text
stringlengths
181
1.69M
label
stringclasses
11 values
num_pages
float64
1
502
split
stringclasses
4 values
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 108 Datum akkoord 3 februari 2016 Publicatiedatum 3 februari 2016 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid N.T. Bakker van 7 januari 2016 inzake de dreigende vercommercialisering van het Marie Heinekenplein. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: In oktober 2015 stelde de SP vragen over de herinrichting van het Marie Heinekenplein en de opmerkelijke rol die de gelijknamige bierbrouwer hierin speelt’. Zo zou, in ruil voor een financiële bijdrage van Heineken, het plein plaats gaan bieden aan een grote groene ster, gelijk aan de kleur en het symbool van het biermerk. De SP vreest met deze herinrichting een uitverkoop van de openbare ruimte. Ook buurtbewoners waren niet blij met de plannen en noemde de door Heineken betaalde herinrichting ‘een verkapte reclamecampagne ”®. Op 31 december 2015 maakte stadsdeel Zuid op zijn website melding van een ‘Aanvraag omgevingsvergunning Stadhouderskade 78 en Marie Heinekenplein 5-8’, waarmee Heineken een vergunning aanvraagt om bezoekers voortaan de voormalige brouwerij te laten verlaten via het Marie Heinekenplein in plaats van de Stadhouderskade“. Dit tot ongenoegen van buurtbewoners”. Gezien het vorenstaande heeft het lid N.T. Bakker, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoe lang is Heineken al voornemens om zijn toegang te verplaatsen naar het Marie Heinekenplein? Hoe lang is deze wens bekend bij het college dan wel het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Zuid? Antwoord: Al meer dan acht jaar leeft bij Heineken het idee om de verkeersveiligheid aan de Stadhouderskade te verbeteren en de uitgang van de Heineken Experience te verplaatsen. Een aantal ideeën is destijds in beeld geweest (met betrekking tot de Ferdinand Bolstraat), maar deze hebben niet geleid tot concrete plannen. ' http:/lwww.at5.nl/artikelen/148915/sp stelt vragen over herinrichting heinekenplein ? http:/vww.at5.nl/artikelen/148708/pijp- bewoners bezorgd om herinrichting marie _heinekenplein verkapte reclamecampagne 3 https://www.amsterdam.nl/actueel/bekendmakingen/vergunningen/ @ 949285/aanvraag-41/ t http://www.parool.nl/parool/nl/4041/AMSTERDAM- ZUID/article/detail/4220260/2016/01/07/Heinekenplein-nu-frontlinie-van-strijd-tegen- pretparkisering.dhtml https://twitter.com/BvdPijp/status/682857 165074382850 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam Neeing los Gemeenteblad R Datum 3 februari 2016 Schriftelijke vragen, donderdag 7 januari 2016 De uitgang aan het Marie Heinekenplein is pas recent naar voren gekomen als concrete mogelijkheid. De aanvraag omgevingsvergunning is bij het stadsdeelbestuur ingediend op 9 december 2015. Inmiddels heeft Heineken op 26 januari 2016 de aanvraag omgevingsvergunning voor een uitgang aan het Marie Heinekenplein ingetrokken, door het ontbreken van aanvullende gegevens. Heineken Experience heeft laten weten voornemens te zijn een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning in te dienen. 2. Was de wens van Heineken voor een toegang aan het Marie Heinekenplein bekend bij stads(deel)bestuur, ten tijde van de planfase omtrent de herinrichting van het Marie Heinekenplein? Antwoord: De wens van Heineken om een uitgang te realiseren aan het Marie Heinekenplein was niet bekend bij het stads(deel)bestuur ten tijde van de planfase inzake het groot onderhoud Marie Heinekenplein. De planfase voor het groot onderhoud van het Marie Heinekenplein heeft plaatsgevonden in de periode 2014 en 2015 (zie ook de beantwoording van vraag 5). 3. Kan het stads(deel)bestuur uitsluiten dat de financiële bijdrage aan de herinrichting van het Marie Heinekenplein en de recent ingediende aanvraag voor een toegang aan het plein onderdeel zijn van een ‘voor-wat-hoort-wat’- constructie, of heeft de bierbrouwer verzuimd om open kaart te spelen over zijn intenties met de sponsoring van het plein? Graag een toelichting. Antwoord: De éénmalige bijdrage van Heineken bedraagt € 150.000. Deze bijdrage is uitsluitend gerelateerd aan het waterelement en is nodig om het waterelement te bekostigen. De eenmalige bijdrage aan het groot onderhoud van het plein is onder andere ingegeven door de betrokkenheid bij de stad en op verzoek van de ondernemersvereniging. Ten tijde van de planfase, is op geen enkele wijze gecommuniceerd over welk plan dan ook om de uitgang van de Heineken Experience te verplaatsen. In deze periode zijn wel de afspraken rond de bijdrage van Heineken aan het waterelement gemaakt. Er is noch door Heineken, noch door het stadsdeel een koppeling gemaakt. Toelichting door vragensteller: In oktober 2015 heeft de SP het initiatiefvoorstel ‘De Buurt aan het Woord’ ingediend, als antwoord op de discussie rondom ‘Stad in Balans’. In dit voorstel pleit de SP voor het actief betrekken en horen van bewoners en hun wensen bij plannen in hun buurt. Daarnaast pleit de SP voor een raadgevend buurtreferendum als het verzet van buurtbewoners tegen plannen in buurt groot is, maar zij desondanks geen gehoor vinden bij het stads{(deel)bestuur. Maatregelen als deze zouden goed van pas komen om het steeds verder oplopende conflict tussen Heineken en de buurtbewoners op te lossen. 2 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Neeing los Gemeenteblad Datum 3 februari 2016 Schriftelijke vragen, donderdag 7 januari 2016 4. Welke inspraak- en invloedmogelijkheden hebben bewoners die zich willen verzetten tegen de aanvraag van Heineken voor een toegang aan het Marie Heinekenplein? Acht het stads(deel)bestuur, gezien het oplopende conflict tussen Heineken en de bewoners, deze mogelijkheden toereikend? Graag een toelichting. Antwoord: Ten aanzien van een aanvraag omgevingsvergunning geldt in het algemeen dat inhoudelijk dient te worden beoordeeld: 1. of de ontwikkeling past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan wel 2. of de ontwikkeling (mits voldoende onderbouwd) ruimtelijk inpasbaar is; daarbij vindt een afweging plaats van alle belangen. In geval 2. dient tevens te worden bepaald welke procedure met bijbehorende inspraak van toepassing is. Afhankelijk van de procedure wordt de inhoudelijke beoordeling en de belangenafweging gedaan door het stadsdeel dan wel het college van burgemeester en wethouders (B&W). 5. Is het stads(deel)bestuur bereid om, vooruitlopend op ‘De Buurt aan het Woord’, bewoners actief mee te laten denken en beslissen rondom de plannen inzake het Marie Heinekenplein? Graag een toelichting. Antwoord: Conform de participatieprocedure die bij onderhavige planvorm past, zijn bewoners en de ondernemers betrokken geweest bij de planvorming. Vanaf de start van het proces voor het groot onderhoud van het Marie Heinekenplein zijn de vereniging van eigenaren van de woningen aan het Marie Heinekenplein (de nieuwbouw) en de betreffende ondernemersvereniging betrokken. Een vertegenwoordiging van beide organisaties heeft deelgenomen aan een kerngroep. Binnen de kerngroep was ook een bewoner van de oudbouw aanwezig. Naast deze inbreng zijn informatieavonden georganiseerd (oktober 2014 en mei 2015) voor alle buurtbewoners, ondernemers en belangstellenden. De uitnodigingen voor de avonden zijn huis-aan-huis verspreid. De input van de participatie is meegenomen in het ontwerp voor zover passend binnen de kaders. Bij de bespreking van het Voorlopig ontwerp Marie Heinekenplein in de Commissie leefomgeving en economie (LO&E) van Stadsdeel Zuid op 6 oktober 2015, hebben zes mensen ingesproken. De commissie heeft één aanbeveling meegegeven die in het Definitief ontwerp is verwerkt. Het Voorlopig ontwerp heeft drie weken ter visie gelegen met de mogelijkheid tot reactie. Daarop zijn acht reacties ontvangen. Een aantal suggesties is overgenomen in het Definitief ontwerp dat op 1 december 2015 door het DB van Stadsdeel Zuid is vastgesteld. Daarmee zijn de bewoners reeds betrokken bij de plannen voor het groot onderhoud van het plein. 3 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Neng Î Gemeenteblad Datum brui 2016 Schriftelijke vragen, donderdag 7 januari 2016 In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre een verplaatsing van de uitgang van de Heineken Experience inpasbaar is in ontwerp voor het plein. Bevindingen zullen met de betrokkenen uit de omgeving worden besproken. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
eTel: +31 6 4541 2725 sE-mail: [email protected] Website: www.amsterdambiketaxi info Amsterdam, 28 februari 2012 î utlace hang Ste 8 Raadscommissie | 6 RS Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Postbus 202 1000 AE Amsterdam Betreft: Vergunningen fietstaxi's | Edelachtbare Raadscommissie, Namens Amsterdam Bike Taxi, vertegenwoordigd door P.T, Sicinskí en gevestigd op de van Walbeeckstraat 84 2hg, 1058 CX te Amsterdam willen wij de Raadscommissie van Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, verzoeken met volgende zaken rekening te houden bij het opstellen van een nieuw beleid rondom de fietstaxibranche: Door het beperkte aantal toegekende vergunningen werken wij momenteel samen met FSN : Cycle Company B.V. waardoor al onze fietstaxi's voorzien zijn van geldige vergunningen. Dit is echter een tijdelijke oplossing omdat beide bedrijven, FSN Cycle Company B.V. en Amsterdam Bike Taxi als zelfstandige bedrijven verder willen gaan, ondanks de prettige L . samenwerking. Onder de naam Amsterdam Bike Taxi bezitten wij 14 fietstaxi's, welke wij verhuren, voorzien van een geldige vergunning en aansprakelijkheidsverzekering, aan zorgvuldig door ons geselecteerde bestuurders. Onze firma onderscheidt zich al sinds vele maanden op de markt voor fietstaxiverhuur, door de hoge kwaliteit van de fietstaxi's, het bijbehorende onderhoud en dienstverlening. Wij | zijn de enige fietstaxi bedrijf in Amsterdam die uitsluitend met ZZP'ers samenwerkt, deze chauffeurs worden door ons getraind en zijn verplicht een dagkaart te voeren waarop alie ritten en inkomsten genoteerd worden om de zaak zo transparant mogelijk te houden. : Ook zijn wij de enigen in deze branche die samenwerken met de gerenommeerde Amsterdam Toerisme & Congres Bureau. Wij willen de Raadscommissie erop wijzen dat de hele problematiek rondom de fietstaxibranche ontstaan is doordat de vergunningen roekeloos toegekend zijn aan bedrijven die hiermee onverantwoordelijk omgegaan zijn. Hierdoor zijn veel problemen ontstaan en heeft de fietstaxibranche een slechte naam gekregen. Het zou een fout zijn dezelfde bedrijven vergunningen toe te kennen welke de problemen veroorzaakt hebben. Veel van de bedrijven die nu de vergunninghouders zijn, verhuren hun fietstaxi's ook maar er vindt geen selectie plaats onder de mogelijke bestuurders en er wordt niet getraind. Ook wordt er administratief weinig bijgehouden waardoor de meerderheid van de chauffeurs zwart werkt. Als eigenaar van Amsterdam Bike Taxi heb ik zelf ervaring opgedaan door een fietstaxi te besturen, in tegenstelling tot veel andere bedrijven die de realiteit van dit werk niet kennen. Deze bedrijven zijn er alleen maar op gericht om zoveel mogelijk inkomsten te genereren met de laagst mogelijke inzet, en met de kwaliteit van de diensten wordt er uiteraard geen rekening gehouden. Ze blijven problemen veroorzaken en de situatie wordt alsmaar erger. AMSTERDAM BIKE TAXI, VAN WALBEECKSTRAAT 84 2HG, 1058 CX AMSTERDAM «BTW — NL782609234301 =KVK AMSTERDAM - 59195190 : ZS On arn Mibe Vans eTel: +31 6 4541 2725 sE-mail: [email protected] sWebsite: www.amsterdambiketaxi. info Amsterdam Bike Taxi staat al 2 jaar op de wachtlijst voor een eigen vergunning en is op dit moment op de vierde plaats. Wij zijn het er niet mee eens dat de vergunningen toegekend worden aan de hand van de plek op de wachtlijst, bij het toekennen moet gelet worden op de netheid en de kwaliteit van de diensten. Daarom vinden wij ook dat de bestaande vergunningen dit jaar niet automatisch verlengd moeten worden. Ondanks het feit dat wij geen eigen vergunningen hebben maar met FSN Cycle Company | BV. samenwerken, doen wij meer goeds voor deze branche dan degenen die wel over eigen vergunningen beschikken. | Het gaat ons niet alleen om het nemen, wij willen cok bijdragen aan de maatschappij en dit doen wij door mee te werken aan verschillende liefdadigheidsproiecten en goede doelen. ; Helaas is onze ontwikkeling ais bedrijf momenteel beperkt door de onzekerheid rondom de | vergunningen. Als wij verder kunnen gaan als een zelfstandig bedrijf met eigen vergunningen, kunnen wij nog meer doen op het gebied van moderniseren, investeren en meewerken aan een goede naam van de fietstaxibranche. De beste oplossing, naast de reguliere fietstaxivergunningen, zou het invoeren van een aanvullende beroepsvergunning kunnen zijn, voor de bestuurders van een fietstaxi. Hierdoor voorkomt men dat de fietstaxi's aan elke voorbijganger verhuurd worden en — daarmee onverantwoordelijk gedrag van bestuurders en alle illegale praktijken eromheen. : Wij danken u bij voorbaat voor de te nemen moeite en wij zien uw reactie met belangstelling tegemoet, Hoogachtend, Przemyslaw Sicinski Vi! pu Dry ke AMSTERDAM BIKE TAXI, VAN WALBEECKSTRAAT 24 2HG, 1058 CX AMSTERDAM eBTW — NL782509284B01 eKVK AMSTERDAM - 50195190 |
Raadsadres
2
train
a al ld , HA 9 5 Inspectie van het Onderwijs | Palad Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap S bn LF ie EE RE SEN ' … en KEN © saltar vrrr 3 _- De " id .n nl Vi 8 aa ® LAC WP e f he " L " ‚g Ó _ | Ee a AN \n b Or ‘ . jn TENEN _…_ \ ® { an à PF 4 B mn he À 5 Ee, d ï Pl be BAC 5 ' 2 / % 1% f / iN E 4 ie | : D Pr 8 ' a En zl "" a 5 li, nf X = EN DENN het Onderwijs Lf = EN Al tweehonderd jaar rapporteren we als inspectie over niveau. Maar de trend naar steeds hogere diploma’s is de staat van het onderwijs in Nederland. We kijken naar de laatste jaren zowel op de havo en het vwo als in het de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs en in hoger onderwijs afgebogen. hoeverre het onderwijs aan onze kinderen de kennisen Ook de gemiddelde prestaties zijn weliswaar hoog, vaardigheden biedt waarmee ze zich later een positie in maar ze zijn stabiel of dalen. Met name onze top wordt de maatschappij kunnen verwerven. En we kijken of smaller: het aantal leerlingen dat goed presteert is de alle leerlingen gelijke kansen krijgen om hun talenten afgelopen tien tot twintig jaar flink teruggelopen. zo goed mogelijk te ontwikkelen. Bij rekenen zien we dit het sterkst. Het percentage leerlingen met hoge scores op rekenen, wiskunde en Als we over deze lange periode terugkijken, dan zien we natuurwetenschappen daalt. In het basisonderwijs dat leerlingen de afgelopen decennia steeds meer daalde in 2016 ook het percentage leerlingen dat diploma's op een hoger niveau hebben gehaald. In het de referentieniveaus rekenen beheerst. Ook op het voortgezet onderwijs krijgt nu bijna de helft van de terrein van de burgerschapsvaardigheden blijven onze leerlingen een havo- of vwo-diploma. In het mbo halen leerlingen achter. Nederlandse leerlingen zijn de steeds meer studenten een diploma op niveau q. De gelukkigste kinderen ter wereld, maar ze zijn weinig instroom in het hoger onderwijs is de afgelopen twintig gemotiveerd om te leren. Daarmee gaan kansen jaar zelfs verdubbeld. Wie lang terugkijkt in de tijd, wordt verloren, te veel talent blijft onbenut. En dat gebeurt opnieuw getroffen door de emanciperende werking van _ niet alleen in het onderwijs, maar later ook op de het onderwijs. De positie van arbeiderskinderen en arbeidsmarkt. vrouwen bijvoorbeeld is zoveel beter geworden en dat heeft Nederland sterker gemaakt. We leven in een Waardoor raken we talent kwijt? Aan de ene kant kennissamenleving waarin het steeds belangrijker wordt doordat leerlingen met laagopgeleide ouders onvol- zelfredzaam te zijn, informatiewijsheid te hebben en doende kansen hebben om zich te ontwikkelen, zoals flexibel te kunnen inspelen op veranderingen. Juist we vorig jaar meldden. Dit jaar zien we voorzichtige daarom is het van groot belang dat ieder kind de best eerste verbeteringen. Zo worden basisschooladviezen mogelijke opleiding krijgt, ongeacht afkomst of geslacht. vaker bijgesteld en de instroom vanuit mbo naar hbo neemt weer wat toe. Toch blijven de verschillen naar Het blijkt de laatste tijd moeilijker te worden dat hoge opleidingsniveau van ouders even groot. En bij de opleidingsniveau over de volle breedte vast te houden. stages en op de arbeidsmarkt worden de verschillen Want nog steeds halen de leerlingen in het vmbo, mbo _ zelfs groter. Hier weegt met name de etnische achter- en speciaal onderwijs meer diploma’s op een hoger grond van de studenten steeds zwaarder. 5 Er is nog een oorzaak waardoor we talent kwijtraken: er gedeelde visie en ambitie. En we zien die schoolbestu- zijn te grote kwaliteitsverschillen tussen scholen. Neem ren de professionalisering van hun leraren aanmoedi- twee buurmeisjes, allebei even slim en vaardig, en met genen ondersteunen. Deze leraren hebben ook goed ouders met eenzelfde soort opleiding. Alleen gaat het zicht op de ontwikkeling van hun leerlingen. Ze brengen ene meisje naar de basisschool aan deze kant van de de verschillende meetbare en merkbare prestaties van straat, terwijl de buren kozen voor de school aan de leerlingen in kaart, analyseren wat nodig is en gebrui- overkant. Allebei buurtscholen, met dezelfde soort ken deze gegevens in hun lessen. Ze meten om te leren leerlingen. En toch gaat na acht jaar het ene buurmeisje verbeteren. naar het vmbo en de ander naar de havo. Je zou Op andere scholen gebeurt dit veel minder of zelfs niet. verwachten dat kinderen de schoolloopbaan krijgen Inzicht in en aandacht voor leerling- en personeels- aangeboden die het best past bij hun talenten en ontwikkeling gebeurt dan niet systematisch. Ook blijven interesses. Maar ongemerkt blijkt het toch uit te maken _ visievorming, teamontwikkeling en professionalisering op welke school deze meiden terechtgekomen zijn. achter. En dat geldt voor veel van hun klasgenootjes. En er zijn enkele tientallen scholen waar zoveel Dit schoolverschil speelt in alle sectoren en bij alle problemen samenkomen dat ze overbelast raken, zelfs schooltypen - van een gymnasium in de stad tot een na investeringen in schoolleiding en lerarenteam. Hier basisschool op het platteland. Vergelijkbare leerlingen is het ziekteverzuim hoger, het verloop onder leraren presteren op de ene basisschool maar liefst één of groter en er staan vaak meer onbevoegden voor de twee niveaus lager dan op een andere basisschool. klas. Leerlingen op zulke scholen hebben ook als eerste Of ze hebben op de ene vo-school zo procent minder last van het landelijk oplopende lerarentekort. Want kans op een diploma dan op een andere vo-school. minder goede scholen worden ook een minder En evenzeer hebben vergelijkbare studenten in het aantrekkelijke werkplek voor leraren die kunnen kiezen. mbo en het hoger onderwijs bij de ene opleiding 60 En de school wordt minder aantrekkelijk voor ouders en bij de andere opleiding 80 procent kans de eind- van leerlingen die kunnen kiezen. Door zo’n toenemen- streep te halen. de stapeling van problemen ontstaat een steeds groter verschil met de school aan de overkant van de straat. De vrijheid van onderwijs heeft Nederland een rijke Voor het doorbreken van deze negatieve spiraal zijn verscheidenheid aan scholen gebracht die een eigen een sterke schoolleider en een sterk bestuur nodig. kleur en invulling geven aan het onderwijs. Dat is En zelfs dan kunnen extra steun en hulp van buitenaf positief, maar het betekent ook dat verschillende noodzakelijk zijn. groepen elkaar op school minder tegenkomen. Daarbij is Nederland internationaal koploper geworden Hoe zorgen we er nu voor dat de talenten van alle in niveauverschillen tussen scholen voor voortgezet leerlingen zo goed mogelijk worden benut? De voor- onderwijs. Nederlandse scholen hebben niet alleen een beelden van de betere scholen bieden volop aan- grote verscheidenheid aan onderwijsopvattingen en knopingspunten. Allereerst zullen beleidsmakers deelnemers, maar verschillen ook in kwalitatief opzicht gezamenlijk moeten nadenken hoe de nadelen van de enorm van elkaar. Deze schoolverschillen vormen een rijke veelvormigheid van het Nederlandse onderwijs probleem onder de oppervlakte, zonder direct in het kunnen worden ondervangen. En op welke manier het oog springende gevolgen. Totdat we naar de ontwikke- onderwijs kan zorgen dat het zich voortdurend blijft ling van alle kinderen samen kijken. Dan valtop datwe verbeteren, ook boven de basiskwaliteit. Niet elke school veel talent laten liggen. Ook het talent van de niets- hoeft een excellente school te worden, maar iedere aan-de-hand kinderen, de gaat-toch-best-goed school zou wel continu moeten willen leren en verbete- leerlingen, de schijnbaar doodgewone studenten. Aldie ren. Daar kunnen wij als inspectie ook zelf aan bijdragen. leerlingen die geen bijzondere aandacht nodig lijkente Zo gaan we met ons vernieuwde toezicht besturen en hebben, maar die mogen hopen dat ook hun talenten scholen stimuleren een echte kwaliteitscultuur te worden herkend. Dat ook zij worden uitgedaagd en ontwikkelen, waardoor zij volgens hun eigen inzichten gestimuleerd, op welke school ze ook zitten. de onderwijskwaliteit op een hoger plan kunnen brengen. En we kunnen tegelijkertijd beter dan voorheen Wat maakt de ene school beter dan de andere? de verschillen tussen scholen inzichtelijk maken. Goede leraren zijn een belangrijke factor. Op scholen Een andere vraag is in hoeverre het voor leerlingen waar leerlingen beter presteren zijn de lessen beter en helpt dat er in de eerste drie jaar van het voortgezet zijn er meer goede leraren. Ook zien we dat de teams er onderwijs onderscheiden leerroutes zijn. De prestaties hechter zijn, en dat die samen met een goede school- van leerlingen op verschillende niveaus lijken namelijk leider en goede bestuurder optrekken, vanuit een erg op elkaar. 6 Elk bestuur, elke school en elke regio zou nader kunnen Ten slotte zullen besturen, de gemeenten en de analyseren waar kansen voor verbetering liggen. landelijke overheid gezamenlijk moeten ingrijpen bij Het fundament is de combinatie van goede leraren, scholen die door probleemstapeling overbelast dreigen goede schoolleiders en goede bestuurders. Daar lijken te worden. Om ervoor te zorgen dat daar geen gerichte investeringen en verdergaande professionali- leerlingen echt in de knel komen. sering op onderdelen nog verbetering in te kunnen brengen. Slim omgaan met data en die informatie goed Want metelkaar moeten we voorkomen dat we vertalen naar de lespraktijk moet daarin een centrale talenten missen, dat leerlingen tekort wordt gedaan. rol spelen. Om zo zichtbaar en merkbaar te leren Anna en Isa, Mehmet en Milan, ze hoeven niet per se verbeteren en geen talent te missen. En wie bij selectie excellente studenten te worden. Maar ze hebben er wel en advisering betrokken is, zou zich nog bewuster recht op de beste Anna en Isa, de beste Mehmet en moeten worden van onbewust meespelende vooroor- Milan te mogen worden die ze kunnen zijn. Wie hun delen. Dit geldt voor het onderwijs, maar zeker ook op ouders ook zijn en op welke school ze ook mogen de arbeidsmarkt. Het zou nuttig zijn te onderzoeken terechtkomen. Want ook gewone kinderen vragen hoe de samenwerking tussen onderwijs en arbeids- bijzondere aandacht. markt daar nog bij kan helpen. drs. Monique Vogelzang Inspecteur-generaal van het Onderwijs Utrecht, 12 april 2017 7 -_ ke . vel p | Pi | | 8 É di, ht ke EF | | 4 Ze | In dna 7 bu 8 k fl Og B UA Fl in, / d d A Ä Cal ES } iá ie 4 ‚ de: bl Vi k 5 | A / 4 EC . Î \ í Ee mn \ e: Í Td mg Ken Pa | ed 8 Mmm d _E ko =d eN S Î ze | Na El EN Ne ú We OO SE " | E | Ee Ar et \ El Pd _ 9 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 KES | Hoofdlijnen en AD ae pen — Z / js Fe " r e, / al zi Made en pe Ee dn : d 6 1 HOOFDLIJNEN 2015/2016 | 1 Ni tat! Stijging niveau diploma’s * Leerlingen en studenten halen de laatste twee decennia op een steeds hoger onderwijsniveau hun diploma. Deze ontwikkelingen zien we in alle sectoren. In het voortgezet onderwijs krijgen leerlingen vaker een diploma op een havo/vwo-niveau en minder vaak op een vmbo-niveau dan twintig jaar geleden. In het voortgezet speciaal onderwijs (vso) doen steeds meer leerlingen succesvol examen. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) halen studenten vaker een diploma op niveau 3 of 4. En de deelname aan het hoger onderwijs (ho) is de afgelopen twintig jaar verdubbeld. De laatste jaren zien we op twee plekken een einde aan de toename in diplomaniveau; het percentage vwo-diploma’s daalt en de instroomkans in het hoger onderwijs daalde tot 2016 (in 2016 is er weer een lichte stijging). Nederlandse prestaties internationaal in subtop e Vergeleken met andere landen horen de prestaties van Nederlandse leerlingen tot de subtop. Er zijn relatief weinig zwak presterende leerlingen; vergeleken met andere landen doen we het hierin goed. Tegelijkertijd zijn er ook weinig hoog presterende leerlingen. Hier lopen we duidelijk achter op andere landen, waar hogere percentages leerlingen een hoog niveau halen. Verder valt op dat de prestaties van Nederlandse leerlingen licht dalen of stabiel zijn in de laatste 10 tot 20 jaar. We zien niet de stijging die we in veel andere landen wel zien. Daling rekenen/wiskunde tot 2015 e Een daling van de prestaties zien we bij rekenen en natuuronderwijs in het basisonderwijs (TIMSS) en bij wiskunde en natuurwetenschappen in het voortgezet onderwijs (PISA). Met name de percentages goed en excellent presterende leerlingen zijn gedaald tot 2015. In 2016 is het beeld verschillend. In het basisonderwijs halen minder leerlingen de referentieniveaus rekenen dan in 2015. Bij de rekentoetsen valt op dat de prestaties in het mbo stabiel (laag) zijn en in het voortgezet en voortgezet speciaal onderwijs in 2016 hoger zijn dan in 2015. Burgerschap en motivatie e Op de meeste scholen krijgen leerlingen burgerschapsonderwijs, maar dit is niet altijd even doelgericht en scholen hebben weinig inzicht in wat leerlingen ervan leren. Verder laten de recente internationale studies opnieuw zien dat Nederlandse leerlingen minder gemotiveerd zijn om te leren dan leerlingen in andere landen. 13 la Opleidingsniveau lb Leerprestaties Steeds meer diploma’s op een hoger opleidingsniveau Prestaties 2015 in internationale subtop, maar dalend Opleidingsniveau afgelopen jaren sterk gestegen © Leerlingen bovengemiddeld in rekenen, wiskunde De afgelopen decennia behaalden Nederlandse en natuurwetenschappen © Nederlandse leerlingen leerlingen op een steeds hoger opleidingsniveau een presteerden in 2015 opnieuw goed in vergelijking met diploma. Zo is het percentage academici in twintig jaar leerlingen uit andere landen. Zowel voor rekenen als bijna verdubbeld en halen studenten in het mbo vaker voor natuuronderwijs presteren de Nederlandse een diploma op niveau 3 of q. In het voortgezet basisschoolleerlingen ruim boven het internationale onderwijs is de verhouding tussen havo/vwo- en gemiddelde." En ook in het voortgezet onderwijs vmbo-diploma’s gestegen van 1 op de 2 in 1990 tot presteren de Nederlandse leerlingen goed, met name bijna 1 op 1 in 2012. Dit betekent dat de Nederlandse in wiskunde? Op de internationale ranglijst van leerlingen hoger zijn opgeleid dan voorheen. OESO-landen staat Nederland op de 6° plaats. Bij lezen zijn de prestaties ook hoog en staat Nederland op de Hogere diploma’s in mbo, meer examens in vso ® 12° plek. Bij natuurwetenschappen behoren de leerlin- In het mbo zet de stijgende trend in 2016 door. gen tot de subtop: ze staan op de 11° plek van de Steeds meer studenten halen een diploma op niveau 3 OESO-landen. of q in plaats van een diploma op niveau of 2. Met de invoering van de entreeopleiding is het aantal studen- Weinig zwakke en weinig excellente leerlingen ten in niveau sterk gedaald. Bovendien stoppen Vergeleken met andere landen heeft Nederland relatief minder mbo-studenten voortijdig met hun opleiding; veel leerlingen die het basisniveau halen. Hierin onder- het percentage mbo'ers dat uitvalt, blijft dalen. En in scheidt Nederland zich in positieve zin van andere het voortgezet speciaal onderwijs doen meer leerlingen _ landen. Tegelijkertijd haalt slechts een relatief klein succesvol examen. percentage leerlingen het geavanceerde niveau. In andere hoog presterende landen ligt dit percentage Minder vwo diploma’s en daling instroomkans hoger, zowel in het basisonderwijs (TIMSS) als in het hoger onderwijs voortgezet onderwijs (PISA). Minder vwo-diploma’s © In het voortgezet onderwijs Prestaties dalen vooral bij rekenen en wiskunde © is de stijging in diplomaniveau gestopt in 201. Het In de eerder gepubliceerde studies van zowel TIMSS als percentage vwo-gediplomeerden neemt er de laatste PISA zijn de resultaten van de leerlingen lager dan jaren af. In 2012 had 19,5 procent van de gediplomeer- enkele jaren geleden. Bij lezen presteren zij niet den een vwo-diploma, in 2016 is dit percentage gedaald significant minder goed, maar over de afgelopen tien naar 17,9. In het vmbo blijft het diplomaniveau wel tot twintig jaar dalen de prestaties van de Nederlandse stijgen. Het percentage leerlingen dat een diploma leerlingen gestaag bij rekenen, wiskunde en natuur- haalt in vmbo-g/t en in de kaderberoepsgerichte wetenschappen. Dit is te zien in de figuren op pagina 16. leerweg van het vmbo (vmbo-kader) neemt nogsteeds De sterkste daling zien we bij de resultaten van basis- toe. Het percentage leerlingen dat een diploma haalt in _ schoolleerlingen in het natuuronderwijs. Nederland vmbo-basis daalt de laatste jaren gestaag. De trends in behoort tot een kleine groep van vijf landen waar de diploma’s staan weergegeven op pagina 17. toetsuitslagen in 2015 lager zijn dan ze in 2011 waren (in 21 landen zijn ze hoger dan voorheen). De PISA- Instroomkans hoger onderwijs daalt niet verder e studie laat ook een dalende trend zien in de In het hoger onderwijs daalden de instroompercentages Nederlandse prestaties bij wiskunde en natuur- de laatste jaren. Dit kwam vooral doordat mbo- wetenschappen in het voortgezet onderwijs. studenten minder vaak doorstroomden naar een hbo-opleiding. In 2016 zette deze daling niet verder door, maar gingen er juist weer iets meer studenten vanuit het mbo naar het hbo. Wel dalen de instroom- 1‘ Meelissen, M.R.M., & Punter, R.A. (2016). Twintig jaar TIMSS : kansen van havo- en vwo-gediplomeerden opnieuw onmikelnsen in leerlingprestaties n de exacte vakken in het asisonderwijs 1995-2015. Enschede: Universiteit Twente. licht. In absolute aantallen merken instellingen in het » Feskens, R., Kuhlemeier, H., & Limpens, G. (2016). Resultaten hoger onderwijs weinig van de daling; de aantallen PISA-2015 in vogelvlucht. Praktische kennis en vaardigheden van studenten nemen nog steeds toe door groei van het 15-jarigen. Samenvatting van de Nederlandse uitkomsten van het . . Programme for International Student Assessment (PISA) op het aantal internationale studenten en door demografische gebied van natuurwetenschappen, leesvaardigheid en wiskunde in trends. het jaar 2015. Arnhem: Cito. 14 Vooral daling beter presterende leerlingen gezet onderwijs. Vso-leerlingen die examen doen, | De Nederlandse prestaties zijn vooral achteruitgegaan rekenen dus even goed als reguliere leerlingen. Van omdat er minder hoog presterende leerlingen zijn (zie deze reguliere leerlingen halen havoleerlingen het de figuur linksonder op pagina 16). Dit geldt hetsterkst vaakst een onvoldoende voor rekenen (go procent). voor rekenen in het basisonderwijs. Het percentage Van de leerlingen in vmbo-g/t is dit slechts 12 procent, leerlingen dat een hoog niveau van rekenen haalt, is de in het vwo haalt nog maar 5 procent een onvoldoende. afgelopen twintig jaar gedaald van 5o procent naar Verder valt op dat in het voortgezet onderwijs de 37 procent. En het percentage leerlingen dat het kwaliteit van het rekenonderwijs sterk verschilt per geavanceerde niveau haalt, is gedaald van 12 procent school of afdeling. Het verschil in kwaliteit wordt naar q procent. Een vergelijkbaar beeld zien we bij versterkt door het verschil in lesbevoegdheid van de wiskunde in het voortgezet onderwijs. Hier is het docenten die rekenen geven. Bovendien heeft go percentage leerlingen dat het hoge niveau wiskunde procent van de docenten geen cursus of nascholing haalt in twaalf jaar tijd gedaald van 25 procent naar voor rekenonderwijs gevolgd, volgens de schoolleiders. 15 procent. En het percentage leerlingen dat het geavanceerde niveau haalt, is gedaald van 7,3 in 2003 Grote overlap in prestaties tussen niveaus in het tot 3,2 in 2016. Ondanks de toegenomen aandacht voor voortgezet onderwijs toptalent zijn er dus niet meer hoogpresteerders bij rekenen en wiskunde. Niveaus voortgezet onderwijs overlappen sterk De prestaties van leerlingen op hetzelfde niveau in het Resultaten op rekentoetsen in 2016 voortgezet onderwijs lopen opvallend sterk uiteen. Daardoor is er een grote overlap in prestaties tussen de Minder basisschoolleerlingen halen referentie- verschillende niveaus. Dit zien we als we de PISA-scores niveaus rekenen © In 2016 daalde ook het percentage tussen de niveaus vergelijken. In de figuur rechtsonder basisschoolleerlingen dat de referentieniveaus haalt op pagina 17 staan de prestaties lezen van 15-jarige (zie figuur rechts op pagina 17). Hoewel de meeste leerlingen weergegeven. In alle gevallen overlappen de basisschoolleerlingen het basisniveau voor rekenen resultaten van leerlingen op verschillende niveaus halen, is het percentage leerlingen dat dit niet haalt het elkaar grotendeels. Uit de figuur wordt duidelijk dat afgelopen jaar gestegen van 9 procent naar 13 procent prestaties van de beste helft van de leerlingen in (zo’n 17.500 leerlingen). Het percentage leerlingen vmbo-kader gelijk zijn aan die van de gemiddelde dat het streefniveau haalde, was het afgelopen jaar g/t-leerling. En dat de beste helft van de havoleerlingen gq procent. Ook dit is een daling ten opzichte van 2015, vergelijkbare prestaties heeft als de gemiddelde toen nog q8 procent van de leerlingen het streefniveau _vwo-leerling. Eenzelfde overlap zien we bij andere haalde. De gg procent is ook lager dan het ambitie- toetsen. Het is dan ook de vraag of niet een groot niveau van 50 procent. aantal leerlingen op een te laag of een te hoog niveau les krijgt. Resultaten rekentoets mbo relatief laag © In studie- jaar 2015/2016 haalt slechts een derde van de mbo- Vergelijkbare leerlingen in verschillende brugklassen © studenten op niveau 2 en q een voldoende voor de Al in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs lopen rekentoets. Van de mbo-3 studenten haalt iets meer de cognitieve prestaties van leerlingen in eenzelfde dan de helft een voldoende. Dit beeld is vergelijkbaar niveau sterk uiteen. De prestaties van leerlingen met dat in het studiejaar ervoor. Mbo-studenten zijn vertonen grote overlap tussen de verschillende niveaus. over het algemeen tevreden over de uitleg door Dit komt mede door het proces van advisering, docenten, maar noemen ook knelpunten. Zo vinden ze schoolkeuze en plaatsing bij de overgang van het het niet motiverend dat rekenen niet meetelt voor het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. diploma, worden ze niet altijd voldoende uitgedaagd, Op sommige scholen worden leerlingen met een score is de klas niet altijd rustig tijdens de les en weten ze vaak van 5q1op de Centrale Eindtoets (CET) bijvoorbeeld al niet welke stof ze moeten beheersen voor de examens. in een homogene vwo-klas geplaatst, terwijl leerlingen met deze score op andere scholen regelmatig in een Rekenprestaties vso- en vo-leerlingen © Leerlingen in __ vmbo-g/t/havo-brugklas komen. Ook kiezen leerlingen het voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal en hun ouders vaak voor specifieke brugklassen. onderwijs zijn in 2016 beter gaan rekenen dan in 2015. Zowel leerlingen als scholen maken zeer uiteenlopende Opvallend is dat de rekenprestaties van examen- keuzes, wat resulteert in grote verschillen in het niveau kandidaten in het vso vergelijkbaar zijn met die van waarop cognitief vergelijkbare leerlingen in leerjaar 1 examenkandidaten op reguliere scholen voor voort- zitten (zie verder pagina 23). 15 N | © in 4 NS ZE 4E Oo % el arn | T Nederland daalt TREND TIMSS-SCORES REKENEN BASISONDERWIJS in internationale studies ent 600 Nemen ee Nederlandse leerlingen uit groep 6 inenen nnn 7] 7 scoren bovengemiddeld op rekenen Ean et en natuuronderwijs, maar de 575 et) ) prestaties vertonen een dalende eee ° trend. Nederlandse 15-jarigen ef presteren in 2015 minder goed op 1550 internationale toetsen voor Trees e senses natuurwetenschappen en wiskunde 3 in beeren dan in 2012. De prestaties leesvaar- 525 — Ee Nl. digheid dalen niet significant. De - —_£ paer Bern OEE eee daling komt vooral door minder aedpeeeareeeeenenvereeree sn d hoogpresteerders. ausvar 7 500 oet) 475 BR4 % HOOGPRESTEERDERS Ven et REKENEN (TIMSS) Deed, Let’ EN WISKUNDE (PISA) 450 tenet) 8 1995 2015 TRENDS PISA-SCORES VOORTGEZET ONDERWIJS Po geavanceerd Wiskunde Lezen Natuurwetenschappen niveau Hoogst behaalde enn score van deel- Po hoog BE El Ea 1509) nemende landen niveau L Score [zj Vo geavanceerd Nederland Es niveau iede: ï IT 5 vo hoog Laagst behaalde TT score van deel- 1995 2015 2003 2015 2003 2015 2006 2015 nemendelanden 16 hi ë . ij N , BR \ j d= k EEEEEEN EEEN ENN 4 5 á EN À mn Minder Zowel in vwo als vmbo- BEHEERSING REFERENTIE- Minder goede diploma's vwo basis daalt het percentage NIVEAUS IN PROCENTEN rekenresultaten . diploma's de laatste vijf jaren. . en vmbo-basis Het percentage havo- en DE ar Pr aan het eind van vmbo-kader-diploma's stijgt. de basisschool TREND DIPLOMA'S VO In 2016 haalden meer basisschoolleerlingen niveau Vwo 43,0 _ Fundamenteel 42,9 1F niet en minder leerlingen NSC) het streefniveau 1S. In het Havo … eneen nn voortgezet onderwijs en 105 | Le Vmnbo-g/t voortgezet speciaal onderwijs / DN er) vn haalden wel meer leerlingen / el Le Vmbo-kader dan vorig jaar een voldoende Ä Arrie. „2 To2dl . op de rekentoetsen. Mbo- go Dn Ld Vmbo-basis studenten laten in 2016 Kil” „-r 7 vergelijkbare rekenprestaties esn ‚XÍ zien met 2015. 5 Ï "10/11 = 100 NT 5) 50 905) "10/11 15/16 2015 2016 Grote overlap PISA-SCORES LEZEN PER NIVEAU VO in prestaties vwo . en mn in het vo Havo nn nl De prestaties van de beste Vmbo-g/t helft van de havo-leerlingen rnborkadern te OO zijn gelijk aan die van de A mn gemiddelde vwo-leerling. En Vmbo-basis de prestaties van de beste helft En go van de vmbo-kader leerlingen Praktijkonderwijs zijn gelijk aan die van de nn en gemiddelde vmbo-g/t leerling. 200 300 400 500 600 700 17 lc Bu rgerschap en motivatie om Verbetering burgerschapsonderwijs nodig * Recent te leren rapporteerden we dat de ontwikkeling van burger- schapsvorming in het funderend onderwijs stagneert. Het burgerschapsonderwijs vertoont weinig samen- Burgerschapscompetenties laten te wensen over hang en is weinig doelgericht. Bovendien ontbreekt inzicht in wat leerlingen ervan leren. Hoewel verster- Burgerschapscompetenties gemiddeld, -kennis blijft king van de condities voor burgerschapsonderwijs achter e Recente internationale studies naar burger- nodig is, zijn er zeker aanknopingspunten voor schapscompetenties van leerlingen zijn er niet. Uit een verbetering. Zo laten scholen die samenwerken in de onderzoek uit 2o0g onder leerlingen in het voortgezet Alliantie Burgerschap zien dat het goed mogelijk is onderwijs kwamen Nederlandse leerlingen uit op het resultaten in kaart te brengen. Ook laten veel scholen internationale gemiddelde. Nederlandse leerlingen zien dat burgerschapsonderwijs — anders dan soms hadden wel relatief weinig kennis over burgerschap, wordt gedacht — niet altijd ‘ingewikkeld’ of ‘gevoelig’ met name vergeleken met leerlingen uit andere voor meningsverschillen over waarden en normen Europese landen. Het aandeel leerlingen op of onder hoeft te zijn.® het laagste niveau van burgerschapskennis (43 procent) was relatief groot, vergeleken met andere Europese Motivatie om te leren blijft achter landen. Een kwart (24 procent) van de leerlingen bleek het hoogste niveau van burgerschapskennis te halen. Leerlingen vo weinig gemotiveerd © Vergeleken met leerlingen in andere landen zijn Nederlandse leerlingen Burgerschapskennis verschilt per niveau © minder gemotiveerd om te leren. Het recente PISA- Tussen leerlingen in het vmbo en havo/vwo bestaan onderzoek laat dit opnieuw zien. In het voortgezet grote verschillen in burgerschapskennis. Deze verschil- onderwijs vindt een zeer laag aandeel van de leerlingen len zijn al zichtbaar wanneer de leerlingen het voort- wiskunde en natuurkunde interessant. PISA toonde in gezet onderwijs binnenkomen. De verschillen in een eerdere studie ook aan dat 5o procent van de burgerschapskennis tussen sociale groepen zien we in Nederlandse leerlingen niet voor z'n plezier leest en dat alle landen met selecterende onderwijsstelsels, slechts 20 procent van de leerlingen iedere dag leest. waaronder Nederland. Vergeleken met andere landen zijn Nederlandse leerlingen ook minder bereid hard te werken en zich in Burgerschapshoudingen * De meerderheid van de te spannen om de moeilijkste opdrachten op te lossen. Nederlandse scholieren steunt gelijke sociale en Ze ontwijken vaker complexe problemen en blijven politieke rechten van burgers. Als we de houding van minder lang geïnteresseerd in de stof die ze zouden Nederlandse scholieren vergelijken met die van moeten leren. Opvallend zijn tot slot de geringe scholieren in andere landen, heeft Nederland verhou- verschillen in motivatie naar opleidingsniveau van de dingsgewijs een grote groep die het beginsel van gelijke ouders. In Nederland verschilt de motivatie nauwelijks rechten afwijst. Dat verschil met andere landen is niet tussen leerlingen met laagopgeleide ouders en aanwezig bij thema’s als vertrouwen in de overheid en leerlingen met hoogopgeleide ouders. De motivatie steun voor vrijheid van meningsuiting.* van leerlingen in het voortgezet onderwijs lijkt bij alle leerlingen laag te zijn, en niet vooral bij leerlingen met laagopgeleide ouders.” 5 Inspectie van het Onderwijs (2016). Burgerschap op school. Een 3 Schulz, W., Ainley, J., Fraillon, ., Kerr, D., & Losito, B. (2010). Initial beschrijving van burgerschapsonderwijs en de maatschappelijke findings from the IEA international civic and citizenship education stage. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. study. Amsterdam: IEA. $ Nieuwelink, H., Boogaard, M., Dijkstra, A.B, Kuiper, E)., & Ledoux, « Maslowski, R., Werf, M. P.CV.D., Oonk, G.H., Naayer, H.M., & G. (2016). Onderwijs in burgerschap: wat scholen kunnen doen. Isac, M.M. (2012). Burgerschapscompetenties van leerlingen in Lessen uit wetenschap en praktijk. Amsterdam: Kohnstamm de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Eindrapport van de Instituut. International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) in 7 OECD (2013). PISA 2012 results. Ready to learn: students’ Nederland. Groningen: GION, Rijksuniversiteit Groningen. engagement, drive and self-beliefs. Volume II, Paris: OECD. 18 Ook basisschoolleerlingen minder gemotiveerd > | Ook in het basisonderwijs zijn Nederlandse leerlingen minder gemotiveerd dan leerlingen in andere landen. Een derde deel van de Nederlandse kinderen in groep 6 geeft aan dat zij zeer veel plezier hebben in rekenen; het internationale gemiddelde ligt op 46 procent. Bij natuuronderwijs gaat het om 46 procent (Nederland) versus 56 procent (internationaal gemiddelde). In slechts 6 van de gg landen hebben basisschoolleerlin- gen minder plezier in rekenen dan in Nederland. Daarnaast lijken de leerlingen in Nederland minder prestatiegericht dan in andere landen. Einde basisschool meer motivatie * Recent onderzoek laat zien dat de werkhouding van leerlingen verandert in de laatste jaren van de basisschool; in groep 7 en 8 laten meer leerlingen een positieve werkhouding zien.® De toename suggereert dat leerlingen aan het einde van de basisschool harder werken en zich bewust zijn van het belang van dit laatste jaar. Hoewel de leerlingen in groep 8 een positievere werkhouding hebben, neemt hun motivatie niet per se toe. Waarschijnlijk moedigen leerkrachten en ouders de leerlingen gedurende dat laatste jaar aan om hun best te doen en misschien werken de leerlingen harder om een hoger niveau van vervolgonderwijs te bereiken. 8 Hornstra, TE. (2013). Motivational developments in primary school: group-specific differences in varying learning contexts. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (proefschrift). 19 B A 3 N | : i A - je a | ie TE ke ! EL | . \ Li er % E | - zi ke dl zi is, L Z pn ” ar de en, KN EE | zt Ene zel ' Ë te id rm 5 ig 5 y B Gee É f bek S bete ‘ ( (id , + = ol 5 X do À je 5 ia 5 3 $ wl Ë fi nt , / d ZEN j if B Á d / er k We Ed Tl f ' . z é 9 Jd , SIT k Ei ed ge ITT Zr h mn - „ Ë P, et d _ Tm mT e Vet se à ITTF) | AN LTF » nn MO ae | ms Mej » 4 f / Î | 4 ' na me. k „ nn 1 HOOFDLIJNEN 2015/2016 | e e Ò 2 Gelijke kansen: Stijgende ongelijkheid e Vorig jaar rapporteerden we over toenemende ongelijkheid in het onderwijs; de verschillen in onderwijskansen tussen leerlingen met laagopgeleide ouders en hoogopgeleide ouders namen de laatste jaren toe. Daarmee bedoelen we dat leerlingen met laagopgeleide ouders minder kans hebben op een hoger diploma dan leerlingen van hoogopgeleide ouders. Deze toenemende ongelijkheid was vooral zichtbaar in de totstandkoming van het basisschooladvies, in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en in de instroomkansen in het hoger onderwijs. In grote lijnen is dit beeld ongewijzigd. Wel zien we twee eerste verbeteringen: in het basisonderwijs worden adviezen vaker bijgesteld en studenten met een mbo 4-diploma stappen weer wat vaker over naar het hoger beroepsonderwijs. Dit zijn bemoedigende ontwikkelingen. Overgang po-vo blijft kwetsbaar © De overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs blijft een kwetsbaar punt als het gaat om gelijke kansen. Positief is dat de adviezen in 2016 twee keer zo vaak zijn bijgesteld naar aanleiding van een hoger toetsresultaat. Toch zijn de verschillen in advisering tussen leerlin- gen met laag- en hoogopgeleide ouders hierdoor niet afgenomen, maar juist nog licht gestegen. Scholen stelden hun adviezen namelijk vaker bij voor leerlingen met hoogopgeleide ouders, mede omdat deze daar vaker op aandringen. Daarnaast zien we grote verschillen in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs. Leerlingen met laagopgeleide ouders kiezen vaker een brugklas op een lager niveau of een brede brugklas. Leerlingen met hoogopgeleide ouders kiezen vaker een homogene brugklas op het hoogst haalbare niveau. Leerlingen met laagopgeleide ouders krijgen vaak onderwijs op een lager niveau aangeboden en zakken in de onderbouw ook vaker een half of heel niveau. Omdat we bij leerlingen met hoogopgeleide ouders een beweging opwaarts zien, lopen de verschillen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs op. Aansluiting op de arbeidsmarkt © Ook de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt is kwetsbaar vanuit het oogpunt van gelijke kansen. We zien in het mbo en hbo grote verschillen in de aansluiting op de arbeidsmarkt tussen gediplomeerden met een andere achtergrond. Vooral gediplomeerden met een niet-westerse migratieachtergrond zijn vaker werkloos dan andere jongeren met eenzelfde diploma. Deze verschillen zijn de afgelopen twintig jaar sterk opgelopen, al lijken ze het laatste jaar weer iets minder te worden. De oplopende verschillen in arbeidsmarktperspectief zijn ook zichtbaar in de verschillen in het gemak waarmee studenten tijdens de opleiding een stage vinden. 21 2a Voor-en vroegschoolse educatie 2b De overgang po-vo (vve) Kansengelijkheid en trends in adviezen Voor- en vroegschoolse educatie goed voor Oplopende ongelijkheid in adviezen ® Vorig jaar lieten kwaliteit, maar groepen gescheiden we zien dat kinderen met hoogopgeleide ouders niet alleen vaker een hoger advies krijgen dan kinderen met Programma’s effectief voor doelgroep © De meeste laagopgeleide ouders, maar ook dat dit verschil de gemeenten bieden vve-programma’s aan voor laatste jaren is toegenomen. Dit geldt ook wanneer kinderen met (een risico op) achterstand, de zoge- men rekening houdt met de cognitieve prestaties van naamde doelgroepkinderen. Naar schatting heeft de kinderen. 35 procent van de kinderen op een voorschoolse leeftijd een vve-indicatie. Het aanbod en het bereik is de In 2016 meer bijstelling © Stijgende ongelijkheid in afgelopen jaren sterk gegroeid.> Of alle doelgroepkin- advisering heeft veel aandacht gekregen in het deren daadwerkelijk deelnemen aan een vve-program- onderwijsveld. Het lijkt erop dat in reactie op de ma, verschilt wel sterk per gemeente. Met name discussie leraren adviezen vaker hebben bijgesteld. kinderen uit de armste gezinnen gaan niet altijd naar In 2016 zijn de adviezen twee keer zo vaak bijgesteld. vve-locaties of kinderopvang. De doelgroepkinderen En in 2015 kreeg 17 procent van de leerlingen een advies die wel gaan, lopen hun achterstand niet helemaal in dat een niveau lager was dan hun toetsscore, terwijl dit met vve, maar reduceren deze wel.'° De achterstand in percentage in 2016 op 15 procent lag. woordenschat neemt af en er wordt ook een inhaalslag gemaakt wat betreft de aandachtfunctie van kinderen. lets hogere advisering in 2016 © Het gemiddeld Dit geldt niet voor rekenen. Verder laat het CPB zien dat _adviesniveau is in 2016 heel licht gestegen. Omdat er minder kleuterbouwverlenging is voor kinderen die tegelijkertijd de prestaties op de toetsen gedaald zijn vve gehad hebben.” en er minder onderadvisering is, neemt het percentage leerlingen met een relatief hoog advies toe. In het jaar Gescheiden groepen: geen vve, peuterspeelzalen en 2015 had gemiddeld 12 procent van de leerlingen een kinderdagverblijven © Voordat leerlingen op vierjarige advies dat een of meer niveaus hoger lag dan men op leeftijd naar school gaan is go procent naar een peuter- basis van de CET zou mogen verwachten. In 2016 was speelzaal of kinderdagverblijf geweest. Kinderen uit dit percentage gestegen tot 14 procent van de hoogste inkomensgroepen gaan voornamelijk naar leerlingen. kinderdagverblijven, terwijl kinderen uit laagste inkomensgroepen naar peuterspeelzalen gaan. Van de Ongelijkheid neemt niet af © De verschuivingen in kinderen die geen gebruik maken van de verschillende advisering in 2016 leiden niet tot een afname van voorzieningen, komen de meeste uit de laagste de ongelijkheid. De kans op onderadvisering voor inkomensgroepen. leerlingen met laagopgeleide ouders (ten hoogste mbo-niveau 1) is weliswaar sterk gedaald, maar voor- Hogere kwaliteit bij vve-programma © Peuter- al leerlingen met hoogopgeleide ouders profiteren van speelzalen maken het meest gebruik van een vve- verschuivingen in 2016. Hun adviezen worden vaker naar programma. Ook kinderdagver blijven werken steeds boven bijgesteld (na de eindtoets) en ze krijgen in 2016 vaker met een vve-programma. De (proces)kwaliteit vaker een advies dat hoger is dan je op basis van hun van de peuterspeelzalen of kinderdagverblijven die een _ CET-resultaat zou verwachten in adviezen, mede omdat vve-programma aanbieden, is in het algemeen beter hun ouders hier vaker op aandringen. Leraren vinden het dan die van instellingen zonder vve-programma.'® soms lastig met deze druk van ouders om te gaan. De verschillen tussen leerlingen met laag- en hoog- opgeleide ouders nemen hierdoor niet af. Onder- en overadvisering bij hoogpresteerders © 9 Inspectie van het Onderwijs (2017). Investeren loont! Eindrapportage Een voorbeeld maakt de omvang van de verschillen in monitor kwaliteit voor- en vroegschoolse educatie in de 37 grote advisering duidelijk. Voor leerlingen die hoog scoren op steden in 2015/2016. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. de eindtoets basisonderwijs zou je verwachten dat deze 1 Lesemam, P., 6 Veen, A. (red.) (2016). Ontwikkeling van kinderen en leerlingen een vwo-advies krijgen. Dit blijkt lang niet relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen. Resultaten uit N N ii. het pre-COOL cohortonderzoek. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. altijd het geval te zijn. De kans op eén lager advies is "CPB (2016). Kansrijk onderwijsbeleid. Den Haag: Centraal Planbureau veel groter voor leerlingen van laagopgeleide ouders (CPB). dan voor leerlingen van wie de ouders een academische 22 opleiding hebben. Bij een score van 5qg krijgt 25 te zien dat het opleidingsniveau van ouders uitmaakt | procent van de leerlingen met laagopgeleide ouders voor het percentage leerlingen met een CET-resultaat niet het vertrouwen van de leraar dat hij of zij het vwo van 545 dat in het voortgezet onderwijs in een homo- aankan. Leerlingen met laagopgeleide ouders hebben gene vwo-brugklas terechtkomt. Voor leerlingen met hier vijf keer meer kans om een lager advies te krijgen hoogopgeleide ouders is dit de helft van de leerlingen, dan leerlingen van wie de ouders een academische voor leerlingen met laagopgeleide ouders is dit een opleiding hebben. kwart van de leerlingen. Leerlingen met hoogopgeleide ouders komen vaker in andere typen brugklassen en op Ook stedelijkheid speelt een rol Regionaal zijn er andere scholen terecht dan leerlingen met laagopge- grote verschillen in advisering. Aan de ene kant zijn er leide ouders. regio’s die vaker relatief hoog adviseren (bij gelijke leerling-prestaties). Enkele voorbeelden hiervan zijnde Diversiteit in de klas neemt toe regio's Haarlem, de Zaanstreek, Groot-Amsterdam, Delft en het Westland. Regio's waarin juist vaker lagere Meer variatie in niveau klassen voortgezet onderwijs © adviezen worden gegeven ten opzichte van de toets- De leerprestaties zijn de afgelopen twee jaar minder uitslagen zijn Oost-Groningen, Noord-Limburg, Delfzijl bepalend geworden voor het advies en de plaatsing in en omgeving en Zuidoost-Drenthe. Stad of dorp maakt leerjaar 1. Dit heeft twee consequenties: ook veel uit voor de advisering (ten opzichte van * Leerlingen met hoogopgeleide ouders en lage toetsuitslagen). Leerlingen in stedelijke regio’s hebben toetsscores komen vaker op havo- en vwo-niveau meer kans op een hoger advies ten opzichte van de terecht door het relatief ‘hoge’ basisschooladvies en CET-score, en minder kans op een lager advies. De hun keuze voor een bepaald type school of brugklas. invloed van stedelijkheid op het advies is sinds 2014 * Leerlingen met laagopgeleide ouders en hoge sterker geworden. toetsscores komen vaker op lagere onderwijsniveaus terecht door het relatief ‘lage’ advies en hun keuze Kansengelijkheid in schoolkeuze en plaatsing vo voor een bepaald type school of brugklas. Voor de scholen voor voortgezet onderwijs betekent Gelijke toetsscore, toch verschillende (brug)klas dit dat er steeds meer spreiding is in niveau van de Er is grote variatie in het soort (brug)klas in leerjaar 1 leerlingen in de klas. De niveauverschillen binnen voor leerlingen met een gelijke toetsscore. Ditistezien klassen worden met de jaren groter. In de sterk in de grafiek linksonder op pagina 25. De figuur toont verstedelijkte gebieden is de spreiding sterker toe- de plaatsing van leerlingen in leerjaar 1 in schooljaar genomen dan in de niet-stedelijke gebieden. 2015/2016, uitgesplitst naar CET-scores uit schooljaar 2014/2015. Een relatief groot deel van de kinderen is Op- en afstroom tijdens de onderbouw een half niveau of meer niveaus lager geplaatst dan we op basis van hun CET-score zouden verwachten. Veel niveauwisselingen in onderbouw © In de Vooral bij de hoog scorende vwo-leerlingen is dat onderbouw van het voortgezet onderwijs wisselen veel heel duidelijk te zien. Van de leerlingen met de hoogste leerlingen van niveau. Een kwart van de leerlingen zit in CET-scores zit 30 procent in een havo/vwo-brugklas. het derde leerjaar op een heel niveau hoger of lager Ook zien we in de figuur dat een substantieel percen- dan waarop het in de brugklas begonnen is. En slechts tage van de leerlingen in leerjaar 1 op een hoger niveau de helft zit op het niveau waarop ze ook in de brugklas zit dan op basis van de CET-score verwacht mag zaten. worden. Zeker 20 procent van de leerlingen met een score die overeenkomt met een advies voor vmbo-g/t Ongelijkheid in wisselingen onderbouw © zit in een havo/vwo-brugklas. Dit zijn vaker leerlingen De wisselingen in de onderbouw pakken nadelig uit met hoogopgeleide ouders. voor leerlingen met laagopgeleide ouders. Bij deze groep leerlingen is de kans groter dat zij tussen het Keuze voor type brugklas versterkt verschil eerste en derde leerjaar overstappen naar een lager Leerlingen van hoogopgeleide ouders, met een niveau (afstroom) dan bij leerlingen met hoogopgeleide bepaalde CET-score, blijken ook bij een advies dat gelijk ouders. Dit is te zien in de figuur linksboven op is aan het advies van een medeleerling met laagopge- pagina 25. Uit de figuur wordt duidelijk dat de kans leide ouders een grotere kans te hebben om in leerjaar om over te stappen naar een lager niveau veel kleiner 1 op een hoger onderwijsniveau te zitten. Leerlingen is bij leerlingen met hoogopgeleide ouders. En de kans van hoogopgeleide ouders gaan namelijk vaker naar om over te stappen naar een hoger niveau is juist wat een hoger type brugklas dan leerlingen van laagopge- groter. Eenzelfde patroon is zichtbaar als we het advies leide ouders met hetzelfde advies. Op pagina 25 is ook of de eindtoets bekijken. 23 Ô | Í | ‚ Ì Toename VERSCHIL IN % WERKLOOSHEID T.O.V. GEDIPLOMEERDEN ZONDER MIGRATIEACHTERGROND ongelijkheid bij intrede op arbeidsmarkt De laatste jaren verschillen de werkloosheidspercentages tussen gediplomeerden met een verschillende achter- grond sterker dan in de jaren daarvoor. Dit geldt het sterkst voor mbo-gediplomeerden. Mbo, niet-westerse Zn migratieachtergrond „ 1 er Mbo, westerse 7 L ZN „et De migratieachtergrond „Á \ „ x „… eN Hbo, niet-westerse 7 De \ EE Dd Das ze Oee, migratieachtergrond zer er ee “edoeert gefneeteeer! Dn _— ip et "Neel _e Hbo, westerse Te =de migratieachtergrond 2001 2015 24 In onderbouw In de onderbouw van het Kans op De afgelopen jaren daalden de vo veel niveau- voortgezet onderwijs vinden instroom in het kansen op hoger onderwijs . veel verschuivingen in niveau e. voor bijna iedereen. De daling verschuiving t.o.v. plaats. Leerlingen met lager hoger onderwijs was het sterkst bij potentiële basisschooladvies opgeleide ouders stromen studenten waarvan de ouders tussen leerjaar 1 en 3 vaker af een mbo 2-diploma of lager naar lagere onderwijsniveaus hadden. Aan deze daling is in dan leerlingen met hoger 2016 een einde gekomen. opgeleide ouders. PERCENTAGE VERSCHUIVINGEN NAAR OPLEIDING OUDERS PERCENTAGE INSTROOM HO NAAR OPLEIDING OUDERS = Eén of meer niveaus hoger _— Half niveau hoger _= Gelijk 90 m Half niveau lager Em Eén of meer niveaus lager Mbo-1 Mbo-2 en lager en mbo-3 Mbo-4 Hbo Wo ER 10,9 iN ih is EE} EA 10,0 hi Ir4 0 KEK Pr 4 4 52,9 Nd ee Po 60 deel ulo ot} EA) LE LEN) 15,9 1,6 50 7,0 2008 2016 Veel verschillen Leerlingen met een gelijke PERCENTAGE LEERLINGEN IN HOMOGENE in overgang van score op de Centrale VWO-BRUGKLAS NAAR OPLEIDING OUDERS Eindtoets komen op po naar Vo verschillende plekken in het voortgezet onderwijs terecht. Bij een score van 545 % LEERLINGEN NAAR BRUGKLAS EN TOETSSCORE (Centrale Eindtoets) zitten leerlingen met hoger = Vwo — Havo/ vwo Havo — Vmbo-g/t/havo = Vmbo-g/t opgeleide ouders vaker B Vmbo-k EB Vmbo-b/vmbo-k B Vmbo-b El Breed in een vwo-brugklas. 5 In leerjaar 3 zit een hoger gl nnn nn 28,7 percentage van hen op het Sr nn vwo dan van de leerlingen 546 L A die in een havo/vwo- —| … Jaa E A je, Mbo Mbo Mbo Hbo Wo brugklas ZIjn begonnen. 543 nn 1 23 4 52 nn sa nn 540 Ee en | ET mn PERCENTAGE VWO LEERJAAR 3 GEGEVEN maen nn 557 Mn | en OPLEIDING OUDERS EN TYPE BRUGKLAS 536 Mme nn Ll Havo/vwo vwo 535 Mm eee | EN nn EEN nn mn nn mn nn Kf Dn nn {od 19 Rl Ú_Ú nn nn nn MT 2 nnn 0 2 nn DT 47,3 47,8 EN | 2 nn en Ll nn | 2 In In Mbo-1 Mbo 2-3 Mbo-4 Hbo Wo 0 20 40 60 80 100 25 Soort brugklas sterk bepalend voor wisselingen Nederland relatief veel zittenblijvers e In Nederland onderbouw © De op- en afstroom in de onderbouw wisselen relatief veel leerlingen van klassen, niveaus en hangt sterk samen met het soort brugklas waarin een scholen. Om te voorkomen dat leerlingen naar een leerling zit. Hierboven zagen we al dat hoog preste- lager niveau gaan, blijven ook relatief veel kinderen in rende leerlingen met academisch geschoolde ouders Nederland zitten. Ook dit percentage is groot vergele- vaker in homogene vwo-brugklassen zitten en hoog ken bij dat van andere landen. presterende leerlingen zonder academisch geschoolde ouders vaker in een havo/vwo-brugklas. Dit kan gevolgen hebben voor het niveau waarop zij de lesstof 2C Kansengelijkheid in het krijgen aangeboden. De leerlingen uit de vwo-brugklas mbo en ho zitten in leerjaar 3 vaker op het vwo dan de leerlingen uit de havo/vwo-brugklas. Dit verschil is te zien in de figuur rechtsonder op pagina 25. Eenzelfde patroon Ongelijkheid in middelbaar beroepsonderwijs zien we bij vmbo-t/havo-brugklassen. In alle gevallen is de keuze voor type brugklassen selectief en vergroot Ongelijkheid in schoolloopbanen mbo © In het mbo deze keuze de verschillen tussen leerlingen met zien we — net als in het voortgezet onderwijs — verschil- laagopgeleide en leerlingen met hoogopgeleide ouders. len die gerelateerd zijn aan het opleidingsniveau van de ouders. Studenten met laagopgeleide ouders verlaten Meer wisseling bij discrepantie advies/toets » het mbo vaker zonder diploma dan studenten met Leerlingen met een advies voor een relatief hoog of hoogopgeleide ouders. Bovendien is de hoogte van het juist laag niveau (vergeleken met de toetsresultaten) diploma gerelateerd aan het opleidingsniveau van de wisselen opvallend vaker. Zoals verwacht stromen ouders. Naarmate hun ouders hoger zijn opgeleid, leerlingen vaker door naar een hoger niveau (opstroom) halen mbo-studenten minder vaak een diploma dat wanneer ze een advies hebben dat lager is dan we op lager is dan verwacht en vaker een diploma dat hoger is basis van hun eindtoetsscore zouden verwachten. dan verwacht (gezien hun instroomniveau). En leerlingen stromen vaker af naar een lager niveau indien ze een hoger advies hebben dan we op basis van _Migratie-achtergrond © Studenten met een migratie- hun toetsresultaten zouden verwachten. In beide achtergrond vallen ook vaker uit. Maar als ze niet groepen wisselen leerlingen veel vaker dan bij de groep uitvallen, behalen ze gemiddeld genomen wel een leerlingen waar het advies past bij de resultaten vande diploma op een hoger (dan verwacht) niveau dan toets. Van de leerlingen bij wie advies en toets overeen- studenten zonder migratieachtergrond. komen, stroomt slechts een paar procent op en een paar procent af. Van de leerlingen met een relatief laag Kans op instroom hoger onderwijs neemt niet verder af of relatief hoog advies blijft slechts een paar procent op het niveau waarop ze zijn begonnen. In deze groep Kans op opleiding in hoger onderwijs © Vooral potentiële wisselen de meeste leerlingen van niveau. Wanneer ze studenten met laagopgeleide ouders hebben sinds 2008 een advies voor een relatief laag niveau hebben een steeds minder grote kans om in te stromen in een gekregen, stromen ze vaker op. Maar opvallend genoeg opleiding in het hoger onderwijs. In het studiejaar ook veel vaker af. En wanneer ze een advies voor een 2016/2017 zijn voor eerst in jaren de kansen voor deze relatief hoog niveau hebben gekregen stromen ze vaker groep weer gestegen. De figuur rechtsboven op pagina 25 af, maar opvallend genoeg ook vaker op. Leerlingen laat dat duidelijk zien. De figuur toont de instroompercen- waar advies en toetsresultaat uit elkaar liggen, wisselen _tages van de afgelopen jaren, uitgesplitst naar opleidings- dus vaker in de onderbouw van niveau. niveau van de ouders van potentiële studenten (havo- gediplomeerden, vwo-gediplomeerden en mbo Gevolgen voor niveau derde leerjaar © De opstroom q-gediplomeerden). en afstroom in de onderbouw hangt sterk samen met de samenstelling van de brugklas. Bijvoorbeeld, leerlingen Instroomkans licht verbeterd © Met name voor met een vergelijkbare toetsscore die in een vwo-klas potentiële studenten met laagopgeleide ouders is de terechtkomen en niet in een brede brugklas, hebben kans in het hoger onderwijs in te stromen in 2016 weer gemiddeld een twee keer zo hoge kans om in het derde licht gestegen. Dit is een positieve ontwikkeling. De leerjaar nog steeds op het vwo te zitten. Dezelfde stijging komt vooral omdat er weer meer gediplomeer- samenhang is te zien bij leerlingen die in een vmbo-t/ den mbo g in het hoger beroepsonderwijs instromen. havo-brugklas of in een havo-brugklas terechtkomen. Het verschil in instroomkans tussen leerlingen met Voor alle leerlingen geldt dat hogere plaatsing leidt tot laagopgeleide ouders en hoogopgeleide ouders is een grotere kans om een hoger niveau te halen. hierdoor gedaald van 28 tot 27 procentpunten. 26 2d Ongelijkheid op de arbeidsmarkt Ongelijkheid bij vinden van stageplaats © | Mbo-studenten vinden niet allemaal even gemakkelijk Arbeidsmarkt © De aansluiting op de arbeidsmarkt een stageplaats. Ook hier zijn de verschillen tussen verbetert. Voor afgestudeerden met een mbo-, hbo-en _ studenten met en zonder niet-westerse migratieachter- wo-diploma nemen de kansen op een baan (op niveau) grond aanzienlijk. Bol-studenten met een migratie- de laatste jaren weer toe? Gediplomeerden vinden achtergrond hebben vaker moeite om een stageplek te eerder een baan en eerder een baan op niveau. vinden. Van hen zegt 31 procent moeite te hebben een Tegelijkertijd geldt dit niet in gelijke mate voor alle stageplek te vinden. Bij studenten zonder migratie- groepen gediplomeerden. De laatste jaren lopen de achtergrond geldt dat voor 22 procent. Het aandeel kansen voor de verschillende groepen afgestudeerden studenten dat problemen heeft ervaren bij het vinden sterker uiteen dan in de jaren ervoor. De ongelijkheid in _ van een stageplek is het grootst onder studenten met de kans op een baan neemt dus toe. een Marokkaanse migratieachtergrond. Mbo- opleidingen geven aan dat zij wel opmerken dat Ongelijkheid op arbeidsmarkt voor mbo'ers werkgevers soms voorkeur hebben voor studenten zonder migratieachtergrond, maar daar niks van zeggen. Verschillen in kans op baan grootst in mbo © Vooral in De opleidingen zijn soms bang om op die manier een het mbo vinden gediplomeerden met een niet-westerse goede stagemogelijkheid te verliezen. migratieachtergrond minder makkelijk een baan dan andere gediplomeerden. Van de gediplomeerden zonder Ongelijkheid arbeidsmarkt voor hbo'ers migratieachtergrond in de beroepsopleidende leerweg (bol) is 6 procent na een jaar nog werkloos, terwijl ruim Ongelijke baankansen hbo’ers © Bij de aansluiting van 20 procent van de bol-gediplomeerden met een niet- het hbo op de arbeidsmarkt is het patroon vergelijkbaar westerse migratieachtergrond na een jaar nog geen werk met het mbo: ook hier verbetert de kans op een baan voor heeft. De ongelijkheid naar migratieachtergrond is veel gediplomeerden, maar nemen de verschillen tussen groter dan de ongelijkheid gerelateerd aan de opleiding afgestudeerden met en zonder migratieachtergrond toe. van de ouders en neemt de laatste jaren bovendien toe. Van de gediplomeerden uit 2015 zonder migratieachter- Dit is zichtbaar in de figuur onder op pagina 24, waar het grond is q procent na een jaar nog werkloos, van de verschil in werkloosheidspercentage staat tussen gediplomeerden met een niet-westerse migratieachter- gediplomeerden met en zonder migratieachtergrond. grond ruim 11 procent. De verschillen lopen sinds 2001 op, In 2001 verschilde het werkloosheidspercentage tussen net als in het mbo. Dit is te zien in de figuur onder op mbo-gediplomeerden zonder en met een niet-westerse pagina 2q, waar de gele lijnen het verschil in werkloos- migratieachtergrond vijf procentpunt. In 2015 is dat heidspercentages in het hbo laten zien. In 2001 was het verschil opgelopen tot bijna twaalf procentpunten; een verschil tussen gediplomeerden met een niet-westerse duidelijk stijgende lijn. Het verschil is overigens iets migratieachtergrond en gediplomeerden zonder migratie- afgenomen in 2015. achtergrond twee procentpunten, in 2015 verschilde de kans op een baan tussen gediplomeerden met een Kansen verschillen per sector * Ook zien we verschillen niet-westerse migratieachtergrond en geen migratie- in kansen op een baan tussen sectoren waarin studenten achtergrond ruim zes procentpunten. Net als in het mbo een diploma hebben behaald. Met name in de sector zijn de verschillen in baankansen het grootst in de sector gedrag en maatschappij en de sector economie zijn de gedrag en maatschappij en de sector economie. De laatste verschillen in kansen op een baan het grootst. Deze zijn twee jaar lopen de kansen iets minder ver uiteen. sinds 2008 ook sterk toegenomen. Volgens onderzoeks- centrum ROA zijn de verschillen in baankansen het grootst in de private sector en bij beroepen met veel klantcontacten. "2 ROA (2016). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2015. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). 27 il ie / E, ri Áf E / e Í / hf ij de Bela ‚ f/ p | i/ n hind Wi _K NEA Te AN HETO NDERWIJS ONnDERW Se 5 bl En KE A í j ijt ke k iv Ü | B k 4 op is aad : : is if 4 EN | |, - À of Ee 2 / , " 6 : AN Ó Tg f ie Fr adm 1 al me id é ‚me / = en | lede } vn fi / ï En fl, ee ij E Úf / | / — 6 fi on mf Á Ennn / v / / Kg } KE Pe (/ Ó Ë Ps 2 Ji Re pn en Ü Á uk … " d EN nk Y Y Zams \ / ans ( Ten Á fe DK Pand er Le / Î en, / Cm hs If KE - if ( Zn í AT Ss ij / We ek, Á PA Á PE en Ì mn Hi EE 7 kan 4 en AT Il zes Ee en ne f 2 B E ie É Ä S PE if EA V/ : de ee Ë Ek 5 3 ge N En rd Ee Ve \ s ( ja - ifs 4 s 7 ij f | bf : Ó Je q Dn Ji ae Be Ee Sa # Ep Pd ASP Et CGN de A __ H ae EE P | Ef: d | af 1 = jn ij ik - Ù d Í / ä Is ze EP id de B 5 i ne B Ë NN man an 3 7 Er i äj Ji r == Kn 4 er bl a h = Re é m5 = Dn mr ri E Adm | Se KS U pn E Ei | En Lp F4 il Ea Ed i 7 fi í 2 D JL 4 d zE fe) L ij PR etn A É > Z A en _ je fi gere ee Asv Tt NTO NE 4 Pad 1) ed == Wi Es f BAN me A Ene Eu bi E : 7 Ate hi L Ee 3 , f Js A Mam, Midi ae Ee PGE het of d # df 5 hae Ln En ne ded EEn , „& 5 J , Te Wa Ee TAU ee B ’ Rt - 7 \ en ken tin en En 7 à d Ank s en a : Ee A eed ei Re Ee EN Bree B ERLE ne En err on Fr EA Ee, - dE en Beeri En Ee ta oe Dad Ds EE EP Ee É ee EN Ere en er Der EE : ie 3 5 Ed Fn se RT EN EN ï is MEE é E Hd EDE te er et ae Re de di #5 5 ee El Be Re EE kN ss Ee Ei Ee 5 A, 4 ei Ar ede ee ee Ae ei - BERET eee OR le er En ve 8 ee nn ee ar EE ad 3 2 ke Ee ne. EE de Re } : 5 5 ’ ; = netje ed Ee E Ee Nrg at gelen BEE En > ne Te en ë te E Be 4 Re Ee ee ten Hek Bis EER Ee EN 2 ne RA RE A ets e re le en OE NA en dee Od }, dt en haf ir het ne ar aha Et En ne EE stre ede Bree ne 4 perc zn EE Le EE De EEn Here en / Pie re er a dn Ren ET Ale f zer Ô ' 5 sf : aren en Pi Tr 5 zi a r 3 ble te 4 - ode ae dt Ee Un, en Fk RE Ee PR af SEE err - gn vk dt Ne Tee Be Ed nen et En ER re ee Nee ETE et LE A Ae dn BENDES OEE 0 NT Pean A Eje Eg ee IN Brrr en do le E Pe ET EN DEE Pd Ld ARE OdT en LETA er th Eed RN rn aes OR ee DEN NE A RE REN KE ERA hdd EE A NN A a A EE NP NEE IP A tt en tel sd 1 HOOFDLIJNEN 2015/2016 | 3 School hill Grote verschillen in leerprestaties e Nederlandse scholen verschillen sterk in leerprestaties. Zo zijn de verschillen tussen scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland groter dan in andere landen. Ook zien we grote verschillen tussen scholen en opleidingen met vergelijkbare leerlingen of studenten. Voor de ontwik- keling van hun talent maakt het voor leerlingen en studenten uit naar welke school of opleiding ze gaan. Variatie en kwaliteitsverschillen e De variatie aan scholen is een groot goed en vergroot de diversiteit. Daardoor is er ruime keus voor ouders en leerlingen/studenten om de school of opleiding te selecteren die het beste bij hen past. Maar we zien ook grote variatie in de kwaliteit van het onderwijs op scholen. Daarnaast verschillen de randvoorwaarden per school, zoals het aanbod van leraren en de financiële ruimte. Profilering en segregatie e Scholen en opleidingen lijken zich vaker te onderscheiden met een bijzonder concept of profiel. Hierdoor trekken ze specifieke groepen leerlingen of studenten. Zo'n focus versterkt soms de sociale verschillen tussen scholen of opleidingen in eenzelfde wijk of gemeente. Overbelaste scholen * Maatschappelijke problemen stapelen zich soms bij een kleine groep scholen op. Bijvoorbeeld bij scholen die geen gemakkelijke leerlingpopulatie hebben en waar een kloof tussen leerlingen en docententeams is of dreigt. Deze scholen krijgen er op deze manier een maatschappelijke taak bij. Soms ontstaat een negatieve spiraal die alleen doorbroken kan worden door een goed bestuur en een sterke schoolleiding. In een aantal gevallen is daarbovenop extra hulp van buiten noodzakelijk. 29 3a Grote verschillen in prestaties we wanneer we basisscholen vergelijken op andere tussen scholen/opleidingen achtergrondkenmerken van leerlingen (opleidingsni- veau ouders, inkomen, etnische achtergrond, CBS-maat voor leerlingzwaarte). Opvallend grote verschillen tussen scholen en opleidingen Ook in het voortgezet onderwijs grote verschillen In het voortgezet onderwijs zien we vergelijkbare Grotere schoolverschillen dan in andere landen © verschillen als in het basisonderwijs. In de figuur rechts In Nederland lopen de prestaties van scholen in het op pagina 32 is de relatie weergegeven tussen het voortgezet onderwijs meer uiteen dan in andere percentage gewichtenleerlingen op een school en het landen. Dit is te zien in de figuur rechts op pagina 33. slaagpercentage vmbo-g/t, (over drie jaar gemiddeld). In deze figuur staat de omvang van de verschillen in Ook hier zijn de verschillen tussen scholen opvallend PISA-scores natuurwetenschappen tussen scholen voor groot. Met een vergelijkbare leerlingpopulatie qua voortgezet onderwijs. Nederland neemt hierin de achtergrond, slaagt op de ene school 75 procent voor koppositie in: nergens zijn de verschillen zo groot als in het examen en op de andere school 100 procent. En Nederland. Voor een groot deel liggen de PISA-scores zo ook dit beeld blijft staan als we scholen vergelijken op ver uiteen doordat vo-scholen elk een ander niveau basis van andere achtergrondkenmerken van leerlin- aanbieden. Maar ook vergeleken met landen met een gen. En ook wanneer we andere maten van prestaties vergelijkbaar systeem (Zwitserland, Duitsland of België), gebruiken. In alle gevallen zijn de verschillen tussen blijken de verschillen in prestaties in Nederland groot. scholen met een vergelijkbare groep leerlingen Verder worden de prestatieverschillen tussen scholen in opvallend groot. Nederland veel meer dan in andere landen verklaard door de eigenschappen van de scholen zoals leerklimaat, _Diplomakansen mbo en ho verschillen per opleiding kwaliteit van de leraren of de leerstof die kinderen Een mbo- of hbo-student heeft bij de ene opleiding aangeboden krijgen. meer kans een diploma te behalen dan bij de andere opleiding. De prestaties per opleiding verschillen Verschillen in prestaties bij vergelijkbare populatie ® aanzienlijk. De figuur op pagina 33 geeft die verschillen De grote verschillen in prestatie per school vallen ook weer voor alle opleidingen in de sectoren mbo en hbo. op wanneer we scholen met eenzelfde leerlingpopula- In deze figuur staan de diplomakansen van de opleidin- tie vergelijken. Dit is te zien op pagina 32. De figuur gen afgezet tegen de sociale status van de studenten links op de pagina geeft de scholen in het basisonder- (bepaald uit de statusscore van de wijk). Hoe hoger de wijs weer naar leerlinggewicht afgezet tegen de statusscore, hoe hoger opgeleid en rijker de wijk waar gemiddelde score op de Centrale Eindtoets (over drie de student opgroeide. De figuur maakt de sterke jaren gemiddeld). De figuur laat goed zien dat zowel bij verschillen zichtbaar in diplomarendement per scholen met veel gewichtenleerlingen als scholen met opleiding, ook bij redelijk vergelijkbare studenten- weinig of geen gewichtenleerlingen de gemiddelde populaties. Op de ene opleiding hebben ze een kans score op de eindtoets sterk varieert. Bij scholen met van go procent om een diploma te halen en op de een gemiddeld percentage gewichtenleerlingen is de andere een kans van go procent. eindtoets in het ene geval onder de 530 en bij andere scholen boven de 5q0 punten. Dit geldt ook voor Talent volop benut? scholen met nauwelijks gewichtenleerlingen. En bij scholen met veel gewichtenleerlingen is de gemiddelde _Schoolverschillen in benutting talent De grote score op de ene school onder de 525 en op de andere prestatieverschillen tussen scholen lijken te wijzen op school boven de 535 punten. Bij scholen met evenveel verschillen in benutting van talent. Leerlingen en gewichtenleerlingen verschilt de gemiddelde score op studenten hebben op de ene school of opleiding meer de toets maar liefst tien tot twintig punten. Voor de kans van slagen dan op een andere school of opleiding. leerlingen scheelt dat in basisschooladvies een of Het lijkt erop dat een deel van de scholen er beter in meerdere onderwijsniveaus. Dat geldt zelfs voor slaagt het talent van leerlingen volop te benutten dan scholen in eenzelfde wijk; ook zij verschillen soms sterk een ander deel. Dit kan grote gevolgen hebben voor de in gemiddelde toetsuitslag. Even grote verschillen zien verdere schoolloopbaan van leerlingen en studenten. ‚ ‚ n ‚ Lager niveau na zwakke basisschool Dat leerlingen 3 OECD (2016). Reviews of national policies for education. . . Netherlands 2016. Foundations for the future. Paris: OECD. op sommige scholen minder kansen hebben dan op 4 OECD (2013). PISA 2012 results. Ready to learn: students’ andere scholen, wordt duidelijk wanneer we de engagement, drive and self-beliefs. Paris: OECD. schoolloopbaan volgen van leerlingen die op een 30 zwakke basisschool hebben gezeten. Deze leerlingen Vaak zien we ook dat onderwijskundig leiderschap | halen in het voortgezet onderwijs hun achterstand niet ervoor zorgt dat iedereen in een opleiding op dezelfde in. Na drie jaar voortgezet onderwijs zitten ze bijna een manier denkt over onderwijs- en examenkwaliteit en half niveau lager dan leerlingen die van basisscholen deze verbetert. van voldoende kwaliteit kwamen. Een leerling afkom- stig van een zwakke basisschool die op de mavo zit, Tevredenheid hoger beroepsonderwijs relevant © had met een betere basisschool wellicht ook havo Ook in het hoger beroepsonderwijs verschillen de kunnen doen. diplomakansen sterk per opleiding bij een vergelijkbare studentenpopulatie. Bij opleidingen met relatief veel studenten uit sociaal zwakkere wijken valt op dat 3b Kwaliteit onderwijs(proces) en hogere diplomarendementen samengaan met meer randvoorwaarden tevreden studenten. Opleidingen met een hoog diplomarendement hebben 11 procent meer tevreden studenten dan andere opleidingen (77 procent versus Verschillen in onderwijskwaliteit 66 procent). Onderwijskwaliteit verschilt e Scholen verschillen Effect van randvoorwaarden (leraren, financiën) ook sterk in hun kwaliteit van het onderwijs(proces). Inspecteurs zien dagelijks een grote variatie in onder- Lerarentekort voor elke school anders » wijskwaliteit bij hun schoolbezoeken. Die variatie is Randvoorwaarden waaronder scholen en opleidingen aanwezig in alle sectoren van het Nederlandse onder- onderwijs geven, zijn heel verschillend. Voor sommige wijs, dus van basisonderwijs tot en met hoger scholen en opleidingen is het bijvoorbeeld eenvoudig onderwijs. om aan goede leraren te komen. Hoe gemakkelijk scholen vacatures vervullen en hoe goed de kwaliteit Kenmerken van een goede po/vo-school © Een aantal van sollicitanten is, verschilt behoorlijk per school of factoren maakt dat een school het maximale uit de opleiding. Soms gaat het om regionale verschillen, leerlingen weet te halen. De kwaliteit van de lessen is maar vaak liggen de randvoorwaarden binnen een de belangrijkste factor. Het gaat dan vooral om een regio ook flink uiteen. Zo zijn de tekorten aan basis- taakgerichte werksfeer, actieve betrokkenheid van schoolleraren weliswaar vooral een randstedelijk leerlingen en duidelijke uitleg. Ook een leerlingvolg- probleem. Toch verschillen scholen in de grote steden systeem, planmatige leerlingenzorg en extra stof voor ook van elkaar. Veel leraren die een baan zoeken, bijvoorbeeld leerlingen met een (taal)achterstand kiezen bijvoorbeeld vaker voor scholen met een dragen bij aan betere prestaties. Verder zien we bij gemakkelijker leerlingpopulatie. Scholen met een meer goede en excellente scholen vaak sterke teams, met uitdagende leerlingpopulatie hebben daardoor minder veel aandacht voor professionalisering en verbetering keuze bij het vervullen van een vacature. Ook zien we in en een sterke schoolleider. het voortgezet onderwijs dat de lerarentekorten in Duits en de technische vakken sommige scholen veel Lessen van goede kwaliteit e Hoe belangrijklessen van harder treffen dan andere scholen. goede kwaliteit zijn, zien we duidelijk bij basisscholen met veel leerlingen van laagopgeleide ouders. Op scholen _(On)bevoegd lesgeven © Doordat het aanbod aan die met deze leerlingen hoge(re) resultaten behalen, zijn gekwalificeerde leraren zo verschilt per school, lopen in de lessen vaker echt goed. Waar lage resultaten worden het voortgezet onderwijs de percentages onbevoegd behaald, zijn de lessen vaker onvoldoende. Het onder- gegeven lessen op een school ook flink uiteen. Op scheid zit vooral in lessen in een taakgerichte werksfeer 15 procent van de scholen worden alle lessen gegeven en duidelijke uitleg tijdens de lessen. door bevoegde docenten, terwijl op een kwart van de scholen meer dan 10 procent van de lessen onbevoegd Succesfactoren mbo © In het mbo hebben opleidingen wordt gegeven. Op 2 procent van de scholen gaat het vaak zicht op de kwaliteit van het onderwijs, ook om meer dan een kwart van de lessen. Soms kiezen binnen teams. Verder wordt er in teams gericht gewerkt scholen hier bewust voor, soms hebben ze niet genoeg aan goed onderwijs voor studenten. En docenten en bevoegde leraren. Op scholen met meer leerlingen met medewerkers werken actief aan kwaliteitszorg. laagopgeleide ouders is het percentage onbevoegd Hoe intensiever medewerkers bezig zijn met kwaliteits- gegeven lessen veel hoger dan op andere scholen. zorg, des te sterker de kwaliteitsverbetering. Vaak gaat Vergelijkbare patronen zien we bij ziekteverzuim: ook deze gerichtheid van het team samen met een hogere grote verschillen en meer ziekteverzuim op scholen kwaliteit op andere aspecten van het onderwijs(proces). waar meer leerlingen met laagopgeleide ouders zitten. 31 BASISSCHOLEN NAAR PERCENTAGE VO-SCHOLEN NAAR PERCENTAGE GEWICHTENLEERLINGEN EN TOETSSCORE GEWICHTENLEERLINGEN EN SLAAGPERCENTAGE 550 100 vens Dn ee Je vee 3 Re “a at …. T n, el bj, en el ‘ hi e e Bij een vergelijkbare RE OEE x leerlingpopulatie zijn o5 "MRG dre i 245 « er grote verschillen a ei et a . Ì in toetsscore. En baat. . : "Eraser MEN een. E È : sek de “e 4 . 540 Kk ; 0 eey 8 1: _ . b ee, 4 N r Be f . ale if B esp Sat 5 ge : 5 ERA softe, 530 ES 0 Bij een vergelijkbare « leerlingpopulatie zijn er grote verschillen Ù : „ \inslaagpercentage. 525 Uj 75 _L_ Gemiddelde Gemiddeld toetsscore slaagpercentage basisonderwijs vmbo-g/t Percentage gewichtenleerlingen 2016 Percentage gewichtenleerlingen 2016 520 geg 3 > zo geg 8 > 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 10 20 30 40 50 60 70 80 is, OEH is, wie UI u Ni ìk _ z it TI a Kefefef jede) | |, EL Hjja f EL LÁ P Li Ook grote verschillen Lager opgeleide ouders met tussen scholen in niet-westerse migratieachtergrond Lager opgeleide ouders met westerse dezelfde straat of geen migratieachtergrond DN Hoger opgeleide ouders met Scholen met dezelfde postcode verschillen niet-westerse migratieachtergrond soms sterk in leerlingpopulatie. Dit zien Hoger opgeleide ouders met westerse we in bijna 10 procent van de buurten. ® of geen migratieachtergrond 32 In Nederland grootste Grote verschillen in verschillen leerprestaties en rendement tussen scholen Scholen met een vergelijkbare leerlingpopulatie verschillen VERSCHILLEN TUSSEN sterk in toetsscore en rendement. Ook in het mbo en het ho = SCHOLEN PER LAND zien we grote verschillen tussen opleidingen in rendement Van als landen zij „de (PISA-SCORES) bij een vergelijkbare studentpopulatie. Nederland het grootst. Nederland Binnen een school zijn de en al verschillen in prestaties Bulgarije | MBO-, HBO- EN WO-OPLEIDINGEN NAAR juist weer klein. Honsarije STUDENTPOPULATIE EN RENDEMENT palend EE NE EES BR En België © Mbo ú me A8 : el ep ete en ondnign „ 00 Slovenië © Hbo ' d weer ie REE ts we Duitsland a * sat Nee … Ie: Tas zi , * ® Wo rr dr A TEE et ALL hann a GE es ES: ban Rr „° As: Slowakije Set EE ET ete ek B des ë Malta eee Teade ae On 80 Oostenrijk „de annie T « el, re en a EERENS adt … set Erst 8 Ee e EDE rn Er stes I ® . A eef en eh ene Mer EN en ee E es, borne Eee ht Tsjechië * Ha hs On e ij ri Eh fe, …le ES state dte eh Ri eN EET 8 Zwitserland . . - eds pretn em el « en iten tn Ea Ein berek be Fan i | Gee GT ES rat we ditee Be ede se 8 60 Singapore _ n _ * Re "ei 1 Ee 5 mame mm vn ES de An IA: Luxemburg TE ate Seber ane ee He =p ueerd® zn mmm eg wen ler, Griekenland , „el a …, se Re an be 7 er . NE NE Ta Chili . . Ree zee ve 40 Dn … ara AE NK Litouwen ii rte Pag: Ee mmm ___|Bij een vergelijkbare elf ® „ . Korea studentpopulatiezijn | - _… | es E nn er grote verschillen | «,‚ ER et Australië in rendement. Lsa Oe Verenigd Korlinkrijk E id sE 0 ken ed ij = - En - 20 Portugal . 2 nn 1 ii OE OB Eg Nieuw-Zeeland . Ll . mmm mm! : À mn : Gemiddeld Verenigde Stàten _ rendement —_— \ : : Zweden Gemiddelde statusscore van : “ mn buurten van de studenten | 5 . . 0 Canada . nn | -2,0 1,5 1,0 -0,5 0 0,5 1 1,5 Polen Denemarken, men sl 1 nn D Gemiddelde lerland nn Spanje nn [ EE Noorwegen DR Finland ni u) Er | MRE oe Of abend 5, Dsland eelt Hi Be ajmpug:t “jo 20 30 40 50 60 70 E dode en (nf nfa …L a AWARD GE oe En = Ok iN 5 5,6 5 Ee 29,4 ej 43,8 5 le) rik 65,6 E Niet evenveel te besteden © De bestedingsruimte demografische trends (zoals woonsegregatie en verschilt ook per school of opleiding. Sommige scholen _ toename van leerlingen met een migratieachtergrond). en opleidingen hebben ruime middelen, andere juist Sociale segregatie in het onderwijs is overigens niet. Precieze cijfers over de bestedingsruimte per duidelijk een stedelijk verschijnsel. De uitersten zijn school of opleiding en de verdeling van de middelen scholen met vrijwel uitsluitend leerlingen met acade- over de scholen/opleidingen zijn niet beschikbaar. misch opgeleide ouders en scholen met voornamelijk leerlingen uit probleemwijken en/of leerlingen die niet (meer) op andere scholen terecht kunnen. 35c Profilering scholen Grote leerachterstand op enkele (achterstands)- Profilering en werving studenten scholen © Hoewel Nederland gemiddeld hoge leerling- prestaties laat zien in de PISA-studie, zien we toch een Sterkere profilering © In alle sectoren concurreren relatief bovengemiddeld grote leerachterstand bij scholen en opleidingen met elkaar om (de beste) leerlingen die op scholen zitten met een hoge concen- leerlingen en studenten. Scholen onderscheiden zich tratie van kinderen met een lage sociaaleconomische vooral door kwaliteit te bieden en door specifieke status. Leerlingen die op de meest sociaaleconomisch concepten of werkvormen. Daardoor krijgt ons achtergestelde scholen zitten, presteren aanzienlijk onderwijs(stelsel) meer kwaliteit en diversiteit. lager dan leerlingen op deze scholen in andere Dat scholen zich vaker onderscheiden met specifieke OESO-landen. concepten en werkvormen ervaren inspecteurs in gesprekken met besturen en zien we aan de toename van scholen met een eigen profiel. Ook bieden steeds 3d Overbelaste scholen meer scholen speciale programma’s aan, bijvoorbeeld voor hoogbegaafden, (Engels)talige leerlingen, Problematiek autistische leerlingen, enzovoort. Daarnaast zien we een sterke groei van het aantal leerlingen op islamiti- Leerlingen met sociaal-culturele afstand tot de sche scholen. Zoals gezegd leidt de profilering tot meer school * Bepaalde groepen leerlingen hebben een diversiteit in het onderwijs(stelsel); er is meer keuze. sociaal-culturele afstand tot de school. Dat kan het geval zijn als jongeren opgroeien in een omgeving Verschillen in leerlingenpopulatie De sterkere waarin onverdraagzaamheid, wantrouwen tegenover profilering in combinatie met verschil in schoolkeuze de samenleving en haar instituties, afwijzing van de van leerlingen en ouders leidt ertoe dat leerlingen en beginselen van een vrije en open samenleving en het studenten vaker bij gelijkgestemden op school zitten. gevoel er niet bij te horen, de toon zetten. De relevantie Dit is bijvoorbeeld zichtbaar bij basisscholen met een en legitimiteit van de school komen onder druk te staan gelijke postcode. Vaak staan deze scholen naastelkaar en als de sociale integratie hapert en leerlingen zich niet delen bijvoorbeeld een schoolplein. Toch zien we bij zulke identificeren met democratisch samenleven en de buurscholen soms grote verschillen in de leerlingen- waarden die daarbij horen. Soms ontstaat een kloof populatie. De figuur onderaan op pagina 33 laat drie tussen leraren en leerlingen.'> De school verliest dan basisscholen met eenzelfde postcode zien. Ondanks dat haar morele gezag en wordt gezien als instrument van deze basisscholen naast elkaar staan, verschillen ze sterk de dominante cultuur. Of het onderwijs beperkt zich tot in leerlingenpopulatie. overdracht van subculturele waarden. Deze scholen verliezen hun verbindende kracht en brugfunctie naar Segregatie © In paragraaf 1a belichten we dat basis- het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. scholen en scholen voor voortgezet onderwijs hetero- gener zijn geworden als we kijken naar de cognitieve Sommige scholen overvraagd e Scholen met veel capaciteiten van de leerlingen; per niveau lopen de leerlingen die opgroeien met sociaaleconomische resultaten van de leerlingen behoorlijk uiteen. Kijken achterstand en sociaal-culturele afstand tot de we naar het opleidingsniveau en inkomen van de samenleving, hebben een moeilijke opdracht. Zulke ouders dan worden de klassen in het basisonderwijs scholen lopen het risico overvraagd te worden. De juist homogener. Op scholen in het voortgezet onder- inspectie ziet deze scholen (soms) worstelen om goede wijs is er in dat opzicht niet veel veranderd. resultaten te bereiken, een prettig schoolklimaat en Tegelijkertijd vermindert de segregatie naar etnische achtergrond zowel in het basis- als in het voortgezet _ _ ‚ … . . en 5 Kleijwegt, M. (2016). 2 werelden 2 werkelijkheden. Hoe ga je daar als onderwijs. Trends in segregatie zijn overigens moeilijk docent mee om? Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en te duiden, omdat ze fluctueren en samenhangen met Wetenschap (OCW). 34 sociale veiligheid te bieden, leerlingen te motiveren en Samenhang in team © Binnen succesvolle scholen zien | — in essentie — hun een hoopvol en verbindend we ook vaker samenhang binnen het team. Het team perspectief te bieden. heeft een nadrukkelijk besef van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, onderling vertrouwen en Oorzaken negatieve spiraal e Soms verliezen scholen betrokkenheid, en collegiale consultatie en ondersteu- grip op de situatie. Bijvoorbeeld als ze niet het juiste ning zijn er meestal vanzelfsprekend. Vaak wordt hierbij antwoord hebben op de onderwijsbehoeften van gebruik gemaakt van ondersteunende, externe leerlingen, niet in staat zijn leerlingen te motiveren tot expertise om dit te bereiken. leren en hen verantwoordelijk te maken voor hun handelen, niet in staat zijn contact te leggen met de Aanvullende maatregelen bij complexe situaties leerling of een positief leerklimaat te creëren. Zo ontstaat een negatieve spiraal en worden leraren zwaar Inzet op contact met leerling uit straatcultuur belast.'* De sociale veiligheid op school neemt af en de Soms hebben deze scholen ook te maken met leerlin- onderwijsresultaten lopen terug. De school krijgt een gen die de school niet accepteren of deelname aan slechte naam en het leerlingenaantal daalt. Leerlingen onderwijs nutteloos vinden, bijvoorbeeld door uit de omgeving kiezen andere scholen en de leerlingen _ straatcultuur, stoornissen, problemen thuis of conflic- op de school zijn vreemden in de wijk. Ziekteverzuimen terende waarden. Leerlingen die niet gemakkelijk een mobiliteit onder het personeel nemen toe. Bij ernstige lerende houding aannemen of geen autoriteit van de incidenten verslechtert de situatie en social media of school erkennen, veroorzaken onrust in de klas en een aandacht in de media maken het voor de school nog groepsdynamiek waar een leraar veelal weinig of geen moeilijker. invloed op heeft. Zo’n leerlingpopulatie stelt nog hogere eisen aan het onderwijs. Scholen die daaraan Maatregelen en mogelijkheden voldoen, slagen erin contact te leggen met de leerlin- gen door een cyclus van gesprekken. Door luisteren, Veilige en positieve leeromgeving © De inspectie ziet reflectie, coaching en begeleiding via die gesprekken ook scholen die zo'n negatieve spiraal doorbreken. ontstaat meer begrip voor de leerling en de leerling Hier lukt dit schoolleiders en besturen, vaak door een krijgt vertrouwen in de school. Scholen waar dit lukt, combinatie van maatregelen. Een enkele school wordt doen vaak ook huisbezoeken en rapporteren regelma- zelfs excellent. Deze scholen doorbreken bijvoorbeeld het _ tig en duidelijk over resultaten aan de ouders om de gevoel van chaos en onbeheersbaarheid door regels over _ouderbetrokkenheid te versterken. de onderlinge omgang op te stellen en te handhaven. Ze bevorderen dit met duidelijke communicatie, het Gezamenlijk curriculum afstemmen © Afstemming betrekken van leerlingen en het delen van verantwoorde- _ van het curriculum op de leerlingpopulatie gebeurt ook lijkheid. Ook zorgen ze vaak voor eenduidig pedagogisch beter op succesvolle scholen. Het aanbod en niveau handelen door allen (leraren en niet-onderwijsgevenden). sluiten dan aan bij de mogelijkheden van de leerlingen Dit voorkomt dat leerlingen het gevoel houden dat en het curriculum is betekenisvol, prikkelend en leraren hen ongelijk of oneerlijk bejegenen. Zo ontstaat uitdagend. Vaak ontwerpen teams samen lessen en een veilige en positieve leeromgeving. verzorgen de planning en organisatie van het leerstof- aanbod. Zij brengen daarbij vaak het leerrendement in Kwaliteit van leraren ondersteunen © Scholen die de kaart en schenken aandacht aan belemmeringen. We spiraal doorbreken zorgen vaak ook voor pedagogisch zien ook dat succeservaringen van leerlingen er vaak en didactisch (heel) goede lessen. Er is inzicht in de leiden tot een meer intrinsieke motivatie voor leren. kwaliteit van de lessen en de leraren. Vaak zet de school inter- en supervisie, begeleiding en scholing gericht in Beroep op deskundigheid » Welke scholen lukt het om en voert een ondersteunend personeelsbeleid. hun verbindende functie te realiseren, ook bij een Regelmatig gaat dit gepaard met een schoolbrede moeilijke leerlingpopulatie? Dat zijn scholen die in discussie over het onderwijsconcept van de school. Eris teamverband lessencycli en projecten ontwikkelen, een visie, vertaald in concrete afspraken. De school- betrokken leraren hebben, hun leerlingen kennen en leider bevordert het draagvlak hiervoor. Ook zien we van hen resultaten verwachten. Vaak gebruiken zij regelmatig een nieuwe schoolleider die een nieuwe hierbij professionele ondersteuning en begeleiding, start maakt. Of het gebouw wordt gerenoveerd, wat zoals beschikbare (binnen of buiten de school) deskun- nieuwe energie aan de school geeft. digheid rond leer- en gedragsstoornissen. Ook investe- ren ze vaak in deskundigheid van individuele leraren op ‘6 Paulle, B. (2013). Toxic Schools. High-poverty education in New York het terrein van leer- en gedragsstoornissen. and Amsterdam. Chicago: University of Chicago Press. 35 Gericht op leerhouding inclusief sociaal-emotionele ontwikkeling © Aandacht voor de leerhouding en motivatie van leerlingen betekent vaak dat ook meer aandacht is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijke en maatschappelijke vorming van leerlingen. We zien dat leraren leerlingen steeds meer verantwoordelijkheid geven voor hun eigen leerproces, hun denkvaardigheid stimuleren en als leraar aanslui- ten bij de belevingswereld van de leerlingen. Deze houding gaat onverdraagzaamheid en radicalisering tegen. Het helpt om de risico’s die xenofobie, discrimi- natie, radicale opvattingen en uitsluiting in zich dragen, proactief te benaderen. Dit is met name van belang op scholen waar leerlingen zich niet als vanzelf identifice- ren met democratische waarden, of waar leerlingen door sociaaleconomische achterstand zich niet verbonden voelen met de school of de samenleving. Beschikbare tijd en middelen soms beperkend Op succesvolle scholen zien we een goede schoolleider, voldoende goede leraren, grote inzet en betrokkenheid van deze leraren, goede pedagogische en didactische vaardigheden, en voldoende gelegenheid voor overleg en reflectie. Ook energie, synergie, adequate aansturing en gerichte professionalisering zijn daarvan onderdeel. Al die inspanningen vragen tijd en middelen die niet altijd beschikbaar zijn. 36 1 HOOFDLIJNEN 2015/2016 | 37 D Dena sn ok ad mmm geer per 1 ì 5 | j A! 3 ; B Î ' | Ì 5 4, Ï (en e 8 4 il RE JEN ze Kv en” Ede ' Ee jl | à B / 5 Á Î B | k | EN | ief é E w p 8 Ne err kl OR z it adil ( | j Dn Vn mn vn J es Ei EE Pk il | f al Vv 14S-- __ d _ EE man . id 3 43 Á Saker 1 HOOFDLIJNEN 2015/2016 | Leraren goed in uitleg, niet allemaal in uitdaging e Leerlingen geven aan dat hun leraren goed zijn in uitleggen en een duidelijke structuur bieden. Ook is het pedagogisch klimaat goed. Uit lesbezoeken van inspecteurs blijkt dit ook: pedagogische en algemene didactische vaardigheden zijn bij de overgrote meerderheid van de lessen voldoende. Een verbeterpunt is afstemming/differentiatie en het bieden van uitdaging. Zowel leerlingen als inspecteurs geven aan dat dit in veel lessen beter kan. Kwaliteit leraren verschilt per school e Scholen hebben leraren van verschillende kwaliteit. Goede leraren lijken niet evenredig over de scholen verdeeld te zijn. We zien ook dat scholen niet dezelfde randvoorwaar- den voor onderwijs hebben. Sommige scholen hebben bij vacatures bijvoorbeeld veel beschikbare kandida- ten, andere scholen geen of weinig. Op sommige scholen is het ziekteverzuim hoog, op andere scholen laag. Professionalisering en personeelsbeleid e Leraren, scholen en besturen verschillen aanzienlijk van elkaar in tijd en aandacht voor professionalisering. Op sommige scholen lijkt het leraren aan tijd te ontbreken om zich te professionaliseren, terwijl op andere scholen of opleidingen leraren juist intensieve en gerichte professionalise- ringsactiviteiten ondernemen. Over het algemeen blijken vooral goede leraren zich te professionaliseren. We zien een breed scala aan professionaliseringsactiviteiten, weinig gericht op effectieve aanpakken en vaak zonder relatie met het strategisch beleid van een school. Meer goede leraren nodig e Voor goede lessen zijn voldoende goede leraren nodig. Zijn die er wel? De sterke daling van de instroom in de pabo-opleidingen is een zorg. Daarbij blijkt de instroom in met name de pabo's wat eenzijdig: weinig mannen, nauwelijks studenten met een migratieachtergrond en weinig gediplomeerden met een profiel in natuur en/of techniek. 39 4a Kwaliteit van de lessen Kwaliteit leraren verschilt per school * De kwaliteit van leraren verschilt binnen scholen, maar ook tussen Gestructureerde lessen, maar te weinig differentiatie scholen. Sommige scholen hebben meer goede leraren dan andere scholen, of juist meer leraren die tijdens de Duidelijke en gestructureerde lessen » Nederlandse lessen onvoldoende kwaliteit laten zien. Ook zien we leraren geven, in vergelijking met leraren in andere grote verschillen in het ziekteverzuim tussen scholen, Europese landen, op een aantal punten heel goed les. evenals in de percentages bevoegde leraren. Ook de Zij plannen de lessen goed en hun lessen zijn inhoude- randvoorwaarden verschillen tussen scholen. Bij lijk goed. De leraren maken de leerlingen duidelijk wat vacatures kunnen sommige scholen kiezen uit veel van hen verwacht wordt en wat de doelen zijn van de beschikbare kandidaten, terwijl andere scholen geen of les. De meeste leraren stellen ook vragen aan de weinig goede kandidaten voor vacatures hebben. leerlingen om ervoor te zorgen dat ze het materiaal begrijpen en om studenten uit te nodigen om hun denken, redeneren en presenteren uiteen te zetten.” qb Professionalisering van leraren Nederlandse leerlingen zijn van mening dat hun leraren dit vaak doen (zie de figuur op pagina 42). Vooral informele professionalisering, meer inter- collegiale lesbezoeken Differentiëren en uitdaging bieden blijft achter Nederlandse leraren zijn aanzienlijk minder goed in het Vooral informele activiteiten © Nederlandse leraren differentiëren tussen de verschillende leerlingen dan de professionaliseren evenveel als hun collega’s in andere leraren in andere hoog presterende landen. Zij dagen met _ landen. Wel valt op dat het vaak om informele activi- name de beste leerlingen onvoldoende uit, waardoor die teiten gaat. Leraren houden vakliteratuur bij, doen waarschijnlijk niet hun hoogst haalbare niveau bereiken. ontwikkelwerk met collega’s, volgen gezamenlijk Minder dan in andere landen wordt bij kinderen op cursussen en raadplegen elkaar of vragen elkaar 15-jarige leeftijd ‘outside the box’-denken aangeleerd, feedback. De professionaliseringactiviteiten zijn verder waarbij ze gestimuleerd worden ‘hogere orde denken’ in heel divers en sluiten niet altijd aan op de ontwikkel- te schakelen (zie ook de figuur op pagina 42). punten van de leraar (en/of het team). Vergelijkbaar beeld bij lesbezoeken * Ook uit Meer collegiale visitatie en feedback © Leraren gaan lesbezoeken van inspecteurs blijkt dat leraren over het steeds vaker bij elkaar op bezoek in de klas. Twee derde algemeen goed zijn in algemene didactische vaardig- deel van de leraren in het voortgezet onderwijs bezoekt heden, zoals het geven van duidelijke uitleg. Maar ook minstens één keer per jaar een les van een collega. Toch is de inspecteurs zien dat het leraren beduidend minder collegiale visitatie nog lang niet vanzelfsprekend en goed lukt om leerlingen actief te betrekken bij delesen stellen we ook grote verschillen tussen scholen vast. Een om het onderwijs aan te passen aan de specifieke deel van de leraren in het basisonderwijs en voortgezet behoefte van leerlingen (differentiëren). De randvoor- en speciaal onderwijs heeft nooit een lesbezoek afgelegd waarden voor differentiatie en onderwijs op maat aan collega’s van de eigen school. In het hoger onderwijs worden steeds beter, maar differentiatie in de lessen vinden docenten intervisie en feedback belangrijk, maar neemt nauwelijks toe. In het basisonderwijs en de een derde van de hogeschooldocenten ontvangt nooit beroepsgerichte vakken in het mbo wordt wel meer feedback? Uit de antwoorden op een vragenlijst van de gedifferentieerd dan in het voortgezet onderwijs, waar inspectie blijkt dat universitair docenten in de praktijk in meer dan de helft van de lessen niet wordt gediffe- weinig met de feedback doen. rentieerd. Een uitzondering zijn de examenklassen in het voortgezet onderwijs. Hier wordt ook veel doel - Professionaliseringsactiviteiten vooral bij starters, gerichter gewerkt, waarbij differentiëren vanzelf- onbevoegden en goede leraren sprekend lijkt. Daarnaast zien we, in alle sectoren, steeds meer differentiatie buiten de klas: leerlingen Starters en onbevoegden meer scholing, lesbezoek die extra hulp of uitdaging kunnen gebruiken, krijgen en feedback © Startende leraren en leraren die (nog) steeds meer aparte activiteiten/programma'’s niet bevoegd zijn, ondernemen meer professionalise- aangeboden. 8 Zie ook: Onderwijsraad (2016). Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. 9 Witteman-van Leenen, H., Bergen, CTA. van, & Dekker, B. (2014). 7 OECD (2013). PISA 2012 results. Ready to learn: students’ Onderwijs werkt! Rapportage van een enquête onder onderwijspersoneel engagement, drive and self-beliefs. Paris: OECD. uit het po, vo, mbo en hbo. Meting 2014. Amsterdam: Regioplan. 40 ringsactiviteiten dan leraren die al langer voor de klas van de school uitgewerkt is in concrete en observeerbare | staan. In het voortgezet onderwijs hebben starters normen voor het handelen binnen en buiten de klas. vaker lesbezoek gehad van een leraar van de eigen Op een kwart van de vo-scholen zet de schoolleiding het school, dan leraren die al langer voor de klas staan. personeelsbeleid niet in om de onderwijskundige doelen Ook krijgen ze vaker feedback naar aanleiding van een van de school te bereiken. lesbezoek dan oudere leraren. Bij leraren die (nog) niet bevoegd zijn, constateren we vergelijkbare uitkomsten. _Scholingsplan vaak top-down © Op de meeste vo-scholen hebben schoolleiders een scholingsplan Goede leraren actiever in professionaliseren © ontwikkeld om de doelstellingen van de school met het Leraren die het beste lesgeven hebben vaker les- personeel als geheel te bereiken. Op de meeste scholen bezoeken gekregen van collega’s van de eigen school. neemt de schoolleider veelal het initiatief en is er sprake Zij doen bovendien vaker mee aan een werkbezoek van vaneen top-downbenadering. Meestal gaat deze en aan collega’s van een andere school. Leraren die benadering gepaard met een zachte vorm van sturing, minder goed lesgeven ondernemen deze en andere zoals: leraren informeren tijdens teambijeenkomsten, professionaliseringsactiviteiten juist minder vaak. Het budget vrijmaken voor scholingsactiviteiten en leraren lijkt er dus op dat de leraren die professionalisering het _ individueel enthousiasmeren (zie ook de figuur rechts- meest nodig lijken te hebben, zich het minste profes- boven op pagina q3). Op een minderheid van de scholen sionaliseren. Wellicht nemen goede leraren zelf meer hebben leraren daarbij het initiatief om opleidingsambi- initiatief. Een andere verklaring kan zijn dat goede ties te formuleren. leraren vooral op scholen werken waar veel professio- naliseringsmogelijkheden zijn of waar professionalise- Kloof tussen personeel en schoolleiding ring gestimuleerd wordt. Op sommige vo-scholen kijken personeel en school- leiding verschillend tegen schoolontwikkeling aan. Lesbezoeken en feedback van de schoolleider De onderwijsvisie van de school is niet altijd duidelijk en wordt niet altijd gedeeld. Leraren en schoolleider praten Lesbezoeken van schoolleider © In het basisonderwijs vaak langs elkaar heen over belangrijke begrippen zoals krijgt circa 80 procent van de leraren ten minste één keer differentiatie. En wanneer schoolleiders bijvoorbeeld op per jaar een lesbezoek van de schoolleider. In het sommige onderdelen vrij negatief zijn over de leraren op voortgezet onderwijs leggen schoolleiders minder vaak hun school en proberen te sturen op basis van inhoude- lesbezoeken af dan in het basisonderwijs. De schoolleider _ lijke kaders, stellen die leraren daartegenover dat de gaat vaak op bezoek bij beginnende leraren. Het percen- randvoorwaarden voor goed onderwijs niet voldoende tage lesbezoeken aan 55-plussers ligt veel lager. In op orde zijn. Verder vindt een deel van de schoolleiders internationaal perspectief valt eveneens op dat school- dat de leraren die hun lessen vaak niet goed voorberei- leiders weinig feedback over de kwaliteit van de lessen den, weerstand tegen verandering hebben. geven. Slechts go procent van de schoolleiders geeft aan (zeer) vaak in de klas te kijken, waar in de meeste landen Voorbeeld e De kloof tussen schoolleiding en personeel 60 tot go procent van de schoolleiders dit doet2° wordt bijvoorbeeld duidelijk bij de ontwikkeling van differentiatie in het voortgezet onderwijs. Leraren geven Feedback nog niet voldoende © Leraren krijgen lang aan differentiatie heel belangrijk te vinden. Tegelijkertijd niet altijd feedback op hun functioneren. Als inspectie zegt een kwart van hen onvoldoende ruimte te krijgen constateren we tijdens de schoolbezoeken dat het om differentiatievaardigheden te ontwikkelen. Ook percentage leraren dat feedback krijgt, wel toeneemt. zeggen leraren dat de randvoorwaarden differentiëren Tegelijkertijd stellen we vast dat bijna 9 procent van de soms moeilijk maken, zoals de voorbereidingstijd per leraren in het voortgezet onderwijs nooit feedback krijgt leerling, de mogelijkheden van het klaslokaal en het en 25 procent minder dan één keer per jaar. Bij 55-plus- lesmateriaal en kennis over het niveau en de leerstijl van sers liggen deze percentages hoger. de leerlingen. De schoolleiding legt de oorzaak van ontbrekende differentiatie vaak bij de professionaliteit Geen samenhang leren en ambitie © De professionalise- van leraren. Zij vinden dat leraren beter kunnen leren ringsactiviteiten van leraren lijken over het algemeen los differentiëren. Leraren zouden vooral een duidelijkere te staan van de dagelijkse gang van zaken op en de visie en bijscholing nodig hebben. strategische visie van de school. We zien bijvoorbeeld dat op maar twee van de vijf scholen de onderwijsvisie 2 OECD (2016). School leadership for learning. Insights from TALIS 2013. Paris: OECD Publishing. 41 PERCENTAGE VO-LEERLINGEN Wat doen leraren veel, DAT VINDT DAT DE DOCENT: Emier î wat weinig in de klas? Nederlandse leerlingen vinden vaker dan leerlingen uit andere landen dat hun leraren duidelijk uitleggen en structuur bieden. Minder vaak vinden ze dat leraren afstemmen op verschillen tussen Duidelijke leerlingen, hun complexe problemen Nagaat of leerlingen leerdoelen stelt leren oplossen en hen uitdagen. goed hebben begrepen wat is geleerd Duidelijk uitlegt wat Leerlingen laat werken leerlingen moeten leren in kleine groepen Ander werk geeft aan Leerlingen vertelt wat leerlingen die moeite hebben van hen verwacht wordt en/of vooruitlopen bij een opdracht/toets Leerlingen vraagt om Opgaven presenteert uitte leggen hoe ze een waarvoor niet direct opgave hebben opgelost een oplossing is Opgaven geeft die vereisen Opgaven geeft die opgelost dat leerlingen er langere kunnen worden op tijd over nadenken verschillende manieren Leerlingen vertelt hoe ze Leerlingen feedback het beter kunnen doen geeft op sterke en zwakke vaardigheden 42 Steeds minder Instroom pabo daalt sterk over Hoe stuurt een Sommige schoolleiders . de jaren. Het aantal gediplo- . sturen niet op differentiatie. nieuwe leraren meerden is inmiddels lager dan schoolleider VO Wanneer schoolleiders dat basisonderwijs het aantal nieuwe vacatures. op differentiatie? wel doen, sturen ze meestal op een zachte manier. TRENDS INSTROOM EN DIPLOMA'S PABO PERCENTAGE SCHOOLLEIDERS DAT STUURT DOOR: = Instroom m Gediplomeerden =- Schatting vacatures -- Schatting gediplomeerden Prestatieafspraken Prestatieafspraken Normen/doelen voor met vaksecties met leraren handelen in de klas „emee Informeren op Budget Enthousiasmeren Led teambijeenkomsten vrijmaken A _ T @ Hard ® Zacht e Niet 2001 2006 2016 2020 Geen sturing » Instroom pabo S NAAR ACHTERGROND NAAR GESLACHT Vooral havo-leerlingen met Economie & . Maatschappij en Cultuur & Maatschappij gaan naar de pabo. Er gaan maar weinig mannen en leerlingen met een migratie- achtergrond naar de pabo. | { | KENMERKEN PABO-STUDENTEN (IN PROCENTEN) NAAR PROFIEL HAVISTEN Nen nn ie migratieachtergrond zi i P 19,0 Man rij) (OTIS, vi Maatschappij 7 Economie & 33,5 Maatschappij (erica) ETA} laalf=de Ld EN EAR Vrouw 74,7 achtergrond Natuur & 19,4 Gezondheid 2015 2006 2015 2006 2015 43 Schoolbesturen wisselend in aanpak © Wat leraren bij Kwaliteit instromende studenten gelijk © De eind- het ene bestuur aan professionalisering krijgen, examencijfers van de studenten die instromen in de verschilt aanzienlijk van wat ze bij het andere krijgen. pabo zijn in de periode 2006-2015 niet omhoog gegaan. Het aantal professionaliseringsactiviteiten loopt sterk De instromende havo-gediplomeerden lijken weliswaar uiteen. Schoolbesturen bieden soms een eigen beter te scoren voor Engels, maar hun prestaties voor scholingsacademie, maar er zijn ook besturen bij wie Nederlands en wiskunde dalen licht. De kwaliteit van de minder mogelijk is. De inspectie ziet dat schoolbesturen instromende havo-gediplomeerden lijkt redelijk stabiel, hun professionaliseringstaak verschillend opvatten. terwijl het absolute aantal studenten dat zich inschrijft Sommige schoolbesturen trekken de randvoorwaarden daalt. De daling komt vooral doordat minder mbo- van het personeelsbeleid naar zich toe, anderen niet. gediplomeerden aan de pabo beginnen. Ook zien we dat sommige besturen gerichte keuzes maken in bestedingen, terwijl andere besturen de Aantal instromers tweedegraads- en universitaire middelen gelijk of naar rato over de scholen verdelen. lerarenopleidingen daalt niet © Bij de tweedegraads en de universitaire lerarenopleidingen loopt het aantal instromende studenten niet terug; de instroom is vrij 4c Voldoende leraren? constant. Bovendien is de verhouding tussen mbo’ers, havisten en vwo'ers die voor tweedegraads leraren- Ontwikkelingen lerarentekort opleidingen kiezen constant. De meeste leerlingen stromen door vanuit de havo (30 procent) en het mbo Toenemend tekort © In het primair onderwijs, het (zo procent). Het aantal vwo-leerlingen is opvallend voortgezet onderwijs en in het mbo verwachten we dat _ laag, rond de 5 procent. Van de studenten aan een de lerarentekorten de komende jaren verder toenemen. tweedegraads lerarenopleiding doet 35 procent de Maar hoeveel het tekort toeneemt, verschilt per sector, lerarenopleiding parallel aan een andere studie of heeft vak of regio. Zo worden in het basisonderwijs de zich ingeschreven ná een andere studie. grootste tekorten voorspeld, die vooral in specifieke regio's sterk zullen oplopen. In het voortgezet onder- Instromende studenten relatief homogene groep wijs ontstaan naar verwachting met name voor specifieke vakken — bêtavakken en de moderne Vooral vrouwen zonder migratieachtergrond vreemde talen — veel moeilijk te vervullen vacatures. Ongeveer 75 procent van de studenten die instromen in de pabo is vrouw. Het aandeel studenten met een Daling pabo-studenten tot 2015 © Het aantal pabo- westerse en niet-westerse migratieachtergrond is studenten neemt sinds 2006 gestaag af. Terwijl in 2006 10 procent. Dat is lager dan het gemiddelde in de totale nog 11.500 pabo-studenten instroomden, was dit hbo-instroom (17,5 procent) (zie ook figuur onderop aantal gedaald tot 5.500 in 2015. Hoewel deze daling de pagina q3). In de tweedegraads lerarenopleidingen is de landelijke trend volgt — afname van het aantal leerlin- instroom man/vrouw redelijk evenwichtig: ongeveer gen dat een hbo-opleiding kiest — is de instroom in de 55 procent is vrouw. Ook is het aandeel studenten met pabo sterker afgenomen dan de instroom in andere een westerse en niet-westerse migratieachtergrond hbo-opleidingen. De daling houdt gelijke tred met de (18 procent) hoger dan binnen de pabo. Bekeken over invoering van instroomeisen en rekentoetsen op de een langere periode blijkt de instroom in de leraren- pabo's. Met name de instroom vanuit het mbo is opleidingen redelijk stabiel in geslacht en etniciteit. gedaald. De daling leidt ertoe dat het aantal pabo- gediplomeerden niet meer in de pas loopt met het Profielen van instromers redelijk eenzijdig © Bij de aantal nieuwe leraren dat jaarlijks nodig is. Ditis tezien pabo stromen nauwelijks scholieren met technische in de figuur linksboven op pagina q3. profielen in (zie ook figuur onderop pagina 43). Ook bij de tweedegraadslerarenopleidingen hebben de Meer pabo-studenten vanaf 2016 © In 2016 is de instromende studenten vooral een achtergrond met instroom van pabo-studenten voor het eerst in tien jaar een Cultuur & Maatschappij-profiel. Al jaren kiest dus toegenomen; 10 procent meer vergeleken met 2015. slechts een klein aantal studenten met een bètaprofiel Vergeleken met vorig jaar is het aantal instromers voor een lerarenopleiding. Gezien het tekort aan vanuit het mbo met 14 procent toegenomen, vanuitde leraren met een bèta-achtergrond en dalende presta- havo met 11 procent en vanuit het vwo met q procent. ties in rekenen in zowel het basisonderwijs als het De indirecte instroom is met 13 procent toegenomen en _ voortgezet onderwijs, is dat niet bemoedigend. Het de directe instroom met 8 procent. aandeel studenten met een bèta-achtergrond bij de tweedegraads lerarenopleidingen is wel hoger dan in de pabo. Verder is opmerkelijk dat mannen die 44 instromen in de lerarenopleidingen relatief vaker een | bètaprofiel hebben dan vrouwen die instromen. lets minder uitvallers na één jaar in 2016 Uitval tijdens de opleiding In het schooljaar 2015/2016 heeft 30 procent van de studenten besloten na het eerste jaar niet door te gaan met hun opleiding aan de pabo. Bij de tweedegraads lerarenopleiding ligt dit percentage op 50. Met name op de pabo's is de uitval in het eerste jaar in 2016 sterk teruggelopen: van 39 procent in 2015 naar 30 procent in 2016. Het percentage uitvallers is niet eerder zo laag geweest. Vooral de uitval van mbo’ers is fors afgenomen: van 45 procent in 2014 naar 27 procent in 2015. Verder vallen mannelijke studenten vaker uit dan vrouwelijke studenten (44 versus 25 procent) en is hun uitval, in tegenstelling tot dat van de vrouwelijke studenten, nauwelijks gedaald. Diplomarendement lerarenopleidingen © Het diplomarendement is bij de tweedegraads leraren- opleidingen erg laag: het lukt slechts 35 procent van de studenten om binnen vijf jaar hun opleiding af te maken. Bij andere hbo-opleidingen geldt dat voor 60 procent van de studenten. Bij de pabo is het diplomarendement juist hoger (65 procent) dan het hbo-gemiddelde. Maar voor beide opleidingen is de trend in diplomarendement dalend: van de studenten die in 2006 aan een tweedegraads lerarenopleiding zijn begonnen, heeft 39 procent de opleiding vijf jaar later afgemaakt. Bij de studenten die in 2010 zijn begonnen ligt dit percentage op 35 procent. Voor pabo-studenten liggen deze percentages op respectievelijk 69 procent en 65 procent. 45 | h | WS ik ie > ä de EE Î > ee , bi Î EN | Be ä > É Ï ol ij me ® Î ® Ee Pe SER ss WM Ì EE hak % Nt ‚5 | te Y î 0 WN 2 n D Ta fp ee a | î u B 4 ii GE a + VS, ' : ii ra. VA | " # od S Ere Cn | kj) Or Ae ‘ Dn 5 4 nn. ) ih Ô le F / in k nl EN Raaf k DA RF 1 HOOFDLIJNEN 201 5/201 6 5 P d d | lets meer leerlingen naar regulier onderwijs e Sinds de invoering van passend onderwijs daalt het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs licht. Leerlingen met een ondersteuningsbehoefte blijven vaker in het regulier onderwijs en vanuit het speciaal onderwijs gaan er leerlingen naar het regulier onderwijs. Het ging de afgelopen twee jaar om kleine verschuivingen, waardoor er per school geen of nauwelijks leerlingen uit het speciaal onderwijs bij komen. Scholingsbehoefte leraren regulier onderwijs e Leraren en schoolleiders lijken een nieuwe benadering te hebben van hun leerlingen met ondersteuningsbehoefte. Ze zijn actiever op zoek naar passend onderwijs voor deze leerlingen. Schoolleiders geven aan dat leraren veel behoefte hebben aan scholing en ondersteu- ning. Daarnaast noemen de leraren de groepsgrootte en werkdruk als ongunstige randvoorwaarden voor passend onderwijs. Succesvolle interventies bij thuiszitters e Een deel van de leerlingen zit thuis. Deze leerlingen krijgen geen passend onderwijs. Dat is onacceptabel, omdat elke jongere in Nederland recht heeft op (passend) onder- wijs. Samenwerkingsverbanden die doorzettingsmacht hebben georganiseerd, lijken er beter in te slagen leerlingen niet langdurig thuis te laten zitten. Ook andere interventies helpen om passend onderwijs voor deze leerlingen te organiseren. Samenwerkingsverbanden meer resultaat © De 152 samenwerkingsverbanden hebben steeds vaker de randvoorwaarden gecreëerd om passend onderwijs in de scholen te ondersteunen. Resultaten verschillen nog wel per samenwerkingsverband. Met name samenwerkingsverbanden die inzetten op samenwerking tussen scholen en gemeentelijk jeugdbeleid zijn succesvol. Zij lijken er het beste in te slagen het aantal thuiszitters te reduceren en leerlingen in het regulier onderwijs geplaatst te krijgen en te houden. 