjaagpremie beschouw ik als onderdeel van de plannen die we presenteren. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik wil een oproep doen. Dit is een debat op hoofdlijnen over de begroting en we gaan telkens enorm in op details. Ik wil iedereen aansporen om het vooral bij de hoofdlijnen te houden.) Dank u wel voor deze aansporing. Motie nr. 910’ over de VVE. We zijn bezig om ervoor te zorgen dat de taalnorm voor medewerkers van voorscholen omhooggaat. Er is de afgelopen jaren een enorme vooruitgang mee bereikt. Daarom beschouwen we deze motie als overbodig. We gaan akkoord met motie nr. 912’ over meisjes. Er is ook geen bezwaar tegen motie nr. 892' over het stageloket. De heer Van Poelgeest moest eerder weg en daarom zal ik zijn antwoorden voorlezen. Motie M over fossielvrij van de Partij voor de Dieren wordt ontraden. Dit wordt al betrokken bij de actiedoelstellingen voor de COs-reductie. Er is ook gesproken over de entree van het Van Gogh Museum. Er komt een brief van collega Gehrels over. Er is geen bezwaar tegen motie H. Er is evenmin bezwaar tegen motie nr. 915’. Motie nr. 896’ over 1 ha daknatuur wordt ontraden. Ik kom nu bij de allerbelangrijkste motie met de meest verstrekkende gevolgen. Dat is motie L van de heer Evans-Knaup. Ik moet u zeggen dat de dekking ondeugdelijk is. Ik kan u echter na lang beraad met de heer Wiebes de volgende dingen toezeggen. We zullen het Barlaeus overkappen. Alle Amsterdammers hebben voortaan recht op een 85 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 plek op een fietspad. Op camping Bakkum zullen wij zorgen voor een frisse meewind voor iedereen. De VOORZITTER: Dames en heren, ik heb een paar mededelingen. In de loop van de ochtend verschijnt de stemmingslijst. Om 13.00 uur morgen beginnen we meteen met de tweede termijn van de begroting. Aan het einde van de middagzitting wordt er gestemd over de moties en amendementen en de begroting. Rond 16.30 uur is de burgemeester terug uit de Tweede Kamer. Vanaf dat moment zal agendapunt 23A, de actualiteit inzake het rapport over proactief politieoptreden worden behandeld. Daarnaast wordt morgen besloten of u het geheime agendapunt wel of niet wilt bespreken. (De heer DE GOEDE: Ik verzoek om niet om 13.00 uur te beginnen met de termijn van de raad, maar met een extra termijn van het college zodat we nog antwoord kunnen krijgen op vragen over mogelijk gewijzigde dekkingen die de burgemeester en de heer Hilhorst net hebben voorgesteld.) Op welke antwoorden doelt u? Sommige dekkingen? Dat is geen termijn, maar een korte toelichting. (De heer BENJAMIN: Wat zei u over de stemming?) Die is aan het eind van de dag. (Mevrouw VAN DER VELDE: Misschien heb ik het gemist. Komt er nog een preadvies op mijn motie?) De actualiteit staat morgen na 16.30 uur gepland. Ik schors de vergadering tot 13.00 uur morgenmiddag. De VOORZITTER schorst de vergadering om 18.20 uur. 86 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 INDEX 738 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Van Lammeren van 29 januari 2013, getiteld: Amsterdam gentechvrij, en kennisnemen van de bestuurlijke reacti® ………..nnnnnnnnennnenenenneneneer eneen en ennennserssenennennene nennen enennennnenenrnenvennennereen enen ennnnnenn 1Ô 750 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot instemmen met eigendomsoverdracht en afstoten van werken uit de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) nnee enneerenennereenenve eeens ee enenne rennen 1 862' Amendement van het raadslid Bouwmeester inzake de begroting 2014 (ruimte voor de fiets in Amsterdam) … … nnen enneenenenerrenenennenenenenrenenennenene nennen enennennne neren O 863' Amendement van de raadsleden Winsemius, Molenaar, Toonk en Bouwmeester inzake de begroting 2014 (uitvoering Amsterdams snorfietsenbeleid; invoering scootercontroles) … … unne nennen enen er se enenenenenenenenen sneren serre nn ÂÛ 866' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (versnellen westelijke EUD a 867' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbeteren doorstroming autoverkeer) … …………… ……..uunnnnnnennnen en enerer se vnenenene nere nenennne verven eere ÂÓ 868' Motie van het raadslid Manuel inzake de begroting 2014 (minder fijnstof in de stad) 869' Motie van het raadslid Combrink inzake de begroting 2014 (1 ha daknatuur) … …..56 873' Motie van de raadsleden Weevers, Ivens, Evans-Knaup en Combrink inzake de begroting 2014 (uitbreiding huurdersondersteuning vanwege de inkomensafhankelijke huurverhoging) … … ennen veneeeerenneeeeenennenernenneverveneeeeenenneeernenneeenennverenneenenn nd Á 877' Amendement van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014 (gemeentelijk vastgoedbezit) … … anneer enen ennenene nennen eren nennne reen en eenen DÛ 881' Amendement van de raadsleden Van Roemburg en Ukichki inzake de begroting 2014 (behoud de Rechtswinkel Amsterdam) … nnen neee enene neen en enneneneeernn DA 882' Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 20145 (respijtzorg) … …..41 885' Motie van de raadsleden Van der Pligt, Poorter en Ulichki inzake de begroting 2014 (topinkomens zorg) … nnee eenen nere nenenenenenennene neer en er venne nennen en enennennnerenneneernn nnee  888' Amendement van de raadsleden Poot en Mulder in zake de begroting 2014 (beveiliging religieuze en maatschappelijke instellingen) … … nnn ennen 49 892' Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de begroting 2014 (stageloket) … … ….42 901' Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (groen gedefinieerd) ……… nnn nonnen ennnneneer serene nennen neer venvennennne nennen enennennnenenrvenvennennne nennen Ó2 903' Motie van het raadslid Paternotte inzake de begroting 2014 (Amsterdamse lerarenbeurs voor het voortgezet onderwijs) … nnee enneenenenne eenen eneen O2 905' Motie van het raadslid Mulder inzake de begroting 2014 (Amsterdams investeringsfonds plus (AIF) … nnen eeneneeneneer en ereneenene nennen enensenene eenen dd Î 906' Amendement van de raadsleden Poorter en Mulder inzake de begroting 2014 (stimuleringsgelden informele respijtzorg) … … nnee nennen eenen neen eeen dd Î 908' Motie van de raadsleden Poot en Van Drooge inzake de begroting 2014 (plan tot verlaging afvalstoffenheffing) … … eneen oenneeeerenneeeenenneeeeneeenveenenneernennnee ÂO 909' Amendement van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (stimuleren onderwijs van meer- en hoogbegaafden) … ennen ennen enneeeenenneeeer ennen ÂÔ 910' Motie van het raadslid Toonk inzake de begroting 2014 (verbetering kwaliteit van vroeg- en voorschoolse educatie (WVE) … nennen en enenenenenn en enen 4 Ö 912' Motie van de raadsleden Ulichki en Poorter inzake de begroting 2014 (meisjes) ….57 87 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 914’ Motie van de raadsleden Van der Heijden, Capel, Ruigrok, De Goede en Van Drooge inzake de begroting 2014 (garantiefonds om/bijscholing zzp'ers) … … … 41 915' Motie van de raadsleden De Goede, Ruigrok en Van der Heijden inzake de begroting 2014 (uitvoering Wet milieubeheer) … nnee eenen OT 917' Amendement van de raadsleden De Goede, Van der Heijden en Ivens inzake de begroting 2014 (Amsterdam als fairtradegemeente) … … nn nnen eneen Of 923' Amendement van de raadsleden Combrink en Poorter inzake de begroting 2014 (boerderijeducati®) … … nnee nennen enen enneneneereneeennenene neren enennennne eenen ereen OÔ 967 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013 tot vaststellen van het vereenvoudigd welstandskader RI-Oost Zeeburgereiland … ….. 14 968 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Speelboot … nnee 14 969 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Oosterdok west …… … 14 970 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot instemmen met afwijking van de geldende structuurvisie op het ontwerpbestemmingsplan Ouderkerkerdijk 174 (stadsdeel Oost) … 14 971 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot vaststellen van het bestemmingsplan Herinrichting De Ruijterkade- Westertoegang … … nnn ennn enneereenennverenennverenennnvenveneeernenneeeenenneeernennnnervennenennn 1 Á 972 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013 tot vaststellen van specifieke criteria voor de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid van het Amsterdams investeringsfonds … nnen 19 973 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot akkoord gaan met de realisatie van het busstation Noord als onderdeel van het hoogwaardige vervoersknooppunt, akkoord gaan met de gewijzigde investeringskosten en planning van het project en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor het project busstation Noord (Buikslotermeerplein) … nnn enenennee eeen enennenenee 1D 974 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot instemmen met de realisatie van de definitieve inrichting van het busstation CS en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ten behoeve van de inrichting van het busstation Centraal Station (Project IJsei). nnn ennen enennenneereen enen 1D 975 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 tot instemmen met het definitief ontwerp en beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet voor de verbreding van het tracé Mosplein-Papaverweg- Klaprozenweg ter verbetering van de infrastructuur voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV Zaancorridor), autoverkeer en langzaam verkeer … nnn. 15 976 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2013 tot positief adviseren aan het Commissariaat voor de Media inzake de zendtijdtoewijzing aan Publieke Omroep Amsterdam voor opnieuw vijf jaar … ……….….16 977 Voordracht van het presidium van 28 oktober 2013 tot ontslagverlening aan de plaatsvervangend ombudsman … … nnn ennen ennen enne er eneneerereeneeeenenverrenenene Âf 978 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Brandbeveiligingsverordening 979 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2013 tot vaststellen van de begroting van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2014 en kennisnemen van de meerjarenraming van de gemeente Amsterdam voor de periode 2015 tot en met 2017 … nennen en senenenenenenenenenenenenenveesenenen enen vnener 12, 2T 88 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 980 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013 tot wijzigen van de Reclamebelastingverordening Amsterdam 2005 …… 19 981 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2013 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam … … nnn eneen enneeeerenneeerrennneeneeen 1 Ô 982 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2013 tot kennisnemen van de startnotitie Amsterdamse peuterschool … … … 13 990 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2013 tot instemmen met de overdracht van vijf bewonersgarages in de Bijlmermeer ….….…..……..15 991 Actualiteit van het raadslid de heer Molenaar van 31 oktober 2013 inzake tweetaktscooters …… nennen eneen ennenene eeens enne eenenenerren enen venenennnn 1D 992 Actualiteit van de raadsleden de heren Paternotte en Ivens en mevrouw Van Doorninck van 29 oktober 2013 inzake het rapport, getiteld: Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten, Etnisch profileren onderkennen en aanpakken …….16 993 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013 tot vaststellen van de Verordening voorzieningen bestuurscommissieleden … … 13 ÀA Amendement van de raadsleden Capel en Paternotte inzake de begroting 2014 (AIF: van stilstand naar investeren) … … nnn annen eenenneerrenenensenennnve ennen OÎ B Motie van de raadsleden Ivens, Olgun en Hoek inzake de begroting 2014 (armoede onder kinderen) … … nnn nenneneenen eneen en venene nennen ee vennnene nennen enennenne nennen eenen Brief van de FNV van 29 oktober 2013 inzake tijdelijke bijstand in Amsterdam … 10 Brief van de griffier van de gemeenteraad van Waalre van 30 oktober 2013 inzake de in de gemeenteraad van Waalre aangenomen motie over het uitroepen van de gemeente Waalre tot schalie- en steenkoolgasvrije gemeent@ … nnee ennen 1 Î Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 17 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen over de begroting 2014 naar aanleiding van de gedane toezegging tijdens de behandeling in de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 … nnn eneneenen eneen eneneneneenenenvennene nennen enennennne nennen enenennenennnenn f. Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Personeel en Organisatie, van 9 oktober 2013 inzake de uitvoering van motie nr. 249 van 15 mei 2013 van de raadsleden de heer Paternotte en de heer Van Drooge over de vergelijking van de ontwikkeling van de personele bezetting van Amsterdam met de overige G4-gemeenten … 4 Brief van de heer E. van der Burg, wethouder Zorg, van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken over Thuiszorg Diakonie … …… noona enneeeenenneeeenenneeeenenenneen enne eerr ennen: 0 Brief van de heer E.D. Wiebes, wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, van 28 oktober 2013 inzake de beantwoording vragen naar aanleiding van de behandeling van de begroting 2014 in de vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (inclusief Noord/Zuidlijn en Luchtkwaliteit) op 9 oktober 2013 … nnen ennen enen enneneneeeenenenenn sneer eeen enenenneneneenenenenennnen neen en eene ne nn Ò Brief van de heer E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 30 oktober 2013 inzake de uitspraak van de bezwaarschriftencommissie over de intocht van Sinterklaas Brief van de heer F. Ossel, wethouder Wonen, van 15 oktober 2013 inzake de uitvoering van motie nr. 884 van 17 oktober 2012 van de raadsleden mevrouw Combrink en mevrouw Alberts over het opstellen van een beleidsbrief met een positieve visie voor een nieuwe koers voor Nieuw-West …… nnn nennen enen enneneeeeren enerverend 89 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Zuidas, Klimaat en Energie, van 18 oktober 2013 inzake de beantwoording van een aantal vragen, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 9 oktober 2013 over de begroting 2014 … nnn anneer enneerenenneeren ennen eneen Ö Brief van de heer M. van Poelgeest, wethouder Ruimtelijke Ordening, van 31 oktober 2013 inzake de beantwoording van vragen van het raadslid de heer Van der Ree, gesteld in de vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en Energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid op 16 oktober 2013 over de vaststelling van het bestemmingsplan Oosterdok west … nnen ÍÎ Brief van de heer mr. E.E. van der Laan, burgemeester van Amsterdam, van 15 oktober 2013 inzake de besluitvorming over het prostitutiebedrijf Yab Yum... Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 1 november 2013 inzake de in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën gedane toezeggingen op 30 oktober 2013 over de behandeling van de preadviezen op moties en amendementen inzake de begroting 2014 … …… 11 Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 16 oktober 2013 inzake de behandeling van de 8-maandsrapportage 2013 naar aanleiding van de toezegging in de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 15 september 2013 Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 17 oktober 2013 inzake de gedane toezeggingen in de vergaderingen van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën, en de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over het mogelijk gebruik van het landelijk percentage WOZ en de invulling van PM's bij maatregel 18 nnen eren enneerenenneeren eneen venverrenenvere evene reenennnveenenveen eneen Ò Brief van de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 31 oktober 2013 inzake de evaluatie van het Amsterdams investeringsfonds (AIF) … nnen eneen eenen 1 Î Brief van de plaatsvervangend ombudsman van 16 september 2013 inzake de beëindiging van zijn werkzaamheden als plaatsvervangend ombudsman per 16 september 2013 ……… nan nnee enen enneneneerenenenneennneeenenenennennne rennen en ennennneenr Ô Brief van de Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam van 16 oktober 2013 inzake de start van het rekenkameronderzoek Verwijderen van fietsen … nnn oenen ennen ennen f Brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, gericht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op de Noordvleugel-provincie en de door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug aangenomen motie over provinciale herindeling … nnen oenen enneereevenneerenenneeren venen venenverrenenvereenenvervennneere eneen eneen Ô Brief van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk van 22 oktober 2013, gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant over de door de gemeenteraad van Waalwijk aangenomen motie over onderzoek en winning van schaliegas ……… nnn nennen enneeeenenneneeenennverenennnnenennneeernenneeernenneeeenennnnvenenneeerv erneer ennen Ô Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie, van 28 oktober 2013 inzake een aantal toezeggingen over verschillende onderwerpen, gedaan in de vergadering van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, 90 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede en Programma Maatschappelijke Investeringen op 10 oktober 2013 … nonnen ennenereennenerrenneneer ennen 1Û Brief van mevrouw A.Ch. van Es, wethouder Werk, Inkomen en Participatie, van 31 oktober 2013 inzake de door wethouder Hilhorst gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 30 oktober 2013 over de passage op bladzijde 76 van de begroting 2014 betreffende het tijdelijke karakter van de bijstand als vangnetfunctie… nnen ennen 10 Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Bedrijven, en de heer P.F.C. Hilhorst, wethouder Financiën, van 30 oktober 2013 inzake de gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT, Educatie en Financiën op 30 oktober 2013 over de ontwikkeling van de tarieven voor de afvalstoffenheffing in de stadsdelen … nonnen enen ennennnerseerenenensenennneeeneenennenne nennen enennenennnenenenenneneernnn 1Û Brief van mevrouw C.G. Gehrels, wethouder Waterbeheer, van 29 oktober 2013 inzake de gedane toezegging in de vergadering van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn en Waterbeheer op 10 oktober 2013 over de begroting 2014 betreffende de incidentele prioriteit van 0,2 miljoen euro voor een nieuw vaartuig ten behoeve van de handhaving te water door Waternet …… 10 Brief van mevrouw F. Elatik, portefeuillehouder Sport van stadsdeel Oost, namens de portefeuillehouders Sport van de stadsdelen, gericht aan het college van burgemeester en wethouders, van 17 oktober 2013 inzake een dekkingsprobleem bij de bijzondere subsidieregeling voor (aanpassing aan) sportverenigingsaccommodaties, de zogeheten 13°“-regeling … nnee eenen} Brieven van de heer J.M. Paternotte, fractievoorzitter van D66, van 21 oktober 2013 inzake het voordragen van de heer M. van den Heuvel als duoraadslid van D66 en benoeming tot lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media, en inzake de afmelding van het raadslid mevrouw C.J. Roodink als lid van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media … … 3 C Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (scholierenvergoeding) EN D Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (jeugdwerkgelegenheid)… nnen eneen ennerrenenveeeenenve evene eneen enne  E Amendement van het raadslid Ivens inzake de begroting 2014 (werkgelegenheid) … 43 G Motie van de raadsleden Poot en Mulder inzake de begroting 2014 (beveiliging Joodse instellingen) … … nnn ennn ennnnerenennverenenneeeenennnnernenneeeenenneeernennevervennnne nnen OÙ H Motie van de raadsleden Van der Ree en Mulder inzake de begroting 2014 (verkoop gemeentelijk vastgoed in kadernota 2015) …… … nonnen enneeeenenneeeenenneenneen DÛ | Amendement van het raadslid Shahsavari-Jansen inzake de begroting 2014 (subsidie voor uitstaptrajecten prostituees) … … nnn enennneneenenenennenene neer enenennenene nennen O2 J Motie van de raadsleden Shahsavari-Jansen en Van der Pligt inzake de begroting 2014 (behoud maatschappelijke stage) … … … … nnen enen enenene nennen en ennennneneenen O2 K Motie van het raadslid Van Drooge inzake de begroting 2014 (bericht aan de Amsterdammer) … nnen eenneneenen eenen enneneneneenenerennennsernenenenenneneneereneenvennnne nennen O2 L Motie van het raadslid Evans-Knaup inzake de begroting 2014 (cadeaus voor Amsterdam) … nennen en ennenneeneeerenenennennnen sene venennennneenenenenennene nerve rnennenee ereen OÛ Ledenbrief VNG van 11 oktober 2013 inzake de Model-Havenbeheersverordening 20134 Ledenbrief VNG van 15 oktober 2013 inzake een addendum op de bijzondere ledenbrief van de VNG in reactie op de Rijksbegroting 2014 na het begrotingsakkoord…… … 4 91 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de Basisregistratie Grootschalige Topografie en Geo-informatie … … ….onnnnnnnnne enen ennennnneenenenenennennennnenenenennenn serre eenen nennen nd Ledenbrief VNG van 16 oktober 2013 inzake de stand van zaken met betrekking tot het overgangsrecht in de Wmo 2015 en met name voor de huishoudelijke hulp … … 4 Ledenbrief VNG van 18 oktober 2013 inzake het pensioenakkoord voor gemeenteambtenaren …… … nnen enne enneeeenenneeeenenneenevenneeeenenneeernenneeeenennennneennen Ò Ledenbrief VNG van 24 oktober 2013 inzake het overleg over de cao Gemeenten en de visie van de vakbonden hierop … nonnen eneen enennene nennen en ennenennnnen en enen en Ledenbrief VNG van 29 oktober 2013 inzake het wegnemen van knelpunten bij de belastingsamenwerking tussen gemeenten en waterschappen … nnn 11 Ledenbrief VNG van 30 oktober 2013 inzake de publicatie van Handhaving door en voor gemeenten, een juridische handleiding voor de gemeentelijke praktijk … … … … 11 M Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (Amsterdam fossielvrije gemeente) ……… … annen ennen enneeervenneeeenennnnnenennenernennenernenneverv ennen ÔZ N Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (doelstellingen en indicatoren kadernota en begroting 2015) … … nnee anneer reeneneen ennen ÔZ O Motie van het raadslid Van der Velde inzake de begroting 2014 (decentralisatie zorg in apart hoofdstuk) … … nnen eenen eneen nennen ennenenene nennen enennennne nennen eenn ennnne nennen Ok P Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (definitie zwerfdieren) ennveneerensneerensnnenenensaneenssnneerensnneeenensnneernnseneenssnneneennsnneeenssnneenssnanvennsnsnenn ennen sneren nnee ÓÁ Q Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (onderzoek castratie Amsterdamse katten) … … nanne enen oenneneneneenenenennennenneenenenennene nennen enennenene neren OD R Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake de begroting 2014 (doelstellingen subsidie dierenwelzijn) …… … … nnen eneen en enneeveneene ee eneneeeenene ee ÓD Raadsadres van bewoners van de Hebridenlaan van 29 september 2013 inzake het hanteren van de WOZ-waarde van 2012 voor de bewoners aan de Hebridenlaan … …..6 Raadsadres van de bewoners van VVE Prins Hendrikkade 96 van 21 oktober 2013 inzake de touringcarhaltes op de Prins Hendrikkade ……… … nnee enneeeen eneen eeen: 0 Raadsadres van de Coalitie Infrastructuur Haveneiland Oost (CIHO) van 15 oktober 2013 inzake de reactie op de notitie van het Projectbureau Oost over de varianten van het vervolgtraject Wim Noordhoekkade betreffende de kosten voor het uitgraven van de watergang … nnee ener eneneenenne nere erenenneenne re eenen ennen neee eneneneenvennveneneneneeene vereen Ò Raadsadres van de NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers van 15 oktober 2013 inzake bankgaranties van bouwondernemers voor woningbouw … 7 Raadsadres van de Stichting Keti Koti Dialoog Tafel van 11 oktober 2013 inzake het inzetten van de stichting voor het tegengaan van de polarisatie in de stad omtrent de figuur Zwarte Piet... ennen ennneneenenneeeenenneenenennenervennenernennenereennennneennnne neen Ô Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de blauwe zone in het gebied Meeuwenlaan tot aan de rotonde Johan van Hasseltweg … … … nnen Ô Raadsadres van een burger van 1 oktober 2013 inzake de zienswijze op het bestemmingsplan Oosterdok west … nonnen eneen ennerrenenneeeenennne enen Ò Raadsadres van een burger van 11 oktober 2013 inzake een klacht over onverantwoord gedrag van de politie in het verkeer en verzoek om aanpassing van de regels hieromtrent … … nnen eenn ennenneeenen enen ennerverrenenennenene nennen enen venne nennen eneen nere Ô Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake een klacht over een opgelegde parkeerboet@ … nennen enen ennennenneeerenenensnen eenen en enennnene nennen enennennnneeenenenennennnenenn Ô Raadsadres van een burger van 12 oktober 2013 inzake het verzoek om schadevergoeding voor onder andere ontvreemding van de woning en goederen ……..9 92 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 6 november Raadsnotulen 2013 Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake het behoud van speeltuin De Waag en de budgettering van speeltuinen na het opheffen van de stadsdelen … 9 Raadsadres van een burger van 17 oktober 2013 inzake Sint en Piet … … … 6 Raadsadres van een burger van 18 oktober 2013 inzake de begroting 2014 van de gemeente Amsterdam … annen venneeeenenneeeenenneenevenneeeenenneeernenneeeenenneeeneennnn 0 Raadsadres van een burger van 20 september 2013 inzake het verzoek om een huurder van een appartement in een rijksmonument te verplaatsen naar een sociale huurwoning van een woningcorporati@ … nonnen enneneeerenneeeenenneeeenennnvenennveeenenneeernennenennnnn f. Raadsadres van een burger van 6 oktober 2013 inzake bezwaar tegen het eventueel inwilligen van de ingediende bezwaarschriften tegen de aanwezigheid van Zwarte Piet tijdens de intocht van Sinterklaas … … … nennen enneee en enneeeenenneeereveneeeenenneeeen ennen D Raadsadres van het Landelijk Platform Slavernijverleden van 4 oktober 2013 inzake het ondersteunen van de bezwaarschriften, gericht tegen het fenomeen Zwarte Piet in het kader van het Sint Nicolaasconcept … nennen enneneneneerenenennenneerseernenennennnere D Raadsadres van Zeilstra & Partners bv, namens de stichting Verde, van 17 oktober 2013 inzake de bezuinigingen op de aanleg en het onderhoud van het openbare groen ….….7 93
Raadsnotulen
93
test
Termijnagenda stadsdeelcommissie Noord 30 maart 2022 |1“* Vergadering |- Vaststellen reglement van orde - Vaststellen vergaderschema 2022-2026 - Presentatie plaberum - Kiezen stadsdeelcommissievoorzitter - Kiezen agendacommissie Se ER | sessie 13 april 2022 [2% vergadering |- Vaststellen advies bestemmingsplan Klaprozenbuurt II - Presentatie Noord in perspectief - Kennismaken met de gebieden van stadsdeel Noord En Er | sessie EO mn sessie EME 2022 EN | sessie A sessie en sessie A sessie rn peen En sessie sessie MT EE Ee sessie Ee | sessie en | sessie sessie A a sessie MT a 2022 EE 2022 A EEL 2022 NM OEE oktober 2022 _|______| 28 december |Kerstreces 2022 t/m 6 januari 2022 29 maart; 11, 21 april; 2, 9, 19, 23 mei, 2, 9, 16,20 juni & 4 juli
Agenda
2
train
Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS Institute) Beoordeling jaar 8 Definitief rapport Datum: 15 juni 2022 Inhoud 1. Introduction … eeen eeen 1.1. Scope and context of this review … nennen 2 1.2. The evaluation committee …….……....eneeeenener rennen 2 1.3. Evaluation procedure … eener eere Ô 1.4. Facultative Living lab tour & kick off session … nn. 4 2, Institutional framework of AMS Institute … eee D 2.1. History eeen ereen eeen venenvver eene OD 2.2. Ambition and vision … neren eneen Ó 2.3. AMS Institute mission …… nennen erneer Ó 2.4. Main activities …… eneen eere Ó 2.4.1. Education ….…....ne eenen 2.4.2. Research & innovation … eenen] 2.4.3. Entrepreneurship & collaborations … nn ® 2.5. Organisational structure andstaff ……… rn © 2.6. Finances ….……...neee reren eenen) 3. Assessment AMS Institute ………………..…n neee 11 3.1. AMS Institute as an experiment … eere | 3.2. Terms of Reference …………...e eener eener | Ì 3.3. Evaluation ….….…..…..en eneen vereer eener | 2 3.3.1. Compact evaluation of progress and results since the midterm review nere eere enerverende | 2 3.3.2. General remarks on progress and results … 15 4. Conclusions and recommendations … … eee 1 7 4.1. Conclusions 17 4.2. Recommendations 19 4.2.1. Recommendations for the municipality of Amsterdam … 19 4.2.2. Recommendations for Wageningen UR/ TU Delft ………...……...20 4.2.3. Recommendations for AMS Institute … nn. 20 Bijlage 1: committee Members … eee 22 Bijlage 2: Programme of the Site Visit … ……… nnee 2D Bijlage 3: List of documentation received ……......n en 2Ó Bijlage 4: Board members and Team of Directors ……….…... 27 Bijlage 5: Code of conduct (signed) … eenen 28 Bijlage 6: Abbreviations … eener eene 29 Bijlage 7: Aanbeveling aan AMS door de tussentijdse beoordelingscommissie 1 … 30 2 1. Inleiding 1.1. Scope en context van deze beoordeling Deze evaluatie jaar 8 heeft betrekking op het in 2014 opgerichte Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS Institute), met als drie belangrijkste activiteitengebieden a) onderwijs, b) onderzoek & innovatie en c) ondernemerschap & samenwerkingen. Deze evaluatie is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Amsterdam en de oprichters van het AMS Institute (de TU Delft en Wageningen UR), als onderdeel van de verplichting die is opgenomen in de definitieve overeenkomst. Deze evaluatie jaar 8 heeft als doel: 1. Een compacte evaluatie uit te voeren van de prestaties van het AMS Institute na de tussentijdse beoordeling, met het rapport van de tussentijdse beoordelingscommissie als uitgangspunt, en 2. Deskundig strategisch advies te leveren voor de strategie van het AMS Institute voor 2024-2034. Er is een deels internationale evaluatiecommissie van deskundigen opgericht (zie bijlage 1) die is verzocht om een compacte evaluatie uit te voeren van het AMS Institute en zijn programma's en om aanbevelingen te doen voor de strategie voor 2024-2034. Het AMS Institute heeft vijf documenten ingediend in het kader van het voorbereidende werk van de commissie: -_het tussentijdse beoordelingsrapport; -_een korte reflectie op jaar 5 — jaar 8 (de jaren na de voorgaande evaluatie); -_een diapresentatie met onderwerpen voor discussie vooruitblikkend op 2024-2034; -_een diapresentatie met de resultaten van een internationale benchmark gebaseerd op interviews met vier vergelijkbare instituten; -_het meerjarenplan 2020-2024. Daarnaast ontving de commissie het programma van het bezoek op locatie (zie bijlage 2) en notities over twee interviews gehouden door de voorzitter en secretaris van de commissie voorafgaand aan het bezoek op locatie. Daarnaast is er aanvullende documentatie digitaal beschikbaar gesteld, waaronder informatie over onderzoeksprojecten, jaarverslagen en kKwartaalverslagen. Bijlage 3 geeft een overzicht van de aangeleverde documentatie. In het kader van de evaluatie jaar 8 is er een bezoek op locatie dat een hele dag duurde afgelegd, dat de avond ervoor werd voorafgegaan door een presentatie door de directeuren van het AMS Institute, gevolgd door gesprekken met het directieteam en het bestuur van AMS (zie bijlage 4 voor het directieteam en de bestuursleden van AMS). Het formele programma voor 12 mei omvatte interviews met alumni, masterstudenten MADE, programmaontwikkelaars, directeuren, onderzoekers, MIT, partners en een delegatie van de gemeente Amsterdam. In het programma voor 11 mei was ook een rondleiding door het living lab op het Marineterrein in Amsterdam opgenomen. Voorafgaand aan het bezoek op locatie zijn twee interviews gehouden: een met Ger Baron, CTO van de gemeente Amsterdam, en een met Louise Fresco, bestuursvoorzitter van Wageningen UR en Tim van der Hagen, collegevoorzitter en rector magnificus van de TU Delft. Er werd ook een informele sessie met het volledige directieteam van het AMS Institute gehouden, waarvan geen officiële registratie is gemaakt. 3 1.2. De evaluatiecommissie Naam Functie(s) Expertisegebiede n Victor van der Chijs Huidig: Relaties met het (voorzitter) Voorzitter Deltalings bedrijfsleven, duurzaamheid, President BOM (Brabantse Ontwikkelings Maatschappij) digitalisering, Voorzitter Cito internationale handel, innovatie, architectuur, Lid Raad Toezicht PortB publiek-private id Raad van Toezicht PortBase samenwerkingen, creatieve sectoren Voorheen: Voorzitter 4TU Federatie President ECIU (European Consortium of Innovative Universities) Voorzitter College van Bestuur Universiteit Twente Opmerking: Victor van der Chijs was in 2019 voorzitter van de tussentijdse beoordelingscommissie. Matthias Ruth Huidig: Wetenschap Pro-Vice-Chancellor for Research, University of York Wetenschapsbeleid & - management Voorheen: Internationaal Vice-President for Research and Innovation, University of Alberta perspectief (Canada) Hoogleraar Civil and Environmental Engineering & directeur van de Dynamische School of Public Policy and Urban Affairs, Northeastern University modellering van het (Boston) gebruik van natuurlijke Directeur en oprichter van het Resilient Cities Laboratory van die bronnen, industriële en universiteit, infrastructurele Roy F. Weston hoogleraar in Natural Economics aan de University of systeemanalyse, Maryland en beleidsadviseur duurzaamheid van de Chancellor van de milieueconomie en - University of Maryland beleid Pieter Litjens In Politiek Organisatie Huidig: Overheid Mobiliteit Directeur-bestuurder van CROW (Centrum voor Regelgeving en Circulariteit Ngo's Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek) Voorheen: Burgemeester van de gemeente Aalsmeer In 2012 verkozen tot lid van de Tweede Kamer Wethouder van Amsterdam (portefeuille verkeer en vervoer, metro, gemeentelijk vastgoed, bedrijfsvoering, personeel & organisatie en stadsdeel Zuidoost) Verschillende functies bij VNO-NCW (een vereniging van ondernemers waarbij 155 brancheorganisaties en 500 ondernemingsleden van kleine en middelgrote bedrijven zijn aangesloten) Iduna Vollinga Huidig: Cluster i-lead Ruimte & Economie Digitalisering, innovatie en informatie, gemeente Amsterdam Product- & propositiemanagement Voorheen: Telecom Technische Diverse leidinggevende functies bij telecombedrijven, waaronder T- bedrijfskunde Mobile, Ziggo en KPN Digitalisering Overheid ' ’ Industrie De commissie combineerde verschillende expertisegebieden met betrekking tot ‘smart’ stadsontwikkeling binnen een mondiaal perspectief: organisatieontwikkeling, innovatie, ondernemerschap, infrastructuur, politiek, beleidsvorming en governance. Van elk lid is een korte biografie opgenomen in bijlage 1. De commissie werd ondersteund door Daphne den Hollander (Gewoon Puur) en Ebru Isgüzarer-Önder (AMS Institute). Beiden waren ook betrokken bij de tussentijdse evaluatie in 2019. Voorafgaand aan het bezoek op locatie hebben alle commissieleden een gedragscode ondertekend (bijlage 5), waarin zij verklaarden dat hun beoordeling vrij van vooroordelen en onafhankelijk van persoonlijke belangen zouden zijn, en dat zij geen persoonlijke, beroepsmatige of bestuurlijke betrokkenheid hadden bij het AMS Institute of zijn onderzoeksprogramma's. Er is geconcludeerd dat de commissie geen belangenverstrengelingen had. 4 1.3. Evaluatieprocedure De commissie is als volgt te werk gegaan: de beoordeling is gebaseerd op de jaren na de tussentijdse beoordeling, zoals vastgelegd in het door het AMS Institute opgestelde reflectiedocument en de overige aangeleverde documentatie. Deze werden aangevuld met een groot aantal interviews, gehouden tijdens het bezoek op locatie op 12 mei. Bij de beoordeling is rekening gehouden met het relatief korte bestaan van AMS (acht jaar), met oog voor potentiële toekomstige activiteiten en impact. Het AMS Institute is een samenwerking tussen de gemeente Amsterdam en drie zeer gerenommeerde universiteiten met een lange staat van dienst: MIT, de TU Delft en Wageningen UR. De commissie was zich ervan bewust dat het AMS Institute niet de bedoeling heeft om reeds bestaande kennisinstituten te kopiëren. De expliciete focus van het AMS Institute is tweeledig: topwetenschap in combinatie met de ontwikkeling van concrete oplossingen en het creëren van reële impact met Amsterdam als partner en ‘living lab’. Daarnaast had de commissie oog voor de interdisciplinaire aard van de onderwijs- en wetenschapsportefeuille binnen dit vakgebied in opkomst op het snijvlak van techniek, technologie, design, IT, databeheer, (landschaps-)architectuur, stadsplanning en sociale wetenschappen, evenals de uitdagingen die daarmee gepaard gaan. De commissie kwam overeen om een positieve, interactieve dialoog met de geïnterviewden aan te gaan, met als doel in de loop van de dag zoveel mogelijk informatie te verzamelen. De dag had niet als doel om de door AMS uitgevoerde projecten onder de loep te nemen, maar om een compacte evaluatie van het tussentijds functioneren van AMS Institute uit te voeren vanuit het perspectief van (de bevindingen van) het tussentijdse beoordelingsrapport, en daarnaast deskundig strategisch advies te verstrekken voor de strategie voor 2024-2034 van het AMS Institute. Vanwege de op handen zijnde verlenging van de overeenkomst voor de jaren 2024-2034 heeft het AMS Institute veel belang bij concrete aanbevelingen voor toekomstige strategische richtingen en manieren om de impact op te schalen. Na voltooiing van de interviews heeft de commissie de voorlopige bevindingen en observaties besproken en vervolgens gepresenteerd aan het directieteam en de bestuursvoorzitter van AMS. Op 20 mei 2022 is de eerste versie van het eindrapport naar de commissie verstuurd voor feedback. Het is daarnaast door het AMS Institute gecheckt op feitelijke onjuistheden. Op 15 juni 2022 is de definitieve versie ter goedkeuring verzonden aan de voorzitter van de commissie. Na goedkeuring is het eindrapport verzonden aan de voorzitter van het bestuur van het AMS Institute en aan de algemeen directeur. 1.4. Facultatieve rondleiding Living Lab & kick-offsessie Een rondleiding door het Living Lab op het Marineterrein maakte op 11 mei 2022 deel uit van het middagprogramma. Leendert Verhoef , programmaleider living labs van AMS, presenteerde een inleiding op de methodologie van het Living Lab, die kenmerkend is voor de werkwijze van het AMS Institute. De praktische benadering van het AMS Institute is een onderscheidende factor. Het heeft momenteel verschillende living labs verspreid door Amsterdam opgezet om experimenten en onderzoek te doen, waaronder in het Bajeskwartier en stadsdeel Zuidoost. Het living lab op het Marineterrein biedt plek aan zo'n 30 experimenten en bevindt zich letterlijk in de ‘achtertuin! van het gebouw waarin het AMS Institute is gevestigd. Het Marineterrein is een unieke faciliteit, die lange tijd niet toegankelijk was doordat deze in gebruik was door de krijgsmacht. Het bevindt zich tegenover het NEMO Science Museum, aan de overkant van het water, midden in het centrum van de stad. Omdat water van groot belang is voor experimenten met de Roboat en andere projecten van AMS, is de locatie tegenover het Scheepvaartmuseum ideaal. De afgelopen drie jaar heeft het Marineterrein zich daarnaast ontwikkeld tot een bijzonder levendige locatie voor bezoekers, mkb-bedrijven, studenten en onderzoekers voor experimenten, laboratoriumwerk of een scriptie (bijvoorbeeld over de vraag waar gestolen fietsen naartoe gaan, waarvoor 80 fietsen zijn opgeslagen). Daarnaast is het een geschikte locatie voor conferenties, vergaderingen, delegaties, etc. De commissie heeft een korte boottocht met de Roboat gemaakt. Momenteel zijn er twee prototypes in gebruik, een voor afvalverzameling en een voor passagiersvervoer. De Roboat is een autonome boot die gebruik maakt van sensortechnologie, kunstmatige intelligentie en machine learning om zijn weg te vinden. Na het vijf jaar durende Roboat-onderzoeksprogramma bevindt Roboat zich nu in de fase waarin wordt gestreefd naar een spin-off, waarvoor een investering van € 7 miljoen wordt gezocht om in 2030 ongeveer 100 systemen te hebben opgezet en 30 werknemers te hebben. Projectleider Ynse Deinema vertelde dat er 5 groeiende belangstelling voor Roboat is in steden uit de hele wereld die verkeersopstoppingen willen verminderen. Coen Bergman van de gemeente Amsterdam en Thijs Turel van het AMS Institute presenteerden het Responsible Sensing Lab. Zij lieten de commissie de apparatuur zien (camera's, sensoren en dergelijke) die zij momenteel aan het ontwikkelen zijn (en die geavanceerder is dan wat er momenteel op de markt verkrijgbaar is). Het Responsible Sensing Lab is zeer interessant voor de gemeente Amsterdam, zowel nationaal als internationaal. De camera's en sensoren functioneren als controlesystemen voor het sturen van mensenmassa's en het veilig houden van de stad, met inachtneming van ethische kwesties en bewustzijnsaspecten (zoals de interactie tussen de camera's en het publiek). Na de rondleiding door het living lab werd er een kick-offsessie gehouden met de gehele commissie (waaraan één lid online deelnam) en drie leden van het bestuur van AMS, die begon met een welkomstwoord door algemeen directeur Kenneth Heijns. Hij gaf een kort overzicht van de huidige status van het instituut. Heijns liet gestage cijfermatige groei zien (aantallen studenten, onderzoekers, community's, startups, samenwerkingen), naast gezonde groei wat betreft maatschappelijke impact. Zijn conclusie was dat de grootste uitdaging voor de toekomst opschalen is, en dan niet noodzakelijkerwijze kwantitatief, maar vooral qua resultaten en impact. Hij wees er op dat het totale volume aan projecten niet in het financieel jaarverslag van het AMS Institute is opgenomen, maar terugkomt in de kwartaalverslagen en het jaarverslag van het instituut. Er vond een gesprek plaats tussen de commissie, het bestuur van AMS en het directieteam over de beoordeling van het rendement van de investeringen van AMS. Dit rendement wordt niet (uitsluitend) in financiële termen uitgedrukt, maar er wordt ook gekeken naar de impact van de zorgvuldig geselecteerde voorstellen, netwerken, teams en studenten. Bij de impact wordt niet alleen het maatschappelijk opzicht in overweging genomen, maar ook het wetenschappelijk opzicht voor Wageningen UR / de TU Delft. Na Kenneth Heijns! introductie presenteerde wetenschappelijk directeur Eveline van Leeuwen een overzicht van de brede onderzoeksportefeuille van het AMS Institute, die gebaseerd is op zes onderling samenhangende thema's met betrekking tot de ‘uitdagingen’ van de gemeente Amsterdam. Ze benadrukte het belang van de impactgebieden die het AMS Institute kon genereren en dat de onderzoeksresultaten veel breder konden worden ingezet. Ze legde uit dat — na de tussentijdse beoordeling — het AMS Institute is begonnen met het ontwikkelen en opzetten van grootschaligere programma's. Stedelijke uitdagingen kunnen niet op monodisciplinaire wijze worden aangepakt. Om de stad echt te begrijpen is een groot aantal disciplines nodig. Complexe stedelijke uitgagingen zijn integraal en politiek van aard. Het AMS Institute brengt de academische wereld en ‘het echte leven’ bijeen. Tussen het AMS Institute en de gemeente vindt een wederzijds leerproces plaats. 2, Institutioneel kader van het AMS Institute 2.1. Geschiedenis Oprichting Tussen december 2011 en september 2012 vonden er gesprekken plaats tussen de gemeente Amsterdam en de Boston Consultancy Group (BCG). Deze gesprekken leidden tot de identificatie van vier hoofddoelstellingen voor een nieuw instituut, dat zich zou richten op het aantrekken van talent naar Amsterdam, het creëren van werkgelegenheid en de ontwikkeling van op technologie gebaseerde oplossingen op grootstedelijke schaal voor de grote uitdagingen waarvoor de gemeente zich gesteld zag, zoals afvalbeheer, mobiliteit, voedselvoorziening en ruimtelijke ordening. De vier hoofddoelstellingen voor dit nog op te richten instituut waren destijds: -__ Het stimuleren van economische bedrijvigheid, bijvoorbeeld door spin-offs van onderzoeksprojecten te creëren; - Het aantrekken van talent naar Amsterdamse regio's, waaronder studenten en onderzoekers; - Het ontwikkelen en exporteren van op technologie gebaseerde oplossingen op grootstedelijke schaal; - Het aantrekken van aanvullende R&D-financiering naar Nederland en de metropoolregio Amsterdam. In april 2013 werd de ontwerpwedstrijd voor een instituut voor toegepaste technologie in Amsterdam gelanceerd. Tussen april 2013 en september 2013, werden de eerste en tweede ronde van de ontwerpwedstrijd door een jury gehouden. Het ‘bidbook' van het consortium van de TU Delft, Wageningen UR, MIT en ondersteunende partners was naar het oordeel van de jury de overtuigende winnaar. Daarop 6 sloten op 30 januari 2014 Wageningen UR, de TU Delft en de gemeente Amsterdam de definitieve overeenkomst. Tussen 2014 en 2018 evolueerde het AMS Institute en bereikte het verschillende mijlpalen, waaronder: o Realisatie van het masterprogramma “Metropolitan Analysis, Design and Engineering” (MADE), waarvan de eerste groep studenten in 2017-2018 van start ging (18 studenten) en de tweede in 2018- 2019 met 39 studenten; o De ontwikkeling van twee Massive Open Online Courses (MOOC's), getiteld: “Sustainable Metropolitan Development” (eerste MOOC, in 2017 gevolgd door 14.000 studenten) en “Co- creating Sustainable Cities” (tweede MOOC); o Het organiseren van summer schools, waaronder: De PhD-summer school ‘Smart Solutions for the Urban Metropole’ (20 deelnemers, 2016); de summer school ‘Making the Metropolis’ (70 promovendi en jonge professionals uit 29 landen, 2017); 'Re-learning public Space’ (40 deelnemers, 2018); ‘Integrated Mobility Challenges in Future Metropolitan Areas’ (BO deelnemers, 2018); en de PhD-summer school ‘Interpretive Policy, Analysis, Conflict and Sustainable Futures (2018); o De ontwikkeling van een onderzoeks- en valorisatieportefeuille gericht op zes stedelijke uitdagingen. Deze zijn ‘Smart Urban Mobility’, ‘Urban Energy’, ‘Climate Resilient Cities’, ‘Metropolitan Food Systems’, ‘Urban Data and Intelligence’ en ‘Circularity in Urban Regions’. o Eigen gebouwen en faciliteiten op het Marineterrein: kantoren, vergaderruimtes, collegezalen, expositieruimte, een ‘garage’! en een living lab in en om het gebouw. In juni 2019 kwam een tussentijdse evaluatiecommissie tot de conclusie dat het AMS Institute zijn beloftes had waargemaakt en voorzag het instituut van aanbevelingen voor de komende jaren (zie bijlage 6). Tussen 2019 en 2022 ontwikkelde het AMS Institute zich verder en bereikte het verdere mijlpalen, waaronder: - een gestage groei van het aantal MADE-studenten (gemiddeld 60 per jaar), onderzoeksprojecten en - programma's; - het realiseren van meerdere living labs door heel Amsterdam, waarvan een in de achtertuin van het AMS Institute op het Marineterrein, waar momenteel ongeveer 30 experimenten plaatsvinden; - het opzetten van meerdere initiatieven ter stimulering van ondernemerschap en de valorisatie van kennis; -__ het oprichten van een community aan onderzoekers en community's van praktijkbeoefenaars; - de oprichting van de AMS Academy for Professional Education, waar winter- en summerschools met stedelijke living labs worden gehouden en op maat gemaakte modules voor het programma voor bruggen en kademuren; - de oprichting van een alumninetwerk voor studenten in 2019 en de studentenvereniging MADE IT in 2018; - de oprichting van de “Makerspace” als functionele, gastvrije en open ruimte waarin iedereen uit de AMS-community ideeën kan ontwikkelen en prototypes kan uitbouwen tot iets praktisch en/of tastbaars (incl. 3D-printer, lasercutter en ander gereedschap). 2.2. Ambitie en visie De ambitie van het AMS Institute is om steden op grootstedelijke schaal opnieuw uit te vinden. Samen met de gemeente Amsterdam, de TU Delft, Wageningen UR, MIT en zijn publieke en private partners streeft het AMS Institute ernaar om een unieke positie in te nemen, namelijk om met behulp van techniek en design bij te dragen aan de oplossing van urgente grootstedelijke kwesties en daarbij koppelingen te leggen tussen wetenschap en maatschappelijke uitdagingen. In het strategiedocument 2020-2024 wordt de visie van het AMS Institute als volgt beschreven: “In 2024 zal het AMS Institute wereldwijd een solide koploperspositie innemen op het gebied van grootstedelijke oplossingen en bekend staan om zijn impact, zijn talenten en alumni, vernieuwende samenwerkingen en voortdurende innovatie door topwetenschap te koppelen aan maatschappelijke uitdagingen. Op basis van een heldere, gerichte benadering gaat het AMS Institute stedelijke uitdagingen aan én daagt het tegelijk de stad uit.” 7 Toezegging voor de lange termijn In de definitieve overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en de oprichters van het AMS Institute (Wageningen UR en de TU Delft) is het volgende bepaald: “9.1 Het is de gezamenlijke ambitie van de partijen om AMS uit te bouwen tot een onafhankelijk instituut dat voor ten minste 30 jaar na dato dezes duurzaam zal zijn. Behoudens de resultaten van de beoordelingen in jaar 5 en jaar 8 genoemd in artikel 11.1d verbinden de partijen zich tot het ontwikkelen van een hernieuwd institutioneel langetermijnplan voor de periode van tien jaar volgend op de eerste periode van tien jaar.” Deze toezegging werd nog eens bekrachtigd tijdens een recent gesprek tussen de voorzitters van Wageningen UR en de TU Delft en de burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema, op 28 januari 2022. 8 2.3. Missie AMS Institute Zoals veel steden over de hele wereld streeft Amsterdam ernaar een duurzame, veerkrachtige en rechtvaardige stad te zijn. Om deze ambitie te realiseren, zullen de meest urgente stedelijke uitdagingen moeten worden aangepakt. De voornaamste missie van het AMS Institute is om te stad ‘opnieuw uit te vinden’. Het AMS Institute speelt een cruciale rol bij het ontwerpen van schaalbare oplossingen, met nadruk op zes stedelijke domeinen: mobiliteit, energie, circulariteit, voedsel, klimaat en digitalisering. Het AMS Institute doet dit door middel van drie hoofdactiviteiten: onderwijs, onderzoek & valorisatie, en ondernemerschap & samenwerkingen. Daarnaast creëert het AMS Institute synergie tussen onderwijs, onderzoek & innovatie en activiteiten om ondernemerschap te stimuleren. Het versterken van samenwerkingen tussen deskundigen met verschillende interdisciplinaire achtergronden leidt tot kruisbestuiving tussen innovatieve ideeën. Daarnaast schept het AMS Institute een omgeving waarin verbindingen worden gelegd tussen kennisinstituten, particuliere organisaties en de overheid. Met zijn doelgerichte benadering van samenwerkingen genereert het AMS Institute maatschappelijke impact. Daarmee levert het AMS Institute een bijdrage aan het opnieuw uitvinden van de stad, waarmee Amsterdam veerkrachtig en rechtvaardig wordt voor zowel de huidige als toekomstige generaties. 24. Hoofdactiviteiten De organisatie is opgezet rondom drie onderling met elkaar verweven groepen activiteiten: 1. Onderwijs 2. Onderzoek & innovatie 3. Ondernemerschap & samenwerkingen 2.4.1. Onderwijs De masteropleiding MADE (‘Metropolitan Analysis, Design & Engineering!) viert dit jaar haar eerste lustrum. MADE ging in het academisch jaar 2017-2018 van start met 18 deelnemende studenten, en heeft tussen 2017 en 2021 in totaal 75 afgestudeerden ‘afgeleverd: (in 2021 studeerden er maar liefst 34 personen af). Momenteel zijn er 58 eerstejaars studenten ingeschreven. Studenten zijn daarnaast actief betrokken bij acht van de vijftien teams van AMS Start-up Booster. In 2021 werd er een nieuw record gevestigd, met 25 ‘living lab'-casussen in het kader van de masteropleiding MADE. Metropolitan Metropol. Data 2 e Metropolitan Solutions Challenges Innovators Verschillende keuzevakken bij WUR/TUD 3 studiepunten 12 fa TCI Tel ESTE Tee} SIE DELEN Entrepr. A ] Kiele f K] f studiepu studiep ve Ee 18 studiepunten A Living Lab 24 a AE En studiepunten studiepunten Samenwerken binnen een transdisciplinair team om oplossingen Het opzetten van een theoretisch kader, geavanceerde analysemethodes en het op grootstedelijke schaal te creëren in het living lab in toelichten van conceptuele benaderingen Amsterdam 6 studiepunten Figuur: de twee jaar durende masteropleiding MADE Tijdens de masteropleiding MADE worden de studenten in contact gebracht met de multidisciplinaire groep onderzoekers die in Amsterdam aan praktijkcasussen werken, naast stakeholders binnen het netwerk van het AMS Institute. Deze contacten en de opgedane (levens-)ervaring levert een nieuw type professional op, de ‘urban engineer’: iemand die klaar is om de uitdagingen in de steden van vandaag en morgen op interdisciplinaire wijze aan te pakken. Daarnaast hebben masterstudenten MADE verschillende extra's aangeboden gekregen. De eerste extra is een cursus datavisualisatie van vier weken. Coördinator Jess Wreyford vertelde dat er dit jaar twee korte 9 modules zijn gegeven, elk goed voor 3 ECTS-studiepunten. Het vak was gericht op actieve inbreng van de studenten en bood inzicht in de mogelijkheden die datavisualisatie biedt. Het staat op de planning om deze cursus volgend jaar op te nemen in het standaardprogramma. De tweede extra is specifieke steun aan ondernemende studenten, die goede ideeën hebben die vragen om meer verfijning, feedback, netwerken, toegang tot partners, financiering en dergelijke. Gedurende een periode van drie maanden kunnen studenten beschikken over persoonlijke training, workshops, begeleiding, toegang tot het netwerk van het AMS Institute en dergelijke om hun idee verder te ontwikkelen. U leest hier meer over in paragraaf 2.4.3. Het AMS Institute heeft tevens de AMS Academy opgezet: via de Academy ontwikkelt het AMS Institute nieuwe concepten voor onderwijs en training voor professionals. Elk jaar organiseert de Academy de winter school ‘Urban Living Lab’: een week vol inspirerende colleges, teamopdrachten, korte oefeningen en een toolbox vol praktische hulpmiddelen die professionals in hun eigen praktijk kunnen gebruiken. Daarnaast bleef het AMS Institute in de periode 2019-2022 Massive Open Online Courses (MOOC's) aanbieden. Deze twee cursussen hebben sinds het begin in totaal 76.587 deelnemers getrokken, waarvan ruim 11.000 in 2021. De AMS Academy is nog jong, maar trekt professionals uit het veld en onderzoekers van over de hele wereld aan. 1.1.2. Onderzoek & innovatie De onderzoeksportefeuille van het AMS Institute is opgezet rondom zes stedelijke uitdagingen en de integratie van die thema's om een innovatieve, duurzame en rechtvaardige stad te creëren. Elke uitdaging wordt aangepakt door samenwerkende onderzoeksteams, gesteund door programmaontwikkelaars, en hebben hoofdonderzoekers (zogeheten ‘principal investigators’) afkomstig van de academische hoofdpartners van het AMS Institute, evenals onderzoekers en studenten, om diep inzicht in steden te krijgen en daar oplossingen voor te ontwikkelen. De zes kerndomeinen zijn: ‘Smart Urban Mobility’, ‘Energy’, ‘Climate Resilient Cities’, ‘Metropolitan Food Systems’, ‘Responsible Urban Digitization' en ‘Circularity in Urban Regions’. De totale onderzoeksportefeuille omvat momenteel 160 projecten. In 2021 zijn 21 projecten gefinancierd ter waarde van in totaal € 22,9 miljoen. Er zijn naar schatting continu 100 tot 150 onderzoeksmedewerkers actief binnen de portefeuille met onderzoeks- en innovatieprojecten van het AMS Institute. In 2019 zijn naar aanleiding van een aanbeveling van de tussentijdse beoordelingscommissie meer onderzoekers in dienst van Wageningen UR en de TU Delft aangesteld. Het AMS Institute heeft een onderzoekerscommunity opgezet om ideeën en resultaten te kunnen uitwisselen en gezamenlijke projecten te kunnen uitvoeren. De onderzoekers worden verzocht om drie dagen per week aan het AMS Institute en/of in Amsterdam aanwezig te zijn, wat de levendigheid en zichtbaarheid van het AMS Institute heeft vergroot. Daarnaast wordt deze community zeer gewaardeerd door zijn leden. 1.1.3. Ondernemerschap & samenwerkingen Het AMS Institute maakt zich sterk om de volgende generatie ambitieuze ondernemers te helpen bij het realiseren van hun ideeën voor duurzame stedelijke omgevingen. Tijdens de eerste vijf jaar waarin het AMS Institute actief was, zijn de volgende activiteiten geïnitieerd om de innovatiepropositie van het AMS Institute samen met partners te verkennen en te ontwikkelen: - AMS Climate Launch Pad - Amsterdam City Challenge Het AMS Institute is begonnen zijn activiteiten uit te breiden toen de eerste studenten van de MADE- masteropleiding in 2019 afstudeerden: het AMS Startup Booster-programma ging toen van start. Dit is een pre-incubatorprogramma bedoeld om ondernemers, waaronder MADE-studenten, te helpen hun ideeën te realiseren. Eind 2021 had het AMS Institute ruim 20 startups begeleid op hun pad naar commercieel succes. Het AMS Institute zag hoe deze startups hun klanten identificeerden en ontwikkelden, en hoe zij pitches hielden voor grote aantallen toeschouwers en hun eerste klanten wonnen. Sommige startups ontvingen financiering en namen werknemers in dienst. Dit programma wordt gecoördineerd door loannis lionnidis, geboren in Griekenland, die MADE-student aan het AMS Institute is geweest en student-assistent van Marije Wassenaar was toen het boosterprogramma in 2019 werd ontwikkeld en gelanceerd. Arnout Sabbe, eveneens MADE-alumnus, presenteerde het 10 succesverhaal van geoFluxus aan de commissie. Hij is de CEO van geoFluxus, dat binnen slechts twee jaar negen werknemers in dienst nam en actief is in meerdere steden in Europa (en daarbuiten) met de implementatie van een systeem voor het in kaart brengen van afvalstromen dat door geoFluxus is uitgevonden en ontwikkeld. Het AMS Institute is ook partner van EIT Urban Mobility, dat positieve veranderingen op het gebied van mobiliteit wil versnellen om stedelijke ruimtes leefbaarder te maken. Een van de activiteiten hiervan is het stimuleren van nieuwe ondernemingen door middel van het EIT Urban Mobility Accelerator-programma. In 2021 zijn er tien teams ontstaan vanuit de EIT Urban Mobility Accelerator en drie teams vanuit Climate Launchpad (in 2019 en 2020). Eind 2021 waren er in totaal 28 aan het AMS Institute gelieerde startups actief, waarvan 15 teams zijn gevormd tijdens de twee edities van AMS Startup Booster die in 2021 zijn gehouden. Samenwerkingen Onderzoekers, studenten en medewerkers van AMS werken in nauwe samenwerking met zowel publieke als private partners én burgers. Onderzoeker Maeva Dang beschreef voor de commissie haar werk op het gebied van het verzamelen van warmte van gebouwen voor gebruik in of tussen (omringende) gebouwen. Momenteel voert ze onderzoek uit op de Dam, in samenwerking met twee lokale buurtgroepen voor overleg, input en het uitwisselen van ervaringen. “Samenwerken met burgers is geweldig, omdat we daarmee een hoop bewustwording creëren over waar wij mee bezig zijn”, vertelde ze de commissie. Een andere onderzoeker merkte tijdens het interview op dat met name de toegang tot zo'n groot en divers netwerk een van de ‘unique selling points’ van het AMS Institute is. 2.5. Organisatiestructuur en medewerkers Het AMS Institute is juridisch geregistreerd als een stichting naar Nederlands recht, zonder permanent onderzoekspersoneel op de loonlijst. Onderzoekspersoneel wordt beschikbaar gesteld door Wageningen UR en de TU Delft. MIT neemt deel aan onderzoeksprojecten, stelt (onderwijs-)expertise beschikbaar en biedt toegang tot data. Het vaste personeel van het AMS Institute is (veelal) niet-wetenschappelijk. Daaronder vallen echter ook de programmaontwikkelaars, die gezien de aard van hun werk de grens tussen niet-wetenschappelijk en wetenschappelijk personeel overschrijden. Wetenschappelijk medewerkers (Pl's, onderzoekers en postdocs) brengen enige tijd door op het AMS Institute (en zijn normaal gesproken in dienst bij hun eigen instelling). Hoeveel tijd zij doorbrengen op het AMS Institute is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder het aantal projecten waarbij een wetenschappelijk medewerkers is betrokken en aan welke instellingen studenten (of promovendi) zijn verbonden. Van de onderzoekers wordt echter verwacht dat zij het grootste deel van hun werkweek op het AMS Institute spenderen. Docenten en begeleiders van de masteropleiding MADE zijn ook regelmatig op het AMS Institute werkzaam, afhankelijk van hun college- of begeleidingsprogramma. Tijdens de coronaperiode werkten de meeste mensen thuis. Het AMS Institute wordt geleid door drie directeuren: een algemeen directeur, een wetenschappelijk directeur en een directeur innovatie. Daarnaast zijn er teams voor onderzoek en valorisatie, de masteropleiding MADE en onderwijs aan professionals, living labs, urban data, kantoor en facilitair, communicatie en finance. Het AMS Institute heeft een bestuur bestaande uit vier leden, twee van elke oprichtende instelling (zie bijlage 4). De wetenschappelijke adviescommissie (SAC, Scientific Advisory Committee) is de afgelopen drie jaar inactief geweest. In totaal heeft AMS 47 personen op de loonlijst staan, samen goed voor 36 fte's, inclusief stagiairs (mei 2022). Merk op dat niet alle medewerkers zijn opgenomen in het ‘out of pocket'-budget van het AMS Institute. Dit geldt met name voor de onderzoekers, de leden van het MADE-opleidingsteam en alle projectteamleden. Het diagram hieronder geeft de samenstelling weer van het personeel dat verbonden is aan het AMS Institute. 11 Team of Directors ty of Amsterdam f COLLABORATION AND ENTREPRENEURSHIP à AMS Start-up Booster ONDERSTEUNEND Partnerships Cemmunicatie, L finance en project- ONDERZOEK EN INNOVATIE administratie, HR, kantoor, TE _ 5 sn | rrogamdever nl T MSc MADE e _E_ a education team Data N | vizualization | | Research Fellows | team Í Te EEZ AMS Academy | for professionals di WAGENINGEN TUDelft EL" | Mij 2.6. Financiën Het AMS Institute ontvangt financiering uit verschillende bronnen: - Kernfinanciering van de gemeente Amsterdam, tot € 50 miljoen voor de periode van tien jaar; -__ Overeenkomstig de definitieve overeenkomst dragen de TU Delft en Wageningen UR elk een bedrag tot € 20 miljoen in natura bij aan het AMS Institute tijdens de eerste periode van tien jaar, waarvan de helft is bestemd voor de onderwijsportefeuille; de andere helft gaat naar de portefeuille onderzoek & innovatie; - Daarnaast hebben de TU Delft en Wageningen UR voor een periode van vier jaar middelen toegewezen voor onderzoekers. In 2020 zijn tien onderzoekers van de TU Delft en vier onderzoekers van Wageningen UR aan het AMS Institute van start gegaan; - De bijdrage in natura van MIT omvat hoofdonderzoekers, onderzoekers, expertise en/of software; expertise over verschillende onderwijsvormen en bestaande onderwijscontent; en het ontvangen van uitwisselingsstudenten en gastonderzoekers; - Projectfinanciering vanuit competitieve financieringsprogramma's, zoals die van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Nationale Wetenschapsagenda (NWA), RVO, TKI, EFRO, de Europese onderzoeksraad (European Research Council, ERC) en andere programma's in het kader van Horizon 2020 (H2020); directe bijdragen (in natura) aan het AMS Institute door externe organisaties; - Projectfinanciering door particuliere organisaties en overheidsinstanties, waaronder de gemeente Amsterdam, op afzonderlijke contractbasis. Meerjarenbegroting (uit: meerjarenstrategie AMS Institute 2020-2024). 12 Winst- en verliesrekening Stichting AMS Institute (bedragen * 1.000) Verlengingskosten subsidies tot BATEN Prognose 2020 Begroting 2021 Begroting 2022 Begroting 2023 Begroting 2027 Subsidie gemeente 5.409 5.988 5.246 5.107 2.382 2.988 Alternatieve financiering 0 0 0 459 3.104 Overige 462 1.050 1.600 2.000 2.000 LASTEN Salarissen & lonen 2.532 2.952 3.002 3.052 3.102 Kosten van subsidies toegekend onder 2.161 2.298 2.056 2.267 1.827 2.988 Kosten van subsidies toegekend buiten 0 0 0 459 1.240 Investeringsprogramma (excl. portefeuille) 0 470 470 470 0 Overige 1.178 1.318 1.318 1.318 1.318 NETTO INKOMSTEN 0 0 0 0 0 Cumulatief beroep op subsidie van gemeente 28.289 34.277 39.523 44.630 47.012 50.000 Uitsplitsing jaarbegroting (2022): € 73 miljoen Projectsubsidies | Projecten @AMS | Overige Gebouw Personeel 2022 Informatie over belangrijke cijfers (toegekende projecten, totale waarde, aantal lopende projecten, geaccumuleerde onderzoeksportefeuille) voor de jaren 2019, 2020 en 2021 is beschikbaar in de jaarverslagen. 13 3. Beoordeling AMS Institute 3.1. AMS Institute als experiment Het AMS Institute is een experimentele onderneming die onderwijs, fundamenteel onderzoek, de toepassing van onderzoeksresultaten en het creëren van innovatieve maatschappelijk oplossingen én commercieel levensvatbare spin-offs binnen één overkoepelend kader combineert. Het is nog een relatief jong instituut, dat begin 2014 formeel is opgericht. Ten opzichte van vergelijkbare instituten in de rest van de wereld (zie de internationale benchmark 2022 voor meer informatie), beschrijft het AMS Institute zich als ‘adolescent’. Het AMS Institute is gevestigd in Amsterdam, een gemeente met een hoge dichtheid aan kennisinstituten met een lange geschiedenis en staat van dienst, waaronder de Universiteit van Amsterdam (opgericht in 1632; 41.000 studenten en 6.000 werknemers), de Vrije Universiteit (opgericht in 1880; 30.000 studenten en 5.500 werknemers) en de Hogeschool van Amsterdam (opgericht in 1993; 48.700 studenten en 4.200 werknemers), naast een aantal kleinere hogescholen en privé-instellingen. Dat betekent dat het AMS Institute een eigen niche moest creëren en unieke waarde moest toevoegen bij al zijn activiteiten, aangezien de gemeente al de beschikking had over een brede kennisbasis, zowel publiek als particulier. De ligging in Amsterdam maakt het mogelijk het experiment ‘steden opnieuw uitvinden’ op de best mogelijke locatie uit te voeren. De stad kent een levendige, internationale burgergemeenschap en wordt geconfronteerd met grote, complexe uitdagingen, zoals instortende kademuren en bruggen. Er werken ongeveer 16.000 mensen bij de gemeente. Dit jaar viert de stad haar 750-jarig bestaan, hetgeen af te zien is aan het grote aantal monumentale gebouwen en bouwwerken, dat extra uitdagingen oplevert, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid. Amsterdam is misschien wel een ideale plek om als ‘living lab’ te functioneren. De oplossingen die het AMS Institute Amsterdam te bieden heeft, zouden ook in andere steden kunnen worden toegepast. 3.2. Mandaat Deze evaluatie jaar 8 vindt plaats in het kader van de verplichtingen volgens de definitieve overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam, de TU Delft en Wageningen UR. Na de uitgebreide tussentijds evaluatie in jaar 5 voorziet de definitieve overeenkomst in een evaluatie van het AMS Institute in jaar 8. Uit de definitieve overeenkomst: Het is de gezamenlijke ambitie van de oprichtende partijen om het AMS Institute uit te bouwen tot een onafhankelijk instituut dat voor ten minste 30 jaar na de datum van oprichting zal blijven opereren. Behoudens de resultaten van de beoordelingen in jaar 5 en jaar 8 genoemd in artikel 11.1d van de definitieve overeenkomst verbinden de partijen zich tot het ontwikkelen van een hernieuwd institutioneel langetermijnplan voor de periode van tien jaar volgend op de eerste periode van tien jaar. Voor beide evaluaties beoordeelt een onafhankelijke commissie het gehele instituut op inhoud, bedrijfsvoering, financiën* en de voortgang ten opzicht van de ambities, en geeft advies over punten ter verbetering en de strategische richting van het AMS Institute. Dit wordt gevolgd door een interne bespreking door het AMS Institute en een bespreking met de gemeente over de strategie en toekomst van het AMS Institute. * NB Dit is slechts een perifere beoordeling geweest, hoofdzakelijk gebaseerd op gesprekken/interviews. De commissie heeft wel gekeken naar de (financiële) details van AMS. De evaluatie jaar 8 heeft twee doelen: a. Een compacte evaluatie uitvoeren van de prestaties van het AMS Institute na de tussentijdse beoordeling, vanuit het perspectief van het rapport van de tussentijdse beoordelingscommissie b. Deskundig strategisch advies leveren over de strategie van het AMS Institute voor 2024-2034. De criteria voor de eindevaluatiecommissie zijn als volgt: - vier leden, evenwicht tussen mannen en vrouwen. - relevante expertise op het gebied van de kerndomeinen, zoals stedelijke energievoorziening, circulariteit, digitalisering, klimaatbestendigheid, mobiliteit en voedsel. - combinatie van bedrijfsleven, overheid, wetenschap, ngo. - expliciete en strategische representatie van de gemeente Amsterdam en de MRA. - internationaal perspectief. 14 De commissie voldeed aan de genoemde criteria en de evaluatie jaar 8 is tussen 22 april 2022 en 1 juli 2022 uitgevoerd, inclusief interviews, discussies, een rondleiding door het living lab, informele en formele sessies met de drie directeuren en het bestuur van AMS, plus een beoordeling van documentatie en een bezoek op locatie. 3.3. Evaluatie 3.3.1. Compacte evaluatie van de voortgang en resultaten sinds de tussentijdse beoordeling Bij het beoordelen van de voortgang en resultaten sinds de tussentijdse beoordeling kwam de commissie tot het oordeel dat AMS ‘de belofte had waargemaakt’ en de afgelopen jaren significante ontwikkelingen had laten zien. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de wijze waarop de commissie deze voortgang aan de hand van de voornaamste pijlers heeft beoordeeld. In het vierde hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de conclusies en aanbevelingen voor de toekomstige strategische richting voor de gemeente, de oprichtende instellingen en het AMS Institute. Living lab als werkwijze Stedelijke living labs zijn over de hele wereld in zwang geraakt. De term verwijdt naar een breed scala aan lokale, experimentele projecten op participatiebasis. Het doel is om innovatieve stedelijke oplossingen te ontwikkelen, uit te proberen en te testen in de praktijk. Als onderdeel van het facultatieve programma op 11 mei werd er een rondleiding gegeven door het living lab op het Marineterrein. In de academische wereld is het is steeds populairder geworden om experimenten uit te voeren in living labs, maar veel organisaties weten nog niet hoe ze hier profijt van kunnen trekken. De commissie beoordeelde de prestaties van het AMS Institute op dit gebied als toonaangevend. De commissie waarschuwde het AMS Institute echter ook voor het risico op verwarring met hogescholen en adviseert om duidelijk te regelen en te communiceren dat de living labs van AMS een middel zijn, en geen doel, en dat de experimenten zijn gebaseerd op wetenschappelijke onderzoeken en normen. De afgelopen jaren heeft het AMS Institute door heel Amsterdam verschillende living labs opgezet om te experimenteren en onderzoek te doen in nauwe samenwerking met een community van praktijkbeoefenaars. Peet et EN) ge nn e > en En j a li Ei Paine TRE a ie Deen ee ALE eeen es p EE en ae ded kee e Ee secs a E 5 EE EN an hae a Ô EE E D t ' stane nie md Eee 8 mame ben mmaamas aat man enten In het living lab op het Marineterrein alleen al worden zo'n 30 verschillende experimenten uitgevoerd. Clusters vormen zich op natuurlijke wijze. Living labs zijn een proeftuin voor diepgravend onderzoek, maar tegelijkertijd geldt ook voor Amsterdam dat ‘life goes on‘: men wil de stad ontwikkelen en transformeren om toekomstbestendig te zijn, maar tegelijkertijd heeft men te maken met de dagelijkse problematiek. De living lab-methodologie geeft een goed inzicht in een effectieve omgang met deze tegenstrijdige ritmes. Het Marineterrein is een uniek ‘verborgen pareltje’, omdat het lange tijd niet toegankelijk was voor het 15 publiek. Het bevindt zich pal in het centrum van de stad. Omdat het aan de overkant van het water tegenover het Scheepvaartmuseum ligt, is het een ideale locatie voor experimenten met Roboat en andere projecten waarvoor een wateroppervlak nodig is. Het living lab bevindt zich letterlijk in de ‘achtertuin’ van het gebouw van het AMS Institute en laat zich daardoor uitstekend presenteren aan bezoekers uit heel de wereld. De commissie komt tot het algehele oordeel dat het Marineterrein voor het AMS Institute een echt pluspunt is, dat moet worden behouden. Aangezien het terrein pas is opengesteld voor externe stakeholders, heeft het zowel bestaande als nieuwe bewoners/gebruikers veel te bieden. Het living lab van het AMS Institute laat het werk van het instituut tot leven komen in een rijke context. De community van het AMS Institute zorgt voor een levendige sfeer, die de aantrekkelijkheid van het Marineterrein nog verder vergroot. Onderwijs De masteropleiding MADE viert dit jaar zijn eerste lustrum. De opleiding ging in 2017 van start met 18 studenten en heeft nu gemiddeld 60 studenten per jaar. Hoewel de opleiding MADE lastig online te vinden is (men wordt doorverwezen naar de website van Wageningen UR, wat met name voor buitenlandse studenten verwarrend is), trekt deze precies het goede aantal studenten aan om intensieve begeleiding en supervisie te kunnen bieden. Daarnaast viel het de commissie op dat MADE een bepaald type student aantrekt: betrokken, proactief, geïnteresseerd in een interdisciplinaire benadering en toekomstgericht. Zulke studenten willen bijdragen aan duurzame oplossingen voor de toekomst en een betekenisvolle bijdrage leveren aan de samenleving. De masteropleiding MADE lijkt een ‘werk in uitvoering’. Arjen Zegwaard, de directeur onderwijs, beschreef de opleiding als ‘open en in wording’. Hier vindt een dans plaats tussen studenten en de stad. Beide ontwikkelen zich, groeien en veranderen. Ze beïnvloeden elkaar. De belangrijkste vraag voor het AMS Institute is: hoe kunnen wij onze studenten het beste helpen hun weg te vinden? Het instituut heeft een tweede masteropleiding overwogen, maar concludeerde dat daarmee het bestaande profiel zou verwateren. De huidige masteropleiding biedt volop ruimte aan keuzes op maat (de studenten kiezen hun keuzevakken aan de TU Delft en Wageningen UR in hun eerste jaar) en de opleiding behandelt al een veelheid aan onderwerpen. Via de netwerken van Wageningen UR en de TU Delft kan het AMS Institute beschikken over deskundigen uit een breed spectrum aan vakgebieden. Gaia, een eerstejaarsstudent uit Azië, vertelde: “Het is echt uniek dat er zoveel onderwerpen zijn waar je mee in aanraking kunt komen. Je hebt toegang tot zoveel kennis en middelen. Als je je maar proactief en betrokken opstelt, zal iedereen je steunen: wetenschappers, programmaontwikkelaars, medewerkers. Ik heb me over de hele wereld voor masteropleidingen ingeschreven, maar ik ben blij dat ik op het AMS Institute terecht ben gekomen.” De studenten lijken het erg prettig te vinden deel uit te maken van een community van wetenschappers, stakeholders en professionals. Buiten MADE wordt er aan het AMS Institute veel georganiseerd, zoals hackathons, wetenschappelijke congressen en andere evenementen. Dat zijn waardevolle extracurriculaire activiteiten voor MADE-studenten. Daarnaast is het AMS Institute begonnen een cursus datavisualisatie van vier weken aan te bieden, die een goede introductie vormt op verschillende IT-softwareprogramma's. Daarnaast worden studenten zich hierdoor meer bewust van datgene wat zij produceren, zowel inhoudelijk als wat boodschap betreft. Tijdens de interviews die zij met alumni en studenten hield, beschouwde de commissie de volgende uitspraken als zeer inspirerend en positief: - Tijdens de living lab-periode (zes maanden in het tweede jaar van MADE) heb ik een netwerk aan stakeholders kunnen opbouwen en veel geleerd over teamwork, fondsenwerving en samenwerken met professionals. Ik beschouw het als mijn eerste werkervaring (Marijke Rommelse, eerste cohort studenten). - De opleiding MADE wordt echt aangedreven door de studenten: je kunt alles doen, maar je moet wel proactief zijn. AMS steunt je bij alles en er was een sterk gevoel van saamhorigheid. Ik heb nog steeds contact met mijn medestudenten (Maartje, cohort 2019-2020). - Promovendus Nikolaus Houben uit Oostenrijk werd door een commissielid gevraagd of de masteropleiding MADE “een brug of een verstoring binnen zijn opleiding” was. Hij antwoordde dat het een brug was. Hij was al afgestudeerd in de civiele techniek, maar had het gevoel dat zijn opleiding niet genoeg op de toekomst was gericht. Hij wilde actiever worden op het gebied van duurzaamheid, en tijdens zijn tijd aan het AMS Institute verschoof zijn aandacht naar energie; op dit laatste gebied doet hij nu onderzoek als promovendus. Het AMS Institute heeft in het buitenland een uitstekende reputatie en vertegenwoordigt de oprichtende instellingen (Wageningen UR, TU Delft en MIT), voegde hij daaraan toe. Na de gesprekken met de alumni was de commissie geïnteresseerd in meer informatie over waar alumni 16 van het AMS Institute een baan vinden. Een analyse van de 75 afgestudeerde MADE-studenten leverde de volgende resultaten op: -38 voormalige studenten werken in Amsterdam; - / werken in Den Haag; - 6 wonen in het buitenland; - over 5 is niets bekend - en de rest (19) werkt verspreid over heel Nederland. Dat betekent dat iets meer dan 50% tot nu toe in Amsterdam is gebleven. Onderzoek en innovatie AMS beschouwt het onderzoek dat wordt uitgevoerd als van excellente kwaliteit. Het AMS Institute voert zelf geen (peer-reviewed) evaluatie uit. De betrokken hoofdonderzoekers, met name die afkomstig van de wetenschappelijke kernpartners (TUD/Wageningen UR/MIT), hebben een excellente staat van dienst binnen hun vakgebied en zijn allen nauw verbonden aan hun eigen instelling, waar formele onderzoeksevaluaties worden gehouden waarbij hun werk aan het AMS Institute wordt meegenomen. Daarnaast worden er steeds meer projecten gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), wat gezien het strenge selectieproces een teken is van excellente kwaliteit. Het AMS Institute hanteert nog andere criteria voor de selectie van projecten: 1) Wordt er een stedelijke uitdaging aangepakt? 