47 5a lets minder leerlingen naar onderwijs dan in 2014, zoals we hierboven al lieten zien. (voortgezet) speciaal onderwijs Deels komt dit doordat leerlingen vanuit het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs zijn overgestapt. In totaal had 18 procent van de basisscholen en 72 Kleine verschuiving, deelname speciaal onderwijs procent van de scholen voor voortgezet onderwijs te daalt licht maken met leerlingen die van het speciaal onderwijs overstapten naar regulier onderwijs. Op de meeste Opnieuw wat minder leerlingen naar (v)so * reguliere scholen kwamen nul, één of twee leerlingen Het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs is per school over uit het speciaal onderwijs. Deze de laatste jaren gedaald van 31 duizend in 2014 tot verdeling staat weergegeven in de figuur rechtsboven 29 duizend in 2016. Ook neemt het aantal leerlingen in op pagina 51. het voortgezet speciaal onderwijs (vso) af, van een kleine go duizend in 2014 naar 38 duizend in 2016. In totaal zaten er in 2016 vierduizend leerlingen minder 5b Lerarenen schoolleiders over in het (voortgezet) speciaal onderwijs dan voor de passend onderwijs invoering van passend onderwijs. In de deelname- percentages zien we deze relatief kleine verschuiving nauwelijks terug. Dit is ook zichtbaar op pagina 50, Behoefte aan ontwikkeling/professionalisering waar de deelnamepercentages voor de afgelopen zes schooljaren staan weergegeven. De percentages zijn Nieuwe ontwikkelbehoefte leraren © Bijna de helft door de jaren heen redelijk stabiel. van de leraren in het basisonderwijs geeft aan dat zij zich vanwege passend onderwijs op nieuwe terreinen Vooral minder instroom in (v)so en sbo © Vooral het professioneel willen ontwikkelen. Leraren hebben regulier basisonderwijs verwijst minder leerlingen naar _ vooral behoefte zich te ontwikkelen op gedragsmatig het speciaal basisonderwijs of het speciaal onderwijs” en sociaal-emotioneel gebied. In het voortgezet Opvallend zijn wel de grote verschillen in verwijzings- speciaal onderwijs vindt een kleiner deel van de leraren beleid tussen samenwerkingsverbanden en daarmee dat hun ontwikkelbehoefte is veranderd sinds de tussen regio's. invoering van passend onderwijs. Volgens twee derde deel van de leraren in het primair onderwijs komen de Overstappen van (voortgezet) speciaal naar regulier huidige en geplande scholingsactiviteiten tegemoet onderwijs © We constateren dat leerlingen uit het aan deze ontwikkelbehoefte. (voortgezet) speciaal onderwijs vaker in het regulier voortgezet onderwijs instromen.” Leerlingen die de Perspectief van schoolleiders primair onderwijs op overstap van speciaal naar regulier onderwijs maken, passend onderwijs ® Twee derde deel van de school- zijn vooral leerlingen met een cluster 2-indicatie meteen leiders geeft aan dat de zorgbreedte van de school taalontwikkelingsstoornis of een autismespectrumstoor- _ veranderd is sinds de invoering van passend onderwijs. nis. Ook leerlingen met een voormalige cluster q-indicatie Ook is driekwart van de schoolleiders van mening dat de gaan vaker naar reguliere scholen (ook omdat het aantal ontwikkelbehoefte van leraren veranderd is. Zij willen leerlingen in een residentiële instelling minder wordt). meer weten en begrijpen over de cognitie, het gedrag of Ten slotte zitten ook cluster 1-leerlingen minder vaak in de sociale en emotionele ontwikkeling van de leerlin- het (v)so, terwijl de bekostigingssystematiek voor deze gen. Ook geeft het merendeel van de schoolleiders aan leerlingen niet gewijzigd is. Voor al deze verschuivingen dat leraren de afgelopen twee jaar scholingsactiviteiten geldt dat samenwerkingsverbanden behoorlijk van elkaar hebben gevolgd en dat hun school ook voor de komen- verschillen. de twee jaar scholingsactiviteiten heeft gepland om leraren beter passend onderwijs te laten bieden aan Relatief weinig leerlingen over naar regulier onderwijs _ leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. De scholingsactiviteiten richten zich vooral op de cogni- Geen tot weinig leerlingen per school erbij Detrend tieve, gedragsmatige of sociale en emotionele onder- naar meer inclusief onderwijs is zichtbaar, maar het steuningsbehoeften van leerlingen. Twee derde van de gaat om kleine aantallen leerlingen. In totaal zaten er in schoolleiders voelt zich ondersteund door het samen- 2016 vierduizend leerlingen minder in het speciaal werkingsverband bij hun professionaliseringsvragen. “ Koopman, P.N.J., & Ledoux, G. (2016). Factsheet 1. Leerlingen in speciaal en regulier onderwijs. Update schooljaar 2015/16. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 48 Bureaucratie verminderd, maar nog aanwezig © wet is de afgelopen vijf jaar sterk gestegen.” Dat heeft | Directeuren, coördinatoren, toewijzers, intern begelei- enigszins te maken met de verbeterde registratie van ders en zorgcoördinatoren vinden dat er minder verzuim, maar het laat ook zien dat er mogelijk niet bureaucratie en complexiteit is dan voor de invoering voor alle leerlingen een passende plek in het onderwijs van passend onderwijs.” Toch ervaren zij nog steeds beschikbaar is. De mogelijkheden voor onderwijs- veel bureaucratie met name als zij afstemmen met zorgarrangementen worden in sommige gemeenten jeugdhulp (verlening), toelaatbaarheidsverklaringen nog onvoldoende benut. Er is weinig zicht op de aanvragen en ontwikkelingsperspectieven opstellen. kinderen en jongeren met een dergelijke vrijstelling. Dat is zorgwekkend en onwenselijk. 5c _Thuiszitters Vrijstellingen vooral voor jonge kinderen en 16- en 17-jarigen © Vrijstellingen worden vaak afgegeven aan Minder kortdurend verzuim, meer langdurige thuiszitters _ kinderen op medische kinderdagverblijven die de leerplichtige leeftijd van 5 jaar bereiken. Ook is er een Aantal thuiszitters © Elke jongere in Nederland heeft grote groep 16- en 17-jarigen die op psychische gronden recht op (passend) onderwijs. De wet beschermt dit een vrijstelling ontvangt. Bij het tot stand komen van de recht. Toch zitten er leerlingen thuis. In het schooljaar vrijstelling speelt de verklaring van een onafhankelijk 2015/2016 waren dit zo’n 9.388 leerlingen, van wie specialist een belangrijke rol. De processen voor het 4.19q langer dan drie maanden niet naar school afgeven van de vrijstelling verschillen per gemeente. gingen.” Beleid en interventies bij thuiszitters Minder absoluut, meer langdurig verzuim © In het aantal thuiszitters zien we de afgelopen jaren twee Registratie nog niet overal op orde * Samenwerkings- verschillende trends. Het aantal leerlingen dat in de verbanden slagen er steeds beter in om zicht te krijgen afgelopen jaren niet op een school staat ingeschreven op de thuiszitters. Tegelijkertijd zijn die gegevens toch (absoluut verzuim) neemt af (zie ook figuur rechts op nog matig van kwaliteit en soms laat de nauwkeurig- pagina 51). In het schooljaar 2015/2016 ging het om heid te wensen over. Bij bijna de helft van de registra- 5.101 leerlingen, in het schooljaar 2014/2015 waren dit ties is onduidelijk welke interventies een samen- er nog 5.956. Tegelijkertijd is het aantal leerlingen werkingsverband onderneemt en met welk succes. gestegen dat wel stond ingeschreven, maar niet naar school ging. Er zijn vooral meer leerlingen die meer dan Bijna de helft samenwerkingsverbanden organiseert drie maanden niet op school zijn (toename langdurig doorzettingsmacht © Van alle samenwerkingsverban- relatief verzuim). In het schooljaar 2015/2016 ging het den heeft bijna de helft (65 van de 152) geregeld dat om 2.592 leerlingen. Vergeleken met het schooljaar iemand (een persoon of een instantie) een oplossing 2014/2015 is dat een stijging van 16 procent. Het hoge kan forceren als een leerling niet op een school aantal en de stijgende trend in langdurig verzuim geplaatst wordt. Schoolbesturen en gemeenten vinden wij onacceptabel. Daarom wordt er veel verklaren zich dan gebonden aan de besluiten van die ondernomen, ook beleidsmatig, om dit verzuim aante persoon of instantie. Dit heet doorzettingsmacht. pakken, zoals doorzettingsmacht organiseren, het 23 andere samenwerkingsverbanden laten weten ‘“Thuiszitterspact’, het interventieteam en een betere doorzettingsmacht te gaan organiseren. Inspecteurs registratie van verzuim. ervaren dat doorzettingsmacht effectief is; het helpt vaak om voor langdurige thuiszitters een passende plek Meer vrijstellingen ook zorgelijk in het onderwijs te vinden. Om doorzettingsmacht te organiseren is samenwerking met gemeenten/ Toename aantal vrijstellingen © Het aantal vrijstellin- leerplicht en jeugdhulp cruciaal. De samenwerkings- gen op grond van artikel 5 onder a, van de Leerplicht- verbanden die geen doorzettingsmacht (gaan) organi- seren, vinden dat in hun regio niet nodig of geven de voorkeur aan onderling vertrouwen en consensus. 2 Heim, M., Ledoux, G., Elshof, D., & Karssen, M. (2016). Ingeslagen paden. De samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs en hun nieuwe procedures voor de toewijzing van onderwijsondersteuning. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 5 Cijferbijlage leerplichttelling schooljaar 2015-2016. Bijlage bij: OCW (2016). Tiende voortgangsrapportage passend onderwijs. [Brief ] aan 2 Bertling, L, Lubberman, J., & Witteman-van Leenen, H. (2016). de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 6 Onderzoek naar de groei van vrijstellingen ‘5 onder a’. Eindrapport. december 2016. Den Haag: OCW. Amsterdam: Regioplan. 49 P d d IJ 2,0% 4,2% el Kleine verschuiving mn leerlingen, iets minder p = 8 in speciaal onderwijs E Sinds de invoering van passend onderwijs E gaan iets meer leerlingen naar het regulier onderwijs. Het gaat om kleine 2011 verschuivingen. 5 5 " 2011 TREND IN PERCENTAGE LEERLINGEN " N NAAR TYPE ONDERWIJS Basis \ m Speciaal onderwijs - Cluster 3/4 HH Speciaal onderwijs - Cluster 1/2 _ onderwijs Ä Speciaal basisonderwijs e e= Basisonderwijs Em Voortgezet speciaal onderwijs - Cluster 3/4 m E n, Voortgezet speciaal onderwijs - Cluster 1/2 7 Praktijkonderwijs 7 e= Voortgezet onderwijs 2016 2016 / b 3,6% se 2011 Voortgezet onderwijs Pd 50 Instroom vanuit speciaal PERCENTAGE SCHOLEN NAAR AANTAL LEERLINGEN VANUIT (V)SO onderwijs betreft hooguit 33 45 enkele leerlingen ZI 5 28,3 © 0 Bijna alle basisscholen en de helft van de ] Bao sbo Hor vo-scholen kreeg er in 2016 geen of één > 2 scholen scholen 44,8 scholen leerling bij vanuit het speciaal onderwijs. De instroom op sbo-scholen was groter. 73,1 Minder thuiszitters, maar meer leerlingen die lang thuiszitten 8 AANTALLEN THUISZITTERS, NAAR TYPE VERZUIM EN DUUR > 3 maanden Totaal 1475 EN ABSOLUUT VERZUIM an Basisonderwijs en speciaal basisonderwijs (Voortgezet) speciaal onderwijs Voortgezet onderwijs Samenwerkings- De grootste verbetering betreft de aanpak zen verbanden verbeteren van het schoolverzuim en de toewijzing . . . van de extra ondersteuning. Wat betreft Middelbdar beroebsonderwiis zich, kwaliteitsborging de borging van de verbeteringen is er nog ee epsoneerai blijft achter veel ruimte voor verbetering. TRENDS IN BEOORDELING SAMEN WERKINGS- e= Afwezig Operationeel VERBANDEN DOOR INSPECTEURS (%) m Aanwezig Geborgd RELATIEF VERZUIM Toewijzing extra Realiseren Geen Verantwoording Borging ondersteuning resultaten schoolverzuim kwaliteit verbeteringen Basisonderwijs en speciaal basisonderwijs 5) 20,8 El eN] 50,0 (Voortgezet) speciaal onderwijs 25,0 Er zl 5 EE) ek, Voortgezet onderwijs IE MEE: Lj 50,0 ka Middelbaar beroepsonderwijs 16,7 LA 8,3 E 835 EE "13/14 15/16 _ 13/14 "15/16 "13/14 15/16 _ 13/14 "15/16 13/14 "15/16 51 Effectieve interventies bij signalen en meldingen » Afstemming met jeugdhulp kan beter © Belangrijk Oplossingen zijn vaak mogelijk. Dat blijkt bijvoorbeeld verbeterpunt blijft de afstemming van samenwerkings- uit de oplossingen die zich aandienen wanneer de verbanden met gemeenten. We zien weliswaar inspectie een samenwerkingsverband of een school- vooruitgang, maar bij de helft van de samenwerkings- bestuur wijst op een signaal of hen aanspreekt op hun verbanden die de inspectie in 2015/2016 bezocht, is die verantwoordelijkheden. Zo hebben we bij een dertigtal vooruitgang nog onvoldoende. Afstemming met signalen over het ontwijken van de zorgplicht de jeugdhulp en WMO-zorg is vooral van belang voor schoolbesturen hierop aangesproken. In alle dertig leerlingen die thuiszitten of dreigen thuis te komen gevallen heeft dit tot een oplossing geleid. Ookiser bij zitten en voor leerlingen die ontheven zijn van de 71 procent van de 316 meldingen in de periode oktober leerplicht. Ook in de Monitor Toewijzing geven 2015 tot november 2016 een oplossing gevonden. De samenwerkingsverbanden en scholen aan nog te inspectie heeft in deze gevallen ouders bijvoorbeeld zoeken naar meer en betere samenwerking bij de gewezen op wat zij konden doen, andere betrokkenen inkoop van zorg en ondersteuning.” geïnformeerd over wat wel en niet mogelijk is en, indien dat nodig was, scholen en samenwerkings- Intern toezicht en kwaliteitszorg heeft aandacht verbanden aangesproken op hun taken en nodig De onafhankelijkheid en toerusting van de bevoegdheden. intern toezichthouders is niet in alle samenwerkings- verbanden voldoende gegarandeerd. Het is van belang dit intern toezicht goed te organiseren. Daarnaast zijn 5d Samenwerkingsverbanden vooral flinke verbeteringen in de kwaliteitszorg nood- zakelijk. De inspectie neemt wel verbetering waar, maar Ontwikkelingen en uitdagingen deze is onvoldoende. Samenwerkingsverbanden leggen samenwerkingsverbanden hun resultaten lang niet altijd vast en kunnen zowel resultaten als doelmatigheid van de inzet van middelen Organisatorische verbetering samenwerkings- niet goed verantwoorden. Ook de eerste jaarverslagen verbanden © De afgelopen jaren hebben samenwer- schieten hierin inhoudelijk ernstig tekort, wat volgt uit kingsverbanden hun organisaties verbeterd. Dit geldt het feit dat de kwaliteitszorg niet voldoende functio- voor vrijwel alle kwaliteitsindicatoren waarop de neert. Het is daarom goed dat de samenwerkingsver- inspectie hen beoordeelt. De grootste vooruitgangen banden hier veel aandacht aan blijven geven. betreffen: de aanpak van het schoolverzuim en de toewijzing van de extra ondersteuning (zie figuur Financiën samenwerkingsverbanden * Op 1 juli 2016 linksonder op pagina 51). Daarnaast is de aanpak van hebben voor het eerst alle samenwerkingsverbanden de verantwoording over kwaliteit verbeterd vergeleken hun jaarrekeningen ingediend. Een inhoudelijke analyse met 2013/2014, en deze ontwikkeling is noodzakelijk. van een steekproef van 36 jaarverslagen (18 primair De verbeteringen worden nog onvoldoende geborgd en onderwijs, 18 voortgezet onderwijs) laat zien dat bijna onderzoek naar tevredenheid moet beter, evenals het alle samenwerkingsverbanden streven naar enige normeren van resultaten. Al is er enige vooruitgang, financiële reserve. Slechts tien samenwerkingsverban- deze is vaak nog steeds niet geborgd. Of leerlingen met den boekten in 2015 een negatief resultaat. Zowel extra ondersteuningsbehoeften daadwerkelijk profite- __samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs als ren van de aanpak van de samenwerkingsverbanden, samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs moet nog blijken. Resultaten op leerlingniveau kunnen hebben de afgelopen twee jaren zo’n 10 procent van de veelal nog niet worden vastgesteld. gelden voor passend onderwijs (80 miljoen euro) niet besteed. In bijna alle gevallen lijkt hier wel beleid aan Sterke punten samenwerkingsverbanden © Waarin ten grondslag te liggen, maar de onderbouwing van de zijn de samenwerkingsverbanden verbeterd? Zij bedragen ontbreekt. Ook wisselt de hoogte van de hebben flinke vooruitgang geboekt vooral bij het reserves die worden nagestreefd, sterk per samenwer- organiseren van passende ondersteuningsvoorzienin- kingsverband. We zien hierbij geen verschillen tussen gen en procedures en toewijzing van de extra onder- samenwerkingsverbanden met een positieve en een steuning. Ook hanteren de meeste samenwerkings- verbanden een doelmatige overlegstructuur en hebben zij een duidelijke missie en visie beschreven. 2 Hein, M., Ledoux, G., Elshof, D., & Karssen, M. (2016). Ingeslagen paden; De samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs en hun nieuwe procedures voor de toewijzing van onderwijsondersteuning. Eenmeting 2016. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. 2 Inspectie van het Onderwijs (2016). De financiële situatie in het onderwijs 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. 52 negatieve verevening. Een goede verklaring daarvoor | ontbreekt bij een aantal van de samenwerkingsverban- den die (veel) geld niet hebben besteed. Tot slot De afgelopen jaren hebben de samenwer- kingsverbanden passend onderwijs een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt. Deze organisaties zijn duidelijk veel beter ingericht geraakt. Daarmee zijn de samenwerkingsverbanden eigenlijk ook grotendeels operationeel. Maar het werk is nog niet af. Samen- werkingsverbanden moeten deze eerste organisatori- sche resultaten de komende jaren nog flink verder ontwikkelen. Tegelijkertijd liggen er over de effectiviteit van samenwerkingsverbanden lastige vragen. Waarom zijn er leerlingen die niet binnen drie maanden op een passende onderwijsplaats maar thuis zitten? En hebben leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften die wel naar school gaan een werkelijk passende onderwijs- plaats? Dit zijn lastige maar essentiële vragen waarop nog geen antwoorden zijn. De ontwikkel- en evaluatie- trajecten voor passend onderwijs zijn tot 2020 uitgezet, dus de tijd is nog niet om; dat geldt zowel voor de resultaten van het thuiszittersbeleid (o.a. Thuiszitter- pact) als voor de evaluatieprogramma’s voor het passend onderwijs als geheel (NRO). De komende jaren moet blijken of meer leerlingen met extra ondersteu- ningsbehoeften daadwerkelijk profiteren van passend onderwijs. Daarvoor is vanzelfsprekend meer nodig dan een onderwijsplek op een reguliere school. Het geboden onderwijs moet, beter dan voorheen, passen bij hun extra onderwijsbehoeften. 53 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 LEN 2 PRIMAIR ONDERWIJS B e Kd | CK EN ET dE 60 2.2 Kansengelijkheid 63 2.3 De leraar 67 2.4 Werken aan kwaliteitsverbetering 7o 2.5 Sociale omgeving ve 2.6 Speciaal basisonderwijs rás) 2.7 Overig onderwijs 78 2.8 Naleving en financiën 80 2.9 Nabeschouwing eh id P | Ì ® ® Meeste leerlingen beheersen In 2016 haalde 12,8 procent De resultaten fundamentele niveau taal van deleeningen het. op zowel de undamentele rekenniveau en rekenen (LP) niet. In 2015 was dit nog CET als de 9,5 procent. Tegelijkertijd zien internationale we dat het aandeel leerlingen PERCENTAGE LEERLINGEN NAAR dat het streefniveau rekenen TIMSS-toets BEHAALD REFERENTIENIVEAU (15) haalt kleiner wordt. dalen licht. Lezen Taalverzorging Rekenen Bijna alle scholen van voldoende kwaliteit __ le aj lie In het basisonderwijs is nog maar 2 procent (zeer) zwak. In het speciaal basisonderwijs is nog 1 procent zwak. Er zijn PA rs PE geen zeer zwakke speciale S basisscholen. 2015 2016 2015 2016 2015 2016 me eenn ute ute ste autes vatse uutss F7 “IT, LU eg Kelle heelal TN ei LE AS u M- u u Als 4 DK edelen eee a " we Speciaal Primair onderwijs Voortgezet onderwijs EE PERCENTAGEBIJGESTELDE Vaker bijstelling Aantal scholen ADVIEZEN VAN inc HEROVERWEGING IN niet voor h Ì ® Speciaal basisonderwijs AANMERKING KWAMEN . sChoIen Mm iedereen et zo een vergelijk- ||| Na het maken van de bare leerling- eindtoets had ruim een derde 1 OE van de leerlingen recht op populatie nnn heroverweging van het bestaan grote schooladvies. In 2016 kreeg : : [er bijna2oprocentvandeze versenien In OT leerlingen uiteindelijk een e perelKkTe | hoger advies leerresultaten. 2015 2016 284 PERCENTAGE LESSEN ONVOLDOENDE OP: Basis voor Actieve betrokkenheid ° omgaan met van leerlingen Aantal leerlingen verschillen Taakgerichte werksfeer x 1.000 geleg id tg el 1 TT ne Professionalisering kan leraren helpen bij het omgaan met verschillen tussen leerlingen. De meeste leraren realiseren de voorwaarden voor onderwijs op maat. Zij leggen duidelijk uit, zorgen voor een taakgerichte werksfeer en weten hun leerlingen betrokken te houden bij de les. Nog niet alle leraren slagen hierin. 1.534,9 LE EJ 8 TZ : Tr 42,8 ENA © Trz "15/16 "10/1 n5/16 Sel EEH HF Di Er EEE | «eso ste TZ TTT ete Ee MN tf: q se mna SE EE A ANTENNEN NOSE AEK Ld mn N MSS 1 KOl Ü En LN À A (ee aA Middelbaar Dn pa speciaal onderwijs beroepsonderwijs hd hanne hf FP i _- a Î 4 RSE acd (4 We A ie % id lit pe \ ie ä dt On he mi Ln ik hi ik, f EN kh k rt ART k ä gl | fj ij hi Nt trg \ | u 02 Ki ME, 1 | iN k  Rl En r ze er ; Ek EO À kr“ d. EE Pe / en se b WS : Pr B fr \ ú ó et, / a, 5. } me B, Rp n b … 4 | ) nr J= n mg ns î _ 8 r sn nn, en f " en en en ef Ee De Voorwegschool in Heemstede is bijna twee eeuwen ouder EN j dan het Onderwijsverslag. Al vanaf 1630 leren kinderen hier q cijferen, spellen, lezen, schrijven en zingen. De eerste school- Le opziener die de Voorwegschool in de 19e eeuw bezocht, 4, was onderwijsvernieuwer PJ. Prinsen. Samenvatting | Leerresultaten goed, maar ook punten van zorg © Professionaliseringsactiviteiten kunnen leraren onder- Nederlandse leerlingen presteren internationaal gezien steunen bij het omgaan met verschillen. Het gaat dan boven het gemiddelde. Aan het eind van de basisschool om activiteiten die gericht zijn op hun (vak)didactische beheersen de meeste leerlingen de fundamentele vaardigheden en die aansluiten bij hun ontwikkel- vaardigheden voor lezen, taalverzorging en rekenen. behoeften. De resultaten op twee van de drie eindtoetsen dalen licht in 2016. Ook de resultaten op de internationale TIMSS- Vaker bijstelling advies © Voor steeds meer leerlingen toets (rekenen/wiskunde en natuuronderwijs) zijn sinds stellen scholen het schooladvies naar boven bij als de 1995 licht gedaald. In vergelijking met 2015 halen minder _ uitslag van de eindtoets daartoe aanleiding geeft. leerlingen het fundamentele niveau voor rekenen/ Toch gebeurt dat in vier op de vijf gevallen nog niet. wiskunde. Ook halen minder leerlingen het streefniveau. Bovendien hebben niet alle leerlingen een gelijke kans Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Tussen scholen met op een naar boven bijgesteld schooladvies. Ook in 2016 een vergelijkbare leerlingenpopulatie bestaan grote zien we dat het opleidingsniveau van ouders het verschillen in de bereikte leerresultaten. basisschooladvies beïnvloedt. Daarnaast doen andere achtergrondkenmerken van de leerlingen ertoe, net als Ruimte voor kwaliteitsverbetering © Op bijna alle de school waar het kind vandaan komt. Hiermee staan basisscholen is de onderwijskwaliteit van voldoende gelijke kansen van leerlingen nog steeds onder druk. niveau. Scholen waar de onderwijskwaliteit als (zeer) zwak is beoordeeld verbeteren zich steeds beter. Burgerschapsonderwijs vraagt verbetering © Toch blijkt een deel van de voormalig (zeer) zwakke Basisscholen zien de sociale en maatschappelijke scholen niet in staat voldoende en stabiele eindresul- ontwikkeling van leerlingen als belangrijke doelen van taten te behalen. Ook scholen met basiskwaliteit hun onderwijs en geven hier invulling aan. Een doel- behalen niet automatisch voldoende eindresultaten. gerichtere aanpak van het burgerschapsonderwijs is De kwaliteit van de scholen is belangrijk voor de echter nodig. Het schoolklimaat kan daar een bijdrage schoolloopbaan van leerlingen. Leerlingen die van aan leveren. Op de meeste scholen voelen de leerlingen basisscholen komen waar de onderwijsresultaten laag zich veilig. Toch komt pesten geregeld voor. zijn, halen deze achterstand in het voortgezet onderwijs niet in. Veel scholen halen niet het maximale uit hun Soms overbelasting © Een grote groep kinderen groeit leerlingen. Er is op deze scholen veel ruimte voor op in wijken met een concentratie van maatschappe- kwaliteitsverbetering. lijke problemen. Deze problemen komen met de kinderen mee de klas in en kunnen leiden tot een Basis voor omgaan met verschillen gelegd * Het gevoel van (over)belasting bij leraren. Scholen spelen overgrote deel van de leraren beheerst de algemeen op verschillende manieren in op deze context. Een deel didactische vaardigheden en heeft zicht op de ontwik- van de scholen is vertrouwd met de problemen in de keling van de leerlingen. Leraren zijn steeds beter in thuissituatie en de omgeving en stemt het onderwijs staat om hun uitleg en de verwerkingsopdrachten af te hierop af. Daarbij werken ze integraal samen met stemmen op de onderwijsbehoeften van hun leerlingen. andere maatschappelijke instellingen. Andere scholen De basis voor omgaan met verschillen is daarmee passen het onderwijs onvoldoende aan op hun gelegd. Het systeem om met die verschillen omte gaan veranderende leerlingenpopulatie, waardoor het is ingericht, maar nog niet uitgebalanceerd. De uitvoe- niet goed aansluit op de onderwijsbehoeften van ring kost scholen veel tijd en energie. Analyses en de leerlingen. Dit geeft risico’s voor de onderwijs- plannen mogen echter geen doel op zich zijn: ze moeten kwaliteit. ondersteunend zijn voor het onderwijs in de klas. 59 2.1 Leerresultaten Eindopbrengsten scholen Meeste scholen voldoen Het merendeel van de scholen behaalt voldoende onderwijsresultaten. De resultaten op de eindtoets voldoen ten minste één keer in de drie jaar aan de norm. Het eind- oordeel over de leerresultaten blijft daarmee stabiel (tabel 2.1a). Een klein deel van de scholen heeft goede leerresultaten: zij behalen drie jaar achtereen eindresultaten die boven het niveau liggen dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Tabel 2.1a Percentage scholen naar beoordeling eindopbrengsten in de periode 2011/2012-2015/2016 (n 2015/2016=189) | in RP 2012/2013 2013/2014 ri EE 2015/2016 Goed 10 7 5 7 7 Voldoende 87 91 93 91 91 Onvoldoende 2 1 1 1 1 Niet te beoordelen 1 1 <1 <1 1 Totaal 100 100 100 100 100 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Deelname aan Centrale Eindtoets loopt terug © Vanaf schooljaar 2014/2015 zijn basisscholen verplicht bij alle leerlingen in groep 8 een eindtoets af te nemen. In 2016 waren drie eindtoetsen toegestaan: de Centrale Eindtoets (CET), de ICE Eindevaluatie Primair onderwijs (IEP) en ROUTE 8. Het aandeel scholen dat de CET gebruikt liep in 2016 terug naar minder dan 80 procent (Oomens, Scholten en Luyten, 2017). Meer scholen kozen voor de IEP Eindtoets of ROUTE 8. Het gaat hierbij vaker om kleine scholen, scholen in het noorden van het land, vrijescholen en jenaplanscholen. De meer dan zevenhonderd scholen die de CET in 2016 verruilden voor de IEP Eindtoets of ROUTE 8 scoorden in 2015 gemiddeld 1,6 punt lager op de CET dan de scholen die niet van toets veranderden. Verschillen tussen eindtoetsen © Bij de afname in 2016 is gebleken dat de drie toegelaten eind- toetsen onderling verschillen in de resultaten, uitgedrukt in behaalde referentieniveaus. Dat geldt ook voor de adviezen voor de best passende vervolgopleiding in het voortgezet onderwijs (Emons, Glas en Berding-Oldersma, 2016). De verschillen in regionale spreiding van de toetsen en het percentage gewichtenleerlingen dat aan de toetsen deelneemt, kunnen de verschillen in de adviezen en de behaalde referentieniveaus niet verklaren. In schooljaar 2016/2017 zijn naast deze drie toetsen nog drie nieuwe eindtoetsen toegelaten. Er zijn vooralsnog geen procedures om te zorgen dat de verschillende toetsen onderling vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat de verschillen in behaalde referentieniveaus en adviezen voor vervolgonderwijs voorlopig blijven bestaan en wellicht zelfs toenemen. Dit is een onwenselijke situatie. Gemiddelde schoolscores dalen * De gemiddelde schoolscore op de CET in 2016 is 534,5. In 2015 was dit nog 534,9. Ook de IEP laat een daling zien (bijlage 1, tabel 1). Alleen het resultaat op de minst gebruikte toets, ROUTE 8, stijgt. De daling op de CET is nog groter — 0,6 punt — als we alleen kijken naar de resultaten van scholen die in beide jaren dezelfde eindtoets maakten (tabel 2.1b). Tabel 2.1b Resultaat van scholen die in 2015 en 2016 dezelfde eindtoets gebruikten (n CET=4.028, n ROUTE 8=58, n IEP=139)* Centrale Eindtoets 535,2 534,6 ROUTE 8 202,6 206,7 IEP Eindtoets 82,0 79,7 “exclusief scholen met minder dan 10 deelnemers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 60 Leerlingresultaten Minder leerlingen halen 1F rekenen © De meeste leerlingen behalen minimaal het basisniveau (1F) voor lezen (99 procent), taalverzorging (96 procent) en rekenen (87 procent) (figuur 2.1a). Een klein deel van de leerlingen verlaat de basisschool laaggeletterd. Een groter deel, naar schatting mini- maal 17.500 leerlingen, beheerst basale rekenvaardigheden niet. Voor lezen haalt een flink percen- tage leerlingen het streefniveau (2F), maar voor taalverzorging en rekenen is dit percentage lager dan 65 procent, wat oorspronkelijk de ambitie was voor het streefniveau. De resultaten voor rekenen gaan achteruit: het aandeel leerlingen dat 1F niet beheerst stijgt, terwijl minder leerlingen 1S beheersen. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Figuur 2.1a Percentage leerlingen naar behaald referentieniveau lezen, taalverzorging en rekenen in 2015 en 2016 (n 2016=136.561) 100% B < Fundamenteel niveau (1F) 90% 0 EB Fundamenteel niveau (1F) 70% [ZA Streefniveau (2F/15) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 2016 2015 2016 2015 2016 Lezen Taalverzorging Rekenen Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2017 Ook vaardigheid natuuronderwijs daalt * Ook de internationale TIMSS-toets, in 2015 afgenomen in groep 6, laat een daling bij rekenen zien. Datzelfde geldt voor natuuronderwijs. Nederland scoort boven het internationaal gemiddelde, maar de resultaten dalen sinds 1995 licht (Meelissen en Punter, 2016). En dat terwijl scholen in de afgelopen periode juist veel hebben geïnvesteerd in opbrengstgericht werken en omgaan met verschillen in de klas. Voor de dalingen zijn meerdere verklaringen mogelijk. Zo is er een grote hoeveelheid onderwerpen waar scholen zich nog meer op richten. Dit heeft mogelijk een negatieve uitwerking op de diepgang en borging van schoolontwikkeltrajecten. Een andere verklaring kan zijn dat Nederlandse leraren minder scholing volgen dan collega’s in andere landen en dat de prestatiedruk in vergelijking met deze landen minder hoog is (Meelissen en Punter, 2016). Bovendien werken scholen vaker aan verbetertrajecten voor taal dan voor rekenen (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Nederlandse leraren hebben daarnaast voor natuuronderwijs minder vertrouwen in hun didactische vaardigheden (Meelissen en Punter, 2016). Aandeel hoog presterende leerlingen loopt terug © Vooral het aandeel leerlingen dat op een hoger niveau rekent, daalt (Meelissen en Punter, 2016). Scholen zoeken naar goede en duurzame vormen voor differentiatie en maatwerk in de klas, waarmee ze de best presterende leerlingen nog meer kunnen uitdagen. Verreweg de meeste scholen hebben wel beleid ontwikkeld, afspraken vastgelegd voor het onderwijs aan beter presterende leerlingen en deze afspraken vertaald naar onderwijs- aanpassingen in de klas. Ook verbreden en verdiepen leraren het leerstofaanbod en differentiëren ze tijdens de les. Maar vaak gebeurt dit niet voor alle leerdomeinen. Deze manier van lesgeven vraagt veel tijd, kennis en ervaring van de leraar (Inspectie van het Onderwijs, 20154; 2015b). 61 Verschillen tussen scholen Dezelfde leerlingenpopulatie, verschillende opbrengsten © Scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie verschillen veel in bereikte leerresultaten (figuur 2.1b). Dit geldt voor zowel scholen met weinig als scholen met veel gewichtenleerlingen. Op scholen met veel gewichtenleerlingen én hoge leeropbrengsten laten leraren vaker goede lessen zien: ze geven duidelijke uitleg en zorgen voor een goede taakgerichte werksfeer. Tegelijk zien we op scholen met veel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond én hoge leeropbrengsten dat leraren de instructie en verwerking goed afstemmen op de leerlingen en dat ze vaker feedback geven dan op scholen met onvoldoende opbrengsten. Ook voeren deze scholen de zorg vaker planmatig uit. Figuur 2.1b Gemiddelde schoolscore op de Centrale Eindtoets in de periode 2014-2016 naar percentage gewichtenleerlingen (n=3.691)* 550 ch 545 GEL HT EED 5 ED c 20 REELS 5 o BR c v EE 85 | En st Boo == Ù EN er (lit ' P) 2 else ke ee e 5 8 TTE EEE A Se Se) 3 5 OT MPO Gn & v 2% A ee Re OO 5 Dv (5 os MOE BET, Ie 5 MR ONES & 5 8 iu CRD, ha re Re, ET Lr A OE 5 5 E 5 2 8 HES oe B OEH © 0 E 525 G ers”, 3 > 8 Ö Poe eo (6) a Ee CO 520 ne 515 510 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 10% 80% Gewichtenleerlingen “exclusief scholen met minder dan 10 deelnemers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Grote schoolverschillen © Hetzelfde beeld zien we bij de referentieniveaus. Scholen met veel gewichtenleerlingen hebben over het algemeen meer moeite hun leerlingen de referentieniveaus te laten halen dan andere scholen. Dit geldt vooral voor lezen en rekenen. Maar ook in dit opzicht bestaan dus grote verschillen tussen scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie (Inspectie van het Onderwijs, 2017). Leerlingen hebben op de ene school veel meer kans om de referentieniveaus te leren beheersen dan op de andere. Een aantal factoren werkt hierbij positief: bevlogenheid en professionaliteit van het team, professioneel onderwijskundig leiderschap, een veilig pedagogisch klimaat, zicht op de leerlingenpopulatie en het stellen van hoge meetbare doelen, betekenisvol taal- en rekenonderwijs, onderwijs op maat en ouderbetrokkenheid (Van de Sanden, 2017). 62 2.2 Kansengelijkheid Invloed opleiding ouders op schooladvies © In de Staat van het Onderwijs 2014/2015 berichtten we over de groeiende verschillen tussen leerlingen in onderwijskansen. Het opleidingsniveau van ouders speelt een steeds grotere rol, vooral bij het advies van de basisschool voor het voortgezet onderwijs. Leerlingen met lager opgeleide ouders stromen vaker uit naar een lager onderwijsniveau dan gelijk presterende leerlingen met hoger opgeleide ouders. Ook in 2016 zien we dat leerlingen met hoger opgeleide ouders vaker dan leerlingen met lager opgeleide ouders een advies voor het voortgezet onderwijs krijgen dat gelijk aan of hoger dan de uitslag van de eindtoets ligt (figuur 2.2a). Voor leerlingen met lager opgeleide ouders geldt het omgekeerde: zij krijgen in eerste instantie vaker dan leerlingen met hoger opgeleide ouders een basisschooladvies dat lager ligt dan de uitslag van de eindtoets. Niettemin krijgen ook deze leerlingen meestal een schooladvies dat gelijk of hoger ligt dan de uitslag van de eindtoets. Figuur 2.2a Percentage leerlingen waarvan het initiële schooladvies hoger, gelijk of lager is dan het advies volgend uit de verschillende eindtoetsen, naar opleidingsniveau ouders (n=125.343) WO 2 Schooladvies >= toetsadvies 90% B Schooladvies half niveau 80% < toetsadvies RO HE Schooladvies ten minste 1 niveau < toetsadvies 60% 50% 40% en Opleidingsniveau ouders 20% L = Laag Ie M= Midden H = Hoog 0% LM HIL M HIL M HIL M HIL M H[L M H|L M HIL M H s s s s s T T s 3 3 3 3 3 5 5 2 5 5 5 5 5 Ö ö © @ G : 5 G Z ai Z Ll @ 3 = gö = Ke s Ì 5 a < © Toetsadvies Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Vaker bijstelling advies © Als het initieel schooladvies lager is dan de uitslag van de eindtoets, dan moeten scholen het advies heroverwegen. In het schooljaar 2015/2016 kwam 34 procent van de leerlingen in aanmerking voor heroverweging (figuur 2.2b). Dat is ruim q procentpunten minder dan in het schooljaar 2014/2015. Een op de drie leerlingen die daarvoor op grond van de eindtoetsuitslag in aanmerking kwamen vanwege een heel niveau verschil, kreeg daadwerkelijk een herzien school- advies voor het voortgezet onderwijs. Dat is twee keer zoveel als in het schooljaar 2014/2015. Ook het percentage leerlingen dat op basis van een half niveau verschil in aanmerking kwam voor heroverweging en bijstelling kreeg, steeg naar 11 procent. Dit was in het schooljaar 2014/2015 nog q procent. Toch krijgen nog vier op de vijf leerlingen geen bijstelling, terwijl de uitslag van de toets tot heroverweging aanleiding geeft. Daarmee staan kansen van leerlingen onder druk. De meerderheid van de uitgestroomde leerlingen vervolgt namelijk de schoolloopbaan in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs in lijn met het schooladvies (zie hoofdstuk 3). 63 Figuur 2.2b Percentage leerlingen dat in 2016 in aanmerking kwam voor heroverweging van het schooladvies 50% B Inaanmerking voor heroverweging vanwege heel niveau verschil 40% Ja Aandeel bijgestelde adviezen vanwege 30% heel niveau verschil BOE MB in aanmerking voor heroverweging vanwege half niveau verschil le 4 4 a Kandeel bijgestelde 4 Z Z Z 7 7 7 adviezen vanwege en half niveau verschil SSS SSI SS SS SSI EI 333333» 3333888 vg GG 6 O0 000 OG 8 ö ee 9 Le 9 Q EEE: ES vv 0 A A GO CO 0 0 A À @ © Reese Riese 8 u Dn + zi u DB 2 6 é Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Schoolverschillen bij heroverweging © Ruim een derde van de scholen heeft geen enkel school- advies herzien, ook al waren er ten minste drie leerlingen die voor heroverweging in aanmerking kwamen op basis van een heel niveau verschil (figuur 2.2c). Dit zijn naar verhouding vaak kleine scholen, scholen in weinig stedelijk gebieden en reformatorische scholen. Op 8 procent van de scholen werd voor alle leerlingen die voor heroverweging (heel niveau verschil) in aanmerking kwamen het schooladvies herzien. Dit zijn vaker scholen in zeer stedelijke gebieden of islamitische scholen. Op de overige scholen vond bijstelling voor een deel van de leerlingen plaats. Dit kan erop duiden dat juist deze scholen bewuste afwegingen maken als ze het schooladvies bepalen en besluiten om dit wel of niet te herzien. Figuur 2.2c Percentage scholen dat geen enkel advies, een deel of alle adviezen herziet (n 2016=3.431)* B peel adviezen herzien Alle adviezen herzien B Geen adviezen herzien 36,8 NN “alleen scholen waarbij ten minste drie leerlingen in aanmerking komen voor heroverweging o.b.v. een heel niveau verschil Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 64 Kansenongelijkheid bij herzien schooladvies © Niet alle leerlingen hebben een gelijke kans op een naar boven bijgesteld schooladvies als de uitslag van de eindtoets aanleiding geeft tot her- overweging. Er bestaan niet alleen verschillen tussen scholen, we zien ook verschillen naar achter- grondkenmerken van de leerlingen. Bij jongens wordt het schooladvies iets minder vaak herzien dan bij meisjes. Vaker bijstellingen bij niet-westerse migratieachtergrond © Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond krijgen vaker bijstelling van het schooladvies dan leerlingen zonder migratie- achtergrond, als ze voor een heroverweging in aanmerking komen. Als het schooladvies een heel niveau lager is dan de uitslag van de CET aangeeft, dan zien we ook dat leerlingen met hoger opgeleide ouders meer kans hebben op een bijgesteld advies dan leerlingen met lager of middel- baar opgeleide ouders. Toename meervoudige schooladviezen © De gemiddelde hoogte van de schooladviezen is heel licht gestegen ten opzichte van vorig jaar, met o,o5 punt (bijlage 1, tabel 2). Toch haalden de basisschoolleerlingen een lager gemiddelde op de twee meest gebruikte eindtoetsen. Daarmee zijn de afgegeven adviezen relatief hoger dan in schooljaar 2014/2015. Als scholen een advies formule- ren, kunnen ze enkelvoudige en meervoudige adviezen afgeven. Voor het eerst sinds jaren daalt het percentage enkelvoudige adviezen. De afgelopen jaren steeg dit naar 84,2 procent; in schooljaar 2015/2016 is nog 80,5 procent van de adviezen enkelvoudig (figuur 2.2d). Figuur 2.2d Percentages enkelvoudige en meervoudige adviezen in de periode 2011/2012-2015/2016 (n 2015/2016=183.629) WID m Meervoudig advies nm Enkelvoudig advies 80% 60% 40% 20% 0% 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Grote regionale verschillen © Er bestaan aanzienlijke regionale verschillen in de mate waarin scholen enkelvoudige adviezen afgeven (figuur 2.2e). Leerlingen in de noordelijke provincies (Friesland, Groningen en Drenthe), delen van Gelderland en Midden- en West-Brabant krijgen het vaakst een enkelvoudig advies. In Zeeland, het Westland, de Zaanstreek, Salland, Noord-Limburg en Oost-Brabant krijgen verhoudingsgewijs de meeste leerlingen een meervoudig advies. Ook tussen de vier grote steden zien we verschillen: in Utrecht geven scholen meestal enkelvoudige adviezen, de andere grote steden geven naar verhouding vaak meervoudige adviezen. 65 Figuur 2.2e Percentage leerlingen met een enkelvoudig advies naar gemeente in 2016 (n=183.293) Aandeel enkelvoudige adviezen: re Dn Gp Le h EB 85% t/m 100% Ds 5 rs E ES 74% tot 86% k 62% tot 74% 4 EZ 50% tot 62% Ô EE 38% tot 50% i Á g\ te B Í E N 8 4 è al Vea ì r ì d ú ee  al, lef Á en Ee, Zee a, ei si R herte. 15 ze EE P es re a A MN, Ee f 3 7 Er he Y E \ he, tn Et í Dine n C Mn TEEN he hed E … ge Er esn Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Onvoldoende zicht op afwegingen rond schooladvies e Het herzien van een schooladvies is niet vanzelfsprekend. Scholen kunnen redenen hebben om het schooladvies niet bij te stellen. Misschien schat de leraar in dat de leerling met hoger opgeleide ouders een thuisklimaat heeft dat bevorderlijker is voor de leerprestaties dan dat van de leerling uit een achterstandsmilieu (in termen van bijvoorbeeld hulp bij huiswerk en stimuleren tot leren). Ook kan een irrationeel of onbewust vooroordeel bij sommige leerlingen een rol spelen, zoals de neiging tegemoet te komen aan veeleisende ouders, of een verkeerde inschatting van de mogelijkheden van achterstandskinderen vanwege hun milieu. Mogelijk heeft de leraar andere informatie over de leercapaciteiten van een leerling, die niet gemeten wordt met de eindtoets, zoals de motivatie om te leren. Wellicht spelen ook afspraken tussen basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs een rol. Bijvoorbeeld afspraken over enkelvoudige advisering of een voorzichtige advisering, om de kans op vertraging in de onderbouw van het voortgezet onderwijs te verkleinen. Er is meer zicht nodig op de over- wegingen die basisscholen maken bij het bepalen van het uiteindelijke schooladvies. Dat maakt duidelijk wat de afwegingen van de leraar toevoegen aan de informatie die de uitslag van de eindtoets oplevert. 66 2.3 Deleraar Omgaan met verschillen Variëteit onder leerlingen © Een basisschoolklas is per definitie divers. Veel leerlingen met verschillende achtergronden, talenten, houdingen en vaardigheden zitten bij elkaar in de klas. Leraren geven inmiddels onderwijs aan kinderen van de eerste, tweede en derde generatie migranten. Kinderen uit de derde generatie niet-westerse migranten hebben, als beide ouders tweede generatie migranten zijn, nog steeds een onderwijsachterstand (CBS, 2016; Huijnk en Andriessen, 2016). Daarnaast varieert het opleidingsniveau van ouders en is op sommige scholen sprake van een toenemend aantal leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Groepsgrootte stabiel e In 2016 is de omvang van de gemiddelde groep ruim 23 leerlingen (OCW, 2016b). Dit is al een aantal jaar stabiel. Er is wel veel variëteit te zien. Het aantal grote groepen met meer dan 30 leerlingen stijgt dit jaar van 5,7 naar 6,6 procent. Bijna twee derde van de groepen heeft minder dan 26 leerlingen. Scholen hebben verschillende redenen om groepen groter of kleiner te maken. Soms zijn dit praktische, maar vaak ook onderwijsinhoudelijke redenen. Ondersteuning steeds meer door leraar © Sinds de start van Weer Samen Naar School, de voorloper van passend onderwijs, is de ondersteuning van leerlingen met speciale onderwijs- behoeften verschoven van buiten de groep bij de remedial teacher naar ín de groep bij de leraar. Ook ontstaat een andere kijk op onderwijsleerproblemen: minder nadruk op de problemen of stoornissen van de leerling, maar vooral uitgaan van de ondersteuningsbehoeften en de mogelijk- heden van de leerling en de leraar. De inhoudelijke invulling, organisatie en uitvoering van onder- wijs op maat liggen meestal bij de leraar. Die krijgt daarbij ondersteuning van de intern begeleider en eventueel externe ondersteuners. Ongeveer een derde van de leraren en intern begeleiders vindt dat met de start van passend onderwijs in augustus 201gq de ondersteuningsmogelijkheden vanuit het samenwerkingsverband zijn afgenomen (Smeets en Van Veen, 2016). Omgaan met verschillen blijft complex © We zien sinds 2011/2012 dat het leraren steeds beter lukt om de verwerkingsopdrachten af te stemmen op de onderwijsbehoeften van hun leerlingen (tabel 2.3a). Het lastigste blijft de afstemming van de instructie. Procentueel gezien zit hier weinig ontwikkeling in. Al jaren gebeurt dit in ongeveer een derde van de lessen in onvoldoende mate. Inspecteurs geven aan dat leraren de instructie de laatste jaren wel beter zijn gaan afstemmen, maar dat zij als inspecteurs met deze verandering zijn meegegroeid. Ze zijn in de loop van de tijd meer gaan verwachten op dit punt. Lag eerst de nadruk op de organisatievorm (instructietafel, kleine kring, niveaugroepen), nu kijken inspecteurs meer naar de inhoud van de instructie: sluit deze aan bij wat specifieke leerlingen nu bij deze leeractiviteit nodig hebben? Dit is een volgende stap bij de verdere inhoudelijke afstemming van de instructie op de onderwijsbehoeften van leerlingen. Tabel 2.3a Percentage lessen waar de afstemming onvoldoende is in de periode 2011/2012-2015/2016 (n 2015/2016=775)* | 2011/2012 | 2012/2013 | 2013/2014 | 2014/2015 | 2015/2016 Afstemming instructie 33 34 32 35 35 Afstemming verwerking 25 24 21 20 15 Afstemming onderwijstijd 15 11 9 1 13 “significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 67 Basis is gelegd De meeste leraren realiseren de voorwaarden voor onderwijs op maat. Dat zijn er veel: goede algemene didactische vaardigheden, een effectieve klassenorganisatie, een passend leerstofaanbod, zicht op de ontwikkeling van leerlingen en een vertaling van deze gegevens naar de praktijk van alledag. In ongeveer 10 procent van de lessen geven leraren geen duidelijke uitleg, tonen ze onvoldoende klassenmanagementvaardigheden of creëren geen taakgerichte werksfeer (tabel 2.3b). De meeste leraren beheersen deze vaardigheden echter wel. De actieve betrokkenheid van leerlingen is nog steeds hoog, maar is over vijf jaar bezien in minder lessen te zien. Feedback is een van de krachtigste hulpmiddelen bij succesvol lesgeven en leren (Hattie, 2009). In meer dan een kwart van de lessen maken leraren hier onvoldoende gebruik van. Hier liggen kansen voor verdere kwaliteitsverbetering. Tabel 2.3b Percentage lessen waar de algemeen didactische vaardigheden onvoldoende zijn in de periode 2011/2012- 2015/2016 (n 2015/2016=775)* EEE IEEE Duidelijke uitleg 1 9 9 8 10 Taakgerichte werksfeer 6 5 6 7 8 Leerlingen zijn actief betrokken 8 9 10 8 12 Feedback op leer- en ontwikkelingsproces 31 21 25 27 28 *significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Leerstofaanbod afgestemd op leerlingen © Bijna alle scholen hebben inmiddels een leerstof- aanbod dat is afgestemd op de eigen leerlingen populatie (bijlage 2, tabel 1). De toenemende mogelijkheden van ICT in het onderwijs dragen positief bij aan de afstemming in het aanbod en mogelijk ook aan de afstemming in de verwerking. Vrijwel alle methoden voor taal, lezen en rekenen-wiskunde die de laatste tien jaar zijn verschenen, gaan uit van onderwijs op meer dan één niveau. Leraren ontbreekt het echter geregeld aan tijd om het beschikbare aanbod volledig te gebruiken. De betere leerlingen krijgen daardoor vaak te weinig extra instructie en begeleiding. Daarnaast worden aan hun werk weinig eisen gesteld (Inspectie van het Onderwijs, 2015b). Een duidelijke doorgaande lijn in het aanbod voor de verschillende leerdomeinen kan leraren houvast geven bij doelgericht onderwijs voor deze groep leerlingen. Zicht op ontwikkeling © Op ruim twee van de tien scholen volgen de leraren de ontwikkeling van leerlingen goed. Ze analyseren en evalueren de gegevens goed en trekken daar vervolgens conse- quenties uit voor het vervolgaanbod. Bij ruim zes van de tien scholen is dat in voldoende mate het geval en bij ongeveer een op de zeven scholen gaat dit niet goed. Leraren vinden dit opbrengst- gericht en planmatig werken vaak tijdrovend en belastend, maar wel zinvol (Van Bergen, Paulussen- Hoogeboom, De Weerd en Bleeker, 2016; Kuiper, Van Loon-Dikkers en Ledoux, 2015). Het systeem voor opbrengstgericht werken en omgaan met verschillen is dus veelal ingericht, maar nog niet uitgebalanceerd. De uitvoering kost daarom veel tijd en energie. De analyses en plannen zijn geen doel op zich, maar moeten zinvol zijn voor het onderwijs in de klas. Procedures extra ondersteuning werken, maar kosten veel tijd ° De meeste scholen bieden extra begeleiding of uitdaging voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Zij stellen voor deze leerlingen een (ontwikkelings)perspectief op, evalueren vervolgens of dit het gewenste effect heeft en passen, als dat nodig is, de aanpak aan. Maar ook hier geldt dat het opstellen van ontwikkelings- perspectieven of groeidocumenten leraren en intern begeleiders (nog) veel tijd kost en de uitvoe- ring niet altijd volledig lukt (Inspectie van het Onderwijs, 2015b; Kuiper, Van Loon-Dikkers en Ledoux, 2015). 68 Professionalisering Professionaliseringsbehoefte gericht op passend onderwijs blijft groot » De afgelopen twee jaar hebben veel leraren professionaliseringsactiviteiten gericht op de invoering van passend onderwijs gevolgd, zoals handelingsgericht werken en omgaan met gedrags-, sociaal-emotionele of cogni- tieve problemen. Toch zouden bijna alle leraren (speciaal) basisonderwijs zich nog steeds graag verder bekwamen in het geven van passend onderwijs. Een ruime meerderheid vindt dat de gevolgde en geplande professionaliseringsactiviteiten goed aansluiten op hun ontwikkelingsbehoeften. Verschillen tussen leraren © De leraar speelt een belangrijke rol bij het welbevinden en de betrok- kenheid van zijn leerlingen, maar ook bij hun leerresultaten. Leraren van basisscholen met voldoen- de of goede prestaties op de eindtoets realiseren vaker een goede taakgerichte werksfeer en een hoge betrokkenheid van leerlingen dan leraren op scholen met onvoldoende prestaties op de eindtoets. Leraren tussen de 20 en 29 jaar geven vaker duidelijke uitleg en zorgen vaker voor een taakgerichte werksfeer in de klas dan leraren van 60 jaar of ouder. Daarnaast geven zij vaker feedback en instructie en verwerking op maat en zorgen zij voor meer betrokkenheid bij leerlingen dan leraren tussen de 5o en de 59 jaar. Competenties van leraren zijn van belang bij de keuze voor verdere professionaliseringsactiviteiten. Professionalisering kan effectiever © Lesobservaties en feedback zijn effectief voor de verbetering van de onderwijskwaliteit, vooral systematische feedback van een collega die goed is in de vaardig- heden die een ander moeilijk vindt (CPB, 2016). Leraren die goed zijn in didactische of differentiatie- vaardigheden, zijn actiever bezig met hun professionalisering dan andere leraren. Zij nemen bijvoorbeeld vaker deel aan netwerken en organiseren vaker lesbezoeken van of bij collega's. Voor leraren die nog kunnen groeien in hun didactische vaardigheden kan het zinvol zijn om zich meer bezig te houden met dergelijke scholing. Startende leraren krijgen meestal begeleiding * De meeste startende leraren krijgen begeleiding bij het inwerken. In de eerste drie jaar van hun loopbaan hebben ze volgens een ruime meerderheid van schoolleiders (80 procent) minder extra taken, zodat ze meer tijd overhouden voor hun lesgebonden taken. Van de startende leraren zelf zegt iets minder dan de helft (45 procent) taakver- lichting te krijgen. Startende leraren hebben veel baat bij coaching door en samenwerking met een ervaren collega (CPB, 2016). Ook hierbij geven schoolleiders vaker dan de leraren aan dat deze vorm van begeleiding wordt ingezet. Professionalisering nodig voor alle leeftijden © Afhankelijk van de aanwezige competenties en de fase in de loopbaan, zijn passende professionaliseringsactiviteiten die aansluiten bij de ‘zone van naaste ontwikkeling’ van de leraar nodig. Leraren boven de 55 jaar krijgen minder vaak feedback van de schoolleider na een lesbezoek dan jongere collega’s. Dit terwijl we zien dat leraren met meer dan dertig jaar leservaring minder feedback geven aan leerlingen en minder instructie en verwerking op maat dan collega’s met vier tot tien jaar ervaring. Ook ervaren leraren lijken zich te bedienen van een beperkt (vak)didactisch repertoire (Van der Grift, Helms-Lorenz, Maandag en De Vries, 2012). Van der Grift e.a. stellen dat leraren na hun startperiode onvoldoende uitgedaagd worden om zich verder (vak)didactisch te bekwamen en om te reflecteren op de invloed van hun handelen op leeractiviteiten en leerresultaten van leerlingen. Professionaliseren en ontwikkelen blijft op alle leeftijden van belang. 69 2.4 Werken aan kwaliteitsverbetering Basiskwaliteit op bijna alle scholen * Op ongeveer 98 procent van de basisscholen voldoet de onderwijskwaliteit aan de minimale verwachtingen die we daarbij hebben. Op 1 september 2016 waren 111 scholen zwak en 14 scholen zeer zwak. Daarmee is het aandeel zwakke scholen (1,7 procent) iets gedaald ten opzichte van voorgaande jaren; het aandeel zeer zwakke scholen (o,2 procent) is gelijk aan voorgaande jaren. Zwakke en zeer zwakke scholen slagen er steeds beter in de kwaliteit van het onderwijs op een voldoende niveau te brengen. De scholen die nog (zeer) zwak zijn, zijn meestal wat kleiner, liggen verhoudingsgewijs vaak in de provincies Groningen, Drenthe of Flevoland of in de stad Rotterdam (bijlage 3, tabel 1, 2 en 3). 26 nieuwe excellente scholen * Scholen kunnen zichzelf aanmelden om deel te nemen aan het traject Excellente Scholen. Voor de toekenning van het predicaat is het belangrijk dat een school goed onderwijs geeft. In 2016 zijn er 26 excellente scholen bijgekomen: 2g in het regulier basis- onderwijs en 2 in het speciaal basisonderwijs. Elk van deze scholen heeft een uniek excellentie- profiel. De één is bijvoorbeeld goed in het stimuleren en uitdagen van leerlingen om initiatief te tonen en de ander heeft een breed sportprogramma om daarin de talenten van leerlingen te ontdekken. Veranderingen in toezicht e De inspectie vernieuwt het toezicht op het onderwijs. Sinds 2015 testen we een nieuw kader om scholen mee te beoordelen. De eerste uitkomsten van onderzoeken met dit kader onder een representatieve groep van scholen in het schooljaar 2015/2016 wijzen op een toename van het aantal (zeer) zwakke scholen (figuur 2.4a). Figuur 2.ga Beoordeling van scholen op basis van voorlopig kader en voorlopige beslisregels in 2015/2016 (in percentages, n=188) OE Goede school So [sax WM voldoende school Zwakke school B Zeer zwakke school EIN Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Zicht op ontwikkeling krijgt meer gewicht e In het definitieve onderzoekskader, dat op 1 augustus 2017 van kracht zal worden, zijn — na een wetswijziging — nog belangrijke wijzigingen aangebracht. De deugdelijkheidseisen (wettelijke vereisten) bepalen voor elke standaard of het oordeel voldoende of onvoldoende is. De eigen aspecten van kwaliteit bepalen vervolgens het onderscheid tussen voldoende en goed. Voor het eindoordeel voldoende op schoolniveau moet nu in elk geval de standaard ‘Zicht op ontwikkeling’ als voldoende zijn beoordeeld. Deze standaard is in de pilotfase het vaakst als onvoldoende beoordeeld, namelijk in 13,6 procent van de onderzoeken. Dit hoge percentage maakt duidelijk dat veel scholen nog moeite hebben om alle elementen die in deze standaard tot uitdrukking komen, in praktijk te brengen. Leraren hebben over het algemeen wel zicht op de ontwikkeling van de leerlingen, maar een goede analyse van de informatie en het beredeneerd treffen van verbetermaatregelen vinden zij lastig (zie 2.3). Deze elementen vinden we wezenlijk voor de kwaliteit van het onderwijs. 70 Belang kwaliteit school Het is belangrijk dat scholen onderwijs geven dat van voldoende kwaliteit is. Wanneer leerlingen namelijk onvoldoende leren, kan dat een grote impact hebben op hun schoolloopbaan. Leerlingen die van (zeer) zwakke basisscholen komen, halen in het voortgezet onderwijs de opgelopen leerachterstand niet in. Deze leerlingen zitten na drie jaar voortgezet onderwijs bijna een half onderwijsniveau lager dan leerlingen die van basisscholen met betere resultaten kwamen (figuur 2.qb). Het verschil in leerjaar 3 tussen beide groepen leerlingen neemt zelfs iets toe. Een leerling afkomstig van een basisschool met te lage onderwijsresultaten die bijvoorbeeld de mavo volgt, had wellicht ook havo kunnen doen als hij op een betere basisschool had gezeten. Figuur 2.qb Verschil in advisering en onderwijspositie in leerjaar 3 van leerlingen naar kwaliteit basisschool (cohorten 2011-2013, n=397.703) 5 4,0 == Verschil 8 3,5 ee School met (zeer) zwakke 5 3,0 kwaliteit 8 2,5 => School met basiskwaliteit 8 2,0 SB 1,5 U 3 1,0 E 0,5 ‘mmm ö 0 Schooladvies Voorspeld niveau Niveau in leerjaar 3 volgens CET Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Instabiele eindresultaten © Het lukt een deel van de voormalig (zeer) zwakke scholen niet om te zorgen dat de eindresultaten gedurende een langere periode van voldoende niveau zijn. Van de scholen die in 2013 (zeer) zwak waren en zich daarna verbeterden, heeft go procent in 2016 te lage eindresultaten. Ook een deel van de scholen met basiskwaliteit heeft niet automatisch eindresulta- ten die van voldoende niveau zijn en passen bij de kenmerken van hun leerlingenpopulatie. Deze scholen halen evenmin altijd het maximale uit de leerlingen en deze leerlingen kunnen, net als op zwakke en zeer zwakke scholen, ook te maken krijgen met een relatieve leerachterstand. Langdurig benedengemiddeld presteren, of zelfs onder het minimaal te verwachten niveau, komt vaak voort uit tekortkomingen in het onderwijs en de kwaliteitszorg (Scheerens, 2007). De onderwijskwaliteit op deze scholen zal dus omhoog moeten. Veel ruimte voor verbetering © De impact van de leerachterstand die leerlingen oplopen in het basisonderwijs als gevolg van onvoldoende onderwijskwaliteit onderschrijft nogmaals het belang van goed onderwijs. De verantwoordelijkheid voor goed onderwijs ligt bij besturen en scholen. Om die verantwoordelijkheid goed in te kunnen vullen, maken besturen en scholen gebruik van een stelsel van kwaliteitszorg. Dat bij een grote groep scholen de resultaten op de eindtoets regelmatig achterblijven, suggereert echter dat het stelsel van kwaliteitszorg te vaak niet goed functioneert. Deze scholen en hun besturen lijken achterblijvende resultaten niet op tijd te signaleren of tekort- komingen in de onderwijskwaliteit niet succesvol weg te werken. 71 IN VAN NDERWIJS | ONDERWIJSVERSLAG CSE | E det 1 P et pn e ” %, P ae i _ } p f ge Ke À | Pl 1d JNR # ‘ 4 Ï hs ‚ Fi 4 á ‘ , k ° ' | F E — Ï B: Oa _ — # As p on “ Ea E \ mr == 0) hak DE ge ì Î | ee, ES pr KE / _ Ea 9 í ee nS ® ns i _ — z Pr £ mm 5 ) > Gek ad ERE == pe. | E ie feeen nn caat Se Sa k ze Jr tn, f @ a an ns mn ti AA het DC er En k > ï u dan Jh ' ; ed S P F / 5 kj ad & , PS 4 IR Ee | NJ pa pr 2.5 Sociale omgeving Concentratie van maatschappelijke problemen Meer kinderen in de knel © Ongeveer goo.ooo kinderen hebben extra bescherming, aandacht en steun nodig omdat de leefomstandigheden voor hen slecht zijn (Tierolf, Gilsing en Steketee, 2017). Die kinderen wonen verspreid over heel Nederland, maar er zijn duidelijk concentraties in specifieke wijken en gemeenten (figuur 2.5a). Het CBS meldt dat in 2015 het aantal kinderen dat in armoede opgroeit, in vergelijking met een jaar eerder met 1,3 procent is toegenomen tot 226.000 kinderen (zie www.jeudgmonitor.cbs.nl). Figuur 2.5a Spreiding kinderen in slechte leefomstandigheden over Nederland naar postcode q-gebied Kwaliteit leefomstandigheden r en ge ì Minder goede leefomstandigheden ae (Ee d Goede leefomstandigheden 4 ! er ah | RE B ve E ' Bron: Tierolf, Gilsing en Steketee, 2017 73 De school als reddingsboei? © ‘It takes a village to raise a child’ Maar wat als de ‘village’ dat niet kan? Komt dan alles op het bordje van de school terecht? Kinderen groeien op in verschillende leefwerelden: thuis, op school, samen met vrienden en in de wijdere omgeving. Elke leefwereld heeft invloed op de ontwikkeling van kinderen (Groenendaal en Dekovic, 2000; Meij, 2011). In sommige buurten stapelen de problemen zich op; zowel in het gezin als in de vriendengroep als in de buurt zijn meer risicofactoren dan beschermende factoren aanwezig. De school lijkt dan de enige veilige en stabiele plek te zijn in het leven van een kind. Scholen proberen wat misgaat in de thuissituatie of in de omgeving te compenseren. Dit kan de school niet alleen. Het kan wel leiden tot een gevoel van (over)belasting bij leraren. Scholen kwetsbaar voor ziekteverzuim en mobiliteit ° Op scholen met veel achterstandsleerlingen ligt het ziekteverzuim van leraren hoger en lijkt ook de mobiliteit hoger te liggen (Lachmansingh, 2016). Een hoog ziekteverzuim en wisselingen in het team kunnen erop wijzen dat leerkrachten overbelast zijn. Dat kan leiden tot discontinuïteit in de school, wat een risico vormt voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook de teamsamenstelling van scholen met veel achterstandsleerlingen is van invloed op de onderwijskwaliteit. Er werken meer leraren die aan het begin of aan het eind (59+) van hun carrière staan (Lachmansingh, 2016). Deel scholen speelt in op doelgroep © Inspecteurs signaleren verschillen tussen scholen die onder lastige omgevingsomstandigheden moeten werken. Een deel van de scholen heeft van oudsher een complexe populatie. De problematiek in deze scholen lijkt zich op te stapelen. Scholen uit deze groep spelen vaak goed in op de problemen die kinderen en ouders mee naar school brengen. Zij kennen hun leerlingen- en ouderpopulatie en hebben hun onderwijs hierop afgestemd. Daarnaast kennen de scholen de weg in de buurt. Zij staan er niet alleen voor. Door samenwerking met diverse instellingen (onder andere maatschappelijk werk, consultatiebureau, jeugdzorg, wijkpolitie, leerplicht) beschikken zij over een netwerk rondom de school waarin ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. De inspanningen om goed onderwijs te geven blijven groot, maar scholen hebben in beeld waar ze de accenten moeten leggen en weten wat werkt bij hun doelgroep. Scholen reageren soms te laat © Een ander deel betreft scholen waar de leerlingenpopulatie (snel) aan het veranderen is. Sommige van deze scholen voelen zich enigszins overvallen door de veran- deringen in de leerlingenpopulatie. Zij hebben wel opgemerkt dat er ‘andere kinderen’ op school zijn gekomen: kinderen met andere achtergronden en onderwijsbehoeften. Maar ze hebben het onderwijs niet (voldoende) aangepast, waardoor bestaande aanpakken op een gegeven moment niet meer werken. Onvoldoende anticipatie op de veranderingen in de leerlingenpopulatie kan leiden tot een mismatch tussen de onderwijsbehoeften van de leerlingen en het onderwijs dat gegeven wordt. Dit geeft risico's voor de onderwijskwaliteit. Te laat reageren op veranderingen in de leerlingenpopulatie is een van de redenen waarom scholen soms (zeer) zwak worden (Inspectie van het Onderwijs, 2006). Samenwerking met partners in buurt noodzakelijk © Een belangrijke taak voor scholen in complexe wijken is te zorgen voor een veilige schoolomgeving waarin leerlingen kansen krijgen om tot leren te komen. Ook een veilige thuissituatie en wijk zijn van groot belang voor de ontwikkeling van kinderen, maar dit is geen primaire taak van de school. Lesgeven in zeer diverse klassen vraagt om expertise op het gebied van taal, didactiek en differentiatie, maar ook om kennis van sociaal- psychologische fenomenen en sociale identiteit, van de relatie tussen school en de wijk en van ouderbetrokkenheid (Severiens, Wolff en Van Herpen, 2014). Met andere woorden: scholen moeten de samenwerking met de buurt zoeken. Een sterk netwerk om de school kan het gevoel van (over) belasting bij leraren verminderen en bijdragen aan een sterke leer- en leefomgeving voor kinderen. 74 Sociale kwaliteit Accent burgerschapsvorming vaak op sociaal domein * Een evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling en de verwerving van sociale en maatschappelijke vaardigheden vormen belangrijke opdrachten voor scholen. Zo vraagt de wet van scholen ‘het actief burgerschap en de sociale integratie’ van leerlingen te bevorderen. Bij de invulling die scholen daaraan geven ligt het accent vaak op het sociale domein: bij de bevordering van sociale vaardigheden en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook maatschappelijke onderwerpen zoals democratie en andere culturen komen aan de orde, maar nemen in het burgerschapsonderwijs van basisscholen vaak een kleinere plaats in (Inspectie van het Onderwijs, 2016a). Aanbod burgerschapsvorming is een breed palet © Scholen vinden het schoolklimaat een belangrijk middel om burgerschap te bevorderen. Daarnaast bestaat de kern van het burgerschaps- onderwijs veelal uit gerichte aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling — vaak met een daarop gerichte methode — en onderdelen uit algemene lesmethoden waarin thema’s aan de orde komen die met burgerschap te maken hebben. Soms gebruiken scholen een werkwijze die speciaal op burgerschapsvorming is gericht. Vaak behandelen ze burgerschapsthema’s naar aanleiding van de schoolpraktijk of de actualiteit. Ook in doelen vooral aandacht voor sociale vaardigheden © De meeste scholen hebben alleen globaal geformuleerd welke burgerschapsdoelen ze met de leerlingen willen bereiken. Voor de sociale vaardigheden werken ze vaak wel met verder uitgewerkte doelen, zoals het bevorderen van het zelfvertrouwen of de zelfstandigheid van leerlingen. Bevordering van sociale vaardigheden krijgt vaak — wekelijks of dagelijks — aandacht. Datzelfde geldt ook voor de bevordering van omgangsregels en basiswaarden, waar scholen ook veel waarde aan hechten. Andere thema’s, zoals democratie en andere culturen, krijgen maandelijks of enkele keren per jaar aandacht. Bij de invulling van het burgerschapsonderwijs ligt, zeker bij de maatschappelijke thema’s, het accent in de bovenbouw. Kwaliteit burgerschapsonderwijs onvoldoende © De inspectie maakt zich zorgen over de kwaliteit van de burgerschapsvorming. Wij constateren al lange tijd dat het onderwijs in burgerschaps- vorming weinig samenhang vertoont. Scholen geven er weliswaar op verschillende manieren aandacht aan, maar dat blijven vaak losse activiteiten. Ook hebben scholen vaak niet benoemd wat ze vinden dat leerlingen bij het verlaten van de school zouden moeten weten, kunnen en vinden. Er zijn geen concrete leerdoelen. Het verrast dan niet dat scholen niet weten wat leerlingen van het burgerschapsonderwijs hebben geleerd. Wij bepleiten dat snel meer werk wordt gemaakt van de verdere ontwikkeling van burgerschapsonderwijs. Een doelgerichtere aanpak is nodig. Een aanpak waarin vanuit een doorgaande leerlijn wordt toegewerkt naar realisering van concrete leerdoelen, waardoor scholen weten welke resultaten ze bereiken (Inspectie van het Onderwijs, 201643). Sociale veiligheid en pesten © Vorig jaar zagen we dat scholen verschillen in de mate waarin leerlingen zich veilig voelen (Inspectie van het Onderwijs, 2016a). Dat is niet veranderd. Goed nieuws is dat verreweg de meeste leerlingen zich veilig voelen op school. Het percentage leerlingen dat wordt gepest nam enigszins af (Scholte, Nelen, De Wit en Kroes, 2016). In schooljaar 2015/2016 gaf 97 procent van de leerlingen aan zich veilig te voelen. Tegelijkertijd meldt 10 procent te worden gepest. Twee jaar daarvoor gold dat voor 14 procent van de leerlingen (Scholte e.a, 2016). Het is belangrijk te blijven streven naar een school die voor alle leerlingen veilig is. De inspectie gaat met ingang van schooljaar 2016/2017 na of scholen invulling geven aan de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, door jaarlijks in kaart te brengen of leerlingen zich veilig voelen. Meldcode aanwezig © Vrijwel alle scholen beschikken over de wettelijk verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Weinig scholen geven aan dat meldingen zijn gedaan. 75 Meldingen vertrouwensinspecteurs Aandacht voor fysiek geweld e De meeste meldingen die vertrouwensinspecteurs krijgen, gaan over psychisch of fysiek geweld (figuur 2.5b). Opvallend is het hoge aantal meldingen van (zware) mishande- ling: een derde van het totaal aantal meldingen binnen fysiek geweld. Fysiek geweld staat ook vaak in verband met pesten. Het gaat hierbij om langdurige situaties rond pesten die door de scholen niet goed worden opgelost, en die uitmonden in fysiek geweld zoals vechtpartijen. Soms zijn ouders betrokken bij incidenten in en rond de school. Het is van belang dat scholen en besturen actief aandacht besteden aan een goed veiligheidsbeleid, dat invulling geeft aan de wettelijke zorgplicht voor sociale veiligheid op school. Belangrijke onderdelen daarvan zijn een jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen en een toereikend veiligheidsbeleid, dat aansluit bij de eventuele problemen of risico’s. Figuur 2.5b Aantal meldingen vertrouwensinspecteurs primair onderwijs in 2015/2016 17 2 B seksueel misbruik 2529 Seksuele intimidatie WB Psychisch geweld Fysiek geweld WW Discriminatie Radicalisering MB Overig Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Betrokkenen bij seksueel misbruik © Bij meldingen over seksueel misbruik gaat het meestal om ongewenste hinderlijke aanrakingen of over ontucht met misbruik van gezag of ontucht met een wilsonbekwame. In meer dan de helft van de gevallen is de beschuldigde een met taken belast persoon, zoals een leerkracht of een lid van het niet-onderwijzend personeel. Bij seksuele intimidatie gaat het vaak om ongewenste hinderlijke aanrakingen of andere vormen van grensoverschrijdend (non-verbaal) gedrag. Bij deze categorie meldingen is de beschuldigde in een kwart van de gevallen een met taken belast persoon. 2.6 Speciaal basisonderwijs Nauwelijks nog zwakke speciale basisscholen * Het aandeel scholen voor speciaal basisonderwijs met basistoezicht blijft verder stijgen. Bijna alle speciale basisscholen (og procent) hebben voldoende onderwijskwaliteit. Er zijn nog maar twee zwakke speciale basisscholen, en geen enkele speciale basisschool is zeer zwak. De onderwijskwaliteit van het speciaal basisonderwijs vertoont een stabiel beeld. Leraren verstaan hun vak © Duidelijke uitleg, een taakgerichte werksfeer en actieve en betrokken leerlingen zijn sterke punten. Afstemming van de instructie, verwerking en onderwijstijd blijven net als in voorgaande schooljaren lastig voor leraren. Toch stemmen zeven van de tien leraren de instructie wel voldoende af op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Ongeveer vier van de vijf leraren geeft tijdens de lessen voldoende feedback, een van de krachtigste hulpmiddelen bij succesvol lesgeven en leren (Hattie, 2009; zie ook 2.3). Leraren in het speciaal basisonderwijs stemmen de instructie vaker af op de onderwijsbehoeften van hun leerlingen en geven leerlingen vaker feedback dan leraren in het basisonderwijs. 76 Leraren volgen en begeleiden leerlingen © Op ruim go procent van de speciale basisscholen volgen de leraren de ontwikkeling van de leerlingen voldoende tot goed, analyseren de gegevens en bepalen hoe zij het onderwijs kunnen afstemmen op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Alle scholen hebben ontwikkelingsperspectieven opgesteld voor hun leerlingen. Zij gebruiken deze om het onderwijsaanbod voor de lange en korte termijn te plannen. Vervolgens evalueren zij jaarlijks het ontwikkelingsperspectief en stellen dit indien nodig weer bij. Meer dan de helft van de speciale basisscholen doet dit goed. Vaker deelname eindtoets © Ongeveer 18 procent van de leerlingen in groep 8 nam in 2016 deel aan een eindtoets. Dat is 2,5 keer zo veel als in 2015. De meeste leerlingen maakten de ROUTE 8-toets. De gemiddelde score van de leerlingen die eindtoetsen maken, correspondeert met het niveau van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Deelname aan de eindtoets is voor leerlingen uit het speciaal basisonderwijs niet verplicht. Niveau begrijpend lezen iets hoger dan rekenen © Het gemiddelde niveau voor begrijpend lezen van de schoolverlaters in de eindgroepen ligt sinds 2013 rond het niveau van halverwege groep 6. Het rekenniveau ligt gemiddeld genomen een half jaar lager, op het niveau van eind groep 5. Meer uitstroom naar praktijkonderwijs en vso © De afgelopen vijf jaar stijgt het aandeel van de leerlingen dat als schooladvies praktijkonderwijs (van 36 naar 39 procent) of voortgezet speciaal onderwijs (van 2 naar 5 procent) krijgt, terwijl het advies basisberoepsgerichte leerweg vmbo (van go naar 38 procent) lijkt te dalen. Onduidelijk is welke invloed de start van passend onderwijs, de introductie van het leidende basisschooladvies of een voorzichtig aannamebeleid van het voorgezet onderwijs hebben op de veranderende uitstroom. Instroom vermindert, gedragsproblematiek neemt toe © Het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs blijft dalen. Sinds 2014/2015 daalt het percentage instromers ten opzichte van de totale populatie in het speciaal basisonderwijs. Dit komt door de verminderde instroom vanuit het basisonderwijs. De instroom van kinderen die eerder nog niet naar school gingen lijkt licht toe te nemen (Koopman en Ledoux, 2016). In gesprekken wijzen directeuren en bestuurders van speciale basisscholen op de verandering van de leerlingenpopulatie: een toename en verzwaring van de gedragsproblematiek (zie ook De Boer en Van der Worp, 2016). De situatie is echter niet voor elke speciale basisschool hetzelfde. Bijna twee derde van de directeuren vindt dat door passend onderwijs de zorgbreedte van het speciaal basisonderwijs is veranderd, vooral als het gaat om cognitie/leren en gedrag/sociaal-emotionele ontwikkeling. Zoeken naar samenwerkingsvormen © In sommige samenwerkingsverbanden leiden opvattingen over passend onderwijs of veranderingen in de leerlingenpopulatie tot een nieuwe koers, waarbij speciale basisscholen nauwe samenwerking zoeken met basisscholen of scholen voor speciaal onderwijs. Hier stuiten scholen en besturen soms op de randen van de wet. Vaak onduidelijke positie binnen samenwerkingsverband © De positie die speciale basisscholen innemen binnen de samenwerkingsverbanden verschilt sterk per school, uiteenlopend van ‘spin in het web’ tot een plek aan de zijlijn. Naast een onderwijsfunctie hebben veel speciale basisscholen ook een begeleidings- of expertisefunctie. Ook de invulling van die laatste taak loopt sterk uiteen. De toekomstige positie van het speciaal basisonderwijs binnen het samenwerkingsverband lijkt voor zowel het samenwerkingsverband als het bestuur en de school vaak onduidelijk, Waar basisscholen het speciaal onderwijs makkelijker lijken te vinden sinds passend onderwijs, lijkt het speciaal basisonderwijs soms uit beeld te raken. Speciale basisscholen maken vaker dan scholen voor speciaal onderwijs deel uit van besturen met vooral basisscholen. Directeuren van speciale basisscholen ervaren dat binnen deze besturen en binnen het samenwerkingsverband bestuurders zich meer richten op de belangen van reguliere basisscholen dan op die van het speciaal basisonderwijs. 77 2.7 Overig onderwijs Voor- en vroegschoolse educatie in de G37 Verbetering vve-beleid © Het gemeentelijk vve-beleid is de afgelopen vijf jaar sterk verbeterd. Het percentage gemeenten dat als ‘een voorbeeld voor anderen’ kan dienen is op alle onderzochte gebieden minimaal 25 procent en soms zelfs hoger dan 75 procent (figuur 2.7a). De gemeenten voldoen aan de wettelijke eisen voor het gemeentelijk vve-beleid. Daarnaast stimuleren zij de kwaliteit van vve op de voor- en vroegscholen door afspraken te maken over onder andere het ouderbeleid en de kwaliteitszorg. Bij een aantal gemeenten zijn op deze aspecten nog wel verbete- ringen mogelijk. In die gemeenten ontbreekt een analyse van de ouderpopulatie en een aanpak van ouderbetrokkenheid op basis van concrete doelen en afspraken. Sommige gemeenten hebben ook geen heldere afspraken met de voor- en vroegscholen gemaakt over de manier waarop zij de kwaliteit van ve verbeteren, evalueren en borgen. Figuur 2.7a Beoordeling gemeentelijk vve-beleid (in percentages, n=37) MB Voorbeeld Definitie doelgroepkind voor anderen MB Voldoende Bereik B Verbeterpunt Toeleiding Ouders Integraal vve-programma Externe zorg Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen Doorgaande lijn Resultaatafspraken \Vve-coördinatie Systematische evaluatie en verbetering 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Kwaliteit vve-locaties verbeterd * Ook de voor- en vroegscholen zelf ontwikkelden zich positief. In gemeenten waar de gemiddelde kwaliteit van het vve-beleid beter is, is het gemiddelde oordeel van de kwaliteit van de uitvoering op vve-locaties hoger (en vice versa). Steeds meer voor- en vroegscholen betrekken ouders bij het stimuleren van hun kind. Daarnaast zorgen de pedagogisch medewerkers en leerkrachten voor een positief en ondersteunend klimaat waarin peuters en kleuters zich kunnen ontwikkelen. Er zijn nog verbeteringen mogelijk bij onderdelen van ‘Educatief handelen’ (interactie en het aanleren van aanpakgedrag, differentiatie tussen kinderen), bij de ‘Planmatigheid en de evaluatie van de begeleiding en zorg’, de ‘Evaluatie van de kwaliteit van vve en de resultaten van vve’ en de “Inhoudelijke afstemming’ van de doorgaande lijn. Ook bestaat er zorg om de kwaliteit van het personeel van vve-locaties. De OECD (2016) constateert daarnaast dat er veel verschillende soorten voorschoolse opvang bestaan. Niet elke kind krijgt hetzelfde aanbod. 78 Onderwijs aan nieuwkomers Sterke stijging nieuwkomersvoorzieningen © Tussen augustus 2015 en maart 2016 nam het aantal asielzoekers sterk toe, om daarna langzaam weer af te nemen. Scholen, besturen, gemeenten en vele andere partners hebben met man en macht gewerkt om voor alle leerplichtige kinderen zo snel mogelijk onderwijs te regelen. Zeker de eerste helft van het schooljaar ging dit met een behoorlijke hectiek gepaard. In genoemde periode steeg het aantal scholen aan asielzoekerscentra (type 1) en grotere voorzieningen voor kinderen van nieuwkomers (type 2) van 53 naar 8q. Het aantal kleinere voorzieningen (een of twee klassen voor nieuwkomers) ging in anderhalf jaar tijd van 78 naar 136. Veel basisscholen kregen te maken met leerlingen die geen Nederlands spraken. Dit zorgde voor onrust en onzekerheid, maar de meeste schoolteams zijn deze uitdaging vol energie aangegaan. Grote variatie binnen groep nieuwkomers De omvang en samenstelling van de groep nieuw- komers verandert voortdurend. Onder ‘nieuwkomer’ verstaan we een leerling die niet in Nederland is geboren, van wie beide ouders niet in Nederland geboren zijn en voor wie er een vestigingsdatum in Nederland bekend is. Deze leerling spreekt de Nederlandse taal niet als hij naar Nederland verhuist. Zowel in aantallen als naar land van herkomst bestaat een grote variatie. De groep nieuwkomers uit westerse landen komt voor het grootste gedeelte uit Polen. Het aandeel nieuw- komers vanuit westerse landen is teruggelopen sinds 2012, terwijl het aandeel uit niet-westerse Aziatische landen steeg. Deze laatste groep betreft vooral asielzoekers uit Syrië. Op 1 oktober 2015 bedroeg het aantal nieuwkomers dat korter dan een jaar in Nederland was 7.828; op 1 oktober 2016 was dit aantal 8.480. Ook nu bestaat de grootste groep uit Syrische kinderen. Het aandeel leerplich- tige kinderen dat naar Nederland komt vanwege gezinshereniging stijgt. Meeste nieuwkomersvoorzieningen basiskwaliteit ® Nieuwe scholen krijgen pas in het tweede jaar van bestaan een kwaliteitsonderzoek. Dit schooljaar bezochten inspecteurs elf nieuwkomers- voorzieningen voor de eerste keer. Negen van de elf scholen hebben nu basistoezicht. Alle al langer bestaande voorzieningen voor nieuwkomers laten voldoende kwaliteit zien. In totaal heeft 96 procent van de nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2 basistoezicht, ongeveer evenveel als vorig schooljaar. Op nieuwe scholen is de kwaliteit kwetsbaar. Toch leidde het grote aantal nieuwe scholen niet tot meer (zeer) zwakke scholen. Samenwerking vermindert kwetsbaarheid De onvoorspelbaarheid van het aantal nieuwkomers is lastig te hanteren voor een individuele school of een bestuur. Samenwerking in de regio maakt scholen en besturen minder kwetsbaar en biedt mogelijkheden om NT2-expertise op te bouwen en te onderhouden. Behoud van expertise is nodig, want nieuwkomers stromen niet allemaal in nieuwkomersvoorzieningen in en blijven ook niet in eerste opvangvoorzieningen. Na een of anderhalf jaar, of als statushouders verhuizen naar een eigen woning, stromen veel leerlingen door naar het reguliere onderwijs. Ook zouden gemeenten de doelgroep nieuwkomers mee kunnen nemen in het achterstanden- beleid. Dit kan leiden tot een versterking van het onderwijs aan nieuwkomers: op de nieuwkomers- voorzieningen, (later) in de reguliere basisscholen of buitenschools door verlenging van de leertijd. Vormgeving NT2-onderwijs vraagt aandacht Hoewel nieuwkomers in korte tijd veel leren, starten ze vrijwel allemaal met een achterstand op de vervolgschool. Passend materiaal voor deze leerlingen is beperkt voorhanden. Het is belangrijk dat op reguliere basisscholen goed voortgezet NT2-onderwijs aan nieuwkomers wordt vormgegeven. Dit vraagt op korte termijn aandacht van scholen, besturen, pabo's, nascholers en methode-ontwikkelaars. 79 2.8 Naleving en financiën Naleving Schooldocumenten voldoen © Scholen dienen te beschikken over een schoolgids en een school- plan. Deze wettelijk verplichte documenten horen ouders informatie te geven over de school. Alle scholen hebben een geldende schoolgids en plannen voldoende onderwijstijd in. Bijna alle scholen hebben een geldend schoolplan. Informatie rond passend onderwijs verbeterd e De schoolgids en het schoolplan moeten ook informatie bevatten over de wijze waarop scholen passend onderwijs vormgeven. In de schoolgids moet bijvoorbeeld staan hoe de school leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte onder- steunt. Zo weten ouders wat zij van de school mogen verwachten. In het tweede schooljaar na invoering van passend onderwijs voldoen scholen veel beter aan deze vereisten dan vorig schooljaar. Informatie over ouderbijdrage soms onduidelijk Scholen dienen duidelijk te zijn over de vrijwillige ouderbijdrage. De informatie hierover is niet altijd helder. Soms is informatie onduidelijk doordat scholen op verschillende plekken in de schoolgids informatie over de ouderbijdrage opnemen, bijvoorbeeld als het gaat om schoolreisjes. Daarnaast verplichten besturen of scholen ouders soms ten onrechte een ‘vrijwillige’ bijdrage te leveren voor zaken die gratis behoren te zijn. We treffen dit bijvoorbeeld aan bij regelingen voor hoogbegaafde kinderen en bij de aanschaf van bepaalde leermiddelen zoals tablets. Afspraken over aanmelding © In oktober 2016 bleek dat er in een aantal gemeenten afspraken zijn gemaakt over het aanmelden van leerlingen, die niet stroken met de wettelijke voorwaarden. Hierbij ging het vooral om de praktijk dat ouders hun kind al kunnen aanmelden bij een school ruim voordat het kind drie jaar is geworden. Bij een deel van de aanmeldprocedures kunnen ouders, ten onrechte, slechts één school als voorkeurschool aangeven. De inspectie gaat scherper toezien op de wettelijke regels rond het aannamebeleid. Financiën Solvabiliteit stabiel, liquiditeit gestegen © Kwalitatief goed onderwijs heeft baat bij een bestendige bedrijfsvoering met een geborgde financiële continuïteit. Onderwijsbesturen kunnen steeds beter op de langere termijn aan hun verplichtingen voldoen (figuur 2.8a): tussen 2011 en 2015 steeg de solvabiliteit met ongeveer 6 procent. Volgens de continuïteitsparagraaf In de jaarverslagen zal de solvabiliteit de komende jaren stabiliseren. De liquiditeit van de schoolbesturen ontwikkelde zich sterker. Deze nam sinds 2011 met 25 procent toe, vooral doordat de omvang van de liquide middelen steeg. Die stijgende tendens lijkt zich nog licht voort te zetten (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). 80 Figuur 2.8a Ontwikkeling financiële kengetallen in het primair onderwijs* in de periode 2011-2018 4 mmm Liquiditeit => Solvabiliteit 3 „oveeeevetteeee == Rentabiliteit % 2 1 6 vegen. il =è 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 *inclusief speciaal onderwijs Bron: DUO, 2016 Minder besturen onder aangepast financieel toezicht Op 1 augustus 2016 stonden 22 besturen voor primair onderwijs (exclusief speciaal onderwijs) onder aangepast financieel toezicht. Voor negen van deze besturen geldt dit al langer dan drie jaar. Het aantal besturen onder aangepast toezicht is ten opzichte van 2015 gedaald. Mede dankzij de toezichtinterventies hebben deze onderwijsbesturen een gezondere financiële positie. Er lijkt geen relatie te bestaan tussen besturen onder aangepast financieel toezicht en een daling van het aantal leerlingen op een school. Besturen in krimpgebieden gebruiken voldoende de mogelijkheden om financieel gezond te blijven (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). Meer tijdelijke contracten © In 2015 is het relatieve aandeel van flexibele contracten verder gestegen tot 3,3 procent. Het percentage kosten voor personeel dat niet in loondienst is, steeg ten opzichte van de totale personeelslasten in het primair onderwijs. Uitgaande van een gemiddelde personeelslast van 60.000 euro in het primair onderwijs is het aantal fte's dat niet in loondienst is tussen 2011 tot en met 2015 gestegen van ruim 2.400 (145 miljoen euro) naar bijna 4.400 (262 miljoen euro) (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). 2.9 Nabeschouwing Ruimte voor verbetering ® De onderwijskwaliteit is op bijna alle basisscholen van voldoende niveau. We zien dat Nederlandse leerlingen internationaal gezien boven het gemiddelde presteren en dat zij zich vaak veilig voelen op school. Het overgrote deel van de leraren beheerst de algemeen didactische vaardigheden en heeft zicht op de ontwikkeling van hun leerlingen. Ook zien we een lichte toename in de mate waarin scholen het schooladvies bijstellen als dat op zijn plaats is. Er gaat veel goed in het primair onderwijs, maar het onderwijsniveau staat wel onder druk. Zo constateren we bijvoorbeeld dat de rekenprestaties dalen, de ongelijkheid tussen leerlingen bij de advisering voor het voortgezet onderwijs blijft bestaan, en er flinke kwaliteitsverschillen zijn tussen scholen en binnen scholen tussen leraren. Op deze maar ook andere punten is er ruimte voor verbetering. Scholen en besturen kunnen hier ieder op hun eigen wijze een bijdrage aan leveren. 81 Ruimte en verantwoording © Het eigenaarschap van de onderwijskwaliteit ligt bij besturen en hun scholen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de resultaten van het onderwijs. Besturen en scholen hebben de ruimte om hier vanuit hun eigen visie en ambities aan te werken. Hierover dienen zij verantwoording af te leggen aan interne en externe betrokkenen. Dit samenspel van ruimte krijgen en verantwoording afleggen daagt scholen en besturen uit te blijven werken aan kwaliteitsverbetering. Zorg voor kwaliteit Werken aan kwaliteitsverbetering veronderstelt dat besturen en scholen goed zicht hebben op de onderwijskwaliteit én op de ruimte die er is voor verbetering. Dat vraagt van besturen en scholen dat zij vanuit een adequaat stelsel van kwaliteitszorg de onderwijskwaliteit bewaken en verbeteren. Het gaat daarbij om méér dan alleen de onderwijsresultaten. Ook het onderwijsleerproces, waaronder de didactische vaardigheden van de leraren en het zicht op de ontwikkeling van leerlingen, maakt deel uit van de zorg voor kwaliteit. Datzelfde geldt voor de condities om tot kwaliteitsverbetering te komen, zoals onderwijskundig leiderschap en een professionele kwaliteitscultuur. De kwaliteit van de leerresultaten, het onderwijsleerproces, het schoolklimaat en de condities voor kwaliteitsverbetering, op alle niveaus van een school- organisatie, bepalen samen wat goed gaat, waar het beter kan en waar het beter moet. We roepen besturen en scholen op na te gaan waar kansen liggen om te werken aan verdere verbetering van het onderwijs; alleen of in samenwerking met andere partijen. Hoge ambities We halen niet het maximale uit onze leerlingen. Landelijk gezien is er ruimte voor kwaliteitsverbetering. Die bereiken we als elk bestuur en elke school de eigen verantwoordelijkheid voor goed onderwijs voor elk kind zo goed mogelijk invult. Leraren, schooldirecteuren en bestuur- ders zouden ieder vanuit hun eigen taak en een gezamenlijke verantwoordelijkheid moeten nadenken over vragen als: welke ambities streven wij na en welke bijdrage kunnen wij daaraan leveren? De inspectie stimuleert scholen en besturen om op hun eigen wijze en binnen de eigen kaders doelgericht te werken aan kwaliteitsverbetering. We bevragen hen op hun ambities en verwachten dat ze daarbij de lat hoog leggen. 82 Literatuur Bergen, K. van, Paulussen-Hoogeboom, M., Weerd, M. de, & Bleeker, Y. (2016). Regeldruk in het primair onderwijs. Amsterdam: Regioplan. Boer, A. A. de, & Worp, A.J. van der (2016). De impact van passend onderwijs op het SO/SBO en het VSO. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek. CBS (2016). Jaarrapport Integratie 2016. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). CPB (2016). Kansrijk onderwijsbeleid, Den Haag: Centraal Planbureau (CPB). Emons, W., Glas, C., & Berding-Oldersma, P.K. (2016). Rapportage vergelijkbaarheid eindtoetsen. Utrecht: Expertgroep toetsen PO. Grift, W. van der, Helms-Lorenz, M., Maandag, D., & Vries, S. de (2012). Vakkundig meesterschap en meesterlijk vakmanschap. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Groenendaal, H., & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding. Pedagogiek, 20 (1), 3-22. Hattie, J. A.C. (zoog). Visible learning: A synthesis of 800+ meta-analyses on achievement. Routledge, Oxford, UK. Huijnk, H., & Andriessen, |. (red.) (2016). Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Inspectie van het Onderwijs (2006). Ontstaan en ontwikkeling zeer zwakke scholen in het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2012). Monitor verbetertrajecten taal en rekenen 2008/2019, 2009/2010, 201o/2on. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2015a). Beginnende leraren kijken terug. Onderzoek onder afgestudeerden. Deel 1: De pabo. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2015b). Hoe gaan we om met onze best presterende leerlingen? De huidige praktijk in het primair en voortgezet onderwijs, met voorbeelden en vragen ter inspiratie. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016a). Burgerschap op school. Een beschrijving van burgerschapsonderwijs en de maatschappelijke stage. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016b). De financiële staat van het onderwijs 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2017). Meting Taal en Rekenen 2016. Peiling van de reken- en taalvaardigheid in jaargroep 8 van het basisonderwijs in 2016. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Koopman, P., & Ledoux, G. (2016). Factsheet 1. Leerlingen in speciaal en regulier onderwijs. Periode 2011-12 tot en met 2015-16. Aantal leerlingen in speciaal en regulier onderwijs en leerlingstromen tussen speciaal en regulier onderwijs. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Kuiper, EJ., Loon-Dikkers, A.L.C. van, & Ledoux, G. (2015). Vervolgmeting ervaren bureaucratie passend onderwijs. Onderzoek bij scholen en ouders in het kader van de kortetermijnevaluatie passend onderwijs. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Lachmansingh, V. (2016). The distribution of teacher quality in relation to the socioeconomic status of students. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam (masterthesis). Meelissen, M.R.M., & Punter, R.A. (2016). Twintig jaar TIMSS: ontwikkelingen in leerlingprestaties in de exacte vakken in het basisonderwijs 1995-2015. Enschede: Universiteit Twente. Meij, H. (zom). De basis van opvoeding en ontwikkeling. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. OCW (2016b). Groepsgrootte in het funderend onderwijs in 2016. [Brief aan] de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OECD (2016). Netherlands 2016: Foundations for the future. Reviews of national policies for education. Paris: Organisation for Economic Development (OECD). Oomens, M., Scholten, F., en Luyten, H. (2017). Evaluatie Wet Eindtoetsing PO. Tussenrapportage. Enschede: Universiteit Twente; Utrecht: Oberon Onderzoek en Advies. 83 Scheerens, J. (2007). Review and meta-analyses of school and teaching effectiveness. Enschede: University of Twente. Department of Educational Organization and Management. Sanden, F. van de (2017). Schoolportretten. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Scholte, R., Nelen, W., Wit, W. de, & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen Primair (Speciaal) Onderwijs 2010-2016, Voortgezet (Speciaal) Onderwijs 2006-2016. Nijmegen: Praktikon B.V. Severiens, S., Wolff, R., & Herpen, S. van (2014). Teaching for diversity. European Journal of Teacher Education, 37 (3), 295-311. Smeets, E., & Veen, D. van (2016). Monitor Ondersteuningsaanbod. Ondersteuningsaanbod voor leerlingen en teamleden in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs, schooljaar 2015/2016. Nijmegen: KBA Nijmegen. Tierolf, B, Gilsing, R., & Steketee, M. (red) (2017). Kinderen in Tel. Het leven en de ontwikkeling van kinderen tussen 2013 en 2015. Databoek 2016. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Meer informatie vindt u op www.destaatvanhetonderwijs.nl 84 . Bijlage 1 Tabel 1 Gemiddelde schoolscore op de eindtoetsen in 2015 en 2016 (n CET 2016=4.407, n ROUTE 8 2016=391, n IEP 2016=959)* EE CR Centrale eindtoets (CET) 534,9 534,5 ROUTE 8 201,5 204,2 ICE Eindevaluatie Primair Onderwijs (IEP) 82,0 79,9 “exclusief scholen met minder dan 10 deelnemers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Tabel 2 Schooladviezen in het basisonderwijs in 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=181.923) EN OE Voortgezet speciaal onderwijs 0,1 0,1 Praktijkonderwijs 0,8 0,8 Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 11 6,9 Basisberoepsgerichte leerweg vmbo — kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 2,5 2,8 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 11,4 10,6 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo — gemengde/theoretische leerweg vmbo 1,9 2,5 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 22,4 20,8 Gemengde/theoretische leerweg vmbo — havo 5,3 6,7 Havo 22,1 20,6 Havo/vwo 6,1 7,6 Vwo 19,8 20,7 Totaal 100 100 Gemiddeld numeriek advies* 3,42 3,47 “exclusief voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 85 Bijlage 2 Tabel 1 Beoordeling van basisscholen in 2015/2016 (in percentages, n=191) 77 Resultaten Zeer zwak 0 Onvoldoende 1 Voldoende 91 Goed 7 Niet te beoordelen 1 Aanbod Zeer zwak 0 Onvoldoende <1 Voldoende 73 Goed 27 Zicht op ontwikkeling Zeer zwak 0 Onvoldoende 14 Voldoende 63 Goed 23 Didactisch handelen Zeer zwak 0 Onvoldoende 4 Voldoende 86 Goed 10 Ondersteuning Zeer zwak 0 Onvoldoende 8 Voldoende 58 Goed 34 Schoolklimaat Zeer zwak 0 Onvoldoende 0 Voldoende 34 Goed 66 Veiligheid Zeer zwak 0 Onvoldoende 1 Voldoende 52 Goed 47 Evaluatie en verbetering Zeer zwak 0 Onvoldoende 7 Voldoende 64 Goed 29 Kwaliteitscultuur Zeer zwak 0 Onvoldoende 5 Voldoende 51 Goed 44 Verantwoording en dialoog Zeer zwak 0 Onvoldoende 4 Voldoende 68 Goed 28 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 86 B II | 3 Tabel 1 Toezichtarrangementen naar schoolgrootte op 1 september 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=6.633) 1-100 leerlingen 96,4 3,3 0,3 97,3 2,4 0,3 101-200 leerlingen 97,2 2,5 0,3 97,6 2,0 0,4 201-300 leerlingen 99,2 0,7 0,1 98,9 1,0 0,1 301-400 leerlingen 98,6 1,4 0,0 98,5 1,5 0,0 401 of meer leerlingen 98,7 1,1 0,2 99,5 0,5 0,0 Totaal 97,9 1,9 0,2 98,1 1,7 0,2 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Tabel 2 Toezichtarrangementen naar provincie op1 september 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=6.718) Groningen 97,1 1,8 1,1 96,8 5,2 0,0 Friesland 96,8 3,0 0,2 99,0 0,5 0,5 Drenthe 94,8 4,8 0,4 94,5 5,1 0,4 Overijssel 98,1 1,9 0,0 98,1 1,4 0,5 Flevoland 96,8 3,2 0,0 95,8 5,1 0,5 Gelderland 98,4 1,4 0,2 98,5 1,4 0,1 Utrecht 99,0 1,0 0,0 99,0 0,8 0,2 Noord-Holland 97,2 2,5 0,3 97,7 2,0 0,3 Zuid-Holland 97,9 1,9 0,2 97,3 2,5 0,2 Zeeland 97,6 2,4 0,0 100,0 0,0 0,0 Noord-Brabant 98,5 1,4 0,1 99,5 0,5 0,0 Limburg 99,5 0,5 0,0 99,7 0,3 0,0 Landelijk 97,9 1,9 0,2 98,1 1,7 0,2 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Tabel 3 Toezichtarrangementen in de vier grote steden op 1 september 2015 en 2016 (in percentages, n Gq 2016=633) Amsterdam 99,0 1,0 0,0 97,6 2,4 0,0 Rotterdam 95,3 4,7 0,0 94,6 5,4 0,0 Den Haag 98,6 1,4 0,0 99,3 0,7 0,0 Utrecht 100,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 G4 totaal 98,0 2,0 0,0 97,5 2,5 0,0 Landelijk 97,9 1,9 0,2 98,1 1,7 0,2 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 87 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 88 3 VOORTGEZET ONDERWIJS 4 | ee 3.1 Sturing op kwaliteit 94 3.2 Didactische kwaliteit 97 3.3 Professionalisering fafe) 3.4 Onderwijsresultaten 101 3.5 Kansengelijkheid 105 3.6 Sociale kwaliteit 107 3.7 Ondersteuning van leerlingen 109 3.8 Groen vmbo 110 3.9 Nabeschouwing Kh 89 Ì e © POSITIE VAN LEERLINGEN IN LEERJAAR 3 (2015) HET PERCENTAGE T.O.V. HET DEFINITIEVE BASISSCHOOLADVIES LEERLINGEN IN TOTAAL Veel leerlingen : Vv wisselen van Mo opgestroomd . n =s t.o.v. advies plek in de >: onderbouw sv Ì s & vwo Ongeveer 11 procent van de leerlingen met een vmbo-g/t mn, Hoogste niveau binnen advies zit in leerjaar 3 in de Havo a dubbel advies havo of hoger. 18 procent van 8 5 Ó) de leerlingen zit juist op een en …_ ‚fi 19 lager niveau: vmbo-kader of \ 2 / lager. 71 procent van deze Vmbo-g/t © \X en leerlingen zit in leerjaar 3 & havo \ | 8 nog steeds in vmbo-g/t. Plaats in leerjaar 3 gelijk x Á aan enkelvoudig advies 10 procent van de leerlingen Vmnbo-g/t zitin leerjaar 3 een niveau hoger dan de basisschool nn x \ 4 À \ adviseerde. 15 procent van f) (| \ Î de leerlingen zitin leerjaar Vmbo-k/ 5 7 Laagste niveau binnen 3 een niveau lager dan de vmbo-g/t N dubbel advies basisschool adviseerde. fs \\ Het is belangrijk dat leraren a KN | TI hun leerlingen helpen om op Vmbo-k niveau te blijven of zelfs om mnd op te stromen. j Afgestroomd Vmmbo-b/ t.o.v. advies vmnbo-k ne <%, Vmbo-b u EE nde aise manna ni N00 II __ u u safes els ae efs5s == mn ales iT TT TH NS i Ad I sees If ONIN EAM ‘ _1@ afs E Se 8 {5 lat NN dod EE a " we Se EE Primair onderwijs Voortgezet onderwijs EE Leraren Op driekwart van de scholen Aantal scholen evalu eren hun evalueren leraren het eigen . unctioneren. Deze evaluatie functioneren, kan veel grondiger. De Decijfersvoor maarnietaltijd _ lerarenzouden vaker de e resultaten van leerlingen het centraal even grondig hierbij kunnen betrekken. examen en d 1 PERCENTAGE SCHOLEN WAAR DE LERAREN DE es aag- KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS EVALUEREN percentages ea e Nee liggen in 2016 op vrijwel hetzelfde gebruikvan de . Leraren evalueren leerresultaten om niveau als hun handelwijze de kwaliteit van . binnen en buiten hun onderwijs In 2015. de les. Leraren hebben te beoordelen. hun secagogiche en didactische Aantal leerlingen . x1.000 In inter- nationaal perspectief (PISA) gaat derland Aandeel vwo-en _ %GEDIPLOMEERDEN Nederlane vmbo-basis- PER SCHOOLSOORT achteruit in diploma's daalt wiskunde en p il Vmbortass 110 natuurweten- Het aandeel vwo-gediplo- schappelijk meerden neemt af. In 2011 . haalde 19,6 procent van alle onderwijs. gediplomeerden een vwo- diploma. In 2016 is dit nog 17,9 procent. Ook het aandeel vmbo-basis-gediplomeerden daalt al enkele jaren. 27,9 Vmborgemensd/ 296 ° theoretisch Continue kwaliteits- verbetering belangrijk voor een goede EE onderwijs- kwaliteit ee 19,6 Vwo 17,9 De kwaliteitsborging is nog niet altijd op orde. en en en en 10/11 15/16 10/11 15/16 LD SE fi NEEN EE stee | ate ate idd, 25742 dies MW 7 ll INN Lj Lan af zen oe 1 d AOM El Á A (ee A Middelbaar Dn pa speciaal onderwijs beroepsonderwijs hd hnnndhde hf 8 | EN Ì en _ x mes nn, nen at a tn, En deme S A _ 4 k a d “a Ei. u ig ap | nd ] Wii 4 kek Ke pe 1 D nn À Ki : 8 pr _Á s % R l \ n, ef N mma Er CA = Ù ee 472 p \ de Ee Gj Á k N ke \ \ | Eel u hf, Nien EN k \ he h | | P \ j Kad \ En en kh É hel Î . NET zE Î Het Johan de Witt-Gymnasium begon in 1253 als Latijnse Ld school waar alleen jongens les kregen. In de 17? eeuw is de | school zo bekend, dat de leerlingen vanuit het hele land toestromen. In 1853 wordt de school officieel een gymnasium, Pr é maar pas in 1953 krijgt de school zijn huidige naam, vernoemd rr naar oud-leerling en 17®-eeuws staatsman Johan de Witt. 92 Samenvatting Stabiel beeld examenresultaten © De eindexamen- onvoldoende zicht op wat hun individuele ontwikke- cijfers van leerlingen laten een stabiel beeld zien. lingsdoelen zouden moeten zijn. Ook scholing op Voor de slaagpercentages geldt hetzelfde. Hoewel deze onderwerpen die aansluiten bij de schoolambities is te stegen in de afgelopen jaren, zijn ze in 2016 bijna gelijk weinig effectief. Dit komt doordat schoolleiders de aan die van 2015. In internationaal perspectief (PISA) schooldoelstellingen vaak niet uitwerken in concrete en gaat Nederland echter achteruit bij wiskunde en observeerbare normen voor het handelen binnen en natuurwetenschappelijk onderwijs. Bij de stijgende buiten de klas. Hierdoor blijft onduidelijk waar de resultaten op de rekentoetsen zien we grote scholing zich op moet richten. Professionalisering- schoolverschillen. activiteiten leveren meer op als ze plaatsvinden in een schoolcultuur die gericht is op continue verbetering. Scholen werken aan kwaliteit * Met 4,3 procentis het Leren aan en van elkaar binnen de muren van een percentage (zeer) zwakke afdelingen in het voortgezet school zou gewoonte moeten worden. onderwijs nog nooit zo laag geweest. Veel scholen blijken zich te kunnen verbeteren. Scholen weten de Veel veranderingen van schoolsoort » Veel leerlingen systemen voor kwaliteitszorg steeds meer te benutten zitten in leerjaar 3 in een andere schoolsoort dan het voor verbeterprocessen. Uit evaluaties van de onder- basisschooladvies voorspelde. Dit pakt vooral nadelig uit wijsresultaten en van het onderwijsproces trekken voor kinderen met lager opgeleide ouders. Zij hebben scholen conclusies die de aanzet vormen voor verbete- _ tussen leerjaar 1 en leerjaar 3 meer kans om af te ringen. Dit is een goede stap in de richting van een stromen. Ook hebben zij minder kans om op te stromen kwaliteitscultuur, een belangrijke voorwaarde vooreen dan medeleerlingen met hoger opgeleide ouders. Het is goede onderwijskwaliteit. Helaas is de borging van de van belang dat leraren hun leerlingen zodanig onder- kwaliteitsverbetering nog niet op alle scholen op orde. steunen dat zij de opleiding kunnen blijven volgen waarin zij geplaatst zijn of zelfs kunnen opstromen. Omgaan met verschillen soms moeizaam Het beeld Ook bij het stapelen van diploma’s zien we dat leerlingen van de ondersteuning en begeleiding van leerlingen die van hoger opgeleide ouders vaker kiezen voor opstroom extra ondersteuning nodig hebben, is positief. Het naar de havo na de gemengde/theoretische leerweg dan omgaan met verschillen tussen leerlingen tijdens de les leerlingen met lager opgeleide ouders. gaat echter moeizaam. Volgens leraren zelf spelen gebrek aan voorbereidingstijd en praktische omstandig- Verbetering burgerschapsonderwijs nodig © Scholen heden binnen de klas een rol. Schoolleiders menen vinden het belangrijk om de sociale en maatschappe- echter dat leraren nog te weinig weten over de verschil- lijke vorming van leerlingen te bevorderen, en daar len en hoe ze daarmee in de les kunnen omgaan. Het geven ze ook aandacht aan. Ongeveer twee derde biedt aanbieden van voorgestructureerde formatieve evalua- een maatschappelijke stage aan. Maar de kwaliteit van tiegegevens kan leraren helpen in de les bewuster met het burgerschapsonderwijs geeft reden tot zorg. Van de verschillen tussen leerlingen om te gaan. belang is een doelgerichte aanpak, waarin op samen- hangende wijze wordt gewerkt aan het bereiken van Professionalisering leraren kan adequater * concreet geformuleerde leerdoelen en scholen weten Leraren krijgen nog te weinig een grondige terug- wat de resultaten van het onderwijs zijn. koppeling op hun competenties. Daardoor hebben ze 93 3.1 Sturing op kwaliteit Onderwijskwaliteit Minder (zeer) zwakke scholen © Op 1 september 2016 hadden nog 57 besturen in het voortgezet onderwijs (vo) te maken met afdelingen van zwakke of zeer zwakke kwaliteit. Het ging om 120 afdelingen, oftewel 4,3 procent van alle afdelingen, praktijkonderwijs uitgezonderd (tabel 3.14). Het percentage (zeer) zwakke afdelingen daalt. Relatief veel (zeer) zwakke scholen staan in de steden Amsterdam en Utrecht en in de provincie Groningen (bijlage 1, tabel 1 en 2). Bestuurders en schoolleiders spannen zich in om deze afdelingen binnen een jaar weer op het gewenste peil te brengen. Bij een minderheid van de scholen lukt dit niet en is een extra inspanning van bestuur en schoolleiding, bijvoorbeeld een beroep op interim-management, nodig om de afdeling er weer bovenop te helpen. Tabel 3.1a Toezichtarrangementen voortgezet onderwijs op 1 september 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=2.757) | 1 september 2012 | 1 september 2013 | 1 september 2014 | 1 september 2015 | 1 september 2016 Basis 89,7 89,9 92,7 95,2 95,7 Zwak 9,4 9,5 7,0 4,4 4,3 Zeer zwak 0,9 0,6 0,3 0,4 0,0 Totaal 100 100 100 100 100 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Verbetering meestal duurzaam © Voor scholen waar de kwaliteit van het onderwijs als onvoldoen- de is beoordeeld, hoeft niet te gelden: eens zwak, altijd zwak. Van de 281 afdelingen die in 2008 zwak of zeer zwak waren is 74 procent er kwalitatief weer volledig bovenop gekomen. Zij hebben al minimaal vier jaar basiskwaliteit. Opmerkelijk is dat vijf zwakke scholen uit 2008 in 2015 het predicaat ‘Excellente School’ kregen. Hieronder zijn twee scholen voor praktijkonderwijs. Voor de overige scholen geldt dat de kwaliteitsverbetering wat langer op zich heeft laten wachten. Ook zijn er scholen waar de verbetering om een veelheid aan redenen niet stabiel bleek. Minder predicaten excellent, maar langer geldig © In 2016 meldden zich 61 scholen aan voor het predicaat ‘Excellente School’. Dat was minder dan in 2015, toen zich 113 scholen aanmeldden. Dat komt doordat het predicaat nu drie jaar geldig is en scholen het dus niet telkens opnieuw hoeven aan te vragen. Voor de periode 2016-2018 ontvingen 25 scholen voor voortgezet onderwijs het predicaat, waaronder 6 scholen voor praktijkonderwijs. Dit brengt het totaal aantal excellente scholen met een geldend predicaat voor voortgezet onderwijs op 93 scholen. Excellente scholen bieden kwalitatief goed onderwijs. Daarnaast onderscheiden ze zich, bijvoorbeeld met een innova- tief onderwijsaanbod op een bepaald gebied, of met een onderscheidende aanpak bij het stimule- ren van talenten of van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Kwaliteitsverbetering Kwaliteitsborging van belang © Scholen benutten de systemen voor kwaliteitszorg steeds beter voor verbeterprocessen. Op basis van evaluaties maken scholen met teams, vaksecties en personeelsleden prestatieafspraken, die kunnen bijdragen aan betere resultaten of een beter onderwijs- en begelei- dingsproces. Helaas is de kwaliteitsborging niet altijd op orde: het systeem van kwaliteitszorg wordt dan niet continu toegepast (tabel 3.1b en bijlage 2, tabel 1). Kwaliteitsborging is van groot belang. Scholen die dit op orde hebben, hebben vaker actief betrokken en gemotiveerde leerlingen in de lessen (go procent) dan scholen waar de kwaliteitsborging onvoldoende is (71 procent). 9d Tabel 3.1b Percentage afdelingen waar de kwaliteitszorg voldoende is, in de periode 2013/2014-2015/2016 (n 2015/2016=128)* De school evalueert systematisch de opbrengsten. 94 96 93 De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten. 79 71 92 De school evalueert systematisch het onderwijsproces. 81 83 78 De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces. 82 71 84 De school borgt de kwaliteit van het onderwijsproces. 46 45 48 Alle onderdelen van kwaliteitszorg voldoende 35 36 42 *significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Kwaliteit van de examinering Vaker naleving regels cspe © In schooljaar 2015/2016 onderzocht de inspectie op bijna negentig scholen de kwaliteit van de afname van het centraal schriftelijk en praktisch examen (cspe) in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Dit examen bestaat uit praktische opdrachten en een theoretische toets. Aan de verschillende cspe’s in de leerwegen van het vmbo nemen ruim zestig- duizend leerlingen deel. De naleving van regels en richtlijnen rond het afnemen van de examens is sterk verbeterd. Het percen- tage examinatoren dat de opdrachten op de juiste manier liet uitvoeren, steeg ten opzichte van 2013 met 15 procent. Ten opzichte van 2013 verbeterde de manier waarop de examinatoren de opdrachten lieten uitvoeren met 15 procent. Ongeveer 85 procent van de scholen voldoet vrijwel volledig aan de regels. De verklaring voor het verbeterde resultaat is dat de sector zich verder heeft geprofessionali- seerd. Examinatoren vinden de richtlijnen en informatie in de loop der jaren duidelijker geworden. Cspe toch nog te vaak niet op orde © Toch voldeed 15 procent van de scholen dus nog niet aan de regels en richtlijnen. Op deze scholen is de betrouwbaarheid van de examinering aangetast. Te vaak konden opdrachten niet op de voorgeschreven manier worden afgelegd, legden kandidaten het examen niet op eigen kracht af of werd het examen niet volgens de voorgeschreven norm beoor- deeld. Om deze zaken te verbeteren, moeten scholen en besturen examinatoren voldoende faciliteren en zorgen dat de examenprocessen geborgd zijn. Meer meldingen onregelmatigheden bij centrale examens © In examenjaar 2016 werden in het gehele voortgezet onderwijs in totaal ongeveer 1,2 miljoen centrale schriftelijke examens afgelegd. Over de afname van de examens zijn 607 onregelmatigheden gemeld bij de inspectie. Vanwege deze onregelmatigheden moesten 1.370 rekentoetsen en examens geheel of gedeeltelijk opnieuw afgelegd worden in een volgend tijdvak. Dit is een stijging ten opzichte van vorig jaar, toen in totaal 850 examens en rekentoetsen zijn overgedaan. Vooral problemen van technische aard Meestal ging het om onregelmatigheden van technische aard: uitval van de netwerkverbinding, stroomstoringen en hard- en softwareproblemen. Voor 23 leerlingen is in 2016 een examen geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard vanwege onregelmatigheden die een personeelslid had aangebracht. Daarnaast komen nog steeds ‘slordig- heden’ voor: te weinig tijd of onrust in de examenzaal, verkeerd examen afgenomen, inzet van hulpmiddelen die wel of juist niet gebruikt mochten worden, examenwerk dat buiten de zaal is geweest. Op het voorkomen van deze slordigheden zouden schoolleidingen sterker kunnen sturen. 95 Kwaliteit van de financiën Positief resultaat De besturen van de scholen voor voortgezet onderwijs hebben een negatief exploitatieresultaat in 2011 weten om te buigen in positieve resultaten in de jaren daarna. Werd in 2014 nog min of meer een nulresultaat bereikt, in 2015 waren de lasten weer behoorlijk lager dan de baten: resultaat 61 miljoen euro. De raming van de lasten en baten laat zien dat de besturen ook in de komende jaren rekening houden met (gemiddeld) licht positieve resultaten. Stabiele ontwikkeling e De gemiddelde solvabiliteit van de besturen in het voortgezet onderwijs lag in 2015 bijna 9 procent hoger dan in 2011; de ontwikkeling van de rentabiliteit in het tijdvak 2011-2015 laat zich ook zien in de ontwikkeling van de solvabiliteit. Het vermogen om op de langere termijn te kunnen voldoen aan de betalingsverplichtingen blijft volgens het meerjarenperspectief op een constant niveau (figuur 3.1a) (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). Figuur 3.1a Ontwikkeling financiële kengetallen in het voortgezet onderwijs in de periode 2011-2018 5 == Liquiditeit hek — Solvabiliteit 2, — Rentabiliteit % 2,0 1,5 peevvovecceseevceeevenet 1,0 0,5 Irenennneseennesseer ° „ee? « . 0,0 ee -0,5 -1,0 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Bron: DUO, 2016 Verschillen in buffers © Er zijn grote verschillen in de financiële reserves bij verschillende soorten besturen. De kleine besturen houden veel ruimere marges aan dan grote besturen. De 30 procent kleinste besturen heeft in 2015 een liquiditeit die meer dan het dubbele is van die van de hoogste 30 procent. Ook bij de andere kengetallen, behalve solvabiliteit, is die neiging duidelijk (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). Aantal fte’s groeit weer © De negatieve rendementen waren in 2011 reden voor kostenbesparingen. Ondanks de stijging van de aantallen leerlingen was vanaf dat jaar sprake van een stevige personeels- reductie. Inmiddels laat het aantal fte's weer een stijging zien naar uiteindelijk 87.937 fte in 2015. De reductie van zon is echter nog niet geheel gecorrigeerd (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). Minder vaak aangepast toezicht © Sinds 2014 daalt het aantal besturen onder aangepast financieel toezicht licht. Op 1 augustus 2016 stonden nog elf besturen onder verscherpt toezicht. Vier besturen staan hier al langer dan drie jaar onder. Er is geen relatie tussen het aangepast financieel toezicht en de krimp van het leerlingenaantal in sommige gebieden. Besturen in krimpgebieden gebruiken op dit moment voldoende de mogelijkheden om financieel gezond te blijven (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). 96 3.2 Didactische kwaliteit Vaker feedback aan leerlingen © Leraren leggen bijna altijd goed uit; maar in 6 procent van de lessen was dat het afgelopen jaar niet het geval (tabel 3.2a). Ten opzichte van vorig schooljaar zijn leerlingen vaker actief betrokken bij de les. Vaart en afwisseling in de les spelen hierbij een belang- rijke rol. We zien dat leraren in hun lessen vaker dan voorheen feedback geven op de leeractiviteiten van de leerling. Op deze didactische kernpunten zijn er nauwelijks verschillen tussen lessen. In het vwo zijn de kernpunten van de didactiek vaker op orde dan in de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo. Tabel 3.2a Percentage lessen waarin het didactisch handelen onvoldoende is, in de periode 2013/2014-2015/2016 (n 2015/2016=1.806)* De leerlingen maken efficiënt gebruik van de onderwijstijd. 12 14 11 De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw. 17 26 24 De leerlingen krijgen een begrijpelijke uitleg. 6 5 6 De leerlingen zijn actief betrokken. 18 22 16 De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces. 26 28 24 *significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Tijdverlies in grote klassen © In klassen groter dan 25 leerlingen vindt significant meer tijdverlies plaats dan in kleinere klassen. Vooral in de havo en in de onderbouw van het vwo komen nog grotere klassen voor (OCW, 2016). Het gaat dan om klassen met meer dan 30 leerlingen. De gemiddelde groepsgrootte is stabiel, maar de omvang verschilt sterk per schoolsoort en vakles: bij de kernvakken zijn de klassen groot, bij praktijkvakken in het vmbo kleiner. Scholen hebben onderwijskundige en financiële redenen om klassen groter of kleiner te maken. Zeer grote klassen bevorderen de effectiviteit van de les niet. Leraren kennen mogelijkheden leerlingen © Voor leerlingen die sterk van het gemiddelde afwijken, bieden scholen buiten de les steeds meer extra activiteiten als ondersteuningslessen of plusactiviteiten aan. De meeste leraren willen ook tijdens de les rekening houden met de verschillen tussen de leerlingen. Zij zijn zich ook bewust van die verschillen. Ze kennen steeds beter de cogni- tieve mogelijkheden van hun leerlingen. Op 85 procent van de scholen weet de leraar per leerling of groep leerlingen te benoemen wat de hiaten zijn of juist de voorsprong is in de cognitieve vaardig- heden. Bijna alle leraren geven aan in de les rekening te houden met de cognitieve verschillen tussen de leerlingen. Maar in lesobservaties zien inspecteurs dat dat niet in elke les gebeurt en niet in elke les evenveel. Door bijvoorbeeld in de klas rond te gaan en vragen te beantwoorden geven zij aanvullende instructie. De differentiatie heeft daarmee een wat toevallig karakter. Meer afstemming tijdens de les nodig Nu er zoveel voorkennis over de leerlingen beschikbaar is, zou het goed zijn als leraren tijdens de les en ook al bij de lesvoorbereiding vaker en structureler rekening houden met verschillen tussen leerlingen. Zo zouden leraren voor de betere leerlingen al verwerkingsopdrachten kunnen voorbereiden die meer zelfstandigheid vereisen. We zien nu in minder dan de helft van de lessen dat leraren van tevoren bedachte vormen van interne differen- tiatie toepassen, zoals verlengde instructie of speciale opdrachten voor bepaalde groepen leerlin- gen (tabel 3.2b). Alleen bij de creatieve en de beroepsgerichte vakken komen deze vormen van differentiatie in meer dan de helft van de lessen voor. Door de jaren heen is er ook weinig ontwikke- ling op dit vlak te zien. Als leraren onvoldoende differentiëren in instructie en verwerkingsopdrach- ten, bieden zij de bovengemiddelde leerlingen te weinig extra uitdaging, terwijl leerlingen met achterstanden niet altijd de aandacht krijgen die zij nodig hebben. 97 Tabel 3.2b Percentage lessen waarin de afstemming onvoldoende is, in 2013/2014-2015/2016 (n 2015/2016=1.806}* De leraren stemrmmen de instructie af op verschillen tussen 53 57 55 leerlingen. De leraren stemmen de verwerking af op verschillen tussen 61 59 57 leerlingen. *significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Redenen gebrek aan afstemming © Hoewel veel gegevens over de leerlingen uit leerlingvolg- systemen beschikbaar zijn, geeft bijna een kwart van de leraren aan deze gegevens inderdaad weinig te gebruiken om te differentiëren in de les. Daarvoor geven zij een aantal redenen. Belangrijk zijn onder meer het aantal leerlingen, de beschikbare voorbereidingstijd voor de lessen, de mogelijkheden van het klaslokaal en kennis over het niveau en de leerstijl van de leerlingen. Ook de visie van docenten op lesgeven is van belang voor differentiëren. Voorstructurering gegevens © Schoolleiders geven ook aan dat het zeer belangrijk is dat leraren voldoende kennis hebben van het niveau en soms ook de leerstijl van de leerlingen om voldoende te kunnen differentiëren. Het lijkt van belang dat scholen de gegevens van de leerlingen zó beschik- baar stellen, dat een leraar daar met weinig voorbereidingstijd in de les gebruik van kan maken. Op enkele scholen worden de gegevens uit eerdere toetsen voorgestructureerd aan de leraren aange- boden. Dat helpt leraren om in de les bewuster met de verschillen tussen leerlingen om te gaan. Collegiale visitatie kan helpen © Wat moet er gebeuren om te zorgen dat leraren de verschillende vormen van differentiatie vaker inzetten? Uit gesprekken met het onderwijspersoneel blijkt dat er weinig eenduidigheid over de inhoud van het begrip ‘differentiëren’ en onvoldoende draagvlak voor de invulling ervan zijn. Ook moet er veel meer aandacht worden besteed aan de genoemde belemmerende factoren. Goede voorbeelden van professionalisering kunnen daarbij helpen. Het aan en van elkaar leren als collega’s binnen de muren van een school heeft daarbij de voorkeur van leraren (tabel 3.2c). Deze vormen worden nog lang niet op alle scholen toegepast. Tabel 3.2c Voorkeur van leraren voor scholingsactiviteiten gericht op het omgaan met verschillen (n=693) 7 Lesbezoek aan collega's van de eigen school (good practices) 59 Collegiale consultatie/Feedback van collega's 54 Scholingsactiviteiten op individueel niveau 52 Lesbezoek van collega’s van de eigen school 48 Scholingsactiviteiten in teamverband 44 Bezoeken van conferenties en seminars 35 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 98 3.3 Professionalisering Vanuit de leraar Scholing op basis van evaluatie * Leraren scholen zich zowel gericht op de eigen beroeps- ontwikkeling als op de ontwikkeling van de schoolorganisatie. Als zij zich scholen om zelf beter te functioneren, gebeurt dat meestal op basis van een evaluatie van hun huidige beroepsmatige gedrag en handelen. De schoolleiding en collega’s leggen dan lesbezoeken af en combineren die met nagesprekken. Soms zijn er ook uitkomsten uit tevredenheidspeilingen bij leerlingen en/of ouders over het functioneren van de leraar beschikbaar. Evaluatie steeds gebruikelijker © Zo’n evaluatie van het functioneren van de leraar is inmiddels op driekwart van de scholen gebruikelijk (tabel 3.3a). Op scholen waar dit niet of niet grondig genoeg gebeurt, hebben leraren onvoldoende zicht op hun sterke en zwakke pedagogische en didactische competenties. Bij een goede persoonlijke evaluatie gaat het niet alleen over de geobserveerde les(sen), maar ook over de behaalde resultaten in het onderwijs. Overigens was het evalueren van het persoonlijk functioneren van de leraar tot enkele jaren geleden geen gemeengoed in het voortgezet onderwijs. Zo werden functioneringsgesprekken toen vooral met nieuwe leraren gehouden (Inspectie van het Onderwijs, 2013). Tabel 3.3a Scholen waar de leraren de kwaliteit van het onderwijs evalueren (n=110) 7 Leraren(teams) evalueren hun handelwijze binnen en buiten de les door middel van 75 lesobservaties (peer review), leerlingentevredenheidsenquêtes, leerlingenpanels, oudergesprekken en ouderenquêtes. Leraren(teams) hebben een reëel zicht op hun sterke en zwakke pedagogische en 58 didactische competenties. Leraren(teams) maken gebruik van de leerresultaten om de kwaliteit van hun 73 onderwijsproces te beoordelen. Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Scholing gericht op doelen school © De professionalisering van leraren kan ook gericht zijn op de profilering en ontwikkeling van de schooldoelstellingen. Wil een school zich bijvoorbeeld profileren op het gebied van onderwijs voor hoogbegaafden, dan zullen leraren de daartoe vereiste vaardig- heden moeten tonen. Ook deze vaardigheden zullen dan onderwerp van evaluatie en ontwikkeling zijn. Op ruim de helft van de scholen wordt het functioneren van een leraar gekoppeld aan de schooldoelstellingen. Bij deze vorm van professionalisering horen vooral teamgerichte activiteiten, waarbij leraren vaardigheden aanleren die bij de schooldoelstellingen passen. Schooldoelstellingen niet altijd terug te zien in handelen leraren © Op meer dan een kwart van de scholen handelen de leraren niet conform de afspraken over visie, ambitie en gekozen concept (tabel 3.3b). Een mogelijke oorzaak is dat de visie of ambitie niet gepaard gaat met duidelijk geformuleerde doelen rond het didactisch handelen en de opbrengsten. Dat bemoeilijkt de communicatie tussen schoolleiding en leraren en tussen leraren onderling over de manier waarop ze de visie van de school moeten realiseren. Op meer dan een derde van de scholen leidt een gekozen visie of concept niet tot een aangepaste invulling van het onderwijsproces. 99 Tabel 3.3b Scholen waar leraren het onderwijs laten aansluiten bij de onderwijsvisie (n=110) 7 Leraren handelen binnen en buiten de klas in lijn met de gemaakte afspraken rond 72 visie, ambitie en gekozen concept. Leraren(teams) formuleren doelen rond het pedagogisch en didactisch handelen en 46 de opbrengsten (passend bij de doelen van de school). Leraren(teams) ontwerpen — waar nodig — het onderwijsproces (passend bij de 62 doelen van de school). Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Variëteit in scholingsactiviteiten © Of ze nu hun eigen beroepsvaardigheid willen versterken of de schooldoelstellingen willen helpen realiseren, leraren werken op veel verschillende manieren aan de ontwikkeling van hun professionele vaardigheden. De frequentie van deze activiteiten verschilt echter sterk. Het accent ligt nog vaak op individuele scholingsactiviteiten, maar het aantal team- scholingen neemt toe. Opmerkelijk is dat het leren van elkaar in school door middel van onderling lesbezoek, collegiale consultatie of coaching nog betrekkelijk weinig voorkomt (figuur 3.38), terwijl deze vorm van (team)leren wel effectief lijkt te zijn (Onderwijsraad, 2016; Evers, Kreijns en Van der Heijden, 2016). Figuur 3.3a De frequentie waarin leraren professionaliseringsactiviteiten uitvoeren (in percentages, n=879) Nooit Scholing in teamverband | m . WB Minder dan één Individuele scholing | keer per jaar Lesbezoek van collega’s Eén tot enkele Lech sigen Schoo mn keren per jaar esDezoek aan COIIega s eigen school mn MM Eén tot enkele keren per kwartaal Collegiale consultatie | WM Eén totenkele Coaching van binnen school nn keren per maand , , Eén tot enkele Coaching van buiten school nm keren per week 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Vanuit de schoolleiding Beperkt zicht op ontwikkelingsdoelen leraren e De schoolleiding moet een weg vinden tussen twee doelstellingen van de professionalisering van het personeel: enerzijds de beroepsontwikkeling van de individuele personeelsleden en anderzijds de ontwikkeling van de schoolorganisatie met het personeel als geheel. Om het eerste doel te bereiken, moeten schoolleiders de ontwikkelingsdoelen van de individuele personeelsleden in kaart brengen. Daarvoor inventariseren zij wat de leraren nodig hebben om hun bekwaamheden te onderhouden en te verbeteren. Vier op de vijf school- leiders legt hiertoe jaarlijks lesbezoeken af en houdt functioneringsgesprekken, waarin zij bespre- ken hoe de leraar de kwaliteit van het geobserveerde onderwijs kan verbeteren. De overige schoolleiders benutten daarvoor andere kanalen of bespreken die kwaliteit niet regelmatig. De bekwaamheidsdossiers zijn op veel scholen nog in ontwikkeling. Daarin zitten bijvoorbeeld nog niet een persoonlijk ontwikkelplan, een beschrijving van de loopbaan van de leraar of een compe- tentieprofiel. Ook zien we dat maar een kwart van de schoolleiders leraren stimuleert zich in te schrijven in het lerarenregister. 100 Vertaling schooldoelen naar leraren kan beter © Schoolleiders doen er goed aan hun visie over wat de school wil bereiken met haar onderwijs, samen met de leraren, uit te werken in concrete en observeerbare normen voor het handelen binnen en buiten de klas. Nu doen schoolleiders dat maar op twee vijfde van de scholen. Deze onduidelijkheid over wat van de leraar wordt verwacht, kan een reden zijn waarom de professionalisering minder oplevert dan de schoolleider hoopt. Daarnaast lijkt winst te behalen in een specifiekere aanpak voor groepen of individuele leraren op basis van hun ontwikkelpunten. Ook professionalisering op het niveau van de (deel)teams en de vakgroepen kan veel opleveren. Schoolleiders spreken deze groepen nog te weinig aan op de specifieke doelstellingen van hun professionalisering. Gedeelde opleidingsambities Driekwart van de schoolleiders geeft aan dat zij een scholings- plan hebben ontwikkeld om de schooldoelstellingen met het personeel als geheel te bereiken. De invloed van de leraren op de totstandkoming van dit opleidingsplan verschilt. Meestal stelt de schoolleiding en/of het bestuur de opleidingsambities voor het opleidingsplan op. Soms ligt het initiatief daartoe bij de leraren. Dan is de kans groter dat het personeel zich eigenaar voelt van het professionaliseringsbeleid. Inspecteurs stelden vast dat op scholen waar duidelijkheid en eens- gezindheid over de ontwikkelrichting en profilering van de school bestaat, de twee doelen van professionalisering nauwelijks spanning opleveren. Op deze scholen heerst een op continue verbetering gerichte schoolcultuur (zie ook Schenke, Heemskerk, Lockhorst en Oomens, 2016; OECD, 2016c; Verbiest, 2010). 3.4 Onderwijsresultaten Leerresultaten Minder vwo-gediplomeerden © Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs stijgt nog steeds. Waar in eerdere jaren relatief steeds meer leerlingen naar havo of vwo gingen, is dit aandeel sinds 2013 weer licht aan het dalen. Dit zien we terug in het percentage gediplomeerden. Van alle gediplomeerden in 2016 was qq procent afkomstig uit havo of vwo. In 2012 was dat nog 46 procent (figuur 3.ga). Dit komt vooral door een daling van het aantal leerlingen dat een vwo-diploma haalt. De resultaten in termen van examencijfers zijn redelijk stabiel (bijlage 3, tabel 1); het slaagpercen- tage steeg de afgelopen jaren van 89,8 in 2012 naar 92,6 procent in 2015. In 2016 is het slaagpercen- tage 92,7 procent (DUO, 2016). Figuur 3.ga Percentage gediplomeerden per schoolsoort ten opzichte van het totaal aantal gediplomeerden in de periode 2010/2011-2015/2016 (n 2016=182.480) 35% Vwo B mmm == Havo gm 25% me Gemengde/theoretische leerweg vmbo 20% == Kaderberoepsgerichte 9, ‘ 15% leerweg vmbo nnn 10% = Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 5% 0% 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016* “gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 101 Minder enkelvoudige plaatsing * Opvallend bij de veranderingen in het aandeel leerlingen bij havo en vwo, is dat in 2016 aan het eind van de basisschool voor het eerst weer meer brede adviezen worden gegeven. Het aantal scholen voor voortgezet onderwijs dat alleen maar enkelvoudige inschrijvingen registreert, is in schooljaar 2016/2017 voor het eerst in jaren licht afgenomen (figuur 3.4b). Dit onderbreekt de stijgende lijn in enkelvoudige adviezen en plaatsing in homogene brugklassen die vanaf 2006/2007 zichtbaar was. Figuur 3.qb Percentage vestigingen met enkel- en/of meervoudige inschrijvingen van leerlingen in het eerste leerjaar in de periode 2006/2007-2016/2017 (n 2016/2017=1.375) Looe MW Alleen enkelvoudige inschrijvingen 80% MW Enkel- en meervoudige inschrijvingen 60% MW Alleen meervoudige inschrijvingen 40% 20% ie 2006/ 2007/ 2008/ 2009/ 2010/ 2011/ 2012/ 2013/ 2014/ 2015/ 2016/ 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017* “gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Weinig gebruik herkansing © Bij het eindexamen kunnen leerlingen vakken herkansen, ook als ze voor een vak al een voldoende hebben behaald. Niet veel leerlingen maken van deze mogelijkheid gebruik: q à 6 procent van alle examens wordt herkanst. Opmerkelijk is dat in de kaderberoeps- gerichte leerweg van het vmbo leerlingen het vaakst van deze mogelijkheid gebruikmaken. Zij doen dat dan vooral voor de beroepsgerichte vakken. Binnen het vwo wordt iets vaker herkanst dan binnen de havo, maar de verschillen zijn klein. De herkansing van de vakken levert hier overigens maar een kleine verbetering op. Het aantal vwo-leerlingen dat slaagt met een gemiddeld eindexamencijfer van 8 of hoger is alleen bij de categoriale gymnasia substantieel: bij een kwart van deze scholen ligt dit percentage hoger dan tien procent. In totaal scoorde 4,3 procent van de vwo-leerlingen gemiddeld een 8 of hoger voor het centraal examen. Dat was ook vorig jaar zo. Rekentoets beter gemaakt © Bijna 95 procent van de leerlingen in het vwo haalde in 2016 een voldoende voor de rekentoets, een stijging ten opzichte van 2015. In het vwo telt de uitslag mee in de slaag-/zakregeling. Ook in de andere schoolsoorten is het aantal leerlingen met een voldoende voor de rekentoets in 2016 gestegen ten opzichte van vorig jaar. Het gemiddelde cijfer voor het vak laat vooral in de gemengde/theoretische leerweg van het vmbo een flinke stijging zien, maar daar is een andere normering toegepast dan in 2015. In de andere schoolsoorten is die stijging veel minder sterk. In de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo en de havo ligt het gemiddelde nog onder de 6. 102 Tabel 3.4a Resultaten rekentoets per schoolsoort in 2014/2015 en 2015/2016 (n 2015/2016=197.433) Percentage voldoende Gemiddeld cijfer (5,5 of hoger) | Elon ESE in EE ESE Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 51,8 66,7 5,6 5,9 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 58,9 65,5 5,9 6,1 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 69,4 88,2 6,3 7,0 Havo 53,8 59,7 5,8 5,8 Vwo 91,5 94,7 7,4 7,4 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Schoolverschillen in uitkomst rekentoets * Er bestaan grote verschillen tussen afdelingen in het percentage leerlingen dat een voldoende haalt voor de rekentoets. Met name op vestigingen waar leerlingen examen doen voor de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo en de havo is dit het geval. Dat duidt erop dat de kwaliteit van het rekenonderwijs erg verschilt per school of afdeling. Schoolleiders bevestigen aan ons dat vooral wiskundedocenten dit vak geven, maar het gaat veelal ook om docenten met een andere bevoegdheid. Ruim een derde van deze docenten heeft geen cursus of nascholing voor dit onderwijs gevolgd. Prestaties dalen in internationaal perspectief © Internationaal vergelijkend onderzoek (PISA) geeft aan dat Nederlandse vijftienjarigen voor de vakken wiskunde, leesvaardigheid en natuurweten- schappelijk onderwijs boven het OESO-gemiddelde presteren. Desondanks is over een langere periode bezien sprake van een daling bij wiskunde en natuurwetenschappelijk onderwijs. Nederland staat nu twaalfde op de ranglijst van OESO-landen bij lezen, elfde bij natuurwetenschappelijk onderwijs en zesde bij wiskunde. Andere landen halen ons in (OECD, 2016b). Praktijkonderwijs Uitstroom © Op één na hebben alle scholen voor praktijkonderwijs basiskwaliteit. De schoolloop- baan van de leerlingen duurt gemiddeld vijf jaar, waarna zij doorstromen naar werk en/of vervolg- onderwijs. Volgens de Uitstroommonitor gaat 32 procent van hen werken: 29 procent in een gewone baan en 3 procent in beschut werk (Platform Praktijkonderwijs, 2016). Nog eens 9 procent van de leerlingen gaat leren en werken combineren. Voor 33 procent van de leerlingen geldt dat zij doorleren, vaak aan een mbo-opleiding. Verder zijn er nog 12 procent ‘overstappers’. Deze leerlin- gen gaan naar een andere school voor praktijkonderwijs, een vmbo-school of een school voor voortgezet speciaal onderwijs. q procent van de leerlingen gaat naar vormen van dagbesteding; voor 7 procent van de leerlingen geldt dat zij niet aan het werk zijn gegaan en ook niet meer op school zitten. Van 1 procent van de leerlingen weten de scholen niet wat hun uitstroom- bestemming was. 103 _ nn \ NS er Een. 1 a, A | rn SS J k . i EP RE ne En Ta OP zalen ï eK BP 4 Jes ; p Zi 8 P - f Pt IJ Et An pr Ê í 4 \ tâ 1E Lid hi $ On f AE ik y ‘ } p 4 4 / Pen Nt == ä RE We ä KOS Nee if eN NN | ee s dt à eN EEN. î il é- even: md dà Ame Nn el 4 k\ \ ehà NE 0 S Le ns \ m7 je he | ier Pi , - : eaf 8 en ak n e w î hi J k | 3.5 Kansengelijkheid Verschil in kansen © In de Staat van het Onderwijs 2014/2015 zagen we dat er tussen leerlingen met lager opgeleide ouders en leerlingen met hoger opgeleide ouders vanaf het eind van de basisschool en in het voortgezet onderwijs grote verschillen in schoolloopbaan ontstaan, die vaak niet terug te leiden zijn tot cognitieve verschillen. Daarbij spelen verschillende factoren een rol. Hoger opgeleide ouders geven hun kinderen meer culturele bagage mee, waardoor ze beter presteren (Korpershoek, e.a, 2016). Bovendien hebben deze ouders in het algemeen hogere verwachtingen en kunnen zij hun kinderen helpen met bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding. Leraren nemen deze factoren mee in hun advisering en geven leerlingen van hoger opgeleide ouders vaker het voordeel van de twijfel (Van de Werfhorst, Elffers en Karsten, 2015). Kansenongelijkheid bij advisering © Aan het eind van de basisschool krijgen kinderen minder vaak een relatief laag schooladvies dan vorig jaar, gezien de uitslag van de Centrale Eindtoets. Dat geldt zowel voor kinderen van hoger opgeleide als voor kinderen van lager opgeleide ouders. Toch hebben kinderen van lager opgeleide ouders hun ongelijkheid in kansen nog niet ingehaald (zie hoofdstukken 1 en 2). Vooral de leerlingen uit lagere sociale milieus die heel hoog presteren, worden te laag geadviseerd. Zo krijgt 25 procent van de leerlingen uit deze groep die de op één na hoogste score op de Centrale Eindtoets haalden, niet het vertrouwen van de leraar dat hij of zij het vwo aankan. Dit is opmerkelijk, juist omdat deze leerlingen ondanks hun achtergrond toch zulke hoge prestaties hebben gehaald. Te weinig ambitieuze plaatsing © Voor leerlingen met groeipotentieel — vooral leerlingen van lager opgeleide ouders of met een niet-westerse migratieachtergrond — is het van belang dat het onderwijs hen uitdaagt om hun talenten verder te ontwikkelen. Bij twijfel of een leerling beter op de havo of het vwo kan instromen, kan de school beter kiezen voor het vwo (Van de Werfhorst, Elffers en Karsten, 2015). Het positieve effect van hoge plaatsing blijkt ook uit onze cijfers. Een leerling die bijvoorbeeld op de Centrale Eindtoets een score van 5qg haalt, heeft 80 procent kans om in de derde klas in het vwo te zitten als hij direct op het vwo geplaatst wordt. Start hij in een havo/vwo-brugklas, dan is die kans go procent (figuur 3.5a). Ditzelfde positieve effect van zo hoog mogelijke plaatsing zien we bij het vmbo. Figuur 3.5a Kans op havo en kans op vwo in leerjaar 3 naar uitslag Centrale Eindtoets (CET) en naar type brugklas (kans op havo n 2015/2016=17.815, kans op vwo n 2015/2016=48.446) 532 B Vmbo-g/t — 538 B Havo/vwo-brugklas 533 havo brugklas 539 534 HE Havo-brugklas 540 HE Vwo-brugklas 535 541 u E 538 544 ov 539 545 5 540 546 5 541 547 vv 542 548 543 549 544 550 0% 50% 100% 0% 50% 100% Kans op havo in leerjaar 3 Kans op vwo in leerjaar 3 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 105 Lagere plaatsing leerlingen met lager opgeleide ouders * Leerlingen met lager opgeleide ouders worden vaker lager dan de toetsscore geplaatst. Hierbij maakt een half niveau te lage plaatsing al erg veel uit. Zo heeft diezelfde leerling met een score van 5qg 19 procent kans op een plek in een homogene vwo-groep als hij lager opgeleide ouders heeft, terwijl die kans ruim go procent is als zijn ouders hoger opgeleid zijn (figuur 3.5b). Ook bij een vwo-score zoals 547 zijn er verschillen van 20 procent. De lagere plaatsing van kinderen met lager opgeleide ouders draagt bij aan de sociale ongelijkheid in hun onderwijscarrières (Van de Werfhorst, Elffers en Karsten, 2015). Figuur 3.5b Plaatsing van leerlingen in een homogene vwo-brugklas naar resultaat Centrale Eindtoets en opleidingsniveau ouders in 2015/2016 (in percentages, n=28.997) 100% Opleidingsniveau ouders 8 80% B Mboi on 2 B Moozz £ 3 60% mn Mbo 4 u mn Hbo U 80 40% Mm wo £ o E 5 0, 2 20% 0% 544 545 546 547 548 549 550 Uitslag Centrale Eindtoets Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Vooral afstroom havo-advies © Veel leerlingen wisselen tijdens de schoolloopbaan in het voort- gezet onderwijs van opleiding. Een leerling gaat dan bijvoorbeeld van 2 havo over naar leerjaar 3 van de theoretische leerweg in het vmbo (afstroom). Of andersom: een leerling gaat van 1 havo naar 2 vwo (opstroom). Vooral leerlingen met een enkelvoudig havo-advies stromen verhoudingsgewijs vaak af (tabel 3.5a). Ook lukt het leerlingen met een advies ‘gemengde/theoretische leerweg vmbo — havo’ relatief niet vaak om het havoniveau te behalen. Tabel 3.5a Positie in leerjaar 3 in 2015/2016 ten opzichte van basisschooladvies (in percentages, n=179.997) Afstroomten | Laagste niveau BEELEN La keker EA Opstroom ten foe rAfe EA (0) binnen dubbel | leerjaar 3 gelijk | niveau binnen foe räfe EA (0) Ere) Ere) aan enkel- dubbel advies Ere) voudig advies Vmbo-basis Ie Ie 73 Ie 27 Vmbo-basis/ vmbo-kader - 39 - 49 12 Vmbo-kader 19 Ie 61 Ie 20 Vmbo-kader / vmbo-g/t 9 41 - 48 2 Vmbo-g/t 18 - 71 - u Vmbo-g/t/ havo 7 55 - 36 3 Havo 25 - 58 - 17 Havo/vwo 10 45 - 45 - Vwo 14 - 86 - - Totaal 15 u 54 10 10 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 106 Afstroom nadelig voor kansengelijkheid © Verschuivingen binnen de schoolloopbaan zijn gebaseerd op beslissingen van professionals op de scholen. Zij baseren zich weer op prestaties van leerlingen en inschattingen over hun capaciteiten en motivatie. Deze beslissingen pakken het meest nadelig uit voor leerlingen met lager opgeleide ouders. Zij hebben tussen leerjaar 1 en leerjaar 3 meer kans om af te stromen. Ook hebben zij minder kans om op te stromen dan medeleerlingen met hoger opgeleide ouders. Differentiatie leraren van belang © Binnen een sterk gedifferentieerd schoolsysteem als het Nederlandse is het van belang dat leraren in staat zijn om hun leerlingen zodanig te ondersteunen dat zij de opleiding kunnen blijven volgen waarin zij geplaatst zijn of zelfs kunnen opstromen. Goed zicht op hun ontwikkeling en grote differentiatievaardigheden zijn een sleutel tot succesvolle doorstroming (OECD, 2016a). Eerder gaven we al aan dat het zicht krijgen op de ontwikkeling van leraren en het realiseren van differentiatie in de klas nog beter kunnen (zie 3.2 en 3.3). Dit werkt dus vooral in het nadeel van kinderen van ouders met een lagere opleiding. Verschillen in stapeling van opleidingen © Leerlingen met lager opgeleide ouders kiezen minder vaak voor stapeling van vo-diploma’s dan leerlingen van hoger opgeleide ouders (figuur 3.5c). Dit betekent in de praktijk dat zij ten opzichte van hun medeleerlingen vaker kiezen voor instroom in het middelbaar beroepsonderwijs dan — via stapeling binnen het voortgezet onderwijs — voor instroom in het hoger onderwijs. Figuur 3.5c Percentage gediplomeerde doorstroom vmbo-g/t naar havo (n 2014/2015=53.750) en van havo naar vwo (n 2014/2015=45.780), naar opleiding ouders in de periode 2011-2015 ei ei Opleidingsniveau 20% ne 20 ouders == Hoog 15% 15% Midden mmm 10% 10% —> Laag 5% 5% mn en add 0% 0% 2011 2012 2013 2014 2015 2011 2012 2013 2014 2015 Stapelaars vanuit vmbo-g/t Stapelaars vanuit havo Bron: Inspectie van het Onderwijs/CBS, 2016 3.6 Sociale kwaliteit Accent op maatschappelijk aspect © Het gaat op school niet alleen om leren op het cognitieve domein. Ook persoonsvorming en sociale en maatschappelijke ontwikkeling vragen aandacht. De uitwerking die scholen in de praktijk aan dit onderwijs geven, hangt af van de manier waarop leraren dat invullen (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). Scholen geven aan bevordering van burgerschap belangrijk te vinden. Ook nadenken over maatschappelijke vragen en aandacht voor diversiteit en vooroordelen vinden scholen belangrijk. Bij burgerschapsvorming in het voortgezet onderwijs ligt het accent dan ook bij de maatschappelijke aspecten van burgerschap. De sociale aspecten, zoals sociale vorming, spelen een minder grote rol. Maandelijks aandacht voor burgerschap * Onderwerpen als andere culturen en democratie komen op vier op de vijf scholen maandelijks of vaker aan de orde. Aandacht voor burgerschap krijgt invulling bij maatschappijleer, levensbeschouwing en godsdienst, maar ook bij vakken als geschiedenis en aardrijkskunde. Ook in mentorlessen, projecten of via excursies komen burger- 107 schapsonderwerpen aan de orde. Daarnaast vinden scholen het schoolklimaat belangrijk voor realisering van sociale en maatschappelijke vorming. Inzet maatschappelijke stage Twee van de drie scholen zetten ook in 2015/2016 de maatschap- pelijke stage in, vaak in het tweede of derde leerjaar. Dat is iets minder dan het jaar daarvoor, toen de maatschappelijke stage nog een wettelijke vereiste was. De meeste scholen die de stage nu aanbieden geven aan dat ook volgend jaar van plan te zijn. Wel nam de omvang van de stage iets af. Kwaliteit burgerschapsvorming onvoldoende Hoewel scholen burgerschapsvorming belangrijk vinden en er op allerlei manieren aandacht aan besteden, maakt de inspectie zich zorgen over de kwaliteit van dit onderwijs. Het is weinig planmatig en doelgericht. De activiteiten hebben vaak het karakter van een lappendeken. Wij constateren dit al langere tijd. Een probleem is ook dat concrete leerdoelen ontbreken: scholen hebben vaak niet helder wat ze willen dat leerlingen moeten weten, kunnen en vinden als ze van school gaan. Ook weten scholen niet wat leerlingen van het onderwijs hebben geleerd. Daarom is het van belang dat de verdere ontwikkeling van burgerschapsonderwijs wordt versneld. Een doelgerichtere aanpak is nodig, waarin vanuit een doorgaande leerlijn wordt gewerkt om concrete leerdoelen te bereiken en scholen weten wat de resultaten van het onderwijs zijn. Sociale veiligheid en pesten © Scholen verschillen in de mate waarin leerlingen zich veilig voelen. Verreweg de meeste leerlingen zeggen zich veilig te voelen. 95 procent van de leerlingen antwoordt positief op de vraag naar veiligheid op school (Scholte, Nelen, De Wit en Kroes, 2016). Het aantal leerlingen dat met pesten te maken heeft, lijkt iets af te nemen: 8 procent zegt op school te worden gepest, waar dit twee jaar geleden nog 11 procent was (Scholte e.a., 2016). Het is belangrijk te blijven streven naar een school die voor alle leerlingen veilig is. De inspectie gaat met ingang van schooljaar 2016/2017 na of scholen invulling geven aan de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, door jaarlijks in kaart te brengen of leerlingen zich veilig voelen. Toename aantal schorsingen en verwijderingen © Na een daling in schooljaar 2013/2014 stijgt het aantal schorsingen en verwijderingen de laatste twee jaar weer. In schooljaar 2015/2016 werden 672 gevallen van verwijdering bij ons gemeld. Daarnaast waren er 5.271 meldingen van schorsing. Dat is respectievelijk 8 en 15 procent meer dan in schooljaar 2014/2015. Een schorsing die langer duurt dan één dag moet bij de inspectie worden gemeld. Gemiddeld duurt een schorsing drie dagen. Driekwart van de meldingen heeft betrekking op jongens. Het vaakst gaat het om leerlingen uit het praktijkonderwijs en de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Zij zitten meestal in leerjaar 2 of 3. Het grootste deel van de meldingen is afkomstig van scholen uit de vier grote steden. Als reden voor de schorsing of verwijdering worden fysiek geweld tegen medeleerlingen, verbaal geweld tegen personeel en storend gedrag binnen de lessen het meest genoemd. Meldingen vertrouwensinspecteurs Vooral meldingen geweld e De meeste meldingen die vertrouwensinspecteurs krijgen, gaan over psychisch en fysiek geweld (figuur 3.6a). Bij psychisch geweld gaat het in meer dan de helft van de meldingen om pesten. Vier op de tien meldingen fysiek geweld gaan over (zware) mishandeling, gevolgd door dreiging met (fysiek) geweld. Psychisch en fysiek geweld, inclusief pesten, kunnen zeer ernstige gevolgen hebben. Het is van groot belang dat scholen en besturen actief aandacht besteden aan een doeltreffend veiligheidsbeleid, dat invulling geeft aan de wettelijke zorgplicht voor sociale veiligheid op school. Belangrijke onderdelen daarvan zijn een jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen en een veiligheidsbeleid dat aansluit bij wat zich in de praktijk van de school voordoet. 108 Figuur 3.6a Aantal meldingen vertrouwensinspecteurs voor het voortgezet onderwijs in 2015/2016 8 Ì 14 Wy MB seksueel misbruik Seksuele intimidatie B Psychisch geweld Fysiek geweld B Discriminatie Radicalisering B overig Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Seksuele intimidatie relatief vaak door met taken belast persoon © Ook seksuele intimidatie wordt vaak gemeld. In vier op de tien gevallen gaat het dan om ongewenste hinderlijke aanrakin- gen. Ongewenst gedrag via sociale media komt met ongeveer een op de drie meldingen ook veel voor. Opvallend is dat bij vier op de tien meldingen van seksuele intimidatie de beschuldigde een met taken belast persoon is. 3./ Ondersteuning van leerlingen Overdracht soepeler © Schoolleiders schatten dat ongeveer 20 procent van de leerlingen die in leerjaar 1 het voortgezet onderwijs instromen, behoefte heeft aan extra ondersteuning bij hun schoolloopbaan. Dit aandeel is al een aantal jaren ongeveer gelijk. Scholen voor voortgezet onderwijs weten dat op grond van de gegevens die zij van de basisschool bij de overdracht hebben gekregen. Deze overdracht verloopt steeds soepeler, omdat de leerlingvolgsystemen beter op elkaar zijn afgestemd en in verschillende regio’s goed overleg is georganiseerd tussen het primair en voortgezet onderwijs. Ondersteuning en begeleiding positief e De inspectie heeft het afgelopen jaar specifiek onder- zocht op welke punten de begeleiding en ondersteuning van leerlingen goed verloopt en op welke punten het beter kan. Hierbij valt op dat het overgrote deel van de scholen in leerlingenbesprekin- gen en rapportvergaderingen benoemt op welke punten de leerling ondersteuning kan gebruiken (tabel 3.7a). Driekwart van de scholen formuleert welk aanbod zij de leerling gaan voorleggen. Een kwart doet dat onvoldoende. Het geformuleerde aanbod wordt vrijwel altijd ook gerealiseerd, maar de evaluatie van het effect laat op een derde van de scholen te wensen over. Veel leerlingen met dyslexie © In het schooljaar 2015/2016 meldden scholen ruim twintigduizend leerlingen aan voor een afwijkende examenwijze vanwege dyslexie. Dit is 10,5 procent van het totale aantal leerlingen dat examen deed. Vooral in het vmbo lopen de percentages op tot boven de 10 procent. Bij het vwo-examen ging het om 6 procent van de leerlingen. Toch zijn deze percentages nog een onderschatting van het aantal leerlingen dat in het voortgezet onderwijs een dyslexiever- klaring heeft. Uit een quickscan op ruim 250 scholen bleek dat op een op de zes scholen 15 procent of meer leerlingen over een dyslexieverklaring beschikt (Cuelenaere, 2016). Deze leerlingen krijgen meer tijd bij het maken van toetsen en kunnen eventueel gebruikmaken van auditieve ondersteu- ning of tekstverwerking. Internationaal onderzoek stelt echter dat het normaal is dat niet meer dan 10 procent van de leerlingen last heeft van ernstige dyslexie en niet op te lossen lees- en spellings- problemen (Inspectie van het Onderwijs, 20164). 109 Tabel 3.7a Percentage scholen waar de ondersteuning en begeleiding voldoende is in 2015/2016 (n=113) Bepaling van de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte De school benoemt per leerling of groep leerlingen wat hiaten zijn of juist de 85 voorsprong is in cognitieve vaardigheden. De school benoemt de leemtes in de sociaal-emotionele vaardigheden van 83 leerlingen met ondersteuningsbehoeften. De school bepaalt per leerling of groepen leerlingen (door aanvullende diagnostiek) 75 welk extra aanbod nodig is. De school bepaalt per leerling of groepen leerlingen (door aanvullende diagnostiek) 78 wat hun ondersteunings- en instructiebehoefte is. De school bepaalt per leerling of groepen leerlingen (door aanvullende diagnostiek) 71 welke sociaal-emotionele begeleiding nodig is. Planmatige uitvoering van de ondersteuning Er zijn maatregelen getroffen (bijvoorbeeld verlenging leertijd, remedial teaching, 96 hulpklassen, ondersteuningslessen, faalangsttrainingen) voor zowel cognitieve als sociaal-emotionele ondersteuning voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De school voert die maatregelen uit. 96 De school evalueert de effectiviteit van de genomen maatregelen en past de 66 geboden ondersteuning aan. Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Scholingsvragen © De afgelopen twee jaar hebben veel leraren professionaliseringsactiviteiten gevolgd gericht op de invoering van passend onderwijs: cursussen in handelingsgericht werken en omgaan met gedrags-, sociaal-emotionele en cognitieve problemen. Toch zouden de meeste docenten zich graag verder bekwamen in het geven van passende ondersteuning en begeleiding. Zij hebben vooral behoefte aan verdere professionalisering gericht op gedrag en de sociaal- emotionele ontwikkeling. 3.8 Groen vmbo Ministerie van EZ verantwoordelijk Het ministerie van Economische Zaken is beleidsverant- woordelijk voor het onderwijs in de sector landbouw. Vanwege deze uitzonderingspositie is in deze paragraaf aangegeven op welke onderwerpen het groene vmbo afwijkt van het overig vmbo. Positieve ontwikkeling kwaliteit © De kwaliteit van het onderwijs van het groene vmbo ontwikkelt zich net als in de rest van het vmbo positief. Op 1 september 2016 is de kwaliteit in alle groene afdelingen in de basisberoepsgerichte leerweg op orde. Het aantal zwakke kaderberoepsgerichte leerwegen is met twee even hoog als vorig jaar. De gemengde/theoretische leerweg van het groene vmbo heeft een flinke inhaalslag gemaakt. Het aantal zwakke afdelingen is een stuk lager dan vorig jaar. Toch is het met 10 procent nog hoger dan in het gehele vmbo, waar dit percentage op ruim q procent ligt. Lichte daling slaagpercentages © Het slaagpercentage van elk van de leerwegen in het groene vmbo is ten opzichte van vorig jaar iets gedaald. In het overige vmbo was er sprake van gelijk- blijvende slaagpercentages. De slaagpercentages van het groene vmbo zijn wel nog altijd iets hoger dan die van het overige vmbo. In 2016 ligt dit percentage voor het groene vmbo op 95,9 procent en voor het overige vmbo op 95,1 procent. 110 35.9 Nabeschouwing Moeite om uitkomsten op peil te houden © Goede resultaten behalen vergt grote inspanningen van alle betrokkenen: schoolbesturen, schoolleidingen, onderwijzend en niet-onderwijzend personeel. Gelukkig kunnen zij steeds meer gebruikmaken van instrumenten die hun direct of indirect feedback geven op hun handelen: leerlingvolgsystemen, betere toetsen en analyses van toetsresultaten, lesobser- vaties, portfolio's en tevredenheidspeilingen. Scholen die deze kwaliteitszorgsystemen vaak gebruiken, signaleren problemen sneller en zijn in staat gerichter bij te sturen. Er zijn echter scholen waar de context niet meewerkt om tot goede resultaten te komen. Voor deze situatie zou meer aandacht moeten zijn. Lessen kunnen beter © De verschillen tussen scholen met basiskwaliteit zijn groot. Ondanks de basale algemene kwaliteit van scholen kunnen we niet zeggen dat de kwaliteit van de lessen altijd hoog is. Een deel van de lessen voldoet niet aan een of meer van de didactische basiseisen. Complexere didactische vaardigheden zoals differentiëren weet slechts een minderheid van de leraren regelmatig in de lessen toe te passen. Dit betekent dat niet alle talenten van de leerlingen benut worden of dat leerlingen niet altijd voldoende ondersteuning krijgen. Waarom zien we op dit vlak zo weinig vooruit- gang? Daaraan liggen oorzaken van verschillende aard ten grondslag: onbegrip over de verwachtin- gen, inadequate scholing, onvoldoende voorbereidingstijd, hier en daar grote klassen en weinig betrokken leerlingen, onvoldoende mogelijkheden voor zelfreflectie en handelingsverlegenheid bij leraren. Er moet meer gebeuren om de kwaliteit van de lessen verder omhoog te brengen. Professionalisering nog niet adequaat genoeg © Professionalisering is noodzakelijk om die kwali- teitsslag te kunnen maken. Een lastig punt daarbij is dat schoolleiders en leraren niet altijd hetzelfde denken over de vraag hoe zij kunnen zorgen voor beter onderwijs. Termen als ‘maatwerk’, ‘differentiatie’ en ‘gepersonaliseerd leren’ roepen verschillende, soms tegengestelde associaties op: binnen of buiten de klas, wel of niet met digitale leermiddelen, wel of niet met individuele taken voor leerlingen? Als onduidelijk is wat deze termen precies betekenen en vooral wat hiervoor in de dagelijkse praktijk nodig is, kan van adequate professionalisering geen sprake zijn. Maar er zijn meer complicerende factoren. Collegiale visitatie bij leraren onderling is nog geen gewoonte. Daardoor krijgen veel leraren weinig concrete feedback op hun handelen. Zij hebben daardoor onvoldoende zicht op hun eigen competen- ties. Hoewel de hoeveelheid professionaliseringactiviteiten in scholen aantoonbaar is toegenomen, leiden ze door dit soort factoren tot onvoldoende verbeteringen in de kwaliteit van de lessen. Ambities en samenwerking leraren © Meer dan voorheen wordt van leraren verwacht dat ze hun functioneren evalueren en op grond daarvan de noodzakelijke scholingen volgen. Met de invoering van opbrengstgericht werken wordt van leraren daarnaast verwacht dat ze de resultaten van leerlingen nauwkeurig analyseren en er conclusies uit trekken voor de opzet en inhoud van de lessen. Dat kost voorbereidingstijd. Vakwerkplannen en toetsen moeten nauwkeurig op elkaar worden afgestemd. Het creëren van een open en veilig schoolklimaat doet een beroep op tactische en sociale vermogens. Gezamenlijke ambities en goede onderlinge samenwerking, zoals we die bijvoorbeeld in excellente scholen zien, kunnen leraren helpen om deze verwachtingen waar te maken. Ook leerlingen verwachten veel © Er bestaan grote verschillen in achtergrond, in cognitieve vermogens en in ondersteuningsbehoeften van leerlingen. Leerlingen — en hun ouders — verwach- ten dat leraren met deze verschillen rekening houden. Zij vragen individuele aandacht in en buiten de les, ondersteuning bij wat zij moeilijk vinden en veel begrip als zij hun schoolwerk om uiteen- lopende redenen thuis niet hebben kunnen doen. Leraren en mentoren weten hiermee niet altijd goed om te gaan, wat soms tot conflicten leidt. Scholen en leerlingen (en hun ouders) zouden duidelijker moeten afspreken wat zij van elkaar mogen verwachten. Uitdaging © In sommige regio’s zijn er moeilijk vervulbare vacatures voor met name de bètavakken. Ook de instroom in de lerarenopleidingen en het aandeel gediplomeerden laat relatief weinig aankomend docenten met een natuur en/of technisch profiel zien. Gezien de in internationaal opzicht dalende prestaties op het gebied van wiskunde en natuurkunde ligt hier voor het voortgezet onderwijs een grote uitdaging. 111 Literatuur Evers, AT., Kreijns, K., & Heijden, B.l.J.M. van der (2016). The design and validation of an instrument to measure teachers’ professional development at work. Studies in Continuing Education, 38 (2), 162-178. Cuelenaere, B. (2016). Quick scan dyslexie in po en vo. Onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW. Tilburg: CentERdata. DUO (2016). Examenmonitor VO 2016. Den Haag: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Inspectie van het Onderwijs (2013). Professionele ruimte als gerichte opgave. Verkennend onderzoek naar het leren van leraren. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016a). Afwijkende wijze examineren — dyslexie. [Brief aan] de minister en de staatssecretaris van OCW. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016b). Burgerschap op school. Een beschrijving van burgerschapsonderwijs en de maatschappelijke stage. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016c). De financiële staat van het onderwijs 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Korpershoek, H. e.a. (2016). Overgangen en aansluitingen in het onderwijs. Deelrapportage 1: reviewstudie naar de po-vo en de vmbo-mbo overgang. Groningen: GION Onderwijs/Onderzoek. OCW (2016). Groepsgrootte in het funderend onderwijs in 2016. [Brief aan] de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OECD (2016a). Netherlands 2016: Foundations for the Future. Reviews of National Policies for Education. Paris: Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD). OECD (2016b). PISA 2015 Results Volume II: Policies and Practices for Successful Schools. Paris: Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD). OECD (2016c). Schoolleadership for learning. Insights from TALIS 2013. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). Onderwijsraad (2016). Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. Platform Praktijkonderwijs (2016). Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2014-2015. Samenvatting van de monitor 2014-2015 en de volgmodules najaar 2015. Rotterdam: Platform Praktijkonderwijs. Schenke, W., Heemskerk, I.M.C.C., Lockhorst, D., Oomens, M., m.m.v. van Loon-Dikkers, A.L.C., Felix, C., Pater, C.J, & Aarsen, E. van (2016). Monitor Professionele Ontwikkeling Schoolleiders VO 2014-2015. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Scholte, R., Nelen, W., Wit, W. de, & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Primair (speciaal) onderwijs 2010-2016, voortgezet (speciaal) onderwijs 2006-2016. Nijmegen: Praktikon B.V. Verbiest, E. (2010). Op weg naar Nieuw Onderwijskundig Leiderschap. School en begeleiding: Personeel en Organisatie (25), 1-16. Werfhorst, H. van de, Elffers, L., & Karsten, S. (red.) (2015). Onderwijsstelsels vergeleken: leren, werken en burgerschap. [Den Haag]: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Meer informatie vindt u op www.destaatvanhetonderwijs.nl 112 B II | ] Tabel 1 Toezichtarrangementen in de vier grote steden op 1 september 2015 en 2016 (in percentages, n Gq 2016=363) Amsterdam 87,7 12,3 0,0 87,8 11,4 0,8 Rotterdam 92,8 12 0,0 96,1 3,9 0,0 Den Haag 95,3 3,5 1,2 98,7 1,3 0,0 Utrecht 82,8 14,3 2,9 88,6 11,4 0,0 G4 totaal 90,8 8,6 0,6 93,1 6,6 0,3 Landelijk 95,2 4,4 0,4 95,7 4,3 0,0 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Tabel 2 Toezichtarrangementen naar provincie op1 september 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=2.757) Groningen 96,3 3,1 0,0 88,3 11,7 0,0 Friesland 96,6 2,7 0,7 99,5 0,7 0,0 Drenthe 93,9 6,1 0,0 97,7 2,3 0,0 Overijssel 94,0 5,5 0,5 93,3 6,7 0,0 Flevoland 92,8 6,0 1,2 92,4 7,6 0,0 Gelderland 96,0 3,4 0,6 98,1 1,9 0,0 Utrecht 92,8 6,7 0,5 935,8 6,2 0,0 Noord-Holland 94,9 4,9 0,2 92,9 6,9 0,2 Zuid-Holland 93,4 6,1 0,5 95,7 4,3 0,0 Zeeland 100,0 0,0 0,0 98,4 1,6 0,0 Noord-Brabant 97,9 2,1 0,0 97,8 2,2 0,0 Limburg 98,7 1,3 0,0 98,8 1,2 0,0 Landelijk 95,2 4,4 0,4 95,7 4,3 0,0 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 113 Bijlage 2 Tabel 1 Percentage afdelingen dat voldoende of goed is beoordeeld op onderdelen van het onderwijsproces en de kwaliteitsborging in 2014/2015 en 2015/2016 (n 2015/2016=129)* 7 E00 De leerlingen maken efficiënt gebruik van de onderwijstijd. 91 96 De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw. 67 67 De leraar geeft een begrijpelijke uitleg. 99 100 De leerlingen zijn actief betrokken. 70 88 De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces. 54 65 De school volgt systematisch de vorderingen van de leerlingen aan de hand van 81 88 genormeerde toetsen. De school bepaalt wat de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte is van individuele 93 9d of groepen leerlingen. De school voert de ondersteuning planmatig uit. 95 95 De school evalueert systematisch de opbrengsten. 96 93 De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten. 17 92 De school evalueert systematisch het onderwijsproces. 83 78 De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces. 17 84 De school borgt de kwaliteit van het onderwijsproces. 45 48 *significante verschillen zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 114 B II | 3 Tabel 1 Gemiddeld cijfer van alle leerlingen voor het centraal examen naar schoolsoort in de periode 2012-2016 (n 2016=196.988) Basisberoepsgerichte leerweg vmbo 6,6 6,6 6,7 6,7 6,7 Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo 6,3 6,3 6,3 6,3 6,3 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 6,3 6,3 6,4 6,5 6,4 Havo 6,3 6,5 6,4 6,3 6,4 Vwo 6,4 6,6 6,4 6,6 6,5 “gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 115 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 AAE KD (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS RR Cn ue 4.2 Kwaliteitscultuur 124 4.3 Onderwijsresultaten 126 4.4 Het arbeidsmarktgerichte profiel 130 NRC eN iel Een dla fin Te e4=te 14 EA 4.6 Kansen voor leerlingen KE 4l 4.7 Passend onderwijs en (v)so-scholen 4 4.8 Nabeschouwing Eds INA ® | Ì © ee ONTWIKKELING AANTAL EXAMENKANDIDATEN EXTRANEUS EN STAATSEXAMEN Opnieuw meer staat eindexamen- geasamen kandidaten In het vso doen elk jaar meer leerlingen eindexamen. In 2016 namen ruim 4.500 leerlingen eraan deel als extraneus of via een staats- examen. Slaagpercentages en examencijfers laten een positief beeld zien. 2013 2016 ) Extraneus Ö OO Ve u ie nia ute ute nnn ute NNT Im aatse entss Si KEW Hent delen et een mn LR ed Lt AODRT tesssassataaaarstaas A LAOS Ld Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Kn n PERCENTAGE LEERLINGEN NAAR UITSTROOMPROFIEL 101 NAARDISTROO Aantal vestigingen ® Speciaal onderwijs Meeste Voortgezet speciaal onderwijs leerlingen 28,1 Dagbesteding 27,4 volgen profiel vervolg- a: s: rDereIrain onderwijs Voorbereiding op de Sinds augustus 2014 plaatsen arbeidsmarkt de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs hun leerlingen in een uitstroomprofiel dat hen We zien veel goede begeleidt naar dagbesteding, voorbeelden van de arbeidsmarkt of het beroepspraktijkvorming vervolgonderwijs. binnen het arbeids- D te leerli Ì i RE) seinen | mansgecheprfiel profiel vervolgonderwijs. 2014 2016 Aantal leerlingen x1.000 KWALITEIT m Speciaal onderwijs _ : Voort t lond Kansen bieden (V)SO-SCHOLEN (%) oortgezet speciaal onderwijs 0,9 Zeer zwak 0,5 LL Record aantal Een ambitieus scholen van ontwikkelingsperspectief voldoende moet leerlingen kansen ee bieden op vervolgonderwijs, kwaliteit werk en deelname aan de samenleving. Steeds meer scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs hebben voldoende ° kwaliteit en sommige laten Groel (v)so goede of zelfs excellente gestopt kwaliteit zien. Met ruim 1.500 EPE) Basis 1 leerlingen op zwakke of zeer zwakke scholen blijft de zorg voor basiskwaliteit aandacht Na tientallen jaren van groei vragen. lijkt de toename van het aantal leerlingen in het TE voortgezet speciaal onderwijs Ell gestopt. In het speciaal onderwijs daalt het aantal leerlingen al langere tijd. 2012 2016 "10/11 "15/16 Fl a HE Ee) Ee HEEN DZ ee OOGOOOÁ O0 mla „Soor EET TEEN u u HEEE ane NM nn | ete EEE me) Hi OOOOOP ea ED 0 332: DOT Tr Bman | Te B f MA EE jn 4 Án al LEE EE SLE Sk A (ee A Middelbaar Hoser onderwiis speciaal onderwijs beroepsonderwijs el ] n ri NEN ET ONDERWIJS erheen A Nl A N k f » ls EE O< K Ä En E a ke d a, ® kr Re Id , gd hd 8 Pi a d mn aks | en K mmm In 1790 richtte de Groningse predikant Henri Daniel Guyot het eerste Nederlandse doveninstituut op. De school had veertien leerlingen en Guyot gaf zelf les. Meisjes konden kiezen uit vier verschillende opleidingen, jongens hadden meer mogelijkheden. Sinds eind vorige eeuw kent de Guyotschool in Haren mavo- en havo-onderwijs. Samenvatting Positieve ontwikkeling onderwijsresultaten Kansen van leerlingen soms onder druk © Er zullen Leerlingen uit het speciaal onderwijs nemen vrijwillig altijd leerlingen met een beperking zijn die voor lange of deel aan de Centrale Eindtoets van het basisonderwijs. kortere tijd op het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn In het voortgezet speciaal onderwijs doen elk jaar meer aangewezen. Een ambitieus ontwikkelingsperspectief, leerlingen eindexamen. Slaagpercentages, gemiddelde gekoppeld aan de juiste leerroute en binnen een examencijfers en de resultaten van de rekentoets laten passende onderwijssetting, moet hun kansen bieden op een positief beeld zien. Ook vertonen de uitstroom- een vervolgopleiding, werk en participatie in onze resultaten en de bestendigingsgegevens in het (voort- samenleving. Soms staan die kansen onder druk, zoals gezet) speciaal onderwijs een stijgende lijn, maar de bij leerlingen in een behandelsetting, wanneer de grenzen van de mogelijkheden zijn nog niet bereikt. continuïteit van hun schoolloopbaan onvoldoende gegarandeerd wordt. Of bij blinde en slechtziende Minder zwakke scholen ® Een klein deel van alle leerlingen, die beter zouden kunnen leren als educatieve scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs presteert leermiddelen adequater zouden werken. onder de maat. Hun aantal was nog nooit zo laag. De meeste scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs Grensoverschrijdend gedrag * Over het algemeen weten onderwijs van voldoende kwaliteit te realiseren. _ blijven de incidenten op de scholen voor (voortgezet) Deze scholen hebben de omslag gemaakt naar speciaal onderwijs binnen de perken, maar soms opbrengstgericht werken. We zien ook scholen die worden er grenzen overschreden en raakt het onder- goed of soms zelfs excellent onderwijs verzorgen. wijsleerproces ernstig verstoord. Bijvoorbeeld wanneer er op een school sprake is van seksueel misbruik of Professionalisering van teams © Veel directies voeren fysiek en verbaal geweld. Een goede signalering en een beleid en faciliteren activiteiten om een kwaliteits- toezicht op naleving van het beleid zijn van belang om cultuur te creëren. Daartoe behoren scholingstrajecten _ tijdig te kunnen ingrijpen en escalaties te voorkomen. en een professionele uitwisseling binnen het team. Scholen kunnen ook alerter zijn op onrechtmatig Soms komt het voor dat onbevoegd personeel zelf- verzuim. standig het onderwijs verzorgt. Besturen moeten erop toezien dat directies zo’n situatie herstellen, bijvoor- Deelname (v)so daalt * De deelname aan het beeld door teamleden te stimuleren een onderwijs- (voortgezet) speciaal onderwijs is sinds de invoering bevoegdheid te halen. van passend onderwijs licht gedaald. Voor het eerst is er ook sprake van schoolbesturen die een school voor Beroepspraktijkvorming meestal op orde © (voortgezet) speciaal onderwijs aan een regulier Binnen het arbeidsmarktgerichte profiel zijn het schoolbestuur overdragen. Langzaam wordt duidelijk onderwijsaanbod en de beroepspraktijkvorming in hoe samenwerkingsverbanden hun zorgplicht willen veel gevallen op orde, dankzij de inspanningen die de waarmaken. Daarbij zijn zij er nog niet in geslaagd te scholen daarvoor leveren. Voor een rijker praktijk- en voorkomen dat leerlingen thuiszitten. trainingsaanbod zoeken zij de samenwerking met andere scholen en bedrijven. Daarbij doen ze veel moeite om stageplekken te vinden. Ook onderhouden ze intensieve contacten met de gemeente in het kader van de Participatiewet. Sommige leerlingen stromen uit naar arbeid via een mbo 1-traject. Leerlingen die dit traject met een diploma afronden, kiezen soms voor een beroepsopleiding op mbo 2-niveau. 121 4.1 Besturen Bestuurlijke ontwikkelingen Soorten en maten © In het schooljaar 2015/2016 waren 135 besturen verantwoordelijk voor het onderwijs op een of meer vestigingen (hierna: scholen) voor speciaal onderwijs (so) en/of voort- gezet speciaal onderwijs (vso). De helft daarvan heeft uitsluitend scholen of instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs onder zich. Zij variëren in grootte van eenpitters tot een bestuur met dertig scholen. Daarnaast is er een groot aantal besturen in het primair onderwijs met vooral scholen voor (speciaal) basisonderwijs en met slechts enkele scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit zijn dan vooral besturen met scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen en jongeren met een IQ onder de 55. Ook zijn er zes besturen in het voortgezet onderwijs met in totaal 34 (v)so-scholen onder hun beheer. Besturen met residentiële leerlingen © Een bijzondere groep vormen de 57 besturen die verant- woordelijk zijn voor het onderwijs aan residentiële leerlingen. Deze besturen hebben een samen- werkingsovereenkomst afgesloten met een zorginstelling of justitiële inrichting of beheren een stichting, waarin zij zowel zorg als onderwijs bieden. Op 1 oktober 2015 stonden 6.819 residentiële leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs ingeschreven. Het zijn leerlingen in behandeling bij een instelling van de jeugdhulpverlening of van de jeugd-ggz. Daarnaast gaat het om jongeren in de gesloten jeugdzorg of in een justitiële inrichting. Het aantal residentiële leerlingen is in 2016 opnieuw, met ongeveer 8 procent, gedaald. Voor inschrijving van deze leerlingen is geen toelaat- baarheidsverklaring van een samenwerkingsverband vereist. Continuïteit zorg-onderwijs in gevaar © De Transitie Autoriteit Jeugd krijgt vaker dan voorheen te maken met de situatie dat de continuïteit van een organisatie in gevaar dreigt te komen, bijvoor- beeld omdat minder hulp wordt afgenomen (Transitie Autoriteit Jeugd, 2016). Op 1 januari 2015 hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid over de jeugdzorg van de provincies overgenomen. De trend om kinderen en jongeren thuisnabije jeugdhulp te geven, is in veel regio’s in een stroom- versnelling geraakt. Als gevolg hiervan is een onvoorziene beweging ontstaan in de leerlingen- stroom van scholen met residentieel ingeschreven leerlingen. De schoolbesturen die samenwerken met de zorg of de zorg zelf in huis hebben, ondervinden problemen van deze plotselinge verande- ringen in het leerlingenaantal. De veranderingen zetten op de scholen de bestaande onderwijs- zorgstructuur onder druk en vormen een risico voor de kwaliteitsborging van het onderwijs. Financiële kwaliteit Positieve financiële kengetallen e De meeste besturen in het (voortgezet) speciaal onderwijs laten ook dit jaar positieve kengetallen zien voor rentabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit. Op 1 augustus 2015 hadden vijf besturen financiële problemen. Op 1 augustus 2016 stonden nog twee besturen onder aangepast financieel toezicht. Bij een van hen gaan de financiële problemen gepaard met een zeer zwakke kwaliteit van het onderwijs op twee scholen. Druk op de financiën © Bij het overwegend gunstige financiële beeld hoort een kanttekening. Sommige besturen kampen met problemen als gevolg van passend onderwijs, die hun financiën onder druk zetten. Zo zijn er scholen die voor hun meervoudig beperkte leerlingen niet langer de hoogste bekostiging ontvangen van het samenwerkingsverband. Zij hebben voor deze leerlingen dan ook geen recht op een aanvullende overheidsbekostiging. Ook zijn een daling van het leerlin- genaantal en een verminderde afname van de diensten van ambulante begeleiders op het budget van een bestuur van invloed. Gedwongen ontslagen en mobiliteitstrajecten zijn dan onontkoom- baar. Het zijn ontwikkelingen die de rust en stabiliteit binnen een team verstoren en die op enkele scholen de onderwijskwaliteit hebben geschaad. 122 Onderwijskwaliteit 22 scholen excellente kwaliteit e In 2015 hebben dertien scholen voor speciaal en zes scholen voor voortgezet speciaal onderwijs voor een periode van drie schooljaren het predicaat ‘Excellente School’ verworven. Sinds de start van het traject in 2013 melden zich elk jaar nieuwe scholen aan. Dit school- jaar waren er zes nieuwe aanmeldingen, waarvan drie scholen excellent bevonden zijn. De ambitie om het predicaat te verwerven lijkt niet groot. Scholen hebben verschillende argumenten om niet aan het traject te willen deelnemen (Van der Wel, Snijdewint en Mol, 2016). Sommige denken bijvoorbeeld dat het traject te tijdrovend is, andere vrezen voor een concurrentieslag. Op de scholen die excellent bevonden zijn, tonen directie en team zich enthousiast over de erkenning. Het maakt hen sterker bewust van hun mogelijkheden en daagt hen uit om nieuwe ontwikkelingen aan te gaan. Weinig zicht op goede kwaliteit © Sinds schooljaar 2016/2017 kunnen besturen hun scholen aanmelden voor een onderzoek naar goede kwaliteit. Daartoe moeten besturen de goede kwaliteit van de scholen met een zelfevaluatie aantonen. Op dit moment beschikken weinig besturen over deze kwaliteitsinformatie. Wel bieden de directies hun vaak een beeld van de basiskwaliteit op de scholen. Daarvoor hanteren zij meestal het waarderingskader van de inspectie. Een enkele directie gebruikt een kader met eigen streefdoelen en ambitieuze normen, vastgesteld door het bestuur. Daarmee beschikt zij dan over een referentiekader om ook goede kwaliteit vast te stellen en zich daarover te verantwoorden. Recordaantal scholen met basiskwaliteit e Op 1 september 2016 hadden 602 scholen voor (voort- gezet) speciaal onderwijs, ruim 96 procent, basiskwaliteit (tabel q.1a). Dat percentage is nooit eerder zo hoog geweest. De zorg voor basiskwaliteit blijft desondanks aandacht vragen. Ruim vijftienhon- derd leerlingen zitten op scholen waar de onderwijskwaliteit niet volledig op orde is. Op acht scholen ging de kwaliteit van basis naar zwak. Op drie zwakke scholen is de kwaliteit zeer zwak geworden. Daarnaast hebben vier zwakke scholen zich wel verbeterd, maar niet voldoende om binnen één jaar weer basiskwaliteit te realiseren. Ook was de kwaliteit bij twee nieuwe scholen niet toereikend. Tabel q.1a Toezichtarrangementen scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs op 1 september 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 (in percentages, n 2016=626)* Basis 81,3 91,0 95,3 94,2 96,1 Zwak 17,8 8,1 4,1 4,7 3,4 Zeer zwak 0,9 0,9 0,6 1,1 0,5 Totaal 100 100 100 100 100 *scholen zijn hier vestigingen met een eigen toezichtarrangement Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Omslag naar opbrengstgericht werken © Scholen met basiskwaliteit zijn er volledig of grotendeels in geslaagd de omslag te maken naar opbrengstgericht werken. Bij vrijwel alle scholen staat het ontwik- kelingsperspectief voldoende centraal (bijlage tabel 1). Minimaal jaarlijks gaat een commissie voor de begeleiding na of een leerling op koers zit om de beoogde uitstroombestemming en het uitstroom- niveau te bereiken. Als dit niet het geval blijkt, volgt een aanpak om de problemen te verhelpen. Verbeterpunten © Soms hebben de maatregelen niet het gewenste effect en moet een school het perspectief van de leerling bijstellen. De onderbouwing van dit besluit laat bij meer dan de helft van de scholen te wensen over. De school toont dan niet duidelijk aan dat zij de problemen gericht heeft aangepakt en zich optimaal heeft ingespannen om het oorspronkelijk beoogde perspectief van de leerling waar te maken. Ook verlopen onderwijs en ondersteuning bij een derde van de scholen te weinig planmatig. De meeste scholen brengen de leerresultaten van de leerlingen inmiddels ook op groeps- en schoolniveau in kaart. Slechts go procent van de scholen is al zover dat zij deze resulta- ten systematisch analyseren en er consequenties uit trekken om de onderwijskwaliteit te behouden en te verbeteren. 123 Burgerschapsvorming vraagt verbetering © De wet vraagt van scholen het actief burgerschap en de sociale integratie van leerlingen te bevorderen. Scholen geven daar invulling aan en voldoen daarmee aan de wet (Inspectie van het Onderwijs, 2016). Bij de invulling van het burgerschaps- onderwijs ligt het accent op het bevorderen van de sociaal-emotionele ontwikkeling en de sociale vaardigheden. Scholen zien de dagelijkse omgang met de leerlingen en het schoolklimaat als de belangrijkste instrumenten voor maatschappelijke vorming. In dat verband bevorderen zij gewenst gedrag en corrigeren zij ongewenste uitingen. Aandacht voor maatschappelijke competenties en diversiteit krijgen onder andere aandacht in reactie op de actualiteit of vanwege uitingen van leerlingen. Onderzoek op scholen voor speciaal onderwijs laat zien dat de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs verbetering vraagt (Inspectie van het Onderwijs, 2016). Scholen geven er op verschillende manieren aandacht aan, maar vaak alleen met losstaande activiteiten. Het onderwijs- aanbod vertoont onvoldoende samenhang en is weinig planmatig van opzet. Bovendien hebben scholen weinig zicht op wat leerlingen leren en wat de resultaten van het onderwijs zijn. Nodig is een meer doelgerichte aanpak, waarin leraren vanuit een samenhangende benadering toewerken naar de doelen die de school zich gesteld heeft. 4,2 Kwaliteitscultuur Professionalisering Professionaliseringsbeleid aanwezig © Alle schoolleiders van de 29 scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die in 2015/2016 deelnamen aan een inspectieonderzoek naar het arbeidsmarkt- gerichte profiel, zeggen voor hun leraren en overige personeelsleden een professionaliseringsbeleid te hebben. In de praktijk gaat het vaak om scholing op de eigen onderwijslocatie voor het team als geheel. Dat zijn dan bijvoorbeeld bijeenkomsten om leerlingen betere instructie te kunnen geven, studiedagen om met een nieuw leerlingvolgsysteem te leren werken of een cursus om de kennis over specifieke onderwijsbehoeften van de kinderen te vergroten. Daarnaast volgen individuele leraren externe scholingsactiviteiten. Voor het profiel arbeidsmarkt is dat bijvoorbeeld een oplei- ding tot jobcoach of een docententraining om branchegerichte cursussen te mogen geven, zoals ‘werken in het groen’. In het (voortgezet) speciaal onderwijs steeg bovendien tussen 2011 en 2015 het aantal scholen dat ten minste één leraar telt met een master Special Educational Needs (SEN), van 89 naar 96 procent (OCW, 2016). Betere kennisuitwisseling binnen schoolteam © Veel leraren en schoolleiders geven aan dat de professionele uitwisseling binnen het schoolteam verbeterd is. De teamleden besteden met elkaar tijd aan kennisdeling, feedback en collegiale consultatie om de kwaliteit van hun lessen te verbete- ren. Grotere besturen hebben voor hun medewerkers een academie ingericht die allerlei trainingen biedt, onder andere op het gebied van ICT. Binnen zo’n eigen opleidingsinstituut ontstaan kennis- platforms, waar teamleden van elkaar leren en gebruikmaken van de expertise die de andere scholen in huis hebben. Een grotere betrokkenheid van de leraren bij de wereld buiten de eigen school of stichting is op veel scholen een aandachtspunt. Niet alle leraren krijgen en benutten gelegenheden om de blik te verruimen door bijvoorbeeld conferenties bij te wonen, andere scholen te bezoeken of deel te nemen aan professionele netwerken. Bekwaamheidsregistratie kan beter e Vrijwel alle ondervraagde schoolleiders houden de ont- wikkeling van de leraren bij in bijvoorbeeld bekwaamheidsdossiers. Op de helft van de scholen zijn de dossiers niet compleet. Een dossier bevat meestal wel een persoonlijk ontwikkelingsplan, maar geen bijbehorend competentieprofiel van de leraar. Vanaf 1 augustus 2017 moeten alle leraren zich registreren in een landelijk lerarenregister en daarin aantonen dat zij permanent in hun professio- nele ontwikkeling investeren. Leraren kunnen zich nu al inschrijven, maar de belangstelling hiervoor is niet erg groot. De meeste leraren willen naast hun werk wel een cursus of opleiding volgen, maar bijna de helft geeft aan daarvoor te weinig tijd te hebben. 124 Weinig inbedding in kwaliteitszorg © De schoolleiders uit het genoemde onderzoek beschikken vaak niet over de uitkomsten van systematische analyses om het scholingsplan doelbewust en effectief in te richten. De keuze voor professionaliseringsactiviteiten is daardoor lang niet altijd ingebed in een systeem van kwaliteitszorg. Ongeveer een derde van de bezochte scholen blijkt de kwaliteit van het onderwijsleerproces binnen het arbeidsmarktgerichte profiel niet jaarlijks te evalueren. Bovendien heeft slechts een tiende van deze scholen een helder beeld van de leer- resultaten op schoolniveau die de leerlingen in dit profiel behalen (bijlage, tabel 2). Bevoegdheden Onbevoegde leraren Soms geven leraren onbevoegd les. Dat bleek in 2014/2015, toen bij een vijfde van 148 bezochte scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs een of meer leraren geen lesbevoegdheid hadden. In 2015/2016 bleek het opnieuw: op 12 van de 29 bezochte scholen werkten in het profiel arbeidsmarkt een of twee onbevoegde leraren. Onderwijsassistenten, leerkrachtondersteuners of praktijkbegeleiders verzorgen soms zelfstandig onderwijs, terwijl zij geen getuigschrift hebben van een lerarenopleiding en daarvoor ook niet in opleiding zijn. Soms zetten scholen leraren in met een opleiding op mbo-niveau en veel ervaring in een bepaalde beroepspraktijk. Zij missen echter de vereiste aanvullende pedagogisch-didactische scholing. Op enkele scholen bestaat de gewoonte om de klassen tijdens de praktijklessen in twee groepen te verdelen. De groepsleraar geeft dan algemeen vormend onderwijs aan de ene helft, terwijl een assistent of ondersteuner aan de andere helft praktijkles geeft. In theorie draagt de bevoegde groepsleraar de verantwoordelijkheid voor de hele groep, maar feitelijk is daarvan geen sprake. Ook bij de planning, evaluatie en beoordeling van de lessen is de groepsleraar soms niet of nauwelijks betrokken. Herstel blijft soms uit e Als er sprake is van onbevoegd lesgeven geeft de inspectie een herstel- opdracht. Maar soms blijft het herstel uit. Besturen en scholen zien niet altijd de noodzaak om onbevoegde leraren te stimuleren een onderwijsbevoegdheid te halen, omdat zij hen wel bekwaam vinden. Dat geldt bijvoorbeeld in het profiel arbeidsmarkt voor vakmensen met affiniteit voor de doelgroep en ruime kennis van een bepaalde praktijkrichting, zoals techniek, groen of horeca. Daar komt bij dat bevoegde vakleraren soms lastig te vinden zijn. Daarnaast blijken schoolleiders de wettelijke vereisten rondom bevoegdheden niet altijd volledig te kennen. Andere wachten bewust toekomstige beleidsontwikkelingen af om de juiste investering voor de (na)scholing te kunnen doen. Momenteel hebben scholen voor voortgezet speciaal onderwijs onder de Wet op de expertisecentra (WEC) vooral leraren met een pabo-opleiding in dienst. In de toekomst moeten deze scholen mogelijk aansluiten bij de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en is een pabo- opleiding niet langer toereikend. Het ligt dan meer voor de hand om onbevoegde leraren te stimuleren een eerste- of tweedegraads bevoegdheid te halen. Mogelijke oplossingen * Scholen kunnen de verantwoordelijkheid voor het onderwijs bij een bevoegde leraar leggen door de leerlingen anders te groeperen of de roosters aan te passen. Voor scholen met een kleine of gemiddelde omvang is het financieel soms moeilijk haalbaar voor een of meer praktijkvakken een bevoegde leraar aan te stellen. Sommige scholen lossen dit op door samen te werken met een vmbo-school of een school voor praktijkonderwijs, waar hun leerlingen via symbiose praktijklessen volgen. Scholen kunnen ook leerkrachtondersteuners inzetten met een Associate degree, die daarvoor een tweejarige hbo-opleiding gevolgd hebben. Momenteel zijn die er nog nauwelijks. Een wetswijzing gaat het makkelijker maken zo’n graad te behalen (OCW, 2015). VOG ontbreekt vaker e Niet alle besturen zien er voldoende op toe dat het personeel op hun scholen over een verklaring omtrent gedrag (VOG) beschikt. Met zo'n verklaring moeten de personeelsleden aantonen dat hun gedrag in het verleden geen bezwaar vormt om hun functie in het onderwijs uit te voeren. In de afgelopen drie jaar is het totaal aantal ontbrekende VOG's binnen de sector (voortgezet) speciaal onderwijs gestegen van drie naar elf. In 2015 kregen zeven besturen van de inspectie op dit punt een opdracht tot onmiddellijk herstel. 125 4.3 Onderwijsresultaten Systematisch zicht op ontwikkeling © In schooljaar 2015/2016 toetste de inspectie bij een selecte groep van 52 scholen voor speciaal onderwijs en bij 74 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs het systeem van leerlingenzorg (bijlage, tabel 1). Ruim 80 procent van deze scholen volgt systema- tisch de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden met behulp van toetsen, testen, observaties en leerlingenwerk. De scholen hebben ook voldoende zicht op de sociale en emotionele ontwikkeling van de leerling en nemen voor taal en rekenen/wiskunde genormeerde toetsen af. Scholen met leerlingen met een verstandelijke beperking nemen niet altijd methodeonafhankelijke toetsen af. Vaak gebeurt dat weloverwogen, maar soms worden leerlingen uitgesloten die de speciale versie van de toets best zouden kunnen maken. Eindresultaten in het speciaal onderwijs Deelname eindtoetsen © Deelname aan een eindtoets is voor leerlingen in het speciaal onderwijs nog niet verplicht. Toch neemt al een deel van de scholen en leerlingen deel aan de Centrale Eindtoets. In 2015 ging het om 1.142 leerlingen (CvTE, 2016). Het is nu nog te vroeg om op basis van deze toets uitspraken te doen over de mate waarin de leerlingen de referentieniveaus beheersen. Op veel scholen geven de tussentijdse toetsresultaten voor rekenen aanleiding om het rekenonder- wijs te verbeteren. Ze voeren bijvoorbeeld een nieuwe rekenmethode in en bieden de leraren individuele coaching om hun onderwijsvaardigheden te versterken. Ook zijn er scholen die baat hebben bij het project Passende perspectieven van het nationaal expertisecentrum leerplan- ontwikkeling (SLO), dat hen helpt om methodes doelgerichter in te zetten. Examens in het voortgezet speciaal onderwijs Opnieuw meer eindexamenkandidaten © In 2016 is het aantal leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs dat eindexamen doet opnieuw iets toegenomen (figuur q.3a). In totaal namen 4.558 leerlingen als extraneus of via een staatsexamen deel aan het examen. In 2015 waren dat er 4.401. Daarnaast hebben drie scholen voor voortgezet speciaal onderwijs een licentie om zelf examens af te nemen en kiest een enkele school voor examinering via het volwassenonderwijs. De meeste leerlingen gaan op voor een vmbo-diploma. De leerlingen van de basis- en kader- beroepsgerichte leerweg doen meestal als extraneus examen. Zij kunnen dan onder het programma van toetsing en afsluiting van de school voor voortgezet onderwijs ook het beroepsgerichte deel van het examen afleggen. Leerlingen op het niveau van vwo, havo en de theoretische leerweg van het vmbo doen vaker staatsexamen. Figuur 4.3a Ontwikkeling aantal examenkandidaten extraneus en staatsexamen in de periode 2013-2016 4.000 — Staatsexamen 3.500 — Extraneus 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 TT 500 0 2013 2014 2015 2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 126 Steeds meer deelexamens © Ongeveer een kwart van de eindexamenkandidaten was in 2016 extraneus. Zij deden een volledig examen. Het slaagpercentage van de extranei ligt al jaren gemiddeld boven de go procent. Ook de examencijfers verschillen per schooljaar niet noemens- waardig. De examencijfers van de staatsexamenkandidaten zijn gemiddeld iets hoger dan vorig jaar. Ongeveer een derde van de leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs die in 2016 staatsexamen deden, ging op voor een volledig examen. Ruim 80 procent van hen is geslaagd. Ongeveer twee derde van de staatsexamenkandidaten deed een deelexamen. Dat is 6 procent meer dan vorig jaar. Deelname aan een staatsexamen heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat de leerling een traject kan doorlopen dat is afgestemd op de kenmerken van zijn doelgroep. Nadelen zijn te vinden in de voorbereiding van de leerlingen op de examens. Die verloopt soms moeizaam door de diversiteit aan vakken en door de pabo-achtergrond van de meeste leraren. Goede resultaten rekentoets © In 2016 namen 3.721 examenkandidaten uit het voortgezet speciaal onderwijs deel aan de rekentoets (tabel 4.3a), onder wie ook 60 vwo-leerlingen. Dat is ruim 300 leerlingen meer dan in het vorige examenjaar. De afgelopen jaren laten de resultaten op de rekentoets op alle niveaus een stijgende lijn zien. De gemiddelde cijfers komen goeddeels overeen met die in het reguliere voortgezet onderwijs. Veel vso-scholen kennen een intensieve aanpak waarmee zij hun examenkandidaten op de rekentoets voorbereiden. Tabel 4.3a Resultaten op de rekentoets in het vso naar schoolsoort, in examenjaar 2015 en 2016 (n 2016=3.721)* nn Gemiddeld cijfer Percentage voldoende Basisberoepsgerichte leerweg 5,8 6,0 58,8 64,5 vmbo Kaderberoepsgerichte leerweg 6,2 6,3 63,4 68,8 vmbo Gemengde/theoretische leerweg 6,2 7,2 64,8 81,7 vmbo Havo 5,9 6,2 55,4 66,6 “alleen schoolsoorten met meer dan 100 deelnemers Bron: DUO, 2016 Uitstroomresultaten Vaker uitstroom van speciaal naar regulier © Net als in de voorgaande jaren stroomden, volgens de schoolleiders, in 2015 de meeste schoolverlaters van het speciaal onderwijs uit naar het voort- gezet speciaal onderwijs (tabel 4.3b). In het eerste jaar na passend onderwijs valt er echter een lichte daling van deze uitstroom waar te nemen. Daarnaast is het aantal leerlingen dat het speciaal onderwijs aan het einde van het traject verliet lager dan vorig jaar. Dat heeft onder andere te maken met de toename van de tussentijdse uitstroom naar het reguliere onderwijs. Sinds passend onderwijs is het minder vanzelfsprekend geworden een leerling een volledig traject in het speciaal onderwijs te laten doorlopen. 127 Tabel 4.3b Ontwikkeling in uitstroom uit het speciaal onderwijs in de periode 2012-2015 (in percentages, n 2015=5.406) OC Voortgezet speciaal onderwijs 70 72 72 69 Praktijkonderwijs 7 6 6 6 Beroepsgerichte leerwegen vmbo 1 1 1 12 Gemengde/theoretische leerweg vmbo 5 4 4 5 Havo è 1 è è Vwo 0 1 <1 <1 Overig/onbekend 5 5 5 6 Totaal 100 100 100 100 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Goede voorbeelden uitstroombeleid e Bij so-scholen voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking stroomt ruim de helft van de leerlingen uit naar het reguliere onderwijs. Instellingen met dit type leerling hebben vaak een goed beleid om de tussentijdse uitstroom naar het reguliere onderwijs te bevorderen. Ook werken zij samen met reguliere scholen om daar de leerlingen die het nodig hebben ambulante begeleiding te bieden binnen een licht of medium arrangement. Deze arrangementen hebben al op veel plaatsen goed vorm en inhoud gekregen. Meer leerlingen vervolgonderwijs © Sinds augustus 2014 plaatsen de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs de leerlingen in een uitstroomprofiel dat hen begeleidt naar dagbesteding, de arbeidsmarkt of het vervolgonderwijs. In 2016 volgde bijna de helft van de vso-leerlingen een leerroute binnen het profiel vervolgonderwijs (figuur 4.3b). Ruim een kwart zit in het profiel dagbesteding en een kwart in het profiel arbeidsmarkt. De afgelopen jaren is het aandeel vervolg- onderwijs telkens met ongeveer een procent toegenomen. Binnen het profiel vervolgonderwijs kunnen de vso-scholen nog veel meer leerlingen een volledig en passend diploma laten behalen. Ook kunnen ze sterker bijdragen aan de ontwikkeling van de houding en vaardigheden die nodig zijn om succesvol naar het vervolgonderwijs over te stappen. Figuur 4.3b Percentage leerlingen naar uitstroomprofiel binnen het voortgezet speciaal onderwijs op 1 oktober 2014, 2015 en 2016 (n 2016=37.872) es WM Dagbesteding 20% B Arbeidsmarkt 80% zoo B vervolgonderwijs 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2014 2015 2016* “voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 128 Na vso vooral naar mbo © Aan het einde van het voortgezet speciaal onderwijs stromen de meeste leerlingen, twee op de vijf, uit naar het mbo. Een kwart van de leerlingen gaat naar een vorm van dagbesteding. Ongeveer 15 procent stroomt rechtstreeks uit naar de arbeidsmarkt, naar het vrije bedrijf of naar een beschutte werkplek. Dit percentage zal naar verwachting stijgen. Door de Participatiewet, die sinds 2015 van kracht is, zullen gemeenten de arbeidsmogelijkheden van jongeren met een beperking beter gaan benutten. Net als bij het speciaal onderwijs is ook in het voortgezet speciaal onderwijs de tussentijdse uitstroom naar regulier onderwijs enigszins toege- nomen, vooral de uitstroom naar de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo. Continue loopbaan © Opnieuw weten veel schoolverlaters zich te handhaven op de plek waar ze zijn terechtgekomen. Bij 86 procent van de leerlingen uit het speciaal onderwijs en bij 7o procent van de leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs is de uitstroombestemming na twee jaar gelijk (tabel 4.3c). Tot de groep leerlingen met een gewijzigde uitstroombestemming behoren ook de leerlingen die naar een hoger niveau zijn uitgestroomd dan de school van herkomst had ingeschat. Dit kan betekenen dat de leerling een plotselinge ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar ook dat de verwachtingen van de school niet hoog genoeg waren. Bestemming soms niet bekend © Van sommige schoolverlaters, vooral uit het voortgezet speciaal onderwijs, is het niet bekend waar ze na 2 jaar zijn gebleven. Ook na vele goede inspanningen kunnen scholen hen niet traceren. In het algemeen lukt het scholen beter om de leerlingen te volgen die naar een vervolgopleiding zijn uitgestroomd. Leerlingen die naar werk zijn uitgestroomd, veranderen nogal eens van werkgever of verliezen hun baan en raken dan soms buiten beeld. Daarnaast zijn er leerlingen die na het schoolverlaten in de problemen raken en daardoor ‘onvindbaar’ worden. Tabel 4.3c Bestendiging na het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode 2013-2015 (in percen- tages, n 2015 50=7.807; Nn 2015 VS0=10.745) Speciaal onderwijs Bestendigd 87 86 86 Niet bestendigd 6 8 9 Onbekende bestendiging 7 6 5 Voortgezet speciaal onderwijs Bestendigd 72 69 70 Niet bestendigd 16 16 17 Onbekende bestendiging 12 15 13 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Resultaatsverantwoording kan beter © Scholen zijn wettelijk verplicht om de onderwijsresultaten in hun schoolgids op te nemen, maar vaak doen zij dit niet of heel summier. De resultaatgegevens van individuele leerlingen leggen de scholen vast in eigen registratiesystemen, maar van overzich- ten op schoolniveau is vaak onvoldoende sprake. Het profiel vervolgonderwijs beschikt met de examenresultaten over concrete opbrengstgegevens die een landelijke vergelijking mogelijk maken. Het profiel dagbesteding kent door de verstandelijke beperkingen van de leerlingen geen diplome- ring en examenresultaten. Bij het arbeidsmarktgerichte profiel haalt een aantal leerlingen een mbo 1-(entree)diploma, Kwalificatiestructuur Educatie (KSE)-examens en/of branchegerichte certificaten. 129 4.4 Hetarbeidsmarktgerichte profiel Onderzoek arbeidsmarktgericht profiel © In schooljaar 2015/2016 voerde de inspectie een onderzoek uit naar de kwaliteit van het onderwijs in het profiel arbeidsmarkt bij een beperkte en selecte groep van 29 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs van voormalig cluster 3 en q (bijlage, tabel 2). In schooljaar 2016/2017 volgt een onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs in het profiel vervolgonderwijs. Kerndoelen centraal De leerlingen in het profiel arbeidsmarkt krijgen meestal een aanbod waarin de drie groepen kerndoelen voldoende herkenbaar zijn. Het zijn algemene doelen, onder andere voor de Nederlandse taal, doelen voor de voorbereiding op arbeid en leergebiedoverstijgende doelen. Op slechts enkele van de onderzochte scholen zijn de kerndoelen onvoldoende herkenbaar. Die scholen besteden dan te weinig expliciete aandacht aan de ontwikkeling van zelfstandigheid en sociaal gedrag. Beroepspraktijkvorming vaak goed georganiseerd © De scholen hebben de beroepspraktijk- vorming over het algemeen adequaat georganiseerd. Op veel plekken werken de leerlingen aan de ontwikkeling van competenties binnen zogenoemde arbeidstrainingscentra. Soms hebben de scholen zo’n centrum zelf of samen met andere scholen ingericht. In andere gevallen sluiten zij aan bij lokale initiatieven van de gemeente voor volwassenen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Bij de beroepspraktijkvorming spelen ook stages een belangrijke rol. Het beleid rondom stages leggen de scholen vast in een beleidsplan. Ook zorgen zij bij de externe stage voor stage-overeen- komsten met onder andere afspraken over de leeractiviteiten en de begeleiding van de leerling. Het stagetraject is vaak goed opgebouwd: van een interne stage binnen de vertrouwde omgeving van de school tot een externe stage bij een bedrijf of instelling. Niet altijd lukt het om geschikte stageplekken te vinden. Regionale mogelijkheden en economische ontwikkelingen spelen daarbij een rol, maar ook de mate waarin de school erin slaagt een netwerk van stagebedrijven op te bouwen. Soms houden stageplekken om een positieve reden op te bestaan, als een leerling na afronding van zijn opleiding bij het stagebedrijf mag blijven werken. Er is dan geen plaats voor een nieuwe stagenemer. Aansluiting op de arbeidsmarkt © Scholen bereiden de leerlingen in het profiel arbeidsmarkt doorgaans doelgericht voor op een plaats op de arbeidsmarkt. Tot het aanbod behoren meestal ook cursussen om branchegerichte certificaten te behalen. Vaak gaat het bij dit profiel om een kleine afdeling binnen de school, met beperkte mogelijkheden om een breed en rijk praktijkaanbod in te richten. In dat geval nemen veel scholen het initiatief om met andere scholen in de regio samen te werken. Ook organiseren sommige scholen externe groepsstages, om de leerlingen op die manier in verschillende branches praktijkervaring te laten opdoen. Onder de Participatiewet moeten meer jongeren met een beperking sneller en gemakkelijker kunnen uitstromen naar een betaalde baan of een beschutte werkplek. We komen goede voorbeelden tegen van afstemming tussen het leerstofaanbod op de school en de ‘eisen’ van de werkgevers, naast voorbeelden van scholen die op dit punt nog in ontwikkeling zijn. Gemeenten aan zet © Schoolverlaters uit het profiel arbeidsmarkt beschikken niet over een start- kwalificatie en hebben meestal hulp nodig om aan het werk te komen en te blijven. De gemeenten hebben de plicht hen naar werk te begeleiden. De meeste gemeenten hebben de schoolverlaters van de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs inmiddels goed in beeld doordat de samenwerking met deze scholen verbeterd is (Inspectie SZW, 2016). Er zijn ook risico’s. Gemeenten spannen zich lang niet altijd voldoende in om de jongeren naar betaald werk te begeleiden, maar grijpen te snel naar alternatieven als dagbesteding en vrijwilligerswerk. Ook zetten veel gemeenten maar beperkt jobcoaching in, waardoor de kans op duurzame participatie kleiner is. Daartegenover staan initiatie- ven van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die leraren laten opleiden tot geregistreerd jobcoach. Zij bieden hun leerlingen zo op kosten van de gemeente passende nazorg. 130 Doorstroom via entree-opleiding * Scholen voor jongeren met gedragsproblemen bereiden een deel van hun leerlingen binnen het profiel arbeidsmarkt voor op doorstroom naar een entree- opleiding op mbo-1 niveau. Een aantal vso-scholen heeft de entree-opleiding geheel of gedeeltelijk in huis gehaald. Dat doen zij in samenwerking met een regionaal opleidingscentrum (roc). Een leerling die de entree-opleiding met een diploma afsluit, kan uitstromen naar de arbeidsmarkt of doorstromen naar een mbo opleiding op niveau 2. Vaker dan de school vooraf heeft ingeschat, kiezen de leerlingen voor dit laatste en weten zij zich succesvol in het mbo te handhaven. Dit roept de vraag op of zij dan niet eigenlijk in het profiel vervolgonderwijs thuishoren en daar wellicht toch een diploma kunnen halen. Volgens de scholen gaat het om leerlingen die in eerste instantie gebaat zijn bij een praktische leerweg en gaandeweg gemotiveerd raken zich ook theoretisch verder te ontwikkelen. De leraar Goede praktijklessen © In 2013/2014 bleek het didactisch handelen van de leraren in het voortgezet speciaal onderwijs grotendeels voldoende, maar de uitleg van de leraren was niet altijd effectief genoeg. Bovendien hadden velen van hen moeite met differentiëren en waren in ruim 20 procent van de lessen de leerlingen onvoldoende betrokken. Het onderzoek in 2015/2016 richtte zich op het arbeidsmarktgerichte profiel, en daarbinnen uitsluitend op de praktijklessen. Het beeld is nu positiever. Dit hangt onder andere samen met de aard van de praktijkles, waarbij leraren meestal lesgeven aan individuele of kleine groepjes leerlingen. Zij kunnen hen dan beter op maat bedienen. Boeiende leeromgeving © In tegenstelling tot de vaak saaie theorielokalen nodigen de praktijk- lokalen meer uit tot leren, door de apparaten, middelen en materialen die de leerlingen daar ter beschikking staan. Ook worden de werken van leerlingen in de lokalen uitgestald. De praktijklessen bieden bovendien meer mogelijkheden om af te stemmen op persoonlijk talent, affiniteit en belangstelling van de leerling. Dat komt de betrokkenheid van de leerlingen zichtbaar ten goede. 4.5 Grensoverschrijdend gedrag Meldingen vertrouwenszaken Meldingen seksueel misbruik e In 2015/2016 noteerde de vertrouwensinspectie achttien meldin- gen van seksueel misbruik in het (voortgezet) speciaal onderwijs (figuur q.5a). In zeven gevallen was de beschuldigde een met taken belast persoon, zoals een leraar of een onderwijsassistent. Drie op de tien meldingen vielen onder de categorie ‘ontucht met misbruik gezag of met wilsonbekwame’. Twee derde van de meldingen deed zich voor in het voortgezet speciaal onderwijs, waarbij het in go procent van de gevallen seksueel geweld tussen leerlingen betrof. Bij seksueel misbruik gaat het altijd om een strafbaar feit. Meer dan de helft van de meldingen over seksuele intimidatie ging over ongewenste hinderlijke aanrakingen. Bij een op de vier van deze meldingen was de beschuldigde een met taken belast persoon. Zorg om meldingen fysiek geweld » Het merendeel van de meldingen psychisch geweld betreft pesten. Een op de drie meldingen van fysiek geweld gaat over zware mishandeling. Dat is zorgelijk. De incidenten van (ernstig) grensoverschrijdend fysiek geweld en seksueel gedrag tussen opgroei- ende jongeren vragen bijzondere aandacht van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Beleid en aanbod moeten erop gericht zijn deze incidenten waar mogelijk te voorkomen. 131 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | ONDE SVERSLAC F Í 1 : Li î de Ë en en Fe hd Pd dk dM Par a ca Ì (4 eq _n Á an A nn R | & ar | 4 ts - | 4 € (= lj: b% . We on ú di et ” LA a” Be El Pr me s En Di Nd nr 132 Figuur q.5a Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs (voortgezet) speciaal onderwijs in 2015/2016 20 B Seksueel misbruik ken". 4 Seksuele intimidatie EB Psychisch geweld Fysiek geweld B Discriminatie Radicalisering MB Overig Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Schorsingsmeldingen Meldingsplicht schorsingen © Sinds twee jaar zijn scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs verplicht schorsingen van langer dan één dag bij de inspectie te melden. Een schorsing mag maximaal vijf dagen duren. Van 60 van de 135 schoolbesturen is bekend dat hun scholen de afgelopen jaren nooit een schorsingsmelding deden. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of dit betekent dat zij het middel schorsing niet gebruiken, zich beperken tot schorsingen van één dag of zich wellicht onttrekken aan de meldingsplicht. Interne schorsingen, waarbij leerlingen uit de les verwijderd zijn en in een aparte ruimte in school verblijven, hoeft een school niet te melden. Meer schorsingen in vso © In schooljaar 2015/2016 maakten de scholen melding van in totaal go5 schorsingen (tabel q.5a). Dit aantal ligt iets hoger dan vorig schooljaar. Ook is in de verdeling over speciaal en voortgezet speciaal onderwijs een klein verschil waar te nemen. Bij het speciaal onderwijs zien we een lichte afname van het aantal schorsingen, terwijl bij het voortgezet speciaal onderwijs juist een lichte toename te zien is. De duur van de schorsingen bedraagt in de meeste gevallen twee dagen. In het voortgezet speciaal onderwijs komt ook een schorsing van vijf dagen regelmatig voor. Wanneer zo’n schorsing zich bij herhaling voordoet, stijgt de kans op verwijdering. Scholen kunnen een leerling pas verwijderen als er een passende vervolgvoorziening gevonden is. Tabel 4.5a Aantal schorsingen van langer dan één dag naar onderwijssoort in 2014/2015 en 2015/2016 Speciaal onderwijs 79 68 Voortgezet speciaal onderwijs 816 837 Totaal 895 905 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Jongens van veertien tot zestien © De meeste schorsingen komen voor bij jongens in de leeftijd van veertien tot zestien jaar met gedrags- en/of psychiatrische problemen, soms in combinatie met een verstandelijke beperking. De verhouding jongens/meisjes is in het (voortgezet) speciaal onderwijs ongeveer 3:1. Het aantal schorsingsmeldingen is bij leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking doorgaans beperkt. Ook op scholen met leerlingen met een visuele beperking en op scholen voor lichamelijk en ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen komen schorsingen vrijwel niet voor. 133 Fysiek en verbaal geweld © De meest voorkomende reden voor schorsing is fysiek en verbaal geweld tegen personeel en medeleerlingen. Ook worden intimidatie en storend gedrag binnen de lessen vaak als reden opgegeven. Opvallend is de stijging binnen de categorie ‘anders’. Meestal gaat het om redenen die ook onder geweld of intimidatie vallen. Verder blijkt uit de meldingen dat verkeerd gebruik van sociale media steeds vaker voorkomt, zoals het ongevraagd posten van foto’s op internet. Enkele scholen kennen protocollen voor gebruik van mobiele telefoons en verzorgen lessen in mediawijsheid. Meldingen langdurig verzuim Gebrekkige verzuimadministratie e In 2015/2016 ging de inspectie bij twintig scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs na of zij de Leerplichtwet naleven. Bij veertien scholen was dat niet of niet voldoende het geval, vooral omdat een deugdelijke verzuimadministratie ontbrak. Het is dan niet duidelijk vast te stellen of de school leerlingen die in vier weken meer dan 16 uur verzuim- den bij de leerplichtambtenaar heeft aangemeld. Leerlingen lopen zo het risico langer thuis te zitten dan misschien nodig is. Niet alleen gemeenten weten soms niet welke jongeren verzuimen, ook bij de samenwerkingsverbanden zijn niet alle thuiszitters bekend. Scholen die de Leerplichtwet onvoldoende naleven zitten in een hersteltraject en riskeren een bestuurlijke boete. De komende jaren gaat de inspectie vaker onderzoek doen op dit gebied. Ondersteuning door de gemeente © Sommige scholen zijn zich onvoldoende bewust van het belang om bij verzuim van leerlingen een leerplichtambtenaar in te schakelen. Met de transitie jeugdzorg en de Participatiewet heeft de gemeente een ondersteunende rol gekregen. Scholen zijn daar niet altijd van op de hoogte. Zo kan de gemeente druk uitoefenen op een zorginstelling met een wachtlijst, omdat zij die zorg financiert. Ook kan zij waar nodig zorgen dat de hulpverlening binnen een gezin sneller op gang komt. Soms hebben leerlingen een geldige reden voor verzuim. Toch is ook dan melding bij de leerplichtambtenaar van belang, om te voorkomen dat nood- zakelijke hulpverlening uitblijft. 4.6 Kansen voor leerlingen Basisvoorwaarden Ontwikkelingsperspectief ° Op de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zitten leerlingen die door een fysieke, verstandelijke, psychische en/of psychiatrische beperking in hun mogelijkheden worden belemmerd. De scholen hebben de opdracht deze leerlingen te helpen een toekomst- perspectief te ontwikkelen dat hun optimale kansen biedt op vervolgonderwijs en participatie in de samenleving. Bij plaatsing moeten zij voor iedere leerling binnen zes weken en in overleg met de ouders een ontwikkelingsperspectief vaststellen. Van de in 2015/2016 onderzochte scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs voldoet ge procent aan deze verplichting (bijlage, tabel 1). Soms wel met de kanttekening dat de school het ontwikkelingsperspectief onvoldoende ambitieus formuleert. Verschillen in beleid toelaatbaarheid e Voor toelating op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs hebben niet-residentiële leerlingen uit de doelgroepen van voormalig cluster 3 en q een toelaatbaarheidsverklaring van een samenwerkingsverband nodig. Dit is verplicht sinds de invoe- ring van passend onderwijs op 1 augustus 2014. leder samenwerkingsverband maakt zijn eigen beleidskeuzes om de zorgplicht voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in te vullen. Daarbij is een goede, inhoudelijke afweging nodig, zodat de leerlingen onderwijs volgen op een school waar zij zich het beste kunnen ontwikkelen. De verschillen in beleid mogen niet leiden tot ongelijke kansen voor leerlingen. Toch krijgen we signalen binnen van ouders die naar een andere regio verhuizen omdat het samenwerkingsverband hun kind daar meer mogelijkheden biedt. 134 Plaatsing door commissie van onderzoek © Ook voor de ontwikkelkansen van leerlingen met auditieve en/of communicatieve beperkingen zijn weloverwogen beslissingen van belang. Sinds 1 augustus 2015 bepaalt een commissie van onderzoek voor welk onderwijsarrangement deze leerlingen in aanmerking komen. Voor leerlingen met visuele beperkingen gold dit al langer. Bij een intensief arrangement volgen de leerlingen onderwijs op een instelling voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij een medium of licht arrangement gaan de leerlingen naar een reguliere school voor basis- of voortgezet onderwijs en krijgen zij ambulante begeleiding. Hoelang het arrangement duurt hangt af van de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Samenwerking onontbeerlijk Voor optimaal onderwijs is samenwerking met ouders, andere scholen, ketenpartners en de gemeente onontbeerlijk. Over het algemeen weten de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die samenwerking in voldoende mate tot stand te brengen. Zij voeren bijvoorbeeld overleg met de jeugdhulpverlening en gaan overeenkomsten aan met andere scholen in de regio. Zo kunnen hun leerlingen van een breder onderwijsaanbod profiteren en worden hun mogelijkheden voor examinering en diplomering vergroot. Daarnaast wisselen de scholen regelmatig informatie uit met ouders en voorgaande en vervolgscholen, om zich een compleet beeld te vormen van de individuele leerbehoefte van een leerling en het onderwijs daarop af te stemmen. Ouders wisselend betrokken © De inspanningen die de scholen verrichten om ouders bij het onderwijs te betrekken, hebben niet altijd succes. Wanneer ouders matig betrokken zijn, komt dat onder andere door privéomstandigheden of doordat ze te ver van de school wonen. Maar er zijn ook ouders die juist zeer intensief betrokken zijn, individueel of soms ook vanuit een belangen- vereniging. Ook nemen ouders deel aan een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad, een ouderraad en aan de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband. Initiatieven om kansen te vergroten Aanbod op havo/vwo-niveau © In het voortgezet speciaal onderwijs geven de leraren binnen het profiel vervolgonderwijs vooral les op vmbo-niveau. Uit IQ-gegevens blijkt dat het merendeel van de vso-jongeren op dit niveau is aangewezen. Toch zijn er binnen het vso ook leerlingen met een havo- of vwo-perspectief. Het aanbod voor hen is bij de meeste vso-scholen beperkt, zeker in de bovenbouw, waar voor dit onderwijsniveau eerstegraads docenten gewenst zijn. Sommige vso- scholen sluiten een symbioseovereenkomst met een reguliere vo-school. Andere kiezen ervoor om het onderwijs met behulp van bevoegde leraren binnen een digitale leeromgeving aan te bieden. Doorgaans stromen deze leerlingen echter na de onderbouw uit naar het reguliere onderwijs. Instroom via syntheseklas ° Sommige jongeren met specifieke onderwijsbehoeften hebben baat bij een geleidelijke instroom vanuit het speciaal naar het reguliere onderwijs. Een aantal vso-scholen heeft hiervoor in de afgelopen jaren mogelijkheden gecreëerd. Een voorbeeld is de ‘syntheseklas’. Dit is een klas binnen een school voor voortgezet onderwijs met een klein docententeam in een beschermde omgeving. De leerlingen krijgen gedurende een periode van een of twee schooljaren steeds meer lessen in de reguliere klassen. Soortgelijke initiatieven komen ook onder andere bena- mingen voor, en in de vorm van een kleine zelfstandige afdeling binnen een reguliere setting. Voor dit soort voorzieningen zijn de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs verplicht een nevenvestiging aan te vragen. Ook moeten zij een symbioseovereenkomst afsluiten met het voortgezet onderwijs en zich houden aan de wettelijke voorschriften die voor symbiose van toepassing zijn. Samenwerking in kindcentrum © De laatste jaren groeit het aantal scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat deel uitmaakt van een kindcentrum, ook wel expertisecentrum, multi- functionele accommodatie of talentencampus genoemd. Binnen deze centra werken de scholen met verschillende organisaties al of niet geïntegreerd samen onder een dak. Dat zijn bijvoorbeeld reguliere scholen, tussenvoorzieningen, instanties van jeugdzorg en gezondheidszorg, kinder- dagverblijven of buitenschoolse opvang. Aandachtspunten hierbij zijn de regievoering en de communicatie met ouders over het ontwikkelingsperspectief. 135 Effect ontwikkelde initiatieven niet vastgesteld © In beleidsdocumenten staat vermeld welke financiële en kwalitatieve meerwaarde de besturen en scholen zien in de initiatieven die zij ontwik- keld hebben. Daarbij blijkt onvoldoende dat zij de effecten van de nieuwe voorzieningen op de kwaliteit van het onderwijs ook al feitelijk vastgesteld hebben of van plan zijn dit te doen. Van sommige besturen is bekend dat zij opleidingsinstituten of universiteiten bij de evaluatie van hun initiatieven betrekken. Jongeren in een gesloten behandelsetting Kwetsbare overgang ® In totaal bieden 28 scholen onderwijs aan jongeren die verblijven in een gesloten residentiële instelling (Jeugdzorgplus) of een justitiële jeugdinrichting. De meeste van deze leerlingen hebben een onderbroken schoolontwikkeling. Vaak lukt het de leraren hen opnieuw te motiveren om kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen die ze nodig hebben voor een plek op de arbeidsmarkt of voor een vervolgopleiding. Hun leerrendement hangt af van de mate waarin zij een succesvolle overgang kunnen maken naar een nieuwe bestemming en zich daar kunnen handhaven. Complexe problemen maken die overgang risicovol. Zo kampen veel jongeren met gedrags- en verslavingsproblemen en komen ze moeilijk aan huisvesting. Een aantal van hen is bovendien licht verstandelijk beperkt. Op hun weg naar zelfstandigheid en participatie in de samenleving zijn de jongeren op de hulp en ondersteuning van verschillende instanties aangewezen. Te weinig samenwerking © Uit gezamenlijk onderzoek door de inspecties voor de Gezondheids- zorg, Onderwijs, Jeugdzorg, Veiligheid en Justitie, en Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat er onvoldoende sprake is van professionele, integrale samenwerking tussen instanties op het gebied van zorg, onderwijs, wonen, werk en inkomen (STJ/TSD, 2016). Zo weten scholen en ketenpartners elkaar niet of pas in een laat stadium te vinden. Residentiële instellingen, (gezins)voogden, jeugd- reclassering en andere betrokkenen zijn soms niet bekend met de mogelijkheden van wijkteams. Ook komt het voor dat de partijen te weinig op de hoogte zijn van de (nieuwe) routes en mogelijk- heden binnen het lokale stelsel. Regie ontbreekt © De verschillende instanties die bij de jongeren betrokken zijn, maken meestal afzonderlijk een traject- of toekomstplan. Deze plannen zijn vaak onvoldoende op elkaar afge- stemd en missen een stapsgewijze opbouw met duidelijke doelen voor niet alleen de korte, maar ook de langere termijn. Bovendien beschrijven de meeste plannen slechts één aanpak. Ze bevatten geen alternatieven om de koers waar nodig bij te stellen en te zorgen dat de leerling kan blijven rekenen op ondersteuning. Ook ontbreekt vaak de regisseur die nodig is om het toekomstplan effectief te kunnen uitvoeren: één professional die de jongere, ouders en netwerkpartners bij het plan betrekt. Belemmeringen in het stelsel © Goede regievoering en afstemming tussen de betrokken partijen zijn niet genoeg om het toekomstperspectief van deze jongeren met complexe problemen waar te maken. Op landelijk niveau zijn er stelselkenmerken die om verbetering vragen. Zo zijn de instroommomenten in het onderwijs beperkt. Na beëindiging van hun residentieel verblijf kunnen veel jongeren hun onderwijsloopbaan niet onmiddellijk voortzetten, terwijl continuïteit en een goede dagbesteding voor hen nu juist zo belangrijk zijn. Daarnaast brengt de overgang van 18- naar 18+ de continuïteit van de zorg en ondersteuning in gevaar. Als een aanvraag uit de Wet langdurige zorg (Wlz) nodig is, kan die in principe pas worden gedaan als de jongere 18 jaar is. Vaak betekent dit stagnatie in zorg en/of huisvesting. 136 Blinde en slechtziende leerlingen ICT-belemmeringen © In 2016 heeft Nederland het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking geratificeerd. Dit verdrag moet onze samenleving toegankelijker maken voor mensen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen. Toegankelijkheid is meer dan de toegang tot openbaar vervoer of openbare ruimte. Voor de instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs met leerlingen met een visuele beperking vraagt de toegankelijkheid van digitale diensten bijzondere aandacht. ICT biedt deze leerlingen veel kansen op ontwikkeling en participatie, maar dan moeten zij wel de mogelijkheden krijgen om de snel opeenvolgende ontwikkelingen bij te benen. Te vaak stuiten de leerlingen daarbij op belemmeringen, bijvoorbeeld omdat educatieve leermiddelen, lesmaterialen en software niet adequaat werken of de middelen voor digitale aanpassingen niet toereikend zijn. Meervoudig beperkte leerlingen Inkorting verblijfsduur © Scholen met (ernstig) meervoudig beperkte leerlingen in de profielen dagbesteding of arbeidsmarkt ervaren vaak de druk van het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs om het onderwijstraject van hun leerlingen te verkorten tot de leeftijd van achttien of soms zelfs zestien jaar. Het samenwerkingsverband ziet dan geen meerwaarde in een langere verblijfsduur. Sommige besturen spannen zich actief in om het samenwerkingsverband beter met hun bijzondere doelgroepen bekend te maken. Daarmee proberen ze begrip te kweken voor de wat langere weg die deze leerlingen nodig hebben om een beoogde ontwikkeling door te maken. 4.7 Passend onderwijs en (v)so-scholen Minder leerlingen in (v)so © Het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs is opnieuw licht gedaald. Sinds 2014/2015 vindt ook een afname plaats in het voortgezet speciaal onderwijs. Daarmee lijkt de groei van het (v)so, waarvan tientallen jaren sprake was, te zijn gestopt. Zeer waarschijnlijk houdt dit verband met de invoering van passend onderwijs, maar ook demografische krimp kan meespelen. Afname leerlingenaantal bij instellingen © Bij de instellingen voor leerlingen met visuele beperkingen (cluster 1) neemt het absolute aantal leerlingen af. Deze leerlingen nemen overigens al jaren relatief vaker deel aan het reguliere onderwijs. Daarnaast is bij de instellingen een trend waar te nemen om deze leerlingen intensieve ondersteuning aan te bieden op reguliere scholen die ook lichtere onder- steuningsvormen aanbieden. Dit maakt tussentijdse uitstroom makkelijker. Ook ontstaan er diverse ondersteuningsvormen waarbij leerlingen en docenten op afstand van specifieke voorzieningen gebruik kunnen maken. Uit een vergelijking van cohorten voormalige indicatieleerlingen, die zowel in het (voortgezet) speciaal als in het reguliere onderwijs zaten, blijkt dat van het cohort 2012 meer kinderen met auditieve en/of communicatieve beperkingen (cluster 2) drie jaar later in het reguliere onderwijs zitten dan van het cohort 2009. Meer samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs © In veel regio’s zien we initiatieven tot meer samenwerking tussen reguliere scholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De onderlinge contacten zijn meer en beter geworden. De scholen zijn positief over deze versterkte samenwerking (zie ook De Boer en Van der Worp, 2016). De inspectie juicht deze ontwikkelingen toe, maar benadrukt dat altijd duidelijk moet zijn welk bestuur verantwoordelijk is voor een leerling, en dus aanspreekbaar op het onderwijsproces en de onderwijsresultaten. Uit de samen- werkingsovereenkomsten is dat nu soms onvoldoende op te maken. 137 Overdracht van (v)so-scholen © Voor het eerst is er sprake van schoolbesturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die een school als geheel overdragen aan schoolbesturen voor regulier onder- wijs. Dit verschijnsel doet zich vooral in Oost-Nederland voor. Het gaat om enkele scholen voor kinderen van twaalf jaar en jonger die overgaan naar het speciaal basisonderwijs en om scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die opgaan in het reguliere voortgezet onderwijs. In een paar gevallen heeft de inspectie er bij de besturen op moeten aandringen om bij zo’n overdracht zorgvuldige afspraken te maken met het samenwerkingsverband over de extra bekostiging die voor deze leerlingen nodig is. Daarnaast is de overname van de expertise van de leraren een belangrijk bespreekpunt. Nog steeds veel thuiszitters © In het kader van passend onderwijs hebben samenwerkingsverban- den de opdracht om voor leerlingen passende onderwijsplekken te verzorgen. Scholen hebben de verplichting om ondersteuning te bieden, zoals vastgelegd in hun ondersteuningsprofiel. Toch zijn er nog altijd leerlingen die thuiszitten. De ouders van deze leerlingen kunnen dit melden bij de inspectie. De inspectie neemt dan contact op met de melder, de school en/of het samenwerkings- verband en ziet erop toe dat de partijen tot een oplossing komen. In schooljaar 2015/2016 kwamen zestig meldingen binnen van thuiszitters in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij twee derde van de meldingen ging het om een leerling in het voortgezet speciaal onderwijs. In de meeste gevallen is er sprake van een verstoorde communicatie tussen ouders/leerling en de school, waardoor de ouders het vertrouwen in een goede oplossing hebben verloren. Vaak is het ouders onvoldoende bekend dat zij het samenwerkingsverband bij de thuiszitsituatie kunnen betrekken. Als dat niet werkt, kunnen zij een onderwijsconsulent als bemiddelaar inschakelen. 4.8 Nabeschouwing Merkbare gevolgen passend onderwijs Twee jaar na invoering van de stelselwijziging merkt de sector (voortgezet) speciaal onderwijs dat passend onderwijs gevolgen heeft voor de leerlingen- populatie, de doorstroom van leerlingen naar het reguliere onderwijs en de bedrijfsvoering van de scholen. De scholen kunnen proactief met de stelselwijziging omgaan, maar de besturen zijn te vaak volgend en daardoor afhankelijk van de regionale ontwikkelingen binnen de samenwerkings- verbanden. De instellingen binnen cluster 1 en 2 maken geen deel uit van een samenwerkings- verband en voeren hun eigen beleid. Samenwerkingsverbanden pakken regie © Scholen merken dat de samenwerkingsverbanden aan de knoppen draaien. Op financieel gebied bepalen ze onder meer in welke categorie de leerling bekostigd wordt en nemen ze besluiten om speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs samen te voegen. Ook beslissen ze over de afgifte van toelaatbaarheidsverklaringen voor het voortgezet speciaal onderwijs, in het bijzonder voor jonge leerlingen van elf jaar en voor de oudere vanaf achttien jaar. Landelijk gezien neemt het aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs in lichte mate af, maar regionaal zijn er behoorlijke verschillen. Sommige regio’s laten zelfs een toename van het aantal leerlingen zien, onder andere omdat reguliere vo-scholen leerlingen tussen dertien en achttien jaar naar het vso blijven verwijzen. Resultaatgerichtheid toegenomen © In het speciaal onderwijs neemt het leerrendement toe. Een aantal so-leerlingen doet mee aan de Centrale Eindtoets van het basisonderwijs. In het voortgezet speciaal onderwijs hebben de uitstroomprofielen hun plek gevonden. Nog steeds is het aantal leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs het hoogst. Steeds meer leerlingen uit dit profiel doen examen als extraneus of via het staatsexamen. Wat opvalt zijn hun positieve resultaten bij de rekentoets. Onvoorzien is echter de toename van de gespreide examens in de vakken van het staatsexamen. Deelexamens betekenen voor sommige vso-leerlingen een goed alternatief, maar waar mogelijk verdient toch een volledig examen de voorkeur. 138 Arbeidsmarktgericht profiel krijgt vorm © In het profiel arbeidsmarkt zitten de minste leerlingen, maar het is geen gemakkelijke opgave hen op een arbeidsplek te krijgen. Stageplekken zijn soms moeilijk te vinden. De Participatiewet levert nog weinig plaatsen op en de weg naar de sociale werkplaats is afgesloten. Gelukkig zijn er ook mooie voorbeelden van samenwerking tussen scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, gemeenten en het bedrijfsleven. De meeste leerlingen zijn gemotiveerd. Zij willen graag een arbeidsplek om daarmee naar vermogen in hun eigen levens- onderhoud te kunnen voorzien. Aandacht nodig voor continue onderwijsloopbanen © Door de transitie in de jeugdzorg is er een verschuiving naar thuisnabije behandeling te zien. Naar verwachting zet deze trend door. In combinatie met kortere behandelingen blijven daardoor meer leerlingen ingeschreven in het reguliere onderwijs. De continuïteit van de onderwijsloopbanen van residentiële leerlingen blijft ook onder passend onderwijs aandacht vragen. Het blijkt niet vanzelfsprekend om bij de start van het residentiële onderwijs afspraken te maken met de school van herkomst over terugplaatsing en procedures rondom de afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring duren vaak te lang. Daardoor komen leerlingen thuis te zitten. Dat geldt in het bijzonder voor de leerlingen uit een gesloten jeugdzorginstelling of justitiële inrichting, voor wie de doorstroom naar het voortgezet speciaal onderwijs voorheen voor de duur van één schooljaar gegarandeerd was. Leerlingen in wachtkamer © Passend onderwijs biedt veel leerlingen kansen. Steeds meer zien we dat plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs tijdelijk is. Maar daarmee zien we ook een rafelrand ontstaan van leerlingen die de samenwerkingsverbanden in tussenvoorzieningen opvangen, waar zij wachten op een passende plek in regulier of (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze leerlingen zitten dan niet thuis, maar krijgen ook niet het aanbod en de ondersteuning die ze nodig hebben. Op deze ongewenste situaties gaat de inspectie intensiever toezien. | 139 Literatuur Boer, A. de, & Worp, L. van der (2016). De impact van passend onderwijs op het so/sbo en het vso. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek. CvTE (2016). Terugblik 2015. Resultaten Centrale Eindtoets. Utrecht: College voor Toetsen en Examens (CvTE). Inspectie van het Onderwijs (2016). Burgerschap op school. Een beschrijving van burgerschapsonderwijs en de maatschappelijke stage. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie SZW (2016). Als je ze loslaat, ben je ze kwijt. Onderzoek naar de begeleiding van jongeren met een arbeidsbeperking door gemeenten. Den Haag: Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). OCW (2015). De waarde(n) van weten. Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2016). Tiende voortgangsrapportage passend onderwijs. [Brief] aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 6 december 2016]. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). STJ/TSD (2016). Kwetsbare jongeren op weg naar zelfstandigheid. Utrecht: Samenwerkend Toezicht Jeugd/Toezicht Sociaal Domein (STJ/TSD). Transitie Autoriteit Jeugd (2016). Samen voor het kind? Tweede jaarrapportage Transitie Autoriteit Jeugd. Den Haag: Transitie Autoriteit Jeugd. Wel, J. van der, Snijdewint, M., & Mol, N. (2016). Extern evaluatieonderzoek traject excellente scholen. Amsterdam: Regioplan. Meer informatie vindt u op www.destaatvanhetonderwijs.nl 140 B II | Tabel 1 Beoordeling van de in 2015/2016 onderzochte scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (n=126) De school stelt bij plaatsing voor iedere leerling binnen zes weken een ontwikke- 92 lingsperspectief vast. De school gebruikt een samenhangend systeem van (waar mogelijk genormeerde) 84 instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen. De school stelt vast of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelings- 44 perspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes. De school voert het onderwijs en de ondersteuning planmatig uit. 68 Bij de aangeboden leerinhouden op het gebied van Nederlandse taal en rekenen/ 98 wiskunde biedt de school de kerndoelen als te bereiken doelstellingen (so)/De school hanteert een leerstofaanbod voor de kernvakken van het uitstroomprofiel (vso). Het leerstofaanbod van de leerroute sluit aan op de uitstroombestemming. 79 De leraren zetten de geplande onderwijstijd doelgericht in. 97 De school heeft een veilige leer- en werksituatie voor zowel de leerlingen als het 96 personeel. De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof. 88 De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer. 96 De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten. 90 De leraren stemmen hun (ortho)pedagogisch handelen af op (problematisch) gedrag 97 van leerlingen. De school evalueert jaarlijks de leerresultaten van de leerlingen.* 40 *n=164 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 141 Tabel 2 Aantal scholen voor voortgezet speciaal onderwijs waar het arbeidsmarktgerichte profiel op onder- delen als voldoende beoordeeld is in 2015/2016 (n=29) De school stelt vast of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelings- 10 perspectief (in het bijzonder de arbeidscompetenties) en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes. Voor het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel biedt de school de kerndoelen aan 23 als te bereiken doelstellingen. Het leerstofaanbod van de leerroute sluit aan op de uitstroombestemming. 22 De voorbereiding op en de uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming zijn 26 doeltreffend. De school heeft een veilige leer- en werksituatie voor zowel de leerlingen als het 28 personeel. De inrichting van het gebouw en de lesruimten getuigen van een veilige en 27 inspirerende leer- en werkomgeving. De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw. 25 De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof. 23 De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer. 27 De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten. 25 De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces. 24 De leraren stemmen binnen de leerroute de aangeboden leerinhouden af op de 17 onderwijsbehoeften van leerlingen. De leraren stermmen de instructie af op verschillen in instructiebehoeften van 24 leerlingen. De school evalueert regelmatig de kwaliteit van het onderwijsleerproces van het 19 arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel. De school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen in het arbeidsmarkt- 3 gerichte uitstroomprofiel (waaronder de bereikte arbeidscompetenties). De school heeft een beeld van de competenties en functies die zij nodig acht voor 27 het verzorgen van het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel. De school heeft zicht op de ontwikkelbehoeften van het personeel. 27 De school heeft een professionaliseringsbeleid gericht op het (verder) ontwikkelen 24 van de kwaliteit van het personeel dat het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel verzorgt. De leraren die het onderwijs verzorgen, zijn daartoe bevoegd (WEC, art. 3). 17 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 142 4 (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS 143 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 ET 5 MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS S | | ee 5.1 Sturing op kwaliteit 150 5.2 Kwaliteit van het onderwijs- en examenproces 157 5.3 Ontwikkeling onderwijsresultaten 163 GMR Cat ICR TTE KEN) 168 5.5 Kwaliteit van het niet-bekostigd mbo 168 5.6 Kwaliteit groen mbo rd 5.7 Nabeschouwing 4’ RED b d IJ Kwaliteits- PERCENTAGE VOLDOENDE OPLEIDINGEN borging raakt NAAR OORDEEL OVER KWALITEITSBORGING onderwijs- m Onvoldoende kwaliteitsborging k lit it m Voldoende kwaliteitsborging Walltel Tegenvallende Opleidingen die voldoende rekenresultaten zijn beoordeeld op kwaliteits- leiden tot actie borging hebben vaker hun onderwijs- en examenproces op orde en zij hebben gemiddeld hogere ‚ Door het niet meetellen van opbrengsten. De sleutel ligt léd de rekenresultaten is de in een kwaliteitszorgsysteem motivatie onder studenten dat ook in de teams afgenomen. Daar willen herkenbaar en verankerd is. instellingen iets aan doen. Instellingen anticiperen op krimp en dalende studentenaantallen Ze maken gebruik van slimme prognoses en nemen maatregelen op het gebied van huisvesting, personeel, opleidingsaanbod en organisatie. Onderwijsproces Examinering en Opbrengsten voldoende diplomering voldoende voldoende u ENNE d rn un ute ute nnn ste uus Im use ass sales m 53 es | en | Imme mn 15 | See eo Á a TTM A ren men DL ed LL (AGO ahaaa atasa alas As /\ balsa ee a " we Se EE Primair onderwijs Voortgezet onderwijs RE Niet-bekostigd « Een op de tien BEOORDELINGVANDeLES Aantal bekostigde .. . . O, . . onderwijsaan lessen is niet AR EERACTMTËT(D instellingen nvoldoende studenten op orde Voldoende e ® Sterk onder de 23 is beoorde Inspecteurs beoordelen beter dan generieke lessen vaker met aan studenten een onvoldoende en als minder sterk dan beroepsge- boven de 23 richte lessen. In 13,8 procent . van de generieke lessen is de Beroepsgericht _ kwaliteit van het lesgeven onvoldoende. Gerichte Bij beide vormen van deskundigheidsbevordering onderwijs zijn er van leraren werkt om zwakke tekortkomingen bij de lessen te verbeteren. examinering en le, kwaliteitsborging. Bij de Aantal studenten groep opleidingen met x1.000 studenten van 23 jaar of . . ouder is daarnaast het Generiek Niveau onderwijsproces en de Eid naleving niet altijd op orde. Studenten met een niet-westerse migratie- achtergrond vinden moeilijker een baan VERSCHIL IN % WERKLOOSHEID T.O.V. GEDIPLOMEERDEN n ZONDER MIGRATIEACHTERGROND Het verschil in kans op een 196,0 baan tussen een mbo- BOL gediplomeerde met een niet- Niet-westerse migratieachtergrond westerse migratieachtergrond m Westerse migratieachtergrond en een mbo-gediplomeerde EN zonder migratieachtergrond is ú 11,5 procent. We zien het verschil in baankansen tussen groepen afgestudeerden de laatste jaren oplopen. Met name gediplomeerden met een niet-westerse migratie- achtergrond vinden minder EA makkelijk een baan dan BOL andere gediplomeerden. 85,2 Niet alleen vinden studenten met een niet-westerse migratieachtergrond moeilijker een baan, ook al tijdens de studie zien we dat zij aanzienlijk meer problemen ervaren bij het vinden van een stage. 10,8 BOL 9,3 2001 2015 "10/11 "15/16 | LD @) E EE EERE EE) EEE EEE EEE on | Hit GOOR KORKORS) (@) EE | 22242 EN EN F\ FA C\ ZS a ts “ s mn EE de @KSRSKSEKS ECR RS ters, nn tels u u Yke A yrs u Ne°T » Argee- rm KOMCELIME BN Ae vaars Kd aidan LENIE Á Ade EHA Middelbaar Hoser onderwiis speciaal onderwijs beroepsonderwijs el ] INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | ONDERWIJSVER Er En Be ED N A ER md En ESSE ns E. 4 Ef ì a EN a k k E ” Er” î De & Kk k : k \ Î ú kl si ‚—_— Kn , EN ks” kn 5 “ Ë ad k A Nen, an Eid An Ne ie ' Dn . kh p ip ke kh IN hed ' ks e mA A ed 0 Lj ki Vakschool Schoonhoven werd in 1895 opgericht als tekenschool k voor jonge edelsmeden. In 1920 wordt de school Rijksvak- he en Kunstnijverheidsschool voor Goud- en Zilversmeden en EN In Horlogemakers. Het is nog altijd de enige school in nr Nederland die studenten in deze vakken opleidt. á " Ke e e ie a En Samenvatting Kwaliteitsborging raakt onderwijs- en examenkwaliteite Professionalisering docenten kan gerichter » Dat het belangrijk is dat alle medewerkers in een instelling Het merendeel van de lessen voldoet aan de zich betrokken voelen bij de kwaliteit van het onderwijsen _ basiskwaliteit, maar 11 procent is onder de maat. daar hetzelfde over denken, zien we terug op opleidings- Instellingen erkennen het belang van goede docenten, niveau. Opleidingen die voldoende zijn beoordeeld op maar vinden het lastig om actie te ondernemen als kwaliteitsborging hebben ook vaker hun onderwijs- en lessen onvoldoende zijn. Gerichte deskundigheids- examenkwaliteit op orde. Zij bieden beter onderwijs aan bevordering werkt, want we zien betere lessen bij hun studenten. De afgelopen drie jaar bleef het aantal scholen die hun deskundigheidsbevordering op orde instellingen dat de kwaliteit van het onderwijs voldoende hebben. borgt gelijk. Keuzes bij plaatsing en doorstuderen © Op verschil- Vertaling naar opleidingsniveau © Hoe meer mede- lende momenten binnen de schoolloopbaan zien we werkers op de werkvloer bezig zijn met kwaliteitszorg, des ongelijke kansen tussen groepen studenten. Studenten te sterker de kwaliteitsverbetering. Niet alle lagen in de met lager opgeleide ouders kiezen in vergelijking met organisatie denken hetzelfde over onderwijs- en examen- _ studenten met hoger opgeleide ouders na een vmbo- kwaliteit en hoe je die kan verbeteren en borgen. Hierdoor kader opleiding wat minder vaak voor een niveau q gaat het doorvoeren van verbeteringen ook minder goed. _ opleiding. Na het behalen van het mbo-diploma kiezen Op instellingsniveau is over de kwaliteit nagedacht en zij eerder voor een baan, terwijl de groep met hoger wordt er richting gegeven, maar op opleidingsniveau opgeleide ouders vaker doorstudeert. Goede studie- heeft dat nog niet het gewenste effect. Onderwijskundig keuze en loopbaanadviezen kunnen ervoor zorgen dat leiderschap kan ervoor zorgen dat iedereen in de organi- alle talenten zich maximaal kunnen ontplooien. satie op dezelfde manier over onderwijs- en examen- kwaliteit denkt én daarnaar handelt. Ongelijke kansen op een diploma, stage en baan * Net als studenten met lager opgeleide ouders hebben Afname en beoordeling examens soms onvoldoendee studenten met een niet-westerse migratieachtergrond De afname en beoordeling van het praktisch beroeps- een lagere kans op het halen van een diploma, maar zij examen vindt vaak plaats in een reële beroepscontext. halen wel vaker een diploma op ten minste het niveau De betrouwbaarheid van de afname en beoordeling isin dat je zou verwachten op basis van hun vooropleiding. 