2) Wat is de potentiële impact voor de stad? Verder wordt er gestreefd naar synergie met andere projecten en het voorkomen van overlapping én wordt er beoordeeld hoe eerder onderzoek een vervolg kan krijgen binnen het streven naar continuïteit. Het AMS Institute biedt ook steun bij het schrijven van onderzoeksvoorstellen. Ondanks de nadruk op valorisatie en de implementatie van ontwikkelde kennis — die sterker is dan bij traditionele universiteiten — mag het AMS Institute niet worden verward met een hogeschool. De commissie vindt het belangrijk dat zowel het AMS Institute zelf als de oprichtende instellingen de sterke kanten van het AMS Institute om hun eigen kwaliteiten op waarde schatten. De afgelopen jaren heeft het AMS Institute een grote stap gezet door een community van onderzoekers op te zetten. Na de aanbeveling van de tussentijdse beoordelingscommissie om meer lokaal onderzoek aan het AMS Institute te laten plaatsvinden, en de aanbeveling om studenten en onderzoekers als ‘ambassadeurs! van AMS te laten fungeren, besloot zowel Wageningen UR als de TU Delft om extra onderzoeksaanstellingen voor het AMS Insitute te financieren (waarvan uitgaand van 1 fte minimaal drie dagen per week moeten worden gespendeerd aan het AMS Institute en/of in Amsterdam). De onderzoekerscommunity bestaat nu uit 20 à 25 personen die elke twee weken bijeenkomen om de voortgang van projecten te bespreken en op zoek te gaan naar synergie. Onlangs hebben zij drie projecten gevonden waar ze gezamenlijk aan kunnen werken. De interactie met studenten, programmaontwikkelaars, medewerkers en externe stakeholders geeft hen echt het gevoel bij een community te horen. Meerdere geïnterviewden gaven aan het ecosysteem als heel bijzonder en ondersteunend te ervaren. Dat riep bij de commissieleden de vraag op in welke mate het AMS Institute de aantallen zou moeten opschalen. Aan de ene kant is maximale impact wenselijk, maar daar staat tegenover dat het AMS Institute zijn maximale potentieel mogelijk al bijna heeft bereikt. Het aantal medewerkers en hoofdonderzoekers dat richting en begeleiding kan geven wordt beperkt door het aantal lopende projecten. Het AMS Institute hecht oprecht veel waarde aan zijn studenten en is van mening dat er momenteel een goede balans is tussen het aantal studenten en het aantal medewerkers. De commissie merkte op dat de gemeenschapszin en de nadruk op begeleiding van studenten zeer sterke kanten van het instituut zijn, die moeten worden behouden en gestimuleerd. Programmaontwikkeling Ongeveer acht fte's (tien personen) werken aan programmaontwikkeling, en nog eens tien personen werken in andere functies (bijv. projectmanagement, living labs) die eveneens een bijdrage leveren aan de programmaontwikkeling. Binnen de zes kerndomeinen zijn programmaontwikkelaars met een scala aan achtergronden op het gebied van wetenschap, consultancy, management en architectuur bezig met het managen van lopende projecten, het initiëren van nieuwe projecten en het creëren van synergie daartussen. Ze hanteren een methodologie voor het vinden van de juiste mensen en stakeholders om hun ideeën om te zetten in impact voor de stad. De taak van een programmaontwikkelaar is bijzonder uitdagend: zij laveren en functioneren tussen de wetenschappers, de stad en de particuliere sector. Alle betrokkenen hebben hun eigen doel, hun eigen belangen, ritme en manier van communiceren. Een 17 programmaontwikkelaar krijgt te maken met politiek en uiteenlopende tijdsbestekken en dient verwachtingen op elkaar af te stemmen. De commissie vroeg wat voor strategieën de programmaontwikkelaars gebruiken om de overlap tussen de diverse belangen te maximaliseren. Thijs Turel antwoordde dat het een kwestie was van het ecosysteem zodanig managen dat iedereen weet waar ze mee bezig zijn en waar ze naartoe werken. Joke voegde daaraan toe dat je grenzen kunt overbruggen als je relaties opbouwt op basis van vertrouwen. Het is belangrijk om met verschillende doelgroepen op verschillende manieren te communiceren, als het ware als een vertaler. Eén commissielid vroeg of het er daadwerkelijk om ging om opleidingen verder te ontwikkelen, of dat de taak is volbracht zodra een project wordt afgerond. De programmaontwikkelaars proberen “de kennis levend te houden”. Nieuwe projecten kunnen voortbouwen op bestaande kennis, terwijl het AMS Institute tegelijk bijdraagt aan een bredere kennisbasis voor beleidsvorming. Er werd eveneens benadrukt dat programmaontwikkelaars bijdragen aan aanbestedingsprocedures, wat de gemeente naar eigen zeggen zeer nuttig vindt. Het AMS Institute heeft een nieuwe manier ontwikkeld om met traditionele hulpmiddelen in een landschap te werken. Het lijkt erop dat op het AMS Institute het traditionele onderscheid tussen ondersteunend en wetenschappelijk personeel vervaagt en uiteindelijk niet zo belangrijk is. De programmaontwikkelaars leveren een bijdrage door processen te faciliteren én via hun banden met de gemeente, maar ook door inhoudelijke bijdragen te leveren. De commissie was al met al erg onder de indruk van hun vermogen om van rol te wisselen, naast de reikwijdte en diepgang van het werk dat de programmaontwikkelaars doen. Ondernemerschap In 2019 kwam de tussentijdse evaluatiecommissie tot de conclusie dat de meeste onderzoekers en studenten niet gefocust waren op ondernemerschap. Daar kwam nog bij dat — omdat de meeste projecten van het AMS Institute gericht zijn op het algemeen belang — de time-to-market mogelijk langer is dan bij innovatie die puur op de particuliere sector is gericht. Sinds de tussentijdse beoordeling in 2019 is er op dit gebied op het AMS Institute significante voortgang geboekt. Het aantal actieve startups groeit snel, zoals in onderstaande figuur hieronder is te zien. 30 EE - me Ì 2017 2018 2019 2020 2021 Figuur: aantal actieve startups Met een zeer beperkte capaciteit begeleidt en assisteert het AMS Institute studenten en onderzoekers bij verschillende programma's om ideeën verder te brengen. Het bestaande Climate Launch Pad en het EIT Urban Mobility Accelerator-programma zijn inmiddels uitgebreid met het AMS Startup Booster- programma, dat in 2018 voor het eerst werd georganiseerd. De AMS Startup Booster is een programma voor de ontwikkeling en validering van commerciële ideeën dat door het AMS Institute wordt georganiseerd en bedoeld is om aankomende ondernemers te helpen hun geesteskinderen om te zetten in een onderneming. Het programma wordt twee maal per jaar aangeboden en staat open voor iedereen binnen MADE. Van de ondernemers wordt verwacht dat zij een startup op het gebied van stedelijke technologie opzetten die erop gericht is impact te genereren. De Startup Booster duurt drie maanden en werkt het meest effectief als alle teams zich volledig inzetten. Vandaar dat tijdens de genoemde periode 18 voor elke deelnemer een minimumvereiste van zestien uur per week deelname geldt. Studenten en onderzoekers krijgen coaching, masterclasses en workshops, doorlopende begeleiding door deskundigen uit het bedrijfsleven, promotie & zichtbaarheid, toegang tot een '‘makerspace', een eigen kantoor/werkruimte en beschikking over een groot ecosysteem met wetenschappers, gemeentefunctionarissen en zowel particuliere organisaties als overheidsinstanties. Daarnaast worden ze gesteund bij de fondsenwerving en het in contact komen met YES! Delft, Startup in Residence (Amsterdam) en andere incubatorprogramma's. Het AMS Startup Booster-programma heeft al enkele veelbelovende startups opgeleverd. De commissie was onder de indruk van de verhalen van City Analytics en geofFluxus. geoFluxus is een voorbeeld van een spin-off van het AMS Institute. Het bedrijf heeft een tool ontwikkeld voor het in kaart brengen van afvalstromen, zodat inzichtelijk wordt hoe materialen zich door de stad verplaatsen. De gemeente Amsterdam was bijzonder geïnteresseerd. geoFluxus gebruikt algoritmes om dertien datasets te analyseren. Het is een platform dat de gemeente bruikbare informatie verschaft over waar afval wordt geproduceerd. De startup is oorspronkelijk begonnen met slechts twee personen, maar heeft twee jaar later negen mensen in dienst en is actief in verschillende Europese steden. City Analytics begon in Delft als een onderzoeksprogramma van zes jaar, maar kwam pas echt tot bloei aan het AMS Institute. Het is een systeem voor ‘crowd monitoring’, waarbij sensoren zijn geïntegreerd met open data en analyse van sociale media. Dat is met name interessant voor de evenementensector. Binnen twee jaar aan het AMS Institute werd City Analytics gevraagd om pilots uit te voeren in Barcelona en Milaan. Volgens de CEO, met wie de commissie sprak, is de steun vanuit het AMS Institute bijzonder nuttig geweest. De AMS Startup Booster heeft geholpen in de eerste vier maanden waarin de startup actief was een marktrijp product te creëren. Dankzij de ontvangen financiering was het makkelijker om een rechtspersoon op te zetten. En, niet geheel onbelangrijk: het AMS Institute had een netwerk beschikbaar gesteld voor het geval er vragen naar boven kwamen. 3.3.2. 3.3.2. Algemene opmerkingen over voortgang en resultaten De definitieve overeenkomst De commissie komt tot de algemene conclusie dat het AMS Institute goed op weg is om te voldoen aan de criteria, mijlpalen en doelstellingen zoals vastgelegd in de definitieve overeenkomst. In vergelijking met 2019 bevindt het instituut zich in een significant betere positie, dankzij het feit dat er sterke relaties op basis van vertrouwen zijn opgebouwd. Daarnaast is er een schat aan ervaring opgedaan via de onderwijs- en onderzoeksportefeuille die het AMS Institute in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Het netwerk rondom het AMS Institute is aanzienlijk gegroeid en het wordt steeds zichtbaarder dat het AMS Institute impact creëert in de gemeente Amsterdam. Het AMS Institute wordt door de oprichtende instellingen zeer gewaardeerd, evenals door andere partners en stakeholders in de metropoolregio Amsterdam. Bij de tussentijdse beoordeling adviseerde de commissie om opnieuw te onderhandelen over de multiplier- voorwaarde in de overeenkomst. Doordat het AMS Institute zichzelf afmeet aan excellente wetenschap en de toepassing van resultaten, is de multiplier-voorwaarde geen goed middel om het brede spectrum aan prestaties op zinvolle wijze te meten. Daarnaast is er het (theoretische) bezwaar dat er projecten zouden kunnen worden geselecteerd op multipliereffect die verder niet voldoen aan de ambities van het instituut (of die zelfs ondermijnen). De commissie is zich echter bewust van de administratieve en politieke complexiteiten die komen kijken bij een poging de overeenkomst in deze fase te wijzigen. Daarom heeft de commissie voor de resterende looptijd van de overeenkomst geen specifieke aanbevelingen met betrekking tot de definitieve overeenkomst. De drie oprichtende instellingen (de TU Delft, Wageningen UR en MIT) hebben een solide reputatie en DNA ingebracht waarop het onderzoek van AMS voortbouwt. Deze instellingen hebben elk complementaire vaardigheden te bieden, wat mogelijkheden schept voor de unieke oplossingen die het AMS Institute wil leveren. Het AMS Institute fungeert voor zijn oprichters als een katalysator voor de stad. Het AMS Institute staat inmiddels bekend om zijn unieke positie en zijn vermogen om wetenschappelijke kennis om te zetten in praktische oplossingen waarvan Amsterdam als stad profiteert. Beoordeling door de omgeving Tijdens bijeenkomsten en interviews met de oprichters (Wageningen UR/TU Delft/MIT), partners en externe stakeholders vroeg de commissie of zij het AMS Institute als een succes beschouwden. Wageningen UR en de TU Delft waren beide uitdrukkelijk van mening dat het AMS Institute voor hen een 19 overtuigend succes is. Volgens Ron Mazier (bestuursvoorzitter Wageningen UR) wordt het AMS Institute in vergelijking met andere samenwerkingsverbanden als zeer succesvol beschouwd. Men was in het bijzonder te spreken over het samenwerkingsmodel voor het genereren van impact, de samenwerking met de gemeente Amsterdam en de manier van werken met living labs, die innovatief is en onverwachte resultaten oplevert. Tijdens de interviews met partners hoorde de commissie van Sacha Stolp (gemeente Amsterdam) dat de stad “innovatie ontvangt” van het AMS Institute. “AMS helpt nieuwe normen te stellen voor mijn aanbestedingsprocedures; met de normale procedures krijg ik ouwe koek”, merkte ze op. Ard van de Kreeke (Growy) voegde daaraan toe dat de locatie van AMS in Amsterdam een sleutel tot het succes is: het is geen kwestie van er geld tegenaan gooien, maar van visie en uitvoering. Volgens Ard, die een succesvolle verticale boerderij in de stad runt die is gebaseerd op onderzoek van het AMS Institute, zit een vruchtbare uitvoering hem in een combinatie van studenten, professionals en community's. Het AMS Institute is misschien nog niet heel bekend, maar het heeft wel al veel bijgedragen aan het uitbreiden van zijn onderneming. Fabio Duarte van MIT merkte op dat het AMS Institute het bereik van MIT vergroot en connecties maakt met de TU Delft en Wageningen UR. Het AMS Institute wordt beschouwd als een springplank voor banden met andere universiteiten en de gemeente. Daarnaast is het niet gebonden aan één universiteit en kan het op zoek gaan naar kennis en middelen. Dat is een groot voordeel. Het was de commissie een genoegen om te zien dat de eerste cirkel aan partners, oprichters en externe stakeholders alle zeer enthousiast zijn over het werk van het AMS Institute. Internationale benchmark Het AMS Institute heeft 38 grootstedelijke onderzoeks- en onderwijsinstellingen over de hele wereld geanalyseerd. Tien daarvan sluiten het beste aan op het profiel van het AMS Institute, en met vier daarvan zijn interviews gehouden: - New York University CUSP - Urban Tech Hub, Cornell Tech - Future Cities Lab Singapore - LSE Cities De stedelijke technologiehub is vrij recent opgericht, in 2019, terwijl de andere drie instellingen al voor de oprichting van het AMS Institute bestonden. Tijdens de interviews werden de activiteiten op het gebied van onderwijs (aan professionals), doelgericht onderzoek en ondernemerschap besproken. Men kwam tot de conclusie dat, in vergelijking met de vier gerenommeerde benchmarkinstellingen, het AMS Institute een sterke positie inneemt binnen de drie gebieden waarop het actief is (onderwijs; onderzoek en innovatie; ondernemerschap en samenwerking). Alleen het onderwijs aan professionals lijkt achter te lopen. Ten tweede komt het AMS Institute wat betreft professionaliteit, opzet en reflectie volwassener over dan het zelf denkt. Ten slotte heeft alleen het AMS Institute zijn (eigen) ecosysteem gecreëerd, met zijn eigen stedelijke context, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bij de oprichters aanwezige kennis, en zijn eigen locatie, gebouw, identiteit en merk. De resultaten van de benchmark deden de commissie veel genoegen en zij concludeerde dat het AMS Institute inderdaad een unieke positie inneemt, waarmee het een aandachtspunt blijft om dat zo te houden. Bestuur en management De commissie merkte op dat het AMS Institute een bescheiden organisatie is wat betreft niet- wetenschappelijk medewerkers, en dat er weinig hiërarchie is. Gezien het brede spectrum aan activiteiten in nauwe samenwerking met partners en stakeholders wordt de ‘kritieke massa’ als relatief klein beschouwd. Aan de ene kant blijken daaruit de kracht en kwaliteit van de medewerkers, aan de andere kant is dat mogelijk een risico met betrekking tot opschaling. De commissie concludeerde dat het instituut in zijn huidige vorm managen al een forse taak is. Ten tweede wordt het AMS Institute regelmatig gevraagd om deel te nemen aan netwerken. Amsterdam heeft een groot aantal netwerken om gebruik van te maken, en toch viel het op dat er nog veel onbenut potentieel in Amsterdam zelf te vinden was. Naast de intensieve begeleiding die het AMS Institute zijn studenten en onderzoekers biedt, was de commissie onder de indruk van de manier waarop de teams de grote hoeveelheid aan uiteenlopende aspecten (studenten, netwerken, activiteiten) weten te managen. Het is begrijpelijk dat (nog) niet alle items op de agenda ten uitvoer zijn gebracht. Al met al was de commissie onder de indruk van hoeveel er de afgelopen drie jaar was bereikt op alle drie de activiteitengebieden. De commissie kreeg sterk de indruk dat het leidinggevende team samenhangend en robuust is en een breed spectrum aan vaardigheden en persoonlijkheden omvat. De teamleden lijken goed samen te werken en hun werk leek — evenals hun manier van leidinggeven — te worden gewaardeerd door de mensen met wie de commissie sprak. 20 4. Conclusies en aanbevelingen 41. Conclusies Al met al komt de commissie tot de conclusie dat het AMS Institute de beloftes heeft waargemaakt met betrekking tot de geboekte voortgang sinds de tussentijdse evaluatie in juni 2019. Het AMS Institute vult een lacune op het gebied van wetenschap en toegepaste techniek in Amsterdam, en voegt daarmee duidelijk waarde toe aan de bestaande kennisinfrastructuur van de metropoolregio Amsterdam. Het AMS Institute heeft een goed verhaal met betrekking tot de kennis, ervaring, deskundigheid en netwerken die het tot zijn beschikking heeft. Het AMS Institute ontwikkelt zich volgens de planning. Er is groei zichtbaar in de (stijgende) aantallen studenten, projecten en samenwerkingen, die onderzoeksresultaten opleveren en spin-off creëren. Het AMS Institute ligt goed op koers om zichzelf te vestigen als gerespecteerd instituut met een geheel eigen karakter. Uit de internationale benchmark met vier instituten over de hele wereld die zich bezighouden met vergelijkbare activiteiten op het gebied van onderwijs, onderzoek en ondernemerschap met stedelijke uitdagingen blijkt dat het AMS Institute op alle drie die gebieden een sterke positie inneemt. Daarnaast is het AMS Institute al een stuk volgroeider dan het zelf verklaart te zijn. Het AMS Institute is er daadwerkelijk in geslaagd zijn (eigen) ecosysteem te creëren, met zijn eigen stedelijke context, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bij de oprichters aanwezige kennis, en zijn eigen omgeving, gebouw, identiteit en merk. De onderzoekerscommunity levert een aanzienlijke bijdrage aan dit ecosysteem. Daarnaast is de commissie ervan overtuigd dat het AMS Institute de oprichtende instellingen (TU Delft/Wageningen UR/MIT) en de gemeente Amsterdam veel te bieden heeft. De living lab-methodologie die het hart van de identiteit van het AMS Institute vormt, is een werkwijze die waardevolle inzichten oplevert over het vertalen van excellent onderzoek naar een contextrijke praktijksetting. Terwijl de stad zich ontwikkelt, leveren onderzoeksresultaten een bijdrage aan nieuw beleid, nieuwe aanbestedingsprocedures en innovatieve praktijken met het oog op de toekomst. Zo werd bijvoorbeeld de relatie tussen de stad en de studenten beschreven als ‘een dans”, waarin beide partners zich konden ontwikkelen, groeien, reageren en veranderen. Het AMS Institute vormt een symbiose tussen een stad met een lange geschiedenis en duidelijk herkenbare identiteit en (sterke) oprichters met een indrukwekkende staat van dienst. De commissie merkte op dat de relatie met de oprichters in zekere mate eenrichtingsverkeer is. Onder de mensen van Wageningen UR en de TU Delft is AMS (nog) niet voldoende of breed genoeg bekend. Hoewel beide colleges van bestuur het AMS Institute op prijs stellen en als een zeer succesvol experiment beschouwen, is deze organisatie nog niet voldoende te onderscheiden, zichtbaar en vindbaar via kanalen van Wageningen UR, de TU Delft en MIT (zoals webpagina's en sociale media). De werkwijze met living labs kan voor de oprichters zowel interessante kennis als ervaring opleveren. Daar staat tegenover dat het AMS Institute beter gebruik zou kunnen maken van de sterke identiteit en reputatie van de oprichtende instellingen. Door sommige externe stakeholders wordt het AMS Institute beschouwd als een interessante link met Wageningen UR en/of TU Delft en — hoewel in mindere mate — mogelijk ook met het MIT. De relatie met de gemeente Amsterdam is niet eenduidig; de commissie heeft binnen deze relatie gemengde signalen opgevangen. Allereerst is de relatie voor een groot deel gebaseerd op projecten, en de commissie is van mening dat het moment is aangebroken om die relatie verder te professionaliseren. Daarnaast heeft de commissie geobserveerd dat het AMS Institute onvoldoende bekend is bij medewerkers van de gemeente Amsterdam. De politieke context waarin het AMS Institute bij een samenwerking met de stad functioneert, vertraagt en belemmert soms de activiteiten van AMS. Verwachtingsmanagement is een belangrijk onderdeel van het takenpakket van de programmamanagers, niet alleen ten opzichte van de gemeente Amsterdam, maar ook ten opzichte van particuliere partners, de oprichters en het grote publiek. Het viel de commissie op dat het AMS Institute in staat is om mensen aan te trekken met een passie voor wat zij doen. Of het nu om de studenten gaat, de onderzoekers, de niet-wetenschappelijk medewerkers of het aanbod aan projecten en programma's — het AMS Institute laat in al deze aspecten een oprecht geloof in zijn activiteiten zien. Dat is een ‘unique selling point; één commissielid noemde het AMS Institute zelfs een ‘boetiekhotel’. Het Marineterrein wordt vaak genoemd als een sterk punt, en de commissie onderschrijft dat. Het gebied is nog in ontwikkeling en zou een innovatiehub voor onderzoek en experimenten (door verschillende 21 kennisinstituten) in een praktijksetting kunnen worden. Momenteel biedt het living lab op het Marineterrein ruimte aan ongeveer 30 experimenten van het AMS Institute, waarbij — uiteraard — soms synergie plaatsvindt. De levendige, internationale en progressieve stad Amsterdam vormt een positieve basis voor het living lab. Veel van de onderzoeksresultaten kunnen ook in andere grootstedelijke gebieden worden toegepast. Over de hele wereld kampen steden met vergelijkbare problemen en het AMS Institute wordt steeds vaker door internationale delegaties benaderd om ervaringen uit te wisselen. De masteropleiding MADE is sterk gericht op eigen inbreng en motivatie van de studenten, wat door de commissie als positief werd beschouwd. Voor studenten ligt hun studietraject bij aankomst geheel open. Het aanbod aan onderwerpen en vakgebieden is breed: stedelijke uitdagingen worden binnen zes kerndomeinen aangepakt. De commissie merkt op dat dit de studenten een aantrekkelijke opleiding oplevert, vol gelegenheden om in het eerste jaar een idee te krijgen van welke vaardigheden zij willen ontwikkelen. Denk daarbij aan de publieke route, de particuliere route, de thematische focus (energie, voedsel, mobiliteit of iets anders), meer technisch of meer visueel, et cetera. Een student die aan het AMS Institute wil floreren, moet proactief en gepassioneerd zijn. Tegelijkertijd kan deze bijzonder open opzet een risico vormen voor de marketing van de masteropleiding MADE. Doordat de opleiding zo sterk op maat gemaakt is, is het onderwijs zeer arbeidsintensief wat betreft begeleiding en supervisie. De medewerkers van het AMS Institute werden beschreven als zeer behulpzaam en een steun voor studenten. De commissie merkte op dat de studenten het brede spectrum aan disciplinaire achtergronden in hun groepen zeer op prijs stelden. Er is sprake van een sterk groepsgevoel, een duidelijke AMS Institute- identiteit en een hechte community. Alle geïnterviewden wezen erop dat deze gemeenschapsgeest veel steun biedt en waardevolle netwerken voor de toekomst oplevert. Om deze ontwikkeling nog verder te steunen, heeft het AMS Institute de afgelopen drie jaar een studentenvereniging, een alumnivereniging en een onderzoekerscommunity opgezet. Dat gebeurde tijdens een periode waarin veel mensen thuis werkten en online colleges volgden als gevolg van de coronasituatie. De commissie beoordeelde de hechte gemeenschapszin als een sterke pijler en een echt ‘selling point’ van het AMS Institute. De masteropleiding MADE wordt door de commissie beschouwd als een bruikbare brug tussen traditionele disciplines (en instellingen) en een goede voorbereiding om de maatschappelijke uitdagingen van de toekomst aan te gaan. Het living lab-project in het tweede jaar (en de stageperiode) levert waardevolle ervaring op in een professionele setting. De studenten hechtten veel waarde aan de omgang met de diverse groep stakeholders en beschouwen het living lab-project vaak als hun eerste werkervaring. MADE- studenten worden beschreven als proactief en breed georiënteerd, met de ambitie om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Ze hebben veelal uitstekende communicatieve vaardigheden en kunnen de ‘vertaalslag’ maken tussen verschillende werelden. Wat concept en begeleiding betreft heeft de omvang van de masteropleiding MADE ongeveer het maximum bereikt. De commissie concludeerde dat het AMS Institute zich moet blijven richten op de kwaliteit van de opleiding. De begeleiding, netwerken en middelen die het AMS Institute zijn studenten kan bieden zijn van zeer grote waarde. Studenten en medewerkers vormen een hechte en sterke community. Meer studenten toelaten en onderdelen van de opleiding standaardiseren zou het risico met zich meebrengen dat daardoor essentiële aspecten verloren gaan. Binnen het opkomende vakgebied urban engineering kan het AMS Institute worden beschouwd als toonaangevende instelling. Het heeft een onderscheidend profiel, met name als het gaat om de ambitie om onderzoek, onderwijs en valorisatie te integreren. De zes interdisciplinaire thema's zullen nog jarenlang relevant blijven. Het AMS Institute is momenteel bezig met de ontwikkeling van grotere programma's, wat meer impact, meer synergie en meer duurzaamheid mogelijk maakt. Ook met een beperkt aantal niet-wetenschappelijk medewerkers is het AMS Institute succesvol in het buiten de grenzen van het project brengen van onderzoeksresultaten. Dat levert sterke, langdurige relaties met partners op. Wat ondernemerschap betreft heeft het instituut methodes ingebed om dat integraal te stimuleren. Naast de (juridische en financiële) kennis die bij de TU Delft en Wageningen UR beschikbaar is, heeft het AMS Institute laten zien in staat te zijn eigen instrumenten te ontwikkelen en een nichemarkt in Amsterdam in te vullen en tegelijk verbanden te leggen met andere, reeds bestaande incubatorprogramma's en - initiatieven. Wat de groeistrategie betreft komt de commissie tot de conclusie dat groei van het instituut niet als een doel op zich moet worden beschouwd. De huidige omvang is aantrekkelijk voor studenten en partners én stelt het AMS Institute in staat ernaar te blijven streven een academische topinstelling te zijn voor een 22 relatief klein publiek. Hoewel de commissie begrip heeft voor het verlangen de resultaten van het AMS Institute te ‘internationaliseren' (d.w.z. impact voorbij lokale en regionale grenzen te realiseren), concludeert de commissie dat de regio Amsterdam als living lab zo onderscheidend is dat deze moet worden gekoesterd. De commissie onderschrijft het uitgangspunt van het AMS Institute om potentiële internationale samenwerkingen of opschaling altijd te beschouwen vanuit het perspectief van de inbedding van het instituut in het ecosysteem van Amsterdam en de functie daarvan als living lab. 4,2, Aanbevelingen 4.2.1. Aanbevelingen voor de gemeente Amsterdam De commissie beveelt aan om de ontwikkeling van een algemene kaderovereenkomst met het AMS Institute na te streven, teneinde de samenwerking verder te professionaliseren en naar een hoger niveau dan projectniveau te tillen. Deze kaderovereenkomst moet de doelstellingen, werkwijzen en verwachtingsniveaus van de partners duidelijk beschrijven. De commissie adviseert om een meer gestandaardiseerde, efficiëntere aanpak te hanteren en thema's of projecten te vermijden waarbij dat niet mogelijk is. Voor de nieuwe periode van tien jaar (2024-2034) wordt aanbevolen om de definitieve overeenkomst expliciet te formulieren op basis van impact in plaats van output. Definieer welke maatschappelijke impact relevant en belangrijk is voor de stad, formuleer indicatoren om die impact te beschrijven en te kunnen monitoren. In de overeenkomst moeten KPI's worden vermeden die voor traditionele wetenschappelijke instellingen worden gebruikt, omdat de onderscheidende rol van het AMS Institute binnen het bestaande kennislandschap hierdoor verwatert. Aanbevolen wordt verder om begrotingen voor onderwijs aan gemeentemedewerkers door het AMS op te stellen binnen een breed spectrum aan gemeentelijke afdelingen. Breng in kaart hoe onderzoek van het AMS Institute een bijdrage kan leveren aan beleidsvorming, verbetering van aanbestedingsprocedures, de implementatie van nieuwe technologieën en agendering voor de lange(re) termijn. Creëer samen met het AMS Institute een portefeuille aan korte modules die relevant zijn voor wat hierboven wordt omschreven, zodat huidige medewerkers nieuwe kennis, technologieën en methodes opdoen om samen te werken met partners. Het CTO Office is een vertrouwde en waardevolle partner van het AMS Institute, die toegang biedt tot de gemeente als groter geheel. Het is een goede katalysator voor samenwerking met verschillende afdelingen. De commissie adviseert echter wel dat het AMS Institute onafhankelijker van het CTO Office gaat opereren bij samenwerking met verschillende afdelingen. Daarnaast dient het AMS Institute zoveel mogelijk van de politiek worden afgeschermd, zodat het zich kan richten op zijn kernmissie en - activiteiten. De samenwerking moet inhoudelijk georiënteerd zijn en minder ‘afhankelijk’ van het CTO Office worden. De stad Amsterdam maakt deel uit van een groot aantal netwerken en is specifieke samenwerkingsverbanden met andere steden aangegaan. Deze samenwerkingsverbanden bieden het AMS Institute mogelijkheden om aansluiting te zoeken bij andere universiteiten of instituten die zich richten op grootstedelijke kwesties in die steden. Datzelfde geldt voor de TU Delft en Wageningen UR: zij vormen netwerken met een breed scala aan universiteiten in steden die relevant zijn. Daarnaast kunnen deze netwerken nieuwe mogelijkheden scheppen voor het AMS Institute, bijvoorbeeld om het ondernemerschap te versterken. Het Marineterrein is een heel sterk punt als living lab in de achtertuin van het AMS Institute. Voor het AMS Institute zal het cruciaal zijn om daar de komende periode van tien jaar te kunnen blijven en voort te bouwen op infrastructuur die de afgelopen jaren is gecreëerd als het AMS voorbeeldige prestaties wil blijven leveren. De commissie adviseert de gemeente Amsterdam om te overwegen dit gebied als innovatiehub voor onderwijs, experimenten, onderzoek en ontwikkeling aan te wijzen. Het AMS Institute is opgericht vanuit een ambitie voor de lange termijn. Het AMS Institute is derhalve geen projectenmachine, maar een echt samenwerkingsverband. De commissie heeft meerdere keren besproken wat het betekent om deel uit te maken van een samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband is een verbintenis voor de lange termijn, en om soepel te functioneren moet deze door de partners worden beschouwd als een relatie. Dat vraagt om communicatie, verwachtingsmanagement, betrokkenheid en toewijding. Met betrekking tot de volgende overeenkomst 23 voor tien jaar adviseert de commissie alle partijen om de governance niet opnieuw ter tafel te brengen en door te gaan op de ingeslagen weg, de kern (verder) te versterken en daarin te (blijven) excelleren. Ten slotte wordt aanbevolen om de financiering door de gemeente te verschuiven in de richting van vraaggestuurde programmering. De gemeenschappelijke ambitie die door de burgemeester van Amsterdam en de collegevoorzitters van de TU Delft en Wageningen UR tijdens hun recente vergadering in januari 2022 is geformuleerd, is om € 4 miljoen per jaar toe te kennen voor gezamenlijke programmering. Daarnaast is het voor het AMS Institute essentieel om een voortrekkersrol te spelen op het gebied van innovatie en thema's te stimuleren die nog nieuw zijn, zoals verticale landbouw. Een budget van € 1 miljoen per jaar voor de cofinanciering van onverwachte gebieden stelt het AMS Institute in staat om deze voortrekkersrol te blijven vervullen met betrekking tot belangrijke grootstedelijke kwesties. 4.2.2. Aanbevelingen voor Wageningen UR / TU Delft Aangezien het AMS Institute nog niet volgroeid is en zich nu in zijn adolescentie bevindt, benadrukt de commissie dat het essentieel is dat de oprichters hun steun aan de verdere ontwikkeling van het AMS Institute voortzetten. Zorg ervoor dat er voldoende kritieke massa is die verder reikt dan projectniveau, zodat het AMS Institute zich kan blijven ontwikkelen tot een gerenommeerd en gerespecteerd instituut. Het AMS Institute vormt voor de TU Delft en Wageningen UR een praktische basis in Amsterdam. Binnen die kennisintensieve omgeving met gevestigde universiteiten en andere instellingen heeft het AMS Institute voor zichzelf en voor zijn oprichters een nichepositie gecreëerd. Dat schept volop mogelijkheden voor Wageningen UR en TU Delft. De commissie wijst erop dat Wageningen UR en TU Delft ervoor moeten waken hun eigen concurrentie te creëren, met name wat betreft medewerkers, onderzoeksfinanciering en dergelijke. Het AMS Institute is (nog) niet voldoende bekend onder de mensen van Wageningen UR en TU Delft. De commissie adviseert om de unieke toegevoegde waarde van het instituut zichtbaarder te maken onder deze groepen. Daarnaast biedt de werkwijze die in Amsterdam wordt gehanteerd interessante inzichten en ervaringen voor Wageningen UR en de TU Delft met betrekking tot het overbruggen van de kloof tussen excellente wetenschap en onderzoek met maatschappelijke impact. In dat opzicht kan de relatie tweedimensionaler gemaakt worden. De oprichters zijn de motor achter het AMS Institute. Het AMS Institute heeft zichzelf als merk op de kaart gezet, maar kan ook worden gepresenteerd als onderdeel van Wageningen UR resp. TU Delft wanneer dat waarde toevoegt. De commissie adviseert om — samen met het AMS Institute — af te wegen hoe die branding het meest effectief kan worden uitgevoerd, zodat deze voordeel creëert voor zowel het AMS Institute als de oprichters. De unieke en waardevolle nichepositie van het AMS Institute in Amsterdam, niet te verwarren met die van een hogeschool, moet mogelijk ook in de marketing worden meegenomen. Wageningen UR en TU Delft zijn gevestigde instellingen met een sterk DNA en reeds lang bestaande netwerken. De commissie adviseert om deze netwerken beter te gebruiken om bekendheid te geven aan onderzoek van het AMS Institute en de spin-off daarvan. En tot slot is het voor het AMS Institute belangrijk om verzekerd te zijn van stabiele overheidsfinanciering om het instituut te kunnen runnen (€ 4 miljoen per jaar), waarbij de eerste verantwoordelijkheid ligt bij de TU Delft en Wageningen UR. 4.2.3. Aanbevelingen voor het AMS Institute Hoewel het AMS Institute al actief betrokken is bij netwerken en bezig is zijn eigen netwerk te creëren, is het toch de moeite waard om andere, reeds bestaande stedelijke systemen te verkennen die nog niet worden benut. Denk daarbij bijvoorbeeld aan Amsterdam Science Park, Schiphol en de Zuidas. Het Marineterrein als achtertuin is een groot voordeel. De commissie beveelt aan om te onderhandelen over een nieuwe overeenkomst, zodat het instituut daar de komende periode van tien jaar zeker zal kunnen blijven. Daarnaast wordt het AMS Institute aanbevolen om actief deel te nemen aan discussies over de ontwikkeling van het Marineterrein en toekomstige bewoners/gebruikers. Ook verdient het aanbeveling dat het AMS Institute deelneemt aan discussies over de mogelijke toewijzing van het gebied als innovatiehub. 24 Schat je waarde op waarde. Daarom wordt aanbevolen om een duidelijk verhaal te creëren waaruit blijkt dat het AMS Institute wetenschappelijke onderzoeksresultaten van excellente kwaliteit produceert. Momenteel zijn er geen aanvullende procedures voorhanden om projecten te selecteren op basis van hun uitmuntendheid. Maak expliciet zichtbaar dat het AMS Institute uitsluitend wetenschappelijk onderzoek van topniveau doet, aangevuld met criteria voor de potentiële maatschappelijke waarde en spin-off. Het AMS Institute mag niet worden verward met een hogeschool. Het AMS Institute is opgericht door gevestigde instellingen met een sterke identiteit. Externe stakeholders beschouwen het AMS Institute als een aantrekkelijke verbinding met en toegangspoort tot die universiteiten. Daarnaast heeft het AMS Institute ervaring opgedaan met kennisoverdracht die interessant is voor andere kennisinstituten. De commissie adviseert dat het AMS Institute voortbouwt op deze fundering en andere kennisinstituten uitnodigt voor samenwerkingen op projectbasis. De commissie beveelt het AMS Institute aan om niet te veel tijd te steken in ‘internationaal’ proberen te zijn. Aanbevolen wordt om dat over te laten aan Wageningen UR en de TU Delft. Het ‘unique selling point’ van het AMS Institute is dat het Amsterdam als living lab gebruikt en praktische ervaring opdoet met onderzoek in een contextrijke setting. Deze ervaring kan vervolgens in grootstedelijke gebieden over de hele wereld worden toegepast. De ondernemerschapsprogramma's van het AMS Institute leveren resultaten op en moeten worden voortgezet, en mogelijk zelfs versterkt. De commissie adviseert het AMS Institute om de mogelijkheden te onderzoeken om de banden met de incubatorprogramma's van de oprichters te versterken en gebruik te maken van de (juridische/ financiële) kennis en netwerken waarover de TU Delft en Wageningen UR reeds beschikken. Er zijn volop mogelijkheden om modules als ‘voorproefje’ voor een leven lang leren aan te bieden, te beginnen met medewerkers van de gemeente Amsterdam. Het AMS Institute zou in zijn netwerk op zoek kunnen gaan naar vergelijkbare instituten die modules voor onderwijs aan professionals aanbieden, en deze modules aanpassen aan de Amsterdamse context. De commissie beveelt aan om samen met de gemeente de behoefte van de gemeente met betrekking tot de verwerving van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van de stad te inventariseren, met name met betrekking tot de duurzaamheidsdoelstellingen. De masteropleiding MADE trekt een bepaald type student aan. Die studenten zijn, evenals de onderzoekers, echte ambassadeurs voor het AMS Institute. Ter versterking daarvan wordt aanbevolen om ook oudere studenten aan te trekken, met enige jaren werkervaring. Daarnaast is het wenselijk om studenten aan te trekken die ook Stanford, MIT of andere gerenommeerde universiteiten (zouden) hebben overwogen. In plaats van de omvang van de opleiding MADE te vergroten, moet de nadruk liggen op het in stand houden en verder verbeteren van de kwaliteit. Dit wordt ook aangegeven door de studenten van het instituut. De huidige, tijdelijke groep onderzoekers vormt een belangrijke kern van het lokale Amsterdamse ecosysteem waarbinnen het AMS Institute functioneert. Zij vormen daarnaast een brug naar de onderzoeksgroepen van de TU Delft en Wageningen UR, waar zij formeel in dienst zijn. Deze kern vormt een essentieel onderdeel van het succes van het AMS Institute en creëert een stimulerende wetenschappelijke omgeving die van groot belang is voor de MADE-studenten en moet worden gekoesterd. Het AMS Institute is opgericht vanuit een ambitie voor de lange termijn. Het AMS Institute is geen projectenmachine, maar een daadwerkelijke samenwerking. De commissie heeft regelmatig besproken wat het betekent om deel uit te maken van een samenwerking. Een samenwerking is een verbintenis voor de lange termijn en om te functioneren moet deze door de partners worden beschouwd als een relatie. Dat vraagt om communicatie, verwachtingsmanagement, betrokkenheid en toewijding. Met betrekking tot de volgende overeenkomst voor tien jaar adviseert de commissie alle partijen om de governance niet opnieuw ter tafel te brengen en door te gaan op de ingeslagen weg, de kern (verder) te versterken en daarin te (blijven) excelleren. 25 23 Bijlage 1: Commissieleden _ ee . en ne mn eee ge Bn B me he nj mmm E Nt e — m_—_ n __ mn n _ _ am …— _— B mmm , e im ‚s k Ld on E _ _ KE mn ee mm ee © E | 5 Á 2 ë . TAN á [Oli he pe _ = on SN TAN Ol) ln Ci nede ht Rb Ee ST dl eeen med =e a ee 4 KAD Ie mmm ì Kd mer 8 : E == fp pg z ee er n men — ae Ì ij, si _— EL ee nd = EN nnen ee hi —_—_ A enn À | | — Ea == hand _ me mm. Ë —_— a À k ed mn E — DN _— ÍÜ En __ Pd el ebde AA een SNN Kr, 2 ij he 4 k EE B ANN Ke _ ” B SS AN mm Er —_— er de an, SN MN | ' . … - : Ca Ì mn SS Sh N NN e „ 4 NN \ nm ú | _ iS NS À À EN Í - == ® kl En LAN Ek de, ijn A n ENE | Ki LN 5 SN EN Ì ANN al * 3 He AN Hi JN 2 dE Van links naar rechts: " Ì Victor van der Chijs, Daphne den Hollander (secretaris), Pieter Litjens, Matthias Ruth en Iduna Vollinga Victor van der Chijs (voorzitter) Victor van der Chijs is voorzitter van Deltalings sinds januari 2021. Deltalings is een organisatie die zich richt op het verbeteren van het concurrentievermogen van de mainport Rotterdam en het industriegebied daar, met speciale aandacht voor de economische en maatschappelijke transitie. Daarnaast is hij president-commissaris van de BOM (Brabantse Ontwikkelings Maatschappij), voorzitter van Cito (toetsing en beoordeling) en lid van de raad van toezicht van ingenieursbureau Deerns. Hij is tevens lid van het bestuur van VNO-NCW. Van der Chijs heeft een brede professionele achtergrond. Voor zijn aanstelling bij Deltalings was hij acht jaar voorzitter van het Collage van Bestuur van de Universiteit Twente. Daarnaast bekleedde hij diverse andere functies, waaronder voorzitter van de 4TU.Federatie (de federatie van de vier technische universiteiten in Nederland) en president van het ECIU (European Consortium of Innovative Universities). Daarvoor heeft hij het Rotterdamse architectenbureau OMA van architect Rem Koolhaas ontwikkeld 24 tot een internationale speler en was hij de voorzitter van de Nederlandse economische topsector Creatieve Industrie. Hij bekleedde verschillende leidinggevende functies bij de Schiphol Group (waaronder op het gebied van handel, strategie en publieke zaken) en begon zijn internationale loopbaan bij ING. In Rotterdam was Van der Chijs voorheen lid van de raad van toezicht van de RET en de economische adviesraad. Pieter Litjens (lid) Litjens is sinds 15 januari 2019 directeur-bestuurder van CROW. CROW (oorspronkelijk een acroniem voor ‘Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek’) is een Nederlandse stichting die zichzelf positioneert als kennisinstituut voor infrastructuur, de openbare ruimte, verkeer en vervoer, en arbeid en veiligheid. CROW werkt samen met externe professionals uit verschillende vakgebieden in werkgroepen die samen aanbevelingen en richtlijnen opstellen voor, bijvoorbeeld, het ontwerp en de dimensionering van verkeersinfrastructuur. Litjens is afgestudeerd in de politicologie (hij behaalde zijn master aan de Universiteit van Amsterdam in 1996). Sindsdien heeft hij een uitgebreide (professionele) staat van dienst in Amsterdam opgebouwd. Zo begon bij als politiek assistent van de wethouder van economische zaken en werkgelegenheid bij de gemeente Amsterdam. Na drie jaar te hebben gewerkt als staflid van het secretariaat van de Raad van Bestuur van VNO-NCW en als algemeen secretaris jong management bij VNO-NCW, keerde hij in 2002 terug als dagelijks bestuurder financiën, economische zaken, sport en recreatie, beheer en milieu en personeel en organisatie van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Tevens was hij vicevoorzitter van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost. Daarna was hij van augustus 2007 tot september 2012 burgemeester van de gemeente Aalsmeer. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 werd hij gekozen als lid van de Kamer. Op 18 juni 2014 werd hij benoemd tot wethouder van Amsterdam (portefeuille verkeer en vervoer, metro, gemeentelijk vastgoed, bedrijfsvoering, personeel & organisatie en stadsdeel Zuidoost); in verband hiermee legde hij zijn functie als Kamerlid neer. Als wethouder hield Litjens zich bezig met de portefeuilles Personeel en Organisatie, Verkeer en Vervoer (Noord/Zuidlijn, Luchthaven Schiphol), Gemeentelijk Vastgoed, Inkoop en het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Eind 2018 droeg hij het stokje over aan Sharon Dijksma. Matthias Ruth (lid) Matthias Ruth is Pro-Vice-Chancellor for Research aan de University of York in York (Verenigd Koninkrijk). Hij voltooide een mastersopleiding in de economie aan de Universität Heidelberg in Duitsland en promoveerde in de geografie aan de University of Illinois, waar hij eveneens techniek en biologie studeerde. Ruth werkte bijna tien jaar aan de Boston University en ruim tien jaar aan de University of Maryland, waar hij Roy F. Weston hoogleraar Natural Economics en beleidsadviseur duurzaamheid van de Chancellor was. Na zijn loopbaan in Maryland werkte hij aan de Northeastern University, in Boston (VS), waar hij hoogleraar Civil and Environmental Engineering was, evenals directeur van de School of Public Policy and Urban Affairs en oprichter-directeur van de Resilient Cities Laboratory van die universiteit. Ruth arriveerde bij de University of York na eerst Vice-President for Research en vervolgens Vice- President for Research and Innovation te zijn geweest aan de University of Alberta, een van Canada's vijf beste, op onderzoek gerichte universiteiten. Daar had hij de leiding over een onderzoeksbudget van ruim £ 300 miljoen per jaar en een administratieve staf bestaande uit meer dan 220 personen verspreid over de centrale onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de universiteit. Zijn onderzoek is vooral gericht op de dynamische modellering van het gebruik van natuurlijke bronnen, analyse van industriële en infrastructurele systemen en milieueconomie en -beleid. Bij zijn theoretische werk maakt hij uitgebreid gebruik van concepten afkomstig uit de techniek, economie en ecologie, terwijl hij voor zijn toegepaste onderzoek methodes voor non-lineaire dynamische modellering en adaptief en anticiperend management hanteert. De toepassing van zijn werk bestrijkt het gehele spectrum van lokale en regionale tot nationale en wereldwijde milieukwesties, naast de investerings- en beleidsmogelijkheden die deze bieden. 25 lduna Vollinga (lid) lduna Vollinga werkt sinds 2019 bij de gemeente Amsterdam en werd begin 2022 aangesteld als cluster i- lead Ruimte & Economie. Daar is zij een strategisch partner voor lijnmanagers bij kwesties die te maken hebben met digitalisering en transformatie. Daarvoor heeft ze verschillende leidinggevende functies bekleed binnen telecomorganisaties zoals T-Mobile, Ziggo en KPN, voornamelijk op het gebied van product- en propositiemanagement. lduna heeft een achtergrond in Technische Bedrijfskunde (Eindhoven), aangevuld met Organisatiewetenschappen (Tilburg University). 26 Bijlage 2: Programma van het bezoek op locatie Woensdag 11 mei Tijd Programma Locatie PPN Netels VEN Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Daphne den 15:00 - Bezoek aan living labs . . Hollander, Kenneth Heijns, Ynse Deinema, 16:30 in Amsterdam Robaat, Marineterrein Leendert Verhoef, Tijs Roelofs, Ebru Isguzarer- Onder 16:30 - Vertrek naar Monet . . Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Tijs Roelofs, ON - Daphne den Hollander, Kenneth Heijns, Eveline 150 AMS Today eardroom Monet Garden van Leeuwen, Dick van Gameren, Ron Mazier, ° Paul Althuis, Iduna Vollinga (online), Pieter Litjens, Ebru Isquzarer-Onder Victor van der Chijs, Matthias Ruth, Tijs Roelofs, 18:00 - Diner Restaurant Monet Garden Daphne den Hollander, Kenneth Heijns, Eveline 20:00 Hotel van Leeuwen, Dick van Gameren, Ron Mazier, Paul Althuis, Pieter Litjens, Ebru Isguzarer-Onder Donderdag 12 mei Tijd Programma Locatie BIE EI) 08:30 Welkomst, koffie, Buenos Aires, begane En 09:00 a 8 Buenos Aires, begane commissie (5), Marijke Rommelse, Maartje en 09:20 ee rel Nikolaus Houben 09:20 oo . . commissie (5), Arjen Zegwaard en Gayathri 10:00 Masteropleiding MADE Kantine 1e verdieping Angou 10:00 AMS Booster-ruimte, 3 commissie (5), loannis loannidis, Matt Bearden en 10:30 Onderzoek en commissie (5), Eveline van Leeuwen, Mart-Jan 11:00 innovatie: onderzoeks- Barcelona, 2e verdieping Hemel, Maeva Dang, Mariet Sauerwein, Lucas ’ fellowship van der Zee 11:00 11:10 Onderzoek en commissie (5), Stephan van Dijk, Thijs Turel, Joke 11:40 innovatie: Barcelona, 2e verdieping Dufourmont, Maike Simmes en Alexander ’ programmaontwikkelin Laarman 11:40 - Internationale Bf commissie (5), Ebru Isguzarer-Onder, Kenneth 12:10 perspectieven Esneslone, 2e verdieping Heijns, Stephan van Dijk, Eveline van Leeuwen ‚ . commissie (5), Ard van de Kreeke (Growy), Sacha 12:10 Lunch met partners Buenos Aires, begane Stolp (bruggen en kademuren) en Bert Verveld 13:25 grond (AHK) 13:25 Buenos Aires, begane Bf a 8 13:45 Thema: “De volgende Buenos Aires, begane commissie (5), Kenneth Heijns, Stephan van Dijk, 15:15 10 jaar” grond Eveline van Leeuwen 15:15 Buenos Aires, begane commissie (5) en Annemarije Kooistra (K&B), 16:15 ke grond Jeroen Grooten (R&D) en Lizann Tjon (mobiliteit) 16:15 EE 16:30 eo : Buenos Aires, begane : . Korte presentatie door . commissie (5) en Kenneth Heijns, Stephan van 155% commissie over ong Aires, begane Dijk, Eveline van Leeuwen en Ebru Isguzarer- ' evaluatieresultaat 9 Onder 18:00 . . Ien 19:30 Diner Barcelona, 2e verdieping alleen commissieleden (5) 27 Bijlage 3: Lijst met ontvangen documentatie Documenten verstuurd aan de commissieleden (elektronisch op 22 april 2022; op papier op 25 april 2022) -__het tussentijdse beoordelingsrapport; -__een korte reflectie jaar 5 — jaar 8 (de jaren voorgaand aan de vorige evaluatie); - een diapresentatie met een aantal onderwerpen voor discussie vooruitblikkend op 2024-2034; - een diapresentatie met de resultaten van een internationale benchmark gebaseerd op interviews met vier ‘soortgelijke’ instituten in Europa en daarbuiten; - het meerjarenplan 2020-2024; -_programma bezoek op locatie (11-12 mei 2022) Toegang tot een bestand op Dropbox voor uitgebreidere informatie (facultatief) - Informatie over MADE, rapporten expertteam, rapport datavisualisatie - _Kwartaalverslagen sinds 2019 - Jaarverslagen 2019 & 2020. Het jaarverslag 2021 was gereed op 12 mei en als pdf-bestand aan de commissieleden gestuurd - Documentatie gemeenteraad - Onderzoek & innovatie: een selectie projecten -__ Programma Future-proof Assets - Winter school Urban Living Lab - AMS Start-up Booster -__Ambitiedocument Marineterrein -__Impactonderzoek AMS - Presentatie CustUNize 2022 Documenten verstuurd na het bezoek op locatie - Jaarverslag 2021 - Urban Living Lab: a Living lab way of working - Overzicht huidige functies 7/5 AMS-alumni 28 Bijlage 4: Bestuursleden en het directieteam Bestuur AMS Institute R. Mazier - voorzitter, Wageningen University of Technology H.P.S. Althuis - lid, TU Delft J.G.AJ. van der Vorst - lid, Wageningen UR D.E. van Gameren - lid, TU Delft Directieteam AMS Institute K. Heijns - algemeen directeur E. van Leeuwen - wetenschappelijk directeur (en hoogleraar Urbane Economie aan Wageningen UR) S. van Dijk - directeur innovatie 29 Bijlage b: Gedragscode (ondertekend) Deze gedragscode is van toepassing op de eindevaluatie van het AMS Institute die zal plaatsvinden op 12 mei 2022 in Amsterdam. Naam lid evaluatiecommissie: Onderschrijving van de gedragscode Ik verklaar bij dezen: - geen directe band of verbintenis met het AMS Institute* te hebben; -_ alle informatie die aan mij wordt verstrekt met uiterste vertrouwelijkheid te zullen behandelen; - niet met de pers of andere externe bronnen te spreken over deze eindevaluatie; - geen direct belang te hebben bij de resultaten van de eindevaluatie. * Dit kan zijn: samenwerking met een onderzoeker (of onderzoekers) van AMS; betrokkenheid bij de financiering van projecten of programma's; werknemer of onderaannemer zijn van het AMS Institute; als consultant werken voor het AMS Institute; overige Ondertekend op 12 mei 2022 te Amsterdam 3. Bijlage 6: Lijst met afkortingen (MSc) MADE Master of Science in Metropolitan Analysis, Design and Engineering Wageningen Wageningen UR University and Research TU Delft Technische Universiteit Delft AMS Institute Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions MOOC Massive Open Online Course NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek CROW Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek mkb fte AVUAS UvA Midden- en kleinbedrijf VU UT ATU ECIU EIT Fulltime-equivalent KIC CTO Hogeschool van Amsterdam Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Universiteit Twente Federatie van Technische Universiteiten European Consortium of Innovative Universities European Institute of Innovation & Technology Kennis-en-innovatiecommunity Chief Technology Officer 30 MIT Massachusetts Institute of Technology 6. Bijlage 7: Aanbevelingen aan AMS door de tussentijdse beoordelingscommissie (2019) Algemene aanbevelingen Wees waakzaam met betrekking tot de toename van bureaucratisering - Onderhandel opnieuw over de voorwaarden in de overeenkomst: aantal medewerkers, procedures, organisatie. - Zorg voor meer zichtbaarheid; creëer meer identiteit in plaats van te leunen op de schouders van de moederorganisaties. Nu is het moment voor de volgende fase (volwassenheid). - Voer een benchmarkanalyse uit ten opzichte van ‘soortgelijke! instituten in de hele wereld om van hun ontwikkeling te leren. - Er is meer capaciteit nodig om de verdere groei van AMS te steunen. Aanbevelingen met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap - Stem de verwachtingen aan de kant van zowel de gemeente als het AMS Institute met betrekking tot ondernemerschap op elkaar af. - Breng het Amsterdamse ecosysteem met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap in kaart en definieer de toegevoegde waarde binnen dat ecosysteem. - Ontwikkel specifieke instrumenten voor het bevorderen van ondernemerschap op basis van het aldus in kaart gebrachte ecosysteem. - Stel (nieuwe) doelen met betrekking tot ondernemerschap en houd rekening met het feit dat valorisatie voor de openbare ruimte lastig is en vraagt om specifieke instrumenten en investeringen. - Bouw sterke relaties op met lokale instanties (accelerators, incubators en investeerders) om de ‘ondernemersgeest’ te vergroten (in plaats van de eigen capaciteit en expertise op dit gebied te ontwikkelen). - Voor zakelijke ontwikkeling kunnen ervaren spelers worden gevonden. Yes!Delft en Innovation Exchange Amsterdam (IXA) hebben een goede reputatie op dit gebied. Aanbevelingen met betrekking tot de strategische richting - Formuleer een samenhangend verhaal voor het instituut en leg daarbij de nadruk op de toegevoegde waarde voor alle (potentiële) stakeholders. Hiermee wordt tegelijk onderhandelingsruimte gecreëerd met betrekking tot de voorwaarden en condities in de definitieve overeenkomst. - Werk aan verwachtingsmanagement: wat kan er in tien jaar worden waargemaakt (pas de verwachtingen van zowel de gemeente als van AMS aan en stem deze op elkaar af). - Definieer de positie binnen het spectrum van fundamenteel onderzoek — pre-competitieve samenwerking met betrekking tot het ecosysteem van Amsterdam (met veel kleine bedrijven) — en ontwikkel (algemene) [P-inclusieve regelingen. - Streef naar meer focus en samenhang binnen de zes onderzoeksthema's en ontwikkel een portefeuille met kleine en meerdere grotere projecten. - Focus op het feitelijk articuleren van grootstedelijke uitdagingen en vraagbundeling in samenwerking met Amsterdam om onderzoek en innovatie mogelijk te maken dat in lijn is met de missie. Het AMS Institute zou kunnen overwegen om naast Roboat een of twee grotere programma's te ontwikkelen voor meer flagship-programma's ter verbreding van het spectrum en meer zichtbaarheid en potentieel voor het instituut. Aanbevelingen met betrekking tot onderzoek & onderwijs 31 Overweeg om een PD-ENG-opleiding te ontwikkelen, aangezien die de kloof zou kunnen overbruggen tussen op de korte termijn gericht onderzoek en het langetermijnonderzoek verricht door promovendi. Hiermee zouden ook het onderzoek en het onderwijs intern groeien. Dit zal niet alleen extra inkomen genereren, maar ook de betrokkenheid en interesse van grote bedrijven intensiveren. Gebruik de studenten als activa: talenten zijn jullie sterren, en toegang tot studenten wordt erg gewaardeerd; onderzoekers (Fellows!) zijn de echte ambassadeurs van AMS voor de ontwikkeling en realisatie van het living lab-concept: koester ze dus. 32
Onderzoeksrapport
36
train
> Gemeente Amsterdam % Stadsdeel Zuid Z Agenda van de openbare Commissie Ruimte & Wonen van 5 september 2012 Vergaderdatum woensdag 5 september 2012 Tijd 20:00 - 23.00 uur Locatie Raadzaal te President Kennedylaan 923 Voorzitter Dhr. P. Guldemond Griffier Mw. F. Alkan 1. Opening en vaststellen agenda (20.00 uur) 2. Mededelingen en vragen over actualiteiten aan het DB 3. Vaststellen verslag van de vergadering van 6 juni 2012 4. Toezeggingen en termijnagenda 5. De nieuwe Fabriek, gewijzigd Strategiebesluit (20.15 uur) Ter bespreking 6. Bestemmingsplan Stadion-en Beethovenbuurt 2012 Vaststelling (21.00 uur) Ter advisering aan de deelraad 7. Motie Erfpacht MO3-2012 (22.00 uur) Ter bespreking 8. Sluiting (23.00 uur) Ter kennisname stukken De ter kennisname stukken zijn digitaal in te zien op het raadsinformatiesys- teem. Tevens liggen ze ter inzage bij de griffie en op beide stadsdeelkantoren. Alle bestemmingsplannen zijn tevens te vinden op de website van het stads- deel: www.zuid.amsterdam.nl onder ‘Wonen en Leefomgeving’, ‘Wonen’, ‘Bestemmingsplan - Bestemmingsplan Stadion- en Beethovenbuurt 2012 Ontwerp en Ontwerpbeschikking Hogere waarden Wet Geluidhinder 1 Commissie Ruimte & Wonen - woensdag 5 september 2012 - Ontwerp bestemmingsplan Frans Halsstraat 18 - Voorontwerpbestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. Bijlagen 1 Regels, 2 Verbeelding en 3A Toelichting zijn meegestuurd met de bundel. - Ontwerpbestemmingsplan Rivierenbuurt en Ontwerpbeschikking Hogere waarden Wet geluidhinder - Omgevingsvergunning A3 KDV Ceintuurbaan 167 - 169 - Ontwikkelplan Gelderlandplein - Bestuursrapportage 2012 - Afronding Harmonisatie reserves en voorzieningen - Stoppen planvorming De Klencke 2
Agenda
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 620 Datum indiening 17 april 2020 Datum akkoord 18 mei 2020 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake een plofkraak in Nieuw- West en een poging tot plofkraak in Oost. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In de nacht van 13 op 14 april 2020 is er bij de Rabobank op het Osdorpplein in Nieuw-West rond 04.00 uur een plofkraak gepleegd. Diezelfde nacht vond er ook een poging tot een plofkraak plaats op de Oostelijke Handelskade. De fractie van de VVD wil graag informatie ontvangen over deze plofkraak en poging daartoe. Ook wil de fractie van de VVD graag een update van de maatregelen die het college neemt om plofkraken te voorkomen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Werden de twee bovengenoemde locaties beschouwd als risicolocatie? Zo ja, werd er bij deze locaties gekeken naar alternatieve locaties voor de automaten? Antwoord: De twee locaties worden niet beschouwd als risicolocatie, o.a. omdat er geen sprake is van directe bewoning. In het kader van een pilot wordt thans alleen in Zuid (Albert Cuyp) gekeken naar een alternatieve locatie voor een pinautomaat. Dit onderzoek in Zuid wordt vervolgens gebruikt als blauwdruk voor de rest van de stad. 2. Hebben omwonenden gevaar gelopen bij deze plofkraak en de poging daartoe? Antwoord: Bij beide automaten was er geen sprake van bewoning in de directe omgeving. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er altijd gevaar bestaat voor omwonenden die toevallig voorbij lopen. Bij de uitgevoerde plofkraak was echter geen sprake van slachtoffers. 3. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Poot van 20 januari 2020 inzake de risicolocaties van geldautomaten stelde het college dat de nachtsluiting (23:00 uur — 07:00 uur) geldt voor de ING, ABN AMRO, Rabobank, Geldmaat en Volksbank (zie nr. 370.20). Zoals hierboven is vermeld werd een 1 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Neng 50 Gemeenteblad R Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020 geldautomaat van de Rabobank om 04.00 uur gekraakt. Was ook deze locatie in de nacht gesloten? Antwoord: De automaat van de Rabobank betrof een geldstortautomaat, geen geldautomaat. Deze geldstortautomaten zijn geopend van maandag tot en met zaterdag van 8:00-18:30u en worden dus buiten gebruik gesteld in de nacht. Overigens heeft de Rabobank naar aanleiding van de reeks aan plofkraken op geldstortautomaten in meerdere gemeenten in Nederland, maatregelen genomen op de resterende twee Rabobank geldstortautomaten in Amsterdam (Apollolaan en Gelderlandplein); deze worden iedere avond afgesloten met een ijzeren plaat. Die plaat wordt iedere ochtend weer verwijderd. 4. Heeft een plofkraak ook effect als het pinautomaat tijdelijk in de nacht is gesloten? Kan er alsnog door de daders geld worden buitgemaakt? Antwoord: Geldstortautomaten worden dagelijks geleegd. Echter, helaas lukt het de waardevervoerder, logistiek gezien, niet altijd om de automaten te legen na sluitingstijd, dus na 18.30u. Vaak worden deze ergens in de middag al geleegd. Als er dan, na het legen, nog sealbags in worden gestort, kan het gebeuren dat de automaat met een paar sealbags de nacht in gaat en er dus nog geld kan worden buitgemaakt. Pinautomaten worden niet dagelijks geleegd. Als een plofkraak in de nacht succesvol is, kan het dus zo zijn dat er nog geld wordt buitgemaakt door de dader(s). Echter, de kans op het buitmaken van geld wordt steeds kleiner. Zo worden de ABN Amro automaten momenteel omgezet naar zogeheten ‘recyclers’, oftewel automaten waar je zowel kunt pinnen als kunt storten. Dit soort automaten zijn op dit moment niet interessant voor criminelen door de manier waarop de kluizen in deze ‘recyclers’ zijn opgebouwd. Dit type automaat wordt wel eens aangevallen, maar daar wordt nooit buit gemaakt, omdat de opening van de kluizen niet te bereiken is. Ook wordt de kans op het buitmaken van geld bij pinautomaten van andere banken steeds kleiner. De normale pinautomaten die nog in gebruik zijn door de Rabobank en de ING Bank hebben nu een versie ‘2.0’ van het beveiligingssysteem dat de ABN Amro Bank ooit heeft ontworpen. Bij deze automaten lukt het ook bijna niet voor criminelen om bij de geldkluis te komen. B. Ziet de driehoek en verhoogde kans op plofkraken nu het rustiger op straat is als gevolgd van de corona-restricties? Zo ja, aangezien contact geld nu bij meeste winkels niet wordt geaccepteerd, kunnen meerdere locatie die worden beschouwd als risicolocaties tijdelijk geheel worden gesloten? Antwoord: De driehoek is zich bewust van de verhoogde kans op plofkraken als gevolg van de corona-restricties. Zowel geldautomaten als geldstortautomaten die beschouwd worden als risicolocatie worden om die reden tijdelijk buiten gebruik gesteld. Van de 57 geldstortautomaten, zoals die van de Rabobank 2 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Neng 50 Gemeenteblad R Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020 waarbij de plofkraak is gepleegd, zijn er thans bijvoorbeeld 39 tijdelijk buiten gebruik gesteld. 6. Heeft het college zicht op de termijn waarop de ontwikkeling van onomkeerbaar onbruikbaar geld bij plofkraken, waaraan politie, banken, Geldmaat en NTO werken, implementeerbaar is? Zo nee, wil het college hier navraag naar doen? Antwoord: De planning is (zoals ook gecommuniceerd door Geldmaat naar de ministers) dat de uitrol van het implementeren van onbruikbaar geld bij plofkraken wordt gestart in het derde kwartaal van dit jaar. 7. Eerder gaf het college aan dat het de directies van Euronet en In2Retail heeft gevraagd ‘zoveel mogelijk op zoek te gaan naar alternatieve locaties’. Is het college van mening dat deze vragende opstelling voldoende is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke maatregelen zijn volgens het college nodig om de automaten van deze aanbieders op veiligere locaties te krijgen? Antwoord: Zoals eerder aangegeven zijn de bedrijven zich bewust van de risico’s en nemen zij al diverse beveiligingsmaatregelen in de automaten. Doordat de automaten van deze bedrijven doorgaans geen doelwit zijn van plofkrakers (mogelijk vanwege de locaties op doorgaans drukke plekken zoals het centrum of in winkels) ziet het college geen aanleiding om directe maatregelen te nemen om Euronet en In2Retail ertoe te bewegen om de automaten van deze aanbieders op veiligere locaties te krijgen. Wel wordt er thans onderzoek gedaan naar het vergunning plichtig maken van de exploitatie van geldautomaten in het algemeen. Mochten deze bedrijfsactiviteiten door de burgemeester worden aangewezen als vergunning plichtig, dan kunnen er voorwaarden worden verbonden aan een vergunning. Eén van de voorwaarden zou kunnen zijn dat bedrijven verplicht zijn zich te vestigen op voor het college veilig geachte locaties. Op die manier zou het college de geldautomaten van elk bedrijf (dus niet alleen van Euronet en In2Retail) op veiligere locaties kunnen krijgen. Echter, momenteel zijn deze bedrijfsactiviteiten nog niet vergunning plichtig. 8. Denkt het college dat het zinvol zou zijn als AT M-bedrijven ook betrokken zouden zijn bij het convenant dat ING, ABN AMRO, Rabobank, Geldmaat en Volksbank hebben gesloten met de ministeries J&V en Financiën, DNB, politie en OM? Antwoord: Dit convenant regelt zaken zoals informatie-uitwisseling en het delen van relevante expertise over de ontwikkelingen zoals modus operandi van plofkrakers. Deze veelal internationale ATM-bedrijven zullen ook veel informatie hebben en deze kunnen delen met de partners die deelnemen aan het convenant. Ook zouden zij waardevolle informatie kunnen ontvangen om hun automaten veiliger te krijgen. Het zou daarom zinvol kunnen zijn als ATM-bedrijven betrokken zijn bij het convenant. Burgemeester en wethouders van Amsterdam 3 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R a: 50 Gemeenteblad ummer beet n : Datum 18 mei 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 17 april 2020 Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 4
Schriftelijke Vraag
4
train
Bezoekadres > Gemeente peo Amste rdam 1011 PN Amsterdam Postbus 202 > < 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 12 mei 2020 Ons kenmerk Behandeld door Femke Blokhuis Bijlage Onderwerp Afhandeling motie (372) van raadsleden Nadif, Biemond en Kilig inzake actieprogramma Life Sciences & Health Amsterdam 2019-2022 (genderdiversiteit en genetische diversiteit in het wetenschappelijk onderzoek) Geachte raadsleden, In de vergadering van de gemeenteraad van 3 april 2019 heeft uw raad motie (372) van raadsleden Nadif, Biemond en Kilig aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd om: 1. Ingesprekken met bedrijven in de LSH-sector die overwegen om naar Amsterdam te verhuizen, maar ook de bedrijven die al in Amsterdam zitten, op te roepen in onderzoek rekening te houden met genderdiversiteit en genetische diversiteit; 2. Bedrijven op te roepen om uitwisselen van onderzoeksgegevens tussen wetenschappers uit verschillende landen te stimuleren; 3. Ingesprekken met de Rijksoverheid/EZK te pleiten voor regelgeving om gender- en genetische diversiteit binnen wetenschappelijk onderzoek te bevorderen. Met de uitvoering van het actieprogramma hebben we een inclusief ecosysteem voor ogen. Dat doen we in gesprekken met bedrijven en wetenschappers, en via landelijk beleid gericht op het tegengaan van de genderbias. Het goed gebruik van data sciences en oplossingen met kunstmatige intelligentie bieden bij uitstek een tegenwicht tegen de genderbias. Zo kan bijvoorbeeld actuele data direct worden gebruikt in een beslissingsondersteunend systeem voor de arts. Ook zetten we in op het verkrijgen van inzicht in de interacties tussen medicatie, rekening houdend met bijvoorbeeld genderdiversiteit. Ook is de gemeente betrokken bij een nieuw lab dat met behulp van artificiële intelligentie o.a. diversiteit probeert te bevorderen (ook in gezondheidsonderzoek en behandelmethoden). Gemeente Amsterdam Datum 12 mei 2020 Kenmerk Pagina 2 van 2 Het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid heeft aandacht voor arbeidsdiscriminatie op basis van gender, ook in samenwerking met ziekenhuizen. De concrete acties die vanuit het actieprogramma zijn uitgevoerd zijn ook terug te vinden in de voortgangsrapportage Life Sciences & Health Amsterdam 2019-2022. Hiermee beschouwt het college de motie als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, — Victor Everhardt Wethouder Economische Zaken
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 488 Publicatiedatum 9 juli 2014 Ingekomen onder B Ingekomen op woensdag 2 juli 2014 Behandeld op woensdag 2 juli 2014 Status Verworpen Onderwerp Amendement van de raadsleden mevrouw Roosma, mevrouw De Heer, mevrouw Van Soest en de heer Van Lammeren inzake de 4-maandsrapportage. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 juni 2014 inzake de 4-maandsrapportage 2014 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 407); Overwegende dat: — de 4-maandsrapportage een bijstelling rapporteert van de decentralisatie-uitkering Wmo van 3,7 miljoen euro ten gunste van de algemene dienst, door een toename van de nominale indexatie en het vervallen van een incidentele korting uit het regeerakkoord op de huishoudelijke hulp; — de jaarrekening 2013 een financieel risico voor het invoeren van de nieuwe zorgtaken vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) benoemt dat oploopt tot 50 miljoen euro; — inde reserve frictiekosten AWBZ nog onvoldoende middelen zitten om dit risico op te vangen, en ook het nieuwe fonds Zorg en Werk dat is opgebouwd uit deze reserves onvoldoende middelen zitten om de risico's van de decentralisaties op te vangen; — inde 4 maandsrapportage bovendien het budget voor de invoeringskosten van de AWBZ in 2014 wordt verhoogd met 3,6 miljoen euro om extra kosten te dekken, welke gefinancierd worden uit de reserves; — het verstandig is om de financiële risico’s van de decentralisaties voldoende af te dekken, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 488 Datum _ 9 juli 2014 Amendement Besluit: 1. ontwerpbesluit nr. 407 van 2014, kennisnemen van de 4-maandsrapportage 2014 en vaststellen van onderdelen daaruit en instemmen met een verhoging van de personele lasten bij de Dienst Werk en Inkomen, als volgt te wijzigen: toe te voegen na beslispunt D een nieuw beslispunt E, luidende: “E De bijstelling van 3,7 miljoen euro voor de WMO uitkering door toename van de nominale indexatie en het vervallen van de incidentele korting uit het regeerakkoord op de huishoudelijke hulp, niet ten gunste te laten vallen aan de algemene middelen, maar te doteren aan de reserve frictiekosten AWBZ.” 2. alle relevante passages in de 4-maandsrapportage hierop aan te passen. De leden van de gemeenteraad, F. Roosma A.C. de Heer W. van Soest J.F.W. van Lammeren 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam l D % Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT % Gewijzigde Agenda, donderdag 12 oktober 2017 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Tijd 09.00 uur tot 12.30 uur Locatie De Boekmanzaal, Stadhuis Algemeen 1 Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _TKN-lijst 5 Opening inhoudelijk gedeelte 6 _Inspreekhalfuur Publiek 7 _ Actualiteiten en mededelingen 8 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam l D Raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Openbare Ruimte en Groen, Duurzaamheid en ICT Gewijzigde Agenda, donderdag 12 oktober 2017 Financiën 9 Instemmen met de budgettair neutrale begrotingswijziging 2017 Nr. BD2017- 011941 © De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017) 10 De Begroting 2018 Nr. BD2017-011931 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017) e Tweede termijn wordt besproken in de commissie ID, d.d. 1 november 2017 e Indienen van moties en amendementen e Het begrotingsboek 2018 is separaat aan alle (duo) raadsleden gezonden e Begonnen wordt met de presentatie van de rapporteurs voor de methode Duisenberg over de onderwerpen Parkeren en Duurzaamheid. TOEGEVOEGD AGENDAPUNT Duurzaamheid 11 wijzigen verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsvuil Nr. BD2017-010986 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. (Gemeenteraad, d.d. 8 en 9 november 2017) 2
Agenda
2
discard
N Gemeente Amsterdam % Stadsdeel Amsterdam-Noord % Vergadering: 770 % Agenda "1757 Datum :27 maart 2013 CONCEPT-AGENDA Openbare vergadering van de deelraad Amsterdam Stadsdeel Noord woensdag 27 maart 2013 in de raadzaal van het Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000 aanvang 20.00 uur Agendapunt Nadere informatie Regunr. | PROCEDUREEL 1) Opening 6)_ Mondelinge vragen | vageneratSfegemensanore || 7) Aanwijzen leden commissie voor de ingevolge art. 5:2 RvÒ worden de leden door geloofsbrieven de raadsvoorzitter aangewezen 8) Rapportage commissie voor de geloofsbrieven 9) Toelating en beëdiging tijdelijk raadslid PvdA dhr. H.M. Rollingswier 5871 10) Toelating en beëdiging tijdelijk raadslid GroenLinks, dhr. F.L. Boerleider Onder voorbehoud 12) Wijziging samenstelling commissies | 5872 BELEIDSVOORSTELLEN 14) Projectbesluit Herontwikkeling sportpark De Melkweg 5794 15) Conceptverklaring van geen bedenkingen voor het realiseren van het project “Poort van Waterland” aan de Volendammerweg 5/85 ongenummerd naast nummer 310 16) A. Optimalisatie 5806 Buitensportaccommodaties B. KABINET Kabinetstuk na afloop inleveren VB 267 Volg de raadsvergadering live via internet op www.noord.amsterdam.nl/deelraad of op http://noord.raadsinformatie.nl N Gemeente Amsterdam es Stadsdeel Amsterdam-Noord x% inn: % Vergadering: 770 % Agenda "1757 Datum :27 maart 2013 ALGEMEEN Volg de raadsvergadering live via internet op www.noord.amsterdam.nl/deelraad of op hitp://noord.raadsinformatie.nl
Agenda
2
train
AGENDA (concept) Raadscommissie LEEFOMGEVING Datum: Dinsdag 12 juni 2012 Aanvang: 20.00 uur Zaal: Raadzaal, stadsdeelhuis Buikslotermeerplein 2000 Blok A Procedureel Nr. \Onderwerp ____________________\Nadereinfo | Opening/Mededelingen DO Vaststellen agenda Ter vaststelling 3. Vragenkwartiertje Vrije inspraak op niet-geagendeerde onderwerpen Verslag 15 mei 2012 Ter vaststelling Openstaande toezeggingen 6. _ [Mededelingen portefeuillehouder(s) Blok B Bespreking beleidsonderwerpen ‚Nr. \Onderwerp ____________________\Nadereinfo [Reg.nr | 7. Voorjaarsnota 2012 Ter advisering Programma 3. “Verkeer en Infrastructuur” Programma 9. “Openbare Ruimte en Groen” ê | Wegonttrekking Binnenhoven Winkelcentrum Boven 't 5182 Y. Vaststellen Beheerverordening Begraafplaatsen Ter advisering 5225 stadsdeel Noord Actieplan warenmarkten Noord 2011-2014 Ter bespreking || 11a | Raadsadres Fietsersbond Ter bespreking 11b | Fietsvriendelijke winkelen, ook in Noord Blok C Algemeen ‚Nr. \Onderwerp Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924.