20 procent van gevallen niet op orde. Hiermee ontstaan Ook bij het vinden van een stageplek of een baan zijn de er risico’s voor de waarde van het diploma. De oorzaken kansen van studenten met een niet-westerse migratie- kunnen liggen in het ontbreken van een visie op achtergrond kleiner dan die van andere studenten. examineren in de praktijk, de afnamecondities in de Het is de taak van het onderwijs om zoveel mogelijk bij beroepscontext, de onafhankelijkheid en/of de deskun- te dragen aan het opheffen van niet wenselijke verschil- digheid van de assessoren of een inadequate beoorde- len tussen schoolloopbanen, zowel binnen de opleiding ling zelf. Bij het bewaken van het examenproces doorde _ als in de aansluiting op de stage en de arbeidsmarkt. examencommissies is dit jaar geen vooruitgang geboekt. Aandachtspunten niet-bekostigd onderwijs Verbeterpunten beroepspraktijkvorming © Er wordt Het private onderwijs aan studenten overwegend door studenten veel geleerd in de beroepspraktijk. jonger dan 23 jaar is meestal op orde. Alleen bij de Toch vinden studenten en praktijkbegeleiders dat de examinering troffen we grote tekortkomingen aan. aansluiting tussen leren op de school en op de werk- Bij opleidingen met overwegend oudere studenten is plek beter kan. Ook is er tijdens de stage behoefte aan het beeld zorgelijk. Zowel het onderwijs als de exami- meer begeleiding vanuit de opleiding, gericht op het nering zijn vaak onvoldoende. Beide onderwijstypen leerproces van de student. Tenslotte zijn goede en (jongeren en ouderen) kunnen nog veel winst boeken veelvuldige contacten tussen opleiding en leerbedrijf in het borgen van de onderwijs- en examenkwaliteit. nodig en een warme overdracht van stagiaires. Bij instellingen waar de kwaliteitszorg op orde is, Hierdoor wordt de plaatsing van studenten met een zijn het onderwijs en de examinering vaker voldoende. niet-westerse achtergrond makkelijker. 149 5.1 Sturing op kwaliteit Drie uitgangspunten kwaliteitszorg Besturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en voor de continuïteit van de instelling. Daarover leggen ze verantwoording af in het jaarverslag. De zorg voor kwaliteit binnen een instelling kent drie uitgangspunten. Ten eerste richt kwaliteitszorg zich zowel op de processen binnen het onderwijs als op de uitkomsten daarvan. Ten tweede is er sprake van een systematische aanpak waaruit blijkt wat de instelling wanneer, hoe en waarom heeft gedaan. En ten derde gaat het er niet alleen om de kwaliteit vast te stellen, kwaliteitszorg is er ook op gericht om die te bewaken en verbeteren (Oomens e.a., 2015). Relatie kwaliteitsborging en onderwijskwaliteit e Er is een relatie tussen goede kwaliteitsborging door het bestuur en goede onderwijskwaliteit. Bij geconstateerde tekortkomingen tijdens inspectie- onderzoek wordt het bestuur daarop aangesproken. Besturen opereren binnen de financiële randvoorwaarden die daarvoor beschikbaar zijn gesteld. Als ze te maken krijgen met krimp van studentenaantallen, heeft dat bijvoorbeeld invloed op de financiën en mogelijk op de kwaliteit van het onderwijs. Tijdig anticiperen is dan een voorwaarde. Kwaliteitsborging op instellingsniveau Stagnatie kwaliteitsborging * Ongeveer een derde van de instellingen heeft nog geen volledig functionerende kwaliteitscyclus. Het aantal instellingen dat de kwaliteit van het onderwijs kan borgen is de afgelopen drie jaar gelijk gebleven (tabel 5.1a). Tabel 5.1a Oordeel over de kwaliteitsborging op instellingsniveau in 2014, 2015 en 2016 (in aantallen) Goed 1 3 2 Voldoende 15 1 13 Onvoldoende 7 8 8 Slecht 0 0 0 Totaal 23 22 23 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Beoordeling, verbetering en verankering knelpunten © Grootste knelpunten binnen de kwaliteits- borging zijn de beoordeling van de onderwijskwaliteit en de verbetering en verankering. Bij beoor- deling gaat het om de vraag of instellingen objectief beoordelen of de gestelde doelen worden gerealiseerd; bij verbetering en verankering om de vraag of instellingen weten waar ze verbeter- acties moeten inzetten. Een kwart van de instellingen voldoet niet aan deze aspecten van kwaliteitsborging (tabel 5.1b). Tabel 5.1b Aantal instellingen dat als voldoende of goed is beoordeeld op (aspecten van) kwaliteitsborging in 2014, 2015 en 2016 rf PoE 2016 (n=23) (n=22) (n=23) Kwaliteitsborging 16 14 15 Sturing 21 19 21 Beoordeling 21 16 17 Verbetering en verankering 18 17 17 Dialoog en verantwoording 23 21 22 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 150 Evaluatie data over onderwijskwaliteit moet beter © Instellingen beschikken over steeds meer interne en externe bronnen om de kwaliteit van het onderwijs te analyseren. De informatie over de onderwijskwaliteit die daarmee beschikbaar komt, is bij de meeste instellingen voldoende. Toch blijft de analyse en beoordeling van al die data in een kwart van de gevallen achter. Het blijkt vooral lastig om binnen de hele instelling de kwaliteit eenduidig te beoordelen, op basis van vooraf afgesproken doelen of normen. Knelpunten — bijvoorbeeld ontevreden werkgevers of studenten — komen met de huidige monitoringsgegevens wel boven tafel, maar het komt te vaak voor dat instellingen de oorzaken vervolgens niet in samenhang analyseren. Weinig onafhankelijke beoordelingen © Niet elke instelling houdt zich regelmatig een spiegel voor door (externe) onafhankelijk deskundigen bij de beoordeling te betrekken. Als dit wel gebeurt, worden de uitkomsten niet altijd gebruikt om andere opleidingen te verbeteren. Door factoren te identificeren die opleidingen risicovol of succesvol maken, profiteren ook andere opleidingsteams van de zelfevaluaties of audits. Met ingang van 1 augustus 2017 wil de inspectie zich, meer dan nu, waar dat kan op de eigen bronnen van de instellingen gaan baseren. Het is dan essentieel dat instellingen zelf beschikken over adequate en valide beoordelingen van het onderwijs. Kwaliteitsborging nog niet tot op teamniveau © Besturen slagen er niet altijd in om de kwaliteits- borging tot in de haarvaten van de organisatie op orde te krijgen. Met name de verbetering en verankering is hierbij een struikelblok. De kwaliteitsborging op teamniveau blijft dan achter en er zijn grote verschillen tussen de teams. Zodra besturen erin slagen de gehele kwaliteitscyclus binnen de hele instelling rond te maken, wordt gestructureerd aan kwaliteit werken ook op de werkvloer zichtbaar. Leiderschap en teamvorming als sleutels e Bij de agrarische opleidingscentra (aoc's) is het verschil tussen kwaliteitszorg op bestuursniveau en teamniveau duidelijk zichtbaar. De aoc's zijn later dan de regionale opleidingscentra (roc’s) begonnen met het inrichten van middenmanagement. Tijdens een verkennend gesprek over kwaliteitsborging tussen de inspectie, de aoc's en de AOC Raad kwamen onderwijskundig leiderschap en teamvorming naar voren als sleutels voor de kwaliteitsborging op opleidingsniveau. Goede onderwijskundige leiders ontwikkelen een visie voor hun instelling of team. Die visie is gebaseerd op hun persoonlijke en professionele waarden, passend bij de waarden van de organisatie. Ze dragen deze visie bij elke gelegenheid uit en beïn- vloeden hun medewerkers en andere belanghebbenden om deze visie te delen. De overtuigingen, structuren en activiteiten in een instelling zijn erop gericht om deze gedeelde visie te bereiken (Bush en Clover, 2012). De aoc's constateerden dat er wel een kwaliteitszorgsysteem op het niveau van de instelling is ingericht, maar dat het op teamniveau, waar de opleidingen worden verzorgd, nog te beperkt functioneert of daadwerkelijk gedragen wordt. Verschillende snelheden in ontwikkeling kwaliteitsborging © In 2016 is bij dezelfde instellingen als in 2013 de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteitsborging onderzocht. Gemiddeld genomen is er over deze periode een enorme progressie geboekt. Kijken we echter wat dieper, dan constate- ren we net als vorig jaar dat er grote verschillen tussen instellingen zijn (tabel 5.1c). Instellingen werken met verschillende snelheden en urgentie aan de kwaliteitsborging. Ongeveer de helft van de instellingen kreeg in 2016 een beter oordeel op kwaliteitsborging dan in 2013, maar bij de andere helft is het oordeel gelijk gebleven of soms zelfs verslechterd. Daarbij zakten twee instellingen van voldoende naar onvoldoende en bleven vijf instellingen onvoldoende. Nadere analyse van de achteruitgang bij twee instellingen leverde verklaringen op die zowel te maken hebben met het belang dat instellingen hebben toegekend aan kwaliteitsborging, als met de veranderde focus van de inspectie. 151 Tabel 5.1c Ontwikkeling in oordeel over de kwaliteitsborging op instellingsniveau, vergelijking 2016 met 2013 (n=23) Vooruitgang Onvoldoende 1 Onvoldoende Voldoende 9 Stabiel Onvoldoende Onvoldoende 5 Voldoende Voldoende 4 Achteruitgang Voldoende Onvoldoende 2 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Veranderde focus © De afgelopen jaren onderzocht de inspectie de kwaliteitszorg bij mbo-instellin- gen met het toezichtkader 2012. Bij de start in 2012 was het vooral van belang dat er kwaliteitszorg- systemen aanwezig waren. Zowel de instellingen als de inspectie focusten op het inrichten van deze systemen. Drie jaar later is er meer aandacht voor het effect van kwaliteitszorg op de kwaliteit van onderwijs en examinering. De aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem blijkt niet automatisch te leiden tot een geborgde onderwijskwaliteit. Het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) neemt dezelfde ontwikkeling waar bij de evaluaties van de audits van het kwaliteitsnetwerk. Volgens het ecbo is meer aandacht nodig voor de impact van het kwaliteitszorgsysteem op de onderwijskwaliteit en de verbetering (Hermanussen en Brouwer, 2016). Meer aandacht voor kwaliteitscultuur © Aandacht voor het effect van kwaliteitszorg lijkt zich te vertalen in een breed gedragen kwaliteitscultuur die het kwaliteitszorgsysteem ondersteunt. Dat zien we bij instellingen die hun systeem hebben doorontwikkeld en gericht inzetten om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Kwaliteitsborging op opleidingsniveau Kwaliteitsborging schiet vaak tekort © Bij bijna de helft van de opleidingen schiet de kwaliteits- borging nog tekort. Net als op instellingsniveau geldt dat vooral winst is te behalen in de beoorde- ling van de onderwijskwaliteit en in de verbetering en verankering. Kwaliteit voortdurend voor ogen © Kwaliteitszorg betekent in het dagelijks werk voortdurend de kwaliteit van de les en de praktijk voor ogen hebben. Goed werkende kwaliteitszorgsystemen helpen teams hierbij, maar zijn geen doel op zich (Stichting Kwaliteitsnetwerk mbo, 2016). Zoals we al zagen, lijkt de kwaliteitszorg positief samen te hangen met een zichtbare kwaliteitscultuur in de organisatie, waarin onderwijskundig leiderschap een duidelijke rol speelt. Het kwaliteitszorgsysteem en het onderwijskundig leiderschap zijn dan verankerd en herkenbaar. Op alle niveaus werkt men resultaat- gericht, is men aanspreekbaar op gemaakte afspraken en wordt dit ook van anderen gevraagd. Met het nieuwe onderzoekskader zal de inspectie de kwaliteitscultuur ook op opleidingsniveau onderzoeken. Onderwijskundig leiderschap vereist © In een professionele kwaliteitscultuur is de organisatiecultuur transparant en kan iedereen vanuit zijn eigen rol werken aan de versterking van de onderwijskwaliteit. Instellingen die hierin slagen, hebben vaak onderwijskundig leiders die zich sterk richten op het primaire proces. Zij inspireren doordat ze veel aandacht hebben voor de ontwikkeling van hun medewerkers en doordat ze duidelijk weten en communiceren waar ze naartoe willen met het onderwijs. Voldoende kwaliteitsborging, beter onderwijs © Het belang van een effectief kwaliteitszorg- systeem wordt zichtbaar als we kijken naar de relatie tussen de beoordeling op kwaliteitsborging en op onderwijsproces, opbrengsten, examinering en studententevredenheid. Opleidingen die als voldoende zijn beoordeeld op kwaliteitsborging hebben vaker hun onderwijs- en examenproces op orde en hebben gemiddeld hogere opbrengsten (tabel 5.1d). Ook beoordelen studenten deze opleidingen gemiddeld met een iets hoger rapportcijfer. Opleidingen waarbij de kwaliteitsborging voldoende is, bieden beter onderwijs aan studenten. 152 Tabel 5.1d Percentage opleidingen waar het onderwijsproces, examinering en diplomering en opbrengsten voldoende zijn naar voldoende en onvoldoende kwaliteitsborging, in de periode 2014-2016 (n=284)* Onderwijsproces 80 99 Examinering en diplomering 30 86 Opbrengsten 79 89 *significante verschillen zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Borging examinering en diplomering De waarde van het mbo-diploma © Gelet op de civiele waarde van diploma’s is het belangrijk dat studenten, werkgevers en instellingen voor vervolgonderwijs vertrouwen hebben in het afgegeven mbo-diploma. Dat het diploma een deugdelijk bewijs is dat de gediplomeerde de kwalificatie-eisen van de afgeronde opleiding in voldoende mate beheerst. Onvoldoende borging van de examen- kwaliteit zet het vertrouwen in mbo-diploma’s onder druk. Omdat hier zorgen over bestonden, is de afgelopen jaren sectorbreed een verbeterprogramma geformuleerd in de Examenagenda mbo (MBO raad, NRTO, OCW, 2015) en een wetsvoorstel ingediend gericht op het aanscherpen van de eisen ten aanzien van de positionering en taken van de examencommissie. Beide maatregelen grijpen aan op het organisatieniveau waarop de borging van de kwaliteit van examinering en diplomering daadwerkelijk plaatsvindt, namelijk bij de examencommissies van de opleidingen. Met het nieuwe onderzoekskader zal het inspectieonderzoek naar examenkwaliteit daarom ook starten bij de vraag of de examencommissies de examinering en diplomering voldoende weten te borgen. Kwaliteitsborging examinering en diplomering niet vanzelfsprekend © In 2015 constateerden we een duidelijke verbetering in de mate waarin examencommissies de kwaliteit van de examinering en diplomering borgen (tabel 5.1e en bijlage, tabel 1). Deze vooruitgang zette dit jaar niet door. Er is wel sprake van visievorming en kaderstelling op instellingsniveau, maar dat heeft op opleidings- niveau nog niet in alle gevallen het gewenste effect gehad. Veel instellingen hebben recent hun examenorganisatie gereorganiseerd. Rollen en taken van de examencommissies zijn nu helderder belegd, maar soms blijft het effect alsnog uit. Verdere professionalisering is hier vaak nog noodzakelijk. Tabel 5.1e Percentage opleidingen dat als voldoende is beoordeeld op het aspect diplomering in 2014, 2015 en 2016 (n 2016=91)* Diplomering 57 75 67 “significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Onvoldoende zicht en grip op examenproces © Concreet constateren we dat examencommissies in ongeveer een derde van de onderzochte gevallen in 2016 niet de verantwoordelijkheid voor de examinering nemen. We constateren verschillende tekortkomingen. Soms is bijvoorbeeld vooraf niet vastgesteld of de examinering wel passend bij het kwalificatiedossier kan worden ingericht en of er sprake is van deskundige examinatoren. Of er wordt geen of nauwelijks informatie verzameld van het examenverloop, waardoor evaluatie en eventuele bijsturing ontbreken. Dat daar wel noodzaak toe is, blijkt uit de tekortkomingen die de inspectie de laatste jaren constateert bij de afname en beoordeling (zie 5.2). Het is van belang dat het onderwijsteam of de instelling een visie formuleert op examinering, waarna de examencommissie die toetst en daar ook de risico's bij inschat. De examencommissie kan daar dan vervolgens ook haar zicht op inrichten. 153 Diplomabesluit niet altijd deugdelijk * De examencommissie is niet alleen verantwoordelijk voor het borgen van het examenproces, maar neemt ook de diplomabesluiten. De laatste jaren hadden de examencommissies de besluitvorming steeds vaker op orde. Dit jaar is daar minder secuur mee omgegaan. Voordat de examencommissie het diplomabesluit neemt, moet zij vaststellen of aan alle exameneisen is voldaan. We treffen weer meer onvolledige sets bewijsstukken aan, waarvan de examencommissie niet op de hoogte blijkt. Behalve op volledigheid controleert ook niet elke commissie op de inhoudelijke juistheid van de beoordeling, gegeven de kwalificatie-eisen. Het past in het beeld van examencommissies met ruimte om te groeien in professionaliteit. Financiën Financiën gemiddeld genomen op orde © Kwalitatief goed onderwijs is zeer gebaat bij een consistente bedrijfsvoering. Een geborgde financiële continuïteit van de instelling is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De positieve ontwikkeling die de sector de afgelopen jaren liet zien, zette zich in 2015 nog sterker door (figuur 5.1a). De rentabiliteit is met 3,8 procent zeer hoog. De hogere rentabiliteit komt vooral door hogere rijksbijdragen. Daarentegen zijn de lasten — met uitzondering van de personeelslasten — niet gestegen. De kosten voor afschrijvingen daalden zelfs. Mogelijk komt dit door een betere en professionelere (financiële) bedrijfsvoering van de sector (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). Figuur 5.1a Ontwikkeling financiële kengetallen in het middelbaar beroepsonderwijs in de periode 2011-2018 9 , — Liquiditeit a == Solvabiliteit k % —- Rentabiliteit % . KN 2 à veooteoe. : OTngensseet evesenerStoocseesee 0 fl 2 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Bron: DUO, 2016 Stabiele situatie * De gevolgen van de hogere rentabiliteit zijn terug te vinden in de overige kengetallen. Zowel solvabiliteit als liquiditeit lopen verder op. Veruit de meeste instellingen hebben een goede financiële positie en de kengetallen bevinden zich ver boven de signaleringswaarden. Ook voor de nabije toekomst ziet de situatie er gunstig uit. Uit de meerjarenbegrotingen wordt duidelijk dat de sector een stabiel, positief resultaat verwacht (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). Vier instellingen onder aangepast financieel toezicht © Hoewel de gemiddelde financiële positie van de mbo-instellingen dus verder is verbeterd, nam het aantal instellingen onder aangepast financieel toezicht toe. De drie instellingen uit 2015 hebben zich wel verbeterd, maar nog onvol- doende om al naar basistoezicht terug te keren. Voor een of twee van die drie instellingen zal dat naar verwachting binnenkort wel mogelijk zijn. In 2016 is een kleine instelling onder aangepast toezicht geplaatst (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). 154 Omgaan met krimp Demografische krimp al merkbaar * Demografische krimp is een ontwikkeling waar we niet meer omheen kunnen. Landelijk daalt het aandeel mensen in de leeftijd tot twintig jaar met bijna 7 procent tussen nu en 20go. In een aantal regio’s is deze krimp nu al goed merkbaar in het mbo. Daling van het aantal studenten kan een risico inhouden voor de financiële continuïteit van instellingen, voor de toegankelijkheid en voor de keuzevrijheid in het onderwijsaanbod. Ook kan de onderwijskwaliteit onder druk komen te staan. Tijdig anticiperen © De landelijke daling van het aantal mbo-studenten zal pas na 2020 inzetten (OCW, 2015), maar de meeste instellingen krijgen ook voor die tijd te maken met krimp. Krimp heeft namelijk niet alleen te maken met demografie. Ook door andere factoren kan het aantal studenten dalen, zoals economische en beleidsontwikkelingen. Tijdig anticiperen blijkt een van de belangrijk- ste manieren om de eventuele negatieve gevolgen van krimp het hoofd te bieden (zie ook Huitsing en Bosman, 201; Berdowski, Berger, Eshuis en Van Oploo, 2011). Wie ruim van tevoren rekening houdt met minder studenten in de personeels- en huisvestingsplanning, financiële planning, en bij het onderwijsbeleid, kan de risico’s aanzienlijk verkleinen. Ook samenwerking is een effectieve strategie (OECD, 2013; Cörvers, 2014; Huitsing en Bosman, 2011). De inspectie deed in 2016 kwalita- tief onderzoek om te onderzoeken of en hoe besturen in het mbo anticiperen op krimp. We spraken in totaal 23 instellingen, verspreid over het hele land. Goede prognoses belangrijk, maar moeilijk Om te anticiperen op dalende studentenaantallen, maken al deze 23 instellingen op de korte en middellange termijn prognoses. Enkele instellingen kijken zelfs tien jaar vooruit. Het belang van goede prognoses is duidelijk, maar vrijwel alle bestuur- ders worstelen met de betrouwbaarheid ervan. De praktijk is weerbarstig: veranderingen op de arbeidsmarkt als gevolg van beleid, veranderende economische omstandigheden of technologise- ring maken het moeilijk om goede prognoses te maken. Bestuurders verwachten krimp sector economie © De grootste krimp verwachten bestuurders in de sector economie. De oorzaak van deze daling ligt niet zozeer in de bevolkingskrimp, maar in marktontwikkelingen en keuzes van studenten. De sector techniek lijkt weer te groeien, volgens de bestuurders van vooral kleine en middelgrote instellingen. Ook bij opleidingen op niveau 2 wordt veel krimp verwacht. Naast dalende instroom uit het vmbo, heeft dit mogelijk te maken vermin- derde werkgelegenheid voor studenten met een niveau 2-diploma. Een aantal roc's onderzoekt op dit moment of een verbreding van de opleidingen op niveau 2 soelaas biedt. De verwachtingen rond de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) lopen uiteen. lets meer dan de helft van de 23 instellin- gen verwacht dat de studentenaantallen dalen. In krimpregio’s en bij kleine instellingen is de inschatting vaak juist dat de bbl stabiel blijft. Meer bbl, minder bol © De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) verwacht een iets sterkere groei van de bbl ten opzichte van de beroepsopleidende leerweg (bol). Dit houdt in dat de bbl na de flinke terugloop van de afgelopen jaren weer aan een opwaartse beweging is begonnen. Uit internatio- naal onderzoek blijkt dat studenten van de bbl succesvol zijn op de arbeidsmarkt, ook in tijden van crisis (Nelen, Poortman, De Grip, Nieuwenhuis en Kirschner, 2010). Afwijking van DUO prognoses © Uit een vergelijking tussen de studentenaantallen in de prognose van DUO en de studentenaantallen van de besturen in hun continuïteitsparagraaf, blijkt dat bijna go procent van de besturen minder studenten verwacht dan DUO voorspelt en ongeveer 60 procent verwacht meer studenten. Gemiddeld wijkt de studentprognose van het bestuur een kleine 5 procent af van de prognose van DUO, met een enkele uitschieter van 23 procent. Hoe verder de prognose in de toekomst ligt, hoe meer de prognoses uiteenlopen. Besturen anticiperen © Alle instellingen die wij spraken anticiperen op de ontwikkelingen van studentenaantallen in de toekomst. Bestuurders lezen zich in, bijna alle instellingen analyseren de instroom van studenten en bij alle instellingen wordt er intern actief over gesproken. 155 Personeel en huisvesting © De meeste instellingen houden zowel in hun personeels- als in hun huisvestingsbeleid rekening met toekomstige studentenaantallen. Een flexibele schil en het terugdringen van vierkante meters zijn veelgenoemde maatregelen. Financiële planning © Bijna een kwart van de instellingen anticipeert op de ontwikkelingen door te zoeken naar oplossingen in de financiële sfeer, zoals besparingen en nieuwe inkomstenbronnen. Bij dit laatste denken instellingen er vaak over om meer volwassenenonderwijs, post-initieel onderwijs of de derde leerweg aan te bieden. Dit past binnen het kader van levenslang leren. Opleidingsaanbod vaak aangepast © Vrijwel alle instellingen hebben het opleidingsaanbod aange- past. Lang niet altijd met het oog op krimp, maar ook vanuit doelmatigheidsoverwegingen en arbeids- marktperspectief. De manier waarop instellingen dit aanpakken verschilt sterk, maar meestal leidt de aanpassing tot minder opleidingen. Instellingen ruilen bijvoorbeeld onderling opleidingen uit, spreiden de opleidingen over verschillende locaties (elke locatie een ander aanbod) of voegen opleidingen samen. Gesprekken over samenwerking © Vrijwel alle instellingen hebben een of meerdere collega- instellingen of andere partijen benaderd om mogelijkheden voor samenwerking te verkennen. Ook dit gebeurt niet alleen vanwege de verwachte krimp, maar mede met het oog op macrodoel- matigheid. De meeste initiatieven hebben ook tot daadwerkelijke samenwerking geleid. Vooral bij de techniekopleidingen wordt veel samengewerkt: door de hoge kosten van deze opleidingen is hier de nood het hoogst. Samenwerking is een effectieve strategie, maar verloopt niet altijd vanzelfsprekend. Wetgeving op het gebied van samenwerking werpt soms drempels op, zoals de termijn van 1,5 jaar om een opleiding te starten of stoppen. Ook de rol van colleges van bestuur mag niet worden onderschat. Bij succesvolle samenwerking waren alle partijen bereid in te leveren omwille van het grotere geheel. Jaarverslagen Schaarse verantwoording © Van de onderzochte jaarverslagen van instellingen voldoet ongeveer de helft aan de wettelijke vereisten als het gaat om de verantwoording over het studiesucces. Informatie over de aansluiting op de arbeidsmarkt geeft een derde van de instellingen. De jaarverslagen bieden geen zicht op afzonderlijke afdelingen of opleidingen en iets meer dan de helft van de instellingen geeft beoordelingen van de gerealiseerde onderwijskwaliteit. Bij de examenkwaliteit is dat nog minder dan de helft. Stakeholders en de inspectie hebben zo weinig aangrijpingspunten om de dialoog over de onderwijs- en examenkwaliteit aan te gaan. Net als vorig jaar bieden de jaarverslagen zo geen aanknopingspunten om het inspectieonderzoek proportioneel in te richten. Vervolgtoezicht Vervolgtoezicht constant © Het aandeel opleidingen dat vervolgtoezicht krijgt, is onveranderd ten opzichte van vorig jaar. De verschillen tussen 2015 en 2016 zijn te klein om te spreken van een significante ontwikkeling (tabel 5.1f). Tabel 5.1f Ontwikkeling in vervolgtoezicht als gevolg van tekortkomingen in 2014q, 2015 en 2016 (n 2016=91)* Zwak onderwijs a a a Zeer zwak onderwijs > > > Onvoldoende opbrengsten > > > Onvoldoende examenkwaliteit > \ > Niet-naleving: onvoldoende kwaliteitsborging \ a a Niet-naleving: andere wettelijke vereisten > > > *L significante daling vervolgtoezicht, — constant niveau, Î significante stijging vervolgtoezicht Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 156 5.2 Kwaliteit van het onderwijs- en examenproces Herziene kwalificatiestructuur © Het afgelopen jaar zijn de opleidingen druk bezig geweest met de implementatie van de herziene kwalificatiestructuur (HKS). Doel van de HKS is om de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. In schooljaar 2016/2017 zijn alle onderzochte opleidingen overgestapt op de HKS. Dat is ook de officiële ingangsdatum van de kwalificatiestructuur. Intake en plaatsing in relatie tot toegankelijkheid Vooropleiding student bepaalt plaatsing * De intake en plaatsing is bij de meeste opleidingen in orde. Sinds 2011/2012 wordt het niveau van de plaatsing steeds vaker gebaseerd op de voor- opleiding van de student, waardoor andere studentkenmerken bij de overgang van voortgezet onderwijs naar mbo minder een rol spelen. Bij één groep treffen we wel een verschil aan. Studenten uit de kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo hebben toegang tot zowel mbo 3- als mbo g-opleidingen. Uit analyses blijkt dat studenten met lager opgeleide ouders wat minder vaak kiezen voor mbo niveau q-opleidingen dan studenten met hoger opgeleide ouders. Uit onze bevindingen over intake en plaatsing blijkt dat het opleidingsniveau van ouders formeel geen criterium is in de intakeprocedure van instellingen. Klachten over toegankelijkheid © Een student met de daarvoor juiste vooropleiding is in principe toelaatbaar tot de opleiding van zijn of haar keuze. Het kan zijn dat een instelling vanuit macrodoel- matigheid grenzen stelt aan het aantal opleidingsplaatsen of, bijvoorbeeld bij een sportopleiding, nadere toelatingseisen stelt. Ook kan een instelling een student afwijzen op basis van een intake. Dit dient dan wel schriftelijk, met argumenten gemotiveerd, te gebeuren. Bij de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) zijn in 2016 zo'n honderd klachten binnengekomen van aspirant-studenten die door mbo-instellingen werden afgewezen voor de opleiding van hun voorkeur. De inspectie heeft de individuele klachten en de opgegeven redenen voor afwijzing niet nader onderzocht. Gaan we er vanuit dat de opgegeven redenen voor afwijzing daadwerkelijk door instellingen zijn gegeven, dan staan ze op gespannen voet met het gedachtegoed van de Wet Vroegtijdige Aanmelddatum en Toelatingsrecht MBO die per 1 augustus 2017 ingaat. In bijna de helft van de gevallen was de student volgens de instelling te oud. In ongeveer een vijfde van de gevallen was de beperking van de student (bijvoorbeeld een fysieke beperking of rugzak) de reden. Verder bleek de student in veel gevallen “financieel ongunstig voor de school’ of voldeed de voorgeschiedenis van de student niet. Niet zelden krijgen studenten een onduidelijke of geen schriftelijke motivatie. Leeftijd, een beperking, financiën of de overige hier genoemde redenen zijn op voorhand geen valide criteria om aspirant-studenten de toegang tot het mbo te ontzeggen. Didactisch handelen Aandacht voor zwakke lessen © Het merendeel van de geobserveerde lessen voldoet aan de basiskwaliteit. 12 procent van de lessen is zelfs als sterk beoordeeld, maar 11 procent van de lessen is onder de maat. Gemiddeld is dus een op de tien lessen niet op orde. Dat komt ook voor bij opleidingen waar de kwaliteit voor didactisch handelen voldoende is. Uitgesplitst naar het vak- gebied geldt dit voor zo'n 14 procent van de lessen in de algemeen vormende onderdelen en voor zo’n 8 procent van de beroepsgerichte lessen die de afgelopen drie jaar zijn geobserveerd. De lessen van docenten die niet aan de bekwaamheidseisen voldoen, worden ook vaker als onvoldoende beoordeeld. Van de studenten vindt 60 procent zijn docenten goed. Bij vakscholen ligt dat percen- tage hoger (JOB, 2016). Aandacht voor zwakke lessen zou bij elke opleiding gangbaar moeten zijn. Lessen te weinig uitdagend © Als de docent goed lesgeeft, worden studenten gestimuleerd tot leren. Ze zien het nut van de les in, worden goed begeleid en worden uitgedaagd. In de JOB-monitor 2016 gaf iets meer dan de helft van de studenten aan voldoende te leren. Slechts qq procent van de studenten vindt de lessen nuttig en q2 procent oordeelt positief over de uitdaging tijdens de les. De inspectie ziet vooral verbeterpunten bij het handelen van de docent tijdens lessen waarin studenten 157 zelfstandig werken. Daar schieten docenten tekort in de begeleiding en ondersteuning van studen- ten. Zelfstandig werken zien we veelal bij de algemene vakken. Een oplossing kan zijn om zelfstandig werken achter de computer te combineren met andere vormen van onderwijs. Zo houd je de motivatie van studenten op peil. Vergroten deskundigheid docenten werkt e Veel instellingen onderkennen het belang van goede docenten, maar vinden het lastig om daadwerkelijk actie te ondernemen als de kwaliteit van de lessen onvoldoende is. Gerichte deskundigheidsbevordering is een goed aanknopingspunt om de leskwaliteit te verbeteren. Als we kijken naar de afgelopen drie jaar, dan zien we dat docenten betere lessen geven op scholen die hun deskundigheidsbevordering op orde hebben. De effectivi- teit van scholing wordt voor een deel bepaald door het beleid erachter. Het effect van scholing stijgt als die aansluit bij de kennis en behoefte van docenten en als er een koppeling is met de plannen op team- en instellingsniveau. Ook heeft scholing meer invloed op de kwaliteit van de les bij docenten die reflecteren op hun eigen competenties (Lubbermans en Pijpers, 2013). Vooral jonge leraren willen zich ontwikkelen © Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van de MBO Raad (2016) laat zien dat leraren zich, meer nog dan vorig jaar, willen ontwikkelen op hun vakgebied. Wel geldt: hoe korter het dienstverband en hoe jonger de leraar, des te positiever de ervaringen als het gaat om persoonlijke ontwikkeling en doorgroeimogelijkheden. Mannen zijn hier iets minder positief over dan vrouwen. We zien ook kleine verschillen tussen roc's, aoc's en vakinstellingen. Docenten aan vakinstellingen willen zich het vaakst ontwikkelen binnen hun vakgebied, gevolgd door aoc-docenten en tot slot door roc-docenten (MBO Raad, 2016). Self-assessment start van professionalisering Een aantal roc’'s en aoc's heeft de afgelopen jaren gebruikgemaakt van een self-assessmentinstrument voor docenten, als startpunt voor verdere professionalisering. Met het instrument konden docenten aangeven hoe capabel ze zichzelf achten op zo'n 7o competenties uit de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO), aangevuld met de thema’s onderwijs & ICT en toetsontwikkeling. In overleg met docenten en leidinggevenden en bestuurders in het veld is een norm ontwikkeld waaraan docenten zouden moeten voldoen. In totaal hebben 19.500 docenten de vragen beantwoord. Gerichte scholing na self-assessment © Op de meeste competenties beoordelen docenten zichzelf met het self-assessmentinstrument onder de norm. Het instrument laat per instelling, domein, sector of opleiding zien hoe hoog leraren gemiddeld op de competenties scoren. Competenties waarop een grote groep docenten laag scoorden, waren voor de instellingen en opleidingen reden om scholingsactiviteiten in te zetten. Enkele instellingen hebben het instrument nogmaals ingezet om te onderzoeken of de interventies succesvol waren. Het antwoord luidt bevestigend: bij de onderzochte scholen bleek het zelfbeeld significant hoger nadat docenten op de zwakkere thema’s scholende activiteiten hadden ondernomen. Zoals feedback voor studenten wezenlijk is om te kunnen leren (Hattie, 2009), geldt dat ook voor docenten. Goede feedback geeft informatie over de geboekte vooruitgang en over de afstand die nog overbrugd moet worden tot de eindvereisten. Niet meetellen rekenresultaten demotiverend » Dat rekenen niet meetelt voor het diploma heeft een demotiverende werking op studenten, volgens docenten. Studenten zijn daardoor minder geneigd zich in te spannen voor dit onderdeel. Alleen op niveau 3 haalt iets meer dan de helft van de studenten een 6 of hoger voor rekenen (figuur 5.2a). Op niveau 2 en g is dat slechts een derde. Studenten noemen als grootste knelpunten, naast het feit dat rekenen niet officieel meetelt, dat ze niet voldoende worden uitgedaagd, dat de klas niet rustig is tijdens de les en dat ze niet weten welke stof ze moeten beheersen voor de examens. Studenten zijn wel tevreden over de uitleg door de docent. 158 Figuur 5.2a Resultaten van studenten op de rekenexamens per niveau in 2015/2016 (in percentages) 100% B cijfer 6 of hoger M Cijfers-5,9 ie B Cijferz- 4,0 60% 40% 20% 0% . - î Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Bron: CvTE, 2016 Rekenresultaten aanleiding voor actie * De matige rekenresultaten zijn voor veel instellingen aanleiding tot actie. Besturen geven aan meer grip te willen krijgen op hun rekenresultaten. Daartoe wordt er meer centraal geregeld, zoals methoden inkopen en scholing organiseren. Die scholing richt zich zowel op het bijhouden van landelijke wet- en regelgeving als op vakgerichte scholing. Ook zetten ze bevoegde (pabo)docenten in. Verder worden stuurgroepen rekenen opgericht en nemen instellingen het vak rekenen op in het rooster. Op opleidingsniveau zien we maatregelen gericht op het rooster, op niveaugroepen en op extra ondersteuning. Docenten zelf willen de rekenresultaten verhogen door te differentiëren in de klas, te werken aan de motivatie van studen- ten, ze te wijzen op het belang van rekenen en een koppeling te maken met de beroepspraktijk. Ook kiezen ze voor vakintegratie. Zo hopen ze studenten te enthousiasmeren. Beroepspraktijkvorming Studenten tevreden over beroepspraktijkvorming © De opleiding van mbo-studenten vindt voor een belangrijk deel plaats in de beroepspraktijk. De opleiding is verantwoordelijk voor de beroeps- praktijkvorming (bpv). Over het algemeen zijn de studenten tevreden over de bpv en wat ze daarbij leren. Dat blijkt uit onze bevindingen en uit tevredenheidsonderzoek onder studenten (JOB, 2016; SBB, 2017). Desondanks concluderen we dat er momenteel drie belangrijke vraagstukken spelen als het gaat om de inrichting en uitvoering van de bpv: het vinden van een stage, de begeleiding van de stagiair door de begeleider van school, en de mate waarin het leren op school aansluit op het leren in de stage. Stageplek moeilijk te vinden » De afgelopen jaren is het voor alle studenten lastiger geworden een stageplek te vinden. Dat horen we als we studenten en onderwijsteams spreken, maar bevestigen ook onderzoeken (JOB, 2016; ROA, 2016). Bol-studenten met een niet-westerse migratieachter- grond ervaren aanzienlijk meer problemen bij het vinden van een stage (31 procent) dan bol-stu- denten zonder migratieachtergrond (22 procent). Met name twee subgroepen binnen deze groep krijgen te maken met (voor)oordelen van leerbedrijven: meisjes die een hoofddoek dragen (vooral bij functies met veel klantcontact bij commerciële bedrijven) en jongens met een Marokkaanse migratieachtergrond (Klooster, Kogak en Day, 2016). 159 Warme overdracht van stagiair door onderwijsteam © Stagekansen worden ook beïnvloed door de manier waarop studenten en begeleiders vanuit school anticiperen op potentiële negatieve reacties van stagebedrijven (Klooster, Kogak en Day, 2016). Zowel studenten als docenten mijden een deel van de leerbedrijven na signalen uit het verleden. Bpv-begeleiders mijden onder andere de confrontatie na signalen over ongelijke behandeling omdat het onderwijsteam het leerbedrijf niet graag kwijtraakt. Maar er zijn ook positieve ervaringen die erop wijzen dat een actieve opstelling van onderwijsteams juist een deel van de oplossing vormt. Wanneer een onderwijsteam intensieve contacten onderhoudt met het leerbedrijf en aan warme overdracht van de potentiële stagiair doet, vormt de plaatsing van deze specifieke doelgroep minder een probleem. Hulp bij zoeken naar stageplaats verhoogt succeskans © Instellingen laten bol-studenten soms eerst zelfstandig zoeken naar een stage. Sommige studenten worden meer dan eens afgewezen omdat ze steeds dezelfde, niet-effectieve sollicitatiestrategie hanteren. Dat studenten zelf een stage zoeken is een goede voorbereiding op het vinden van een baan later. Maar een betere begeleiding daarbij, zeker voor specifieke groepen, maakt de kans op succes een stuk groter. Daar komt bij dat sommige instellingen vaker dan andere stages laten plaatsvinden bij leerplaatsen die niet erkend zijn door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Dat brengt het risico met zich mee dat niet alle werkprocessen uit het kwalificatiedossier kunnen worden uitgevoerd en dat de praktijkbegeleiding niet op orde is. Het is bovendien in strijd met de wet. Begeleiding vanuit opleiding kan beter © Bij opleidingen waar de beroepspraktijkvorming in kwaliteit achterblijft, schiet meestal ook de begeleiding vanuit de school tekort. Deze bevinding van de inspectie vindt brede weerklank bij zowel de mbo-studenten als bij praktijkbegeleiders (JOB, 2016; ROA, 2016; SBB, 2017). We constateren dat onderwijsteams in de begeleiding de mogelijkheden onvoldoende benutten om te sturen op het leerproces van de studenten in de beroepspraktijk. Aansluiting stage bij onderwijs * Ook de aansluiting tussen onderwijs en stage kan volgens studenten veel beter (JOB, 2016; ROA, 2016; SBB, 2017). Slechts een krappe meerderheid die zojuist de stage heeft afgesloten, vindt dat wat op school wordt geleerd voldoende aansluit op de stage. Dit komt overeen met wat we constateren in ons onderzoek: de twee leersituaties staan te los van elkaar. Een sleutel ligt mogelijk al in de ontwerpfase van de opleiding, waarbij gezorgd kan worden dat de verschillende vormen van leren op elkaar ingrijpen. In het veld zijn al goede ervaringen opgedaan met dergelijke hybride leersituaties (Van den Berg, De Jong, Hoeve, Zitter en Aalsma, 2016). Studie en -loopbaanbegeleiding Kwaliteit studieloopbaanbegeleiding positief Opleidingen informeren studenten voldoende over het programma van de opleiding en over hun voortgang daarin. Ook houden ze rekening met de verschillende begeleidingsbehoeften van studenten. In vergelijking met opleidingen waar de kwaliteitsborging als onvoldoende is beoordeeld, scoren de opleidingen met voldoende kwaliteits- borging vaker positief op studieloopbaanbegeleiding. LOB helpt bij juiste studiekeuze © Een goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) kan verkeerde studiekeuzes van, met name, kwetsbare groepen voorkomen. LOB helpt jongeren loopbaancompetenties te ontwikkelen die ze nodig hebben in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Daarnaast helpt LOB jongeren bij het ontdekken van hun talenten en passies. Een realistisch beeld van het vervolgonderwijs en het beroepsperspectief, waar LOB zich ook op richt, verkleint de kans op verkeerde keuzes. Tot slot kan LOB helpen om de toenemende ongelijkheid in onderwijskansen te bestrijden. 160 Loopbaanoriëntatie kan breder Het merendeel van de opleidingen biedt LOB als apart vak aan, vaak onder de noemer van studieloopbaanbegeleiding of in combinatie met burgerschap. De meeste opleidingen verantwoorden zich over hoe de kwalificatie-eisen van LOB in het onderwijs- programma vorm krijgen, meestal in de Onderwijs- en examenregeling (OER). Examencommissies houden er toezicht op dat studenten aan de inspanningsverplichting hebben voldaan alvorens tot een diplomabesluit over te gaan. Het merendeel van de docenten geeft aan voldoende te zijn toegerust om LOB te geven en studenten waarderen de loopbaanontwikkeling en —-begeleiding met een voldoende. We zien echter dat LOB tamelijk eenzijdig wordt benaderd. De onderwerpen die de studenten het meest herkenbaar vinden, zijn de aandacht voor beroepshouding, sollicitatietrainin- gen en studieloopbaangesprekken. Wat nauwelijks voorkomt volgens de studenten zijn bijvoor- beeld lessen in het puberbrein en alumnigesprekken of -informatie. Docenten bevestigden dit beeld. Er wordt nog weinig gestuurd op de loopbaan. Capaciteitenreflectie, motievenreflectie, werkexploratie en netwerken worden beperkt opgepakt. Meldingen vertrouwensinspecteurs Meldingen in 2015/2016 © De meeste meldingen die bij de vertrouwensinspecteurs binnenkomen betreffen psychisch geweld. In totaal kreeg de inspectie 58 meldingen over het mbo in 2015/2016. Sociale en maatschappelijke vorming Inrichting burgerschapsonderwijs * Het gaat in onderwijs niet alleen om leren en de verwerving van beroepsvaardigheden. Ook in het mbo niet, zoals onder meer blijkt uit de verankering van sociale en maatschappelijke vorming in de kwalificatie-eisen Loopbaan en burgerschap. Het wettelijk verplichte kwalificatiedossier helpt opleidingen bij het benoemen van leerdoelen voor burgerschap. Ook maakt die structuur het relatief gemakkelijk de inhouden voor bevordering van burgerschap in het curriculum te plaatsen. Doorgaans krijgt bevordering van burgerschap vorm via het daarop gerichte vak, en ook mentoren geven aandacht aan burgerschapsthema’s (Inspectie van het Onderwijs, 20164). Uitwerking burgerschapsonderwijs * Zowel de sociale als maatschappelijke aspecten van burger- schap krijgen aandacht. Thema’s als etnische, religieuze of seksuele diversiteit komen vooral aan de orde als daarvoor aanleiding is. De invulling van bevordering van burgerschap in de onderwijs- praktijk loopt uiteen en hangt af van de uitwerking die de docent daaraan geeft. Dat geldt ook voor de mate waarin de aansluiting bij de leefwereld van leerlingen en de beroepspraktijk vorm krijgt. Van een instellingsbrede visie op burgerschapsonderwijs is vaak geen sprake. De afstemming met de andere leergebieden en de beroepsvakken is vaak beperkt (Inspectie van het Onderwijs, 20164). De borging van de kwaliteit en de concretisering van de kwalificatie-eisen naar de onderwijspraktijk vragen aandacht (Elfering, Den Boer en Tholen, 2016). Kwaliteit vraagt aandacht © Hoewel bevordering van burgerschap dus aandacht krijgt, vraagt de verdere ontwikkeling daarvan aandacht. Het gaat dan onder meer om afstemming van het onder- wijs en het aanbrengen van samenhang. Zowel de afstemming van doelen en inhouden op het voorafgaande onderwijs, tussen opleidingen, als tussen de algemene en beroepsgerichte vakken binnen opleidingen, zijn van belang. Ook een uitgewerkte overkoepelende visie op burgerschap op het niveau van de instelling kan daaraan bijdragen en geeft houvast voor docenten. Dat geldt evenzo voor de formulering van concrete leerdoelen en de afstemming daarvan op wat in de leefwereld en het beroepenveld van leerlingen relevant is. 161 Passend onderwijs Verschillend beleid bij passend onderwijs © Binnen de gemêleerde studentenpopulatie van het mbo zijn er ook studenten die extra ondersteuning en specifieke begeleiding nodig hebben. In 2016 heeft de inspectie bij tien instellingen een inventarisatie gehouden naar het beleid en de uitvoering van passend onderwijs. Hierbij merken we op dat het mbo feitelijk altijd al ‘passend onderwijs’ bood: er is immers geen speciaal mbo, zoals er wel (voortgezet) speciaal onderwijs is. Net als vorig jaar blijkt dat er binnen instellingen op alle niveaus aandacht is voor passend onderwijs. Het beleid verschilt per instelling. Dit is vooral zichtbaar in de uitwerking op opleidingsniveau. Opleidingen stellen beleids- matige grenzen aan de plaatsbaarheid: ze beoordelen in hoeverre ze de ondersteuning in het onder- wijs in de praktijk kunnen uitvoeren en welke kansen de student heeft op diplomering en werk in het beoogde beroep. Dit concludeert ook de Onderwijsraad (2016). Het risico bestaat dat hierdoor ongewenste kansenongelijkheid ontstaat tussen studenten met een specifieke ondersteunings- behoefte binnen verschillende instellingen. De inspectie heeft geen harde gegevens die duidelijk maken dat de gestelde grenzen aan de plaatsbaarheid leiden tot een minder toegankelijk mbo. Wettelijke vereisten bij passend onderwijs * Alle tien onderzochte instellingen hebben de informatievoorziening voor studenten op orde, en ook volstaat het wettelijk voorgeschreven ondersteuningsaanbod. Bij alle opleidingen was er, indien noodzakelijk, een addendum bij de onderwijsovereenkomst met concrete afspraken. Het overgrote deel evalueert deze overeenkomst, waarmee ze voldoen aan de wettelijke voorschriften. Verbeterpunten zijn de registratie van het aantal studenten dat niet toegelaten wordt, de schriftelijke onderbouwing van de afwijzing en het zicht op de vervolgroute van die groep studenten. Docenten soms handelingsverlegen © Onderwijstearns hebben aandacht voor de extra ondersteuning binnen de studieloopbaanbegeleiding. Ook worden de afspraken uit het addendum bij de onderwijsover- eenkomst bij het merendeel van de instellingen nageleefd. Wel geeft een deel van de docenten aan handelingsverlegen te zijn bij studenten met een extra ondersteuningsbehoefte. We zagen al dat instellin- gen niet goed weten hoe ze scholing moeten inzetten om de lessen te verbeteren (zie 5.2). Lesgeven aan studenten met een ondersteuningsbehoefte kan een aanknopingspunt zijn voor scholing. Scholing is het effectiefst als het aansluit bij de kennis en behoefte van docenten en bij het beleid van de school. Extra ondersteuning bpv © Bij de beroepspraktijkvorming vertaalt extra ondersteuning zich vooral naar extra gesprekken met de (stage)begeleider. Zo nodig krijgt de student hulp bij het zoeken van stageplaatsen op plekken waar ruimte en deskundigheid is op het gebied van extra begeleiding. We hebben geen aanwijzingen dat het niveau van de stage voor studenten niet gelijkwaardig zou zijn. De examinering tijdens de bpv leidt in sommige gevallen tot aanpassingen. Het niveau van de examens lijkt daarbij geborgd. Afname en beoordeling bij examens Afname en beoordeling bij een vijfde niet op orde © Bij een vijfde van de opleidingen slagen onderwijsteams er niet in om de afname en beoordeling van examens goed te laten verlopen. Het praktisch examen vindt doorgaans wel plaats in een reële beroepscontext, maar de betrouw- baarheid van de afname en beoordeling is in het geding. Het kan dan gaan om de afnamecondities in de beroepscontext, de onafhankelijkheid of deskundigheid van de assessoren, en/of de beoorde- ling zelf. Hier speelt de deskundigheid van de onderwijsteams een rol: zij hebben de taak om het examenproces goed in te richten. De examencommissies dienen vervolgens op basis van de risico’s zicht te hebben op het examenverloop en hierin indien nodig bij te sturen. Lessen uit de praktijk: examinering in de reële beroepscontext Examinering in de reële beroepscontext is complex. De inspectie heeft in een onderzoek zes probleemgebieden geïdentifi- ceerd bij het inrichten van praktijkexamens (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). Onderwijsteams en examencommissies zullen hier gezamenlijk oplossingen voor moeten bedenken. We zijn tijdens het onderzoek verschillende goede praktijkvoorbeelden tegengekomen, waar opleidingen hun voordeel mee kunnen doen (tabel 5.2a). 162 Tabel 5.2a Examinering in reële beroepspraktijk: probleemgebieden en mogelijke oplossingen Probleemgebied Mogelijke oplossingen 1. Visie op examinering « Verhelder de visie op examineren in de reële beroepscontext. * Deel de visie en draag deze actief uit met het werkveld. 2. Werkprocessen examineren binnen … Bereid de betrokkenen bij de examinering tijdig voor. de reële beroepscontext * Analyseer de examenlocaties. 3. Omgaan met diversiteit in * Borg de complexiteit en het niveau van de examenopdrachten in leerbedrijven samenspraak met werkveld, bedrijf en praktijkopleiders. 4. Streven naar een onafhankelijkeen « Zoek geschikte combinaties van assessoren. objectieve beoordeling * Organiseer de inzet van de beoordelaars op een slimme manier. 5. Het belang van deskundige * Blijf investeren in trainen en eventueel certificeren van assessoren. beoordelaar (s) * Besteed aandacht aan het moment tussen afname en beoordeling, om de objectiviteit van de beoordeling te vergroten. * Houd de competenties van assessoren in beeld. 6. Zicht en grip op de examinering * Verzamel informatie over het verloop van het examen. * Evalueer de informatie en gang van zaken en voer eventuele verbeteringen door. Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016b 5.3 Ontwikkeling onderwijsresultaten Monitoring en analyse © Het mbo kwalificeert studenten voor de arbeidsmarkt, vervolgonderwijs, burgerschap en de verdere loopbaan. Daar zijn het onderwijs en de examinering op ingericht. Door de onderwijsresultaten te monitoren en analyseren, verzamelen instellingen input om te kunnen sturen op kwaliteit van het onderwijs en de examinering. Leerresultaten: studiesucces Aandeel gediplomeerden blijft stijgen e Steeds meer studenten verlaten het mbo met een diploma (figuur 5.3a). Gold dat in schooljaar 2010/2011 nog voor 74,4 procent van de studenten, in 2014/2015 is dit percentage gestegen naar 83,5 procent. Uitzondering dit jaar vormt het diploma- rendement op niveau, tegenwoordig de entree-opleiding, dat in 2014/2015 na een aantal jaren van stijging is gedaald. Figuur 5.3a Percentage gediplomeerde studenten naar inschrijfniveau in de periode 2010/2011-2014/2015 (n 2014/2015=163.101) 100% WM 2010/2011 B 2011/2012 ie B 2012/2013 B 2013/2014 B 15 2014/2015 40% 20% 0% Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 163 BA hk VAN HET kes Pae Mr A : ke Ee MN En Fr \ ; F Pp ì NN oe 4 EE | - kMKN NN k N sr D ze an 4 al Ô dit, SN An TN q in en, 4 EE ‚{e Te | J e = k 4 « " en à Ca he. bee B 5 k k : s SS N | BEN NE _ e UE \ N ! k ln | | | X À Nh Samenstelling entreeopleiding verandert De studentpopulatie die instroomt in de huidige entree-opleiding is sinds 2014/2015 anders qua omvang en samenstelling dan in de jaren daarvoor. De absolute instroom nam af tot ruim dertienduizend deelnemers en de gemiddelde leeftijd van de ingeschreven studenten ligt lager (figuur 5.3b). Ook blijft het aandeel studenten met een Nederlandse achtergrond dalen tot 41,9 procent in 2016. Verder zien we dat in 201g het aandeel studenten in de bbl bij de entree-opleiding sterk is gedaald, met ruim 59 procent. De entreeopleidingen, gestart per 1 augustus 2014, zijn alleen toegankelijk voor studenten zonder vmbo-diploma. Tot die tijd werden studenten met een diploma van het voortgezet onderwijs wel toegelaten tot de toenmalige niveau 1-opleidingen. Hoewel er uiteenlopende redenen kunnen zijn waarom studenten geen diploma in het voortgezet onderwijs hebben behaald, is de instroom in de entree-opleidingen in dat opzicht onmiskenbaar homogener geworden. Instellingen zijn druk bezig om voor deze doelgroep een optimale leeromgeving in te richten, passend bij het nieuwe kwalificatiedossier. Figuur 5.3b Gemiddelde leeftijd studenten niveau, in de periode 2010/2011-2015/2016 (n 2015/2016=13.237) 30 25 z E 20 8 3 15 3 5 10 u 5 ° 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2015/2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Veel entreestudenten studeren door © Als proef hebben we bij een aantal instellingen gevraagd of zij zicht hebben op de uitstroom uit de entreeopleiding richting werk, met of zonder diploma. Behalve een kwalificatie is een toeleiding naar werk ook een indicatie van een succesvolle opleiding. Het beeld dat instellingen hebben van de uitstroom wisselt en heeft nog geen systematisch en structureel karakter. De inspectie zal daar vanaf het nieuwe toezicht stimulerend in optreden. Studenten zijn in ieder geval gemotiveerd om met hun diploma van de entreeopleiding door te studeren (CBS, 2016). Bijna 55 procent van de gediplomeerden van de entreeopleiding in schooljaar 2014/2015 stroomde door naar niveau 2, waar dat in eerdere jaren circa go procent was. Instellingen stimuleren deze doorstroom ook. Om meer zicht te krijgen op de ontwikkelingen en inrichting van entreeopleidingen, en als opmaat naar het nieuwe toezicht, start de inspectie in 2017 een thema- onderzoek naar de entreeopleidingen. Minder studiesucces studenten met niet-westerse migratieachtergrond © Mbo-studenten met een Nederlandse achtergrond behalen vaker een diploma dan studenten met een niet-westerse migratieachtergrond (figuur 5.3c). Wanneer we een uitsplitsing maken naar niveau, zien we dat het verschil in studiesucces tussen studenten met een Nederlandse achtergrond en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond het afgelopen jaar vooral op niveau q is toegenomen. Op niveau 2 wordt het verschil kleiner en op niveau 1 en 3 blijft het ongeveer gelijk. Opvallend is dat de studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker dan studenten met een Nederlandse achtergrond een diploma behalen op ten minste het niveau dat op grond van hun vmbo-diploma mag worden verwacht. Het zijn vooral de vrouwelijke studenten met een niet-westerse migratie- achtergrond die het goed doen en hun talenten maximaal ontplooien. 165 Figuur 5.3c Percentage gediplomeerden naar herkomst in de periode 2010/2011—2014/2015 (n 2014/2015=163.101) Looe — Niet-westerse migratieachtergrond, 2e generatie De „ee Niet-westerse migratieachtergrond, 1e generatie 80% es _ em Westerse migratieachtergrond == Geen migratieachtergrond 10% 60% 2010/2011 2011/2012 _ 2012/2013 2013/2014 _ 2014/2015 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Steeds meer stapelaars ® Mbo-gediplomeerden studeren steeds vaker verder in het mbo en verlaten de school met een tweede of zelfs een derde mbo-diploma (tabel 5.3a). Dat kunnen diploma’s van een hoger niveau zijn of in een andere richting op hetzelfde niveau. Tabel 5.3a Aantal behaalde diploma's van gediplomeerde stelselverlaters in de periode 2011/2012-2014/2015 (in percentages, n 2014/2015=136.112) | 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 rif 1 diploma 73,2 72,5 71,5 69,9 67,9 2 diploma’s 22,3 22,5 23,0 24,1 25,3 3 of meer diploma's 4,5 5,0 5,5 6,0 6,8 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Meer doorstroom op lagere niveaus © Welke studenten doorstuderen of juist stoppen om bijvoorbeeld te gaan werken, hangt af van het niveau van het behaalde diploma. Hoe lager het behaalde diploma, hoe vaker studenten besluiten te proberen ook het volgende mbo-niveau te halen (figuur 5.3d). Dit geldt voor diploma’s op niveau 1 en 2. Vanaf niveau 3 kiezen studenten eerder om niet door te studeren binnen het mbo of het hbo, maar op zoek te gaan naar een baan. Stapelen soms afhankelijk van opleidingsniveau ouders © Gediplomeerden op niveau 3 met lager opgeleide ouders stoppen eerder met studeren dan gediplomeerden met hoger opgeleide ouders. Deze laatste groep kiest er vaker voor om wel door te studeren in het mbo (figuur 5.3d). Ook bij gediplomeerden op niveau 2 doet zich dit proces voor in 2014/2015. De redenen voor deze andere keuzes kennen we niet, maar we weten wel dat ouders bij de studiekeuze een factor van betekenis zijn (Fouarge, Künn-Nelen en Mommers, 2016). 166 Figuur 5.3d Gediplomeerde doorstroom per niveau naar opleidingsniveau ouders, in 2010/2011 en 2014/2015 (in percentages, n 2014/2015=102.610) Mbo 1 MW 2010/2010 Mbo B 2014/2015 Mbo 2 Mbo 3 s Mbo 4 3 Ho bachelor 2 Ho master 2 Mbo 2 e 5 Mbo 1 n Mbo 2 3 Mbo 3 5 Mbo 4 0 S Ho bachelor & Ho master 5 Mbo 3 ä Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3 Mbo 4 Ho bachelor Ho master 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 10% Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Aansluiting op de arbeidsmarkt Grote verschillen tussen opleidingen De arbeidsmarkt trok in 2016 aan, waardoor de werk- loosheid daalde, ook onder jongeren. Maar er bestaan grote verschillen tussen de verschillende beroepsopleidingen als het gaat om de kans op werk en op werk op niveau. Voor sommige opleidingen is de werkloosheid o procent, voor andere 28 procent (ROA, 2016). Werkgevers geven aan gemiddeld genomen tevreden te zijn over de kwaliteit van de afgestudeerden. Een minderheid vindt de kennis en beroepsvaardigheden van de pas afgestudeerden niet goed, maar ook niet slecht (SBB, 2016). Verschil in baankans neemt toe © Met name gediplomeerden met een niet-westerse migratie- achtergrond vinden minder makkelijk een baan dan andere gediplomeerden. Waar van de bol- gediplomeerden met een Nederlandse achtergrond 6 procent na een jaar nog werkloos is, geldt dit voor ruim 20 procent van de bol-gediplomeerden met een niet-westerse migratieachtergrond. Er is bij dit verschil gecontroleerd voor baankansen in relatie tot de studiekeuzevoorkeuren. Deze verschillen zijn veel groter dan de verschillen naar opleiding van de ouders. Ze namen de laatste jaren ook toe: verschilde het werkloosheidspercentage in 2001 nog bijna 5 procentpunten, in 2015 is dit verschil opgelopen tot bijna 12 procentpunten (figuur 5.3e). Het is wel iets gedaald ten opzichte van 2014. Ook zien we verschillen tussen sectoren. In de sector gedrag en maatschappij en de sector economie zijn de verschillen het grootst. Deze verschillen zijn sinds 2008 ook sterk toegenomen. In de sector onderwijs zijn ze het kleinst. De verschillen zijn het grootst in de private sector en bij beroepen met veel klantcontacten (ROA, 2016). 167 Figuur 5.3e Afwijking in werkloosheidspercentages van gediplomeerde mbo'ers met een migratieachtergrond ten opzichte van mbo'ers met een Nederlandse achtergrond, in de periode 2001-2015 15% => Niet-westerse migratieachtergrond => Westerse le migratieachtergrond — Geen Ee migratieachtergrond 6% 3% ANN TT oe 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Bron: ROA, 2016 5.4 Wettelijke vereisten Voortijdig schoolverlaten Tijdigheid meldingen » De afgelopen jaren heeft de inspectie het toezicht op de melding van ongeoorloofd verzuim bij mbo-instellingen voortgezet en ingebed in het reguliere toezicht. Het doel is om ongeoorloofd verzuim en voortijdig schoolverlaten verder terug te dringen. De meeste instellingen melden het verzuim volgens de wettelijke vereisten: van de bekostigde instellingen ruim 80 procent, van de niet-bekostigde 100 procent. Een jaar eerder was dit nog go respectievelijk (ruim) 85 procent. De uitgevoerde heronderzoeken op basis van tekortkomingen in 2015 en 2014 leverden in alle gevallen voldoende beoordelingen op. Bij de instellingen die in 2016 op dit gebied niet voldeden, voeren we in 2017 onderzoeken naar kwaliteitsverbetering uit. Schoolkosten Minder klachten © Van de 91 opleidingen die we in 2016 onderzochten op schoolkosten, voldeed circa 10 procent niet aan de wettelijke vereisten voor het in rekening brengen van die kosten. Soms gold dit voor alle onderzochte opleidingen van een instelling, soms voor een enkele opleiding. Dit hangt mogelijk samen met de vraag in hoeverre de schoolkosten centraal geregeld zijn binnen een instelling. Er is een daling te zien in het aantal klachten en signalen dat hierover bij de inspectie en bij JOB binnenkwam. Signalen en klachten over schoolkosten kunnen voor de inspectie aanleiding zijn om een onderzoek bij de betreffende instelling of opleiding te doen. 5.5 Kwaliteit van het niet-bekostigd mbo Twee typen instellingen © De private, dus niet-bekostigde mbo-instellingen (nbi’s) zijn in twee typen onder te verdelen. Het eerste type verzorgt hoofdzakelijk onderwijs aan jongeren tot 23 jaar (23-min). Dit zijn veelal opleidingen in de bol. De andere groep instellingen is vooral gespecialiseerd in opleidingen in de bbl en de derde leerweg (ovo) en is bedoeld voor studenten vanaf 23 jaar (23-plus). In de hier beschreven periode (2014-2016) zijn 24 instellingen onderzocht die onderwijs bieden aan jongeren onder de 23 jaar en 30 instellingen voor de groep oudere studenten. 168 Sturing op kwaliteit Sturen op onderwijs- en examenkwaliteit loont © Het gestructureerd borgen van de onderwijs- en examenkwaliteit heeft binnen alle private mbo-instellingen effect. Als een opleiding de kwaliteits- borging effectief heeft ingericht, dan wordt het onderwijsproces vaker ook als voldoende beoor- deeld (figuur 5.5a). Bij de 23-plusopleidingen is dit verband met kwaliteitsborging ook te zien bij de diplomering en examinering. Het forse aandeel tekortkomingen voor het onderwijsproces of de examinering en diplomering bij opleidingen waar de kwaliteitsborging onvoldoende is, laat zien dat er voor instellingen — door het inrichten van een goede kwaliteitszorg — nog flink aan onderwijs- en examenkwaliteit gewonnen kan worden. Figuur 5.5a Percentage niet-bekostigde opleidingen waar onderwijsproces en examinering en diplomering voldoende zijn, naar kwaliteitsborging en type onderwijs in de periode 2014-2016 (n 23-min=33, n 23-plus=52) 100% WM Onvoldoende kwaliteitsborging 00 MW voldoende 80% kwaliteitsborging 60% Ea 100% 87% 40% 54% 56% pe 20% 36% 14% 0% Onderwijsproces* Examinering Onderwijsproces* Examinering en diplomering en diplomering”* < 23 jaar >=23 jaar *significant verschil Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Kwaliteitsborging verschilt sterk per instelling Hoewel het sturen op onderwijskwaliteit zijn vruchten afwerpt, hebben 23 van 5q onderzochte instellingen in de afgelopen drie jaar de kwaliteits- zorg niet op orde (tabel 5.5a). Het betreft daarbij alle kernonderdelen van de kwaliteitszorgcyclus: de sturing, beoordeling en verbetering en verankering. Deze constatering geldt voor beide schooltypen. Als we daarbij afdalen in de organisatie en we beoordelen op teamniveau — voor zover er binnen de instelling sprake is van dat onderscheid — de borging van de kwaliteit door het opleidingsteam, dan constateren we dat 23-mininstellingen op teamniveau vaker aspecten van de kwaliteitszorgcyclus op orde hebben dan 23-plusinstellingen. Dit betreft dan de onderdelen plannen, evalueren en verbeteren. Tabel 5.5a Oordelen over de kwaliteitsborging van niet-bekostigde instellingen naar type onderwijs in de periode 2014-2016 (n 23-min=24, n 23-plus=30) A Goed 2 2 4 Voldoende 13 14 27 Onvoldoende 9 1 20 Slecht 0 3 3 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 169 Onderwijs- en examenkwaliteit Kwaliteit op onderdelen op orde Op onderdelen van het onderwijs- en examenproces gaat het goed. Dat geldt zeker voor het onderwijs dat aan hoofdzakelijk studenten jonger dan 23 jaar wordt verzorgd. Maar er zijn ook enkele zorgwekkende uitkomsten die de sector voor niet-bekostigd mbo zou moeten oppakken. Samenhang in onderwijsprogramma wenselijk ° Onderwijsprogramma’s gericht op studenten van 23 jaar en ouder laten beduidend vaker onvoldoende samenhang in inhoud en programmering zien. Soms is het programma niet volledig afgestemd op het kwalificatiedossier. In andere gevallen is de verhouding tussen onderwijs in de instelling en de bpv niet evenwichtig. Daarnaast zorgt de modulegewijze opbouw van opleidingen — aansluitend op verschillende instroommomenten per jaar — voor een weinig inhoudelijke opbouw in de opleiding. Bovendien sluit deze opbouw soms ook niet aan op het niveau van de beginnende student. Intake 23-plusstudent moet beter ° Wanneer een student zich aanmeldt voor een opleiding dan bekijkt de instelling of die opleiding passend is gezien de vooropleiding, talenten en motivatie van de student. Van de onderzochte opleidingen die zich richten op 23-plusstudenten laten de intake en de plaatsing van de studenten in een kwart van de gevallen tekortkomingen zien (tabel 5.5b). Vaak worden studenten direct ingeschreven, soms gebeurt dat op voordracht van het bedrijf waar de student werkt. Voor docenten is het lastig om deze studenten te begeleiden zonder kennis over de mogelijkheden, motivatie en eventuele ondersteuningsvragen van de student. Gebrek aan begelei- ding op maat vergroot de kans dat een student de opleiding niet afmaakt. Het diplomarendement van 23-plusstudenten blijft substantieel achter bij dat van studenten jonger dan 23 jaar. Dit houdt hier mogelijk verband mee. Tabel 5.5b Percentage niet-bekostigde opleidingen waar aspecten van het onderwijsproces voldoende zijn naar type onderwijs, in de periode 2014-2016 (n 23-min=32, n 23-plus=40)* 7 7 Onderwijsproces 78 63 Samenhang 97 65 Maatwerk 91 67 Didactisch handelen 100 95 Leertijd 100 94 Leeromgeving 100 100 Intake & plaatsing 97 73 Studieloopbaanbegeleiding 91 75 Zorg 100 96 Beroepspraktijkvorming 88 65 *significante verschillen zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Ook oudere deelnemer verdient begeleiding © Ten onrechte gaan sommige instellingen ervan uit dat studenten van 23 jaar en ouder zelfstandig zijn en dat begeleiding dus niet nodig is. Ook 23-plusstudenten hebben baat bij proactieve begeleiding bij de studievoortgang. Om te zorgen dat zij effectief leren moeten zij ook tijdens het leren in de beroepspraktijk gecoacht en gestuurd worden. Studenten geven dit ook aan in tevredenheidsonderzoeken. Vanzelfsprekend kan de vorm er anders uitzien dan bij jongere studenten, maar ook bij deze groep werkt het ontbreken van begeleiding gebrekkig leren en studie-uitval in de hand. 170 Betrouwbaarheid examinering vaak niet geborgd © Bij minder dan de helft van de bezochte private mbo-opleidingen is de examinering op orde (tabel 5.5c). Een groot aantal nbi’s slaagt er niet in de examencommissies zodanig in te richten dat zij de examenkwaliteit en een betrouwbare examenafname afdoende kunnen borgen. Op dit punt constateren we vooral een gebrek aan deskundigheid van de commissies. In sommige gevallen schort het aan sturing op de kwaliteit van exameninstrumenten. Ook ontbreekt bij de examencommissies soms het zicht op de kwaliteit van de beoordelaars of op de uitvoering van de proeven van bekwaamheid. De meeste examen- commissies beoordelen dan wel of alle examenonderdelen zijn uitgevoerd, maar vergeten vanuit het oogpunt van validiteit te kijken naar de juistheid van de gegeven beoordelingen. Dat geldt voor beide schooltypen. Door gebrek aan sturing op het examenproces ontbreekt het ook regelmatig aan een betrouwbare afname en beoordeling. Bij opleidingen voor 23-plusstudenten zien we dit vaker. In het themaonderzoek dat we eerder in dit hoofdstuk al bespraken bij examinering in de reële beroepspraktijk (zie 5.2) worden ook goede voorbeelden uit het private mbo besproken. Tabel 5.5c Percentage niet-bekostigde opleidingen waar aspecten van examinering en diplomering voldoende zijn naar type onderwijs, in de periode 2014-2016 (n 23-min=30, n 23-plus=51) 7 7 Examinering en diplomering 47 47 Exameninstrumentarium 80 59 Afname en beoordeling 83 65 Diplomering 47 49 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Onderwijsresultaten Derde deel studenten haalde diploma © Van alle studenten die op 1 oktober 2014 stonden inge- schreven bij een private mbo-instelling en op 1 oktober 2015 waren uitgestroomd, haalde ongeveer 32 procent een diploma (tabel 5.5d). Het slagingspercentage verschilt naar doelgroep en opleidings- niveau. Van de studenten in de leeftijdscategorie tot 23 jaar verlaat bijna zes op de tien het mbo met een diploma, tegenover bijna een op de vier studenten van 23 jaar en ouder. Niveau 3- en q-studen- ten halen de hoogste rendementen. Dat relatief weinig 23-plusstudenten een diploma halen, kan mogelijk gedeeltelijk teruggevoerd worden op de vaak gebrekkige intake van deze categorie, die we al bespraken. Een andere mogelijke verklaring is dat het een andere doelgroep betreft, die naast de opleiding ook werk en vaak ook een gezin heeft. Dat maakt de omstandigheden ingewikkelder. Tabel 5.5d Percentage gediplomeerde uitstroom naar inschrijfniveau en type onderwijs in het niet-bekostigd onderwijs in 2014/2015 (n totaal=21.619) Assistentopleiding (niveau 1) 71,3* 5,8 11,4% 15,3 Basisberoepsopleiding (niveau 2) 27,2 15,3 69,4 20,1 Vakopleiding (niveau 3) 59,3 26,5 54,7 35,9 Middenkader-/specialistenopleiding (niveau 4) 62,0 28,0 35,1 36,7 Totaal 57,3 23,5 47,3 31,9 *minder dan 100 studenten Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 171 5.6 Kwaliteit groen mbo Kwaliteitszorg bij aoc's Positieve ontwikkeling aoc’s De kwaliteitsborging op instellingsniveau binnen de aoc's heeft zich de afgelopen jaren positief ontwikkeld (zie 5.1). De afgelopen drie jaar is de kwaliteitsborging bij acht van de twaalf aoc's als voldoende beoordeeld (tabel 5.6a). In de vorige driejaarsperiode was de kwaliteitsborging bij vijf instellingen op orde en liepen de aoc's achter bij het overige mbo. Nu bevindt de kwaliteitsborging bij de aoc's zich op hetzelfde niveau als in het gehele bekostigde mbo. Vooral de beoordeling en de verbetering en verankering zijn verbeterd. Tabel 5.6a Aantal instellingen waar de kwaliteitsborging voldoende is in het groene mbo en het overig mbo in de periode 2014-2016 (n groen=12, n overig mbo=56) 7 7 Kwaliteitsborging 8 37 Sturing 9 52 Beoordeling 8 46 Verbetering en verankering 10 42 Dialoog en verantwoording 1 55 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Ook opleidingen verbeterd © Van 201g tot en met 2016 was bij de helft van 47 onderzochte groene opleidingen de kwaliteitsborging op opleidingsniveau op orde. De tekortkomingen bij opleidingen waren voorheen vooral te zien bij de verbetering en verankering. Deze aspecten zijn de afgelopen periode verbeterd. Wel is het zo dat de kwaliteitsborging op opleidingsniveau achterblijft bij de kwaliteitsborging op instellingsniveau. Dit komt doordat het kwaliteitszorgsysteem vaak nog onvoldoende functioneert bij de teams (zie 5.1). Kwaliteit van het groene mbo Meestal voldoende © De kwaliteit van het onderwijsproces was in de voorgaande periode (2013- 2015) nog bij 69 procent van de groene opleidingen op orde. Inmiddels is dit percentage gestegen tot 81 procent (2014-2016). De kwaliteit van de examinering en diplomering is bij twee derde van de beoordeelde groene opleidingen voldoende. De naleving van wettelijke vereisten is bij de groene opleidingen minder vaak op orde dan in het overig mbo. Percentage gediplomeerden stijgt © Evenals in de andere sectoren van het mbo stijgt het aandeel mbo-studenten dat een diploma haalt. In 2014/2015 rondde 86 procent van de groene mbo- studenten de opleiding succesvol af. Het diplomarendement van groene mbo-studenten ligt al jaren boven het landelijk gemiddelde. Arbeidsmarkt Hoge werkloosheid e De afgelopen jaren steeg de werkloosheid onder afgestudeerden van groene mbo-opleidingen van q procent in 2010 naar bijna 14 procent in 2014 (Jager en Keppels, 2015). Ook in 2015 was de werkloosheid onder afgestudeerden hoog. Binnen de bol niveau 2 heeft de sector landbouw met 16 procent het op één na hoogste werkloosheidspercentage. Ook bij gediplo- meerden uit de sector landbouw binnen de bbl niveau 2 (7 procent), de bol niveau 3 (9 procent) en de bol niveau q (7 procent) is de werkloosheid hoog. Bij de bbl niveau g is de werkloosheid binnen de sector landbouw juist het laagst: o procent. 172 Financiën Goede positie © De financiële positie over 2015 van de aoc’s was over het algemeen goed. De aoc’s hebben ultimo 2015 een solide solvabiliteit, beschikken gemiddeld over een ruime liquiditeitspositie en de rentabiliteit is voor de meerderheid positief. De rijksbijdrage is in 2015 toegenomen met 4,3 procent en ernstige tekorten hebben zich niet voorgedaan. Vanwege de bezuinigingen in het groene onderwijs, die vanaf 2016 zijn doorgevoerd, voorzagen de aoc's ernstige tekorten met mogelijk gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze verwachte effecten zien we vooralsnog niet terug in de opgenomen continuïteitsparagrafen in de jaarrekeningen 2015 van de aoc's. Wel maken veel aoc's in de continuîïteitsparagrafen hun zorgen kenbaar over de bezuinigingen. Enkele instellingen hebben mede als gevolg van de bezuinigingen één of meerdere jaren negatieve exploitatieresultaten begroot (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). 5./ Nabeschouwing Verdiend vertrouwen © Dit is de laatste Staat van het Onderwijs op basis van het toezichtkader 2012. In 2017 hanteert de inspectie het nieuwe Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het mbo. Goed onderwijs is de ambitie van elke onderwijsinstelling. Daar willen we met ons toezicht stimule- rend, en als het moet handhavend, aan bijdragen. We werken daarbij vanuit verdiend vertrouwen, namens de overheid en de samenleving. Kwaliteitszorg opleidingsteams moet beter © Dat vertrouwen kunnen instellingen verdienen door de onderwijs- en examenkwaliteit aantoonbaar te borgen. We constateren dit jaar dat een deel van de instellingen daartoe in staat is: met behulp van een effectieve kwaliteitszorg sturen zij op onderwijs- kwaliteit. Een derde van de onderzochte instellingen en bijna de helft van de onderwijsteams heeft nog flinke stappen te zetten om de onderwijs- en examenkwaliteit cyclisch te ondersteunen en te borgen. Verbeterpunten in onderwijsproces © De kwaliteit van het onderwijsproces is bij het merendeel van de bezochte mbo-opleidingen voldoende. We komen ook goede onderwijskwaliteit tegen. Op een aantal punten is verbetering mogelijk of noodzakelijk. Zo leren studenten in de beroeps- praktijk effectiever als de beroepspraktijkvorming een duidelijke plaats krijgt in het ontwerp van de opleiding, waardoor leren op school en in de praktijk elkaar veel meer versterken. Ook kan de stagebegeleiding vanuit de school beter en is er meer aandacht nodig voor het leereffect in de les. Gerichte scholing van docenten is hierop een passend antwoord. Meer aandacht voor betrouwbare examinering © Bij het examenproces treffen we relatief vaak tekortkomingen aan. Studenten, werkgevers en instellingen voor vervolgonderwijs moeten erop kunnen vertrouwen dat het beroepsexamen, het sluitstuk van de opleiding, betrouwbaar is. Bij de afname en beoordeling is dit nog te vaak niet het geval. Teams kunnen zich laten inspireren door elkaars goede voorbeelden waarvan een selectie in dit hoofdstuk is opgenomen. Ongelijke kansen © Studenten met verschillende achtergronden hebben niet dezelfde kansen in het onderwijs. Het is van groot belang dat instellingen en onderwijsteams zich hiervan bewust zijn, of hun bewustzijn daarvan verdiepen. Onderwijsteams hebben de taak om goede studiekeuze- en loopbaan- adviezen te geven, zodat de talenten van alle studenten zich maximaal kunnen ontplooien. Zij zijn er ook om studenten vanuit hun individuele ontwikkelingsperspectief te begeleiden naar een diploma en te ondersteunen bij het vinden van een stage en een baan. Daarbij verdienen studenten met een niet-westerse migratieachtergrond speciale aandacht. Nog altijd vinden zij minder makkelijk een stage of baan. Bovendien halen zij minder vaak een diploma. Waar de afgelopen jaren het verschil in diplomakansen afnam, is het dit jaar weer toegenomen. Positieve uitzonderingen vormen de vrouwe- lijke studenten binnen deze groep. Zij halen het vaakst van alle mbo-studenten een diploma op ten minste het niveau dat van hen mag worden verwacht op grond van hun vooropleiding. Maar teams mogen niet accepteren dat gemiddeld genomen de positie van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond structureel achterblijft bij die van studenten met een Nederlandse achtergrond. 173 Literatuur Berdowski, Z., Berger, J., Eshuis, P.H., & Oploo, M. van (2011). De tering naar de nering. Financiële gevolgen van demografische krimp in het voortgezet onderwijs. Zoetermeer: Research voor Beleid. Berdowski, Z., Eshuis, P.H., & Oploo, M. van (2011). Kostenremanentie bij scholen voor primair onderwijs in krimpgebieden. Zoetermeer: Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO bv). Berg, J. van den, Jong, L. de, Hoeve, A, Zitter, |, & Aalsma, E. (2016). Leren werken en werkend leren in de TechniekFabriek. Een leerlingperspectief. ‘s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo). Bush, T., & Glover, D. (2012). Distributed leadership in action: leading high-performing leadership teams in English schools. School Leadership and Management, 32 (1), p. 21-36. CBS (2016). Helft leert door na beroepsopleidende leerweg mbo. Geraadpleegd op 15-02-2017 van: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/51/helft-leert-door-na-beroepsopleidende-leerweg-mbo Cörvers, F. (2015). Krimpen zonder kramp. Demos, 31 (3), p. 4-7. CvTE (2016). Rapportage referentieniveaus 2015-2016. Invoering centrale toetsing en examinering referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en Engels mbo. Utrecht: College voor Toetsen en Examens (CvTE). Elfering, S., Boer, P. den, & Tholen, R. (2016). LOB en burgerschapsonderwijs in het mbo. Nijmegen: KBA Nijmegen. Fouarge, D., Künn-Nelen, A, & Mommers, A. (2016). Studiekeuze en arbeidsmarkt. Literatuurstudie. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Hermanussen, J., & Brouwer, P. (2016). De zorg voor onderwijskwaliteit in het mbo. De sector mbo aan zet?! ‘s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo). Huitsing, G., & Bosman, M.H. (2011). Toekomstbestendig plattelandsonderwijs. Verkenning van mogelijk- heden en belemmeringen voor samenwerking tussen dorpsschoten. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Inspectie van het Onderwijs (2016a). Burgerschap op school. Een beschrijving van burgerschapsonderwijs en de maatschappelijke stage. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het onderwijs (2016b). Examinering in de reële beroepscontext. Oplossingsrichtingen voor gesignaleerde problemen en dilemma's. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016c). De financiële staat van het onderwijs 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Jager, A, & Keppels, E. (2015). Intredeposities van mbo’ers groen in 2014. En ontwikkelingen in intredeposities van mbo groen gediplomeerden anderhalf jaar na diplomering. Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA). JOB (2016). JOB-monitor 2016. Amsterdam: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB). Klooster, E., Kogak, S., & Day, M. (2016). Mbo en de stagemarkt. Wat is de rol van discriminatie? Een verkenning onder onderwijsprofessionals en studenten. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving. Lubbermans, J., & Pijpers, J. (2013). Effectief professionaliseren binnen onderwijsorganisaties. Overzichtsnotitie. Den Haag: CAOP Research. MBO Raad (2016). Medewerkerstevredenheidsonderzoek 2014/2015. Sectorrapportage mbo-branche. Utrecht: MBO Raad. MBO Raad, NRTO & OCW (2015). Examenagenda mbo 2015-2020. Woerden: MBO Raad; Houten: Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO); Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Nelen, A., Poortman, G., Grip, A. de, Nieuwenhuis, L., & Kirschner, P. A. (2010). Het rendement van combinaties van leren en werken. Een review studie. Enschede: Universiteit Twente. OCW (2015). Referentieraming 2015. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OECD (2013). Demographic change in the Netherlands. Strategies for resilient labour markets. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). 174 Onderwijsraad (2016). Advies Passend onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. Oomens, M., e.a. (2015). Informatiegebruik voor kwaliteitsverbetering. Utrecht: Oberon onderzoek en advies; Nijmegen: KBA. ROA (2016). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2015. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). SBB (2016). Opzet en uitvoering onderzoek ‘Motie Straus’. Aansluiting mbo-opleidingen op de arbeidsmarkt. Zoetermeer: Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). SBB (2017). Uitkomsten BPV monitor 2016. Landelijke rapportage over de kwaliteit van stages en leerbanen in het mbo. Zoetermeer: Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Stichting Kwaliteitsnetwerk mbo (2016). Opbrengst bestuurstafels ‘kwaliteitscultuur in de onderwijsteams’. Utrecht: Stichting Kwaliteitsnetwerk mbo. Meer informatie vindt u op www.destaatvanhetonderwijs.nl 175 Bij! Tabel 1 Percentage opleidingen dat als voldoende is beoordeeld op kwaliteitsborging, onderwijsproces en examinering en diplomering in 201q, 2015 en 2016 (n 2016=91)* EN EC Kwaliteitsborging 53 63 56 Sturing 88 85 92 Beoordeling 75 71 72 Verbetering en verankering 60 70 60 Dialoog en verantwoording 93 91 97 Onderwijsproces 92 88 92 Samenhang 88 96 98 Maatwerk 17 75 82 Didactisch handelen 99 96 98 Leertijd 87 91 88 Leeromgeving 98 100 100 Intake & plaatsing 95 99 97 Studieloopbaanbegeleiding 92 94 97 Zorg 99 98 100 Beroepspraktijkvorming 99 95 96 Examinering en diplomering 53 71 63 Exameninstrumentarium 92 92 93 Afname en beoordeling 81 78 80 Diplomering 57 75 67 *significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 176 5 MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS 177 INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2015/2016 178 6 HOGER ONDERWIJS 6 ( | T 6.1 Algemene ontwikkelingen 184 6.2 Routes naar het hoger onderwijs Eerd 6.3 Studiesucces hen 6.q De docent 197 6.5 De lerarenopleidingen 198 6.6 De groene opleidingen 199 6.7 Nabeschouwing 200 179 Ì e © Toename studenten- Studiesuccesin hethbo Niet-westerse mbo- tevredenheid is een punt van zorg gediplomeerden vaak naar het hbo Studenten in het hbo zijn steeds vaker Het aandeel hbo bachelorstudenten dat ‚ ‚ tevreden over hun opleiding, daar is 75,4 na vijf jaar een diploma haalt, daalde de Niet-westerse mbo-gediplomeerden procent nu (zeer) tevreden. In het wo is nu afgelopen tien jaar naar 57 procent. In stromen vaker door naar het hbo dan 85 procent (zeer) tevreden. het wo haalt 70 procent van de bachelor- andere mbo-gediplomeerden. De studenten na vier jaar een diploma. laatste jaren daalde de doorstroom van beide groepen. PERCENTAGE STUDENTEN DAT (ZEER) PERCENTAGE BEHAALDE DIPLOMA'S PERCENTAGE GEDIPLOMEERDE MBO- TEVREDEN IS OVER DE OPLEIDING NAAR INSTROOMCOHORT STUDENTEN DAT DOORSTROOMT NAAR HBO, NAAR ACHTERGROND Wo Wo Mbo'ers met een niet-westerse m Hbo m Hbo migratieachtergrond m Mbo'ers met een Nederlandse en westerse migratieachtergrond ij 2010 2016 2001 2071 2008 2016 _ Tanna ‚ AEENNENN Se „ils: ND bnn ang |; Ten en et een mon je LEN A CORSA aaan aannataasste ne habasasdkad Ä / sta a " we Se EE Primair onderwijs Voortgezet onderwijs RE Aantal bekostigde instellingen @ Hbo © Wo Dalende instroom pabo’s In 2016/2017 î neemt de instroom In 2016 stromen er circa 6.000 1 voltijd- en deeltijdstudenten in. van nieuwe Over een aantal jaren zullen er meer studenten in leraren nodig zijn dan er beschikbaar zijn. Om ook in de het hoger toekomst voldoende onderwijs weer gekwalificeerde leraren voor het iets toe basisonderwijs te kunnen opleiden l zijn maatregelen nodig. Aantal studenten VERSCHIL IN % WERKLOOSHEID T.O.V. GEDIPLO- _ “1000 MEERDEN ZONDER MIGRATIEACHTERGROND m Hbo mWo Hbo-gediplomeerden Niet-westerse migratieachtergrond met een niet-westerse m Westerse migratieachtergrond migratieachtergrond vinden minder vaak werk De aansluiting op de arbeidsmarkt verbeterde de afgelopen jaren. Gediplomeerden hebben bovendien y vaker een baan op niveau. Hbo- gediplomeerden met een niet-westerse migratieachtergrond hebben een kleinere kans op werk dan andere hbo-gediplomeerden. Dit verschil wordt steeds groter. NR 442,6 2001 2015 "10/11 "15/16 Ee fi ooooOOOA OO BN ef aad men hee en tje NE haul: ESS 2 mjfan) Je Ae LN SSS 1 | gg nn Ladd A (ee A Middelbaar Dn pa speciaal onderwijs beroepsonderwijs hd hnnndhde hf Fi ú INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS | ONDERWIJSVER Nn Kd an , ge ik ì fs - Ï el | 3 En, 4 “ Nl Ai dn AN PE p B "Ue n pe \ en mn end ze R „… da FP] ri k Ji, n ee ie S Ee ë 15 Tr 4 Á _ 0 Ke À Kk | 7 AE 14 En Z n Wen D Mme han À # = Í Eeke en a | B De Universiteit Leiden werd opgericht in 1575 en is daarmee de oudste universiteit van Nederland. Haar motto was toen en is nog steeds Praesidium Libertatis, Bolwerk van Vrijheid. Studenten zoals Tobias Asser en Jan en Niko Tinbergen wonnen de Nobelprijs, evenals bijzonder hoogleraar Albert Einstein. Samenvatting Tevredener studenten, zorg om studiesucces hbo » Selectie aandachtspunt © Bij selecterende bachelor- De meeste opleidingen in het hoger onderwijs waren in opleidingen met een numerus fixus stromen mannen, 2016 van voldoende kwaliteit en de studenttevreden- studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, heid neemt toe. In het hoger beroepsonderwijs is de studenten met lager opgeleide ouders en studenten uit kwaliteit verhoogd en is de lat hoger komen te liggen. de lagere inkomenscategorieën minder vaak in. Tegelijkertijd kampt het hoger beroepsonderwijs met Bacheloropleidingen die eigen selectiecriteria hanteren, hardnekkige problemen rond studiesucces. In het hbo selecteren behalve op toetsresultaten en cijferlijsten vallen veel eerstejaars uit en veranderen veel studenten vaak ook op motivatie en persoonskenmerken van van studie, waarbij studiewissel vaak tot vertraging of studenten. Ook in selecterende masteropleidingen uitval leidt. Ook daalt in het hbo al jaren het aandeel stromen relatief minder mannen en studenten met een studenten dat na vijf jaar een diploma heeft gehaald. niet-westerse migratieachtergrond in. In het wo neemt het studiesucces wel toe. Minder eerstejaars vallen uit en steeds meer studenten Docenten van belang voor studiesucces * Docenten studeren binnen vier jaar af. Wel wisselen veel studen- bepalen mede het studiesucces van studenten. ten in het wo van studie, maar dat leidt bij hen minder Studenten zijn over het algemeen tevreden over de tot vertraging en uitval. vakinhoudelijke kennis van docenten. Naast vakkennis zijn didactische vaardigheden van docenten belangrijk: Grote verschillen tussen groepen studenten © Er zijn net als in andere onderwijssectoren hangen de grote verschillen in studiesucces tussen groepen prestaties van studenten daarmee samen. Dat onder- studenten. Mannen doen het minder goed dan streept het belang van professionalisering van docen- vrouwen. Studenten met een niet-westerse migratie- ten in het hoger onderwijs. achtergrond halen minder vaak tijdig een diploma. In het hbo hebben studenten van ouders meteen lager Tevredenheid over vakinhoud lerarenopleidingen inkomen minder studiesucces. Lerarenopleidingen vormen een belangrijk startpunt voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs en Instroom in beweging © Het aandeel gediplomeerden in het middelbaar beroepsonderwijs. Afgestudeerden uit het voortgezet onderwijs en het mbo dat het van eerstegraads lerarenopleidingen in hbo en wo zijn hoger onderwijs instroomt, daalde de laatste jaren. zeer tevreden over de vakinhoudelijke basis die ze in Vooral mbo'ers stromen minder vaak in. In het hun studie hebben meegekregen. De tevredenheid van studiejaar 2016/2017 zet deze daling niet verder door. afgestudeerden van universitaire lerarenopleidingen Vanuit de groep mbo'ers met een niet-westerse (ulo’s) over de voorbereiding op pedagogisch- migratieachtergrond stromen meer studenten door didactische vaardigheden is wisselend. naar een hbo-opleiding; het verschil met mbo'ers met een westerse of zonder migratieachtergrond neemt af. Dalende instroom pabo’s © Het aantal studenten dat Het opleidingsniveau en het inkomen van de ouders begint aan een pabo is in de afgelopen twee jaar sterk hebben ook invloed op de kans dat een student in het gedaald van ruim achtduizend in 2014 naar iets meer hoger onderwijs instroomt. dan zesduizend in 2016. In 2016 nam de instroom weer licht toe. Er starten vooral minder mbo'ers. De invoe- ring van de vooropleidingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek is een belangrijke oorzaak van deze daling. Wel is nu de uitval in het eerste jaar fors afgenomen, vooral onder studenten met een mbo-vooropleiding. 183 6.1 Algemene ontwikkelingen Kwaliteit Steeds meer tevreden studenten © Het percentage studenten dat (zeer) tevreden is over de opleiding is de afgelopen jaren toegenomen (zie pagina 180). Vooral het hbo telt meer tevreden studenten. Net als vorig jaar zien we verschillen tussen de sectoren. Bij de hogescholen zijn studenten in de sectoren recht en gezondheidszorg het meest tevreden; studenten in de sectoren economie en onderwijs zijn het minst tevreden. Bij de universiteiten wordt de sector landbouw het meest gewaardeerd en de sectoren taal en cultuur, economie en gedrag en maatschappij het minst. Beperkt aantal klachtmeldingen © De inspectie ontvangt jaarlijks een beperkt aantal klachtmeldingen van studenten. Klachtmeldingen uit het bekostigd hbo gingen in 2016 vooral over de onderwijs- en examenregeling (OER), die uit het bekostigd wo over de kwaliteit van het onderwijsprogramma en docenten. Ook klachtmeldingen uit het niet-bekostigd hoger onderwijs gingen vooral over de kwaliteit van het onderwijsprogramma en docenten. Weinig hersteltrajecten * De kwaliteit van bestaande opleidingen wordt door de NVAO beoordeeld. Opleidingsaccreditaties kennen het eindoordeel ‘excellent’, ‘goed’, ‘voldoende’ en ‘onvoldoende’. Als er tekortkomingen worden geconstateerd, kunnen opleidingen een hersteltraject opgelegd krijgen wanneer het haalbaar is dat ze de tekortkomingen binnen maximaal twee jaar wegwerken. In 2016 werden 206 bachelor- en masteropleidingen beoordeeld. Daarvan kregen drie hbo-bachelor- opleidingen een hersteltraject opgelegd. Daarnaast werden elf wo-onderzoeksmasters beoordeeld, waarvan twee een hersteltraject opgelegd kregen. Verder werden dertig wo-opleidingen en twaalf hbo-opleidingen beoordeeld die eerder een hersteltraject opgelegd hadden gekregen. Drie van deze hbo-opleidingen trokken hun aanvraag terug en worden afgebouwd; alle andere opleidingen kregen een positieve beoordeling. Geen excellente opleidingen © Opvallend is dat in de afgelopen twee jaar geen enkele opleiding het oordeel ‘excellent’ kreeg (NVAO, 2017). Volgens de NVAO komt dit doordat overtuigend moet worden aangetoond dat sprake is van een internationale best practice. De lat voor excellente opleidingen hoort immers hoog te liggen. Financiën Instellingen financieel stabiel e Zowel het hbo als het wo is financieel stabiel (Inspectie van het Onderwijs, 2016c). De afgelopen jaren hebben er geen bekostigde hogescholen en universiteiten onder aangepast financieel toezicht gestaan. Wel is de rentabiliteit in 2015 afgenomen, met name in het hbo, als gevolg van de afspraken die de sector heeft gemaakt om, vooruitlopend op de extra middelen in het kader van de kwaliteitsimpuls, zelf al extra investeringen te doen in het onderwijs. De instellingen voorspellen dat de rentabiliteit de komende jaren verder zal afnemen. De verwachte negatieve rentabiliteit vertaalt zich in een daling van de liquiditeit en solvabiliteit, maar de verwach- ting is dat de kengetallen van de sector degelijk genoeg zijn om dat zonder risico’s te kunnen dragen. Onduidelijk is nog of de sterk groeiende groene instellingen dit ook lukt, met name omdat de groene plus-subsidies zijn vervallen en de bekostiging geen gelijke tred houdt met de groei. Huisvesting geen ernstig financieel risico © De continuïteit van het hoger onderwijs wordt niet bedreigd door te hoge huisvestingskosten. Ook is in de afgelopen jaren geen verschuiving te zien van uitgaven voor personeel naar huisvesting. Dit blijkt uit inspectieonderzoek naar huisvestings- kosten in 2013 en 2014. Aanleiding voor het onderzoek waren grote investeringen in huisvesting in het mbo en het ho en de daaraan verbonden mogelijke financiële risico’s. Recente voorbeelden hebben laten zien dat de impact van met huisvesting samenhangende risico’s groot kan zijn. Instellingen dienen hun investeringen goed te onderbouwen in hun jaarstukken. 184 Declaratiegedrag bestuurders moet transparanter © De inspectie heeft geconstateerd dat er geen wettelijke normen zijn om de naleving van de interne declaratievoorschriften door bestuurders in het hoger onderwijs te toetsen. Via de koepelorganisaties zijn inmiddels afspraken gemaakt met de bestuurders van de instellingen over transparante, uniforme en concrete voorschriften voor de declaraties. Internationalisering Meer internationale studenten © In 2015 kwam 9 procent van alle ingeschreven studenten in het Nederlandse hoger onderwijs uit het buitenland. In het hbo ging het om 6 procent, in het wo om 14 procent van alle studenten. De afgelopen jaren neemt het percentage internationale studenten bij bijna alle universiteiten toe. Wel verschilt het aantal internationale studenten per universiteit. In het hbo stabiliseert het aandeel internationale studenten sinds 2011. De aantrekkingskracht zit in de goede reputatie van het Nederlandse hoger onderwijs (EP Nuffic, 2016) en het grote aanbod aan Engelstalige wo-opleidingen (OCW, 2016a). Nederlandse universiteiten staan hoog in de inter- nationale rankings (VSNU, 2016). Toename internationaal personeel e Bij universiteiten neemt ook het aandeel internationaal personeel toe. In 2015 had ongeveer 30 procent van de universitaire docenten en zo procent van de universitaire hoofddocenten een niet-Nederlandse nationaliteit (VSNU, 2015; cijfers exclusief de sector gezondheidszorg). Veel Nederlandse studenten naar buitenland © Vergeleken met omringende landen volgen Nederlandse studenten vaak delen van hun studie in het buitenland (22 procent). Het percentage Nederlandse hbo- en wo-studenten dat in 2011 het buitenland een volledige opleiding ging volgen, is met 3,5 procent wel lager vergeleken met andere Europese landen (4,5 procent). Oorzaken zijn dat Nederlandse studenten het hoger onderwijs in eigen land van goede kwaliteit en relatief betaalbaar vinden en ook in Nederland internationaal georiënteerde opleidingen kunnen volgen (EP Nuffic, 2016). Studenten met hoogopgeleide ouders gaan vaker naar het buitenland dan studenten zonder hoogopgeleide ouders (EP Nuffic, 2016). Opleidingscommissies Grotere rol voor opleidingscommissies © Elke opleiding moet een opleidingscommissie hebben. Opleidingscommissies, die bestaan uit studenten en docenten, overleggen met de opleidings- directeur over de kwaliteit van het onderwijs. Vanaf 1 september 2017 krijgen opleidingscommissies als centrale taak te adviseren over het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van de opleiding. Ook krijgen ze instemmingsrechten op delen van de onderwijs- en examenregeling (OER). Dat is een verzwaring ten opzichte van hun huidige taak en rol, waarbij advisering over de OER centraal staat. Variatie in functioneren opleidingscommissies e De inspectie heeft in 2016 onderzoek gedaan naar opleidingscommissies in het hoger onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2016e). De meeste opleidingscommissies voeren hun huidige taken naar behoren uit. Daarbij valt op dat de verschillen groot zijn: er zijn actieve en reactieve opleidingscommissies. Ook het aantal adviezen dat opleidings- commissies geven en de tijd die ze in de werkzaamheden investeren variëren flink. Schepje bovenop gewenst © Als de nieuwe wet in werking treedt, mag er een schepje bovenop om de kwaliteitscultuur binnen instellingen en de professionalisering van opleidingscommissies te verbeteren. De inspectie heeft de instellingen aanbevolen om te zorgen voor een heldere taak- afbakening van de opleidingscommissies ten opzichte van andere organen. Verder is het wenselijk dat opleidingscommissies eigen speerpunten formuleren om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. Een jaarplan kan daarbij helpen: opleidingscommissies die daar nu al mee werken ervaren meer invloed dan opleidingscommissies die dat nog niet doen. Daarnaast is het van belang dat opleidingscommissies zichtbaar zijn voor de eigen achterban, dat ze zorgen voor een evenwich- tige samenstelling die de onafhankelijkheid waarborgt en dat ze afstemmen met andere organen. 185 Niet-bekostigd hoger onderwijs Veel veranderingen binnen niet-bekostigd onderwijs © In het afgelopen studiejaar is er één niet-bekostigde instelling bijgekomen. Van één instelling heeft de minister de accreditatie van een opleiding ingetrokken. Binnen het niet-bekostigd hoger onderwijs vinden fusies en overnames plaats. Sommige instellingen gaan samenwerken met bedrijven die zelf niet bevoegd zijn om graden hoger onderwijs te verlenen en diploma’s uit te reiken. Het is van belang dat de bevoegde instellingen verantwoordelijk blijven voor de uitgifte van het diploma, de studentregistratie, het onderwijs en de kwaliteitsborging. Meer samenwerking door toenemende concurrentie Overwegingen van niet-bekostigde instellingen om meer te gaan samenwerken, te fuseren en instellingen over te nemen zijn de toenemende concurrentie, het behoud van benodigde schaalgrootte, de wens om een groter marktaandeel te verwerven, het delen van accreditatielasten en oplopende kosten als gevolg van de toegenomen kwaliteitseisen. Andersom zijn er niet-bekostigde instellingen die overwegen te stoppen met het aanbieden van geaccrediteerde opleidingen of die hun opleidingen inmiddels al afbouwen. Dit doen zij vanwege de dalende instroom of omdat ze afzien van heraccreditatie. Aansluiting bij BRON HO en diplomaregister © Tot nu toe zijn er geen centraal geregistreerde data beschikbaar over de aantallen studenten en behaalde diploma’s in het niet-bekostigd hoger onderwijs. Er is wetgeving in voorbereiding om het niet-bekostigd onderwijs te laten aansluiten bij het Basisregister Onderwijs (BRON) HO en het diplomaregister, zodat deze data beschikbaar komen. De geplande aansluiting bij BRON HO per 1 januari 2017 heeft echter vertraging opgelopen, omdat de benodigde wetgeving voor het diplomaregister nog niet geregeld is. De inspectie en de leden van de branchevereniging voor niet-bekostigd onderwijs, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), vinden het van belang dat de aansluiting er komt. NRTO voert kwaliteitskeurmerk in De NRTO heeft een keurmerk ingevoerd om meer gezamenlijk de verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van het onderwijs en de examens. Een externe certificerende instelling toetst de NRTO-leden op transparantie, klantgerichtheid, deskundigheid en processen. go van de 76 niet-bekostigde instellingen zijn lid van de NRTO. Met klachten naar landelijke geschillencommissie © Studenten die een klacht hebben ingediend bij een instelling die lid is van de NRTO, kunnen terecht bij een landelijke geschillencommissie als ze vinden dat de klachtafhandeling niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid. De NRTO heeft met de inspectie afgesproken dat de NRTO-leden de landelijke geschillencommissie meer onder de aandacht zullen brengen bij hun studenten. Studeren op latere leeftijd Arbeidsmarkt vraagt om scholing volwassenen © Door mobiliteit op de arbeidsmarkt, innovaties en technologische ontwikkelingen heeft de arbeidsmarkt behoefte aan zowel bij-, als omscholing. Het aantal deeltijdopleidingen en -studenten neemt echter af, in elk geval in het bekostigd hoger onderwijs (OCW, 2012; Pleyers en Hartgers, 2016). In 2016 zijn verschillende experimenten gestart om meer (werkende) volwassenen een studie te laten volgen in het hoger onderwijs, zoals werkenden met een mbo q-diplomna. Experiment leeruitkomsten © Een van de experimenten is het experiment leeruitkomsten, waaraan zowel bekostigde als niet-bekostigde hogescholen meedoen. Hierin gaan opleidingen niet langer uit van een vaststaand onderwijsaanbod dat elke student volgt, maar van maatwerk. Voordat opleidingen met het experiment kunnen starten, worden ze door de NVAO beoordeeld op onder andere de rol van leeruitkomsten en de manier waarop de opleiding leerarrangementen en integrale toetsing inzet. Daarnaast moeten opleidingen aandacht besteden aan algemene brede beroepsgerichte of academi- sche vorming. Dit is voor deze groep studenten extra belangrijk, omdat hun banen door innovatie veranderen of dreigen te verdwijnen. Verder is het van belang dat studenten duidelijke informatie krijgen over de verschillende mogelijkheden die opleidingen bieden. 186 Kwaliteitsborging bij experimenten © Examencommissies zijn bij de experimenten verantwoorde- lijk voor de kwaliteitsborging van de tentamens en examens. Zij borgen de verbinding tussen de nieuwe maatwerktrajecten en het reguliere aanbod. Ook waken ze voor het ontstaan van niveau- verschillen en verschillen in afhandeling van klachten. Opleidingen die uitgaan van leeruitkomsten verschillen sterk in structuur en achterliggende gedachte van reguliere opleidingen. Leden van examencommissies, docenten, begeleiders en opleidingsmanagers hebben daarom volgens de inspectie verdere professionalisering en permanente scholing nodig. Associate degree Weinig studenten Ad-programma’s © Een Associate degree (Ad) is een tweejarige studie in het hoger beroepsonderwijs. Ad's zijn vooral gericht op mbo'ers die nog willen doorstuderen, maar niet aan een vierjarige hbo-opleiding willen beginnen. In 2016 waren er 183 Ad-programma's (63 voltijd, 120 deeltijd). Dit betreft 10 procent van het totaal aantal Ad- en bacheloropleidingen samen. Het aantal bekostigde Ad-programma's is in 2016 niet toegenomen ten opzichte van 2015. Daarentegen is de instroom van Ad-studenten in 2016 met 19 procent toegenomen ten opzichte van 2015. Van de totale instroom in voltijd en deeltijd hbo (exclusief masterinstroom) kiest een kleine 3 procent voor een Ad-programma. Veel van deze studenten zijn meestal niet direct uit het mbo afkomstig, maar waren al eerder aan een hbo-bacheloropleiding begonnen. De Ad-programma's en de inhoud ervan zijn weinig bekend onder werkgevers (Allen, Meng en Van der Velden, 2016). 6.2 Routes naar het hoger onderwijs Doorstroom Minder instroom vanuit voortgezet onderwijs en mbo q © Tellen we de studenten mee die een tussenjaar nemen voordat ze gaan studeren, dan zien we tussen 2o0g en 2015 een afname van het aandeel gediplomeerden uit voortgezet onderwijs en mbo q dat het hoger onderwijs instroomt (figuur 6.2a). Voor 2016 kennen we nu alleen nog maar de studenten die direct zonder tussenjaar instromen (direct aansluitende doorstroom). Dit aandeel is ten opzichte van 2015 niet verder afgenomen. De directe aansluitende instroom vanuit het totaal aan mbo-, havo- en vwo-gediplo- meerden is in 2016 iets toegenomen ten opzichte van 2015. Figuur 6.2a Percentage gediplomeerde mbo-, havo- en vwo-studenten dat doorstroomt naar hoger onderwijs, in de periode 2008-2016 (n 2016=143.523) 80% MW Direct aansluitende doorstroom 70% B Poorstroom na 1 tussenjaar 60% 50% 40% 30% 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2017 187 Doorstroom vanuit mbo gedaald e Het aandeel studenten dat direct aansluitend vanuit het mbo doorstroomt naar een hogeschool is de laatste jaren afgenomen. In 2014 stroomde 39,2 procent van alle mbo q-gediplomeerden door naar het hbo; in 2015 was dit afgenomen tot 34,3 procent. In 2016 is weer sprake van een lichte stijging naar 35,7 procent. De afname van instroom vanuit het mbo is groter dan de afname van de instroom vanuit de havo. De afname is het sterkst in de sectoren onderwijs, economie en gedrag en maatschappij. Gediplomeerden met niet-westerse migratieachtergrond stromen vaker door * Mbo q-gediplo- meerden met een niet-westerse migratieachtergrond stromen vaker door naar het hoger onderwijs dan mbo’'ers met een andere afkomst (figuur 6.2b). Toch daalde ook de instroom van deze groep, en de daling was sterker dan die van mbo'ers met een Nederlandse of een westerse afkomst. Van beide groepen is in 2016 de instroom weer iets toegenomen. Ook van de gediplomeerde havisten en vwo'ers met een niet-westerse migratieachtergrond gaat een relatief groter aandeel naar respectievelijk de hogeschool of de universiteit dan van de gediplo- meerden met een westerse of zonder migratieachtergrond. En ook hier neemt de voorsprong van de groep met een niet-westerse migratieachtergrond wat af. Figuur 6.2b Percentage gediplomeerde mbo-studenten dat direct doorstroomt naar hbo, naar achtergrond, in de periode 2008-2016 (n 2016=22.387) 60% Totaal _— Niet-westerse migratieachtergrond 20% == Geen of een westerse migratieachtergrond 40% we 30% 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2017 Vrouwen stromen minder hoog in dan mannen © Vrouwen met een vwo-diploma gaan relatief vaker dan mannen naar het hbo en minder vaak naar de universiteit. Daarnaast stromen vrouwen minder vaak dan mannen door naar het wo nadat ze een hbo-bachelordiploma hebben behaald, ongeacht hun vooropleiding vóór het hbo. Eenmaal in het hoger onderwijs hebben vrouwen echter meer studiesucces dan mannen. Opleidingsniveau ouders doet ertoe © Mbo q-, havo- en vwo-gediplomeerden met lager opgeleide ouders stromen minder vaak het hoger onderwijs in dan gediplomeerden met hoger opgeleide ouders (figuur 6.2c). 188 Figuur 6.2c Percentage studenten dat (direct en indirect) doorstroomt naar het hoger onderwijs, naar opleidingsniveau ouders, in de periode 2008-2016* (n 2016=87.097) 100% Opleidingsniveau ouders Wo of hoger 90% Hbo 80% EE DT —_—_ Mbo 3 70% Mbo 2 — Mbo 1 60% =>» Basisonderwijs 50% 2008 _ 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 “inclusief schatting indirecte doorstroom 2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2017 Grotere instroomkans bij hoger inkomen ouders © We hebben bij de doorstroomkansen niet alleen naar de opleiding van de ouders gekeken, maar ook naar het inkomen van de ouders. Het percentage mbo q-, havo- en vwo-gediplomeerden uit de hoogste inkomensgroepen dat het hoger onderwijs instroomt is hoger dan die uit de andere inkomensgroepen (figuur 6.2d). Opvallend is dat in 2016 de instroom uit de hoogste en laagste inkomensgroepen toeneemt. Figuur 6.2d Percentage studenten dat (direct en indirect) doorstroomt naar het hoger onderwijs, naar huishou- dinkomen ouders, in de periode 2008-2016* (n 2016=138.757) 100% Inkomens: 80-100% hoogste 90% — 61-80% hogere =_ 0, 1 EO 41-60% middelste mm 21-40% lagere 60% 50% Ce 2008 _ 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 “inclusief schatting indirecte doorstroom 2016 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2017 189 Vluchtelingen Meer vluchtelingen in hoger onderwijs * Na een afname in 2012 (hbo) en 2013 (wo) stijgt het aantal vluchtelingstudenten weer. Vluchtelingen beginnen in het hoger onderwijs als zij twee tot vijf jaar in Nederland zijn (UAF, 2016). Gezien de recente toename van het aantal vluchtelingen in Nederland is een toename te verwachten van het aantal vluchtelingen dat in het hoger onderwijs studeert. Desondanks betreft het zeer lage aantallen. De Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF rapporteert over een instroom van ongeveer driehonderd studenten in 2015. Behoefte aan taalondersteuning © Vluchtelingstudenten vallen in het eerste jaar vaak uit. Deels is dit een direct gevolg van hun vlucht. Ze moeten bijvoorbeeld voldoen aan verplichtingen voor gezinshereniging, hebben last van traumatische ervaringen of maken zich zorgen om achter- gebleven familie. Daarnaast is de afstand tot het Nederlandse onderwijssysteem een belemmering. De Nederlandse taal is hierin een belangrijk aandachtspunt, ook nadat studenten de toelatingseisen Nederlands hebben behaald (UAF, 2016). Verschillende instellingen voor hoger onderwijs bieden vluchtelingstudenten taal- en schakeltrajecten (Taskforce Vluchtelingen Hoger Onderwijs, 2015). Vluchtelingen met een afgeronde Nederlandstalige opleiding vinden drie keer vaker een baan dan vluchtelingen met een afgeronde Engelstalige opleiding, terwijl een toenemend aantal vluchtelingen een Engelstalige studie volgt (UAF, 2016). Selectiemaatregelen Geen centrale loting meer © Vanaf het studiejaar 2017/2018 wordt de centrale loting afgeschaft. Opleidingen die voorheen via centrale loting selecteerden, gaan dan decentraal selecteren. Ze moeten daarbij minimaal twee soorten kwalitatieve criteria hanteren. De inspectie doet meerjarig onderzoek naar selecterende maatregelen bij bachelor- en masteropleidingen. Aandeel selecterende bacheloropleidingen neemt af © Na een eerdere toename is in het wo, en twee jaar later ook in het hbo, het aandeel selecterende opleidingen met een fixus afgenomen (tabel 6.2a). Mogelijk zien opleidingen ervan af een fixus in te stellen nu de centrale loting wordt afgeschaft en de aanmeldtermijnen voor studenten zijn vervroegd. De opleidingen die selecteren doen dat steeds vaker decentraal, vooruitlopend op de afschaffing van centrale loting. Het percen- tage studenten dat aan een selecterende opleiding begint neemt in het wo sinds 2013 af; in het hbo neemt dit percentage na 2015 af. Tabel 6.2a Percentage voltijd bacheloropleidingen in het hbo en wo met een fixus, naar mate van decentrale selectie, in de periode 2008-2016 (n 2016 hbo=g41, n 2016 w0=4q32) ee 2008 | zooo | 2010 | 2011 | 2012 | 2015 | 2014 | 2015 | 2016 | Centrale loting 3,1 2,9 3,1 2,9 4 3,8 3,8 2,4 0,7 1-30% decentrale selectie 0,4 0,3 0,6 0,5 0,4 0,4 0,8 0,1 0,0 31 tot 99% decentrale selectie 0,6 0,5 0,6 0,8 0,6 0,4 0,6 0,6 0,3 100% decentrale selectie 0,0 0,0 0,0 0,0 0,7 2,1 4,1 10,1 _ 10,6 | 2008 | 2000 | 2010 | 2011 \ 012 | 2015 | 2014 | 2015 | 2016 | Centrale loting 5,4 5,8 5,3 6,2 4,8 6,5 2,7 1,6 0,5 1-30% decentrale selectie 0,5 0,7 1,4 1,1 1,8 2,5 2,9 2,3 1,6 31 tot 99% decentrale selectie 1,2 2,1 3 3,2 2,9 3,1 2,5 2,1 0,5 100% decentrale selectie 0,0 0,0 0,0 0,0 1,1 4,3 5,1 7,4 7,6 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 190 Selectie van invloed op studentenpopulatie bachelor » Net als vorig jaar zijn studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, studenten met een lager gemiddeld eindexamencijfer en mannen ondervertegenwoordigd in selecterende bacheloropleidingen met een numerus fixus. Dit geldt ook voor studenten met lager opgeleide ouders en studenten uit de lagere inkomens- categorieën. Daarnaast zien we dat studenten in selecterende bacheloropleidingen met een numerus fixus in wo en hbo minder vaak uitvallen, minder vaak van opleiding veranderen en vaker een diploma behalen van de initiële opleiding dan voordat deze opleidingen selecteerden. Meer transparantie selectiecriteria en -procedures nodig » Uit het laatste inspectieonderzoek naar decentraal selecterende bacheloropleidingen blijkt dat behalve op toetsresultaten en cijfer- lijsten relatief vaak ook op motivatie en persoonskenmerken wordt geselecteerd, zoals de mate van empathie of avontuurlijkheid (Inspectie van het Onderwijs, 2017). Vooral universiteiten blijven ook bij decentrale selectie waarde hechten aan behaalde cijfers in de vooropleiding. Omdat de eind- examencijfers op het moment van de selectie voor het komende collegejaar nog niet bekend zijn, kijken ze daarbij regelmatig naar de cijferlijsten bij de overgang van 5 naar 6 vwo. Opleidingen wegen de selectiecriteria en passen regelmatig compensatie toe. Wel is de transparantie over de criteria en de selectieprocedures voor verbetering vatbaar. Studenten die eenmaal door de selectie zijn gekomen, zijn vaak positief over het fenomeen selectie. Een op de vijf masters selecteert © Als we de researchmasters buiten beschouwing laten, zien we dat in het studiejaar 2016/2017 20 procent van de wo-masters selecteert. In selecterende masteropleidingen stromen relatief minder mannen en studenten met een niet-westerse migratie- achtergrond in, en relatief meer internationale studenten en studenten uit university colleges. We hebben vooralsnog geen signalen dat afgestudeerde bachelorstudenten zich niet kunnen inschrijven voor een passende masteropleiding. Doorstroom bachelor-master Meestal master na wo-bachelor e De meeste studenten die een wo-bachelordiploma hebben gehaald, doen daarna een master. Van de studenten die in 2013 een bachelordiploma haalden ging 86 procent direct of na enige tijd een master doen. Het aandeel bachelorgediplomeerden dat een tussenjaar neemt stijgt. Mobiliteit wo-masterstudenten neemt toe © De mobiliteit tussen instellingen groeit: wo-studenten gaan vaker een master volgen aan een andere universiteit dan waar ze hun bachelor haalden. Dit wijst onder meer op een toenemende zelfstandige profilering van bachelor- en masteropleidingen. Studenten van instellingen buiten de Randstad zijn mobieler. Datzelfde geldt voor studenten met ouders met een hoger inkomen. Studenten van instellingen met een overwegend monosectoraal opleidingsaanbod (landbouw en techniek) zijn minder mobiel. Doorstroom hbo-bachelor naar wo neemt af © Het percentage studenten met een hbo-bachelor- diploma dat doorstroomt naar het wo is gedaald van 14 procent in diplomajaar 2008/2009 tot g procent in diplomajaar 2013/2014. Het gaat hier zowel om studenten die direct nadat ze hun diploma hebben behaald doorstromen als om studenten die later doorstromen, bijvoorbeeld na een tussenjaar of nadat ze een premaster hebben gevolgd. 6.3 Studiesucces Studiesucces op hogescholen Veel uitval in eerste jaar * Gedurende het studiejaar 2014/2015 viel 17 procent van de hbo-studenten binnen een jaar uit. Dit percentage fluctueert de laatste tien jaar tussen de 15 en 17 procent. Studenten die van opleiding veranderden zijn hierin niet meegerekend. 191 Minder studenten veranderen van studie Het percentage voltijd bachelorstudenten dat in het hbo van opleiding verandert, is tussen 2012 en 2014q gedaald van 22 naar 19 procent. Deze daling is zichtbaar bij alle sectoren. Studenten kunnen verschillende overwegingen hebben om van studie te veranderen. Ze ervaren bijvoorbeeld dat de eenmaal begonnen studie niet bij ze past of hebben een negatief bindend studieadvies gekregen. In het hbo leidt een studiewissel echter vaak tot vertraging en uitval (SCP, 2016b). Diplomarendement nog steeds zorgelijk laag © In het hbo is de kwaliteit verhoogd en de lat hoger komen te liggen (Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek, 2016). Het aandeel hbo-bache- lorstudenten dat na vijf jaar studie een diploma heeft behaald, is de afgelopen tien jaar gedaald. Het laatste jaar lijkt de daling tot stilstand gekomen (bijlage 1, figuur 1). Van de bachelorstudenten die zich in 2010 hadden ingeschreven had 57 procent na vijf jaar een diploma; van de studenten die zich in 2005 hadden ingeschreven was dat 63 procent. De studenten die in het eerste jaar zijn uitgevallen of switchen, zijn hierin niet meegerekend. Het diplomarendement verschilt sterk per sector. De sector economie heeft het laagste rendement, namelijk 52 procent. De sectoren gezond- heidszorg en taal en cultuur kennen het hoogste diplomarendement, namelijk 71 en 73 procent. Veel studenten studeren af in het zesde jaar © Een flink aantal studenten in het hbo doet langer dan vier jaar over de studie (figuur 6.3a). Van de studenten die in 2007 begonnen — exclusief uitvallers en switchers — had 75 procent na zes jaar een diploma; na acht jaar is dat aandeel nog iets gestegen naar 80 procent. Maar zoals het aandeel studenten dat na vijf jaar een diploma heeft behaald in het hbo al jaren afneemt, neemt ook het aandeel studenten dat na acht jaar een diploma heeft behaald af. Figuur 6.3a Percentage behaalde diploma's onder herinschrijvers* aan een instelling, na vijf of meer jaren voltijd hbo-bachelor (cohorten 2001-2007, n 2007 na vijf jaar=74.424) 100% == Na acht jaar 90% Na zeven jaar == Na vijf jaar KI eee 60% 50% 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Instroomcohort *exclusief studenten die in het eerste jaar uitvielen of veranderden van opleiding Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Studiesucces op universiteiten Uitval laag © In het studiejaar 2014/2015 verliet 7 procent van de studenten binnen een jaar na aanvang van een universitaire bacheloropleiding het bekostigd hoger onderwijs zonder diploma. Verandering van studie stabiel e In tegenstelling tot hbo-studenten ondervinden wo-studenten in hun verdere studieloopbaan geen nadelig effect van een studiewissel. Het percentage studenten dat na een jaar van opleiding verandert, schommelt vanaf 2005 rond de 26 procent. Er zijn daarbij wel grote verschillen tussen sectoren. Samen met de sectoroverstijgende opleidingen (9 procent) verandert in de sectoren landbouw (15 procent) en gezondheidszorg (16 procent) het laagste aandeel studenten van studie. In de andere sectoren verandert rond de 28 procent van studie. 192 Diplomarendement stijgt opnieuw © Het diplomarendement in het wo neemt nog steeds toe. Van de bachelorstudenten die zich in 2011 inschreven heeft na vier jaar studeren 7o procent een diploma behaald (bijlage 1, figuur 1). De studenten die in het eerste jaar zijn uitgevallen of van studie zijn veranderd zijn hierin niet meegerekend. Vijf jaar eerder was het diplomarendement na vier jaar nog 53 procent. Veel studenten studeren af in het vijfde jaar ® Ook in het wo zijn er veel studenten die lang over hun studie doen, en net als in het hbo doen veel studenten er twee jaar langer over dan de nominale studieduur (figuur 6.3b). Van de studenten die in 2008 in het wo zijn begonnen en zich in 2009 opnieuw hadden ingeschreven, heeft 78 procent na vijf jaar een diploma. Na zeven jaar heeft 86 procent een diploma. Dat percentage is hoger dan in 2002, toen 78 procent na zeven jaar een diploma had behaald. De stijgende trend van het aandeel afgestudeerden na vier jaar is dus ook terug te zien in het aandeel afgestudeerden na zeven jaar. Figuur 6.3b Percentage behaalde diploma’s onder herinschrijvers* aan een instelling, na vier of meer jaren voltijd wo-bachelor (cohorten 2002-2008, n 2008 na vier jaar=39.775) 100% == Na zeven jaar 90% Na zes jaar EEE — Navijfjaar NN => Na vier jaar 10% 60% 50% 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Instroomcohort “exclusief studenten die in het eerste jaar uitvielen of veranderden van opleiding Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 Studiesucces groepen studenten Studiesucces verschilt per groep © De cijfers over uitval, switch en diplomarendement gaan over grote aantallen studenten. We zien echter dat bepaalde groepen studenten meer of minder studiesucces hebben. Sommige studentkenmerken hangen met elkaar samen. Daarom hebben we in de analyses van het studiesucces van de groepen studenten rekening gehouden met de samen- hang tussen de vooropleiding, het gemiddelde eindexamencijfer, het geslacht, het opleidingsniveau en het inkomen van de ouders, de migratieachtergrond van de student en het postcodegebied waarin de student woonde voordat hij naar het hoger onderwijs ging. Studenten uit mbo wisselend succesvol © Studenten die vanuit het mbo het hbo instromen vallen vaker uit gedurende het eerste jaar dan hbo-studenten uit havo of vwo. Deze verschillen nemen toe. Tegelijkertijd veranderen mbo q-gediplomeerden minder vaak van studie dan gediplomeerden uit havo of vwo. Ook dat verschil neemt toe. Het aandeel studenten met een mbo-vooropleiding dat na vijf jaar een diploma behaalt is vergelijkbaar met dat uit de havo of het vwo. In een onder- zoek naar het studiesucces van mbo’ers in het hoger onderwijs wordt geconcludeerd dat er grote verschillen zijn tussen sectoren en instellingen in studiesucces. Mbo’ers in de sector economie kennen het laagste studiesucces (Mulder, Cuppen en Aalders, 2016). 193 4 INSPEGSPIE VAN T ONDERWIJS | ONDERWIJSVERSLAG 2015/20 Ld £ E en mm gn a — | hd „ Ee } Fi Pr / } | kk » ee 5 Í hd ‚B ‚Ee As 4 4 4 EE Z ks p 4 5 ke P Je Cas k AN, e” ONNA OT Ar Er lg ' , ” - nf ze p\ d Á „zA Pe Te Ne an Nr Tb rd nd LS u pn 4 Le he) ek hg $ e sl * idd B el EE è Ee a ie Ga ' e EF nn F Oer : - : del eN LES 0 | | ren le eN, _ $ : es n Ì e dh tn. See. _ g En  En WE TT ZN e ee — h 7 id 2 B sr mn ese, pn TS ZR AT En En En 4 _ 4 Pr dl W/ | | kl kel en dd Lj ken md a fr Vrouwen doen het beter dan mannen © Vrouwen stromen weliswaar relatief minder hoog in, maar eenmaal in het hoger onderwijs hebben ze meer studiesucces dan mannen, vooral op hogescholen. Vergeleken met mannen vallen ze minder vaak uit, veranderen ze minder vaak van studie en halen ze vaker binnen vijf jaar een diploma. Opleiding en inkomen ouders speelt rol bij studiesucces hbo ® Hbo-studenten met ouders die geen hoger onderwijs hebben gevolgd (eerstegeneratiestudenten) vallen vaker uit en wisselen iets minder vaak van opleiding dan studenten met hoger opgeleide ouders. De afgelopen jaren zijn deze verschillen niet groter geworden. Hbo-studenten met ouders in de laagste inkomensgroepen vallen vaker binnen een jaar uit, veranderen iets vaker van studie en halen minder vaak hun diploma na vijf jaar dan studenten met ouders in de hogere inkomensgroepen. Ook deze verschillen zijn de afgelopen jaren stabiel. In wo minder invloed sociaaleconomische achtergrond © Bij wo-studenten zijn de verschillen in studiesucces naar sociaaleconomische achtergrond minder groot. Studenten met lager opgeleide ouders wisselen hier wel vaker van studie dan studenten met hoger opgeleide ouders, maar dat verschil wordt kleiner. Er zijn geen verschillen in uitval en diplomarendement. Lager rendement studenten met niet-westerse migratieachtergrond © Het diplomarendement van de herinschrijvers met een niet-westerse migratieachtergrond blijft sterk achter bij dat van andere studenten. In het hbo zijn de kansen op een diploma van deze studenten twee keer zo klein als die van collega-studenten. Het verschil neemt toe. In het wo is het verschil in diplomakans kleiner dan in het hbo. Rekening houdend met andere kenmerken van de student, vallen studenten met een niet-westerse migratieachtergrond in het eerste jaar wel minder vaak uit, zowel in het hbo als in het wo. Aanpak van achterblijvend studiesucces Experimenten naar studiesucces © Binnen enkele instellingen voor hoger onderwijs zijn experi- menten uitgevoerd en onderzoeken gedaan om het studiesucces te verbeteren. Hieruit blijkt dat studenten baat hebben bij duidelijke verwachtingen bij aanvang van de studie, bijvoorbeeld over het aantal studiepunten dat aan het eind van het eerste jaar behaald moet zijn. Ook de studie- keuzecheck kan daarbij een rol spelen. Studenten hebben daarnaast een helder gestructureerd curriculum nodig dat — in het hbo — aansluit bij de arbeidsmarkt. De inrichting van het toets- programma heeft ook invloed op de studievoortgang. Ook is van belang dat de studeerbaarheid wordt gemonitord en dat met studenten de studievoortgang wordt besproken. Uiteraard hebben pedagogisch-didactisch bekwame docenten positieve invloed op studiesucces. Voor studenten met een mbo-vooropleiding is een goede inhoudelijke aansluiting van het mbo op het hbo belangrijk. Om langstudeerders naar een diploma te begeleiden is het daarnaast goed aan te sluiten bij hun specifieke achtergronden en motieven (Bormans, Baijwa, Van Braam en Dekker, 2015; In ’t Veld, 2016; Baars, Wolff en Hermus, 2016; Hogeschool Inholland, 2016; Cohen-Schotanus, 2012; Schneider en Preckel, 2016). Sociale inbedding bij niet-westerse migratieachtergrond belangrijker © Voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is het, meer nog dan bij andere studenten, belangrijk dat zij bij de sturing en sociale inbedding in de opleiding hun eigen culturele identiteit (herkend weten. Het helpt hen als ze goed contact hebben met docenten die diversiteit in de collegebanken waar- deren. Ook goede contacten tijdens de stage zijn belangrijk (Severiens en Wolff, zoog; In ‘t Veld, 2016). Het SCP (2016a) wijst daarnaast op het belang van taalvaardigheid en kleinschalige opleidingen. 195 Minder aansluiting op arbeidsmarkt © Het studiesucces van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond wordt ook beïnvloed door de arbeidsmarkt. Zij komen minder makkelijk aan een stage, waardoor ze studievertraging oplopen. Daarnaast raken ze ontmoedigd door de verhalen die ze van anderen horen over achterstelling op de arbeidsmarkt (In ‘t Veld, 2016). Na hun afstude- ren vinden hbo'ers met een niet-westerse migratieachtergrond minder makkelijk een baan op het niveau van hun opleiding dan hun Nederlandse en westerse studiegenoten (ROA 2016; Falcke, Meng en Nollen, 2016; SCP 2016b). De ongelijkheid tussen hbo-afgestudeerden met een Nederlandse of westerse en niet-westerse migratieachtergrond op de arbeidsmarkt is de afgelopen vijftien jaar toegenomen (figuur 6.3d). De laatste twee jaar zien we weer een afname van het verschil. Figuur 6.3d Afwijking in werkloosheidspercentages van gediplomeerde hbo'ers met een migratieachtergrond ten opzichte van hbo'ers met een Nederlandse achtergrond, in de periode 2001-2015 ls == Niet-westerse migratieachtergrond 8 — Westerse migratieachtergrond DO sn e —> Geen 2 5 INNO migratieachtergrond 4% 2% ON % 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Bron: ROA, 2016 Arbeidsmarkt Werkloosheid onder afgestudeerden daalt » Voor het tweede jaar op rij neemt de werkloosheid onder afgestudeerden van hogescholen af. Van de voltijdstudenten die in 2013/2014 afstudeerden is 5,9 procent anderhalf jaar na afstuderen werkloos. Van de afgestudeerden die een baan hebben, heeft 64 procent een functie die zowel qua niveau als qua richting bij de opleiding past. 14 procent heeft een functie die past bij het niveau van de opleiding, maar niet bij de richting. Ook onder afgestudeerden van de universitaire masteropleidingen neemt de werkloosheid af. In 2015 is 6 procent van de afgestudeer- den na anderhalf jaar werkloos. Van de afgestudeerden die een baan hebben, is 55 procent werkzaam in een functie die zowel qua niveau als qua richting bij de opleiding past. 10 procent heeft een functie die past bij het niveau van de opleiding, maar niet bij de richting (ROA, 2016). Grote verschillen tussen sectoren © Er zijn wel aanzienlijke verschillen in werkloosheid tussen de verschillende sectoren. De werkloosheid onder hbo-afgestudeerden is het hoogst bij studenten uit de sector landbouw (8 procent), gevolgd door de sectoren economie en taal en cultuur (beide 7 procent). De sectoren onderwijs (q procent) en gezondheidszorg (3 procent) kennen de laagste werkloosheid (ROA, 2016). In het wo kennen de voltijd- en deeltijdafgestudeerden van de master- opleidingen in de sectoren taal en cultuur (12 procent) en landbouw (10 procent) de hoogste werkloosheid, terwijl de afgestudeerden van de sectoren techniek en gezondheidszorg het minst vaak werkloos worden (ROA, 2016). 196 6.4 De docent Vakkennis op peil © De afgelopen jaren zijn veel docenten gecertificeerd en bijgeschoold (Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek, 2016). Docenten doen veel aan scholingen en activiteiten om hun vakkennis op peil te houden of te verdiepen, blijkt uit een niet-representatieve vragenlijst van de inspectie. In het hbo neemt de tevredenheid over docenten de laatste jaren toe. Studenten zijn relatief tevreden over de inhoudelijke deskundigheid van hun docenten. In het wo geldt dat voor vier van de vijf studenten (83 procent). Voor docenten in het hbo geldt daarnaast dat de kennis over de beroepspraktijk belangrijk is. Zeven van de tien hbo-studenten zijn hier tevreden over (71,9 procent) (bijlage 2, tabel 1). In de inspectieonderzoeken naar de lerarenopleidingen (Inspectie van het Onderwijs, 2015a; 2015b; 2016a; 2016b) zagen we ook een grote tevredenheid over de vakkennis van de lerarenopleiders en over het aanbod van vakkennis binnen de opleiding. Ook werkgevers en afgestudeerden wijzen op het belang van goede vakinhoudelijke kennis van hbo-afgestudeerden (Allen, Meng en Van der Velden, 2016). Didactische vaardigheden docent belangrijk © Veel minder tevreden zijn studenten over de didactische vaardigheden van hun docenten (bijlage 2, tabel 1). Toch zijn docenten en opleidings- managers of -directeuren overtuigd van het belang van didactische vaardigheden, gaven ze aan in bovengenoemd onderzoek van de inspectie. Dat belang blijkt ook uit onderzoek: docenten die veel aandacht besteden aan de voorbereiding van hun onderwijs, duidelijke leerdoelen stellen en hun studenten feedback geven, hebben goed presterende studenten (Schneider en Preckel, 2017). De prestaties van studenten hangen dus samen met de didactische competenties van docenten. Dat onderstreept het belang van professionalisering van docenten, specifiek gericht op hun didactische vaardigheden. Goede student-docentrelatie belangrijk ° Het merendeel van de studenten is tevreden over de houding van hun docenten ten opzichte van studenten, zo blijkt uit de Studentenmonitor 2015 (OCW, 2015a). De tevredenheid is in het wo (81 procent) hoger dan in het hbo (72 procent). Studenten met een migratieachtergrond zijn minder tevreden over hun docenten en over hun houding jegens studenten. Dit geldt voor zowel hbo- als wo-studenten. Studenten met een migratieachtergrond — vooral in het hbo — oordelen ook minder positief over de studie in het algemeen en over de kwaliteit van het lesgeven (bijlage 2, figuur 1). Vaardigheden van docenten gericht op omgang met sociaal-culturele verschillen zijn daarom belangrijk (Severiens en Wolff, 2009). Meer aandacht nodig voor intervisie en feedback e De Onderwijsraad (2015) beveelt aan een kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs te bevorderen. Elementen daarvan zijn een verbeterings- gerichtheid vanuit het vermogen om te leren — als individu, maar ook als team — en een onder- steunende organisatiecultuur die aanzet tot samenwerken. Afstemming met collega’s en intervisie en feedback dragen bij aan zo’n kwaliteitscultuur. Volgens docenten en managers bevordert het bovendien de docentkwaliteit, blijkt uit de vragenlijst van de inspectie. Van de hogeschooldocenten ontving 61 procent feedback na peer review van collega’s binnen de instelling; 11 procent kreeg feedback van collega’s van buiten de instelling. Slechts 6 procent van de hbo-docenten vindt dit niet tot weinig zinvol. Vooral ervaren docenten vinden het zinvol. Toch is ook hier nog veel te winnen: ruim een derde van de hogeschooldocenten heeft in het afgelopen jaar geen feedback ontvangen (Witteman-van Leenen en Van Bergen, 2015). Over de situatie op universiteiten zijn geen gegevens bekend. 197 6.5 Delerarenopleidingen Minder pabo-studenten © Het aantal studenten dat begint aan een pabo is in 2015 sterk gedaald, van 8.251 in 2014 naar 5.508 in 2015. Hoewel in 2016 meer studenten zich hebben ingeschreven (6.060), is er geen sprake van een herstel tot het niveau van voor 2015. Vooral minder mbo'ers starten: 1.517 in 2016 en 1.326 in 2015, ongeveer de helft van het aantal dat in 201g startte. De invoering van de vooropleidingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek is een belangrijke oorzaak van de daling. Met name voor mbo-gediplomeerden zijn de toelatings- toetsen een hoge drempel. Daarnaast konden havisten nog niet anticiperen op de eisen door deze vakken te kiezen in hun eindexamenpakket. Minder afgestudeerden © Ook het aantal afgestudeerde pabo-studenten daalde de afgelopen jaren, van bijna 4.900 in 2010/2011 naar circa 3.500 in 2015/2016. De kans op een baan liep voor afgestudeerden van de pabo de laatste jaren terug, maar die situatie lijkt voorbij te zijn. De komende jaren zullen in het primair onderwijs naar verwachting meer leraren nodig zijn dan er nu beschikbaar zijn. Hierbij is wel nog steeds sprake van regionale verschillen (OCW, 2016b). Nu tegelijkertijd de instroom en het aantal diploma’s afnemen en de behoefte van het onderwijs- veld aan gediplomeerde leraren basisonderwijs toeneemt, ontstaat een zorgelijke situatie. Uitval pabo daalt e De uitval in het eerste jaar bij de pabo-opleidingen was hoog in vergelijking met andere opleidingen in de sector onderwijs, met name bij studenten met een mbo-vooroplei- ding. De invoering van de vooropleidingseisen lijkt er wel voor gezorgd te hebben dat de uitval in het eerste jaar daalde: van 21 procent in 2014/2015 naar 13 procent in 2015/2016. Vooral bij voltijd- studenten met een mbo-vooropleiding zien we een flinke daling. De uitval van die groep is ruim gehalveerd en ligt nu bijna op het niveau van de havisten. Meer aandacht nodig voor diversiteit © Het percentage voltijdstudenten met een niet-westerse migratieachtergrond dat kiest voor een tweedegraads lerarenopleiding ligt in 2015 met 21 procent iets hoger dan bij andere opleidingen in het hoger onderwijs. Dat geldt niet voor de pabo en de universitaire lerarenopleiding, waar het aandeel van deze groep in 2015 op respectievelijk 5 en 8 procent lag. In 2015/2016 daalde hun aandeel bij de pabo, van 9 naar 5 procent van de totale instroom. Het is van groot belang dat deze groep behouden blijft voor het onderwijs. Goede vakinhoudelijke basis ulo * Afgestudeerden van de universitaire lerarenopleidingen (ulo’s) zijn zeer tevreden over de stevige vakinhoudelijke basis die ze in hun studie hebben meegekregen (Inspectie van het Onderwijs, 2016a). In hun vakbachelor of -master hebben ze zich de wetenschap- pelijke achtergronden van hun vakgebied eigen gemaakt en geleerd om een onderzoekende houding aan te nemen. Twee derde van de afgestudeerden vindt dat ze voldoende hebben geleerd om de leerstof vervolgens goed uit te leggen aan hun leerlingen. Tevredenheid over ulo’s wisselend © De tevredenheid van ulo-afgestudeerden over de voorbereiding op pedagogisch-didactische vaardigheden varieert. Vrijwel alle afgestudeerden vinden dat zij in staat zijn duidelijke lesdoelen te formuleren, lesmaterialen te ontwikkelen en verschillende werkvormen te hanteren. Ook zijn zij in staat om leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof te laten verwerken, de les op een gestructureerde wijze af te sluiten, en hun les(sen) te evalueren en indien nodig aan te passen. Maar ulo-afgestudeerden hebben ook kritiek: ze hebben bijvoorbeeld behoefte aan meer vaardigheden om orde te houden en om goede feedback te kunnen geven aan leerlingen. Een derde zegt onvoldoende te hebben geleerd om digitale leermiddelen te gebruiken of om toetsen te maken. De voorbereiding op het (veelzijdige) beroep van leraar is bij de ulo’s erg kort. De ulo’s hebben daarom voorstellen gedaan voor een andere inrichting van de opleiding (Inspectie van het Onderwijs, 20164). 198 Tevreden over hbo-master ® Leraren die na hun tweedegraads lerarenopleiding willen doorstuderen om een eerstegraads bevoegdheid te halen, kunnen kiezen voor een hbo-masteropleiding die voorbe- reidt op het lesgeven in de bovenbouw van havo/vwo. Afgestudeerden van deze opleiding zijn over het algemeen erg tevreden over deze voorbereiding op de bovenbouw en over de aangeboden vakkennis en vakdidactiek. Omdat de master expliciet is bedoeld voor studenten die al leraar zijn, worden veel pedagogisch-didactische onderwerpen niet aangeboden. Toch geven sommige afgestudeerden aan behoefte te hebben aan verdieping of uitbreiding van pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden. Het is belangrijk dat opleidingen en scholen op deze individuele behoefte inspelen, bijvoorbeeld door middel van individuele coaching of het aanbieden van keuzevakken (Inspectie van het Onderwijs, 2016b). Differentiatievaardigheden leren tijdens én na opleiding Afgestudeerden van pabo's en tweede- graads lerarenopleidingen voelen zich vaak niet voldoende voorbereid op differentiëren. Ze vinden het moeilijk om leerlingen systematisch te volgen en waar nodig lessen aan te passen aan leerlingen met een voorsprong of achterstand (Inspectie van het Onderwijs, 2015a; 2015b). We zien dit ook bij ulo-afgestudeerden: ruim de helft vindt dat zij niet voldoende hebben geleerd om het onderwijs aan te passen voor leerlingen met een achterstand of een voorsprong, en meer dan een derde heeft naar eigen zeggen onvoldoende geleerd om de voortgang van leerlingen systematisch te analyseren. Ook maatwerk bieden aan leerlingen met leer- of gedragsproblemen komt volgens afgestudeerden te weinig aan bod tijdens de opleiding. Zowel bij ulo’s als bij pabo's en tweedegraads opleidingen zijn aanvullende scholingsmogelijkheden ná de initiële opleiding nodig, bijvoorbeeld om differentiatie- vaardigheden uit te bouwen. De afgelopen jaren waren de pabo's en lerarenopleidingen betrokken bij de organisatie van nascholings- en begeleidingstrajecten voor beginnende leraren. De onderzoeken onder afgestudeerde leraren onderstrepen de noodzaak daarvan. 6.6 De groene opleidingen Ministerie van EZ verantwoordelijk Het ministerie van Economische Zaken is beleidsverant- woordelijk voor het onderwijs in de sector landbouw, natuurlijke leefomgeving en voedsel. In deze paragraaf geven we aan op welke onderwerpen het groene hoger onderwijs afwijkt van de andere opleidingen in het hoger onderwijs. Meer tevreden studenten groen © Zowel de hbo- als de wo-studenten in de groene sector zijn de afgelopen jaren tevredener geworden over hun opleiding. In 2016 is 76 procent van de hbo-studenten en ge procent van de wo-studenten (zeer) tevreden. Vergeleken met andere onderwijssectoren zijn studenten vooral tevreden over de docenten en over de inhoud van de opleiding. Instroom groeit © Het aantal studenten dat instroomt in het groene hbo is de afgelopen jaren gestegen, met uitzondering van het vorige studiejaar. Uit de jongste cijfers blijkt dat de instroom in het lopende studiejaar weer is toegenomen. In totaal startten in 2007 bijna 2.200 voltijd bachelor- studenten aan een groene hbo-opleiding, in 2016 waren dat er bijna 3.300. Ook in het groene wo stijgt het aantal studenten. In groen hbo meer studiesucces dan gemiddeld © De sector landbouw kent betere rendementen dan de meeste overige sectoren in het hoger onderwijs. In het hbo vallen vrijwel evenveel studen- ten uit in het eerste jaar (17 procent), maar veranderen minder studenten van opleiding (11 procent) dan gemiddeld in de andere sectoren. Van de studenten die overblijven, haalt een groter deel na vijf jaar een diploma, namelijk 64 procent. Ook in groen wo meer studiesucces Ook in het wo kent de sector landbouw meer studiesucces in vergelijking met het gemiddelde. Van de studenten die in 2014 begonnen aan een groene wo-bacheloropleiding was q procent na een jaar uitgevallen en was 15 procent van opleiding veranderd. Van de studenten die zich in 2011 inschreven en zich het jaar daarna opnieuw hadden ingeschreven, had 79 procent na vier jaar een diploma. 199 Vaker baan op niveau © Onder afgestudeerden in de sector landbouw ligt de werkloosheid wat hoger dan onder andere afgestudeerden in het hoger onderwijs (ROA, 2016; zie ook 6.3). Van de in 2013/2014 afgestudeerde hbo-studenten heeft 79 procent binnen anderhalf jaar een baan op niveau. Dit is meer dan in andere sectoren en toegenomen. In voorgaande jaren schommelde dit nog rond de 7o procent. 6.7 Nabeschouwing Studiesucces hbo blijft aandachtspunt © De afgelopen jaren hebben hogescholen en universiteiten hard gewerkt om de kwaliteit van opleidingen te verbeteren. Er is meer aandacht gekomen voor de kwaliteitsborging van toetsing en examinering (Inspectie van het Onderwijs, 2016d). Hbo-opleidingen hebben daarnaast praktijkgericht onderzoek geïntegreerd in de curricula en in de eindtermen en de lat is hoger komen te liggen (Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek, 2016). Tegelijkertijd is het studiesucces op hogescholen nog steeds een zorg. De uitval is hoog en het diplomarendement is laag, vooral onder bepaalde groepen studenten. Het is zaak dat de hogescholen inzetten op het vergroten van het studiesucces van hun studenten. Een voorwaarde voor verbetering van studiesucces is inzicht in de eigen studentenpopulatie. Nu er steeds meer data beschikbaar zijn, hebben instellingen en opleidingen ook steeds meer mogelijkheden om zelf het studiesucces van hun studenten in kaart te brengen. Daarbij kunnen instellingen veel van elkaar leren door goede praktijkvoorbeelden onderling uit te wisselen. Verdere professionalisering docenten nodig Het studiesucces van studenten hangt samen met de didactische kwaliteiten van docenten. Om studenten van diverse achtergronden en verschillende ingangsniveaus te kunnen bedienen, hebben docenten daarnaast ook differentiatievaardigheden en interculturele competenties nodig. Dat onderstreept de noodzaak voor verdere professionalisering en ondersteuning van docenten. Opleidingen doen er goed aan die professionalisering van docenten te koppelen aan de context van de eigen onderwijsvisie, opleidingsdoelen en studentenpopulatie. De weg naar hoger onderwijs telt ook © Niet alleen voor studiesucces binnen de opleiding is aandacht nodig, maar ook voor de weg die studenten afleggen naar het hoger onderwijs. In 2015 gingen minder studenten met een niet-westerse migratieachtergrond studeren. Hoewel er een kleine opleving van de doorstroom is in 2016, gaan er minder mbo'ers naar het hbo. De aansluiting van het mbo op het hbo moet beter, ook omdat dit nog steeds een belangrijke route naar het hoger onderwijs is voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. De sectoren economie en onderwijs vragen daarbij de meeste aandacht. Oog voor zorgvuldige selectie © Bij selecterende masteropleidingen en bij bacheloropleidingen met een numerus fixus hebben studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en mannen minder kans om in te stromen. Als bij selectie kwalitatieve criteria worden toegepast, is het uitermate belangrijk dat alle betrokkenen zich bewust zijn van het belang die criteria transparant en zorgvuldig toe te passen. Het belang hiervan groeit nu de centrale loting bij de bacheloropleidingen per 2017 wordt afgeschaft. De inspectie zal de toegankelijkheid van het hoger onderwijs blijven monitoren. Zorgen over dalende instroom pabo’s © Er is de afgelopen jaren veel gedaan om de kwaliteit van de pabo's te verbeteren en dat is een goede zaak. Tegelijkertijd dreigen nu veel potentiële studenten de pabo niet te bereiken. Ondanks een toename van de instroom in 2016, daalde de instroom flink ten opzichte van de periode vóór 2015. Dit geldt met name voor studenten met een mbo-vooropleiding. Ook het aantal behaalde diploma’s neemt af. Over een aantal jaren zullen er meer leraren nodig zijn dan er beschikbaar zijn. Dit is een zorgelijke situatie. Om ook in de toekomst voldoende gekwalifi- ceerde leraren voor het basisonderwijs te kunnen opleiden zijn maatregelen nodig, bijvoorbeeld door aspirant-studenten uit het mbo een betere voorbereiding te bieden en door meer flexibele trajecten in te richten. Daarnaast is het van belang om startende leraren voor het vak te behouden. Daarom zijn er ook aanvullende scholingsmogelijkheden nodig ná de initiële opleiding. Het zou goed zijn als opleidingen en scholen gezamenlijk nagaan wat in ieder geval binnen de pabo geleerd moet worden en wat daarna, in een ‘“inductietraject’ voor startende leraren, een plek kan krijgen. 200 Literatuur Allen, J., Meng, C., & Velden, R. van der (2016). Wat verwachten werkgevers van hbo-afgestudeerden? Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Baars, G., Wolff, R., & Hermus, P. (2016). Onderwijsvernieuwingen aan het Instituut COM van Hogeschool Rotterdam. De (mogelijke) invloed op de studenteninstroom, het eerstejaars rendement, het studiegedrag en de binding van studenten en de curriculumwaardering door docenten en studenten. Rotterdam: Risbo. Bormans, R., Baijwa, M., Braam, E. van, & Dekker, |. (2015). Kwaliteit in de klas. Den Haag: Vereniging Hogescholen. Cohen-Schotanus, J. (2012). De invloed van het toetsprogramma op studiedoorstroom en studie- rendement. In: Berkel, H. van, Jansen, J., & Bax, A. Studiesucces bevorderen: het Ran en is niet moeilijk. Bewezen rendementsverbeteringen in het hoger onderwijs. Den Haag: Boom Lemma, Pp. 65-77. EP Nuffic (2016). Uitgaande studentenmobiliteit. Den Haag: EP Nuffic. Falcke, S., Meng, C., & Nollen, R. (2016). Educational mismatches for second generation migrants. An analysis of applied science graduates in The Netherlands. Maastricht: Research Centre for Education and the Labour Market Maastricht University. Hogeschool Inholland (2016). Langstuderen. Op het juiste spoor. Amsterdam: Hogeschool InHolland. In ‘t Veld, R. (2016). Zoeken naar de weg omhoog. Onderzoek studiesucces doorstroom mbo-hbo. Rotterdam: HR, Roel in ‘t Veld, en KWINK groep. Inspectie van het Onderwijs (2015a). Beginnende leraren kijken terug. Onderzoek onder afgestudeerden. Deel 1: de pabo. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2015b). Beginnende leraren kijken terug. Onderzoek onder afgestudeerden. Deel 2: de tweedegraads lerarenopleidingen. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016a). Beginnende leraren kijken terug. Onderzoek onder afgestudeerden. Deel 3: de universitaire lerarenopleiding. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016b). Beginnende leraren kijken terug. Onderzoek onder afgestudeerden. Deel g: de eerstegraads lerarenopleiding in het hbo. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016c). De financiële staat van het onderwijs 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016d). De staat van het onderwijs 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2016e). Recht van Spreken. Het functioneren van opleidingscommissies in het bekostigd hoger onderwijs in 2016. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2017). Selectie: meer dan cijfers alleen. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Mulder, J., Cuppen, J., & Aalders, P. (2016). Mbo-studenten die uitvallen op het hbo: wie zijn ze en waar vallen zij uit? Analyse van studentenstromen over periode 2005- 2015. Den Bosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo). NVAO (2017). Jaarbericht 2016. Den Haag: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). OCW (2012). Deeltijd hoger onderwijs. [Brief aan] de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal, 30 maart 2012. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2015). Studentenmonitor. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap door ResearchNed uit Nijmegen. Geraadpleegd op 07-02-2017 van http://www.studentenmonitor.nl/ OCW (2016a). Beantwoording Kamervragen over bericht dat meer dan de helft van de studies in het hoger onderwijs in het Engels wordt aangeboden. 20 september 2016. OCW (2016b). Onderwijsarbeidsmarkt. [Brief aan] de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 29 november 2016]. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OECD (2016). Education at a Glance 2016: OECD Indicators. Parijs: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). 201 Onderwijsraad (2015). Kwaliteit in het hoger onderwijs. Evenwicht in ruimte, regels en rekenschap. Den Haag: Onderwijsraad. Pleyers, A, & Hartgers, M. (2016). Een leven lang leren in Nederland: een overzicht. Sociaaleconomische trends 2016, no. 2. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Raad voor Kwaliteitsborging Landelijke Kennistoetsen (2016). Jaarverslag Raad voor Kwaliteitsborging Landelijke Kennistoetsen 2015-2016. Drie jaar landelijke kennistoetsen. Den Haag: Raad voor Kwaliteitsborging Landelijke Kennistoetsen. Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (2016). Aanbiedingsbrief adviezen eindbeoordeling. [Brief aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aan de minister en staats- secretaris van Economische Zaken, 16 oktober 2016). Den Haag: Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek. ROA (2016). Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2015. Maastricht: Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Schneider, M., & Preckel, P. (2017). Variables associated with achievement in higher education: A systematic review of meta-analyses. (artikel geaccepteerd in december 2016, nog niet verschenen, geraadpleegd op 13-02-2017 van: https://www.uni-trier.de/fileadmin/fbi1/prof/PSY/PAE/Team/ Schneider/SchneiderPreckel_InPress.pdf). SCP (2016a). Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland nader bekeken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). SCP (2016b). Wikken en wegen in het hoger onderwijs. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Severiens, S.E., & Wolff, R. (2009). Study success of ethnic minority students. In: Tight, M., Huisman, J., Mok, K.H., & Morphew, C. (Ed.). International Handbook of Higher Education. New York: Routledge, p. 61-72. Taskforce Vluchtelingen Hoger Onderwijs (2015). Vluchtelingen en hoger onderwijs. Geraadpleegd op 07-02-2017 van http://wwwvereniginghogescholen.nl/Avluchtelingen. Times Higher Education (2016). World University Rankings 2016-2017. Geraadpleegd van op 07-02-2017 van https://www.timeshighereducation.com/world-university-rankings/2016/world-ranking UAF (2016). Vluchtelingen in het hoger onderwijs. Utrecht: UAF. VSNU (2015). Toename internationaal wetenschappelijk personeel. Geraadpleegd op 07-02-2017 van http://www.vsnu.nl/f_c_internationaal_wp.html VSNU (2016). Internationale rankings universiteiten. Geraadpleegd op 07-02-2017 van http://www.vsnu.nl/f_c_rankings.html Witteman-van Leenen, H., & Bergen, CT.A. van (2015). Onderwijs werkt! Rapportage van een enquête onder onderwijspersoneel uit het po, vo, mbo en hbo. Meting 2015. Amsterdam: Regioplan. Meer informatie vindt u op www.destaatvanhetonderwijs.nl 202 B II | | Figuur 1 Percentage behaalde diploma's onder herinschrijvers* aan een instelling, na vijf jaar voltijd hbo- bachelor (cohorten 2001-2010, n 2010=83.997) en vier jaar voltijd wo-bachelor (cohorten 2002-2011, n 2011=44.800) 75% == Wo == Hbo 65% 55% 45% 35% 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 “exclusief studenten die in het eerste jaar uitvielen of veranderden van opleiding Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2016 203 Bijlage 2 Tabel 1 Percentage voltijd hbo- en wo-bachelorstudenten dat (zeer) tevreden is over (kenmerken van) docenten in de periode 2011-2016 (n 2016=233.532) | EE CC EC Didactische kwaliteit 52,6 54,1 50,8 51,9 55,1 56,9 Bereikbaarheid 48,6 48,4 46,5 48,7 52,6 54,8 Betrokkenheid 57,6 58,8 54,9 56,8 59,8 61,8 Kwaliteit begeleiding 54,8 56,0 51,7 53,4 Drè 58,8 Kwaliteit feedback 52,4 53,2 48,9 50,0 53,2 54,6 Inspirerend 46,2 48,2 44,3 45,6 49,7 50,1 Kennis beroepspraktijk 69,6 71,0 67,9 68,3 70,7 71,9 Inhoudelijke deskundigheid 67,3 68,6 65,6 66,3 66,6 67,8 | EC OE OC AC EC Didactische kwaliteit 63,7 64,4 60,6 61,9 65,3 64,4 Bereikbaarheid 64,2 65,2 62,2 64,2 64,4 64,9 Betrokkenheid 60,3 61,4 Drè 59,6 60,4 61,1 Kwaliteit begeleiding 62,6 63,8 58,4 60,5 61,8 62,4 Kwaliteit feedback 51,3 58,6 53,0 55,2 55,4 55,8 Inspirerend 58,2 59,3 53,1 54,3 56,7 56,1 Kennis beroepspraktijk 71,1 71,3 68,1 68,7 70,7 70,3 Inhoudelijke deskundigheid 87,3 87,1 84,1 84,8 85,2 83,4 Bron: NSE, 2016 Figuur 1 Percentage voltijd hbo- en wo-studenten dat positief of tevreden is over (aspecten van) de studie in 2015, naar achtergrond (n=15.627) 90% WB Geen migratie- Oe achtergrond MB Miegratie- 0e achtergrond 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Hbo Wo Hbo Wo Hbo Wo Hbo Wo Positieve Tevreden Tevreden over Tevreden over beoordeling over docenten kwaliteit van houding docenten studie algemeen lesgeven jegens studenten Bron: OCW, 2015 204 6 HOGER ONDERWIJS 205 | Afkorti A Ad Associate Degree aoc agrarisch opleidingscentrum B bbl beroepsbegeleidende leerweg bol beroepsopleidende leerweg bpv beroepspraktijkvorming BRON Basisregister Onderwijs C CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CET Centrale Eindtoets cspe centraal schriftelijk praktisch examen CvTE College voor Toetsen en Examens D DUO Dienst Uitvoering Onderwijs E EZ ministerie van Economische Zaken H havo hoger algemeen voortgezet onderwijs hbo hoger beroepsonderwijs HKS Herziene Kwalificatie Structuur ho hoger onderwijs I lvho Inspectie van het Onderwijs IEP ICE Eindtoets Primair onderwijs J JOB Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs L LOB loopbaanoriëntatie en -begeleiding M mavo middelbaar algemeen voortgezet onderwijs mbo middelbaar beroepsonderwijs 206 N nbi niet-bekostigde instelling NRTO Nederlandse Raad voor Training en Opleiding NSE Nationale Studenten Enquête NT2 (onderwijs in) Nederlands als tweede taal NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Oo OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OER Onderwijs- en Examenregeling OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling P pabo pedagogische academie voor het basisonderwijs PISA Programme for International Student Assessment po primair onderwijs R ROA ResearchCentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt roc regionaal opleidingscentrum S SBB (stichting) Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven sbo speciaal basisonderwijs 50 speciaal onderwijs T TIMSS Trends in International Mathematics and Science Study U ULO Universitaire Lerarenopleiding Vv vmbo voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs vmbo-b vmbo basisberoepsgerichte leerweg vmbo-k vmbo kaderberoepsgerichte leerweg vmbo-g/t vmbo gemengd/theoretische leerweg vo voortgezet onderwijs VOG verklaring omtrent gedrag VSNU Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (v)so (voortgezet) speciaal onderwijs vve voor- en vroegschoolse educatie vwo voorbereidend wetenschappelijk onderwijs W WEB Wet educatie en beroepsonderwijs WEC Wet op de expertisecentra WMO Wet maatschappelijke ondersteuning wo wetenschappelijk onderwijs 207 Publicatie Externe (wetenschappelijke) referenten Inspectie van het Onderwijs Dr. T. Bol Prof. dr. EJ.P.G. Denessen Eindredactie Dr. R. Diris Arnold Jonk (portefeuillehouder) Drs. C.J. Elsinga Inge de Wolf (projectleider) Dr. A.O.J. Heyma Machteld Swanborn Dr. L.S.J.M. Henkens Drs. LJ. Herweijer Projectorganisatie Drs. E‚ Hoeksma Esmee Jonk Dr. R. Korthals Fleur van den Berg Dr. K. Krol Tijana Breuer Drs. G. Ledoux Evelien Evenhuis Prof. dr. R. Martens Karin Radstaak Drs. A. van der Meijden Jan-Willem Swane Prof. dr. J. de Ridder Gerard de Vries Drs. P.M.M. Rullmann Mayeline Wiel Mw. A.J.M. Smolders Prof. dr. H.D. Webbink Auteurs Leden Raad van Advies Miriam Baltussen Willem Baten Drukwerk Annelies Bon Xerox/OBT, Den Haag Stef Böger Jet ten Brinke Fotografie Anne Bert Dijkstra Ruben Jorksveld Maarten Hartog Ghislaine Schmidt Gefotografeerde scholen/instellingen Kees Sluis De Voorwegschool in Heemstede Erik Thoonen Johan de Witt-gymnasium in Dordrecht Chris Triemstra Kentalis Guyotschool voor (V)SO in Haren Jos Verkroost Vakschool Schoonhoven in Schoonhoven Trudie Wick-Campman Summa College in Eindhoven Floor Wijnands Universiteit Leiden in Leiden Onderzoekers Visualisaties Jim Allen (UM) Boudewijn van Diepen & Vincent Meertens Rianne van den Berg Francien Berndsen Vormgeving Paul Bisschop (SEO) Kris Kras, Utrecht Sander Dalm Daan Fettelaar Myrthe Frenk Voor meer informatie: www.destaatvanhetonderwijs.nl Joyce Gubbels (UM) Mienke van der Heijden Cécile Magnée (UM) Jilles van der Maten Ruth van de Pol Susanne Rijken Stan Vermeulen (UM) 208 Deze publicatie kunt u in epub- en pdf-formaat downloaden op www.destaatvanhetonderwijs.nl Voor een papieren exemplaar kunt u mailen naar [email protected] Auteursrechten voorbehouden Gehele of gedeeltelijke overname of reproductie van de inhoud van deze uitgave op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld. Het verbod betreft ook gehele of gedeeltelijke bewerking. Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaardt de Inspectie van het Onderwijs geen aansprakelijkheid. © 2017, Inspectie van het Onderwijs, Nederland Inspectie van het Onderwijs Postbus 2730 3500Gs Utrecht www.destaatvanhetonderwijs.nl www.onderwijsinspectie.nl ISBN 978-90-8503-394-3 209 210 nr Rn | je É | . if gan , : î » é wd en _ lass Am ee | ed ” Teff N î 5 | E ee : Ke ah En EE en en Ea
Onderzoeksrapport
212
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 483 Datum akkoord 1 juli 2014 Publicatiedatum 4 juli 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer J.S.A. Vroege, de heer A.J.M. Bakker en mevrouw M.H. Ruigrok van 27 mei 2014 inzake stroomstoringen. Aan de gemeenteraad inleiding door vragenstellers: De laatste weken werd Amsterdam diverse malen getroffen door grote of kleinere stroomstoringen. Ook in het weekend van 24-26 mei 2014 was het weer raak in de binnenstad. Bedrijven en ondernemers worden, naast bewoners extra getroffen door de stroomstoringen. Zij kunnen hun bedrijf niet openen of sluiten, klanten niet helpen etc. Daarnaast leidt stroomuitval tot verschillende ongemakken die groter worden naarmate de stroomstoring aanhoudt. Stroomuitval kan ook tot computerstoringen leiden die grote gevolgen kunnen hebben. Doordat ICT-netwerken onderling verbonden zijn, kan een lokale storing een kettingreactie veroorzaken. Met grote gevolgen voor alle sectoren van de maatschappij: uitval van communicatie, betalingsverkeer, bedrijven en diensten, verkeersregulering. Steeds meer is het functioneren van de samenleving als geheel afhankelijk van computernetwerken. En deze zijn ook kwetsbaar voor virussen en veiligheidslekken. Gezien het vorenstaande hebben vragenstellers op 27 mei 2014, namens de fracties van D66 en VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Hoe ziet het college haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de stroomvoorziening in Amsterdam”? Antwoord: De verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening is in Nederland ondergebracht bij de netbeheerders. Netbeheerder Liander beheert de Amsterdamse netten. Gezien het grote belang van een betrouwbare stroomvoorziening valt Liander onder volledige regulering van de landelijke toezichthouders ACM (Autoriteit Consument en Markt) en SodM (Staatstoezicht op de Mijnen). De gemeente Amsterdam is grootaandeelhouder van Alliander, de moederorganisatie waar Liander onder valt. Op de reguliere aandeelhoudersoverleggen wordt regelmatig aandacht besteed aan het onderwerp. Jaarlijks wordt gemiddeld zo'n € 65 tot£ 70 miljoen in de betrouwbaarheid van Amsterdamse netten geïnvesteerd. 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam Neeing ea Gemeenteblad R Datum 4 juli 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 20 mei 2014 De (private) netbeheerders van kabels en leidingen zijn verantwoordelijk voor de levering van stroom, telecommunicatie, data en water. De gemeente heeft een taak in het kader van het wegbeheer en vergunningverlening. Een goede inrichting van de ondergrondse infrastructuur en goede procedures voor uitvoering, Zijn van belang voor betrouwbare levering. Er wordt nu ingezet om de rollen van wegbeheerder en netbeheerder sterker in samenwerkend verband te brengen zodat de kwaliteit van aanleg, beheer en uitvoering verder wordt verhoogd. Dit gebeurt onder andere met een Amsterdamse eigenarentafel waar de gemeentelijke en private assetowners hun werkopgave vroegtijdig met elkaar bespreken en waaruit een stedelijke programmering voor werkzaamheden volgt. Eigenarentafel en stedelijk programmering zijn onderdelen van de gemeentelijke reorganisatie. 2. Is het college het eens met de fractie van D66 dat een voor een gastvrije en creatieve kennisstad als Amsterdam een betrouwbare energievoorzienig van cruciaal belang is? Antwoord: Ja, een betrouwbare energievoorziening is een noodzakelijke voorwaarde voor de Amsterdamse economie. 3. Kan het college een overzicht geven van het aantal storingen, de omvang in tijd en gebied en de oorzaak vanaf 2010? Antwoord: In de door Liander opgestelde bijlage zijn figuren opgenomen van hoogspanning, middenspanning- en laagspanningstoringen in Amsterdam tussen 2010 en 2014, alsmede een figuur waarin de landelijke uitvalduur wordt vergeleken met Amsterdam (de uitvalduur is de gemiddelde uitval van elektriciteit per huishouding per jaar). De uitvalduur in Amsterdam is gelijk aan steden met een vergelijkbare stedelijke inrichting. Uit de figuren kan worden opgemaakt dat het aantal middenspannings- en laagspanningsstoringen niet is toegenomen. Wel is de uitvalduur in 2014 specifiek door één storing (de recente omvangrijke en technisch complexe storing in West/Nieuw-West) groter ten opzichte van 2013. Zonder die storing is de situatie nagenoeg vergelijkbaar met 2013. Netbeheerder Liander stelt dat het zich goed kan voorstellen dat de combinatie van hoog- en middenspanningsstoringen de afgelopen maanden tot vragen kan leiden. De storingen zijn onderling echter niet gerelateerd en er is dan ook geen sprake van een trend. Voor een uitgebreid overzicht verwijzen wij u naar de bijlage. 4. Kan het college een inschatting geven van het schade voor ondernemers in Amsterdam als gevolg van de stroomstoringen? Antwoord: In opdracht van het ministerie van EZ bracht in 2013 de Kwinkgroep een onderzoek uit naar de landelijke graafschades. De zogenaamde ‘indirecte’ maatschappelijke schades werden landelijk geschat op jaarlijks € 99 miljoen. Omdat de verantwoordelijkheid expliciet is neergelegd bij de netbeheerders houdt de gemeente hierover zelf geen gegevens bij. Ook bij de stadsdelen 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer dui 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 20 mei 2014 (de wegbeheerder) is deze informatie onbekend. Schade en mogelijke schadevergoedingen voor ondernemers, huishoudens of andere gedupeerden worden door Liander conform landelijke wettelijke richtlijnen nageleefd. 5. Heeft het college regulier overleg met de netbeheerder Liander over de storingen in Amsterdam? Antwoord: Amsterdam is grootaandeelhouder van Alliander en bespreekt regelmatig de storingen en de uitvalduur. Om storingen (ook aan gas, telecom en waterleiding) verder te doen verminderen hebben de kabel- en leidingbedrijven en de gemeente elkaar nodig. Graafschades zullen daarom ook worden besproken binnen de toekomstige strategische samenwerking tussen Liander en de gemeente én binnen het Amsterdamse Coördinatiestelsel. Doel van dit publiek- private samenwerkingsverband is het beperken van de hinder en de kosten en het samenwerken binnen één opbreking. Centrale stad, stadsdelen en de kabel- en leidingbedrijven investeren hier gezamenlijk in. 6. Is er volgens het college een aanwijsbare oorzaak die leidend is bij het veroorzaken van stroomstoringen? Antwoord: De oorzaken van de stroomstoringen van het afgelopen voorjaar zijn volgens Liander zeer divers en onderling niet gerelateerd. Zo was de hoogspanningsstoring op onderstation Uilenburg een gevolg van beschadiging door sloopwerkzaamheden, en de middenspanningstoring in West (Marnixstraat) het gevolg van een defect kabelverbindingsstuk. Veroudering en slijtage zijn ook een belangrijke oorzaak van storingen — die op hun beurt vele sub-oorzaken hebben. Zo kunnen weersomstandigheden als hevige regenval en/of warmte een impact hebben op de snelheid van de slijtage van componenten in het net. Algemeen kan worden gesteld dat veel storingen ook worden veroorzaakt door graafschades bij werkzaamheden. Naar bevinding van Liander wordt 30 procent van de storingen hierdoor veroorzaakt. Dit is ook een fors landelijk probleem. Liander voert ter voorkoming van graafschades samen met Amsterdam en veel andere gemeentes en netbeheerders preventieve campagnes uit. 7. Voldoet het stroomnetwerk overal in Amsterdam aan het minimale niveau wat betreft kwaliteit, stabiliteit enz.? Antwoord: Ja, de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet van netbeheerder Liander (en ook van de andere Nederlandse netbeheerders) is hoog. Zeker als men deze vergelijkt met andere Europese landen. Uit cijfers van Europese toezichthouders blijkt dat de stroomuitval per huishouden in bijvoorbeeld Zweden en Groot Brittannië respectievelijk drie tot twee keer hoger ligt dan in Nederland (Europese cijfers www.ceer.eu, zie bijlage). 3 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer dui 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 20 mei 2014 8. Is de gemeente voldoende op de hoogte van de locatie van ondergrondse leidingen op haar grondgebied conform de Wet Informatie-Uitwisseling Ondergrondse Netten? Antwoord: In de Wet Informatie-Uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) is de verantwoordelijkheid voor de locatiegegevens neergelegd bij de netbeheerders. De gemeente maakt wel gebruik van de wet om ligginggegevens te achterhalen. Vergunningaanvragers worden gewezen op de wettelijke verplichting van de WION om bij graafwerkzaamheden zich te melden bij het Kadaster. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4 Bijlage 1 Opgesteld door Liander Overzicht storingen Amsterdam 2010 - 2014 Figuur 1. HOOGSPANNINGSSTORINGEN (INCLUSIEF NETBEHEERDER TENNET) NB: vanwege de vergelijkbaarheid met 2014 is in deze grafiek voor gekozen om steeds de cijfers tot eind mei (!) van elk jaar mee te nemen. Aantal storingen Gem. aantal klanten per [| Gem. onderbrekingsduur per storing getroffen klant 2010 0 0,0 0,0 2011 0 0,0 0,0 2012 0 0,0 0,0 2013 0 0,0 0,0 2014 2 28.991 72,6 -__Hoogspanningsstoringen komen niet vaak voor maar hebben een grote impact op onze klanten. In 2014 zijn er (geen verband tussen beide storingen) twee storingen in Amsterdam geweest. Hoewel het opmerkelijk is dat er in 2014 twee hoogspanningsstoringen zijn geweest vlak achter elkaar, is hier vooralsnog geen sprake van een trend, maar van een ongelukkige toevalligheid. - Hoogspanning Tennet: De storing op 30 april 2014 betrof een storing in Oost en Zuidoost binnen het beheersdomein van Tennet, Hierbij zaten ruim 52.000 klanten gemiddeld 71 minuten zonder spanning. - Hoogspanning Liander: In 2014 is 1 hoogspanningsstoring opgetreden binnen het beheersdomein van Liander. Hierbij zijn 5300 klanten getroffen en de gemiddelde onderbrekingsduur was 85 minuten. Dit betreft de storing op onderstation Uilenburg, 18 mei 2014. 1 Figuur 2. MIDDENSPANNINGSTORINGEN 2010-2014 NB: vanwege de vergelijkbaarheid met 2014 is in deze grafiek voor gekozen om steeds de cijfers tot eind mei (!) van elk jaar mee te nemen. Aantal storingen Gem. aantal klanten per [| Gem. onderbrekingsduur per storing getroffen klant 2010 8 1.616,3 64,8 2011 26 2.204,9 53,8 2012 23 2.331,6 58,8 2013 18 962,1 69,6 2014 17 1.193,4 111,1 -__In vergelijking met voorgaande jaren zien we een daling in het aantal storingen. Het lage aantal storingen in de eerste helft 2010 is opvallend. Dit houdt onder meer verband met de koude winter van 2010 (onder meer geen werkzaamheden, dientengevolge geen graafschade). Zo waren er in 2010 maar 2 middenspanningsstoringen ten gevolge van graafschade, in 2011 waren dat er 10. Over het gehele jaar genomen liggen het gemiddeld aantal storingen tussen 2010 en 2011 echter veel dichter bij elkaar, namelijk 51 MS storingen in 2010 versus 52 in 2011. -___De uitvalduur (de uitval van elektriciteit per huishouden per jaar) op het gebied van middenspanning ligt wat betreft rayon Amsterdam in lijn met het Liander gemiddelde (en is soms zelfs beter). De gemiddelde onderbrekingsduur in Amsterdam was afgelopen jaar gemiddeld vergeleken met andere rayons. - De lange onderbrekingsduur in 2014 wordt grotendeels veroorzaakt door de storing van afgelopen maandag in West en Nieuw-West. Zonder deze storing blijft gemiddeld aantal klanten gelijk t.o.v. 2013. - De hoge klantaantallen per storing in 2011 en 2012 zijn beiden grotendeels beïnvloed door één enkele storing zoals de storing op het Frederiksplein in 2012 die 30.000 klanten trof. Beide storingen kenden een korte onderbrekingsduur. 2 Figuur 3: LAAGSPANNINGSSTORINGEN 2010-2014 NB: vanwege de vergelijkbaarheid met 2014 is in deze grafiek voor gekozen om steeds de cijfers tot eind mei (!) van elk jaar mee te nemen. Aantal storingen Gem. aantal klanten per [| Gem. onderbrekingsduur per storing getroffen klant 2010 393 25,6 199,2 2011 287 26,3 208,2 2012 290 39,4 192,8 2013 345 37,7 202,4 2014 303 46,2 233,9 Het aantal laagspanningsstoringen neemt wat af, maar de impact (duur) van storingen neemt toe. Dit komt onder meer vanwege een nieuwe aanpak van de zogeheten sluimerende storingen. Dit zijn storingen die gemakkelijk kunnen worden hersteld door een zekering te vervangen - maar waarvan we weten dat die storing in dat geval een dag, week, of maand later weer terugkomt. Liander kiest ervoor deze storingen, waarvan niet meteen bekend is waar de foutplaats zit, in een keer definitief op te lossen. Daardoor daalt (op termijn) het aantal storingen, maar duurt het langer om een storing op te lossen. Op de lange termijn zal dit echter een gunstig effect hebben op de uitvalduur en voor minder storingen zorgen. Daarnaast is de afgelopen jaren de registratie van laagspanningsstoringen verbeterd, wat in negatieve zin een vertekend beeld geeft. 3 Figuur 4. Totale uitvalduur landelijk en Amsterdam Landelijke uitvalduur [Uitvalduur Amsterdam 2010 30,3 25,5 2011 19,8 18,2 2012 23,8 32,3 2013 23,1 28,6 Figuur 4 laat relatief grote verschillen zien tussen de Amsterdamse en landelijke cijfers tussen 2010 en 2013. Voor een deel kunnen die worden verklaard door de technische complexiteit van de Amsterdamse infrastructuur, ook de factor weer speelt een significante rol. 2011 was bijvoorbeeld een koude zomer, waardoor er in Amsterdam heel weinig laagspanningsstoringen waren. 2012 en 2013 waren warmer (vooral 2013, de warmste zomer van de afgelopen eeuw), waardoor er relatief veel laagspanningsstoringen waren. De grootste uitdaging voor Liander in Amsterdam is dan ook het laagspanningsnet. Figuur 5: vergelijking van de uitvalduur elektriciteit in Nederland met andere Europese land (volgende pagina) 4 LUXEMBOURG ie DENMARK | | | | | GERMANY — m Average annual interruption time for customers connected to distribution networks THE NETHERLANDS SWITZERLAND Ì ä AUSTRIA k mm SS UK FRANCE | EI SPAIN - 2011 ezel SWEDEN al FINLAND g : NORWAY 2 de ITALY u IRELAND - 2010. | 8 PORTUGAL SLOVENIA - HUNGARY | | | | CZECH REPUBLIC | Ban EE L | L rn GREECE - 2011 | | LITHUANIA | | | | | | =| ESTONIA == POLAND 7 | | | | | | | | ha LATVIA -2011 7 | | | | | | | | | | = 0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 minutes Harmonized total SAIDI: Average annual interruption time for LV customers, all interruptions considered Last available year (2012 unless indicated otherwise) EN Average since 2008 (available years only) Non-harmonized average annual interruption time, all interruptions considered Interruptions which originate from incidents on LV networks not taken into account, or average annual interruption time taking into account MV customers and weighted by average consumption > likely underestimated compared to “harmonized total SAIDI, by about 10-20% Last available year (2012 unless indicated otherwise) EEEN Average since 2008 (available years onhy) 5
Schriftelijke Vraag
9
discard
4 Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 23 november 2021 Portefeuille(s) Lucht- en zeehaven Portefeuillehouder(s): Victor Everhardt Behandeld door Economische Zaken en Cultuur, A. M. Reussink Onderwerp Afdoening van motie 616 van 7 juli 2021 van raadsleden Boutkan, Van Renssen en N.T. Bakker over Geen extra parallelle baan voor Schiphol. Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 7 juli 2021 heeft uw raad bij de behandeling van Vaststellen Omgevingsvisie 2050 motie 616 van de raadsleden Boutkan (PvdA), Van Renssen (GroenLinks) en N.T. Bakker (SP) aangenomen waarin het college gevraagd wordt om: -__er bij de Minister I&M (lenW) spoedig op aan te dringen om de ruimtelijke reservering voor de tweede parallelle Kaagbaan te laten vervallen en hierin eventueel samen te werken met de Bestuurlijke Regie Schiphol (hierna: BRS); -___de raad voor eind 2021 te informeren over de uitkomsten van dit verzoek aan het Ministerie. Het college geeft op de volgende manier vitvoering aan het gevraagde in de motie. In 2020 heeft de BRS in haar zienswijze op de luchtvaartnota aangegeven dat de sectorale wet- en regelgeving voor de luchtvaart niet aansluit bij het systeem van de ruimtelijke ordening. Het kabinet geeft niet aan hoe het beide systemen op elkaar wil laten aansluiten en wat leidend gaat zijn in de afwegingen. De BRS vraagt om een weging die in relatie staat tot andere belangen vit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waaronder de verstedelijkingsopgave en de energietransitie. Zo legt de luchtvaart wet- en regelgeving een grote ruimtelijke claim die, naast milieucontouren ook hoogtebeperkingen, radardekking en lichtvervuiling betreft. Dergelijke claims worden nu eenzijdig vanuit de luchtvaart vastgesteld en niet of onafdoende afgewogen tegen andere publieke belangen. Over de planologische reservering voor de tweede kaagbaan is de BRS bijzonder stellig. Deze ruimtelijke reservering gaat ten koste van ontwikkelingen op de grond, zoals het verzorgen van een robuust energiesysteem wat in de Schipholregio een urgente opgave is. In de directe omgeving rond de luchthaven zijn er gebieden waar (strenge) ruimtelijke beperkingen vanwege Schiphol gelden en waar geen mitigerende maatregelen meer mogelijk zijn. Dat is ongewenst. Er is handelingsperspectief en afwegingsruimte nodig om verloedering en verpaupering van gebieden, die als gevolg van de beperkingen ongebruikt blijven liggen te voorkomen. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 23 november 2021 Pagina 2 van 2 Onlangs hebben de voorzitter en de vice-voorzitter van de BRS (respectievelijk de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer) dit standpunt nogmaals uitgedragen richting het ministerie van I&W. Vanwege het demissionaire karakter van het huidige kabinet is besluitvorming over de ruimtelijke reservering voor de parallele kaagbaan echter opnieuw uitgesteld. Zodra opportuun zal het college dit standpunt, via de BRS, opnieuw uitdragen richting het Rijk. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Victor Everhardt Wethouder Lucht- en zeehaven Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
2
train
> Gemeente Amsterdam D Motie Datum raadsvergadering 30 november 2022 Ingekomen onder nummer 530 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Krom Krom, Lust, Burgers, Van Renssen, Koyuncu, Bons, Bobeldijk, Kabamba, Boomsma en Noordzij inzake financiële nood Amsterdamse dierenwelzijnsorganisaties verlichten Onderwerp Financiële nood Amsterdamse dierenwelzijnsorganisaties verlichten Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Najaarsnota 2022 Constaterende dat: -__de financiële nood bij de Amsterdamse dierenwelzijnsorganisaties hoog is (door de toene- mende inflatie en de daardoor stijgende kosten van materiaal, personeel, etc); -_de DOA, Dierenambulance en De Toevlucht aangeven gezamenlijk een tekort van €228.584 te voorzien in 2023 door de toenemende inflatie en de beduidend hogere perso- neelskosten in verband met de stijging van het minimumloon met 10% per 1 januari a.s; -__de gemeentelijke subsidies die deze organisaties ontvangen slechts 2,3% toenemen (peil- jaar 2021) en dus geen gelijke tred houden met de fors toe te nemen kosten; -_de gemeente Amsterdam een zorg- en opvangplicht heeft ten aanzien van Amsterdamse dieren die belegd is bij deze organisaties; -__de wethouder Dierenwelzijn voor dit jaar nog extra dekking heeft kunnen vinden voor de tekorten en heeft aangegeven ook in 2023 te willen ondersteunen, echter dat hier voorals- nog de middelen voor ontbreken; -__bij de Reptielenopvang Zwanenburg jaarlijks 25% uit Amsterdam afkomstige dieren opge- vangen en verzorgd wordt. Overwegende dat: -_in een gezamenlijke brief aan de wethouder de DOA en De Toevlucht hebben aangegeven wellicht te moeten stoppen met respectievelijk de opvang van konijnen en de opvang van tropische vogels en dat de Dierenambulance geen bezetting in de nachtelijke vren meer kan garanderen als er geen extra financiële middelen beschikbaar komen vanuit de ge- meente; Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 -_de Toevlucht bovendien aangeeft dat een faillissement zoals bij de wildopvang in Delft niet ondenkbaar is als er geen extra financiële ondersteuning vanuit de gemeente moge- lijk is; -_ bovenstaande scenario’s zouden betekenen dat de gemeente niet in haar zorg- en op- vangplicht te n aanzien van Amsterdamse dieren kan voorzien en er dus noodzaak bestaat om extra middelen vrij te maken voor deze organisaties; -__de organisaties aangeven dat het gaat om een gezamenlijk tekort van €228.584, waarvan €95.237 bij de DOA, €19.697 bij De Toevlucht en €113.650 bij de Dierenambulance; -__ook Reptielenopvang Zwanenburg aangeeft in financiële nood te verkeren en om hulp heeft gevraagd. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders -__ te onderzoeken of de financiële nood van de DOA, Dierenambulance en de Toevlucht ver- licht kan worden door middelen vrij te maken uit het Noodfonds; -__te onderzoeken of we ook extra financiele ondersteuning kunnen bieden aan de Rep- tielenopvang Zwanenburg; -_ingesprek te gaan met de gemeente Haarlemmermeer over hoe zij meer en structureel financieel kunnen bijdragen aan de Toevlucht en de Reptielenopvang Zwanenburg. Indieners, J.M. Krom M.J. Lust K. Burgers N.A. van Renssen S. Koyuncu A.D.J. Bons E. Bobeldijk C.K.E. Kabamba D.T. Boomsma G. Noordzij
Motie
2
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief | Amsterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 23 mei 2023 Portefeuille(s) Personeel en Organisatie Portefeuillehouder(s): Hester van Buren Behandeld door Programma Inclusie en Diversiteit, Directie P&O: bestuurszaken. [email protected] Onderwerp Afdoening motie 77 van het lid Ahmadi (Bij) over trauma als onderdeel van inclusie en diversiteit Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 15 februari 2023 heeft vw raad bij de behandeling van het agendapunt 18, motie 77 van raadslid Ahmadi van Bl1 aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd om 1. Aanbodte ontwikkelen over hoe om te gaan met psychische problematiek (waaronder trauma) op de werkvloer. 2. Kennissessies te organiseren voor vertrouwenspersonen en leidinggevenden over psychische problematiek (waaronder trauma). 3. Voorlichting over trauma o.a. onderdeel maken van de pijler inclusieve werkcultuur. Het verhogen van bewustzijn hiervan mee te nemen in de voorlichtingen en trainingen van vertrouwenspersonen, management en directie. Het college waardeert de aandacht die de gemeenteraad hiermee vraagt voor een zorgvuldige manier van omgang met psychische problematiek bij medewerkers van de gemeente Amsterdam. Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie: Inclusie en diversiteit zijn belangrijke prioriteiten voor de gemeentelijke organisatie. De gemeente Amsterdam biedt daarom aan medewerkers verschillende leerinterventies aan. De leerinterventies hebben als rode draad het bewustzijn over en de aandacht voor alle mogelijke verschillen tussen mensen. Omgaan met psychische problematiek op de werkvloer is daar een onderdeel van. Aanvullend organiseren we als invulling van de motie het volgende: e We nemen dit thema mee in nader te ontwikkelen aanbod, op het gebied van inclusie, maar ook bij bijvoorbeeld leiderschapstrainingen. e Inde zomer van 2023 organiseren we twee momenten over het thema psychische problematiek waar leidinggevenden zich voor kunnen aanmelden. e Eris binnen de gemeente Amsterdam in 2022 een workshop verlies en rouw ontwikkeld en gegeven. We verkennen hoe de workshop breder aangeboden kan Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 23 mei 2023 Pagina 2 van 2 worden aan de hele organisatie. Ook dit willen we uiterlijk in de zomer van 2023 realiseren. e Voorde vertrouwenspersonen is het belangrijk om de bewustwording van de effecten van trauma op de werkvloer te vergroten. Vertrouwenspersonen kunnen daardoor signalen beter herkennen en waar nodig adequaat doorverwijzen. Om dat te bereiken wordt een deskundige op dit gebied gevraagd een kennissessie te geven tijdens een platformbijeenkomst of een aparte trainingsdag. Deze kennissessie zal eind 2023 gerealiseerd zijn. e _Op basis van de evaluaties verkennen we eind 2023 / begin 2024 of en hoe het aanbod structureel kan worden opgenomen in het leeraanbod voor leidinggevenden, vertrouwenspersonen, maar bijvoorbeeld ook HR-adviseurs. Het college beschouwt motie 77 hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Hester van Buren Wethouder Personeel en Organisatie Een routebeschrijving vindt u op amsterdam.nl
Motie
2
train
3 juni 2021 Aan de Raad van de gemeente Amsterdam, Heeft u de beelden gezien waarop een jongetje opgehitst door twee vrouwen met hoofddoek op de Dam de vlag van Israël bespuugt en vervolgens zijn middelvinger opsteekt. Wat zal de reactie van de raad hierop worden? Ik neem aan dat de politie opdracht heeft gekregen deze twee anti-semitische islamvrouwen op te sporen. Het antisemitisme viert hoogtij in Amsterdam met dank aan de wegkijkers en knuffelaars. U bent hier met het College voor verantwoordelijk. Wanneer gaan bij alle de fracties de ogen nu eens open? Woest ben ik als ik naar de beelden kijk. Hoezo worden mensen islamofoob? Hierdoor, dus dames en heren raadsleden. Deze twee vrouwen moeten kinderen opvoeden. Waarmee? Met het gif uit de koran, blijkbaar. Dat zal ik wel weer niet mogen zeggen, omdat dit natuurlijk valt onder godsdienstvrijheid en vrije meningsuiting. Ik verwacht van u een openlijke afkeuring en doet u dit nu eens niet af als een incident van een kind. Dit is wat ons te wachten staat de komende decennia. Wanneer gaan de ogen nu eens open bij de wegkijkers, ontkenners en knuffelaars? Nee ik ben geen fascist, nee ik stem niet op de heer Wilders, nee ik heb geen joodse roots. Ik zie en constateer wat iedereen kan en moet zien, islam en Westerse normen en waarden gaan niet samen. Een reactie uwerzijds zou ik zeer op prijs stellen.
Raadsadres
1
train
x Gemeente Amsterdam J l F % Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën % Gewijzigde agenda, woensdag 18 januari 2012 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Tijd 13.30 tot 17.30 uur en zonodig van 19:30 tot 22:30 uur Locatie Rooszaal Algemeen 1 __ Opening procedureel gedeelte (13:30 tot 13:45) 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie JIF d.d. 14 december 2011 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieJlF@raadsgriffie. amsterdam.nl 5 Termijnagenda, openstaande toezeggingen, schriftelijke vragen 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijk gedeelte (13:45 tot 17:30) 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam J l F Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Gewijzigde agenda, woensdag 18 januari 2012 Jeugdzaken 11 Staat van de Jeugd 2011 Nr. BD2011-012818 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. e De commissies BWK, KSZ en WPA zijn hierbij uitgenodigd. 12 Brief inzake wachtlijstaanpak jeugdzorg Nr. BD2011-013696 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Poorter (PvdA). e Was TKN 8 in de vergadering van 14.12.2011, Educatie 13 Toezegging inzake schoolzwemmen Nr. BD2011-013697 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Moorman (PvdA). e _ Uitgesteld in de vergadering van 14.12.2011 14 Kennisnemen van de resultaten van de schoolcontroles op verzuim Nr. BD2011- 013698 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Moorman (PvdA). e _ Uitgesteld in de vergadering van 14.12.2011 15 Stand van zaken RPO moties Nr. BD2011-013699 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Toonk (VVD). e _ Uitgesteld in de vergadering van 14.12.2011 16 Toezegging ontwikkelingen Werkschool Nr. BD2011-013695 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP). e Was TKN 7 in de vergadering van 14.12.2011 17 Onderzoek schoolkeuze Voortgezet Onderwijs Nr. BD2011-013694 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Pligt (SP). e Was TKN 5 in de vergadering van 14.12.2011 2 Gemeente Amsterdam J l F Raadscommissie voor Jeugdzaken, Educatie, ICT en Financiën Gewijzigde agenda, woensdag 18 januari 2012 Financiën 18 Afvalinzameling Nieuw West en optimalisering afvalketen Nr. BD2011-013692 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Toonk (VVD). e Was TKN 2 in de vergadering van 14.12.2011, 19 Aankondiging rekenkameronderzoek naar bezuinigingen Nr. BD2011-012642 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. TOEGEVOEGD AGENDAPUNT DIT PUNT IS DOORGESCHOVEN NAAR DE COMMISSIE VAN 8 FEBRUARI Financiën 20 Onderzoek garantstelling muziekmakerscentrum Nr. BD2012-000018 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van duo-raadslid de heer Klatser (Red A'dam). e De commissie KSZ is hierbij uitgenodigd. 3
Agenda
3
discard
OCFL projectteam IJGELD Pilot Onderhandse Leningen Vast Goed Pilot Onderhandse Leningen Een onderzoek naar investeringen in de Amsterdamse horeca door middel van onderhandse financiering. A AR & ahh « Ld Hah ARI A Melken a, IP (A ri k maen olofejs deTeA\ mhd Û CEL een 7 oade Ai \ jm \À Ben KANT AT Digu: KE SCE br A | tn HEEE aan Ege KERA Lel onlggn PLE Blf stn BOEREN oe BBD od Bk ' \ SRS B Ë VIA Te AE ete ATTENT EEG OER Ar LPE ETE En rf emo Pa Februari 2019 Team IJgeld: Helen Brok (Openbaar Ministerie), Gerdine Dankers (Openbaar Ministerie), Sjors Fictorie (Inspectie SZW), Martine Goosens (Gemeente Amsterdam), Gijs Heijmering (Nationale Politie), Marianne Schwan (FIU-Nederland). 1 OCFL projectteam IJGELD Pilot Onderhandse Fil Leningen Goed Inhoud 1 De pilot. …….nunoonsnenersnernseneerrseeneessennneneeersnnnerrsnnnrensennneneerrsneneervennnenvverneneervnvenense 3 1.1 Inleiding … nnen ennennenneenveenenneenenenenenenenenvenneenvenvennvenveeneneneneeenvenvenvenvenvensvenveenvenne 3 1.2 Doel van de pilot … nanne enneene eene renevenvenenerennnenveneneneneneneeeneveneveneerevennvensevenevenvveren É 2 De feiten... ….….…unnn eren enreneeneensenennene en vereenenrennenenvervnnnenennen ensen vereen 5 2.1 De methode van onderzoek nnn annen ennn eeenenennnenrenneneenenennsenenenenennerennenennvenenseeneneneeneeeen 5 2.2 De uitkomsten … nnn anneenenneen ener eennenenneenenneneenenennnenvenneneenenennnenenseenennerennneenneenenseeeennenennenen 5 2.2.1 Aantallen dossiers nnn unne eeeneenenenenneenenneneenenenneeerenneerenenenneenenseenennerenenenneerveneeeenerenneeen 5 2.2.2 Onderhandse leningen per stadsdeel … nanos eneeenenneenenenveneenneenvenvennvenveeneenne Ó 2.2.3 Aard en omvang onderhandse leningen … … unne eneen enneenenenveneenenenereneneenveeneenne Ó 2.2.4 Andere vormen van financiering … nnee ennen vern ververs eeneenenenveneennnenvennvenvenverneeneenenevenenneen 2.3 FIU-Nederland, OM, Inspectie SZW en Belastingdienst … nennen eenneeenen enen eneeeneer Ö 2.3.1 Bijlage onderhandse leningen … nnen ennen eenvennveneeenenseenenenveneeneeenvenvenseenvenvennvenven Ö 2.3.2 FIU-Nederland … annen nnenneenennerennenenneenenneerennanenneenennereenenenneenenneeeennenennenenneeeenneneenn Ö 2.3.3 Het Openbaar Ministerie (OM) … nanne neen rens enrenneeeenenennsenenseenennevennenenneenenseenenerenneenn G 2.3.4 Inspectie SZW nanne ennenennenenseenennereneneneneenennervenveennveneneeevenenenvenenseeeenvereen 1 2.3.5 De Belastingdienst … nnen eneen enen ennvenneneneeeenvennvenneenneerneeeneeeneeenverenveenveenveenne LO 2.4 Toepassing artikel 4:5 Awb … nonnen eeneenneeneerennvenneenseennnveneeeneeenvenevenenenenveenverenvenne LL 2.5 Conclusies... nennen ennenvennereeneeeennenenneenenneneenneenneeerenneneenenennnenense een enerennseenneenenseeeenerenneee 12 3 Aanbevelingen … …..….nssuorserrsenersenenneneeersvnnerrvseneessennneneerrsveneervsnnnenvvereveneervneenen 13 3.1 Beeld... neeeneneenenenenneenenneenennenenneeveneenenneneenenvenneenennerennenenneeneneenenserennenenseeeennneennee 13 3.2 Aanbevelingen …… nnen nennen vaneen envenveneeenveneenenenvenvenenenvenvensvenverneenvenveenvenvenneeneen Ll Bijlagen … ……..unususnn en errrnnensennenneneneeenersennnnnenenenrennennnnenenreneenvennnnnnnnenvenvnevenvnnnnnnenrene 17 Artikelen Parool 6 november 2018 … … nnn anne ane enen ennn ensen enaeererenaeerereneeeevenneereeenseereeenseerveensenrne 17 Bijlage IJgeld vraagt hulp. nnen eneenenneenen oneens envenneenvenveenennveneeenvenveneenerenennvenvenvene 22 Bijlage Overzichtsdocument Check onderhandse leningen … … nnen ennen eneeneenneenvennen. 25 Bijlage Restaurant | nennen enveneenenenvenereeneeneeneeneeenveneenenenveneenneeevenveeneenveenvenene 311 Bijlage Restaurant Il … eenen envenvennveneeenvenseenvenvensvenvennennvenveenveneneneenvenvennvenveenen 322 Bijlage Coffeeshop … nanne ennnenvenvenneensernenneenenenvenenenneneennvenvenneeneenenenveneenneenvenvenneenveneennen: 333 Bijlage Café nnn ennnenvennenneenenenveneennnenveneereeenee en venen envenvennvenvensenenenenenveneennvenvenenneenvernnn 355 Bijlage Aanbevelingen Belastingdienst... nnn unnenn eneen evene nnen en venen enn envenvenneenveneennee. 306 Bijlage Uitspraak Voorzieningenrechter … nnee neren eenen enveneenenenveneennveneeenveneeneenvenene 377 Bijlage Onderhandse Leningen Anoniem (separaat) … … nennen eneeneenneeneeeneeneenee enen 1 2 1 De pilot 1.1 Inleiding In mei 2017 is in het kader van het Organized Crime Field Lab (OCFL) het project IJgeld gestart. In dit Field Lab werken medewerkers van verschillende publieke organisaties een aantal maanden samen aan een innovatieve aanpak van problemen met een ondermijnend karakter (zogenaamde ‘wicked problems! ). In 2017 stonden de steden Amsterdam en Rotterdam centraal. Het project IJgeld is een samenwerkingsverband van medewerkers van de gemeente Amsterdam, de politie, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland), de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) en het Openbaar Ministerie (OM). Het samenwerkingsverband werkt onder de vlag van het RIEC Amsterdam-Amstelland. Informatiedeling vindt plaats op grond van het RIEC-convenant. In het project IJgeld is onderzoek gedaan naar investeringen in de Amsterdamse (binnen-)stad, met name in de horeca. Uit dit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de investeerders in Amsterdam gebruik maakt van onderhandse financieringen. De pilot heeft zich gericht op de onderhandse financiering die een lening betreft. Eris sprake van een onderhandse lening als de financier geen bancaire instelling is. Uit een eerste onderzoek bij de gemeente Amsterdam is naar voren gekomen dat vooral bij de exploitatie van horecaondernemingen veelvuldig gebruik wordt gemaakt van onderhandse leningen. Tevens is gebleken dat de herkomst van dit geld moeilijk te traceren is. Gebrek aan transparantie ten aanzien van de wijze van financiering brengt het risico met zich mee dat crimineel geld in de stad wordt geïnvesteerd. Dit staat haaks op wat Amsterdam wil zijn: een schone, veilige en bonafide stad, waar mensen in vrijheid kunnen leven, ondernemers gelijke kansen krijgen en waar integriteit hoog in het vaandel wordt gedragen. Om beter zicht te krijgen op de aard en omvang van onderhandse leningen in de horeca is team IJgeld een pilot gestart bij de gemeente Amsterdam gericht op aanvragen van een horecavergunning’. Alhoewel ook bij andere investeringen in de stad (zoals bijvoorbeeld in vastgoed en detailhandel) gebruik wordt gemaakt van onderhandse leningen, richt de pilot zich uitsluitend op de horecabranche. Van doorslaggevende betekenis daarbij is de schatting dat in de horeca tot wel 80 %° van de exploitatie zonder tussenkomst van een bank wordt gefinancierd. Als hier geen zicht is op de investeerders, bestaat juist in deze branche een groot integriteitsrisico. De pilot heeft tot doel zicht te krijgen op de aard en omvang van de onderhandse leningen in de horecabranche. Gedurende een periode van 5 maanden zijn de dossiers van alle aanvragen voor een horecavergunning in Amsterdam gezamenlijk bestudeerd door adviseurs van het CBB *Zie bijlagen “IJgeld vraagt hulp’ en ‘Overzichtsdocument check onderhandse leningen’. * Dit percentage betreft onderhandse leningen, maar ook eigen vermogen, bijvoorbeeld uit een eigen bedrijf. 3 (Coördinatiebureau Bibob) en de vergunningverleners bij de stadsdelen, waarbij extra aandacht is besteed aan de wijze van financiering. Tevens hebben gesprekken plaatsgevonden met deze vergunningverleners over het werkproces. Naast de controle door de medewerkers van de gemeente hebben FIU-Nederland, de Inspectie SZW en het OM ook financiers gescreend. Tevens heeft de Belastingdienst fiscale informatie geleverd en deze geduid. Tot slot is geëxperimenteerd met het toepassen van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel ziet op het buiten behandeling stellen van de vergunningaanvraag, omdat ‘de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking’. 1.2 Doel van de pilot Het doel van de pilot is inzichtelijk te krijgen hoeveel investeringen in de horecabranche onderhands gefinancierd worden én of in dat geval de herkomst van dat geld duidelijk is. Daarnaast is het doel om te onderzoeken of het mogelijk is om een vergunningsaanvraag op basis van een onduidelijke herkomst van de financiering buiten behandeling te kunnen stellen op grond van artikel 4:5 Awb. Op basis van de uitkomsten worden aanbevelingen gedaan. 4 2 De feiten 2.1 De methode van onderzoek De pilot heeft gelopen in de periode van 1 november 2017 tot en met 31 maart 2018. Het onderzoek heeft betrekking op de aanvragen voor een horecavergunning die in deze periode zijn ingediend. De Bibob-adviseurs van de Amsterdamse Aanpak Ondermijning zijn periodiek (veelal wekelijks) op bezoek geweest bij de stadsdeelmedewerkers bij wie de bevoegdheid ligt om de aanvragen in behandeling te nemen en daarop te beschikken. Van elke aanvraag is het dossier bestudeerd op de wijze van financiering; of sprake is van onderhandse leningen, wie in dat geval de financier is en voor welk bedrag de lening is verstrekt. Daarbij is speciale aandacht besteed aan het doorvragen op de herkomst van het geld. FIU-Nederland, het OM, de Inspectie SZW en de Belastingdienst hebben in het kader van deze pilot, op basis van hun eigen informatiesystemen, bekeken of er relevante informatie bekend is over de financiers. De vergunningverleners zijn gevraagd een vergunningsaanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 Awb wanneer onvoldoende informatie is gegeven over de herkomst van de financiering. Deze gegevens zijn immers noodzakelijk voor de integriteitsbeoordelingen. De aanvrager wordt verantwoordelijk gesteld voor het aanleveren van voldoende en juiste gegevens om die beoordeling te kunnen maken. 2.2 De vitkomsten 2.2.1 Aantallen dossiers In totaal zijn 337 aanvragen bestudeerd. In 177 van deze dossiers is sprake van verlenging van de bestaande vergunning. In 160 dossiers is sprake van een nieuwe aanvraag, wegens overname door een nieuwe exploitant. Bij de 160 nieuwe aanvragen blijkt in 81 gevallen sprake te zijn van financiering door middel van onderhandse leningen. Dat is in 51 % van de gevallen. Bij de 177 verlengingen van bestaande vergunningen is in 53 dossiers sprake van onderhands geleend geld, afgerond is dat in 30 % van de gevallen. Bij het totale aantal bestudeerde dossiers (337) komt het percentage onderhandse leningen neer op 40 %. 5 Onderhandse leningen worden doorgaans ingezet bij de start van een exploitatie of bij de overname daarvan door een nieuwe exploitant. Bij verlenging van bestaande vergunningen is de onderhandse financiering vaak al jaren terug ingezet en is daarom niet meer te toetsen. Om die redenen is bij de verdere weergave van uitkomsten gefocust op de dossiers waarbij sprake is van een nieuwe aanvraag. nieuwe aanvragen per stadsdeel Em centrum 52 B zuid 37 m west 29 m oost 14 Em noord 13 @ zuid oost 3 =nieuw west 12 2.2.2 Onderhandse leningen per stadsdeel Er zijn verschillen in percentages onderhandse leningen per stadsdeel: Centrum: 52 nieuwe aanvragen, 29 onderhandse financieringen: 56 % Zuid: 37 nieuwe aanvragen waarvan 17 onderhands gefinancierd: 46 % West: 29 nieuwe aanvragen waarvan 13 onderhands gefinancierd: 45 % Oost: 14 nieuwe aanvragen waarvan 10 onderhands gefinancierd: 71% Noord: 13 nieuwe aanvragen waarvan 7 onderhands gefinancierd: 54 % Zuidoost: 3 nieuwe aanvragen waarvan 2 onderhands gefinancierd: 67 % Nieuw West: _ 12 nieuwe aanvragen waarvan 3 onderhands gefinancierd: 25 % 2.2.3 Aard en omvang onderhandse leningen De onderhandse leningen in nieuwe aanvragen zijn onder meer bekeken op de volgende elementen: relatie exploitant en financier, aflossingstermijnen, rentepercentages en de hoogte van het geleende bedrag. 6 De relatie tussen de exploitant en de financier is veelal te vinden in de kring van familie en vrienden, maar ook leveranciers, aandeelhouders en andere zakelijke relaties komen voor. Soms worden onduidelijke of geen aflossingstermijnen overeengekomen. De rentepercentages variëren van o tot 12 %. In een aantal gevallen blijkt het rentepercentage niet vit het dossier en is daarmee onbekend gebleven. Om een indicatie te geven van de hoogte van de geleende bedragen staat hieronder een weergave per stadsdeel betreffende de nieuwe aanvragen. Geleend bedrag: Centrum: Oost: Zuid 0-5000, - 6 11 2 > 5OOO,- 7 6 12 > 25.000,- ' 15 13 5 > 75.000,- 7 1 11 > 250.000,- 6 - 1 > 400.000,- - 1 4 Noord West Nieuw West Zuidoost 0-5000,- 3 - 1 - > 5OO0O,- 9 13 3 - > 25.000,- ' 2 7 1 1 > 75.000,- 1 8 - 1 > 250.000,- - - - 1 > 400.000,- 2 1 - - 2.2.4 Andere vormen van financiering Daar waar geen sprake is van onderhandse leningen wordt op andere wijze geld beschikbaar gesteld aan horecaexploitanten. Hieronder is weergegeven hoeveel bancaire leningen er zijn verstrekt in de nieuwe aanvragen. Aantal bancaire leningen: Centrum: 8 Oost: 3 Zuid: 9 Noord: 1 West: 5 Nieuw West: 1 Zuidoost - 7 2.3 FIU-Nederland, OM, Inspectie SZW en Belastingdienst 2.3.1 Bijlage onderhandse leningen Als separate bijlage bij deze rapportage zit het Excel bestand “Bijlage onderhandse leningen”. Deze is ten behoeve van het rapport geanonimiseerd. De niet-geanonimiseerde versie is geen bijlage bij deze rapportage en uitsluitend verstrekt aan de partners die hier rechtmatig over mogen en kunnen beschikken. In de bijlage is de informatie van de stadsdelen met betrekking tot de nieuwe aanvragen aangevuld met de bevindingen van het OM, FIU-Nederland, Inspectie SZW en de Belastingdienst. Vervolgens zijn deze bevindingen gecombineerd in een risico-score waarmee wordt aangegeven in welke mate een kans bestaat op investeringen met ‘fout’ geld (de laatste 5 kolommen in het Excel bestand; legenda’s -indien relevant- staan onder de betreffende kolommen). Deze risico’s worden in de eerste kolom aangegeven met een kleurcode, zodat in 1 oogopslag is te zien welke aanvragers met hun financiers het hoogste risico geven. De kleurcodes in de eerste kolom (kolom A in het Excel bestand) geven het volgende weer: Rood: Hoog risico Oranje: Middel/Hoog risico Blauw: Middel risico Een hoog risico bestaat bijvoorbeeld als de financier bij drie van de vier beoordelende instanties in negatieve zin voorkomt. Een middel/hoog risico is bijvoorbeeld als de financier bij twee van de vier beoordelende instanties in negatieve zin voorkomt. Een middel risico is als de financier bij één of twee financiers voorkomt met ten minste één negatieve beoordeling. Hierna volgt hoe iedere instantie de financiers heeft beoordeeld. 2.3.2 FIU-Nederland In het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) melden (financiële) instellingen voorgenomen of uitgevoerde transacties aan FIU-Nederland. FIU- Nederland is belast met het onderzoek naar deze ongebruikelijke transacties om vast te stellen of de gemelde transacties verdacht dienen te worden verklaard teneinde deze als verdachte transacties ter beschikking van opsporingsdiensten en openbaar ministerie te stellen. Een ongebruikelijke transactie wordt verdacht verklaard als er signalen zijn richting een criminaliteitsvorm (zoals witwassen, mensenhandel, fraude, drugshandel) of onverklaarbaar bezit. FIU-Nederland heeft van de gemeente Amsterdam overzichten ontvangen van de financiers van alle aanvragen. Alle financiers zijn bekeken in de systemen van FIU-Nederland. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn 37 verdachte transacties gevonden. Deze transacties zijn te koppelen aan 13 financiers, waarvan 11 natuurlijke personen en 2 rechtspersonen. Let wel: hier zitten ook financiers bij van verlengingsaanvragen. 8 Alle verdachte transacties, ook van de verlengingsaanvragen, zijn binnen de pilot Ijgeld op detailniveau gedeeld door de Politie Eenheid Amsterdam (via RIEC Amsterdam-Amstelland) met de gemeente. Een voorlopige conclusie is dat ongeveer 5 % van alle onderzochte financiers verdachte transacties hebben. Van de nieuwe aanvragen hebben 4 financiers verdachte transacties. Dit is ongeveer 3 %. Opvallend is dat deze financiers ook zorgelijk naar voren komen uit de informatie van het OM, de Inspectie SZW en de Belastingdienst (zie bijlage onderhandse leningen). Overigens zou dit percentage hoger vit kunnen vallen als de informatie over de financiers meer gegevens zou bevatten, zoals geboortedata en bestuurders van rechtspersonen. Daarnaast geldt dat FIU-Nederland alleen ziet wat de meldplichtige instellingen aanleveren en daarom afhankelijk is van hun waarnemingen. Niet iedere financier met ‘fout’ geld hoeft dus bekend te zijn bij FIU- Nederland. 2.3.3 Het Openbaar Ministerie (OM) Het OM heeft gekeken of de financiers bij de 81 nieuwe aanvragen justitiële documentatie (een strafblad) hebben. De financiers betreffen 195 unieke (rechts)personen; immers bij sommige aanvragen zijn meerdere financiers betrokken. Bij de controle van de documentatie is uitgegaan van natuurlijke personen. Dit betreft 150 personen. Niet alle financiers konden worden gecheckt. Van 49 financiers zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om de justitiële documentatie op te vragen (geboortedatum en geboorteplaats). Van de 101 gecheckte financiers blijkt circa 35 % over een strafblad te beschikken. Dit percentage zou hoger kunnen liggen om 2 redenen: e _Inhetgeraadpleegde systeem (genaamd JDS) komt doorgaans geen buitenlandse documentatie voor. Strafbare feiten in het buitenland gepleegd zijn ook in geval van een veroordeling niet altijd zichtbaar. e Indien de financier een rechtspersoon betreft, is veelal geen informatie bekend over de bestuurder(s). Indien op bestuurder(s) justitiële documentatie bestaat, dan is dat in het kader van deze pilot niet zichtbaar geworden. Aard van de justitiële documentatie De aard van de justitiële documentatie is ingedeeld in 6 categorieën: Doc 1: de delicten op de justitiële documentatie kunnen naar de aard van het delict vragen oproepen m.b.t. de wet Bibob (o.a. witwassen, fraude, Opiumwet) Doc 2: er is sprake van beperkte criminaliteit (lichte of weinig misdrijven) Doc 3: er is sprake van enkele delicten van meer dan 10 jaar geleden Doc 4: er is enkel sprake van documentatie op levensgedrag (leerplicht, milievovertredingen etc.) Doc 5: er is enkel sprake van wegenverkeerswetfeiten, wel meermalen Doc 6: er is enkel sprake van wegenverkeerswetfeiten 9 Bij 7 personen is sprake van documentatie categorie 1 Bij 2 personen is sprake van documentatie categorie 2 Bij 7 personen is sprake van documentatie categorie 3 Bij 7 personen is sprake van documentatie categorie 4 Bij 4 personen is sprake van documentatie categorie 5 Bij 8 personen is sprake van documentatie categorie 6 Categorie 1 is het meest zorgwekkend. Het OM kan een Bibob-tip afgeven aan de gemeente indien sprake is van een veroordeling binnen 5 jaar wegens fraude, witwassen of delicten waarmee crimineel geld kan zijn verdiend. Dit is in 1 geval gebeurd. 2.3.4 Inspectie SZW De Inspectie SZW doet onder andere onderzoeken naar werkgevers in verschillende branches. In de horeca wordt voornamelijk gekeken of de ondernemer de Wet arbeid vreemdelingen, Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon- en minimumvakantiebijslag naleeft. Dit om er voor te zorgen dat de werknemers minimaal het minimumloon ontvangen, voldoende rust hebben en dat er eerlijke concurrentie is tussen werkgevers c.q. ondernemers. In de pilot zijn de financiers van de 81 nieuwe aanvragen gecontroleerd in de systemen van de Inspectie SZW. Eris gekeken of de financier in positieve zin of in negatieve zin is voorgekomen in één of meerdere onderzoeken. Zeven financiers bleken in het verleden in negatieve zin voor te komen met een overtreding bij de Inspectie SZW. 2.3.5 De Belastingdienst Aan de Belastingdienst zijn alle onderhandse leningen van meer dan EUR 50.000,- voorgelegd, zonder inhoudelijke toelichting. Op basis van hun bevindingen en informatie worden door team IJgeld de navolgende conclusies getrokken: e Bij 27% van de onderhandse leningen lijkt het onwaarschijnlijk dat de financier over het vermogen beschikte om de lening te verstrekken. e Bij 44% van de onderhandse leningen lijkt de financier over voldoende vermogen te beschikken om de lening te kunnen verstrekken. Deze leningen zijn dus fiscaal verklaarbaar op basis van bekend vermogen van de financier. e Van 10% van de onderhandse leningen was bij de Belastingdienst te weinig informatie aanwezig om daaraan direct een conclusie te verbinden. e Van 19% van de financiers heeft de Belastingdienst geen informatie, waardoor het moeilijker is om te bepalen of een onderhandse lening transparant is of niet. De reden dat de Belastingdienst geen informatie over de financier heeft kan gelegen zijn in het feit dat het om een buitenlandse (rechts)persoon gaat die in Nederland niet belastingplichtig is, maar het is ook mogelijk dat nog geen recente belastingaangifte met jaarstukken van de financier bij de Belastingdienst bekend is. Bij deze aanvragen is het zaak voor de gemeente om de stukken van de financiering extra scherp te beoordelen. 10 De Belastingdienst heeft ook 12 dossiers bekeken die de FIU-Nederland en het OM hebben geselecteerd, omdat zij deze vanuit hun eigen expertise opvallend vonden. Deze dossiers zijn (zonder inhoudelijke toelichting) voorgelegd met de vraag of zij vanuit fiscaal perspectief bijzonderheden zagen. Opvallend bij deze lijst is dat slechts 18% van de onderhandse leningen ‘zou kunnen’ volgens de Belastingdienst. In het geval van deze specifieke financiers kan voorzichtig geconcludeerd worden dat, als er op de financier belastende informatie is bij het OM of FIU-Nederland, de verklaarbaarheid van de onderhandse lening zienderogen afneemt. 2.4 Toepassing artikel 4,:5 Awb Uit het systeem van de Wet Bibob en Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) volgt dat een eenmaal in behandeling genomen vergunningsaanvraag alleen kan worden geweigerd op de in de wet genoemde gronden. Er moet ‘ernstig gevaar’ bestaan dat de beschikking mede gebruikt zal worden om, kortgezegd, geld wit te wassen of andere strafbare feiten te plegen. Het bewijs voor dit ernstig gevaar wordt gekoppeld aan gepleegde strafbare feiten of banden met anderen die strafbare feiten plegen. De Wet Bibob staat in verbinding met de APV waarin in artikel 3.11 APV is te lezen dat de vergunning alleen kan worden geweigerd als de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed. De mogelijkheid een aanvraag buiten behandeling te stellen is geregeld in artikel 4: 5 van de Awb In dit artikel is te lezen dat indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking een aanvraag buiten behandeling gesteld kan worden. Van belang daarbij is dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. In het onderzoek voorafgaand aan de pilot heeft team IJgeld geconstateerd dat onduidelijkheid over de herkomst van de financiering niet per definitie leidt tot het buiten behandeling stellen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ook bij niet transparante herkomst van de financiering worden vergunningen verleend. Daarom heeft team IJgeld de gemeente gevraagd in deze pilot aanvragen buiten behandeling te stellen, omdat onvoldoende gegevens verstrekt worden over de financiering. In bijlage * IJgeld vraagt hulp’ zijn de overwegingen, ook van juridische aard, te lezen. Hoe vaak in de pilot een aanvraag om de specifieke reden van intransparante financiering buiten behandeling is gelaten, is niet exact te achterhalen. Wel is duidelijk geworden dat de werkwijze inmiddels door de voorzieningenrechter rechtmatig is geacht. (zie bijlage uitspraak voorzieningenrechter en berichtgeving in het Parool). 11 2.5 Conclusies e Bij overname van horecavergunningen is in tenminste 51 % van de aanvragen gebruik gemaakt van onderhandse financieringen. e De herkomst van het onderhands geleende geld is in veel gevallen —-ook na het stellen van aanvullende vragen- niet duidelijk. e _Ditleidt niet per definitie tot het buiten behandeling stellen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ook bij niet transparante herkomst van de financiering worden vergunningen verleend. e Uit het onderzoek van FIU-Nederland volgt dat ongeveer 3 % van de financiers verdachte transacties heeft. e 35% van de financiers is in het verleden met justitie in aanraking gekomen en heeft een strafblad. e _Op grond van de bij de Belastingdienst aanwezige informatie blijkt dat 27% van de onderhandse financieringen niet verklaarbaar is, omdat de financiers niet over voldoende middelen lijken te beschikken om de lening te kunnen verstrekken. e De toepassing van artikel 4:5 Awb is een succesvol wapen in de strijd tegen intransparante financiering in de horeca. 12 3 Aanbevelingen 3-1 Beeld Op basis van de conclusies ontstaat een zorgelijk beeld ten aanzien van het gebruik van onderhandse leningen. Door gebrek aan transparantie over de herkomst van het geleende geld kan de Amsterdamse horeca gebruikt worden voor het witwassen van criminele gelden. Het meest verontrustend is dat vergunningverlening daaraan faciliterend is. Daarmee wordt de strijd tegen ondermijning in het hart geraakt. Want de kans bestaat dat de gemeente zaken doet met niet- integere ondernemers. Team IJgeld adviseert daarom alles in het werk te stellen om financieringen met een intransparante herkomst te weren. Om te onderzoeken hoe het vergunningsproces verloopt en welke belangen daarbij spelen, is gesproken met medewerkers uit de praktijk die dagelijks in het lastige spanningsveld zitten tussen servicegerichtheid en integriteitsbeoordelingen. Daaruit is onder meer gebleken: -_ Bij vergunningverleners wordt veel werkdruk ervaren. Er wordt gesproken over tekort aan tijd om de aanvraag grondig te bestuderen, gebrek aan tijd om aanvullende vragen te stellen en prestatiedruk vanwege targets op te verlenen vergunningen. -__Erwordt een tekort aan support vanuit het management ervaren om de aanvraag goed te toetsten. Niet in alle stadsdelen wordt evenveel belang gehecht aan de Bibob-toets. Ook indien wordt doorgevraagd naar documenten die de herkomst van het geld verduidelijken blijft soms het gevoel ontstaan dat iets niet klopt. Niet altijd is duidelijk wat in die gevallen de mogelijkheden zijn. -_ Vergunningverleners dienen op basis van financiële expertise te beoordelen of sprake is van onderhandse financiering en of in dat geval de herkomst van dat geld voldoende transparant is. Het risico op vreemde of onverklaarbare geldstromen wordt niet altijd onderkend, waardoor de kans bestaat dat niet de juiste aanvullende vragen worden gesteld en de vergunning te gemakkelijk wordt verleend. -__De werkwijze van inname en behandeling van de aanvraag verschilt sterk per stadsdeel. In sommige stadsdelen is het proces (deels) gedigitaliseerd, in andere stadsdelen wordt met papieren dossiers gewerkt. Dit gebrek aan eenduidigheid geldt ook voor de manier van dossiervormen, afhandeltermijnen, archivering en bewaartermijnen. Er zijn op deze onderwerpen aanzienlijke verschillen waarneembaar, waardoor geen sprake is van hetzelfde niveau van werken. -_Het komt voor dat dossiers na indiening gedurende lange tijd niet in behandeling worden genomen, waardoor de termijnen gaan knellen of niet gehaald worden en de mogelijkheid kan vervallen om buiten behandeling te stellen. 13 -_De APV (art.3:7) bepaalt dat bij beëindiging van het bedrijf de vergunning vervalt, tenzij de rechtsopvolger van de vergunninghouder binnen vier weken na de overdracht van het bedrijf een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend. Los daarvan komt het voor (bijvoorbeeld bij nieuwe zaken of buiten de hierboven genoemde 4 weken-termijn) dat op grond van (per stadsdeel verschillende) onduidelijke criteria een Voorlopige Toestemming (VT) wordt verleend. De VT (‘ga maar vast open!) blijkt vooral te worden gegeven onder tijdsdruk, vanuit de gedachte dat men klantvriendelijk wil of moet zijn en/of omdat aanvragers druk uitoefenen, maar ook vanwege het feit dat aanvragen te lang zijn blijven liggen. Als een Voorlopige Toestemming is verleend, wordt in de praktijk de vergunningaanvraag veelal gehonoreerd. 3.2 Aanbevelingen IJgeld doet naar aanleiding van het zorgelijke beeld over de financiers en de gesprekken over de praktijk van vergunningverlening een aantal aanbevelingen. Per aanbeveling volgt een toelichting en in enkele gevallen een voorbeeld vit de praktijk. Deze praktijkvoorbeelden komen uit pilotdossiers die IJgeld heeft bekeken. De praktijkvoorbeelden zijn als geanonimiseerde bijlage bij deze rapportage jgevoegd. De aanbevelingen strekken tot het verkleinen van de kans dat fout geld de stad in komt via de horecavergunningen. Daarbij heeft IJgeld ook rekening gehouden met de bonafide ondernemer. Het is immers niet de bedoeling dat de ondernemer met ‘goed’ geld last krijgt van de maatregelen die worden getroffen om ‘fout’ geld te weren. 1. Ontwerp een uniform werkproces van vergunningverlening voor de hele stad, met dezelfde dossiervorming, archivering en behandeling van aanvragen met onderhands geld. Toelichting: alleen als in de hele stad onderhandse leningen op een uniforme en deskundige manier worden beoordeeld, wordt een barrière gevormd tegen crimineel geld. In Bijlage Restaurant lis te lezen dat voor EUR 600.000,- wordt geïnvesteerd in het ene stadsdeel, waarbij in het dossier niet zichtbaar is hoe de controle is geweest op de herkomst van dit aankoopbedrag. Kort daarop wordt het geld van de verkoop in een volgende horecagelegenheid geïnvesteerd bij een ander stadsdeel, waar dit bedrag ‘verklaarbaar’ is als opbrengst uit de verkoop. Witwassen kan zo heel snel gaan. 2. Hanteer voor de vergunningverleners de volgende definitie van het begrip ‘onderhandse lening’: een niet-bancaire lening in welke vorm dan ook. Toelichting: In de praktijk is gebleken dat het soms moeilijk is een onderhandse lening te onderkennen. In Bijlage Café gaat het bijvoorbeeld om een uitgestelde betaling van 14 de overnamesom. In Bijlage Restaurant | gaat het om een uitgestelde betaling van een aandelenoverdracht. 3. Ontwikkel een format voor de beoordeling van onderhandse financiering en maak daarbij gebruik van vragen, die door experts van o.a. de Belastingdienst en de gemeente- accountant zijn opgesteld. Toelichting: Vanuit de pilot is gebleken dat expertise op het gebied van financiële constructies noodzakelijk is om onderhandse financiering te onderkennen en te duiden. Schijn bedriegt vaak. Er moet veelal een aantal lagen dieper worden gekeken om de herkomst van de financiering te achterhalen. De vergunningverleners zijn op dit vlak niet specifiek opgeleid. In de Bijlage Aanbevelingen Belastingdienst zijn vragen opgenomen die de Belastingdienst adviseert te stellen. Deze kunnen worden aangevuld met vragen van andere experts. 4. Stel voorwaarden vast over buitenlandse financiering. Toelichting: Juist bij een lening uit het buitenland is de herkomst van het geld lastig te controleren. Voorwaarden die gesteld kunnen worden zijn: buitenlandse documenten uitsluitend accepteren wanneer deze door een beëdigde tolk zijn vertaald en gelegaliseerd zijn via de Nederlandse ambassade in het land van herkomst; financiering door een buitenlands bedrijf uitsluitend accepteren met een ‘legal opinion’: een door een advocaat opgemaakt document met bewijs dat het bedrijf bestaat en ingeschreven is in het handelsregister. 5. Controleer bij de onderhandse lening of de aflossingstermijnen worden nagekomen. Het is aan de gemeente om uit te zoeken in hoeverre dat tot consequenties kan leiden als er niet wordt afgelost conform de afspraken. Toelichting: In de Bijlage Coffeeshop is te lezen dat in de onderneming geld zit van personen met strafbladen. Bij de overname is het geld via diverse onderhandse leningen over en weer gegaan. De afbetaling van de bedragen lijkt niet te zijn gecontroleerd. In Bijlage Café is sprake van een lening die vragen oproept. Als later niet van afbetaling blijkt, is het vermoeden van crimineel geld nog groter. 6. Controleer naast de jaarrekening ook de bankafschriften, indien sprake is van een rekening-courant bij het aflossen van leningen. Maak dat van tevoren bekend bij aanvragers die voor de afbetaling de rekening-courant gebruiken. Toelichting: in Bijlage Restaurant Il is te zien dat de jaarrekening een juiste verantwoording geeft over de onderhandse lening. Echter de lening wordt afgelost en gevoed via een rekening-courant, waarbij niet duidelijk is waar die gelden vandaan komen en van wie. 15 7. Pas artikel 4:5 Awb? consequent toe in het geval van een intransparante onderhandse lening. Toelichting: in Bijlage Coffeeshop is te lezen hoe steeds nieuwe mogelijkheden aan de aanvrager worden gegeven om stukken aan te leveren, terwijl er meerdere aanwijzingen zijn over het gebrek aan integriteit van de aanvrager en de financier. 8. Voeg aan het horeca 1 aanvraagformulier een disclaimer toe: “Indien u bij vw financiering gebruik maakt van een niet-bancaire lening, geeft u toestemming navraag te doen over uw financier bij de FIU, de Belastingdienst, de Inspectie SZW en het OM. A Toelichting: Uit de Bijlage Onderhandse Leningen blijkt dat 25 % van de horecavergunningsaanvragen een financiering heeft die risicovol is volgens de gecombineerde informatie van OM, FIU-Nederland, de Belastingdienst en Inspectie SZW. Deze disclaimer kan een barrière vormen voor degenen die fout geld willen investeren. Maak werkafspraken met de FIU, de Belastingdienst, Inspectie SZW en het OM op welke wijze en onder welke voorwaarden financiers kunnen worden gecontroleerd. g. Geef een beloning aan de aanvrager met een bancaire financiering. Suggesties daarvoor zijn om bij een bancaire financiering voordelen te geven, zoals: e _Eensnellere procedure bij vergunningaanvraag e Korting op de leges e Extra's zoals terrasvergunning, langere openingstijden of minder handhavingscontroles. 10. Doe onderzoek of onderhandse leningen te voorkomen zijn. Toelichting: Het is niet duidelijk waarom exploitanten in de Amsterdamse horeca gebruik maken van onderhandse in plaats van bancaire leningen. Mogelijk is er geen alternatief. In dat geval kan de gemeente overwegen om zelf leningen te verstrekken. 11. Pleit bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor meldrecht bij FIU-Nederland. Toelichting: Het vergunningverleningsproces is een gelegenheidsmodel voor witwassen. De gemeente is niet meldplichtig in de zin van de Wwft* en heeft ook geen meldrecht. Daardoor kan nu niet gemeld worden als sprake is van een ongebruikelijke transactie in verband met een onderhandse lening. 3 Zie uitspraak: ECLI:NL:RBAMS:2018:7913 4 Wwft: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme 16 Bijlagen Artikelen Parool 6 november 2018 Artikel: ‘Criminaliteit: Eigenaren moeten aantonen waar geld vandaan komt’ De gemeente Amsterdam kan voortaan al in een pril stadium voorkomen dat '‘fout' geld de basis is voor een nieuw restaurant of andere horeca. Een rechterlijke uitspraak maakt dat mogelijk. PAUL VUGTS De gemeente Amsterdam denkt samen met andere overheidsinstanties een sterk wapen te hebben gevonden om crimineel geld te weren vit de horeca. De rechter stemt in met omkering van de bewijslast, waardoor ondernemers moeten aantonen dat hun startkapitaal zuiver is. Tot nu toe werden vergunningen pas geweigerd als de gemeente kon aantonen dat fout geld was geïnvesteerd. Gemeente, politie, Openbaar Ministerie, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Financial Intelligence Unit (FIU, waar ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld) hebben in het gezamenlijke project IJgeld ‘een barrière! ontwikkeld waarmee ze de ondernemer vroegtijdig kunnen vragen aan te tonen dat het geïnvesteerde kapitaal legaal is verkregen. Het project is begeleid door de universiteiten van Tilburg en Harvard. Saoedi-Arabië In het eerste proces over de nieuwe methode heeft de bestuursrechter het de gemeente toegestaan de exploitatievergunning te onthouden aan een Syriër die onder meer met onderhands (niet via de bank) geleend geld fastfoodrestaurant Bread and Salt had opgezet. Dat gebeurde in de Geelvinckssteeg in de binnenstad, vlak bij de Bloemenmarkt. Hij had onvoldoende ‘gegevens en bescheiden’ aangeleverd aan de hand waarvan de overheid kon beoordelen of zijn leningen van een man uit Saoedi-Arabië legaal waren. De gemeente heeft zijn vergunningaanvraag vervolgens ‘buiten behandeling gesteld’, nog voordat aan de gebruikelijke Bibob-procedure (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) was begonnen. Nu hij geen vergunning krijgt, gaat zijn zaak waarschijnlijk failliet. Onderhandse leningen 17 De vergunningaanvraag van een groep ondernemers van Turkse origine die restaurant SoulTable wil beginnen aan de Oostoever van de Sloterplas, is onlangs op eenzelfde manier buiten behandeling gesteld. Dat gebeurde omdat de gemeente het dossier over hun financiering gebrekkig vond. Ook dat restaurant kan niet open. Volgens een betrokkene bij het project IJgeld snijdt het mes aan twee kanten. "Een bonafide ondernemer die gewoon wat slordig was, krijgt al vóór de Bibob-procedure de kans met een goed verhaal te komen over zijn legale onderhandse lening. Een malafide ondernemer moet nu aan óns uitleggen waar zijn geld vandaan komt, in plaats van dat wij in de Bibob-procedure moeten aantonen dat gevaar bestaat voor misbruik." Van de ongeveer vierduizend horecazaken in Amsterdam is ruwweg de helft (gedeeltelijk) gefinancierd met onderhandse leningen. In hoeveel gevallen fout geld is geleend, weet de overheid niet. Voor het project IJgeld zijn gedurende een half jaar alle Amsterdamse vergunningaanvragen voor horeca bekeken, om een beter beeld te krijgen. In december volgt een rapport. Het nieuwe beleid om fout geld vit de horeca te weren is onderdeel van de strijd tegen ‘ondermijning’ van de maatschappij door criminelen. 18 Artikel: ‘Dam tegen witwasgeld’ Horeca: Gemeente mag financiering al in vroeg stadium screenen Horecazaken die mogelijk met misdaadgeld zijn opgezet, krijgen dankzij een nieuwe benadering geen vergunningen meer. Zo moet ‘een eerlijker speelveld’ ontstaan. PAUL VUGTS FASTFOODRESTAURANT BREAD AND SALT IN DE GEELVINCKSSTEEG. FOTO MAARTEN STEENVOORT De Syrische vluchteling die aan de Geelvinckssteeg fastfoodrestaurant Bread and Salt opzette, leende daarvoor 60.000 euro van een man uit Saoedi-Arabië. Een belangrijk deel van dat geld zei de Syriër contant te hebben gekregen, waarna hij het had gestort bij Amsterdamse banken. De Arabier zou twee keer naar Nederland zijn gereisd om de Syriër delen van de lening te geven, waarna die het geld zei te hebben omgewisseld bij het grenswisselkantoor op het Centraal Station. Hij leende ook nog ruim 14.000 euro van familie en vrienden. Desgevraagd kon de Syriër geen bonnen inbrengen van bijvoorbeeld dat wisselen op het station. Het buitenlandse geld was niet bij de douane aangegeven. Op de vraag waarom zijn financier het geld niet gewoon via de bank had kunnen overmaken, antwoordde de Syriër dat die 'nog geen bankrekening had’. Hij had ook geen overzicht van de familieleden en vrienden van wie hij zei te hebben geleend. Enorme opluchting Zo riepen de antwoorden van de Syriër steeds nieuwe vragen op. Uiteindelijk weigerde de gemeente de exploitatievergunning al vóórdat de ondernemer aan de tijdrovende Bibobprocedure (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) begon. Het fastfoodrestaurant gaat nu waarschijnlijk failliet. Dat de bestuursrechter de handelwijze accordeert, is een grote opluchting voor de betrokken overheidsinstanties die deze kwestie als een principiële zaak zien. Er was namelijk grote behoefte aan een steviger wapen tegen investeringen van fout geld in de horeca en dit vonnis kan een belangrijke stap zijn, is het idee. Geld dat ‘onderhands! is geleend, buiten de banken om, kan best uit legale bron komen. Banken zijn streng, zodat ondernemers soms wel hun toevlucht móeten zoeken bij familie, vrienden of andere investeerders. Ook forse leningen die via ingewikkelde constructies langs buitenlanden lopen, zijn niet per definitie fout. Wel geven ze degenen kopzorgen die moeten oordelen over de vergunningaanvragen. Het risico foute figuren een vergunning te geven, voelde te groot. 19 Innovatief team Vandaar dat de gemeente Amsterdam, het Openbaar Ministerie, de politie, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Financial Intelligence Unit (FIU, waar ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld) wegen zochten om fout geld effectiever en efficiënter te kunnen weren. De nieuwe werkwijze is ontworpen door een innovatief team, waarin verscheidene instanties zijn verenigd, dat IJgeld is gedoopt. Onder begeleiding van de universiteiten van Tilburg en Harvard zijn in het Amsterdamse project gedurende een half jaar alle aanvragen voor vergunningen voor horeca tegen het licht gehouden. Het idee achter IJgeld is niet vanuit de eigen, vertrouwde discipline te kijken, maar als instanties gezamenlijk te bezien waar het grote probleem zit in dit soort complexe kwesties. De deelnemers aan het project stelden uiteindelijk vast dat ze de meeste 'buikpijn' voelden bij het moeten afgeven van vergunningen aan ondernemers met onduidelijk, onderhands verstrekt startkapitaal. Liefst ongeveer de helft van de vierduizend Amsterdamse horeca is (gedeeltelijk) gefinancierd met een onderhandse lening, die niet is getoetst door een bank en waarop geen zicht is te krijgen via de Wet op het Financieel Toezicht. Nog nergens bleek een oplossing gevonden voor de risico's van die onderhandse leningen. Bewijslast bij ondernemer De Bibobprocedures bieden onvoldoende soelaas, omdat de gemeente daarin moet aantonen dat geld fout is en ‘een ernstig gevaar’ bestaat voor witwassen. Dat is lastig. Door in een eerder stadium kritische vragen te stellen over de ondoorzichtige leningen, is de bewijslast bij de ondernemers te leggen. Hoe zit het met de jaarrekening van de geldverstrekker? Heeft die het geld zelf geleend, of bijvoorbeeld aandelen verkocht? Is hij vitgekocht bij een bedrijf? "Je wilt de bonafide ondernemer niet in de weg zitten en helpt hem zijn dossier op orde te brengen. De malafide ondernemer maak je het vanaf het begin moeilijk," zegt een betrokkene bij het project. "Dit lijkt echt wel een oplossing. De uitspraak van de rechter is klip en klaar: wij mogen dit zo doen. Dat geeft ons een krachtig middel.” MINDER SCHIMMIGE PROCEDURE Eigenaar Marco Oskam van café Casablanca op de Zeedijk is blij met de stap naar ‘een eerlijker speelveld’. “Het is heel belangrijk dat alle partijen weten dat iemand normaal aan zijn geld is gekomen," zegt Oskam. "Je hoort verhalen over megabedragen waarmee bedrijven zijn overgenomen waarbij ik me afvraag: hoe verdien jij dat in godsnaam terug? Een gewone ondernemer kan die bedragen niet betalen.” ledereen is er bij gebaat dat de Bibobprocedure ‘minder schimmig wordt’. 20 Oskam: "Als je nu van tevoren al duidelijk wordt gemaakt welke informatie jij als ondernemer nog mist, kun je je dossier op orde brengen voordat je de procedure in gaat. Kun je zaken niet uitleggen, heb je een probleem. Dat lijkt me winst. Dan weten we ook dat iedereen die door de Bibob is gekomen, ook echt oké is.” 21 Bijlage IJgeld vraagt hulp IJgeld vraagt hulp Beste gemeente Amsterdam, IJgeld is als fieldlab gestart met de problematiek van de intransparante investeringen in de binnenstad. Waar komen die Nutellawinkels ineens vandaan? Het probleem is in de fieldlab ontleed en richt zich nu op de financiering van investeringen met onderhandse leningen. Daarvan kan de herkomst niet goed worden gecontroleerd: is het fout of goed geld. Met alle gevolgen van dien. IJgeld wil barrières ontwikkelen voor het gebruik van deze onderhandse lening en de investeerder uit de anonimiteit halen. We hebben diverse ideeën die we de komende tijd willen gaan testen. Voor het volgende experiment hebben we je hulp nodig. IJgeld zou graag willen dat er op korte termijn een of meerdere vergunningsaanvragen in de binnenstad buiten behandeling worden gesteld op grond van 4:5 Awb, indien er sprake is van een onderhandse lening en de herkomst van het geld niet compleet transparant en toetsbaar is. De vergunningsaanvraag dient pas weer in behandeling te worden genomen indien klip en klaar is wie de financier is en hoe deze financier aan zijn geld komt. Ter toelichting IJgeld heeft zich de afgelopen maanden verdiept in het gemeentelijk vraagstuk omtrent de investeringen in de binnenstad met onderhandse leningen. We hebben gesproken met diverse medewerkers, we hebben dossiers gezien, we hebben werkinstructies gehoord en gelezen, we hebben wet en jurisprudentie bestudeerd. We zijn onder de indruk van de enorme kennis van de medewerkers over de binnenstad en de investeerders. Ook de gretigheid om de wet Bibob toe te kunnen passen is enorm. Aan de andere kant bespeuren wij een gevoel van machteloosheid als buikpijn wordt gevoeld over een financiering. Die buikpijn kan echter vaak niet worden omgezet in het stoppen van de twijfelachtige investering met geld waarvan de herkomst niet geheel duidelijk is. IJgeld heeft alles op een rij gezet en denkt dat er meer ruimte is om malafide investeringen tegen te houden als het gaat om de vergunningverlening bij exploitatie. Bijgevoegd is een overzichtsdocument van IJgeld over de controle van de onderhandse lening bij investeringen in de Amsterdamse binnenstad. Wij denken dat artikel 4:5 Awb, het buiten behandeling stellen van een aanvraag eerder en meer benut zou kunnen worden. Kortgezegd is onze indruk dat de weigering op de zongenoemde A en B-gronden in Amsterdam maximaal worden benut aan gemeentezijde. Het project Emergo en het Van Traa Team hebben hun sporen wat dat betreft verdiend. Alle registers worden letterlijk en figuurlijk opengetrokken om een strafbaar feit te linken met de aanvrager of de investeerder, of een persoon daaraan gelieerd. Criminelen kennen de gemeente Amsterdam inmiddels ook op dat terrein. Zij zullen er alles aan doen degenen die aan strafbare feiten zijn te linken uit de zichtbare constructie van de investering te houden. En daarmee wordt het weigeren moeilijk, zo niet onmogelijk. 22 IJgeld denkt dat de winst niet zit in de weigering, maar in een stadium daarvoor: het in behandeling nemen van de aanvraag. In de bijgevoegde notitie is onder 3d en 3e uiteengezet dat het buiten behandeling stellen meer zou kunnen worden toegepast bij intransparantie van de financiering. IJgeld stelt voor de volgende tekst te hanteren bij het buiten behandeling stellen. Op basis van artikel zo lid 2 sub h van de Wet Bibob dient v mij te informeren over de wijze van financiering. De bescheiden die v mij heeft verstrekt maken de wijze van financiering onvoldoende inzichtelijk. Ik stel vw aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5 Awb, want de door u verstrekte documenten zijn onvoldoende om te toetsen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub b van de Wet Bibob. De gemeente Amsterdam wil namelijk voorkomen dat strafbare feiten worden gepleegd met uw investering, zoals het witwassen van crimineel geld. Om deze toets goed te kunnen doen wil ik weten wie uw financier is en hoe uw financier aan de investeringsgelden is gekomen. Indien deze informatie onvolledig wordt verstrekt of niet toetsbaar is voor de gemeente Amsterdam zal ik uw aanvraag wederom buiten behandeling dienen te stellen. Haken en ogen Juridisch gezien is er een zeker risico. De rechtspraak over de toepassing van de Wet Bibob ziet met name op de weigeringsgronden en niet op het buiten behandeling stellen. Bij de toegestane buiten behandeling stelling gaat het om situaties waarbij gevraagde stukken niet zijn geleverd. Discussiepunt is dan: kan de aanvrager daarvoor verantwoordelijk worden gehouden. IJgeld verwacht in de situatie dat aanvrager uiteindelijk niet goed de gevraagde stukken levert weinig risico, gezien de uitspraak van de Raad van State van 2 juli 2014 (zie notitie). Spannend wordt het wanneer een aanvrager gevraagde stukken wel levert, maar daarmee nog de financiering intransparant en niet toetsbaar is. Er is nog geen uitspraak die wij kennen die hier klip en klaar over is, maar ook geen uitspraak die stelt dat het buiten behandeling stellen dan niet kan. We hebben wel een uitspraak kunnen vinden (van 21 juni 2010) waarin de Raad van State een buiten behandeling stelling in stand laat omdat er te weinig inzicht is gegeven in de financiële situatie van het bedrijf (zie notitie). In het licht van de wet Bibob is goed te betogen dat pas bij transparantie de aanvraag in behandeling wordt genomen. Hoe kan je anders witwassen voorkomen, dat toch het doel is van de wet? Mocht het nodig zijn, dan zou voor de binnenstad van Amsterdam een extra betoog kunnen worden gehouden: het heeft immers een geschiedenis achter de rug van malafide investeringen. Refererend aan Emergo zou het betoog kunnen zijn dat de gemeente Amsterdam voor de binnenstad absolute transparantie vereist en die verantwoordelijkheid bij de aanvrager legt. Een praktische punt is dat de buiten behandeling stelling heel vroeg in het proces moet gebeuren, nog voordat Bureau Bibob wordt ingeschakeld. De medewerker vergunning moet signaleren en de aanvraag niet in behandeling nemen. In de notitie is uiteengezet waarom dit in de praktijk lastig zou kunnen zijn. Kansen! Als dit lukt, zal buikpijn bij vergunningverlening kunnen worden omgezet in het tegenhouden van een investering. Als dit lukt, gaat er een krachtig signaal vit naar potentiële investeerders: met intransparantie kom je niet binnen. Er komt meer kracht in het tegengaan van foute investeringen, nog voordat bureau Bibob aan zet is. 23 Hulp aan IJgeld, hulp van IJgeld IJgeld vraagt hulp bij het buiten behandeling stellen. Maar IJgeld is beschikbaar voor de fase daarna: welke aanvullende vragen stellen we, binnen welke termijn? Wanneer is er sprake van transparantie en wanneer niet? Mocht er een procedure bij de rechtbank komen, dan is IJgeld er voor juridische denkkracht. Met vriendelijke groet, Team IJgeld. 24 Bijlage Overzichtsdocument Check onderhandse leningen Overzichtsdocument controle onderhandse lening bij investeringen in de Amsterdamse binnenstad, opgesteld door team IJgeld Investeringen met een onderhandse lening komt op 3 manieren voor in de binnenstad door 1) De aankoop van vastgoed 2) De huur van vastgoed 3) De exploitatie van een onderneming De vragen die daarbij spelen zijn a) Wordt de onderhandse lening gecontroleerd? b) Door wie wordt de onderhandse lening gecontroleerd? c) Wat is de juridische basis voor de controle van de onderhandse lening? d) Hoever gaat de controle? e) Iser ruimte voor aanscherping van de controle? 1) De aankoop van vastgoed a) Wordt de onderhandse lening gecontroleerd? We gaan er vanuit dat bij iedere aankoop van vastgoed in de binnenstad een onderhandse lening wordt gecontroleerd. b) Door wie wordt de onderhandse lening gecontroleerd? Dat hangt af van het type vastgoed. Als de gemeente geen rol heeft, dan ligt de verantwoordelijkheid voor controle bij de notaris. De gemeente checkt de onderhandse lening als: -__ Het pand eigendom is van de gemeente. De controle van de financiering vindt plaats bij de afdeling Gemeentelijk Vastgoed. -__Het pand staat op erfpachtgrond en de bestemming op het pand wordt gewijzigd of er vindt anderszins een wijziging in het erfpachtcontract plaats (bijv. bij sloop/nieuwbouw) 25 De controle van de financiering vindt plaats bij de afdeling Grond&Ontwikkeling. De projectmedewerker doet een eerste basale controle. Mocht er twijfel zijn, dan toetst de medewerker Integriteit. -_ Het een strategisch pand betreft waarbij een zogenoemde ‘van Traa-bepaling’ of kettingbeding is opgenomen. De controle van de financiering vindt plaats bij G&O en AAO c) Wat is de juridische basis voor de controle van de onderhandse lening? De juridische grondslag voor controle van de financiering betreffende aankopen via de notaris is de wet op het notarisambt en wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. (Wwft). In artikel 21 lid 2 van de wet op het notarisambt is geregeld dat een transactie moet worden geweigerd als deze leidt tot strijd met het recht of de openbare orde. Dit is vrij algemeen geformuleerd. De KNB heeft een verordening opgesteld voor het notarisambt. In artikel 4 t/m 6 is de dienstweigering geregeld. Ook deze is vrij algemeen geformuleerd. Of bij een onduidelijke herkomst van geld geweigerd moet worden is maar zeer de vraag. Op basis van de Wwft dient de notaris een vastgoedtransactie te controleren op legitimiteit. Daaronder kan ook de financiering van vastgoed vallen, bijvoorbeeld de herkomst van het geld. Als de notaris de herkomst van het geld niet kan vaststellen of een vermoeden heeft van een misdrijf, dan dient hij de transactie te melden bij de FIU Nederland als ongebruikelijke transactie. Hij mag de transactie wel door laten gaan, als aan de administratieve vereisten is voldaan (paspoort, kvk gegevens) en hij geen vermoeden heeft van een misdrijf (dan immers geldt artikel 21 lid 2 van de wet op het notarisambt). Van een geweigerde transactie dient hij ook melding te maken bij de FIU. De FIU kan vervolgens de ongebruikelijke transactie onderzoeken op basis van de melding van de notaris. Dit kan, via verdachtmaking van de transactie, leiden tot een opsporingsonderzoek. De juridische grondslag voor controle van de financiering betreffende aankopen waarbij de gemeente een rol heeft is het contractenrecht. Gemeente is partij in privaatrechtelijke zin. Er is dus ruime vrijheid in het al dan niet aangaan van de overeenkomst. Als de onderhandse lening niet vertrouwd wordt kan de gemeente de verkoop weigeren of weigeren de erfpachtovereenkomst aan te passen. In het privaatrecht geldt een grote contractsvrijheid, maar die wordt wel beperkt door het vertrouwensbeginsel. Dus als er intenties tot het aangaan van een overeenkomst zijn uitgesproken, kan de gemeente niet ‘opeens’ terug vanwege een intransparante financiering. M.b.t. het aanbrengen van wijzigingen in de erfpachtovereenkomst neigt de gemeente iets meer naar de bestuursrechtelijke principes ‘wel, tenzij’. De gemeente moet i.i.g. goed kunnen uitleggen waarom een wijziging van de erfpachtovereenkomst wordt geweigerd. Het is strenger dan het ‘gewoon niet aangaan’ van een overeenkomst tot verkoop. Dit staat overigens nog niet vast in jurisprudentie. 