Agenda
1
discard
Vervoerregio Amsterdam Agenda Regioraad Datum 09-07-2019 Tijd 18:30 - 23:00 Locatie Stadhuis Amsterdam Voorzitter D. de Jong, raadsvoorzitter 1 Opening voorsessie Regioraad 2 Vaststellen agenda Voorsessie en Regioraad 3 Mededelingen voorsessie Regioraad 4 Inspraak 5 Vaststellen notulen Voorsessie regioraad 21 mei 2019 Van de regioraad wordt gevraagd: 1. De notulen van de Voorsessie van de regioraad van 21 mei 2019 vast te stellen. 6 Behandeling vragen, ingekomen stukken en toezeggingen De vragen, ingekomen stukken en toezeggingen treft u aan bij vergaderkalender op de website van de Vervoerregio Amsterdam via deze link: https://ibabsonline.eu/Agenda.aspx?site=vervoerregio&agendaid=62cOcf77-ce05-41e0-8C3e- 2d92b11987b4&FoundiDs= 7 VOORBEREIDING BESLUITVORMING REGIORAAD 7.a Jaarstukken 2018 en Voortgangsrapportage Investeringsagenda's Voorbereiding besluitvorming agendapunt 14. 7.b Eerste Bestuursrapportage 2019 / eerste begrotingswijziging 2019 Voorbereiding besluitvorming agendapunt 15. 7.c Financieringsfaciliteit zero emissie busvervoer concessie Zaanstreek Waterland Voorbereiding besluitvorming agendapunt 16. 7.d HOV-beleid Vervoerregio; Evaluatie R-net Voorbereiding besluitvorming agendapunt 17. 7.e Bestuurlijke overeenkomst MIRT-Verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn (CAH) Voorbereiding besluitvorming agendapunt 18. 7.f Taakwaarneming secretaris-directeur Voorbereiding besluitvorming agendapunt 19. 8 MENINGSVORMEND / TER KENNISNAME 8.a Concept Programmabegroting 2020 en Investeringsagenda Mobiliteit Van de Regioraad wordt gevraagd: 1 Kennis te nemen van de concept Programmabegroting; 2 Kennis te nemen van de Investeringsagenda Mobiliteit; 3 Kennis te nemen van het feit dat een zienswijze door de gemeenten op beide producten (vrijgegeven door het Dagelijks Bestuur van 13 juni) van toepassing is; 4 Kennis te nemen van het besluitvormingsproces, waarbij beide producten (na zienswijzen) ter vaststelling worden aangeboden in de Regioraad van 15 oktober 2019. 8.b Aanbesteding concessie Zaanstreek-Waterland 2022: ontwerp Programma van Eisen Van de Regioraad wordt gevraagd: 1 Kennis te nemen van het ontwerp Programma van Eisen voor de concessie Zaanstreek- Waterland 2022 en een aantal onderliggende documenten en deze te bespreken in de vergadering van 9 juli 2019; de wensen en bedenkingen van de Regioraad zullen worden opgenomen in de Reactienota (zie punt 2.) en worden meegenomen bij de uiteindelijke vaststelling van het Programma van Eisen; 2 Kennis te nemen van de advies- en inspraakprocedure voor het ontwerp Programma van Eisen; e In de periode van 3 juni t/m 14 juli ligt het ontwerp Programma van Eisen: o Ter advisering voor bij de Adviescommisies voor de OV-concessies van de Vervoerregio Amsterdam en de Reizigersadviesraad; o Ter inzage om eenieder de gelegenheid te geven een reactie op het ontwerp Programma van Eisen in te dienen; e Alle adviezen en reacties worden opgenomen in een Reactienota waarin het dagelijks bestuur aangeeft of, en zo ja, op welke wijze deze worden verwerkt in het definitieve Programma van Eisen. De concept Reactienota wordt tezamen met de conceptversie van het definitieve Programma van Eisen door het dagelijks bestuur vastgesteld, volgens planning op 19 september 2019; 3 Kennis te nemen dat de Reactienota en het definitieve Programma van Eisen ter bespreking in de Regioraad van 15 oktober 2019 zullen worden geagendeerd, alvorens deze volgens planning op 31 oktober door het dagelijks bestuur worden vastgesteld. 8.c Concessie Amsterdam Van de Regioraad wordt gevraagd: 1. Kennis te nemen van de realisatie op het gebied van de hoofddoelstellingen van de huidige concessie Amsterdam in de periode 2013-2018; 2. Kennis te nemen van de stand van zaken m.b.t. de (in de concessie vastgelegde) toetsing om te bepalen of er aanleiding is om de concessie eind 2021 te laten eindigen i.p.v. eind 2024; 3. In te stemmen met de in de notitie beschreven ambities en doelstellingen voor het openbaar vervoer in de concessie Amsterdam voor de komende jaren; 4. Kennis te nemen van de overwegingen van het Dagelijks Bestuur inzake de urgentie om een aantal belangrijke stappen te zetten in de concessie Amsterdam om zodoende de genoemde ambities te realiseren en de uitdagingen het hoofd te kunnen bieden; 5. In te stemmen met het voorstel van het Dagelijks Bestuur om de komende maanden nader te onderzoeken op welke wijze dit proces het beste kan worden vormgegeven; via een Pagina 2 aanpassing van de huidige concessie, dan wel via een nieuw te verlenen concessie (na voortijdige beëindiging van de huidige concessie); 6. Kennis te nemen van de bijgevoegde rapportage “Quickscan ervaringen concessieverlening in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht”, uitgevoerd door MuConsult in opdracht van de Vervoerregio Amsterdam, naar aanleiding van een motie in de Regioraad van maart 2019 9 Rondvraag voorsessie Regioraad 10 Sluiting voorsessie regioraad 11 Opening Regioraad - BESLUITVORMING 12 Mededelingen Regioraad 13 Vaststellen notulen Regioraad 21 mei 2019 Van de regioraad wordt gevraagd: 1. De notulen van de vergadering van de regioraad van 21 mei 2019 vast te stellen. 14 Jaarstukken 2018 en Voortgangsrapportage Investeringsagenda's 2018 Van de Regioraad wordt gevraagd: 1 De Jaarstukken 2018 van de Vervoerregio Amsterdam vast te stellen; 2 Kennis te nemen van het Accountantsverslag 2018 en het voornemen van de accountant om de Jaarstukken 2018, een goedkeurende verklaring voor getrouwheid en rechtmatigheid af te geven; 3 Kennis te nemen van de voortgangsrapportage Investeringsagenda’s 2018. 15 Eerste Bestuursrapportage 2019 / eerste begrotingswijziging 2019 Van de Regioraad wordt gevraagd: 1 Kennis te nemen van de 1e Bestuursrapportage 2019 2 Vaststellen van de in de Bestuursrapportage opgenomen 1e begrotingswijziging 2019 3 Instemmen met de aangevraagde bestemmingsreserve van € 1.4 miljoen voor inzet boetegelden 2017 16 Financieringsfaciliteit zero emissie busvervoer concessie Zaanstreek Waterland Van de Regioraad wordt gevraagd: 1. Kennis te nemen van de uitkomsten van het onderzoek naar de noodzaak en mogelijkheden voor het aanbieden van een financieringsfaciliteit (lening, garantstelling) bij de aanbesteding van de concessie Zaanstreek-Waterland; uit dit onderzoek volgt dat het aanbieden van een dergelijke faciliteit belangrijke voordelen biedt, maar niet dat het randvoorwaarde is om de transitie naar 100% zero emissie busvervoer te kunnen realiseren. 2. Kennis te nemen van de verschillende mogelijkheden voor invulling van deze financieringsfaciliteit, waarbij het verstrekken van een lening als voorkeursoptie naar voren komt. 3. Kennis te nemen dat de Regioraad op 15 maart 2015 het beschikbaar stellen van een leenfaciliteit aan concessiehouders voor de aanschaf/herfinanciering van bussen heeft Pagina 3 aangewezen als publieke taak in de zin van artikel 12 van de Financiële Verordening van de Vervoerregio. 4. Kennis te nemen van het voornemen van het dagelijks bestuur om bij de aanbesteding van de concessie Zaanstreek-Waterland een leenfaciliteit ter hoogte van maximaal € 145 miljoen aan te bieden voor de financiering van zero emissie bussen en laadinfrastructuur, op basis van de bestaande “Verordening op de subsidieverstrekking voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2015” met bijbehorende Subsidieregeling. 5, Kennis te nemen dat deze leenfaciliteit als ‘back-to-back-lening’ wordt vormgegeven: de Vervoerregio gaat een lening aan tegen dezelfde condities als de lening die de Vervoerregio aan de concessiehouder verstrekt; vanwege haar liquiditeitspositie zal de Vervoerregio hiervoor financiering op de kapitaalmarkt moeten aantrekken. 6. Te besluiten het dagelijks bestuur te mandateren ten behoeve van deze leenfaciliteit een bedrag van € 145 miljoen te mogen verstrekken. 7. Vaststellen van het Wijzigingsbesluit Verordening op de subsidieverstrekking voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2015, waarmee het toepassingsbereik wordt verruimd naar goederen samenhangende met zero emissie bussen, zoals laadinfrastructuur; daarmee is de leenfaciliteit beschikbaar voor het gehele zero emissie systeem: zowel voor de zero emissie bussen als de bijbehorende laadinfrastructuur. 17 HOV-beleid Vervoerregio; Evaluatie R-net Van de Regioraad wordt gevraagd: 1 Vaststellen van de evaluatie van het HOV-beleid van de Vervoerregio Amsterdam; 2 Instemmen met de conclusies en aanbevelingen uit deze evaluatie, zoals beschreven in deze voordracht; 3 Instemmen met het opstellen van een visie waarin beschreven wordt welke mogelijke initiatieven, naast het reguliere openbaar vervoer, kansrijk zijn. 18 Bestuurlijke overeenkomst MIRT-Verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn (CAH) Van de Regioraad wordt gevraagd: 1. Onder voorbehoud in te stemmen met de concept Bestuurlijke Overeenkomst MIRT- verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn; 2. Volmacht te verstrekken aan het dagelijks bestuur om tot besluitvorming over de definitieve Bestuurlijke Overeenkomst MIRT-verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn te komen, indien de concept overeenkomst gewijzigd wordt ten gevolge van de ter inzage legging van de ontwerpstructuurvisie; 3. Volmacht te verstrekken aan portefeuillehouder Slegers om de Bestuurlijke Overeenkomst MIRT-verkenning Corridor Amsterdam-Hoorn te ondertekenen. 19 Taakwaarneming secretaris-directeur => Stukken volgen. 20 Rondvraag Regioraad 21 Sluiting Regioraad Pagina 4
Agenda
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1094 Publicatiedatum 23 september 2016 Ingekomen onder A Ingekomen op 14 september 2016 Behandeld op 14 september 2016 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden inzake Shahsavari-Jansen, Yesilgöz-Zegerius, Paternotte, Groot Wassink, Moorman, Kwint, Van Lammeren en Van Soest inzake de vermeende ‘jaaglijsten’ [de invloed van de regering van Turkije op Amsterdammers met een Turkse achtergrond (inzicht in de lange arm)]. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de interpellatie van de leden Groot Wassink, Moorman, Shahsavari-Jansen en Van Lammeren inzake de vermeende ‘jaaglijsten' en de hierover door het college verstrekte informatie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1081). Overwegende dat: — de Turkse regering onder leiding van de huidige president Erdogan op verschillende manieren invloed probeert uit te oefenen op de Nederlands-Turkse gemeenschap in Amsterdam en elders in Europa; deze manieren deels openlijk geschied, maar zich voor een deel ook aan de openbaarheid onttrekt; — deze invloed kan worden aangewend om mensen uit die gemeenschap, of hun familieleden op onwenselijke manieren onder druk te zetten; — de gemeente Amsterdam uiteraard verschillende contacten onderhoud met vertegenwoordigers en individuen uit deze gemeenschap in Amsterdam, — het goed is om te weten langs welke kanalen deze lange arm' wordt aangewend. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: in samenwerking met de Rijksoverheid een onderzoek te doen naar de manieren waarop de Turkse regering invloed tracht uit te oefenen op Amsterdammers met een Turkse achtergrond, en dit onderzoek, indien nodig kabinet, voor te leggen aan de gemeenteraad. 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam Afdeling 1 Gemeenteraad R Nummer 1094 Motie Datum 23 september 2016 De leden van de gemeenteraad M.D. Shahsavari-Jansen D. Yesilgöz-Zegerius J.M. Paternotte B.R. Groot Wassink M. Moorman J.P. Kwint J.F.W. van Lammeren W. van Soest 2
Motie
2
discard
1 april 2018 AAN: Gemeenteraad van Amsterdam Onderwerp: De Groene Amsterdammer Mirjam de Rijk: “Afbraak betaalbaar wonen” {Onderzoek De 7 megaproblemen op de huizenmarkt / prof.dr. Hugo Priemus; “Blok heeft de problemen op de woningmarkt vooral vergroot” AAN: Tweede Kamer fractie D66 , CDA, VVD en CU en belanghebbende in de Volkshuisvesting Beste Mensen, Onderstaand artikel de Groene Amsterdammer over het woonbeleid in Nederland, naar aanleiding van discussie Buitenhof TV zondag 18 maart 2018 tussen Alexander Pechtold D66 en Lodewijk Asscher van de PvdA, zoals uit deze artikelen serie van Mirjam de Rijk blijkt verergert de overheid de problemen, ook prof. dr. Hugo Priemus TU Delft - ‘Blok heeft de problemen op de woningmarkt vooral vergroot’, zegt Hugo Priemus. Dus mij lijkt een fundamenteel debat nodig betreffende het woonbeleid, Nederland heeft de hoogste woonlasten voor (sociale) huurders in Europa, maar ook voor de lagere middenklasse huurder/koper , om nog maar te zwijgen over de onderklasse, die soms wel 45 % van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten ( in 1965 was dat nog maar 18% van het gezinsinkomen) , alsmede ook de hoogste hypotheekschuld in Europa, dit vooral door de bijna nog onbeperkte hypotheekrente aftrek, vooral een voordeel voor de hogere inkomensgroepen, die dan eigenlijk lagere woonlasten hebben dan de laagste inkomensgroepen, de omgekeerde wereld, lijkt mij ! Ook het direct klimaat-neutraal maken via renovatie/isolatie van alle woningen en gebouwen lijkt mij topprioriteit, dus verduurzaming van de woningbouw, dus nodig Keynesiaanse investeringen in het energie-neutraal maken van de Volkshuisvesting. Met vriendelijke groeten, Daar werd bijna geen aandacht aan besteed bij de Gemeenteraadsverkiezingen, en Links/progressief heeft bijna alleen nog aanhang in de grote (studenten) steden in de Randstad | Á Arme huishoudens ES 5 PE É mnd | …. |, A) Ne) verwonen bijna de helft De NS van hun inkomen SE kak 4 zl www.woonbond.nl EE 5 Het gemiddelde huishouden dat in Nederland in armoede leeft spendeert 48% van haar inkomen aan wonen. Dit is het hoogste Europese percentage na Denemarken. Arme huishoudens verwonen bijna de helft van hun inkomen Het gemiddelde huishouden dat in Nederland in armoede leeft spendeert 48% van haar inkomen aan wonen. Dit is het hoogste Europese percentage na… WOONBOND.NL 1.1 Onderzoek De 7 megaproblemen op de huizenmarkt 6 ® 2 ‘Het kan niet slechter dan hoe ’ Nederland het doet Ongelijkheid tussen kopers en huurders, buitensporige hypotheekverstrekking, speculatie: de overheid gaat een fundamentele aanpak van de woningmarkt uit de weg. Sterker: ze verergert de problemen. door Mirjam de Rijk beeld Milo 31 mei 2017 — verschenen in nr. 22 À e en hs iS zÀ & de [ai | «6 TD LJ 4) 5 L el) É JON 4 ij rd Ik … 5 | OR er 4 oane EN _ Ai | v Kn 1 E dE 1 …s 4 Het is een cliché dat het menselijk geheugen kort is, maar als het om koopwoningen gaat lijkt het geheugen nog wat korter dan bij andere onderwerpen. Nu de huizenprijzen weer stijgen, lijkt alles opgelost. Af en toe roept het IMF of de OESO dat de Nederlandse huizenschuld te hoog is, maar dat wordt meer beschouwd als een ritueel dan als serieuze kritiek. Voor de mensen van wie het huis een paar jaar geleden ‘onder water” stond zijn de stijgende huizenprijzen goed nieuws. Maar voor je het weet ontneemt dit goede nieuws het zicht op zeven kanjers van problemen. Problemen die niet alleen huizenbezitters maar ook de economie en de samenleving als geheel uit het lood kunnen slaan. 2.1 1.Steeds meer geld voor evenveel huis Om te beginnen zijn stijgende woningprijzen niet voor iedereen goed nieuws. Hoge huizenprijzen betekenen hoge woonlasten. Door de lage rente valt het niet meteen op, maar de koopprijs moet uiteindelijk wel betaald worden. De Nederlandse woonkosten behoren tot de hoogste van Europa — niet alleen in euro’s maar ook als percentage van het besteedbare inkomen. In 2013 kwam een onderzoekscommissie van de Tweede Kamer met een brisant rapport. De ‘commissie-huizenprijzen’ onderzocht onder leiding van D66-Kamerlid Kees Verhoeven waarom de huizenprijzen in Nederland tussen 1995 en 2008 bijna drie keer zo hoog waren geworden, van gemiddeld 93.000 euro naar 254.000 euro. Namen de inkomens in die dertien jaar zo hard toe? Was de kwaliteit zoveel beter geworden, stegen de bouwkosten? Het antwoord bleek ontluisterend: de prijsstijgingen waren voor het overgrote deel het gevolg van de verruimde leenmogelijkheden. Door het afschaffen van veel regels voor hypotheken konden mensen vanaf begin jaren negentig steeds hogere bedragen lenen en kwamen er allerlei constructies om de hypotheekrenteaftrek maximaal te benutten. De prijzen stegen doordat mensen in staat waren hogere schulden op zich te nemen. Voor iedereen die pleit voor het opnieuw verruimen van de hypotheekmogelijkheden — bijvoorbeeld omdat starters door de huidige prijzen moeilijk aan de bak komen — is dit rapport verplichte literatuur. Meer leenmogelijkheden lijken op individueel niveau een oplossing, maar drijven de huizenprijzen alleen maar verder op. De commissie pleit voor het Canadese systeem, waarbij de maximale hoogte van de hypotheek (als percentage van het inkomen of de woningwaarde) daalt als de huizenprijzen sterk stijgen, en stijgt als de huizenprijzen dalen. Dit mechanisme helpt de woningmarkt te stabiliseren. De commissie van vier partijen (naast D66 ook PVDA, VVD en CDA) maakt ook korte metten met het beeld. dat stijgende huizenprijzen gunstig zijn. Mensen wanen zich rijker, maar uiteindelijk betekent het dat je meer betaalt voor evenveel huis’, zegt Ed Groot, inmiddels ex-Kamerlid voor de PVDA. ‘Alleen ontwikkelaars, grondeigenaren en de financiële industrie profiteren van de hogere prijzen. De kosten zijn voor de koper.’ Blijdschap over stijgende prijzen is verklaarbaar vanuit het leed van de ‘onderwaterstaanders’: mensen die door de prijsdalingen na 2008 een hogere hypotheek hebben dan hun huis waard is. Voor hen zijn prijsstijgingen noodzaak, zeker als ze willen verhuizen en dus verkopen. Maar ook in de jaren dat nog niemand van ‘onder water staan’ gehoord had, werd het als goed nieuws beschouwd als huizenprijzen stegen. Het is een intrigerend fenomeen: als televisies of auto’s goedkoper worden is iedereen blij, voor huizen geldt dat niet. De verklaring lijkt op het eerste gezicht simpel: huizen zijn weliswaar een gebruiksgoed, maar worden ook als spaar- en beleggingsobject gezien. En zoals je niet wil dat de waarde van je schilderij of zilver daalt, zo wil je ook niet dat de waarde van je huis daalt. Maar schilderijen kunnen in waarde stijgen zonder dat gewone stervelingen daar de prijs voor betalen, bij stijgende woningprijzen betaalt iedere volgende huizenkoper de prijs voor de waardestijging van de vorige. Starters krijgen door stijgende huizenprijzen moeilijker een hypotheek en zien hun woonkosten toenemen. Maar ook bestaande huiseigenaren hebben vaak geen baat bij prijsstijgingen. Wie een schilderij verkoopt kan van de opbrengst op vakantie gaan, maar wie een huis verkoopt heeft meestal weer een nieuw huis nodig, dat ook in prijs gestegen is. Spekkoper zijn alleen diegenen die kleiner gaan wonen of naar een goedkopere regio of wijk verhuizen — maar dat laatste is nou net niet de trend. ‘Mensen zien alleen de winst op hun huidige huis, maar realiseren zich niet dat ze door dezelfde prijsstijgingen meer kwijt zijn aan hun volgende woning’, zegt gedragseconoom Henriëtte Prast. Ze geeft het voorbeeld van iemand die in het verleden een huis kocht van een ton en dat nu voor twee ton verkoopt, om vervolgens een groter huis te kopen dat in diezelfde tijd ook in prijs verdubbelde — van 150.000 euro naar 300.000 euro. Prast: ‘Diegene moet 100.000 euro extra bijlenen, in plaats van 50.000 als de prijzen niet gestegen waren.’ Dat prijzen zich ook heel anders kunnen gedragen, blijkt in Duitsland. In dezelfde periode dat de huizenprijzen in Nederland met honderden procenten stegen, volgden de prijzen in Duitsland slechts de inflatie. En dat heeft alles met het Duitse woningbeleid te maken, stelt Barend Wind, socioloog en promovendus aan de Universiteit van Tilburg. Hij bestudeerde het woonbeleid in een aantal Europese landen en is geïntrigeerd door de grote verschillen. In Duitsland werd de hypotheekmarkt niet gedereguleerd. Kopers moeten een deel van de koopprijs sparen voordat ze kunnen kopen en dat sparen wordt via belastingkorting gestimuleerd. Een meerderheid van de Duitsers huurt. De huren zijn er lager dan in Nederland, dankzij huurprijsregulering en dankzij de lagere huizenprijzen. 2.2 2.Prijsstijgingen vergroten de ongelijkheid De PVDA was in de jaren negentig, met PVDA-premier Wim Kok, sterk voorstander van deregulering van hypotheken. Het zou het eigen woningbezit bevorderen en daarmee vermogensvorming van lagere en middeninkomens mogelijk maken. Een grote misrekening, weet Barend Wind. Het heeft de vermogensongelijkheid juist sterk vergroot. Door de stijgende huizenprijzen die het gevolg waren, staken mensen zich in steeds grotere schulden. Bovendien ontstonden door de prijsstijgingen grote verschillen tussen mensen die op een ‘goed’ en op een ‘slecht’ moment een huis kochten. Wie aan het begin van een boom bust-cyclus koopt is spekkoper, wie aan het eind koopt, is verliezer. Ook de geografische verschillen nemen toe. De locatie wordt steeds belangrijker voor de woningwaarde en dat drijft de woningprijzen uiteen en vergroot de vermogensverschillen. Wie in de goede regio of de goede wijk kocht, ziet zijn vermogen in korte tijd met tonnen toenemen, terwijl op andere plekken de woningwaarde gelijk blijft of zelfs daalt. Opmerkelijk is dat de daling van de woningwaarden na 2008 gelijkmatig over Nederland verdeeld was, in alle provincies gemiddeld zo’n twintig procent, maar dat de stijging van de afgelopen jaren heel lokaal is. In geliefde steden zijn de woningen al weer meer waard dan vóór 2008, in grote delen van Nederland staan ze nog steeds onder water. ‘Alleen ontwikkelaars en de financiële industrie profiteren van de hogere prijzen. De kosten zijn voor de koper’ ‘Die mensen zitten misschien voor altijd aan hun onverkoopbare huis vast’, zegt Rodrigo Fernandez, die als sociaal-geograaf aan de Universiteit Leuven de financialisering van de woningmarkt onderzoekt. Het huidige ruimtelijke en economische beleid, dat gericht is op het versterken van wat al sterk is, vergroot die geografische verschillen en daarmee de ongelijkheid. Overigens is Zeeland een opmerkelijk buitenbeentje binnen Nederland, daar gedragen de huizenprijzen zich bijna ‘Duits’. Ze daalden slechts licht na 2008, stegen na 2013 ook nauwelijks en staan, samen met de huizen in Amsterdam, het minst onder water van heel Nederland. Grote vermogensverschillen geven mensen met geld ook extra snelheid op de huizenmarkt. En die snelheid is in geliefde gebieden steeds vaker doorslaggevend, want verkopers geven de voorkeur aan kopers die niet eerst de hypotheek rond moeten krijgen. In heel Nederland wordt inmiddels zestien procent van de woningen uit het handje gekocht, in Amsterdam heeft zelfs een kwart van de kopers geen hypotheek nodig. Via erfenissen wordt vermogensongelijkheid doorgegeven aan volgende generaties. Dat is van alle tijden, maar de stijgende huizenprijzen versterken dit effect: een erfenis van een huis van een miljoen vergroot de verschillen méér dan een erfenis van een huis van een ton. De Franse econoom Thomas Piketty laat in zijn veelgeprezen Kapitaal in de 21ste eeuw zien dat de grote vermogensverschillen voor het overgrote deel bestaan uit woonvermogen. Die ongelijkheid wordt vaak geduid als generatiekwestie: de babyboomers werden rijk over de ruggen van de jongeren. Inmiddels is echter de vermogensoverdracht van rijke ouders naar hun kinderen in volle gang. De nieuwe mogelijkheid om belastingvrij een ton te schenken aan huizenkopers (niet per se aan kinderen, maar het gebeurt wel meestal met kinderen) versterkt de ongelijkheid in woonvermogens en woonkansen. G zi Ber SA mD 97, JS ze Ile En Ged erp KEE er et dk 2) tt 1E Der | LS er Et - he E iS ) a Aan Rn 3 E Se re h me 4 © Milo De vermogensverschillen bínnen generaties zijn veelal groter dan die tússen generaties, stelt Barend Wind. De mechanismen van de huidige woningmarkt zorgen ervoor dat wie rijk is nóg rijker kan worden van woningen, en wie arm is steeds hogere hypotheekschulden aangaat. In die omstandigheden zijn lage en middeninkomens meer geholpen met betaalbare huurwoningen dan allerlei kunst- en vliegwerk om het eigen woningbezit te bevorderen. Wind: ‘Als je de fiscale voordelen voor woningbezitters zou afschaffen, benadeel je mensen die géén eigen huis hebben ook niet langer, want sparen via een huis is dan niet voordeliger dan andere spaarvormen.’ Dat sluit ook aan bij de huidige trends, waarbij steeds meer mensen eigenlijk liever zouden huren dan kopen omdat het hun meer flexibiliteit geeft, zo blijkt uit onderzoek van researchbureau ABF. De toenemende ongelijkheid in woonvermogens maakt ideeën om woningen en pensioenen meer met elkaar te verknopen extra onverstandig, vindt Wind: ‘Sociale zekerheid en pensioenen zijn juist bedoeld om de ongelijkheid te verkleinen. Als je pensioenen mede gaat baseren op de eigen woning vertaalt vermogensverschil zich in pensioenverschil.’ Pensioenen zijn bovendien gebouwd op solidariteit tussen wie lang en wie kort leeft, terwijl het vermogen dat in een woning is gestopt niet vrijvalt voor andere gepensioneerden als de eigenaar vroeg sterft. Asset-based welfare, het is in de VS en Engeland populair. Hoe hoger het eigenwoningbezit en de woningprijzen in een land, hoe meer druk er ontstaat om pensioenvoorzieningen te verminderen, blijkt uit internationale vergelijkingen. Huurders zijn de dupe, en voor wie wel een woning bezit wordt het pensioen dan afhankelijk van de grillen van de huizenprijzen, die per regio, per periode en zelfs per wijk sterk kunnen verschillen, waarschuwt Wind. Op collectief niveau kan het wel: pensioenfondsen die hun pensioenvermogen beleggen in huurwoningen of uitlenen aan hypotheken, waarmee zowel de pensioenen als de woningen minder afhankelijk worden van internationale kapitaalmarkten. De toenemende geografische verschillen in woningprijzen vertalen zich ook in de kapitaalkrachtigheid van gemeenten. In Amsterdam stroomt het geld bijvoorbeeld op dit moment binnen. De gemeente is eigenaar van het overgrote deel van de bouwgrond in de stad en bij veel projecten is de helft van de verkoopprijs voor de stad. Schematisch gesteld: een nieuwbouwwoning die verkocht wordt voor vier ton kost twee ton om te bouwen, en er gaat twee ton naar de gemeente. Het is dankzij de gestegen huizenprijzen dat Amsterdam plannen ontwikkelt om nieuwe bruggen over het IJ aan te leggen. Als het geld afkomstig is van vermogende woningkopers zullen weinigen er rouwig om zijn dat de stad er een flinke graan van meepikt. Maar het is wrang dat de stad ook rijk wordt doordat haar inwoners zich in steeds hogere schulden steken. Als de gemeente echter minder zou vragen voor de grond is het enige effect dat de ontwikkelaar er met meer winst vandoor gaat. 2.3 3.Kopen om te verhuren rukt op De lage rente, de toenemende vermogensongelijkheid en het grotendeels vrijgeven van de huurprijzen (zie de twee eerdere afleveringen van deze serie)zorgen ervoor dat een toenemend aantal huizen gekocht wordt in het kader van buy to let: kopen om te verhuren. De invloed die dat heeft op de huizenprijzen in de geliefde steden en wijken wordt zwaar onderschat, stelt Maartje Martens. Martens was als onderzoeker verbonden aan verschillende universiteiten en is nu zelfstandig woningmarktanalist. Op het eerste gezicht lijkt het niet over grote aantallen te gaan: in heel Nederland komt ongeveer zes procent van de verkochte woningen in handen van een particuliere belegger. Maar in Maastricht is het al bijna twintig procent, en Groningen zit daar niet ver onder. Bovendien is het prijs opdrijvende effect veel groter dan deze percentages suggereren, omdat hoge bieders de prijs over de hele linie beïnvloeden. Voor mensen met vermogen is buy to let een uiterst gunstige belegging. Verhuren is met de huidige lage rentes een ideaal alternatief voor sparen. Maar ook met deels geleend geld rendeert buy to let goed. In Amsterdam is bij veel projecten de helft van de verkoopprijs voor de stad. Het geld stroomt binnen Deze nieuwe lichting pandjesbazen biedt hoge prijzen, wie een huis wil kopen om er zelf te wonen heeft al gauw het nakijken. De gemeente Amsterdam zint inmiddels op manieren om deze prijsopdrijving te stoppen, maar wil er nog niets over kwijt omdat het juridisch ingewikkeld ligt. De opties variëren van het herinvoeren van het puntenstelsel om de verhuurprijzen te maximeren tot het verbieden van koop-voor-verhuur. Maar voor veel maatregelen is de landelijke overheid nodig. De kunstenaar en bankier Ron Peperkamp kwam een paar jaar geleden al eens met het onorthodoxe voorstel om gemeenten de vierkantemeterprijs van woningen te laten maximeren. De verkoper van de woning kiest vervolgens aan wie hij de woning het meest ‘gunt’: de rijke Rus, Amerikaan of Nederlander die slechts uit is op een speculatie- of beleggingsobject, of het jonge gezin dat graag in de stad wil blijven wonen maar het in de huidige markt niet kan betalen. De voetangels en klemmen zijn legio: eigenaren die het niet pikken dat de overheid de waarde van hun bezit aan banden legt, bedragen die onder tafel betaald worden, discriminatie bij het ‘gunnen’ van de woning. Maar Peperkamps idee zet wel aan het denken. De opmars van buy to let maakt de huizenprijzen extra fragiel, waarschuwt Martens. Als er elders of met andere beleggingen meer te verdienen is, trekken de financiers weer weg, dalen de huizenprijzen, en komen mensen met hypotheken onder water te staan. 2.4 4.De zeepbel kan weer barsten Het vervelende van sterke prijsstijgingen is dat ze de kans op grote prijsdalingen vergroten — en daarmee op nieuwe onderwaterstaanders. Hoe groot de kans op prijsdalingen is weet niemand. Want dat is misschien nog wel het grootste probleem van de woningmarkt: het is een black box, ook voor wie zegt er verstand van te hebben. De commissie-huizenprijzen sprak voor haar onderzoek met bijna honderd ingewijden en dat leverde een boeiend inzicht op. ‘De commissie heeft geconstateerd dat zelfs onder ervaren deskundigen de meningen soms ver uiteenlopen over hoe de woningmarkt feitelijk werkt, wat de belangrijkste drijvende krachten zijn en hoe de aanpassingsmechanismen werken.’ Maar één conclusie durft de commissie wel te trekken. ‘Het moment en de snelheid van een prijsomslag zijn niet te voorspellen. Ervaring en onderzoek leren echter dat langdurige prijsstijgingen die (ver) boven de inflatie gaan, worden gevolgd door (forse) correcties.” En dat is precies wat mensen zich van nature niet kunnen voorstellen, zegt gedragseconoom Henriëtte Prast: ‘Als woningprijzen stijgen, denken mensen dat dat altijd zo zal zijn, en als ze dalen, denken mensen dat ook dat nooit ophoudt.’ Voor wat het waard is: Amsterdam staat inmiddels op de achtste plaats in de Global Real Estate Bubble Index van de Zwitserse internationale investeringsbank. Arnoud Boot, hoogleraar financiële markten aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Mensen denken vaak dat huizenprijzen niet zullen dalen als het economisch goed gaat. Maar kijk naar Londen, Los Angeles en San Francisco: allemaal de afgelopen 25 jaar booming steden, maar toch zijn de huizenprijzen er in die 25 jaar een paar keer plots scherp gedaald.” 2.5 5.Hoge schulden maken de economie kwetsbaar De fluctuaties in de huizenwaarde en de hoge schulden maken de Nederlandse economie ‘volatiel’, waarschuwde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vorig jaar. De Nederlandse economie is daardoor kwetsbaarder en wispelturiger dan die van andere landen. Dat komt grotendeels door het psychologische effect dat huizenwaarden en schulden hebben. Stijgen de huizenprijzen sterk, dan voelen mensen zich rijk en slaan ze aan het consumeren — waardoor de afzet van bedrijven stijgt. Dalen daarentegen de huizenwaarden, dan gebeurt het omgekeerde. Daardoor kwam de economische crisis in Nederland harder aan en liet het herstel langer op zich wachten dan in landen om ons heen, stelt de WRR. De raad onderzocht op verzoek van de regering hoe de samenleving zich kan wapenen tegen volgende financiële crises. Het belangrijkste is dat we minder afhankelijk worden van de financiële industrie, aldus de WRR. En als Nederland érgens afhankelijk is van de financiële industrie, dan is het via de hoge hypotheekschuld. Uitgedrukt in percentage van het bbp nam de schuld van huishoudens (voor het overgrote deel hypotheekschuld) tussen 1993 en 2009 toe van nog geen 50 procent naar zo’n 120 procent. Ook na de crisis is de hypotheekschuld gestegen, van 615 miljard in 2008 naar 664 miljard in 2016 (cijfers CBS). Aangezien een toenemend deel van de kopers koopt zonder hypotheek is de toename van de hypotheekschuld van de overige kopers des te groter. De overheid stimuleert dat mensen hoge schulden aangaan, bijvoorbeeld met de hypotheekrenteaftrek en de nationale hypotheekgarantie. De WRRwaarschuwt dat Nederland een blinde vlek lijkt te hebben voor ‘het verband tussen het belastingregime enerzijds en de verwevenheid tussen financiële sector en samenleving anderzijds’. Arnoud Boot, die het WRR- onderzoek leidde: ‘Het beleid is doordrenkt met het stimuleren van schuld, het kán eigenlijk niet slechter dan hoe Nederland het doet.” De maatregelen die Nederland na de crisis van 2008 nam zijn volstrekt onvoldoende, vindt de raad. Nieuwe hypotheken moeten tegenwoordig in dertig jaar worden afgelost en de maximale hypotheekrenteaftrek gaat ieder jaar met een half procent omlaag, net zo lang tot hoge inkomens evenveel kunnen aftrekken als lage inkomens (in 2042 kan iedereen 38 procent van de rente aftrekken). Als het aan de WRR ligt wordt de hypotheekrenteaftrek helemaal afgeschaft, althans voor nieuwe hypotheken, en wordt het eigen huis voortaan belastingtechnisch als vermogen behandeld. © Milo Ook moet het maximale bedrag dat geleend mag worden in verhouding tot de woningwaarde sterk omlaag. Vóór de crisis van 2008 konden mensen 120 procent van de koopprijs lenen. Nu is dat teruggebracht naar 101 procent, maar dat is nog veel te veel, vindt de WRR. Boot: ‘Verlaging daarvan is echt de enige manier om te zorgen dat huizen niet onder water komen te staan en hypotheken geen molenstenen worden.’ Bouwers en gemeenten hebben belang bij hoge woning- prijzen, schaarste. Dus wordt er te weinig gebouwd Hypotheken zijn voor banken en andere financiële instellingen heerlijke producten: het risico op wanbetaling is uiterst laag en hypotheken zijn makkelijk door te verkopen, waardoor ze van de balans van de bank verdwijnen en de bank weer meer nieuwe leningen kan uitgeven. Én hypotheken zijn een soort perpetuum mobile: door hypotheekverstrekking stijgt de huizenprijs, wat weer zorgt voor hogere hypotheken, die weer zorgen voor hogere huizenprijzen. ‘Geen wonder dat de banken zich met hand en tand verzetten tegen het beperken van de maximale hypotheek, zegt Leuvens onderzoeker Rodrigo Fernandez. Hij maakt zich zorgen over het doorverkopen van hypotheken, dat ze extra afhankelijk maakt van het reilen en zeilen van de internationale financiële industrie. Hoe goed getimed het advies van de WRR ook was, de hypotheekrenteaftrek en de hoge huizenschuld waren tijdens de afgelopen verkiezingen geen onderwerp. In tegenstelling tot 2012, toen de woningmarkt een van de belangrijkste thema’s was. In fundamentele zin is er sindsdien weinig veranderd. Boot: ‘Maar het is nu eenmaal ongelooflijk lastig om aandacht te krijgen voor een thema als de zon schijnt, of lijkt te schijnen.’ Eerder al riepen ook de OESO en het IMF Nederland op om juist nu de hypotheekrenteaftrek aan te pakken, nu de rente zo laag is dat het mensen weinig pijn doet. In de verkiezingsprogramma’s voor 2017 komt het woord hypotheekrente nauwelijks voor. Uit de doorrekening van de programma’s door het CPB blijkt dat een aantal partijen de aftrek nog wel wil verminderen. D66, GroenLinks, SP, Partij voor de Dieren en DENK willen de aftrek sterker en sneller afbouwen, de ChristenUnie en de PVDAwillen de aftrek ‘aftoppen’ zodat het belastingvoordeel alleen geldt voor hypotheken tot een half miljoen. Maar deze partijen hebben samen geen Kamermeerderheid, waardoor de kans klein is dat er de komende jaren iets aan de aftrek gebeurt. 2.6 6.De fnuikende wisselwerking tussen koop en huur De stijgende huizenprijzen drijven ook de huren op. Sinds een paar jaar bepaalt de WOZ-waarde in belangrijke mate de huurprijs van sociale huurwoningen. Als de prijzen van koopwoningen stijgen (en dus de WOZ-waarden), stijgen de huren. Bovendien bepaalt de WOZ-waarde ook sterk of een huurwoning ‘geliberaliseerd’ mag worden — de huurprijs is dan niet langer gereguleerd. Door de manier waarop huur en koop (of eigenlijk huurbeleid en koopbeleid) op elkaar inwerken ontstaan meerdere vicieuze cirkels. Stijgende WOZ-waarden zorgen voor stijgende huren, waardoor het weer lucratiever wordt om woningen op te kopen voor verhuur (buy to let), wat de woningprijzen weer verder opdrijft, waardoor de WOZ-waarden verder stijgen, waardoor de huren weer verder toenemen, et cetera. De tweede vicieuze cirkel is dat huurders steeds moeilijker een huis kunnen kopen, door stijgende huizenprijzen en hogere huren, waardoor ze minder kunnen sparen voor een koophuis. Daardoor blijven veel huurders afhankelijk van commerciële verhuurders, die daardoor hogere huren kunnen vragen, waardoor sparen nog moeilijker wordt, enzovoort. Een derde relatie tussen de stijgende woningprijzen en huurwoningen is meer psychologisch. Door de prijsstijgingen kunnen gemeenten (en andere grondeigenaren) steeds meer geld vragen voor bouwlocaties. Daardoor hebben gemeenten het idee dat ze geld ‘laten liggen’ als ze de grond voor minder van de hand doen, bijvoorbeeld aan woningcorporaties. De stijgende huizenprijzen kunnen gemeentelijke grondbedrijven de financiële ruimte bieden om een deel van de grond extra goedkoop van de hand te doen, maar het effect in sommige gemeenten is eerder omgekeerd: hoe meer ze van commerciële ontwikkelaars kunnen krijgen, hoe vaker de bouw van betaalbare huur in het gedrang komt. 2.7 7.Het marktmechanisme faalt Volgens de leer van de vrije markt leiden hogere prijzen tot meer aanbod, in dit geval de bouw van woningen. En als er eenmaal genoeg aanbod is, zou de prijs weer moeten dalen, tot ongeveer de kostprijs. Maar in de periode dat de huizenprijzen in Nederland de pan uitrezen, daalde het nieuwe aanbod juist. In 1995 werden er nog 94.000 woningen opgeleverd, in 2003 was dat gedaald tot nog geen 60.000. Dit intrigeerde de commissie-huizenprijzen misschien nog wel meer dan de prijsstijgingen. Bouwers, ontwikkelaars en gemeenten, zo ontdekte de commissie, hebben belang bij hoge woningprijzen en dus bij schaarste. Bewust en onbewust wordt er daardoor te weinig gebouwd. In tijden van stijgende woningprijzen is het voor zowel ontwikkelaars als grondeigenaren (waaronder gemeenten) bovendien financieel gunstig om de bouw van woningen uit te stellen: straks krijg je er nog meer voor. En doordat het rijk zich heeft teruggetrokken uit alles wat met ruimtelijke ordening en woningbouw te maken heeft, liet de landelijke overheid het gebeuren. De prijsstijgingen van de afgelopen jaren hebben ook niet tot toenemende nieuwbouw geleid. Er wordt weliswaar meer gebouwd dan op het dieptepunt van 2014 (slechts 43.000 opgeleverde woningen, door de economische crisis en doordat woningcorporaties nauwelijks meer bouwden), maar met 53.000 woningen in 2016 schiet het nog altijd niet op. Overigens is het ook maar zeer de vraag of het tweede deel van de economische theorie opgaat, namelijk dat prijzen zullen afnemen als het aanbod eenmaal toeneemt. Volgens Maarten van Poelgeest, oud-wethouder in Amsterdam, is in de geliefde steden en wijken zelfs het omgekeerde aan de hand. ‘Hoe meer er gebouwd wordt, hoe aantrekkelijker de stad wordt. Er komen meer voorzieningen, er komt meer reuring. Nieuw aanbod maakt de vraag dus juist weer groter — en de huizenprijzen hoger.” Discussies over het woonbeleid kenmerken zich de afgelopen jaren door een focus op effectbestrijding. Is het voor starters moeilijk een koopwoning te bemachtigen? Dan moeten de hypotheekregels maar soepeler. Worden vermogensverschillen door woningbezit steeds groter? Dan moeten ook lage inkomens de kans krijgen met die vermogensopbouw mee te doen. Zijn er te weinig huurwoningen voor middeninkomens? Dan moeten beleggers financieel gestimuleerd worden om huurwoningen aan te bieden. Het is effectbestrijding die nieuwe problemen creëert en bestaande problemen verergert. Een fundamentelere aanpak bestaat uit het opheffen van de belastingvoordelen voor huizenbezitters, het aanpakken van speculanten en het zorgen voor meer betaalbare huurwoningen — door middengroepen toegang te geven tot sociale huur, door meer te bouwen en door particuliere huren te reguleren. Nog één keer de commissie- huizenprijzen, over de situatie vóór 2008: “Waarschuwingen voor risico’s en oververhitting kwamen van verschillende kanten: wetenschappers, columnisten, belangenbehartigers, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en De Nederlandsche Bank (DNB). De waarschuwingen kwamen echter laat, waren niet luid genoeg en vonden geen gewillig oor, vanwege het optimisme ingegeven door de constante stijging van de huizenprijzen.’ Dit is het derde deel van een serie over woonpolitiek. Het eerste deel stond in De Groene van 8 maart, het tweede werd op 12 april gepubliceerd. Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Fonds 1877. 2.8 Meer financiële steun voor koop dan voor huur De Nederlandse overheid steunde in 2016 eigenwoningbezitters met 11 miljard euro aan korting op de inkomstenbelasting door de hypotheekrenteaftrek. Het bedrag is relatief laag door de huidige lage rente; een paar jaar geleden was het nog 14 miljard euro. Een ander voordeel voor woningeigenaren is dat ze geen vermogensbelasting hoeven te betalen over het afbetaalde deel van hun woning, terwijl huurders — als ze een identiek bedrag sparen of beleggen — wel vermogensbelasting betalen. Dit gaat jaarlijks om een voordeel van vijf miljard euro. Daar staat tegenover dat eigenwoningbezitters jaarlijks drie miljard aan ‘eigenwoningforfait’ betalen. Dit brengt de netto steun aan eigenhuisbezitters op 11 + 5 - 3 = 13 miljard euro. De steun aan huurders valt beduidend lager uit. Om te beginnen betalen verhuurders van sociale woningen een heffing van 1,7 miljard per jaar aan de staat, een heffing die verder oploopt naarmate de WOZ-waarden oplopen. De overheid staat wel borg voor de leningen van woningcorporaties, waardoor die minder rente hoeven te betalen. Dat scheelt corporaties — en daarmee huurders — zo’n 600 miljoen op jaarbasis. Eenzelfde soort regeling is er echter voor kopers: de nationale hypotheekgarantie (voor een hypotheek van maximaal zo’n 250.000 euro). De NHG drukt de rente en dekt financiële risico’s af. Bij het vergelijken van de tegemoetkomingen voor huurders en kopers wordt vaak de huurtoeslag meegerekend, zo’n 4 miljard. Goed beschouwd is dit geen steun aan huurders in algemene zin, maar aan de allerlaagste inkomens. Tel je de huurtoeslag toch mee, en de eerdergenoemde borgstelling ook, dan kom je op jaarlijks 2,9 miljard aan steun voor huurders versus 13 miljard steun aan kopers. Het Centraal Planbureau (CPB) noemt in zijn rapporten hogere bedragen aan steun voor huurders. Dat komt doordat het CPB het als ‘subsidie’ beschouwt dat de huur van sociale huurwoningen lager is dan ze zou kunnen zijn zonder huurprijsregulering. Wat de woonsteun aan lage inkomens betreft: er gaan regelmatig geluiden op om de huurtoeslag ‘eigendomsneutraal’ te maken, door deze ook te geven aan kopers met lage inkomens. Het is de vraag of dit verstandig is, want daarmee stimuleert de overheid dat mensen met zeer lage inkomens hoge schulden aangaan. Kopen betekent per definitie grote financiële risico’s nemen. ledere overheidssteun voor koopwoningen drijft in de huidige markt bovendien de prijzen verder op, waardoor met name lage iinkomens slechter af zijn.
Raadsadres
24
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 309 Datum akkoord 20 april 2017 Publicatiedatum 21 april 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest van 27 februari 2017 inzake cameratoezicht tegen de overlast op het parkeerterrein Riekerweg in stadsdeel Nieuw-West. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: De fractie van de Partij van de Ouderen in de Amsterdamse gemeenteraad vindt het ‘stuitend’ dat de stadsdeelvoorzitter Nieuw-West zijn neus ophaalt voor de zorgen van de omwonenden rondom het parkeerterrein Riekerweg in stadsdeel Nieuw-West. Al jarenlang hebben ze daar last van hangjongeren, vandalisme en vernielingen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van de Partij van de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college bekend met het bericht ‘Geen cameratoezicht bij parkeerplaats Riekerweg ondanks wens bewoners! 12 Antwoord: Ja. Toelichting door vragenstelster: Al jarenlang hebben bewoners rondom de parkeerplaats Riekerweg ernstige last van hangjongeren, vandalisme en vernielingen. 2. Kan het college duiden waarom uw stadsdeelvoorzitter weigert om de nadrukkelijke wens van bewoners — te weten cameratoezicht — over te nemen? Antwoord: De voorzitter van de bestuurscommissie neemt, conform het Amsterdams Beleidskader Cameratoezicht, het standpunt in dat cameratoezicht enkel in combinatie met andere maatregelen wordt ingezet, en pas op het moment dat de andere maatregelen niet leiden tot het gewenste resultaat. Ook heeft hij in een bijeenkomst met betrokkenen gewezen op de wens van de raad, terughoudend te zijn met cameratoezicht. In een door betrokkenen als vruchtbaar ervaren bijeenkomst met omwonenden en gebruikers van het volkstuincomplex op 1 AT5, 26 februari 2017. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 2 april 2017 Schriftelijke vragen, maandag 27 februari 2017 26 januari 2017 heeft de heer Baâdoud uitgelegd dat er nog minder vergaande maatregelen zijn te nemen, alvorens overwogen kan worden cameratoezicht aan te vragen. Met betrokkenen zijn afspraken gemaakt over onder meer: verbetering van de verlichting, aanpassing van de toegang tot de parkeerplaats, alsmede het uitvoeren van een veiligheidsschouw. Met de politie zijn afspraken gemaakt om incidenten beter te melden en af te handelen. De verwachting is dat de gemaakte afspraken betere en betrouwbare incidentcijfers gaan opleveren en aldus het inzicht in de aard en omvang van de problematiek zullen verbeteren. 3. Wil het college — middels mobiele tijdelijke camera's — alsnog zorgen voor meer directe veiligheid rondom het parkeerterrein Riekerweg, teneinde tegemoet te komen aan het daadkrachtig bestrijden van de overlast waar omwonenden al jarenlang last van hebben? Zo neen, waarom niet? Antwoord: Er is besloten tot het uitvoeren van een aantal andere, minder vergaande maatregelen om de veiligheid te verbeteren. Zie verder de beantwoording bij vraag 3. Er is met betrokkenen afgesproken om de situatie na uitvoering van de afgesproken maatregelen te evalueren. Mocht daartoe gerede aanleiding zijn, dan kan cameratoezicht alsnog worden overwogen. De afgelopen maanden is het rustig geweest, zonder incidenten. Op 18 mei 2017 is de volgende bewonersavond. Dan worden de uitkomsten van de gebiedsscan en de implementatie van de genomen maatregelen besproken. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1655 Ingekomen op 16 oktober 2019 Ingekomen in raadscommissie WB Te behandelen op 6/7 november 2019 Onderwerp Motie van het lid Boomsma inzake de Begroting 2020 (Van hoog naar laag ook voor huurders van particuliere sociale woningen) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2020. Constaterende dat: — er Amsterdammers zijn die in een sociale huurwoning van een particuliere verhuurder wonen, maar graag willen verhuizen naar een benedenwoning, vanwege bijvoorbeeld hun hogere leeftijd en/of gezondheid; — deze personen niet in aanmerking komen voor de voorrangsregeling Van hoog naar laag, omdat deze slechts van toepassing is voor huurders van woningcorporaties. Overwegende dat: — deze personen zich dan gevangen kunnen voelen in hun eigen woning; gedurende discussies in de gemeenteraad zorgen zijn uitgesproken over het mogelijk ‘kwijtraken’ van particuliere sociale huurwoningen als een bewoner vertrekt; — het belangrijk is dat een huurder naar een geschikte woning kan verhuizen, indien de eigen woning ongeschikt (geworden) is; — hetbeleid voor huurders van particuliere sociale huurwoningen en huurders van sociale woningen van corporaties niet sterk moet afwijken. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Te onderzoeken hoe de Van hoog naar laag-regeling kan worden opengesteld voor huurders van sociale woningen van een particuliere verhuurder. Het lid van de gemeenteraad D.T. Boomsma 4
Motie
1
discard
X Gemeente Amsterdam R % Gemeenteraad % Schriftelijke vragen Jaar 2021 Afdeling 1 Nummer SV 19 Datum indiening 23 november 2020 Datum akkoord 29 januari 2021 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Lammeren inzake voorlichting en beleid omtrent het tegengaan van particuliere houtstook Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In 2017 heeft de fractie van de Partij voor de Dieren Amsterdam schriftelijke vragen gesteld over de effecten van houtrook. In een reactie beloofde het college dat er in 2020 een peiling zou plaatsvinden in hoeverre de hinder van houtrook in Amsterdam aanwezig is. De resultaten van deze peiling zouden in 2021 gepubliceerd worden. Verder stelde het college dat zij alleen bevoegd zijn om voorlichting te geven op dit thema. * In 2019 is het Actieplan Schone Lucht gepubliceerd. In het actieplan wordt houtstook genoemd als zwaar vervuilend voor de lucht: “De hoeveelheid fijnstof die vrijkomt bij het verbranden van 1 kg hout in een moderne kachel is evenveel als 350 km rijden ín een vrachtwagen. Een flink stokende buur is even slecht voor de gezondheid als een drukke weg voor de deur.” Het aantal gezondheidsklachten over houtrookoverlast nam de afgelopen jaren fors toe? Naar aanleiding van deze zorgelijke ontwikkeling heeft het college (en de GGD) een aantal doelen gesteld: — eind 2019 gaat er een voorlichtingscampagne van start. (In 2019 heeft het rijk voorlichtingsmateriaal gemaakt dat door gemeenten gebruikt kunnen worden.3) — opstellen beleidskader houtstook en decentrale verbranding van houtpellets ten behoeve van energievoorziening voor woningen en kantoren in de woonomgeving (eind 2019).* — onderzoek naar mogelijkheden voor het opstellen van regels ter beperking van houtstook in het nieuwe horecabeleid; — _ onderzoek naar bijdrage van houtstook aan luchtkwaliteit met burgers (EU-project i.s.m. Universiteit Utrecht); — volgend op het beleidskader wordt beleid gevormd over houtstook en biomassa.5 * https://amsterdam. partijvoordedieren.nl{vragen/schriftelijke-vragen-inzake-houtrook 2 https://www.ggd.amsterdam.nl/publish/pages/922440/actieplan schone lucht 2019.pdf (p.39) 3 https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/luchtkwaliteit/functies/hinder-gezondheidseffecten- houtkachels/voorlichtingsmateriaal-houtstook 4 https://www.gad.amsterdam.nl/publish/pages/g22440/actieplan schone lucht 2019.pdf (p.39) 5 https://www.ggd.amsterdam.nl/gezond-wonen/gezondo2o/luchtkwaliteit/#hbba4ggc5-7c8e-4fg4-addf- 401e96fc7fbd 1 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam Aeg Sv. Gemeenteraad R Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020 De fractie van de Partij voor de Dieren maakt zich zorgen over de schadelijke gevolgen van (particuliere) houtstook voor de gezondheid van Amsterdammers. Steeds meer onderzoek bevestigt dat er een verband bestaat tussen een slechte luchtkwaliteit en de ernst van de klachten bij COVID-19 patiënten. Herstellende coronapatiënten ondervinden blijvende gezondheidsklachten als gevolg van luchtvervuiling, vaak door houtstook in de buurt. Daarom wil vragensteller graag geïnformeerd worden waar de gemeente nu staat met betrekking tot het tegengaan van particuliere houtstook, welke resultaten er zijn geboekt, en welke concrete maatregelen we van dit college nog kunnen verwachten. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Lammeren, namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van toenmalig artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is eind 2019 de voorlichtingscampagne over houtstook van start gegaan? Zo ja, hoe zit de voorlichtingscampagne in elkaar? Heeft het college naast voorlichtingsmateriaal van het Rijk ook ander materiaal gebruikt? Antwoord: Ja, de campagne over houtstook is gestart. Daarbij werd ander materiaal gebruikt dan het voorlichtingsmateriaal van het Rijk. De gemeente is een samenwerking aangegaan met AT 5. Het gaat enerzijds om een specifiek op Amsterdam gerichte voorlichting over houtstook en BBO via de eigen websites van de gemeente en anderzijds om een campagne via Duurzaamo2o. Het AT5 programma Schone Lucht informeert Amsterdammers via filmpjes - waarbij een luchtkwaliteitsexpert van de GGD Amsterdam op pad is gegaan - over het belang van schone lucht. Er zijn diverse filmpjes te zien over luchtkwaliteit, onder andere over het verbranden/stoken van hout en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van omwonenden. De communicatiecampagne rond dit onderwerp is gestart in december 2019 en inmiddels afgerond. Het verschil met eerdere informatie over houtrook heeft vooral te maken met de samenwerking met partners en de actievere verspreiding van de informatie. De opzet van de campagne is nadrukkelijk interactief. Er wordt in gesprek gegaan met Amsterdammers over de diverse aspecten van luchtkwaliteit, houtstook is daar een onderdeel van. AT5 is geïdentificeerd als het meest geraadpleegde middel voor informatie over dit onderwerp. Het uitdragen van informatie over luchtkwaliteit en houtstook via AT5 en de GGD leidt tot een hogere zichtbaarheid voor dit onderwerp en wordt door Amsterdammers gezien als betrouwbaar. Via de GGD-website over houtstook? wordt ook de nodige informatie gegeven over houtstook en over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van stoker en omwonenden. Tegelijkertijd wordt op deze website ook verwezen naar voorlichtingsmateriaal van andere instanties, onder andere naar informatie van Milieucentraal en naar de Stookwijzer. De invulling van de campagne is tot nu toe enigszins beperkt geweest. Dit kwam enerzijds omdat het Rijk later dan verwacht met voorlichtingsmateriaal kwam (toen het stookseizoen al was begonnen) en anderzijds door drukte bij de GGD, mede als gevolg van de aanpak van de problematiek met loden waterleidingen en de Corona-crisis. Er wordt daarom verder 6 https://www.parool.nl/nederland/onderzoekers-2200-coronadoden-te-linken-aan-slechte- luchtkwaliteit—b7 ca1b6c/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F 7 https://www.ggd.amsterdam.nl/gezond-wonen/rook-roet-gezondheid/houtrook/ 2 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Afdeling sv Gemeenteraad ummer 19 ve Ie Datum 2e januari 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020 gewerkt aan een communicatiecampagne. Dit zal waar mogelijk parallel lopen aan de agenda houtstook (zie ook het antwoord bij vraag 6). 2. Zijn er tastbare resultaten geboekt door deze voorlichtingscampagne? Zo ja, op welke manier is dit gemeten? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Er heeft afgelopen zomer (2020) een o-meting plaatsgevonden naar de effectiviteit van communicatie over luchtkwaliteit in het algemeen. Het onderwerp houtstook is in deze o- meting meegenomen, waarbij onder meer 800 burgers zijn gepolst. Aangezien het een o- meting betreft, is nu nog niets bekend over eventuele resultaten en effecten van de communicatie. Rond de zomer van 2021 wordt opnieuw een meting gedaan. De voorlichtingscampagne met betrekking tot houtstook is gericht op gedragsverandering van particulieren die hout stoken. Amsterdam heeft geen overzicht van individuele stokers. Het is mede daarom niet bekend of individuele stokers naar aanleiding van de campagne hun stookgedrag hebben aangepast, en zo ja, in welke zin en in welke mate zij dat hebben gedaan. Het meten van het effect van houtstook op de Amsterdamse luchtkwaliteit is momenteel (nog) niet mogelijk omdat we niet precies weten waar de kachels staan en er geen meetmethode is specifiek voor houtstook. Wel is informatie bekend vanuit de landelijke emissieregistratie over het aandeel houtrook in de gemeente. Daaruit is bekend dat de uitstoot van verkeer afneemt, en het aandeel van houtvuren toeneemt. 3. In hoeverre was deze campagne anders dan “de passief aangeboden informatie op website GGD”? die voorheen door de gemeente werd gefaciliteerd? Antwoord: Zie het antwoord bij vraag 1. 4. De voorlichtingscampagne over houtstook is breder van opzet geworden. Is er in 2020 een peiling geweest over de mate van hinder van houtrook voor Amsterdammers? Zo ja, hoe is er gepeild? Graag een uitgebreide toelichting. Zo nee, waarom is dit nog niet gebeurd? Antwoord: In antwoord op eerdere vragen van het lid Van Lammeren van december 2017 heeft het college aangegeven de Amsterdamse Gezondheidsmonitor (AGM) te gaan gebruiken om te onderzoeken in hoeverre sprake is van hinder van houtrook in Amsterdam. In de AGM is nu een vraag opgenomen over geurhinder en van welke bronnen dit afkomstig is, waaronder houtkachels/open haarden, en barbecues/ vuurkorven. De peiling heeft in 2020 plaatsgevonden. 5. Op welk moment in 2021 worden de resultaten van de peiling verwacht? Welke vervolgstappen worden ondernomen nadat de resultaten van de peiling openbaar zijn gemaakt? 8 https://www.ggd.amsterdam.nl/publish/pages/922440/actieplan schone lucht 2019.pdf (p-39) 3 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam Aeg Sv. Gemeenteraad R Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020 Antwoord: De resultaten van de AGM zijn voor de zomer 2021 gereed en zullen dan openbaar worden. Zodra de resultaten bekend zijn, zal het college op basis daarvan het nemen van eventuele maatregelen in overweging nemen. 6. Is het opstellen van beleidskader “houtstook en decentrale verbranding van houtpellets ten behoeve van energievoorziening voor woningen en kantoren in de woonomgeving” al afgerond? Zo ja, welke concrete acties zijn er vit dit beleidskader geformuleerd? Hoe gaat het met de voortgang van deze acties? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Op dit moment wordt gewerkt aan een beleidskader houtstook en de decentrale verbranding van houtpellets ten behoeve van energievoorziening voor woningen en kantoren. De verwachting is dat dit in het tweede kwartaal aan de raad kan worden voorgelegd. Verder heeft Amsterdam zich begin van dit jaar aangesloten bij het landelijke Schone Lucht Akkoord (SLA). Houtstook is een van de thema's van dat akkoord. In het kader van het SLA kijken de samenwerkende overheden (Rijk, provincies, gemeenten) naar een mogelijke aanpak van de problematiek met betrekking tot houtstook. 7. Ishetonderzoek naar mogelijkheden voor het opstellen van regels ter beperking van houtstook in het nieuwe horecabeleid afgerond? Zo ja, wat zijn de hoofdconclusies en welke vervolgacties kan/wil het college nemen om houtstook bij horeca te beperken? Antwoord: Het onderzoek dat hier bedoeld wordt, betreft de Pilot Omgevingswet Geur in de horeca die eind 2019 is gestart. Deze pilot gaat specifiek over de voedselbereiding in de horeca en niet over de inzet van houtstook bij ruimteverwarming of de bereiding van warm tapwater. De pilot is - mede door Corona — nog niet afgerond. Er zijn dus nog geen hoofdconclusies en eventuele vervolgacties te benoemen. In 2021 zal de pilot worden afgerond en kunnen de resultaten worden gedeeld. 8. Is het onderzoek naar bijdrage van houtstook aan luchtkwaliteit met burgers (EU project i.s.m. universiteit Utrecht) afgerond? Zo ja, welke (extra) acties neemt het college naar aanleiding van dit onderzoek? Antwoord: Nee, dit EU-onderzoek is nog niet afgerond. Een deel van het onderzoek moest helaas vanwege Corona in de vroege lente van 2020 worden afgebroken. In de winter van 2020/2021 gaat een vervolg onderdeel van het onderzoek van start. De GGD Amsterdam werkt hieraan mee. Dit onderzoek wordt gecombineerd met onderzoek in het kader van het landelijke Schone Lucht Akkoord (SLA), dat op 13 januari 2020 ook door Amsterdam is ondertekend. Hierbij worden verschillende meetmethodes met elkaar vergeleken. Onder andere wordt gekeken hoe het aandeel van houtrook gedetecteerd kan worden in het mengsel aan luchtvervuilende stoffen. De GGD Amsterdam is partner in dit onderzoek. Er wordt samengewerkt met de Universiteit van Utrecht (IRAS), het rijk, het RIVM en TNO. Dit landelijke SLA-project gaat deels plaatsvinden op IJburg. Zodra de resultaten bekend zijn, zal het college op basis daarvan het nemen van eventuele maatregelen in overweging nemen. 4 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam Aeg Sv. Gemeenteraad R Datum 20 januar 2021 Schriftelijke vragen, maandag 23 november 2020 g. Ziet het college dat de onderzoeken die een relatie tussen luchtkwaliteit en de ernst van klachten bij COVID-g patiënten onderschrijven toenemen? Zo ja, ziet het college daarmee ook de noodzaak om meer regelgeving te realiseren ten gunste van de luchtkwaliteit? Antwoord: Het college is bekend met de relatie die wetenschap legt tussen luchtkwaliteit en de ernst van klachten bij COVID-19 patiënten. In gebieden met veel luchtvervuiling hebben vaak meer mensen last van longziekten en hart- en vaatziekten. Tegelijkertijd lopen mensen met long- en hart- en vaatziekten een groter risico op een ernstig verloop bij een Corona-infectie. Blootstelling aan rook is ongunstig voor de weerstand. Berichten in diverse media hebben gemeld dat er in gebieden met meer luchtverontreiniging (hogere concentraties aan fijnstof) meer sterfte als gevolg van het Coronavirus zou zijn. Het is echter nog te vroeg om te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk een oorzakelijk verband is. In haar brief van 4 mei 2020 aan de Tweede Kamer (lenW/BSK-2020/68239) heeft Staatssecretaris Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat (naar aanleiding van Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) over het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met het COVID-19 virus verslechtert) gemeld dat het RIVM de mogelijkheden verkent om de relatie tussen veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Het college kijkt met belangstelling vit naar de uitkomsten van dat onderzoek en zal te zijner tijd de GGD vragen om te beoordelen of - en zo ja, in hoeverre - die resultaten van toepassing zijn op een stedelijke situatie zoals die zich in Amsterdam voordoet. Het is nog te vroeg om nu al uitspraken te doen over de noodzaak van meer regelgeving, mede in verband met verwachte ontwikkelingen ten aanzien van Corona- vaccinatieprogramma’s in de loop van 2021. Overigens wijst het college erop dat de luchtkwaliteit in onze stad aanzienlijk zal verbeteren door de uitvoering van het huidige maatregelpakket van het Amsterdamse Actieplan Schone Lucht. Amsterdam hoopt daarmee vanaf 2030 te voldoen aan de strenge advieswaarden die de World Health Organization (WHO) hanteert ten aanzien van luchtkwaliteit. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 5
Schriftelijke Vraag
5
train
> < Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 22 april 2021 Ingekomen onder nummer 293 Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 26 april 2021 Onderwerp Motie van het lid Van Schijndel inzake aanpak Covid-19 Onderwerp Motie van het lid Van Schijndel inzake de aanpak van Covid-1g en de verantwoordelijkheid van het college ter zake Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de voorgangsbrieven aanpak Covid-19 Constaterende dat: -_artikel 2 WPG het college aanspoort gezondheidsbeschermende maatregelen te nemen in tijden van een epidemie; -__dit voorschrift niet betekenisloos wordt indien het Rijk de leiding heeft bij de bestrijding van een epidemie; -__hetcollege een eigen verantwoordelijkheid heeft en houdt; - Dat erredelijke grond is voor twijfel over de juistheid van de door het Rijk voorgeschreven aanpak nu deze in hoofdzaak bestaat uit het opleggen van vrijheidsbeperkingen, waar- mee wordt miskend dat andere, gezondheidsbeschermende maatregelen wellicht meer zoden aan de dijk zetten; - bedoelde gezondheidsbeschermende maatregelen kunnen bestaan uit een forse opscha- ling van de (eenvoudige) coronazorg, het helpen van kwetsbaren zichzelf te beschermen en het beperken van besmettingen op het werk door luchtverversing; -_bijbestrijding van de epidemie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van een 4° golf dit najaar door het opduiken van een of meer virulentere mutanten; -__het college, al dan niet in het verband van de G-4, een eigen informatiepositie moet op- bouwen om richting het Rijk initiatieven en standpunten te formuleren; Gemeente Amsterdam Status Pagina 2 van 2 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Al het nodige te doen om medische, economische, maatschappelijke en bestuurskundige kennis te vergaren om, al dan niet in het verband van de G-4, richting het Rijk inzake de epidemiebestrijding een volwaardige gesprekspartner te zijn. Indiener A.H.J.W. van Schijndel
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 1022 Publicatiedatum 13 november 2015 Ingekomen op 7 oktober 2015 Ingekomen in raadscommissie JC Behandeld op 5 november 2015 Uitslag Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Ernsting inzake de Begroting 2016 (verbetering bekendheid Ouder- Kind-teams). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2016; Constaterende dat: — uit de eerste rapportages blijkt dat de Ouder-Kind-teams nog te weinig mensen bereiken; — er aan de andere kant geld bij moet omdat deze manier van werken niet direct leidt tot minder kosten; Overwegende dat: — erin de Begroting 2016 bij de doelstellingen wel gesproken wordt over aantallen bereikte gezinnen door de Ouder-Kind teams, maar niet over hoeveel mensen de Ouder-Kind-teams kennen; — goede communicatie en weten van het bestaan van Ouder-Kind-teams cruciaal is voor het slagen van dit systeem; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — naast het tellen van het aantal bereikte gezinnen door Ouder-Kind-teams ook de bekendheid van deze teams in de wijk te meten en hier doelstellingen om de bekendheid te vergroten aan te koppelen; — 2016 te gebruiken om nog veel actiever dan nu de Ouder-Kind-teams in de wijk onder de aandacht te brengen en mensen uit te leggen wat de teams doen en waarom; — het onderwerp communicatie en bekendheid mee te nemen in de bespreking van de rapportages in de raadscommissie voor Jeugd en Cultuur c.a Het lid van de gemeenteraad Z.D. Ernsting 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Jaar 2020 Afdeling 2 Vergaderdatum 22 januari 2020 Publicatiedatum 5 februari 2020 OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 22 januari 2020 Aanwezig: de leden mevrouw Bakker (PvdD), de heer Bakker (SP), de heer Biemond (PvdA), mevrouw Bloemberg-lssa (PvdD), de heer Blom (GroenLinks), de heer Boomsma (CDA), mevrouw Bosman (D66), de heer Boutkan (PvdA), de heer Ceder (CU), de heer Van Dantzig (D66), de heer Ernsting (GroenLinks), de heer Flentge (SP), mevrouw De Fockert (GroenLinks), mevrouw De Grave-Verkerk (VVD), de heer Groen (GroenLinks), mevrouw Grooten (GroenLinks), de heer Hammelburg (D66), mevrouw De Heer (PvdA), mevrouw De Jong (GroenLinks), de heer Karaman (GroenLinks), mevrouw Kat (D66), mevrouw Kilie (DENK), de heer Kreuger (Forum voor Democratie), mevrouw El Ksaihi (D66), de heer Van Lammeren (Partij voor de Dieren), mevrouw Martens (VVD), mevrouw Marttin (VVD), de heer Mbarki (PvdA), mevrouw Nadif (GroenLinks), mevrouw Nanninga (Forum voor Democratie), mevrouw Naoum Néhmé (VVD), mevrouw Poot (VVD), mevrouw Van Pijpen (GroenLinks), mevrouw Van Renssen (GroenLinks), mevrouw Rooderkerk (D66), mevrouw Roosma (GroenLinks), de heer Van Schijndel (Forum voor Democratie), de heer Schreuders (SP), mevrouw Simons (BIJJ1), mevrouw Van Soest (PvdO), de heer Taimounti (DENK), de heer Torn (VVD), de heer Vroege (D66) en de heer Yilmaz (DENK) Afwezig: mevrouw La Rose (PvdA) en mevrouw Timman (D66) Aanwezig: burgemeester mevrouw Halsema (Openbare Orde en Veiligheid, Algemene Zaken, Integraal Veiligheidsbeleid, Juridische Zaken, Internationale Samenwerking, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken, Communicatie), de wethouders mevrouw Van Doorninck (Duurzaamheid en Circulaire Economie, Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Energietransitie en stadsdeel Oost), de heer Everhardt (Financiën, Economische Zaken, Lucht- en Zeevaart, Deelnemingen, Zuidas en Marineterrein en stadsdeel Centrum), de heer Groot Wassink (Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering (inclusief Bestuurlijk Stelsel), Coördinatie Bedrijfsvoering, Inkoop, Sociale Zaken, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden), de heer Ivens (Bouwen en Wonen, Openbare Ruimte en Groen, Ontwikkelbuurten, Dierenwelzijn, Reiniging en stadsdeel Noord), mevrouw Kukenheim (Zorg, Jeugd(zorg), Mbo-agenda, Beroepsonderwijs en Toeleiding Arbeidsmarkt, Preventie Jeugdcriminaliteit, Sport en Recreatie, Ouderen en stadsdeel West) mevrouw Meliani (Kunst en Cultuur, Monumenten en Erfgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en Organisatie, Gemeentelijk Vastgoed en stadsdeel Nieuw-West), mevrouw Moorman (Onderwijs, Volwasseneneducatie, Laaggeletterdheid en Inburgering, Voorschool, Kinderopvang en Naschoolse voorzieningen, Armoede en Schuldhulpverlening en stadsdeel Zuidoost) Afwezig: mevrouw Dijksma (Water, Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit en stadsdeel Zuid) 1 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Middagzitting op woensdag 22 januari 2020 Voorzitter: mevrouw F. Halsema, burgemeester Plaatsvervangend voorzitter: de raadsleden de heer Torn en de heer N.T. Bakker Raadsgriffier. mevrouw Houtman Verslaglegging: mevrouw Van de Belt (Notuleerservice Nederland) De VOORZITTER opent de vergadering om 13.05 uur. VOORZITTER: Ik open de gemeenteraad van Amsterdam en ik heet u allen welkom op deze raadsvergadering die naar verwachting uit drie dagdelen zal bestaan. 1. Mededelingen Er is bericht van verhindering van de heer Biemond voor de middag en van mevrouw La Rose wegens privéomstandigheden. Wethouder Groot Wassink is donderdagmiddag afwezig in verband met de presentatie van het eindrapport commissie Borstlap/Regulering van werk waarbij minister Koolmees ook aanwezig zal zijn. Wethouder Everhardt is donderdagmiddag afwezig in verband met de vergadering van het hoofdbestuur van de VNG. Wethouder Kukenheim is vanmiddag als loco-burgemeester aanwezig bij de Nooit meer Auschwitzlezing. Tot slot. Vanaf nu zal bij de ordevoorstellen worden uitgegaan van fictieve voltalligheid. Dat maakt deel uit van de pilot. Dat zal ook nog worden geëvalueerd wat overigens niet betekent dat iedereen afwezig kan zijn. Uw aanwezigheid wordt zeer op prijs gesteld. 2. Vaststellen van de notulen van de raadsvergadering op 18 en 19 december 2019 Conform besloten 3. Vaststellen agenda De VOORZITTER: Dan stel ik voor dat we eerst de agenda doorlopen om te zien of er agendapunten zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. 4. Ingekomen stukken De VOORZITTER: Ik stel voor eerst na te gaan welke agendapunten zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. 2 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 1° Brief van R.H. van Dantzig, fractievoorzitter van D66, van 17 december 2019 inzake het terugtreden van het duolid Hofland als lid van raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs en het benoemen van het duolid De Jager als lid van de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6, Benoemen van een lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs. 2° Raadsadres van Extinction Rebellion van 12 december 2019 inzake het instrueren van het Gemeentevervoerbedrijf voor stopzetting van de samenwerking met Shell en andere vervuilende bedrijven dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 3° Aanbiedingsbrief van de raadsgriffier van de gemeenteraad van Weesp van 10 januari 2020 inzake de door de gemeenteraad van Weesp op 9 januari 2020 twee aangenomen moties over het voornemen van burgemeester en wethouders om het bestuurlijk akkoord Weesp-Amsterdam af te sluiten deze moties te betrekken bij de behandeling van agendapunt 11, Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk akkoord. 4° Raadsadres van het Instituut Fysieke Veiligheid van 9 december 2019 inzake aanbieding van de kennispublicatie De veiligheidsrisico en de gemeenteraad deze kennispublicatie voor kennisgeving aan te nemen. 5° Raadsadres van GEEN N1 van 15 december 2019 inzake een reactie op de Voortgangsbrief Evenementen dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Algemene Zaken. 6° Afschrift van een brief van een burger, gericht aan de burgemeester, van 13 december 2019 inzake herstel van de constitutionele orde met betrekking tot het vraagstuk Israël en Amsterdam Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. De kabinet-bijlagen liggen ter inzage bij de raadsgriffie. 7° Raadsadres van BIZ Beethovenstraat en Jesse Jewelry van 19 december 2019 inzake een voorstel voor de aanpak van parkeerboetes in Amsterdam naar het voorbeeld van de gemeente Deventer 3 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 8° Brief van de gemeente Almelo van 19 december 2019 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Almelo aangenomen motie Trap-op-trap-af van het gemeentefonds Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen. g° Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het onderzoeksprogramma 2020 van de Rekenkamer Amsterdam Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 10° Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het rapport vijfde deelonderzoek Bruikbaarheid van indicatoren — Uitkeringsschuld Besloten is dit rapport voor kennisgeving aan te nemen. 11° Brief van Let's Talk About Tech, StopUMTS en Stichting EHS van 18 december 2019 inzake aanbieding van de “Informatiemap 5G en Gezondheid’, bestemd voor de gemeenten Besloten is deze informatiemap voor kennisgeving aan te nemen. 12° Raadsadres van de Vereniging Comité Buurtbelang van 2 december 2019 inzake het afbouwen van het budget voor groene bewonersinitiatieven “Groen in de Buurt” in Zuid Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 36, Kennisnemen van het vervolg van de Uitvoering van het amendement Bosman c.s. (1357) inzake de begroting 2017 “Groen in de Buurt 2020” ev. 13° Raadsadres van een burger van 14 december 2019 inzake het overvolle speelschema voor het Openluchttheater Vondelpark in 2020 Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Algemene Zaken. 14° Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake investering in elektrische laadinfrastructuur in parkeergarages in de Buiksloterham Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 4 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 15° Brief van de gemeente Montferland van 24 december 2019 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Montferland aangenomen motie Vreemd ‘Samen Trap-op-trap-af' Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen. 16° Raadsadres van een burger van 26 december en een aanvulling van 27 december 2019 inzake enkele correcties op de huisvestingsverordeningen 2016 en 2020 Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Wonen en Bouwen. Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest. 17° Raadsadres van een burger van 28 december 2019 inzake de verkeersproblemen in de westelijke grachtengordel Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 18° Brief van het Commissariaat voor de Media van 22 november 2019 inzake de stand van zaken voor de aanwijzingsprocedure van de lokale publieke media-instelling Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam) Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 19° Aanvullende brief van het Commissariaat voor de Media van 16 december 2019 op de brief van 22 november 2019 inzake verleend uitstel voor het indienen van zienswijzen op de aanwijzingsprocedure voor de Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam) Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 20° Raadsadres van een burger van 18 december 2019 inzake aanbieding van de notitie “Gaan woningcorporaties nog overstappen? Mogen ze niet? Hoe is het mogelijk’ - over een gebrek in de overstapregeling eeuwigdurende erfpacht Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 21° Raadsadres van Beth Shalom Cordaan van 23 december 2019 inzake verzoek om uitstel van de vaststelling van de realisatie van het Joods Stadspark in Beth Shalom tot 31 december 2020 Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling. 22° Raadsadres van een burger van 21 december 2019 inzake onderzoek naar het slavernijverleden en aanbieding van excuses 5 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 23° Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake de aanleg van de spoorverbinding Lelylijn Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 24° Afschrift van een brief van de Bewonerscommissie Bouwmeester, gericht aan de Stichting Woonzorg Nederland, van 9 januari 2020 inzake de tijdelijke invulling van De Drie Hoven Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 25° Afschrift van een brief van een burger, gericht aan het college van burgemeester en wethouders, van 30 december 2019 inzake mogelijkheden om meer betaalbare woningen te bouwen en energiemaatregelen te treffen voor woningen in Amsterdam Besloten is deze brief in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling. 26° Raadsadres van de Wijkraad Zuid-West Amsterdam van 2 januari 2020 inzake het verlenen van subsidie aan welzijnswerk van de Stichting Combiwel Buurtwerk voor de redding van Huis van de Wijk Lydia Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Zorg, Jeugdzorg en Sport. Gewijzigd op verzoek van mevrouw De Grave-Verkerk. 