26 Voor het wel of niet aangaan van de overeenkomst of de wijziging van de erfpachtovereenkomst handelt de gemeente in het kader van de principes van de Wet Bibob en de BIO (Beleidsregel Integriteit Overheidsoptreden). Deze toets komt in de praktijk op hetzelfde neer, al is de BIO iets breder. Ihkv de BIO kunnen meer mensen om de koper heen worden gescreend (het samenwerkingsverband is breder). Verder kan ihkv de BIO ook APV overtredingen worden gecheckt, wat ‘te licht’ is voor de Bibob. De BIO is als het ware een paraplu, waar de Bibob een van de instrumenten onder is om integriteit te waarborgen. Bij Grond & Ontwikkeling gaat de verkoop van grond of panden vaak via een ‘Tender’. In meerdere rondes wordt grond aangeboden. Bij de eerste ronde wordt de Bibob en BIO screening aangekondigd. Pas bij tweede ronde wordt de screening ook daadwerkelijk gedaan (anders teveel werk in het begin). Bij een Tender is al ingeregeld wat de gemeente wil hebben (een hotel/een kantoor o.i.d). Bij Gemeentelijk Vastgoed gaat dit anders. Er wordt vaak op funda een pand geplaatst met de mededeling dat er een Bibob toets zal plaatsvinden. De hoogste bieder wordt gegund en daarna vindt de screening plaats. Dit maakt het moeilijker, gezien het vertrouwensbeginsel, om bij intransparante financiering te weigeren. Wet Bibob In artikel 3 van de Wet Bibob wordt geregeld wanneer de gemeente een aangevraagde beschikking kan weigeren. Er moet ‘ernstig gevaar bestaan’ dat de beschikking mede gebruikt zal worden om, kortgezegd, geld wit te wassen of andere strafbare feiten te plegen. Het bewijs voor dit ernstig gevaar wordt gelinkt aan gepleegde strafbare feiten of banden met anderen die strafbare feiten plegen. In lid 7 is geregeld dat bij een mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften kunnen worden verbonden. In artikel 30 wet Bibob is geregeld dat de betrokkene het bestuursorgaan de gegevens en bescheiden verstrekt om deze in staat te stellen bij de aanvraag van een beschikking of het aangaan van een vastgoedtransactie onderzoek te verrichten naar de omstandigheden als bedoeld in artikel 3, lid 2, 3 en 6. De gegevens omvatten i.i.g. de wijze van financiering (artikel 30 lid 2 sub h). Beleidsregel Integriteit en Overeenkomsten In artikel 2 is geregeld dat de gemeente te allen tijde contractsvrijheid heeft om uitsluitend op basis van het feit dat de gemeente van oordeel is dat ten aanzien van die partij een integriteitsrisico bestaat een overeenkomst niet aan te gaan. M.b.t. de verkoop van vastgoed bestaat er een integriteitsrisico als de partij, gelinkt aan de vastgoedtransactie, een delict heeft gepleegd dat in strijd is met de voor hem relevante beroepsgedragsregels of een ernstige fout in de uitoefening van het beroep heeft begaan. (artikel 5, voorbeeld daarvan is fraude). In artikel 6 is geregeld dat Indien blijkt dat de betrokken ondernemer gefinancierd wordt uit criminele gelden, deze omstandigheid, mits hiervoor voldoende bewijs voor handen is, opgevat worden als een aantasting van zijn financiële en economische draagkracht. De gemeente betrekt in haar beoordeling onder meer de totale financiële situatie van de partij, de looptijd van de overheidsopdracht en de hoogte van de te verwachte sancties. 27 d) Hoever gaat de controle? Onderhandse leningen komen nauwelijks voor bij de verkoop van vastgoed bij Grond en Ontwikkeling. Meestal wordt het door banken gefinancierd of is er sprake van grote gerenommeerde bedrijven. Als er sprake is van een onderhandse lening kan tot het gaatje worden doorgevraagd en de verkoop worden geweigerd bij intransparantie. Hoever wordt doorgevraagd zal per medewerker verschillen. Bij Gemeentelijk Vastgoed komen onderhandse leningen wel meer voor. De ervaring leert dat, na gunning, een leenovereenkomst wordt gevraagd. Als die er is met iets van een stempel erop is het goed. e) Iserruimte voor aanscherping Bij Gemeentelijk Vastgoed is ruimte voor aanscherping. De norm die gehanteerd zou kunnen worden: intransparantie = weigeren van het aangaan van de overeenkomst. Dan moet echter wel voor de gunning de Bibob toets plaatsvinden, anders is er eerder een probleem in het contractenrecht i.v.m. het vertrouwensbeginsel. 2) De huur van vastgoed Bij de huur van vastgoed zijn geen mogelijkheden de onderhandse lening daarvoor te controleren. Bij de verkoop van vastgoed zouden er nog eisen gesteld kunnen worden aan de huurder, maar de eigenaar heeft vanwege de ‘in de plaats-stelling’ (de mogelijkheid om je huurovereenkomst te verkopen ) ook geen {nauwelijks invloed op de huurder. Hij heeft geen mogelijkheden om de in de plaats stelling tegen te gaan. Huurovereenkomsten hebben een looptijd van 5+5+5 jaar. Overigens speelt dit onderwerp wel binnen de gemeente. Het wordt gezien als een ‘braakliggend!’ terrein. Een oplossing is er nog niet. 3) De exploitatie van een onderneming a) Wordt de onderhandse lening gecontroleerd? De onderhandse lening wordt alleen gecontroleerd als de onderneming vergunningplichtig is. Detailhandel en hotels zijn in de Amsterdamse binnenstad niet vergunningplichtig. Horeca is b) Door wie wordt de onderhandse lening gecontroleerd? Indien er sprake is van een vergunningplichtige onderneming wordt de onderhandse lening gecontroleerd door de vergunningmedewerker van het stadsdeel waar de aanvraag wordt ingediend. Heeft de vergunningmedewerker twijfels, dan kan opgeschaald worden naar Bibob medewerkers van de Amsterdamse Aanpak Ondermijning, van waaruit opgeschaald kan worden naar het Landelijk Bureau Bibob. 28 c) Wat is de juridische basis voor de controle van de onderhandse lening? In artikel 3.8 van de APV van Amsterdam is de vergunningplicht geregeld. Op grond van artikel 3.11 kan de vergunning worden geweigerd als (o.a.) de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed. Daarbij kan rekening worden gehouden met de wijze van bedrijfsvoering of hun levensgedrag. Het gaat hierbij om schijnbeheer of bijv. veroordelingen voor dronken rijden (leefgedrag). In de APV van Amsterdam is in artikel 1.3 geregeld dat een aanvraag voor een vergunning wordt gedaan via een vastgesteld formulier. Dit betreft het horeca 1 formulier. Binnen 2 maal 8 weken moet er op deze aanvraag worden beslist (artikel 1.4). De koppeling met de Wet Bibob zit in artikel 7 van de Wet Bibob: Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3. In artikel 4: 5 van de Awb is geregeld dat een bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. d) Hoever gaat de controle? In het horeca 1 formulier wordt gevraagd of gefinancierd wordt uit eigen vermogen of uit vreemd vermogen. Bij eigen vermogen wordt doorgevraagd waar het vandaan komt (winst uit onderneming of spaargeld bijv). Bij vreemd vermogen wordt een leenovereenkomst gevraagd. Waar stopt het onderzoek naar de onderhandse lening? Dat zal per medewerker verschillen. Op de werkvloer leeft de gedachte dat er niet te ver doorgevraagd kan worden, verwijzend naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het vitgangspunt is geformuleerd dat een aanvrager redelijkerwijs moet kunnen beschikken over de stukken. Als er een leenovereenkomst ligt met een stempel erop wordt is dat vaak het eindstation. Eventueel vindt nog onderzoek plaats in open bronnen, zoals google en google maps. IJgeld heeft de werkinstructie bekeken voor de vergunningverleners. Het is een uitgebreide werkinstructie. Toegepast op de financiering: In de ontvankelijkheidstoets zitten geen directe vragen over financiering. Dit is echter wel het moment om een aanvraag buiten behandeling te stellen op 4:5 Awb. De werkinstructie is heel algemeen en vooral technisch van aard (zijn de stukken er, termijnen, leges betaald). 29 Bij de inhoudelijke toets wordt als vierde vraag gerefereerd aan de Wet Bibob. De vraag is dan: kloppen de ingevulde antwoorden en roept het vragen op. Expliciet is een check aan de werkinstructie Bibob en Horeca genoemd. Bij onderhandse lening zou gecheckt moeten worden per financier een ondertekende en gewaarmerkte financieringsovk met aflossingschema. Wat je moet doen als het vragen oproept is niet vermeld. Wel is onder 7 (bij besluitvorming) vermeld dat ‘als je je niet prettig voelt’ niet jijzelf de vergunning ondertekent, maar je senior manager. e) Is er ruimte voor aanscherping De uitspraak van de rechtbank Overijssel, later bevestigd door de RVS (RV52014:3453), wordt mogelijk te ruim geïnterpreteerd t.b.v. aanvrager. Het ging in die zaak immers om stukken betrekking hebben op de financiering van het pand, terwijl de aanvrager exploitant was van een onderneming. De financiering van het pand is een hele andere dan die van de exploitatie. Logisch dat het voor de exploitant niet mogelijk is de financiering van het pand inzichtelijk te maken. Dit zegt echter niets over het inzichtelijk moeten kunnen maken van de eigen financiering, namelijk voor de exploitatie. De conclusie dat op basis van deze uitspraak niet doorgevraagd zou mogen worden op de financier is naar het oordeel van IJgeld te kort door de bocht. Dat is goed nieuws, want dat betekent dat er meer ruimte is voor doorvragen. En bij het niet inzichtelijk maken van de financiering de aanvraag buiten behandeling te stellen. In een uitspraak van de Raad van State van 2 juli 2014 (RVS 2014:2388) wordt dit ook nog eens bevestigd. Een aanvraag is op terechte gronden buiten behandeling gesteld omdat een deel van de financiële gegevens niet zijn gegeven. Deze gegevens zijn van belang voor de integriteitsbeoordeling en de verantwoordelijkheid daarvoor wordt compleet bij de aanvrager gelegd. Dat de aanvrager ten tijde van de aanvraag nog niet over de juiste gegevens beschikte ‘doet daaraan niet af“. Op het moment dat dat de gemeente naar deze gegevens vroeg, beschikte aanvrager i.i.g. over een deel van de gevraagde gegevens. Er zijn meerdere uitspraken te vinden waarin is te lezen dat een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld omdat financiële gegevens niet zijn gegeven óf omdat er te weinig inzicht is gegeven in de financiële situatie van het bedrijf (RvS 21 juni 2010, 2010: 3491). Doorvragen zou mogelijk veel verder kunnen en bij intransparantie: 4:5 Awb toepassen: je hebt onvoldoende bescheiden om de vragen vit Horeca 1 en de wet BIBOB, artikel 3, het witwassen, te toetsen. Een knelpunt bij het buiten behandeling stellen is dat in de werkinstructie voor vergunningverleners hier niet sterk op wordt geappelleerd. Er ligt meer nadruk op de compleetheid van stukken in plaats van de vraag: is de financiering nu inzichtelijk. Extra gecompliceerd daarbij is dat het doorgaans voor een medewerker vergunningen lastig is de financiën te beoordelen. Daarnaast is er grote tijdsdruk. 30 Bijlage Restaurant | Een restaurant wordt overgenomen van mevrouw N door mevrouw Z. Een deel van de overnamesom wordt onderhands gefinancierd door een achtergestelde betaling van bijna EUR 70.000. Het aankoopbedrag in z'n geheel is EUR 550.000. Opvallend is dat de betaling van dit, toch grote bedrag, plaatsvindt voordat de vergunning is verleend. Eris blijkbaar haast. De EUR 550.000 wordt gecheckt bij het betreffende stadsdeel. Dit bedrag is verklaarbaar, want het komt uit de verkoop van het restaurant van mevrouw Z in een ander stadsdeel. Dit is verkocht voor EUR 600.000 vlak voor de koop van het restaurant van mevrouw N. Het restaurant van Z is gekocht door de heer B. Van deze persoon is bekend dat hij veel panden en horeca heeft in een criminogene branche en daarmee erg rijk is geworden. Of en hoe de verkoop van het restaurant van Z is gegaan en of daarbij de herkomst van de EUR 600.000 is gecontroleerd is niet in het dossier te vinden. Stel dat dit zwart geld betreft dan is dat niet meer te achterhalen en te controleren bij de vergunningaanvraag ten aanzien de overname van het restaurant van mevrouw N. De herkomst van EUR 600.000 had enkel gecontroleerd en gestopt kunnen worden door het betreffende stadsdeel bij de overname van de exploitatie van het restaurant van mevrouw Z door de heer B. Van belang is dus dat het web in de stad dicht gaat. Want als zwart geld eenmaal in de stad is, krijg je het er nauwelijks meer vit en kan het * verklaarbaar’ geïnvesteerd worden in een ander stadsdeel. 31 Bijlage restaurant II Casus Restaurant Il: zaak W Aanvrager van de horecavergunning is M. M heeft drie leningen gekregen waarvan 1 onder andere van O. O is iemand uit een invloedrijke Israëlische familie, waarvan men wel vermoedens heeft dat er “fout” geld omgaat, maar men heeft daar nooit een vinger achter gekregen. Blijkt dat de financiers en de aanvrager van de vergunning al jarenlang met elkaar verweven zijn, doordat M ofwel voor hen gewerkt heeft als bedrijfsleider in ander zaken van O, ofwel doordat er over en weer geld aan elkaar wordt geleend. Bovendien zitten ze allemaal in dezelfde omgeving als horeca ondernemers. De zaak Wis al sinds 2010 eigendom van M en in 2015 overgegaan van een eenmanszaak naar een BV. Bij die overgang zijn er drie rekeningen courant geopend ten behoeve van M en de zaak W. Via die constructie zijn de leningen verstrekt. De leningen lopen per rekening courant uiteen van 60.000 tot 160.000 euro. Een rekening courant hoeft niet afgelost te worden. Het is niet inzichtelijk welke betalingen door wie worden gedaan en wanneer, want men vraagt geen rekeningafschriften op bij het beoordelen van de financiering. Wel staan de rekeningen courant op de jaarrekening en er is te zien dat er soms wat afgelost wordt, soms weer wat bijgestort wordt. Er liggen wel contracten ten grondslag aan de rekeningen courant bij het vergunningsdossier, maar die zeggen niets over de wijze van aflossing van de rekening-courant. Deze vorm van financiering is daardoor ondoorzichtig. Dit is een vehikel om mee te kunnen witwassen, maar omdat alles in het vergunningdossier en volgens de Belastingdienst lijkt te kloppen, is dit erg moeilijk te doorgronden. Mocht © ooit met crimineel geld begonnen zijn in het verleden, is dat door deze constructies moeilijk te achterhalen. 32 Bijlage coffeeshop Op 23 januari 2006 wordt een coffeeshop overgenomen. Nieuwe bestuurders zijn de heer C (en zijn BV), de heer R (en zijn BV, een coffeeshop in Amersfoort) en mevrouw M. Ter investering in de coffeeshop wordt er over en weer twee maal EUR 30.000 euro en 2 maal EUR 10.000 onderhands geld geïnvesteerd. R leent vit zijn eigen BV en uit de BV van C totaal EUR 60.000. Uit de Bv's van R en C wordt 2 keer EUR 10.000 geleend aan mevrouw M. Op 1 februari 2009 verloopt de vergunning. Er is gedoe, maar in het dossier is niet exact te achterhalen hoe en wat. Het lijkt dat er een voornemen is om de vergunning in te trekken, omdat de VOG van R kan niet overlegd worden. Of het daadwerkelijk gebeurt is onduidelijk. De dan bijna 40-jarige R heeft inderdaad geen onbeschreven strafblad. In zijn jonge jaren is hij veroordeeld voor meerdere diefstallen met braak. Verder is er in 2002 een veroordeling gevolgd voor drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk op grond van de Opiumwet in verband met de exploitatie van de coffeeshop in Amersfoort. Op 4 oktober 2008 heeft R ook een overtreding begaan op grond van de Opiumwet, waar hij op 9 september 2009 voor wordt veroordeeld. Het lijkt erop dat de vergunning niet is ingetrokken. In ieder geval wordt op 1 mei 2012 opnieuw een exploitatievergunning of verlenging daarvan aangevraagd. Die wordt verleend op 16 mei 2013. Opvallend is dat in de tussentijd er naar aanleiding van Emergo een onderzoek is gestart naar alle coffeeshops en er via een formulier onderzoek wordt gedaan naar eerdere vergunningverlening. Op heel veel vragen van dit formulier wordt ‘onbekend’ geantwoord. Ten aanzien van vragen over de jaarrekening wordt opgemerkt dat de jaarcijfers niet compleet zijn. Bij justitiële documentatie wordt opgemerkt dat er geen bijzonderheden zijn, terwijl R op dat moment nog eigenaar is. C en M staan overigens enkel nog geregistreerd als investeerder. Opmerkelijk is dat C ook een strafblad heeft. In 2010 is hij veroordeeld voor de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De straf is een geldboete dus de ernst valt mee. In zijn jonge jaren heeft hij echter ook een gevangenisstraf gekregen voor de Wet wapens en munitie en is meermalen veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. In 2015 is er een nieuwe vergunningaanvraag. Inmiddels is N eigenaar. Er ontbreken allerlei stukken: jaarrekeningen, een GBA inschrijving. Uitstel wordt verleend tot 15 april 2015. Op 5 juni 2015 wordt nog een keer uitstel verleend van een week. Op 17 juni 2015 wordt weer uitstel verleend tot 1 juli 2015. Daar wordt aan voldaan. Er wordt inmiddels gezien dat bij de vorige vergunningaanvraag iets Bibob-technisch niet goed ging. Er is overleg met Bureau Bibob, maar uiteindelijk wordt in oktober 2015 besloten toch te vergunnen. De Belastingdienst is nog niet klaar met een boekenonderzoek, dus er wordt geconcludeerd: geen misbruik van vergunning en dus vergunningverlening in stand laten. In december 2017 moet er weer een vergunning worden verleend. N is aanvrager. R staat nog genoteerd als bestuurder. Er wordt direct gevraagd om ontbrekende stukken. Uit een brief van 29 januari 2018 blijkt dat er geen enkele reactie is gekomen van aanvrager en contact niet mogelijk lijkt. In die brief wordt door de vergunningmedewerker aangegeven dat uiterlijk 6 februari 2018 alles binnen moet zijn. Er ontstaat contact per mail tussen aanvrager en vergunningmedewerker en steeds weer wordt de termijn gerekt. Op 16 maart 2018 wordt per mail door de 33 vergunningmedewerker aangegeven dat binnen 1 week de stukken, waaronder de jaarrekening van 2015, binnen moet zijn. Op 21 maart 2018 volgt een mail: Ik geef u de tijd tot 20 april. * Hiermee ben ik zeer coulant, aangezien mijn collega’s de aanvraag waarschijnlijk allang buiten behandeling hadden gelaten. * Uitstel wordt verleend tot 20 april 2018. Op de valreep komt de jaarrekening van 2015 binnen. Die jaarrekening is niet te vinden in het dossier. Wel zit in het dossier een concept jaarrekening. Op p. 15 daarvan staan leningen vermeld. Dat zijn leningen vit ondernemingen van henzelf naar de te vergunnen onderneming. Het gaat totaal om bijna EUR 5oo.ooo. Verdere vragen naar deze leningen blijven vit. Als de jaarrekeningen van de andere ondernemingen zouden zijn opgevraagd en de onderliggende stukken bij de leningen, had het mogelijk transparant kunnen worden. Die tijd lijkt er niet te zijn geweest. 5 dagen later, inclusief het weekend, is de vergunning al verleend. Wat valt op? Vanuit het perspectief van transparantie rammelt het rond de coffeeshop. Het begint al bij de investeringen door R‚ C en M onderling in de coffeeshop. Waar komt dit geld vandaan? Er lijkt geen checkte zijn gedaan bij de bron: de BV's waar dit geld vit komt. Verder is er keer op keer gedoe rond de jaarrekening. En als de jaarrekening dan uiteindelijk komt lijkt er geen enkele controle op de inhoud daarvan. In ieder geval blijkt niet dat de investeringen in de coffeeshop zijn gecheckt of dat er op is doorgevraagd. Het strafblad van R zit in het vergunningdossier, waarschijnlijk verkregen tijdens de Bibob-check of het gedoe rond de VOG. Het strafblad van C zit niet in het dossier. Met de strafbladen in de hand van deze twee heren is het aannemelijk dat zij zich in een niet transparante wereld bevinden van mogelijk drugshandel en daarmee gelden die moeten worden witgewassen. Dat is niet hard te maken. Maar ook zonder de strafbladen en zonder dat witwassen is aan te tonen is het te voorkomen dat de overheid in deze handelt met een ondernemer die niet transparant is. Want wat is de reden om na al die jaren van gedoe met het aanleveren van stukken nog zo coulant te zijn? Waarom wordt er bij de laatste vergunningverlening, nota bene tijdens de IJgeld-pilot, niet na 1 waarschuwing gezegd: uw aanvraag wordt buiten behandeling gesteld. Buikpijn is er bij dit dossier, en die buikpijn had eenvoudig op basis van de eigen informatie kunnen worden omgezet in het buiten behandeling stellen van de aanvraag al in februari 2018. Daarmee laat je als overheid zien: wij doen geen zaken met intransparante ondernemers. 34 Bijlage Café De heer A vraagt op 30 oktober 2017 een nieuwe exploitatievergunning aan voor een café. Hij geeft in het aanvraagformulier aan dat hij de overname van de exploitatie betaalt vit eigen middelen en er geen vreemd vermogen aan te pas komt. Terecht is deze aanvraag wel in de pilot ‘onderhandse leningen’ terecht gekomen. De overnamesom betreft in werkelijkheid een uitgestelde betaling aan de vorige eigenaar: de heer T. In twee termijnen zal het bedrag van EUR 18.000 worden betaald aan T, staat in een leenovereenkomst tussen A en T. De eerste termijn moet betaald zijn op 1 november 2018. Daarbij geldt o procent rente. T is een kennis van A, zo geeft hij aan. ‘Na jarenlange exploitatie van het café gaat de heer T zich nog alleen richten op zijn baan binnen de gemeente Amsterdam. De exploitatie wordt ongewijzigd overgenomen (…)' De belastingdienst geeft aan dat het inkomen van T niet zodanig is dat een lening van EUR 18.000 logisch is. T en A hebben beiden een strafblad uit hun kindertijd. A is in zijn kinderjaren veroordeeld voor diefstal en verduistering. T is veroordeeld voor diefstal met geweld, mishandeling, diverse inbraken en heeft maandenlang in de jeugdgevangenis gezeten. Omdat de EUR 18.000 door ‘financier’ T niet direct wordt geleverd is het de vraag of dit als intransparant geldt. Wat in ieder geval opvalt, is dat T geen rente vraagt voor dit bedrag, terwijl zijn inkomen op jaarbasis EUR 28.000 is. Dat zou een signaal kunnen zijn dat dit bedrag van EUR 18.000 zwart wordt of is betaald. Voor de gemeente is het dus van groot belang bij een aanvraag verlenging van deze vergunning te controleren of het bedrag daadwerkelijk wordt afgelost. Als daar bij de verlenging geen helderheid over kan worden gegeven kan de verlenging van de vergunning buiten behandeling worden gesteld. Nog sterker zou zijn om op 1 november 2018 te checken of de eerste termijn daadwerkelijk is betaald. Is dat niet het geval dan kan worden overwogen maatregelen te nemen. Het intrekken van de vergunning zal juridisch gezien lastig zijn, omdat dan een gevaar van witwassen in de zin van de wet Bibob moet worden aangetoond. Wel kan handhaving extra controles uitvoeren. 35 Bijlage aanbevelingen Belastingdienst De Belastingdienst heeft aanbevelingen gedaan om op de volgende zaken te controleren of vragen te stellen: -_ NAW-gegevens van geldverstrekker en geldlener; -_ zijn er zekerheden gesteld; -_is het rentepercentage conform de gangbare rente; -_is ereen aflossingsschema opgemaakt; -__watis de relatie tussen de geldverstrekker en de geldlener; -__ zov een onafhankelijke derde ook geld kunnen lenen bij deze (rechts)persoon; -__een kopie van de overboeking/betalingsbewijs van het te lenen bedrag waaruit blijkt hoe de geldlener het heeft ontvangen van de geldverstrekker; -_ bankafschriften met voldoende saldo op de rekening; -_stukken die de legitieme herkomst van dit banksaldo verklaren; -__afschriften van belastingaangifte waaruit blijkt dat er de beschikking is over het uit te lenen geld; -__bij contante gelden afkomstig uit het buitenland een kopie van de invoeraangifte. 36 Bijlage uitspraak Voorzieningenrechter ECLI:NL:RBAMS:2018:7913 Uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2018 in de zaak tussen [verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker (gemachtigde: mr. J. de Groot), en de burgemeester van Amsterdam, verweerder (gemachtigde: [verweerders] }. Procesverloop Verzoeker heeft op 11 december 2017 een exploitatievergunning aangevraagd Bij besluit van 13 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Overwegingen Het bestreden besluit 1.1 Verzoeker heeft een horecaonderneming in de [adres] in Amsterdam overgenomen en is op die locatie een Syrisch fastfood restaurant ' [naam restaurant] begonnen. Om die te mogen exploiteren heeft hij een exploitatievergunning aangevraagd. Tijdens de aanvraagprocedure mocht verzoeker op grond van de overgangsregeling als bedoeld in artikel 3.7 van de APV: gebruik maken van de exploitatievergunning die aan zijn voorganger was verleend. 1.2 Verweerder heeft verzoekers aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet de gegevens en bescheiden over de wijze van financiering heeft verschaft. Verweerder had die gegevens en bescheiden nodig om een onderzoek te kunnen verrichten of, kort gezegd, de onderneming, verzoeker of de ontvangen middelen verband houden met strafbare feiten. Verzoeker moest die gegevens leveren op grond van artikel 30, eerste en tweede lid, van de Wet Bibob.2 Volgens verweerder geven de door verzoeker aangeleverde documenten en gegevens geen eenduidig en transparant beeld over de manier waarop verzoeker zijn horecabedrijf heeft gefinancierd. Standpunt van verzoeker 2.1 Verzoeker betoogt dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Hij stelt dat de informatieverstrekking aanvankelijk moeizaam verliep omdat hij een Syrische vluchteling is die het Nederlands nog niet goed beheerst. Hij was niet goed voorbereid op de vragen over de financieringswijze. De communicatie met zijn adviseurs 37 verliep niet vlekkeloos. Uiteindelijk heeft verzoeker alle beschikbare documenten en gegevens heeft aangeleverd. Hij vindt dat die voldoende duidelijkheid over de financiering bieden. Meer informatie kon hij ook niet bieden. Daarmee heeft hij aan de verplichting op grond van artikel 30, eerste en tweede lid, van de Wet Bibob voldaan. 2.2 Verweerder staat verzoeker niet toe om de exploitatie voort te zetten. Verzoeker heeft echter wel al in de onderneming geïnvesteerd en moet voor de onderneming huur betalen. Als hij de exploitatie moet staken, gaat hij failliet. Om die reden vraagt verzoeker om een voorlopige voorziening te treffen en het bestreden besluit te schorsen. De beoordeling door de voorzieningenrechter 3.1 In het bestreden besluit heeft verweerder beschreven om welke bescheiden en gegevens is gevraagd en wat verzoeker heeft verstrekt. Verzoeker heeft die beschrijving niet betwist. De voorzieningenrechter gaat daarom bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening uit van die beschrijving. 3.2 Bij de aanvraag heeft verzoeker een bibob-formulier ingevuld. In dat formulier heeft hij ingevuld dat de onderneming is gefinancierd met € 44.000,- eigen vermogen en € 60.000,- vreemd vermogen. Na verzoek van verweerder heeft verzoeker op 1 februari 2018 de volgende stukken overgelegd. - een leenovereenkomst tussen verzoeker en de heer [betrokkene 4] [betrokkene 3]3 voor een bedrag van € 60.000,-; - drie bankafschriften waarop de volgende transacties zijn vermeld: 1. een bijschrijving op 26 september 2017 van een bedrag van € 5.000,- met de omschrijving ‘storting ING Amsterdam-Sloterdijk’; 2. een bijschrijving op 26 september 2017 van een bedrag van € 15.000,- met de omschrijving ‘storting ING Amsterdam-Sloterdijk’; 3. een bijschrijving op 4 oktober 2017 van een bedrag van € 84,45 met de omschrijving [adres] […] Personal/other personal loan’; 4. een bijschrijving op 11 oktober 2017 van een bedrag van € 10.200,- met de omschrijving ‘storting ING Amsterdam-Buikslotermeer’; 5. een bijschrijving op 11 oktober 2017 van een bedrag van € 16.819,44 met de omschrijving [adres] [….] Personal/other personal loan’; 6. een bijschrijving op 11 oktober 2017 van een bedrag van € 16.819,44 met de omschrijving [adres] [….] Personal/other personal loan’; 7. een bijschrijving op 12 oktober 2017 van een bedrag van € 5.010,48 met de omschrijving [adres] […] Personal/other personal loan’; 8. een bijschrijving op 9 januari 2018 van een bedrag van € 4.167,36 met de omschrijving [adres] […] Personal/other personal loan’. 3.3 Vervolgens heeft verweerder op 12 februari 2018 verzocht om de leenovereenkomst in [land] te laten formaliseren, om toezending van stukken waaruit de herkomst van de 38 financiering van [betrokkene 3] blijkt en om toe te lichten wie de onder 1 en 2 vermelde stortingen heeft verricht. Na tussentijdse correspondentie heeft verzoeker op 20 april 2018 de gevraagde geformaliseerde leenovereenkomst overgelegd en een werkgeversverklaring waarin is vermeld dat [betrokkene 3] 31.000 Riyal (ca. € 7.000,-) per maand verdient. 3.4 Nadat verweerder had meegedeeld dat de stukken nog niet compleet waren, heeft verzoeker op 13 mei 2018 laten weten dat ‘een familielid’ een startkapitaal heeft verschaft dat deels contant is betaald. Ook heeft verzoeker een ondernemingsplan overgelegd waarin was vermeld dat verzoeker over € 14.370,- aan spaargeld beschikte. 3.5 Verweerder heeft op 29 mei 2018 verzoeker gevraagd om informatie te geven over de stortingen op 25 en 26 september 2017 en 11 en 12 oktober 2017. Verzoeker heeft op 5 juni 2018 laten weten dat [betrokkene 3] de aan verzoeker geleende € 60.000,- deels aan hem heeft overgemaakt en deels in Nederland contant heeft gegeven. Die contante bedragen zijn op 25 en 26 september 2017 en op 11 oktober 2017 gestort. 3.6 Op 22 en 27 juni 2018 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag mondeling toe te lichten. Verzoeker heeft toen verklaard dat [betrokkene 3] medio 2017 twee maal naar Nederland is gereisd om verzoeker telkens € 10.000,- te overhandigen. Dit geld zou [betrokkene 3] bij een wisselkantoor op het Centraal Station van Amsterdam hebben gewisseld. Verzoeker weet niet of [betrokkene 3] van de invoer van dit geld bij de douane aangifte heeft gedaan. De in het ondernemingsplan vermelde € 14.370,- is geen spaargeld van verzoeker, maar omvat van familie en vrienden geleende geldbedragen, aldus verzoeker. 3.7 Op 5 juli 2018 heeft verweerder verzoeker om het volgende gevraagd: -de bonnen van het wisselkantoor waaruit de wisseltransactie van [betrokkene 31 blijkt; -stukken waaruit blijkt dat [betrokkene 3] de contante geldbedragen bij de douane heeft aangegeven; -een gedetailleerde financieringsbegroting met alle van vrienden en familie geleende bedragen; -stukken die de herkomst van die financieringen aantonen; -een verklaring van [betrokkene 3] over de reden om contante geldbedragen contant naar Europa te brengen in plaats van die per bank over te maken. 3.8 Verzoeker heeft op 19 juli 2018 de gevraagde financieringsbegroting toegezonden en een door hem namens [betrokkene 3] geschreven verklaring. In die verklaring is vermeld dat het geld contant is gegeven omdat verzoeker nog niet over een bankrekening beschikte. Verzoeker heeft destijds [betrokkene 3] en diens collega met een auto in Praag opgehaald. Beiden namen een bedrag van € 10.000,- mee. Van deze bedragen is bij de douane geen aangifte gedaan omdat zij niet wisten dat daartoe een verplichting bestond. Verzoeker heeft deze contante bedragen op 26 oktober 2016 ontvangen. Uit de nieuwe financieringsbegroting blijkt dat de totale investering € 78.153,00 bedraagt, waarvan € 30.000,00 contant is ontvangen. 4.1 39 Uit deze gang van zaken komt naar voren dat verzoeker na elk verzoek van verweerder nieuwe informatie en documenten naar voren bracht, die op hun beurt weer nieuwe vragen opriepen en verzoeken om informatie opleverden om die vragen beantwoord te krijgen. Uiteindelijk stelde verweerder zich op het standpunt dat de door verzoeker verstrekte gegevens onvoldoende waren om een Bibob-onderzoek te starten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op dit standpunt mocht stellen en legt hieronder uit waarom. 4,2 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat onduidelijk is hoe [betrokkene 3] de beschikking heeft gekregen over het aan verzoeker uitgeleende bedrag van € 20.000,-. De enkele werkgeversverklaring van [betrokkene 3] geeft daarin geen inzicht. Verweerder mocht daarbij betekenis toekennen aan de omstandigheid dat dit bedrag contant is verstrekt, dat de geldwissel niet is onderbouwd met bonnen en dat verzoeker over dit bedrag wisselend heeft verklaard. Verder heeft verzoeker pas in een laat stadium over het van vrienden en familie geleende bedrag van € 10.000,- verklaard en is evenmin duidelijk hoe zij aan die geldbedragen zijn gekomen. Verweerder is niet over één nacht ijs gegaan en heeft verzoeker ruimschoots in de gelegenheid gesteld om hierin inzicht te verschaffen. Verweerder hoeft verzoeker daarom geen nieuwe mogelijkheid te geven om meer gegevens en bescheiden te verstrekken. Dit alles rechtvaardigt de conclusie dat de aanvraag niet compleet is. Verweerder mocht dan ook de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling stellen. Conclusie 5.1 De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit. Dit maakt dat er ook geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen ook al zal dat voor verzoeker verstrekkende gevolgen hebben omdat hij zijn onderneming niet verder mag exploiteren. Omdat op de aanvraag een besluit is genomen en dit besluit niet wordt geschorst kan verzoeker niet meer exploiteren op grond van de overgangsregeling in artikel 3.7 van de APV. 5.2 Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.P, Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018. griffier voorzieningenrechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. 40 Bijlage Onderhandse Leningen Anoniem Separaat 41
Onderzoeksrapport
41
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 753 Datum indiening 25 juni 2018 Datum akkoord 14 september 2018 Publicatiedatum 17 september 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Poot inzake de overtredingen tijdens de viering van de verkiezingsoverwinning van de Turkse president Erdogan en de AKP. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op zondagavond 24 juni 2018 zijn aanhangers van de Turkse president Erdogan de straat opgegaan nadat bekend was geworden dat hij en de AKP de verkiezingen hadden gewonnen. Het vieren van de verkiezingsoverwinning is voor veel omwonenden gepaard gegaan met geluidsoverlast, met name afkomstig van (onnodig) getoeter van auto’s. Ook heeft de feestvierende massa op het Mercatorplein gezorgd voor ontregelingen in het verkeer. Zo zouden tram 7 en 13 en bus 15 en 18 omgeleid zijn en ontstonden er verkeersopstoppingen.' Daarnaast is er op beelden van de Telegraaf te zien dat er vuurwerk wordt afgestoken.” Op deze beelden is tevens te zien dat de politie niet lijkt in te grijpen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Poot, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Zijn er zondagavond en maandagnacht op en rondom het Mercatorplein en/of op andere plekken waar de verkiezingsoverwinning gevierd werd boetes uitgeschreven voor onnodig claxonneren (95,00 euro indien verkeerd signaal, 260,00 — 380,00 euro in geval onnodig geluid veroorzaken)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? 2. Zijn er zondagavond en maandagnacht op en rondom het Mercatorplein en/of op andere plekken waar de verkiezingsoverwinning gevierd werd boetes uitgeschreven voor het afsteken van vuurwerk buiten de vastgestelde tijden (100,00 euro}? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? 3. Heeft de politie vuurwerk in beslag genomen? 4. Zijn er zondagavond en maandagnacht op en rondom het Mercatorplein en/of op andere plekken waar de verkiezingsoverwinning gevierd werd boetes uitgeschreven voor het blokkeren van de weg en/of een kruispunt (230,00 euro)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? ' http://www.at5.nl/artikelen/183555/erdogan-aanhangers-vieren-verkiezingsoverwinning-op- mercatorplein 2 https://www.telegraaf.nl/nieuws/221 3323/buurt-boos-om-feestende-turken-donder-even-snel-op 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Neng Js Gemeenteblad R Datum 17 september 201g Schriftelijke vragen, maandag 25 juni 2018 5. Hebben er andere overtredingen plaatsgevonden tijdens deze viering? Zo ja, welke overtredingen waren dit en (hoe) is hier tegen opgetreden? Antwoord vragen 1 t/m 5: De politie geeft aan dat er geen boetes zijn uitgeschreven of vuurwerk in beslag is genomen. Naar aanleiding van de verkiezingsoverwinning van de zittende Turkse president zijn er op zondag 24 juni spontane vieringen ontstaan in verschillende steden waaronder Deventer, Rotterdam en Amsterdam. Tegelijkertijd waren er, vooral voorafgaand aan de verkiezingen, in Amsterdam verschillende demonstraties tegen diezelfde zittende president van Turkije. De politieke situatie in Turkije roept bij verschillende gemeenschappen emoties op. In de Amsterdamse driehoek is afgesproken dat deze emoties de ruimte krijgen zolang dit niet leidt tot haat zaaien, discriminatie, bedreiging of geweld. De spontane feestuitingen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag zijn net als de eerdere tegendemonstraties gezien als uiting van het grondrecht om te demonstreren en de vrije meningsuiting en deze dienen op grond van de wet in de eerste plaats te worden beschermd, mits er geen sprake is van een langdurige blokkade, ernstige wanordelijkheden, bedreiging of intimidatie. De burgemeester dient het demonstratierecht te beschermen, ongeacht de waardering die de burgemeester zou kunnen hebben voor de inhoud van de demonstratie. Vanuit dat grondwettelijke uitgangspunt van de driehoek is er door de politie op zondag 24 juni gehandeld. De politie hield daarbij, in soms moeilijke omstandigheden, voortdurend professioneel toezicht en begeleidde primair zoveel als mogelijk het overige verkeer. De officier van justitie is ook binnen een demonstratie verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het optreden van politie bij onrechtmatig gedrag. De politie geeft desgevraagd aan dat er geen sprake is geweest van beslaglegging en/of boetes zijn uitgeschreven tijdens de demonstratie. 6. Hebben omwonenden overlastmeldingen gedaan die gerelateerd zijn aan deze viering? Zo ja, hoeveel meldingen zijn dit en hoe is hier opvolging aan gegeven? Antwoord vraag 6: De politie meldt een beperkt aantal meldingen van overlast, via het gemeentelijk informatienummer 14 020 zijn 11 meldingen binnengekomen van omwonenden. Elk van deze meldingen is opgepakt. Dit betekent dat afhankelijk van de melding contact is opgenomen met de melder en/of de melding besproken is met politie, gemeentelijke handhaving en straatcoaches. Demonstraties verstoren soms de dagelijkse gang van zaken, bijvoorbeeld doordat wegen tijdelijk voor de demonstratie worden gebruikt, met alle gevolgen van dien voor het wegverkeer, voetgangers en het bedrijfsleven. Ook kan er geluidsoverlast ontstaan gedurende demonstraties. Tijdelijke overlast is bij demonstraties echter vrijwel niet te voorkomen en kan nooit als enig argument gebruikt worden om een demonstratie te laten beëindigen. 2 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R weing Js Gemeenteblad Datum 17 september 201g Schriftelijke vragen, maandag 25 juni 2018 7. Hoe oordeelt het college over het algemene optreden van de autoriteiten tijdens deze viering? Antwoord vraag 7: Ongeacht wat het college of de driehoek vindt van de inhoud van de demonstratie, dient het demonstratierecht te worden beschermd. Vanuit dat grondwettelijke uitgangspunt is er door de politie op zondag 24 juni gehandeld. De politie hield daarbij in soms moeilijke omstandigheden voortdurend professioneel toezicht, voorkwam escalatie en reguleerde daarbij zoveel mogelijk het verkeer. 8. Welke mogelijkheden ziet het college om onbestrafte overtreders alsnog te beboeten? Antwoord vraag 8: Dit betreft een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie geeft desgevraagd aan dat daar, gezien de aard van de overtredingen en de capaciteit die dat vergt, geen inspanningen voor worden geleverd. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
VN2022-029984 N Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en OZA Zo Jeugd en % Amsterdam Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van 12 oktober 2022 Ter kennisneming Portefeuille Jeugd({zorg) Onderwijs (9) Agendapunt 2 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief ter afdoening van moties specialistische jeugdhulp De commissie wordt gevraagd 1. Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over specialistische jeugdhulp. 2. Kennis te nemen van de afhandeling van: e Motie o11 Ontwikkelen van een app voor jeugdhulp (TA2021-000158) e Motie 458 Cultuursensitiviteit, inclusie en diversiteit toevoegen aan de gunningscriteria (TA2020-000473) e Motie 456 Versterken samenwerking strategische partners en kleinere ketenpartners (TÀA2020-000471) * Motie 479 Kleinere aanbieders specialistische jeugdzorg (TA2020-000474,) e Motie 455 Stedelijke visie dagbesteding (TA2020-000470) * Motie 457 Wachttijden jeugdhulp (TA2020-000472) « Motie 2091 Budgetplafonds op jeugdzorg (TA2019-001668) e Motie 1718 Oplopende wachttijden voor specialistische jeugdhulp (TA2019-001481) Wettelijke grondslag Gemeentewet Artikel 169 van de Gemeentewet. Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam Artikel 79 en 80. Bestuurlijke achtergrond Maart 2021: Uitkomst gunning specialistische jeugdhulp. April 2020: Hoofdlijnen specialistische jeugdhulp worden vastgesteld in de gemeenteraad. Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Gegenereerd: vl.16 1 VN2022-029984 % Gemeente Raadscommissie voor Publieke Gezondheid en Preventie, Zorg en O ZÄ ij msterdam Zo Jeugd en % Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd(zorg), Onderwijs en Armoede en Schuldhulpverlening Voordracht voor de Commissie OZA van 12 oktober 2022 Ter kennisneming n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Hiermee worden acht moties afgedaan die vermeld staan op de termijnagenda van Jeugd. Welke stukken treft v aan? 1 Raadsinformatiebrief afdoening van moties inzake specialistische AD2022-086578 ‚ jugdhulp.pdf (pdf) AD2022-086579 2 Motie TA2021-000158 app voor jeugdhulp oa. pdf (pdf) AD2022-086580 3 Motie TA2020-000473 cultuursensitiviteit 458.pdf (pdf) AD2022-086581 4 Motie TA2020-000471 versterken samenwerking 456.pdf (pdf) AD2022-086582 5 Motie TA2020-000474 kleinere aanbieders 479. pdf (pdf) AD2022-086583 6 Motie TA2020-000470 dagbesteding 455. pdf (pdf) AD2022-086584 7 Motie TA2020-000472 wachttijden jeugdhulp 457.pdf (pdf) AD2022-086585 8 Motie TA2019-001668 Budgetplafonds 2091.pdf (pdf) AD2022-086586 g Motie TA2019-001481 oplopende wachttijden 1718.pdf (pdf) AD2022-086561 Commissie OZA Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Onderwijs Jeugd, Zorg en Diversiteit, Petra Helderman, [email protected], 06-53246439 Gegenereerd: vl.16 2
Voordracht
2
discard
Bezoekadres | x Gemeente bale | Am ste rd am 1011 PN Amsterdam | Postbus 202 | 1000 AE Amsterdam | Telefoon 14 020 | D amsterdam.nl | Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam | | | | | | | | | | | | Datum 21 september 2015 | Ons kenmerk 2015/4841 | Uw kenmerk | Behandeld door Saskia de Jager, Evenementenbureau, Directie Communicatie. | [email protected] Kopie aan Bijlage Onderwerp: _ Gay Pride 2015 | ' | Geachte | In vw email d.d. 41 augustus 2015 geeft v aan overlast te hebben ervaren naar aanleiding van | Amsterdam Gay Pride 2015. | | Allereerst uiteraard vervelend te horen dat u die overlast heeft ervaren. Negen dagen lang staat | Amsterdam in het teken van LHBTI tolerantie en worden er diverse activiteiten verspreid over de | stad georganiseerd. Vele bezoekers genieten van festivals en evenementen in de stad maar dit | brengt helaas ook met zich mee dat er mensen zijn die last ondervinden van het evenement. Zoals | de drie dagen waaraan u in uw email refereert. | | De Gemeente Amsterdam probeert door middel van beleid en vergunningverlening de balans voor | bewoners, bedrijven en bezoekers zo goed mogelijk te laten zijn. In het onderstaande zal ik op een | aantal punten uit uw brief ingaan. | Geluidsoverlast op het water | De nautisch toezichthouders doen al het mogelijke om overlast te bestrijden en aan te pakken. Het | is helaas niet mogelijk om alle overlast te voorkomen omdat de nautisch toezichthouders niet | overal aanwezig kunnen zijn. Om handhavend op te kunnen treden is het noodzakelijk dat de | overlastpleger op heterdaad wordt betrapt door een toezichthouder vaarwegen van Waternet of | * LHBTI staat voor Lesbiennes,, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Interseksen | Gemeente Amsterdam Datum 21 septemberi 2015 | Kenmerk 2015/4841 | Pagina 2 van 3 | | | door de politie. Het spreekt vanzelf dat niet in elke gracht voortdurend kan worden | gepatrouilleerd. Hierdoor lijkt het alsof er onvoldoende wordt gecontroleerd, maar onze | toezichthouders moeten hun aandacht verdelen over circa 300 kilometer vaarweg in Amsterdam. | De patrouillevaartuigen varen tot 23:00 uur, in de maanden juli tot en met september varen zij bij | mooi weer tot 1:00 ’s nachts en bij evenementen soms tot 3:00 vur. Op weekdagen zijn er | doorgaans overdag drie en 's avonds twee patrouilleboten van Waternet in de vaart. Op vrijdag en | zaterdag zijn dat er overdag twee of drie en 's avonds drie. De patrouillevaartuigen hebben als prioriteit de veiligheid op het water. Daarom is de conclusie ook dat de capaciteit voor handhaving | op geluidsoverlast op het water niet voldoende is om op overlastmeldingen te kunnen reageren, | dit jaar zijn alleen de excessen aangepakt. | Í Dat hier nog een verbeterslag in moet worden gemaakt ben ik met v eens. Daarover gaan wij dan | ook zowel binnen de Gemeente als met de organisator over in gesprek. De klachten die we met | name hebben ontvangen gaan over de pleziervaartuigen die zowel aan de wal als varend met |L geluidsversterkende apparatuur voor grote overlast zorgen. Dit is ook iets dat helemaal niet door | de Gemeente vergund is maar als randverschijnsel bij dit evenement is ontstaan. Evenals de toe- eigening door middel van het afzetten van stukken gracht door feestvierders is iets dat de Gemeente uiteraard niet wenselijk acht. Daarom ook zaak dat wij hier gezamenlijk een oplossing voor dienen te vinden. | Afval en wildplassen | De afdeling reiniging had grote moeite de hoeveelheid afval tijdig te verwerken. Dit had te maken | met een nieuwe werkwijze ten opzichte van de afgelopen jaren en met het feit dat het erg druk was in de stad (en er daarom meer afval te verwerken was). Dit heeft voor heel wat klachten gezorgd en gekeken moet worden op welke wijze dit volgend jaar beter kan worden georganiseerd. Daarover gaan wij in gesprek met de organisator, de afdeling Reiniging maar ook met ondernemers om dit bij de volgende editie te voorkomen. Een aantal klachten hebben we ontvangen over wildplassen. Uiteraard is dit iets dat ook besproken zal moeten worden met | bovengenoemde partijen. | | | Wat de straat- en pleinfeesten betreft worden er maatregelen getroffen om de overlast zo veel | mogelijk te beperken. Per evenement wordt maatwerk geleverd en wordt bekeken welke | voorwaarden daarbij kunnen helpen. Deze voorwaarden worden opgenomen in de vergunning. | Een van de voorwaarden betreft de toegestane geluidsnormen voor een evenement. De | Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied is gespecialiseerd in dit soort zaken en adviseert welke | normen bij een bepaald evenement kunnen worden gehanteerd. De normen worden bepaald aan | de hand van locatie, evenemententerrein en de omgeving. | | | | | | | Gemeente Amsterdam Datum 21 septemberi 2015 | Kenmerk 2015/4841 | Pagina 3 van 3 | | | | | | Zoals gezegd hebben wij nog werk te verrichten maar wil ik u in ieder geval hartelijk danken voor | uw brief. Mede hierdoor worden zowel de Gemeente als de organisatie er weer eens op | | geattendeerd dat dit evenement niet alleen de Amsterdamse tolerantie aan de wereld wil laten | zien, maar dat een toonaangevend evenement als de Gay Pride ook draaglijk moet zijn voor de | bewoners. Hoogachtend, Eberhard van der Laan Burgemeester | | Í Í | | | | | | Í | | | Ê | i | É Ì Ë | Ì |
Raadsadres
4
train
Stadsdeel Centrum Per mail verzonden: t.a.v. de Griffie [email protected] Stadhuis, Postbus 202 1000 AE Amsterdam Onderwerp Raadsadres UB-FGw BG-terrein Datum Amsterdam, 25 mei 2011 Geachte Raad, In de Commissie Bouwen van 17 mei jongstleden is besloten om de UvA geen tijd te geven om het plan om een nieuwe bibliotheek te bouwen als onderdeel van de universiteitscampus voor de geesteswetenschappen op het Binnengasthuisterrein verder te onderbouwen met actuele informatie en deskundige rapporten. Wij, ondernemers en culturele instellingen in de binnenstad, betreuren dit zeer. De ontwikkeling van dit deel van de binnenstad is namelijk ook in ons belang en wij vinden dat door deze gang van zaken onzorgvuldig met onze belangen wordt omgegaan. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat met de komst van campus zoals de UvA die voor ogen staat, dus met bibliotheek, er een belangrijke en noodzakelijke economische impuls wordt gegeven aan het hele gebied rondom het Binnengasthuis. En daarnaast zijn wij overtuigd van de intentie van de UvA om er hier iets moois van te maken. Het gebouw aan de Oude Turfmarkt waar nu de Bijzondere Collecties van de UvA is ondergebracht, is een aanwinst voor de buurt en voor de stad in zijn geheel. Hierbij begrijpen wij zo langzamer hand niet meer waar het stadsdeel, in casu de politieke partijen mee bezig zijn. We weten dat er in het verleden veel over het plan van de UvA en het slopen van monumenten is gediscussieerd en dat de stadsdeelraad verstrikt is geraakt in wat nu wel en niet in het verleden is afgesproken over hoe de besluitvorming moet plaats vinden. Voor ons gelden de feiten en die zijn overduidelijk. 1. 12 januari 2009 verleent het dagelijkse bestuur een monumentenvergunning voor het slopen van de Tweede Chirurgische kliniek en het gedeeltelijk slopen van het Zusterhuis. 2. 25 juni en 2 juli 2009 stadsdeelraad en vervolgens gemeenteraad stellen strategienota 1012 vast. In de nota staat: ‘De herstructurering van het BG-terrein met de komst van de bibliotheek beschouwen wij als een belangrijke versterking van dit gedeelte van het 1012 gebied als onderwijscluster. Aanvullend op deze ontwikkelingen wordt de openbare ruimte van de Nieuwe Doelenstraat en de Oude Turfmarkt heringericht. De Oude Turfmarkt krijgt een autoluw karakter, waarmee een prachtig groot verblijfsgebied wordt toegevoegd.” 3. Stadsdeelraad neemt op 25 mei 2010 de motie aan van raadsleden Kramer, Meelker (Groen Links), Bergkamp (D66) en Lahaise (PvdA) over voortgang BG Terrein (SDR 25 mei 2010, agendapunt 8) waarin onder meer is besloten dat: ‘Na afronding van de gerechtelijke procedures een afweging te maken, rekening houdend met de uitspraken van de desbetreffende gerechtelijke instanties en de daarbij gegeven motivering. Kortom, met deze feiten kan het stadsdeel niet anders om in hoger beroep te gaan en een herstelbesluit te nemen. Dat is niet alleen haar juridische plicht, maar dat is zij ook aan de UvA en aan ons verplicht. Pas wanneer de hoogste rechter heeft uitgemaakt dat de betreffende vergunning niet in stand kan blijven en ook niet gerepareerd kan worden, bestaat de ruimte voor het stadsdeel om de vergunning in te trekken. De raad heeft dus nog alle mogelijkheden om te debatteren en een besluit te nemen. En als raadsleden die daar geen energie meer voor hebben, zoals de heer Kramer van Groen Links tijdens het debat in de Commissie op 17 mei jl. stelde , zouden wij graag willen meegeven dat dit voor ons onacceptabel is. Dit project vraagt om de meest zorgvuldige afweging denkbaar. Daarvoor willen wij graag de deskundige rapporten van de UvA zien en willen wij een uitspraak van de hoogste rechter. Bovendien zijn wij ervan overtuigd dat de UvA behouden moet blijven voor de binnenstad, een stad als Amsterdam is er alleen maar bij gebaat een internationaal belangrijk instituut als de universiteit binnen zijn muren te hebben. Als de UvA uiteindelijk besluit het centrum te verlaten, b.v. naar het Roeters eiland en verder buiten de stad zal dit de binnenstad een belangrijk bruisend element ontnemen. Alle ondernemers en culturele instellingen in het Burgwallengebied en daar buiten zijn gebaat bij de plannen van de UvA vooor het Binnengasthuisterrein. Kapitein Zeppos is als een thuisbasis voor faculteitsmedewerkers, docenten, professoren, studenten en niet te vergeten de duizende buitenlandse gastdocenten en studenten. Met de privé- zalen voor vergaderingen, recepties, diners en buffetten en het bruisende café voor de dagelijkse interactieve borrel. Hoogachtend, Marie-Claire en Bob van Buren café-brasserie Kapitein Zeppos Gebed Zonder End 5 1012 HS Amsterdam Namens ondernemers en culturele instellingen in 1012
Raadsadres
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 1219 Datum akkoord 9 december 2014 Publicatiedatum 10 december 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid mevrouw D. Yesilgöz-Zegerius van 14 november 2014 inzake het stapelen van Top600-heenzendingen. Aan de gemeenteraad inleiding door vragenstelster. In de tweede kwartaalmonitor van 2014 van de aanpak Top600 wordt gerapporteerd over de voortgang binnen de drie pijlers van het programma. Pijler 1, de lik-op-stuk- aanpak, komt het meest tot uiting in de cijfers van politie, reclassering, het Openbaar Ministerie (OM) en rechtspraak in het kader van opsporing, aanhouding, vroeghulp en advies, dagvaarding, berechting en detentie. In de rapportage wordt gemeld dat sinds de start van de aanpak in mei 2011 tot begin juni 2014 3.899 Top600-personen zijn aangehouden. Bij meer dan de helft van al deze aanhoudingen werd de aangehoudene binnen 6 uur (exclusief de tijd tussen 00.00 uur middernacht en 09.00 uur in de ochtend) heengezonden, omdat het vergrijp strafrechtelijk gezien niet zwaar genoeg was om hen langer vast te kunnen houden of omdat een boete die openstond betaald is. In totaal ging het om 2194 heenzendingen (56,3%). Hoewel de fractie van de VVD erg tevreden is over het Top600-programma en de successen die het boekt, maakt de fractie zich zorgen over het signaal dat uitgaat van het hoge aantal heenzendingen en de (beperkte) indruk die dit mogelijk maakt op deze zware categorie criminelen. Het succes van de aanpak kan niet zonder het repressieve aspect van pijler 1. In de strijd tegen hardnekkige recidivisten en (verslaafde) veelplegers, die niet voor een ISD-maatregel in aanmerking komen, kan het OM ervoor kiezen om meerdere zaken te stapelen en gelijktijdig voor de rechter te brengen. Op 1 oktober 2007 is in Amsterdam Centrum een aanpak gestart waarbij extreme overlastveroorzakers via een dergelijke stapel-strategie gedwongen werden om zorg te accepteren. Boetes werden omgezet in vervangende hechtenis zodat de celstraf wordt gestapeld. Deze celstraf dient vervolgens als dwangmiddel om zorg te accepteren. De fractie van de VVD vraagt zich af in hoeverre een dergelijke stapeling ook zou kunnen worden toegepast op personen uit de Top600, zodat deze personen daadwerkelijk voor de rechter worden gebracht. Gezien het vorenstaande heeft vragenstelster op 14 november 2014, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neeing Lo Gemeenteblad Datum 10 december 2014 Schriftelijke vragen, vrijdag 14 november 2014 1. Hoe duidt het college het hoge aantal heenzendingen van Top600-personen na hun aanhouding? Kan het college ingaan op de (on)wenselijkheid hiervan? Antwoord: In de kwartaalmonitor Top600 wordt onder ‘heenzenden’ verstaan: de vrijlating van verdachten in de periode voorafgaand aan de beslissing of iemand wel of niet in verzekering wordt gesteld. Dat betekent echter niet dat een verdachte wordt ‘vrijgesproken’. De verdachte kan met een dagvaarding worden heengezonden om later op zitting te verschijnen of de verdachte moet een boete betalen (transactie). Zij worden alleen op dat moment niet In verzekering gesteld omdat het onderzoek door de politie binnen de daarvoor gestelde termijnen kon worden afgerond (6 uur) of de ernst van het feit het niet toestaat om een verdachte langer vast te houden. Daarnaast kan het natuurlijk ook zijn dat er onvoldoende bewijs is om iemand langer vast te houden en de zaak wordt geseponeerd (sepot). De definitie in de kwartaalmonitor is een andere dan de landelijke definitie. Daar wordt onder ‘heenzenden’ verstaan: het vrijlaten van verdachten die in voorlopige hechtenis zitten of van veroordeelden die hun straf bijna hebben uitgezeten. De politie heeft extra aandacht voor Top600-personen. Daardoor is er voor de Top600 — als zij de fout in gaan — een grotere kans om (op heterdaad) aangehouden te worden. Een grotere kans om aangehouden te worden, betekent echter niet automatisch dat dit om zwaardere delicten gaat. De extra aandacht voor de Top600-personen leidt daarmee ook tot extra aanhoudingen voor lichtere strafbare feiten (waaronder APV-overtredingen), die bovendien ook vaker worden gepleegd dan zwaardere. Voor deze feiten wordt men vaak heengezonden (maar dus niet per definitie zonder sanctie of dagvaarding). Het heenzenden van Top600-personen is net als bij andere verdachten afhankelijk van de zwaarte van het feit waarvoor iemand is aangehouden, de omstandigheid of nog nader onderzoek noodzakelijk is en de wettelijke mogelijkheden om voorlopige hechtenis toe te passen. De beslissing om de verdachte wel of niet heen te zenden is een onderdeel van het strafrechtelijke proces; het college heeft daarom ook geen oordeel over de (on)wenselijkheid hiervan. Aanhouding en inverzekeringstelling Na een aanhouding kan de verdachte door de politie maximaal zes uur worden ‘opgehouden voor onderzoek’. De hulpofficier van justitie (van politie) besluit hierover. Daarna wordt men óf heengezonden, óf een hulpofficier of officier van justitie (van het Openbaar Ministerie) kan besluiten dat de verdachte voor ten hoogste drie dagen in verzekering wordt gesteld. Deze inverzekeringstelling kan in uitzonderlijke gevallen eenmaal worden verlengd door de officier van justitie, weer voor ten hoogste drie dagen. Inverzekeringstelling kan slechts worden bevolen als er een verdenking bestaat van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De inverzekeringstelling van de verdachte kan verder slechts worden bevolen ‘in het belang van het onderzoek’. Tot het onderzoeksbelang wordt bijvoorbeeld gerekend: de noodzaak de verdachte langer vast te houden voor verhoor, of de noodzaak de verdachte langer vast te houden om hem te beletten te vluchten. 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer de ncember 2014 Schriftelijke vragen, vrijdag 14 november 2014 De wet bepaalt dat de aangehouden verdachte, zodra het belang van het onderzoek het toelaat, door de (hulp)officier moet worden heengezonden. Ook bij heenzending is het echter mogelijk om de verdachte, voor het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht, een dagvaarding voor een zitting mee te geven of een strafbeschikking (vaak bestaande uit een geldboete) op te leggen. 2. Kan het college het aantal aanhoudingen en heenzendingen verder specificeren en aangeven wat de aanleiding is geweest voor de betreffende aanhoudingen? Kan het college in verband hiermee ook aangeven of de betrokkenen na de heenzending nog (verder) door het OM vervolgd zijn voor het betreffende feit, of aan hen in dat verband een boete is opgelegd, dan wel of jegens hen een andere maatregel is getroffen? Antwoord: Sinds de start van de aanpak in mei 2011 tot begin juni 2014 zijn 3.899 Top600- personen aangehouden. Dit is het gevolg van opsporing, personen die op heterdaad betrapt zijn en personen die aangehouden zijn vanwege het feit dat zij gesignaleerd stonden. Daarvan zijn er 2.194 heengezonden. In geval van een zwaarder misdrijf worden personen, zoals hierboven wordt uitgelegd, In verzekering gesteld. Dit betreft 1.422 personen, waarvan er 916 zijn voorgeleid aan de rechter-commissaris. Het aantal door de rechter opgelegde eindvonnissen is sinds de start van de aanpak in mei 2011 opgelopen naar 2.314 (tot en met september 2014). Dit betreffen zowel personen die in verzekering gesteld zijn als personen die heengezonden zijn (met een dagvaarding). Het precieze aandeel heenzendingen dat tot vervolging leidt, is zonder uitgebreide analyse niet vast te stellen. Een specificatie die in het verleden is gemaakt van de aanhoudingen tussen mei 2011 en november 2012 levert het volgende beeld op. In 57% van de gevallen ging het om een aanhouding voor een misdrijf, 27% betrof een overtreding, 16% stond gesignaleerd en 1% betrof een negatieve (onterechte) aanhouding. Van alle aanhoudingen betrof 14% een high impact delict. Het ging om 67 straatroven, 60 woninginbraken, 23 overvallen, 19 openlijke geweldplegingen, 17 zware mishandelingen en 12 gevallen van moord/doodslag. In totaal waren er 198 aanhoudingen met betrekking tot high impact delicten. 9 % B misdrijf B straatroof m overtreding E woninginbraak B signalering fs 0% Eoverval . OD openlijke negatief geweldpleging UO zware mishandeling OH moord/doodslag ' Deze analyse is afkomstig uit november 2012, maar recente cijfers laten een vergelijkbaar beeld zien. 3 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam Neeing Lo Gemeenteblad R Datum 10 december 2014 Schriftelijke vragen, vrijdag 14 november 2014 3. Kan het college aangeven of het op de hoogte is van de mogelijkheden rondom het stapelen van (lichtere) zaken, of — en in welke mate — hier momenteel al gebruik van gemaakt wordt en welke afwegingen een rol spelen/hebben gespeeld bij het al dan niet inzetten van deze of een andere strategie? Antwoord: Het wel of niet stapelen van zaken staat los van het aantal heenzendingen. Stapelen van APV-feiten Het stapelen van zaken waaraan in deze vraag gerefereerd wordt, betreft het stapelen van APV-feiten. Dit zijn - relatief lichte - overlastfeiten die worden gepleegd op de openbare weg, zoals bijvoorbeeld wildplassen, slapen in het openbaar of het zich zonder redelijk doel ophouden in een portiek. In 2007 is in Amsterdam-Centrum een APV-pilot van start gegaan, een projectmatige aanpak van de extreme overlastveroorzakers aldaar. De doelstelling van de pilot was het terugdringen van het plegen van overlast door APV-veelplegers door deze doelgroep via justitiële maatregelen in de zorg te brengen en te houden. De APV-pilot bestond uit verschillende onderdelen, waaronder een strafrechtelijke aanpak: het stapelen van vonnissen bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en het schrijven van oproepingen in plaats van boetes (door de politie). De praktijk van stapelen hield in dat er gewacht werd met het executeren van een groot aantal door de rechter opgelegde vonnissen totdat de veelpleger in kwestie een totale vrijheidsstraf van 6 maanden onvoorwaardelijk had “opgespaard”. Pas dan werd de vrijheidsstraf (gedeeltelijk) ten uitvoer gelegd, waarbij een gedeelte van 3 maanden door het OM voorwaardelijk niet werd geëxecuteerd, onder voorwaarde dat de veelpleger meewerkte aan hulpverlening door de GGD of de reclassering. Na een evaluatie van de eerste APV-pilot is de praktijk van het stapelen van vonnissen aan de achterkant (dat wil zeggen het tijdelijk opschorten van de executie door het CJIB) in juli 2009 afgeschaft, onder andere omdat er op de werkwijze fundamentele kritiek was gekomen van de rechterlijke macht, omdat het tot de wettelijke taak van het OM behoort om strafrechtelijke vonnissen te executeren zoals ze door de rechter zijn opgelegd, en niet naar eigen inzicht van het OM of ketenpartners. Bovendien bleek dat de maatregel achteraf onevenredig veel capaciteit vergde van het OM en de andere betrokken organisaties. In de vernieuwde aanpak APV-veelplegers, die in 2009 van start is gegaan, is daarom niet meer gekozen voor het stapelen van boetes bij het CJIB. In plaats daarvan wordt ernaar gestreefd de meest passende sanctie op te leggen aan de voorkant, met andere woorden: bij de kantonrechter tijdens de oproepingszitting. Nog steeds worden de overlastfeiten die in Amsterdam-Centrum gepleegd worden door APV-veelplegers afgedaan door gebruik van de oproeping. Voor elke geconstateerde APV-overtreding ontvangt de veelpleger in beginsel een oproeping voor een kantonzitting. Op de zitting kan de officier van justitie een passende straf eisen tegen de verdachte. Verder betekent een oproeping in persoon dat de uitspraak van de kantonrechter binnen twee weken na uitspraak onherroepelijk wordt, zodat straffen door het CJIB gelijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. 4 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer de ncember 2014 Schriftelijke vragen, vrijdag 14 november 2014 Top600-verdachten die lichte overlastfeiten plegen en die derhalve voldoen aan de criteria van APV-veelpleger, worden conform de bovenomschreven werkwijze behandeld. De oproeping kan echter wettelijk alleen worden toegepast bij overtredingen (feiten die worden berecht door de kantonrechter. Deze maatregel kan dus niet gelden voor zwaardere strafbare feiten (misdrijven)). Voegen van zaken Zoals in het antwoord op vraag 1 al uiteengezet is, kan een heenzending van een verdachte die door de politie is aangehouden, verschillende oorzaken hebben. Indien een Top600-verdachte wordt heengezonden om op een later tijdstip voor de rechter te worden gedagvaard, dan kan zich de situatie voordoen dat hij meerdere strafzaken ‘verzamelt’. In het algemeen geldt dat het OM zich altijd zal inspannen om verschillende zaken tegen één en dezelfde verdachte zoveel mogelijk gezamenlijk (‘gevoegd’) aan te brengen bij de rechter. Stapelen voor misdrijfzaken? Het OM heeft, ten aanzien van de suggestie dat het stapelen van misdrijf zaken een meerwaarde zou kunnen betekenen voor de afdoening van Top600-zaken, de volgende kanttekening. Bij het ontwerp van de Top600 is in pijler 1 bewust gekozen voor het uitgangspunt lik-op-stuk. Er volgt daarmee op ieder vervolgbaar strafbaar feit een adequate en voortvarende strafrechtelijke reactie. Ook in hoger beroep worden de strafzaken van Top 600-verdachten sneller afgedaan (hiertoe is de zogenaamde ‘fastlane’ gecreëerd bij het Gerechtshof Amsterdam). De strafrechtelijke Top600-partners staan voor een betekenisvolle afdoening van strafzaken, voor de maatschappij in het algemeen en voor het slachtoffer in de individuele strafzaak in het bijzonder. Het wachten totdat de verdachte meerdere zaken ‘verzameld’ heeft, teneinde deze aan de voorzijde te kunnen stapelen en aanbrengen bij de rechter, zal een vertragende werking hebben — niemand weet immers wanneer de volgende nieuwe zaak zal zijn. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 5
Schriftelijke Vraag
5
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1510 Publicatiedatum 6 december 2017 Ingekomen onder G' Ingekomen op woensdag 29 november 2017 Behandeld op woensdag 29 november 2017 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Van Lammeren, Nuijens, Vink, Boomsma en Geenen inzake het Jaarverslag Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur 2016 en de aanbevolen acties (mogelijkheden groen toevoegen bekijken). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Jaarverslag Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur 2016 en de aanbevolen acties (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1466). Overwegende dat: — er veel planvorming in Amsterdam plaatsvindt waarbij ook de Hoofdgroenstructuur aangetast wordt; — Amsterdam te allen tijde aandacht moet houden voor een leefbare, groen stad op menselijke maat en de Hoofdgroenstructuur hierbij van groot belang is. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Bij herinrichtingsplannen van straten en/of buurten, gelegen tussen delen van de Hoofdgroenstructuur, te bekijken hoe er groen kan worden toegevoegd en de Hoofdgroenstructuur versterkt kan worden. De leden van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren J.W. Nuijens B.L. Vink D.T. Boomsma T.A.J. Geenen 1
Motie
1
discard
E29 017903 X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO Ontwikkeling X Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Grond en Ontwikkeling Agendapunt 19 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief ter afdoening van de toezegging over het aan de raad beschikbaar stellen van de Woo-versie van de Realisatie- en Exploitatieovereenkomst Food Center Amsterdam De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief en bijlage ter afdoening van de toezegging in de commissie RO van 14 juni 2023 over het aan de raad beschikbaar stellen van de Woo-versie van de Realisatie- en Exploitatieovereenkomst (REOK) Food Center Amsterdam d.d. 19 december 2013. Wettelijke grondslag Art 169 Gemeentewet: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3). Bestuurlijke achtergrond In de vergadering van de commissie RO van 14 juni 2023 is de raadsinformatiebrief over de stand van zaken Food Center Amsterdam besproken. Hierbij heeft wethouder Van Dantzig naar aanleiding van een vraag van lid Von Gerhardt (VVD) toegezegd de Woo-versie van de Realisatie- en Exploitatieovereenkomst (REOK) Food Center Amsterdam aan de commissie toe te zenden. Reden bespreking Op verzoek van het lid Von Gerhardt (VVD). De VVD vindt het belangrijk om dit punt met wethouder Van Dantzig en de commissie RO te bespreken. Het punt kan gevoegd worden behandeld met agendapunt 18.Kennisnemen van de brief van de Vereniging Herstructurering Food Center Amsterdam. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Gegenereerd: vl.23 1 VN2023-017903 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Grond en % Amsterdam Ontwikkeling % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Ja, toezegging in de commissie RO d.d. 14 juni 2023 (geen TAO-nummer beschikbaar). Welke stukken treft v aan? AD2023-059579 1. Raadsinformatiebrief afdoen toezegging REOK.pdf (pdf) AD2023-059613 2. REOK (Woo-versie) dd 19 december 2013. pdf (pdf) AD2023-059563 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Grond & Ontwikkeling, Mohamed Jalloh, 0623627415, [email protected] Grond en ontwikkeling, Joreen Röben, 0629571372, [email protected] Gegenereerd: vl.23 2
Voordracht
2
train
Uitvoeringsprogramma 2020 Gemeente Amsterdam Dn = el mn NS nn CmgeVYingsaienst noordzeekanaalgebied Bestuurlijke samenvatting 4 Inleiding 6 1 Uw beleidsopgaven, ons vertrekpunt 8 1.1 Gemeente Amsterdam in beeld 8 1,2 (Beleids)opgaven gemeente Amsterdam 10 1,3 Operationalisering beleidsopgaven en visies 10 2 Jaarprogramma 2020 Milieu 12 2.1 Wat is onze bijdrage? 12 2,2 Kaders voor uitvoering 13 2,3 Analyse risicogestuurd werken als basis voor de inzet 2020 13 241 Vergunningverlening & regulering 15 2,42 Toezicht en Handhaving 16 2,5 Milieu-advies en Milieuregie 21 25,1 Milieu-advies 21 2,6 Inzet uren en middelen 23 3 Jaarprogramma 2020 Bouw 24 3.1 Wat is onze bijdrage aan de doelen? 24 3.2 Analyse ontwikkeling van de bouw als basis voor inzet 2020 24 33 Vergunningverlening & regulering 25 3.4 Toezicht & Handhaving 26 me 3.5 Bouwadvies en bouwregie 27 3,6 Inzet uren en middelen 29 mn 4 Jaarprogramma 2020 Bodem 30 4.1 Wat is onze bijdrage aan de doelen? 30 4,2 VTH-uitvoering in outputpakket 31 4,3 Bodemadvies en bodemregie 32 4,4 Inzet uren en middelen Amsterdam 33 5 Jaarprogramma 2020 Randvoorwaardelijk/programma-overstijgend 34 Bijlage 1 - Rapportage format 36 el | el aes Te Near at Ju 3 7 Ï AN KAL igsaienst noordzeekanaalgebied Bestuurlijke samenvatting Inleiding Het Uitvoeringsprogramma Amsterdam 2020 (UVP) beschrijft de taken die de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) uitvoert voor de gemeente Amsterdam: de wettelijke taken van de OD NZKG op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en de andere taken die Amsterdam bij ons heeft neergelegd. Het UVP is in nauwe afstemming met de opdrachtgever tot stand gekomen. De grote duurzaamheidsambitie van de stad is voor de OD NZKG een leidend thema voor deze periode, De Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 is voor de OD NZKG een kader waarbinnen we onze samenwerking met Amsterdam vormgeven. De OD NZKG levert bijdragen aan de Routekaart op het gebied van wetgeving, haven en industrie, De OD NZKG onderzoekt welke plannen de honderd grootste industriële bedrijven in het werkgebied ontwikkelen naar aanleiding van het Klimaatakkoord, om daarop de uitoefening van zijn taken op het gebied van vergunningverlening en toezicht toe te snijden en om ervoor te zorgen de juiste kennis in huis te hebben. Amsterdam is als een van de stakeholders betrokken bij de interviews die in dit kader worden afgenomen. De OD NZKG beschikt over hoogwaardige juridische en technische expertise, kennis van de regio en heeft een directe relatie met veel bedrijven. Daarom is het de organisatie bij uitstek die vroegtijdig mee kan denken over risico's en oplossingen, bij kan dragen aan het formuleren van beleid en kan adviseren over belemmerende wet- en regelgeving. De OD NZKG beschikt daarnaast over veel informatie die kan worden ingezet voor monitoring en verantwoording. Voor 2020 voorzien we extra inzet op Bodem, Milieuadvies en de voorbereiding van de Omgevingswet. Dit uitvoeringsprogramma vormt het instrument om op basis van doelen, prioriteiten en risico's de uitvoering voor het jaar 2020 vast te stellen, De verplichting tot het maken van een jaarlijks uitvoeringsprogramma is opgenomen in onder meer het Besluit omgevingsrecht. Ten aanzien van de beschikbare capaciteit dienen er in de uitvoeringspraktijk keuzes te worden gemaakt met betrekking tot de toetsing, het toezicht en de handhaving van deze regelgeving. De onderbouwing van deze keuzes is vastgelegd in dit uitvoeringsprogramma. Volume-effecten 2020 gemeente Amsterdam ej e Volume-effecten programma Milieu/BRZO Het aantal bedrijven in Amsterdam is licht gestegen naar 7.468 bedrijven”, Nieuw is de ontwikkeling bij milieuregie van de specifieke ketenaanpak voor ondermijning. Amsterdam heeft een grote ambitie ten aanzien van de duurzaamheidsopgave, Naast de reguliere taken voor geluid en luchtkwaliteit willen we an de ambitie van Amsterdam onze bijdrage leveren, We verwachten een stijging van de inzet voor milieuadvies, e Volume effecten programma Bouw Voor 2020 verwachten we een daling in het aantal aanvragen voor de grote nieuwbouwprojecten waarvoor het mandaat bij de OD ligt. Op het regiepakket zijn de uren naar beneden bijgesteld. Grotere projecten die we in Amsterdam verwachten, zijn het Programma Bruggen en Kademuren, Haven Stad en de brede duurzaamheidsopgave voor de stad, Voor het Programma Bruggen en Kademuren hebben de OD NZKG en de gemeente Amsterdam gezamenlijk een projectleider aangesteld, Samen met Amsterdam wordt een plan van aanpak uitgewerkt en zal eventuele aanvullende inzet worden beoordeeld, *Dit zijn alle bedrijven die aan te merken zijn als ‘inrichting’ en daarmee vallen onder de Wet milieubeheer. De OD NZKG heeft het mandaat voor de VTH taken op grond van de Wet milieubeheer voor deze categorie bedrijven. e Volume effecten programma Bodem Voor 2020 wordt een stijging verwacht van de inzet op de bodemtaken. In 2019 bleek al dat door het aantrekken van de economie veel activiteiten in de (verontreinigde) bodem plaatsvinden. De werkzaamheden in het werkveld Bodem zijn vrijwel volledig vraaggestuurd, In het algemeen kan gesteld worden dat bodemtoezicht moet plaatsvinden op het moment dat de aannemer zijn werkzaamheden uitvoert. Er wordt daarom dagelijks een prioritering in werkzaamheden aangebracht, zodat de zaken met de grootste risico's op het juiste moment de aandacht krijgen die benodigd is, De problematiek van PFOS/PFOA zal ook de komende periode inzet vragen. De duurzaamheidsopgave van de stad vraagt inzet op het vraagstuk rond open en gesloten energiesystemen, De druk op de ondergrond in Amsterdam zal ook het komend jaar de nodige aandacht opeisen, e Volume-effecten programma Randvoorwaardelijk/Programma-overstijgend De voorbereidingen voor de Omgevingswet zullen in 2020 geïntensiveerd worden. De OD NZKG werkt nauw samen met Amsterdam als het gaat om de verschillende nieuwe kerninstrumenten, Benodigde uren en financiële middelen Voor de uitvoering van de activiteiten in 2020 zijn uren en financiële middelen nodig. Overeenkomstig de indeling in het Productenboek OD NZKG is een indeling gemaakt naar de vier programma's (Milieu/Brzo, Bouw, Bodem en Randvoorwaardelijk/Programma-overstijgend). Daarbinnen is een onderscheid gemaakt naar output- en regieproducten en -diensten. De geplande inzet resulteert in een begroting van € 20.315.451. Totaaloverzicht UIT PA rAt) Bedrag 2020 eee El) 84.966 € 8.450.669 Bodem totaal 34.926 € 3.473.690 Milieu / Brzo Materieel taakgebonden budgetten | € 367.464 Programma overstijgend 3.775 € 375.462 Programma overstijgend totaal 3.775 VVA Randvoorwaardelijk 22.313 € 2.219.212 Randvoorwaardelijk totaal 22.313 AKA KN el | el Een Tanel eel art Is 5 Gi IEA igsaienst noordzeekanaalgebied Inleiding Als Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voeren wij namens de gemeente wettelijke taken uit op het gebied van milieu, bouw en bodem. Naast deze taken adviseren we de gemeente ook op deze thema's, Dit uitvoeringsprogramma vormt het instrument om op basis van doelen, prioriteiten en risico's de uitvoering voor het jaar 2020 vast te stellen, De verplichting tot het maken van een jaarlijks uitvoeringsprogramma is opgenomen in planologische wet- en regelgeving. In dit uitvoeringsprogramma zoeken we aansluiting bij uw gemeentelijke doelen en visies zodat we een op maat gemaakt uitvoeringsprogramma hebben. We sluiten aan op de doelen van het coalitieakkoord, de contouren van de omgevingsvisie en de programmabegroting van Amsterdam, Keuzes maken Ten aanzien van de beschikbare capaciteit dienen er in de uitvoeringspraktijk keuzes te worden gemaakt met betrekking tot de toetsing en het toezicht en de handhaving van deze regelgeving. De onderbouwing van deze keuzes is vastgelegd in dit uitvoeringsprogramma. Systematiek Dit programma, dat op grond van onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de ministeriële Regeling omgevingsrecht (Mor) dient te worden vastgesteld, is in die zin te beschouwen als de leidraad bij de uitvoering van de door de OD NZKG te verrichten activiteiten, Leeswijzer In hoofdstuk 1 beschrijven we de beleidsdoelen, In de hoofdstukken erna maken wij inzichtelijk hoe de verschillende programma's bijdragen aan deze beleidsopgaven en welke activiteiten wij daarvoor leveren: ej In hoofdstuk 2 behandelen we het programma Milieu, In hoofdstuk 3 behandelen we het programma Bouw, In hoofdstuk 4 behandelen we het programma Bodem. Informatiebronnen Beleidsdocumenten, vergunningen- en handhavingsbeleid Wabo, analyses van trends en ontwikkelingen en de regionale VTH-strategie Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2019-2022 dienen als basis voor de prognose van de inzet voor 2020. In deze VTH-strategie is ook de ‘Toelichting methodiek Uniform Uitvoeringsniveau' opgenomen. Daardoor is sprake van één gezamenlijke uitvoeringskwaliteit voor de VTH-milieutaken voor de reguliere bedrijven in het hele Noordzeekanaalgebied. Dit is een wettelijke verplichting, die onder andere invulling geeft aan het ‘level playing field’ voor bedrijven, In het VTH-beleid is een branchegerichte risico- en doelenanalyse gemaakt voor de regionale basistaken en een themagerichte analyse voor andere type taken. Dat is gedaan op basis van een expertmatige beoordeling De OD NZKG draagt met de uitvoering van de wettelijke taken bij aan de algemene maatschappelijke doelstelling “een schone, duurzame, hele en veilige openbare ruimte”, Daarnaast draagt de OD NZKG, met de uitvoering van dit uitvoeringsprogramma, actief bij aan uw specifieke doelstellingen. Een nauwe samenwerking tussen uw en onze medewerkers is daarbij noodzakelijk en wenselijk, Ook in 2020 willen we gezamenlijk veel inzet steken in de onderlinge samenwerking. De OD NZKG werkt vanuit drie programma's aan het realiseren van de wettelijke, regionale en gemeentelijke doelstellingen: Milieu, Bouw, Bodem. Doel De inzet van de OD NZKG wordt binnen de wettelijke kaders bepaald door de opgaven van de gemeente Amsterdam, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, in aansluiting op de beleidsopgave voor de stad. Gemeente Amsterdam heeft een majeure opgave op het gebied van duurzaamheid, waarbij de OD NZKG vanuit zijn brede kennis samenwerkt met Amsterdam om hier concrete stappen in te zetten, Als onderdeel van de ontwikkelagenda VTH-strategie wordt ook verder gewerkt aan een inzichtelijke wijze van prioriteren en plannen. Hierbij wordt het analyse-instrumentarium versterkt waarin trends en resultaten van voorgaande jaren kunnen dienen als input voor het jaar daarop. Daarnaast zal ook duidelijker worden hoe de inspanningen bijdragen aan de beleidsdoelen, Een laatste belangrijke opgave daarbij is om met elkaar (gemeente en OD NZKG) vast te stellen op welke indicatoren dan geprogrammeerd en gemonitord wordt. Dit is nog een ontwikkelopgave. In dit raamwerk voor 2020, wordt, waar dat kan, een eerste stap gezet waarop in volgende jaren kan worden voortgebouwd, Monitoren en rapporteren De OD NZKG zal halfjaarlijks de voortgang rapporteren. Buiten deze formele rapportagemomenten zal de accountmanager van de Omgevingsdienst regelmatig de ontwikkelingen in de uitvoering en financiën bespreken me met de opdrachtgever. De wens om daarbij meer outcome te laten zien, zal op drie manieren alvast worden opgepakt in de rapportage over 2020: mn 1. Welke meerjarige trends zien we? Deze worden grafisch weergegeven en in tekst lichten we toe hoe we anticiperen op de ontwikkelingen en hoe we aan de hand van de trends en bevindingen de uitvoering aanpassen (intensiveren, verminderen of veranderen). 2. We zullen in de rapportages sprekende voorbeelden uit onze uitvoeringspraktijk opnemen. 3. We geven een grafische weergave van de afgehandelde klachten inclusief een kwalitatieve toelichting. Verdere doorontwikkeling van de outcome zal worden vormgegeven vanuit de ontwikkelagenda samen met opdrachtgevers. Denkbaar is bijvoorbeeld verder in te zoomen op de termijnen waarbinnen vergunningen, klachten, controles en adviesopdrachten zijn afgehandeld. Samen met de stadsdelen wordt onderzocht waar het Wabo uitvoeringsprogramma afwijkt van het uitvoeringsprogramma VTH (VTHUP). Komend jaar wordt onderzocht of een koppeling met het VTH systeem van de stadsdelen (Powerbrowser) met het VTH systeem van de OD NZKG (Mozard) mogelijk is, ú OmgeVingsaienst noordzeekanaalgebied 1 Uw beleidsopgaven, ons vertrekpunt Ons streven is om dit uitvoeringprogramma nauw te laten aansluiten bij uw gemeentelijke ambities en de opgaves voor de stad zoals verwoord in uw Collegeakkoord 2018 en uw Kaderbrief UVO 2020. Om dit te bewerkstelligen geven we in dit hoofdstuk een kort overzicht van voor de OD NZKG relevante doelen van de Kaderbrief, van de contouren van de Omgevingsvisie en van de beleidsuitgangspunten van Amsterdam. Om deze doelen in een kader te plaatsen, wordt er gestart met een korte omschrijving van de gemeente. Tot slot wordt de vertaalslag gemaakt naar algemene beleidsdoelstellingen waaruit de OD gaat werken. 1.1 Gemeente Amsterdam in beeld A í N ret En é D jj SS pn LJ A ‘ | ä | N bd Vd le IN N A} C As id ley Ch ú EN BEAN LA Wi và CO aten SR u PL er Hing 5 eN sl Rl hae jn pel | Reh: A De Pd y Sg 56 EA \ Is ' > f NV © 8 le w Bt gl É we y NS En ie u 0 OD, Milieu/BRZO SE S his # 10 df ST / ed Kn s Gn: ik 8 rg } ps ES Ed | ee p Û NN Sn Ld ä M ee ee (il „ Í 7468 Inrichtingen Sid NS Ge k Ld Te | A \ di B 23 F “fergunningen As © AN 1.333 +5) Controles be en Nl aan Stuks meldingen en 5605 Aa Bodemsaneringen 923 toezicht of toepassingen Grote bouwopgaven % bedrijven Regulering en %* Toezicht Tunnels B É 11 ál De ke 4 E E > 3 de Tj NE, 4 | PEN Ade PL ie ‚g hik JPN ed Iet Br oale 0 HTat Pd ERN Hi boon en Po ELIEN PBE 50 HOH N d EN A 0 LE, Ô ded PT Np ug orbens? Hiel s0nlslg RORE Ha - RIE GE jp GhUNEE NENR s ì ui A En EN 5 54 SN ® ) Go SS Ö Did id | pe DF Ld IN PL dd nf DS Nn dd U eg ss” $ Es lt Xx N p de _ 6 Dn © in SS pr gr pe | Y N (gp IS h N ì \ Ue \ \ \ % \ \ \ \ | ì == = n == As Omgevingsaienst noordzeekanaalgebied 1.2 (Beleids)opgaven gemeente Amsterdam Het Collegeakkoord Amsterdam “een nieuwe lente, een nieuw geluid” kent een hoge ambitie ten aanzien van duurzaamheid, CO2-reductie, circulaire economie en de uitbreidingsopgave. De OD NZKG werkt als partner van Amsterdam mee aan de doelstellingen binnen de Routekaart Klimaatneutraal, In advisering en in samenwerking werken we aan verbetering van de leefkwaliteit voor de inwoners van de stad, “Wij zijn de eerste generatie die de gevolgen van klimaatverandering merkt en de laatste generatie die ‚5 er wat aan kan doen. Als we willen dat Amsterdam bij haar achthonderdste verjaardag nog altijd L d p / | in blakende gezondheid verkeert, moeten we nu stevige keuzes durven maken. We streven P dd s f p ernaar om de groene koploper van Nederland en Europa te worden. Het vraagt dat we dd PL f kiezen voor aardgasvrije wijken, voor verdere verduurzaming en energiebesparing en iN rd ‚ L het verbeteren van de luchtkwaliteit. Juist omdat we de openbare ruimte met steeds \ 3 É s p meer Amsterdammers delen, moet die groen en gezond zijn.” % 8 de \ | Qs “Amsterdam zal maximaal inzetten op de invoering van de Omgevingswet. De 8 processen moeten zo worden ingericht dat er sprake is van maximale zeggenschap van inwoners en ondernemers in Amsterdam. Ook om de energietransitie en de woningbouwopgave te realiseren.” 1.3 Operationalisering beleidsopgaven en visies Onze bijdrage aan duurzaamheid voor de stad De OD NZKG heeft de ambitie zowel voor haar opdrachtgevers als voor de bedrijven een partner te zijn in de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie, De bij ons belegde VTH-taken kunnen goed ingezet worden om ambities te realiseren, Doordat de OD NZKG een hoogwaardige juridische en technische expertise heeft, een goede kennis van de regio en een directe relatie met veel bedrijven, is het de organisatie bij uitstek om vroegtijdig mee te denken over risico's en oplossingen, te adviseren over belemmerende wet- en regelgeving en zo bij te dragen aan het formuleren van beleid, De OD NZKG beschikt daarnaast over veel informatie die kan worden ingezet voor monitoring en verantwoording. We willen graag onderzoeken welke rol de OD NZKG, in samenwerking met andere partners, kan spelen bij de ambitie van de gemeente Amsterdam om een waterstofproject te starten, Naast de reguliere taken die de OD NZKG voor Amsterdam uitvoert, zullen de volgende onderwerpen voor 2020 inzet van de OD NZKG vragen: Omgevingswet De invoering van de Omgevingswet betekent voor Amsterdam dat er in het voorbereidende jaar 2020 veel inzet gevraagd wordt bij de OD NZKG voor de uitwerking van de Amsterdamse Omgevingsvisie en het Omgevingsplan. Voor een aanzienlijk aantal beleids- en uitvoeringsvraagstukken zal dit van invloed zijn. De OD NZKG en de gemeente Amsterdam werken hier samen aan de veranderende wetgeving en de impact voor diverse besluitvormingsprocessen, ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid en expertise, Ondermijning In 2020 is een intensivering van de rol OD bij ondermijning in het programma Weerbare Stad te verwachten in het kader van een toets op bouwactiviteiten in kader van Bibob. De OD NZKG is de ketenaanpak aan het versterken en verwacht daar voor Amsterdam extra op te gaan inzetten, Vergunning en advisering evenementen: Sail 2020 In 2020 wordt de volgende editie van Sail in Amsterdam georganiseerd, De OD NZKG verwacht hierbij een kleine toename van de inzet vergunningen en advisering bij evenementen. De OD NZKG zal komend jaar op het aangescherpte beleid van Amsterdam ten aanzien van geluidsnormering gaan controleren bij grootschalige evenementen, waaronder Sail 2020, Programma Kademuren en Bruggen De Amsterdamse kademuren en bruggen behoeven grootschalige versterking en restauratie, Gezien onder veel meer de monumentale status van veel kades en bruggen is dit een complexe operatie. Voor het programma kademuren en bruggen is een projectleider aangesteld om dit programma te gaan operationaliseren. Bijdrage aan programma’s Haven Stad Voor deze opgave is de inzet van advies van de OD NZKG gewenst bij het beoordelen van de mogelijkheden van versnelde transformatie van deelgebieden, In 2020 zal onder andere ondersteuning voor milieuonderzoeken en monitoringsplannen worden geleverd waarbij een doorkijkje richting ontwikkelingen onder de Omgevingswet een rol zullen gaan spelen. Port of Amsterdam Voor de haven is de ambitie van de stad bij Port of Amsterdam ten aanzien van energietransitie en circulaire economie van belang. Het PAS-dossier zal de nodige inzet vragen. Verder ligt er een verzoek aan de OD NZKG om actief informatie te verstrekken aan Port of Amsterdam over de betekenis van de Omgevingswet voor het werkgebied in de haven, s’ PL TDA ssp Ho 0 Ok PL 40 8 Ë LT OPL HD ee ls A 9 Li der a Lr del PL E Cmgevingsadienst noordzeekanaalgebied 2 Jaarprogramma 2020 Milieu 1) In dit hoofdstuk maken wij inzichtelijk hoe het programma milieu bijdraagt aan deze beleidsopgaven en wat wij daarvoor aan activiteiten leveren. Allereerst worden de beleidsdoelen vertaald naar het programma milieu, Vervolgens worden de uitvoeringskaders geschetst, Daarna komt de analyse van risicogestuurd werken aan bod. Samen met de informatie over de VTH-uitvoering, milieu- advies en regulering vormt dit de basis voor de inzet binnen het programma Milieu in 2020, 2.1 Wat is onze bijdrage? De OD NZKG levert in 2020 vanuit het programma Milieu een bijdrage aan de onderstaande beleidsdoelen met de uitvoering van de volgende taken: Gezond leefklimaat - Met de uitvoering van de wettelijke VTH-taken voor de 7,468 bedrijven van Amsterdam toetsen we de milieubelasting van de bedrijven op de leefomgeving op 9 thema's als geluid, veiligheid en geur. Dit draagt bij aan een leefklimaat waarin evenwicht kan worden gevonden tussen de ontwikkeling van de bedrijvigheid en een gezonde leefomgeving. Terugdringen contouren op het gebied van geur en milieu - Door de uitvoering van de wettelijke VTH-taken borgen wij dat bedrijven binnen de bestaande kaders van geur en milieu opereren. - In deze verdichte stedelijke omgeving, waar wonen en werken dicht op elkaar plaatsvinden, is het behandelen van klachten een belangrijk onderdeel van ons werk. Hierbij borgen we de naleving van regels door bedrijven en beperken we de overlast voor bewoners zoveel mogelijk. Energietransitie - Bij de wettelijke taken zijn energie en afval twee van de thema's waarop de bedrijven binnen de wettelijk kaders worden getoetst, Met de nieuwe informatieplicht heeft OD NZKG er een extra instrument bij gekregen, - De OD NZKG geeft bij ruimtelijke plannen op verzoek adviezen over het vormgeven van de energietransitie, Het onderzoek naar de toepassing van Warmte/Koude-Opslag is daarvan een goed voorbeeld, Circulaire economie - Amsterdam werkt aan een nieuwe strategie voor het ontwikkelen van een circulaire economie, zichtbaar en tastbaar in de stad. Daarbij geeft de OD NZKG vanuit zijn signaalfunctie input voor het beleid, mede door het toetsen van de uitvoerbaarheid van voorgestelde maatregelen. Voor een goede voortgang van de transitie is het cruciaal dat deze wordt gemonitord en dat tijdig wordt gesignaleerd waar belemmeringen zich voordoen, - Voor het circulair bouwen ligt de focus vooral op het inzetten op het gebruik van hernieuwbare en secundaire bouwmaterialen en het toetsen van de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)-norm voor toezicht en handhaving; - Er wordt naar verwachting advies van de OD NZKG gevraagd voor het uitwerken van de bouwstenen circulaire demontage en gescheiden houden en bouw en gebruik van modulaire en adaptieve gebouwen, - Amsterdam start een waterstofproject. Om deze ontwikkeling te stimuleren, is het nodig te inventariseren welke aanpassingen nodig zijn in wet- en regelgeving. - Voor het terugdringen van het energieverbruik door bedrijven en voor het uitwerken van het landelijk klimaatakkoord in een beleidsinstrumentarium wordt aan de OD NZKG denkkracht gevraagd. Amsterdam Aardgasvrij - Er zijn verschillende vragen op het terrein van de warmtetransitie voor de stad, zoals onderzoek naar andersoortige warmtewinning, geothermie en aquathermie. Bij deze transitie wordt inzet van de expertise van de OD NZKG gevraagd, bijvoorbeeld omtrent de druk op de ondergrond in relatie tot het verzwaren van het energienet, Voor het aardgasvrij bouwen, het aanscherpen van de EPC-norm naar 0.2 en wegens de eisen van de BENG is het nodig om de bouwregels aan te passen voor wat betreft het beperken van overlast van lucht- waterwarmtepompen. Bestrijden ondermijning - Speciale aandacht geeft de OD NZKG aan ondermijning als specifiek nieuw product in het Uitvoeringsprogramma 2020 en door inzet op de wet Bibob, 2.2 Kaders voor uitvoering De kaders voor de uitvoering van de milieutaken zijn vastgelegd in de Wabo en het VTH-beleid Amsterdam. Een verbijzondering van het kader wordt beschreven in de regionale VTH-strategie OD NZKG 2019-2022, De uitvoeringsopgave wordt gemaakt op basis van het vastgestelde uniforme uitvoeringsniveau in combinatie met een actueel bedrijvenbestand. Het bedrijvenbestand wordt jaarlijks per 1 september herijkt. Voor het UVP 2020 is sprake van een lichte toename naar 7.468 bedrijven. Bedrijvenbestand per 1 september 2019 Product Aantal inrichtingen TET LT TPA) A __R&T Niet-meldingsplichtige bedrijven 2,068 B1 R&T Meldingsplichtige bedrijven beperktere milieu-impact 3.835 B2 R&T Meldingsplichtige bedrijven zwaardere milieu-impact 1.405 m C_R&T Vergunningplichtige bedrijven Rie Overig Regulering & Toezicht (M&L+M&I) mn 2.3 Analyse risicogestuurd werken als basis voor de inzet 2020 Een andere bron — naast de beleidsdoelen - om de inzet voor 2020 te bepalen, is de analyse van de informatie over 2018 en 2019 in het kader van risicogestuurd werken. Deze analyse van een aantal milieukenmerken zoals klachten, incidenten, nalevingsgedrag en branche-specifieke kenmerken dient als basis voor brancheplannen. In deze brancheplannen wordt een prognose gegeven van het aantal en soort controles, Onderstaande figuren geven inzage in: e Het spontaan naleefgedrag per branche in het gehele werkgebied van de OD NZKG (het percentage bedrijven binnen de branche zonder overtredingen bij de eerste controle) e Het aantal klachten (signalen vanuit de omgeving op bijvoorbeeld geur- of geluidoverlast) el | el Arn Teer at Ju 13 ed | AA AL igsaienst noordzeekanaalgebied Verblijfs)gebouwen: kantoren, scholen, hotels, e‚d, 41% Afvalsector 28% Agrarische sector 57% Automotive 52% Beton, asfalt en puinbrekers 0% Bouw en hout 73% Chemische sector (inclusief kunststof) 17% Groot- en detailhandel 70% Horeca, sport en recreatie 29% Installaties 80% Metalectro 51% OVERIG 68% RBML 0% Scheepvaart en havens 39% Tankstations 29% Verf, drukkerijen, chemische wasserijen, e.d, 50% Voedingssector 50% Vuurwerk, explosieven en schietinrichtingen 62% Zorgsector 45% Het spontane naleefpercentage binnen de branches voor het hele Noordzeekanaalgebied verschilt sterk per branche, De bouw en houtsector en de installaties zijn het meest nalevingsgetrouw. De afvalsector, tankstations, chemische wasserijen en de afvalverwerkers scoren het laagst. De branche gebouwen is buiten beschouwing gelaten omdat de lage naleving het gevolg is van het gerichte toezicht op energiebesparing. 8 11 C 4 Q GQ s@ lo > 2Q bo 6 A 6 A a/ Q Á q 223 Geluid z2@ 1 I& / 10  gp Geur Q | bs 59 Overig o 2.4 VTH-uitvoering in het outputpakket Door de uitvoering van de wettelijke VTH-taken draagt de OD NZKG bij aan het beleidsdoel “een gezond leefklimaat”. De OD NZKG deelt deze taken op in enerzijds vergunningverlening & regulering en anderzijds toezicht & handhaving. 2.4.1 Vergunningverlening & regulering Een omgevingsvergunning biedt rechtszekerheid aan ondernemers en beschermt omwonenden tegen onaanvaardbare milieuhinder. Vergunningprocedures geven omwonenden tevens de gelegenheid inspraak uit te oefenen en kennis te nemen van de inhoud van een vergunning. Vanuit dit programma behandelen wij aanvragen omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu en actualiseren wij vergunningen indien daar aanleiding of noodzaak toe is, Tevens behandelen wij meldingen van bedrijven die milieurelevante activiteiten uitoefenen die geen vergunning vereisen, Door het goede vestigingsklimaat is de gemeente Amsterdam ook bijzonder aantrekkelijk voor nieuwe bedrijven die bestuurlijk onder het vergrootglas liggen, zoals bio-energiecentrales en datacenters, De gemeenteraad heeft op 10 juli 2019 een voorbereidingsbesluit genomen ter beperking van de vestiging van datacenters, Bij dergelijke initiatieven informeren wij de gemeente actief, Prioriteiten en prognose inzet 2020 De werkzaamheden in het kader van de regulering Milieu bestaan voornamelijk uit: - Procedures op initiatief van een aanvrager van een vergunning (vooroverleg, vergunningen, maatwerk, meldingen en rapportages). - Programmatisch actualiseren: het toetsen van de vergunningen aan de huidige activiteiten, waar nodig gevolgd door actualisatie ervan, - Reguliere actualisaties: van de vergunningen van 10 jaar oud, dat is in basis per jaar 10% van alle vergunningen, - Historische werkvoorraad: de vergunningen van ouder dan 10 jaar. Nieuwe reguliere aanvragen krijgen voorrang op reguliere actualisaties en ambtshalve maatwerkvoorschriften. m Een actualisatie van een vergunning die noodzakelijk is om acute fysieke risico's te vermijden, krijgt een hogere urgentie, mn Energiebesparing Energiebesparing is een prioritair thema in regulering en programmatisch actualiseren, naast bijvoorbeeld de bepalingen van het Derde Landelijke Afvalbeheerplan (LAP3) ten aanzien van afvalverwijdering. Er wordt een scan gemaakt van omgevingsvergunningplichtige grootgebruikers en middelgrote gebruikers van energie, waarbij wordt onderzocht of voor de betrokken inrichting mogelijk voorwaarden over energiebesparing in de vergunning moeten worden opgenomen. Resultaten uit de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) of de Meerjaren Energie Afspraak (MJA) worden meegenomen als onderdeel van de beoordeling van de aanvragen. 5 Cmgevingsadienst noordzeekanaalgebied Dit leidt tot de volgende planning: Omschrijving Aantal gepland 2020 Reguliere actualisaties [output] Actualisaties — historische werkvoorraad [regiel De | Meldingen Besluit lozing buiten inrichting Toepassing bodemenergiesystemen De ambitie om in 2050 van het gas af te zijn, leidt tot een sterke toename van (gesloten) bodemenergiesystemen (G)BES). Deze activiteiten vallen onder het Activiteitenbesluit en/of het Besluit lozing buiten inrichtingen en er moeten meldingen voor worden ingediend, Door deze explosieve groei wordt het gebruik van de ondergrond steeds intensiever. Hierdoor kan er interferentie tussen BES plaatsvinden met een minder efficiënte werking van de systemen als gevolg. Dit maakt ook de beoordeling van de ingediende meldingen steeds complexer. De OD NZKG gaat in 2020 een onderzoek doen naar de mogelijkheden van risicobeheersing via regulering en toezicht van (G)BES onder de Omgevingswet. Daartoe is het nodig inzicht te verwerven in de energierendementcijfers van (G)BES in verschillende omstandigheden, Met dit onderzoek komen de risico's voor de kwaliteit van de bodem en ondergrond in beeld en wordt het energierendement van BES voor de huishoudens beter inzichtelijk en beheersbaar dan nu het geval is, Het onderzoek vindt plaats in bodemadvies regie-uren, 2.4.2 Toezicht en Handhaving Toezicht en handhaving hebben tot doel het vergroten van de milieukwaliteit en veiligheid van de fysieke leefomgeving, door het verbeteren van het naleefgedrag inzake milieu- en brandveiligheidsregels binnen de inrichtingen en bij activiteiten. Toezicht bestaat uit een palet van instrumenten. Het uitvoeren van controles is daar slechts één van. De inzet van het meest geschikte instrument is afhankelijk van de score langs de Tafel van 11 (het landelijk integraal afwegingskader voor beleid en handhaving). Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor het versturen van informatiefolders in het kader van preventief toezicht of voor administratief dan wel repressief toezicht, In brancheplannen wordt de keuze voor het instrument gericht uitgewerkt, Prioriteiten en prognose inzet 2020 In lijn met de VTH-programmering is het toezicht op de risicovolle en dominante branches met prioriteit opgepakt. Uitzondering hierop zijn die branches die seizoensgebonden activiteiten hebben. Voorbeelden hiervan zijn de agrarische sector en de verkoop van consumentenvuurwerk. Boeren willen wij tijdens hun drukke voorjaar en zomer niet onnodig belasten en de verkoop van vuurwerk vindt aan het einde van het jaar plaats, In het vierde kwartaal zullen deze seizoensgebonden controles worden uitgevoerd, aangevuld met controles op minder risicovolle bedrijven en de afronding van de lopende- en hercontroles, Door deze aanpak drukken calamiteiten en meerwerk als gevolg van onregelmatigheden in het veld niet op de prioritaire controles, Hierdoor neemt de doorlooptijd van de procedures af en neemt de focus op de controles toe, Dit heeft een positief effect op de kwaliteit, continuïteit en planmatigheid van het toezicht, Om de efficiëntie van het toezicht verder te vergroten en ter voorbereiding op de Omgevingswet en het informatiegestuurd werken, wordt ook komend jaar het toezicht verder geprofessionaliseerd, Hiervoor zijn en zullen verschillende sporen worden ingezet: e Innovatie: wij gaan een pilot draaien met de inzet van drones t.b.v. toezicht en het beoordelen van klachten. Daarnaast zullen wij de eerste stappen maken met de inzet van informatiegestuurd werken. e Diversificatie: het traditioneel toezicht (uitvoeren van een fysieke controle op locatie) gaan wij aanvullen met de inzet van preventief en administratief toezicht. Typische voorbeelden hiervan zijn het vergroten van de zichtbaarheid en de administratieve controles op certificaten. Uiteraard zullen we ons voordeel doen met de ervaringen van het systeemtoezicht bij Schiphol. e Efficiëntie: met de focus op de juiste dingen goed doen, zullen wij onze werkprocessen verbeteren (implementatie van LEAN werken). Ook zullen wij de branche-aanpak doorontwikkelen, waarbij extra aandacht wordt besteed aan de afhandeling van klachten. e Preventief toezicht: In de branches Automotive en Tankstations gaan we in 2020 werken met preventief toezicht. De branche Automotive is geselecteerd vanwege laag naleefgedrag in eerdere jaren. De branche Tankstations is geselecteerd vanwege de uniformiteit in overtredingen. Dit zijn de eerste twee branches waar we dit instrument inzetten. Ook voor andere branches wordt aan preventief toezicht invulling gegeven in 2020. Voor deze branches wordt het instrument gedurende 2020 nader uitgewerkt. In dit uitvoeringsprogramma lichten we drie prioritaire branches voor de gemeente Amsterdam in 2020 uit; Automotive, Agrarisch en Overig & Gebouwen. Rekening houdend met de omvang van deze branches, ontwikkelingen zoals de informatieplicht en de ervaring wat betreft naleving uit eerdere jaren (lessons learned) zetten we bij onze controles in deze branches in op onderstaande thema's, Branches Thema's Doelen Automotive Externe veiligheid handhaving. Aansluiting op Opslag gevaarlijke stoffen 2, Branche op orde maken ter Agrarisch voorbereiding op komende wet- en Meldingen regelgeving (o.a. over water en stikstof). 1, Bedrijven)bestand op orde houden. Duurzaamheid , On Overig & gebouwen 2, Realisatie informatieplicht (energiebesparende maatregelen). duurzaamheid, el | el aeta VAl Tail it Ts 17 OLLES AEK ELS TEER noordzeekanaalgebied Naast de prioriteiten voortkomend uit de risicoanalyse en aanvullend op de doelstellingen in het coalitieakkoord en de kaderbrief, heeft Amsterdam specifiek voor de uitvoering van de toezichtstaken een aantal bestuurlijke prioriteiten benoemd: Bestrijden van illegale activiteiten in het kader van ondermijning In 2019 heeft de OD NZKG aan verschillende (gezamenlijke) controles in het kader van bestrijding van ondermijning een bijdrage geleverd, Deze meervoudige, integrale aanpak (Samenwerking tussen overheidsorganisaties in de ‘één overheid'-gedachte) wordt in 2020 gecontinueerd, Naast de bestaande, veelal gebiedsgerichte, aanpak waarbij bedrijventerreinen gezamenlijk en integraal worden aangepakt (data- uitwisseling, analyses en controles) om illegale activiteiten op te sporen, zullen wij in 2020 aanvullend een (afval) ketenaanpak ontwikkelen. Dit wordt ingegeven door met name knelpunten (illegale activiteiten) in de afvalwereld en ambities in het kader van circulaire economie in de stad. Het gaat hier bijvoorbeeld over subsidiestromen in de afvalwereld waarvan de vraag is of deze wel doelmatig gebruikt worden, Bij elk verzoek om gezamenlijke inzet vanuit de gemeente of de politie moet worden afgewogen wat het aandeel van de OD NZKG moet of kan zijn ten opzichte van de reguliere taken in milieu-, bouw- en bodemtoezicht, In 2020 zal hiervoor een éénduidig afwegingskader worden opgesteld, Op basis van dit afwegingskader zal beoordeeld worden of de bijdrage zal bestaan uit: e Een oog-en-oorfunctie tijdens eigen controles, controles in de gezamenlijke acties en bij behandeling van vergunningaanvragen en meldingen. e _Informatieverschaffing (bijvoorbeeld middels folders) aan (bonafide) ondernemers over hoe zij kunnen meewerken aan de bestrijding van ondermijning. e Het delen van gegevens uit onze bestanden met de externe partners voor het maken van analyses en een gerichte aanpak. e Het deelnemen aan gerichte controles in samenwerking met externe partners in het kader van gebiedsaanpak en ondermijning waar een milieu-, bodem- of bouwaspect speelt. Dit in het kader van de integrale één-overheid-aanpak. e _Ondermijning is ook een van de speerpunten in de samenwerking binnen het DirecteurenOverleg Veiligheid Noordzeekanaalgebied (DOVN), waarin de OD NZKG deelneemt. Duurzaamheid en Energie In lijn met de landelijke duurzaamheidsopgave zullen alle midden en grootgebruikers worden aangespoord om aan de informatieplicht te voldoen. Met het voeren van de reeds geplande 1,300 integrale milieucontroles wordt ongeveer de helft van alle Amsterdamse midden en grootverbuikers op energiebesparing gecontroleerd. De energiebesparingsambities van de Gemeente Amsterdam gaan echter verder dan de landelijke opgave. Om hier invulling aan te geven zal de OD aanvullende capaciteit inzetten (deze worden deels afgedekt met de inzet van de Urgenda gelden en met aanvullende financiering. In het geval dat de aanvullende capaciteit niet beschikbaar komt zal de OD in overleg met de gemeente Amsterdam de prioritering van de integrale milieucontroles versus de gerichte duurzaamheid controles bespreken, De aanvullende capaciteit zal worden ingezet om de bedrijven aan te sporen alle energiebesparende maatregelen met voorrang te realiseren. Wij zullen deze bedrijven stimuleren om zo snel mogelijk de maatregelen te treffen door: e Bedrijven die zich nog niet hebben gemeld of waarvan de melding niet akkoord is worden gehandhaafd (bijvoorbeeld het opleggen van een dwangsom) e Een mailing aan alle midden en groot verbruikers met de aankondiging dat wij vanaf 2021 op realisatie zullen handhaven. e Tijdens de 1.300 geplande integrale milieu controles zullen wij de bovenstaande boodschap herhalen en een inschatting maken van de voortgang van het treffen van de maatregelen (de inschatting vormt de basis voor de handhaving op realisatie in 2021) e Gerichte duurzaamheidscontroles op de top-5 van CO2 uitstotende sectoren (verblijfsgebouwen, datacenters, horeca/recreatie, zorg en groot en detailhandel). Tijdens deze controles zullen wij sturen op de voortgang van het treffen van de energiebesparende maatregelen. Hierbij streven wij naar 250 controles. Deze controles zullen worden uitgevoerd door externe adviseurs gefinancierd vanuit de Urgenda gelden. m In maart starten nieuwe medewerkers. Deze zullen in de tweede helft van het jaar op deze controles worden ingezet. “ Ì A , Rn ps4 Ie el | el TIJ-Frs Tate Vil earl Ts 19 ed AA AL LEL DE noordzeekanaalgebied Prognose inzet 2020 Voor 2020 staan circa 1300 bedrijven gepland voor een integrale controle. Alle geplande controles worden integraal uitgevoerd, Controles naar aanleiding van klachten en/of meldingen (ongewone voorvallen) zijn veelal thematisch, De analyses per branche en soms per bedrijf met specifieke problemen vormen de basis voor de planning. Deze is in de brancheplannen uitgewerkt. Dit levert de volgende planning qua controles op: Aur tD Branches Aantal bedrijven Geplande me ee ome ee EE mee ee CE amen | | ee ata 2.5 Milieu-advies en Milieuregie 2.5.1 Milieu-advies De OD NZKG adviseert de gemeente Amsterdam in het kader van milieu-advies bij de ontwikkeling en implementatie van lokaal beleid, ondersteunt beleidsmedewerkers, adviseert, beantwoordt vragen en ondersteunt bestuurders. De advisering heeft betrekking op de thema's externe veiligheid, geluid, lucht/ geur en duurzaamheid (circulaire economie, energietransitie, klimaatadaptatie). Milieuadvisering is sterk vraaggestuurd, overwegend is het een mix van reguliere adviesvragen en vragen ingegeven door de actualiteit en nieuw beleid, Prioriteiten en prognose 2020 De Omgevingsdienst NZKG heeft circulaire economie benoemd tot prioritair thema en de inzet daarop uitgewerkt in een plan van aanpak voor 2019/2020. In 2019 is afgesproken de inzet van de OD NZKG voor het programma circulaire economie Amsterdam te intensiveren, Met als doelen: - Circulaire economie te verankeren in de organisatie, in het bijzonder in het VTH-instrumentarium en de VTH-praktijk, - In te zetten op samenwerking als partner van de gemeente Amsterdam op dit thema, het netwerk waar nodig gedurende het jaar te versterken, deel te nemen aan projectgroepen en de lobby met betrekking tot wettelijk instrumentarium te ondersteunen, - Waar nodig te adviseren op het gebied van circulaire energie, - De OD NZKG continueert de epc toetsing van het voorlopig- en definitief ontwerp aan de privaatrechtelijke afspraken die voor de Houthaven gelden. Hiervoor worden circa 160 milieu regie uren ingezet, De inzet op circulaire economie wordt in 2020 geïntensiveerd op de volgende activiteiten: Sluiten grondstofketens - Onderzoek naar specifieke grondstofstromen en aanpak bedrijven (de ketenanalyse-methode, ontwikkeld door de pilot kunststoffen, verder toe te passen op andere stromen). m - Experiment circulariteit in de vergunning. - Vervolgacties naar aanleiding van het rapport “Taskforce Herijking afvalstoffen", - Voortzetting van de inbreng in netwerken/samenwerkingsverbanden, waaronder deelname aan mn projectgroepen MRA inclusief deelname aan het Regionaal programma Cirkelstad (RPC). Circulair bouwen - Ontwikkelrichting ‘Gebruik van hernieuwbare en secundaire bouwmaterialen’ door het aanscherpen van de MPG-norm. De inzet van de OD NZKG is van belang in verband met kennisontwikkeling over het toetsen van de norm ten behoeve van toezicht en handhaving. - Bijdragen aan het uitwerken van de bouwstenen ‘circulaire demontage’ (Slopen) en ‘gescheiden houden’, - Ontwikkelrichting ‘Bouw en maak gebruik van adaptieve en modulaire gebouwen’, Advisering OD NZKG om te kunnen bepalen wanneer en in welke mate een gebouw aan het criterium voldoet, - Meedraaien in het RPC als verlengd bestuur van Amsterdam, expertise inbrengen en kennis opdoen. Het doel van het RPC is om circulair, energieneutraal en klimaatadaptief bouwen in de regio met sluitende businesscases op zo kort mogelijk termijn mogelijk te maken. Binnen het programma brengt elke partner eigen projecten in. El Cmgevingsadienst noordzeekanaalgebied Bijdrage aan programma’s Haven Stad Voor deze opgave is de inzet van advies van de OD NZKG gewenst bij het beoordelen van de mogelijkheden van versnelde transformatie van deelgebieden, In 2020 zal onder andere ondersteuning voor milieuonderzoeken en monitoringsplannen worden geleverd waarbij een doorkijkje richting ontwikkelingen onder de Omgevingswet een rol zullen gaan spelen. Port of Amsterdam Voor de haven is de ambitie van de stad bij Port of Amsterdam ten aanzien van energietransitie en circulaire economie van belang. Het PAS-dossier zal de nodige inzet vragen. Verder ligt er een verzoek aan de OD NZKG om actief informatie te verstrekken aan Port of Amsterdam over de betekenis van de Omgevingswet voor het werkgebied in de haven, Advisering en toezicht bij evenementen: De OD adviseert op milieuaspecten bij evenementen met de nadruk op geluid en duurzaamheid. Net als de voorgaande jaren is de verwachting dat de inzet ook in 2020 substantieel zal zijn. Bij evenementen is geluidoverlast een aandachtspunt. Omwonenden dienen steeds vaker zienswijzen en bezwaren in. De gemeente Amsterdam wil dan ook meer inzetten om excessieve geluidsoverlast te voorkomen. Bij grote evenementen zal daarom ook de naleving van de vergunde geluidsruimte worden gecontroleerd en daardoor neemt de vraag om inzet van onze deskundigheid (ook bij bezwaren en rechtszaken) toe, Programmatisch actualiseren In 2020 wordt de toetsing op actualiteit van het vergunningenbestand dat 10 jaar of ouder is, afgerond. Hierbij wordt tevens geïnventariseerd welke milieu-onderwerpen in aanmerking komen voor actualisatie, De huidige stand van zaken is dat van de 160 vergunningplichtige bedrijven in de gemeente Amsterdam er circa 77 waarvan de vergunningen 10 jaar of ouder (oprichting of revisie) zijn én die geactualiseerd zouden moeten worden. Dit noemen we de historische werkvoorraad, Dit betekent echter niet dat de gehele vergunningsituatie bij een bedrijf achterhaald is; later verleende vergunningen zullen in de regel voldoen aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving. Het ligt niet in de lijn van de verwachting dat deze historische werkvoorraad in 2020 weggewerkt zal worden. Reden is dat procedures voor een ambtshalve wijziging vaak complex zijn en soms ook gecombineerd worden met een langer durend en complexer traject voor revisievergunning op verzoek van de aanvrager. Een andere reden is dat het in de toekomst ook niet altijd meer nodig zal zijn om specifieke voorschriften te actualiseren, omdat bepaalde milieubelastende activiteiten (mba's) van een bedrijf onder algemene regels komen te vallen onder de Omgevingswet. Er kunnen er ook redenen zijn om vergunningen te actualiseren die jonger zijn dan tien jaar. Denk hierbij vooral aan actualisatie op nieuwe dan wel gewijzigde wet- en regelgeving en prioritering vanuit het Rijk, Dit maakt geen onderdeel uit van het programmatisch actualiseren zoals hierboven beschreven. De actualisatie van deze vergunningen zal extra inzet vragen en is nu niet meegenomen in dit uitvoeringsprogramma. De kans bestaat echter dat deze omstandigheden zich in 2020 wel zullen voordoen, zoals bijvoorbeeld op de onderwerpen veiligheid, duurzaamheid, afval, legionella, zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) of de stikstofproblematiek. 2.6 Inzet uren en middelen Milieu en Brzo - output Soort Begroot Begroot uren Categorie bedrijven product Kengetal Tarief aantal 2020 2020 Bedrag Regulering & Toezicht 193ole _ 9946) al 7o2le 78772 Regulering & Toezicht Vergunningsplichtige bedrijven (C) 55,30 [€ 99,46 8.705 [€ __ 365.779 Regulering & Toezicht Meldingsplichtige bedrijven zwaardere milieu impact (B2} | output | _______98| € 99,46 1.405 13.769 | € 1.369.465 Regulering & Toezicht Meldingsplichtige bedrijven beperktere milieu impact (B1) € 99,46 3.835 8.054 | € 801.001 Regulering & Toezicht Niet-meldingsplichtige bedrijven (A) € 99,46 2.068 3.102 [€ _ 308.525 Totaal Milieu en Brzo output 7.468 34.421 [€ 3.423.542 | Milieu en Brzo - regie Soort Begroot aantal | Begroot uren Activiteit Categorie bedrijven product Kengetal Tarief 2020 2020 Bedrag Milieu Regieproduct VTH-A programmering & uitvoeringsbeleid [rege | | € 99,46 1.846 1.846 | € 183.603 Intensieve Handhaving [rege | | 99,46 € 49730 Program matisch actualiseren (extra) [rege | ____ le 99,46 € 98167 Regulering & Toezicht Besluit lozen buiten inrichtingen [rege | Te 99,46 2.500 2.500[€ __ 248.650 Regulering & Toezicht overige | rege | Te 99,46 1.500 1500 [€ 149.190 Milieu Advies Milieuadvisering [ rege | [€ 99,46 8.900 8.900 | € 885.194 Geluidkaarten (zonebeheer) [rege | Je 99,16 € 49730 Evenementen Milieu Evenementenadviezen [rege | _ | € 99,46 2.300 2.300 | € 228.758 Toezicht evenementen [rege | | 99,46 € 49730 Ondermijning [rege | | gese} 400 ____soofe 39784 coordinerende taken Urgenda gelden rege |___[e 9046 € 22876 Totaal Milieu en Brzo regie |_20463| __201e3|e 2.005.412} eg 5 ‚g eb 7 (á k 9 4 9 9 4 /á Sr RSS De AN Ed Q id en ie Dd À N S Be € N 4 Leie eFratete erris ere Tels 5 eh AT iS AR! pk! ed AA AL goUiT: ee 0 noordzeekanaalgebied 3 Jaarprogramma 2020 Bouw Fig In dit hoofdstuk maken wij inzichtelijk hoe het programma bouw bijdraagt aan de beleidsopgaven en wat wij daarvoor aan activiteiten leveren. Voor de gemeente Amsterdam voeren wij de bouwtaken uit in een deel van de grootstedelijke gebieden. Voor de betreffende gebieden behandelt de OD NZKG de vergunningaanvragen. De werkvoorraad voor bouwtoezicht is vooral afhankelijk van de verleende bouwvergunningen, Afhankelijk van de daadwerkelijke start van de bouw worden de controles uitgevoerd. Bij de controles wordt gebruik gemaakt van een systematische aanpak, op basis van digitale checklisten. Hiermee is ook de inhoudelijke kwaliteit van het toezicht gewaarborgd en navolgbaar. 3.1 Wat is onze bijdrage aan de doelen? De OD levert in 2020 vanuit het programma Bouw een bijdrage aan de beleidsdoelen met de uitvoering van de volgende taken: ® Gezond leefklimaat - Door de uitvoering van de wettelijke VTH-taken voor bouw, gebruik en sloop zorgt de OD NZKG dat bouwwerken veilig (brandveilig en constructief), gezond, bruikbaar en energiezuinig worden gebouwd en dat ook blijven, e Voldoende duurzame woningen in Amsterdam - Goede, snelle vergunningverlening, actieve afstemming in projecten (vooroverleg), - Bouwadvies, bijv. veiligheid hoogbouw. - Passend toezicht op utiliteitsbouw en (Sinds medio 2019) op grootschalige woningbouw; - Implementatie van het ketentoezicht op asbestverwijdering/sloop. © Energietransitie - Binnen de wettelijk kaders steeds meer aandacht voor energiezuinig/gasloos bouwen, - EPC en MPG toetsen, ontwikkeling BENG, waarmee de energieprestatie en de milieubelasting van nieuw te bouwen gebouwen en woningen wordt beoordeeld, Waar de OD NZKG niet de bouwtaken uitvoert gebeurt dit op verzoek, 3.2 Analyse ontwikkeling van de bouw als basis voor inzet 2020 In tegenstelling tot de analyse van de ontwikkeling van de bouw door het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid, waarin gesignaleerd wordt dat de bouwproductie in het gebied Amsterdam nog steeds toeneemt, zien we in de praktijk dat bij de OD NZKG het aantal aanvragen terugloopt. Het blijkt lastig te voorspellen in welke (grootstedelijke) gebieden de Wabo-taken bij de OD terechtkomen en de uitspraak van de Raad van State over de stikstofproblematiek gaat consequenties hebben voor de planning van grote woningbouwprojecten. We zijn daarom voorzichtig in de verwachtingen voor 2020, 3.3 Vergunningverlening & regulering Duurzame bouw Naast de bovengenoemde inzet biedt de OD NZKG stadsdelen aan de EPC/MPG-toets en vanaf medio 2020 de BENG toets op basis van regie uit te voeren. Binnen de beschikbare middelen zal de ruimte worden gezocht het toezicht hierop te intensiveren. De OD NZKG stelt een plan van aanpak op om samen met de stadsdelen het toezicht op en de handhaving van de EPC/MPG en vanaf medio 2020 de BENG verder te ontwikkelen, In 2020 zal een verdere optimalisatie plaatsvinden van de projectmatige vooroverleggen, omdat er een duidelijke behoefte is om de complexe projecten in een vroegtijdig stadium in het juiste spoor te zetten qua samenwerking tussen de diverse betrokken partijen. Op het gebied van het stikstofvraagstuk voor de bouwprocedures zoeken wij samenwerking en afstemming met de stadsdelen om voor heel Amsterdam zoveel mogelijk dezelfde handelswijze te ontwikkelen, Om een verdere professionalisering in het legesproces door te voeren, zijn afspraken gemaakt over de input die de OD NZKG op drie vaste momenten levert aan de gemeente Amsterdam om een prognose te kunnen maken voor de bouwleges, Tweemaal per jaar wordt een audit uitgevoerd op het legesproces ter onderbouwing van de financiële rechtmatigheid, AN A gis ZK 0 a | KL / ZK ZEI Ns /\ ee ZU 20 IN ak m Dl | De RK | | X EN | _ DAK | ERG wierf” bolts NE el 3 rl RC Dt En HS : | EN ie Pp Ï N AJ De el KS Ì Eike nis = PK De Mm | Ld | 5 ol EN î gp SG \ sr” EPD iK 5 5 DZ” Pa EE 4 OS NA N / td p/ En ng B: ed arn Ta levi Tarik _t 25 ee AN KAL LEL DEE noordzeekanaalgebied 3.4 Toezicht & Handhaving Asbest en sloop Door een wijziging in het Bor zal de OD NZKG ook zorg moeten dragen voor het ketentoezicht op asbest, De OD NZKG werkt in overleg met alle opdrachtgevers voorstellen over werkwijze en taakverdeling uit. In het eerste kwartaal van 2020 wordt het resultaat weer teruggelegd bij de opdrachtgevers, Daarna zullen vergunningverleners en toezichthouders de nieuwe taken uitvoeren. In dit UVP wordt voorlopig 1500 uur op regiebasis uur afgesproken om in 2020 asbesttaken uit te gaan voeren voor Amsterdam. In overleg met Amsterdam wordt besproken hoe de gefaseerde overgang van de taken vanuit de stadsdelen zal plaatsvinden, Brandveiligheid Voor de gemeente Amsterdam voert de OD NZKG circa 380 controles brandveilig gebruik uit. Dit zijn controles bij objecten met een gebruiksvergunning, zoals grote kantoorgebouwen en musea. Met alle ziekenhuizen wordt in 2020 al een nieuw convenant brandveiligheid op basis van systeemtoezicht afgesloten. Het systeemtoezicht richt zich op de eigen procedures en systemen van een eigenaar van een gebouw. Het geeft eigenaren ruimte om verantwoordelijkheid te nemen en de overheid de mogelijkheden om extra (bovenwettelijke) risicogerichte adviezen te geven. Dit vormt de basis voor meer risicogerichte en efficiëntere controles bij deze omvangrijke en dynamische objecten. De OD NZKG heeft veel ervaring met deze aanpak en ontwikkelt deze verder in gezamenlijkheid met de Brandweer Amsterdam Amstelland en het Expertiseteam Brandveiligheid van de stadsdelen, ID De NIE iN n AD AO _ Nn Nh He dU ED | ; ij | Í \ dà 8 je, Í | Í he: bid GT « Kh li NS ‚ Gb 4 n ) ed e. p 0, ef # CZ << NJ NS 5 N 5 2 p N SS nT 8 Ng 4 3.5 Bouwadvies en bouwregie Uitvoeringsbeleid bouw Amsterdam De ontwikkelopgave van de gemeente Amsterdam in het fysieke domein, de toenemende dynamiek in de samenleving en de verwachte majeure wetswijzigingen door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) en de Omgevingswet zijn leidend voor de taken die de OD NZKG in dit taakveld uitvoert. In 2020 zal de voorbereiding op de Wkb tijd gaan vragen, onder meer door de werkwijze in de praktijk te gaan uitwerken door middel van pilots, Het Expertisecentrum Bouw van de OD NZKG ondersteunt de stad en de stadsdelen in het voeren van een samenhangend, overkoepelend uitvoeringsbeleid voor de vergunningverlening en het toezicht op het bouwen en gebruiken van gebouwen. De activiteiten zijn divers: van deskundigheidsbevordering, cursussen, voorlichtingsbijeenkomsten tot advisering over het toepassen van bouwregelgeving in concrete situaties, Een aantal voorbeelden: e Uitvoeringsbeleid in het kader bouwen in de stedelijke omgeving, met mogelijk een pilot e Project Greenlane voor een soepeler vergunningtraject, in samenwerking met het Havenbedrijf Amsterdam. ® Brandveiligheidsprojecten, waar onder het Project convenant brandveiligheid in de zorg (samenwerking van de stadsdelen, de Brandweer Amsterdam-Amstelland, de zorgkoepel SIGRA en de OD NZKG) en het project Brandveiligheid gevelbekleding hoogbouw. © Duurzaamheid: implementatie van de milieuparagraaf van het Bouwbesluit, lobby bij het Rijk over de invulling van deze mm paragraaf. ® Adviseren over uitvoeringsaspecten en beleid ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de stad, ter ondersteuning van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen de Welstandscommissie); e Ondersteuning van de Directie Wonen door advisering over de toepassing van regelgeving op het gebied van woningkwaliteit en door deelname aan de pilot ‘Goed Verhuurderschap' van BZK namens de Directie Wonen; ® De OD NZKG zal voor Amsterdam onderzoeken op welke manier duurzaamheidsmaatregelen op en rond de bouwplaats vorm kunnen krijgen en op welke wijze Amsterdam dit kan toepassen bij de toekomstige bouwprojecten. arn Ta levi Tarik _t by/ ee AN KAL LEL DEE noordzeekanaalgebied Gelijkwaardigheidscommissie Bouwbesluit Het Bouwbesluit kent duidelijke prestatie-eisen. Soms kan een plan niet rechtstreeks aan deze regels voldoen, maar is het aantoonbaar dat er op andere, gelijkwaardige wijze toch wordt voldaan aan het doel van het artikel, Het Bouwbesluit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om via de gelijkwaardigheidsbepaling met een dergelijke oplossing in te stemmen. De gelijkwaardigheidscommissie is in te zetten om gelijkwaardigheid te bepalen bij onder andere energieprestatieberekeningen, de aansluitplicht op warmte-infrastructuur en brandveiligheidsvraagstukken. De beoordeling van een dergelijke oplossing is vaak niet eenvoudig. Om te komen tot een oordeel dat deskundig, objectief en integraal is en ook in lijn met landelijk en lokaal beleid, bespreekt de Omgevingsdienst dergelijke plannen in de gelijkwaardigheidscommissie, Voor de Amsterdamse haven zetten wij capaciteit in op de Gebiedsregie, waarbij onderwerpen als Omgevingswet en het stikstofvraagstuk gecoördineerd worden aangepakt. Advies constructieve veiligheid De OD NZKG levert constructief advies aan de stadsdelen bij aanvragen van bouwvergunningen en bij vergunningen voor evenementen waar gebruik wordt gemaakt van constructies zoals tenten en podia, Komend jaar vindt het evenement Sail 2020 plaats, Vanuit constructief advies zal ook deel worden genomen aan vooroverleg. Verder zien we een toename van de vraag vanuit de stadsdelen om te adviseren over constructieve veiligheid tijdens bouwactiviteiten, In 2020 gaat OD NZKG samen met de gemeente Amsterdam een verdere ontwikkeling doorvoeren in het benutten van de signalen vanuit de uitvoering. Voorbeelden: e We zetten onze ervaringen met energiezuinig bouwen in Amsterdam en andere gemeentes in ons werkgebied in voor de doorontwikkeling van de EPC/MPG-norm en de ontwikkeling van de regeling voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). e Op het gebied van constructieve veiligheid zien we een sterke toename van het gebruik van glas bij hoogbouw. Dit past binnen het huidige bouwbeleid maar vraagt wel om een nadere verkenning qua veiligheid en duurzaamheid. Regulering en toezicht tunnels Voor 2020 wordt er in totaal 5,200 uur inzet geraamd voor de tunnels in Amsterdam. De Piet Heintunnel vraagt inzet in verband met het vooroverleg over en de aanvraag van de omgevingsvergunning en de mogelijke start van het vooroverleg voor de openstellingsvergunning. Daarnaast gaan we inzetten op toezicht op het gebruik tijdens de gedoogperiode. Voor de A9/Gaasperdammertunnel wordt in januari 2020 de aanvraag openstellingsvergunning ingediend, naar verwachting kan de tunnel medio 2020 opengesteld worden. In 2020 wordt hier ook veel grondverzet verwacht in verband met de aansluiting van de tunnelmonden en de sloop van de oude A9, Voor Zuidasdok verwachten we vanaf april veel uren te maken in verband met het toezicht op de uitvoering (tot april loopt nog het verkenningsonderzoek naar de projectscope en ligt het meeste werk stil), 3.6 Inzet uren en middelen 0 ON product Kengetal Tarief aantal 2020 2020 Bedrag [Melding brandveilig gebruik ostput | ____ sale 9946) 120] ___696|e 69.224) [Regulering & Toezicht reclame, inrit, ROenkap | output | _____2ole 9946} 90] 2430fE 241.688] [Totaal Bouw output ssl __1anje 1832103) 0 NE product Kengetal Tarief aantal 2020 2020 Bedrag Bouw Maatwerk [Regulering & Toezicht BOM B1, B4, B5,B6 Nieuwbouw (groot) | regie | ____|€ 9946} 4.000] 4000f€ 397.840] [Regulering & Toezicht BOMBB complex | rege | Je 9946) 6700} __6700|e 666.382) [Reguliere handhaving | rege | _______|&€ 9946} 1300] 1300/€ 129.298 [vooroverleg | rege | | 9946} 1500] 1500f€ 149.190 [Klacht-/incidentmelding bouw | rege | |€ 9946} 100} z100j€ 9.946 [Advies constructie bij evenementen rege | _____|& 9946} 1600] 1600}€ 159.136] [Advies constructieve veiligheid | rege | _____|&€ 9946] 32200] 32200}€ 3202612] [Projectmatig vooroverleg rege | ____|€ 9946} 2605] ___2605|E 259.093] [Regulering & Toezicht umels rege | ____|e 9946} 5200} 5.200fE 517.192 [EPC Beoordelingen rege |_______ le _946} 1700] 1700fE 169.082] [MPG beoordelingen rege |_______ le 9946} 500] ____s00fe 49.730 [Uitvoeringsbeleid bouw rege | ____|e 9946} 5440] __5.aa0fe 541.062 | [ketentoezicht Asbest rege |______ le 9946} 1500] 1500fE 149.190] Projecten ____|roezichterendveliggebruikhotuoo | rege | le sal soo| sole 7oscs| [_______|Prolectbruggenenkades | rege | ____ |e spas} 1400] 1400f€ 139.244] [rotaalBouwregie Ol 66545] __g654s|e 6.618.566] aren VateVile taris riete In 29 7 Ï AN KAL TELERS noordzeekanaalgebied In hoofdstuk 2 van dit uitvoeringsprogramma zijn de beleidsopgaven van de gemeente Amsterdam geschetst. In dit hoofdstuk maken wij inzichtelijk hoe het programma Bodem bijdraagt aan deze beleidsopgaven en wat wij daarvoor aan activiteiten leveren, 4.1 Wat is onze bijdrage aan de doelen? In 2020 levert de OD NZKG vanuit het programma Bodem een bijdrage aan de volgende doelen uit uw beleidsopgaven: ® Gezond leefklimaat - De uitvoering van de wettelijke VTH-taken draagt bij aan een schonere en gezondere bodem, - De PFAS-problematiek zal het ook komende jaar aandacht vragen, in relatie tot de wijzigingen in regelgeving en de effecten voor Amsterdam. © Energietransitie - Vanwege de duurzaamheidsopgave is het de komende periode nodig om veel in de grond te werken, denk hierbij bijvoorbeeld aan de warmte-koude opslag. Dat betekent dat het in de ondergrond steeds drukker zal worden, Daarnaast levert Bodem noodzakelijke inzet van expertise voor de woningbouwopgave en de versnelling daarvan. nd CS - , oe Wettelijke kaders VTH-taken met betrekking tot de bodem worden verricht vanuit de wettelijke kaders van de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Daarnaast zijn er VTH-bodemtaken op grond van de Wet milieubeheer als er sprake is van bodemverontreiniging in relatie tot de activiteiten door de inrichting (bijvoorbeeld ongewone voorvallen met gevolgen voor de bodem) of vanuit het Bouwbesluit als gevolg van onzorgvuldige (asbest)sloop. De werkzaamheden rond vergunningverlening en meldingen bij Bodem zijn vrijwel volledig ‘vraaggestuurd’, De invulling van het uitvoeringsprogramma kan derhalve slechts als een indicatie gezien worden op basis van beschikbare kengetallen, ervaringen, prioritering en beleidsvereisten. 4.2 VTH-uitvoering in outputpakket Prioriteiten en prognose inzet 2020 Algemeen zal er in 2020 ten aanzien van de Omgevingswet veel inzet gepleegd worden op het omzetten van het programma Bodem naar Omgevingswettaken. Verder verwachten we dat er voor de stad veel inzet zal worden gevraagd voor de duurzaamheidsopgaven aangezien er veel in de grond gegraven zal worden voor bijvoorbeeld warmte-koude opslag en andere opgaven in de ondergrond. De prioriteit ligt bij het in regionaal verband normaliseren van het proces rond PFAS-houdende grond en het voorkómen van verspreiding hiervan. Daartoe zijn en worden voorschriften opgesteld en aangepast over grondverzet, zodat grond met veel PFAS niet wordt gecombineerd met schonere grond, De OD NZKG vervulkt hierin een voortrekkersrol, Voor 2020 wordt een verdere stijging verwacht van de inzet op de bodemtaken in het kernpakket. In de afgelopen jaren bleek al dat door aantrekking van de economie er veel activiteiten in de (verontreinigde) bodem plaatsvinden. Voor 2020 wordt wederom een groei voorspeld van graafwerkzaamheden. Voor komend jaar wordt voorgesteld om de prognose met 10% te verhogen ten opzichte van de CE eindejaarsverwachting 2019, Ten aanzien van een planning voor het uitvoeringsbeleid PFOS/PFOA (PFAS) is inmiddels rijksbeleid m vastgesteld, Het vraagstuk rond de laatste twee eilanden van IJburg, Strandeiland en Buiteneiland, zal veel inzet vragen. Amsterdam wil een flinke impuls geven aan de duurzame groei van de stad door Strandeiland en Buiteneiland natuurinclusief en energieneutraal laten bouwen en Buiteneiland volledig circulair aan laten leggen. Daarbij dient op een circulaire wijze grond te worden ingezet van elders in de stad, = DE EN CmgeVvingsaienst noordzeekanaalgebied 4.3 Bodemadvies en bodemregie Voor 2020 richten we ons op een groot aantal activiteiten. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste onderwerpen, Mochten er zich lopende het jaar nieuwe onderwerpen aandienen, zal er in overleg met opdrachtgever geprioriteerd dan wel getemporiseerd worden. e Voorbereiding Omgevingswet: er wordt nauw samengewerkt met het Amsterdamse programma Omgevingswet. De juristen van de OD NZKG onderhouden een korte lijn met de afdeling Bodem van Grond en Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam. e Bodeminformatiesysteem (BIS) en Bodemrapportagetool: het bijhouden van het BIS en het structureel invoeren van aangeleverde bodemonderzoeksgegevens in het BIS. ® Adviseren over de aansluitplicht en ontheffing daarvan op warmtenetten, waarvoor in het Amsterdamse verschillende regels gelden. Om dit op te lossen zal samen met R&D en G&O gewerkt worden aan beleid dat in 2021 onderdeel wordt van het Omgevingsplan. ® Gebiedsgericht grondwaterbeheer. Door Amsterdam zijn mogelijke gebieden geïdentificeerd waarbij een gebiedsgerichte aanpak van grote verontreinigingspluimen in het grondwater zinvol is. De OD NZKG werkt mee aan de uitwerking. ® Ondergrond in de Omgevingsvisie: hierover zal de OD NZKG een adviserende rol richting de gemeente Amsterdam pakken en deelnemen aan relevante landelijke overleggen. Bij het Ingenieursbureau Amsterdam is de regisseur ondergrond ondergebracht. e Meewerken aan het digitaal beschikbaar maken van exclusief bij de Omgevingsdienst aanwezige ondergronddata (bijvoorbeeld WKO-data). ®e De OD NZKG neemt deel aan het Programma Aanpak Spoedlocaties Amsterdam, dat tot doel heeft dat uiterlijk in 2020 alle Amsterdamse spoedlocaties zijn gesaneerd of in een beheerplan zijn opgenomen. @ Ondersteuning bij de jaarlijkse uitvraag Bodemconvenant aan team Bodem van G&O. ® Inbreng in en deelname aan landelijke overleggen over de inbouw van bodem in de Omgevingswet. ® De OD NZKG levert input aan de directie G&O voor rapportages aan het Uitvoeringsplan Spoedlocaties over de Amsterdamse voortgang van het programma. ® Zaakgebonden advies bodem: op bouwaanvragen bij stadsdelen adviseert de OD NZKG op verzoek over de bodemkwaliteit. e Het maken van een bodemkwaliteitskaart voor de openbare ruimte. e Voorbereiding op het ontvangen van de warme overdracht Wbb vanuit de provincie wat betreft Weesp. 4.4 Inzet uren en middelen Amsterdam EE Activiteit product Kengetal Tarief aantal 2020 2020 Bedrag [Bodemsanering zware impact output _|______340}€ 9946} __40| ___1360|€ 135.266) [Bodemsanering grote impact eutgut | ______a49le 9946] 125] ___5613|E 558.219) [Bodemtoepassing beperkte impact output | ______asle __ 9946] 280} ___1288|€ 128.104) EE Ee Activiteit product Kengetal Tarief aantal 2020 2020 Bedrag Bodem Regieproduct [Bodemsaneringgrootencomplex regie | ____|& _9946| _3000| __3000|e _ 298.380 [intensieve Handhaving __rege | ______ [€ _ 9946| sil ___sisle _ 51.222) Bodem Advisering [Bodem Advies rege | ____ [€ 9946} _2450| __2450|€ _ 243.677 | [Bodemkwaliteitskaart______rege | ____[& 9946} __3200| __3200|e _ 318.272 [Makelaarsinfo______________ rege | € __994e| 280} _280|€ 27.849) [Historisch vooronderzoek_regie | _____[€ _9946| _300| __300|e _ 29.838) [PASA__ rege _|_________[e 9946) ___120| ___120fe 1.935) [IGH / Ketentoezicht / Surveillance rege | _________[€ 9946) _1715| ___1715|€ 170.574) |Zaakgebonden advies Bodem rege | [€ 9946} __3030| ___3030|€ 301364) Arn saaie e= ra dd EE 7 AN AL TELERS noordzeekanaalgebied In het Randvoorwaardelijk pakket gaat het om werkzaamheden die voor de opdrachtnemer noodzakelijk zijn om de taken op een kwalitatief goed niveau uit te voeren, maar die niet direct gekoppeld kunnen worden aan de individuele producten voor de opdrachtgever. Uitgangspunt hierbij is dat deze randvoorwaardelijke taken bijdragen aan de kwaliteit van de uitvoering voor alle opdrachtgevers. Daarom dragen alle opdrachtgevers naar rato bij, Deze taken zijn onder te verdelen in: - Bestuurs- en beleidsondersteuning en accountmanagement - Administratie en procesondersteuning -_Risico- en informatiegestuurd werken, consignatiedienst, WOB, In het Algemeen Bestuur van de OD NZKG is afgesproken deze kosten gezamenlijk te dragen en te verdelen op basis van een verdeelsleutel (vastgelegd in de DVO 2019), Randvoorwaardelijk Begroot Soort uren OD NZKG Begroot uren Activiteiten product tarief 2019 Aandeel 2020 Bedrag Account 99,46 € 432.981 |consignatiedienst) | ____|e 9946 2.653 |€ 263.839 [Proces ondersteuning | le 99,46 29.031 € 1222512 Nieuwe wet- en regelgeving le 99,46 €_299.880 Totaal Randvoorwaardelijk |___ 5143 | 22.313 | € 2.219.212 Naast de randvoorwaardelijke taken zijn een aantal taken die niet direct gekoppeld kunnen worden aan de individuele producten en die specifiek voor de opdrachtgever worden ingezet. Deze taken zijn opgenomen bij programma-overstijgend, Programma overstijgend Begroot Soort uren OD NZKG | Begroot uren Activiteiten product tarief 2019 2020 Bedrag € 99,46 1.500 1500|€ 149.190 Uitvoering Bibob toetsen € 99,46 € 96.974 Omgevingswet € 99,46 1.300 1300 [€ _ 129.298 Totaal programma overstijgend 3.775 3.775 | € 375.462 Bezwaar en beroep: De steeds intensievere menging van functies, de steeds mondigere en beter opgeleide inwoners, de toenemende aandacht van de pers en de toenemende juridisering bij procedures dragen bij aan een langjarige de toename van het aantal bezwaar- en beroepzaken dat de OD NZKG behandelt. Dit zal in 2020 niet anders zijn. Voor komend jaar wordt een inzet van 1500 uur verwacht, Uitvoering van taken in het kader van de wet Bibob Door de OD NZKG wordt de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) toegepast op aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de activiteiten Bouw en Milieu, De Bibob helpt voorkomen dat de overheid door het verlenen van vergunningen criminele organisaties faciliteert. Ook wordt ingegrepen wanneer blijkt dat een vergunning structureel wordt ge/misbruikt voor het plegen van strafbare feiten, In 2020 intensiveert de OD de samenwerking met de Amsterdamse Aanpak Ondermijning. Omgevingswet Om te zorgen dat de OD NZKG goed is voorbereid voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2021 loopt een intensief programma Omgevingswet binnen de OD NZKG, Binnen dit programma worden de medewerkers opgeleid om zich voor te kunnen bereiden op de veranderingen die gaan komen. De opleidingen geven input voor uitgebreide impactanalyses die de gevolgen voor de OD NZKG in kaart brengen. Dit is weer input voor alle andere voorbereidingen, zoals het aanpassen van werkprocessen en de inzet van medewerkers, De OD NZKG staat klaar om zijn informatiseringsystemen te koppelen zodra de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet gereed is, Dit koppelen zal samen met de opdrachtgevers gebeuren zodat de vergunningaanvragen die de OD NZKG uitvoert ook bij de OD NZKG binnenkomen, De OD NZKG werkt samen met de opdrachtgever uit hoe de vergunningtermijnen kunnen worden verkort, wat zijn rol is als het gaat om de nieuwe wijze van adviseren bij initiatieven en de nieuwe eis van participatie bij vergunningaanvragen. Op 1 januari 2021 zijn we klaar om te beginnen met het werken volgens de nieuwe Omgevingswet. Dit vergt veel aan voorbereidingen in 2020, Het grootste deel van de voorbereidingen op de nieuwe Omgevingswet vangt de OD NZKG op binnen haar reguliere begroting. In dit UVP worden alleen de uren opgenomen die rechtstreeks besteed worden aan de voorbereiding en samenwerking met de gemeente Amsterdam, In 2020 gaan wij tijdig (verder) in gesprek met alle opdrachtgevers om te bespreken wat de gevolgen zijn van de Omgevingswet als het gaat om: e de Producten- en Dienstencatalogus; e eventuele taakwijzigingen als gevolg van wijzigingen in het basistakenpakket, het loslaten van het inrichtingenbegrip, de geluidswijzigingen, de overdracht van de bodemtaken en de gevolgen van de Wet Private Kwaliteitsborging (onderdeel van de Omgevingswet); e de nieuwe mandaatbesluiten die door de colleges voor inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten worden vastgesteld; e de gevolgen voor de nieuwe wijze van financiering na 2021; me e het uitwerken van de mogelijkheid voor leges op milieubelastende activiteiten in de legesverordening. Vanaf 2021 zal het zeker nog enige tijd duren voordat alle wijzigingen goed zijn ingedaald in heel Nederland en ook bij de OD NZKG. mn Specifiek voor Amsterdam worden binnen de programma-overstijgende uren de volgende projecten opgepakt. - De OD NZKG neemt deel in diverse pilots rondom de Omgevingswet, e In de pilot Geur wordt gekeken hoe de geur- en roetoverlast van horeca in stadsdeel Centrum kunnen worden aangepakt met instrumenten uit de Omgevingswet. e In de pilot Artis wordt gekeken hoe geanticipeerd kan worden op de nieuwe bodemregelgeving als het gaat om aanleggen van waterpunten in de dierentuin. - De OD NZKG schrijft samen met Amsterdam aan het omgevingsplan. Dit betreft alle onderwerpen waar de OD NZKG kennis en expertise over heeft: milieu, bodem, geluid en bouw. In 2019 is gestart met het samen schrijven aan de milieuregels uit de bruidsschat. De overige regels volgen in 2020. De OD NZKG doet actief mee met botsproeven, De OD NZKG zal ook samen met Amsterdam de regels alloceren naar de juiste locaties en samen met Amsterdam de regels vertalen naar toepasbare regels zodat ze ook opgenomen kunnen worden in het Digitaal Stelsel Omgevingswet, - Vanuit onze kennis en expertise functie doen wij ook mee aan expertsessies om te komen tot een Amsterdamse omgevingsvisie 2050, = PE EE Cmgevingsaienst noordzeekanaalgebied De OD NZKG streeft transparantie na in al haar handelen. Dat geldt ook voor de rapportage over de voortgang van het VTH uitvoeringsprogramma 2019, Daarom wenst de OD NZKG nu reeds aan te geven op welke wijze zij aan haar opdrachtgevers zal rapporteren. Met een frequentie van twee keer per jaar (tenzij anders vermeld) zullen de prestaties van de OD NZKG volgens onderstaand format worden gerapporteerd, Alle werkvelden Voor alle werkvelden zal worden gerapporteerd over het aantal handhavingstrajecten, het aantal toegepaste handhavingsmaatregelen en de procentuele verbetering van het naleefgedrag van de gecontroleerde bedrijfsactiviteiten. Hiervoor worden twee peildatums gehanteerd, te weten 31 juni en 31 december, AANTAL TOEGEPASTE HANDHAVINGSMAATREGELEN (vlgs LHS) VTHUP 2019 31 JUNI 31 DECEMBER voorererster CE Outcome 1, Welke trends zien we meerjarig. Deze wordt weergeven in grafiek en in tekst lichten we toe hoe we de uitvoering aanpassen(intensiveren, verminderen of veranderen) aan de hand van de trends en bevindingen, (hoe we anticiperen we op de ontwikkelingen) 2, Eén of meerdere sprekende voorbeelden vanuit de praktijk waar we in de uitvoering van onze basistaken tegen aanlopen.(vanuit onze reguliere VTH taken, en dan gaat het niet om de meerjaren trend) 3. Grafische weergave van de afhandelde klachten - uit de huidige VTHUP inclusief kwalitatieve toelichting Verdere doorontwikkeling van de outcome zal worden vormgegeven vanuit het de ontwikkelagenda samen met opdrachtgevers ! Algemeen De kwaliteit van de uitvoering wordt o.a. gemeten m.b.v. (genormeerde) indicatoren zoals deze per programma zijn weergegeven, aangevuld met: © periodiek op de inhoudelijke kwaliteit van afgegeven beschikkingen en dossiers uit te voeren onderzoek in de vorm van zgn. peer reviews; e steekproefsgewijze doorlichtingen door gekwalificeerde instanties; ® en evaluaties op casusniveau. Daarnaast wordt in overleg op gezette tijden ook klanttevredenheidsonderzoek gericht op belanghebbenden uitgevoerd (bestuur, burger, initiatiefnemers enz). Rapportage over uitkomsten en verbeteropties wordt gedeeld met betrokken opdrachtgevers; zo mogelijk en betekenisvol verbijzonderd naar opdrachtgever. Periodiek wordt verslag gedaan obv, kwaliteitscriteria waaraan de OD-organisatie en medewerkers wettelijk of conform bindende afspraken dienen te voldoen (QC 2,2,, Archiefwet, Brzo6 enz.) PP Programma Milieu/Brzo Resultaten Algemeen meetfrequentie B n 6 maanden- en jaarrapportage Realisatie vs. programma-raming Milieu/Brzo (uitvoering en financiën UVO) ‚ (jaarverslag) Omschrijving Aantal gepland 2020 me m Reguliere actualisaties [output] Actualisaties — historische werkvoorraad [regiel | Meldingen Besluit lozing buiten inrichting an Ta te Vie Tartt tt 37 el AN KAL LEL DE noordzeekanaalgebied 2020 Branches Aantal bedrijven Geplande CE CE geenmne ee Cn EN ame opereren | | endo ee Te AANTAL CONTROLES EN OVERTREDINGSGEDRAG Toezicht Aantal Aantal Aantal Bij hercontrole gepland uitgevoerd geconstateerd hercontroles | in orde mes | EE me OE LIKE meetfrequentie Kwaliteit Idem Binnen fatale termijn afgehandelde aanvragen (lex silencio, norm 0%) Idem Binnen termijn afgegeven beschikkingen (norm 2 …%) ldem Naleefgedrag (norm 2 % bij hercontrole in orde?) ldem Binnen 14 dagen afgehandelde controles (norm 2 80%) Idem Binnen 5 dagen afgehandelde klachten (norm 2 90%) Idem Binnen 5 dagen afgehandelde meldingen (norm 2 90%) ldem GROOTGEBRUIKERS AMSTERDAM B Beparingspotentieel nog niet vastgesteld ofwel onduidelijk m Afspraken gemaakt overtenenen maatregelen u Voldoende voortgang over tenemen maatregelen u Alle ener giebesparende maatregelen zijn genomen/geen besparingspotertieel 500 806 815 800 TIA 700 600 500 400 379 310 300 203 193 200 158 148 144 155 115 100 Ï „DN Emel - H me o —_— mm Aartalbedrijven PvA 2015 Stand eind 2018 Prognose eind 2019 Prognose eind 2020 MIDDELGROOTGEBRUIKERS AMSTERDAM m Beparingspotentieel nog niet vastgesteld ofwel onduidelijk = Afspraken gemaakt overtenamen maatregelen nm Voldoende voortgang over tenemen zo maatregelen 609 mn Alle ener giebesparende maatregelen zijn 600 genomen/geen bepa ngspotentiee: 500 475 487 487 400 360 300 232 20 145 153 151 11 153 us 17 100 62 65 5 ze 0 5 me B 5 0 md Ei Ed Aantalbedrijven FvA 2015 Stand eind 2018 stand 18 nov 2019 Prognose eind 2019 Prognose eind 2020 Anse Tels 39 ee AN KAL goUiT: ee noordzeekanaalgebied Ld . Energiegebruik bedrijven bevoegd gezag Amsterdam EL MW Gas AA) Penh e= Le k lore LDL ì 54 Vergunning | PJ a (alge PJ ttl ideate NOS jk sita cider ra EPO NOOT a: | f en “hiervan is 15 % rl afkomstig van ETS OT ALT te sehr ke A00 Top 5 in CÒ2 equivalenten B En E Á oo verblijfsgebouwen datacentra horeca/ recreatie kde groot- en detail Bte glee handel 323 kton 197 kton 148 kton 148 kton 68 kton Klimaatdoelstelling CO2 reductie Rol ODNZKG * Integrale afweging klimaat en 750 andere milieuthema's; * Controle maatregelen; * Monitoring voortgand EEn energiebesparing; ie * Sturing uitvoeringsbeleid; sf * Regierol 5 Û Oe! 1 Pak) PON, Pi lje,E| (EEN AAE 40 ©. IE Programma Bouw Bouw Aantal 2020 (middelgroot) ‘reneigsroeeemearme tomen | nn Peri EU | soopraongenaamest onge | soormeargen smeren | en Ee seggen OE LIKE meetfrequentie E 4 Cmgevingsadienst noordzeekanaalgebied S Programma Bodem Algemeen meetfrequentie A 6 maanden- en jaarrapportage (jaarverslag) en financiën UVO) Bodem Aantal 2020 tels Rh OE LIKE meetfrequentie an "In a Nam” . == PAS Emm =S Cmgevingsaienst noordzeekanaalgebied
Onderzoeksrapport
43
train
30-10-2018 Verhoging van de gemeentebelasting met 17% Beste mensen, Ik wilde het volgende punt indienen. De gemeentebelasting gaat dit jaar met 17 % omhoog. Mensen mogen helemaal geen spaargeld hebben om kwijtschelding te krijgen. Dat jaagt mensen de schulden in, want ze kunnen niet sparen voor onverwachtse tegenslagen. Als je meer op de bank hebt staan, dan dat nodig is om een maand van te leven, dan is dat al te veel. Als de wasmachine of de koelkast stukgaat, of er komt een naheffing, dan kunnen mensen dat niet meer opvangen. Ook kunnen ze niet sparen voor een verhuizing. Als je wisselende inkomsten hebt en een aanvullende uitkering, dan verrekent de sociale dienst dit zo slecht aan dat je wel een buffer moet hebben, want je moet vaak heel lang op je geld wachten. En je moet toch in de tussentijd je huur en rekeningen kunnen betalen en kunnen leven. Als je een medische urenbeperking hebt mag je maximaal 124 van je inkomsten houden. Ik heb uitgerekend dat je dan 40 euro huurtoeslag moet inleveren en ook krijg je dan geen kwijtschelding meer van de gemeentebelastingen. De 17 % verhoging van de gemeentebelasting treft ook arme mensen. Want er zijn ook arme mensen die gemeentebelastingen moeten betalen, omdat ze het niet kunnen permitteren om geen extra geld op de bank te hebben staan, of omdat ze net 100 euro boven bijstandsniveau zitten. Het verhogen van de gemeentebelastingen is geen sociale maatregel en jaagt mensen verder de armoede in. Daarom hoop ik dat de 17% verhoging niet doorgaat. Met vriendelijke groet, KEE
Raadsadres
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1061 Datum indiening 16 augustus 2017 Datum akkoord 15 september 2017 Publicatiedatum 19 september 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid N.T. Bakker inzake reclame-uitingen op de IJveren. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Op 11 augustus 2017 werd bekend dat de IJveren van het GVB niet langer enkel in de traditionele blauw-witte kleuren zou gaan varen. Het gemeentelijk vervoersbedrijf heeft besloten dat reclamebedrijf JCDeceaux vanaf komende maand de buitenkant van de veren mag gaan beplakken met reclame-uitingen. Reden hiervoor is de teruglopende rijksbijdrage voor het verzorgen van fijnmazig openbaar vervoer. “Onze subsidie is teruggelopen, dus we moesten op zoek naar andere manieren om geld te generen," vertelt een GVB-woordvoerder.! De fractie van de SP maakt zich zorgen over deze ontwikkeling. De discussie over buitenreclame is actueler dan ooit, waarbij de SP bij behandeling van het stedelijk kader bezorgdheid heeft uitgesproken over de opstapeling van reclame-uitingen in de openbare ruimte. Gezien het vorenstaande heeft het lid N.T. Bakker, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoe lang duurt de pilot met reclame op de IJveren? Hoeveel veren worden er gebruikt voor de pilot? Antwoord: De proef loopt vanaf september 2017 t/m 30 april 2018, en er mogen maximaal 2 veerponten van het type 50 beplakt worden. 2. Hoeveel reclame-inkomsten denkt het GVB binnen te halen met het bestickeren van de IJveren? Welk percentage van de jaarlijkse inkomsten uit reclames denkt het GVB te innen uit het bestickeren van de IJveren? Antwoord: GVB verwacht een opbrengst van ca. € 7.000,- per 4 weken per pont. In de periode van de pilot zitten 34 weken. Dus de opbrengst per pont is maximaal ! https://www.parool.nl/amsterdam/veerponten-worden-varende-reclamezuilen-a4510733/ 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 19 september 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 16 augustus 2017 8,5 (34/4) x € 7.000,- = ca. € 59.500,-. Er kan optwee ponten reclame worden gevoerd, dus is de totale opbrengst maximaal 2 x € 59.500,- = € 119.000,-. Dat is ca. 0,9% van de jaarvergoeding voor exploitatie van de veren. 3. In hoeverre zijn de plannen van het GVB in lijn met het vastgestelde stedelijk kader buitenreclame? Antwoord: GVB heeft de plannen vooraf getoetst aan het vastgestelde Stedelijk Kader Buitenreclame. De plannen passen binnen dit Kader. 4. Er vaart reeds een IJveer met bestickering voor een expositie over Martin Scorsese in het EYE. Op grond van welke beleidskaders is deze reclamecampagne goedgekeurd? Antwoord: Het IJ-veer met de bestickering betreffende de Martin Scorsese-expositie is geen reclamepont die onderdeel uit maakt van de pilot. Het is een actie die past binnen één van de strategische doelstelling van GVB, namelijk Partner van de stad. In dit specifieke geval gaat het om een samenwerkingsproject met het filmmuseum Eye. De opbrengsten die GVB ontvangt zijn slechts kostendekkend. Goedkeuring is verleend op basis van wat in het exploitatiecontract tussen Gemeente en GVB is overeengekomen. Toelichting door vragensteller: De aangenomen motie-Alberts (overdaad schaadt, (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1753) draagt het College op om een plan uit te werken voor een rode kaart voor reclameplannen om te voorkomen dat reclames die voorkomen uit verschillende beleidskaders, bij elkaar opgeteld het straatbeeld op een overlastgevende manier vervuilen. 5. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Zijn er reeds rode kaarten uitgedeeld op basis van de aangenomen motie-Alberts? Graag een toelichting. Antwoord: De motie Alberts is nog niet afgehandeld. De afhandeling wordt tezamen met de beantwoording van andere vragen over het onderwerp buitenreclame aan de gemeenteraad aangeboden. Er zijn geen rode kaarten uitgedeeld op basis van deze motie. 6. Zouden de reclame-uitingen op de pont volgens het college in aanmerking kunnen komen voor een zogeheten rode kaart? Graag een toelichting. Antwoord: Neen. Het Stedelijk Kader Buitenreclame is in december 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarbij is er niet voor gekozen reclame op vervoermiddelen als vrachtauto's, autobussen of openbaar vervoer te verbieden. De algemene plaatselijke verordening, waarvan het Kader de uitwerking is, is niet gewijzigd en verbiedt nog net als voorheen het maken van reclame met een vaartuig dat ‘uitsluitend of hoofdzakelijk gebruikt is of bestemd wordt voor het 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R weing oet Gemeenteblad ummer = en Datum 19 september 2017 Schriftelijke vragen, woensdag 16 augustus 2017 maken van reclame op of aan het openbaar water’. Dit verbod geldt dus niet voor een functionerende veerpont. 7. Is het college bereid om het aandeelhouderschap van de gemeente aan te wenden om het GVB te bewegen via reizigersonderzoek het draagvlak te meten voor reclame-uitingen aan de buitenkant van de IJveren? Antwoord: Neen, het college is van mening dat de bestaande regelgeving ten aanzien van buitenreclame volstaat en dat het al of niet op deze wijze genereren van neveninkomsten een bedrijfsinterne aangelegenheid van GVB is. 8. Is het college daarnaast bereid om bij het Rijk aan te dringen op het verhogen van de Brede doeluitkering verkeer en vervoer, zodat Amsterdam in de toekomst fijnmazig openbaar vervoer kan blijven aanbieden aan zijn bewoners en het GVB voor zijn financiering niet afhankelijk is van reclame-inkomsten. Graag een toelichting. Antwoord: Neen, GVB is financieel niet afhankelijk van reclame-inkomsten, deze vormen een relatief geringe aanvulling. Eén van de doelstellingen binnen het openbaar vervoer is dat de reizigersinkomsten zoveel mogelijk kostendekkend moeten zijn en wij achten de kans van slagen van een dergelijke aanvraag minimaal. Het onderdeel veren is binnen GVB overigens een aparte categorie: in wettelijke zin zijn veren geen openbaar vervoer. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
train
Gemeenteraad van Amsterdam via webformulier Bilthoven, 14 oktober 2016 mn _ __ _ Mijn referentie: Brief Raad Amsterdam - Hondenoverlast Vondelpark.docx Geachte collega's, als ex-Amsterdammer ben ik nu raadslid in het mooie Bilthoven. U heeft ongetwijfeld een zwaardere taak dan ik, maar toch onderstaand belangrijke detail. Ik schrijf op persoonlijke titel. Ik was onlangs weer in mijn geliefde Vondelpark en merkte dat er in de huisregels staat dat honden | er vrij mogen rondlopen, onaangelijnd, dus ook vechthonden en andere dreigende honden. | Alles loopt gezellig tussen de zonnende mensen rond, spelende kinderen etc. Alles schijt maar een end weg. Over opruimplicht staat zelfs helemaal niets in die huisregels (al vermoed ik dat die ook daar onverkort geldt). Ook handhaving heb ik niet waargenomen. Al met al een waanzinnige vertoning. Natuurlijk is dierenwelzijn een nobel streven, maar niet ten koste van alle bezoekers van het Vondelpark. Een park is belangrijk voor álle inwoners. Wil je dierenwelzijn? Neem dan geen hond in de stad. Realiseert u zich dat meer dan 90% van de Nederlanders geen hond bezit? In het Vondelpark lijkt het of 90% dat juist wel doet. Niet verwonderlijk, nu die regels zo ruim zijn: ik heb gemerkt dat bovengemiddeld veel hondenbezitters uit Amsterdam zich daar verzamelen en sommige niet- hondenbezitters, vooral die met kinderen, die zooi liever mijden. Mijn voorstel Maak een leuk losloopveldje voor honden in het Vondelpark en zorg dat ze in de rest van het park aangelijnd zijn. Een zo logisch voorstel dat ik niet begrijp dat dit niet allang werkelijkheid is. Naast een ontvangstbevestiging zou ik ook graag een inhoudelijke reactie van u tegemoet zien: Alvast bedankt voor de moeite. Ik spreek graag in bij de behandeling van deze brief in bv. een commissie. Hoogachtend,
Raadsadres
2
train
$ Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together Ontwikkeling HOV Haarlem — Schiphol/Amsterdam RAPPORT v1.2 ac SES 2 december 2021 eel etl Y eN Vee Te | Ter bi er — RT mm OUR nm zr es De | en Eee nn ee he B ri | L geb 0 ú Ee En ER | | en nnn dennen jenii / | mr nne me Ed el me fi FE | ee = mA ee Sh tn É N : \ Bn DR ern en ee ner | en OR ee NZ: Managementsamenvatting LA BRT als ontwikkelperspectief voor groeiende mobiliteit tussen Haarlem en Amsterdam Grootschalige ontwikkelingen in Metropoolregio Amsterdam... „wat leidt tot capaciteitsknelpunten… De Metropoolregio Amsterdam (MRA) kent voor de nabije toekomst een grote Met deze groei ontstaan echter voor het HOV in de westkant van de MRA zowel verstedelijkingsopgave: +250.000 woningen (waarvan 175.000 reeds in 2030) en capaciteitsknelpunten op de infrastructuur (file, vertraging etc.) als in de voertuigen +230.000 arbeidsplaatsen in 2040. Een deel van deze woningbouw komt terecht in (overvolle bussen). Met het zwaartepunt van de groei in de komende 10 jaar zijn de de westkant van de MRA, waarmee ook qua mobiliteit het aantal verplaatsingen hier knelpunten reeds in 2030 zichtbaar, de daar bovenop komende verplaatsingen in de zal groeien. Het huidige Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-netwerk tussen periode 2030-2040 vergroten deze knelpunten. Haarlem en Amsterdam bereikt reeds bijna de maximum capaciteit en kwaliteit, ondanks dat het netwerk in de laatste 10 jaar aanzienlijk is verbeterd door de …en daarmee een opgave om de corridor voor te bereiden op de toekomst. realisatie van een hoogwaardige busverbinding over de A9 naar de Zuidas. De reistijd per OV is momenteel relatief weinig concurrerend met de reistijd per auto. . . Om de potentie voor OV-gebruik te benutten is het van belang de (auto)mobilist te Niet de 10 om ge vraag en grote potenne voor net hin tenti verleiden met snelle en rechtstreekse HOV-verbindingen, hiermee wordt de voor Ov-gebruik de wertkant van de MRA Specifiek voor de oerridor Haarlem. concurrentiepositie van het OV ten opzichte van de auto verbeterd. Specifiek voor de _ n 5 corridor Haarlem-Schiphol/Amsterdam is dan ook de opgave om enerzijds een Amsterdam neemt het totaal aantal verplaatsingen (auto&OV) tussen 2015-2040 : : ge et met ca. 71% toe. Daarnaast is er GONS en Ee shit van auto naar hoogwaardig, snel en rechtstreeks product te bieden om zo potentiële reizigers B : . vn: naar OV te verleiden. Anderzijds is het van belang in de toekomst voldoende OV: een hoogwaardig (rechtstreeks én snel) OV-netwerk dat qua reistijd concurreert capaciteit te bieden die aansluit bij de vraag van de OV-reiziger. met de auto kan zorgen voor ca. 60-120% extra OV-reizigers. …op vier verbindingen binnen één corridor … BRT best passende systeemoptie voor de corridor in 2040 De twee huidige HOV-verbindingen tussen Haarlem en Amsterdam Zuid (via de A9 Gegeven het uitgangspunt “de reiziger centraal” is een kwalitatief hoogwaardige en de Zuidtangent) en de spoorverbinding Haarlem-Amsterdam CS kennen hier invulling nodig voor de verplaatsingspatronen op en rondom de corridor Haarlem — verreweg de grootste reizigersstromen. De corridor kenmerkt zich daarbij door een Schiphol/Amsterdam. Om in de toekomstige reizigersvraag op de corridor te voorzien sterke kerncorridor (van knoop tot knoop) en een uitwaaierende (gespreide) en de potentie voor een modal shift vanuit de auto naar het OV (en daarmee verdere reizigersvraag aan beide zijden van de corridor (in Haarlem richting IJmond en Zuid- groei) te benutten, dient het OV-systeem dan ook uitstekende kwaliteit te bieden. De Kennemerland en tevens binnen Amsterdam). Naast de bestaande verbindingen unieke kenmerken, zoals een sterke kerncorridor met uitwaaierende reizigersvraag zijn er aanzienlijke herkomst- en bestemmingsrelaties tussen Haarlem en aan beide zijden, en de mogelijkheid om adaptief te kunnen ontwikkelen, maakt een Amsterdam __ Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt. Reizigers met deze hoogwaardig Bus Rapid Transit (BRT)-systeem voor 2040 het best passende herkomst/bestemming dienen hier meermaals over te stappen (geen direct OV- ontwikkelperspectief. reisalternatief) of kiezen voor de auto. * conform het Polycentrisch Verstedelijkingsmodel 2 __ Ontwikkeling HOV Haarlem-Schiphol/Amsterdam (Fase 1) Royal HaskoningDHV NZ: Managementsamenvatting LA BRT als ontwikkelperspectief voor groeiende mobiliteit tussen Haarlem en Amsterdam Ontwikkelperspectief: hoogwaardig BRT-concept op drie verbindingen Ontwikkelpe a ief verbindingen.op.de corridor/Haarlem-Amsterdam 2040 Haarlem-Amsterdam... 4 Noord-Holland Het ontwikkelperspectief omvat de introductie van een hoogwaardig BRT- Ns concept op de bestaande HOV-verbindingen: Haarlem — Amsterdam Zuid en Se Zaandam Haarlem — Schiphol/Amsterdam (via Amstelveen). Samen met de KS spoorcorridor worden deze verbindingen aangevuld met een nieuwe vierde RN verbinding binnen de corridor (tussen het spoor en de A9-corridor in): e\ Haarlem - Amsterdam Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt. Deze nieuwe verbinding verlicht de druk op de andere verbindingen binnen de e ® corridor en draagt daarmee bij aan het oplossen van de knelpunten. e A, Haarlem 7 ty ® E_ A e“ …tussen belangrijke knopen in de keten(mobiliteit) ® ® KJ hi „6 nT teg entium Sloterdijk Centraal Knopen krijgen een belangrijke rol in het BRT-netwerk: enerzijds als Ne ® aile \ 4 | A verbinder van het kertraject met de (nader te bepalen) Tee, eN Lelylaan „Al || arsdean NN uitwaaieringsmogelijkheden, anderzijds als verbinder met overige ted Haarlem IN ® Le 8 modaliteiten. Reizigers met verschillende herkomsten en bestemmingen p= Nieuw-Zuid @ Í zuid) N kunnen hier makkelijk overstappen en gebruik maken van (deel)modaliteiten eten e o ef \ \ (first- en last mile). Daarmee ontstaan nieuwe snellere verbindingen en Gen? eN € worden binnensteden ontzien. Haarlem Nieuw-Zuid is daarbij een belangrijke Potentiële # OV-verplaatsingen 2040 = DS 4 knoop in het netwerk, hier komen de drie voorgestelde BRT-verbindingen e= Cl N samen. De uitwaaiering in Haarlem richting IJmond/Zuid-Kennemerland ‚ k ® LZ vanaf deze knoop is cruciaal om niet alleen Haarlem als stad maar ook de ke er ik Hoofddorp Schiphol AN Amstelveen ge” 4 hele regio goed op het netwerk aan te sluiten. Samen met diverse knopen mm Uitwaaiering r Lge ® aan de Amsterdamse zijde bieden deze in het BRT-netwerk hoogwaardige mm Verbinding HOVspoors N GS — voorzieningen voor een comfortabel en snelle reis van deur tot deur. EEE * conform het Polycentrisch Verstedelijkingsmodel 3 __ Ontwikkeling HOV Haarlem-Schiphol/Amsterdam (Fase 1) Royal HaskoningDHV NZ: Managementsamenvatting LA BRT als ontwikkelperspectief voor groeiende mobiliteit tussen Haarlem en Amsterdam Waarom BRT als ontwikkelperspectief? Vanuit de (potentiële) vraag naar OV op deze corridor is het van belang BRT daarentegen biedt kleinere voertuigen en kan (zeer) frequente (en dus met minimale een hoogwaardig (snel én rechtstreeks) product te bieden (zie ook wachttijden) diensten bieden. Bovendien is het systeem flexibel (het aanbod kan relatief opgave). De concurrentiepositie van het OV ten opzichte van de auto is eenvoudig(er) worden aangepast en opgeschaald naar gelang de vraag) en adaptief (geschikt voor momenteel echter relatief ongunstig: veelal duurt de reis met het OV meer een stapsgewijze ontwikkeling, losliggende infrastructuur kan in delen worden gerealiseerd). In dan 50% langer en daarnaast dient de OV-reiziger meermaals over te vergelijking met railgebonden systemen is BRT daarmee relatief minder duur. stappen. Om een snelle reis te kunnen bieden is het reduceren van de reistijd dan ook essentieel. Hiervoor is onder meer een hoge Vanuit de confrontatie tussen vraag en aanbod blijkt dan ook dat BRT de best passende operationele snelheid vereist, evenals minimale wachttijden (hoge systeemoptie is in het ontwikkelperspectief. BRT biedt de gewenste kwaliteit en capaciteit, is frequenties). flexibel en adaptief. Voor de (zeer) lange termijn (>2050) blijft er een eventuele doorgroeimogelijkheid richting LRT, indien de vraag zich zodanig ontwikkelt dat dit beter zou Vanuit het aanbod kunnen diverse systeemopties de minimaal benodigde aansluiten. Bij de aanleg van nieuwe vrijliggende infrastructuur voor BRT is het dan ook handig om kwaliteit faciliteren. Om het ontwikkelperspectief vanuit vraag maar ook voldoende ruimte en inpassingsmogeliijjkheden te realiseren waarmee aanpassing naar een vanuit aanbod in te vullen is dan ook een systeemanalyse uitgevoerd railgebonden systeem mogelijk blijft. Tot die tijd lijkt BRT de best passende ontwikkelrichting voor waarin drie verschillende vervoerwijzen in overweging zijn genomen: deze corridor. regiotram, BRT en Light Rail Transit (LRT). Alhoewel een regiotram past bij de geconstateerde verplaatsingspatronen, voldoet dit systeem Groeipaden richting eindbeeld niet aan de minimaal benodigde operationele snelheid en kwaliteit. Het BRT-concept op de verbindingen tussen Haarlem — Schiphol/Amsterdam Zuid kan stapsgewijs Een OV-concept gebaseerd op de regiotram vormt dan ook geen worden gerealiseerd. Hiervoor zijn per verbinding en voor het geheel groeipaden opgesteld. concurrerend alternatief voor de auto. BRT en/of LRT zijn daarentegen 1 Op de korte termijn betekent dit het introduceren van bussen op BRT-light niveau, prioriteit beter geschikt om aan de gezochte kwaliteitseisen te voldoen. voor de bussen op alle kruispunten en een systeem van gegarandeerde doorstroming (zowel binnenstedelijk als op de snelweg). De relatief grote voertuigen in een LRT-concept bieden zeer hoge 1" Op de middellange termijn is het van belang stapsgewijs een aanzienlijke verbeterslag vervoercapaciteit. Tot ca. 2050 lijkt die aangeboden capaciteit echter niet realiseren door “dedicated” BRT-infrastructuur en BRT-haltes. De haltes krijgen daarbij een nodig voor de hoeveelheid reizigers op deze corridor, ofwel LRT biedt kwaliteitsupgrade met hoogwaardige faciliteiten (waaronder in- en uitcheckmogelijkheden op overcapaciteit ten opzichte van de vraag, wat ten koste zou gaan van perron). de rendabiliteit. Bovendien geldt dat de relatief dure railinfrastructuur voor 1 Op de lange termijn ontwikkelt het BRT-concept door naar het eindbeeld: over het volledige LRT volledig aangelegd moet zijn voordat het in gebruik kan worden traject eigen infrastructuur, BRT-halten doorontwikkeld tot BRT-'stations’ (metroachtige stations) genomen. en verdere intensivering van het dienstenaanbod. 4 __ Ontwikkeling HOV Haarlem-Schiphol/Amsterdam (Fase 1) Royal HaskoningDHV NZ: Managementsamenvatting LA BRT als ontwikkelperspectief voor groeiende mobiliteit tussen Haarlem en Amsterdam Aandachtspunten bij BRT Handelingsperspectief: Stapsgewijs (door)ontwikkelen De realisatie van het ontwikkelperspectief kent diverse aandachtspunten: Om stapsgewijs dit eindbeeld te realiseren dienen in de komende jaren alvast de "Inpassing: De vrijliggende infrastructuur in het eindbeeld kent nauwe samenhang nodige voorbereidingen te worden getroffen. Zo is een logische vervolgstap om op met de fysieke leefomgeving. Nader ontwerp dient daarom in samenhang te korte termijn de potentiële verbindingen op de corridor nader in samenhang te worden gezien met behoud/verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en operationaliseren. Ofwel, de verbindingen binnen de corridor in nader detail vullen leefbaarheid. Ook de stappen naar dit eindbeeld toe, bijvoorbeeld door middel met kwantitatieve kenmerken (denk aan liijnvoering, routes, halteringen, van gebruik van de vluchtstrook/ introduceren doelgroepenstrook vragen om dienstregeling/omloop, inpassing en kosten). Specifiek onderdeel daarvan is nader specifieke aanpassingen en daarmee aandacht qua inpassing en regelgeving. onderzoek naar de inpassing en het concurrerend vermogen (snelheid/reistijd) van de Betrouwbaarheid: Om ook op de corridor Haarlem-Amsterdam een betrouwbaar eventuele verbinding tussen Haarlem — Amsterdam Oud-Zuid/ Museumkwartier/ systeem te bieden is het van belang rekening te houden met sturen op rijden op Rivierenbuurt. Gezien de sterke herkomst- en bestemmingsrelaties tussen deze regelmaat (ter voorkoming van “opstroping”) en voorrang en prioriteit voor de bus gebieden biedt deze eventuele vierde verbinding potentie om de reizigersstromen op de uitwaaiertrajecten, zodat deze soepel en met regelmaat tussen de overige binnen de gehele corridor meer gericht te spreiden, en daarmee oplossend vermogen verkeersstromen kan rijden. voor de toekomstige capaciteitsknelpunten op de overige verbindingen. De potentie "Duurzaamheid: elektrische voertuigen lijken de meest geschikte optie voor deze voor deze verbinding binnen de corridor dient in nauwe samenhang te worden corridor, echter vraagt dit vanwege de relatief lange afstanden op de corridor om onderzocht met de ontwikkelingen op de overige verbindingen (A9 en de Zuidtangent). grote accu's en laadvermogens. De capaciteit van het energienetwerk is daarbij Daarbij zijn meerdere varianten denkbaar. Om uiteindelijk naar een voorkeursvariant een aandachtspunt. toe te werken is het van belang de verschillende opties te analyseren (o.b.v. = Investeringen: voor de realisatie van een BRT-systeem zijn relatief beperkte vervoerkundige doorrekening) om vervolgens een voorkeursbesluit te kunnen nemen. investeringen nodig ten opzichte van railgebonden systemen, echter betreft het alsnog een aanzienlijke investering in totaliteit. Operationaliseren n Keuzes: De realisatie van dit systeem vraagt om aanzienlijke verandering en daarmee keuzes. Bij het herinrichten van het HOV-systeem dienen zowel de U routering als (bestaande) haltes kritisch onder de loep te worden genomen, rekening houdend met mogelijke gevoeligheden rondom keuzes in lijnvoering en Analyseren bediening. Voorkeursbesluit 5 __ Ontwikkeling HOV Haarlem-Schiphol/Amsterdam (Fase 1) Royal HaskoningDHV Inhoudsopgave De basis: introductie 7 Ontwikkelperspectief 19 Groeipaden 47 Implicaties en raakvlakken groeipaden 80 Conclusies en advies voor vervolg 93 Bijlage A: Aanbod bus- en railgebonden systemen 101 6 __HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV PA Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together 1. De basis Ae renee | p 5 Or 8 a EE al p arr ó À SK, I= Ì N HIE _ De 5 . ee PN amen Ee ed | | De p ee RER ì \ g en Ei À on \ En 5 ij | 5 dn ae e 7 gE De 5 EE el F | Ke 5 BRT f en MS ee en OA | kn gÀ dm Noord-Holland ne, WL erf B pe ip dl el É a 6 je in dn ae | FE Ee B | \ De basis © | Wat voorafging … Nader onderzoek naar HOV op corridor Haarlem-Amsterdam Het doel is om een toekomstbeeld te schetsen voor het brede HOV-netwerk aan de De regio Amsterdam groeit in een enorm tempo. Ook de verbindingen vanuit de westkant van de MRA door alle knelpunten en opgaven in beeld te brengen, met westkant van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) ontwikkelen zich razendsnel. Het daaraan gekoppeld een pakket aan maatregelen (ontwikkeiperspectief en bestaande OV-netwerk tussen Haarlem en Amsterdam is in de laatste 10 jaar groeipaden) voor de korte, middellange- en de lange termijn om de verwachte groei aanzienlijk verbeterd door de realisatie van een hoogwaardige busverbinding over de aan reizigers in het HOV op te vangen. Na een brede OV-probleemanalyse van de A9 naar de Zuidas. Echter, de capaciteit en kwaliteit van het huidige Hoogwaardig westkant van de MRA (Fase 1) wordt in Fase 2 ingezoomd op het Openbaar Vervoer (HOV) netwerk groeien snel naar hun maximum. ontwikkelperspectief en groeipaden voor de HOV-corridor Haarlem- . Schiphol/Amsterdam. Hierbij wordt rekening gehouden met leefbaarheid, in het Regionaal OV Toekomstbeeld 2040 voor Noord-Holland en Flevoland landschappelijk inpasbaarheid, innovaties en verduurzamen van het HOV. (ROVT), eind 2019 opgeleverd en vastgesteld, is een enorme hoeveelheid bouwstenen beschouwd voor het OV-systeem. Een aantal van die bouwstenen raakt Aansluiting bij gerelateerde dossiers het gebied tussen Haarlem / IJmond en Amsterdam / Amstelland. De verbinding van Haarlem naar Schiphol/Amsterdam komt in verschillende Als vervolg op deze studie zijn de provincie Noord-Holland, Vervoerregio Amsterdam gerelateerde dossiers terug, waaronder in het rijk-regio programma Samen Bouwen en de gemeenten Haarlem en Amsterdam gestart met een studie om te kijken op aan Bereikbaarheid (SBaB). Dit onderzoek sluit daarom zoveel mogelijk aan op welke manier de huidige capaciteit van het HOV verder uitgebreid kan worden, recente uitgangspunten en inzichten, bijvoorbeeld uit de Verstedelijkingsstrategie en rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen in de regio (korte termijn: Netwerkstrategie MRA. Anderzijds kan dit onderzoek weer input zijn voor de <2025, middellange termijn: 2030 en lange termijn: 2040), zoals bijvoorbeeld de uitwerkingen binnen andere dossiers, zoals het Multimodaal Toekomstbeeld MRA woningbouwopgave. dat parallel aan deze studie wordt uitgevoerd. Voor het totaaloverzicht van uitgangspunten zie Uitgangspuntennotitie HOV HSA v0.6. 8 __HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV De basis N . Wat voorafging … De corridor Haarlem-Amsterdam (of onderdelen daarvan) is zowel in het heden als verleden onderdeel van diverse bredere studies. Hierbij zijn diverse systeemopties benoemd als stip op de horizon. Onderstaande tabel schetst de context en bevindingen ten aanzien van de systeemopties (BRT/Light Rail Transit/Tram (LRT/T)) in diverse projecten, studies en beleidsstukken in de regio MRA-West. Regionaal OV Toekomstbeeld (ROVT) In het ROVT wordt LRT/T samen met BRT als aantrekkelijke opties gezien om een aantal corridors verder in door te Provincies Noord-Holland en Flevoland, gemeentes laten ontwikkelen (waaronder de corridor Haarlem-Schiphol/Amsterdam). De beste optie in zowel termen van Amsterdam en Almere, Vervoerregio Amsterdam bereikbaarheid als kosten/baten dient in vervolgstudies te worden onderzocht. “De bestuurders zien de komende 20 jaar naast de traditionele systemen (bus, tram, trein en metro) kansen voor innovatieve collectieve vervoersconcepten en voor nieuwe technieken. Concreet zal onderzoek worden gestart naar Bus Rapid Transit (ofwel ‘tram-bus’ systemen), die mogelijk potentie hebben om grotere vervoerstromen efficiënt en flexibel te accommoderen. Een ideale testroute voor een dergelijk concept kan de verbinding Haarlem- Schiphol/Amsterdam Zuid via de A9 zijn. Voor deze verbinding biedt BRT wellicht een alternatief voor lightrail.” (P.17) Multimodaal Toekomstbeeld MRA De visie zet zwaar in op het verder door ontwikkelen van het (HOV om de verstedelijkingsopgave op te vangen, maar Metropoolregio Amsterdam schrijft voor de as Haarlem-Schiphol/Amsterdam niet concreet voor welke vorm dit zou moeten aannemen. ZWASH/ MASH/Netwerkstudie SBaB Resultaten uit deze studies geven geen aanleiding/noodzaak voor railgebonden systeem op deze corridor. Metropoolregio Amsterdam Netwerkstudie Haarlemmermeer In de Netwerkstudie wordt specifiek vermeld dat de corridor Haarlem-Schiphol/Amsterdam verder dient te worden Provincie Noord-Holland, gemeente Haarlemmermeer, doorontwikkeld naar HOV-bus of LRT/T. Vervoerregio Amsterdam Uitvoeringskompas OV 2030 De visie voorziet een benodigde schaalsprong van het openbaar vervoer in met name de stad Amsterdam, waar Gemeente Amsterdam, Vervoerregio Amsterdam LRT/T samen met HOV-bus, metro en trein onderdeel uitmaakt van de mogelijke ontwikkelrichtingen om het netwerk verder uit te bouwen en te versterken. Met de ontwikkeling naar schone en stille bussen wordt de vraag gesteld of vertramming op nieuwe trajecten de meest wenselijke oplossing is, met het oog op de fijnmazige ontsluiting, flexibele inzet en haalbaarheid van bussen t.o.v. tram. Wel wordt een punt gemaakt van het gebrekkige imago van de bus. Royal HaskoningDHV De basis N . Wat voorafging … (vervolg) Zuidasdok In de plannen voor de Zuidasdok wordt, naast de al rijdende trams en metro. Hier wordt rekening gehouden Gemeente Amsterdam met verlengde NoordZuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp, verder geen rekening gehouden met de komst van aanvullende LRT/T oplossingen. HOV-Knooppunt Haarlem Nieuw-Zuid In het ontwerp van de verschillende varianten is steeds rekening gehouden met de komst van LRT/T. Er wordt ELT eN ma EE TS vooralsnog uitgegaan van een HOV-busstation. Visie Stationsgebied Haarlem In de visie wordt rekening gehouden met de mogelijke komst van LRT/T vanaf 2040, en toekomstige plannen ELT eN ma EE TS dienen aan dit uitgangspunt te voldoen. Programma HOV A9/HOV-Knooppunt Schiphol-Noord In de diverse visies en uitwerkingen van dit regionale programma is steeds ingezet op de realisatie van HOV- Provincie Noord-Holland, Gemeentes Amsterdam en busverbindingen en stations/haltes waarbij de doorgroei naar LRT/T niet onmogelijk is gemaakt. Haarlemmermeer, Schiphol Group en Vervoerregio Amsterdam Landelijk OV Toekomstbeeld In algemene zin herkent het rijk dat het lokale/regionale OV dient te worden doorontwikkeld maar doet geen as concrete uitspraken welke vorm dit per gebied zou moeten aannemen. Als onderdeel van vervolg op deze studie wordt door DOVA een casestudy opgestart naar BRT op de corridor Haarlem-Amstelveen-Utrecht. (DEET Le (E19 OA Kol Col4 a BE) lof: (oM Ta Te 1f:To) ofelg Fte (cli f:tel keke N-I Bij de bouwstenen voor Noord-Holland en Flevoland wordt onder bouwsteen 13 de corridor Haarlem- Tram en Metro Schiphol/Amsterdam herkent als opgave voor een verdere opwaardering van het HOV. Genoemd worden de as opties HOV-bus en LRT/T. (EETL Le CEIID ROA Kell ColgnBE lotr: (oM AT Telf:T 9) Te BAC CEN IN Gele De rapportage doet geen specifieke aanbevelingen anders dan te herkennen dat de verdergaande (Luie RST Ere ERM: ENE Te NA a EEL El A Ke BR CCTelfe To) or Roter (Aote)) ie verstedelijking het noodzakelijk maakt BTM-oplossingen verder uit te bouwen en te versterken. asl Bijlage 3. Tram dient niet onmogelijk te worden gemaakt. Ook wordt de optie genoemd om de tram direct als RAL AT NSL LATS oe Te Ke uitgangspunt te hanteren. Vermeld wordt dat bij een ‘enorme groei’ van het aantal bussen vertramming meer voor de hand ligt. Royal HaskoningDHV €) De basis Studie en fasering Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIm-Shl-A'dam EED De studie Dit document Ontwikkeling HOV-corridor Haarlem — Schiphol/Amsterdam Fase 2: Ontwikkelperspectief en groeipaden voor de HOV-corridor Het bestaande HOV-netwerk tussen Haarlem en Amsterdam biedt een hoogwaardige Dit document betreft het eindrapport ter afronding van deze studie (Fase 1+2). In verbinding binnen de belangrijke stedelijke regio van de Westelijke MRA. De sterke groei Fase 1 (zie ook rapport Fase 1) is een brede probleemanalyse uitgevoerd voor het in de regio maakt knelpunten in het HOV-systeem zichtbaar: o.a. volle(re) voertuigen, netwerk in de westkant van de MRA, met als doel de toekomstige OV-opgaven en veel verkeer door de Haarlemse binnenstad, slechte(re) doorstroming op de A9 en met knelpunten inzichtelijk te maken. In Fase 2 is vervolgens specifiek ingezoomd op grootschalige verbouwingen beperkte ruimte voor de bus rondom Amsterdam Zuid. de HOV-corridor Haarlem — Amsterdam, waarbij (gegeven de resultaten uit Fase 1) Daarbij komen nog de grote ontwikkelingen en uitdagingen voor de toekomst: grote het mogelijke ontwikkelperspectief en bijbehorende groeipaden in dit document vraag naar extra woningen en groei van de economische bedrijvigheid. Tussen 2017 en zijn uitgewerkt. 2040 komen er in de MRA 250.000 woningen en ruim 200.000 banen bij. Die verdere ‚ ‚ ‚ En . verstedelijking biedt kansen voor nieuwe woonmilieus, maar gaat ook gepaard met extra Op basis van deze uitwerking van Fase 1+2 sluit dit rapport af met een advies voor mobiliteit (uitbreiding van het Daily Urban System) die van invloed is op de Fase 3, waarin de groeipaden voor de corridor in nader detail worden uitgewerkt. bereikbaarheid van de regio, op natuur, landschap en klimaat. Tegelijkertijd zijn er ambities voor het verbeteren van de leefomgeving, zoals met autoluwe steden. Deze ontwikkelingen in de regio zorgen voor een toenemende druk op het mobiliteitssysteem, met potentiële (capaciteit- en/of transfer)knelpunten tot gevolg. Om in de toekomst een passend mobiliteitssysteem te kunnen bieden, dat voldoet aan de benodigde kwaliteit voor de mobilist (reiziger ongeacht de modaliteit), geeft deze studie inzicht in de knelpunten en opgaven (Fase 1) en het mogelijke ontwikkelperspectief en groeipaden (Fase 2) voor de toekomst. Fase 3 (nadere uitwerking groeipaden) valt buiten de scope van deze studie. 11 HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV €) De basis Doel en uitgangspunten Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIm-Shl-A'dam EED Doel Fase 2 Uitgangspunten voor deze studie Het doel van Fase 2 is om een ontwikkelperspectief en bijbehorende groeipaden te ontwikkelen voor de HOV-corridor “De reiziger centraal” Haarlem-Amsterdam, passend bij de geconstateerde vraag uit Fase 1. Zowel in de probleemanalyse (Fase 1) als bij het opstellen van het Uitgangspunt hierbij is dat de OV-reiziger en zijn/haar deur-tot-deurreis ontwikkelperspectief en groeipaden (Fase 2) stellen we de reiziger en zijn/haar centraal staat (zie kader), rekening houdend met de (binnenstedelijke) deur-tot-deurreis centraal. Het gaat daarbij om de mobiliteitsbehoefte van de inpasbaarheid van eventuele oplossingen in het ontwikkelperspectief . mobilist/reiziger, en pas in tweede instantie over het systeem. Zo redeneren we in de probleemanalyse vanuit de verplaatsingspatronen ongeacht de modaliteit. Het ontwikkelperspectief en de groeipaden benaderen we vanuit het streven naar een snelle en comfortabele deur-tot-deurreis, aansluitend op de behoefte van de reiziger en de verplaatsingspatronen uit Fase 1. Opbouw oe appar voor Fase 2 van deze studie is opgebouwd vanuit deze Hoogwaardige verbinding: rechtstreeks én snel wee mt ikkel tief In dit hoofdstuk wordt meermaals gesproken over (het al dan niet ontbreken van) 2. Gr Wi en ie hoogwaardige OV-verbindingen. Daaronder verstaan we hier in de basis een Ter af : di oet en doorkijk handel tief d rechtstreekse én snelle verbinding. Om een aantrekkelijk alternatief voor de Sc ron soe Se oorkijk en nandeingsperspectier voor verdere auto te bieden die concurrerend is in reistijd, is het van belang dat verbinding in verdieping in Fase 3. de basis aan beide aspecten voldoen. 12 HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV €) De basis Doel en uitgangspunten Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIm-Shl-A'dam EED Uitgangspunten voor deze studie (vervolg) he | Ln Aansluiting bij gerelateerde dossiers a Verse ingsconde De verbinding van Haarlem naar Schiphol/Amsterdam komt in verschillende le A ek à gerelateerde dossiers terug, waaronder in het rijk-regio programma Samen el EN Ji Ì tl Bouwen aan Bereikbaarheid (SBaB). Dit onderzoek sluit daarom zoveel mogelijk ER jb SY 8 Wake: aan op recente uitgangspunten en inzichten, waaronder de al Á eN Se Verstedelijkingsstrategie en Netwerkstrategie MRA (2020). Ook is tijdens de Nn SEL t D ie AMES TT uitwerking van deze studie de samenhang met het parallel uitgewerkte oo Ee hai ES Multimodale Toekomstbeeld MRA (MTB) meermaals getoetst. De ruimtelijk- ed: ES A be 5 GARE) ’ economische basis voor deze studies is dan ook gelijk. Daarnaast kan dit ES EE LS B Dn Ee ar onderzoek weer input zijn voor de uitwerkingen binnen andere dossiers en Te Ne ME id ES Sn (SAS ____vervolgonderzoeken. ie EVE NE Le sl __Ruimtelijk-economische basis ADE wl dd de Ei KE Pa De cijfers vanuit de analyses in deze studie komen voort uit de Herkomst- eel ae k 3 he eN Ben En fa ____— __{Bestemmingsmatrix voor respectievelijk 2030 en 2040 uit VENOM2018, Te A 6 PLS MP /__ gebaseerd op: PE , ES, And Ln 5 Ee 5 EE ZE * _ Het referentienetwerk 2030/2040; LE AE Nl # Ek rd ES A + _ Het Polycentrisch Verstedelijkingsmodel voor 2030 en 2040. ‚ NE he jk ed om Á A Voor overzicht van uitgangspunten zie Uitgangspuntennotitie HOV HSA v0.6. [ ZE J Rf ed GBE OV schaal 1:100,000 rh DN Ì J Je De AP mm go ke ed fi Ee E 15000 20400 / Ne aj Á & 13 _HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV €) De basis De brede probleemanalyse voor de westkant MRA (Fase 1) De resultaten uit de brede probleemanalyse uit Fase 1 vormen het startpunt . voor het ontwikkelperspectief in Fase 2. We beginnen Fase 2 daarom met een Opgav e voor de corridor Haarlem-Amsterdam , , korte terugblik: Specifiek voor de corridor Haarlem-Schiphol/Amsterdam is de opgave tweeledig: ‚ u Enerzijds een hoogwaardig, snel én rechtstreeks product te bieden om zo Uit de brede probleemanalyse voor de westkant van de MRA (fase 1) zien we dat: potentiële reizigers naar OV te verleiden. " er En (203 On Re Ee voor Olsgebruik op Kot me Anderzijds is het van belang in de toekomst voldoende capaciteit te bieden die Polycentrisch Verstedelijkingsmodel (PVM) blijkt dat voor verbindingen in de eens bijde weese van ds OA regio het aantal bewegingen in totaal met ca. 5% toeneemt tussen 2030 en 2040. . Daarmee (potentiële) knelpunten gepaard gaan in verschillende gebieden Groei van het aantal verplaatsingen (weg ë OV) op de en op verschillende corridors. Met het zwaartepunt van de groei in de corridor Haarlem-Amsterdam tot 2040 komende 10 jaar zijn de knelpunten reeds in 2030 zichtbaar, de additionele 180 groei in periode 2030-2040 versterkt deze knelpunten. 160 . De reistijd per OV is relatief weinig concurrerend met de reistijd per auto. 140 Om de potentie voor OV-gebruik te benutten (door modal shift van auto naar OV) is het van belang de (auto)mobilist te verleiden met snelle en 120 rechtstreekse HOV-verbindingen (eventueel aangevuld met flankerend ian 165 (A beleid t.a.v. parkeren etc.), waarmee de concurrentiepositie van het OV ten opzichte van de auto wordt verbeterd. 80 " Specifiek voor de corridor Haarlem-Schiphol/Amsterdam is de opgave om 60 100 enerzijds een hoogwaardig, snel en rechtstreeks product te bieden om zo En potentiële reizigers naar OV te verleiden. Anderzijds is het van belang in de toekomst voldoende capaciteit te bieden die aansluit bij de vraag van de 20 OV-reiziger. 5 . De impact van het coronavirus op de lange termijn is onzeker en naar Groei 2015-2040 verwachting relatief beperkt in vergelijking met de korte termijn effecten. m2015 12030 m2040 Bron: VENOM 2020, PVM 2030/2040 14 Royal HaskoningDHV €) De basis De brede probleemanalyse voor de westkant MRA (Fase 1) Met de verstedelijking en ruimte-economische ontwikkelingen ín 2040 neemt ook het aantal De grootste vervoerstromen zijn zichtbaar op de relaties tussen Haarlem verplaatsingen tussen Haarlem en Amsterdam toe. In een hoogwaardig (rechtstreeks én en Amsterdam Centrum/de Zuidas). Met name de relatie met de Zuidas snel) OV-netwerk dat qua reistijd concurreert met de auto, is de potentie voor extra OV- biedt daarbij grote groeipotentie. De reizigersstromen tussen Haarlem en reizigers (modal shift vanuit auto) op de corridor Haarlem-Amsterdam groot: in potentie tot Schiphol/Hoofddorp en Utrecht zijn in omvang ruim de helft kleiner, maar ca. 60-120% extra OV-reizigers leiden. bieden eveneens ruimte voor (aanzienlijke) groei. 3) Haarlem - Amsterdam Centrum oe 8 _ we n EE el VIS 8 nnn Ed LAN LE ebiistenzoso IT ss00l zool aso — sol Le \ NA ef KAZ ed Rl} Haarlem - Amsterdam Oud-Zuid/Museumbuurt/Rivierenbuurt EN IE UO a 4 2) ETE ael er ND. Id kn MAPS ERA \ TT de 2040 (2030-1000 ri emmer fj aps TIN ALE een re bien zoa neo — record td If IN el rd TSE Index 2040 (2030=100%)__| 108} —— | 10 | CM LN UD ee MEE 2 B n ef || ranch IAN Ne NS ONE 3 ET Bn Pr a Cl Oe sena | aol tel sol en Pl Veder ZARE Ks SS (fmobisen2040 | 200 _ zool 40 er nnn SN en Pt LDe Nl 2 / as Kel B Utrecht - Haarlem (incl. Schiphol) lindex2040(2030=100%) | 125] | 120 — Jr di as 4 A nn en BN A md Iperen | ot fa is Fr SB AMEN HA ZA SE er IN AA ij INAS EN 2 0 [Mebisenzmo _____| B 600 1400 75% OD) ANTI PP Jt A SC final eol ned — a TN Ee Verplaatsingspatronen, vervoerwaarden en potentiële groei 4 Sl be A05 SA Ji id TI NE SN il Sf Ef ze ll gE B Î Ni in 4 Ke Pi LS U DE aantal OV-reizigers in 2030/2040 (2-uurs spits) vel Zaad Gj Rs 7 A Á el IA EN dm \ | NN Den. Ïl het aantal extra potentiële OV-reizigers dat gebruik kan maken 1 EA 1 6 /á Ey s SS NN / SN | mn van het OV, mits een “uitstekend” OV-netwerk met 4 7 d Eh ed Pp p- A 7 \ ANN K concurrerende reistijd wordt aangeboden (VF-factor <1,25). LL IN Ik WE en Od VA SAN JAN \ | SN 15 Royal HaskoningDHV €) De basis De brede probleemanalyse voor de westkant MRA (Fase 1) De knelpunten, opgaven en openstaande keuzes voor de corridor Haarlem- Schiphol/Amsterdam zoals in Fase 1 zijn geïnventariseerd vormen het startpunt voor het _ ontwikkelperspectief in Fase 2. W ki4 EEA ZIN A ) LM AS NONE EEK nf mm Ee Onvoldoende capaciteit voor reizigersgroei Haarlem — Amsterdam Zuid(e.o.) TE g NLA | OS he ge Knelpunt: De huidige directe busverbinding tussen centraal Haarlem en Amsterdam-Zuid JRE ASZ AA 4 sluit goed aan bij de reizigerspatronen. De bus biedt op deze relatie een hoogwaardige es, INS 5, = Pe gj Ee verbinding, waar een verbinding over het spoor in verband met de (meer noordelijke) ligging zi 1 EX EN nn Winn an nde 2 - minder aantrekkelijk lijkt. Echter het gebied tussen de S100 en A10 in Amsterdam kent Ei bladen EEN Le Sir” eat AT en diverse bestemmingen die geen hoogwaardige verbinding kennen (met name locaties die CM NN TS == _ nn niet door de Noord/Zuidlijn en Oostlijn bediend worden, zoals bijvoorbeeld in Oud-Zuid/ Je me kj A 1 ze SI 5 <W Museumkwartier/ Rivierenbuurt”). Een hoogwaardige (rechtstreekse én snelle) verbinding Pf LX ZA w‚ EAA Ke ES = tussen Haarlem en deze bestemmingen ontbreekt (buslijn 80 is wel rechtstreeks, maar niet _“=# NAAN (/a it EE ER = heel snel). / Í LP \% # Heemstede — Amsterdam Zuidas pd Be Hf De A ln n % Knelpunt: De voertuig en infracapaciteit vormt daarbij voor de toekomst een potentieel {| ie ZS Ae kh 5 mr EN ZN An knelpunt, zowel voor autonome groei als bij het faciliteren van de extra potentie voorhet OV We v/ 7 Zld Ee pd ed +) BBE op deze relatie. Aandachtspunt hierbij is dat ook de busverbinding Haarlem-Bijlmer Arena Zg KA 0e Ser EAP 7 Sneineid (huidige lijn 356), die met name in de spits verder richting Utrecht een vrij concurrerende 1 gd ar | kl RS ll Pl B EE voertuigcapeciet reistijd biedt ten opzichte van de auto, eveneens hinder zal ondervinden van knelpunten op _/__# nd | KS TN S | het wegennet. WE Haarlem — Hoofddorp/Schiphol Ke Kl dl Pi Ln B Infracapaciteit De opgaven voor deze corridor zijn daarmee enerzijds het bieden van een hoogwaardig, _dë Ed SEA a snel en rechtstreeks product om zo potentiële reizigers naar OV te verleiden. Anderzijds is Ä (57 / 4 se Z Kf A | @ Leefbaarheid het van belang in de toekomst voldoende capaciteit te bieden die aansluit bij de vraag van - DE PE \ ME ef Al kJ Gl ee Gorridorontwikkeling de OV-reiziger. / Á Ad nT 16 Royal HaskoningDHV €) De basis De brede probleemanalyse voor de westkant MRA (Fase 1) Vier verbindingen binnen één corridor O tuele w sergave verbindingen o.b.v. verplaatsingspatronen De reizigersstromen in de westkant van de MRA worden in de huidige situatie ee \ Zaandam (Fase 1) gefaciliteerd door drie verbindingen binnen de corridor Haarlem-Amsterdam: Ja \ e\w Ì IJ 1. Ag-corridor: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid s \ ©, N ï 2. Zuidtangent: Haarlem — Hoofddorp- Schiphol - Amsterdam (Bijlmer Arena) e Bes Paarlem | fi e na e e NE 3 } L \ 3. Spoorlijn Haarlem/Heemstede — Amsterdam w d ihn in U J__ Sloterdijk | e Cu \ Hel . Nn wr Á Tin gee Lelylaan Á vj Daarbij waaieren de verplaatsingen in Haarlem breed uit over de omgeving (diffuus Tek Haarlem Ô } ier NN | verplaatsingspatroon). Daarnaast blijkt uit de verplaatsingspatronen en vervoerwaarden et ee 0 © | AD voor 2040 (o.b.v. polycentrisch verstedelijkingsmodel) potentie voor een mogelijke vierde Leiden ds ®, En I\ é verbinding (zie nadere duiding op volgende pagina): SS N° Ì om. & Bijlme 4. Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/ Museumkwartier/ Rivierenbuurt ( 4 Nd Hoofddorp || Schiphol B knstelveen Re SAN Deze vier verbindingen** binnen de corridor vormen het uitgangspunt voor het mn en dé ai e XN ontwikkelperspectief in Fase 2. De focus ligt daarbij op de kerncorridor Haarlem- == lweaerhg k Amsterdam, en biedt een doorkijkje naar eventuele uitwaaiermogelijkheden (nader te "Verbinding HOWspoor \ onderzoeken in Fase 3). * Indicatieve weergave van uitwaaiering ** Verbindingen staan niet gelijk aan concrete lijnvoeringen (onderdeel van nadere uitwerking). In fase 2 . . Groeipad De knelpunten, opgaven en openstaande keuzes uit brede probleemanalyse in fase 1 Ontwikkelperspectief % Adaptief plan van opbouwende vormen de basis voor het vervolg in Fase 2. Hier zoomen we in op het Belangrijkste uitgangspunt stappen om het ontwikkel- ontwikkelperspectief en groeipaden specifiek voor de corridor Haarlem- en eindbeeld ê e ornoctief te realiseren Schiphol/Amsterdam, rekening houdend met de mogelijke effecten voor het ®.. persp ° omliggende netwerk in de westkant van de MRA. a» 17 Royal HaskoningDHV €) De basis De brede probleemanalyse voor de westkant MRA (Fase 1) Ns mnd ie RAC 0 kN | ES Indicatieve weergave herkomst-/bestemmingsgebieden ee de 4 ER UW NS FS lf Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt Verbinding 4 DD Ee F5 ne Oud-Zuid/Museumbuurt/Rivierenbuurt Ae OO Le PA Vlindexzoso(2os0-100 | 108 | 10 | NEEN NE / x *Oud-Zuid/ Museumkwartier/ Rivierenbuurt? \ Ï In fase 1 is een aanzienlijke reizigersstroom geconstateerd met 2 sE en, herkomsten/bestemmingen in het gebied tussen de ring S100 en de Ns EEn ’ l Zuidas. Het gaat hier om specifieke gebieden in Oud-Zuid/ maer / \ Museumkwartier/ Rivierenbuurt die niet direct worden ontsloten met de Î 1 Noord/Zuidlijn. Dit figuur geeft een indicatieve weergave van deze \ I herkomst-/bestemmingsgebieden. Ke , Met de verplaatsingspatronen en vervoerwaarden voor 2040 (o.b.v. Ne polycentrisch verstedelijkingsmodel) blijkt hier potentie voor een mogelijke vierde verbinding: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/ Museumkwartier/ Rivierenbuurt. Beeld: Bewerking van ©Basiskaart Amsterdam Maps 18 Royal HaskoningDHV Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together 2. Ontwikkelperspectief , Za | zj} | a ZET 5 ME Ee 1£ fl (rn | En IE en in OET mn A TR MA NEET adt ke Asi a! erf Wik rl EEn rd aken ú Rt î Sd AA : B af! hie Pp | 5 / a Kin ree ie br. Ed ARE A f / é UN a mame OE hl en | oid “4 ad kn Ar Ee al BA Mk 1/7 Rheden velle IE. | se, INL en Arde KA © RL Ì AT sE Zi Ë ll 8 In EE ii a Si MER = ij T DN 4 id î We 4 % a ® \ JA S BER ee Nr nt ER A Dr: Ei e EN ard Ë- PR ak AN a EJ ed | WE à - EVE Hi A PE KN EN Or 0 Ee MEREN Dn” 4 1 ia VIS 1 Se dM Í EENNNNE Tnn ON 4 Ì Ef i= E he | al En EN ER HÉ NN B E S/ Ontwikkelperspectief Opbouw en uitgangspunten De eerste stap in Fase 2 is het bepalen van een passend ontwikkelperspectief voor de corridor. De resultaten van fase 1 vormen hiervoor de basis. Ontwikkelperspectief Het ontwikkelperspectief is het eindbeeld voor de corridor in 2040, gegeven de toekomstige vraag (gebaseerd op PVM, zie Fase 1) en het uitgangspunt “de reiziger centraal”: welke verbindingen worden op welke manier vormgegeven zodat deze aansluiten bij de vraag en verplaatsingsbehoefte van de reiziger? Opbouw ontwikkelperspectief Vraag Aanbod Om een ontwikkelperspectief voor de corridor te bepalen… Reiziger Systemen 1. _…kijken we eerst vanuit de vraag naar de behoefte van de reiziger: wat wil de reiziger? En waar moet het OV-aanbod aan voldoen om aan te sluiten op de vraag van de reiziger? 2. beschouwen we vervolgens vanuit het aanbod de kenmerken van verschillende systeemopties (systeemanalyse). 3. _…bepalen we door vraag en aanbod met elkaar te matchen het passende Ontwikkelperspectief ontwikkelperspectief die aansluit op de vraag. Eindbeeld Leeswijzer Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd: . Opbouw en uitgangspunten . Vraag: Benodigde OV-kwaliteit . Aanbod: Systeemanalyse . Matchen Vraag & Aanbod: . Afweegkader . Systeemomslagpunten . Conclusie 20 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Opbouw en uitgangspunten (vervolg) Uitgangspunten Verbinding Uitgangspunt ontwikkelperspectief* Het ontwikkelperspectief bouwt voort op opgaven en uitgangspunten ee , , _ , vanuit de brede probleemanalyse (Fase 1). De focus ligt hierbij op: Haarlem-Amsterdam, één corridor, vier verbindingen: Hoogwaardig, snel, rechtstreeks, = Het invulling geven aan de opgave (zoals geformuleerd in Fase 1): comfortabel OV » _Enerzijds een hoogwaardig, snel én rechtstreeks product , _ En _ _ En … ‚ te bieden om zo potentiële reizigers naar OV te verleiden. Acatemieemstede veseren en Ee nn 1 Anderzijds is het van belang in de toekomst voldoende 9 9 capaciteit te bieden die aansluit bij de vraag van de OV- 2. Zuidtangent: Haarlem — Versterken Zuidtangent (lijnen 300/340/341): Verknoping « relziger. ". . . Hoofddorp- Schiphol - Amsterdam naar Heemstede en Zandvoort (zoals verknoping naar n= “De reiziger centraal”: aansluiten op toekomstige Bill A Amstel Uith verplaatsingsbehoefte van de reiziger. NUR meiskesn an Nilsen) *_Potentie voor gebruik OV benutten: OV concurrerend t.o.v. auto. 3. Spoorlijn Haarlem/Heemstede — Doorontwikkeling spoorlijn: Hoogfrequent, snel en 1 Aandacht voor inpassing, duurzaamheid en realisatiemogelijkheden. Amsterdam doorgekoppeld naar de regio (Zandvoort en Kennemerlijn) 4, Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/ Toevoegen extra (4°) verbinding Haarlem — Museumkwartier/ Rivierenbuurt Lelylaan/Surinameplein. Verknoping lijnen Haarlem op knoop Nieuw-Zuid * Deze uitgangspunten zijn bedoeld als zoekrichting voor het opstellen van het Ontwikkelperspectief. Het is (vooralsnog) niet de bedoeling dat bestaande goed functionerende R- net buslijnen op korte termijn worden vervangen, vervallen of anders gaan rijden. 21 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Vraag: Hoogwaardig OV van deur tot deur Om invulling te geven aan de (potentiële) vraag naar OV en reizigersbehoefte \ . on 7 op deze corridor (zoals geïnventariseerd in Fase 1) starten we met het T jwikkelperspectief: idor/Haarlem-Amsterdam 2040 scherpstellen van “de vraag”. “ Vn Zaandam Ns De vraag vanuit de reiziger“ is in de basis als volgt gedefinieerd: AN © \/ Hoogwaardige reis van deur tot deur … 7 * Met snelle én zoveel mogelijk rechtstreekse verbindingen, en aansluitend ® ê voor- en natransport; e Ar, Haarlem al * En een concurrerende reistijd ten opzichte van de auto, om zo de dy & je) A » : . . € © mmm © groeipotentie voor (een modal shift naar) het OV te benutten. - Sm C €) Sloterdijk | 2 centraal E5 E ® aile …die aansluit op de verplaatsingspatronen op de corridor en in See, . GEE eN Lelylaan ES N de westkant van de MRA. Eef Haarlem IN (4 LU e * Zowel qua vervoerrelaties: logische verbindingen passend bij belangrijke ez Nieuw-Zuid @ Í zuid ii herkomsten en bestemmingen. Dit betekent hoogwaardig vervoer op de hes o 0 ef \ N . . . . . . . elden N vier hoofdverbindingen (zie figuur), maar ook goede verbindingen mend eN { van/naar de herkomsten/bestemmingen in en om stedelijk gebied. Met Potentiële # OV-verplaatsingen 2040 = DS 4 name rondom Haarlem is daarbij de vraag vanuit de omgeving verspreid. 124.200 om q N * En qua vervoerwaarden: voldoende vervoercapaciteit om de k ® (toekomstige) reizigersvraag te faciliteren. DEE mr UN Wader P Schiphol AN Amstelveen gf Lr ‚ A= 4.500 en Uitwaaiering r ds © 8 ®, “De reiziger betreft hier dus de OV-reizigers en de potentiële OV-reiziger (automobilist die mole} EE Verbinding HOV/spoorf” NS GS en A naar OV verleid wordt). ee 2040 per verbinding (2-uur spits, obv. verplaatsingspatranen Fase 1} 1. A9-corridor: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid 2. Zuidtangent: Haarlem — Hoofddorp- Schiphol - Amsterdam (Bijlmer Arena) 3. Spoorlijn Haarlem/Heemstede — Amsterdam 4. Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/ Museumkwartier/ Rivierenbuurt 22 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Vraag: Benodigde kwaliteit van het OV-aanbod Gegeven de vraag naar OV en reizigersbehoefte op deze corridor is het belangrijk ten eerste de benodigde (gevraagde) kwaliteit van het OV-aanbod te bepalen. Immers staat in deze studie “de reiziger centraal”. Maar wat is hoogwaardig OV? Wat wil de reiziger en welk aanbod past daarbij? Hierbij zijn diverse kwaliteitsaspecten van belang: Kwaliteitseisen hoogwaardig OV: Wat betekent dit voor de reis/verbinding? wat wil de reiziger? Een snelle deur-tot-deur reis. Competitieve VF-factor* (< . Ren f_/\ Reistijd 1,25 buiten de spits). * Verplaatsingstijdfactor: Een snelle jes (Voemoperaionel = 55 WL competitief met de reistijd per aulo . Rn buiten de spits, en sneller dan de auto in de spits. Goed toegankelijke halten. verhouding tussen OV-/ autoreistijd (ij . Op elk moment kunnen vertrekken met minimale (Zeer) hoge frequenties (richting ca. 16x p/u), waardoor wachttijd bij in-/uit- Frequentie … . … wachttijd. /overstappen minimale tijd kost. Centrale halten met zeer snelle haltering. Overstappen Grote halteafstanden nodig voor snelle reis. Ticketing op het perron. Centrale Haltes/hubs binnen het systeem. Voorzieningen met meerwaarde hubs met voorzieningen (pakketpunt, deelmobiliteit etc.). Goede faciliteiten voor de reiziger. voor voor/na transport. EE, . . . Gestrekte routes zonder haakse bochten of rotondes. Moderne emissievrije nd En Ee een Een comfortabele reis met zitplaais. voertuigen met faciliteiten (grote zitplaatskans, stopcontacten, tafeltjes etc). . Altijd een snelle reis, bij congestie visueel en fysiek Implementeren systeem voor gegarandeerde doorstroming, , Betrouwbaarheid doelgroepenstrook. Doorgroei naar eigen infrastructuur op ten minste het sneller dan de auto. . aen interlokale deel van de verbinding. ® . Een herkenbaar ‘mobiliteitsmerk’, als losstaand concept (al dan niet onder de ' Een herkenbaar eigen systeem, met goede . Zachtere factoren . … vlag van R-NET) met goede klantenservice. Een stap extra zetten voor de klantenservice bij problemen. . ez , . reiziger, één tariefsysteem zonder overstaptarieven met andere modaliteiten. 23 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse: Wat heeft het (H)OV te bieden? Het OV-aanbod dat beschikbaar is om invulling te geven aan de reizigersvraag kent een breed spectrum van mogelijkheden, zowel voor bussystemen en railsystemen. Om vanuit de reizigersbehoefte een passend ontwikkelperspectief te bepalen maken we hier een kort uitstapje naar het systeemdenken… Informeel Regulier BasisPlus BRT-lioht BRT* BRT-Plus vervoer bussysteem bussysteem “Bus Rapid Transit Stadstram TramPlus RandstadRail RandstadRail Metro light Metro Regionale trein tram lightrail Wanneer we de beschikbare bus- en railsystemen naast elkaar zetten is duidelijk dat Zowel bus- als railsystemen hebben hun eigen kenmerken. Waar railgebonden beide systemen verschilende vormen en smaken kennen, met bijbehorende systemen bijvoorbeeld grote capaciteit bieden in relatief grote voertuigen, bieden karakteristieken, vereisten en randvoorwaarden (zie bijlage A) voor nadere bussystemen juist kleinere voertuigcapaciteit. Daarentegen zijn railgebonden toelichting). Daarbij is er ook een zekere parallelliteit en vergelijkbaarheid, bijvoorbeeld systemen minder flexibel (tracé ligt vast), waar busgebonden systemen flexibiliteit met betrekking tot capaciteit, kwaliteit etc. Dit figuur geeft globaal weer hoe de bieden om routering en bediening aan te passen. Echter, wat hierbij voor- en nadelen verschillende bus- en railsystemen zich tot elkaar verhouden qua kwaliteitsniveau. zijn is afhankelijk van de vraag waar het aanbod op aan dient te sluiten. 24 Royal HaskoningDHV Ontwikkelperspectief \ Aanbod Systeemanalyse: Wat moet het HOV bieden? De behoefte van de reiziger voor hoogwaardig, rechtstreeks, snel en comfortabel OV vraagt om een OV- systeem dat kan voldoen aan het hiervoor minimaal benodigde kwaliteitsniveau. Bij deze afweging zijn diverse kwaliteitscriteria van belang. Minimale kwaliteitsniveau De minimale kwaliteit is het kwaliteitsniveau dat het OV minimaal moet bieden om de vervoervraag en de potentie (modal shift van auto naar OV) op de corridor te benutten. Om aan te sluiten bij de kwaliteitseisen en de (potentiële) vraag vanuit de reiziger is hoogwaardig, snel, rechtstreeks en comfortabel OV nodig. De benodigde kwaliteit is hierbij van een andere orde dan we tot nu toe in Nederland kennen: het gaat hier om een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het OV. Een van de belangrijkste kenmerken van hoge kwaliteit is de Kwaliteitscriteria snelle reistijd (o.b.v. VF-factor), maar ook belevenisfactoren zoals comfort en marketing spelen een rol. Snelheid Ps Afweging op basis van kwaliteitscriteria en aandachtspunten Ee Om af te wegen welk ontwikkelperspectief en welke systeemopties kunnen voldoen aan de minimaal benodigde Kc pands — kwaliteit voor hoogwaardig OV op de corridor Haarlem-Amsterdam hanteren we diverse criteria. Hierbij ligt de OO nn focus op onderscheidende kenmerken ten aanzien van de systeemopties (de zachtere factoren vanuit de Flexibiliteit reizigersvraag worden hier buiten beschouwing gelaten). Vanuit de wens voor hoogwaardig, snel en Adaptiviteit mn rechtstreeks en comfortabel OV zijn onder meer snelheid, capaciteit en frequenties belangrijke kwaliteitscriteria. Inpassing Na Duurzaamheid Daarnaast zijn er onder meer vanuit ruimtelijk-economisch perspectief enkele criteria en aandachtspunten om Kosten rekening mee te houden, zoals de mate van flexibiliteit en adaptiviteit van het OV, de inpassingsmogelijkheden Realisatietermiin (met name in stedelijk gebied), duurzaamheid van het OV en de bijbehorende kosten. J 25 _HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse: Het minimale kwaliteitsniveau (vervolg) Minimale Kwaliteitscriteria kwaliteit Snelheid E Informeel Regulier BasisPlus itei BRT -light BRT BRT-Plus Capaciteit vervoer bussysteem bussysteem 9 Frequentie Flexibiliteit Adaptiviteit Stadstram Trampius RandstadRail fRandstadRal tro light Metro Regionale trein Inpassing tram lightrail Duurzaamheid Kosten Realisatietermijn Minimale kwaliteit op basis van kwaliteitscriteria BRT/lightrail als minimale kwaliteit voor corridor Haarlem-Amsterdam Vanuit het aanbod van OV zijn er diverse systeemopties die Om de vraag op de corridor Haarlem-Amsterdam goed te kunnen faciliteren en benutten is verschillende kwaliteitsniveaus bieden (zie figuur). Waar de bus BRT/lightrail het minimale kwaliteitsniveau dat qua snelheden, capaciteit en frequenties kan mogelijkheden biedt variërend van kleinschalig informeel vervoer tot aansluiten bij de vraag en verplaatsingspatronen (Fase 1). De systeemopties links van BRT/lightrail aan een grootschalig BRT-Plus systeem, biedt railgebonden vervoer bieden hier op deze corridor onvoldoende snelheid en capaciteit om aan het benodigde opties van stadstram tot regionale trein. Voor de corridor Haarlem- kwaliteitsniveau te voldoen. Om te bepalen wat een geschikt ontwikkelperspectief is voor het HOV Amsterdam, sluit het huidige R-net (BasisPlus/BRT-light) onvoldoende op de corridor Haarlem-Amsterdam zoomen we eerst in een drietal ‘cases’ in op een aantal aan bij de toekomstige vraag in 2040. Om de minimaal benodigde onderscheidende kenmerken van drie mogelijk HOV-systeemopties, namelijk de tram*, BRT en LRT. kwaliteit te bepalen kijken we in eerste instantie globaal naar de Dit betreft in eerste instantie een algemene beschrijving van diverse systeemkenmerken, daarna kwaliteitscriteria snelheid, capaciteit en frequentie. volgt de koppeling naar wat dit betekent voor de corridor Haarlem-Amsterdam. * Ondanks dat tram hier niet aan de minimaal benodigde kwaliteit voldoet nemen we de tram hier in de vergelijking mee vanwege eerdere studies (en bestuurlijke gremia) waarin een tram als mogelijke optie werd genoemd. 25 HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse: Definities Een algemene toelichting op de systeemdefinities die in de systeemanalyse nader aan bod komen. Regiotram: een op rail gebaseerd vervoersysteem voor stedelijk en (beperkt) regionaal gebied. In het buitengebied eigen infrastructuur, in de binnenstad kan dit gedeeld zijn met andere voertuigen. De trams zijn hiervoor bijvoorbeeld uitgerust met richtingaanwijzers, remlichten en schortplaten om letsel te beperken of voorkomen bij aanrijdingen Hij met bus gebonden name langzaam verkeer. Kruisingen met ander aal verkeer komen voor, de regiotram heeft hier dan vaak prioriteit. De Ep voertuigen kunnen op zicht rijden. Bus Rapid Transit (BRT): een hoogwaardig bussysteem dat snelle, comfortabele en kosteneffectieve diensten met grote vervoercapaciteit © © (zoals de metro) en hoge snelheid biedt. BRT wordt gekenmerkt door de “5 BRT-basics”: vrijliggende infrastructuur, gescheiden busbanen ale) (typisch in de middenberm), in/uitcheck en verkoop op de halte, © © prioriteit bij kruisingen en gelijkvloerse instap. Daarnaast zijn er aanvullende hoogwaardige kenmerken (zoals een merkidentiteit, ® @B hoogwaardige klantenservice etc.). B Light Rail Transit (LRT): een op rail gebaseerd EmR vervoerssysteem voor stedelijk en regionaal gebied. Ep Het systeem heeft nagenoeg volledig eigen infrastructuur. De kruisingen met andere infrastructuur kunnen gelijkvloers zijn, bij voorkeur ongelijkvloers en LRT heeft altijd prioriteit. De B voertuigen rijden vaak onder een EE beveiligingssysteem en zijn meer metro-achtig met Bronnen: [TDP (2015) en Van der Bijl, Van Oort, Bukman (2018) sleepte een Ie Eeeh pelt MOEN Bel een Regiotram en vaak voorzien van een hoge vloer. 27 _HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse Om te bepalen wat een geschikt ontwikkelperspectief is voor het HOV op de corridor Haarlem-Amsterdam zoomt dit theoretisch kader eerst in op een aantal onderscheidende kenmerken van drie HOV-systeemopties, namelijk de tram*, BRT en LRT. Dit betreft in eerste instantie beknopte introductie en een algemene beschrijving van diverse systeemkenmerken, daarna volgt de koppeling naar wat dit betekent voor de corridor Haarlem-Amsterdam. En … , . Hoogwaardig bussen geschikt voor grootstedelijk en Lightrail vervoerssysteem voor stedelijk en regionaal Tram voor stedelijk en (beperkt) regionaal gebied. regionaal gebied. gebied. ENE Ee Vrijwel over de volledige route gescheiden infrastructuur Meestal een eigen (losliggende) rijbaan. Binnen stedelijk _ Ongehinderde doorgang (geen interactie met afslaande | 9 9 In : L . … oe . (soms gedeeld met trein of metro). Kruisingen met ander gebied mogelijk gedeeld met andere verkeer. voertuigen), mogelijk door positionering in het midden van verkeer sporadisch. LRT vritwel altijd prioriteit de rijbaan. Prioriteit boven het andere verkeer. p ° | Jep ° In/uitcheeken en kaartverkoop in het voertuig. In/uitcheeken en kaartverkoop op de halte. In/uitcheeken en kaartverkoop op de halte. Tramvoertuigen met bij voorkeur gelijkvloerse instap. De bussen zijn modern en hebben een hoog Metroachtige voertuigen met gelijkvloerse instap. De comfortniveau. Er is een gelijkvloerse instap. voertuigen hebben een hoge capaciteit. De haltes zijn van hogere kwaliteit dan standaard Ns EN Een De haltes hebben overeenkomsten met metrostations. Er . " faciliteiten om comfortabel te wachten. Eventueel zelfs … , en, binnenstedelijke tramhaltes. . zijn verschillende faciliteiten om comfortabel te wachten. afgesloten stations. Merkidentiteit gedeeld met breed HOV (bijv. R-Net) of als Het vervoersconcept heeft een eigen herkenbare Merkidentiteit gedeeld met breed HOV (bijv. R-Net) of als losstaand product (bijv. RandstadRail). merkidentiteit (bijv. Zuidtangent). losstaand product (bijv. RandstadRail). 28 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse a Senne teen Ken oee (ES OASIS Hen ‘Case’ ter illustratie: de RandstadRail tram Snelheid mn Ne EE Regiotrams rijden in Nederland met een maximale snelheid van ca. 80km/u, binnenstedelijk ligt dit ram En: Nn IN rd ee lager rond de 50km/u. De gemiddelde operationele snelheid van een regiotram ligt op 30 km/h (Van me dE SE | SA Der Bijl, R., Van Oort, N., & Bukman, B. (2018)). De spreiding is hierbij echter groot: variërend van Nn mn | Rin a EE En en, bijv. 26 km/h in Hannover (TU Berlin) tot 37 km/h in Charlotte, VS (ITDP). Deze gemiddelde snelheid ER! Nin ie p \ | IS hangt af van factoren zoals de maximale snelheid, frequenties, halteafstanden, stoptijden bij de eN el A s halten, eigen/gedeelde infrastructuur en prioriteit bij kruisingen. Technisch is 100km/u ook haalbaar, | di he Oe IJ EE. KN dit wordt in het buitenland ook toegepast op langere verbindingen. i i à d HE | 4 Le à U (NEE 1 MAL de Capaciteit vas dl E EE ies) lien Els IN dlg EEn S De voertuigcapaciteit van een regiotram omvat ca. 50-70 zitplaatsen en 120-130 staanplaatsen. De nú mr Bed a eh E totale capaciteit van één voertuig komt daarmee op ca. 180-200 passagiers (Vervoerregio =S nn == | Amsterdam/Sweco/RET). Trams rijden op zicht, de maximale frequentie wordt daarbij dus (meestal) nn a Ee 3 niet bepaald door beveiligingssystemen. De gangbare frequentie van een tramsysteem is ca. 6-12x per uur, de gangbare systeemcapaciteit is daarmee ca. 1.200-2.400 passagiers/uur. Deze capaciteit mand enn NN kan worden vergroot door gekoppelde tramstellen te rijden. Afhankelijk van het type trams is dit ns mogelijk, echter in praktijk wordt dit niet vaak toegepast. De Haagse tram naar Zoetermeer (onderdeel van RandstadRail) kent een maximum snelheid van 80 km/u en een gemiddelde Kosten operationele snelheid van 31 km/u. Voertuigen hebben capaciteit De investeringskosten voor een tramsysteem zijn ca. € 9,5-18 mln per kilometer (Vervoerregio van 84 zitplaatsen en 130 staanplaatsen. Amsterdam/Sweco), dit betreft de aanlegkosten voor het tracé en energie-infrastructuur. De kostprijs “Aandachtspunt: de voorbereidingen voor aanleg van nieuwe infrastructuur voor een tramvoertuig betreft ca. € 3,3 miljoen. Hierbij dient de volledige infrastructuur gereed te zijn (onafhankelijk van het type systeem) gaan gepaard met diverse voor het systeem operationeel kan worden, afhankelijk van de concrete inpassing gaat dit gepaard processen, denk aan grondaankoop, wijzigingen bestemmingsplannen, met een relatief lange realisatietermijn (denk aan ca. 6-8 jaar, exclusief voorbereiding”). De bekostigingsstrategie etc. Deze processen vergen over het algemeen onderhoudskosten voor de infrastructuur betreffen ca. €400.000 per kilometer dubbelspoor per jaar. relatief veel tijd, de totale realisatietermijn za! dan ook langer zijn dan hier Dit is hoger dan de kosten het onderhouden van weginfrastructuur (ca. € 100.000 per kilometer). genden Ben tekse stand met eo veordorkdigg eng can OO VEN Ssi: 29 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse Algemene systeemkenmerken Bus Rapid Transit (BRT) ‘Case’ ter illustratie: Cambridge (Verenigd Koninkrijk) Snelheid a 4 indien a Bussen kennen een relatief hoge maximale snelheid in Nederland, tot 100km/u op de snelweg (T100- ih RRT Oe 8 } 4 bussen”). Een BRT-systeem kent een grote bandbreedte in de operationele snelheid, in de literatuur k : De en worden waarden genoemd tussen de 27 — 48 km/h (Federal Transit Administration) maar in de praktijk a | komen ook operationele snelheden van 80km/u voor (Adelaide). De daadwerkelijk haalbare oi operationele snelheid varieert dus sterk en is afhankelijk van de systeemeigenschappen (eigen ES il D infrastructuur, prioriteit, halteafstanden, stoptijden bij haltes etc). Twee uitersten zijn bijvoorbeeld: ka d EN me BRT in Guangzhou (China) met een gemiddelde van 23km/h en in Cambridge (Verenigd Koninkrijk) , ‚Li RI: hbs te: een snelheid van 60km/h (ITDP/BRTdata). ei he EO Capaciteit En Me ele Huidige BRT-bussen kennen diverse vormen, zowel geleed (18m) als dubbelgeleed (24m). In een ennn BRT-bus passen daarmee zo’n 130-180 passagiers, waarvan (afhankelijk van de inrichting) tot ca. 61 De Cambridge Guided Busway betreft een geleide BRT-systeem zitplaatsen” (Van Hool). BRT-systemen bieden daarmee een grote systeemcapaciteit en kunnen in Cambridge. Grotendeels rijdt het systeem op een eigen worden toegepast voor reizigersstromen vanaf circa 1.000 passagiers (6x per uur) tot meer dan vrijliggende geleide busbaan (25km lang in totaal, m.u. 20.000 reizigers per uur (theoretisch is in zeer geavanceerde BRT-systemen zelfs elke 30 seconden stadscentrum). Op het geleide traject ligt de operationele snelheid een bus mogelijk). BRT-systemen rijden op zicht, er zijn dus geen beveiligingssystemen die de hoog op 60km/h. De bussen hebben 100 zitplaatsen en een maximale frequentie limiteren (wel is sturing op regelmaat van belang, zie ook Groeipaden - totale capaciteit van 129 passagiers. Implicaties). “Op dit moment mogen reizigers volgens de Nederlandse regelgeving niet in Kosten de bussen staan bij snelheden van 100km/h (T100-bussen), vanwege De investeringskosten voor een BRT-systeem (aanleg infrastructuur en energievoorzieningen) zijn veiligheidsoverwegingen en interactie met overig verkeer. Hiermee is de ca. € 4-12 miljoen per kilometer (Vervoerregio Amsterdam/Sweco). Een volledig BRT/BRT+ systeem voertuigcapaciteit lager dan theoretisch mogelijk is. Bij eigen infrastructuur zal daarbij aan het hoge uiteinde van deze range uitkomen gezien hiervoor volledig eigen voor BRT is er geen sprake van mogelijke verkeerscontflicten, het lijkt dan infrastructuur en stations nodig zijn. BRT kan daarbij (afhankelijk van de concrete inpassing) vee meer en GE eee ha doei, ondanks ae en stapsgewijs en relatief snel (denk aan ca. 4 jaar exclusief voorbereiding) gerealiseerd worden, ln ving mat betrekking tot staanplaatsen. er dan an gepast, waarm oe uiteraard afhankelijk van specifieke inrichting van het systeem. Het onderhoud van BRT- mogelijk wel de volledige voertuigcapaciteit van de bus kan ne gebruikt. infrastructuur kost ongeveer € 100.000 per km per jaar. Daarnaast betreft de kostprijs van de voertuigen € 1,3 miljoen. 30 Royal HaskoningDHV Ontwikkelperspectief \ Aanbod Systeemanalyse Algemene systeemkenmerken Light Rail Transit (LRT) Case’ ter illustratie: RandstadRail lijn E Snelheid EE Nl tn LRT-systemen kunnen een maximale snelheid tussen de 80-100km/u bereiken. LRT heeft een Ë TN eK gemiddelde operationele snelheid van 45 km/h (Van Der Bijl, R., Van Oort, N., & Bukman, B. (2018)). 5 Ì wl Tm Ook voor LRT geldt een spreiding grotendeels afhankelijk van de halteafstanden (gegeven de volledig oi denn. ak ni Ï il | vrije baan). Voorbeelden zijn Seattle (40km/h) en Los Angeles (55km/h). Met (zeer) grote halte L en pen nil Ie E Lj afstanden kan dit oplopen tot 60-70 km/h (Teodorovié, D., Janié, M. (2017)). " E Hi | ó IPM á ET PT Capaciteit EN LN WJ Ei | De capaciteit van LRT-/metrovoertuigen betreft op circa 250-300 passagiers per voertuig (RET). De Ae ‚n RE in 8 ú i systeemcapaciteit van LRT komt daarmee op maximaal ca. 7.000 passagiers per uur, uitgaande van i zer Ei ela | frequenties tot 24x per uur. Uiteraard kan dit verder worden opgerekt door met dubbele of driedubbele pt ed 1E \ B ee Ë voertuigen te rijden. LRT systemen rijden onder toezicht van een beveiligingssysteem. In de ze s Pen ed EE, Amsterdamse regio is 24x per uur dan de maximale capaciteit door het ‘safe haven’ principe. Dr 3 ; 4 P 4 Kost RandstadRail lijn E (tussen Slinge Rotterdam en Den Haag osten . … . . . Centraal) kent een maximum snelheid van 100 km/u en een LRT/metrovoertuigen zijn relatief duur en kennen daarmee de hoogste investeringskosten van het gemiddelde operationele snelheid van 45 km/u systeemspectrum. Deze komen neer op ca. € 50 — 300 mln, afhankelijk van de benodigde infrastructuur (Vervoerregio Amsterdam/Sweco). , nn De realisatietermijn van LRT is daarbij relatief lang (denk aan ca. 6-8 jaar, exclusief voorbereiding) en Ee totaal Ea en een capaciteit van 104 mede afhankelijk van de concrete inpassing. De onderhoudskosten voor een LRT-systeem betreffen p p gers. ca. € 600.000 per km per jaar. De aanschafprijs voor een voertuig bedragen ca. € 6-11 miljoen. 31 Royal HaskoningDHV sv Ontwikkelperspectief Wat betekent dat voor de corridor Haarlem-Amsterdam? Aanbod Systeemanalyse Snelheid . Voor de verbindingen (verbinding 1 en mogelijk verbinding 4) langs de Systeemopties vergeleken A9 (Haarlem - Amsterdam Zuid) bestaat de mogelijkheid om een langere . afstand op de maximale snelheid te rijden. Ook de Zuidtangent Snelheid . . En … (verbinding 2) kent relatief lange aaneengesloten afstanden (weliswaar De maximale snelheid van tram, BRT en LRT ontlopen elkaar relatief weinig en variëren van 80- korter dan verbinding 184). Dit komt ten goede aan de operationele 100km/u. De gemiddelde operationele snelheid van de systemen kent grotere verschillen: de tram is snelheid: zowel voor railgebonden als bussystemen is daarmee een daarbij relatief langzaam (30km/u) ten opzichte van LRT (45 km/u) en BRT (27-48km/u). De snelheid relatief hoge operationele snelheid mogelijk. Een tramsysteem zal echter van een systeem is daarbij afhankelijk van diverse factoren, waaronder de beschikbare infrastructuur, altijd langzamer zijn dan een alternatief per BRT/LRT, en zelfs langzamer wel/niet een eigen baan, routering, korte danwel lange halteafstanden, type materieel, prioriteiten etc. dan de huidige (T100)-snelwegbus door de lagere maximum snelheid. Capaciteit Capaciteit BRT kent de kleinste voertuigcapaciteit (ca. 130-180 personen) in vergelijking met railgebonden Tram en BRT kunnen beide passende capaciteit bieden voor de systemen. De tram biedt een iets grotere capaciteit (ca. 200 personen) en LRT biedt de grootste vervoervraag op de drie HOV-verbindingen binnen de corridor Haarlem- capaciteit (ca. 270 personen). Uiteraard kan dit bij de LRT verder worden opgerekt door met dubbele of Amsterdam. LRT biedt hier meer dan voldoende capaciteit en lijkt in driedubbele voertuigen te rijden. … . . eerste instantie te grootschalig bij deze vervoerwaarden en indeling naar De totale systeemcapaciteit is echter ook afhankelijk van de frequenties. Waar railgebonden systemen vier verbindingen. Aandachtspunt voor BRT is dat de in te zetten met frequenties van 6-12x p/u (Tram) of 6-24x p/u(lightrail) rijden, zijn voor BRT de hoogste frequenties capaciteit mede afhankelijk is van de geldende regelgeving ten aanzien mogelijk (6-120+x p/u). Zeker voor de extreem hoge frequenties bij BRT sterk afhankelijk van de van eventuele staanplaatsen op de snelweg. Op dit moment is staan systeeminrichting. BRT kan in potentie hetzelfde reizigersbereik bedienen als een LRT-systeem. bijvoorbeeld verboden op (dubbeldekker) lijn 346 (Haarlem-Amsterdam Zuid), echter bij vrijliggende infrastructuur/ doelgroepenstroken wordt Kosten . . . . . “staan” in de bus naar verwachting wel toegestaan. De verhouding De railgebonden systemen kennen relatief hoge investeringskosten. Dit komt mede door relatief dure tussen zit- en staplaatscapaciteit is dan ook een aandachtspunt. voertuigen, maar ook de benodigde railinfrastructuur over het gehele traject. BRT kent relatief de laagste investeringskosten (goedkopere voertuigen en infra dan railsystemen), echter de high-end Kosten BRT-systemen (BRT+ met eigen infra en stations) kunnen qua investeringskosten ook op het Railgebonden systemen zijn relatief duur en kennen een relatief lange investeringsniveau van railgebonden Systemen uitkomen. … realisatietermijn. Gezien de grootste mobiliteitsgroei op de corridor zich Daarnaast geldt dat de kostprijs voor LRT-voertuigen aanzienlijk hoger zijn dan tram- of BRT- voordoet in de periode tot aan 2030, ontstaan ook dan al knelpunten in voertuigen, ten opzichte van de tram ligt de kostprijs voor een LRT-voertuig 2-3x zo hoog het systeem. BRT kan daarbij stapsgewijs en relatief snel gerealiseerd (Vervoerregio Amsterdam/Sweco). Daartegenover staat dat een railsysteem minder voertuigen nodig worden, terwijl de infrastructuur voor railgebonden systemen direct bij heeft dan een bussysteem om dezelfde capaciteit te bieden. . aanvang in zijn geheel gerealiseerd moeten zijn. Richting 2030 lijkt dit De onderhoudskosten verschillen eveneens tussen de verschillende systemen. Voor een LRT-systeem niet meer haalbaar. BRT is daarmee meer adaptief dan een railgebonden zijn deze relatief hoog, deze betreffen ca. € 600.000/km ten opzichte van ca. € 400.000/km voor tram systeem: het kan gemakkelijker uitbreiden tegen lagere kosten. en ca. € 100.000/km voor BRT. 32 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Aanbod Systeemanalyse: de systeemopties samengevat (voor nadere toelichting op tabel zie volgende pagina’s) de vraag Snelheid (operationeel) 30km/u 30-60km/u 45-60km/u Gegeven de systeemopties blijkt de onvoldoende aan te sluiten op de Capaciteit (systeem) 1.200-2.400 pax/uur 1.000-20.000 pax/uur 1.500-7.000 pax/uur onvoldoende aan te sluiten op de Capaciteit (voertuig zit+staan) 70+130 40+90 (18m), 60+120 (24m) 105+165 vraag. De systeemkenmerken vormen hiervoor de belangrijkste reden: het 6-12x/uur 6-120+x/uur 6-24x/uur systeem kan simpelweg niet in de T benodigde snelheid voorzien, de Flexibiliteit - + = maximale snelheid ligt zelfs lager dan Qua snelheid betekent cen tam dus aci 7 + 7 Qua snelheid betekent een tram dus Uitwaaieringsmogelijkheid +/- + - een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast is de Duurzaamheid (uitvoering) + + + tram weinig flexibel en adaptief, zowel 7 met betrekking tot Duurzaamheid (aanleg) - +/- - uitwaaiermogelijkheden en bij Zin de iwosterings. on BEOHosten EE ete era) 7 7 7 zijn de investerings- en B&O-kosten €9,5-18 min/km €4-12 min/km €50-300 min/km (en bij te geringe reizigersaantallen ook de exploitatiekosten) relatief Onderhoudskosten per jaar €400.000/km €100.000/km €600.000/km hoog. Derhalve ligt vanaf hier de focus op BRT/LRT als mogelijk Exploitatiekosten per dienstregelingsuur ca. €210/DRU ca. €180/DRU ca. €330/DRU ontwikkelperspectief, de tram wordt Realisatietermijn (excl. voorbereiding) ca. 6-8 jaar ca. 4 jaar ca. 6-8 jaar meegenomen in de afweging. Raakvlak Netwerkstrategie MRA Uit de modelstudie ten behoeve van de Netwerkstrategie MRA (2020) blijkt dat een tram op de corridor Haarlem-Amsterdam leidt tot een afname van het aantal reizigers. Los van de systeemkenmerken is een tram dus ook vanuit het perspectief van de vervoerwaarden en mobiliteitstransitie (reiziger verleiden van het OV gebruikt te maken) niet passend. Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Matchen vraag & aanbod: Afweegkader Om het ontwikkelperspectief voor de corridor Haarlem — Amsterdam in te vullen zijn de verschillende systeemopties (aanbod) afgewogen in relatie tot de vraag (Fase 1). Onderstaand afweegkader geeft dan ook weer hoe (op een schaal van — tot ++) de verschillende opties aansluiten op de benodigde kwaliteit om in deze vraag en reizigersbehoefte te voorzien. Bij deze kwalitatieve afweging volgt per criterium een beknopte toelichting. Voor de minimaal benodigde kwaliteit is een hoge operationele snelheid nodig. Dit wordt sterk beïnvloed door de halteafstanden. De tram is hierbij onvoldoende snel. BRT-systemen kennen een grote spreiding in gemiddelde snelheden en kan met weinig haltes hoge maximale Snelheid (operationeel) - ++ + snelheden halen. De snelheid van LRT komt in de buurt van de benodigde snelheid. Absoluut gezien heeft BRT een relatief lage systeemcapaciteit in vergelijking met Tram/LRT. Echter, de capaciteit van LRT is te groot bij de geprognotiseerde vervoervraag in 2030-2040 en derhalve niet rendabel. Bovendien kent de corridor Haarlem-Amsterdam niet één sterke OV- as, maar vier relevante verbindingen met aan de uiteinden van de kerncorridor uitwaaiering naar diverse bestemmingen. BRT biedt met relatief kleine voertuigcapaciteit in combinatie met hoge frequenties gepaste capaciteit om te voorzien in deze (uitwaaierende) vervoervraag. Zie ook “Omslagpunten”. Idealiter heeft iedereen een zitplaats voor een hoogwaardige beleving. Bij gemengd gebruik op de snelweg als T 100-bus zijn staanplaatsen nu niet toegestaan. Mogelijk kan dit op een doelgroepenstrook/eigen infrastructuur wel. Anders kan voor een andere businrichting worden Capaciteit 0 + - gekozen. De frequenties van tram en LRT zijn in vergelijking met BRT relatief beperkt, mede door de opvolgtijden op het spoor. Het verzetten van wissels kost tijd en beperkt daarbij de haalbare frequenties. Ook geldt: hoe hoger de frequentie, hoe groter het risico op opstroping. Met de relatief kleine voertuigcapaciteit biedt BRT de mogelijkheid om hoge frequenties te bereiken, en daarmee minimale wachttijd op de halte. BRT past daarmee het beste bij de geconstateerde vraag. Bovendien door het systeem van de kerntraject (vanaf Nieuw-Zuid) en uitwaaiering, hoeven niet alle bussen door de binnenstad naar Haarlem station. Een deel heeft een andere bestemming en een deel rijdt eromheen. Hierdoor Frequentie + ++ + ontstaat de mogelijkheid het station te ontzien. Tram/LRT vraagt om eigen railinfrastructuur over het gehele traject, en is daarmee weinig flexibel bij veranderingen in de + vervoervraag/bestemmingen(tijdelijke evenementen. Met kleinere eenheden en zonder noodzakelijke eigen infrastructuur buiten het kerntraject _ > kan BRT daarentegen makkelijker inspelen op veranderende omstandigheden (let wel: type bus dient afgestemd te worden op Lal Per cd eT [jv=T) inpassingsmogelijkheden). Tram/LRT vragen bij aanvang om eigen infrastructuur over het volledige tracé en is daarmee weinig adaptief. Bij BRT is dit niet (direct bij - + - aanvang) nodig en kan het systeem stapsgewijs verder ontwikkelen, met name in de uitwaaiering. Bij aanleg van eigen BRT-infrastructuur kan Ne Tel LKS rekening worden gehouden met doorgroei naar LRT. BRT is daarmee meer adaptief. Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Matchen vraag & aanbod: Afweegkader (vervolg) Uitwaaieringsmogelijkheid +/- + = Uitwaaiering voor tram/LRT vereist eigen infrastructuur (= meer ruimte). BRT kan eenvoudiger worden ingepast. Duurzaamheid (uitvoering) + + + Alle OV-vormen (of het nu de tram, BRT of LRT betreft) zijn duurzamer dan het individuele gebruik van de auto. De aanleg van infrastructuur komt over het algemeen niet ten goede aan duurzaamheid. Met de aanleg van rails is Tram/LRT bij veranderende _ evn _ vraag weinig flexibel en daarmee minder duurzaam richting de toekomst. Tram/LRT vereist eigen infrastructuur over het gehele traject. BRT vraagt op delen (met name op het kerntraject) ook om eigen infrastructuur, dit vergt echter beperktere infrastructurele maatregelen en is Duurzaamheid (aanleg) daarmee duurzamer (en flexibeler, met name in de uitwaaiering zonder vrijliggende infrastructuur). De voertuigbreedte van tram, metro en bus is nagenoeg gelijk. Tram/LRT volgen een vaste lijn (rail) maar BRT kent meer speling op de weg. _ _ _ Tram/LRT vergen daarmee over het algemeen een smallere rijstrook en daarmee minder ruimte dan BRT (vereiste ruimte BRT is ca. 50 cm breder in twee richtingen dan railgebonden systeem). Boogstralen voor BRT en LRT zijn vergelijkbaar, tevens gewenst om boogstraal gelijk te Duurzaamheid (ruimte) houden om eventueel op een later moment door te groeien naar een LRT-systeem. _ Ht _ De aanleg van BRT-infrastructuur vraagt (veel) kleinere investeringen dan voor tram en LRT. LRT is door de hoge kwaliteitseisen aan het spoor Investeringskosten veruit het duurst per km. De onderhoudskosten van BRT zijn relatief laag, ook de infrastructuur (asfalt) vraagt om relatief beperkte onderhoudskosten. Bovendien kan - ++ =- BRT gebruik maken van bestaande werkplaatsen. Tram/LRT vragen om een aparte werkplaats, waar eveneens railinfra nodig is om deze te Onderhoudskosten bereiken. Het onderhoud van rails en bovenleidingen maken de onderhoudskosten voor railgebonden systemen relatief duur. De exploitatiekosten voor tram en BRT zijn relatief laag in vergelijking met LRT. Voor BRT is vanwege de hoge frequenties (kleinere voertuigen) relatief veel personeel nodig in vergelijking met de railgebonden systemen (grotere voertuigen, lagere frequenties). Anderzijds bieden de relatief = 0 en lagere materieelkosten voor BRT een voordeliger inzet om de spitspieken op te vangen: het is exploitatief goedkoper om in de spits extra BRT- voertuigen in te zetten die buiten de spits niet/op een andere manier ingezet worden, dan om relatief dure railvoertuigen in te zetten die in de Exploitatiekosten daluren niet worden gebruikt. Zowel de voorbereidingen en realisatie van de benodigde infrastructuur vergen tijd. Met de relatief lange realisatietermijnen voor railgebonden _ 0 _ systemen lijkt het niet haalbaar dit voor 2030 te realiseren. Ook voor BRT is dit een uitdaging, echter de realisatietermijn is relatief korter en bovendien gemakkelijker stapsgewijs (adaptief) te realiseren. De meest urgente aanpassingen kunnen dan ook met prioriteit worden Realisatietermijn gerealiseerd. Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod: een typische voorbeeldreis van A naar B Om de onderlinge verhoudingen tussen de systeemopties nader te duiden met betrekking tot snelheid en rechtstreeksheid, is in dit figuur de conceptuele opbouw van een typische reis weergegeven voor de verschillende systemen. Een snelle en rechtstreekse reis voor de reiziger Ter illustratie: conceptuele opbouw van typische reis* De reis per auto kent relatief kort voor- en natransport wanneer de auto voor de deur staat en parkeren nabij bestemming mogelijk is. _ Auto filevrij NR Daarmee biedt de auto een snelle en rechtstreekse reis, echter met kans op vertraging door file. … maor IN EEN Een OV-reis met het huidige R-net duurt nu minstens 1,5 keer (VF=1,5) langer dan met de auto (filevrij Met relatief korte r halteafstanden is de wachttijd beperkt, echter de in-vehicle reistijd is Hidgene Mn relatief lang. Voor LRT zijn de halteafstanden in het algemeen relatief groot en duurt ook het voor-/natransport relatief lang. De hoge snelheid Le van LRT maakt echter de in-vehile tjd relatief kor. Voor BRT zijn de LR Nn halteafstanden en het voor- en natransport beperkt en met de hoge frequenties is de wachttijd kort. Ook de in-vehicle reistijd is kort je et vanwege de hoge sneheden. Voor BRT systeem zijn hierbij wee MT-vrwaser Mn smaken uitgewerkt. Bij ‘'BRT-uitwaaier’ kiest de reiziger voor BRT- wijkhub met overstap bij een BRT-knoop (zoals Haarlem Nieuw-Zuid). r nn Bij ‘'BRT-knoop’ kiest de reiziger voor iets langer voortransport direct Ee EN | naar een BRT-knoop en reist dan snel en rechtstreeks door naar de Seelen, m Voor/natransport 1 Wachttijd Rn Reistijd in voertuig 7) Vertraging door file fem] 230 minuten ‘Zie uitgangspunten en aannames op volgende pagina. 36 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Aanbod: een typische voorbeeldreis van A naar B (vervolg) (vervolg) Reistijd en rechtstreeksheid vergeleken Uitgangspunten “typischereis” Een reis per openbaar vervoer Lightrail (LRT) en Bus Rapid Transit (BRT) bieden De schematische weergave voor de typische reis is opgebouwd vanuit de reistijd per beide een snellere reis dan het huidige OV-systeem. Een LRT-systeem kent auto tussen Haarlem en Amsterdam, grofweg ca. 35min in een filevrije situatie. Bij file is grotere halteafstanden dan een BRT-systeem of het huidige R-Net. De reiziger hier gerekend met 15 minuten vertraging. De (in-vehicle) reistijden voor R-net, BRT en moet verder lopen of fietsen om op een LRT-halte te komen dan op een BRT-halte, LRT zijn hier gebaseerd op de VFfactoren uit Fase 1. De wacht-/overstaptijd is het aandeel reistijd in het voor/natransport voor LRT is dan ook groter ten opzichte gebaseerd op frequenties en de lengte van het voor- en natransport op basis van de van het R-Net en BRT systeem. systeemkenmerken. Door de grote capaciteit van LRT voertuigen is de wachttijd op de halte niet korter (wellicht zelfs langer) dan in het huidige R-Net. Voor BRT geldt dat hoge frequenties leiden tot beperkte wachttijden. Auto-filevrij 35 min. : 2 min. voor en 5 min na Zowel LRT als BRT bieden daarmee een betere concurrentiepositie ten opzichte Auto met file 35+15 min(=50 min). - 2 min. voor en 5 min na van R-Net en de auto. BRT biedt in een filevrije situatie ongeveer een kwart meer ‚ reistijd in vergelijking tot de auto (VF-factor=1,25) en is bij file sneller dan de auto Snel 20 x1,1-1,2 6x p/u, 5 min. ca. 600m (door gegarandeerde doorstroming BRT). LRT leidt tot soortgelijke maar minder BRT-uitwaaier _ 50 x0,8-0,9 12x p/u, 2,5 min. Ca. 750m sterke effecten door relatief lang voor/natransport en langere wachttijd. BRT — knoop 50 x0,8-0,9 24x p/u, 1,25 min Ca. 900m LRT 50 x0,8-0,9 6x p/u, 5 min. Ca. 1200m 37 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Matchen vraag & aanbod: Systeemomslagpunten Nu we zowel de vraag op de corridor Haarlem-Amsterdam en de systeemopties op een rij hebben gezet, is het tijd om vraag en aanbod te combineren. Voldoende capaciteit is daarbij een randvoorwaarde. Onderstaande grafieken geven ter indicatie in de tijd weer welke systemen passen bij de toekomstige vraag: vanuit het heden tot 2040 betreft dit de geprognotiseerde vraag tot 2040 (vanuit meest recente inzichten uit PVM, zie Fase 1), inclusief de potentiële groei bij concurrerende reistijden met de auto. Vanaf 2040 zijn diverse groeiscenario’s ingetekend om eventuele omslagpunten te duiden. Doorkijk na 2040: Systeemomslagpunt Doorkijk na 2040: Systeemomslagpunt Verbinding 1 Haarlem - Amsterdam Zuid Verbinding 4 Haarlem - Amsterdam Museumbuurt 20000 20000 … nn " FE 5 16000 5 16000 5 5 5 14000 _Toepassingsgebied LRT pp 14000 Toepassingsgebied È of BRT £ LRT of BRT 8 12000 8 12000 E E 7 & 10000 En 5 10000 all 3 2000 ee 8 zooo ne 8 soos _ Toepassingsgebied BRT nm ee eee: 8 sooo _Toepassingsgebied BRT eet Vr deeee=e11n 8 4000 neee" GERURRRREEREER ë zoo nnen SEE 2000 2000 ‘lais 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060 Jor 5 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060 a Ontwikkeling 2015-2030 (gem 5,8%)” — Modelgroei 2030-2040 (0,75%) mm Ontwikkeling 2015-2030 (gem 5,8%)" mm Hodelgroei 2030-2040 (0,75%) menemen 0,5% am = 1% (WLO-Laag) mannen 0,5% am am 1% (WLO-Laag) mn mm @ 2% (WLO-Hoog) menen 4% am & 2% (NLO-Hoog) mennen 4% ------- Aanhoudende groei 2015-2030 na 2030 (gem 3,15%) Aanhoudende groei 2015-2030 na 2030 (gem 3,15%) Verbinding 1: Haarlem — Amsterdam Zuid en Verbinding 4: Haarlem — Amsterdam Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt Op deze gestrekte verbindingen is een vergelijkbaar beeld zichtbaar: het aantal reizigers groeit richting 2040 potentieel** naar >4000 reizigers per uur (spits), mits het aangeboden HOV in snelheid concurrerend is met de auto. De snelste groei is daarbij zichtbaar tot aan 2030, in de periode 2030-2040 vlakt de groei af. Gegeven de vervoervraag is tot aan 2040 minimaal BRT nodig op deze rechtstreekse verbindingen, de vraag is echter onvoldoende groot voor een rendabel railsysteem. Het omslagpunt naar LRT komt voor deze verbindingen dan ook pas in beeld bij aanhoudende (zeer) hoge groei over lange termijn (2050/2055 of later). * Ontwikkeling 2015 — 2030 is opgebouwd uit reizigersgroei 2015 — 2019 vanwege introductie R-net verbindingen, de invloed van de Coviderisis en vervolgens de modelgroei. ** Wanneer we de potentie voor het OV buiten beschouwing laten en enkel de autonome groei bezien, volgt dit omslagpunt dus nog later. 