27° Raadsadres van de Stichting Maluku4Maluku van 7 januari 2020 inzake een verzoek om een financiële bijdrage voor de slachtoffers van de natuurramp op Ambon en de Molukse eilanden Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 28° Raadsadres van een burger van 7 januari 2020 inzake het damhertenbeheer van de Amsterdamse Waterleidingduinen Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 29° Raadsadres van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad van 7 januari 2020 inzake de Oude Kerk naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Boomsma, N.T. Bakker en Nanninga over het in stand houden en tonen van de monumentale waarde van de Oude Kerk 6 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering. 30° Raadsadres van de Huurdersvereniging Centrum van 5 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 7 januari 2020, inzake een nadere in- en aanvulling op het rapport ‘Een nieuwe historische binnenstad’ Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Algemene Zaken. 31° Raadsadres van de Mentrum Kliniek van 18 november 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake een verzoek voor een aantal gedepersonaliseerde museumkaarten Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering. 32° Raadsadres van een burger van 23 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake de aanleg van een fietsers- en voetgangerstunnel onder het IJ achter het Centraal Station Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. 33° Raadsadressen van De Beddenspecialist aan de Vuurwerkerweg van 2 december en van een aantal bedrijven aan de Draaierweg en de Metaalbewerkersweg van 10 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake plannen om het bedrijventerrein Metaalbewerkersweg te transformeren tot de Klaprozenbuurt en de gevolgen voor de daar gevestigde bedrijven Besloten is deze raadsadressen te agenderen in de raadscommissie Ruimtelijke Ordening. Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest. 34° Raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 8 januari 2020 inzake de Agenda Amsterdam Autoluw Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 35° Raadsadres van de Stichting Zosenerdam van 7 januari 2020 inzake het volgen van de uitgebreide aanvraagprocedure van vergunningen voor het gebied oostelijk Amsterdam Noord 7 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Ruimtelijke Ordening. 36° Brief van de gemeente Achtkarspelen van 7 januari 2020 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Achtkarspelen aangenomen motie over de afschaffing van de verhuurdersheffing Besloten is deze motie voor kennisgeving aan te nemen. 37° E-mail van PSP'92 van 8 januari 2020 inzake aanbieding van de notitie van PSP'92 "Wet Versterking Decentrale Rekenkamers - Kamerstuk 35 298 Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 38° Raadsadres van een burger van 9 januari 2020 inzake een vuurwerkverbod voor het gebied Nieuwmarkt, Geldersekade en Zeedijk Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van het agendapunt Kennisnemen van het plan van aanpak van het consumentenvuurwerk in de raadsvergadering van 12/13 februari 2020. 39° Brief van mevrouw T. Kuiper-De Haan van 8 januari 2020 inzake de mededeling van haar terugtreden als duolid van de fractie van de ChristenUnie per 7 februari 2020 Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 40° Brief van de heer M.D. Karaman van 14 januari 2020 inzake de mededeling van zijn ontslag als lid van de gemeenteraad per 14 januari 2020 Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 41° Drie brieven van F. Roosma, fractievoorzitter van GroenLinks, van 14 januari 2020 inzake het terugtreden van het lid Nadif als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen, en het benoemen van het lid Nadif als lid van raadscommissie Kunst Diversiteit en Democratisering, het lid Ernsting als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen en het lid Van Pijpen als lid van de raadscommissies Wonen en Bouwen en Zorg, Jeugdzorg en Sport Besloten is deze brieven te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6, Benoemen van leden in raadscommissies. 42° Raadsadres van een burger van 12 januari 2020 inzake het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg Besloten is dit raadsadres te agenderen voor de raadscommissie Mobiliteit, Luchtkwaliteit en Duurzaamheid. Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest. 8 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 43° Raadsadres van de Stichting Natuurlijk IJburg en de Vereniging Vrienden van het Diemerpark van 12 januari 2020 inzake een reactie op de beantwoording van hun raadsadres over het recreatief overall-plan voor IJburg en Zeeburgereiland Besloten is de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 44° Raadsadres, tevens Wob-verzoek, van een burger, van 3 januari 2020 inzake de diefstal van 120.000 euro bij voetbalclub DCG Besloten is dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie Zorg, Jeugdsport en Sport. 45° Brief van wethouder Meliani van 17 januari 2020 inzake preventieve maatregelen met betrekking tot Citrix Besloten is deze brief te agenderen voor de commissie Kunst, Diversiteit en Democratisering. Gewijzigd op verzoek van mevrouw De Heer. 46° Raadsadres van wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 20 januari 2020 inzake een aanvulling op hun raadsadres van 8 januari 2020 over de Agenda Amsterdam Autoluw Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 47° Raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 19 januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 48° Brief van wethouder Van Doorninck van 20 januari 2020 inzake de bestuurlijke reactie op de Discussienota Autoluw en de nadere toelichting op het besluitvormingsproces Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 25A, Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda Autoluw. 49° Brief van wethouders Ivens en Kukenheim van 20 januari 2020 inzake de stand van zaken d.d. januari 2020 betreffende de loden leidingen in Amsterdam Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 37, Kennisnemen van de brief over loden leidingen in Amsterdam. 50° Raadsadres van buurtmakerswerk Kattenburg van 20 januari 2020 inzake de Agenda Amsterdam Autoluw en de rampzalige gevolgen voor Kattenburg 9 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 51° Brief van wethouder Meliani van 21 januari 2020 inzake het weer beschikbaar stellen van de externe toegang tot de gemeentelijke ICT-systemen via Citrix sinds 20 januari 2020 7.00 uur Besloten is deze brief voor kennisgeving aan te nemen. 52° Brief van burgemeester Halsema van 21 januari 2020 inzake nadere informatie over de locatieprofielen voor evenementen naar aanleiding van het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 8, Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene Plaatselijke Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten evenementen kan worden gebruikt. 53° Aanvullend raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier van 21 januari 2020 op hun raadsadres van 19 januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw, namens bewoners van de Zeeheldenbuurt en Spaarndammerbuurt vanwege de nonstop overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit in hun buurt Besloten is dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 54° Mededeling van het Plantage Weesperbuurt Overleg van 21 januari 2020 op het raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt van 8 januari 2020 over de Agenda Amsterdam Autoluw dat zij niet als medeondertekenaar vermeld willen worden aangezien zij zelf nog een standpunt willen formuleren over dit onderwerp Besloten is deze mededeling desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 20, Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’. 55° Brief van wethouder Moorman van 21 januari 2020 inzake de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over het Cornelius Haga Lyceum Besloten is deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 5, het Mondelingevragenuur. 5. Mondelingevragenuur Dit punt wordt even aangehouden. 5A Afscheid van het raadslid M.D. Karaman 10 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Dit punt wordt even aangehouden. 5B Onderzoek van de geloofsbrieven en installatie van het kandidaat-lid J.F. van Pijpen Dit punt wordt even aangehouden. 6. Benoemen van een lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs Dit punt komt in het stemblok terug. 7. Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 34) Dit punt komt in het stemblok terug. 8. Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene Plaatselijke Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten evenementen kan worden gebruikt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 4). Dit punt is afgevoerd en verschoven naar de volgende raadsvergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Dit punt wordt nu uitgesteld, maar er was een aantal ingekomen stukken dat we daarbij zouden behandelen. Ik ga ervanuit dat die dan ook meegaan naar de volgende vergadering. De VOORZITTER: Dat lijkt mij vanzelfsprekend. 9. Ongegrond verklaren van de bezwaarschriften gericht tegen het besluit tot onttrekking van een deel van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg aan het openbaar verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 5) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest voor een stemverklaring Mevrouw VAN SOEST (stemverklaring): Wij zijn het er niet mee eens. Er leven enorme bezwaren bij de mensen in Amsterdam-Noord en die worden niet serieus genomen. In augustus vorig jaar hebben wij nog een hele set vragen ingediend. Ook daar was de beantwoording niet naar wens. Wij zijn er dus niet voor dit ingediende bezwaar zomaar ongegrond te verklaren en wij zien liever dat het serieus wordt genomen. Dit punt is gehamerd 11 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 5 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 10. Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging (Gemeenteblad afd. 1, nr. 8) Dit punt wordt even aangehouden. 11. Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 11) Dit punt wordt even aangehouden. 12. Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 15) Dit punt wordt even aangehouden. 13. Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 17) Dit punt wordt even aangehouden. 14. Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 32) Dit punt wordt even aangehouden. 15. Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op bovengrondse metrostations (Gemeenteblad afd. 1, nr. 30) Dit punt wordt even aangehouden. 16. Uiten van wensen en bedenkingen over het verlengen van de achtervangovereenkomst met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw voor de periode van één jaar (Gemeenteblad afd. 1, nr. 22) Dit punt is gehamerd. 12 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 22 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17. Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Bakema Park Zuid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 24) Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 24 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 18. Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Borneo Sporenburg en Rietlanden 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 25) Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 25 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 19. Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet (Gemeenteblad afd. 1, nr. 28) Dit punt wordt even aangehouden. 20. Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 31) Dit punt wordt even aangehouden. 21. Wijzigen van de Parkeerverordening 2013 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2045) Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2045 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 22. Vaststellen van de Verordening klankbordgesprekken burgemeester en raad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2022) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. 13 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Mevrouw VAN SOEST: Ik wil eigenlijk bezwaar maken tegen het feit dat de heer Ernsting in de commissie komt zitten. Het is een GroenLinkswethouder en het gaat over de burgemeester van dezelfde partij. Daarom wil ik mijn afkeuring daarover uitspreken. De VOORZITTER: Nu vind ik het buitengewoon vervelend dit te moeten zeggen. Als eerste is de heer Ernsting raadslid en als tweede heeft de burgemeester hier geen plaats namens een partij en als derde zijn de stemmingen geheim. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Ik wil alle raadsleden bedanken voor de inzet die ze extra doen naast het raadswerk. Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2022 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 23. Benoemen van de voorzitter en leden van de commissie Klankbordgesprekken burgemeester (Gemeenteblad afd. 1, nr. 33) Dit punt komt in het stemblok terug. 24. Vaststellen van het voorschot op de vergoeding aan de fracties in de stadsdeelcommissies voor het eerste kwartaal in 2020 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 7) Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 2020 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 25. Actualiteit van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om maatregelen te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 19) Dit punt is afgevoerd. 25A. Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42) Dit punt wordt even aangehouden. De punten 20 en 25A worden gevoegd behandeld. 14 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 26. Kennisnemen van het rapport ‘De achterkant van Amsterdam. Een verkenning van de drugsgerelateerde criminaliteit’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2015) Dit punt wordt even aangehouden. 27. Kennisnemen van ‘Weerbare mensen, weerbare wijken’, onderdeel van het programmaplan Terugdringen drugshandel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2016) Dit punt wordt even aangehouden. De punten 26 en 27 worden gevoegd behandeld. 27A. Kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het evaluatierapport Metropoolregio Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 41) Dit punt is afgevoerd en doorgeschoven naar de volgende raad. 28. Kennisnemen van de nota Gendergelijkheid 2019-2022 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 9) Dit punt wordt even aangehouden. 29. Kennisnemen van het jaarverslag Amsterdamse aanpak statushouders 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2025) Dit punt wordt even aangehouden. 30. Kennisnemen van de Economische Verkenningen MRA 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 12) Dit punt is afgevoerd en verschoven naar de volgende raad. 31. Kennisnemen van het onderzoek naar de positie van Schiphol en de luchtvaart in Nederland van Dr. W.J.J. Manshanden en Drs. L. M. Bus (Gemeenteblad afd. 1, nr. 13) Dit punt wordt even aangehouden. 32. Kennisnemen van de brief inzake het onderzoek ultrafijn stof rondom Schiphol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Gemeenteblad afd. 1, nr. 14) Dit punt wordt even aangehouden. 15 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De punten 31 en 32 worden gevoegd behandeld. 33. Kennisnemen van berichtgeving dat zestien Amsterdamse basisscholen een week gaan sluiten vanwege het lerarentekort (Gemeenteblad afd. 1, nr. 16) Dit punt wordt even aangehouden. 34. Kennisnemen van de stand van zaken van het lerarentekort (Gemeenteblad afd. 1, nr. 18) Dit punt wordt even aangehouden. De punten 33 en 34 worden gevoegd behandeld. 35. Kennisnemen van de Armoedemonitor 2018 en het rapport Werkende minima in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 10) Dit punt wordt even aangehouden. 36. Kennisnemen van het vervolg van de Uitvoering van het amendement Bosman c.s. (1357) inzake de begroting 2017 Groen in de Buurt 2020 e.v. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 20) Dit punt wordt even aangehouden. 37. Kennisnemen van de brief over loden leidingen in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 21) Dit punt wordt even aangehouden. 38. Kennisnemen van de notitie Betaalbaar, open en duurzaam, het afwegingskader voor een waardevolle aardgasvrijtransitie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 23) Dit punt wordt even aangehouden. 39. Kennisnemen van het ambitiedocument van het recreatieschap Twiske Waterland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 26) Dit punt is afgevoerd. 40. 16 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Kennisnemen van de brief met antwoorden op aanvullende vragen uit de commissie Ruimtelijke Ordening inzake onder andere tenders en voortdurend erfpacht en in het bijzonder erfpacht in de Houthaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 27) Dit punt is afgevoerd op verzoek van mevrouw Naoum Néhmé. 41. Kennisnemen van het ‘Minimaliseren gezondheidsschade door drugsgebruik’, onderdeel van het programmaplan Gezondheidspreventief Drugsbeleid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 29) Dit punt wordt even aangehouden. 42. Bekrachtigen van de geheimhouding (Gemeenteblad afd. 1, nr. 6) Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 06 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Ik meld u nog even dat aan het einde van stemblok 3, dat wil zeggen morgenmiddag, een test zal plaatsvinden met elektronisch stemmen en u wordt allemaal dwingend verzocht daarbij aanwezig te zijn om de test zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. Dan keren we nu terug naar de agenda. Voorzitter: de heer Torn 5. Mondelingevragenuur Vragen van het lid Ceder inzake het bericht dat de gemeente Amsterdam gebruik maakt van verouderde software De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder. De heer CEDER: Vorige week werd bekend dat de gemeente Amsterdam nog steeds werkt met computers met het besturingssysteem Windows 7. Dit besturingssysteem wordt niet meer geüpdatet en ook sinds dinsdag 14 januari staakte de beveiliging wat de computers mogelijk vatbaar maakt voor hackpogingen. De ChristenUnie wil graag enkele vragen stellen over deze ontstane situatie en met name over hoe het kan dat er dergelijke, verouderde besturingssystemen in gebruik zijn alsook de ernst van de veiligheidsrisico’s die dat met zich meebrengt. Daarom hebben wij de volgende vragen. Allereerst de vraag of er momenteel meer dan een week nadat het nieuws naar buiten kwam dat de computers op Windows 7 draaien en dat dit mogelijk 17 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen veiligheidsrisico’s met zich meedraagt, nog steeds computers zijn die op Windows 7 draaien. Zo ja, hoeveel? En wanneer zijn deze besturingssystemen dan vervangen door nieuwere versies? Aanvullend hebben we de vraag of al deze besturingssystemen inmiddels zowel online als offline zijn voorzien van regelmatige updates door de leverancier. Dan ook nog de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren? Waarom zijn er op de dag dat de updates werden stopgezet, nog computers binnen de gemeente die op Windows 7 draaien? Dit was toch al heel lang bekend? Waarom is het niet gelukt de boel tijdig op orde te hebben? Dit geldt ook voor de toekomst. Zijn we ondertussen alweer op de toekomst gericht en gaan we kijken hoe we het updateproces en het vervangen van besturingssystemen kunnen verbeteren? En dan tot slot. Al maanden merken wij dat er op verschillende vlakken problemen zijn met de ICT. Portalen die uit de lucht zijn, internet dat hier af en toe uitvalt en afgelopen week kwam ook de Citrixkwestie er nog bij. Kan de wethouder mij verzekeren dat er de afgelopen maanden geen data- of beveiligingslekken hebben plaatsgevonden? Wij vragen ons als ChristenUnie af of de raad op de hoogte kan worden gesteld van een mogelijk ICT-verbeterplan dat ook in brede zin gaat kijken naar de situatie en hoe we daarin verbetering kunnen krijgen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani. Wethouder MELIANI: De vragen die de ChristenUnie stelt, gaan met name over veiligheid en over onze ICT. Ik wil eigenlijk benadrukken dat de gemeente dus geen aanvullende beveiligingsrisico’s heeft gelopen in verband met het gebruik van Windows 7. Op dit moment werkt de gemeente Amsterdam inderdaad nog met Windows 7. We hebben in totaal 22.000 werkplekken. Daarvan zijn er 4.500 werkplekken waar we nog werken met Windows 7. Dat heeft te maken met de hoeveelheid applicaties die we gebruiken. Nou ja, dat zijn er meer dan 1000. Dat betekent dat de applicaties op elke werkplek moeten worden getest op Windows 10 en de medewerker die gebruik maakt van de applicaties en portalen moet er dan bij zitten. De applicatie wordt dan getest of die wel werkt. Als we zo maar overstappen, dan betekent dat dat we ook de diensten naar de stad en naar de bewoners niet meer kunnen leveren. Op het moment dat we wisten dat er op 14 januari inderdaad geen regulier onderhoud zou plaatsvinden op Windows 7, hebben we gelijk veiligheidsmaatregelen genomen. We wisten dat die datum kwam. En we hebben aan de leverancier gevraagd om een verlengd beveiligingssysteem zodat we in ieder geval het onderhoud op een veilige manier kunnen doen. Er is aanvullende ondersteuning ingekocht. Daarmee kunnen we zeggen dat er dus geen extra veiligheidsrisico’s zijn anders dan de standaard. Ik heb net al uitgelegd waarom wij dat systeem gebruiken. Wij lopen dus geen aanvullende risico's. We wisten dat die reguliere ondersteuning zou stoppen en we hebben daar gelijk op ingegrepen. Het is niet gelukt dat 14 januari te doen. We werken met ADW op Windows 7 en ADW Next doen we dan bij Windows 10. Het is een enorm ICT-landschap. Daar zitten wij bovenop. U noemt eigenlijk verschillende dingen. Citrix is iets heel anders dan een besturingssysteem. Windows is gewoon een besturingssysteem. Citrix is meer een systeem waarmee je van buiten naar binnen kunt werken. Dat is een ander onderdeel. We zien het belang. Ik vind het belangrijk te zeggen dat de raad moet weten dat we met veilige ICT-systemen werken. We kunnen echter nooit uitsluiten dat eerdere versies van bijvoorbeeld Windows in andere systemen nodig zijn om die applicaties werkend te houden. Dat komt door het feit dat sommige applicaties gewoon al heel lang meegaan. 18 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Dan de vraag over datalekken en beveiligingslekken. Portalen zijn applicaties die soms niet werken. Dat kan komen door bijvoorbeeld een storing. Dat is iets heel anders dan bij Citrix. Datalekken en beveiligingslekken zijn twee verschillende dingen. Dus er zijn geen beveiligings- noch datalekken geconstateerd door het gebruik van Windows 7 na 14 januari. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder voor een vervolgvraag. De heer CEDER: Een hele korte vraag. De wethouder geeft aan dat er geen beveiligingslekken zijn geconstateerd na 14 januari 2020. Mijn vraag was natuurlijk breder. De afgelopen periode, laten we de periode van uw wethouderschap nemen, hebben er toen datalekken of beveiligingslekken plaatsgevonden? Dat was eigenlijk mijn vraag. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Meliani. Wethouder MELIANI: Er is een verschil tussen een datalek en een beveiligingslek. Op het moment dat er een datalek plaatsvindt binnen een beveiligingslek, dan moeten wij dat melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Op het moment dat dat niet zo is, hoeft dat niet. U heeft ook nog iets gezegd over nationaal cybersecurity. Dat is een adviesorgaan. Wij volgen dat advies op. Het laatste nieuws rond de berichtgeving over 29 datalekken die zijn geconstateerd bij Citrix, dat is niet bij Amsterdam gebeurd. De datalekken die gebeuren, melden wij altijd. Maar dat is niet het geval naar aanleiding van de recente berichtgeving. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom voor een aanvullende vraag. De heer BLOM: U heeft een brief gestuurd. Ik kon uit die brief niet meteen destilleren hoe lang u inschat dat het duurt voordat die 4.500 computers zijn overgegaan op de meest nieuwe software. Ik zou graag willen weten hoeveel het ongeveer kost. Er is geld gemoeid met de afspraken die U maakt met Windows. Wat kost dat ongeveer? De VOORZITTER geeft het woord wethouder Meliani. Wethouder MELIANI: De jaarlijkse kosten bedragen op dit moment 375.000 euro. Wij hopen — en dat is wat we hebben gepland — in Q2 volledig te zijn overgestapt naar Windows 10. De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen over de verouderde software. Vragen van het lid Poot inzake een verdacht pakket bij het Joodse restaurant HaCarmel De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot. Mevrouw POOT: Vorige week woensdagochtend werd er een verdacht pakketje gevonden bij het joodse restaurant HaCarmel. Dat restaurant was natuurlijk al eerder slachtoffer in 2017 van een Palestijns-Syrische vluchteling. Later is het restaurant nog vele malen besmeurd met antisemitische leuzen. Gelukkig bleek dit vals alarm, maar laten 19 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen we eerlijk zijn, het is gewoon ontzettend ziek om een nepexplosief ergens en al helemaal bij een joods restaurant neer te leggen. Daarom de volgende vragen aan de burgemeester. Kan de burgemeester kort weergeven wat er nu precies is gebeurd? Heeft hij contact gehad met de eigenaar van het restaurant hierover? Is de dader, degene die het pakketje heeft neergelegd, al gepakt? Zo nee, doet de politie daar wel onderzoek naar? Is de politie op zoek naar de dader? Als laatste vraag: welke veiligheidsmaatregelen zijn er genomen? Ik heb gezien dat het tijdelijke cameratoezicht is verlengd. Daarmee zijn we heel blij, maar mogelijk zijn er nog meer maatregelen genomen. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Poot willen bedanken voor de vragen die zij stelt. U heeft gelijk dat het ernstig is, die situatie rond HaCarmel omdat het niet de eerste keer is. Op dit moment wordt er uitgebreid onderzoek gedaan naar de inhoud van het pakketje, de herkomst ervan, de dader, het motief. In het belang van het onderzoek kan ik daarover op dit moment geen uitspraken doen zoals u wellicht zult begrijpen. Op het moment dat er iemand wordt gepakt en dat het onderzoek is afgerond, zult u daarover vanzelfsprekend meer horen. Gaat u er maar vanuit dat er uitgebreid politieonderzoek wordt gedaan. Dat is vanzelfsprekend. Het is inderdaad niet de eerste keer. Zoals u wellicht weet, was er naar aanleiding van eerdere incidenten een politiecamera opgehangen. Het is gebruik na verloop van tijd te controleren of die camera nog nodig is. Vanwege de gevoeligheid ben ik daar zelf langsgegaan. Ik heb daar een gesprek gevoerd. Dat was ruim anderhalve maand voordat dit incident plaatsvond. Daarover heb ik gerapporteerd aan de driehoek en daarna hebben we besloten de politiecamera te laten hangen. Nadat het incident heeft plaatsgevonden, heb ik gebeld met de eigenaar van het restaurant. Er zal opnieuw een schouw plaatsvinden om te kijken hoe de situatie eromheen is. Over ongeveer een maand zal een gesprek plaatsvinden met de eigenaar om te kijken of dat tot extra beveiligingsmaatregelen moet leiden. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot voor een vervolgvraag. Mevrouw POOT: Dank u wel voor de antwoorden. Ik begrijp dat er nog onderzoek wordt gedaan. Ik wil graag weten of er aanwijzingen zijn dat het om een antisemitisch incident gaat. Laat ik de vraag dan zo stellen: wordt een antisemitisch karakter van het incident wel of niet uitgesloten”? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Ik kan u daarover op dit moment geen informatie geven. Ik beschik ook niet over die informatie. Vanzelfsprekend wordt niets uitgesloten in het onderzoek en natuurlijk zal ook worden gekeken naar de motivatie van een potentiële dader. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig voor een aanvullende vraag. De heer VAN DANTZIG: Ik wil als buurtbewoner graag mijn complimenten maken aan de politie. Het was enorm schrikken bij mij om de hoek, maar ik vond dat er bijzonder professioneel werd opgetreden. Dat mag echt wel worden gezegd. Ik wil graag aansluiten 20 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen op de vraag van mevrouw Poot over het motief — niet om daarop nu vooruit te lopen, maar ik merk dat dit binnen de joodse gemeenschap terecht tot heel veel onrust leidt. Ik weet zeker dat de burgemeester dit wil toezeggen omdat ze eraan hecht hierover zo transparant mogelijk te zijn. Ik zou er ook zeer aan hechten en dat is mijn vraag aan de burgemeester om dit zo open mogelijk met de joodse gemeenschap te bespreken om zo veel mogelijk angsten die leven, weg te nemen die volgens mij vooral voortkomen uit ongemak en onduidelijkheid. Als we wat moeten doen, wilt u dat dan aan de raad terugkoppelen? De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Dank voor de vraag. De complimenten die de heer Van Dantzig maakt, zal ik doorgeleiden naar de politie. Namens de politie zeg ik alvast, dank u wel. Vanzelfsprekend. Ik heb heel regelmatig contact met de joodse gemeenschap. Ik ben me heel goed bewust van de zorgen die daar leven. Op het moment dat we zelf de duidelijkheid hebben of het een politiek of een crimineel motief of een combinatie van beide is, zullen wij daarover duidelijkheid geven. Wij zullen daarover ook in gesprek gaan met de joodse gemeente. De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen over het pakketje bij HaCarmel. Vragen van het lid Poot inzake de overlast die bewoners ervaren van de gekraakte Kemperinggarage door We Are Here De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot. Mevrouw POOT: Afgelopen vrijdag heb ik samen met buurtbewoners een rondje gelopen langs deze garage. Ik ben me echt rot geschrokken. Wat een extreme bende is het daar. Om heel eerlijk te zijn: de wijk verdient dat niet en ook niet de bijbehorende overlast. Ik zou de burgemeester willen vragen daaraan zo spoedig mogelijk een einde te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over het dieselaggregaat. Dat staat de hele dag aan. Dat stinkt en maakt een extreem lawaai voor de bewoners die op nog geen 25 meter afstand wonen en die er ook niet van kunnen slapen. Het gaat over de stankoverlast van de toiletunits die daar zijn geplaatst en ook van dat dieselaggregaat. Dat ruik je in de wijk; dat ruik je zelfs in het winkelcentrum. Het gaat over de extreme bende die de krakers achterlaten. Toen ik er was, liepen er ook ratten door de straat. Dat is misschien nog wel waarover ik me de meeste zorgen maak, die rattenplaag. Ik begreep van onder andere wethouder Van Doorninck dat er maatregelen zouden zijn getroffen. Nu heb ik gisteravond opnieuw contact gehad met de bewoners. Ik dacht, ik doe dat specifiek voor deze raadsvergadering. Ik kan u vertellen, er is niets gebeurd. Er is geen verbetering en er is niets gebeurd van de zaken die zijn toegezegd. Alstublieft, voorzitter, grijp in. Dit heeft de buurt niet verdiend. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Poot willen danken voor de vragen die zij stelt. Voormalig parkeergarage Kempering in Zuid-Oost wordt inderdaad sinds 3 december 2019 gekraakt door een groep van zo’n 50 mensen die daar leven in tentjes. Het is goed om daarbij te melden dat het pand eigendom is van de gemeente en dat het 21 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen al langere tijd op de nominatie staat om te worden gesloopt. Naar verwachting zou dit gebeuren in maart. Het maakt deel uit van het ontwikkelgebied. Op 3 december is er gekraakt en de gemeente heeft hiervan op 13 december aangifte gedaan. Vanwege de zorgen die er waren in die periode al over de veiligheidssituatie in het gebouw heeft er in december een schouw plaatsgevonden door de brandweer, politie, een bouwinstructeur van het stadsdeel. Uit die schouw bleek dat het gebouw op zichzelf niet onveilig is, maar dat het gebruik moest worden aangepast. Er zijn toen maatregelen getroffen door de groep samen met organisaties als het Rode Kruis om die aanpassingen te laten plaatsvinden. Dat betekent onder andere dat er tenten zijn geplaatst en brandblussers. Op basis van die aanpassingen heeft het Openbaar Ministerie besloten dat er geen reden was voor een spoedontruiming want er was geen sprake van een onomkeerbare, onveilige situatie. Ik zou tegen u het volgende willen zeggen. Ik weet van medewerkers van Openbare Orde en Veiligheid die ook gisteren nog hebben gekeken, dat ze het beeld dat u schetst, niet herkennen. Maar wij hebben dat altijd buitengewoon serieus te nemen. Dus ik zou u willen voorstellen dat wij daar opnieuw gaan kijken, dat we ons zullen verstaan met buurtbewoners en dat we zullen kijken of dat leidt tot verandering van de situatie. Alleen, tegen u zou ik wel een ding willen zeggen. Bij herhaling, bij verschillende zaken moet ik overgaan tot ontruiming. Ik wijs u hier toch op het verschil in verantwoordelijkheden. Niet de burgemeester ontruimt, dat doet het Openbaar Ministerie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot voor een vervolgvraag. Mevrouw POOT: Om heel eerlijk te zijn schrik ik er wel van dat de signalen die ik heb gekregen, de buurtbewoners met wie ik heb gesproken, de andere VVD'ers die langs die garage zijn gelopen, dat die signalen niet worden herkend. Daar schrik ik echt van. Ik ben blij dat de burgemeester zegt daar nog een keer langs te willen gaan. Ik wil nog een keer een oproep doen: alstublieft, neem de buurtbewoners serieus en maak een einde aan de overlast. Mensen kunnen niet slapen. Mijn vraag, houd u ons alstublieft op de hoogte. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Eigenlijk heb ik geen nieuwe vraag gehoord. De toezegging ligt er al: wij zullen ons verstaan met de buurtbewoners. Wij zullen er opnieuw langsgaan. We zullen kijken of het tot een situatie van overlast leidt. In dat geval kan het Openbaar Ministerie — want u zegt nu opnieuw dat ik er een einde aan moet maken — besluiten tot een spoedontruiming. Ik zeg dat toch met nadruk omdat anders de indruk kan ontstaan dat ik onwillig ben, dat deze gemeente niet meewerkt, maar dit zijn rechtsstatelijke beslissingen die in alle zorgvuldigheid worden genomen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Roosma voor een aanvullende vraag. Mevrouw ROOSMA: Dank voor de woorden van de burgemeester. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor het werk dat is gedaan door OOV, de brandweer, de politie om ervoor te zorgen dat het daar veilig is op dit moment. Er verblijft een heel kwetsbare groep in die garage. Mijn vraag gaat eigenlijk over het volgende. Ik heb begrepen dat er half maart ontruimd gaat worden. Dan komt er in een keer een grote groep op straat te staan van ongeveer 60 mensen waartussen een aantal zeer kwetsbare mensen zit. Ik vraag me af of de gemeente al nadenkt over de vraag of er iets mogelijk is in de 22 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen begeleiding of doorgeleiding ofwel naar het land van herkomst dan wel naar andere voorzieningen zodat we niet in een keer de situatie krijgen dat 60 mensen op straat komen te staan. De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema. Burgemeester HALSEMA: Ik zou mevrouw Roosma willen bedanken voor de vraag en ik zou ook willen bedanken voor het compliment over de zorgvuldigheid waarmee met deze groep is omgegaan. Het klopt dat zowel de brandweer, maar ook het Rode Kruis goed zijn nagegaan wat de omstandigheden van de groep zijn en of daarmee zorgvuldig genoeg wordt omgegaan. U vraagt mij of er kan worden doorgeleid naar opvangvoorzieningen. Dat is eigenlijk een vraag die u niet bij mij moet leggen, maar bij de wethouders die verantwoordelijk zijn voor opvang, de wethouder Zorg, de wethouder Opvang. Excuses, wethouder Ongedocumenteerden, moet ik in dit geval geloof ik zeggen. U weet met mij dat het kraakbeleid daarop natuurlijk niet het antwoord is al snap ik uw zorg wel als in maart het pand inderdaad gesloopt gaat worden. U zult zich dan moeten verhouden tot de wethouders. De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen over de Kenteringgarage. Vragen van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om maatregelen te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin. Mevrouw MARTTIN: Mijn vragen zijn naar aanleiding van het bericht dat steeds meer ouders in Amsterdam hoogopgeleid zijn en de reactie van onze wethouder in de media daarover. Zelf heb ik ouders die niet hoogopgeleid zijn, die ook niet laagopgeleid zijn of praktisch opgeleid zijn. Ik ben een eerste generatie VWO-kind. Ik heb alle kansen gekregen zodat ik hier nu in de Amsterdamse gemeenteraad sta. Het lijkt erop in de reactie van de wethouder op het bericht dat wij heel positief vinden, dat zij bang is, als steeds meer ouders hoogopgeleid zijn, daardoor de kansen in de stad steeds ongelijker zijn, dat de verschillen groter worden en dat de segregatie toeneemt, terwijl wij juist denken dat steeds meer kinderen een goede kans krijgen en ouders hebben die hen kunnen ondersteunen zodat ze de potentie kunnen waarmaken, de ambitie kunnen waarmaken. Dus ik heb een paar vragen aan de wethouder om te kijken of ik het artikel goed heb begrepen en of ik haar ideeën daarover goed kan duiden. Klopt het dat u ziet dat de populaire scholen in onze stad steeds meer elitescholen worden en wat verstaat u dan onder de term elite? U zet in op brede scholen. Klopt het dat u daarmee plaatsen op de populaire en categorale scholen wilt verkleinen, wilt beperken? Bent u het met mij eens dat steeds meer hoogopgeleide ouders juist betere kansen bieden aan de kansen die onze kinderen krijgen of ziet u inderdaad dat er daardoor een grotere kansongelijkheid is? En als laatste vraag: wij zijn van mening dat we juist alle kansen voor onze kinderen optimaal moeten maken en niet alleen de kansen voor de kinderen uit Noord, uit Zuid-West, uit Zuid-Oost waarbij misschien door hun postcode, hun achtergrond die kansen wat extra uitdagingen kennen. We moeten ook de kinderen gewoon heel veel ruimte bieden die al heel kansrijk zijn. Hoe ziet u dat? De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. 23 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Wethouder MOORMAN: Ook ik ben de eerste generatie VWO en ik begrijp uw startpunt ook wel. Uw startpunt is, vindt u niet dat alle kinderen een goede kans verdienen in de stad en dat alle kinderen een optimale kans verdienen? Dat vind ik inderdaad absoluut. Dat is ook precies waarop onze inzet zit waarbij wij altijd hebben gezegd, als je echt voor gelijke kansen gaat, dan zal dat betekenen dat je ongelijk behandelt want sommige kinderen hebben meer nodig dan andere kinderen in het onderwijs juist om ze dat steuntje in de rug te geven. Het artikel dat u in Het Parool heeft gelezen, was naar aanleiding van de segregatiemonitor. Dat is niet zo zeer de mening die ik heb, dat is een feitelijke weergave van wat er gebeurt in de stad. De Parooljournalist heeft aan mij gevraagd, wat vindt u ervan dat we in de cijfers zien dat er steeds meer scholen ontstaan waarbij kinderen van hoogopgeleide ouders minder mengen met kinderen van lager opgeleide ouders. Het antwoord dat ik daarop heb gegeven, is dat ik dat een onwenselijke situatie vind, omdat ik het belangrijk vind in een diverse stad als Amsterdam dat kinderen elkaar ontmoeten. Een school is een plek waar je met elkaar leert samenleven. Ik vind het jammer als kinderen dat niet doen in de scholen in onze stad. Dit artikel heeft vervolgens de kop gekregen Elitescholen. Dat is niet mijn woord. Wij kennen onze journalisten natuurlijk als woordkunstenaars. Ze weten woorden te munten die vervolgens in de samenleving gaan spelen. Het woord wordt inmiddels door de VVD herhaald. Ik wil hier nogmaals zeggen, ik doe hier helemaal niets tegen scholen, maar ik ben wel heel erg voor scholen waar een gemengde populatie is en waar alle kansen worden geboden. Dus als ik naar uw vragen kijk, dan denk ik dat ik de vragen voor het grootse deel heb beantwoord. Het is niet zo dat wij bepaald scholen beperken, maar het is wel zo dat wij andere scholen stimuleren bijvoorbeeld met de piekaanpak die u dit najaar heeft gesteund. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin voor een vervolgvraag. Mevrouw MARTTIN: Dank voor de antwoorden. Inderdaad duidelijk. Op mijn laatste vraag heb ik het antwoord nog niet heel duidelijk gehad. Bent u met mij van mening dat we ook de kinderen die heel kansrijk zijn, alle mogelijkheden moeten bieden en niet alleen moeten inzetten met de kansenaanpak bij de kinderen die minder kansen hebben. We moeten het hele palet bedienen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: Ik wil niemands kansen beperken. Dus in mijn optiek is kansengelijkheid niet kansen beperken, maar wel kansen stimuleren van degenen die de kansen eigenlijk niet hebben. Dat is precies wat me met de kansenaanpak doen. Dus we investeren inderdaad ongelijk. We investeren daar waar het hardst nodig is. Als je gelijk investeert voor iedereen, betekent dat dat de segregatie en de afstand tussen kansrijk en kansarm alleen maar toeneemt. Bij mijn weten heeft de VVD deze kansenaanpak die hierop is gestoeld, ook gesteund. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Rooderkerk voor een aanvullende vraag. Mevrouw ROODERKERK: Ook de fractie van D66 had een slecht gevoel overgehouden aan het artikel in Het Parool waarin het beeld wordt geschetst dat de wethouder zint op maatregelen tegen de vorming van elitescholing — inderdaad een gekke 24 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen term zoals de wethouder aangeeft omdat ouders hiermee worden weggezet terwijl ze een goede school zoeken voor hun kinderen. Zeker nu kan ik me er alles bij voorstellen dat je ook voor je kindje het beste onderwijs wilt. Daarom moeten we zorgen voor het beste onderwijs overal in de stad en daarbij moet alle aandacht uitgaan naar kansengelijkheid door het beste onderwijs op de moeilijkste plekken in de mooiste gebouwen met de beste leerkrachten. Ik ben dan ook blij dat de wethouder het beeld heeft rechtgezet dat ze maatregelen tegen zogenaamde elitescholen zou willen nemen. Ik wil haar ook vragen of ze dat ook kan doen als het gaat om het beeld dat ouders in hun schoolkeuze zouden kunnen worden beperkt. Ziet zij ook in de segregatiemonitor, een breder document zoals zij zelf ook al aangaf dat er ook positieve dingen te melden zijn zoals de toename van het aantal gemengde scholen in het basisonderwijs. Daar moet vooral de aandacht uitgaan naar verbetering van de onderwijskwaliteit overal in de stad en het tegengaan van het lerarentekort. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: Ik hoor niet zo veel echte vragen in het betoog van mevrouw Rooderkerk, maar ik wil er wel een reactie op geven. Er wordt gezegd, is het niet zo dat je voor je kinderen een goede school moet kiezen en dat daarom een eliteschool niet moet worden beperkt? Dat vind ik toch een beetje een gekke relatie. Een goede school is niet per definitie een eliteschool. Een goede school is een school waar goed onderwijs wordt gegeven. Ik denk zelf dat een goede school ook een gemengde school is. Ik denk dat het voor je vorming ontzettend goed is als je met verschillende mensen in aanraking komt. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat de leiders van de toekomst juist die mensen zijn die die vaardigheden hebben meegekregen in hun scholing. Daarmee kan een gemengde school per definitie een hele goede school zijn. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge voor een aanvullende vraag. De heer FLENTGE: Toenemende segregatie in het onderwijs. Het is een van de grootste maatschappelijke problemen, in ieder geval een van de grootste problemen als het gaat over onderwijs en dat is bijna een beetje ondergeschikt geraakt vanwege het grote lerarentekort. Het hangt er ook nog eens een keer nauw mee samen. Nu zien we een toenemende segregatie in opleidingsniveau in Amsterdam. Dan denk ik dat je op termijn wel kunt spreken dat er wel degelijk elitescholen ontstaan op termijn als we niet oppassen. Dus de vraag aan de wethouder is, waarom zou u eigenlijk zo terughoudend zijn in het gebruik van deze term? Is het meebuigen met de rechtse partijen die hier op het kansel wat staan te roepen? Ik zou zeggen, omarm dat maar en laten we maar voorkomen dat er elitescholen hier in Amsterdam komen. Dat moeten we niet willen. Denkt u niet dat de maatregelen die we tot dusverre hebben genomen met nog meer gezwinde spoed, veel sneller, harder, steviger moeten uitvoeren om de segregatie, het scheiden van kinderen op basis van opleidingsniveau, te voorkomen? Wethouder MOORMAN: Dit is een onderwerp dat mij enorm aan het hart gaat en dat ik nooit zal bagatelliseren, maar ere wie ere toekomst, ik heb het woord elitescholen niet bedacht. Degene die dat heeft bedacht zit hier op de tribune als journalist en toehoorder van het debat dat we hier hebben. Het komt niet uit mijn mond. Dat wilde ik alleen maar even duidelijk schetsen. Vervolgens is het aan u om zelf het debat te voeren en daarin uw woorden te kiezen. Maar u maakt wel een terechte opmerking dat met het 25 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen lerarentekort er een grotere ongelijkheid aan het ontstaan is in de stad. U weet, ik heb u die cijfers doen toekomen, dat op de plekken waar onderwijs het grootste verschil kan maken, het lerarentekort tot wel drie keer zo hoog oploopt. U heeft ook kunnen zien in de brief die ik gisteren heb gestuurd namens de vier grote steden aan minister Slob dat wij daarover de noodklok luiden. Wij vinden dat in Den Haag het probleem van het lerarentekort wordt onderschat en dan met name het effect dat dat heeft op de segregatie. Tegelijkertijd zien wij ook dat bijvoorbeeld privaat onderwijs — en daarover hebben we het hier niet — inmiddels is verdubbeld en adverteert met de tekst ‘Bij ons geen lerarentekort.’ Daar verzet ik mij tegen. Daar word ik zelfs heel boos van. Het kan niet zo zijn dat de kwaliteit van je onderwijs afhankelijk is van het inkomen van je ouders. Daar zal ik altijd tegen strijden. De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen over elitescholen. Vragen van het lid Yilmaz inzake de uitspraak van de rechter over de vertrekeis die minister Slob stelde aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz. De heer YILMAZ: De rol van salafistische aanjagers stelt weinig voor. Geen bewijs van anti-democratisch en anti-integratief onderwijs. Kortom, de aanwijzing was een te zwaar middel. De rechter heeft een oordeel geveld. Het is vernietigd, dus wat de minister wil doen, dat gaat voorlopig niet door. Het college heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Ik heb dit vaker in de commissie benoemd. Het Cornelius Haga Lyceum is keihard aangepakt door de minister en door de gemeente. Dat hebben ze onterecht gedaan. De school is bestempeld. Veel raadsleden begrijpen het niet, willen het niet begrijpen, willen het niet zien. Keer op keer wordt ons gelijk bewezen. Ze zitten in een onveilig gebouw. De veiligheid van de mensen daar is in het geding. Er wordt niets aan gedaan. Er ligt een moratorium. Ik heb eigenlijk twee vragen. De eerste is, wat wordt er nu gedaan? Wordt het moratorium nu opgeheven? Dat willen wij heel graag zien. En de tweede vraag gaat over de verstandhouding. Kunnen we die normaliseren? Kunnen we het gesprek aangaan met het bestuur om de leerlingen daar te helpen? Dat doen we nu niet. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: Er is inderdaad afgelopen maandag een uitspraak geweest, een uitspraak in een van de rechtszaken rond het Cornelius Haga Lyceum. Wel een belangrijke uitspraak. De heer Yilmaz vat het eigenlijk heel goed samen. De aanwijzing was een te zwaar middel, zegt de rechter. Er waren wel degelijk aanleidingen voor zorg en die zijn ook niet van tafel, maar de aanwijzing was een te zwaar middel. Nu zegt de heer Yilmaz dat wij daarin een belangrijke rol hebben gespeeld, maar dat is gewoon niet waar. Deze rechtszaak ging niet over de rol van de gemeente. De gemeente heeft geen enkele rol gespeeld in deze rechtszaak. In die zin kan de heer Yilmaz dus ook niet zeggen dat wij hier door de rechter zijn gezegd dat we een te hard oordeel hebben gehad. Wij hebben het college niet keihard aangepakt zoals de heer Yilmaz zegt. Wij staan derhalve buiten deze rechtszaak. Ik kan me wel voorstellen dat de heer Yilmaz zich nu afvraagt, wat wordt er nu gedaan? In principe heeft de rechter gezegd, de aanwijzing zoals die door de minister is gegeven, kan geen gevolg krijgen. Het ministerie van OCW 26 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen heeft beroep aangetekend, maar op dit moment loopt de bekostiging gewoon door. Ik heb u gisteren per brief laten weten dat onze onderwijshuisvesting waarin wij een wettelijke taak hebben — dat is in principe de enige wettelijke taak die wij hebben — gewoon blijft worden geboden zoals die in de zomer is geboden. U weet dat er in de zomer een extra gebouw is gegeven, een onderwijsgebouw met voldoende ruimte voor de nieuwe leerlingen en zelfs voldoende ruimte voor toekomstige leerlingen. Dat hebben we gewoon gedaan deze zomer in het belang van de leerlingen waarbij de facto het moratorium al niet meer in werking was. U zegt dat het gebouw onveilig is. Daarvan hebben wij geen kennis. Sterker nog, na de zomer was er bij het Cornelius Haga Lyceum sprake van een verbouwing waarvoor geen vergunning was verstrekt en waarvan wij niets wisten. Op dat moment is er meteen een bouwinstructeur naar de school gegaan om te checken of het wel veilig was in de school. Het was niet makkelijk daar binnen te komen. Dat moet ik ook meteen zeggen. Maar we hebben dat toch gedaan in het belang van de leerlingen en hun veiligheid. Dat staat natuurlijk altijd bij ons voorop want alle leerlingen moeten veilig onderwijs kunnen krijgen in deze stad. In die zin hebben we altijd geprobeerd een werkbare verstandhouding te hebben. Toen er twee weken geleden een steen door de ruit ging, wat ik zeer betreur, hebben wij meteen een van de ambtenaren contact op laten nemen om te kijken wat we konden doen, hoe de situatie op dat moment was. Ik denk dat we hiermee moeten doorgaan: een werkbare verstandhouding is noodzakelijk in het belang van de leerlingen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz voor een vervolgvraag. De heer YILMAZ: Ik hoor de wethouder heel veel dingen zeggen. Ik maak geen verwijzing naar de rechtszaak als ik kijk naar de rol van het college. Ik heb het over het proces over het algemeen. De wethouder geeft aan dat ze de signalen over een onveilige situatie niet heeft binnengekregen. Dat is logisch als ze daar niet langs gaat, als ze daar nooit is geweest. Buco, die daarvoor verantwoordelijk is, heeft letterlijk gezegd, we kunnen niets doen totdat het bestuur opstapt. Dat is volgens mij logisch. Ik ben een jongen van de straat en wij noemen dit eigenlijk een poppenkast wat het college doet. De VOORZITTER: Dat was geen vraag, dat was een opmerking. Het is het mondelingevragenuur, toch? De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons voor een aanvullende vraag. Mevrouw SIMONS: Ik heb een vraag in het verlengde van de vraag die de heer Yilmaz heeft gesteld en zijn opmerkingen. Ik hoor de wethouder spreken over het normaliseren van de relatie. De enige vraag die ik daarover heb, is hoe dat gebeurt. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman. Wethouder MOORMAN: We hadden het in het vorige debat al over woorden. Ik zou het woord normaliseren niet meteen gebruiken. De situatie het afgelopen jaar was niet normaal. Er zijn dingen gebeurd die niet normaal waren. Wat ik nu wil, is een werkbare relatie omdat dat in het belang van de leerlingen is. Dat is ook hetgeen wat we de afgelopen tijd steeds hebben gedaan. Op het moment dat wij een extra gebouw hebben geboden aan het Cornelius Haga Lyceum om ervoor te zorgen dat de leerlingen goed onderwijs krijgen en niet in te krappe leslokalen zaten, was dat omdat we vooral in 27 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen het belang van de kinderen een werkbare relatie willen hebben. Als we bellen omdat er een steen door de ruit gaat, zijn wij op zoek naar een werkbare relatie. Dat zullen we de komende tijd blijven doen. Ik heb begrepen uit de media dat de school daarvoor openstaat en daar ben ik blij om. De VOORZITTER: Dan zijn wij aan het einde gekomen van de mondelinge vragen. Voorzitter: Burgemeester Halsema 5A Afscheid van het raadslid M.D. Karaman Burgemeester HALSEMA: Beste Deniz, ik wil je graag toespreken vanaf de microfoon. Vorige week diende je je ontslag in als raadslid met een mooie brief waarin je uitlegt dat het raadslidmaatschap je niet op het lijf is geschreven. Het is slechts weinig politici gegeven te menen dat iemand anders de stad beter zal dienen dan zij zelf. Je hebt dan ook een vrij atypische achtergrond voor iemand in de politiek. Je was een succesvol dj en ondernemer met een eigen sneakerstore in Istanbul. In de raad wilde je politieke twistpunten vaak niet in een debat of motie uitvechten, maar juist achter de schermen oplossen in een aardig gesprek. Dus je was veel aan het overleggen om zaken glad te strijken of uit te zoeken. Je bent eigenlijk een echte verbinder die mensen bij elkaar brengt en anderen helpt. Tegelijkertijd heb je scherpe politieke opvattingen. Je besteedde aandacht aan je speeches in de raad die pareltjes zijn geworden, bijvoorbeeld je toespraak over het Kunstenplan of je maidenspeech waarin je het belang van kunstvoorzieningen in buurten toejuicht omdat je, in Noord opgegroeid, had ervaren dat kunst in de openbare ruimte slechts bestond uit het mos op een transformatorhuis. Beste Deniz, het ga je goed! De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Karaman. De heer KARAMAN: Wat een eer dat ik jullie vanaf deze plek voor een laatste keer mag toespreken. Maar voordat ik aan mijn speech begin, wil ik kort iets zeggen over de Republiek van afgelopen zaterdag in Het Parool. ledereen die mij kent, weet dat er niets van dit stuk en van die tekening klopt. Ik zou namelijk nooit mijn handen voor mijn kruis houden als ik naakt ben. Come on, wie verzint dit? Nee, serieus. Het stuk is exemplarisch voor waartegen ik me verzet binnen en buiten de politiek en het zegt meer over de schrijver dan over mij of GroenLinks. Zo wordt in de tekst nog steeds vanuit een verouderd homogeen discours naar mensen zoals Touria Meliani en mij gekeken terwijl GroenLinks juist met een inclusieve blik naar al onze kwaliteiten kijkt en ons niet reduceert tot een enkele eigenschap. Lieve mensen, ik heb evenveel recht als ieder ander in deze raad om hier te slagen maar belangrijker nog, ook om te falen. De Republiek Amsterdam ziet alle mensen als gelijkwaardig. Nu de journalist nog. Oké. Nu over naar mijn afscheid. Zoals de meesten van jullie weten, is stoppen geen gemakkelijke beslissing geweest. Ik ben namelijk niet aan deze uitdaging begonnen met de gedachte om halverwege de handdoek in de ring te gooien. Integendeel. Voordat ik begon, zag ik een prachtige liefde voor me tussen mij en het raadslidmaatschap. Na 28 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen mijn installatie maar ook na mijn maidenspeech voelde ik vlinders in mijn buik, maar we weten allemaal dat de liefde onvoorspelbaar is. Zo begon ik steeds vaker te voelen dat we toch minder goed bij elkaar pasten dan ik had gehoopt. Ik dacht dat het een tijdelijke relatiedip was zo na de honeymoonfase. Ik moet hier doorheen en dan komt het wel weer goed. Maar ondertussen veranderde ik ook tijdens het proces. Na de zoveelste slapeloze nacht besloot ik niet meer over mijn eigen grenzen te gaan om zo deze voor mij ongezonde relatie te redden. Een zin die veel mensen in die periode tegen mij zeiden, was Deniz, het is geen sprint, het is een marathon. Maar ik heb er een halve marathon op zitten en ik voel heel duidelijk dat ik geen atleet meer wil zijn. Ik besefte dat het niet de liefde voor de politiek was die mij deze wereld in bracht, maar mijn liefde voor de wereld die mij de politiek in bracht. Politiek is voor mij een middel en niet een doel en het is tijd voor mij om een ander middel te zoeken. Het zou ontzettend naïef zijn om te denken dat ik van tevoren precies had kunnen voorspellen hoe dit werk zou zijn. Dus spijt heb ik totaal niet. GroenLinks zag iets speciaals in mij en ik ben zo ontzettend dankbaar voor het vertrouwen — hopelijk heb ik jullie niet gecatfisht. Ik houd nog steeds van de partij, maar niet meer van deze rol. Zoals ik in mijn interview al aangaf, ik vind het belangrijk om dicht bij mezelf te blijven. Dat lukt mij in deze setting niet genoeg en hoe kan ik vanuit dat gevoel dan nog anderen helpen? Een ieder die wel gedijt in deze arena gun ik alle kracht en wijsheid om te blijven strijden voor deze mooie stad. Ik heb ontzettend veel respect voor jullie. Welke rol ik in de toekomst dan wel ga vervullen, weet ik nog niet. Zoals jullie weten zit ik sinds kort in de kandidatencommissie van GroenLinks voor de Tweede Kamer, een grote verantwoordelijkheid en eer waarin ik ontzettend veel zin heb. En waarvoor ik denk door mijn eigen ervaring in de raad zeer geschikt denk te zijn. Verder vond ik het fantastisch om als woordvoerder Kunst en Cultuur nauw samen te werken met mensen uit de cultuursector. Wat een rijkdom heeft onze stad op dat gebied. Maar of mijn toekomst daar ligt, dat weet ik niet. Wat het ook wordt, ik heb er zin in. Zoals we ook van de liefde kunnen houden als we single zijn, je hebt zin om je weer verliefd te voelen, maar op wie dat zal zijn, dat weet je nog niet. Ook al ben ik positief over de toekomst, toch voelt dit afscheid ook heel dubbel. Het is gezond dat ik stop, maar ik ga zo veel missen. Alle prachtige mensen die ik hier heb ontmoet, raadsleden, fractiemedewerkers, ambtenaren, bodes, griffiers en alle anderen die de stad vanuit het stadhuis dienen. Ik wil nog iets zeggen over wat mensen in het bijzonder en vergeef me het hoge awardshowgehalte. Vooruitgang komt vaak door mensen die bestaande structuren, regels en tradities kritisch bevragen om zo tot een betere en mooiere wereld te komen. Ik heb dat de afgelopen tijd vanuit deze rol geprobeerd en gelukkig zijn er nog genoeg mensen in deze raad die dat blijven doen. Zij zijn bondgenoten — los van hun politieke overtuiging. Ik denk aan Dorienke de Grave-Verkerk, Anke Bakker, Hendrik-Jan Biemond, Yassmine El Ksaihi, Lene Grooten, Diederik Boomsma, Nienke van Renssen en zo zijn er veel meer. Mensen die door middel van dialoog conflicten proberen op te lossen. Ik ben jullie dankbaar dat jullie doorgaan waar ik niet meer kan. Verder wil ik mijn grote voorbeeld Marieke van Doorninck bedanken. Ik heb geprobeerd zo veel mogelijk van je te leren. Authentiek, verbindend en altijd op zoek naar de best mogelijke oplossing voor de stad. En dat op misschien wel de moeilijkste dossiers. Het maakt me trots dat jij wethouder bent namens GroenLinks en je krijgt lang niet genoeg lof voor je harde werk. En ook jij, lieve Touria, dank je. Je laat zien hoe empathisch leiderschap eruit ziet. Ik weet dat heel veel mensen in de stad snakken naar een andere manier van politiek voeren en achter je staan. Samen dansend naar de toekomst. Rutger, jij kunt het allebei: old school en new school. Je bent de mc/politicus hier. Elke battle klaar je. Je hart is puur en ik geloof in jou, vriend. Sophie, Yvette en Joris, ik zie hoe hard jullie werken dag in dag uit. Het leven van 29 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen een PA is niet makkelijk. Diepe buiging. En Sylvana, mijn kameraad, mijn buuf en boven alles mijn mattie, ik heb veel met je gelachen en veel van je geleerd. Je bent het boegbeeld van een belangrijke beweging. Keep fighting the gut fight. En natuurlijk wil ik mijn fractiegenoten bedanken. Jullie zijn het mooiste wat mij in deze twee jaar is overkomen. Ik heb me zo veilig en thuis gevoeld bij jullie. Vanaf dag één hebben jullie mij omarmd en geaccepteerd en ook toen ik worstelde met mijn rol, hebben jullie mij gesteund en geholpen. Zonder jullie had ik waarschijnlijk na zes maanden een afscheidsspeech en maidenspeech in een gehouden. Wat een eer om met zo veel slimme, positieve en getalenteerde mensen in een team te mogen zitten. Ik ben heel blij dat mijn goede vriendin vanaf dag één, Imane Nadif, mijn portefeuille Kunst en Cultuur overneemt. Ik weet dat het je gaat lukken. En ook aan de rest van de fractie: alles wat ik hier zeg, is te weinig. Dank jullie wel. Femke, Lene, Jasper, Zeeger, Simion, Dorrit, Tirza en ook Zohair en natuurlijk mijn opvolger Jenneke. Ik ben blij dat mijn afscheid iemand zo veel moois gaat geven. Geniet ervan. Dank ook aan onze ondersteuning: Nick, Kadisha, Jeroni, Nelleke, Willem en natuurlijk Marijn van der List, mijn steun en toeverlaat, mijn buddy. Vriendschap voor het leven. Suus, mijn liefste. Dank dat je er altijd voor mij bent — ook in deze heftige roller coasterperiode terwijl we allebei echt niet van achtbanen houden. Ik houd van jou en van onze liefde. Uiteraard wil ik alle mensen bedanken die op mij hebben gestemd. De liefde die ik de laatste twee jaar heb gekregen, is ongelooflijk. Zo veel verschillende mensen hebben me gesteund ongeacht hun politieke voorkeur. Dat verbindende, dat voelt zo bijzonder. Dank daarvoor. Ik hoop dat ik jullie trots en vertegenwoordigd heb laten voelen. Lieve mensen, ik ga afsluiten. Ik begon vol liefde aan deze prachtige reis. En na alle liefde die ik van jullie heb gekregen, verlaat ik jullie vandaag met nog meer liefde. Want als je liefde deelt, wordt het meer en meer. Niet bij de extreme haters, maar bij de meeste mensen wel. Een bizar hoog dividend dus zonder het risico van een bubble. Dus probeer in mijn afwezigheid nog iets liefdevoller voor elkaar te zijn. Politici hebben immers een voorbeeldfunctie. Wat je zaait, zul je oogsten of zoals Tupac het zei, The Hate U Give Little Infants, F*s Everybody For Life. De VOORZITTER: Na de installatie van mevrouw Van Pijpen als raadslid zullen we even schorsen zodat u mevrouw Van Pijpen kunt feliciteren met haar benoeming en installatie als raadslid en dan kunt u tevens afscheid nemen van de heer Karaman. 5B Onderzoek van de geloofsbrieven en installatie van het kandidaat-lid J.F. van Pijpen De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven van het nieuw te benoemen raadslid mevrouw J.F. van Pijpen De heer VAN DANTZIG: Fijn dat ik dit weer een keer mag doen. Het is al een tijd geleden. De adhoccommissie tot onderzoek van de geloofsbrieven ingezonden door mevrouw J.F. van Pijpen, benoemd verklaard tot lid van de gemeenteraad op 16 januari 2020, heeft de eer de raad mede te delen dat zij de geloofsbrieven en verdere bij de Kieswet gevorderde stukken heeft onderzocht en dat zij deze in orde heeft bevonden terwijl haar niet is gebleken van het bestaan van uitsluitingsgronden of van het bestaan 30 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen van onverenigbaarheid. De commissie adviseert de raad op grond hiervan tot toelating van mevrouw J.F. van Pijpen als lid van de gemeenteraad. De VOORZITTER: Dan verzoek ik de raadsgriffier mevrouw Van Pijpen de raadszaal binnen te geleiden voor het afleggen van de belofte. “Ik verklaar dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik verklaar en beloof dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer en geweten zal vervullen.” Mevrouw VAN PIJPEN: Dat verklaar en beloof ik. De VOORZITTER: Dan feliciteer ik u met uw benoeming en installatie als raadslid en ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken. De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. Voorzitter: de heer N.T. Bakker 6. Benoemen van een lid in de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs Dit punt komt aan de orde in het stemblok. 7. Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 34) Dit punt komt aan de orde in het stemblok. 10. Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging (Gemeenteblad afd. 1, nr. 8) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schreuders voor zijn maidenspeech. De heer SCHREUDERS: Tien jaar geleden toen ik vijftien jaar oud was, verscheen er een man op de televisie die mij recht in mijn puberhart wist te raken. Hij sprak zijn verontwaardiging uit over de groeiende ongelijkheid in ons land en hij stelde 31 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen daarover de juiste vragen. Vragen als hoe kan het dat we in dit land geen geld hebben om kinderarmoede op te lossen maar wel om straaljagers te kopen? Hoe kan het dat we in dit land voor miljarden banken redden nadat bankiers een puinhoop maakten van onze economie en ermee wegkwamen, maar dat we geen cent over hebben voor een sociale samenleving? Ik merkte dat deze meneer sprak vanuit zijn hart en meende wat hij zei. Geen standaard politicus met ingestudeerde praatjes, maar iemand die net zo dacht en net zo voelde als ik. lemand die gewoon de wereld beter wilde maken. Die wilde opkomen voor mensen die hun hele leven hard hun best doen maar daarvan nooit de vruchten zullen plukken. Ondanks een jarenlang politiek bestaan was deze man zijn woede over onrecht nooit kwijt geraakt. Ik heb een klein vermoeden dat jullie hem wel zullen kennen. Zijn naam is Emile Roemer. Misschien dat mensen ook aan iemand anders dachten. Dat sluit ik niet uit. We hebben meer van dit soort toppers bij de SP. Van Bernie Sanders leerde ik, als je de politiek in gaat, dat het gevaar op de loer ligt dat je onrecht normaal gaat vinden, dat je je woede kwijtraakt en dat je voedselbanken normaal gaat vinden. Dat 400.000 kinderen die in Nederland in armoede opgroeien, veranderen in een statistiekje. Dat het nu eenmaal zo is dat arme mensen zeven jaar korter leven dan rijke mensen en vijftien jaar minder lang gezond zijn. Dat mensen die jarenlang op de wachtlijst staan voor een betaalbare woning moeten toekijken hoe de huisjesmelker van Oranje en zijn vrienden de stad opslokken. Dat daklozen door de stad zwerven omdat Den Haag de kassen van corporaties leeg rooft. Dat Nederlanders met een migratieachtergrond worden gediscrimineerd bij het zoeken naar werk of een stage. Dat patiënten en personeel van ziekenhuizen van de ene op de andere dag op straat worden gezet door een verzekeraar terwijl er een gebrek is aan bedden. Dat we altijd maar weer onder het mom van democratie achter de Verenigde Staten aan hobbelen om werelddelen hier ver vandaan leeg te roven terwijl miljoenen mensen onschuldig sterven en op de vlucht slaan. Dat klimaatverandering de grootste bedreiging is voor onze veiligheid, maar dat oliebedrijven als Shell gewoon ongestraft kunnen blijven investeren in fossiele brandstoffen en geen belasting betalen. De vraag die ik mezelf vaak stel, is waarom deze problemen blijven bestaan. Waarom verandert er nu zo weinig? Zou het er misschien mee te maken kunnen hebben dat de rijkste 1% van ons land een derde van ons land in bezit heeft? Dat we een groep van ongeveer 30.000 mensen hebben in de belangrijkste bestuursfuncties die er hetzelfde uitzien, hetzelfde denken, en op dezelfde partijen stemmen en elkaar steeds afwisselen? Dat we ieder jaar meer miljonairs en miljardairs hebben en dat bedrijfswinsten almaar groter worden? Zou het daarmee iets te maken kunnen hebben? Zou het misschien zo zijn dat deze politieke en economische elite haar macht, rijkdom en invloed niet wil afstaan aan de mensen aan wie ze dat allemaal te danken hebben, de hardwerkende mannen en vrouwen in ons land die al veertig jaar geen centje extra hebben gekregen? Zou het daar heel misschien ook maar iets te maken kunnen hebben dat de grote problemen van onze tijd niet worden opgelost? In de kapitalistische wereld waarin we leven, wordt het egoïsme van de bovenlaag van onze bevolking beloond en de rest mag het uitzoeken. Vandaag de dag is het aloude principe van verdeel en heers springlevend. Kwetsbare mensen, vluchtelingen, ongedocumenteerden, bijstandsgerechtigden, zij krijgen de schuld van alles en nog wat. Tegelijkertijd worden onze publieke voorzieningen in de uitverkoop gedaan en doen we veel te weinig om de grote dreiging van klimaatverandering tegen te gaan. De rijken worden rijker en de rest mag stikken. Ik ben niet van plan mijn woede hierover kwijt te raken, maar in mijn eentje kan ik er weinig aan doen. Gelukkig staan mensen van over de hele wereld op tegen dit systeem waarin geld regeert over de rug van mens, dier en milieu. Ook in ons land zien we de 32 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen leraren, de verpleegkundigen, de studenten en de huurders en we zien ze ook hier in onze stad. We weten allang dat we niets vanzelf krijgen, geen hoger loon, geen schoner milieu of een zorgelozer bestaan, maar we weten ook dat er in de geschiedenis niets krachtiger was dan gewone mensen die samenkwamen om onrecht te bestrijden en veranderingen af te dwingen. Als Amsterdammers bereid zijn te vechten voor elkaar, dan ben ik ervan overtuigd dat de toekomst ons toelacht: een toekomst waarin we minder werken en meer luxe hebben, waarin we tijd hebben om van elkaar te houden en waarin onze levens niet worden gedomineerd door geld, door stress of door competitie. Een toekomst waarin je nooit meer bang hoeft te zijn voor klimaatverandering, voor je baas of voor je huisbaas. Een toekomst waarin ieder mensenleven ertoe doet en we echte, gelijkwaardige medemensen van elkaar kunnen zijn. ledere Amsterdammer die bereid is voor die toekomst in te zetten, die vindt mij de komende tijd aan zijn zijde. Om dan ook maar iets te zeggen over het agendapunt: ik ben erg content met de toezegging van de burgemeester dat de reiniging de Amsterdamse buurten niet overslaat waar de mensen wonen die misschien hun weg naar de Stopera wat minder makkelijk weten te vinden. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bosman. Mevrouw BOSMAN: D66 kan kort zijn, niet omdat wij hierover niet veel te zeggen hebben, maar vooral omdat we hierover al veel gezegd hebben. Deze coalitie investeert extra in handhaving en we krijgen ook nog een uitvoeringsprogramma en evaluatie. Daar kijken we toch wel naar uit en we hopen dat daarin in ieder geval twee dingen terugkomen: iets meer specificatie over de kosten, wat gaat waarheen en de inzet op een nieuw ICT-systeem. Dat vinden we spannend en daarover willen we wat meer informatie. Wij kijken uit naar het uitvoeringsplan. Tot zover. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Ik kan kort zijn, ik heb eigenlijk maar één vraag. Wanneer worden de kerstbomen nu eindelijk opgeruimd? Ze zwerven nog steeds door Amsterdam en het is te gek voor woorden. We zitten nu op 22 januari en ik kom ze nog dagelijks tegen. Het volgende wil ik nog even doorgeven. Wij zullen met een initiatiefvoorstel komen om het volgend jaar iets anders te organiseren. Dus we denken mee. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mbarki. De heer MBARKI: Ik kan net als mevrouw Bosman ook kort zijn. We hebben het er al uitvoerig over gehad. We kijken uit naar de uitvoeringsplannen. Ik wil nog wel opmerken dat het belangrijk is dat met name handhaving en reiniging in de stad goed op orde zijn. Ik ben blij om te zien dat in een buurt als de Wildemanbuurt extra wordt geïnvesteerd en niet alleen op dit onderdeel, maar gelukkig ook op andere thema’s. Dus daarmee ben ik blij. Ik heb nog wel een vraagje over de doorbraken die we hebben. Een daarvan is innovatie. Het is belangrijk dat we ook gaan nadenken over hoeveel we kunnen handhaven op andere manieren en met name met cameratoezicht. Nu las ik vandaag dat een Kamermeerderheid voor een kentekenplicht is voor tractoren, ook in het licht van handhaving. Nu is het zo dat wij in Amsterdam nog steeds geen kenteken hebben op bootjes. Die varen door de stad. Zou het een idee zijn dat ook bij de Kamer neer te leggen dan wel bij de uitvoering hiervan? Dan kunnen we namelijk gemakkelijker handhaven op het water. 33 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan burgemeester Halsema voor beantwoording van de vragen. Burgemeester HALSEMA: Ik zou de heer Schreuders eerst willen feliciteren met zijn boeiende maidenspeech. Ik moet er wel bij melden dat een groot deel van zijn betoog zo fundamenteel is en over ongelijkheid gaat, dat ik niet zie hoe ik dat binnen het masterplan Handhaving en Reiniging zou kunnen oplossen. Ik durf u ook wel te voorspellen dat u daar nog een lange en succesvolle politieke carrière zoet mee zult zijn. Mevrouw Bosman, u vroeg nog om een kostenspecificatie in het uitvoeringsplan. Ik zal het nog even nalopen. Het plan is zo goed als gereed. Ik zal kijken of we daarover voldoende hebben opgenomen en hetzelfde geldt voor uw vraag over ICT. Dan mevrouw Van Soest. Laat ik alleen zeggen dat ik het initiatiefvoorstel vol spanning afwacht en de andere vraag over de kerstbomen zal ik doorgeleiden naar de wethouder Kerstbomen die daarop zo meteen dan antwoord zal geven. Dan de vraag die de heer Mbarki stelde over de kentekenplicht voor boten. Als u het goed vindt, ga ik dat met de wethouder Varen bespreken. Ook daarop ben ik geen expert. De VOORZITTER geeft het woord aan de wethouder Kerstbomen, de heer Ivens voor beantwoording van de vragen. Wethouder IENS: Ook van mijn kant de complimenten aan de heer Schreuders. Ik ben wel van plan uitgebreid op zijn analyse in te gaan op dit moment. Het lijkt mij interessant daarop nu eens te reflecteren en te kijken hoe daar gedacht wordt. Ik miste alleen uw motie daarbij want ik was wel benieuwd hoe de rest van de gemeenteraad daarover dacht en dan in het bijzonder hoe wij door middel van een betere inkomensverdeling de handhaving en reiniging op orde gaan krijgen. Uiteindelijk begint alles met een goede, kapitalistische analyse. Dat spreekt voor zich. Dus ik kon de opbouw van uw betoog goed volgen. Alles afpellend kom je uiteindelijk tot de vraag, hoeveel wagens zetten we dan in voor die kerstbomen? Dan zijn er dus 14. 14 extra speciale wagens die extra diensten draaien om al die kerstbomen op te ruimen. Er zijn dit jaar wat meer kerstbomen aangeleverd dan aanvankelijk gedacht. Er is uiteindelijk 350 ton aan kerstbomen opgehaald tot nu toe en dat is meer dan vorig jaar. We zijn ervan geschrokken. Richting mevrouw Van Soest zeg ik, ook ik ben bezig een plan te maken om te kijken hoe we het volgend jaar beter kunnen doen. Vorig jaar ging het mis met de kerstbomen. Dit jaar blijven ze wat te lang liggen onder andere omdat we een nieuwe manier van inzameling hebben. Mensen moeten bellen. Dus er is een andere systematiek. Ik vind dat dat volgend jaar nog echt een stap beter moet. De discussie wordt gesloten. Voorzitter: burgemeester Halsema 11. Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk akkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 11) 34 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Vroege. De heer VROEGE: Unieke, historische gebeurtenissen, we hebben ze vaak in dit huis, denken we. Dit is er dan toch echt eentje. Niet zozeer dat we samengaan met een andere gemeente, want dat hebben we de laatste eeuw wel vaker gedaan. Als je in de geschiedenis van de stad kijkt, dan kom je mooie verhalen tegen bijvoorbeeld over het gehucht Oeterwaal waar nu het Muiderpoortstation is. Dat is een eeuw geleden opgegaan in Amsterdam. Of de strijd tussen Amsterdam en Nieuwe Amstel. Nieuwe Amstel bouwde toen net binnen de gemeentegrens een nieuw gemeentehuis dat vier jaar later binnen de gemeente Amsterdam stond en jarenlang ons gemeentearchief was. Of bijvoorbeeld de grote annexatie nu een eeuw geleden, 1921, toen Osdorp en Watergraafsmeer in een klap bij Amsterdam kwamen. Nee, dit is uniek, omdat het voor het eerst is dat er een stad bij Amsterdam komt. Voor het eerst gaan twee steden met stadsrechten samen verder in de nieuwe gemeente. Wat ook uniek is, is dat het vrijwillig gaat aan twee kanten. Zowel het bestuur van Weesp als de burgers van Weesp hebben zich vrijwillig positief uitgesproken voor het samengaan met Amsterdam. Geen druk vanuit onze kant; geen noodzaak zoals bij landelijk Noord die het financieel niet alleen kon bolwerken, geen annexatie, maar een bewuste keuze om samen verder te gaan. Dat heeft mede te maken met de opstelling van de gemeente Amsterdam. Voor ons hoefde het niet maar mocht het wel. We hebben wel meegedacht. En dat alles heeft tot een mooi resultaat geleid. Na vandaag en na de raadsvergadering in Weesp moet er nog een hoop op juridisch gebied gebeuren, maar dat zal plaatsvinden in de provincie en in Den Haag. Praktisch moeten wij nog aan het werk en moeten er nog heel veel zaken worden geregeld. Weesp moet nog worden losgeknipt uit allerlei gremia en zachtjes worden ingebed in allerlei gremia in Amsterdam. Er is nog volop werk aan de winkel, maar voor nu, volop steun voor zowel het besluit als voor het bestuurlijke akkoord waarin we met elkaar afspreken hoe we na 2022 met elkaar verdergaan. Ik roep dan ook alle andere partijen op om in hun verkiezingsprogramma hierover een zinsnede op te nemen zodat we tegen de Weespers zeggen, vanaf 2022 zullen we allemaal samen dat bestuurlijk akkoord uitvoeren. Kortom, zeer positief, geen motie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Grave-Verkerk. Mevrouw DE GRAVE-VERKERK: Heel kort. Zeer positief. Complimenten. Geen motie. Wel behoefte aan iets finetunen als het gaat om het betrekken van de evaluatieresultaten bij het bestuur in Weesp bij de vraag wat het betekent voor de bestuurlijke doorontwikkeling in de gemeente Amsterdam. Ik zou het belangrijk vinden en mijn fractie vindt dat ook belangrijk dat er in ieder geval wordt stilgestaan bij de vraag of bestuurlijke doorontwikkeling nodig is. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Grooten. Mevrouw GROOTEN: Ik wil ook even stilstaan bij dit moment, want het is toch wel echt een moment zoals de heer Vroege ook al zei. Wat je vaak ziet bij een herindeling of een fusie, is dat de mensen uit twee gemeenten daarmee bezig zijn en dat is natuurlijk nu wat minder zo. Ik denk dat in Amsterdam de mensen er wat minder mee bezig zijn, maar dat gaat wel komen want als we straks gaan fuseren, gaan mensen dat wel weten. In Weesp is het, denk ik, nog meer een moment. We zouden eerst tegelijk vergaderen en tegelijk de beslissing nemen, maar dat kon helaas niet. Dus Weesp heeft al gestemd. Ik zie de wethouder en een fractiegenoot uit Weesp zitten. Zij hebben al gestemd. Ik zei in 35 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen de raadscommissie dat iedereen blij was, maar dat was niet helemaal waar want het CDA in Weesp heeft tegen gestemd. Alle andere fracties hebben voor gestemd. Dat is wel uniek dat én een referendum én een gemeenteraad enthousiast zijn. Ik memoreerde dat ook al even in de commissie. Mevrouw De Grave-Verkerk en ik zaten in een vorig leven samen in de Provinciale Staten en daar ging herindeling toch vaak met heel veel strijd gepaard en werd het van bovenaf opgelegd. Dit proces is heel anders. Het proces is mooi geweest en ik vind het ook mee dat Weesp ook echt haar eigen kernwaarden daarin boven water heeft gehouden en dat het bestuursakkoord dat weerspiegelt. Ook die unieke vorm die wordt gekozen voor een bestuurscommissie. Ik vind het mooi dat de wethouder daarin afwijkt van de bestaande structuren en zegt, we gaan voor Weesp ook echt iets doen, nabijheid van bestuur wordt het genoemd in het bestuursakkoord, dat daarvoor gaat zorgen. In Weesp is geloof ik nog een motie aangenomen dat bestuurders niet alleen uit de commissie zelf zouden moeten kunnen komen, maar ook van daarbuiten. Dat is allemaal uitvoering en die uitvoering gaan we nu in. Het is wel hard werken, want ik denk dat we al snel naar verordeningen toe moeten. Daarover komen we nog wel te spreken. Wij kijken daarnaar uit. Ik wil de mensen uit Weesp alvast welkom heten in Amsterdam met een klein gedicht van drs. P. Hep is niep liperair, wap u hier leesp. Maar rijmp dan poch maar smeppeloos op Weesp. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer. Mevrouw DE HEER: Ook namens de PvdA mijn complimenten aan de wethouder en natuurlijk aan het bestuur van Weesp dat we op zo'n goede manier hier zijn gekomen. Maar we zijn er natuurlijk nog niet. Er was een inspreker in de raadscommissie die deze fusie helemaal niet zo'n goed idee vond. Er zullen altijd mensen zijn die dat vinden. Daarover moeten we het ook hebben. Ik snap ook best wel dat het spannend is. Amsterdam is een grote gemeente en Weesp heeft ongeveer 20.000 inwoners. Dat is toch echt even anders. Daarom ben ik blij dat we hebben gekozen voor de bestuurlijke vorm die nu wordt voorgesteld om de eigenheid van Weesp voor de komende vier jaren vanaf 2022 te bewaren. Ik hoop ook dat dat een opmaat is voor een mooi bestuurlijk stelsel hier in Amsterdam. Dus ik zeg: met gezwinde pas vooruit, wethouder. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Groot Wassink voor de beantwoording van de vragen. Wethouder GROOT WASSINK: Dank ook aan de leden die hebben uitgesproken dat ze dit een goed proces vinden. Dat is ook precies de manier hoe ik er zelf op terugkijk. Ik denk dat het een buitengewoon intensief maar wel prettig proces is geweest met zowel het gemeentebestuur als de gemeenteraad van Weesp. Ik denk dat dat heel mooi is. De heer Vroege schetste een aardige geschiedenis en noemde het historisch. Als historicus vind ik dat je daarmee buitengewoon voorzichtig moet zijn. In dit geval heeft u daarin gelijk dat twee steden met stadsrechten dit aangaan, dat is echt wel een heel bijzondere kwestie. U had het ook nog over de grote annexatie. Laat het duidelijk zijn. Ik beschouw mijzelf als een anti-imperialist. Dus dit is absoluut geen imperialistische overname. Ik denk dat we echt met elkaar proberen te zoeken naar wat past voor Weesp. Ik denk dat dat heel belangrijk is. 36 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Mevrouw De Grave-Verkerk had vooral een vraag over de mogelijke doorontwikkeling. In alle eerlijkheid is dat eigenlijk aan een volgend bestuur, maar ik zal dit zeer dwingend meegeven. Wat u stelt, is natuurlijk heel terecht. Of je doorontwikkelt, die vraag moet je natuurlijk altijd stellen. Ik neem ook aan dat dat terugkomt in de gemeenteraad van Amsterdam en dat dat ook iets is wat met de gekozen vormen van nabijheid van het bestuur in Weesp wordt besproken. Het spreekt wat mij betreft voor zich. Ik zeg u dit bij dezen toe. Verschillende van u hebben gezegd, we zijn er nog niet maar dit is wel een belangrijk moment. Dit is natuurlijk echt een tussenstap als straks het herindelingsadvies is vastgesteld. Hier gaan we natuurlijk echt het wetgevingstraject in. Ik denk dat er nog veel werk moet worden verzet. Ik heb daar hele goede hoop op, maar het is zeker niet zo dat we met het besluit dat we dan vandaag nemen, dit afronden. Je zou kunnen stellen, dat dit niet het begin van het einde is, maar op Z'n best het einde van een begin. De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval. Dan wil ik toch de vertegenwoordigers uit Weesp op de publieke tribune welkom heten. Ik wil niet vooruitlopen op de zaken, maar wel een compliment voor de gang van zaken tot dusver. De discussie wordt gesloten. 12. Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 15) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin. Mevrouw MARTTIN: De titel van ons initiatiefvoorstel zegt het eigenlijk al: Amsterdamse scholen adopteren oorlogsmonumenten. In mei van het jaar 2020, het huidige jaar, zijn wij 75 jaar vrij, vieren wij 75 jaar vrijheid. Het is wat ons betreft en ik denk wat u allen betreft, heel belangrijk dat we dit niet als een vanzelfsprekendheid zien, maar dat we onze kinderen ook vertellen dat die vrijheid er niet vanzelf is gekomen. Dus samen met het Comité 4 en 5 mei zijn we tot dit initiatiefvoorstel gekomen. We willen zo veel mogelijk Amsterdamse scholen stimuleren om zo veel mogelijk Amsterdamse leerlingen te laten weten wat we herdenken op 4 mei en wat we vieren op 5 mei. Met ons initiatiefvoorstel willen we dit bereiken. We willen dus dat nog meer scholen in Amsterdam oorlogsmonumenten gaan adopteren. Dat willen we stimuleren als raad. Wij zijn heel blij met de positieve reactie van het college. Ook in de raadscommissie was men heel positief. We hopen dus op een brede steun van u allen bij dit voorstel. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge. De heer FLENTGE: Ik vind het wel passend om de VVD hiermee te complimenteren want in de buurt van mijn huis staat zo’n heel klein mooi monumentje waar een jongetje dat ooit in de Tweede Wereldoorlog kooltjes aan het zoeken was, Keesje Brijde wordt er al naast mij gefluisterd, heel goed, is doodgeschoten. Daar is een monumentje neergezet. Ik moet zeggen, elk jaar weer, doet juist dat hele kleine monumentje mij altijd veel meer dan die grootschalige evenementen. Maar juist dat kleine, 37 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen dat buurtgerichte, die verhalen van vroeger, dat geeft zo veel waarde aan de geschiedenis en over de enorme misdaden die zijn gepleegd. Dus ik wil u complimenteren. Als veel scholen dat soort monumentjes gaan omarmen en daarvoor zorg gaan dragen, dan denk ik dat het ons geschiedenisonderwijs heel erg helpt. Ik vind het een leuk voorstel en ik hoop dat we het hier kunnen aannemen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Fockert. Mevrouw DE FOCKERT: Ik wil toch ook even namens de fractie van GroenLinks de VVD hiermee complimenteren met een persoonlijke noot. Gisteren was het 77 jaar geleden dat het Apeldoornse bos was ontruimd. Mijn opa heeft daar een aantal mensen in onderduik genomen. Dat was een verhaal dat wij als familie tot voor een paar jaar geleden eigenlijk niet kenden. Jullie willen meehelpen om kinderen die verhalen verder te doen verspreiden. Dat vinden wij heel mooi en we zullen het voorstel van harte steunen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: De Partij van de Ouderen heeft al eerder een motie ingediend en misschien zou dat nog kunnen worden meegenomen. Als er schoolreisjes zijn, kan dat misschien een keer naar Auschwitz zijn? Scholen zijn er al meer mee bezig. Ik hoop dat dat nog kan worden meegenomen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de beantwoording van de vragen. Wethouder MOORMAN: Volgens mij zijn er weinig vragen aan mij gesteld behalve de vraag van mevrouw Van Soest waardoor ik de ruimte heb om nogmaals — ik heb dat in de raadscommissie ook al gedaan — mijn complimenten te geven voor dit initiatiefvoorstel. Ik vind het heel mooi dat op deze manier nogmaals wordt onderstreept en benadrukt hoe belangrijk wij het vinden dat we in Amsterdam kinderen meegeven hoe het verleden in Amsterdam eruit heeft gezien — ook die zwarte bladzijde uit het Amsterdamse oorlogsverleden dat we met elkaar hebben, juist omdat dat enorm helpt om met elkaar naar de toekomst te kijken en te weten in wat voor stad je leeft en hoe belangrijk het is dat je samen die gezamenlijke geschiedenis naar de toekomst blijft uitdragen. Ik ben heel blij met dit voorstel. Ik heb wel gezegd dat we scholen niet zo maar alles kunnen opleggen. U heeft in de raadscommissie ook aangegeven dat u dat goed begrijpt. We verstaan elkaar heel erg goed over het initiatiefvoorstel. Ik hoop echt dat de raad het zo meteen in grote gezamenlijkheid zal omarmen. Dan richting mevrouw Van Soest. Eigenlijk heb ik in de complimenten die ik net heb gegeven aan de VVD-fractie aangegeven dat het niet onze rol is zoals u het voorstelt. Het is niet aan ons om te beoordelen wat scholen precies gaan doen. Zo is die rolverdeling niet. Maar ik weet dat er verschillende scholen zijn die deze schoolreisjes maken en dat wordt ook gestimuleerd door de gemeente als die scholen aangeven dat ze dat willen doen. Maar het is niet aan ons om scholen in hun curriculum daarin te sturen. (Mevrouw VAN SOEST: Het gaat mij er niet om dat u scholen iets oplegt, maar misschien zou u ze een duwtje in de goede richting kunnen geven, zo van we zouden het heel plezierig vinden als jullie ook eens een keer gaan kijken hoe het daar werkelijk aan is toegegaan. Dat is heel belangrijk en ook heel indrukwekkend.) 38 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Dat weet ik. Een school als het Calandlyceum in Nieuw-West heeft al meerdere keren die excursie naar Auschwitz heeft gemaakt en dat heeft inderdaad grote indruk gemaakt op de leerlingen en het heeft ook echt een impact op hoe ze kijken naar hun eigen stad. Ik denk eigenlijk dat het mooie initiatiefvoorstel van mevrouw Marttin al genoeg aansporing is om daarover eens met elkaar na te denken. Ik denk dat het daar gewoon onderdeel vanuit maakt. De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval. De discussie wordt gesloten. 13. Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 17) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flentge. De heer FLENTGE: Vloa's noemen wij dat in jargon. Ook hierin staat veel moois. Zeker dat speciaal onderwijs krijgt hier veel extra's wat in de vorige vloa’s nog niet stond of nog niet helemaal stond. Schooltuinen, schoolzwemmen. Dat lijken mij hele mooie aanvullingen die ook zeer noodzakelijk zijn. Ik ben speciaal hiernaartoe gelopen om de wethouder te complimenteren, want jaren lang al strijden wij en de partij van de wethouder doet niet anders voor het beperken en minimaliseren van de ouderbijdrage. De ouderbijdrage in Amsterdam leidt er nog steeds toe dat ouders zich niet vrij voelen hun kinderen in te schrijven op een bepaalde school omdat ze weten, ondanks het feit dat die ouderbijdrage in naam vrijwillig is, die in de praktijk toch steeds heel dwingend is. Het is bijna niet mogelijk je daaraan te onttrekken. Het leidt tot morele druk of tot het gevoel dat je naar de school moet, een soort walk of shame — excuses voor het Engels — omdat je dan moet vragen of je misschien wat ondersteuning kan krijgen. Dat hier een stap wordt genomen om die ouderbijdrage bepalend te maken en daar waar scholen dat overschrijden eventueel voorzieningen daarvan afhankelijk te maken. Dus om dan tegen de school te zeggen, sorry, het gaat niet door dat je subsidie van de gemeente krijgt. Dat vind ik een mooie stap vooruit. We moeten nog wel verder. De wethouder heeft aangekondigd naar 112 euro te gaan, de gemiddelde ouderbijdrage voor het basisonderwijs. Ik heb al gezegd dat ik nog verder wil en ik heb ook gezegd tegen de wethouder dat ik het ook wil in het VO. Dat is een aangenomen motie. Daarover gaan we nog strijden, maar alle stappen van de wethouder vind ik grote stappen vooruit en dat verdient ook een compliment. De SP zou de SP niet zijn als we niet een stapje verder zouden willen. Ik zou zeggen: door op die ingeslagen weg, wethouder. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Blom. De heer BLOM: Het lijkt heel lang geleden, maar ook ik heb natuurlijk de keuze moeten maken naar welke middelbare school ik wilde en ook toen in die tijd werd er een scholengids verspreid wat heel handig was. Ik kan me nog heel goed herinneren dat ik onbewust wel heb ervaren dat bepaalde scholen niet per se de scholen waren waar ik thuis zou zijn vanwege de hoge bijdrage en vanwege de uitstraling van zo’n school. We hadden het net over de vorming van elitescholen en dergelijke en dat is volgens mij iets wat we niet moeten willen. Het idee dat ouders en kinderen denken dat een school niet 39 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen voor hen bestemd is vanwege een hoge ouderbijdrage soms tot wel 1000 euro, is een onwenselijke situatie die we niet in Amsterdam moeten accepteren. Ik ben dan ook blij dat we door de strijd van de heer Flentge de afgelopen jaren nu een heel duidelijk verschil maken. Het wordt echt op een goede manier opgepakt door de wethouder. Ik hoop ook dat we dit gesprek in de toekomst verder kunnen voeren met de middelbare scholen. Dat is immers zoals wij dat doen: eerst gesprekken voeren. Die gesprekken met de basisscholen hebben jarenlang geduurd. Op een gegeven moment is dan de grens bereikt en stelt de gemeente een norm vast en daarop ben ik heel trots. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Allereerst wil ik de wethouder ermee complimenteren dat ze probeert, het is nog steeds proberen, een vorm van subsidie te weigeren aan basisscholen die een vrijwillige ouderbijdrage vragen die hoger is dan 225 euro. Mag ik nog even schrikken van het bedrag? Ik vind het nog steeds erg hoog. Een klein stukje geschiedenis. Ik heb me jarenlang beziggehouden met onderwijs. Ik heb me jarenlang bezig gehouden met witte en zwarte scholen. Nu wordt daarover nooit meer gesproken. We hebben het nu over gemengde scholen, maar dat betwijfel ik nog steeds. Vroeger hanteerden bepaalde openbare scholen wachtlijsten zodat zij konden bepalen welke leerlingen ze aannamen. Het openbaar onderwijs moet iedereen toelaten. Het bijzonder onderwijs mag nog steeds op grond van het geloof leerlingen weigeren. Dan is een van de oorzaken van het ontstaan van die witte en zwarte scholen die ouderbijdrage. Dat hebben we toentertijd door de universiteit laten onderzoeken. Scholen vragen een hoge eigen bijdrage om leerlingen te kunnen weigeren. Maar openbare scholen mogen niet weigeren. Dus mijn vraag is of de wethouder daarop kan reageren. Tevens hebben wij heel veel leerlingen die dus van school worden verwijderd. Misschien kan de wethouder daar ook eens naar kijken. Want wat speelt er nu op die openbare scholen? Als je je ouderbijdrage niet hebt betaald, dan mag je niet meedoen aan het eindexamen. Die signalen komen nog steeds bij mij. In de gemeenteraad heeft lang geleden mevrouw Dales een potje ingesteld als voorziening voor leerlingen die het niet konden betalen. Ik vind dat we even moeten gaan kijken naar de oorzaak van die scheiding tussen witte en zwarte scholen die nog steeds bestaat. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mbarki. De heer MBARKI: Ook ik wil graag beginnen met de complimenten aan de wethouder met deze vloa, want voor de PvdA is het essentieel dat ieder kind toegang heeft tot goed onderwijs en daarom hechten we grote waarde aan onderwijs waarvoor in principe ouders niet hoeven te betalen. Scholen die een hoge ouderbijdrage vragen, werpen hiermee een hoge drempel op, want de ouderbijdrage is misschien officieel vrijwillig, maar die leidt in de praktijk toch tot uitsluiting. Als je de ouderbijdrage immers niet kunt betalen en niet afhankelijk wilt zijn van de liefdadigheid van andere ouders, dan zul je dus voor een andere school voor je kind kiezen. Daardoor wordt de toegang tot een school bepaald door de portemonnee van de ouders en dat kan niet de bedoeling zijn. Een hoge ouderbijdrage draagt in die zin bij aan kansenongelijkheid. Daarom zijn we heel blij met de wijziging die wordt doorgevoerd. Ik ben het eens met mevrouw Van Soest. 225 euro is ook niet een klein bedrag, maar het is wel een mooie eerste stap. Dit zal zorgen voor meer gelijke toegangsmogelijkheden en als we die segregatie willen tegengaan die we allemaal zo slecht vinden voor de stad, is dat essentieel. Kinderen mogen in hun ontwikkeling niet worden belemmerd door de financiële situatie van hun ouders. Het is 40 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen ook goed dat we met deze maatregelen een nieuwe stap gaan zetten in het creëren van meer kansengelijkheid en dat we afscheid nemen van de belemmering van een hoge ouderbijdrage. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Rooderkerk. Mevrouw ROODERKERK: Voor ons ligt de verordening voor het lokaal onderwijsbeleid waarmee we 25 miljoen euro investeren in het Amsterdamse onderwijs en dat is ook voor D66 goed en belangrijk nieuws. Niet alleen vinden wij het belangrijk dat we met dat extra geld de kwaliteit van dat Amsterdamse onderwijs hoog houden, maar we zorgen er ook voor dat scholen en leraren worden ondersteund in de uitdagingen die horen bij het lesgeven in een internationale wereldstad zoals Amsterdam is. Deze wijziging geeft de wethouder om scholen die een te hoge ouderbijdrage vragen, verdere subsidie te weigeren om uitsluiting van kinderen te voorkomen. Voor D66 is het erg belangrijk dat scholen gebruik kunnen maken van de cultuurvouchers, schoolzwemmen en schooltuinen. Dat is iets waarbij juist die scholieren in het speciaal onderwijs heel veel baat hebben. In aanraking komen met kunst en cultuur heeft een enorm positieve invloed op juist kinderen met een beperking, zo blijkt uit veel onderzoeken. Verder wordt bij deze wijziging ook een voorziening opgenomen voor de begeleiding van zij-instromers. Zo wordt onder andere financiering mogelijk voor statushouders die in het onderwijs aan de slag willen gaan. Ook dit is een belangrijk punt. Dus het lijkt misschien op het eerste gezicht een technische wijziging, maar wie beter kijkt, ziet dat de wethouder met dit stuk een paar hele mooie stappen zet voor het Amsterdamse onderwijs, voor de scholen, voor de leraren en met name ook voor de kinderen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Yilmaz. De heer YILMAZ: Ik ga het niet te lang maken. Ik wil ook mijn complimenten uitspreken richting het college, richting de wethouder. Goed plan. Er wordt weer geïnvesteerd in kansengelijkheid. De wethouder maakt dat echt waar. Het is al vaker genoemd. De wethouder heeft dit twee jaar geleden benoemd en dat zie ik hier nu wel terug. Daarmee zijn we heel blij. De nadruk wordt vooral op de ouderbijdrage gericht, maar er zijn natuurlijk veel meer punten. Ook daarvoor mijn complimenten. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: Ook namens de Partij voor de Dieren de complimenten voor deze wijziging. In december is in de Tweede Kamer iets aangenomen waardoor kinderen niet meer worden buitengesloten als de ouderbijdrage niet kan worden betaald. Ik denk dat het hele goede stappen zijn. Wij steunen dit van harte. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. De heer BOOMSMA: Wij zijn hier dus niet voor. Volgens mij is dit helemaal geen verstandig idee en is het ook helemaal niet nodig. Het is niet zo dat er talloze kinderen nu worden buitengesloten. Dat is een verhaaltje dat hier af en toe naar voren wordt gebracht maar waarvan ik helemaal geen bewijzen ken. Het gaat om een vrijwillige bijdrage. Er wordt heel negatief gedaan over solidariteit op scholen zelf. Ik ken veel scholen waar dat onderling wordt opgelost. De heer Flentge zegt dan dat mensen een walk of shame moeten doen. Volgens mij hoeven mensen die wat minder geld hebben, zich helemaal 41 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen niet te schamen en dat moet je hier dan ook niet op die manier gaan zitten bestempelen. Dus wat ons betreft moeten we dit niet doen. Ik heb nog wel een vraag. Er zijn natuurlijk ook scholen die bepaalde veiligheidskosten hebben en daardoor een extra hoge ouderbijdrage vragen. Kan de wethouder bevestigen dat dit daar niet onder valt, dus dat die daarvoor niet worden bestraft? Eigenlijk zouden veiligheidskosten niet door scholen zelf betaald hoeven worden, vindt het CDA. De gemeente zou zelf die kosten moeten dragen. (De heer FLENTGE: Zou het kunnen dat er wellicht ouders zijn die het moeilijk vinden om een ouderbijdrage te betalen op school? En wat biedt het CDA die ouders qua plan om die ouders tot steun te zijn om te voorkomen dat de ouders die ouderbijdrage niet kunnen betalen?) Ik denk dat het belangrijk is dat alle scholen toegankelijk blijven, maar laten we niet vergeten hoe goed het is geregeld in Nederland, namelijk dat alle scholen op dezelfde manier worden gefinancierd door de overheid en dat we nauwelijks privéscholen hebben van betekenis. ledereen heeft dus toegang tot dit goede onderwijs. Het gaat uiteindelijk om relatief zeer lage bedragen als je dat vergelijkt met de rest van de wereld. En natuurlijk willen we niet dat ouders zich moeten schamen en dat hoeft wat mij betreft ook helemaal niet. Ik denk dat het prima is als mensen daarover in gesprek gaan met de school als ze dat bedrag niet kunnen opbrengen en dan wordt daarvoor een oplossing gevonden. Ik zie ook dat dat op allerlei scholen zo gaat, dus dat er solidariteit is. Ik denk dat scholen het op die manier goed aanpakken. Volgens mij moeten we voorkomen dat we dat soort schaamtegevoelens zitten aanwakkeren door de termen die de heer Flentge hanteert in zijn bijdrage hier te gaan herhalen. (De heer FLENTGE: Solidariteit op schoolniveau, dat is er heel veel. Dat ben ik volledig met u eens. Dat is eigenlijk het beste wat we kunnen hebben. Maar u bagatelliseert door het te vergelijken met het buitenland dat het wellicht wel zou kunnen meevallen met die ouderbijdrage die ouders hier in Nederland moeten betalen. Hoe kunt u nu zeggen dat een ouderbijdrage van soms wel 200, 300, 400 of zelfs 500 euro — en die zijn er, ook in Amsterdam — dat dat voor iemand met een hele kleine portemonnee eigenlijk wel iets is wat mensen moeten kunnen dragen en dat we het niet moeten overdrijven? Dat is toch een rare bagatel. U kunt toch nooit in de portemonnee van die ouders kijken en zeggen wat zij voelen?) Nee, dat is waar. Ik kan niet in de portemonnee van andere ouders kijken, maar ik wil de heer Flentge eraan herinneren dat het om een vrijwillige bijdrage gaat en dat dus de mogelijkheid openstaat voor die ouders om daarvoor hulp te vragen of een ontheffing. Daarover kunnen ze in gesprek gaan en dat gebeurt ook. (De heer FLENTGE: Dat is natuurlijk allemaal waar. U trapt nu wat open deuren in en dat snap ik allemaal wel. Het is zo. Ouders kunnen het gesprek aangaan. Er zijn allerlei mogelijkheden. Hulp. Solidariteit op schoolniveau, het is er allemaal. Maar die vrijwilligheid wordt natuurlijk soms overschreden doordat er wel degelijk in schoolgidsen of door de manier waarop die wordt gepresenteerd dwang wordt gevoeld of morele druk wordt ervaren. En dat is de vraag aan u: erkent u dat? Als een ouderbijdrage 500 euro bedraagt en je hebt een hele kleine portemonnee, erkent u dan dat het nog wel eens een tikkie heftig kan zijn als je kind mogelijk wordt uitgesloten van activiteiten?) Volgens mij is het een marginaal fenomeen. Er wordt hier een beeld geschetst alsof er allerlei kinderen worden buitengesloten van allerlei activiteiten en dat zie ik 42 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen nergens terug. Ik denk ook dat scholen, ouders en schoolbesturen in principe bereid zijn daarover het gesprek aan te gaan en dat ze ook prima in staat zijn het op te lossen. (De heer BLOM: Het verbaast me iedere keer weer om te zien dat de heer Boomsma telkens een treetje verder gaat met bagatelliseren als het gaat om deze problematiek. Waardoor denkt de heer Boomsma dat het wel is gelukt al die scholen bij elkaar te krijgen die nu gemeenschappelijk zeggen, dat er inderdaad wel een probleem is waaraan wat moet gebeuren. Waarom denkt u dat de scholen dat doen?) Nou ja, als de scholen er zelf mee komen, dan kunnen ze het ook zelf oplossen, dus dan is dit ook niet nodig. (De heer BLOM: De scholen geven aan dat dit een probleem is dat ze zelf constateren. Ze zijn heel blij met het leiderschap van de gemeente en de wethouder die aangeeft dat we niet kunnen accepteren dat de kinderen het gevoel krijgen dat ze worden buitengesloten. Hoe kunt u zo u best doen om te doen alsof dat probleem helemaal niet speelt. Ik vind dat heel creatief gedacht en eigenlijk best wel knap van u.) Dank voor het compliment. (De heer BLOM: Ik neem aan dat de heer Boomsma dan ook niet gaat instemmen met het voorstel. Klopt dat?) Dat klopt. (Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Boomsma, uw scholen zijn de bijzonder onderwijsscholen. Dat hoef ik u niet te vertellen. Ik ben wel benieuwd wat zij vragen aan ouderbijdragen. Lastige leerlingen willen we buiten de school houden en er is geen enkele school, geen openbare school, geen school voor bijzonder onderwijs, die daarvan geen gebruik maakt door de ouderbijdrage zo hoog te stellen. Als je 225 euro per jaar moet betalen en je hebt drie kinderen, dan is dat nogal een bedrag. En dan is dat waar de wethouder naartoe wil. Maar hoe ga je dat betalen als je 600 of 700 euro moet betalen. Hoe denkt u daarover?) Volgens mij is de discussie over openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs een andere. Ik denk wel dat het goed is als scholen een beleid hanteren waarbij ze bij meerdere kinderen kortingen invoeren. Dat lijkt me een hele goede zaak. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de beantwoording van de vragen. Wethouder MOORMAN: Dank aan de raad voor de complimenten over de aanpassing in wat in eerste instantie misschien een heel technisch stuk lijkt zoals mevrouw Rooderkerk zei, maar uiteindelijk behoorlijk wat elementen in de tekst bevat die helpen om een grotere kansengelijkheid in Amsterdam tot stand te brengen. Fijn dat u dat onderschrijft. Ik wil u eigenlijk een compliment teruggeven, want ik merk dat bij een heel groot deel van de raad de stimulering zit die ik steeds meekrijg om te werken aan die kansenongelijkheid maar ook om niet normaal te vinden wat misschien wel normaal is en wat misschien wel te lang normaal is gevonden. We zeggen in Nederland dat onderwijs gratis moet zijn omdat we gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel vinden dat elk kind, ongeacht zijn afkomst, ongeacht het inkomen van zijn ouders, ongeacht waar het is geboren of in welk deel van de stad het opgroeit, een goede kans moet maken op goed onderwijs. Daarom willen we dat dat onderwijs gratis is. Toch zien we dat een hoge ouderbijdrage in het onderwijs is geslopen. Niet overal. Er zijn heel veel scholen die een hele lage ouderbijdrage hebben. Er zijn zelfs scholen die geen ouderbijdrage hebben, 43 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen maar we zien ook scholen die echt een hele forse ouderbijdrage vragen. En dan vind ik het toch interessant dat de heer Boomsma zegt dat het geen probleem is omdat die ouderbijdrage vrijwillig is. Ik denk dat er twee hele grote problemen zijn. Ten eerste hebben ouders het gevoel dat deze school niet voor ze is bestemd. In eerste instantie kiezen ze al niet voor deze school omdat deze school een hoge ouderbijdrage heeft en dat bedrag hebben ze niet. Dus ze kiezen voor een andere school. Dit is een effect dat je niet gemakkelijk kunt meten, maar wat we in de praktijk wel vaak tegenkomen. En je ziet het ook in de stad. Het is niet zo dat de scholen met een hoge ouderbijdrage een beetje geleidelijk over de stad zijn verspreid. Dat heeft wel degelijk te maken met de plek waar ze staan. Ik zie u knikken; u moet dat herkennen. Daaraan zie je al dat er een bepaalde ongelijkheid insluipt. Dan kom je bij het tweede punt. Is het nu aan een school om een gesprek te voeren — en dat meen ik serieus — omdat het zo is dat je prima naar de directeur kunt gaan als je het niet kunt betalen om vrijstelling te vragen. Vindt u het nu echt iets van de school om met een ouder daarover een gesprek te moeten voeren? Ik vind dat niet. Ik vind het iets waartoe we ouders niet zouden moeten dwingen. Daarom zeggen we, een hoge ouderbijdrage hoort niet thuis in het principe van gelijke kansen voor ieder kind en een openbaarheid van elke school. Daarom vind ik ook echt dat deze drempels niet aan de voorkant moeten worden gesteld. Dat is niet alleen een streven, dat is ook iets waarover we op een gegeven moment hebben geoordeeld en waarop we dan moeten handelen. Dat is de reden dat we in deze verordening hebben gezet, op het moment dat scholen toch menen een hoge ouderbijdrage te kunnen vragen, dat de subsidie dan ook niet doorgaat. En die ouderbijdrage is op dit moment echt heel hoog, hoger dan die 225,00 euro en ik ben het met alle leden eens die zeggen dat dat eigenlijk nog te hoog is en dat is ook precies de reden waarom we het voornemen hebben dat bedrag volgend jaar te verlagen naar 112,00 euro. Dat is een keuze die elke school kan maken. Die subsidies die wij geven zijn ook extra en dat is ook iets wat we als Amsterdam zelf hebben besloten om te investeren in scholen. Daartoe hebben we geen wettelijke verplichting. Maar ik vind het heel logisch om op deze manier aan scholen te vragen hun deuren open te stellen voor ieder kind. Dus ik ben heel blij dat de meeste leden zeggen daarop trots te zijn en dat het een goede stap is. We doen dat met Z'n allen en ik ben ook blij dat we dat met Z'n allen doen. Zijn we er dan? Nee, we zijn er nog niet. Ik heb u al gezegd dat we nog een stap verder moeten zetten volgend jaar en dat gaan we ook doen. Maar we hebben ook nog het voortgezet onderwijs. Op aansporing van de heer Flentge die dit terecht elke keer weer bij mij onder de aandacht brengt, heb ik voortdurend het gesprek met het OSVO hierover. Vanochtend zelfs nog hebben we hierover gesproken. Ik heb ook gevraagd wanneer het OSVO hiermee komt, want het is een gesprek dat we naar mijn zin al wat te lang aan het voeren zijn. Er moet op een gegeven moment ook wel duidelijkheid zijn. Het OSVO heeft gezegd zich sowieso te houden aan de eisen en normen die door de VO- raad zijn gesteld. Dat vind ik goed, maar ik heb ook gezegd dat ik vind dat Amsterdam eigenlijk een stap verder hoort te gaan. We zijn een progressieve stad; we zijn een stad waarbij kansengelijkheid hoog in het vaandel staat. Dus ik vind ook dat ze dat moeten laten zien. Ze hebben dat begrepen en mij verzekerd dat er in het voorjaar in ieder geval een analyse ligt van hoe het in het voorjaar is gesteld met de ouderbijdragen in het VO en ze zullen bij die analyse een plan van aanpak geven over wat ze zelf van plan zijn te gaan doen. Zodra wij dat krijgen, zullen we dat voorzien van onze eigen mening, aan de raad doen toekomen. (De heer FLENTGE: Ik hoor de wethouder zeggen dat ze in gesprek is met het OSVO en dat daar wellicht bereidwilligheid is en dat men zich in 44 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen ieder geval houdt aan datgene wat de VO-raad heeft opgeschreven. Het is wel een bestuurdersorganisatie, dus daar is niet zo heel veel van te verwachten. Zich daaraan houden zegt nog niet zo veel. Maar goed, ik ga er maar vanuit dat we stappen maken, maar dan zou wel de vraag zijn of u enig uitzicht heeft op wanneer dat nu echt een stap vooruit gaat?) Ik deel met de heer Flentge dat ongeduld. Dat is precies wat ik hier heb proberen uit te drukken en wat ik vanochtend heb aangegeven. Ik vind dat er nu echt duidelijkheid moet komen hoe het OSVO daaraan gevolg wil geven. De schoolbesturen in het VO zeggen dat ze dat begrijpen maar dat ze daarvoor eerst een kaart moeten hebben. Dat begrijp ik ook. Op zich is het altijd goed om op basis van een goede analyse de keuzes te maken. Ik heb zelf ook aangegeven dat ik in principe vind dat wat we in het PO doen, ook in het VO zou kunnen. De schoolbesturen weten dat de gemeenteraad van Amsterdam er zo in staat. U laat mij dat keer op keer weten en dat waardeer ik ook. (De heer FLENTGE: Het is een mooie stap die ik hier hoor en dat wilde ik net vragen. Dat zou betekenen dat we met elkaar zeggen dat ook in het voortgezet onderwijs als je je niet houdt aan een bepaald maximum dat je misschien sommige subsidies niet kunt krijgen. Dat zou dan toch ook betekenen als het VO zich totaal niet wil committeren aan een maximum, dat we die maatregel op die manier zouden kunnen inzetten?) De heer Flentge zegt het al. Het is ietsje ingewikkelder, maar dat ontslaat ons niet van de plicht om toch gewoon heel goed te kijken naar wat er mogelijk is. Dat is ook precies de vraag die ik bij het OSVO heb neergelegd en dat is ook precies wat ik verwacht terug te krijgen in het voorjaar. Of ik daarover op dat moment tevreden ben, dat zal ik u laten weten. En als dat niet zo is, dan zullen we met elkaar het gesprek voeren wat we daarin dan verder kunnen ondernemen. (De heer FLENTGE: Ik bespeur nu een kleine terugtrekkende beweging bij de wethouder. Ze was eventjes voortvarend. Ze zegt, we kunnen hetzelfde doen in het PO als bij het VO. Ik vraag specifiek, stel dat het VO zich niet aan dat maximum wil houden, is de wethouder er dan toe bereid te zeggen, oké, dat zou consequenties kunnen hebben voor de gelden die we vanuit de gemeente beschikbaar stellen aan scholen en dat die bedragen dan niet uw kant op komen. Wij stellen namelijk voorwaarden aan de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de school. Zou u dat specifieker kunnen benoemen?) Terughoudendheid is denk ik niet het goede woord, maar ik denk niet dat het verstandig is om met elkaar nu al de hypothetische discussie te gaan voeren zoals die in het voorjaar zou kunnen plaatsvinden. Ik zeg u, dit gesprek wordt gevoerd en ik heb ook tegen het OSVO gezegd, ik vind het wel noodzakelijk dat er inzicht wordt gegeven in de analyse die jullie daarvan maken en tegelijkertijd ook de stappen die daarin worden gezet. Dat oordeel zal ik tegelijkertijd met het oordeel dat wij daarover vellen vanuit het college in het voorjaar aan u doen toekomen. Ik hoor uit uw woorden wat u wilt. Ik zeg ook helemaal niet dat ik het niet met u eens ben. Dat weet u ook. Maar ik vraag u, laten we dat gesprek in het voorjaar voeren op het moment dat het niet meer hypothetisch is maar echt. Ik vervolg mijn verhaal en ik heb niet zo veel tijd meer nodig voor het beantwoorden van de vragen. Het is uiteindelijk aan de raad om te besluiten wanneer we dit gesprek met elkaar beëindigen. In de richting van mevrouw Van Soest zeg ik, op basis van een ouderbijdrage mag er nooit worden geweigerd. Dat is heel duidelijk in de wet neergezet en al helemaal niet voor een eindexamen. Dus ik ken deze signalen niet. Als u ze heeft, geeft u ze alstublieft door want dan moet er echt iets gebeuren. Het is een signaal dat ik echt niet 45 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen ken. Laten we hopen dat dit bericht u wat vervuild heeft bereikt. U vraagt of er niet een potje is. In principe hebben we dat voor het PO al gedaan. Met de stadspas kunnen ouders op alle basisscholen hun ouderbijdrage scannen. Dus we zijn daarmee eigenlijk al heel erg voortvarend mee bezig zodat het ook voor de scholen geen probleem is om dat op te halen. Dat werkt in de praktijk heel erg goed. Dat is ook het antwoord op de vraag van mevrouw Bloemberg-lssa die nog zei, dit is ook wat de Kamer heeft gedaan. Was het maar waar. Het is helaas vaak zo dat Amsterdam iets vooruitloopt op wat er in Den Haag gebeurt. Laten we dat vooral blijven doen. We hebben al een aantal jaren geleden hier in Amsterdam het besluit genomen dat geen enkel kind meer kan worden uitgesloten van een schoolreisje. Het heeft een aantal jaren geduurd voordat dat de Tweede Kamer heeft bereikt. Nu is dat gelukkig ook in de Tweede Kamer afgesproken. Laten we hopen dat dit voorstel de Kamer iets sneller bereikt zodat die hetzelfde gaat doen als we hier aan het doen zijn. De heer Boomsma heeft mij (buiten de microfoon) gewezen op een punt dat wel relevant is. Dat begrijp ik. Dat gaat over de veiligheid. Ik weet dat hij op een specifieke school duidt. Ik heb het gesprek gevoerd met deze schoolbestuurder en ik heb aangegeven dat ik veiligheid hierbuiten plaats. Dus de bijdrage van ouders voor de veiligheid wordt niet gezien als een ouderbijdrage die een uitsluitingsgrond vormt om voor de middelen van de vloa in aanmerking te komen. De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval. De discussie wordt gesloten. De VOORZITTER schorst de vergadering voor twee minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. 14. Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 32) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Voorzitter, inmiddels hebben we dit onderling geregeld, dus het kan gewoon door. Dit punt is gehamerd. De voordracht wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 32 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15. Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op bovengrondse metrostations (Gemeenteblad afd. 1, nr. 30) 46 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groen. De heer GROEN: Ik kan het heel kort houden. Dit is bijna boekhoudkundig. We praten over het plaatsen van zonnepanelen op een metrostation. Natuurlijk fantastisch nieuws. Daar zijn we heel blij mee. Alleen werd in de discussie duidelijk dat de gemeente een rekenregel hanteert om te bepalen hoe waardevol wij het vinden dat we CO» besparen. Die blijkt wat verouderd en niet geüpdatet. Ik vroeg dat aan de verantwoordelijke wethouder en die zei, ik ben het misschien wel met de heer Groen eens maar ik ga er niet over. Dat valt onder de portefeuille van wethouder Van Doorninck. Die kan bedenken hoe je die rekenregel kunt herzien. Ik kreeg toen de toezegging dat we dat gaan doen, maar bij navraag bleek dat het behulpzaam zou zijn als ik even precies in een motie opschrijf wat ik nu eigenlijk wil. Dat heb ik gedaan en die motie dien ik bij dezen in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 56° Motie van het lid Groen inzake rekenregel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 48) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de rekenregel in 2020 aan te passen en hierbij te komen met een COÔz-prijs die past bij de huidige inzichten; - deze regel in ieder geval toe te passen bij de belangrijkste producten in de energietransitie voor zover van toepassing. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Moorman voor de preadvisering van de motie. Wethouder MOORMAN: De wegen van het wethouderschap zijn ondoorgrondelijk en zo praat ik hier ineens over rekenregels en CO2prijzzen voor zonnepanelen op metrostations waar ik natuurlijk ontzettend veel vanaf weet. Ik weet ook dat de heer Groen gelijk heeft. De rekenregels zoals wij die nu hanteren, zijn inderdaad ietwat verouderd. Ik heb ook even met wethouder Van Doorninck afgestemd of het nu een goed idee is om inderdaad op basis van een motie van u dat wat aan te scherpen volgens de moderne inzichten die we daarover hebben opgedaan en waarvan wij natuurlijk van alles weten. Wethouder Van Doorninck geeft aan dat dat inderdaad verstandig is. We hadden ook niet anders van u verwacht, mijnheer Groen. Dus een positief preadvies. De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval. De discussie wordt gesloten. 19. Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet (Gemeenteblad afd. 1, nr. 28) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Renssen. 47 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Mevrouw VAN RENSSEN: Afgelopen raadscommissie Ruimtelijke ordening riep de voorzitter van die commissie op tot meer liefheid in het debat in de raad en daarbij sluit ik me graag aan — ook omdat ik mijn collega Karaman zal missen hoewel ik uitkijk naar de samenwerking met collega Van Pijpen. Dus ik zal vandaag proberen zo veel mogelijk liefheid in mijn bijdrage te leggen. Voor ons ligt de investeringsnota Klaprozenbuurt, een heel mooi voornemen waarbij een gebalanceerd stuk aan de stad wordt toegevoegd. Voor wie het niet kent, het gebied grenst aan Buiksloternham. Het gaat om het gebied waar nu grotendeels bedrijven zijn gevestigd zoals de Praxis en de Febo. Hier komen 2.000 woningen in de verhouding 40%-40%-20%. Bijzonder dat we op deze manier meer woningen kunnen creëren en dat de gemeente hier samen met zittende eigenaren samenwerkt om met zelfrealisatie tot ontwikkeling te komen. Langs dat bedrijventerrein loopt ook een hele mooie dijk, de Waterlandse zeedijk, nu vooral een groene en ruige dijk en redelijk ontoegankelijk. Dat kan ik weten want er overheen lopen was lastig. Terwijl mijn collega Groen makkelijk die dijk beklom, gleed ik uit op mijn slippers in het hoge gras. In eerdere varianten zouden op deze dijk dijkwoningen komen. Het groen zou worden verkocht aan vermogende particulieren. Deze woningen zijn nu niet meer in het plan opgenomen en langs en aan de dijk komt een Buiksloterdijkpark met speeltuinen, voetbalveldjes en een belangrijke ecologische functie. Het park komt het bijzondere landschapselement van de dijk ten goede. Er is meer ruimte voor natuur en er komt een fietsroute. Belangrijker is nog dat de groene openbare ruimte niet wordt verkocht, maar dat deze dijk en de openbare ruimte niet alleen behouden blijven voor de gemeenschap, maar ook nog toegankelijker worden gemaakt. Dat is iets om te vieren. Het is te danken aan de bewoners van de omringende buurten waaronder de Buiksloterbreek. Die bewoners hebben hun stem laten horen en ze hebben een alternatief plan gemaakt voor de dijk met landschapspark. Dat is ook te danken aan dit college en alle mensen die werken voor Amsterdam, want ze zijn in gesprek gegaan met de bewoners. Uiteindelijk is een schetsontwerp opgesteld door drie architecten uit de buurt. Ook bij het concept stedenbouwkundig plan zijn er weer gesprekken gevoerd en zijn er aanpassingen gedaan. De volgende stap is het bestemmingsplan en daarin hebben we alle vertrouwen. Van dit traject kunnen we als stad en als stadsdelen veel leren over participatie of beter nog co-creatie met name bij gebiedsontwikkelingen. Bij bewoners, bedrijven en andere gebruikers van het gebied moeten we in gesprek gaan over de ontwikkelingen. Deze kennis is belangrijk in het kader van de ambities voor de omgevingswet en voor het vergroten van de lokale democratie. Moties hoeven wat mij betreft niet alleen maar kritisch te zijn. Die kunnen ook lief zijn en zo je wilt aanmoedigend of bemoedigend. Dus bij dezen een aanmoediging: ga zo door! En een motie. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 57° Motie van het lid Van Renssen inzake Evaluatie participatieproces Klaprozenbuurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 49) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de verschillende vormen van participatie gedurende het planvormingsproces voor de Klaprozenbuurt te evalueren ten behoeve van toekomstig beleid en ontwikkelingen; 48 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen - en van deze evaluatie een rapportage op te stellen met belangrijke aandachtspunten en aanbevelingen en deze zo spoedig mogelijk aan de raad te sturen. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Aangezien het hier een investeringsbesluit betreft en geen ruimtelijke ordeningsbesluit stem ik waarschijnlijk voor naar aanleiding van de antwoorden op de vragen die ik straks ga stellen. Het geld is namelijk nodig om het plan verder uit te werken en aankopen te doen. Tegen de tijd dat het aangepaste ontwerp- bestemmingsplan komt, willen wij er zeker van zijn dat er voldoende rekening is gehouden met de bezwaren van met name het OV, hoe het daarmee staat, de bereikbaarheid en of er voldoende bushaltes zijn. Nu heb ik echt nog even een paar specifieke vragen. Wat is het gevolg van een verlengde grondexploitatie van vijftien jaar in plaats van tien jaar? Hoe staat het met de hoogwaterkering langs de Metaalwerkersweg genoemd als Buiksloterdijk? En hoe staat het met het Marjoleinterrein waar nogal wat onrust is ontstaan onder de bewoners? Ik begrijp uit de stukken dat de bebouwing van de hoogwaterkering Buiksloterdijk inmiddels is gezakt. Is dat juist? De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw De Heer. Mevrouw DE HEER: Ik kan hier natuurlijk niet anders dan memoreren dat het fijn is dat hier 40%-40%-20%-woningen komen en ook nog veel woningen erbij. Het wordt echt een nieuw woongebied in Amsterdam-Noord. Daar zijn we blij mee. Dit was een bijzonder participatieproces, een proces waarvan we heel veel kunnen leren. Het was echt zo bedoeld om samen met de bewoners dit nieuwe stukje stadsdeel te maken. Het ging ook een beetje grillig. Op een moment waren er ook nogal wat insprekers in de raadscommissie die echt niet zo blij waren met hoe het ging. Het is wel goed afgelopen. Er is goed geluisterd naar bewoners en ik denk dat het goed is dat te evalueren: om de goede dingen eruit te halen maar ook de dingen waarvan we kunnen leren voor een volgende participatieproces. Nu is er nog een dingetje. Er was namelijk een aantal woonbootbewoners bij ons en die mensen voelden zich nog niet helemaal gehoord. Het ging eigenlijk over de afstand die zij moeten lopen tot de parkeerplaatsen. Ik weet helemaal niks over parkeren en parkeerplaatsen, maar wat mij hierbij opviel, was dat zij het over een andere afstand hadden dan de wethouder. Ik dacht, hoe kan dat nu? Er moet toch een waarheid zijn? Hoe kan het dat zij zeggen, de verste afstand is 500 m en de wethouder zegt 200 m. Ik wil de wethouder hierbij oproepen vooral nog een keer in gesprek te gaan met deze bewoners om te kijken hoe we hier bij elkaar kunt komen. De waarheid moet er toch zijn al is het misschien niet helemaal in het midden. Het lijkt me vervelend als deze bewoners hier een slecht gevoel aan over houden terwijl het participatieproces eigenlijk zo goed is afgelopen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Bloemberg-lssa. Mevrouw BLOEMBERG-ISSA: In de raadscommissie hadden wij bij dit punt helaas geen spreektijd meer, dus ik wil er hier graag nog iets over zeggen. Ik denk dat de raad mij ook wel kent als iemand die kritisch de RO-stukken bekijkt en veel vragen heeft. 49 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Waarom verdwijnt er groen, gaan er bomen weg? We willen er een park bij; is er geen ruimte voor een voetbalveld. We hebben geconstateerd dat op al deze vragen een antwoord zit in deze stukken. We zien ook dat er groen wordt gerealiseerd, dat er een park bijkomt, dat er geen ruimte is voor een voetbalveld. Wij kunnen deze plannen steunen. Dat was het. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Doorninck voor de beantwoording van de vragen en een preadvies op de motie. Wethouder VAN DOORNINCK: Dank ook voor de mooie woorden over dit investeringsbesluit en zeker ook over het proces. Dat vind ik zelf ook heel bijzonder. Dit is een lang traject geweest en een lang traject dat je samen aflegt, gaat inderdaad niet altijd helemaal rechtdoor en dan neem je af en toe wat afslagen, maar je komt steeds dichter bij elkaar. Ik denk ook dat dat een uitkomst is. Niet dat de bewoners over sommige punten andere ideeën hebben dan wij en dat die in alles hun gelijk krijgen, maar dat je elkaars standpunten wel snapt en dat je heel goed begrijpt waarom sommige keuzes worden gemaakt. Dat is iets wat volgens mij een echt participatieproces is, namelijk niet een van de twee krijgt 100% gelijk, maar wel weten waarom keuzes worden gemaakt. Dan kom ik meteen even op de vraag van mevrouw De Heer over die afstand. Wij hebben toch echt berekend dat het 220 meter is. De belangrijkste reden waarom wij daar toch aan vast willen houden, is dat we echt een groene entree voor dat park willen hebben, dat park waarmee iedereen zo blij is, dat Buiksloterpark dat daar komt. Op het moment dat je daar begint met een parkeerplaats, geeft dat echt een heel ander gevoel dan wanneer je begint met een groene entree en parkeerplaatsen iets verderop. Dus inderdaad, het is iets langer lopen dan men gewend is, maar wij denken dat dat te doen is. Nu is het wel zo dat dit traject nog niet klaar is. We gaan naar inrichting, we gaan naar een bestemmingsplan, dus het gesprek met bewoners blijft. Wij zullen dus ook met de woonbootbewoners die het vervelend vinden dat ze langer moeten lopen, blijven spreken. Ik ben nu niet snel geneigd om met name rond dat parkeren nu een ander besluit te nemen. Ik zei het al, het gaat echt om die groene entree. Maar we kunnen natuurlijk altijd kijken of ergens een mouw aan te passen is. We blijven dus in gesprek maar dat betekent niet per definitie dat we plannen gaan aanpassen. (Mevrouw DE HEER: Dat begrijp ik. Wat mij is opgevallen, is dat de bewoners een ander beeld hebben bij die afstand. Ik denk dat het goed is wel dat gesprek aan te gaan om die beelden dichter bij elkaar te brengen. Bent u dat met mij eens?) Ja, zoals ik al zei, wij blijven überhaupt het gesprek aangaan ook in hoe het verder wordt uitgewerkt. Ik denk dat we dan ook met de bewoners samen nog een keer gaan kijken wat die afstand is, hoe die het makkelijkst is af te leggen. Wellicht is daar nog iets aan te passen. Een participatietraject stopt niet bij een investeringsbesluit en dat is maar goed ook. Dan had mevrouw Van Soest nog wat bezwaren. Als het gaat om het aantal bushaltes, dan is de plek heel goed bereikbaar met het OV en er zijn ook voldoende haltes. Dus als u daarover heel specifieke vragen heeft, dan kunnen we daarop misschien beter bij het bestemmingsplan terugkomen. Voor dit soort detailvragen is een raadscommissie altijd heel handig. U had nog een specifieke vraag over het investeringsbesluit voor vijftien jaar in plaats van tien jaar. Dat gebeurt bij transformatiegebieden wel vaker omdat we niet alles in eigen hand hebben. Het zullen de vastgoedeigenaren zijn die zelf ontwikkelen. Het gaat om zelfrealisatie en daarbij kunnen 50 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen wij niet alles in de hand halen. Daarmee wordt in de financiële systematiek rekening gehouden. Dan mevrouw Bloemberg-lssa. Het is natuurlijk heel erg fijn als we op zo’n manier meer bij elkaar komen. Ik hoop u nog vaker met investeringsbesluiten zo blij te maken ook al hoop ik dat u mij nog vaak op aanscherping zult vragen. Op die manier blijven we elkaar vinden. Als laatste de motie van mevrouw Van Renssen. Ik denk dat het een heel erg goed idee is. Dit is inderdaad een heel bijzonder proces geweest. Ik denk dat elk transformatiegebied, daar waar je in de bestaande stad iets gaat doen, elk proces zijn eigen dynamiek zal kennen. Dus dit participatieproces zal zeker geen blauwdruk zijn voor andere, maar het is heel goed om ervan te leren. Dat betekent niet dat we niet nog een keer zo'n hobbelig traject krijgen, maar het is goed om te zien wat werkt nu wel, wat werkt niet, waar kun je eerder ingrijpen bijvoorbeeld of hoe kun je mensen sneller betrekken en goed omgaan met verwachtingen. Dus het college heeft geen enkel bezwaar tegen het aannemen van uw motie. Wij gaan snel met die evaluatie aan de slag. Volgens mij heb ik hiermee alle vragen beantwoord. (Mevrouw VAN SOEST: De grondexploitatie is nu verschoven naar vijftien jaar. Dat zijn dan de investeerders? Heb ik dat goed begrepen of niet?) Nee, op het gevaar af dat we nu stukken gaan bespreken die niet in openbaarheid besproken worden, kan ik in het algemeen zeggen dat het vaker gebeurt dat er een langere termijn wordt genomen voor de grondexploitatie omdat we niet overal aan de touwtjes trekken. Zo’n ontwikkeling duurt langer dan wanneer we die zelf helemaal kunnen invullen. Dus als we het samen met anderen doen, dan is een langere termijn gebruikelijk. De VOORZITTER: Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is niet het geval. De discussie wordt gesloten. 20. Instemmen met de Agenda Autoluw ‘Amsterdam maakt ruimte’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 31) en 25A. Actualiteit van het lid Boomsma inzake een alternatief plan voor de Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ernsting. De heer ERNSTING: Wat gisteren radicaal was, is vandaag normaal. Toen ik paar jaar geleden begon over het opheffen van 10.000 parkeerplaatsen voor meer ruimte voor mensen, werd ik meewarig aangekeken. Toen het in het GroenLinksverkiezings- programma terecht kwam, werd het een grote kop in De Telegraaf en toen het in het coalitieakkoord stond, was het een van de eyecatchers en nu is het beleid. Over de knip voor het CS is wel vijftien jaar gepraat en toen die in 2018 werd ingevoerd, was iedereen er eigenlijk in een week aan gewend. In het masterplan Wibautas van 2001 werd de versmalling van de Weesperstraat voorgesteld. Wethouder Wiebes stelde die in 2012 uit 51 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen maar nu ligt er een pilot voor een knip in die Weesperstraat. Wat gisteren radicaal was, is vandaag normaal. Femke Roosma zei dat op de nieuwjaarsbijeenkomst van GroenLinks twee weken geleden en Reinier Van Dantzig zei bij D66 iets soortgelijks. Hij zei, als je bestuurt, zijn vooruitstrevende ideeën opeens mainstream. Er is veel om tevreden te zijn bij de Agenda Autoluw. Er is voor het eerst een Agenda Autoluw, een pakket maatregelen om meer ruimte vrij te spelen die voor iedereen toegankelijk is, voor schonere vervoersmiddelen, voor fietsers en voor voetgangers en voor meer inclusiviteit, voor jonge en oude mensen die zich vrijer en veiliger kunnen voortbewegen. Meer OV, sneller OV, goedkoper OV, het staat erin. De pilot voor de knip in de Weesperstraat, de parkeermaatregelen, 10.000 parkeerplekken weg, al die ruimte wordt teruggegeven aan de Amsterdammers. De knip in de Van Wouwstraat waardoor je met de auto niet meer in een keer vanaf de A2 vanaf de Utrechtse brug in een keer doorknalt naar het Rembrandtplein. De integrale aanpak voor stadsstraten door de hele stad heen om daar meer ruimte voor fietsers en voetgangers te krijgen en een impuls te geven aan deze belangrijke straten. Het zijn maar een paar voorbeelden van trendbreuk en ommekeer die nu vastere vorm krijgen als uitwerking van het coalitieakkoord en als uitwerking van de verkiezingsuitslag. Dat is goed om even bij stil te staan want het voelt eigenlijk al gewoon. Het bijzondere namelijk is dat ook de stad een enorme ommekeer heeft gemaakt. Waar voorheen de teneur nog wel eens was bij dit soort maatregelen dat vooral de auto toch alle ruimte moest blijven houden, is dat nu precies andersom. Bewonersorganisaties zeggen eigenlijk, het kan beter en het kan sneller. Ze willen autoluw beter en sneller en ze zeggen dat het volume van het totaal aantal auto’s omlaag moet door alleen nog bestemmingsverkeer in de stad te laten komen. Ook in de commissiebehandeling vorige week, een mooie vergadering, bleek dat door de oppositie ook een aantal uitgangspunten werd gedeeld. Ze diende zelfs een alternatief autoluwplan in. Zelfs Forum voor Democratie, alhoewel de woordvoerder van die partij onmiddellijk weer fors afstand van het eigen plan nam, maar toch. Het CDA en de VVD pleitten voor zachte knips, zona a traffica limitata zoals in Italië nog wel eens te zien is. Ik complimenteer deze partijen met die constructieve bijdragen. (De heer KREUGER: Definieert u fors afstand nemen eens.) Nou ja, we kunnen allemaal de beelden terugkijken. Ik vroeg u hoe u nu dacht over knips en al die voorstellen die in uw eigen voorstel staan, en toen zei u, ja, nee, dat is allemaal een compromis, eigenlijk ben ik het daar niet zo mee eens. Dat was ongeveer de bijdrage van Forum voor Democratie in de vergadering. (De heer BOOMSMA: Weet de heer Ernsting dat verkeer in het Italiaans en in de meeste andere Romaanse talen een mannelijk woord is en dat het dus niet traffica is, maar traffico?) Meo culpo dan. Ik ga verder. Het is logisch dat die partijen er ook zo in staan, want van links tot rechts weet eigenlijk iedereen in Amsterdam wel dat in een verdichtende stad voor auto’s steeds minder plek is. Dan iets anders. In de media is veel discussie geweest over een aantal plekken die juist drukker zouden worden met auto’s. Ik noem de Kattenburgerstraat maar ook de Houtmankade. Pieter Lintjens, de wethouder van de VVD in de vorige periode, schreef de raad al in het voorjaar van 2018 dat er volumebeperking nodig is van het totale autoaanbod als je autoverkeer gaat concentreren op een beperkter aantal doorgaande wegen in een steeds drukker wordende en verdichtende stad. Hij zei dat het volgende college, dit college bijvoorbeeld, kon nadenken over vormen van betalen naar gebruik. Vervolgens ontplofte de landelijke VVD. U kent dat verhaal. Het ging van tafel, maar het punt is nu alweer actueel. Op de oostertoegang naast het Centraal Station moet iets gebeuren om daar een veilige situatie te maken voor fietsers en voetgangers en ook 92 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen zonder Agenda Autoluw zou dat moeten. Laten we daarover gewoon helder zijn. Maar we kunnen auto’s niet zomaar verplaatsen naar een andere straat in een andere buurt waar ook een aantal problemen samenkomen. We moeten toe naar minder auto’s om problemen op te lossen en daarom heb ik een motie samen met D66, de SP en de PvdA die vraagt te betalen naar gebruik om doorgaand verkeer tegen te gaan en dit te bepleiten bij het rijk en verder te onderzoeken. Ik vraag daarbij ook om een stelsel van knips of een zona a traffico limitato als eventuele oplossingsrichting mee te geven en tegen elkaar af te wegen. Het punt van de Kattenburgers en het Houtmankwartier is namelijk niet alleen op die plek van toepassing maar raakt een stadsbreed thema. Hoe gaan we het doorgaande en onnodige autoverkeer tegen. Het trekt immers een te zware wissel op de stad. Het is ook het moeilijkste vraagstuk, maar we zitten hier ook niet om makkelijke dingen op te lossen dus we moeten dit aangaan. Ook andere thema’s die op de Kattenburgdiscussie van toepassing waren, gelden breed. (De heer KREUGER: De heer Ernsting had het er net over dat we moeten werken aan de veiligheid van voetgangers en fietsers bij de oostertoegang. Nu vraag ik me af of hij daar zelf wel eens komt en of het hem dan opvalt dat juist de fietsers en de voetgangers … Laat ik het zo zeggen: wie houdt zich meer aan de regels, de auto’s of de voetgangers?) Ik kom er meerdere keren per week, in de spits. Ik fiets dan samen met mijn zoontje van negen jaar naast mij op Z'n eigen fiets. Ik maak me zorgen. Ik zie daar dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen. Het maakt me niet uit wie zich niet aan de regels houdt. De druk op het gebied is gewoon te groot. Er zijn teveel auto’s en teveel fietsers voor de beperkte infrastructuur dus je zult iets moeten doen aan de infrastructuur. (De heer KREUGER: En als we dan bijvoorbeeld kijken naar een tunnel bij het CS, dan ondervang je dat verkeer. Dan hoeven die fietsers helemaal niet meer over de oostertoegang. Hoe kijkt u daarnaar?) Er liggen diverse tunnels onder het CS. Ik zie uw punt niet helemaal, maar ik heb zo meteen een motie waarin ik wel vraag nogmaals te bekijken of dat fietspad niet anders kan worden gesitueerd en dus verkeersveiliger. (De heer KREUGER: Ik heb het over een tunnel vanuit Noord naar het Centrum). De IJtunnel ligt er al, mijnheer Kreuger. (De heer VROEGE: Ik ken GroenLinks als een gastvrije partij die zegt, iedereen is welkom in deze stad. Er zijn ook partijen die pleiten om een digitaal hek om de stad heen te leggen. Auto's met een buitenlands kenteken mogen dan de stad niet meer in. Hoe staat GroenLinks in deze buitenlanders-zijn-niet-welkomtheorie’?) Ik constateer dat er wel een probleem is met het aantal auto’s in de stad, ook auto’s die daar eigenlijk niet hoeven te zijn. Er is veel onnodig autoverkeer in de stad waarvan we met Z'n allen zeggen, dat draagt eigenlijk weinig bij en dat veroorzaakt wel veel problemen. Op verschillende plekken in de stad kennen we het eigenlijk al. Dus in het Wallengebied is eigenlijk al een soort voetgangerszone waar alleen de rechthebbenden toegang hebben. De verhoging van de parkeertarieven in het Wallengebied en in het Centrum speelt hierin ook een rol om mensen te ontmoedigen. Ik denk dat je naar dit soort oplossingen wel moet kijken en de bezwaren daarbij wel in acht moet nemen. In andere landen en steden is het eigenlijk vrij normaal om alleen nog bewoners toegang te geven en de rest gewoon hard te weren. In Italiaanse steden is dat zo. 53 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen (De heer VROEGE: Er zijn heel veel zaken die wij liever niet van Italiaanse steden willen overnemen. Maar de doorgaande wegen, de plekken die goed bereikbaar zijn per auto, wilt u werkelijk zeggen alleen bewoners mogen daar komen? Als je uit het buitenland komt en je hebt een advocaat op de Keizersgracht, dan ben je niet meer welkom?) Ik kan mij zoiets voor de grachtengordel best voorstellen. Het is ook heel kwetsbaar. En met de kademurendiscussie in het achterhoofd zien we natuurlijk ook wat het enorme autoverkeer daar betekent. De vraag is door wie dat dan wordt veroorzaakt. Ik weet niet of het voor het grootste deel bezoekers zijn of dat het de mensen zelf zijn die daar wonen en werken. Dat zou goed kunnen. Dus dat is even mijn antwoord. Ik denk wel dat de indieners van de zona a traffico limitato wat verschillende ideeën hebben over de omvang van zo'n gebied en hoe groot dat dan zou moeten worden. In de voorstellen die ik heb gezien, zijn die doorgaande routes zoals de Weesperstraat geen onderdeel van die traffico limitato. Maar goed, dat gaan we verder zien. Er moet dus iets gebeuren bij die oostertoegang. We moeten naar minder auto's in de hele stad om dat veilig op te lossen en daarom heb ik dus een motie samen met D66 en de SP die vraagt betalen naar gebruik om doorgaand verkeer tegen te gaan te bepleiten bij het rijk en te onderzoeken. Ik vraag daarbij dus ook om een stelsel van knips of die zona a traffico limitato eventueel oplossingen zouden kunnen zijn. Ook andere thema’s die op de Kattenburgcasus van toepassing waren, gelden breder. Ik heb nog enkele moties en die hebben ook een bredere betekenis. Het gaat bijvoorbeeld om bij de Kattenburgerstraat de functie in het autonetwerk te verlagen van plusnetcorridor auto naar gewoon hoofdnet auto en met de scooter op de rijbaan in plaats van op het fietspad. (Mevrouw MARTTIN: Nog even over de motie die u net aankondigde over het betalen naar gebruik. Bedoelt u dan een soort tolheffing, zo van je mag naar Amsterdam komen maar dan moet je tol betalen om naar binnen te rijden?) Ik heb in de raadscommissie verschillende woorden gebruikt. Ik heb gezegd dat je aan rekeningrijden kunt denken, aan tolheffing, aan congestion charge, aan spitsheffing. Dat zijn natuurlijk allemaal vertalingen van hetzelfde. Dus betalen naar gebruik op een bepaald moment van de dag. Daarmee is in andere steden zoals in Oslo, zoals in Londen, zoals in Singapore veel resultaat geboekt. Dus het is niet nieuw. (Mevrouw MARTTIN: Ik besef dat het niet nieuw is. U noemt allerlei termen, maar welke term staat er in uw motie genoemd? Hoe gaan wij het dan doen volgens u?) Betalen naar gebruik. Ik wil de vraagsteller wel meegeven bij zo’n zona a traffico limitato, als je daar binnen rijdt, met slimme palen, zo las ik in uw voorstel, dat je dan een boete krijgt. Die boete is eigenlijk ook een soort betalen naar gebruik. Dus het effect van de maatregel van de oppositiepartijen en die van ons is eigenlijk hetzelfde. Ik wil ook parkeerplaatsen gebundeld en niet alleen versnipperd opheffen. Daar heb ik ook een motie voor. Op de Kattenburgerstraat maar ook elders. Om de oostertoegang niet alleen staand maar integraal te overwegen en niet als een geïsoleerd geval. Daarvoor ook een motie. Daarnaast nog een aantal andere moties met onder andere D66, de PvdA en de SP om de Agenda Autoluw nog een versnelling mee te geven want het momentum is er. Over voetgangersbreedte, over het goed en compleet uitvoeren van die pilot en die knip in de Weesperstraat, een motie om een studieopdracht te doen naar een compleet parkeervrije hoofdgracht in ons werelderfgoed. En een motie om op veel meer plekken en in de hele stad en niet alleen binnen de ring 30 k/u in te voeren. Dat doe ik 94 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen samen met onder andere de Partij voor de Dieren. Tot slot nog even over dat laatste. Deze agenda gaat vooral over ruimte in de stad. Dat daarbij de focus ligt op de vooroorlogse stad met krappe straten is op zich logisch, maar de wijken met een wat ruimere stedenbouwkundige structuur hebben ook recht op schone lucht en op veiliger straten en meer groen. De mobiliteitsplannen voor Nieuw-West, Zuid-Oost en Noord volgen nog. Daarbij zal het ook over parkeren moeten gaan en over parkeertarieven om ook daar de met auto’s dichtslibbende straten leefbaarder te maken. Daar ligt nog een grote en ingewikkelde opgave en daar moeten we ook hard voor gaan lopen. Dat is de volgende discussie die we met elkaar moeten gaan voeren. (Mevrouw VAN SOEST: Mijnheer Ernsting, ik hoor dat u wilt denken over tolheffing of andere zaken om de mensen buiten de deur te houden. Maar wat doen we met al die fietsers? Gaan we daar ook tol voor heffen? Geldt dat ook voor hen?) Nee, want een fietser gebruikt maar een fractie van de ruimte die een automobiel gebruikt. En een fietser heeft nul uitstoot waar een automobiel natuurlijk wel die uitstoot heeft. Dus voor de leefbaarheid en om andere vervoersmiddelen meer ruimte te geven, waaronder de fiets, gaan we de auto’s tegen houden. Dat zijn grote ruimtevreters. En we gaan fietsen stimuleren. (Mevrouw VAN SOEST: Bent u het niet met mij eens dat we zo langzamerhand niet eens fietsbelasting moeten gaan invoeren? We struikelen inmiddels over de fietsen die vaak ergens blijven staan en die we dan allemaal weer moeten opruimen. Als die belasting betalen, kunnen we die fietsen ook direct afvoeren?) In een stad waar 60%-70% van de openbare ruimte in beslag wordt genomen door blik, vaak stilstaand blik, en dan heb ik het over auto’s, moeten we juist meer ruimte maken voor zowel voetgangers als fietsers. Voetgangers en fietsers moeten we niet tegen elkaar uitspelen. Zij moeten juist bondgenoten zijn. (Mevrouw VAN SOEST: Maar u speelt wel de autobezitters uit tegen de fietsers en de voetgangers. En dat mag wel?) Dat is niet zo. Ik zeg dat het ruimtebeslag van een auto onevenredig groot is ten opzichte van de nadelen die daarbij komen kijken. Ik denk dat veel mensen, ook oudere mensen, gebaat zijn bij een beter toegankelijke openbare ruimte met bredere stoepen. Ik wil dat mensen tot 80 jaar ook veilig kunnen fietsen. Daar gaat het uiteindelijk om: de meeste mensen de meeste vrijheid geven. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 58° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake betalen naar gebruik/tegengaan doorgaand verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 50) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - in overleg te treden met het rijk en andere grote gemeenten over een pilot ‘betalen naar gebruik’ zoals genoemd in het regeerakkoord; - daarbij verschillende vormen van betalen naar gebruik te onderzoeken en ook de zogenaamde zona a traffico limitato met boetes voor niet rechthebbenden en een stelsel van meerdere knips mee te nemen; - op basis hiervan een extra 28ste maatregel uit te werken met als doel doorgaand en niet-noodzakelijk verkeer te weren uit de stad. 59 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 59° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake verbeteren Kattenburgerstraat door autofunctie terug te dringen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 51) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__nu al de Kattenburgerstraat in het Beleidskader Verkeersnetten af te waarderen van plusnetcorridor auto naar plusnet auto; - __na volledige herinrichting van de Kattenburgerstraat de straat in het Beleidskader Verkeersnetten verder af te waarderen tot hoofdnet auto; - dan in de Kattenburgerstraat de maximumsnelheid te verlagen van 50 naar 30 km/u mits dit niet leidt tot extra congestie of problemen voor hulpdiensten; - inde Kattenburgerstraat en op de Oostenburgergracht dan de snorfiets op de rijbaan te laten rijden, mits op een verkeersveilige manier. 60° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Vroege inzake parkeerplaatsen ook gebundeld opheffen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 52) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een aantal woonstraten en grachtenrakken aan te wijzen als plekken die parkeervrij worden zoals de Kattenburgerstraat. 61° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake Oostertoegang integraal doen met Kattenburgerstraatmaatregelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 53) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - nogmaals te bekijken of de optie voor de situering van het fietspad bij de Oostertoegang boven het water een realiseerbare optie is of niet; - eventuele andere maatregelen die gevolgen hebben voor andere straten pas te nemen als voor die andere straten zodanige maatregelen worden meegenomen dat de negatieve bijeffecten zo klein mogelijk worden gemaakt. 62° Amendement van de leden Ernsting, N.T Bakker en Boutkan inzake doorloopruimte 2 meter-norm (Gemeenteblad afd. 1, nr. 54) Besluit: - inde Agenda Autoluw op blz. 36 onder maatregel 8 ‘minimaal 1,80 meter’ te wijzigen in ‘zoveel mogelijk 2 meter of meer’. 63° Motie van de leden Ernsting en N.T. Bakker inzake pilot knip Weesperstraat goed uitvoeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 55) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - bij de pilot knip Weesperstraat uitvoering tevoren en op locatie te communiceren, routeplanners te informeren; 56 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen - te meten wat zowel de positieve effecten zijn van de knip op leefbaarheid, veiligheid, verblijfskwaliteit en milieu, als op de verplaatsingen en de effecten daarvan; - de gemeten positieve effecten mee te nemen in een nog te maken Stedenbouwkundige visie op de Oostelijke Binnenstad. 64° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake hoofdgracht geheel parkeervrij (Gemeenteblad afd. 1, nr. 56) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een stedenbouwkundige studie te laten doen naar het volledig parkeervrij maken van een van de hoofdgrachten en in kaart te brengen wat daarvoor nodig is, wat de kansen zijn voor vervoer over het water en hoe je noodzakelijke af- en toevoer van goederen kunt garanderen of zelfs verbeteren. 65° Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Van Lammeren inzake 30 km is de norm in de hele stad, 50 km de uitzondering (Gemeenteblad afd. 1, nr. 57) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - in kaart te brengen hoeveel 30-kilometerzones er nu zijn en een plan te maken ‘Amsterdam: 30 kilometer’ waarin een tijdspad en aanpak worden voorgesteld (inclusief een pakket tijdelijke maatregelen) om van veel meer straten in de bebouwde kom in de gehele stad 30-kilometerstraten te maken onder het motto: 30 kilometer per uur is de norm, 50 de uitzondering. De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Marttin. Mevrouw MARTTIN: Ik heb de afgelopen periode heel veel berichten ontvangen van bezorgde Amsterdammers en bewonersgroepen. Ik denk dat ik niet de enige ben uit deze commissie. Dat ging over de leefbaarheid en de bereikbaarheid van de stad. Ik kreeg bijvoorbeeld het verhaal van een dame die in het centrum woont en die wilde haar huis laten schilderen. Ze had afgesproken met de schilder om 8.00 uur ’s ochtends. Op dat tijdstip was de schilder er ook en hij moest nog even een plekje vinden voor zijn bus. Om 9.00 uur was het geschikte plekje nog steeds niet gevonden en is de schilder onverrichterzake weggegaan. Dat soort zaken tast de leefbaarheid van de bewoners van de binnenstad aan. Dat is niet wat wij willen met onze stad. Het moet geen dood historisch centrum worden met alleen maar monumenten, toeristenwinkels, coffeeshops en cafeetjes. Ook wij vinden schone lucht belangrijk; ook wij willen goede bereikbaarheid van Amsterdam en ook wij zien dat de leefbaarheid op dit moment hier en daar in de knel komt. We willen graag met een oplossing komen. (De heer VROEGE: Dat verhaal van die schilder heb ik ook ontvangen en ik heb me daarover verbaasd. ’s Ochtends om 8.00 uur staan er volgens mij toch geen tientallen toeristen laat staan uit het buitenland geparkeerd op onze grachten. Kan het zo zijn dat het auto’s zijn van bewoners die ze misschien helemaal niet nodig hebben? 90% van het verkeer staat stil in 97 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Amsterdam. Die zorgen dat er geen plek was voor deze schilder. We moeten dus juist stimuleren dat meer Amsterdammers hun auto wegdoen, we moeten stimuleren dat meer Amsterdammers hun auto aan de randen van de stad parkeren zodat er juist voor die schilder van u en van mij meer plek is ’s ochtends om 8.00 uur.) Ik woon niet in het centrum, dus ik weet niet waar die auto’s vandaan komen maar ik kom dadelijk met een aantal voorstellen waarvan ik hoop dat ze de leefbaarheid in het centrum en ook voor deze dame verbeteren. (De heer VROEGE: Maar mijn collega komt met een voorstel samen met het CDA om juist mensen van buiten de stad te weren vanwege deze problematiek. Dus u zegt in eerste instantie, dagjesmensen en toeristen uit het buitenland vormen de grootste oorzaak waardoor er geen ruimte meer is om op de grachten te parkeren en nu zegt u, ik weet niet wie er heeft geparkeerd. Hoe rijmt u die twee met elkaar?) Ik zal het u zo uitleggen. Ik ga even door met mijn betoog en dan hoop ik dat daarmee uw vraag is beantwoord en anders mag u uw vraag gerust nog een keer stellen. Als Amsterdamse VVD vinden wij de Agenda Autoluw eerlijk gezegd een set maatregelen zonder overkoepelende visie. De focus van het bestuur ligt op het wegjagen van de auto. Wij kijken liever naar de maatregelen die de bereikbaarheid en de leefbaarheid verbeteren en die elkaar versterken waarbij de bewoners, de bezoekers, de ondernemers en hun leveranciers gewoon kunnen blijven doen wat ze nu al doen en waarbij de Amsterdammers gestimuleerd en verleid worden om eventueel andere keuzes te maken zonder dat wij als overheid hen een andere manier van leven door de strot duwen en uit onze stad wegjagen. Mensen moeten niet worden gedwongen dingen anders te doen maar altijd zelf de keuze blijven houden. Onze maatregelen willen wij op vijf punten toelichten. Ze hangen met elkaar samen. Ik heb ze even uitgesplitst om het wat logischer te maken in mijn betoog en ik heb dan ook een amendement en vier moties die netjes aansluiten bij die vijf punten. Allereerst het bestemmingsverkeer waarnaar de heer Vroege informeerde. Inderdaad, de bewoners, de ondernemers, de bezoekers, mantelzorgers, schilders, leveranciers, die moeten gewoon in het centrum terecht kunnen. Wat ons betreft hoeven die niet extra te betalen want die betalen al een heleboel. We willen dus alleen voor bestemmingsverkeer alles onveranderd laten en doorgaand verkeer op een andere manier organiseren. Dan de bereikbaarheid van de stad, een belangrijk punt. Die hangt ook samen met goede alternatieven en met een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk. Dat moeten we samen met de regio afstemmen want Amsterdam is geen eiland, er staat geen stolp omheen. We moeten samen met onze buurtgemeenten oplossingen zoeken zodat de bereikbaarheid van onze stad goed blijft. De burgemeester heeft dat ook in haar nieuwjaarstoespraak vertaald. (De heer N.T. BAKKER: De VVD komt meer met haar bekende liberale vrijheid, die keuzevrijheid, maar ondertussen hebben we hier in de stad verschillende optochten gehad door onder andere de Kattenburgers en heel veel andere bewoners. Die zijn in opstand gekomen tegen het feit dat ze dankzij de keuzevrijheid van de autobezitter 30% meer autovervoer door de straten krijgen. Wat gaat u daaraan doen? Wat is daaraan dan belangrijk?) Die drukte die nu wordt voorspeld, die extra drukte op de Kattenburgerstraat heeft niet te maken met de vrijheid om daar te rijden, maar met de knip waardoor alle auto’s worden gedwongen daar te rijden. Ik kom er zo op terug hoe we daarmee willen omgaan. 58 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Ik was namelijk bij punt 3, het parkeren. Er worden heel veel parkeerplekken geschrapt. Er moet wel voor worden gezorgd dat die mensen nog ergens met hun auto terechtkunnen. Wij denken, als je die parkeerplekken gewoon maar schrapt, blijven die mensen juist extra rondjes rijden op zoek naar die paar plekken die er nog zijn. Dus wij pleiten er in eerste instantie voor om de parkeergarages die er al zijn, veel beter te benutten en om ook vergunninghouders, bewoners met een vergunning, op allerlei andere plekken te laten parkeren en niet alleen binnen hun eigen regio of gebiedje. (Mevrouw SIMONS: Ik hoor mevrouw Marttin praten over hoogwaardig openbaar vervoer en ik vraag me af in hoeverre u hoogwaardigheid belangrijk vindt als een ritje met de tram voor een halte al 3 euro kost omdat je een kaartje moet kopen. Hoe relateert u dat aan de behoefte aan hoogwaardigheid? Moeten wij niet streven naar toegankelijk openbaar vervoer waarbij de prijs een grote rol speelt. Wat BIJ1 betreft is die prijs nul.) Ik doel eigenlijk vooral op het feit, als je met het openbaar vervoer gaat, dat je soms meer dan een uur extra onderweg bent en dat het dan heel veel makkelijker is de auto te pakken. Die alternatieven moeten gewoon beter zodat je niet langer onderweg bent en zodat het niet heel veel duurder is om met het OV te gaan. Dan stimuleer je mensen om andere keuzes te maken. Je moet ze er niet toe dwingen en we moeten het ook niet allemaal gaan subsidiëren. (Mevrouw SIMONS: Ik wil u vragen of u zich ervan bewust bent dat het nu al vaak net zo duur is om het openbaar vervoer te pakken. Als ik met twee mensen vanaf hier naar de Dam wil, dan kost dat 6 euro heen en als ik niet binnen het uur ben, ook weer 6 euro terug. Dan kan ik toch net zo goed in de garage parkeren?) Ik ben me ervan bewust dat het OV best wel duur is en dat daardoor de keuze voor de auto makkelijker is op dit moment. Wij willen mensen dus verleiden tot ander gedrag en dat bereik je onder andere door de alternatieven positiever te maken. Dus het punt dat mevrouw Simons aankaart, daarin zit een kern van waarheid. Wanneer verleid je mensen tot ander gedrag? Dat doe je door gunstiger voorwaarden te stellen als ze niet met de auto gaan en dan kun je er dus voor zorgen dat er hubs zijn vlakbij de grote metrostations waarbij je hoogwaardig deelvervoer kunt krijgen dus een deel fietsen, een deel auto’s. Er zijn nog veel meer dingen te bedenken. Daarmee willen we mensen verleiden tot ander gedrag. (De heer VROEGE: Nog even over het parkeren, een van mijn favoriete onderwerpen. Niet lang geleden hebben de VVD-wethouders Van der Burg en Litjens gezamenlijk een voorstel naar deze raad gebracht om de parkeernormen in de nieuwbouwwijken flink omlaag te brengen van 0 tot 0,2 - 0,3. Kortom, in de nieuwe wijken in Amsterdam komen heel weinig parkeerplekken en niet bij de huizen en ook niet op straat. In de binnenstad van Amsterdam zijn er nog heel veel parkeerplekken. De parkeernorm is daar vrij hoog. Waarom vindt de VVD dat de nieuwe Amsterdammers veel minder recht hebben op een auto en dat de mensen in de binnenstad massaal wel hun auto voor de deur moeten kunnen parkeren?) Ik merk dat parkeren favoriet is bij u, maar ik ga nog even naar het laatste punt van mijn betoog. De slimme innovatieve oplossingen. Wij willen namelijk heel graag dat we niet alles zo maar afsluiten, dat we niet een harde knip maken, dat we niet de problemen verleggen naar andere straten. Wij willen dat het verkeer zich beter spreidt en 59 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen dan kun je doen op allerlei innovatieve wijzen. We hebben daarvoor een paar suggesties in onze laatste motie. (De heer VROEGE: Toch nog een poging. Waarom moeten volgens de VVD bewoners van de grachtengordel een parkeerplek voor de deur hebben en bewoners die binnenkort in Havenstad gaan wonen of op Zeeburgereiland, die kunnen volgens de VVD met veel minder auto’s toe. Waarom maakt de VVD dat onderscheid tussen de ene Amsterdammer en de andere Amsterdammer?) Wij maken dat onderscheid niet op die manier, dus u legt mij allerlei ideeën en gedachten in de mond die helemaal niet passen bij ons betoog. (De heer VROEGE: Dan concludeer ik dat de VVD voorstander is van een parkeernorm in de grachtengordel van 0 tot 0,2 - 0,3 zoals we ook in de nieuwe wijken gaan doen?) Nee, mijnheer Vroege. (De heer VAN LAMMEREN: Als ik met de VVD over morele kompassen kan spreken, dan wil ik dat natuurlijk niet laten gaan. Ik hoorde de VVD zeggen, je mag mensen niet belemmeren in hun life style. Wat bedoelde u daarmee?) Dat is een lekkere brede vraag. Als liberaal vind ik niet dat wij ons als overheid moeten bemoeien met het dagelijks leven van mensen. Als je kinderen hebt en die moeten naar de sportschool, dan moet je die gewoon met je auto naar de sportschool kunnen brengen. Dan moet je niet lopen hannesen met je kinderwagen in de metro. (De heer VAN LAMMEREN: Dit antwoord verwachtte ik natuurlijk al. En dan gaan we het straks over drugs hebben. Ik ben benieuwd wat dan het morele kompas van de VVD is.) Daar gaan we het straks over hebben. Ik dien een amendement en vier moties in. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties en een amendement zijn ingekomen: 66° Amendement van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Multifunctioneel gebruik P+R (Gemeenteblad afd. 1, nr. 58) Besluit: op pagina 63 van de Agenda Autoluw onder punt B de zin ‘We creëren de mogelijkheid voor vergunninghouders in en rond het centrum om op de P+R te parkeren.’ te wijzigingen in ‘We creëren de mogelijkheid voor vergunninghouders om op de P+R te parkeren.’ 67° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Inzetten op innovatieve oplossingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 59) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - straten in Amsterdam niet definitief door te knippen en zo de drukte te verplaatsen maar gebruik te maken van innovatieve oplossingen om verkeer te sturen en hiermee de drukte te verspreiden; 60 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen -__ voor het reguleren van de verkeersstromen tevens te kijken naar innovaties zoals de inzet van slimme camera's, beweegbare obstakels en matrixborden en te leren van steden zoals Stockholm. 68° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Deelmobiliteit (Gemeenteblad afd. 1, nr. 60) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - in te zetten op het creëren van deelmobiliteithubs met een volledig en hoogwaardig aanbod van verschillende vormen van deelmobiliteit; - deze aan te leggen in de buurt van alle grote metro-, bus- en treinstations zodat elke Amsterdammer binnen vijftien minuten een hub kan bereiken. 69° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Bestemmingsverkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 61) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__ bestemmingsverkeer te allen tijde ongewijzigd doorgang te laten vinden en pas te starten met maatregelen als er echte alternatieven zijn gerealiseerd. 70° Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Ontsluiting met de regio (Gemeenteblad afd. 1, nr. 62) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - zo snel mogelijk te zorgen voor een volwaardig en hoogwaardige ontsluiting met de regio door in te zetten op een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk; -__ hierbij te leren van de behoeftes van de forensen en de focus te leggen op het doortrekken van de metro naar de regio en het aanleggen van lightrails. De moties en het amendement maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boutkan. De heer BOUTKAN: We hebben vorige week nog een uitgebreid debat gevoerd over het programma Autoluw en 27 maatregelen om de stad meer autoluw te maken of je zou ook kunnen zeggen, om de stad leefbaarder te maken. Dat is immers hard nodig volgens mij. Ik ga dat debat niet nog een keer overdoen, maar ik wil daar wel even op terugkijken, want ik constateer dat flink wat Amsterdammers die ik heb gesproken en die hier hebben ingesproken, wat harder zouden willen gaan dan deze Agenda en soms ook wat harder dan wellicht mogelijk is. Maar ik constateer ook dat er heel veel draagvlak is in deze stad om het sentiment, om die dominantie van de auto terug te dringen. Dat is dus totaal veranderd. Ik denk en ik vind ook dat de stad autoluwer moet worden, dat de stad leefbaarder moet worden en dat we meer ruimte moeten creëren voor fietsers, voor voetgangers en ook voor spelende kinderen. En we moeten werken aan schonere lucht. We hebben hier in deze stad wel een probleem als het gaat om gezonde lucht. Tegelijkertijd moet die stad ook bereikbaar blijven, want niemand vindt het leuk als hij boodschappen gaat doen bij de Albert Heyn dat dan de schappen leeg zijn. Dat mag 61 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen ook wel eens een keer worden gezegd. Ik merk dat de oppositiepartijen ook inzetten op autoluw en natuurlijk hoor ik wel wat nuanceverschillen. Ik heb net mijn collega van de VVD een aantal dingen horen zeggen waarmee ik het absoluut niet eens ben, maar de lijn is wel dat ook zij wil inzetten op autoluw. Daarom vind ik ook veel onderdelen van het tienpuntenplan om de Agenda Autoluw scherper te maken, uitstekend. Bijvoorbeeld die zona a traffico limitato. Dat moet worden onderzocht op haalbaarheid. Logisch dat je iets wilt gaan doen aan auto’s van dagjesmensen en toeristen die hier niet per se met de auto hoeven te zijn. Ik vind het wat dat betreft een verrekt goed voorstel. Ik wou dat ik het zelf had bedacht. ledereen kent inmiddels de Bijenkorffile. Als je af en toe langs die Bijenkorffile fietst of loopt, dan maak ik me boos over al die auto's met buitenlandse kentekens die ik zie staan van mensen die dan blijkbaar naar die Bijenkorf gaan en die daar helemaal niet met die auto hoeven te zijn. We moeten ons wel realiseren dat elke auto die daar staat te ronken, gewoon slecht is voor de luchtkwaliteit in Amsterdam. (De heer VAN LAMMEREN: We noemen het de Bijenkorffile maar is mijn collega er wel van op de hoogte dat de Bijenkorffile niet door de Bijenkorfgarage wordt veroorzaakt, maar doordat het verkeer niet weg kan de stad uit?) Ik noem dat zeker de Bijenkorffile omdat ik daar veel auto’s zie staan die richting de Bijenkorf gaan. Sommige zie ik dan de garage ingaan en sommige zie ik inderdaad daar doorrijden. Die Bijenkorffile is overigens niet iets nieuws. Dat is niet iets van het laatste jaar. Die Bijenkorffile staat er al veel langer. (De heer VROEGE: De Bijenkorffile. Ik vind het toch een beetje plat populistisch om die hier te berde te brengen. Die staat er maar enkele dagen per jaar doordat we een aantal dingen niet goed hebben geregeld met de in- en uitgang van die garage. Mijn vraag is de volgende. Collega Boutkan weet toch dat de gemeente vlak daarnaast een nieuwe garage aan het bouwen is van belastinggeld. Die gaat binnenkort open. Bent u daar dan ook tegen?) Nee. Ik weet dat dat gebeurt en tegelijkertijd ben ik natuurlijk ook niet blij met de Bijenkorffile. U vindt dat dan een beetje plat populistisch, maar ik constateer dat we op een aantal plekken in deze stad filevorming hebben en dat die filevormingen worden veroorzaakt door auto’s die daar niet per se hoeven te zijn. Ik vind dat we daaraan wat moeten doen. Misschien bent u dat niet met mij eens. Dat kan, dat mag, maar ik sta daar anders in. (De heer VROEGE: Dus ik constateer dat de heer Boutkan niet tegen parkeergarages is, dat hij nog steeds staat achter het plan van het huidige college om nog een aantal garages bij te bouwen of bij te kopen?) Het vorige college heeft daarover een aantal afspraken gemaakt. Daar sta ik achter en daarover hebben we afspraken gemaakt in de coalitie. Recentelijk hebben we ook gesproken over het opheffen van parkeerplaatsen op straat en wat daarvoor in de plaats moet komen onder andere in garages. En ja, daar heb ik voor gestemd; daar sta ik achter. Ik hoop dat u daar ook achter staat. Tegelijkertijd ben ik voorstander van het beïnvloeden van het gedrag van automobilisten. Als ik afgelopen weken sprak met mensen die zeiden, als het gaat om doorgaand verkeer versus bestemmingsverkeer, dan zeiden ze, probeer daaraan alsjeblieft wat te doen. Daarom heb ik vol hartstocht mijn handtekening gezet onder de motie die dat onderzoek moet gaan doen naar rekening rijden of hoe je het ook wilt noemen. In ieder geval gaat het om maatregelen om ervoor te zorgen dat we minder auto’s in de stad krijgen van mensen die hier niet per se met de auto moeten zijn. 62 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen (Mevrouw VAN SOEST: Bent u bereid te onderzoeken hoe het komt dat die mensen hun auto niet in de garage zetten? We willen allemaal die auto’s van de straat hebben. Net wat de heer Vroege zegt, we gaan er nog een garage bij bouwen. U vraagt zich niet af hoe die file daar komt. Zou u daarnaar geen onderzoek willen doen?) Volgens mij wordt die veroorzaakt door verschillende dingen. Er was pas nog een onderzoek naar filerijden op de snelweg. Dan zie je dat mensen in de auto zitten en in de file staan, accepteren als een gegeven. Ze zitten in een comfortabele cocon, ze zijn misschien aan het bellen, ze doen dat met verschillende mensen en ze vinden dat wel oké. Ik vind dat we meer moeten inzetten op de P+R-plekken. Daar heb ik ook een motie voor. Dat is natuurlijk het meest ideaal. Als je automobilisten naar de stad krijgt en mensen kunnen overstappen op een P+R-plek, dan is dat goed. Ik zou het nog beter vinden als ze het hele traject zouden afleggen met het openbaar vervoer. Ik realiseer me wel dat het niet altijd even handig is om met het OV hierheen te komen, als je in een klein dorpje woont, laten we Nieuwkoop nemen waar ik zelf vandaan kom. Dus dan is die P+R- plek een goed alternatief. Het moet wel betaalbaar zijn en er moeten voldoende plekken zijn. (Mevrouw VAN SOEST: Dat was geen antwoord op mijn vraag. Ik wil graag weten of u wilt onderzoeken hoe het komt dat er zo’n file staat bij de Bijenkorfgarage. Dat komt omdat alle wegen worden afgesloten waardoor al het verkeer in een trechter terecht komt. Ga nu eens onderzoeken of we daaraan iets zouden kunnen doen. Bent u daartoe bereid?) Als u het antwoord blijkbaar al weet, dan hoeven we het ook niet meer te onderzoeken. Ik heb net mijn antwoord gegeven en als dat u niet bevalt, dan kan ik daar helaas niets aan veranderen. (De heer VAN LAMMEREN: Mijn collega van de PvdA snijdt natuurlijk wel een punt aan dat hout snijdt. Als wij niet-bestemmingsverkeer gaan weren uit de stad, dan komen we natuurlijk wel in de knoei met de exploitatie van alle parkeergarages. Bezoekers betalen meer dan de vergunninghouders. De coalitiepartijen hebben afgesproken dat ze auto’s onder het maaiveld willen hebben. Maar mijn vraag is, heeft de PvdA al nagedacht wat dat gaat doen met de exploitatievergunning en zo niet, steunt de PvdA de motie die ik dan nog even moet gaan schrijven - we hebben nog een tweede termijn vanavond — om dat dan wel financieel in kaart te brengen. Nu al dreigen de parkeergarages een negatieve exploitatie te krijgen.) De heer Van Lammeren stuurt de discussie nu een andere richting op dan het programma Autoluw. Stel dat we straks inderdaad problemen hebben met de financiering van de garages, dan zou je natuurlijk ook kunnen kijken of je dat beschikbaar kunt maken voor bewoners en dat je meer bewonersparkeren gaat realiseren. Misschien zijn er wel bedrijven die parkeerplaatsen zouden willen huren of overnemen. (De heer VAN LAMMEREN: Ik constateer dat dat effect nog niet is uitgekristalliseerd binnen de PvdA-fractie. Dat kan ik me goed voorstellen. Het lijkt mij wel wijs de effecten uit te rekenen. Ik zal daartoe nog een motie indienen. Het gaat niet om de financiering van de parkeergarages. Die is geregeld. Maar het gaat om de exploitatie de komende decennia en daarmee zijn miljoenen euro’s gemoeid.) Ik ga verder met mijn betoog. Ik weet dat er straten zijn waar het vreselijk is als we praten over de luchtkwaliteit. We hebben straten in Amsterdam die behoren tot de smerigste van de stad. Ik vind dat we daaraan wat moeten doen. We moeten die stad 63 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen leefbaarder maken voor de Amsterdammers. De stad groeit bovendien als kool; we krijgen er ieder jaar 10.000 inwoners bij. We krijgen veel mensen op bezoek van buiten de stad. Daar weet u ook alles van. Ik ben dus ook blij met deze Agenda, maar er moet nog wel een aantal lastige knopen worden opgelost. Als je een goed alternatief wilt hebben voor autoluw, dan vind ik ook dat je een betaalbaar alternatief moet hebben namelijk via het openbaar vervoer. En dat openbaar vervoer moet dan voldoende fijnmazig zijn. Ik vind een betaalbaar OV hartstikke nodig. We hebben vorige week nog Rover, de reizigersorganisatie, horen zeggen dat het OV te duur is. Daar moeten we wat aan doen en ik wacht dus met smart dat onderzoek af dat we met meerdere partijen hebben ingediend voor een goedkoper OV voor Amsterdammers die van het ene stadsdeel van buiten de A10 naar een ander stadsdeel reizen. Maar ik kom ook met een motie. Die motie zal ik samen indienen met mijn collega van de SP. Daarbij gaat het erom dat we af willen van het zogenaamde dubbele opstaptarief. Als je opstapt van NS naar het OV in Amsterdam, dan betaal je een dubbel tarief. Daar willen we vanaf. Wij vinden dat dat goedkoper kan. Ik ben natuurlijk ook blij met het gratis OV voor kids, Dan de Kattenburgerstraat en andere plekken in de stad waarvan we zien dat de maatregelen, de knips, leiden tot meer vervoer. Dat komt door het waterbedeffect. Ik vind het belangrijk dat de wethouder heeft gemarkeerd dat specifieke besluiten voor knips worden voorgelegd aan de raad en dat die worden voorgelegd voor inspraak. Ik vind het ook belangrijk om het onderzoek naar de oostertoegang en de verkeersveiligheid daar af te wachten alvorens vervolgstappen te zetten. Dat hebben we dus vastgelegd in een gezamenlijke motie. Waaraan ik nu al iets wil doen, dat zijn de touringcars. Daarover heb ik in deze raad al vaker wat gezegd. Die touringcars zijn mij een doorn in het oog, ook de touringcars in de Kattenburgstraat, door de Kattenburgstraat. Ik vind dat we beter moeten controleren op verkeerd parkeren, maar ik vind ook dat we het in de toekomst gewoon fysiek, dus qua inrichting, onmogelijk moeten maken dat er nog kan worden geparkeerd en ook dat er niet meer kan worden gehalteerd. Daarvoor dien ik een motie in en dat doe ik samen met mijn collega van GroenLinks. Over P+R heb ik net al iets gezegd. Ik vind Park and Ride een uitstekend alternatief ook voor dagjesmensen en voor toeristen. Dat kan nog uitgebreider. Dat kan beter. Een van de dingen waaraan we zitten te denken, is onderzoeken aan het startpunt van de noord-zuidlijn een extra P+R-voorziening te maken zo dicht mogelijk tegen de A10 aan zodat je echt een transferium krijgt. We denken ook dat die capaciteit in de toekomst wellicht echt nodig is om ervoor te zorgen dat mensen makkelijk kunnen overstappen op onze mooie noord-zuidlijn. Die motie dienen we in samen met de SP en Forum voor Democratie. Ik heb al een paar dingen genoemd over tolheffing. Ik heb mijn handtekening onder die motie gezet. We hebben inspirerende voorbeelden: Oslo, Stockholm, Londen. We hebben een goede snelwegring en die moet zo veel mogelijk worden gebruikt door mensen die niet in de stad hoeven te zijn met de auto. Ik ben natuurlijk heel benieuwd naar de opvatting van het college daarover. Ik wil nog wel even hebben gezegd dat bijvoorbeeld in Stockholm waar het al sinds 2006 is, dat het heeft geleid tot én groot draagvlak voor het systeem, ook bij mensen die moeten betalen, én een verkeersreductie van 20%. Dat lijken mij mooie dingen. En natuurlijk moeten we hierna niet alleen door met de Agenda Autoluw, maar we moeten ook door met de ambitie voor Amsterdam Uitstootvrij. We hebben daarvan gezegd: 2030. Dat is nog maar negen jaar en een paar maanden. Ik vind het belangrijk als we praten over gezonde lucht en minder gezondheidschade voor Amsterdammers, dat we ook daarop de 64 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen focus blijven houden en dat we hard doorgaan om de stad leefbaarder te maken door minder auto’s. (De heer KREUGER: Nog even over die tolheffing. De PvdA wil dus dat eigenlijk alleen mensen die dat kunnen betalen, de stad in mogen rijden?) Dat hangt er vanaf. Het hebben van een auto is sowieso een hele dure hobby. Dat weet ik ook uit eigen ervaring. Maar je kunt dat alleen maar doen als je ook een keuze hebt. Daarom bijvoorbeeld goede P+R. En sommige mensen zullen er dan voor kiezen de stad in te rijden en hun auto ergens neer te zetten. Je zou met dat geld dat je ophaalt, natuurlijk allerlei dingen kunnen doen. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 71° Motie van de leden Boutkan en N.T. Bakker inzake goedkoper OV voor Amsterdamse overstappers van NS naar GVB en vice versa (Gemeenteblad afd. 1, nr. 63) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te overleggen met vervoersbedrijven NS, het GVB en met de VRA om te komen tot afspraken over het afschaffen van het dubbele opstaptarief voor overstappers van rail naar stads-OV en vice versa binnen het Amsterdamse c.q. GVB vervoersgebied en het GVB-tarief ook op de treinreizen tussen stations in Amsterdam toe te passen; - er tevens bij het rijk op aan te dringen dat dit ook in andere regio's wordt opgelost; - de resultaten hiervan terug te koppelen aan de gemeenteraad voor eind 2020. 72° Motie van de leden Boutkan en Ernsting inzake beperking overlast touringcars Kattenburgerstraat nu en straks (Gemeenteblad afd. 1, nr. 64) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - bij tijdelijke herinrichting van de Kattenburgerstraat deze zodanig in te richten dat parkeren en halteren door touringcars verboden wordt en onmogelijk wordt, met uitzondering van halte H11 bij het Scheepvaartmuseum:; - na de definitieve herinrichting de fysieke ruimte zodanig in te richten dat touringcars niet meer kunnen parkeren; - waar mogelijk de parkeerscanauto's te laten controleren op naleving van het verbod op touringcar parkeren. 73° Motie van de leden Boutkan, N.T. Bakker en Kreuger inzake extra P+R- mogelijkheden bij het startpunt van de noord-zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 65) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om aan het startpunt van de Noord-Zuidlijn in Amsterdam Noord bij het huidige opstelterrein bij de A10 een P+R-faciliteit te maken direct bij de afrit van de A10 met voldoende transferium mogelijkheden; - de resultaten hiervan voor eind 2020 voor te leggen aan de raad. 65 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Boomsma. De heer BOOMSMA: Een aanzienlijk deel van Amsterdam is gemaakt voor voetgangers in alle soorten en maten, voor boten, voor paarden, voor koetsen maar niet voor auto’s. En die auto’s leggen een te groot beslag op de schaarse openbare ruimte. Dat gaat ten koste van de leefbaarheid en van de schoonheid. Het is goed nu echt stappen te gaan zetten om die ruimte terug te winnen voor groen, spelen, fietsen en wandelen en daarover is ook brede overeenstemming in de raad. Tegelijkertijd worden auto’s steeds schoner en zijn er nog altijd veel mensen die die auto nodig hebben en ervan afhankelijk zijn. Gezinnen, mensen met een baan of familie elders, moeilijk bereikbaar met het OV, mensen die slecht ter been zijn, zzp'ers en zoals mijn collega Wijmenga al in de raad aangaf, er zijn mensen die misschien met het OV zouden kunnen, maar dan hebben ze anderhalf uur extra reistijd en dat is tijd die ze dan niet met hun kinderen kunnen doorbrengen. Daar moeten we ook oog voor hebben. Een inclusieve stad betekent wat het CDA betreft dat je ook deze groepen niet verjaagt maar accommodeert. Het CDA wil dat Amsterdam een stad blijft waar je kunt blijven wonen ook als je afhankelijk bent van de auto. Wij steunen een groot deel van de maatregelen in deze Agenda Autoluw, maar we vinden dat daarvoor nog te weinig oog is. Daarom hebben wij samen met enkele andere partijen een alternatieve agenda opgesteld in de vorm van een discussienota. Ik wil de collega’s danken voor hun vriendelijke woorden daarover en ik wil ook de wethouder danken voor het feit dat ze op zo korte termijn nog met een bestuurlijke reactie is gekomen. In de discussie wordt er soms wel eens vanuit gegaan dat het nu gaat om mensen die wat sneller willen gaan en andere mensen die vinden dat het allemaal te snel gaat. Volgens mij gaat het echt om een fundamenteel andere keuze. Die andere keuze is dat je Amsterdammers zelf voorop stelt en dat je dus een onderscheid maakt, dat je differentieert. Op die manier kun je volgens mij sneller de autoluwe stad bereiken dan wat er nu voorligt. Als je dus maar die keuze durft te maken. Op die manier kun je bijvoorbeeld zoekverkeer vermijden. Je moet niet willen alle auto’s weg te pesten door rücksichtslos parkeerplaatsen op te heffen en allerlei straten af te sluiten zodat allerlei mensen moeten omrijden. Als je echt een fundamentele keuze maakt, dan heb je volgens mij een win-winsituatie. Een van de manieren om dat te bereiken is de al veel besproken zona a traffico limitato. Dank aan het college om dat toch positief tegemoet te treden en om daar naar te gaan kijken. Wij hebben daarvoor een motie. Ik denk wel dat het echt wat anders is dan wat de heer Ernsting zegt met een tolheffing of het beprijzen, want dan is het toch onduidelijk. Hiermee maak je juist heel duidelijk wie daar kan zijn en wie niet. Dat schept meer ruimte en dat leidt volgens mij tot grotere autoluwheid. (De heer ERNSTING: In uw voorstel las ik over zo’n zona a traffico limitato dat er dan een slimme paal staat die kentekens scant. Als je niet rechthebbend bent en de zone toch inrijdt, dan krijg je een boete. Hoe hoog vindt u dan dat die boete zou kunnen zijn en in hoeverre verschilt het effect dan van betalen naar gebruik?) Volgens mij is het grote verschil dat je geen onderscheid maakt puur op basis van geld. Dus wie het kan betalen, die kan daar gewoon naartoe gaan. Maar je maakt het onderscheid op basis van noodzaak. Dus de mensen die daar wonen, hun bezoek en de ondernemers die daar werken, die kunnen daar naartoe rijden. Dat is het criterium. Het probleem dat ik heb met zo’n tolheffing, is dat je het criterium maakt hoeveel geld je hebt 66 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen en niet wie daar werkelijk een bestemming heeft en dus het meeste belang heeft. Een boete is een sanctie. Daarbij ga je er vanuit dat mensen er in principe niet naartoe mogen rijden. Natuurlijk moet die sanctie zo worden gesteld dat het daadwerkelijk ontmoedigend is, (De heer ERNSTING: Natuurlijk zijn er ook bij betaling naar gebruik allerlei varianten mogelijk waarin je bijvoorbeeld een lager tarief of zelfs een nultarief voor bewoners zou kunnen introduceren of iets dergelijks. Ik noem maar even wat. Dus ook daarin zijn allerlei varianten mogelijk die dat onderscheid maken tussen wel belanghebbend en niet belanghebbend. Daarnaast is het ook zo en dat kennen we ook van snelheidsovertredingen dat mensen met een dikke portemonnee het gewoon voor lief nemen. Die houden zich nergens aan.) Maar dat heb je sowieso altijd wel. Ik denk dat het belangrijk is duidelijkheid te scheppen. Dus dat je duidelijk maakt dat die stad er in de eerste plaats is voor mensen die er wonen of werken. Daarvoor stel je de stad nog open. Dan bereik je een grotere autoluwheid. Ik begrijp dat dat op zich een tamelijk radicaal idee is voor GroenLinks op dit moment, maar zoals we hebben gezien worden die ideeën soms sneller dan je zou denken, normaal. Wat ons betreft gaat zo’n zona a traffico limitato heel goed samen met de bouw van ondergrondse parkeergarages en ook het beter benutten van de bestaande. Je zou bovengronds echt ruimte kunnen winnen door meer ondergronds te creëren. Hoewel dat duur is in Amsterdam, denk ik dat het dat meer dan waard is. Wat betreft de knippen vrezen wij dat nog meer harde knippen nog meer ongewenste neveneffecten zullen opleveren voor de omringende wijken. We willen niet dat kwetsbare wijken de dupe worden van maatregelen die worden genomen om andere delen van de stad te behoeden. Ik denk dat dat in Kattenburg wel dreigt te gebeuren. Volgens mij zouden we dat niet moeten willen en kunnen we die er beter uit halen. De wethouder heeft natuurlijk wel gezegd te gaan kijken naar maatregelen om dat te beperken. Dat wordt nog onderzocht. Laten we er dan nu niet toe besloten; laten we die uit de Agenda halen. Ik denk dat we ook op andere manieren winst kunnen boeken en dat het niet altijd óf, óf is bijvoorbeeld door meer groene golven te realiseren en meer ongelijkvloerse kruisingen. In de reactie zegt de wethouder wel dat dat extra verkeer aantrekt. Ik denk dat dat wel meevalt. Ik denk dat dat gewoon een goede manier is om zowel meer ruimte voor voetgangers en fietsers te creëren als ook het bestaande autoverkeer niet te hinderen. Ik denk ook dat het goed zou zijn om aan de westkant van het centrum een lus te maken zodat je die ruimte optimaal benut. Op dit moment gebeurt dat niet aan de noordkant van het centrum. Tot slot, voorzitter. Als we willen dat Amsterdammers de auto laten staan, heb je wel de zware plicht om de alternatieven daadwerkelijk aantrekkelijk te maken. Daarvan zien we nog te weinig echt concreet. Meer P+R's, maar waar komen ze en wanneer? Deelauto’s? We weten het nog niet. Goedkoper, sneller en frequenter OV? Dat is allemaal nog niet ingevuld terwijl uit de stadsgesprekken wel naar voren kwam dat het creëren van die randvoorwaarden essentieel is om succes te boeken in zo’n autoluwe stad. Daarom hebben wij nog een aantal moties om daartoe op te roepen. (De heer BOUTKAN: ik begrijp dat u ook pleit voor goedkoper openbaar vervoer. Klopt dat?) Ja. Wij willen met name dat de langere afstanden relatief goedkoper worden gemaakt. (De heer BOUTKAN: Betekent dat ook dat u voorstander bent van gratis openbaar vervoer voor kinderen?) 67 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Nou ja, ik zit daar een beetje dubbel in. Gratis is natuurlijk niet gratis. lemand moet ervoor betalen. Tegelijkertijd vinden wij het zo belangrijk dat de stad aantrekkelijk blijft voor gezinnen met jonge kinderen, dat we dit wel zullen steunen. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 74° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap de knip Oostertoegang en Weesperstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 66) Besluit: - __op pagina 84 en 85 van de Agenda Autoluw de respectievelijke passages ‘We bereiden een pilot voor om in de Weesperstraat voor een aaneengesloten periode (van één of meerdere weken) een knip aan te brengen. Voorafgaand brengen we met een nieuw kentekenonderzoek de huidige verkeersstromen in kaart. en - ‘Om de hiervoor benodigde ruimte te creëren wordt de Oostertoegang eenrichtingsverkeer voor auto's. Doorgaand autoverkeer richting de IJtunnel moet rijden via de Piet Hein kade en de Kattenburgerstraat’ - te schrappen en de rest van de Agenda Autoluw de bovenstaande wijziging te laten reflecteren. 75° Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 67) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - onderzoek te doen naar het realiseren van een transferium bij de afritten van de Ring A10 ter hoogte van de Lelylaan; - daarbij mee te nemen in hoeverre de ov verbindingen richting het centrum kunnen worden verbeterd en versneld, mede gelet op de discussienota Premetro, zoals besproken in de raadscommissie MLD d.d. 3 oktober 2019. 76° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Voorrang parkeervergunningen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 68) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - met een voorstel te komen hoe groepen die een auto nodig hebben zoals gezinnen en ouderen en bepaalde maatschappelijk waardevolle beroepsgroepen zoals leraren, zorgverleners en medewerkers van spoed- en hulpdiensten voorrang kunnen krijgen voor een parkeervergunning. 68 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 77° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Goedkoper OV (Gemeenteblad afd. 1, nr. 69) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken hoe goedkoper ov kan worden gerealiseerd voor reizen van en naar de buitenwijken; - hierbij te kijken naar een zonesysteem zoals gehanteerd in Londen, waarbij in de buitenwijken een lager tarief wordt betaald dan in het centrum; -__ hierbij tevens te kijken naar een regressief tariefstelsel zoals gehanteerd door de NS, waarbij bij langere reizen per kilometer een minder hoog tarief wordt betaald. 78° Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 70) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een voorstel te doen om bij de herinrichting van de Nieuwezijds Voorburgwal Noord alsnog te kiezen voor een lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat, waarbij verkeer richting het zuiden via de Spuistraat wordt geleid en verkeer richting het noorden via de Nieuwezijds Voorburgwal; - daarbij de knips richting het noorden, ter hoogte van de Dam en de Martelaarsgracht, ongedaan te maken. 79° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Verbeter de doorstroming (Gemeenteblad afd. 1, nr. 71) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken hoe groene golven en ongelijkvloerse kruisingen de doorstroming van het verkeer kunnen verbeteren; - daarbij bijvoorbeeld te kijken naar ongelijkvloerse kruisingen op de Stadhouderskade (tussen de Overtoom en het Rijksmuseum) en de Weesperstraat. 80° Motie van de leden Boomsma, Ceder, Marttin, Van Soest, Yilmaz, Van Lammeren en Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Zona a Traffico Limitato — Zone Beperkt Verkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 72) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - onderzoek te doen naar het instellen van een Zona a Traffico Limitato (Zone Beperkt Verkeer) in Amsterdam; - daarbij in overweging te nemen dat het een zwaar middel is dat behoedzaam dient te worden ingezet, rekening houdend met parkeerdruk, volume van het verkeer, de mate van ruimtegebrek, etc; 69 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen - onder andere onderzoek te doen naar een variant binnen de S100, ten zuiden van het spoor, met uitzondering van de Oostelijke Eilanden; - daarbij de in de bijlage aangegeven wegen open te laten voor vervoer van buitenaf, ten einde alle parkeergarages bereikbaar te houden. 81° Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek ondergrondse parkeergarages (Gemeenteblad afd. 1, nr. 73) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__ voortbouwend op het onderzoek van het vorige college te inventariseren waar nieuwe ondergrondse parkeergarages zouden kunnen worden gerealiseerd, met als doel bovengronds parkeerplaatsen op te heffen. 82° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Marttin, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Auto geen luxe maar noodzaak (Gemeenteblad afd. 1, nr. 74) Besluit: - __op pagina 60 van de Agenda Autoluw de passage ‘Maatregel 22 Minder nieuwe parkeervergunningen (Nu, maatregel gestart medio 2019) Het aantal parkeervergunningen in de stad neemt af. De vergunningenplafonds (het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen per gebied) zijn in heel de stad verlaagd tot het aantal parkeervergunningen dat op 1 juli 2019 is uitgegeven. Dit doen we om een toename van het aantal parkeervergunningen te voorkomen. Daarnaast worden de vergunningenplafonds in die gebieden waar de openbare ruimte schaars is, geleidelijk verlaagd met in beginsel gelijke halfjaarlijkse stappen. Bestaande parkeervergunningen worden niet ingetrokken, maar we laten de wachtlijst voor een parkeervergunning langzaam oplopen. Tot en met 2025 leidt dit tot 9500 minder parkeervergunningen in de stad en de ruimte om 7000 parkeerplaatsen weg te halen. De komende jaren worden de effecten van deze maatregel gemonitord, zodat vraag en aanbod in balans blijven. Op basis van een evaluatie in 2020 bepalen we of aanpassing van de maatregel wenselijk is en breed gedragen wordt. Ook bekijken we of het nodig is de grenzen van vergunninggebieden aan te passen.’ te schrappen en Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken hoe in plaats hiervan het autoverkeer van bezoekers verder kan worden beperkt ten einde de doelstellingen van de Agenda Autoluw toch te bereiken, zoals bijvoorbeeld via ondergrondse parkeergarages en een Zona a Traffico Limitato (Zone Beperkt Verkeer). 70 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen 83° Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap knip Haarlemmer Houttuinen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 75) Besluit: -__op pagina 48 van de Agenda Autoluw de passage ‘Bovenop de reeds aangekondigde plannen gaan we met een beperkt aantal gerichte autocirculatiemaatregelen het doorgaand verkeer op de Haarlemmer Houttuinen weren. Het gaat om eenrichtingsverkeer richting het oosten op de nieuwe brug over de Korte Prinsengracht, eenrichtingsverkeer richting het zuiden op de Westerdokkade en de Westertoegang. Daarmee neemt de hoeveelheid autoverkeer op deze route met bijna 60% af. Dit leidt tot ruimte voor het mengen van auto en OV (waardoor de hoeveelheid asfalt kan worden gehalveerd), een nog aantrekkelijkere fietsroute, veiliger oversteken, meer groen en een autoluwere uitstraling. Met deze maatregelen neemt ook de hoeveelheid autoverkeer op de Marnixstraat Noord substantieel af, met een meer leefbare Marnixstraat en betere doorstroming voor OV als belangrijkste baten. Het doorgaand verkeer zal door deze circulatiemaatregelen gebruik moeten maken van de centrumring s100 (Westerdokdijk, Van Diemenstraat en Houtmankade) waar de hoeveelheid verkeer met circa 40% zal toenemen. Deze toename leidt niet tot een overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit en met een beperkt aantal aanpassingen aan de kruisingen op de centrumring kan dit extra verkeer worden verwerkt. We zetten erop in om de circulatiemaatregelen op de Haarlemmer Houttuinen en de aanpassingen op de centrumring s100 zo snel mogelijk - bij voorkeur al voor de geplande herinrichting van de Haarlemmer Houttuinen - te realiseren. Dit biedt mogelijkheden de maatregelen zo nodig verder te optimaliseren.’ te schrappen en de rest van de Agenda Autoluw de bovenstaande wijziging te laten reflecteren. De moties en amendementen maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Bakker. De heer N.T. BAKKER: Zeg nooit dat u blij bent met een motieluwe vergadering, want vervolgens krijgt u een zee aan moties en juist bij het programma Autoluw. We werden hard verstoord uit onze autoluwe droom door de Kattenburgers. De Kattenburgers hebben ons duidelijk gemaakt dat je iets moet doen voor iedereen als je het hebt over autoluw. Dus als je autoluw in het Engels vertaald, wordt het auto free, in het Frans sans voiture of in het Spaans sin coche. Het is wel duidelijk dat dit ambitieuze plan om Amsterdam autoluw te maken een plan is dat is bedoeld voor alle Amsterdammers. In die zin past het liberale, vrijblijvende gepraat over dat mensen vrij zijn, dus ook vrij van elkaar, los van de gemeenschap, helemaal niet in dit autoluwe verhaal. Dus het verhaal van de VVD over prikkels en dat we mensen moeten verleiden, daarom gaat het hier helemaal niet. Als het gaat om de toename van 30% verkeer, dan hebben we natuurlijk een probleem. Ondanks het feit dat het een erg ambitieus plan is, hebben nog steeds nergens 71 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen in Europa zo veel kinderen last van astma als bij ons in de Randstad. Als we zien dat dat een groot probleem is, dan is er werk aan de winkel. Terug naar de Agenda Autoluw. Op bladzijde 40 van de Agenda valt te lezen ‘In 2040 is de S100-verdeelring geen hoofdroute meer maar een mooie, levendige straat. In 2040 heeft de A10 de rol van verdeelring over de stad overgenomen. De gebieden daarbinnen zijn het domein van voetgangers, fietsers en OV. De auto is er te gast. Deze ambitie is er eentje waar wij ons als SP enthousiast achter scharen. De weg er naartoe is wel een lange weg met veel obstakels. Autoluw is in dit geval niet altijd autoluw en zeker niet car free. Sommige bewoners krijgen namelijk niet minder maar meer verkeer voor de deur. Er is nog een hoop werk aan de winkel voordat autoluw ook echt autoluw is. Ik zal mijn betoog ordenen aan de hand van drie hoofdpunten die ik ook in de raadscommissie heb genoemd. Ten eerste: openbaar vervoer. In het licht van de ambitie om de stad autoluwer te maken en minder Amsterdammers en forensen in de stad te laten, is het natuurlijk idioot dat prijzen voor het openbaar vervoer weer zijn verhoogd. Een ritje met de metro vanuit Zuid-Oost naar het Stadhuis is in twee jaar 12 cent duurder geworden. Een voorstel van de SP in de Vervoerregio om te kijken of we deze prijsverhoging nog konden terugdraaien, kon niet op steun rekenen. Hoewel het niet meer dan een doekje voor het bloeden is, steunen we in het kader van betaalbaar OV de motie van de PvdA om iets te doen aan het dubbele opstaptarief bij de overstap van trein op bus. Maar naast de prijsverhoging maakt de SP zich ook druk om het feit dat het GVB steeds meer reizigers moet vervoeren met steeds minder geld. In vijf jaar tijd, in de periode 2013 t/m 2018 is de exploitatiesubsidie voor het GVB met 32 miljoen euro gedaald. Ook zijn er sinds 2014 53 haltes opgeheven. Met de komst van de noord-zuidlijn is de benodigde fijnmazigheid uit het lijnennet gesloopt. Wanneer breken we eens met het mantra dat het GVB met steeds minder subsidie steeds meer reizigers kan vervoeren? Dit kan helemaal niet. Dit gaat ten koste van de betaalbaarheid en het openbaar vervoer in de buurt. Dan kun je mensen ook echt niet meer prikkelen of verleiden om de auto uit te gaan want er is gewoon geen alternatief. Vraag het maar aan de mensen in Bos en Lommer die nu zonder hun vertrouwde lijn 14 zitten. Of de mensen uit de Eendracht waar de 21 niet meer stopt. Of de mensen uit Noord waar op sommige plekken helemaal geen GVB-bus meer rijdt. Daarom komen wij met een motie. De motie roept betrokken partijen op in de nieuwe concessie te kijken hoe het OV in de buurt kan worden verbeterd met speciale aandacht voor de verschillende actiegroepen in de stad en met natuurlijk de exclusieve benoeming van de actiegroep Kattenburgers. Ik schakel over naar de P+R. Het is goed om te lezen dat in de Agenda Autoluw wordt gesproken over het uitbreiden van bestaande en het openen van nieuwe P+R- voorzieningen. Twee moties op het gebied van P+R. De eerste motie roept op verdere uitbreiding van de P+R in Noord en andere kansrijke locaties te onderzoeken. Hierbij kan worden gedacht aan Schiphol, Weesp en Zaandam en eventueel het maken van een P+R-voorziening bij de afrit A10. De tweede motie roept op de mogelijkheid te onderzoeken om langs de A9 bij Lijnden een knooppunt te ontwikkelen. Hierbij kan tramlijn 1 Osdorp-de Aken worden doorgetrokken naar Lijnden en samen met hoogwaardig openbaar vervoer van Haarlem naar Bijlmer Arena en Park and Ride voor auto en fiets. Tot slot, terug naar de Agenda Autoluw. De grote hoeveelheid bewoners die is komen inspreken, maakt duidelijk dat de bewoners grote zorgen hebben en dat ze zich niet gehoord voelen. Daarom komen we met een vierde motie. De motie roept het college op nieuwe bewonersavonden te organiseren met mensen uit de Zeeheldenbuurt, de Nassaukade en niet te vergeten Kattenburg. De zorgen van de mensen over de 72 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen luchtkwaliteit en het toenemende verkeer zijn terecht. Er treedt een waterbedeffect op. Of te wel, de wet van behoud van ellende. (Mevrouw VAN SOEST: Bent u het met mij eens dat al het verkeer, de P+R’s vol geparkeerd staan met auto’s uit Purmerend? Vroeger gingen de mensen met de bus. Dan konden ze rechtstreeks naar het Centraal Station. Nu worden ze allemaal neergezet bij de P+R in Amsterdam- Noord. Heeft u daarover ook een idee?) Ja, we gaan de P+R-gebieden daar vergroten. (Mevrouw VAN SOEST: Vergroten? Dan komen er nog meer auto’s. Vindt u niet dat het beter meer richting Purmerend moet gaan? Die mensen uit Purmerend willen snel naar Amsterdam. Ze parkeren bij de metro. Leuk. Dat zijn gewoon forensen. Daar moeten we toch ook iets aan gaan doen? Uitbreiden met een P+R kan toch niet eindeloos doorgaan?) Ik ontdek hier enigszins de moraal van mevrouw Van Soest namelijk dat zij vindt dat sommige mensen meer gelijk zijn dan andere. Oftewel, de forensen uit Purmerend zijn dus minder gelijk dan andere forensen. Ik vind het een beetje pijnlijk om te zien dat u degene die voor zijn werk hier naar Amsterdam komt, achterstelt bij degene die met het OV gaat of met Z'n auto het centrum kan inrijden. (Mevrouw VAN SOEST: Daar gaat het mij niet om. Ik misgun niemand zijn plekje. Het gaat erom dat vroeger de bus vanuit Purmerend rechtstreeks naar het Centraal Station ging. Als we daarnaar nu eens een keertje kijken, dan komt er ook meer plek vrij bij de P+R.) Als er een partij is die zich permanent hard heeft gemaakt voor de fijnmazigheid van het openbaar vervoer, dan is het de SP wel. Wij hebben altijd de noord-zuidlijn bekritiseerd vanwege het feit dat al die fijnmazigheid in Noord is weggeknipt. Gelukkig is dit college ook van mening veranderd en is het aan het inzetten op die fijnmazigheid. Ik ga door. Wat ons betreft moeten we die wet van behoud van ellende, dat waterbedeffect, zo veel mogelijk zien te vermijden. Daarom de oproep in de motie daar waar mogelijk de verkeerstoename te laten afnemen en het waterbedeffect te laten dempen. Waar dat niet mogelijk is, moeten we kijken naar mogelijkheden om negatieve effecten te verminderen. Ook willen we graag dat de wethouder zoals toegezegd in de commissie nog eens kijkt naar de aangedragen punten van de bewoners over de meetapparatuur in de Van Diemenstraat. Staat de meetapparatuur op de juiste plek en werkt die correct’? (Mevrouw MARTTIN: Nog even over die Kattenburgerstraat en er zijn vergelijkbare straten. Als we gaan knippen, krijg je die extra verkeersoverlast. Ik weet dat u en vooral uw collega Flentge daar is geweest en zich heel erg zorgen maakt over dat waterbedeffect. Hoe zouden we kunnen voorkomen dat we niet alle problemen steeds opschuiven? U vraagt nu om een onderzoek, maar de tijd van onderzoeken is misschien wel een beetje voorbij. We moeten ook gewoon dingen gaan doen. Heeft u enig idee hoe dan?) Dit is een goede vraag. Dat is precies datgene wat ik in deze motie verwoord namelijk dat we nu een visie hebben en naar de Nota van Uitgangspunten gaan. Dit programma Autoluw bestaat uit dikke plakken salami zoals te doen gebruikelijk hier. In de tussentijd moeten we met bewonersavonden heel duidelijk maken hoe we die verkeerstoename kunnen verminderen samen met de bewoners. Ik heb daarmee heel veel ervaring in stadsdeel Oost, dat je dus de bewoners aan de tekentafel zet en met hen de mogelijkheden schetst om dat verkeer te doen afnemen. 73 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Ik ga afronden. Het ideaal voor minder auto’s in de stad, ruimte voor fietser en voetganger en goed openbaar vervoer steunen we van harte. Op dit moment is autoluw echter nog niet voor alle Amsterdammers autoluw. We geven de wethouder dan ook het huiswerk mee om te kijken wat we kunnen doen om de grootste pijnpunten voor Kattenburg en de Zeelheldenbuurt weg te nemen. Een aantal moties is medeondertekend door de PvdA, GroenLinks of Forum voor Democratie. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 84° Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan en Kreuger inzake Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 76) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de mogelijkheden in kaart te brengen om langs de A9 bij Lijnden een knooppunt te ontwikkelen waarbij tramlijn 1 Osdorp-De Aker wordt doorgetrokken naar Lijnden, waarbij er tevens Hoogwaardig Openbaar Vervoer van Haarlem naar Bijlmer-Arena en P+R-voorzieningen voor auto en fiets aanwezig zijn. 85° Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake P+R Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 77) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken wat de behoefte aan P+R-capaciteit bij station Noord is en er op in te zetten om deze P+R naar deze gewenste capaciteit uit te breiden; -__ P+R ook langs andere invalswegen proberen uit te breiden, bij voorkeur langs de invalswegen, maar desnoods langs de ring A10. 86° Motie van de leden N.T. Bakker, Vroege, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake openbaar vervoer in de buurt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 78) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -__ samen met de VRA en andere betrokkenen te kijken hoe we in het pakket van eisen voor de nieuwe concessie nabijheid en directheid een belangrijkere plek kunnen geven dan in de huidige concessie met speciale aandacht voor de inbreng en argumenten van diverse actiegroepen in de stad. 87° Motie van de leden N.T. Bakker en Ernsting inzake Agenda Autoluw (Gemeenteblad afd. 1, nr. 79) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - bewonersavonden te organiseren met de bewoners van Kattenburg, de Zeeheldenbuurt en de Nassaukade; - ín overleg met bewoners en verkeerskundigen een samenhangend plan op te stellen om waar mogelijk de verkeerstoename te laten afnemen en het 74 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen waterbedeffect te dempen, en waar dat niet mogelijk is te kijken naar aanvullende maatregelen om negatieve effecten te verminderen; - dit plan op te stellen vóórdat de Nota van Uitgangspunten wordt vastgesteld; - de effecten van de maatregelen te zijner tijd te evalueren en te rapporteren aan de gemeenteraad. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Kreuger. De heer KREUGER: De Agenda Autoluw, een voordracht die volstaat met goede intenties maar veelal het tegenovergestelde bereikt. Voor de rust, ruimte en het tuintje van de een moet de ander bloeden, keihard bloeden. En hoewel iedereen dat stiekem weet, kiest het college bestaande uit GroenLinks, D66, de PvdA en de SP er bewust voor de andere kant op te kijken. Wij van Forum voor Democratie vinden dat de schone lucht van de een niet mag leiden tot stank voor de ander omdat wij vinden dat een tuintje in de binnenstad niet mag leiden tot betaald parkeren, verschraling van de openbare ruimte of een hogere parkeerdruk in kwetsbare stadsdelen als Amsterdam-Nieuwwest, Amsterdam- Noord of Amsterdam-ZuidOost omdat wij vinden dat het streven naar een schonere stad op een socialere en betaalbare manier moet gebeuren. Wij vinden dat niet alleen de gemiddelde leefbaarheid moet verbeteren, maar dat voor iedereen de leefbaarheid moet verbeteren. Dat is wat er aan de hand van deze Agenda absoluut niet gebeurt. Er wordt gewoon bezuinigd op kwetsbare buurten en die moeten daarvoor bloeden. Dat staat vast. GroenLinks, en dat vind ik oprecht heel erg, de heer Ernsting van GroenLinks ontkent gewoon dat dat zo is. Die vraagt aan mij in de raadscommissie, noem mij één voorbeeld van een tuintje waarvoor kwetsbare buurten moeten bloeden. Noem mij één voorbeeld van een tuintje. Ik noemde u niet één voorbeeld, ik noemde u er twee. Twee voorbeelden. Eerst plunderde u samen met uw linkse vriendjes het hele stedelijke mobiliteitsfonds. We hebben allemaal projecten getemporiseerd en versoberd in kwetsbare buurten. En het woekertarief van 7,50 euro per uur werkt in het Centrum door tot in de meest afgelegen straten van Amsterdam. Geuzeveld. Dat is een waterbedeffect en dat is wat uw politieke keuzes tot gevolg hebben. Maar goed, gelukkig is er nog een kans om het een en ander recht te breien en dat gaat Forum voor Democratie dan ook doen aan de hand van een aantal concrete voorstellen. De eerste twee hebben betrekking op de P+R. Wij willen dat iedereen, los van het feit of je nu om 2.00 uur, om 6.00 uur of om 11.00 uur binnenkomt, het maakt ons niet uit, het tarief van 1 euro betaalt in plaats van 8 euro of 1 euro per 24 uur. Daarnaast willen wij dat er een hele brede campagne wordt opgezet om de P+R-voorzieningen onder een breder publiek bekend te maken. Dus dat zou kunnen gelden voor toeristen. Ik denk dat het wijs is dat in meerdere talen te doen en dat we dat in samenwerking doen met TomTom. Dat zou misschien handig kunnen zijn. En in de tweede plaats willen wij dat Amsterdam zelf geld gaat vrijmaken voor een fijnmaziger OV. Daarvoor hebben we in de Vervoerregio aandacht gevraagd. Ik ga daarvoor nu geen voorstel indienen, omdat het niet om een paar tientjes gaat. Dat gaan we bij de voorjaarsnota doen. Dan gaan we toch geld heen en weer gooien en dan kunnen we daar een mooi voorstel maken. Wat ik wel alvast ga verzoeken, is dat we het kinderOV gaan schrappen uit deze Agenda. Ik vind dat net doen alsof je een cadeautje geeft wat geen cadeautje is. Je stelt allemaal heel erge maatregelen voor en dan zeg je, moet je kijken hoe ludiek dit is. Dus dat geld gaan we gewoon gebruiken om de algemene prijsstijging van 2,2% tegen te gaan als daarvoor voldoende budget is. 73 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen Dan in de derde plaats zullen wij moties indienen die een einde moeten maken aan al die knips in de stad. Die zorgen juist voor die waterbedeffecten en die waterbedeffecten willen we niet. Dan de vierde motie die we indienen en die gaat over het afbouwen van het vergunningenplafond. Forum voor Democratie vindt dat iedereen die afhankelijk is van zijn auto gewoon de stad in moet kunnen. (De heer VROEGE: De heer Kreuger begon met een aantal vrij sympathieke voorstellen die vrij realistisch zijn en die best wel in schril contrast stonden met de tirade die hij daarvoor hield. Behalve de twee tuintjes van de heer Ernsting zijn er toch daadwerkelijk problemen in de binnenstad van Amsterdam. Het is druk; er is geen ruimte voor de fietsers; er is geen ruimte voor de voetgangers en dat willen we allemaal wel. Hoe gaat u deze problemen oplossen? Of zegt u, die fietsers en voetgangers kunnen allemaal de pot op; ik wil gewoon meer auto’s, geen knips, meer parkeren en auto’s in de hele binnenstad. Is dat nu echt wat u wilt?) Ik kom zo meteen met een voorstel dat u waarschijnlijk zal verbazen — ik denk positief. (De heer BOUTKAN: Ik hoor de collega van Forum voor Democratie een heel betoog houden over kwetsbare buurten en ik hoor dat hij daaraan iets wil doen. Nu zegt hij tegelijkertijd dat hij het gratis OV voor kinderen wil schrappen, want dat vindt hij geen goede maatregel. Kunt u die twee eens bij elkaar brengen? Ik begrijp dat toch niet helemaal.) Wat hier aan de hand is, is dat er best wel een groot pakket wordt neergelegd van allemaal maatregelen waarvan ik denk dat ze niet per se de leefbaarheid bevorderen. Dan wordt er vervolgens iets wat niet zo heel veel geld kost, als een soort pr-stunt naar voren gegooid. Jongens, moet je kijken, de kinderen mogen gratis in het OV. Daar trapt natuurlijk niemand in. Ik zie hier allemaal mensen ja knikken, dus volgens mij zijn veel mensen dat met mij eens, mijnheer Boutkan. (De heer BOUTKAN: Maar u wilt toch ook iets doen aan de betaalbaarheid van het openbaar vervoer. Dat heb ik u eerder horen zeggen. U had het ook over dat fijnmazigheidsfonds. Wat ik dan niet zo goed begrijp, is waarom u dan zegt, dan wil ik geen gratis OV voor kinderen. We willen er juist voor zorgen dat zo veel mogelijk mensen en zeker mensen met kinderen, gezinnen, dat die gebruik maken van het openbaar vervoer. Dat gaat ervoor zorgen dat de stad autoluw wordt.) Kijk, ik ben zelf natuurlijk ook jong geweest. U waarschijnlijk ook. Als ik op een zaterdag naar een voetbalwedstrijd moet of ergens anders heen, dan word ik gewoon door mijn ouders gebracht met de auto. Volgens mij gebeurt dat bij de meeste kinderen. Ik ga verder. Dan kom ik bij mijn laatste voorstel en dat is wel een heel ingewikkeld voorstel. Mijn grote bezwaar tegen deze Agenda Autoluw is dat die altijd voor waterbedeffecten zorgt. Bij elke knip. Dus we moeten van die knips af. Wat er verder aan de hand is met die zona a traffico limitato, is dat in dat voorstel de hoofdaders open blijven omdat we onze parkeergarages niet willen vernietigen. Dat zou ook wel zonde zijn van het geld. Maar hoe kunnen we er nu voor zorgen dat het verkeer totaal verspreid blijft over de hele binnenstad of eigenlijk binnen de ring zonder dat er waterbedeffecten ontstaan. Daarvoor willen wij een voorstel indienen om te onderzoeken welk effect het zou hebben als we binnen de hele ringweg A10 uitgezonderd Amsterdam-Noord een 30 km-zone zouden maken. Mijns inziens is dat een hele goede optie om bijvoorbeeld af te komen van al die knips en mensen toch te ontmoedigen het centrum in te rijden. Ik ben zelf gisteren 76 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen voor de grap vanuit Buitenveldert naar de Stopera gereden via de Berlagebrug, Wibautstraat. Dat heb ik gedaan met 30 km/u. Geloof me, dan word je helemaal knettergek. Ik pak de volgende keer wel de ringweg A10. Dus die optie zouden wij graag willen laten onderzoeken. Ik ga ervan uit dat GroenLinks die motie van harte zal ondersteunen. (De heer ERNSTING: Is de heer Kreuger het met mij eens dat de motie die ik heb ingediend zojuist over 30 km/u in de hele stad eigenlijk veel beter is dan alleen maar binnen de ring?) Nee, dat ben ik niet met u eens. Kijk, het gaat om de drukte op bepaalde plekken. Waar wij nu het waterbedeffect heen drukken met een voorstel binnen de ring A10, is dat het waterbedeffect begint bij de A10. Dat is precies waar je die auto’s wilt hebben. Dus dat ben ik niet met u eens. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 88° Motie van de leden Kreuger, Boutkan, Van Lammeren, Boomsma en N.T. Bakker inzake de Agenda Autoluw, Stimuleringscampagne P+R (Gemeenteblad afd. 1, nr. 80) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een uitgebreide en permanente on-en offline campagne op te zetten (in meerdere talen) die verschillende soorten bezoekers stimuleert gebruik te maken van P+R. 89° Motie van de leden Kreuger, Boomsma en Ceder inzake Aanpassing tarieven gemeentelijke parkeervoorzieningen, ook voor 10.00 uur 1 euro per dag bij P+R (Gemeenteblad afd. 1, nr. 81) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - een proef te starten met een algemeen parkeertarief van 1 euro per dag bij P+R-locaties met overcapaciteit voor automobilisten die doorreizen met het OV binnen de gehele gemeente Amsterdam. 90° Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek algehele 30 km/u-zone binnen de Ring A10 (Noord uitgezonderd) als alternatief voor de knips (Gemeenteblad afd. 1, nr. 82) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - te onderzoeken of een algehele 30 km/u-zone binnen de ring A10 (Amsterdam-Noord uitgesloten) kan leiden tot minder doorgaand sluipverkeer zonder dat er, zoals bij knips, waterbed-effecten worden gecreëerd. 91° Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Schrap gratis kinder-OV en verlaag algemene OV-tarieven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 83) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 71 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen - geen gevolg te geven aan het gratis OV voor kinderen; - de middelen die hiervoor gereserveerd zijn in te zetten om algemene prijsstijgingen in het ov tegen te gaan. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Daarmee gaan wij schorsen voor de dinerpauze en we hervatten de vergadering vanavond om 19.30 uur. 78 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 ‚ Gemeenteraad R Vergaderdatum 22 januari 2020 Raadsnotulen INDEX 11 Vaststellen van het herindelingsontwerp Amsterdam-Weesp en het bestuurlijk akkoord … ner eenereee neren verennvenenereenereenverener verver eenvenenverenvenneverenenenveerveere OÓ 12 Kennisnemen van de Economische Verkenningen MRA 2019... … 18 15 Instemmen met het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse scholen adopteren oorlogsmonumenten’ van de leden De Grave-Verkerk en Marttin en kennisnemen van de bestuurlijke reactie … … … … un nneneneneeeeneer senen eenen eeeveereeenver vennen ÂÛ 17 Wijzigen van de Verordening op Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam 2019 … … 42 19 Actualiteit van het lid Marttin inzake het aangekondigde voornemen om maatregelen te nemen tegen de vorming van elitescholen in Amsterdam ……… nnen 17 2022 Vaststellen van de Verordening klankbordgesprekken burgemeester en raad.……. 16 2045 Wijzigen van de Parkeerverordening 201 ……… nennen nenner serene 16 22 Uiten van wensen en bedenkingen over het verlengen van de achtervangovereenkomst met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw voor de periode van één jaar … … nnn eennereeeneeereeenversveneeeeeen eener seennvere verveend veee eveneens vennen 1D 24 Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Bakema Park Zuid … … … 15 25 Gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Borneo Sporenburg en Rietlanden 26 Kennisnemen van het ambitiedocument van het recreatieschap Twiske Waterland .…19 27 Kennisnemen van de brief met antwoorden op aanvullende vragen uit de commissie Ruimtelijke Ordening inzake onder andere tenders en voortdurend erfpacht en in het bijzonder erfpacht in de Houthaven … … nnen eneen 1Ì 28 Instemmen met de investeringsnota Klaprozenbuurt en het beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet…… … … nnee seenee evene eenen veeveeveennee OÎ 30 Beschikbaar stellen van een krediet voor het project Zonnepanelen op bovengrondse metrostations … … nennen eener venvereenvereneevenveevere eenen eeverenven erven eeveererer OÛ 32 Instemmen met het investeringsbesluit als gevolg van de transitie van nautische taken van Waternet naar de gemeente Amsterdam … … neen eene Â9 34 Benoemen van een lid van de Sportraad Amsterdam. annua oenner eenen 3 4 Instemmen met het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed om de Algemene Plaatselijke Verordening zo te wijzigen dat openbare ruimte niet meer voor besloten evenementen kan worden gebruikt nonnen nnen eeneeree venne rereneeen ee eneer verrees ÎÔ 41 Kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het evaluatierapport Metropoolregio Amsterdam … neen eeneereeneneevereeneereenervenverveneeveneeneeeeveen ereen eener eener eer 1Û 48 Motie van het lid Groen inzake rekenregel … … nnee neren DÛ 49 Motie van het lid Van Renssen inzake Evaluatie participatieproces Klaprozenbuurt 52 5 Ongegrond verklaren van de bezwaarschriften gericht tegen het besluit tot onttrekking van een deel van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg aan het openbaar verkeer 50 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake betalen naar gebruik/tegengaan doorgaand verkeer …… nnen nennen OÒ 51 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake verbeteren Kattenburgerstraaat door autofunctie terug te dringen … … … nnee O9 52 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Vroege inzake parkeerplaatsen ook gebundeld opheffen … … nnn neren eener seenenveneerenee rennen venen OO 53 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Boutkan inzake Oostertoegang integraal doen met Kattenburgerstraatmaatregelen … nnen eeen venen O} 79 Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen 54 Amendement van de leden Ernsting, N.T Bakker en Boutkan inzake doorloopruimte 2 meter-norm … nnee eener eeennereeennenenvenvervevenverseenveeen ee enerreeener svenn eener OÔ 55 Motie van de leden Ernsting en N.T. Bakker inzake pilot knip Weesperstraat goed uitvoeren … neer eneee rennen vennen eenserrenenner eeen eere renners venneeeeneeenee reren OÔ 56 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker, Vroege en Boutkan inzake hoofdgracht geheel parkeervrij … … eenen seenereeeeeneerseennne erven eeene ev enenver vennen ÓÛ 57 Motie van de leden Ernsting, N.T. Bakker en Van Lammeren inzake 30 km is de norm in de hele stad, 50 km de uitzondering … …… … nnee eener eneen OÔ 58 Amendement van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Multifunctioneel gebruik 59 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Inzetten op innovatieve oplossingen … …… nnee eener seenvers vennen vereen nennver vennen eenen eveneens eenn ÓÂ 6 Bekrachtigen van de geheimhouding … ……… nnee reeneneeeeneerenenner svenn eere ZÓ 60 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Deelmobiliteit… ……… … … … … ….64 61 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Bestemmingsverkeer…… … 64 62 Motie van het lid Marttin inzake de Agenda Autoluw, Ontsluiting met de regio … … … 65 63 Motie van de leden Boutkan en N.T. Bakker inzake goedkoper OV voor Amsterdamse overstappers van NS naar GVB en vice versa nne eooannnnenseoenveessenene eener 64 Motie van de leden Boutkan en Ernsting inzake beperking overlast touringcars Kattenburgerstraat nu en straks … … … aaneen eeneereeenver svenn OD 65 Motie van de leden Boutkan, N.T. Bakker en Kreuger inzake extra P+R- mogelijkheden bij het startpunt van de Noord-Zuidlijn. … nnee 69 66 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap de knip Oostertoegang en Weesperstraat 67 Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw … …… nessen ereen eeneeereeenver vennen P 2 68 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Voorrang parkeervergunningen … nnn f 2 69 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Goedkoper OV nnen 2 7 Vaststellen van het voorschot op de vergoeding aan de fracties in de stadsdeelcommissies voor het eerste kwartaal in 2020 …… nnee 17 70 Motie van de leden Boomsma, Marttin, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Lus Nieuwezijds Voorburgwal-Spuistraat… nnen 73 71 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Ceder, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Verbeter de doorstroming … … …… nee eennneneeeenser seen eneen | Ô 72 Motie van de leden Boomsma, Ceder, Marttin, Van Soest, Yilmaz, Van Lammeren en Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Zona a Traffico Limitato — Zone Beperkt Verkeer 73 73 Motie van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek ondergrondse parkeergarages … …… nnn 1 À 74 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Marttin, Van Soest en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Auto geen luxe maar noodzaak … … … … nnee 1 À 75 Amendement van de leden Boomsma, Kreuger, Van Soest, Van Lammeren en Yilmaz inzake de Agenda Autoluw, Schrap knip Haarlemmer Houttuinen … … … 75 76 Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan en Kreuger inzake Agenda Autoluw … …..78 80 Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen 77 Motie van de leden N.T. Bakker, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake P+R Agenda Autoluw … eener eneeeeverveveer eener venverenverenvereenvenvenenveneenrnenver eenen TÔ 78 Motie van de leden N.T. Bakker, Vroege, Boutkan, Ernsting en Kreuger inzake openbaar vervoer in de buurt … …… ……… … …nnnneerren oneness ereneeneeneneneeeeenseneennnenneerre ennen LÔ 79 Motie van de leden N.T. Bakker en Ernsting inzake Agenda Autoluw … … … 78 8 Vaststellen van het masterplan Handhaving en Reiniging … …… nnee 34 80 Motie van de leden Kreuger, Butkan, Van Lammeren, Boomsma en N.T. Bakker inzake de Agenda Autoluw, Stimuleringscampagne P+R … nennen eenn ÖÎ 81 Motie van de leden Kreuger, Boomsma en Ceder inzake Aanpassing tarieven gemeentelijke parkeervoorzieningen, Ook voor 10.00 uur 1 euro per dag bij P+R..…….81 82 Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Onderzoek algehele 30 km/u- zone binnen de Ring A10 (Noord uitgezonderd) als alternatief voor de knips … … … ….81 83 Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Autoluw, Schrap gratis kinder-OV en verlaag algemene OV-tarieven … nnee rene seneereeerrvnneenveneennneen vereen O2 Aanbiedingsbrief van de raadsgriffier van de gemeenteraad van Weesp van 10 januari 2020 inzake de door de gemeenteraad van Weesp op 9 januari 2020 twee aangenomen moties over het voornemen van burgemeester en wethouders om het bestuurlijk akkoord Weesp-Amsterdam af te sluiten … nnee eenen Aanvullend raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 21 januari 2020 op hun raadsadres van 19 januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw, namens bewoners van de Zeeheldenbuurt en Spaarndammerbuurt vanwege de nonstop overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit in hun buurt … … … nonnen eeen ever veenverenne renee renvverveer 12 Aanvullende brief van het Commissariaat voor de Media van 16 december 2019 op de brief van 22 november 2019 inzake verleend uitstel voor het indienen van zienswijzen op de aanwijzingsprocedure voor de Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam) … neren nener snee senen sneer eneen venenenner neer veeenveersenee nnee Ô Afschrift van een brief van de Bewonerscommissie Bouwmeester, gericht aan de Stichting Woonzorg Nederland, van 9 januari 2020 inzake de tijdelijke invulling van De Drie Hoven..….....nnnnennnennreenvereeervenvervenverennerseverveveeverenvervenereeveereeverv enerverend Afschrift van een brief van een burger, gericht aan de burgemeester, van 13 december 2019 inzake herstel van de constitutionele orde met betrekking tot het vraagstuk Israël en Amsterdam... nnnennernenerenn nennen vereenreeeneneeneeeenvenenvervenvereeneeveeereneee venen Afschrift van een brief van een burger, gericht aan het college van burgemeester en wethouders, van 30 december 2019 inzake mogelijkheden om meer betaalbare woningen te bouwen en energiemaatregelen te treffen voor woningen in Amsterdam …7 Brief van burgemeester Halsema van 21 januari 2020 inzake nadere informatie over de locatieprofielen voor evenementen naar aanleiding van het Volksinitiatief van Mokum Reclaimed … … nnen eeeenereenersenvereener sense renneerenerenvenvevenenenevvereevven erven enverr ener 2 Brief van de gemeente Achtkarspelen van 7 januari 2020 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Achtkarspelen aangenomen motie over de afschaffing van de verhuurdersheffing … … … nennen ennereennenneer vennen eeen eennen ener seeeen eeen senen ennen Ö Brief van de gemeente Almelo van 19 december 2019 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Almelo aangenomen motie Trap-op-trap-af van het gemeentefonds 4 Brief van de gemeente Montferland van 24 december 2019 inzake aanbieding van de door de gemeenteraad van Montferland aangenomen motie Vreemd ‘Samen Trap-op- LL | 81 Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Brief van de heer M.D. Karaman van 14 januari 2020 inzake de mededeling van zijn ontslag als lid van de gemeenteraad per 14 januari 2020 … neee 1Ô Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het onderzoeksprogramma 2020 van de Rekenkamer Amsterdam … … en & Brief van de Rekenkamer Amsterdam van 19 december 2019 inzake aanbieding van het rapport vijfde deelonderzoek Bruikbaarheid van indicatoren — Uitkeringsschuld … … … …4 Brief van het Commissariaat voor de Media van 22 november 2019 inzake de stand van zaken voor de aanwijzingsprocedure van de lokale publieke media-instelling Stichting Toon Beeld Lokale Omroep Amsterdam (C-Amsterdam).… …… nennen ennen een Ô Brief van Let's Talk About Tech, StopUMTS en Stichting EHS van 18 december 2019 inzake aanbieding van de ‘Informatiemap 5G en Gezondheid’, bestemd voor de gemeenten …………..nnnnnennverre vennen eeenvereeenee ren venneer eeen eeese eveneens vendere de Brief van mevrouw T. Kuiper-De Haan van 8 januari 2020 inzake de mededeling van haar terugtreden als duolid van de fractie van de ChristenUnie per 7 februari 2020 … 10 Brief van R.H. van Dantzig, fractievoorzitter van D66, van 17 december 2019 inzake het terugtreden van het duolid Hofland als lid van raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs en het benoemen van het duolid De Jager als lid van de raadscommissie Werk, Inkomen en Onderwijs … … … nnee ener nennen eener eeneneeeerenee nennen Ô Brief van wethouder Meliani van 17 januari 2020 inzake preventieve maatregelen met betrekking tot Citrix … nennen eenee senen eneen nennen eenen eeen ÎÎ Brief van wethouder Meliani van 21 januari 2020 inzake het weer beschikbaar stellen van de externe toegang tot de gemeentelijke ICT-systemen via Citrix sinds 20 januari 2020 Brief van wethouder Moorman van 21 januari 2020 inzake de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over het Cornelius Haga Lyceum … nnen erneer 1Ô Brief van wethouder Van Doorninck van 20 januari 2020 inzake de bestuurlijke reactie op de Discussienota Autoluw en de nadere toelichting op het besluitvormingsproces …… 11 Brief van wethouders Ivens en Kukenheim van 20 januari 2020 inzake de stand van zaken d.d. januari 2020 betreffende de loden leidingen in Amsterdam … … nnen. 12 Drie brieven van F. Roosma, fractievoorzitter van GroenLinks, van 14 januari 2020 inzake het terugtreden van het lid Nadif als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen, en het benoemen van het lid Nadif als lid van raadscommissie Kunst Diversiteit en Democratisering, het lid Ernsting als lid van de raadscommissie Wonen en Bouwen en het lid Van Pijpen als lid van de raadscommissies Wonen en Bouwen en Zorg, Jeugdzorg en Sport. nnen enenenneen eenen eener vennen eenen eeneer venen veeeenneeeenneersneennnen 1 E-mail van PSP'92 van 8 januari 2020 inzake aanbieding van de notitie van PSP'92 'Wet Versterking Decentrale Rekenkamers - Kamerstuk 35 298 … … nennen} Mededeling van het Plantage Weesperbuurt Overleg van 21 januari 2020 op het raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt van 8 januari 2020 over de Agenda Amsterdam Autoluw dat zij niet als medeondertekenaar vermeld willen worden aangezien zij zelf nog een standpunt willen formuleren over dit onderwerp … … 13 Raadsadres van Beth Shalom Cordaan van 23 december 2019 inzake verzoek om uitstel van de vaststelling van de realisatie van het Joods Stadspark in Beth Shalom tot 31 december 2020 … anneer eeen eennenennervenvenenvervenverenvenevervnveneeererenen ern Ô Raadsadres van BIZ Beethovenstraat en Jesse Jewelry van 19 december 2019 inzake een voorstel voor de aanpak van parkeerboetes in Amsterdam naar het voorbeeld van de gemeente Deventer … … … nnee eenser senen rvan eener en eeenverveenneenveneenn 82 Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Raadsadres van buurtmakerswerk Kattenburg van 20 januari 2020 inzake de Agenda Amsterdam Autoluw en de rampzalige gevolgen voor Kattenburg … … … 12 Raadsadres van de Huurdersvereniging Centrum van 5 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 7 januari 2020, inzake een nadere in- en aanvulling op het rapport ‘Een nieuwe historische binnenstad’ … ……… … nnee eeen renee Ö Raadsadres van de Mentrum Kliniek van 18 november 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake een verzoek voor een aantal gedepersonaliseerde museumkaarten … …… unne ener eeneeneeenver svenn Raadsadres van de Stichting Maluku4Maluku van 7 januari 2020 inzake een verzoek om een financiële bijdrage voor de slachtoffers van de natuurramp op Ambon en de Molukse eilanden … … nnee eeerenee reen vernere neer eenveeveerenverv eener venverenee venen Raadsadres van de Stichting Natuurlijk IJburg en de Vereniging Vrienden van het Diemerpark van 12 januari 2020 inzake een reactie op de beantwoording van hun raadsadres over het recreatief overall-plan voor IJburg en Zeeburgereiland. … 10 Raadsadres van de Stichting Zosenerdam van 7 januari 2020 inzake het volgen van de uitgebreide aanvraagprocedure van vergunningen voor het gebied oostelijk Amsterdam Noord … nen eenereeenererenenenvervenverennersnnvervenveenenrenen ven eeneeenvereeern eener venve renee er Raadsadres van de stuurgroep ‘Actie s100 Houtmankade Kwartier’ van 19 januari 2020 inzake het verzoek om aanpassing van de Agenda Amsterdam Autoluw … … … 11 Raadsadres van de Vereniging Comité Buurtbelang van 2 december 2019 inzake het afbouwen van het budget voor groene bewonersinitiatieven “Groen in de Buurt” in Zuid5 Raadsadres van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad van 7 januari 2020 inzake de Oude Kerk naar aanleiding van de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Boomsma, N.T. Bakker en Nanninga over het in stand houden en tonen van de monumentale waarde van de Oude Kerk … nnee Ö Raadsadres van de Wijkraad Zuid-West Amsterdam van 2 januari 2020 inzake het verlenen van subsidie aan welzijnswerk van de Stichting Combiwel Buurtwerk voor de redding van Huis van de Wijk Lydia. … … …… nnee eneeer serene eneen ever f. Raadsadres van een burger van 12 januari 2020 inzake het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg.……nnnenneneenerreeeneersveneeeenee eener se veveer vennen venen eeevere svenn 1Û Raadsadres van een burger van 14 december 2019 inzake het overvolle speelschema voor het Openluchttheater Vondelpark in 2020 nonnen oneeerseeneneneneennsnnenenner nn Raadsadres van een burger van 18 december 2019 inzake aanbieding van de notitie ‘Gaan woningcorporaties nog overstappen? Mogen ze niet? Hoe is het mogelijk’ - over een gebrek in de overstapregeling eeuwigdurende erfpacht nnee eee Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake de aanleg van de spoorverbinding Lelylijn … … … …… nnee eener renee neeeeeven doeners eeneeere nennen eenn Raadsadres van een burger van 20 december 2019 inzake investering in elektrische laadinfrastructuur in parkeergarages in de Buiksloterham … … nnee eneen Raadsadres van een burger van 21 december 2019 inzake onderzoek naar het slavernijverleden en aanbieding van eXCUS@S …… … nnee eennneneeennenneerÔ Raadsadres van een burger van 23 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake de aanleg van een fietsers- en voetgangerstunnel onder het IJ achter het Centraal Station … … nnee evereenrvenerenerenerenerevereveeeeeneeenee nere eneen Ö Raadsadres van een burger van 26 december en een aanvulling van 27 december 2019 inzake enkele correcties op de huisvestingsverordeningen 2016 en 2020 …… 5 83 Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Raadsadres van een burger van 28 december 2019 inzake de verkeersproblemen in de westelijke grachtengordel … ……… … nnen neen nereeeeseere vennen sneerde veer eneen eeen Ò Raadsadres van een burger van 7 januari 2020 inzake het damhertenbeheer van de Amsterdamse Waterleidingduinen … … …… nn nnnnnennesere eneen veenneereeennnen eener f. Raadsadres van een burger van 9 januari 2020 inzake een vuurwerkverbod voor het gebied Nieuwmarkt, Geldersekade en Zeedijk … nnen d Raadsadres van Extinction Rebellion van 12 december 2019 inzake het instrueren van het Gemeentevervoerbedrijf voor stopzetting van de samenwerking met Shell en andere vervuilende bedrijven … … … …… nonsense eeenenen eener veeneeere nennen Ó Raadsadres van GEEN N1 van 15 december 2019 inzake een reactie op de Voortgangsbrief Evenementen … … nnee senen nennen snee snee renee nnen À Raadsadres van het Instituut Fysieke Veiligheid van 9 december 2019 inzake aanbieding van de kennispublicatie De veiligheidsrisico en de gemeenteraad … … Raadsadres van wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 20 januari 2020 inzake een aanvulling op hun raadsadres van 8 januari 2020 over de Agenda Amsterdam AutolUW … … …………eeenereevervenvereeeeerenvereneee eener erneer 1Î Raadsadres van Wijkcentrum d'Oude Stadt e.a. bewonersorganisaties van 8 januari 2020 inzake de Agenda Amsterdam Autoluw … … …… nnee oeneerreeneerreeeeer eener reen Ò Raadsadres, tevens Wob-verzoek, van een burger, van 3 januari 2020 inzake de diefstal van 120.000 euro bij voetbalclub DCG … neren eeens ÎÎ Raadsadressen van De Beddenspecialist aan de Vuurwerkerweg van 2 december en van een aantal bedrijven aan de Draaierweg en de Metaalbewerkersweg van 10 december 2019, binnengekomen bij de raadsgriffie op 8 januari 2020, inzake plannen om het bedrijventerrein Metaalbewerkersweg te transformeren tot de Klaprozenbuurt en de gevolgen voor de daar gevestigde bedrijven … … nennen eenen 84
Raadsnotulen
84
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1531 Publicatiedatum 18 november 2016 Ingekomen op 9 november 2016 Ingekomen onder R Behandeld op 10 november 2016 Uitslag Verworpen Onderwerp Motie van de leden Boomsma en Boutkan inzake de Begroting 2017 (het hele verhaal over de Wallen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2017. Overwegende dat: — stadsdeel Centrum in 2016 een inventarisatie heeft gemaakt van de problematiek rond groupstours op de Wallen, waarbij tevens een plan van aanpak is opgesteld dat vanaf deze maand wordt uitgevoerd; — de kern van dat plan is om met de branche-afspraken te maken over groepsgrootte, gidsen, geluid, gewenst gedrag, herkenbaarheid, routes, te vermijden plekken en tijden; — veel tours zich richten op de Wallen; — de prostitutiesector helaas nog altijd geplaagd wordt door schrijnende misstanden, mensenhandel en dwang; — veel buitenlandse bezoekers van de wallen daar onvoldoende van op de hoogte zijn; — de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid heeft in dit opzicht, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: bij het uitwerken van de afspraken met aanbieders van groepsbezichtingen en tours op de Wallen, nadrukkelijk aandacht te besteden aan en zorg te dragen voor een correcte informatievoorziening ten aanzien van (het voorkomen en signaleren van) misstanden in de prostitutiesector. De leden van de gemeenteraad D.T. Boomsma D.F. Boutkan 4
Motie
1
train
doos N% Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO Duurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023 Ter kennisneming Portefeuille Ruimtelijke Ordening Agendapunt 5 Datum besluit Nvt. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief met nadere informatie betreffende de voortgang van de verhuizing van ICL Fertilizers (TA2023-001012) inclusief toezegging ( TA2023-000780). De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief met daarin beantwoording van nadere vragen over de stand van zaken van verplaatsing van ICL Fertilizers Wettelijke grondslag Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren. Artikel 169 van de Gemeentewet o Lid 1: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raadverantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. o Lid 2: Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft Bestuurlijke achtergrond Op 3 juli 2013 heeft de raad ingestemd met de Transformatiestrategie Haven-Stad, dat in de periode 2015-2030 geleidelijke transformatie naar gemengd stedelijk gebied van deelgebieden die niet behoren tot terreinen Havenbedrijf toestaat. Op 22 janvari 2009 hebben de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland een convenant gesloten met drie bedrijven uit de Coen- en Vlothaven: Cargill/1GMA, ICL Fertilizers en Eggerding (het bedrijf Bunge is later, i.v.m. overname van een deel van Cargill/IGMA, toegetreden tot het convenant). Concreet is afgesproken dat de woningbouwontwikkeling in de Houthavens en de NDSM-werf doorgang kan vinden, maar dat voor omliggende gebieden van deze bedrijven (de Minervahaven, Sloterdijk 1 Noord, Cornelis Douwes, Sportpark Transformatorweg en Alfadriehoek) een ‘pas op de plaats’ wordt gemaakt met woningbouwplannen. Eventuele woningbouwplannen voor die gebieden zullen pas na 15 jaar (2024) in procedure worden gebracht en pas na 20 jaar (2029) feitelijk tot vitvoering worden gebracht. De Coen- en Vlothaven blijft in exploitatie tot 2040. De gemeente heeft een inspanningsverplichting om de covenantsbedrijven te faciliteren bij het zoeken naar een nieuwe locatie. Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelstrategie Haven-Stad vastgesteld. In de Ontwikkelstrategie zijn als vitwerking van de Transformatiestrategie Haven-Stad de voorwaarden en mogelijkheden voor ontwikkeling van Haven-Stad uitgewerkt. Op 14 december 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Raamwerk Haven-Stad vastgesteld. Het Integraal Raamwerk is een ruimtelijke vertaling van de ambities van Haven-Stad. Op 2 november 2022 heeft het college een intentieovereenkomst gesloten met ICL Fertilizers, Port of Amsterdam en Heren2 en Sookha betreffende de voorgenomen verhuizing van ICL van de Gegenereerd: vl.4 1 VN2023-022108 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R Ruimte en % Amsterdam Duurzaamheid % Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023 Ter kennisneming Coen- en Vlothaven naar een deel van het terrein van het Overslagbedrijf Amsterdam (OBA) aan de Westhavenweg. Op 6 september 2023 heeft de commissie RO de raadsinformatiebrief dd 9 mei 2023 besproken met daarin een beschrijving van de stand van zaken betreffende de voorgenomen verhuizing van ICL Fertilizers. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Ja, betreft toezegging de commissie nader schriftelijke te informeren over de voorgenomen verhuizing van ICL Fertilizers naar aanleiding van gestelde vragen door de leden Keesman, Wehkamp en Boomsma in de commissie RO van 6 september 20223 en naar aanleiding van schriftelijke vragen van lid Boomsma Welke stukken treft v aan? 1. Raadsinformatiebrief- afdoening toezegging ICL cie 6 september AD2023-076022 2023.pdf (pdf) AD2023-076024 | 1.1 geuroverlast-Tuindorp-Oostzaan.pdf (pdf) AD2023-076023 1.2 Cornelisdouwes_exclusiefdamen_25m. pdf (pdf) AD2023-076025 1.3 Westpoort excl ICL 30m.PDF (pdf) AD2023-076026 4 Westpoort referentiesituatie 30m.PDF (pdf) AD2023-076020 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Gegenereerd: vl.4 2 VN2023-022108 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Ruimte en % Amsterdam Duurzaamheid % Voordracht voor de Commissie RO van 31 oktober 2023 Ter kennisneming Ruimte en duurzaamheid, Lubbert Hakvoort, [email protected] Gegenereerd: vl 4 3
Voordracht
3
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 7 december 2021 Portefeuille(s) Sociale Zaken Portefeuillehouder(s): Rutger Groot Wassink Behandeld door Directie Werk, Inkomen en Participatie, ([email protected]) Onderwerp Aanbieden evaluatierapport pilot Economisch Daklozen Geachte leden van de gemeenteraad, Hierbij bied ik v het evaluatierapport aan van de pilot ‘Maatwerk voor economisch daklozen’. Deze pilot is vitgevoerd naar aanleiding van de motie van de raadsleden Taimounti en Roosma (801 accent) waarin het college gevraagd wordt om de pilot inzake de verhoging van de bijstandsnorm voor dak- en thuislozen naar 15% uit te breiden naar een tweede groep waarbij de norm gezet wordt op 10%. Deze motie is vitgevoerd met de aanpassing dat niet alleen gekeken wordt naar de effecten van de verhoging van de bijstandsnorm voor daklozen, maar ook naar de effecten van tijdelijke opvang en (intensieve) begeleiding (brief aan vw commissie dd 16 februari 2021). Ook ga ik in deze brief in op een toezegging die ik heb gedaan in de commissie WIO van 17 juni 2020 naar aanleiding van de vraag van de heer Veldhuyzen over registratie van de nachtopvang. Pilot Maatwerk economisch daklozen De pilot richtte zich op inzicht krijgen in de impact van de hoogte van de uitkering, intensieve begeleiding en/of tijdelijke opvang op het leven van een economisch dakloze. Economisch daklozen is een term die gebruikt wordt voor de groep daklozen die niet in eerste instantie een zorgvraag heeft, maar door omstandigheden als verlies van een baan en woning, dakloos is geworden. Deze groep is de laatste jaren erg gegroeid en heeft een andere behoefte aan ondersteuning dan de doelgroep die van oorsprong in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang/ beschermd wonen (MO/BW). Onder economisch daklozen vallen ook daklozen uit andere EU-landen. Voor de pilot zijn 5o mensen die vallen onder de groep gevraagd om mee te doen. Zij werden verdeeld over drie groepen: 1) Mensen die in een hotel verblijven, maatwerk krijgen van de Regenboog Groep (RBG) en 70% van het Wettelijke Sociaal Minimum (WSM) ontvangen; 2) Mensen die geen structurele opvang hebben, maatwerk krijgen van de RBG, en maatwerk krijgen in de hoogte van de bijstand; en 3) Mensen die geen structurele opvang hebben, intensieve begeleiding krijgen van een klantmanager van de gemeente Amsterdam, en maatwerk krijgen in de hoogte van de bijstand. Voor die laatste twee groepen geldt dat hun bijstand verhoogd kon worden tot 60% of 70% van het WSM, als zij konden aantonen kosten te maken voor hun slaapplek. Uitkomsten evaluatie De evaluatie van de pilot laat zien dat daklozen een stressvol bestaan hebben dat gericht is op dagelijks overleven. De vragen waar men dagelijks mee bezig is zijn: waar slaap ik vanavond, heb Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021 Pagina 2 van 4 ik nog geld om te eten? Dat is op zich geen verrassing, maar het effect ervan op hun leven geeft ons wel meer inzicht in hoe het hen beperkt. De stress die men ervaart beperkt hen in het nadenken over en het ondernemen van stappen in het zoeken naar werk en woning. Niet alleen financiële stress, maar ook huisvestingsstress tast het doenvermogen van mensen aan wat zorgt voor verminderde zelfredzaamheid. De deelnemers van de pilot geven aan dat een hogere uitkering wel helpt, maar niet voor structurele oplossingen zorgt. Onderdak en intensieve begeleiding daarentegen verminderen de stress en bieden wel de hulp en de rust die men nodig heeft om verder te komen. Op de 3 gebieden; hogere uitkering, tijdelijk verblijf en intensieve begeleiding zijn in het kort de volgende uitkomsten te noemen: . Hogere uitkering Zowel 50% als 70% van de bijstandsnorm ervaren daklozen als te weinig om van rond te komen. Meer geld is prettig, maar biedt geen structurele oplossing. . Tijdelijk verblijf Tijdelijk verblijf bestaat vit verblijven bij vrienden of familie (‘op de bank’), of vit verblijf in een (passenten)hotel of StayOkay. In beide gevallen biedt het even rust, maar ook stress. Bij verblijf bij vrienden of familie heeft het effect op de relatie. De geïnterviewden geven aan niet altijd ‘tot last’ te willen zijn. Verblijf in een (passanten)hotel of StayOkay is tijdelijk en heeft ook beperkingen maar biedt wel meer rust. . Intensieve begeleiding Vooral de deelnemers met een laag doenvermogen hadden veel baat bij intensieve, praktische begeleiding. Het blijkt dat alleen een kaartje met een telefoonnummer meegeven niet altijd voldoende is. Meerdere deelnemers gaven aan dat het pas lukte om zich in te schrijven voor Woningnet door dat samen met een begeleider te doen. Alleen hadden ze die stap niet gezet. Warme doorverwijzing van de ene naar de andere hulpverlener is belangrijk en helpt, zoals samen naar het gesprek met de nieuwe hulpverlener gaan. Een belangrijke vitkomst van de pilot is dat de stress die men ervaart door geen vaste verblijfplaats te hebben, er toe leidt dat mensen snel minder zelfredzaam worden. Zowel financiële als huisvestings-stress leidt tot een verminderd doenvermogen, wat weer negatieve impact heeft op de zelfredzaamheid. Zeker bij mensen met en laag denk- en doenvermogen. Op basis van de uitkomsten van de pilot zien we dat deelnemers aangeven dat meer geld welkom is, maar uiteindelijk niet het probleem automatisch op lost, daarvoor is het alsnog te weinig. Tijdelijk onderdak en intensieve begeleiding daarentegen bieden wel de rust en structuur waardoor men weer stappen kan ondernemen bijvoorbeeld in het zoeken naar een woning. Daarom gaan we de begeleiding intensiveren voor deze doelgroep. Tevens zorgen we ervoor dat als mensen kunnen aantonen dat ze kosten maken of actief op zoek zijn naar opvang dat zij een minder hoge korting krijgen. Aanpak dakloosheid in Amsterdam De uitkomsten van de pilot bieden bruikbare inzichten voor de aanpak van dakloosheid in de stad. Hier ben ik al mee gestart door de intensieve begeleiding aan economisch daklozen op te nemen in een stedelijke ‘cohortaanpak economisch daklozen’, die weer onderdeel vit maakt van de cohortaanpak ‘Meer kans op werk’. Hierin worden economisch daklozen intensief begeleid en Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021 Pagina 3 van 4 ondersteund bij het zoeken naar werk en een woning. Net als in de pilot, blijkt ook uit de cohortaanpak dat de doelgroep voornamelijk baat heeft bij gezien en gehoord worden en bij structuur en regelmaat. Dat kunnen we hiermee bieden. Deze aanpak loopt nog tot en met 2022. Daarnaast is afgelopen zomer gestart met de stedelijke aanpak dakloosheid. Begin juli heeft de Raad het Beleidsprogramma Aanpak Dakloosheid 2021-2025 'Een nieuwe start, samen op weg naar perspectief’ vastgesteld. De ambitie van dit beleidsprogramma is om iedereen die in de regio Amsterdam-Amstelland dakloos wordt of dreigt te worden herstelondersteunende begeleiding te bieden. Bij deze ambitie horen vier speerpunten: 1. Vroegsignalering en vroeginterventie; 2. Vergroten aanbod woonoplossingen, 3. Goede ondersteuning op maat en 4. Duurzaam maatschappelijk herstel. Nieuw in dit programma is de integrale aanpak waarbij Zorg, Wonen, de GGD en Werk, Participatie en Inkomen samenwerken. Dakloosheid is immers niet alleen een zorgprobleem, maar ontstaat meestal vanuit andere leefgebieden (bijvoorbeeld verlies van inkomen of woning). Daarmee hebben Zorg, Wonen, de GGD en Werk, Participatie en Inkomen een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het voorkomen en aanpakken van dakloosheid. Een van de uitgangspunten van het beleidsprogramma is dat er speciale aandacht is voor economisch daklozen, omdat zij een andere hulpvraag hebben dan de dakloze met complexe zorgvraag. Denk aan creatieve oplossingen voor (tijdelijke) woningen, maar ook aan een andere vorm van begeleiding. Het afschaffen van de korting die we nu toepassen op de uitkering als iemand dakloos is heeft financiële consequenties! en is daarom onderwerp voor een nieuw college. De hoogte van de uitkering heeft impact op de bestaanszekerheid van daklozen. Maar of een hogere uitkering leidt tot minder dakloosheid, valt op basis van de pilot te betwijfelen. Toezegging over registratie van de nachtopvang Rest mij nog in te gaan op de vraag van het lid Veldhuyzen die hij stelde tijdens de bespreking van de Voorjaarsbrief 2020. Allereerst excuses voor de late beantwoording van deze vraag. Ik wilde de uitkomsten van de pilot afwachten om bij mijn toelichting te kunnen betrekken. Het lid Veldhuyzen vroeg waarom niet geregistreerd wordt welke mensen niet tot de nachtopvang worden toegelaten wegens volledige bezetting. Hij vroeg of mensen die om die reden niet worden toegelaten voortaan een schriftelijk bewijs kunnen krijgen. Hij vraagt tot slot of de wethouder in ieder geval, ook als hij de moties afwijst, dat de korting op de uitkeringen verlaagd wordt van 20% naar 15% zoals in andere grote steden ook gebeurt. Dat laatste hebben we onderzocht met de pilot Maatwerk economisch daklozen’. Wat betreft het registreren voor een plek in de kortdurende dag- en nachtopvang klopt het dat er op dit moment niet wordt geregistreerd wie de dag- en nachtopvang in wil maar geen plek krijgt omdat het vol is. In de praktijk blijkt dat zo’n lijst snel is verouderd. Mensen vinden bijvoorbeeld ondertussen een slaapplek in hun eigen netwerk. Om toch meer inzicht te krijgen in hoe vaak het voor komt dat er geen plek is omdat de opvang vol is, wordt komend jaar met de zorgaanbieders * Zie ook de brief aan uw commissie hierover dd 12 juni 2020. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 7 december 2021 Pagina 4 van 4 en de GGD onderzocht hoe dit toch inzichtelijk gemaakt kan worden. Er wordt gekeken of het mogelijk is te gaan registreren met als doel meer inzicht te krijgen in het aantal mensen dat niet direct gebruik kan maken van de kortdurende dag- en nachtopvang. Voor het verkrijgen van een uitkering is het afgeven van een schriftelijk bewijs overigens niet nodig. lemand die moeite doet om een plek te vinden en dat op welke manier dan ook kan aantonen, kan een lagere korting krijgen op de uitkering (10% in plaats van 20%) als dat een stimulans is om te zoeken naar opvang. Belangrijk is dat een passende oplossing wordt gezocht. Dit kan zijn verblijf in iemand zijn eigen netwerk of een plek in de in de kortdurende opvang en werken aan perspectief. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, 7 P B DAAT CC ee Rutger Groot Wassink Wethouder Sociale Zaken Bijlagen 1. Evaluatierapport ‘Maatwerk voor economisch daklozen’, OIS, september 2021. 2. Brief ‘Afdoen motie ‘Pilot verhoging van de dak- en thuislozenuitkering’, Taimounti en Roosma, (801 accent)’, 16 februari 2021. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1561 Publicatiedatum 18 november 2016 Ingekomen op 9 november 2016 Ingekomen onder AF Behandeld op 10 november 2016 Uitslag Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid Van Soest inzake de Begroting 2017 (in stand houden politiebureaus). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2017. Constaterende dat: — het aantal politiebureaus smelt als sneeuw voor de zon — alleen in Noord het aantal bureaus al is teruggelopen van drie naar één; Overwegende dat: — politiebureaus bijdragen aan de veiligheid van onze stad. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — inspanningen te leveren om verdere sluitingen van politiebureaus te voorkomen; — te onderzoeken waar verdwenen politiebureaus terug kunnen keren; — de raad over de uitkomsten te informeren. Het lid van de gemeenteraad W. van Soest 4
Motie
1
train
Gemeente Amsterdam Bestuurscommissie Oost Voordracht en besluit D B = AB Registratienummer Z-16-31483 / INT-17-13178 Afdeling Gebiedsteams Onderwerp Subsidieplafonds 2018 voor ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ Portefeuille Economie DB lid Thijs Reuten Gebied Geheel Oost Datum DB 21 november 2017 Datum AB voorbereidend 5 december 2017 Datum AB besluitvormend 19 december 2017 Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Jan Huppen 06 1330 1311 [email protected] *ZOO4O04E1ES37 « Pagina 1 van5 Het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost besluit: 1. Inte stemmen met de volgende subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018: a. Subsidie voor gebiedsgebonden ondernemersinitiatieven: - voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 15.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Pedro de Medinalaan e waarvan € 5.000,- voor de haven e waarvan € 5.000,- voor de Pampuslaan - voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 9.000,- - voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € 20.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Java-eiland en het KNSM-eiland e waarvan € 5.000,- voor de Oostelijke Handelskade/Veemkade e waarvan € 5.000,- voor de Veemarkt e waarvan € 5.000,- voor het Cruguiusgebied - voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 30.000,- e waarvan € 5.000,- voor Oostpoort e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat e waarvan € 5.000,- voor de Eerste van Swindenstraat e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein e waarvan € 5.000,- voor de Wibautstraat e waarvan € 5.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat - voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5000,- e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat b. Subsidie voor straatmanagement: - voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 6.000,- e waarvan € 6.000,- voor de IJburglaan - voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 6.000,- - voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € o,- - voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 4,0.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat e waarvan € 10.000,- voor de Eerste van Swindenstraat e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein e waarvan € 10.000,- voor de Wibautstraat e waarvan € 10.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat - voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg - Linnaeusstraat c. Inte stemmen met de subsidieplafonds onder a en b onder voorbehoud van de vaststelling van aangevraagde budgetten in de gebiedsplannen 2018 door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost (hierna: AB) en de gemeenteraad. Bij het vaststellen van lagere budgetten door het AB of de gemeenteraad ten behoeve van ondernemersinitiatieven en straatmanagement worden de subsidieplafonds op dit lagere bedrag vastgesteld. 2. Intestemmen met het ter bespreking voorleggen van de voorgestelde subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018 aan het AB. Pagina 2 van 5 Tekst van openbare Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost besluit: besluiten wordt gepubliceerd 1. Inte stemmen met de volgende subsidieplafonds voor de ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ voor het jaar 2018: a. Subsidie voor gebiedsgebonden ondernemersinitiatieven: - voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 15.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Pedro de Medinalaan e waarvan € 5.000,- voor de IJburglaan e waarvan € 5.000,- voor de Pampuslaan - voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 9.000,- - voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € 20.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Java-eiland en het KNSM-eiland e waarvan € 5.000,- voor de Oostelijke Handelskade/Veemkade e waarvan € 5.000,- voor de Veemarkt e waarvan € 5.000,- voor het Cruguiusgebied - voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 30.000,- e waarvan € 5.000,- voor Oostpoort e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat e waarvan € 5.000,- voor de Eerste van Swindenstraat e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein e waarvan € 5.000,- voor de Wibautstraat e waarvan € 5.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat - voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat b. Subsidie voor straatmanagement: - voor het gebied IJburg en Zeeburgereiland een bedrag van € 6.000,- e waarvan € 6.000,- voor de IJburglaan - voor het gebied Indische Buurt een bedrag van € 6.000,- - voor het gebied Oostelijk Havengebied een bedrag van € o,- - voor het gebied Oud-Oost een bedrag van € 4,0.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Dapperstraat e waarvan € 10.000,- voor de Eerste van Swindenstraat e waarvan € 5.000,- voor het Beukenplein e waarvan € 10.000,- voor de Wibautstraat e waarvan € 10.000,- voor de Eerste Oosterparkstraat - voor het gebied Watergraafsmeer een bedrag van € 5.000,- e waarvan € 5.000,- voor de Middenweg-Linnaeusstraat 2. Inte stemmen met de subsidieplafonds onder a en b onder voorbehoud van de vaststelling van aangevraagde budgetten in de gebiedsplannen 2018 door het AB en de gemeenteraad. Bij het vaststellen van lagere budgetten door het AB of de gemeenteraad ten behoeve van ondernemersinitiatieven en straatmanagement worden de subsidieplafonds op dit lagere bedrag vastgesteld. Ondertekening het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost, Sjoukje Alta, Ivar Manuel, secretaris voorzitter Pagina 3 van 5 Bevoegdheid Takenlijst bestuurscommissies: onderdeel 6.1 Economie, het opstellen en vitvoeren van economische programma’s in gebieden, als uitwerking van de stedelijke kaders, dit in samenwerking met onder andere ondernemers, burgers en andere belanghebbenden. Bestuurlijke achtergrond Op 5 en 19 december 2017 worden de gebiedsplannen voor 2018 door het AB in zijn vergaderingen behandeld. In deze gebiedsplannen worden budgetten aangevraagd om de lokale economie te versterken. Voor het ondersteunen van ondernemersinitiatieven en straatmanagement is op 26 oktober 2016 door B&W een nieuwe subsidieregeling vastgesteld. De budgetten aangevraagd in het gebiedsplan voor het ondersteunen van ondernemersinitiatieven en straatmanagement worden volgens deze subsidieregeling ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ vergeven. Op 1 oktober 2016 zijn de economische stimvuleringsregelingen van de voormalige stadsdelen vervallen. Door de afdeling Economie is bij de 22 gebieden en de dagelijks bestuurders met de portefeuille Economie geïnventariseerd welke behoefte er is aan instrumentarium om subsidies te kunnen verstrekken die als doel hebben de lokale economie te versterken. Uit de inventarisatie zijn zes activiteiten naar voren gekomen waar een subsidieregeling voor gewenst is. De zes activiteiten zijn in twee subsidieregelingen ondergebracht: 1. Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken 2.Subsidieregeling opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afgesproken acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma, te weten de paragrafen 3.2 ‘Inzet winkelstraat- en centrummanagement’ en 3.7 ‘Subsidies voor ondernemers en het winkelgebied’. Op 25 oktober 2016 heeft het college van B en W de subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken en de subsidieregeling opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding vastgesteld. Het voorgestelde subsidieplafond voor de subsidieregeling opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding is voor 2018 € 140.000,-. Het subsidieplafond voor de andere regeling, de ‘Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken’ (regeling 1), wordt door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost vastgesteld en ligt nu voor. De budgetten voor deze subsidies worden aangevraagd in de gebiedsplannen 2018 die op 5 en 19 december aan het Algemeen Bestuur voorliggen. De subsidieplafonds hebben een directe relatie met de budgetten die in het gebiedsplan 2018 beschikbaar komen voor het ondersteunen van ondernemersinitiatieven en straatmanagement. Onderbouwing besluit Beoogd effect De regelingen ondersteunen de gebieden bij de uitvoering van de gebiedsplannen. Argumenten Voor de uitvoering van de Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken dient de bestuurscommissie een subsidieplafond vast te stellen en de middelen voor de uitvoering van de subsidieregeling te reserveren in de begroting van de bestuurscommissie. De uitvoering ligt bij de stadsdeelorganisatie. Kanttekeningen n.v.t. Pagina4 van 5 Risico's / Neveneffecten De subsidieplafonds voor de Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken dienen vóór 1 januari 2018 te worden vastgesteld. Geen plafond vaststellen betekent dat er geen subsidieplafond is en ongelimiteerd subsidies kunnen worden aangevraagd. Uitkomsten ingewonnen adviezen Juridisch bureau Akkoord Financiën Akkoord Overige De gebiedsteams hebben bij de ondernemersverenigingen en Biz'en geïnventariseerd wat de subsidiebehoefte is voor 2018 voor de regelingen ondernemersinitiatieven en straatmanagement. Op basis van de inventarisatie zijn de bedragen voor de subsidieplafonds tot stand gekomen. Financiële paragraaf Financiële gevolgen? Ja Indien ja, dekking aanwezig? nee Toelichting Dekking van de subsidieaanvragen in 2018 wordt aangevraagd in de gebiedsplannen 2018 Voorlichting en communicatie De bekendmaking van de regelingen loopt via de gemeentelijke nieuwsbrief ondernemen in Amsterdam, amsterdam.nl en andere gemeentelijke communicatievormen en via de communicatiemiddelen van de Amsterdamse ondernemersverenigingen. Uitkomsten inspraak N.v.t. Uitkomsten maatschappelijk overleg (participatie) N.v.t. Geheimhouding N.v.t. Stukken Meegestuurd -__ Subsidieregeling economische stimulering binnen het gebiedsgerichte werken -__ Subsidieregeling Opzetten ondernemersverenigingen en gebiedsbranding Ter inzage gelegd N.v.t. Parafen Manager Portefeuillehouder Marjan Koopman Thijs Reuten Besluit dagelijks bestuur Akkoord met mandaat aan portefeuillehouder tot het aanbrengen van tekstuele wijzigingen. Pagina 5 van 5
Besluit
5
val
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Jaar 2012 Afdeling 2 Vergaderdatum 4 april 2012 Publicatiedatum 18 april 2012 Avondzitting op woensdag 4 april 2012 Voorzitter: mr. Van der Laan, burgemeester, alsmede het raadslid mevrouw Ornstein, plaatsvervangend voorzitter. Raadsgriffier: mevr. mr. M. Pe. Verslaglegging: de heer Seelen (Notuleerservice Nederland). Voorzitter: mevrouw Ornstein De VOORZITTER heropent om 19.32 uur de 's middags geschorste vergadering. De VOORZITTER: Om de vergaderchaos compleet te maken, behandelen wij vanavond eerst agendapunt 15 zodat wethouder Van der Burg na de behandeling van dit punt zijn taken als gastheer namens deze gemeente kan vervullen. 15 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Van der Pligt van 10 januari 2012, getiteld: Lokaal zorgmeldpunt, en kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd.1, nr. 160) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt. Mevrouw VAN DER PLIGT: Vanwege onze spreektijd en omdat de heer Van der Burg snel weg wil, zal ik hier een paar zinnen aan wijden. Op onze site hebben wij een aantal meldpunten gehad om klachten over Cordaan, Osira en Amsta te melden. Wij vonden het tijd dat iemand anders het van ons overnam. Gelukkig gaat Cliëntenbelang Amsterdam dat doen. Wij maken ons alleen zorgen over de manier waarop er over de klachten gerapporteerd wordt. Wij willen dat ze gespecificeerd worden en willen ze in de halfjaarlijkse rapportage zien als bijlage met de klachten per instelling en gerubriceerd naar onderwerp zodat we dat kunnen betrekken bij de Amsterdamse zorgambitie. Daarvoor heb ik een motie. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 30° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake Lokaal zorgmeldpunt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 183). 1 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Besluit: Het college op te dragen ervoor te zorgen dat Cliëntenbelang bij de halfjaarlijkse rapportage als bijlage de bij hen binnengekomen klachten per instelling en gerubriceerd naar onderwerp meestuurt. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg. Wethouder VAN DER BURG: De bestuurlijke reactie houdt eigenlijk in dat u niet akkoord zou moeten gaan met de voordracht. Dat komt omdat in deze voordracht wordt gepleit voor een onafhankelijk instituut waarover mevrouw Van der Pligt en ik het eens zijn dat we dat feitelijk al hebben. Ik adviseer u daarom om de raadsvoordracht niet aan te nemen. Ik adviseer u wel om de motie aan te nemen omdat deze een verfijning is van datgene wat we in de praktijk al hebben. Ik wil er een kanttekening bij plaatsen. Ik heb dit al met mevrouw Van der Pligt besproken, maar ik wil het hier graag ook publiekelijk uitspreken. Ik heb er geen enkele moeite mee als de motie wordt aangenomen met dien verstande dat ik aan Cliëntenbelang zal vragen om de klachten geanonimiseerd aan u aan te bieden. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt. Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik denk dat wij de voordracht kunnen intrekken. Het klopt dat het meldpunt al bestaat. Voor de rest wil ik me aansluiten bij de woorden van de heer Van der Burg. De klachten mogen wat ons betreft anoniem zijn. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van der Burg. Wethouder VAN DER BURG: Het college en de SP zijn het volledig eens. Ik hoop dat dit goed in de notulen terechtkomt. (De VOORZITTER: Ongetwijfeld.) (De heer CAPEL: Van de orde. Hoe kunnen we stemmen over een motie die betrekking heeft op een raadsvoordracht die is ingetrokken?) (De VOORZITTER: Ik heb dat als volgt geïnterpreteerd. Na stemming over de motie zal de voordracht worden ingetrokken. Staat u mij deze dichterlijke vrijheid toe, raad? Dank u wel.) Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 183). De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 183) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 183) met algemene stemmen is aangenomen. De VOORZITTER constateert tevens dat de voordracht onder agendapunt 15 is ingetrokken. 2 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER: Ik zal u de resterende spreektijden voor deze vergadering voorlezen. De PvdA heeft 32 minuten en 37 seconden, de VVD 22 minuten en 14 seconden, GroenLinks 27 minuten en 46 seconden, D66 19 minuten en 6 seconden, de SP voor deze bijdrage 3 minuten en 8 seconden, dat zal nu iets minder zijn, het CDA 13 minuten en 10 seconden, Red Amsterdam 14 minuten en 53 seconden, de Partij voor de Dieren 8 minuten en 40 seconden, Trots 10 minuten en 56 seconden. Het college heeft nog bijna 15 minuten. 11 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 15 februari 2012 inzake het aangaan van stageovereenkomsten met ongedocumenteerde jongeren binnen de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad afd.1, nr. 141) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk. De heer TOONK: Van de orde. Omdat er een brief ligt van het ministerie over dit onderwerp en we net allemaal wethouder Asscher op Radio 1 hebben kunnen horen waar hij zei dat hij hierover in gesprek gaat met de minister stel ik voor om dit debat nu niet te voeren, maar uit te stellen tot na het gesprek met de minister. Volgens ons is het prematuur om het debat nu te voeren. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Paternotte. De heer PATERNOTTE: Ik denk dat de wethouder extra sterk staat in zijn gesprek met de minister als de raad uitspreekt dat wij achter hem staan. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman. Mevrouw MOORMAN: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Paternotte. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki. Mevrouw ULICHKI: Ik wil dat het voorstel nu behandeld wordt. De VOORZITTER: Helaas, mijnheer Toonk, we gaan het voorstel behandelen. (De heer TOONK: Van de orde. De raad beslist bij meerderheid, u hebt gelijk. Voor ons had dit echter niet gehoeven.) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki. Mevrouw ULICHKI: Onderwijs is een recht. Toch zijn er jongeren in Amsterdam die hun opleiding niet kunnen afronden. Niet omdat ze onvoldoendes halen, maar omdat ze geen stage mogen lopen. Het gaat hierbij om ongedocumenteerde jongeren en volgens een vreemde interpretatie beschouwt het kabinet stage als werk. Het gevolg is: geen stage en dus geen diploma. Er zijn in Nederland honderd ongedocumenteerde jongeren die geen diploma kunnen behalen omdat ze geen stage mogen volgen. Precies voor dat onderdeel geldt namelijk de Wet arbeid vreemdelingen. Voor dat onderdeel moet 3 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen iemand dus een werkvergunning hebben. ledereen heeft recht op onderwijs, alsmede op toegang tot een beroepsopleiding en bijscholing. Dit staat niet alleen in internationale verdragen, het staat ook in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in de Grondwet. Dit geldt ook voor ongedocumenteerden. Sterker nog: iemand is in overtreding als hij niet naar school gaat. De Tweede Kamer heeft terecht uitgesproken dat het anders moet. Een aangenomen motie van het CDA roept het kabinet op om het voor deze groep jongeren mogelijk te maken om hun beroepsopleiding af te ronden met een diploma. Een stage is onderdeel van het curriculum. Het ontbreken van een stage-ervaring doet afbreuk aan de waarde van het diploma en dat heeft gevolgen voor hun toekomst, hier of elders. Op initiatief van GroenLinks in Amsterdam heeft de wethouder van Onderwijs een mooie brief aan de Kamer geschreven. Op grond van zijn onderwijsportefeuille en namens het college van burgemeester en wethouders maakt hij zich zorgen over dit probleem en vindt hij dat het anders kan en moet. Amsterdam sluit zich hiermee aan bij een brede maatschappelijke coalitie en een meerderheid in de Kamer die de rechten van het kind en het recht op onderwijs laat prevaleren. Met het voorliggende voorstel van GroenLinks willen wij de lijn van die brief doorzetten. Wij vragen het college dat gemeentelijke instellingen voortaan bij het aannemen van stagiaires het wel of niet in bezit hebben van een verblijfsvergunning buiten beschouwing laten. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt. Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik heb in de commissie al gezegd dat wij dit voorstel van harte zullen steunen. Ik wil alleen nog een sms-bericht van Jos Verhoeven, de directeur van het Stoutfonds voorlezen: “Hoi Maureen, wij vertrouwen erop dat de raad vanavond de juiste beslissing neemt. We zijn trots op jullie. Namens iedereen van het Stoutfonds hulde voor jullie moed en eigenwijsheid. Groet namens deze, Jos Verhoeven.” De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Sahin. Mevrouw SAHIN: Er valt eigenlijk niets toe te voegen aan datgene wat mevrouw Ulichki heeft gezegd. Wij staan volledig achter het initiatiefvoorstel. Het is beschamend dat wij in Nederland zulk een initiatiefvoorstel in moeten dienen om deze kinderen de kans te geven om een volledig diploma te halen. Wij staan volledig achter dit initiatiefvoorstel. Ik wil wel zeggen dat ik mij heb gestoord aan een zin in de brief van de minister waarin hij schrijft over “kinderen die hun opleiding voor hun achttiende levensjaar zijn begonnen en die nog niet zijn verwijderd uit Nederland.” ‘Verwijderd uit Nederland’ vind ik een enorm heftige term. Dat had hij ook anders kunnen formuleren. Dat wil ik hier gezegd hebben. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman. Mevrouw MOORMAN: Ook ik zal het kort houden. Als eerste wil ik GroenLinks danken voor dit initiatiefvoorstel. Het is ongelooflijk goed dat u dit doet. Ik wil het kort houden, niet omdat dit onbelangrijk is, het is heel erg belangrijk dat we dit bespreken, maar vooral omdat het voor de Partij van de Arbeid zo klaar als een klontje is dat dit moet gebeuren. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. Alle kinderen. Dat staat ook in onze internationale verdragen. Het kan niet zo zijn dat wij door de een of ander vreemde weeffout in de wet kinderen die kansen voor hun toekomst ontnemen. Onze steun hebt u in ieder geval en ik neem aan dat dit voor de gehele raad geldt. 4 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen. Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Bij dit onderwerp volgen wij de lijn van onze eigen Tweede Kamerfractie. Het is ook een onderwerp dat daar thuishoort. In lijn met de door CDA-Kamerlid Van Hijum ingediende en ook aangenomen motie vindt ook het CDA- Amsterdam dat jongeren die niet legaal in Nederland verblijven stage moeten kunnen lopen indien hun opleiding dit vereist. Een stage moet volgens ons als onderwijs worden beschouwd. De stage beschouwen als arbeid zoals minister Kamp blijft volhouden, ondanks het feit dat een meerderheid van de Kamer dat niet wil, is volgens het CDA strijdig met de Koppelingswet. Ik wil daarbij benadrukken dat we tegenover deze jongeren wel duidelijk moeten zijn. De stage is geen omweg om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen. Het betekent niet dat ze een verblijfsvergunning krijgen of dat de kans daarop toeneemt. (De heer PATERNOTTE: U wijst op strijdigheid met de Koppelingswet. Zegt u hiermee dat minister Van Bijsterveldt hierover gaat en niet minister Kamp?) Ik zei dat een stage volgens ons beschouwd moet worden als onderdeel van de opleiding. In de Koppelingswet is opgenomen dat mensen die niet legaal in Nederland verblijven recht hebben op onderwijs. Om in de Wet arbeid vreemdelingen op te nemen dat iemand een werkvergunning nodig heeft om stage te lopen, is voor ons in strijd met de Koppelingswet. Het gehele kabinet is daarvoor verantwoordelijk. Ik vind dus ook dat de wet zo snel mogelijk moet worden aangepast zoals ook de Tweede Kamer heeft gevraagd. Dit houdt in dat jongeren die stage lopen gedurende de stage nog steeds kunnen worden uitgezet. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat we, indien wij jongeren een stageplek bieden, geen valse hoop bieden. Het moet duidelijk zijn wat hun positie is en wat de stageplek betekent. Het is een kans op een diploma. Wij steunen het beleid van deze regering om het aantal illegale vreemdelingen in Nederland terug te dringen. Het probleem van de illegaliteit moet niet worden gebagatelliseerd. Dat moet echter niet ten koste gaan van het fundamentele recht van jongeren op onderwijs. Dat is voor ons inclusief een stage. Daarom zullen wij het voorstel steunen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk. De heer TOONK: Dankzij de geweldige techniek was ik in staat om toch de uitzending met onze wethouder Onderwijs op de radio te beluisteren hoewel ik haar niet live kon horen. Hij stond daar al de pers te woord voordat hij het debat met ons aanging, mevrouw Moorman. Ik verwijs naar uw bijdrage in de commissie over de heer Wiebes. De heer Asscher zei in de uitzending: “Ik ga met de minister in gesprek.” Ik ben heel benieuwd of u die toezegging in deze zaal kunt herhalen. (De heer PATERNOTTE: Ik ben erg benieuwd wat de wethouder in dat gesprek volgens de heer Toonk tegen de minister moet zeggen.) Ik maak van mijn eerste termijn gebruik om de wethouder een vraag te stellen. Dat heb ik net gedaan. Ik wacht eerst zijn antwoord af en daarna zien we verder. (De heer PATERNOTTE: We gaan zo meteen het standpunt van de VVD horen?) (De VOORZITTER: Het debat loopt hier via de voorzitter. Wilt u daarop antwoorden?) 5 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Ik vertel u graag dat wij niet zomaar zullen stemmen, maar dat wij ons standpunt voor die tijd kenbaar zullen maken. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher. Wethouder ASSCHER: Het college wil graag beginnen met het uitspreken van waardering voor GroenLinks en in het bijzonder voor mevrouw Ulichki die dit initiatief heeft genomen. Eerder al in de raadscommissie en nu in de vorm van deze voordracht. Het betreft een aantal gevallen dat getalsmatig niet heel indrukwekkend is, maar principieel van aard is. In de eerste plaats het recht van kinderen op onderwijs. Een recht dat heel goed beschermd wordt in allerlei internationale verdragen en in nationale wetgeving. Mevrouw Shahsavari-Jansen zei dat net al. Dat heeft een betekenis die niet al te gemakkelijk mag worden veronachtzaamd. Dat recht op onderwijs hoort logischerwijs alle elementen van dat onderwijs te omvatten die nodig zijn om dat onderwijs tot een diploma te laten leiden. Dat vindt een ruime meerderheid van de Tweede Kamer naar aanleiding van de motie-Van Hijum. De VVD, de PVV en de SGP stemden tegen, alle andere partijen stemden ervoor. Dat vindt in ieder geval ook de rechtbank te Arnhem die een uitspraak heeft gedaan over de definitie van arbeid. Dat vindt niet ons kabinet bij monde van minister Kamp. Daardoor komen we voor de vraag te staan wat recht is en wat wet is. (De heer TOONK: Mijnheer Asscher, ik heb de brief van de minister voor mij. Ik neem aan dat u de brief ook goed gelezen hebt. In die brief schrijft de minister dat kinderen die illegaal in Nederland verblijven tot hun achttiende verjaardag recht hebben op het volgen van onderwijs. Misschien luister ik niet goed, maar ik hoor u net zeggen dat het recht op onderwijs voor kinderen door sommige partijen niet gedeeld wordt en ook niet door de minister. Wat zegt u precies?) Ik zei dat het recht op onderwijs alle elementen van dat onderwijs om een diploma te kunnen krijgen omvat. Dat recht wordt door een meerderheid van de Tweede Kamer erkend, maar op dit moment niet door het kabinet. Het kabinet stelt zich immers op het standpunt dat een leerstage, een verplichte stage in het kader van het onderwijs, niet moet worden beschouwd als onderdeel van dat onderwijs zoals dat op de scholen in Amsterdam en in de rest van Nederland te doen gebruikelijk is. De rechtbank te Arnhem interpreteert dat anders. Die rechtbank stelt namelijk dat, als de nadruk ligt op het leren, als de stage wordt gelopen in het kader van het curriculum, er geen sprake is van arbeid, geen sprake van een arbeidsovereenkomst en geen sprake van toepassing van Boek 7 van ons Burgerlijk Wetboek, maar dat er sprake is van onderwijs. Het kabinet is het daar niet mee eens. Het recht is duidelijk. Het recht stelt dat kinderen recht hebben op onderwijs. De wet is minder duidelijk. Minister Kamp en het kabinet stellen zich op het standpunt dat de Wet arbeid vreemdelingen waaraan hij refereert in de brief van hedenmiddag, iedere vorm van arbeid verbiedt en bovendien op grond van een interpretatie van de Raad van State ook iedere vorm van stage, zelfs in het kader van het onderwijs tot arbeid, tot arbeid bestempelt. Daardoor is het onmogelijk om een dergelijke stage toe te staan. Het kabinet spreekt zich echter niet uit over de vraag of dit wenselijk is. Inmers, de Wet arbeid vreemdelingen is geen van hogerhand gegeven goed. Het is een wet die te veranderen is, zoals alle wetten. Het kabinet gaat dus niet in op de door een meerderheid van de Tweede Kamer uitgesproken wens om, als er al onduidelijkheid zou bestaan over de juiste interpretatie van die wet, te zorgen voor een interpretatie die recht doet aan het recht op onderwijs voor ieder kind, de motie-Van Hijum. Ik betreur dat daarop niet wordt 6 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen ingegaan, want dat is waar ik in mijn brief om heb gevraagd. Die brief is een heel precieze brief. Er staat in dat wij in Amsterdam, denkend vanuit het belang van de kinderen die in deze stad leven, tot de overtuiging zijn gekomen dat zij onderwijs moeten kunnen volgen en dat er een diploma mee moet worden kunnen gehaald. In die brief vraag ik het kabinet dus om te reageren op die door de Kamer aangenomen motie, op de vragen die naar aanleiding daarvan zijn gesteld en op de verdragsrechtelijke interpretatie die ook voorschrijft dat we dit zouden moeten goedkeuren. Op die brief is geen antwoord gekomen. Dat gebeurt vaker. Er zijn brieven die ik ook niet onmiddellijk beantwoord. In het uitblijven van een antwoord zag ik geen aanleiding om niet in te gaan op het verzoek van mevrouw Ulichki om haar ter wille te zijn bij onze interpretatie die immers gesteund wordt door de meerderheid van de Kamer. Nu er wel een brief is waarin niet ingegaan wordt op de vraag die wij hebben gesteld, namelijk: wat vindt u wenselijk en hoe gaat u de wetgeving, als dergelijke stages er al mee in strijd zijn, aanpassen conform de wens van de meerderheid van de Tweede Kamer? Nu die brief geen antwoord geeft op die vraag helpt de brief ons ook niet in dit debat. Wat staat er in die brief? Hij rept van kinderen die nog niet verwijderd zijn en stelt dat, als er een stage wordt geboden aan deze kinderen, er een boete van 8000 euro kan worden opgelegd. Die kan worden verdubbeld bij recidive. Er kan een last onder dwangsom worden opgelegd en de rechtspersoon kan worden stilgelegd. In dit geval is die rechtspersoon de gemeente Amsterdam omdat daar de stage zou plaatsvinden. Als de minister geen antwoord geeft op een redelijke vraag die beleefd gesteld wordt, dan is dit een wel heel stevige reactie op de mogelijkheid dat een kind dat immers hier op school zit bij wijze van spreken een tijdje op de administratie rondloopt om aan de stageverplichting die bij de opleiding hoort te voldoen. Het stilleggen van de rechtspersoon lijkt mij niet direct proportioneel, zeker niet als de minister met dat dreigement een minderheid van de Tweede Kamer vertegenwoordigt. Een minderheidsregering die een minderheid van de Tweede Kamer vertegenwoordigt en schriftelijk een dergelijk dreigement uit. Dat is de reden, mijnheer Toonk, dat ik naar aanleiding van en met de uitkomst van dit debat in de hand graag in gesprek zou gaan met minister Kamp met wie ik zoals vanmiddag door onze burgemeester is betoogd een voortreffelijke werkrelatie heb. Binnen die werkrelatie past het dan ook om te vragen: wij stellen een heel gewone vraag, we voelen ons daarin gesteund door de interpretatie van het recht die ook door de meerderheid van uw Kamer wordt gesteund, is dit het antwoord dat daarbij past? Zo ja, wat betekent het dan als wij handelen in overeenstemming met de wens van een ruime meerderheid van de Tweede Kamer? Zou een minderheidsregering het aandurven om, in weerwil van de wens van de Kamer de rechtspersoon Amsterdam stil te leggen? Dat zou mij niet alleen onwenselijk lijken, maar ook ietwat verbazen. Het past echter bij de goede verhoudingen tussen overheden dat ik het gesprek aanga en dat ik de minister de kans geef om de brief toe te lichten en om er misschien overeenstemming over te krijgen. Ik ben het namelijk eens met mevrouw Shahsavari- Jansen, dit is een kwestie die primair in de Kamer thuishoort. Daar hoort gekozen te worden. Daar hoort gesproken te worden over immigratie en asiel. Ik ben het ook met haar eens dat dit niet bedoeld is of beschouwd moet worden als een interferentie in het asielbeleid, wat Amsterdam daar verder ook van mag denken. Dit gaat over het recht op onderwijs en dat is ook de reden dat uw wethouder Onderwijs hier staat. Niets meer, maar ook niets minder. Het college heeft in de raadscommissie positief gereageerd op het initiatief. Een van de dingen waar ik als Amsterdammertje trots op ben, is dat we dat hebben gedaan in een zeer respectvol debat waarbij het initiatief van mevrouw Ulichki niet gebruikt werd om 7 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen het asielbeleid van de regering ter discussie te stellen, maar dat geheel gericht was op de positie van kinderen in deze stad. Een aantal van hen loopt nu eenmaal zonder de juiste documenten rond. Ik was er daarom heel trots op dat de voltallige raadscommissie, inclusief het CDA en de VVD, mevrouw Ulichki steunde in haar initiatief. Ik vind dat ook passend. Het gaat hier niet over de discussie van vanmiddag over verzet tegen Den Haag. Die interpretatie moeten we ook niet accepteren. Het gaat hier over onze verantwoordelijkheid als werkgever en als belangenbehartiger van Amsterdamse kinderen, waar ze ook vandaan komen, bij de toepassing van het recht en de toepassing van de wet. Om die reden blijft het college dus ook positief over het initiatief, maar zal het dit niet zomaar in werking stellen en pats boem op tafel leggen. Ik zal de niet opgeschreven uitnodiging van minister Kamp om hierover van gedachten te wisselen toch aannemen en mij bij hem in Den Haag vervoegen. Tot zover de reactie van het college. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ulichki. Mevrouw ULICHKI: Ik kan de bijdrage van de wethouder natuurlijk niet overtreffen. Dat is ook niet mijn bedoeling. Ik wil de wethouder wel hartelijk danken voor zijn reactie op het voorstel en vooral voor de inhoud van zijn brief. De wethouder heeft absoluut gelijk als hij zegt: we hebben een brief geschreven op basis van de onderwijsportefeuille. We hebben onze zorgen gedeeld met de Kamer en met het Rijk over de positie van onze kinderen in deze stad. Op die brief is geen antwoord gekomen. Tijdens de gemeenteraadsvergadering komt er een brief binnen waarin wij op het matje worden geroepen op een manier waar de honden geen brood van lusten. Ik wil de wethouder nogmaals bedanken. Ik wil uiteraard ook de collega's die met het voorstel hebben ingestemd hartelijk danken. Ik hoop dat de VVD in haar tweede termijn zal zeggen wat zij vindt. De heer Toonk heeft in zijn eerste termijn gezegd dat hij eerst wil weten wat de wethouder tegen de minister gaat zeggen. Dat weet u nu. Volgens mij is dat zeer respectvol en zeer op het onderwerp gericht. Ik ga er daarom van uit dat u niets anders kunt doen dan met ons voorstel in te stemmen, in het belang van de kinderen en in het belang van het recht op onderwijs en gezien alle verdragen die wij respecteren. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk. De heer TOONK: In tegenstelling tot wat de wethouder zegt en wat sommige partijen hier beweren, gaat het voor ons niet om het recht op goed onderwijs. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. Dat staat hier niet ter discussie. Wij vinden dat er heel veel voor te zeggen valt dat, als iemand in Nederland een opleiding begint, hij deze in Nederland gewoon kan afmaken. Ook dat staat voor ons niet ter discussie. We moeten wel beseffen dat er een heel stevige brief van het ministerie ligt. Die moeten we niet negeren. Als er een acute noodzaak zou zijn om nu het debat hierover te voeren, als er concrete gevallen zouden zijn of wat dan ook, dan lag het misschien anders. Ik blijf echter bij mijn stelling dat het op dit moment niet noodzakelijk is om inhoudelijk dit debat te voeren. Dus wachten wij graag af wat de wethouder met de minister gaat bespreken, om te bezien, mijnheer Paternotte, hoe wij met het ministerie op één lijn kunnen komen. Om te bekijken op welke manier kinderen hun opleiding kunnen afmaken — daar gaat deze wethouder over — zodanig dat wij ons houden aan de wet in dit land. Dat is voor ons belangrijk. (Mevrouw ULICHKI: U zegt dat het hier gaat om het recht op onderwijs. Een stage is onderdeel van het curriculum. Wie geen stage volgt, krijgt 8 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen geen diploma. Minister Kamp heeft in antwoord op vragen van GroenLinks gezegd: “Het is helemaal niet nodig dat deze vreemdelingen stage lopen en hun opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt.” Zelfs de minister zegt dus dat de stage deel is van het curriculum. Waarom zegt u daar niets over?) Volgens mij is het niet mijn taak om hier iets te zeggen over allerlei uitspraken van de minister. Ik zeg juist dat we voor ons dit debat niet nu en hier hoeven te voeren. U denkt daar kennelijk anders over. Ik neem daar kennis van. (Mevrouw ULICHKI: Bent u het met mij eens dat, als iemand stage loopt en daarmee een diploma haalt, dit perspectief biedt op een goede toekomst, of het nu hier is of elders?) Natuurlijk hoop ik in algemene zin dat diploma's perspectief bieden. Natuurlijk hoop ik dat. (De heer PATERNOTTE: Mijnheer Toonk, ik denk dat wij het er waarschijnlijk over eens zijn dat, als jongeren in Nederland een opleiding volgen en daarbij stage lopen, we dat niet tegen hen willen gebruiken, maar dat we dat mogelijk willen maken. Dat hebt u vorige week ook gezegd. U gebruikt nu een procedureel argument om dit debat niet te willen voeren en daarom steunt u het voorstel niet. Volgens mij heeft de wethouder net heel duidelijk uitgelegd dat we niet zomaar iets gaan doen. We stellen hier vast dat wij vinden dat jongeren in Nederland een stage moeten kunnen lopen om hun opleiding af te maken. Door hier voor te stemmen, stemt u er niet voor dat dit wordt uitgevoerd en dat we zomaar iets doen. We doen deze uitspraak en sturen daarmee de wethouder op pad naar de minister. Waarom kunt u dat niet steunen?) Ik zei net dat wij een stevige brief van het ministerie voor ons hebben liggen, een brief waarin staat dat wij in strijd met de wet gaan handelen waar boetes en andere maatregelen op staan. Dat weegt voor ons zwaar. Wij horen dat de wethouder in overleg wil met het ministerie over deze zaak om te bezien hoe wij op één lijn kunnen komen. Wij geven hem graag die ruimte en we geven nu niet het signaal af dat we in strijd met de wet gaan handelen. (De heer PATERNOTTE: De PVV heeft vanochtend hevig bezwaar gemaakt tegen het feit dat Amsterdam dit van plan is. Vervolgens is er overhaast een brief geschreven. Mevrouw Shahsavari-Jansen, een andere befaamde jurist, zegt dat deze brief helemaal niet klopt. De wethouder wil dit uitzoeken en wil in gesprek gaan. Wij willen nu vaststellen dat Amsterdam vindt dat jongeren gewoon stage moeten kunnen lopen. Als de overheid hen daarbij helpt, dan moet dit niet tegen hen gebruikt worden. U bent het eens met dat principe. Waarom kunt u er niet voor stemmen om dit principe hier in Amsterdam vast te stellen?) Mijnheer Paternotte, ik moet in herhaling vervallen. Ik heb net gezegd dat voor ons telt dat we voldoen aan de wet. Er bestaat op dit moment geen acute noodzaak om hier uitspraken over te doen. De wethouder heeft de wil en dat geldt ongetwijfeld ook voor de minister om te bezien hoe we gezamenlijk op één lijn kunnen komen. Wat ons betreft hoeven we dit besluit nu niet te nemen. (Mevrouw MOORMAN: Mijnheer Toonk, bent u ervan op de hoogte dat ook de minister heeft aangegeven dat stages wel degelijk een belangrijk onderdeel zijn van het curriculum van een opleiding en daardoor in eerste instantie heeft voorgesteld om dat binnen de onderwijsinstituten te doen, 9 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen maar daarvan is teruggekomen omdat dat niet datgene is wat is beoogd, namelijk het opdoen van praktijkervaring? Bent u daarvan op de hoogte en wat vindt u daarvan?) Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik vind dat op dit moment irrelevant. Ik heb gehoord dat de wethouder met de minister wil praten om te bezien of we op één lijn kunnen komen. Ik wacht dat gesprek af en ben met alle plezier bereid om daarna een inhoudelijk debat met u te voeren. (Mevrouw MOORMAN: Ik wil graag van de heer Toonk weten wat de wethouder volgens hem in dat gesprek moet inbrengen en of hij het van belang vindt dat daarbij ook het oordeel van de raad wordt betrokken) Deze wethouder weet als geen ander dat een wethouder altijd het gevoelen van de raad moet meenemen. Dus ook in dit geval, mevrouw Moorman. (Mevrouw MOORMAN: Hoe moet de wethouder dat doen als wij daar nu geen uitspraak over kunnen doen zoals u voorstelt?) Ik acht deze wethouder, misschien in tegenstelling tot u, capabel genoeg om zonder dat u een uitspraak doet het gevoelen van de raad mee te nemen. (Mevrouw MOORMAN: Waarvan akte) (De VOORZITTER: Mevrouw Moorman, ook voor u geldt dat het debat hier via de voorzitter loopt. Ik stel voor dat de heer Toonk verder gaat met zijn betoog.) Ik kan heel kort zijn. Voor ons gaat het nadrukkelijk niet om het recht van kinderen op goed onderwijs. Het gaat hier om het voldoen aan de landelijke wetgeving. Wij zijn blij dat deze wethouder een gesprek met het ministerie wil voeren om daarover tot een vergelijk te komen. Wij wachten dat af. Als u, mevrouw Ulichki, dit onderwerp toch in stemming wilt brengen, dan kunnen wij niet anders dan er tegen zijn. (Mevrouw ULICHKI: Wij willen het voorstel in stemming brengen. Welke wetgeving bedoelt u eigenlijk? De leerplicht of iets anders?) Ik heb het over de arbeidswet. Daar is een afkorting voor die ik hier heb staan. (Mevrouw ULICHKI: Ja, ingewikkeld hè. Kunt u nagaan hoe ingewikkeld het is.) (De VOORZITTER: Mevrouw Ulichki, dit is de derde keer dat ik de raad moet waarschuwen dat het debat via de voorzitter verloopt. Dat geldt ook voor u. Ja?) Voorzitter? (De VOORZITTER: Nee, want er is eerst een interruptie van de heer Paternotte.) (De heer PATERNOTTE: Mijn laatste vraag aan de heer Toonk. Als u wethouder Onderwijs zou zijn en u zat in het gesprek met de minister, wat zou u dan tegen hem zeggen?) Dat onze voormalige burgemeester Cohen een heel goed antwoord had op dit soort als-danvragen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher. Wethouder ASSCHER: Ik kan heel kort zijn. Ik heb kunnen constateren dat de meerderheid van de raad nog hetzelfde standpunt heeft als in de commissie. Mij bekruipt het vermoeden dat dit ook geldt voor de VVD-fractie, maar dat dat nu onder invloed van de brief lastig is. Ik kan me dat voorstellen. Ik wil u wel helpen. Bij de behandeling van de wet waar dit allemaal over gaat, in 1996/1997, is al gezegd dat in de ogen van het 10 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen toenmalige kabinet — waaruit we al iets van de bedoeling van de wetgever kunnen afleiden — een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die een opleiding volgt wel zijn beroepspraktijkvorming in een bedrijf kan volgen waarvoor een praktijkovereenkomst is afgesloten, maar dat hij, omdat hij geen werkvergunning heeft, daarvoor geen arbeidsovereenkomst kan afsluiten en dus niet betaald kan worden. Met andere woorden: daaruit kunnen we afleiden dat de wetgever altijd de bedoeling heeft gehad om een praktijkonderdeel mogelijk te blijven maken voor jongeren die hier — zij het ongedocumenteerd — onderwijs volgen. Dit betekent dat de interpretatie van het begrip ‘arbeid’ in de Wet arbeid vreemdelingen daargelaten, de wetgever bij de wet waar het hier om gaat de bedoeling heeft gehad om dit mogelijk te maken. Het kabinet beschikt dus niet alleen over de motie-Van Hijum die de wens van de meerderheid van ons parlement vertegenwoordigt, maar ook over de interpretatie van de wet die door zijn eigen ambtsvoorganger is weergegeven. Het CDA heeft daar in de Kamer ook naar gevraagd en de minister heeft die vraag onbeantwoord gelaten. Dat begrijp ik, want dat is ongemakkelijk. Dan moet immers de wet gewijzigd worden in de richting van de brief die mij vandaag gestuurd is. Daarvoor ontbreekt echter ten enenmale een meerderheid in de Kamer. Met andere woorden: u vroeg in de commissie of wij hier in overeenstemming met de wet handelen of in strijd met de wet. Die vraag begreep ik en begrijp ik en lijkt mij ook terecht. Ik denk dat er meer argumenten zijn om aan te nemen dat we in overeenstemming met de wet handelen als we het initiatief steunen, dan dat we in strijd daarmee handelen. Ik voeg eraan toe — de heer Paternotte zei dit net in zijn interruptie — dat het niet zo is dat er morgen driehonderd illegale stagiaires aantreden, maar dat het gaat om een principe-uitspraak. Wij vragen van bedrijven om mensen aan te nemen, ongeacht waar ze vandaan komen. Dan ligt het in de rede dat de gemeente zich daar niet bij voorbaat tegen uitspreekt. Dat is de strekking van het initiatief. Als ik u toezeg dat er morgen geen enorme hoeveelheden ongedocumenteerde kinderen een diploma zullen halen via een stage, mag ik er dan van uitgaan dat u namens de VVD-fractie uitgesproken steun in de commissie wel geldt voor het initiatief dat vandaag in stemming wordt gebracht? Dat maakt mijn gesprek met minister Kamp natuurlijk gemakkelijker, want dan kan ik melden dat ik mij door de gehele Amsterdamse raad gesteund voel in dat gesprek. Ik ben ervan overtuigd dat het dreigement om de rechtspersoon buiten werking te stellen dan sneller verdwijnt dan sneeuw voor de zon. (De heer TOONK: De heer Asscher stelde een vraag. We kunnen aansturen op een derde termijn of ik kan interrumperen om antwoord te geven. Ik kies voor dat laatste. Mijnheer Asscher, in uw eerste termijn vroeg u wat het betekende als wij handelen in lijn met de wens van een ruime meerderheid van de Kamer. U kunt eraan toevoegen: wat betekent het als wij handelen of misschien handelen — volgens de minister kennelijk handelen — in strijd met de wet? Dat zijn heel fundamentele vragen. In de commissievergadering heb ik namens de VVD mijn steun uitgesproken nadat ik u gevraagd had: is dit volgens u in overeenstemming met de wet? Nu blijkt dat de minister daar anders over denkt, kunnen wij niet anders dan u vragen om hierover eerst een gesprek met de minister te voeren voordat u namens de VVD daarvoor steun kunt krijgen. Uw conclusie is dus net iets te voorbarig. U mag in dat gesprek meenemen dat ook de VVD voorstander is van het recht op goed onderwijs voor alle kinderen.) 11 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen U brengt dit als een nieuw feit. Tijdens onze commissievergadering was echter al bekend dat het kabinet zich achter de interpretatie stelt die nu ook in de brief verwoord is. Terwijl u kennis had van die interpretatie van het kabinet ging u met mij mee op grond van de argumenten die ik nu ook gebezigd heb met het feit dat we door het aannemen van dit initiatiefvoorste! niet in strijd met de wet handelden. De brief betekent geen nieuw feit, behalve dan het dreigement. Het tweede element is: als een meerderheid van de Kamer vraagt om dit te regelen, als de minister van Onderwijs — zij het op tv — heeft laten blijken dat ze dit wil regelen, als de interpretatie die een gemiddelde jurist van de betreffende verdragen stelt dat de meerderheid van de Kamer gelijk heeft, dan kunt u zich als VVD- raadslid tamelijk veilig voelen. Uw probleem is dat het kabinet er anders over denkt. Dan is de staatsrechtelijke vraag aan de orde wie er gehouden is aan de interpretatie van wetten. Niet: wie is de wetgevende macht of wie is de hogere overheid? Maar: wie is verantwoordelijk voor de interpretatie van wetten? Dat is niet het kabinet en ook niet de wethouder. Dat is de rechter. De Raad van State is zulk een rechter. De Kamer interpreteert de grondwettelijkheid en de verdragsrechtelijkheid van wetten en de rechter bekijkt of die toepassing juist is. In dit soort gevallen is het daarom heel gewoon om aan de rechter te vragen wie het bij het rechte eind heeft. Gezien het standpunt van de minister en het feit dat hij niet heeft geantwoord op de vraag naar de wenselijkheid van de in zijn ogen bestaande huidige situatie zal het gesprek zich vooral richten op de vraag hoe hij om zal gaan met de Kamermeerderheid en hoe hij zijn onzekerheid over de wetsinterpretatie weg zal nemen. De gemeente Amsterdam kan wel tegen een stootje, maar veel andere werkgevers maken zich zorgen. Hoe kan hij deze werkgevers geruststellen opdat kinderen hun recht op onderwijs daadwerkelijk geëffectueerd zien? Dat is de vraag die ik in dat gesprek zal stellen. Omdat ik de goede relatie tussen overheden ken, kan ik mij niet goed voorstellen dat het buiten werking stellen van de rechtspersoon zijn belangrijkste argument zal zijn om in weerwil van de wens van de meerderheid van de Kamer te zeggen dat Amsterdam het verkeerd ziet. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik heb begrepen dat het debat over dit onderwerp in de Kamer even is opgeschort omdat er een rechtszaak bezig is waarin de interpretatie van de wet weer aan de orde komt en ook de vraag hoe dit zich verhoudt tot de Koppelingswet. Het antwoord op de juridische vraag komt hopelijk snel en zal misschien ook meer duidelijkheid bieden, ook voor de VVD.) Dat klopt. De voormalige fraaie gemeente Anna Paulowna, thans Hollands Kroon geheten, heeft al een dergelijke stagiaire een plek geboden en is vervolgens door de minister beboet. Zij wacht nog steeds op de beschikking die daarbij hoort zodat men de gang naar de rechter kan maken om die boete te laten vernietigen. Dat steunt in feite de positie van collega-gemeenten in hun interpretatie. Ik zie er reikhalzend naar uit. Het is ook een van de onderwerpen die ik zeker over het voetlicht wil brengen. De VOORZITTER: Ik wil voorstellen om hiermee het debat af te ronden en geen verkapte derde termijn te houden. (De heer FLOS: Voordat we overgaan tot stemming wil ik graag vijf minuten schorsen.) De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. 12 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Flos. De heer FLOS: De schorsing heeft in elk geval opgeleverd dat de heer Toonk namens de fractie een stemverklaring zal afleggen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 141). De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk voor een stemverklaring. De heer TOONK (stemverklaring): Dit wordt geen verkapte derde termijn, maar een iets langere stemverklaring. Ik wil u twee dingen meegeven. Allereerst spreekt de VVD-fractie de hoop uit, wethouder, dat uit uw gesprek met de minister een vorm zal resulteren zodat jongeren hun opleiding kunnen afronden, inclusief het praktijkdeel, om hun diploma te halen. Die hoop spreken wij uit. Het feit dat de gemeenteraad ons dwingt om te stemmen over iets waarvan wij van mening zijn dat we er nu niet over moeten stemmen leidt ertoe dat wij, op één persoon na, tegen dit voorstel zullen zijn. De voordracht (nr. 141) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 141) is aangenomen met de stemmen van de VVD minus het raadslid Ornstein tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 141 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de stemverklaring van het raadslid Toonk. 14 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012 tot instemmen met de financiële en beheersmatige uitwerking van amendementen op het Amsterdams investeringsfonds (AIF) (Gemeenteblad afd.1, nr. 155) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Capel. De heer CAPEL: Vandaag ligt het allerlaatste puzzelstukje van het Amsterdams investeringsfonds voor, in ieder geval voor de formele en procedurele kant ervan. Het is niet meer dan een bevestiging van eerder genomen besluiten, maar toch willen wij erbij stilstaan. Dat zal geen verrassing zijn gezien onze eerdere inbrengen bij het AIF. Uiteindelijk heeft het bijna twee jaar geduurd voordat de AlF-puzzel compleet is. In die twee jaar heeft D66 meermalen zijn vraagtekens geplaatst bij de voorstellen van het college en bij de aanpassingen van de coalitiepartijen in de gemeenteraad. Bij het maken van een puzzel moet het leggen van het laatste stukje een gevoel van tevredenheid geven. Daar ligt het. Het hele plaatje is eindelijk in al zijn glorie duidelijk. Het laatste stukje past ook precies als het goed is. In het geval van de AlF-puzzel heeft D66 een heel ander beeld. Het beeld van de manier waarop een klein kind soms een puzzel legt. Het past niet, maar het kind legt het laatste stukje op het lege plekje en het ramt er heel hard op zodat hij af is. Dat geeft geen mooi beeld. Het geeft ook geen totaalplaatje, maar: kijk 13 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen eens papa, hij is wel af. Voor dat resultaat dat dus geen mooie, gladde puzzel is, zijn de coalitiepartijen in de gemeenteraad verantwoordelijk. Met het collegevoorstel uit juni 2011 zou de puzzel wel een eenduidig beeld hebben opgeleverd. Egaal zoals het hoort. Met een reeks ingrepen hebben de VVD, de PvdA en Groenlinks de puzzel vertraagd en verstoord. Het gevolg daarvan is dat de investeringen moeizaam tot stand zullen komen, zo niet onmogelijk worden. Ik zei de vorige keer al dat het geen investeringsfonds is geworden, maar een spaarfonds. Bestedingen doen, zal zeer lastig zijn. D66 blijft dus zijn vraagtekens zetten bij het proces en bij de uitkomst. Wij denken, net als de experts die in februari 2011 werden geraadpleegd, dat dit niet de beste manier is om de enige investeringsruimte die de gemeente heeft, de enige miljoenen euro's die echt vrij besteedbaar zijn, in te zetten. Wij denken dat het geld niet geïnvesteerd zal worden, maar op de plank zal blijven liggen. Of, en dat hebben we eerder in deze raadzaal mee mogen maken bij dit onderwerp, dat er kunstgrepen nodig zullen zijn om alsnog tot besteding te komen. In ieder geval blijft er 1,5 miljoen euro in de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid — namelijk voor het maatschappelijk renderende deel — op de plank liggen. Immers, de ondergrens om tot besteding te komen, is 2,5 miljoen euro. Ik zie enkele mensen ‘nee’ schudden dus ik denk dat de trucjes en foefjes alweer klaarliggen om toch tot besteding te komen. Er moet 12,5 miljoen euro in het AIF bijgestort worden voordat dit deel van het fonds boven de 2,5 miljoen euro komt. Ik kom er zo bij mijn vragen aan de wethouder op terug. Wij hebben namelijk nog een paar vragen aan de wethouder Financiën die coördinerend wethouder Amsterdams investeringsfonds is en daardoor moet zorgen voor een efficiënte en goede besteding en voor een goed proces. Wethouder Asscher, was dit het beeld dat u voor ogen had toen u in mei 2009 voor de eerste keer sprak over een Amsterdams investeringsfonds? Zijn de procedures die nu zijn vastgelegd en die we vandaag bevestigen volgens u werkbaar om dit geld op een efficiënte manier in te zetten, met zicht op resultaten? Is het college van plan om de komende jaren nieuwe middelen toe te voegen aan het Amsterdams Investeringsfonds Escrowmiddelen of baten van de vrijval van reserveringen voor de Noord/Zuidlijn. Hoe ziet u de besteding van de 1,5 miljoen euro tot stand komen die ik net heb geschetst en die onder de ondergrens van 2,5 miljoen euro blijft en nu gereserveerd is voor maatschappelijk renderende projecten in de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid? De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Toonk. De heer TOONK: Het is mijn bekende riedeltje. Ik wil de heer Asscher een compliment maken. U hebt deze keer heel goed opgeschreven wat de raad wil. Dank u wel daarvoor. (De heer CAPEL: Mijnheer Toonk, herinnert u zich de behandeling in deze gemeenteraad toen het ging over de toevoeging van middelen aan de pijler Stedelijke Ontwikkeling en Bereikbaarheid? De heer Asscher vroeg toen aan de heer De Goede: “Even om duidelijk te zijn, mijnheer De Goede, die vulling gaat toch pas vanaf dit moment in?” De heer De Goede zei daarop: “Correct.” De heer Verburg gebruikte daarop zijn derde termijn om nog eens te benadrukken dat het ook voor de PvdA ging om middelen vanaf dat moment. Daarop interrumpeerde u hem nog en zei: “Ho, ho, mijnheer Verburg, dit is oneigenlijk gebruik van uw derde termijn.” Kunt u zich dat herinneren en hoe past dat bij de complimenten die u net gaf?) 14 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Àls ik dat soort dingen wil weten, dan bekijk ik opnieuw het debat of ik lees de notulen. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Asscher. Wethouder ASSCHER: Had ik dit voor ogen? Nee, ik dacht toen dat het er anders uit zou zien. Is het werkbaar? Ja, volgens het college is het werkbaar. Worden er nieuwe middelen toegevoegd? Daarover beslist de gemeenteraad die over het budget gaat. Het zou overigens best kunnen dat wij voorstellen daartoe doen. Hoe zit het met de 1,5 miljoen euro? We gaan daarvoor op zoek naar de juiste interpretatie van de besluitvorming door de raad. Ik dank u ook voor de metafoor omdat ik ook op die met fysiek geweld tot stand gekomen puzzels als vader trots kan zijn. Dat geldt ook voor een product waarvan we van het begin af aan hebben gezegd dat het zeer zeker ook van de raad moet zijn en niet alleen van het college. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 155). De voordracht (nr. 155) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 155) met algemene stemmen is aangenomen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 155 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen (Gemeenteblad afd.1, nr. 159) 18 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 162) 19 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 164) De VOORZITTER: Ik waarschuw mevrouw Van der Pligt dat zij nog 1 minuut en 46 seconden spreektijd heeft. 15 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt. Mevrouw VAN DER PLIGT: We zullen in de commissie opnieuw over de stand van zaken bij de Dienst Werk en Inkomen gaan praten, maar er zijn nog steeds alarmerend veel klachten. Op grond daarvan wil ik een motie indienen. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 31° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 184). Besluit: Het college op te dragen ervoor zorg te dragen dat de onpartijdigheid van de interne klachtenprocedure bij de Dienst Werk en Inkomen gewaarborgd wordt door een lid van de cliëntenraad vanaf het begin te betrekken bij de afhandeling van de klacht. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Van Es. Wethouder VAN ES: We hebben in de commissie uitvoerig gesproken over het aantal klachten bij de Dienst Werk en Inkomen. Ik heb daarbij melding gemaakt van het intensieve verbeteringstraject dat overigens op initiatief van de leiding van de dienst is genomen en waar ik van harte achter sta. We zullen er straks nog verder over spreken. U kent mijn opvatting dat de klachtenprocedure zodanig geborgd moet zijn dat de klachten terecht moeten komen bij de leiding van de teams en dat zij verantwoordelijk zijn voor de afhandeling. Voor een snelle afhandeling, maar daarmee ook voor de verbetering van de dienstverlening van het team. Daarmee zeg ik eigenlijk al dat ik niets zie in de suggestie van mevrouw Van der Pligt, neergelegd in haar motie. Ik zie er niets in om bij een procedure waarbij de dienst verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de dienstverlening en de klachtenafhandeling neergelegd is bij de teamleider om daar verbeteringen aan te brengen een formele rol bij de cliëntenraad neer te leggen. Daarom ontraadt het college deze motie. De verdere behandeling van de punten 17, 18 en 19 wordt even aangehouden. 25 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg, het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen (Gemeenteblad afd.1, nr. 143) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Manuel. De heer MANUEL: Amsterdam is een populaire stad. Dat komt onder andere omdat Amsterdam een groene stad is en omdat Amsterdam veel bomen kent. De iepen langs de grachten zijn wereldwijd bekend. Maar ook omdat Amsterdam grote groene 16 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen scheggen heeft die de stad inkomen. D66 heeft een aantal jaren geleden gezegd dat elke Amsterdammer binnen een kwartier de stad uit moet kunnen fietsen en een koe in de ogen moet kunnen kijken. Die scheggen zijn van ontzettend groot belang voor de leefkwaliteit van de Amsterdammers in de stad. Je woont in de stad, maar je kunt de stad ook zo weer uit fietsen. Het is daarom belangrijk om ervoor te zorgen dat die scheggen groen blijven en dat ze gehandhaafd blijven. Daarom is D66 erg blij met het bestuursakkoord dat door deze wethouder is gesloten. In de commissie hebben we echter al aangekaart dat wij nog wel enkele vragen hebben bij de bestuurskracht van het bestuursakkoord. Als gemeenten samen een plan maken om de scheg groen te laten blijven en goed te beheren, maar er niet de kracht voor hebben om dat ook af te dwingen, wat kunnen we dan doen? Er is een aantal incidenten geweest in de Amstelscheg. Er is een zorginstelling, maar op het gebied van Amstelveen is ook een aantal bouwprojecten gerealiseerd waar de betreffende gemeenten en in het Amsterdamse geval het stadsdeel tot nu toe niet bij machte is gebleken om daar echt iets aan te doen. Daarom hebben wij voorgesteld om meer bestuurskracht aan het bestuursakkoord te geven. U kent waarschijnlijk allemaal het Gooisch Natuurreservaat waaraan de gemeente Amsterdam op dit moment nog deelneemt. Dat Gooisch Natuurreservaat is een stichting en heeft de gronden in eigendom en kan daardoor veel meer invloed uitoefenen op wat er daadwerkelijk in dat natuurreservaat gebeurt. Natuurlijk zijn de gronden van de Amstelscheg niet in het bezit van de gemeente Amsterdam, noch in die van de andere gemeenten. Wij hebben de wethouder echter gevraagd om te zoeken naar een methode om toch meer bestuurskracht aan het akkoord te geven. Ik dacht dat wij die toezegging in de commissie hadden gekregen. In het stuk dat nu voorligt, zien we dat echter niet terug. We horen daarom graag nogmaals de reactie van de wethouder en wat hij denkt daaraan te kunnen doen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: De Amstelscheg. Het bestuursakkoord Amstelscheg, het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen is in veel opzichten een zeer belangrijk stuk. Niet minder dan acht bestuurslagen hebben zich over dit mooie stukje Amsterdam gebogen. Nee, het is niet van Amsterdam, maar veel Amsterdammers maken er gebruik van. Naast het feit dat de hoeveelheid bestuurslagen al aanduidt hoe versnipperd het bestuur van dit gebied is, geeft het ook aan hoe belangrijk dit gebied gevonden wordt. Het doel is om de verrommeling tegen te gaan en de besluitvorming te stroomlijnen. Dat is een goede zaak. We zijn het eens met de analyse, maar niet met de uitkomst. We denken dat het beter moet en ook kan. Het bestuursakkoord ziet de oplossing in het verder ontwikkelen en intensiveren van het gebied zelf. Het gevaar is dat er uiteindelijk — weliswaar onbedoeld — toch weer een gebied verloren gaat. Aan alle kanten staat de Amstelscheg immers onder druk. Is de Amstelscheg het enige gebied dat onder druk staat? Nee. De rest van het Groene Hart is niet veel veiliger. Ik wil een ontnuchterend cijfer noemen. Volgens de Stichting Het Groene Hart worden op dit moment zestig waardevolle polders acuut en actief bedreigd in ons eigen Groene Hart. Àlle bestuurslagen daar hebben goede bedoelingen, zij prijzen de groene ruimte en vinden het gebied zeer waardevol. En toch worden deze gebieden jaar in, jaar uit kleiner. De acht bestuurslagen in de Amstelscheg slaan zich op de borst omdat zij de Amstelscheg gaan redden. 17 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Mag er dan helemaal niets? Moet het gebied op slot? Is het verworden tot een museum zoals de opstellers van het stuk dreigen? Alsof we moeten kiezen tussen een museum en ontwikkeling. Nee, het kan anders. Nogmaals: we zijn het eens met de analyse, maar niet met de uitkomst. Waarom gaan wij niet akkoord met de uitkomst? Omdat het beter kan. Dat vereist dat we even uitzoomen. Het vereist dat we even letterlijk boven de Amstelscheg zweven om even te bezien wat er rechts naast de Amstelscheg ligt. ledereen die Amsterdam kent, weet dat daar Amstel IIl ligt. Weliswaar ervan gescheiden door de A2, maar met een beetje fantasie kunnen we ons voorstellen dat we activiteiten die we in de Amstelscheg willen ontplooien veel beter kunnen laten plaatsvinden in Amstel Ill. We zijn immers ook op zoek naar een zinvolle invulling van Amstel III. Aan het bestuursakkoord ontbreekt dus een belangrijk deel. Een bredere kijk op het hele gebied. Kijk niet alleen naar de Amstelscheg, maar bekijk ook Amstel Ill. Daarom bevelen wij van harte aan om te onderzoeken welke functies, vooral hotels, politiescholen, sportvelden en musea, die veel beter zouden passen in Amstel II dan in de Amstelscheg, wij uit de Amstelscheg kunnen houden en in Amstel III kunnen plaatsen. Denk daarbij aan het bezoekerscentrum. Waarom moet dat middenin de Amstelscheg liggen? Waarom niet in Amstel III? Zorg voor een tunnel en het scheelt weer 4 ha grond. We zullen daarom een motie indienen waarin wij het college oproepen om een onderzoek te doen. Daarbij hebben we nog een kleine tip. We zouden KPMG kunnen consulteren. Misschien kan het bedrijf pijnloos een foutje in Amstelveen herstellen doordat het onder het motto van duurzaamheid in Amstelveen weer een stuk heeft bebouwd. Dat is namelijk wat wij tegen willen gaan. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 32° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de toekomst van de Amstelscheg en Amstel III (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185). Besluit: - de wethouder te verzoeken te onderzoeken welke ruimtelijke ontwikkelingen die nu op de activiteitenlijst staan van de Amstelscheg en niet gebonden zijn aan landbouw, veeteelt, natuurverbetering en ecologische ontwikkeling — zoals boerenbios, theehuis, museum, bezoekerscentrum, sportfaciliteiten (zoals genoemd in artikel 3.5 van het bestuursakkoord) — gesitueerd kunnen worden in Amstel Ill, waarbij de Amstelscheg en Amstel Ill als één geheel worden bekeken; - en voorts geen activiteiten (van onomkeerbare aard) te ontplooien met betrekking tot de onderwerpen waarover het onderzoek gaat, totdat het onderzoek voltooid is en is besproken in de gemeenteraad. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: Ik ben een beetje gehandicapt doordat ik de motie nog niet voor me heb, maar ik zal proberen er een zo duidelijk mogelijk antwoord op te geven. Ik wil mij niet op de borst kloppen, mijnheer Van Lammeren, maar we moeten constateren dat het een heel goede ontwikkeling is dat alle partijen die zich binden aan de 18 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Amstelscheg ook samen afspreken wat de visie op de ontwikkeling van het gebied wordt en zich daaraan willen houden. Juist omdat het in het verleden vaak niet goed is gegaan. De heer Manuel vraagt hoe we dat afdwingen. De eerste vraag die bij mij opkomt, is: nee, laten we eens zien of we dit op een positieve manier kunnen realiseren. Natuurlijk past daar een gezonde dosis scepsis bij, maar dit is een unieke vorm van samenwerking waaraan raden zich gaan verbinden zoals wij dat ook hier doen. Dat is iets anders dan wat we hiervoor hadden. Ik ben er dus iets optimistischer over dat dit gaat werken. Ik hoop ook dat we dat waar kunnen maken. Mijn antwoord aan de heer Manuel is: ik ben niet teruggegaan naar alle partijen om te praten over het afdwingen hiervan en er een passage over in op te nemen. Dat lijkt me heilloos en had geleid tot allerlei wijzigingen en aanpassingen en misschien zelfs tot discussies die we op dit moment niet willen hebben. Ik wil wel twee dingen doen. Ten eerste wil ik de zorg van de raad en van mij overbrengen en uitspreken dat men zich echt aan het akkoord moet houden. We willen zien dat het transparant uitgevoerd wordt, ook ten aanzien van verkeerskwesties en al dat soort zaken. We moeten met elkaar bekijken of we het eens kunnen worden. Er zal altijd besluitvorming door de raad moeten plaatsvinden. Ten tweede wil ik op termijn, waarbij we de precieze termijn nog moeten afspreken, wat mij betreft na een jaar of na twee jaar, maar daar kom ik bij u op terug, nagaan hoe het heeft gewerkt. Waar zijn we consequent geweest en waar is heel systematisch afgeweken van de visie waarmee we op stap zijn gegaan? Als we constateren dat dat positief is, dan hebben we een conclusie. Als dat minder goed is gegaan, dan komen we hierop terug en gaan we bekijken wat er nog beter kan werken. (De VOORZITTER: Voordat ik de heer Manuel het woord geef voor een interruptie waarschuw ik de wethouder dat het college al een tekort aan spreektijd heeft van 3 minuten.) Maar ik zat in Venlo. (De VOORZITTER: Ik begrijp dat het voor de wethouder heel zuur is om helemaal uit Venlo te komen en vervolgens geen spreektijd te hebben, maar u wordt toch geacht om daar een beetje rekening mee te houden.) (De heer MANUEL: Ik wil de wethouder in ieder geval bedanken voor deze twee toezeggingen die wij zeker waarderen. Ik wil hem echter ook vragen of hij nog een derde toezegging wil doen, namelijk of hij wil studeren op de mogelijkheid om het gezamenlijk met alle verschillende bestuurslagen en gemeenten gesloten bestuursakkoord iets meer bestuurskracht te geven, eventueel in de toekomst, na de eerste evaluatie. Ik heb van uw ambtenaren begrepen dat daarvoor mogelijkheden bestaan. Ik wil graag dat u dat onderzoekt en er in de commissie op terugkomt.) Àls het betekent dat we dit kunnen doen na de evaluatie waar ik over sprak, dan ben ik uw man. Dan doen we dat. De heer Van Lammeren constateert versnippering en zegt dat het beter moet. Dat doen we op deze manier. U zegt ook dat u een andere visie hebt op de toekomst van dit gebied en dat we van daaruit veel krachtiger en scherper moeten opereren. Vervolgens hebt u een motie ingediend die wijst op de mogelijkheden van Amstel Ill. Ik vind dat uw motie de scope van dit plan te boven gaat. Ik vind het overigens wel een interessante optie om te bekijken. Ik wil graag hierover met de wethouder Ruimtelijke Ordening, de heer Van Poelgeest, in gesprek gaan en bezien of het zinvol is om hiernaar een oriënterend onderzoek te verrichten. Wat zijn de mogelijkheden om voor dit gebied functies te ontwikkelen die de Amstelscheg kunnen ontlasten? Op die manier vat ik het 19 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen even samen. In de motie zegt u eigenlijk dat de rest opgeschort moet worden en dat dit eerst moet gebeuren. Dat doen we absoluut niet, want daar zouden we het proces zeer mee frustreren. Ik wil de motie echter op deze manier interpreteren. (De heer VAN LAMMEREN: Dank u wel dat u het eens bent met de richting, het stipje op de horizon zoals iemand in de Tweede Kamer placht te zeggen. In deze motie vraag ik om geen onomkeerbare dingen te doen totdat we dit hebben bekeken. Dat betekent niet dat u niets in de Amstelscheg mag onderzoeken. Ik wil voorkomen dat we al gaan bouwen of bouwvergunningen verstrekken zonder dat we Amstel Ill al als serieuze optie voor een aantal locaties hebben bekeken. Als u dit hoort, kunt u dan wel positief op de motie preadviseren?) Nee, dat kan ik niet, want ik moet mij houden aan het akkoord dat is gesloten. Er kan een aantal zaken afgesproken worden dat we samen willen doen en die in uw visie onomkeerbaar zijn. Dat kan gebeuren. Ik kan u dat dus niet toezeggen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Dit valt mij tegen van het college. In de Structuurvisie 2040 staat dat wij er trots op zijn dat we vingers hebben die de stad in gaan zoals het zo mooi genoemd wordt waardoor elke Amsterdammer binnen een paar minuten op de fiets in het groen kan zijn. De Amstelscheg is geen middelvinger, maar als we de hand erop leggen, dan is het wel een middelvinger. De Amstelscheg is een van de grootste vingers. Het aantal vierkante meters groen dat we nu per Amsterdammer hebben, is helemaal niet zo groot. Wat ik de wethouder nu duidelijk hoor zeggen, is: ja, ik vind uw voorstel sympathiek, maar ik moet mij houden aan de handtekening die ik onder een bestuursakkoord heb gezet. Dat betekent dat wij onomkeerbare dingen kunnen doen in de Amstelscheg. Dat is precies wat we niet willen. Dat is precies wat er gebeurd is aan de bovenrand van de Amstelscheg met het uitgeven van bouwvergunningen en het ondernemen van activiteiten. De Partij voor de Dieren is van mening dat wij het groen dat Amsterdam zo aantrekkelijk maakt en dat we keer op keer benoemen in de structuurvisie en in de citymarketing moeten beschermen. Groen is bestemd voor recreatie, want Amsterdammers moeten er ook van kunnen genieten, maar wij willen geen verrommeling. Het landelijke karakter van de Amstelscheg staat op het spel als we daar middenin welk gebouw dan ook neerzetten. Ik vraag nogmaals aan de wethouder waarom hij vasthoudt aan het bestuursakkoord en niet even uitzoomt en naar Amstel Ill kijkt. Dat vormt een uitdaging zoals u ook hebt kunnen lezen. Het is nu een kantorenplein waar we activiteiten willen ondernemen. Dit gaat heel goed samen. Dat zou echt vooruitzien zijn. Ik snap dan ook niet waarom de wethouder daar niet positief over kan zijn. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: De wethouder vindt het een heel goed akkoord en staat erachter. Het is een akkoord met een balans tussen groen, functies die met agrarische zaken te maken hebben en andere ontwikkelingen. Daar staan we achter, dat moeten we doen. De heer Van Lammeren zegt: leuk dat u er een paar jaar aan gewerkt heeft, maar schort het even op. Dat wil ik niet, want dat lijkt mij heel erg onverstandig. (De heer VAN LAMMEREN: Als u de motie goed leest, dan ziet u dat wij niet alles willen opschorten. Alles wat met natuurwaarden, ecologische waarden en landbouw te maken heeft, willen wij niet tegengaan. Wij 20 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen praten hier over een bed and breakfast, over sportvelden en over een bioscoop. De ontwikkeling daarvan willen wij even opschorten. Dat staat letterlijk in de motie.) (De VOORZITTER: En uw vraag is?) (De heer VAN LAMMEREN: Bent u dan nog steeds zo negatief?) Ja. (De heer MULDER: Ik heb een ordevoorstel. wij willen graag recht doen aan de noeste arbeid van de Partij voor de Dieren. Ik weet niet geheel toevallig dat er ook een aantal moties bij het volgende agendapunt zal worden ingediend. Kunnen wij de stemming over dit agendapunt uitstellen tot bij punt 26 en vlak voor die stemming even schorsen om alle moties even kort te bespreken?) De VOORZITTER: Dat is goed mogelijk, mij lijkt dat een dergelijk voorstel eerder van de heer Van Lammeren zou komen, maar ik begrijp dat hij zich met slechts 1 minuut spreektijd een beetje moet beperken bij zijn bijdrage. Het lijkt mij aardig om dit voorstel van de heer Mulder in te willigen. De verdere behandeling van punt 25 wordt even aangehouden. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de agendapunten 17, 18 en 19. 17 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen (Gemeenteblad afd.1, nr. 159) 18 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 162) 19 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 (Gemeenteblad afd.1, nr. 164) Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 184). De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 184) wordt bij zitten en opstaan verworpen. 21 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 184) is verworpen met de stemmen van de SP, Red Amsterdam en de Partij voor de Dieren voor. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 159 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 162 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 164 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 26 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 (Gemeenteblad afd.1, nr. 150) De VOORZITTER: Ik herhaal nog eens dat de heer Van Lammeren nog slechts 1 minuut spreektijd heeft. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Het Bosplan in 1 minuut. Ik heb dertien moties en amendementen. Ik zal ze niet allemaal bespreken. Waar komt het op neer? Wij willen de vercommercialisering van het Amsterdamse Bos beperken. (Produceert jengelmuziek.) (De VOORZITTER: Kunt u alstublieft het geluid uitzetten?) Dat is precies het punt. In het Bos waar op dit moment 6 miljoen Amsterdammers recreëren — gemiddeld 16.000 per dag — en er fietsen, wandelen, barbecueën, picknicken en noem maar op willen wij evenementen laten plaatsvinden met dit geluid voor 20.000 man. Dat noem ik vercommercialisering van het Amsterdamse Bos. Daar zijn wij tegen. Ik wil daarom een amendement indienen om het aantal evenementen tot vier te beperken in plaats van zes. Ik wil nog een meer technisch amendement indienen om het aantal niet uit te breiden en op twee te houden. Dat is niet om meer papier te produceren, maar omdat we een aanpassing slechts één keer kunnen indienen. Verder wil ik een onderzoek naar de mogelijkheden om het ecolint te behouden. Nu is er een activiteitenzone aangewezen die eerst natuurzone was en dwars door het ecolint heen loopt. Dat is zonde. Een ander punt is dat we op dit moment geen kader hebben om het Amsterdamse Bos te beschermen. Het bos valt namelijk niet onder de hoofdgroenstructuur en ook niet onder de ecovisie. Wij willen daarom het instrumentarium van de hoofdgroenstructuur van toepassing laten zijn op het Amsterdamse Bos. Er komt ook nog een motie over parkeren en het Wagener Stadion. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik heb een vraag aan de heer Van Lammeren. Waarom hebt u hierover niet in de commissie aan de bel getrokken? De commissie is er toch voor om dit soort voorstellen met elkaar te bespreken? Nu moeten we dat in de raad doen. Dat is niet zoals we het hebben afgesproken. Waarom kiest u hiervoor?) 22 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Mijn duoraadslid heeft het Bosplan twee keer op de agenda gezegd. Wij hebben 21 vragen gesteld. Die zijn besproken en daarna is dit naar de raad gepiept. Het is dus in de commissie besproken en vanavond doen we het hier. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende amendementen en moties zijn ingekomen: 33° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 186). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.” En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal twee grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.” 34° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 188). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.” En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal vier grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.” 35° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Met het Amstelveense college van burgemeester en wethouders in overleg te treden om de mogelijkheid tot betaald parkeren voor het hele Amsterdamse Bos te onderzoeken. 36° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (geen mollenklemmen in het Amsterdamse Bos) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - de mollenklem en andere dier- en milieuonvriendelijke mollenbestrijdingsmethoden uit het bos te bannen; - om de hierboven genoemde diervriendelijke methoden middels een pilot deze zomer te laten plaatsvinden in het bos; - bij positief resultaat deze nieuwe diervriendelijke methoden toe te passen. 37° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op gras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 192). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 23 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De volgende tekst uit het Bosplan te schrappen: “De vrije sportvelden, grenzend aan de Nieuwe Kalfjeslaan, worden maximaal twee weken per jaar als parkeerruimte gebruikt.” En te vervangen door: “Parkeren is buiten de parkeerplaatsen niet toegestaan. Bij evenementen wordt ingezet op openbaar vervoer, waarbij het Bos en de organisatoren de samenwerking met Connexxion en het Gemeentevervoerbedrijf opzoeken.” 38° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 194). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende zin uit het Bosplan te schrappen: “Als autogebruik tot verdere structurele parkeeroverlast leidt, overwegen wij de invoering van betaald parkeren” En te vervangen door: “Wij willen betaald parkeren invoeren.” 39° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijke bestrijding van overlast door dieren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - overlast van dieren in het Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier aan te pakken; - een paragraaf hierover op te nemen in het Bosplan. 40° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren eerst) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Geen extra parkeerplaatsen te creëren voordat betaald parkeren is ingevoerd. 41° Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 198). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende zin op pagina 16 te schrappen: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa Zuiver (1), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).” En te vervangen door: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa Zuiver (1) (waarbij het bestaande ecolint zoals getekend op pagina 28 Natuurzone blijft), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).” 42° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Het ecolint te verschuiven naar de aan de Nieuwe Meer grenzende oevers van de nieuw te benoemen Activiteitenzone 1 (rondom Spa Zuiver), zonder dat dit ten koste gaat van de flora en fauna die met het ecolint verband houden. 24 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen 43° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijk ganzenbeleid) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Beleid op te stellen om het Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier onaantrekkelijk te maken voor ganzen. 44° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (toetsingskader) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - om in samenwerking met Amstelveen een duidelijk toetsingskader van de gebiedszonering op te stellen zoals die is vastgesteld in het Bosplan, aan de hand van het instrumentarium van de hoofdgroenstructuur:; - om in de toekomst nieuwe plannen voor het Amsterdamse Bos te laten toetsen aan de hand van het nieuw opgestelde toetsingskader door de Technische Advies Commissie (TAC). 45° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Wagener Stadion) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De gevraagde 150 extra parkeerplaatsen ondergronds te brengen in het eventueel nieuw te bouwen Wagener Stadion zodat er geen openbare (groene) ruimte wordt opgeofferd. 46° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Sportas/Wagener Stadion) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Een onderzoek te verrichten naar: - de mogelijkheden van vestiging van het Wagener Stadion op de locatie Activiteitenzone 1 en het gebied Sporthallen Zuid; - het teruggeven van de plek van het huidige Wagener Stadion aan de natuur door er natuurzone van te maken in het geval dat het Wagener Stadion verplaatst zou worden; en over dit onderzoek te rapporteren aan de commissie. De amendementen en moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Alberts. Mevrouw ALBERTS: Er ligt een Bosplan voor ons. De SP vindt veel van de inhoud fantastisch. Veel is echter nog niet alles en ik zal de dingen noemen waarvan wij vinden dat er wrijving bestaat. U schrijft bijvoorbeeld dat grootstedelijke ontwikkelingen van invloed zijn en u noemt dan de Zuidas, de Sportas en de Olympische ambitie. Daardoor kunnen de groene en maatschappelijke functies verstoord raken. Als er sprake is van een verstoring, dan zouden we daar iets mee moeten doen. Die ambities hebben we immers zelf in de hand. Ook de uitbreiding van het aantal evenementen vinden wij een 25 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen knelpunt. Dat is ook al door de vorige spreker genoemd. Vooral de grote dancefeesten hakken er behoorlijk in. Niet alleen vanwege het geluid, maar ook vanwege de manier waarop het bos erna wordt achtergelaten. Er is echt sprake van kaalslag. Ook de uitbreiding van het Wagener Stadion vinden wij een knelpunt. Niet alleen omdat het stadion groter wordt, maar ook vanwege de aan- en afvoer van de toeschouwers. Het Bos is het Bos, maar de Amstelveenseweg krijgt de problemen te verstouwen. Ik denk niet dat de huidige plek van het Wagener Stadion de juiste plek is voor de uitbreiding ervan. Ik zou juist zeggen: kijk naar een andere plek. Het invoeren van betaald parkeren is een logisch gevolg van het feit dat Buitenveldert nu betaald parkeren kent en het Amsterdamse Bos nu in feite een alternatieve P+R-plek is geworden. Dat wordt niet veroorzaakt door de bezoekers van het Bos, maar veel eerder door de mensen die in het VUMC moeten zijn. Ik kan mij voorstellen dat daarnaar gekeken zal worden. Tot slot maken wij ons ook zorgen over wat wij noemen de ruilverkaveling. Het inruilen van stiltegebieden voor activiteitengebieden. Vooral de compensatie van de A9 vinden wij een punt van zorg. Wij hadden liever gezien dat er daarbij was ingezet om het Bos het Bos te laten en er geen evenemententerrein van te maken zoals nu dreigt te gebeuren. Het is echter een beleidsplan en we hoeven er slechts kennis van te nemen. Ik hoop dat de wethouder kennisneemt van onze aanvullingen. De VOORZITTER: U zegt het juist. Wij worden gevraagd om kennis te nemen van het Bosplan. Dat heeft gevolgen voor de zojuist na veel noeste arbeid voorgelezen amendementen. Wij kunnen geen voordrachten amenderen waarvan wij kennisnemen. De heer Van Lammeren beraadt zich nog op de consequenties daarvan en komt er straks op terug. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink. Mevrouw COMBRINK: Heel kort, beste raad. GroenLinks is blij met dit plan voor het Amsterdamse Bos en wij nemen er dan ook met tevredenheid kennis van. Het is mooi om te constateren dat tegenwoordig meer mensen gebruikmaken van en recreëren in het groen. Dat betekent dus ook dat het drukker wordt in het Bos. Er zijn natuurlijk ook natuurbelangen en rustbelangen, maar wij vinden dat deze in het voorstel goed zijn afgewogen. Een aantal bedenkingen delen wij met de Partij voor de Dieren. Wij vinden betaald parkeren in het Amsterdamse Bos een goed idee en wij willen ook onderzoeken of het ecolint goed beschermd is. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: Ik heb weinig tijd dus het college kan ook geen mooie dingen zeggen over dit Bosplan, behalve dat het een aantal heel goede zaken bevat over het COz-neutraal worden van dit Bos. Het stelt de waardering door de burgers vast en wil 50% meer stage- en leerwerkplekken realiseren. Er staat ook een aantal zaken in waarvan we weten dat wij, maar ook de mensen van het Bos zelf, er flink actie op moeten ondernemen om dat voor elkaar te krijgen. Laten we dat even markeren. Vervolgens wil ik iets zeggen over wat mevrouw Alberts de ruilverkaveling noemt. Ik vind dat geen erg goede term. Het Bos omvat bijna 1000 ha. Twee derde ervan is een rust- en natuurgebied. Wat wij hier voorstellen is om een klein deel, ruim 50 ha, een andere functie te geven voor activiteiten. Dat is meteen een antwoord op de vraag die gesteld is door de heer Van Lammeren. De reden dat we dat doen is dat we daarmee de 26 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen druk op het Bos honoreren. We zien dat het Bos ook op die manier wordt gebruikt en wij willen dat het goed gebeurt en niet illegaal. We vinden dat we daarmee de andere gebieden beter tot hun recht kunnen laten komen als rust- en natuurgebied. Dat is gelukkig nog altijd een heel groot deel van het Amsterdamse Bos. Daarnaast moeten we echter ook honoreren dat meer mensen er gebruik van maken en wij willen dat dat op een goede manier gebeurt. Vervolgen wil ik naar de moties van de heer Van Lammeren gaan. Het zijn er nogal wat. Sommige heb ik heel recent bekeken. Ik ga er even kort doorheen in de volgorde waarin u ze genoemd hebt. Amendement nr. 186 gaat over evenementen. U vraagt om van zes naar twee te gaan. Daar zijn wij het niet mee eens. Het tast de verdiencapaciteit van het Bos te veel aan. Het Bos kan ook echt meer hebben. Amendement nr. 188 stelt: als twee niet kan, maak er dan maar vier van. Dat lijkt ons heel goed. Dat ligt ook in de lijn van de afspraken die we met Amstelveen maken. (De heer VAN LAMMEREN: Omdat het een amendement is, worden nu de amendementen omgezet in moties zodat de wethouder toezeggingen kan doen.) (De VOORZITTER: Oké. Ik vraag me dan wel af hoeveel zin het heeft als de wethouder doorgaat met zijn beantwoording en of het niet slimmer is om dit punt te verdagen totdat u uw zaakjes op orde heeft en verder te gaan met punt 24.) (De heer VAN LAMMEREN: Met deze complimenten lijkt me dat een prima plan. De verdere behandeling van punt 26 wordt even aangehouden. 24 Gewijzigd initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Molenaar van 21 maart 2012, getiteld: Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam, en kennisnemen van de bestuurlijke reactie (Gemeenteblad afd.1, nr. 151) De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Molenaar. De heer MOLENAAR: Eind 2009 nam deze gemeenteraad een motie aan die het college opdroeg om binnen een jaar te komen met nieuw beleid voor scooters en brommers. Het doel moest zijn om hinder, vervuiling en overlast substantieel te verminderen, veelrijders te stimuleren vervuilende tweetakters te verruilen voor elektrische, de mogelijkheden van een slooppremie in kaart te brengen, controle en handhaving op opgevoerde brommers te intensiveren en het aantal ongevallen met letselschade stevig te verminderen. In 2010 werd het vormgeven van nieuw brommerbeleid opgenomen in het programakkoord van de Partij van de Arbeid, de VVD en GroenLinks. In het voorjaar van 2011 heeft GroenLinks zelf een raadsinitiatief ingediend om invulling te geven aan het nieuwe beleid. De voordracht vandaag is geschreven naar aanleiding van de bestuurlijke reactie en de behandelingen in de Commissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit. De problemen rond het scootergebruik liegen er niet om. Het aantal scooters is de afgelopen jaren verdubbeld. Scooters en brommers zijn veruit de snelst groeiende verkeerscategorie in Amsterdam. Landelijk rijdt een kwart van de scooterberijders op een opgevoerd voertuig. Voor Amsterdam zijn geen aparte cijfers bekend. Uit metingen van de 27 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Fietsersbond blijkt dat 95% harder rijdt dan 25 km/u. Volgens de Amsterdamse politie rijdt 40% te hard. Brommers maken slechts enkele procenten van het verkeer uit, maar zijn betrokken bij een kwart van de verkeersongevallen in deze stad. Brommers en scooters vormen niet alleen het onveiligste vervoermiddel, maar nemen ook de snelst stijgende categorie zware letselongevallen in Amsterdam voor hun rekening. Veel brommers hebben een opmerkelijk grote uitstoot. Hoewel niet van invloed op de EU-normen voor luchtkwaliteit zijn de concentraties roet en fijnstof dicht bij brommers vaak te hoog. TNO adviseerde Amsterdam dan ook om opgevoerde brommers tegen te gaan, vervanging van tweetaktbrommers te stimuleren of een milieuzone in te stellen. Brommers staan op nummer 1 in de top 10 van meest hinderlijke geluidsbronnen. Scooters kunnen meer dan 1 m breed zijn. Een fietspad van 2 m voldoet dan niet om anderen veilig te passeren. Veel ongevallen zijn het gevolg van schampen bij het inhalen. Op uitgaanspleinen ontstaat vrijwel elk weekend een scooterparkeerinfarct, met veel fysieke hinder voor andere gebruikers, mindervaliden en nood- en hulpdiensten. Bovenstaande problemen worden ook door het college onderkend, zo blijkt uit de bestuurlijke reactie. Onder Amsterdammers leeft het onderwerp al evenzeer blijkens de vele ingezonden stukken in de media en de massale reacties op internetpeilingen en petities op het gebied van scooters. Gelet op de bespreking in de raadscommissie heeft Groenlinks haar voorstel in lijn gebracht met de gevoelens van de meerderheid van de raad zodat we eindelijk iets kunnen gaan doen aan de vele geconstateerde problemen. Groenlinks legt daarom vandaag aan de raad voor om de hinder, uitstoot en overlast van brom- en snorfietsen te verminderen door het college op te dragen een proef te houden waarbij scooters naar de rijbaan worden verwezen in 30 km-gebieden, samen met de stadsdelen te onderzoeken welke straten kunnen worden toegevoegd als 30 km-zone, in te zetten op verbreding van fietspaden zodat scooters en fietsers elkaar zonder gevaar en hinder kunnen passeren, afspraken te maken met de stadsdelen over de realisatie van voldoende stallingsplaatsen, scooters en brommers zo mogelijk te weren uit voetgangersgebieden en parken, bij vernieuwing van het brommerpark door diensten, bedrijven en stadsdelen en bij aanbestedingen in te zetten op elektrische brom- en snorfietsen en op het bijdragen aan een netwerk van oplaadvoorzieningen in stallingen en garages. Hiervoor, geachte raadsleden, hebben wij een technische verbetering per amendement van GroenLinks, VVD en Partij van de Arbeid gereed. Wij stellen voor om met voorlichtingscampagnes, zogeheten slowriders en intensieve snelheidscontroles in te zetten op minder opgevoerde brommers, een veiliger rijgedrag en minder ongevallen, in gesprek te gaan met de verkoopbranche over een uitsterfbeleid voor tweetaktbrommers en bij het Rijk te blijven aandringen op zaken als het verplaatsen van snorscooters naar de rijbaan in combinatie met een helmplicht. Tot slot aan de raad voor 1 januari 2014 een eerste evaluatie voor te leggen van de uitvoering van dit beleid. Àls de raad met dit initiatief instemt, is Amsterdam een van de eerste gemeenten die serieus werk maakt van het voorkomen en bestrijden van scooteroverlast. Dat is goed voor het leefklimaat in de stad, het is goed voor de verkeersveiligheid en het is goed voor de Amsterdammers. De VOORZITTER deelt mee dat het volgende amendement is ingekomen: 47° Amendement van de raadsleden Molenaar, Flos en Ünver inzake een technische verbetering van het initiatiefvoorstel Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205). 28 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Besluit: 1. Besluitpunt | te wijzigen in: “Kennis te nemen van het gewijzigde initiatiefvoorstel.” 2. Besluitpunt |I-5 te vervangen door: “Bij vernieuwing van het brommerpark door diensten, bedrijven en stadsdelen, en bij aanbestedingen naar private en/of derde partijen in te zetten op emissievrije brom- en snorfietsen, en bij te dragen aan het netwerk van oplaadvoorzieningen voor elektrische scooters in stallingen en garages.” Het amendement maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Manuel. De heer MANUEL: De heer Molenaar verdient de grootst mogelijke lof voor dit initiatiefvoorstel. Het is een algemeen bekend probleem dat de scooteroverlast in Amsterdam toeneemt en dat steeds meer Amsterdammers een scooter aanschaffen. Veel van die scooters zijn geen scooter, maar een snorfiets, gelijkend op een scooter. Daaruit komen allerlei vervelende incidenten voort op de fietspaden. Complimenten daarom aan de heer Molenaar. Aan de andere kant is het restrictieve autobeleid van GroenLinks er de oorzaak van dat er zoveel scooterrijders in Amsterdam zijn gekomen. Dat is dan weer de keerzijde van het verhaal. Wij steunen heel graag de punten in dit raadsbesluit. We hebben wel één vraag, vooral aan de wethouder aan mijn rechterzijde. Aanvankelijk stond in de bestuurlijke reactie van dit college, op de achterkant van de flap, dat dit college de elektrificering van brom- en snorfietsen toejuicht en dat dit wordt ondersteund door de plaatsing van veertig oplaadpunten in de stad. Het vreemde is dat die veertig oplaadpunten er al waren en dat de wethouder ze nu weghaalt. Dat snap ik niet in het kader van dit initiatiefvoorstel en de aanvankelijke bestuurlijke reactie van het college. Verder staat er in het initiatiefvoorstel dat er nu bij gemeentelijke diensten, bedrijven en stadsdelen op wordt aangedrongen om in hun stallingen en garages voor oplaadpunten te zorgen. Zijn de heer Molenaar en de heer Wiebes het met mij eens dat, als we dan streven naar een stad waar elektrisch wordt gereden, waar de scooters elektrisch zijn zoals het amendement verzoekt, ook in de openbare ruimte oplaadpunten voor scooters moeten komen? De VOORZITTER geeft het woord aan de her Flos. De heer FLOS: De VVD ziet af van woordvoering en kan zich straks zeer vinden in de woorden van de wethouder. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ünver. De heer ÜNVER: Ook ik zal het kort houden, al is het alleen maar omdat mijn batterij mij in de steek heeft gelaten en mijn verhaal staat op mijn iPad. Dat geeft echter niet, want ik kijk op een dag als vandaag altijd even de commissievergadering terug om terug te halen hoe het debat is verlopen. Dat was ook in dit geval heel handig. Het gevoel waarmee ik de commissie verliet was dat we het op onderdelen oneens waren. Terugkijkend zag ik dat men het raadsbreed grotendeels eens is. Ik zal de analyse van de heer Molenaar die ik onderschrijf niet herhalen. Bij scooters en snorfietsen in de stad 29 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen spelen elementen als veiligheid, overlast en schone lucht een rol. Onze inzet is eerst veiligheid, dan een hele tijd niets en dan overlast en schone lucht. Dat heeft alles te maken met de manier waarop wij veiligheid waarderen. In de commissie hebben wij zowel het college gecomplimenteerd met het meerjarenbeleidsplan Veiligheid in het verkeer als de heer Molenaar met zijn originele initiatiefvoorstel waarmee we het voor een groot deel eens waren. Ik constateer dat er goede aanpassingen aan de infrastructuur komen. Fietspaden worden verbreed en rood asfalt zijn significante verbeteringen. Ook op het gebied van het gedrag worden er grote stappen gezet. In de commissie hebben we iets nieuws geleerd, namelijk dat een voorlichtingscampagne in juiste relatie met handhaving wel degelijk effect kan hebben. Ik denk dat het goed is vandaag nogmaals lof uit te spreken voor het gewijzigde voorstel van de heer Molenaar omdat hij precies de elementen waarvoor een raadsbreed draagvlak was, heeft verwoord in een nieuw voorstel. Als we geluk hebben, dan zal de hele raad voorstemmen. Dat geeft deze wethouder de bestuurlijke daadkracht om tot resultaten te komen. Laat ik het hierbij laten. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Wiebes. Wethouder WIEBES: Laat het een waarschuwing zijn. Als we te lang over elektrische scooters praten, dan raken al uw batterijen leeg. Dan weet u waarvoor u het doet. Ik moet allereerst oprecht de heer Molenaar danken voor de moeite die hij heeft genomen om hinder door scooters onder de aandacht te brengen. We hebben er in de commissie over gesproken. Ik heb toen toezeggingen gedaan. Die vind ik hier, ik meen zelfs in dezelfde volgorde, terug. In iets andere woorden, want het enige wat de heer Molenaar met een scooterrijder gemeen heeft, is dat hij soms meer gas geeft dan verantwoord is. De termen die hij gebruikt, zijn soms net iets harder. Waar ik over een proef sprak, schrijft hij over een grootschalige proef. Waar ik over emissiearm sprak, wordt dat emissievrij. En waar ik probeerde te formuleren dat het wordt toegepast waar dat efficiënt is, zegt de heer Molenaar dat het wordt voorgeschreven. Met de aangepaste tekst, na eventuele aanname van het amendement door u, zie ik er geen groot bezwaar in. Ik beschouw het gas geven van de heer Molenaar maar als een aanmoediging voor mijzelf om gas te geven. Ik wil mij dan ook positief uitlaten over de combinatie van amendement en initiatiefvoorstel in deze vorm. De heer Manuel kan niet erg verrast zijn over de palen, want ook hier is in de commissie over gedebatteerd. Ik heb daar uitgelegd dat slechts dertig van de duizend elektrische scooters de afgelopen maanden überhaupt gebruik hebben gemaakt van die palen. Dat leidt ertoe dat de paal per scooter die er gebruik van heeft gemaakt alleen al per jaar duurder is dan sommige scooters die op de markt zijn. We hebben alle dertig gebruikers hiervan gesproken en er lijkt echt geen groot bezwaar te bestaan om deze punten weg te halen omdat er inmiddels inpandig in stroom wordt voorzien. Dat is een veel betere besteding van ons geld. (De heer MANUEL: Wat de heer Wiebes zegt, klopt. Dit is uitvoerig in de commissie besproken. Amsterdam rijdt echter nog lang niet elektrisch, ook niet op scooters. Als dit de toekomst wordt, en dat is tenslotte het streven van de heer Molenaar dat wij van harte steunen, u ook hoor ik zojuist, dan zullen we in de toekomst wel degelijk in de openbare ruimte oplaadpalen nodig hebben. Mijn vraag is: bent u dat met mij eens? En gaan wij daar op termijn weer aan werken? Alleen maar oplaadpalen in 30 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen stallingen en garages is voor de mensen die deze scooters gebruiken natuurlijk onvoldoende, dat zult begrijpen) Laat ik niet te ver in de toekomst proberen te kijken. Er moet onwaarschijnlijk veel meer met elektrische scooters worden gereden om de kosten ook maar enigszins in de buurt te laten komen van een redelijk bedrag per scooter. Zo ver zijn we nog niet. Mocht straks iedere tweede Amsterdammer op een elektrische scooter rijden, dan praten we misschien over een ander verhaal. Vooralsnog is het financieel onverantwoord, ook uit het oogpunt van verschoning van deze stad of misschien wel juist uit dat oogpunt, om die palen opnieuw te installeren in de stad. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Molenaar. De heer MOLENAAR: Dank voor het preadvies van de wethouder. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over het amendement-Molenaar, Flos en Ünver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205). Het amendement-Molenaar, Flos en Ünver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat het amendement-Molenaar, Flos en Ünver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) met algemene stemmen is aangenomen. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 151). De voordracht (nr. 151) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 151) met algemene stemmen is aangenomen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 151 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van het amendement-Molenaar, Flos en Unver (Gemeenteblad afd. 1, nr. 205) aangebrachte wijzigingen. De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. 28 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012 tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (Gemeenteblad afd.1, nr. 154) De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van der Pligt. 31 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Mevrouw VAN DER PLIGT: Ik zal het heel kort houden. U weet dat wij niet voor de verlaging van de bedragen waren. Wat ons bij deze verordening nog extra heeft doen schrikken, is dat men ook de ondergrens voor de eigen bijdrage voor voorzieningen wil verhogen van 50 euro naar 76 euro met als argument dat ook het Rijk de eigen bijdragen heeft verhoogd. Een asociaal rechts kabinet dat wij in de gemeente maar moeten volgen. Daar zijn wij het niet mee eens, dat zult u begrijpen. Wij willen de genoemde verhoging niet invoeren. Daarvoor heb ik een motie. De andere motie is om de korting op de langdurigheidstoeslag waar deze verordening over gaat met een jaar uit te stellen en pas in te laten gaan op 1 januari 2013. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 48° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (uitstel ingangsdatum) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 206). Besluit: Het college te verzoeken de ingangsdatum van de nieuwe verordening waar het de langdurigheidstoeslag WWB betreft met een jaar uit te stellen, ofwel pas op 1 januari 2013. 49° Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (niet invoeren verhoging) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 207). Besluit: Het college op te dragen genoemde verhoging niet in te voeren, maar te houden op 50 euro. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Hoek. De heer HOEK: Het leeuwendeel van de voordracht handelt over de langdurigheidstoeslag. Wat daar gebeurt, is buitengewoon zuur: het doorgeven van rijksbezuinigingen. Uiteindelijk hebben wij er echter voor gekozen om de rijksbezuinigingen op deze manier in ons armoedebeleid te laten landen. GroenLinks zal dat zonder meer steunen, hoe zuur wij het ook vinden. Impliciet staat in de voordracht ook een wijziging van het beleid ten aanzien van de ondergrens van de eigen bijdrage in de bijzondere bijstand. Dat komt er in de discussie een beetje bekaaid van af. Mijn fractie worstelde daar een beetje mee. Het argument van het college om het bedrag aan te passen van 50 euro naar 76 euro is de wens om te harmoniseren. Daar valt iets voor te zeggen. Tegelijkertijd heeft Amsterdam zich druk gemaakt over de stapeling van maatregelen die bij mensen terechtkomen en welbeschouwd zouden wij hiermee ook bijdragen aan die stapeling. Als het moet, dan moet het. De vraag is echter of het echt moet. Wij vinden dat we ons eens goed daarover moeten buigen en daar ook de kosten 32 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen van de uitvoering bij moeten betrekken. Die bedragen ergens tussen 150 en 250 euro per aanvraag. Dat is een beetje een vreemd bedrag als we dat relateren aan een eigen bijdrage van iemand die deel wil nemen aan het rechtsverkeer en daar dan 76 euro eigen risico voor betaalt. Wij denken dat het ook anders zou kunnen. We hebben dus ook een motie voorbereid die erop neerkomt dat wij het college vragen om nog eens goed na te denken over de manier waarop we in deze stad omgaan met eigen bijdragen in het kader van de bijzondere bijstand, de raad daarvan op de hoogte te brengen en daarover met de raad te debatteren. Wij vragen om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het proces van verlening te stroomlijnen zodat daar het geld in verdiend kan worden. Veel liever op die manier dan ten koste van de mensen voor wie we de bijzondere bijstand uitvoeren. Tot slot vragen we om de wijziging van die ondergrens niet door te voeren totdat we dat debat gevoerd hebben. Met andere woorden: tot die tijd het bedrag in elk geval op 50 euro te houden. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 50° Motie van het raadslid Hoek inzake ondergrens eigen bijdragen in het kader van de bijzondere bijstand (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208). Besluit: Het college op te dragen: - aan de raad een standpuntbepaling voor te leggen inzake het gemeentelijke beleid inzake het verlenen van bijzondere bijstand voor eigen bijdragen; - te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het proces van het verlenen van bijzondere bijstand te stroomlijnen en daarmee kostenbesparingen te realiseren; - tot die tijd de ondergrens niet te verhogen. De motie maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: Er ligt een aantal moties. Laat ik beginnen met de langdurigheidstoeslag. De verordening die we nu aan de raad voorleggen is in feite een uitwerking van eerdere besluiten die we hebben genomen. Ik denk niet dat het goed is om de discussie daarover opnieuw te voeren. Ook het college vindt het pijnlijk, maar ziet in dit geval geen andere mogelijkheid dan hier ook een korting op aan te brengen. De motie van de SP zullen we dus ontraden. Verder liggen er twee moties over de verhoging van de bijdragen. Dat is een zaak die erg in beweging is. Ik heb me laatst nog laten vertellen dat er in Rotterdam zelfs helemaal geen vergoeding meer wordt gegeven. Die vorm van rechtshulpcompensatie is afgeschaft. Dat gaat ons een beetje ver, maar het geeft aan hoe de middelen onder druk staan. We willen niet louter het rijksbeleid volgen. Dat is wel een aspect, maar we hebben dit tarief jarenlang niet verhoogd. Ook dat speelt mee. Als we iets willen compenseren, dan moeten we daar stoppen volgens ons. Dit is geen echte cumulatie, het is wel een kostenverhoging. Dat is iets anders dan cumulatie. Niet elke tariefsverhoging maken we ongedaan. Dat kunnen we niet doen. Het zijn allemaal argumenten die meespelen. Ik vind de formulering in de motie van de SP — niet doen — iets te eenvoudig en te bot. Dat is te simpel. De motie van de heer Hoek is iets begrijpelijker. Aan de ene kant zegt u dat er 33 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen veel kosten worden gemaakt voor de uitvoering van de regeling. Dat geldt niet alleen hiervoor, maar voor nog een aantal zaken in de bijzondere bijstand. Daarom hebben we vaak andere armoedevoorzieningen gecreëerd. Dat lukt echter niet altijd en in dit geval moeten we een beroep doen op de bijzondere bijstand. Ik denk dat u terecht vraagt of we die uitvoeringskosten kunnen verminderen. Ik ben er voorstander van om een dergelijk onderzoek te doen. Ik zal dat samen doen met mevrouw Van Es die mede verantwoordelijk hiervoor is. Ik ben ervoor om, hangende dat onderzoek en kijkend naar de verhouding van de kosten van de uitvoering en de opbrengsten van deze maatregel, deze maatregel voorlopig niet in te voeren. Met andere woorden: ik wil de motie van GroenLinks positief preadviseren. De verdere behandeling van punt 28 wordt even aangehouden. Aan de orde is de verdere behandeling van de punten 25 en 26. 25 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg, het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen (Gemeenteblad afd.1, nr. 143) 26 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 (Gemeenteblad afd.1, nr. 150) De VOORZITTER: Wij hebben gemeend om een praktische oplossing te verzinnen voor de moties en amendementen van de heer Van Lammeren. De heer Van Lammeren heeft de amendementen die hij heeft ingediend op twee plaatsen gewijzigd. Waar ‘amendement’ stond, staat nu ‘motie’. En waar ‘besluit’ stond, staat nu ‘verzoekt het college van burgemeester en wethouders’. Dit zijn de enige wijzigingen in de amendementen om ze tot motie om te dopen. Wij gaan daarmee akkoord. Als u ermee akkoord gaat om ze op deze manier te wijzigen en in accentmoties te veranderen, dan hoeven wij ze niet allemaal te kopiëren. Dat zouden de bomen heel erg op prijs stellen. Kunt u ermee leven dat wij deze gewijzigde moties niet kopiëren? Ik hoor overal instemmende geluiden. Dat is heel erg fijn. De amendementen-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 186, 188, 192, 194 en 198), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende moties zijn ingekomen: 51° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 187). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.” 34 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal twee grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.” 52° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 189). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende tekst te schrappen (pagina 44): “Wij streven naar maximaal zes grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar.” En te vervangen door: “Er worden in het Amsterdamse Bos maximaal vier grote evenementen (met versterkte muziek) per jaar georganiseerd.” 53° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op gras) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende tekst uit het Bosplan te schrappen: “De vrije sportvelden, grenzend aan de Nieuwe Kalfjeslaan, worden maximaal twee weken per jaar als parkeerruimte gebruikt.” En te vervangen door: “Parkeren is buiten de parkeerplaatsen niet toegestaan. Bij evenementen wordt ingezet op openbaar vervoer, waarbij het Bos en de organisatoren de samenwerking met Connexxion en het Gemeentevervoerbedrijf opzoeken.” 54° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende zin uit het Bosplan te schrappen: “Als autogebruik tot verdere structurele parkeeroverlast leidt, overwegen wij de invoering van betaald parkeren” En te vervangen door: “Wij willen betaald parkeren invoeren.” 55° Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199). Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De volgende zin op pagina 16 te schrappen: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa Zuiver (1), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).” En te vervangen door: “De activiteitenzone wordt uitgebreid met de omgeving Spa Zuiver (1) (waarbij het bestaande ecolint zoals getekend op pagina 28 Natuurzone blijft), omgeving Geitenboerderij (2), evenemententerrein Land van Bosse (3) en Camping Amsterdamse Bos (4).” De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan wethouder Ossel. Wethouder OSSEL: Ik begin even van voor af aan. Motie nr. 187 vroeg om het terugbrengen van het aantal evenementen van zes naar twee. Daarvan had ik al verteld 35 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen dat we dat te ver vinden gaan, ook om redenen die te maken hebben met de verdiencapaciteit. We denken ook dat het goed is om het Bos op die manier te gebruiken. Motie nr. 189, de reservemotie van de heer Van Lammeren, vraagt om van zes naar vier te gaan. Daar gaan we mee akkoord. Dat is ook in de geest van de afspraken die we met de gemeente Amstelveen maken. Die preadviseren we positief. Motie nr. 190 gaat over parkeren en verzoekt om in overleg te gaan met Amstelveen. Dat doen we eigenlijk al, want dat kan niet anders. Het terrein is van Amstelveen. Sterker nog: Amstelveen zit in een positie om er mede over te besluiten. Laat ik het maar zo formuleren. We doen het en in dat opzicht vind ik de motie overbodig. Motie nr. 191 gaat over de mollenklem en vraagt om een pilot. Ik vind het idee van de pilot een goed idee. Ik moet er wel bij vertellen dat het geld kost. Het bedrag lijkt matig te zijn. Ik wil dit dus op mij nemen, maar ik houd een slag om de arm. Als het bedrag groter dreigt te worden, dan kom ik er bij u op terug, want dan wordt het lastiger dan ik dacht. (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Wat is matig?) Wat bedoelt u? (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: De kosten zijn matig zegt u. Wat is dat?) Dan praten we over enkele duizenden euro's. Dat moet te behappen zijn. Als het bedrag daarboven komt, dan kom ik erop terug. Dan motie nr. 193 over parkeren buiten de parkeerplaatsen. Op zich zijn we daar heel streng op. Dat moet niet gebeuren. Ongeveer twee weken in het jaar hebben we een soort piek waarbij we met inschakeling van boa's en andere mensen dit probleem toch niet kunnen voorkomen en we er rekening mee moeten houden dat er buiten de parkeerplaatsen wordt geparkeerd. Als we dat willen verbieden, dan zouden we het praktisch functioneren van het Bos onmogelijk maken. Daarom wil ik deze motie ontraden. Ik begrijp wat u bedoelt, maar dat willen we niet. Motie nr. 195 wil betaald parkeren invoeren. Wij hebben voorgesteld om het te overwegen en met de gemeente Amstelveen te overleggen. Dat moet geen jaren gaan duren, dat is duidelijk, maar we willen graag de ruimte houden om het te overwegen. We weten niet waar Amstelveen mee komt en we moeten het als twee partijen samen doen. De motie wil ik daarom ontraden. Motie nr. 196 gaat over diervriendelijkheid. Dat willen wij graag op ons nemen. We vinden het een goed idee. Die motie willen we positief preadviseren. Motie nr. 197 vraagt om geen extra parkeerplaatsen aan te leggen voordat betaald parkeren is ingevoerd. Op de manier waarop het hier is geformuleerd, kan het niet. Het zou wel anders kunnen. We zouden geen extra parkeerplaatsen in kunnen voeren totdat wij bij u terugkomen met de uitkomst van ons overleg met de gemeente Amstelveen en het onderzoek naar het betaald parkeren. U begrijpt de nuance. Het moet geen lange tijd duren voordat we iets kunnen doen, maar we willen terugkeren met een uitkomst van het overleg met Amstelveen waar we ook echt een besluit over kunnen nemen. Laat dat het moment zijn. In deze vorm dus niet, maar als u het wilt aanpassen, dan kan het. Motie nr. 199 gaat over de activiteitenzone en de uitbreiding daarvan. We moeten het bestaande ecolint handhaven. Dat lijkt ons goed. We geven dus een positief preadvies. Het is een verduidelijking ten opzichte van de huidige tekst. Motie nr. 200 vraagt om het wijzigen van het ecolint in een activiteitenzone. Volgens ons is dat niet nodig. Het ecolint ligt weliswaar middenin de activiteitenzone, maar zal gehandhaafd worden op de manier die wij willen. Het is een echt ecolint. Uw voorstel is dus overbodig. Motie nr. 201 vraagt om beleid op te stellen om het Amsterdamse Bos op een diervriendelijke manier onaantrekkelijk te maken voor ganzen. Ik kan me niet precies voorstellen hoe dat moet. Ik wil graag met de wethouder 36 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Verenderdatum 4 april 2012 Gemeenteraad Raadsnotulen Dierenwelzijn overleggen over het ganzenbeleid. Volgens mij gaat het niet alleen over het Amsterdamse Bos, zij het dat daar bepaalde plekken zijn waar het probleem urgent is. Als we hierover iets gaan afspreken, dan kunnen we dat beter in breder verband doen dan alleen voor het Bos. (De heer VAN LAMMEREN: Bent u ermee bekend dat in het Bosplan het Nieuwe Meer wordt aangewezen als vogelgebied, maar dat daar net de Oostbaan van Schiphol eindigt? Aan de ene kant trekken we vogels aan en 2km verder schieten we ze af. Dat proberen we hiermee te voorkomen.) Ik raad u aan om specifiek daarover een motie in te dienen of om het mij te laten uitzoeken. Zoals u het nu presenteert, lijkt het tegenstrijdig. Ik ken het geval wel, maar ik had nog niet het idee dat het zo tegenstrijdig zou werken. Ik ontraad deze motie en wil het breder zien. Als u aandacht voor dit ene punt wilt omdat u dat belangrijk vindt, dan wil ik dat best doen. Ik kom bij motie nr. 202, het toetsingskader. Dat is niet nodig. We hebben een provinciaal toetsingskader waar we goed mee uit de voeten kunnen. We hebben ons eigen toetsingskader. Dat geldt natuurlijk niet voor het Amstelveense gebied, maar we hanteren het wel in die geest, dat begrijpt u. We denken dat we daarmee voldoende toetsingsmogelijkheden hebben. We hebben op dat gebied niets extra's nodig. (De heer VAN LAMMEREN: Op welk toetsingskader doelt u? Want zowel de ecovisie als de hoofdgroenstructuur is niet van toepassing op het Amsterdamse Bos. De ecovisie is slechts een klein deel van de Structuurvisie 2040. Ik ben benieuwd op welk toetsingskader u doelt dat actief zou zijn.) Ik zeg twee dingen. Het ene is het provinciale toetsingskader EHS dat van toepassing is. Het tweede is het toetsingskader dat we zelf gebruiken. Hoewel het gebied van Amstelveen is, hanteren we het ook voor het Amsterdamse Bos. Vervolgens wil ik met u naar de 150 extra parkeerplaatsen. Dat moet ik u ontraden. De wethouder Sport komt nog met een projectvoorstel voor hoe hij al deze zaken rond het Wagener Stadion wil aanpakken. Ik wil dat niet doorkruisen. Het lijkt mij onverstandig om dit nu af te spreken. Motie nr. 204 gaat over de Sportas. Wij vinden wat u vraagt niet verstandig. Wij denken dat er al voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. We moeten dat nu uitwerken. De wethouder Sport moet met een projectvoorstel op dat gebied komen. (De heer VAN LAMMEREN: De wethouder zegt over de laatste motie dat er al heel veel onderzoek is gedaan. Kan de wethouder uitleggen of ook het gebied van de Sporthallen Zuid is onderzocht? Voor zover onze kennis reikt, is er alleen in het Amsterdamse Bos onderzoek gedaan en niet daar waar we een knooppunt van infrastructuur hebben, namelijk het gebied van de Sporthallen Zuid. Daar zouden we een veel mooier gebied kunnen creëren.) Ik wil niet flauw doen. Ik begrijp de vraag ook. U vraagt in feite om de Sporthallen Zuid te betrekken in het bredere perspectief. Dan komen we toch terecht bij de wethouder Sport. Breng het daar onder de aandacht en laat het daar een rol spelen, maar niet met het Amsterdamse Bos als uitgangspunt. (De heer MULDER: Ik heb een ordevoorstel gedaan dat u omarmd hebt om even te schorsen om de moties even in de fractie te bespreken.) (Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN: Ik snap dat daar behoefte aan is, maar dit is precies waarom ik bezwaar maakte aan het begin van de 37 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen behandeling van dit punt. Dit is een commissiebehandeling. Niemand heeft dit goed kunnen bekijken. We krijgen heel veel moties die we even in ten minuten moeten beoordelen. Ik vind dit geen juiste gang van zaken.) De VOORZITTER: Waarvan akte. Het lijkt mij toch verstandig om vijf minuten te schorsen. Dat kunt u krijgen. De VOORZITTER schorst de vergadering. De VOORZITTER heropent de vergadering. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder. De heer MULDER: Is dit ook het moment voor een stemverklaring? Gaat het per motie? Ik heb niet heel veel te melden, behalve dat wij nu weten hoe we gaan stemmen. De VOORZITTER: Dat is voldoende. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185). De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Shahsavari-Jansen voor een stemverklaring. Mevrouw SHAHSAVARI-JANSEN (stemverklaring): Om de redenen die ik zojuist heb genoemd, zal ik tegenstemmen. Het gaat niet om de inhoud, maar ik heb mij geen fatsoenlijk oordeel kunnen vormen en ik zal dus tegen deze moties stemmen. De VOORZITTER: U stemt tegen alle moties. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink voor een stemverklaring. Mevrouw COMBRINK (stemverklaring): De motie nr. 185 gaat over de Amstelscheg. GroenLinks deelt de zorgen over de kwetsbaarheid van dit gebied, maar we vertrouwen erop dat de wethouder het uiterste zal doen om het kwetsbare groen te behouden. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Piek voor een stemverklaring. De heer PIEK (stemverklaring): Ik wil ook een opmerking maken over het proces. Wij zullen wel voorstemmen, maar dit gebeurt wel allemaal op het laatste moment. De volgende keer moet dit eerder gebeuren. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder voor een stemverklaring. 38 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De heer MULDER (stemverklaring): Wij vinden de richting van de motie buitengewoon sympathiek en zijn blij met de toezegging van de wethouder die volgens mij materieel tegemoetkomt aan het gevraagde in besluit 1. Volgens mij kan de heer Van Lammeren een belangrijk deel van zijn zegeningen tellen. Besluit 2 om alles op te schorten gaat ons iets te ver. De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 185) is verworpen met de stemmen van D66, de SP, Red Amsterdam en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 187). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 187) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 187) is verworpen met de stemmen van de SP en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 189). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 189) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 189) is aangenomen met de stemmen van GroenLinks, het CDA en de VVD tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 190) is aangenomen met de stemmen van D66, het CDA, de VVD en het raadslid Verbeet tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 191) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen. 39 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 193) is verworpen met de stemmen van de SP en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 195) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 196) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197). De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mulder voor een stemverklaring. De heer MULDER (stemverklaring): Wij vinden de richting van de motie heel sympathiek en vinden ook de wijze waarop de heer Ossel al heeft toegezegd hoe hij hiermee aan de slag wil gaan materieel bijna wat de heer Van Lammeren wil. Wij denken daarom dat we ook in dit geval de zegeningen moeten tellen en stemmen niet voor de motie omdat de wijzigingssuggesties die de heer Ossel heeft gedaan niet verwerkt is. Wij stemmen dus voor de bestaande tekst. De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, GroenLinks, D66, de SP en Red Amsterdam voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199) 40 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199) is aangenomen met de stemmen van het CDA tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200) is verworpen met de stemmen van de SP, Red Amsterdam en de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201). De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Combrink voor een stemverklaring. Mevrouw COMBRINK (stemverklaring): Dit moet in een breder verband worden bekeken. De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de PvdA met uitzondering van het raadslid Verbeet, de SP en Red Amsterdam voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202) is verworpen met de stemmen Partij voor de Dieren, D66, de SP en Red Amsterdam voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203) wordt bij zitten en opstaan verworpen. 41 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204). De motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van Lammeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204) is aangenomen met de stemmen van de leden Akel en Verbeet, GroenLinks, het CDA en de VVD tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 143 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 150 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde is de verdere behandeling van punt 28. 28 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012 tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (Gemeenteblad afd.1, nr. 154) Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 154). De voordracht (nr. 154) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de voordracht (nr. 154) is aangenomen met de stemmen van de SP tegen. Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 206). De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 206) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 206) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de SP en Red Amsterdam voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 207). 42 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen De motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 207) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Van der Pligt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 207) is verworpen met de stemmen van de Partij voor de Dieren, de SP en Red Amsterdam voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208). De motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Hoek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 208) is aangenomen met de stemmen van de VVD en het CDA tegen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 154 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER: Dames en heren, hiermee hebben wij alle agendapunten behandeld en sluiten wij deze vergadering. De VOORZITTER sluit de vergadering om 22.32 uur. 43 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen INDEX 141 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Ulichki van 15 februari 2012 inzake het aangaan van stageovereenkomsten met ongedocumenteerde jongeren binnen de gemeente Amsterdam … …… nnen ennen enneeeenenneereneneneenenvenvenenvern en 143 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot kennisnemen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 2011 tot instemmen met het bestuursakkoord inzake Amstelscheg, het gebiedsperspectief en de beeldkwaliteitsplannen … nnn 16, 34 150 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2011 tot kennisnemen van het Bosplan 2012-2016 … nennen nennen 22, 34 151 Gewijzigd initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid de heer Molenaar van 21 maart 2012, getiteld: Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam, en kennisnemen van de bestuurlijke reacti® … nnen eeenenenr eneen f 154 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012 tot vaststellen van de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en van de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand … … … nnn nennen enn ennnne neer enneneenneer en enennenene ennen O1, 42 155 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012 tot instemmen met de financiële en beheersmatige uitwerking van amendementen op het Amsterdams investeringsfonds (AIF). enennennneenenenenenneneneer eneen nenn 1 Ô 159 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen … … nnen ennen 1D, 21 160 Initiatiefvoorstel ter instemming van het raadslid mevrouw Van der Pligt van 10 januari 2012, getiteld: Lokaal zorgmeldpunt, en kennisnemen van de bestuurlijke reacti® ……….. on nnnnnnnennnenenennennneeeee renee ennenenenenenennnnnnne nennen enennnnene eneen enensennne nennen nennen À 162 Voordracht van het presidium van de gemeenteraad van 19 maart 2012 tot kennisnemen van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 2011 … …… … … 15, 21 164 Voordracht van het college van burgemeester en wethouders tot kennisnemen van de bestuurlijke reactie naar aanleiding van de rapporten van de gemeentelijke ombudsman inzake de Dienst Werk en Inkomen over het derde en vierde kwartaal van 183 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake Lokaal zorgmeldpunt …… … 1 184 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de brief van de gemeentelijke ombudsman betreffende zorg over de dienstverlening van de Dienst Werk en Inkomen 185 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake de toekomst van de Amstelscheg en Amstel III nnee nennen en ennenneneneer sneren veneereenenenennennnereenvnenennnenveen eneen 1Ö 186 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) 23 187 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) … … 34 188 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) 23 189 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (evenementen) …………..35 190 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren)…….23 191 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (geen mollenklemmen in het Amsterdamse Bos) … nnen ensen enneneneerenenennennneernenenennenene rennen enen DÔ 192 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op CE 44 Jaar 2012 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2012 Raadsnotulen 193 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (parkeren op gras) … … 35 194 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren) … nennen ennen eneen enenensenenenenenenenenvanensenenenenenenenenenenenenenvnenenenenenenenenvnrnenr 195 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren)…….35 196 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijke bestrijding van overlast door dieren) … nn nnnnenenenenenennene nennen enennennser veer enennennenr 197 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (betaald parkeren eerst) EE 198 Amendement van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint)…… …… 24 199 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) … … … 35 200 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (ecolint) … … … … …… 24 201 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (diervriendelijk ganzenbeleid) … nnn enneenenvenneerenenneerenen eere enneeeenenneeeenenneeereevenervennnenn en DO 202 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (toetsingskader) … … … 25 203 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Wagener Stadion) …….25 204 Motie van het raadslid Van Lammeren inzake het Bosplan (Sportas/Wagener SLE Leo) 205 Amendement van de raadsleden Molenaar, Flos en Ünver inzake een technische verbetering van het initiatiefvoorstel Dus niet brommen! — Nieuw scooterbeleid voor Amsterdam … … nne ennennner enen enneneeneeeerenenennenenneenennenennennsereenenenennnne neen veensenne neren 2 206 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (uitstel ingangsdatum) … … …32 207 Motie van het raadslid Van der Pligt inzake de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand en de Verordening tot wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (niet invoeren verhoging)……32 208 Motie van het raadslid Hoek inzake ondergrens eigen bijdragen in het kader van de bijzondere bijstand … … nnen venneerenenneeren ener venenve re enenvervenenve eenen OÔ 45
Raadsnotulen
45
test