38 Royal HaskoningDHV Ontwikkelperspectief \ Matchen vraag & aanbod: Systeemomslagpunten Doorkijk na 2040: Systeemomslagpunt Verbinding 1+4 gebundeld Verbindingen 1 en 4 langs (gedeelde) A9-corridor Verbinding 1 en 4 kunnen theoretisch beide gebruik maken van de A9- 20000 corridor. Wanneer de vierde verbinding buiten beschouwing wordt gelaten en de potentiële reizigers hier worden samengevoegd met de verbinding 18000 over de A9 (verbinding 1), komt het omslagpunt richting LRT eerder in 5 16000 beeld. Met deze bundeling kan vanaf 2030-2040 zowel BRT- of LRT- ä Î ì De ee systeem worden toegepast. Echter enkel bij relatief hoge groeipercentages '<oo0 _roepassngsgehied A B groeit het aantal reizigers pas richting zeer substantiële aantallen, 5 12000 De | eest waarmee het omslagpunt voor een hoogwaardig(er) LRT-systeem pas na 5 ef eet" 2050 in beeld komen. g 10000 et ene eer : so00 en TO Door het bundelen van deze verbindingen sluit het aanbod echter niet 3 E - goed aan op de verplaatsingspatronen (herkomst- en 5 sooo _Tgedassigsgebied BRL bestemmingsrelaties) van de reiziger. Doordat de directe verbinding & ooo tussen Haarlem en Amsterdam Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt (verbinding 4) nu ontbreekt krijgen reizigers met deze 2000 herkomst/bestemming altijd te maken met een overstap op o voor/natransport. Dit sluit minder goed aan bij de behoefte van de reiziger. 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060 — Ontwikkeling 2015-2030 (gem 5,8%)” —— Modelgroei 2030-2040 (0,75%) =e--- 0,5% em am 1% (WLO-Laag) am am @ 2% (WLO-Hoog) meenen 4% meene Aanhoudende groei 2015-2030 na 2030 (gem 3,15%) 39 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Matchen vraag & aanbod: Systeemomslagpunten Verbinding 2: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Zuidtangent) Doorkijk na 2040: Systeemomslagpunt De Zuidtangent heeft een ander karakter. Van origine wordt de lijn Verbindina 2 Zuidtangent gekenmerkt door “dakpanvervoer”, waarbij reizigers over de gehele lijn 9 9 relatief korte ritten maken en de lijn voornamelijk een ontsluitende functie 20 Toepassingsgebied LRT of heeft (dit in tegenstelling tot de gestrekte verbinding over de A9, die met 1eooo | BRT High Capacity name de reistijd verkort voor doorgaande reizigers). De vervoerstroom 5 40000 tussen Haarlem en Hoofddorp is weliswaar aanzienlijk, maar wel 2-3x E kleiner dan de andere verbindingen met Amsterdam. Ook bij deze vraag ‘5 14000 _ Toepassingsgebied is BRT een passend systeem, zowel tot aan 2040 als daarna. Zelfs bij E 12000 KSheR (zeer) sterke aanhoudende groei op de (nog) langere termijn komt het 5 omslagpunt richting LRT vrijwel niet in beeld. & 10000 E Systeemomslagpunten in relatie tot levensduur ge Bij introductie van BRT en een eventueel doorgroei naar LRT dient dan 8, eooo Toepassingsgebied BRT ook rekening gehouden te worden met de (economische) levensduur ® s000 ee van de verschillende systeemopties. Voor BRT geldt over het algemeen neee: een levensduur van ca. 30 jaar, de voertuigen dienen echter na ca. 10 2000 jaar vervangen te worden (relatief snel in vergelijking met de ca. 30 jaar o voor LRT). 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 2055 2060 — Ontwikkeling 2015-2030 (gem 4,8%)” mmm Modelgroei 2030-2040 (0,75%) De infrastructuur voor BRT gaat daarentegen relatief lang mee (ca. 30 zen 0,5% == =1% (WLO-Laag) jaar voor de vrijliggende infrastructuur, kunstwerken gaan veelal nog me mm = 2% (\VLO-Hoog) % langer mee). Ook LRT-infrastructuur gaat relatief lang mee (ca. 50 jaar), Aanhoudende groe! 2015-2030 na 2030 (Gem 5,15%) hier geldt wel dat de spoorstaven op een zeker moment vervangen dienen te worden. Het vervangen van railinfrastructuur is daarbij Knelpunt Hoofddorp-Schiphol aarde Een de En nn ij systeemkeuzes is oee Ben In 2040 zijn er capaciteitsknelpunten op het traject tussen Hoofddorp en Schiphol. De etang de (sonen) levens wan dE versdillsne bezettingsgraad loopt hier op tot boven “de volnorm?, de capaciteit voor bussen door de Abdijtunnel weleens U sahi de meten: (en Buitenvelderttunnel) en de ruimte bij busstation Schiphol Plaza zijn hierbij een aandachtspunt. 40 Royal HaskoningDHV Ontwikkelperspectief \ Matchen vraag & aanbod: afweging BRT vs. LRT Vanuit het afweegkader, de kenmerken van de verschillende systeemopties en de benodigde ETT ET EE minimale kwaliteit om aan de vraag naar OV te eee RRT voldoen, komen we tot een afweging tussen BRT * _Uitwaaiering mogelijk en LRT. * _Adaptief bij ontwikkelingen deeltrajecten Minimale Afweging BRT/LRT kwaliteit Zowel LRT als BRT voorzien in de benodigde Informeel Regulier BasisPlus BRT-ight BRT BRT-Plus minimale kwaliteit. De mate waarin ze aansluiten vervoer bussysteem bussysteem op de vraag is afhankelijk van de specifieke systeemkenmerken. RandstadRail fRandstadRail . : : BRT sluit goed aan op de vervoerwaarden op de Stadstram TramPlus tram liohtrail Metro light Metro Regionale trein corridor Haarlem-Amsterdam. Het zorgt voor een sterke kernecorridor en biedt diverse uitwaaiermogelijkheden richting verschillende gm Dee bestemmingen aan de uiteinden van de corridor (bijv. Heemstede, Zandvoort, Overveen/Haarlem- Kwaliteit voldoet niet, gevolgen zijn Kwaliteit voldoet, gevolgen zijn voor Sentrum cie) Dit maakt het eens een __» Te weinig reizigers * Potentie kan worden ingevuld adaptief te ontwikkelen systeem, aanpasbaar aan, Geen duurzaam alternatief + Duurzaam alternatief de ontwikkeling van de vraag. LRT biedt eveneens . hoge kwaliteit, maar is een stap te ver op basis van * Samenhang A9-corridor en spoor de geconstateerde vervoervraag voor 2040. Bovendien dient LRT bij de introductie te Rail als ontwikkelperspectief beschikken over volledig eigen infrastructuur over + _Rail beschikbaar over volledige lengte de gehele lengte van de corridor. Daarmee is het Kwaliteit vereist over volledige lengte beschikbaar systeem duurder en minder adaptief dan BRT. *__Snelheid, stopafstand, etc. * _ Relatief duur i.v.m. BRT 41 Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Conclusie: BRT als ontwikkelperspectief voor de HOV-corridor nn me ren ij Ke D ol Gegeven de reizigersvraag in 2040 en bijbehorende minimale kwaliteit enerzijds en de 5 II { een | systeemkenmerken anderzijds, lijkt BRT voor de verbindingen in de HOV-corridor Haarlem- : eb sn RE - Amsterdam (m.u.v. bestaande spoorverbinding) het best passende ontwikkelperspectief. — re — ze, ie Zp Ee BRT sluit aan bij vraag 2040 en is bovendien flexibel en adaptief ie IE À $ Bg Om de reizigersvraag goed in te vullen en de potentie voor groei (nieuwe reizigers genereren ks ee i \ == en faciliteren, mede vanuit een modal shift vanuit de auto naar het OV) op de corridor Haarlem- ed 4 ‘ ij) VE Amsterdam te benutten, dient het OV-systeem uitstekende kwaliteit te bieden. Dit betekent CA OO eid N — sl snel, hoogfrequent, rechtstreeks en comfortabel vervoer, wat staat of valt met de reistijd ten ! … ig ; ie ER opzichte van de auto. BRT is in staat om met name op de interlokale trajecten buiten de pe Ö Î binnensteden de (zeer) hoge operationele snelheden te behalen en voorziet daarmee in de | rn me ‚ es: Ì benodigde snelheid. De relatief kleine voertuigcapaciteit van BRT-bussen lijkt mogelijk een Toekomstkijken: Vanuit de ogen van de reiziger nadelig punt, echter maakt dit het juist mogelijk om gemakkelijk op te schalen naar hoge José (Ee) weent di Heemstede en forenst dagelijks ei de VU frequenties. Daardoor heeft de reiziger minimale wachttijden en kan deze vertrekken op ieder Campus. ‘s Ochtends fietst zij naar de buurthub van lijn 300A. moment. Door de bussen te verknopen op Nieuw-Zuid (begin kerntraject, bundeling sub- Aangekomen stalt ze haar fiets overdekt en bewaakt en checkt in lijnnummers) hoeven niet alle bussen naar station Haarlem, waardoor de binnenstad kan voor haar reis op de halte. Met de nieuwe directbus hoeft ze worden ontzien. maximaal 5 minuten te wachten op haar aansluiting. Binnenstedelijk is de route van de bus comfortabel en bovendien Tenslotte zijn de investeringskosten en operationele kosten gunstig. Investeringen in BRT- rijdt de bus langs de wachtende auto’s op het kruispunt. Op infrastructuur sorteren ook in financieel opzicht voor op eventuele doorontwikkeling, een deel Knooppunt Nieuw-Zuid stapt José zorgeloos over op lijn 300C van de investering en voorbereiding van de BRT-tracés maken dat bij eventuele richting de VU Campus. Vandaag kiest ze voor een koffie-to-go, doorontwikkeling minder investeringskosten gemoeid zijn voor verrailing. maar daardoor moet ze de bus van 3 minuten eerder laten De flexibiliteit van BRT maakt het mogelijk om vervoervraag en aanbod eenvoudig op elkaar af Re te stemmen. Waar op de kerncorridor eigen infrastructuur nodig is om de benodigde snelheid te emissievrije voertuigen en gestrekte route verhogen verder het behalen, is dit in de “de uitwaaiering aan het begin/einde van de corridor niet vereist. Dit maakt comfort. De beperkte stop&go tussenhalten zorgen voor een zeer een BRT-systeem adaptief in realisatie, waarmee bij eventuele wijzigingen in vervoervraag ook snelle reistijd. Het systeem van gegarandeerde doorstroming tovert de lijnvoering/routering relatief eenvoudig aangepast kan worden (dit in tegenstelling tot een een glimlach op José haar gezicht: de bus flitst de auto’s op de railgebonden systeem). Ook blijft met BRT doorontwikkeling naar een railgebonden systeem vaststaande A9 voorbij. “Toch fijn dat ik vandaag weer voor het OV mogelijk, mocht de vraag zich zodanig ontwikkelen dat een railgebonden systeem alsnog beter (ye gekozen”. zou aansluiten. 42 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Wat is BRT? BRT blijkt het best passende ontwikkelperspectief voor de corridor Haarlem-Amsterdam. Maar wat is BRT precies? BRT Basics | el Ik Ms pn Kens Dai 2 eh is En pe BRT wordt gekenmerkt door de “5 BRT-basics”: Ï Tere J- | ‘ fi Ee mr iel. Tie 5 Vrijliggende infrastructuur. IE art En | An a mk Ye Oak . Gescheiden busbanen (typisch in de middenberm). Ee hr ladi B = Ipa hek d . In/uitcheck en verkoop op de halte. . Ae ikan EN dram at NES «Prioriteit bij kruisingen. _ dl he kh KEN 5 Gelijkvloerse instap. EE hee he Saarde == ST AE x : 5 Enge mend : Kn 7 Onderscheidende kenmerken . end e d î ed TE _ ee = BRT biedt hoge snelheden en frequenties (korte wachttijden) en grote nd AE te) YT | he he vervoercapaciteit. Daarmee komt de geboden kwaliteit in de buurt van een Ee og EE Ln | El, hin. ke EE metro-achtig systeem. Daarnaast kan BRT zich als hoogwaardig systeem P, ng RJ B p de verder onderscheiden op verschillende vlakken: MEDIAN- ier Er HN t …À E = " Serviceniveau: hoogfrequent, bedieningstijden van vroeg tot laat, ALIGNED dn \ ari Ne 8 meerdere routes in netwerk, etc. BUSWAY er Le î : Eil ; ni . Infrastructuur: inhaalstroken bij bushalte, haltes op afstand van Te Bm > VH Ii kruispunten, bestratingskwaliteit, etc. Ee Des ' HE . Busstations/haltes: afstand tussen haltes, veilige en comfortabele F B kh SEAN inrichting, afbakening met schuifdeuren etc. d er Nl N . Communicatie: een sterke eigen merkidentiteit en uitstraling, SEGREGATED BUS- | Kee EL DEDICATED BUS- Nl hoogwaardige reisinformatie en klantenservice etc. WAY PROHIEITS LEFT |< Ii | ONLY LANES af . Toegankelijkheid: veilig toegankelijk, aansluitend op overige BB __ TURNS een An e \ modaliteiten, (deel)fietsvoorzieningen, etc. # e Ean ri | hi 7 Bron: ITDP (2021) EE # ke DP (202 1) HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Wat is BRT? BRT blijkt het best passende ontwikkelperspectief voor de corridor Haarlem-Amsterdam. Maar wat is BRT precies? A: Binnen stedelijk B: Kort interstedelijk C: Lang interstedelijk Op verschillende schaalniveaus LL Eh BRT kan op verschillende schaalniveaus worden ingezet: " A: Binnenstedelijke lijnen via centrale binnenstedelijke as die stations en de belangrijkste eN binnenstedelijke bestemmingen met elkaar verbindt. . > " B: Korte interstedelijke lijnen ter verbinding van == buitenwijken met het centrum van de stad. G " C: Lange interstedelijke lijnen ter verbinding van — EL (buitenwijken van) steden. Bron: KiM (2020) LL 44 _HOV Haarlem - Schiphol/Amsterdam Royal HaskoningDHV 7 Ontwikkelperspectief Conclusie: BRT als ontwikkelperspectief voor de HOV-corridor Een railgebonden oplossing past minder goed bij de vraag, maar blijft bij eventuele doorgroei mogelijk Ook een railgebonden systeem zou moeten aansluiten op de reizigersvraag en minimale vereiste kwaliteitsniveau. Hieraan kan de tram niet voldoen, de tram is te langzaam en biedt onvoldoende comfort. Een snelle LRT kan mogelijk wel aan dit kwaliteitsniveau voldoen. Echter, lijkt dit nog een stap te ver bij de vervoervraag in 2040: voor de geïnventariseerde reizigersaantallen is dit in 2040 (nog) niet nodig. Tevens vereist een railgebonden systeem van hoge kwaliteit een compleet eigen infrastructuur, die bij introductie gerealiseerd moet zijn. Gezien de relatief lange realisatietermijn voor railgebonden infrastructuur is de vraag of dit tijdig haalbaar is, zeker gezien de knelpunten zich al in 2030 voordoen. Ook maakt dit het systeem relatief duur, weinig flexibel en weinig adaptief, met name voor de uitwaaieringsmogelijkheden in Haarlem en Amsterdam. Bovendien betekent een grotere voertuigcapaciteit ook dat er sprake is van lagere frequenties en minder flexibiliteit. De kenmerken van LRT sluiten derhalve op dit moment niet goed aan op de reizigersvraag. Toch dient de mogelijkheid om op lange termijn door te groeien naar een railsysteem mogelijk te blijven. Bij een verdere doorontwikkeling van de corridor (>2040) en een nog verdere groei van het aantal reizigers komt mogelijk het kantelpunt in zicht waarop een railgebonden systeem beter aansluit op de vraag dan BRT. Bij de aanleg van nieuwe vrijliggende infrastructuur voor BRT is het dan ook handig om voldoende ruimte en inpassingsmogelijkheden te realiseren waarmee aanpassing naar een railgebonden systeem mogelijk blijft. Kortom, BRT blijkt de best passende systeemoptie voor de HOV-corridor Haarlem- Amsterdam Op de corridor is een hoge kwaliteit gewenst. Samen met de unieke kenmerken, zoals een sterke kerncorridor met uitwaaierende reizigersvraag aan beide zijden, en de mogelijkheid om adaptief te kunnen ontwikkelen, leidt dit tot de conclusie dat voor 2040 een BRT-systeem (en mogelijk doorgroei naar BRT-Plus) het best passende ontwikkelperspectief is voor dit gebied. 45 Royal HaskoningDHV S/ Ontwikkelperspectief Conclusie: BRT als ontwikkelperspectief voor de HOV-corridor Verstedelijkingsconcept 2050: Mobiliteitstransitie om bereikbaarheid en inclusiviteit te bevorderen Er is een mobiliteitstransitie nodig in de MRA om de bereikbaarheid van en naar de MRA en de leefkwaliteit in de steden te borgen. Dit doen we met een mix van gedragsverandering, investeren in de netwerken voor fiets, openbaar vervoer en weg en slim verstedelijken. Met een samenhangende aanpak van de verstedelijking en het mobiliteitssysteem dragen we naast aan bereikbaarheid en leefkwaliteit ook bij aan doelstellingen op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en inclusiviteit. Daarvoor is een mix van maatregelen noodzakelijk die elkaar versterken. Cruciaal is het afremmen en spreiden van de mobiliteitsgroei, het versneld doorzetten van de (ingezette) mobiliteitstransitie en het nauw afstemmen van verstedelijking op nabijheid en bereikbaarheidskwaliteit. Dit laatste krijgt invulling met de meerkernige ontwikkeling en het realiseren van gemengde woon- werkmilieus met het accent op binnenstedelijke ontwikkelingslocaties, vooral op en rond belangrijke ov-locaties. Autoluwe binnensteden en kernen, met minder ruimte voor (vooral privé auto)mobiliteit, vergroten de aantrekkelijkheid en leefkwaliteit in steden en dorpen. Het vergroten van verblijfsgebieden (30 km/u) in het onderliggende stedelijke netwerk (50 km/u) verbetert de verkeersveiligheid en draagt bij aan de afname van milieu- en gezondheidsrisico’s. Om dit te bereiken moet geïnvesteerd worden in de openbare ruimte en de stedelijke fiets- en ov-netwerken. Stapsgewijze schaalsprong nodig voor regionaal openbaar vervoer De verstedelijking en inzet op mobiliteitstransitie leiden tot extra druk op het openbaar vervoer. Een stapsgewijze schaalsprong van het regionale openbaar vervoer (metro, HOV) speelt ruimte vrij op het (inter)nationale spoornetwerk en versterkt de (inter)nationale u Kd concurrentiepositie en de agglomeratiekracht van de MRA, en de ontsluiting van bestaande steden en nieuwe stedelijke DE en Ae Li ontwikkelgebieden. De beste manier om meer capaciteit te creëren in het openbaar vervoer en de betrouwbaarheid te verbeteren, í IR $ is het zoveel mogelijk ontvlechten van lokale/regionale netwerken en het (inter)nationale netwerk. Het gaat hier om investeringen in ll De ‚EH ne het regionale metronetwerk (…) en om het uitbreiden en versterken van snel, frequent en filevrij busverkeer en mogelijk BMS ZT OK AN tram/lightrail (vooral HOV Haarlem-Schiphol-Amsterdam Zuid en HOV ZaanlJ). VERSTEDELIJKINGSCONCEPT 2050 ee DO RN NN In het onderliggende ov-systeem blijft de fijnmazigheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid in de tijd van groot belang om „i E ne ne vervoersongelijkheid onder specifieke doelgroepen tegen te gaan en de nabijheid en bereisbaarheid van voorzieningen en Ì of MB 2 werklocaties (24 uurseconomie) te vergroten. 5 ip, x Ee ri dn Je Een gg es Bron: Verstedelijkingsconcept (2021) A 1 ue 46 Royal HaskoningDHV St E Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together 3. Groeipaden _ Ne a | [k | ik d ‘ Del 1e HE RR el pe T Ean B En | Ans i Nr nn | 5 ie 5 II en NE Waler Wo EE EINER eTe EVA # RS 7 ’ Groeipaden ee: Opbouw en uitgangspunten Het ontwikkelperspectief uit het vorige hoofdstuk is opgesteld met het eindbeeld (2040) voor ogen. BRT als ontwikkelperspectief sluit daarbij aan op de vraag in 2040 op de corridor Haarlem- Amsterdam. Voor dit eindbeeld zijn vier bijbehorende groeipaden uitgewerkt als strategie voor (door)ontwikkeling. Groeipad Leeswijzer Een groeipad is een adaptief plan van opbouwende stappen richting het eindbeeld. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd: In de groeipaden kijken we dus naar logische stappen tussen de huidige situatie en u Opbouw en uitgangspunten groeipaden het eindbeeld uit het ontwikkelperspectief. Vanuit het inzicht in de reizigersstromen u Algemeen groeipad voor de corridor Haarlem-Amsterdam en bijbehorende benodigde OV-kwaliteit zijn no-regretmaatregelen en quick-wins u Groeipaden voor de vier verbindingen binnen de corridor geïdentificeerd waarbij de reiziger centraal staat. De groeipaden vormen een u Implicaties van groeipaden (met betrekking tot inpassing, betrouwbaarheid, strategie om te komen tot de eindbeelden van het ontwikkelperspectief. kosten, duurzaamheid en voor omliggende regio’s) u Raakvlakken Opbouw groeipaden De groeipaden zijn als volgt opgebouwd: 1. Eindbeeld 2040 en uitwaaiering 2. Stappen per verbinding (in tijd en type) 3. Toelichting per stap MA A A ne aaien Aanleren Ze en A mee 2e er ne Ee) a SE 48 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden ee: Opbouw en uitgangspunten BRAS, twikkelperspectief: idor/Haarlem-Amsterdam 2040 Uitgangspunten & Noord-Holland De groeipaden bouwen voor het op het ontwikkelperspectief BRT en op de RN Zaandam opgaven en uitgangspunten vanuit de brede probleemanalyse (Fase 1). Ns De focus ligt hierbij op: RN = Het invulling geven aan de opgave (zoals geformuleerd in Fase 1): e\ = Enerzijds een hoogwaardig, snel én rechtstreeks product te 5 bieden om zo potentiële reizigers naar OV te verleiden. ® = Anderzijds is het van belang in de toekomst voldoende e 28 Haarlem Ci capaciteit te bieden die aansluit bij de vraag van de OV- ve & E——0 DN _ reizi e o CD mmm 9 = É)) =| eIziger. feu „AU Sloterdijk Centraal " “De reiziger centraal”: aansluiten op toekomstige te, ® arlemg? A verplaatsingsbehoefte van de reiziger. 7 te, ESE eN Lelylaan ken i) = _ Potentie voor gebruik OV benutten: OV concurrerend t.o.v. auto. Te, f_ Haarlem NN ® ú © = Aandacht voor inpassing, duurzaamheid en realisatiemogelijkheden. ®= Nieuw-Zuid @ | zuid ‘ e @ xe \ Leiden een N De groeipaden zijn opgesteld voor de vier verbindingen binnen de corridor men? eN € Haarlem-Amsterdam: Potentiële # OV-verplaatsingen 2040 = DS Ne 1. _ A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid AE oo) om 8 \ 2. Aran Haarlem — Hoofddorp- Schiphol - Amsterdam (Bijlmer EPEN) …—… Hoofddorp Bn NN eN Kd 3. _ Spoorlijn Haarlem/Heemstede — Amsterdam EEE) =S Gp r pe ® 4. Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/ Museumkwartier/ Rivierenbuurt HEEM SS Verbinding HOV/spoor NW GS = Em) Patentiële # OV-verplaatsingen 2040 per verbinding (2-uur spits, o.b.v. verpfaatsingspatronen Fase 1} 49 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden ee: Opbouw en uitgangspunten Uitwaaiering Uitwaaiering ® Haarlem e.o. Amsterdam ® 4x/uur Kerntraject 8x/uur 8x/uur 16x/uur Ax/uur CO 4x/uur Axf/uur 5 Frequenties zijn ter indicatie, weergeven het principe van uitwaaiering en kerntraject. (vervolg) De groeipaden zijn opgebouwd aan de hand van de volgende principes: "Voor iedere verbinding beschouwen we de benodigde stappen/maatregelen en mogelijkheden op het ‘kerntraject (van knoop tot knoop) en voor de ‘uitwaaiering’ vanaf deze knoop naar omliggende regio. "Daarin onderscheiden we no-regret maatregelen en tijdelijke maatregelen. "De tijdas geeft de maatregelen globaal weer in de tijd en logische volgordelijkheid. "_De maatregelen zijn genummerd ter referentie, de eerste letter/cijfer geeft aan of het om een Algemene maatregel gaat of een specifieke verbindingsmaatregel. 50 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden ee: Algemeen groeipad voor de corridor Haarlem-Amsterdam “Eindbeeld anno 2040...” Stapsgewijs het eindbeeld (door)ontwikkelen reist de reiziger tussen Haarlem en Amsterdam via een netwerk van snelle en Om stapsgewijs dit eindbeeld te realiseren dienen in de komende jaren alvast de nodige rechtstreekse HOV-verbindingen. Naadloze onderlinge aansluiting van BRT, voorbereidingen te worden getroffen. Dit zijn zowel maatregelen die voor alle verbindingen spoor en voor- en natransport versterkt de kwaliteit van het OV. Zowel de op de corridor van toepassing zijn als specifieke maatregelen per verbinding. Tevens bestaande reiziger als reizigers die voorheen gebruik maakten van de auto kunnen dit tijdelijke maatregelen zijn, maar ook bijvoorbeeld “no-regrets” die onafhankelijk voelen zich comfortabel in zowel de BRT-bus als op haltes/knopen, en ervaren van het eindbeeld sowieso relevant/nodig zijn. Hier volgen nu eerst de algemene mede door de korte reistijden het gemak van reizen per OV. maatregelen voor de corridor, waarna we inzoomen op de specifieke verbindingen binnen de corridor. In het stapsgewijs ontwikkelde BRT-systeem zijn de bestaande verbinding over ‘ 7 he 7 de A9 en de Zuidtangent doorgegroeid naar een snel en comfortabel netwerk dat ikke ) rspectief::Corrido flem-Amsterdam 2040 hoogfrequent en rechtstreekse reismogelijkheden biedt. Met weinig halteringen, ON _ - goede doorstroming en maximale snelheden op vrijliggende infrastructuur bieden SN A\ Zaandam de comfortabele BRT-bussen korte (en met de auto concurrerende) reistijden ® N tussen de twee stedelijke gebieden. D \ D= N De multimodale knopen Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam Zuid spelen daarbij Ad © \ A DA een belangrijke rol in de ketenreis van deur-tot-deur. Ze faciliteren snelle ° 7 EN Haarlem | eN Á Cl / doorstroming van de BRT-bussen richting herkomsten/ eindbestemming e . r ie on€) ‚ 7 ne Á \ (uitwaaiering in stedelijk gebied), evenals snelle overstapmogelijkheden op ander 8 dl Ae \ Sel | Die! voor- en natransport. Hierbij horen onder meer hoogwaardige Miis fizz £ _ò eten . Re , ne ter mmm, ä nn stallingsvoorzieningen voor (deel)fietsen en een aangename verblijfsruimte met teid Haarlem _ Nen Ti hoogwaardige voorzieningen (horeca, winkels, zitmeubilair etc.)… ‚ Nie gijuid @ I Leiden e 0 SO N ES De corridor biedt hiermee een hoogwaardig alternatief voor de auto en faciliteert Potentiële f# OV-verplaatsingen 2040 @. ® Zn daarmee niet alleen de voorziene reizigersgroei maar ook de potentie om Ze …É RS jd voormalige automobilisten naar het OV te verleiden. Hoofddorp Some NK … A gs 0 Nie ef == N En \ 51 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden 8: Algemeen groeipad voor de corridor Haarlem-Amsterdam ® Uitwaaiering Uitwaaiering Haarlem e.o. Amsterdam ee O Kerntraject D ® Haarlem Nieuw-Zuid Amsterdam Zuid hf 8 A.1 Introduceren nieuw lijnennet A.4 Knooppunten ontwikkelen A.4 Knooppunten ontwikkelen A1 Introduceren nieuw lijnennet o op BRT-light niveau met en BRT halte in gebruik en BRT halte in gebruik op BRT-light niveau met \ uitwaaiering op verschillende laf aaliaf Lal aalian uitwaaiering op verschillende o takken. takken. A.5 Kaartverkoop uit de bus, A.5 Kaartverkoop en A.2 Introduceer directbus op het perron. in/uitchecken op de halte. A.2 Introduceer directbus marketing concept, met sub- marketing concept, met sub- 5 lijnnummers (bijv. 346a/b/c/d). A.6 Verdere ontwikkeling A.6 Verdere ontwikkeling lijnnummers (bijv. 346a/b/c/d). © hoogwaardige hubfaciliteiten. hoogwaardige hubfaciliteiten. ON A.3 Kwaliteit per ‘tak’ A.3 Kwaliteit per ‘tak’ en verbeteren: haltes, lijnvoering, verbeteren: haltes, lijnvoering, Nl busprioriteit etc. busprioriteit etc. (ee) NN o St 5 : Legenda o 5 No-Regret maatregel ON @ Groeipaden & . = 8: Algemeen groeipad voor de corridor Haarlem-Amsterdam EN Nieuw lijnennet BRT-light niveau EN Directbus marketingconcept | Stap:A3 | Kwaliteit per ‘uitwaaiering’ verbeteren mschrijving: ntroductie van een nieuw lijnennet op mschrijving: eze maatregel hangt samen met A1. mschrijving: m van het -light naar -niveau te Omschrijvi Introducti Ï lij Omschrijvi D Ih A1 Omschrijvi O het BRT-ligh BRT-ni BRT-light niveau. Concreet betekent dit Door de invoering van een nieuw groeien is een betere kwaliteit van het grotere halte afstanden (dan bij R-Net), herkenbaar concept voor de reiziger aangeboden bussysteem nodig. Daarbij betere haltevoorzieningen en goed wordt duidelijk dat deze lijnen van een dient een hogere gemiddelde snelheid aansluitend voor/natransport. Essentieel is betere kwaliteit zijn dan de reguliere gerealiseerd te worden. Concreet komt dit hierin de uitwaaiering en marketing van (H)OV-bussen. De uitwaaiering kan neer op het zorgen van prioriteit bij sublijnnummers (zie A2). De uitwaaiering worden aangeduid met subletters, verkeerslichten (mogelijk met apart maakt het mogelijk om bussen in Haarlem hierdoor is het altijd duidelijk dat een opstelvlak), busstroken op intensief te spreiden, waardoor het centrum qua bepaalde lijn (bijv. BRT 450) altijd rijdt gebruikte vlakken, voorbereidingen voor belasting ontzien kan worden. tussen Haarlem Nieuw Zuid en check-in op halte en upgrade _ _ Amsterdam Zuid. Ook een herkenbare haltefaciliteiten. Realisatietermijn: Korte termijn huisstijl en halteconcept kan hier onderdeel van uitmaken. Ook hier geldt Realisatietermijn: Korte/middellange termijn STV Knooppunt Nieuw-Zuid En kik gan ha as Is voor) kwaliteitsverbetering naar he 7 7 mn Ontwikkeling hub/haltefaciliteiten Omschrijving: Het in gebruik nemen van Knooppunt BRT-concept. p LL, hl Nieuw-Zuid als knoop voor de BRT -lijnen … … Omschrijving: Stapsgewijze uitbreiding van iarin di Realisatietermijn: Korte termijn jving: psgewijze uitbreiding Vv van/naar Haarlem, Hierin dient een _ an ] ] hub/haltefaciliteiten. De reiziger kan op de MENE veele te zijn halte/nub een warme drank halen, of naar opgenomen. Hét bêtreft een het toilet gaan. Tevens zijn hoogwaardige voosroommele AE enen En Ticketing op de halte faciliteiten ten behoeve van ee " t e Sn ne ober Ike ha he See Omschrijving: Essentieel in de stap van BRT-light voor/natransport van groot belang. Denk dd hear BET fs det reiden het eeveel hierbij aan deelmobiliteit voor de first/last le halte, en hoogwaardige 9 9 i ieni central , g g krijgen dat zij in één systeem reizen. Dit mile en voorzieningen om (bewaakt) de reisbeleving. Bussen kunnen in dit concept b } kent ° zén k y trek ° fiets te stallen. snel halteren met minimaal draaien en tekent ook sen Keer alTEKENEN VOOr keren. eene slle de ISES ELN: Realisatietermijn: Middellange termijn en uitchecken). Dit kan gerealiseerd jn: 9 ) Realisatietermijn: Middellange termijn worden met checkpalen op de halte _ zoals bekend van tram en Randstadrail, of met poortjes bij een doorgroei naar BRT-plus. Realisatietermijn: Middellange termijn 53 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden 8: Verbinding 1: A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid “Eindbeeld anno 2040.” niro. Haarlem/Heemstéde - Amsterdam Zuid 2040 …reist de reiziger via een snelle en rechtstreekse HOV-verbinding tussen 4 Noord-Holland Haarlem en Amsterdam. De snelle en comfortabele BRT-bussen via de EC A9-corridor rijden hoogfrequent over vrijliggende infrastructuur tussen Ue Zaandam multimodale knopen Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam-Zuid. Met weinig Ss halteringen en maximale snelheden bieden ze korte (en met de auto “ concurrerende) reistijden tussen de twee stedelijke gebieden. In Haarlem e waaiert het BRT-systeem uit (zie kader). Daarmee biedt het niet alleen de a stad Haarlem maar ook de omliggende omgeving toegang tot e € hoogwaardig OV. De multimodale knopen spelen daarbij een belangrijke © ERN Haarlem ft Z rol in de ketenreis en bieden voorzieningen voor de reiziger, snelle tij Se, F (\ / doorstroming van de BRT-bussen richting herkomsten/eindbestemming e e Ó e e . / | i ieri ij he Uice a Sloterdijk Centraal (uitwaaiering), evenals snelle overstapmogelijkheden op ander voor- en Ee e a Jk natransport. Es : We ir centrum É__NN Es zz Lelylaan Amsterdam À Ì e hj LJ Í | ® Tes Lj Haarlem r \ Stapsgewijs het eindbeeld (door)ontwikkelen ezz Nieuw-Zuid | zij \N Naast de algemene stappen die op de corridor worden gezet voor het 0 nf FS AN BRT-systeem, zijn er tevens enkele stappen nodig specifiek voor deze telden 5e en AN verbinding, onder meer de ontwikkeling van de knopen Haarlem Nieuw- = SS #. E\ Zuid en Amsterdam Zuid vragen daarbij aandacht. © Tj se Hoofddorp O schiphol sen \ BA == Uitwaaiering OO ® e ( Ne Bm Verbinding HOV _ 54 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden 8: Verbinding 1: A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid Uitwaaiering Haarlem In Haarlem waaiert het BRT-systeem uit naar onder meer Haarlem-Noord en verder richting IJmond.* Deze verbindingen doen ofwel Haarlem Centraal station of Haarlem Spaarnwoude aan, waarbij de doorgaande (in plaats van kerende) verbindingen de druk op de busstations zoveel mogelijk beperken. Daarnaast waaiert het systeem uit naar Heemstede en eventueel verder naar Zandvoort. Deze uitwaaieringen van de kerneorridor worden idealiter gerealiseerd met BRT-kwaliteitsniveau. Waar dit niet mogelijk is zou dit minimaal op R-net niveau moeten zijn. Met deze uitwaaiering krijgt (de regio rondom) Haarlem een hoogwaardig, sneller en rechtstreekser alternatief voor de auto en voor huidige reisopties tussen herkomst en bestemming. (NB: routering en lijnvoering in/rondom Haarlem nader te bepalen, zie ook HS 4 Implicaties en Raakvlakken) Uitwaaiering Amsterdam Zuid Aan Amsterdamse zijde eindigt het BRT op Amsterdam Zuid. Hier stappen reizigers met een snelle overstap over op het stedelijk HOV (metro, tram) en/of op de fiets/deelvoertuigen van/naar eindbestemming. Een doorgetrokken Noord/Zuidlijn biedt op de lange termijn voor een deel van de reizigers eventueel ook een overstapmogelijkheid ter hoogte van de Johann Huizingalaan. * De verplaatsingen vanuit deze regio kenmerken zich vooral door “dakpanvervoer”: tussen iJmond-Haarlem en tussen Haarlem-Amsterdam. De vraag naar een directe verbinding IJmond — A'dam Zuid is zeer beperkt, wel is nader onderzoek mogelijk (buiten scope van Fase 2) naar eventuele verbetering verbinding IJmond richting Sloterdijk. 55 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 1: A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid ® ie we iering Uitwaaiering __…® Santpoort/IJmuiden aarem 6.0. Amsterdam ad Centrum O Kerntraject ee _r® Centrum BEEZ RAI Heemstede Haarlem Nieuw-Zuid Amsterdam Zuid TT. EN ennen ® 8 1.7 Start bus op BRT-light Et niveau. 5 N | © H f 1.8 Ontwikkel systeem gegarandeerde doorstroming. [ee Cn © En 1.11 Creëer ruimte voor BRT LO 1.9 Ontwikkel benodigde We eni N a in plannen Zuidasdok. ON Was ns 1.12 Zet de reiziger voorop tijdens verbouwing 5 Zuidasdok. Kwaliteit moet in 5 orde zijn. Legenda ! haf No-Regret maatregel 5 1.10 Introduceer losliggende as ee apa eeeh ei onsegrel Maanege eigen BRT infrastructuur. EUD MLR OUSE WON n 5 Ki noordzijde. ==} Stedelijk OV ’ Groeipaden 8: Verbinding 1: A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid Stap: 1.7 Start BRT-light EN Vrijliggende infrastructuur EEN Verbouwing Zuidasdok Omschrijving: Introductie van een BRT-light bus tussen Omschrijving: Ontwikkeling van vrijliggende Omschrijving: Tijdens de realisatie van het Haarlem en Amsterdam Zuid. Samenhang met infrastructuur voor de bus, bijv. in de Zuidasdok vinden er omvangrijke A1 en A2. Bij introductie eerste verbeteringen vorm van geleide busbanen. Deze banen werkzaamheden plaats. Het is van t.o.v. huidig R-Net zicht/merkbaar. maken een hoge snelheid van het belang dat de reiziger gedurende _ _ busverkeer mogelijk en door scheiding die tijd voorop blijft staan. De Realisatietermijn: Korte termijn van bus en ander wegverkeer kan de overstap op station Zuid moet zo 7 capaciteit (staanplaatsen) van de bus soepel mogelijk zijn. Mogelijk kan Stap: 1.8 Gegarandeerde doorstroming volledig worden benut. Bij de aanleg van de BRT-stoppen op de Boelelaan, ee ‚ ‚ deze busbanen kan rekening worden met voldoende faciliteiten Omschrijving: Ontwikkeling van een systeem van gehouden (ontwerp traject/infrastructuur) (bewegwijzering etc.) op Zuid. gegarandeerde doorstroming. Binnen de stad met een toekomstige doorgroei naar een Indien spreiding van de reizigers voorrang op kruispunten, eventueel opstelstroken railgebonden product. door het gebied gewenst is, kan bij verkeerslichten. Buiten de stad maakt de bus aansluiting op het Amsterdamse gebruik van bus- en/of vluchtstrook”. In het Realisatietermijn: Middellange/lange termijn systeem worden gezocht bij eindbeeld kan de bus altijdlangs ‚ Amstelveenseweg (Ringlijn) of stilstaand/langzaam rijdend verkeer rijden. * Dit EEN Plannen BRT-halte in Zuidasdok Europaplein (Noord/Zuidlijn). vergt investeringen in doorstromingsmaatregelen, zie ook implicaties inpassing. Omschrijving: Naast de haltering in Haarlem is de Realisatietermijn: Middellange termijn oe ee , „ aanlanding in Amsterdam van belang. Realisatietermijn: Korte/middellange termijn Het opnemen van een hoogwaardige EEN BRT-halte Zuidasdok BRT-halte in de plannen voor het En . EEN Doelgroepenstrook Zuidasdok zorgt ervoor dat de bus ook Omschrijving: Stap 1.13 heeft een sterke relatie ee - , in de toekomst een goed ontsloten wordt met stap 1,11. Tijdens stap 1.11 Omschrijving: Bij toenemende frequenties van het busverkeer en goed aansluit op het Amsterdamse zijn de plannen voor een BRT-halte Eke enen netwerk. In de tijdelijke situatie dient de opgenomen in het Zuidasdok, bij vluchtstrook worden bereikt. Een gegarandeerde halte goed aan te sluiten op VUmc/VU stap 1.13 is deze halte doorstroming van de bus kan worden gecreëerd zo min mogelijk de bouw doorkruisend), gerealiseerd volgens de BRT- _ met een doelgroepenstrook (nadere afstemming in het eindbeeld bevindt de halte zich kwaliteitsnormen. Het gaat hierbij meel met: SUIS eminent Inpesshe, mem snelnald idealiter nabij station Zuid. Een BRT- om een ‘Stop&Go' halte met en capaciteit). Dit is een tussenoplossing die niet halte is een ‘Stop&Go’ halte zonder uitgebreide zonder aanvullende aanpassingen kan worden keren/terugsteek, zo min mogelijk voorzieningen/faciliteiten (zowel gerealiseerd. In het eindbeeld is vrijliggende draaien en een centrale locatie. Geen voor wachten, overstap als infrastructuur voorzien voor in ieder geval het eigen eilandperron voor elke buslijn. voor/natransport) voor de reiziger. kerntraject. icati tin: i Ht Realisatietermijn: Middellange termijn Beslissen: Middellange termijn Realisatietermijn: Middellange termijn 57 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te Verbinding 1: A9: Haarlem/Heemstede — Amsterdam Zuid Voorbeeld uit het buitenland: doelgroepenstrook hr ni: Waar in het eindbeeld vrijliggende infrastructuur voor de BRT-bussen wordt voorzien, kan in aanloop naar het eindbeeld mogelijk gebruik worden gemaakt « B A 5 8 van een doelgroepenstrook als tussenoplossing. Hierbij wordt een rijstrook door specifieke modaliteiten gebruikt. Ter inspiratie hier enkele beelden van een u Xx doelgroepenstrook nabij Antwerpen (A13/E313), waar bus en taxi gezamenlijk (en met hoge snelheid) gebruik maken van de vluchtstrook. Kanttekening K NI daarbij is dat deze wel aanvullende aanpassingen vergen. Voor toepassing op de corridor Haarlem-Amsterdam is nadere afstemming nodig met el Rijkswaterstaat omtrent inpassing, maximale toegestane snelheid en maximale capaciteit. pg 1 | } ‘ A | ik ERR 5: Lin Jin en ij SP Pm je PE PE - En s Hi Ùn en En 3 bre En , ns “il je SP E mid bh ae ä 8 NBE en EE nT PG mn N SP Ei 4 LE 5 EE a Denen LE EEN ES Ô ER OR EE en ee „ B Be ze a a | Ge nn nn Se äi a Cl AEN nn nl ES en Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 2: Zuidtangent: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Bijlmer Arena) “Eindbeeld anno 2040...” reist de reiziger via een snelle en rechtstreekse HOV-verbinding tussen = 5 / 5 … Haarlem, Hoofddorp, Schiphol, Amstelveen en Amsterdam. Deze 2: Vi ent Haarlem Schiphol 1 sterdam (Bijlmer Arena) 2040 hoogfrequente ‘ontsluitende” verbinding wordt met name gebruikt door Us reizigers die van/naar Hoofddorp en/of Schiphol reizen (directe reizen tussen % Zaandam Haarlem en Amsterdam gaan via verbinding 1). De snelle en comfortabele © BRT-bussen rijden over vrijliggende infrastructuur tussen multimodale knopen DN — Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam Bijlmer Arena. Met relatief weinig e halteringen en maximale snelheden bieden ze korte (en met de auto s K4 concurrerende) reistijden tussen de verschillende plaatsen. Ook hier spelen © de multimodale knopen daarbij een belangrijke rol in de ketenreis: ze bieden e AND, Haarlem OE snelle doorstroming van de BRT-bussen richting herkomsten/ d. A 4 [_) eindbestemming (uitwaaiering), evenals snelle overstapmogeliijjkheden op Ka ® Dn # 0 Sloterdijk Centraal ander voor- en natransport. En ® dee! ) Es Wen ritrum ' Te 1E EEE Lelylaan amrdterdarn N m . : Ss Jy Haarlem e | e Stapsgewijs het eindbeeld (door)ontwikkelen tezz? Nieuf@zuid _® N De benodigde stappen worden op de volgende slides nader toegelicht en e | Zuid IN in de tijd/locatie gezet. leiden Ne Se ‚\N e NN : ZN ® î GON . Hoofddorp Granse e JA dS ij % \ == Uitwaaiering ® et Nr ME Verbinding HOV wennen? . 59 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden 8: Verbinding 2: Zuidtangent: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Bijlmer Arena) Uitwaaiering Haarlem Gelijk aan uitwaaiering van verbinding 1: In Haarlem waaiert het BRT-systeem uit naar onder meer Haarlem- Noord en verder richting IJmond. Deze verbindingen doen daarbij ofwel Haarlem Centraal station of Haarlem Spaarnwoude aan. Daarnaast waaiert het systeem uit naar Heemstede en eventueel verder naar Zandvoort. Deze uitwaaieringen van de kerncorridor worden idealiter gerealiseerd met BRT-kwaliteitsniveau. Waar dit niet mogelijk is zou dit minimaal op R-net niveau moeten zijn. Met deze uitwaaiering krijgt (de regio rondom) Haarlem een hoogwaardig, sneller en rechtstreekser alternatief voor de auto en voor huidige reisopties tussen herkomst en bestemming. (NB: routering en lijnvoering in/rondom Haarlem nader te bepalen, zie ook HS4 Implicaties en raakvlakken) Uitwaaiering Amsterdam Bijlmer Arena Aan Amsterdamse zijde is het van belang het BRT goed aan te laten sluiten op het HOV in Amstelveen en bij Amsterdam Bijlmer Arena. Hier stappen reizigers met een snelle overstap over op het stedelijk HOV (metro, tram) en/of op de fiets/deelvoertuigen van/naar eindbestemming. 60 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te Verbinding 2: Zuidtangent: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Bijlmer Arena) DE ene 6 ap on a me B DRT Eee er PA en EE Ald # we gn …E ee Ea Bnn | | Raakvlak met onderzoek Bus Rapid Transit Be} ers IN 8 en (DOVA, 2021) ie B 8 Vanuit de Ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV 2040 (TBOV 2040) mn. nn n nn he OOS ä wordt door DOVA een onderzoek gestart naar de potentie voor Sn pen nf Zap JIE BRT, met daarin een casestudy naar de potentie voor interstedelijk MME _ Aar Ait BRT op het traject Haarlem - (Schiphol Noord en) Amstelveen - 5 en” Bn ; za PA ZE E : : : Utrecht (bv. via Leidsche Rijn en/of Papendorp naar Nieuwegein). Be Ee Zen me el B Ode fA Ee Daarmee raakt deze casestudy aan dit onderzoek, met name voor ee a 5 TE de het traject tussen Haarlem-Amstelveen-Amsterdam Bijlmer Arena Se Ef [| Ed El kde: zn (huidige lijn 356). Voor nadere toelichting, zie Raakvlakken. Be a fi df 5 En El ER eN 5 en ad Á zi EE 61 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 2: Zuidtangent: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Bijlmer Arena) ® Uitwaaiering Uitwaaiering Santpoort/IJmuiden Haarlem e.o. Amsterdam Centrum ® Kerntraject Noord/Zuidlijn Centrum Zuid Ome Hoofddorp Schiphol Noord Amstelveen/Bijlmer 2.8 Kerntraject versterken 8 door frequentie te verhogen © naar 16x/uur. NN © H T VNA To NTL Ta Rel ON LEEUI 2.9 Integratie plannen NZL. 2.12 Bijlmertak kwalitatief op o Zuid en verknopen op andere orde. Snellere infrastructuur, SN STe comfortabelere route. LO f f NN A.6 Verdere ontwikkeling 5 hoogwaardige hubfaciliteiten. o 2.10 Verknopen aan 2.10 Verknopen aan El toekomstige Noord/Zuidlijn. toekomstige Noord/Zuidlijn. ON 1 VANS Cr Ute ke a We Ko <1 ley4c} 2.11 Realiseren zorgeloze Legenda 5 (idealiter cross-platform) (idealiter cross-platform) o 62 overstap tussen Bus en overstap tussen Bus en No-Regret maatregel CN Noord/Zuidlijn. Noord/Zuidlijn. ’ Groeipaden te: Verbinding 2: Zuidtangent: Haarlem — Schiphol — Amsterdam (Bijlmer Arena) Stap: 2.7 Lijn aansluiten op Nieuw-Zuid EEN Integratie plannen NZL EN Overstap op Noord/Zuidlijn Omschrijving: De Zuidtangent aansluiten en verknopen Omschrijving: Naar verwachting wordt tot ca. 2035 de Omschrijving: Bij een verknoping op de Noord/Zuidlijn is op de andere BRT-lijnen op Nieuw-Zuid. Noord/Zuidlijn doorgetrokken naar een zorgeloze overstap tussen de beide Hierdoor ontstaat er een goede overstap Schiphol en Hoofddorp. Het is van modaliteiten van belangrijke voorwaarde mogelijkheid op Knooppunt Nieuw-Zuid op belang dat er in de plannen een goede voor een hoogwaardige de Zuidtangent. integratie wordt gerealiseerd tussen de passagiersbeleving. Het ideale beeld is _ - _ BRT lijnen en de primaire verbinding hierbij een cross-platform overstap Realisatietermijn: Middellange termijn richting Amsterdam Centrum. Hierbij valt tussen BRT en metro, gelijkwaardig aan te denken aan overstappunten en het voorbeelden zoals op Amsterdam Omschrijving: De eerste stap op het kerntraject richting Realisatietermijn: Middellange termijn Realisatietermijn: Lange termijn BRT is het verhogen van de frequenties. Hierdoor ontstaat een hoogfrequent ETEN Verknopen aan Noord/Zuidlijn EN Kwaliteitsimpuls Bijlmertak aantrekkelijk alternatief met minimale wachttijden tussen Hoofddorp en Omschrijving: Zodra de verlengde Noord/Zuidlijn in Omschrijving: In essentie dezelfde maatregel als Schiphol/Amstelveen. Op de uitlopers kan gebruik wordt genomen is het van ‘Algemeen 2’. Hier specifiek aandacht frequent (bijv. 4x) per uur worden gereden, belang dat de aansluiting op de voor de Bijlmertak omdat deze bestaande zodat op het kerntraject tussen de knopen Noord/Zuidlijn goed is. Met de beoogde R-Net verbinding ondermaats is. De route hoogfrequent wordt gereden. frequenties van de NZL als het BRT- van de bus moet worden gladgestreken _ ‚ _ systeem is de wachttijd minimaal. (minder scherpe bochten voor Realisatietermijn: _Korte/middellange termijn Hierdoor ontstaat een zorgeloze hoogwaardige beleving), prioriteit krijgen overstap tussen de systemen. op het autoverkeer bij verkeerslichten. Het eindbeeld is eigen infrastructuur naar Realisatietermijn: Middellange/lange termijn Bijlmer. Realisatietermijn: Korte/middellange termijn 63 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 18&2: Haarlem — Amsterdam (Bijlmer Arena) Koei tang Hästens = rdam Bijlmer Arena 2040 DN & Zaandam NS vi . 4 Meekoppelkans: BRT Haarlem- Amsterdam Bijlmer Arena © de Wanneer zowel tussen Haarlem-Amsterdam Zuid (1) als op de Zuidtangent © . (2) een BRT-systeem wordt gerealiseerd, biedt dit een meekoppelkans voor e se a faarlem Cr Z de reizigersstroom tussen Haarlem en Amsterdam Bijlmer Arena (en e . Ó ve > ü id Á eventueel verder richting Utrecht), de huidige lijn 356. Gezien het aantal Arent a Sloterdijk r Centraal verplaatsingen op deze relatie relatief beperkt is (ca. 1500 verplaatsingen in En - ® He) verer,! EE an: 2040, ten opzichte van de ca. >4500 verplaatsingen in de ochtendspits See. Ees Lelylaan amsterdam : tussen Haarlem-Amsterdam Zuid e.o. of via de Zuidtangent, zie Fase 1), Ss Li Haarlem ‚ © e zou BRT voor deze solitaire verbinding in eerste instantie niet nodig zijn. pee Nieuw-Zuid Ii Zuid } Zeker wanneer hiervoor bijv. langs de A9 over lange afstand BRT- Leiden o o GN infrastructuur aangelegd zou moeten worden, is het voor dergelijke ® \ verplaatsingsaantallen lastig om BRT economisch voordelig te realiseren. K Echter, door de BRT-verbindingen 1 en 2 nabij Schiphol-Noord slim aan e : Cl \ elkaar te koppelen (door middel van uitwaaiering op een van deze (2) 0 \ Ü ZZ verbindingen) ontstaat met beperkte(re) investeringen in nieuwe BRT- Hoofddorp schiphol 2 Amstelveen if ke infrastructuur een hoogwaardige(re) verbinding tussen Haarlem en A'dam an © Ld Ps : Bijlmer Arena. Hiermee kunnen de reizigers (naast verbindingen 1 en 2) ook == Úiwesiering Et op deze reisrelatie meeprofiteren van het BRT-aanbod. 2 Verbinding HOV enene? 64 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 3: Spoorlijn Haarlem — Amsterdam “Eindbeeld anno 2040...” …vormt ook de spoorlijn tussen stations Haarlem en Amsterdam Centraal , 8 f nog steeds een belangrijke verbinding voor reizigers op deze corridor. Deze \/a Alcmaarfurmeferd: Sneorlijn Haarlem — Amsterdam 2040 verbeterde spoorverbinding wordt met name gebruikt door reizigers die HA tussen het noordelijke deel van de MRA en het centrum van Amsterdam dn f Zaandam . sr . Ne reizen. Om ook op deze verbinding een goed alternatief voor de auto te Ue bieden zijn de treindiensten* idealiter hoogfrequent en bieden ze een As \ gelijkwaardige bediening van de tussenliggende knopen (waaronder e 5 == Haarlem Spaarnwoude). Hier kunnen reizigers langs de lijn van profiteren: , EA alle reizigers vanuit het (tussenliggende) gebied kunnen hiermee . dr gemakkelijk opstappen op een snelle verbinding tussen de steden. Ook + ins Haarlem | Ie spelen hier de multimodale knopen een belangrijke rol in de ketenreis: om ie KN IS e de potentie voor de spoorcorridor nog beter te benutten bieden deze Ormnannnae drag omm mmm 6). __ knopen naast hoogwaardige ketenvoorzieningen “ Á Areno 42 Sloterdijk …, pr Centraal | (fietsenstallingen/deelmobiliteit etc.) ook snelle overstapmogelijkheden op a s / We En SN \ ander voor- en natransport. De knooppunten Haarlem, Haarlem $ En 538 Lelylaan © RE NPS Pe Spaarnwoude en knooppunt Nieuw-Zuid zijn daarbij in samenhang Pred WEE io tes” \ ee. doorontwikkeld: de introductie van de BRT-verbindingen (doorgaand, ë 5 | | Zuid EN te doorgetrokken over station) beperkt het aantal overstappers en beperkt de Leiden | alte ef Jm NN te, “en druk op het station. Ne . es IN ee, — DN Stapsgewijs het eindbeeld (door)ontwikkelen 4 ara De benodigde stappen op deze verbinding zijn met name gericht op de ‚ _) treindiensten op dit tracé, die worden geagendeerd vanuit het Landelijk er? Ó Schiphol Amstelveen Le n OV Toekomstbeeld/SBAB. De benodigde stappen worden op de mm OQ @ Ni volgende slides nader toegelicht en in de tijd/locatie gezet. ms Uiwaeiering oe “Verschillende varianten op het spoor worden nader onderzocht, hierin is Em Verbinding spoor \ nog geen keuze gemaakt. Zie ook kader volgende pagina. 65 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 3: Spoorlijn Haarlem — Amsterdam Uitwaaiering Haarlem Voor de spoorcorridors en met name Kennemerlijn is het van belang een hoogfrequent en rechtstreekse verbinding naar Amsterdam te bieden. Daarbij is niet direct sprake van “uitwaaiering”. Wel is het belangrijk knoop Haarlem Spaarnwoude/Oostpoort beter in te richten en hoogfrequent te bedienen, evenals een eventuele nieuwe knoop Haarlem Zuid-West. (NB: routering en lijnvoering in/frondom Haarlem nader te bepalen, zie ook HS4 Implicaties en raakvlakken) Uitwaaiering Amsterdam Voor Amsterdam is het van belang op Amsterdam Sloterdijk aan te sluiten op tram 19. Deze tram dient daarbij op zijn beurt eveneens te versnellen richting centrum. Op Amsterdam CS is het een optie om de sprinters hoogfrequent door te koppelen richting Almere. Daarmee ontstaat voor reizigerstussen Haarlem en Amsterdam Oost en nog sneller en comfortabeler _reisalternatief. Hiervoor is een reisalternatief nodig waarin treindiensten aan elkaar gekoppeld zijn, dit is na realisatie van PHS mogelijk. 66 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te Verbinding 3: Spoorlijn Haarlem — Amsterdam Spoorbediening Haarlem-Amsterdam Anno 2021 wordt de toekomstige bediening op dit spoortraject vanuit diverse invalshoeken nader onderzocht. De mogelijkheden voor de bediening variëren tussen verdere ingroei met een gedifferentieerd model (van 4/4 via 6/4 naar 8/4 IC/Spr) danwel op enig moment - tussen Amsterdam en Haarlem - omschakeling naar een S-baan-achtig model* (0/12 of 0/16 IC/Spr.). Een keuze omtrent het eindbeeld is hier nog niet gemaakt, echter is dit wel van invloed op keuzes rondom de inpassing van de BRT-verbindingen. Daarmee is het van belang dat het HOV op de corridor Haarlem-Amsterdam adaptief en in samenhang met het spoor wordt vormgegeven. “eventueel in combinatie met OV SAAL model Il (vanuit Haarlem richting Leiden-Den Haag deels overgaand in IC-verbindingen). “Tweetreinensysteem vs. Hoogfrequente S-baan” In het Multimodaal Toekomstbeeld MRA (MTB) zijn twee bedieningsmodellen onderzocht voor de spoorlijn tussen Haarlem en Amsterdam: een twee treinensysteem met (2 extra) snelle intercity's en tragere sprinters voor de kleinere stations, en een hoogfrequente S-Baan (Haarlem-Amsterdam-Diemen) die op alle stations stopt. ve Dn | mj Het tweetreinensysteem lijkt kansrijk om met name rondom het station van Haarlem bereikbaarheidswinst fj es, He Ke ee nr. EE | te behalen, echter lijkt het knelpunt op de corridor Sloterdijk -Haarlem hier te blijven bestaan (let op: dit is & in Te el En het effect van het geheel van samenhangende maatregelen in de totale netwerken en is daarmee niet | di En Bruns r | | enkel aan deze spoorbediening toe te schrijven). Een optie hierbij kan een Intercity zijn die tussen | est re e ik f bs Haarlem en Amsterdam Centraal ook halteert op Spaarnwoude en Sloterdijk voor de overstapknopen en f zn zaet bl Di / en k he & een Sprinter die daarbovenop Halfweg bedient. Dit biedt snelle verbindingen voor zowel lange als korte Bie | PP. ard Adi IK, 8 … . a . » er ú al lo le Ì 8 afstanden en tegelijk een gehomogeniseerde treindienst qua prestaties. Vv af rl ij te Le fl Tir PI in bs We ar |E IN EE De hoogfrequente S-baan bediening daarentegen lijkt kansrijk om de bereikbaarheid van de regio als BT df | il KAA TE geheel te verbeteren en om het OV-knelpunt op de corridor op te lossen. Echter zorgt een dergelijke pe Et Ez ik $ bediening voor een langere reistijd en verminderde kwaliteitsbeleving voor doorgaande reizigers vanwege —_ È Z 4 fi Pe stops op ieder station. Welk bedieningsmodel op het spoor het meest kansrijk en passend is op deze Lien Pd Ae fl / spoorcorridor is onderwerp van nader onderzoek. Ger shel {HIT fl Voor meer informatie en achtergronden zie MTB MRA 2040. ded 4 f é | Ii Beeld: Mathijs Wessihg 67 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 3: Spoorlijn Haarlem — Amsterdam ® Uitwaaiering Uitwaaiering Beverwijk Haarlem e.o. Amsterdam Zaanstad CG Kerntraject Overveen/Zandvoort Amsterdam Centraal CO Haarlem Haarlem Amsterdam Heemstede Spaarnwoude Sloterdijk Centrum 3.1 Doorkoppelen van 3.3 Ontwikkelen knoop 8 diensten vanuit Amsterdam Haarlem Spaarnwoude. j le naar de verschillende takken. 3.4 Opvoeren frequenties ON (+4x/uur) treindiensten, In lijn © asia eV H le 3.2 Faciliteren goede 5 overstap (minimale wachttijd) TU IN tussen verschillende takken. 3,5 Herinrichting Amsterdam 1 Sloterdijk voor betere transfer LO ervaring OV-reizigers. 3.6 Kwaliteitsimpuls tramlijn S Gekoppeld aan ontwikkeling 19: op routering, snelheid, N Haven-Stad. El els Talen 0 st 5 : Legenda [ee 5 68 No-Regret maatregel ON ’ Groeipaden te: Verbinding 3: Spoorlijn Haarlem — Amsterdam EEEN ETTEN TEEN TCN ECN CN Omschrijving: Het doorkoppelen van de verschillende Omschrijving: Het ontwikkelen van Spaarnwoude draagt Omschrijving: De herontwikkeling van Amsterdam treindiensten over Haarlem heen. Dit bij aan het spreiden van reizigers en Havenstad heeft ook grote impact op de wordt al toegepast, maar moet in de ontlasten van het centrale station van omgeving van station Sloterdijk. De toekomst worden behouden en waar Haarlem (in eerste instantie voor de herontwikkeling van het gebied kan mogelijk worden uitgebreid. afwikkeling van het busverkeer, maar worden aangegrepen om ook het station mogelijk draagt dit ook bij aan het opnieuw in te richten zodat er een goede Realisatietermijn: Korte termijn verlichten van een eventueel overstapervaring ontstaat tussen de transferknelpunt). Op knoop Spaarnwoude verschillende modaliteiten. me zijn buslijnen verknoopt van/naar Haarlem EEE e.o. Het gaat hierbij om een knoop met Realisatietermijn: Lange termijn Omschrijving: Door het verhogen van de frequenties AREN mee De inrichtine en de k wa oe verschillende takken van/naar/via voor de bus moet voldoen aan de en _ Haarlem ontstaat een hoogwaardig kwaliteitseisen van BRT. Omschrijving: Een (waliteisimpuls voor tamin 1 Som serviceniveau: goede en met name gaat an : " een hoogwaardige verbinding te bieden op Nen Realisatietermijn: Middellange termijn de 3de as richting het centrum van van trein op andere modaliteiten. Amsterdam. Dit houdt in het gladstrijken “belevingsfactoren” bij aan het snelheidsverhoging van de route. — faciliteren van een aangename Omschrijving: Een frequentieverhoging doorvoeren voor Daarnaast verbeterde haltevoorzieningen overstap. de treindiensten in lijn met de plannen van voor een goede reizigersbeleving. het Toekomstbeeld OV / Programma oe nn … Realisatietermijn: Middellange termijn Hoogfrequent Spoor. Zoveel mogelijk Realisatietermijn: Korte termijn gelijkwaardige bediening van knopen langs het spoor voor betere spreiding van reizigers en aansluiting met BRT. Mogelijk door treindiensten te homogeniseren of door aanleg van extra infrastructuur. Doorgaande lijnen naar bijv. Leiden blijven bestaan. Realisatietermijn: Middellange/lange termijn 69 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden 8: Verbinding 4: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt “Eindbeeld anno 2040...” . . jn hoeven de reiziger tussen Haarlem en de _Oud- 4: Haarlem’ = Lelylaan ="Oud-Zuid/ u artier/Rivierenbuurt 2040 Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt in Amsterdam (het gebied tussen ON , de A10 en S100 in Amsterdam) geen grote omwegen meer te maken, Eh A Zaandam { ° maar reizen zij direct via een gloednieuwe directe verbinding van Wf T herkomst naar bestemming. Vanaf het Surinameplein in Amsterdam, en waar het BRT-systeem een overstap biedt met het stedelijk OV- e 5 netwerk, vertrekt hoogfrequent een bus via vrijliggende infrastructuur il naar Haarlem. Met relatief weinig halteringen en maximale snelheden ® K4 op het kerntraject bieden ze korte (en met de auto concurrerende) s, Haarlem agen 4 reistijden tussen de verschillende plaatsen. Ook hier spelen de on “ E / multimodale knopen daarbij een belangrijke rol in de ketenreis: ze PN e Ö SE ® Í PZ bieden snelle doorstroming van de BRT-bussen richting a BN Sloterdijk e “<< herkomsten/eindbestemming (uitwaaiering), evenals snelle KE 2. ® ij antr! ertom É NN overstapmogelijkheden op ander voor- en natransport. Hierbij horen TE, Ë A-EEE Lelylaan Amsterdam hi) onder meer hoogwaardige stallingsvoorzieningen voor (deel)fietsen en 5 Es dje Haarlem Gd Sen E ee Ü | Se een aangename verblijfsruimte met hoogwaardige voorzieningen e= Nieuw-Zuid © | zuid). VA (horeca, winkels, zitmeubilair etc.)… ne len /Neenm PE : AN Stapsgewijs het eindbeeld (door)ontwikkelen , Ng De benodigde stappen worden op de volgende slides nader © iN toegelicht en in de tijd/locatie gezet. B iorp | O B iphol NN etelveen el A À L e NN e , == Uitwaaiering Ó mm Verbinding HOV S 7 70 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 4: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt Uitwaaiering Haarlem Indicatieve weergave herkomst-/bestemmingsgebieden Gelijk aan uitwaaiering van verbinding 1: In Haarlem waaiert het BRT-systeem uit naar Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt Verbinding 4 onder meer Haarlem-Noord en verder richting IJmond. Deze verbindingen doen daarbij ofwel Haarlem Centraal station of Haarlem Spaarnwoude aan. Daarnaast waaiert het systeem uit naar Heemstede en eventueel verder naar Zandvoort. Deze uitwaaieringen van de kerncorridor worden idealiter gerealiseerd met BRT-kwaliteitsniveau. Waar dit niet mogelijk is zou dit minimaal op R-net niveau moeten zijn. Met deze uitwaaiering krijgt (de regio rondom) Haarlem een hoogwaardig, sneller en rechtstreekser alternatief voor de auto en voor huidige reisopties tussen herkomst en bestemming. Lenn / \ Uitwaaiering Amsterdam { N ldealiter zou het BRT in Amsterdam doorrijden tot aan de binnenring (S100) en verder : \ (bijvoorbeeld Leidseplein, Vijzelgracht en Muiderpoort) om zo de zwaar belaste Oost- 1 Ï Westverbinding te ontzien. Echter, in het stedelijke weefsel van Amsterdam en met Ke Je EEn (autoluw) beleid (zie kader volgende pagina) lijkt hiervoor in eerste instantie onvoldoende De ed ge eh ruimte te zijn, zowel fysiek qua inpassing als qua wenselijkheid. Daarom rijden de bussen “me { Ne op deze verbinding tot aan Surinameplein als BRT (op vrijliggende infrastructuur). Hiermee I 1 sluit het vervoer aan op de binnenring van Amsterdam, dit is vanuit de benodigde kwaliteit : E. voor/behoefte van de reiziger aan “rechtstreeks en snel” HOV van grote meerwaarde voor Ne „ de verbinding, gezien dit de reiziger directer en dichterbij de herkomst/bestemming brengt. cal’ Diezelfde bussen bieden op Surinameplein een overstap op het stedelijk OV-netwerk of rijden eventueel waar mogelijk als HOV verder door de stad in richting Oud- B: HeMerfaNg wal Cee Deen Mp Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt (zonder eigen infrastructuur). Dit maakt het HOV . ‚ nn binnenstedelijk relatief langzaam in vergelijking tot de snelheid van BRT, maar gezien de Oud-Zuid/Museumkwartier/ Rivierenbuurt: snelheidsbeperkingen in de stad doet het HOV hier qua snelheid niet onder voor de auto. de gebieden van de wijken Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt die niet Naar verwachting zal dit de concurrentiepositie van het OV versus de auto dus niet worden ontsloten met de Noord/Zuidlijn, ofwel waar een directe verbinding verslechteren. Wel is het van belang op het Surinameplein een vlotte en soepele overgang per openbaar vervoer ontbreekt. Zie indicatieve weergave en toelichting ook te bieden tussen BRT en het (stedelijk) HOV. HS1, pagina 18. 71 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 4: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt Beleidsambities in Amsterdam Waar BRT op het interstedelijke relaties een snelle en rechtstreekse verbinding biedt, krijgt het lokaal met ruimtelijke danwel beleidsmatige vraagstukken te maken. De mogelijkheden ten aanzien van het “uitwaaieren” van het BRT-systeem zijn met name in stedelijk gebied sterk afhankelijk van de beschikbare ruimte en beleid ten aanzien van stedelijke bereikbaarheid. Zo zijn ook in Amsterdam beleidsambities voor een autoluwe stad en maximumsnelheden van 30 km/u binnen de bebouwde kom van toepassing. Dit heeft gevolgen voor de mate waarin BRT kan integreren in het stedelijk weefsel. Op deze vierde verbinding is het dan ook van belang om een naadloze overstap te bieden tussen het BRT-systeem en het hierop aansluitende stedelijke OV-netwerk danwel actieve mobiliteit. Bestaande knoop-/overstappunten op de metro, tram en treinstations dienen dan ook goed op ingericht te worden op hoogfrequente overstapmogelijkheden (bussen, trams, fiets). Dit is onderwerp voor lokale beleidskeuzes. MTB: Busknooppunt Lijnden In het Multimodaal Toekomstbeeld (zie ook Raakvlakken) is de potentie voor een busknooppunt bij Lijnden in combinatie met een overstap op een snelle Oost/Westverbinding in Amsterdam onderzocht. De kansrijkheid van deze optie lijkt in eerste instantie beperkt: de route is qua reistijd/directheid waarschijnlijk niet concurrerend genoeg t.o.v. de S-Baan / metro Amsterdam en heeft daarmee waarschijnlijk een beperkt effect op de bereikbaarheid. 72 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te: Verbinding 4: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt ® Uitwaaiering Uitwaaiering -® rem e.o. „7 Santpoort/IJmuiden ee Amsterdam ” Elandsgracht © Kerntraject „7 -_>® Centrum BEE Leidseplein Een „®- Haarlem Nieuw-Zuid Amsterdam Surinameplein TTennnen Vijzelgracht ì Lelylaan Grens tussen BRT en R-Net niveau. Temmnn *® 4.7 Introductie lijn (4-6x per 4.7 Bij introductie verbinding 8 uur) op R-Net kwaliteit naar naar Vijzelgracht via Q Vijzelgracht. fo Ma veel a © 4.8 Realiseren stop&go halte HF op Lelylaan. 4.9 Stapsgewijs frequenties oo EN 4.14 Kwaliteitsimpuls haltes 5 jan aen! (incl. Overtoom) op R-NET ON hhh 4 La OA LE ERST La Taal CSA en 4.10 Ontwikkel systeem ENE) tee la uitwaaiering NN gegarandeerde doorstroming. naar Leidseplein en/of 5 Elandsgracht introduceren. 4.11 Kwaliteit upgraden naar KLE) o El 4.12 Kerntraject versnellen Legenda ON via A9, BRT-slag maken: eN - _Doelgroepenstrook. No-Regret maatregel 8 73 ha Leed losliggende ==p Stedelijk OV N eigen BRT infrastructuur. ’ Groeipaden te: Verbinding 4: Haarlem — Lelylaan — Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt ICT NA Introductie R-Net niveau Stap: 4.10 Gegarandeerde doorstroming EEN Vrijliggende infrastructuur Omschrijving: Het starten met het aanbieden van Omschrijving: Ontwikkeling van systeem met Omschrijving: Ontwikkeling van vrijliggende infrastructuur voor deze 4de verbinding tussen Haarlem en gegarandeerde doorstroming: binnen de bus, bijv. in de vorm van geleide busbanen. Amsterdam op R-Net niveau. Hiermee stad voorrang op kruispunten, Deze banen maken een hoge snelheid van het kunnen de reizigersaantallen zich gaan eventueel opstelstroken bij busverkeer mogelijk en door scheiding van bus ontwikkelen en meegroeien richting verkeerslichten. Buiten stad busstroken en ander wegverkeer kan de capaciteit BRT-niveau. en gebruik van de vluchtstrook. In het (staanplaatsen) van de bus volledig worden _ _ eindbeeld kan bus altijd langs benut. Bij de aanleg van deze busbanen kan Realisatietermijn: Korte termijn stilstaand/ langzaam verkeer rijden. rekening worden gehouden (ontwerp traject/infrastructuur) met een toekomstige GEK: Stop&Go halte Lelylaan Realisatietermijn: Korte/middellange termijn doorgroei naar een railgebonden product. Omschrijving: Realisatie van een BRT-halte bij EZ Ontwikkeling BRT(+) Realisatietermijn: Middellange/lange termijn station Lelylaan. Het gaat hierbij om o hriiving: D ikkeli de R:Net li me 7 7 een zogenaamde ‘Stop&Go’ halte los mschrijving: oorontwi SON et lijn naar CHE ME Kwaliteitsimpuls haltes vanaf Surinameplein volwaardige BRT (+). Dit betekent de van de andere bushalten op een nn os , : stap maken van gegarandeerde Omschrijving: De stedelijke inpassing van het BRT-systeem centraal busplein. De BRT bussen , , , , , E L : doorstroming naar eigen infrastructuur, kent uitdagingen. Het is daarbij van belang dat kunnen hier snel halteren en weer , , , Dr zee te it ticketing op de halte en hoogwaardige de kwaliteit van de haltevoorzieningen en doorrijden. Reizigers hebben hal Pe d tromi de b deerd bli voldoende faciliteiten in omgeving van altevoorzieningen. oorstroming van de bus gegarandeerd blijven. ee Realisatietermijn: Middellange termijn Realisatietermijn: Korte termijn voor/natransport. Realisatietermijn: _ Korte termijn EZ asl edes EEN Uitbreiden uiteindes Omschrijving: Bij toenemende frequenties van het Omschrijving: Hangt samen met 4.9. Inpassing van de Stap: 4.9 Stapsgewijs frequenties verhogen busverkeer zal de acceptabele grens eindhalte(s) van BRT en waar mogelijk on , - van bus over vluchtstrook worden uitbreiden overgang naar stedelijk netwerk. Omschrijving: De frequenties van de geïntroduceerde bereikt. Gegarandeerde doorstroming R-Net bus laten meegroeien met de van de bus kan worden gecreëerd met Realisatietermijn: Middellange/lange termijn vervoerwaarde ontwikkeling. een doelgroepenstrook. Dit is een _ , _ tussenoplossing en vraagt om Realisatietermijn: Middellange termijn aanvullende aanpassingen, het eindbeeld is vrijliggende infrastructuur voor in ieder geval het kerntraject. Realisatietermijn: Middellange termijn 74 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden ee: Stappen in de tijd Stapsgewijs ontwikkelen n__n De vier verbindingen op de corridor vormen samen een hoogwaardig OV- Groeipaden Legenda netwerk. Om voor te sorteren op de knelpunten die zich in 2030 voordoen is het Stappen in de tijd ge voege maatrege van belang de verbindingen in samenhang te ontwikkelen. De afzonderlijke DT ee BET groeipaden per verbinding dienen dus ook in samenhang te worden bezien: op massas INN gd de volgende pagina wordt nader ingezoomd op deze stappen. bren De algemene maatregelen zijn voor de gehele corridor relevant. Daarnaast zijn poen EE mm nn er per verbinding specifieke maatregelen te nemen, waarbij tevens zu a, ien) koppelkansen ontstaan. Met name de verbindingen tussen Haarlem- En ET . ls . . ee Verbinding 2 zm 211 Integrae hand Amsterdam Zuidas (verbinding 1) en Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt _ zuerangent hen (verbinding 4) kennen daarbij een nauwe samenhang, immers maken deze ee verbindingen gedeeltelijk gebruik van hetzelfde traject. Om de toekomstige Die dd groei van OV-reizigers op te vangen en knelpunten te voorkomen/reduceren is de introductie van de vierde verbinding dan ook een belangrijke stap: deze ‘mswem Eline verbinding vermindert de druk op de overige BRT-verbindingen (met name verbinding 1). De maatregelen die voor deze verbindingen zijn benoemd verano Pes MEE stancenng 412 Ontiliaden doigroepenarok 4 Ontdaan wijzende haratchr , , . ee lll Een gm kunnen dan ook in samenhang worden ontwikkeld, logischerwijs in eerste _ taatem B instantie de maatregelen (op het gezamenlijk gebruikte traject) die voor beide ouszudeo BER ko derheden vertegen. tien erder eeen verbindingen van nut zijn. Tot 2025 2025 - 2030 2030-2049 Royal HaskoningDHV Royal HaskoningDHV ° ’ Groeipaden s… Stappen in de tijd FENDT A.3 Uitwaaiering verbeteren lijnennet 8 8 8 8 vn Algemene A.4 Knooppunt Nieuw Zuid A.6 Doorontwikkeling hubfaciliteiten maatregelen a Í PERNENST A.5 Ticketing op halte buslijnen nn Verbinding 1: 1.7 Introductie A9 Haarlem — BRT-light lijn Ten Amsterdam RENI e PAT eee Zuid Amsterdam Zuid |D Verbinding 2: 2.12 Uitwaaiering, met name Bijlmertak, verbeteren EREN 2.9 Verknopen NZL Zuidtangent 2.8 Adaptief frequentie verhogen mvr ki beweren NEL 2.10 Realiseren zorgeloze overstap NZL A EM 3.3 Ontwikkelen Spaarnwoude [B jerold,ceray ero} Verbinding 3: spoordiensten 3.2 Faciliteren goede 3.5 Herinrichting Sloterdijk Haarlem - verse desen tlden 3,6 Kwaliteitsimpuls tramlijn 19 Amsterdam 3.4 Verhogen frequenties nn Dn 4.7 Introductie Verbinding 4: R-Net lijn naar | | Haarlem — Vijzelgracht Amsterdam PRET 4.14 Kwaliteitsimpuls haltes Legenda Oud-Zuid e.o. eG Sloterdijk 4.9 Adaptief frequenties verhogen, takken uitbreiden 4.15: Uitbreiding naar Leidseplein/Elandsgracht. No-Regret maatregel Tot 2025 2025 - 2030 2030 - 2040 ’ Groeipaden te Knooppunt Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam-Zuid Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam Zuid vormen twee belangrijke knopen voor de toekomstige HOV-verbinding tussen Haarlem en Amsterdam. Het is dan ook van belang om de inrichting hiervan goed aan te laten sluiten op de wensen van de reizigers. Haarlem Nieuw-Zuid Knooppunt Haarlem Nieuw-Zuid vormt een essentiële link in de groeipaden. Het is ran ed de plek waar de (bus)lijnen onderdeel worden van het kerntraject of juist 1e SN uitwaaieren naar de verschillende takken in Haarlem en omgeving. Es. ral n Dit concept maakt het mogelijk de druk op de omgeving van station Haarlem ES 7 5 oe ek WO te verlichten. Er hoeft niet per kerntraject 16x/uur (illustratief) op het station te j_\‚ Stationsgebied nr ha Te worden aangereden. Een deel daarvan kan richting Heemstede, richting AS Se bad e= Haarlem-Noord etc. RT WW . J % iv en bel P dr! , u Het vereist een hoogwaardige BRT-halte in het nieuwe Knooppunt Nieuw \ / e 3 1 Oostpoort \ Zuid. Dit betekent: 5e Dn Ë 5 k. ; . Geen terugsteek om de route te vervolgen. B / EP EN nf en À . Evenmin vele haakse bochten. Een gladgestreken route. Ned ee ps El zn . Eén centrale halte (één eiland), niet elke lijn een eigen halte en abri. 7 en 5 Á 7 de ze = Snelle overstap tussen takken indien noodzakelijk, comfortabel wachten / Glen def indien meer wachttijd. } KE . Rekeninghouden met introductie ticketing op het perron. : Haarlem =} Li ‚ „__Nieuw-Zuid : n Voldoende BRT-voorzieningen (voor/natransport, deelmobiliteit, toilet, \ / overige faciliteiten). e Ll zi u Bij ontwikkeling van Haarlem Nieuw-Zuid dient rekening gehouden te worden SA ie met de (invloedsgebieden van) de overige OV-knooppunten in Haarlem, zie del En Schiphol ook het Gebiedsplan Haarlem (oktober 2021, Bereikbare Steden). Deze Add, Beeld: Gebiedsplan Haarlem, 2021. ontwikkeling wordt binnen een separaat onderzoekstraject vormgegeven. 77 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden ee: Knooppunt Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam-Zuid (vervolg) Amsterdam Zuid” _—_ man Station Amsterdam Zuid is een belangrijke knoop en bestemming in het huidige IS an if in; me netwerk. Het station en de omgeving daarvan worden komende jaren in project Ei B 4 ete. ú Zuidasdok grondig verbouwd. Realisatie van BRT kan stapsgewijs en in B IE SN EN ij; samenhang met de verbouwing van Zuidasdok plaatsvinden, het is daarbij wel Ge ee Eh ij belangrijk dat de reiziger ook tijdens de verbouwing voorop blijft staan. ES mn ha Ee ee, fi Un gp en B N m Primaire bestemmingen van reizigers in de bus zijn Campus VU/Vume en ink SAT Cui ie bi . = . 5 Mij ed ud he Han rk lg ED 7 En Amsterdam Zuid (treinstation). ete td ie d-E ERE Ee En eli B n Verzorg in tijdelijke situatie voor overstappers op de trein een halte op de eN il vem RT han Boelelaan, ter hoogte van Gustav Mahlerplein. Comfortabele Ee An EN voorzieningen, duidelijke bewegwijzering, mogelijk overdekte passage. $ il GE er ni Ke en a 1e = | — 2e a Ee Hij Je an niek li EE ì u Overstap op Noord/Zuidlijn in tijdelijke situatie: rijdt door naar RAI en en | ee B liu Ter Hi B En | \ iel 5 ls — ak overstap op station Europaplein. Derhalve minder hinder van | Ee en (ie id ok is B ij di DE BE El bouwwerkzaamheden. eN A ed Pre EN EE 1 EE OLE Ne ee te gere” osn NIM: = Overstap op Ringlijn: bij Amstelveenseweg. sj | Se | BAE een NE Ee e NR el k TTT en en = Nieuw busstation (noordzijde) Amsterdam Zuid: Dee dk men En n Ee rat AR . Sluit aan bij bestaande ontwikkelingen BRT-halte bij Zuid. DE oC mn VU Bm " Hoogwaardige BRT-knoop nodig. Zie kenmerken onder Haarlem ee ee El WEE r ee Nieuw-Zuid. a d HT ' df 5 zE Beeld: Kees van der Apart ‘Zie ook figuur op volgende pagina. 78 Royal HaskoningDHV ’ Groeipaden te Knooppunt Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam-Zuid (vervolg) Onderstaand figuur schetst de mogelijke aanlanding van de BRT-bus op Amsterdam Zuid voor de tijdelijke situatie (tijdens verbouwingen Zuidasdok) en de eindsituatie. Zowel voor de tijdelijke als eindsituatie is de inpassing en capaciteit van de halteerlocaties een nader te onderzoeken aandachtspunt. Legenda Bus-/Tramhalte Busroute ij Europaplein [4 Go Huidige situatie Tijdelijke situatie Ga Eindsituatie Amsterdam Zuid ee IR r ER a tE Eee ' 5 1 de E rr SET KN ni ee oa ee Wed an E | Wd | b ei B 1 1 Royal HaskoningDHV Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together 4. Implicaties en raakvlakken groeipaden pr de F k E KE ark 8 A t 3 A Te Pe En € ad d 4 L €. B. u K “ oe aap Et Pe As Ke â Wi DE . te EN eG EN ef Kin En RN ke Pv, 4 Jr 5 TE eins ER ee Mn: nn stk Mam — ETT ee; Ren en } En xt de ME E- Bn en SS De zie ee iT | 8 i jr Li |: U ed Ti _\ es ee a ee Loe , Be hj iS = L am CRE mie E a 8 De SES EERE Ln Ma ne Ean mg Be D= ee En : Eed merk a . En K 5 ee Ar Ei N ed Aa \ Re 9 td En n Sn x 7 ie à Ù F3 E im’ EL : A 300 Dread DE. eee A RE PN WE Ep oe EK Bak, an SOA A A den U LE en Tees BErb ee Miel en en} Eed et Tm E, mn : \ Kr | u ij | pr ] à | iel Atl 92 Aes é : RN AT IE NIM | EE LE | En a v Md } Ï EN In 1 Tren ze ee pe emil. | e KE — he es IE hi | 1 EI Nl kl ij di Net | Rs En ER NER EES Ae en KOE De Em MT Ef WT Meen OO BS <= mn | mn IN 1e se rn = D pi Leid - WES en 5 WE Ä Bin , en Nr er en | En Ps PETN elek ern a dU EN r en : = == er mre ri Er Dg Ps {| BENEN 5 Ten EE G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Opbouw en uitgangspunten Het ontwikkelperspectief en de groeipaden hebben niet alleen 1 a gevolgen voor de reizigers, maar ook diverse implicaties voor het ( vervoersysteem en de omgeving. Dit hoofdstuk bevat een nadere fl | toelichting op enkele implicaties en raakvlakken. / ú Û | Ô Î stb wg ì AT Int ale Leeswijzer ae VEE í Í (Lik Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd: CU Mn (if f È Ni T . Implicaties van groeipaden met betrekking tot: ICN IN - ei RS RNE . : Inpassing SNE er il 8 | MEN " Betrouwbaarheid : ek ba le Iik gj , TI) . Kosten Ì MR (4 ke k ; f ing : Vl . Duurzaamheid U Aen LJ . Omliggende regio's AA z . Raakvlakken met gerelateerde studies: 7 Ee a) . Verstedelijkingsstrategie MRA en Bereikbare Steden nn a " Multimodaal Toekomstbeeld MRA e NR . Casestudy Bus Rapid Transit Haarlem - Utrecht Eason DHV 81 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Inpassing Inpassing Het inpassen van nieuwe vrijliggende infrastructuur voor een BRT heeft doorgaans een grote impact op de omgeving. Het systeem vraagt qua breedte een profiel wat Eem binnenstedelijk resulteert in een herstructurering van gevel tot gevel (voor LRT geldt g en terdan e een vergelijkbaar profiel). Dit biedt mogelijkheden om lokaal de stedelijke kwaliteit aan RM Biter velden _… E AE te pakken, maar resulteert in hoge kosten. ad N= CON Al 00 LAZ Ne ge À \ Ook de uitbouw van bestaande busbanen is een optie voor BRT. Hierbij worden de : ed ln Rn - _À Mi dq msccanamananre BRT-haltes naar de nieuwe (nader te bepalen) kwaliteitsstandaard gebracht en | OR Wm dl In Ï Eil lt Eer worden de infrastructuur en kruisingen gestroomlijnd voor een hoger snelheidsprafiel. zi Ì en ij aal te EL an F7 Hi ll Jl eN Gad Th Ook is daarbij ruimte nodig om haltes voor bijvoorbeeld stadsbussen te voorzien van ilse mr en Ken td Eee een El _ SRA passagemogelijkheden waardoor BRT deze kan inhalen. re te eee ee Ja Re en EE ND Ee AN a, Ld Ws 4 ee, . EE mn AE nn RE al ene eee ane Kruisingen met ander verkeer hebben daarbij invloed op de snelheid en veiligheid, EN Ef AS Ee De SO ORE En waarbij ongelijkvloers vanzelfsprekend de wens is en er minimaal prioriteit nodig is om Ee en ZN Ef ee nd 4 \ de RE pen een aantrekkelijk en betrouwbaar product neer te zetten. En Ef ml e NE, Kn A \ EN Sn NS, ge nad nk LR ane Ie an 5: en dn Ae ES Een andere voorwaarde voor snelheid is een uitgestrekt tracé; met name krappe ZE = é PA nf En L Te Rn EO bogen dienen te worden vermeden vanwege de daarbij benodigde snelheidsreductie ES Of 11 \ me Re en bijbehorend ongemak in comfort en beleving. Bij railgebonden systemen gaat dit ke) LE fo Á 1 N ' ee B ER ook gepaard met geluidsproductie. S Ll if P>, / | C k EN vann RO Voor een hoog kwalitatieve uitstraling van haltes dienen deze te voldoen aan BRT- Sf IK zj le n L mm standaarden, voorzien van een overkapping en faciliteiten voor reisinformatie en „ En ON Vd | o, RR ticketing. Binnenstedelijk is het door het ruimtebeslag niet eenvoudig om haltes van , De 5 lg Ri een dergelijke standaard in te passen. Bovendien zijn de kosten voor dergelijke haltes ze EN RAR relatief hoog, bijvoorbeeld een ZuidTangenthalte kost meer dan € 0,5 min. Voor Á ld Nn toepassing op de corridor Haarlem-Amsterdam is het dan ook van belang om nader te E e | n definiëren hoe de BRT-standaard in te vullen. E P EE" KEE Rd Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Inpassing Tot slot enkele aandachtspunten: g . Bij tijdelijk gebruik van de vluchtstrook tijdens de ingroeiperiode dient de vluchtstrook over het gehele traject berijdbaar te zijn. Het snelheidsverschil tussen de bussen en het verkeer om de strook ernaast : mag daarbij in de huidige situatie niet meer dan 30km/u zijn. Dit vraagt Í echter om aanzienlijke (investeringen in) doorstromingsmaatregelen. d . Eventuele doorgroei naar LRT vergt aanzienlijke maatregelen. Zo is es het inslijpen van rails in bestaand asfalt kostbaar en bovendien dient de Zi AN232l s10€ ondergrond hier sterk genoeg voor te zijn. Alternatieve mogelijkheden zijn | E_ dan ook om ofwel bij direct bij aanleg van BRT-infrastructuur alvast goten | voor de rails toe te voegen en deze tijdelijk met rubber te vullen; ofwel om de onderbaan stevig genoeg te maken zodat de rails er op termijn f Le mn ander ncsenimeens Mamssmmar nere bovenop kunnen worden aangebracht (nieuwe laag). Ook is het van EE ED Een nn belang de kunstwerken bij aanleg al voor te bereiden op BRT én LRT. Ee els ns RT A 7 Te bi Nd B pe dj IE Di — is sn B En \ ee ri sE E> BAREN + dr ge En R ED, Ne bee, a B J en en = N on À EN % RE. = Kd Kd . VA A Ee Ae 3 5 ore ra ei Hee. E EK a At A IL Ng OE ve wt Pe Nee Ee, Et, WLA AEP RE 0 Ta RE Ei rg en AE Î En EN » ä Vl 4 We ” | Fl eel . ie ie Et VEERG GERNE tr, vb s (REA (arn Dn hes 67 ee ” zen | Wint IK al mn Kr == Pe) : : i Ka} Creed ba KA, WJ . Inpassing kent een nauwe samenhang met de fysieke leefomgeving: nader ontwerp B, = Vv me de be | dient daarom in samenhang te worden gezien met behoud/verbetering van de J je 4 „ ni | ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Em ER Fn HaskoningD [a Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid Onder betrouwbaarheid van het vervoer verstaan we hier de mate waarin het vervoer gevoelig is voor afwijkingen in reistijd en dienstregeling. Hoe hoger de frequenties in een È vervoersysteem, hoe minder groot de rol van de betrouwbaarheid (ofwel op tijd rijden) ke Ë wordt: de wacht- en opvolgtijden in een hoogfrequent systeem zijn immers kort, waardoor en iN bijvoorbeeld bij het missen van een bus het alternatief (de volgende bus) snel volgt. " : 4 2 Lal eN nl “A Fe ei Ook calamiteiten hebben voor elk OV-systeem gevolgen voor de betrouwbaarheid. Waar 3 Dn | Ù TNS problemen in een railgebonden systeem veelal doorwerken in het hele systeem of het : hen Un 7 en Bi systeem zelfs stil komt te liggen, kan een bus over het algemeen omrijden of een defect — wijk s el, > Stel _ En DE voertuig passeren. Zeker met vrije infrastructuur biedt dit flexibiliteit wat ook de & 9 ì : qd _A Bie e | Î . betrouwbaarheid ten goede komt. E Ed ed ES mi ae EE B kek di 4 In nig en ed er Om ook op de corridor Haarlem-Amsterdam een betrouwbaar systeem te bieden is het ee kT em lg pe OE emt ro van belang rekening te houden met de volgende aandachtspunten: mc jn == E ze te Sturen op rijden op regelmaat wordt bij hoge frequenties daarentegen des te pn er tuf . belangrijker, immers bij verstoorde dienstregeling kan “opstroping” van voertuigen je, L = E à en en ontstaan en de wachttijd voor voertuig en reizigers ver(der) oplopen. Ees 5 , en De interactie met overig verkeer is eveneens van invloed op de betrouwbaarheid 5 OO B Sine nete van het systeem. Waar de BRT-bussen hier op het kerntraject met eigen ij Ke oe Ie infrastructuur geen tot weinig hinder van ondervinden, heeft de bus in de br Re ek ies eg uitwaaiertrajecten niet overal eigen infrastructuur en derhalve in binnenstedelijk = B ï Ö gebied meer interactie met overig verkeer. Het is dan ook van belang om op de a EE dd : ij 5 EE uitwaaiertrajecten voorrang en prioriteit voor de bus te faciliteren, zodat deze Pe WO d : E 5 soepel en met regelmaat tussen de overige verkeersstromen kan rijden. 5 Dd EE Een p ee EE Een je 5 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Kosten Naast de implicaties voor de inpassing en betrouwbaarheid van BRT, gaat dit ontwikkelperspectief ook gepaard met diverse investeringskosten. Dit overzicht biedt een eerste grove kostenindicatie van eventueel benodigde infrastructurele maatregelen. Kerncorridor Haarlem Zuid — Badhoevedorp — Amstelveenseweg Eerste fase via bestaande businfrastructuur, met bus- en of doelgroepenstroken. Voornamelijk kleine modificaties en aanpassen signalering. 5 — 10 miljoen euro Verbinding 1 en 4: vrijliggende busbaan, middenligging Haarlem Zuid — N205, Zuidwestzijde A9 tot en met Badhoevedorp. 250 — 350 miljoen euro Vervolg verbinding 1 vanaf Badhoevedorp: Vrijliggende busbaan langs A9, A4 en A10 tot en met Amstelveenseweg. 225 — 300 miljoen euro Binnenstedelijk verbinding 1 (Amstelveenseweg — Amsterdam Zuid): Opwaarderen bestaande infrastructuur, inpassen busbanen en signalering. Bij Amsterdam Zuid t.z.t. aansluiten op de ontwikkeling van het 2,5 — 5 miljoen euro busstation uit ZWASH. Binnenstedelijk verbinding 2 (Amstelveen): Eerste fase zoveel mogelijk via bestaande businfrastructuur, met bus- en of doelgroepenstroken. Binnenstedelijk een nieuwe busbaan 25 — 40 miljoen euro Amstelveen over ca. 1 km en opwaarderen ca. 1 km bestaande busbaan en nieuwe aansluiting op de A9. Binnenstedelijk verbinding 4 (Badhoevedorp — Lelylaan): Eerste fase zoveel mogelijk via bestaande businfrastructuur, met bus- en of doelgroepenstroken. Binnenstedelijk nieuwe busbaan inpassen over 75 — 100 miljoen euro ca. 3 km en ca. 4 km trambaan opwaarderen naar gecombineerde tram/BRT baan (combinatie nader te onderzoeken). Uitgangspunten kostenschatting: kentallen businfrastructuur, binnenstedelijk gelijkvloerse kruisingen met prioriteit, haltes van ZuidTangent kwaliteit, inpassing nieuwe en opwaarderen bestaande busbanen doorgaans middels herstructurering van gevel tot gevel. Aandachtspunten zijn met name dat laatste en de kunstwerken om drukke kruispunten, waterkruisingen en snelwegen te kruisen. Voor de genoemde corridors is bepaald waar, met welke impact en lengte bepaalde tracédelen zijn en daar zijn de kosten voor geschat op basis van hiervoor genoemde uitgangspunten. Daarbij is rekening gehouden met de inpassing, kunstwerken en haltes voor op te waarderen of nieuw aan te leggen delen. 85 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Duurzaamheid Elektrisch rijden: voortbouwen op bestaande middelen Laadmogelijkheden Over het algemeen zijn er drie opties voor verduurzaming van de bussen in het OV, Bij het laden op het depot worden de accu's van namelijk rijden op 1) duurzame biobrandstof, 2) waterstof en 3) elektriciteit uit een bussen ‘s nachts op het depot opgeladen, zodat het batterij. Biobrandstof is eigenlijk geen duurzame oplossing te noemen. Waterstof is voertuig de volgende ochtend weer met een volle accu relatief duur en is veel harder nodig bij de verduurzaming van andere processen vermeld. Dit hes els voordeel cki de bus cus nie zoals de zware industrie. Batterij-elektrisch vervoer is echter bezig met een opmars. overdag bij hoeft te laden, en dat de bussen op relatief In de huidige concessies wordt, zeker naar aanleiding van het Bestuursakkoord lage vermogens kunnen opladen —_ ze kunnen daar de Depotladen Zero Emissie Bus, reeds volop ingezet op elektrisch rijden. „Voor de corridor hele mech over doen Ale kees worden oek E E ” Haarlem-Amsterdam is verdere verduurzaming door elektrisch rijden dan ook een gebundeld op één plek, het depot. Deze schaalgrootte logische en kansrijke manier om voort te bouwen op de huidige kennis, kunde en en bundeling maakt dit een relatief goedkope manier voorzieningen. van laden. Randvoorwaardelijk is dus wel dat de batterij . . . van de bus toereikend is om een hele dag ingezet te Ontwikkelperspectief 2040: BRT elektrificeren kunnen worden zonder bijladen. Het realiseren van een elektrisch rijdend BRT-systeem brengt enkele uitdagingen met zich mee, ten eerste omtrent de actieradius van de voertuigen. De actieradius {Met opportunity charging laadt de bus tussentijds op, wordt bepaald door de accucapaciteit. Voor de relatief lange afstanden die het BRT bijvoorbeeld op een hub/knoop in het netwerk. Dit op de corridor Haarlem-Amsterdam aflegt zijn accu's nodig met grote capaciteit, maakt dat bussen met kleinere accu's uitkunnen, maar ‚ ‚ immers dient de bus van A naar B te kunnen rijden (idealiter zonder bij te laden) en ___dan dus ook sneller weer opnieuw moeten opladen. | Oppertunity Charging bij hoge snelheden is de energieconsumptie van de bus ook nog eens hoog. Om de {Opportunity charging vraagt echter om laders met hoog impact van deze elektrificatie zo klein mogelijk te houden, dienen we dus te {vermogen en (relatief dure) netaansluitingen op drukke beschikken over voertuigen met de grootste accu's die beschikbaar zijn (plekken, waarbij de inpassing (van bijvoorbeeld (aandachtspunt is dat deze wel vrij zwaar zijn en mogelijk ten koste gaan van |laadkasten) zowel elektrotechnisch als in de fysieke zitplaatsen). Op dit moment hebben die een capaciteit van ongeveer 350-400km. ruimte een uitdaging is. Daarmee ontstaat een netwerk Echter, technologieën volgen elkaar snel op en naar verwachting zal ook de van een beperkt aantal laadmogelijkheden op meerdere accucapaciteit in de nabije toekomst steeds groter worden. De toekomstige plekken (verspreid), wat tevens de lijnvoering minder mogelijkheden zijn dan ook sterk afhankelijk van innovaties en ontwikkeling. Ten _ flexibel maakt. tweede vraagt de manier van laden om een duidelijke afweging (zie kader). Daarnaast is er nog een mogelijkheid om bovenstaande opties te combineren door buiten de spits te laden, al | Buiten spits laden dan niet op het depot of tussentijds op een hub. 86 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Duurzaamheid (vervolg) . , . . . De verschillende laadmogelijkheden kennen elk hun voor- en nadelen. De relatief Ontwerpen op gemiddelde situatie of maatgevende situatie? _ lange trajecten in het Ontwikkelperspectief 2040 lijken zich goed te lenen voor BRT- Een belangrijk kenmerk van elektrisch rijden is dat de batterijcapaciteit sterk afneemt bij materieel met een grote accucapaciteit in combinatie met depotladen. Dit maakt het koude weersomstandigheden. Dit betekent bij koud weer kortere busomlopen en meer mogelijk om de doorgekoppelde verbindingen (kerntraject + uitwaaiering) te rijden bijladen als gevolg. Een relevante vraag hierbij is dan ook: ontwerpen we het systeem zonder tussentijds te laden, en is voor deze afstanden veelal effectiever dan op basis van de maatgevende situatie (waarbij de maximaal benodigde capaciteit op opportunity charging (met kleinere accucapaciteit). Echter, op korte termijn zijn koude dagen wordt ingecalculeerd en de bussen daarmee het grootste deel van het jaar dergelijke “grote accu's” nog niet/beperkt beschikbaar. Dit zorgt voor een afweging in die extra capaciteit niet gebruiken) of ontwerpen we het systeem op basis van de het ingroeimodel van het elektrisch BRT-materieel. gemiddelde dag, waarbij op koude dagen indien nodig een benzinebus als alternatief wordt ingezet, of er bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van cabineverwarming op Hypothese: “depotladen volstaat voor realisatie ontwikkelperspectief” brandstof? Dit is een belangrijk aandachtspunt voor de verdere uitwerking. Wanneer eerst bussen met kleinere accu's worden gezet (ter ingroei), dienen deze Er Er OO ed alsnog tussentijds op te laden. Dit vergt investeringen in laadinfrastructuur voor mn wen — am Nn opportunity charging op de knopen en gaat hier tevens ten koste van de ruimtelijke i TW ea de, rn men ee kwaliteit, terwijl deze laadinfra vervolgens op de langere termijn (wanneer grotere = EA if EE ER, 5 accu's beschikbaar zijn) mogelijk overbodig wordt. Om toch door te groeien zonder Dm Pen En PE ef tn . deze investeringen zou de huidig beschikbare benzinebus hier een tussenoplossing hand pn en el FE nF en al kunnen bieden. Door deze in het begin ín te zetten en geleidelijk uit te faseren naar en ein Ri ES FR E i û gelang de grotere accucapaciteit beschikbaar wordt, kunnen we opportunity charging en dend inj hen pen ps en voorkomen. In de veronderstelling dat op langere termijn materieel met grotere me dk Dn à Pe ' = en Eed accu’s beschikbaar is, en geleidelijk uitgefaseerde benzinebussen de ingroeitijd van P/ fan SE Ee 5 en Eat dl e het elektrisch BRT-materieel kunnen overbruggen, lijkt tussentijds laden op de hub nj Te £ eN sen di daarmee niet nodig. Naar verwachting is het haalbaar om in 2030 een volledig Eis’ S= en Ae S elektrische vloot te realiseren, echter het ingroeitempo is daarmee afhankelijk van _- B m : - an B anr: : deze afwegingen en vraagt om nadere uitwerking. Bea e EE Ap ds n__n ' en EE p Dn ei: 4 es b/ U em =Beeld:Cyclomedia Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Duurzaamheid Aandachtspunten Onderwerpen voor nadere uitwerking Naast bovengenoemde vraagstuk zijn er nog enkele aandachtspunten om Ten aanzien van de verduurzaming en realisatie van het ontwikkelperspectief zien we de rekening mee te houden: een aantal stappen voor vervolg: . Beperkte netcapaciteit: op de korte termijn (2025) is de capaciteit van het . Hypothese toetsen: volstaat depotladen voor realisatie van het ontwikkelperspectief? elektriciteitsnetwerk in het plangebied bijna vol (onder meer vanwege de " Wat is een realistisch te verwachten batterijcapaciteit op korte, middellange en groeiende economie en digitalisering is er momenteel een wachtlijst voor lange termijn? Dit wordt bepaald door wat er in de markt beschikbaar is en is zware aansluitingen op het net). De netbeheerder in de regio werkt aan medebepalend voor het ingroeitempo. uitbreiding en geeft daarbij aan op de lange{re) termijn de benodigde " Is er voldoende vermogen om ‘s nachts te kunnen laden op het depot (in verband vermogens voor laadinfrastructuur te kunnen leveren, mits deze bijtijds met piekbelasting)? worden aangevraagd. Tot die tijd kan het OV gebruik maken van de reeds . Hoe past dit in de groeipaden (denken vanuit beschikbaarheid stroom náást bestaande laadinfrastructuur. denken vanuit reiziger, dienstregeling en voorzieningenniveau)? " Op lange termijn is ook de locatiebepaling van de depots belangrijk, mede . Ambitie en realisme combineren: ambities ten aanzien van zero emissie voertuigen in in relatie tot de netaansluiting: waar kan de netbeheerder de benodigde samenhang zien met benodigde investeringen. Ook is als aandachtspunt benoemd aansluiting/vermogens leveren? De netbeheerder verkent hiervoor dat verduurzaming nooit ten koste zou mogen gaan van het voorzieningenniveau. Is logische aansluitlocaties. stapsgewijs ingroeien, en gebruik maken van steeds beter wordende technieken, . Samenhang met lopende/toekomstige concessies. mogelijk zonder investering in tussentijdse laadinfrastructuur en zonder in te boeten op kwaliteit? " Om zowel benodigde netcapaciteit als locatie af te stemmen is het belangrijk om de netbeheerder nauw te (blijven) betrekken en onderdeel uit te laten maken van de vervolganalyses. 88 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Omliggende regio’s Rondom de corridor OO Haarlem/IJmond/Zuid-Kennemerland De BRT-verbindingen tussen Haarlem en Amsterdam en de uitwaaiering (binnen Naast de verbeteringen voor de reizigers, is dit systeem er ook op gericht de druk op Amsterdam en ook vanaf Haarlem Nieuw-Zuid naar Haarlem-Noord/IJmond, (bus)station Haarlem te verlichten. Dit is mogelijk door hier meer doorgaande en minder Heemstede en Zandvoort) bieden reizigers met deze herkomsten/bestemmingen kerende verbindingen te bieden, alsmede door reisalternatieven te bieden die niet over/via een hoogwaardig vervoeralternatief voor zowel het huidige Ov als de auto. Het station Haarlem gaan maar op andere plekken een overstap creëren (bijv. in Heemstede). Is (aansluitend op de polycentrische verstedelijkingsstrategie MRA) een meer Daarmee is de OV-reiziger minder afhankelijk van station Haarlem en neemt de druk op polycentrisch gericht systeem wat (veel) snellere, frequentere en rechtstreeksere ed verbindingen biedt tussen de belangrijkste woon-, werk-, en recreatielocaties in deze omgeving. Om dit systeem te realiseren zijn naast uitwaaieringsmogelijkheden richting IJmond en . . Zuid-Kennemerland met name duidelijke keuzes nodig omtrent de inpassing in Haarlem. De realisatie van dit systeem vraagt echter wel om verandering en daarmee Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de routering in/om de binnenstad, in relatie tot de keuzes. Bij het herinrichten van het HOV-systeem dienen zowel de routering als voorziene knooppuntontwikkeling (Nieuw-Zuid, Spaarnwoude, Zuid-West). Wat betreft de (bestaande) haltes kritisch onder de loep te worden genomen. Mogelijk leidt dit knopen gaat dit enerzijds om de inrichting van de knoop (zie inpassing) en anderzijds een tot het aanpassen van haltelocaties, waarbij de halte voor relzigers mogelijk logische routering over de OV-assen in de stad via deze knopen. De inpassing van het verder weg komt te liggen (wat van invloed IS OP de perceptie van de reiziger. OV-netwerk en de knooppuntontwikkeling (TOD) dient daarbij in samenhang te worden Ondanks dat de reis(tijd) van de reiziger hiermee niet verslechtert (integendeel), eN is het van belang rekening te houden met de gevoeligheden rondom dergelijke keuzes, Amsterdam/Amstelland-Meerlanden In Amsterdam en omgeving is met name belangrijk om de ontwikkeling van het systeem te bezien in samenhang met de grootschalige (rail-) infraprojecten (Zuidasdok, Noord/Zuidlijn, sluiten kleine ring, etc.). Dit vraagt met name aandacht rondom de inpassing van het BRT-systeem op Amsterdam-Zuid, rondom Schiphol en richting de binnenstad van Amsterdam. 89 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Raakvlakken met gerelateerde studies Het ontwikkelperspectief en de groeipaden kennen diverse raakvlakken ger pe met (projecten ín) de nabije omgeving. Zo heeft de corridor Haarlem- La ' Amsterdam bijvoorbeeld raakvlakken met diverse programmalijnen é Ji 6 5 vanuit Samen Bouwen en Bereikbaarheid voor de MRA. Hier volgt een À ne kn € ef f toelichting op enkele raakvlakken… \ Te SN EIN À 0 8 | s Ee | Á En A à edel Verstedelijkingsstrategie en Bereikbare steden A A raa. A De Verstedelijkingsstrategie geeft de verstedelijkingsopgave voor de ol : PS ek en Pt MRA weer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen, energie, mobiliteit en a / ie we PE } water. Hierbij wordt het Polycentrisch Verstedelijkingsmodel (PVM) Sne % G Eed A . a gebruikt, wat eveneens de basis vormt voor deze studie (meer specifiek: EN DE! ie re a ef dn a de verplaatsingspatronen in Fase 1). Voor de corridor Haarlem- A AG As in 5 jen ze ns U S Amsterdam is onder meer de integrale ontwikkeling van stadshart jn le Ne DE en 4 Haarlem met drie OV-knooppunten (onderdeel van Bereikbare Steden) SE ER Berri Ke A Tr een belangrijk onderwerp, evenals de samenhang met het re-design van 7 RE ee kr Ì 2 ME EE AE N het wegennet (waaronder de A9) rondom Amsterdam (onderdeel van het er D, A Te 5 5 RN at \ Multimodaal Toekomstbeeld 2040, SBaB). Echter, de voorziene : ì 6 na Ae We On nt ontwikkelingen zijn (zeker voor een tijdshorizon richting 2040) lastig te veraden regio Amsterdam 20 {2050 ver elken S de voorspellen. Vanuit dit raakvlak met de corridor Haarlem-Amsterdam is ‚a 4 EE ln PE EL / het dan ook een belangrijk aandachtspunt om een robuust Metropool van grote klasse ontwikkelperspectief/ groeipad stapsgewijs en in nauwe samenhang met E Eke gee | A : de (timing van) ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. met mensel IJ ke m at” ee, NB: ten tijde van schrijven van dit rapport worden gelijktijdig de De ontwikkeling van een duurzame meerkernige metropoolre Elien economisch sterk is definitieve versies van de het Verstedelijkingsconcept en Bereikbare e 7 si Î ‚ meme Steden opgesteld, dit kader is gebaseerd op de concept versies. Voor me | \ j es … . . ee , N: Á " metropool meer actuele informatie zie Verstedelijkingsconcept en Bereikbare . Se, N EL B regioamsterdam Steden, SBAB. 9 er Ee 90 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Raakvlakken met gerelateerde studies Multimodaal Toekomstbeeld 2040 voor de MRA (MTB) Het Multimodaal Toekomstbeeld (MTB) onderzoekt de benodigde maatregelen voor het mobiliteitsnetwerk in de MRA om deze regio bereikbaar en leefbaar te houden. De tussentijdse resultaten van dit onderzoek bieden relevante noties voor de HOV-corridor Haarlem-Amsterdam als onderdeel van de MRA. Enkele belangrijke noties uit het MTB zijn… ze ea ds í. Ì “ De noodzakelijke mobiliteitstransitie om de MRA bereikbaar, duurzaam en leefbaar te houden En Ee rte in combinatie met de gewenste verstedelijking, realiseren we alleen met sa dee ie ee ae sm (schaalsprong)investeringen in duurzame (schoon) en ruimtebesparende mobiliteitssystemen ner LE tet eea in combinatie met beleidsinterventies. "letelelAl Co) et a Multimodaal Daarbij is een schaalsprong in het OV nodig: in lijn met de Netwerkstrategie MRA (2020) ne fen), Lt BA RE, Be wordt geconstateerd dat een schaalsprong in het regionaal metro-, Sprinter- en HOV-netwerk ef VEEN, ee Toekomstbeeld (zoals een upgrade van het R-netpakket Haarlem-Amsterdam, het doortrekken NZ-lijn naar 15 Te an ain id Hoofddorp, sluiten kleine ring, IJmeerverbinding, HOV ZaanlJ, tram+ (oost-west) verbinding helf M RA 2040 Amsterdam e.d.) fors bijdraagt aan de doelen van een betere bereikbaarheid, het ontzien van MN et het hoofdspoor (lost o.a. het knelpunt Schipholtunnel en Hollandse brug op) en zorgt voor Rh kno aee betere spreiding over de (hoofd)knopen. enn pr je ° PE, Inzet van hubs en optimaal benutten van OV-knopen is noodzakelijk voor het behalen van vn EZ see, de doelen van het MTB 2040. Hubs hebben daarbij potentie om het autonetwerk te verlichten . Gôut en de druk op de openbare ruimte verkleinen. Een model waarbij kleinere OV-knopen rond bv. Haarlem en in NH-Noord (zoals Haarlem Spaarnwoude en Uitgeest) en middelgrote OV- knopen in Amsterdam (zoals Muiderpoort en Lelylaan) beter bediend worden, sluit beter aan bij de doelen dan een model waarbij de focus alleen ligt op de hoofdknopen in de MRA (A'dam Centraal en A'dam Zuid). Naast de hubs wordt ook bekeken waar logische overstappunten zijn tussen streek- en stadsvervoer om de stations zoals Amsterdam Zuid te ontzien. Bijvoorbeeld Schiphol Noord kan mogelijk, afhankelijk van tracé en station aan de Noord/Zuidlijn, hier een rol in spelen. Voor meer informatie en achtergronden zie MTB MRA 2040, SBAB. o1 Royal HaskoningDHV G) Implicaties en raakvlakken groeipaden Raakvlakken met gerelateerde studies 8 5 =d Et {Casestudy Haarlèm-Amstelveen-Utrecht _ Casestudy Bus Rapid Transit (DOVA, 2021) d kn at ‘ A BERN. Jo Ì__ Oe Bron: CROWBRT-Inspiratiemiddag 2021 _ Vanuit de Ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV 2040 (TBOV 2040) wordt door DOVA Gli a Eee, AE Alm een onderzoek gestart naar de potentie voor BRT, met daarin een casestudy naar de 4 A gi ne jn EN d E TN ei EN 2 ‚_/ potentie voor interstedelijk BRT op het traject Haarlem - (Schiphol-Noord en) Á ian BR | NE ed erk) EP sed Amstelveen - Utrecht (bv. via Leidsche Rijn en/of Papendorp naar Nieuwegein). De 1 zij cn g Í ee re Galen sn ee keuze voor dit traject wordt toegelicht als: Lr . GIS fa @ Pie eene ie sn SE “Het traject verbindt via autosnelwegen verschillende woon- en werkgebieden met ed WGE nn, AGE # cle, kn EN ee elkaar. Amstelveen is met 92.000 inwoners de grootste gemeente zonder Ë be = jl KS PT <_______spoorwegaansluiting. Via een aansluiting op de (recentelijk opgewaardeerde) ; £ Ee VES IE CHEB «OO se 4 \ B, AZ Amsteltram kan een groot deel van hen worden bediend. Verder is Haarlem Schiphol KE NANA Ne Ar EN É \ of 5 a EE een ontbrekende schakel in het spoorwegnet. De vele rijstroken tussen Amstelveen en EE g ed ER 57E ì ', Ak Te ee 4 oen N Utrecht en de komende veranderingen aan de A9 en A10 lijken ook (afhankelijk van de ds | 5 ik A dm ben toekomstige vervoersontwikkeling) kansen te bieden voor een relatief eenvoudigere DA en — 57 nn vl (ho û he | et B, … realisatie.” ie en J 3 rt £ S Ie Î se DEN be 2 Ek LORE | in ifs 0 e/s Ondanks dat hier in dit rapport de focus enkel ligt op de corridor Haarlem-Amsterdam Halten % Ei Dd rar Er ie 5 (en de verbinding van/naar Utrecht buiten de scope valt) heeft het onderzoek van DOVA EE eedt et ie De Ne A / d dus wel enkele raakvlakken met dit onderzoek, met name voor het traject tussen : En Voorzans hole bes g / B Ren / 7 — Haarlem-Amstelveen-Amsterdam Bijlmer Arena (huidig lijn 356). Bij nadere uitwerking 8 dr Ent ne ie id / Be Se et ip ‚van de corridor Haarlem-Amsterdam in Fase 3 is het dan ook van toegevoegde waarde OEREN eniscatie Beal en 7 ee 8 7 Tels “A ‚om de samenhang met de resultaten van de casestudy Haarlem-Utrecht in ogenschouw „emee, ET ee CED te blijven nemen. j Red vrare lm en en emoe, Hie reiden BETEN TN WE en en \_ Pa ‘Het BRT concept voorziet in een snelle, betrouwbare, frequente en comfortabele reis Á EE ET TE ET vd Ed Î Lj NT zonder veel overstappen van wonen naar werken en andersom. Het biedt een EN O- je 20. Om MN Nn Fa mep er „aanvullend systeem naast trein en interstedelijk en regionaal OV, onder andere daar 3 we En u zen dq men Se Movarés _ waar lightrail (nog) niet aanwezig is.” 92 Royal HaskoningDHV $ Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together 5. Conclusies & vervolg zie ID Sy" E en d , r à | | 5 E 5 ® en . m _ e fe Ee A é e fe. En En EE - a an B ve emee » ln „e em EE E mj een Conclusie & advies Pp] Met ontwikkelperspectief en groeipaden uit Fase 2 naar verdere uitwerking in Fase 3 Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam ED; Vanuit probleemanalyse, ontwikkelperspectief en groeipaden naar En Ee B ONS Mie verdere uitwerking Zn ben ed Pi In Fase 1 is een brede probleemanalyse uitgevoerd voor het netwerk in de westkant bn Ne van de MRA, met als doel de toekomstige OV-opgaven en knelpunten inzichtelijk 9 SEN te NN A AN te maken. Hierbij zijn zowel vraag- als aanbodaspecten geanalyseerd, waarmee ke ER B Aba eo a vervolgens op basis van de confrontatie tussen beide aspecten de knelpunten en ____ A 2 AN an en hete ve AN opgaven zijn benoemd. De resultaten uit de probleemanalyse vormden daarbij input en TA le 4 eit vand u | B 2e Ein voor de vervolgstap in Fase 2, waarin een passend ontwikkelperspectief en En ot EE em af, hale edn bijbehorende groeipaden specifiek voor de HOV-corridor _Haarlem- pn K. Es at de be MN Ti et Schiphol/Amsterdam is uitgewerkt. Deze vormen weer de input voor een nadere pn PN en We en Ze Ee een uitwerking in Fase 3. — En ent) Ae en SEN Conclusies & advies me el n L ES rn De belangrijkste conclusies vatten we hier samen. Fase 2 wordt vervolgens d d mn A ae MR afgesloten met advies over hoe dit ontwikkelperspectief input vormt voor een Ee N - … Milan: a mogelijk vervolg: het handelingsperspectief geeft weer welke stappen en ee E AN den Lak eat vervolgvragen hierin kunnen worden geadresseerd. B : vS 8 iN el TST Focus aanbevelingen op corridor Haarlem-Amsterdam ed 5 f /3 8 A Bik ka An n De aanbevelingen richten zich hier specifiek op de corridor Haarlem — 4 pe /I& RR Amsterdam. Vervolgvragen vanuit de brede probleemanalyse voor de westkant y PA | van de MRA in Fase 1 worden hier niet nader geadresseerd, deze kunnen PA / PA MN | A \ eventueel deel uitmaken van nader onderzoek buiten de scope van het vervolg d P P a 0 NN N van deze studie. P 4 ee PE Royal HaskoningDHV Conclusie & advies pp] BRT als ontwikkelperspectief voor corridor Haarlem-Amsterdam Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam BRT blijkt de best passende systeemoptie voor de HOV-corridor Haarlem- Amsterdam in 2040 Om de reizigersvraag goed in te vullen en de potentie voor een modal shift vanuit de auto De investerings- en operationele kosten voor BRT zijn daarbij relatief gunstig. naar het OV (en daarmee verdere groei) op de corridor Haarlem-Amsterdam te benutten, _ Investeringen in BRT-infrastructuur sorteren ook in financieel opzicht voor op dient het OV-systeem uitstekende kwaliteit te bieden. De unieke kenmerken, zoals een eventuele doorontwikkeling: een deel van de investering en voorbereiding van de sterke kerncorridor met uitwaaierende reizigersvraag aan beide zijden, en de wens om BRT-tracés maken dat bij eventuele doorontwikkeling minder investeringskosten adaptief te kunnen ontwikkelen, maakt een BRT-systeem voor 2040 het best passende gemoeid zijn voor verrailing. Met BRT blijft immers doorontwikkeling naar een ontwikkelperspectief. railgebonden systeem mogelijk, mocht de vraag zich na 2040 zodanig ontwikkelen Voor de kwaliteit van het HOV-aanbod betekent dit snel, hoogfrequent, rechtstreeks en dat een dergelijk systeem alsnog beter zou aansluiten. comfortabel vervoer, wat staat of valt met de reistijd ten opzichte van de auto. BRT is in Mede gezien de dreigende capaciteitsknelpunten in het HOV en op het spoor tussen staat om de (zeer) hoge operationele snelheden te behalen en voorziet daarmee in de Haarlem en Amsterdam (als gevolg van de beoogde verstedelijking en benodigde snelheid. Hoge frequenties zorgen daarbij voor minimale wachttijden voor de mobiliteitstransitie in de MRA) is het dan ook van belang de vier verbindingen op reiziger. deze corridor adaptief en in samenhang verder te ontwikkelen. De flexibiliteit van BRT maakt het mogelijk om vervoervraag en aanbod eenvoudig op Aandachtspunten BRT elkaar af ie stemmen. Waar op de kernoorridor eigen infrastructuur nodig is om de ‚ De regelgeving met betrekking tot staanplaatsen is een belangrijk benodigde snelheid te behalen, is dit in de “de uitwaaiering aan het begin/einde van de aandachtspunt. Waar volgens de Nederlandse regelgeving reizigers op dit corridor niet vereist, Dit maakt een BRT-systeem adaptief in realisatie, enerzijds door moment niet in de bussen mogen staan bij snelheden van 100km/h, wordt Stapsgewijs te ontwikkelen en zo in te spelen op (het voorkomen van) de knelpunten die aangenomen dat dit bij eigen infrastructuur niet meer van toepassing is en zich in 2030 gaan voordoen. Anderzijds doordat bij eventuele wijzigingen m vervoervraag derhalve de volledige voertuigcapaciteit van de bus kan worden gebruikt. ook de lijnvoering/routering relatief eenvoudig aangepast kan worden (dit in tegenstelling tot „Goede doorstroming op het kerntraject maar juist ook op de knooppunten en een railgebonden systeem). Door de bussen te verknopen op Nieuw-Zuid (begin kerntraject, uitwaaiertrajecten is van groot belang om het netto-effect van BRT te bundeling sub-lijnnummers) hoeven niet alle bussen naar station Haarlem te rijden, eee waardoor de binnenstad kan worden ontzien. 9%5 Royal HaskoningDHV Conclusie & advies pp] BRT als ontwikkelperspectief voor corridor Haarlem-Amsterdam Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam ED; Een railgebonden oplossing past minder goed bij de vraag, maar blijft bij 1 7 > Mn eventuele doorgroei mogelijk Ji mn an Ook een railgebonden systeem zou moeten aansluiten op de reizigersvraag en minimale Sy dn / u i ä Tv N vereiste kwaliteitsniveau. De tram is relatief langzamer en biedt onvoldoende comfort om ne nj : í hieraan te voldoen. Een snelle LRT kan mogelijk wel aan dit kwaliteitsniveau voldoen, maar É CT PR ea lijkt dit nog een stap te ver bij de vervoervraag in 2040. xl en Ei 1 Tevens vereist een railgebonden systeem van hoge kwaliteit een compleet eigen Á | Dn E infrastructuur, die bij introductie gerealiseerd moet zijn. Gezien de relatief lange Ae 1 Am Î N realisatietermijn voor railgebonden infrastructuur is de vraag of dit tijdig haalbaar is, zeker | Ä Je en, B. Bnn gezien de knelpunten zich al in 2030 voordoen. Ook maakt dit het systeem relatief duur, ns TAM JA, mi weinig flexibel en weinig adaptief, met name voor de uitwaaieringsmogelijkheden in Haarlem bm ni NTA k hi ui en Amsterdam. Bovendien betekent een grotere voertuigcapaciteit ook dat er sprake is van —— Le A P lagere frequenties en minder flexibiliteit. De kenmerken van LRT sluiten derhalve op dit be s EN N Te mak. moment niet goed aan op de reizigersvraag. Pd an: â en, Al = 4 7 Ri Se : WM en Toch blijft de mogelijkheid om op langere termijn door te groeien naar een railsysteem. Bij een # p d | NN be Ot verdere doorontwikkeling van de corridor (2040 en verder) en een nog verdere groei van het Va / if JN En , aantal reizigers komt mogelijk het kantelpunt in zicht waarop een railgebonden systeem beter | NS Nets Ì aansluit op de vraag dan BRT. Bij de aanleg van nieuwe vrijliggende infrastructuur voor BRT j Û N ie, is het dan ook handig om voldoende ruimte en inpassingsmogelijkheden te realiseren J Ne hi waarmee aanpassing naar een railgebonden systeem mogelijk blijft. ; N NE eee ' 9% Royal HaskoningDHV Conclusie & advies Pp] Stapsgewijs eindbeeld voor corridor Haarlem-Amsterdam ontwikkelen “Eindbeeld anno 2040...” . e. 3 reist de reiziger tussen Haarlem en Amsterdam via een netwerk van snelle 4 twikkelperspectief: dorflaarlem-Amsterdam 2040 en rechtstreekse HOV-verbindingen. Zowel de bestaande reiziger als reizigers Ns die voorheen gebruik maakten van de auto voelen zich comfortabel in zowel de RN Zaandam BRT-bus als op haltes/knopen, en ervaren mede door de korte reistijden het Ns gemak van reizen per OV. Sn ® In het stapsgewijs ontwikkelde BRT-systeem zijn de bestaande verbinding over s ) de A9 en de Zuidtangent doorgegroeid naar een snel en comfortabel netwerk © dat hoogfrequent en rechtstreekse reismogelijkheden biedt. Met weinig e AS Haarlem Gr halteringen, goede doorstroming en maximale snelheden op vrijliggende ZO ES) > LJ infrastructuur bieden de comfortabele BRT-bussen korte (en met de auto Ke ® Sm 7 „© Sloterdijk Centraal concurrerende) reistijden tussen de twee stedelijke gebieden. “e. ® Baarle? \ 4 | A ’ Pe, CEN Lelylaan aman NN De multimodale knopen Haarlem Nieuw-Zuid en Amsterdam Zuid spelen Sr Haarlem NN ® U & daarbij een belangrijke rol in de ketenreis van deur-tot-deur. Ze faciliteren p= Nieuw-Zuid @ Í zuid) A snelle doorstroming van de BRT-bussen richting herkomsten/ eindbestemming Leiden e o ef En \\ (uitwaaiering in stedelijk gebied), evenals snelle overstapmogelijkheden op mend a AN DK ander voor- en natransport. Hierbij horen onder meer hoogwaardige Potentiële ff OV-vorplaatsingon 2040 — DS 4 stallingsvoorzieningen voor (deel)fietsen en een aangename verblijfsruimte e= Q jare met hoogwaardige voorzieningen (horeca, winkels, zitmeubilair etc.)… wm Rc Hoofddorp 5 chiphol NN eN id. EE De corridor biedt hiermee een hoogwaardig alternatief voor de auto en = Uitwaaiering ps Lge a \, É faciliteert daarmee niet alleen de voorziene reizigersgroei maar ook de potentie WM Verbinding HOV/spoorf NS Ps SE om voormalige automobilisten naar het OV te verleiden. ae eed 97 Royal HaskoningDHV Conclusie & advies Pp] Handelingsperspectief Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam ED; Met de uitkomsten uit Fase 1… en Fase 2.… is het tijd voor de vervolgstap naar Fase 3: u Grote potentie voor het OV op de corridor Haarlem- u BRT blijkt best passende Ontwikkelperspectief en u Fase 3 staat in het teken van verdere Schiphol/Amsterdam als uitgangspunt voor fase 2. biedt de benodigde kwaliteit: verdieping en uitwerking van concrete u Het bieden van een hoogwaardig, snel en rechtstreeks u Sluit goed aan bij de vervoervraag op de maatregelen. Logische stappen hierbij zijn: product om zo potentiële reizigers naar OV te verleiden, corridor in 2040 en biedt flexibiliteit voor . Doorlopen van de operationalisatie van en voldoende capaciteit bieden die aansluit bij de vraag uitwaaieren passend bij eventueel het ontwikkelperspectief en de van de reiziger als opgaven voor fase 2. veranderende verplaatsingspatronen. groeipaden. Dit dient vervolgens als u Het vergroten van de capaciteit van de bestaande u Biedt de benodigde operationele snelheid input voor een volledig vervoerkundige busverbinding over de A9 of een eventuele tram/metro is u Gaat gepaard met relatief beperkte kosten doorrekening. niet voldoende om invulling te geven aan deze opgaven: (aanleg, B&O, exploitatie) . Quieksean inpassing: voor de de hiervoor benodigde frequenties zijn zo hoog dat dit u ls faseerbaar in aanleg en biedt uitwaaiertrajecten een principeontwerp voor inpassings-/ en leefbaarheidsproblemen zorgt. doorgroeimogelijkheid voor eventueel uitwerken voor inpassing en hierin u Samenhang met vervoer per spoor: Daarbij is het van railgebonden systeem in de verdere toekomst. keuzes maken. belang dat het vervoer per spoor naast de u Railgebonden systemen sluiten vooralsnog nietaan m Dit vormt input voor een mogelijke busverbindingen blijven bestaan. Met name rondom bij de vraag: een regiotram kan niet de benodigde voorkeursbeslissing met bijbehorend Haarlem is het daarbij interessant om hoogfrequent operationele snelheid bieden, LRT is vooralsnog te handelingsperspectief en benodigde doorgaande verbindingen te bieden vanuit verschillende grootschalig voor de geconstateerde vervoervraag. financiering. windrichtingen. u Met de diverse no-regret maatregelen en vervolgstappen uit de groeipaden kan BRT stapsgewijs worden gerealiseerd op de corridor. 98 Royal HaskoningDHV Conclusie & advies Pp] Handelingsperspectief Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam ETR) Handelingsperspectief: Stapsgewijs (door)ontwikkelen \ Om stapsgewijs dit eindbeeld te realiseren dienen in de komende jaren alvast de nodige voorbereidingen te worden getroffen. Dit zijn zowel maatregelen die voor alle verbindingen op de corridor van toepassing zijn als specifieke maatregelen per verbinding. Dit handelingsperspectief geeft inzicht in de logischerwijs te ondernemen vervolgstappen richting realisatie. Nader onderzoek naar operationalisatiemogelijkheden… Om stapsgewijs dit eindbeeld te realiseren dienen in de komende jaren alvast de nodige voorbereidingen te worden getroffen. Zo is een . . logische vervolgstap om op korte termijn de potentiële verbindingen op de corridor nader in samenhang te operationaliseren. Operationaliseren Ofwel, het systeem in nader detail vullen met kwantitatieve kenmerken (denk aan lijnvoering, routes, halteringen, dienstregeling/omloop en kosten). } De verbinding over de A9 en de Zuidtangent zullen richting 2030 verder volstromen en daarmee te maken krijgen met capaciteitsknelpunten. Voor de verbinding Haarlem-Amsterdam Zuid is het dan ook de uitdaging voldoende capaciteit te blijven bieden Analyseren (met name ook vanuit en binnen Haarlem), passende (vrijliggende) infrastructuur te realiseren en de (al dan niet tijdelijke) aansluiting op Zuidasdok te borgen. Voor de Zuidtangent is het groeipercentage van het aantal verplaatsingen relatief groter dan op de verbinding Haarlem — Amsterdam Zuid, hier is de voornaamste uitdaging de dienst te verduurzamen (elektrificeren zonder de lijn op te knippen). Bij de operationalisatie van de verbindingen binnen de corridor is specifieke aandacht nodig voor de verbinding Haarlem — Amsterdam . Oud-Zuid/Museumkwartier/Rivierenbuurt. De introductie van deze (eventuele vierde) verbinding biedt daarbij potentie om de Voorkeu rsbesluit reizigersstromen binnen de corridor meer gericht te spreiden en daarmee mogelijk de druk op de bestaande verbindingen te verlagen. Nader onderzoek naar de inpassing en het concurrerend vermogen (snelheid/reistijd) van de vierde verbinding dient dan ook onderdeel te zijn van deze operationalisatie. Het oplossend vermogen van deze verbinding voor de toekomstige capaciteitsknelpunten dient dan ook in nauwe samenhang te worden bezien met de ontwikkelingen op de A9 en de Zuidtangent. In de operationalisatie zijn meerdere varianten denkbaar. Om uiteindelijk naar een voorkeursoplossing toe te werken is het van belang de verschillende opties te analyseren (o.b.v. vervoerkundige doorrekening) om vervolgens een voorkeursbesluit te kunnen nemen. 99 Royal HaskoningDHV Conclusie & advies Pp] Handelingsperspectief Fase 1, brede probleemanalyse westkant MRA Fase 2, Ontwikkelperspectief corridor HIlm-Shl-A'dam sE ELK) Doorkijk fase 3 \__ Mogelijke onderwerpen voor vervolg Lijnvoering 1 _Lijnvoering binnen Haarlem (en naar de omliggende gemeenten van Zuid-Kennemerland/IJmond) in samenhang uitwerken Meekoppelkansen: met HOV-assen Mobiliteitsbeleid Haarlem. 1 __ Koppeling verbinding 1+2 1 Wat is nodig voor koppeling tussen verbinding 1 en 2, en wat zijn de implicaties daarvan (lijnvoering, regelmaat etc)? " P+R 1 __Meekoppelkans: potentie voor grote P+R terreinen onderweg, met name voor Amsterdam? Met snelle stop op slimme locatie n= Spoor “auto’s afvangen” en per HOV verder laten reizen. 1 _Rol van knopen/ketenmobiliteit 1 __ Samenhang met onderliggend HOV-net en knopen: kansen en mogelijkheden voor o.a. lijn 80, Spaarnwoude, aantakking stedelijk OV Amsterdam potentieel knooppunt Lijnden (zie MTB) nader onderzoeken? Inpassing 1 Hoe BRT in te passen? Benodigde infrastructuur (volledig vrije busbaan, ongelijkvloerse kruisingen, incl. laadinfra etc.) en » _ Binnenstedelijke routering/inpassing inpassingsmogelijkheden type materieel? Onderscheid binnen- en buitenstedelijke mogelijkheden. » Stationsplein Haarlem » Inpassing doorgaande verbindingen op stationsplein Haarlem en Spaarnwoude: welke ingrepen zijn hiervoor nodig? r Gebruik doelgroepen-/ vluchtstrook 1 Inpassing tijdelijke en eindsituatie Amsterdam Zuid. 1 Veiligheid »__Inpassings- en gebruiksmogelijkheden van doelgroepen-/vluchtstrook (in nadere afstemming met RWS). Denk aan maximale snelheid(sverschillen), maximale capaciteit stroken etc. » Veiligheid voor reizigers, personeel en medeweggebruikers: welk gedrag is gewenst en wat is daarvoor nodig? BRT-standaard 1 Hoe ziet “de BRT-standaard” eruit voor deze corridor (type voertuigen, haltes, inrichting infrastructuur etc)? 1 __ Standaard invullen Kosten & opbrengsten 1 Hoe wegen kosten en opbrengsten tegen elkaar op? Is het financieel maakbaar/haalbaar? Denk aan exploitatie, "Financiële haalbaarheid investeringen in infrastructuur, beheer & onderhoud, reizigersopbrengsten etc. 1 __CO-reductie als gevolg van elektrificatie? Overig 1" __Watis de impact van BRT voor de (al dan niet lopende) concessies? 1 Samenhang met concessies 1 Waar ontstaan meekoppelkansen met parallel lopende studies (denk aan MTB, verstedelijkingsstrategie etc.) 1 Samenhang lopende studies r _ Wat zijn financierings-/bekostigingsmogelijkheden? » _ Financiering/bekostiging f Royal HaskoningDHV Enhancing Society Together nn ' Bijlagen N eK LE ARNE ee 4 at B! en d f i d | PEER ue EM BE Ea Ek Ke Ee En Re ind NO En Ne ke |E | | ik :| AEEA @) Ee 8 OEE AANDN al 8 nend in 7 el Bn | en la Kd U En 5 | en 8 S an NEET En ì | f Ke OO ÍN mj , ke ND | el | dr) \VSE/ KE a == " ke 5 EB RS WJ) ei Ke he / Ee Ee Ee me be EE Ee PP BE Gen eN Mn mennen Es Bijlage A Aanbod: bussystemen Basis BasisPlus Informeel vervoer BRT -light BRT BRT-Plus bussysteem bussysteem 9 Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken m Onofficiële vervoerders, _m Publiek of private = Publiek of private = Publiek of private = Publiek of private = Publiek of private particuliere initiatieven. vervoerders. vervoerders. vervoerders. vervoerders. vervoerders. m_Taxi-achtige systemen. _m Systeem met vaste m Systeem met vaste a ee m Systeem op regelmaat __m Systeem op regelmaat ienst ling. ienst ling. ijv. elke 2 minuten). jv. elk . = Geen prioriteit. dienstregeling dienstregeling regelmaat. (bijv. elke 2 minuten) (bijv. elke 30 seconden) m Geen prioriteit. m Soms (losliggende) m Prioriteit, grotendeels m Prioriteit, eigen m Prioriteit, eigen m Geen gemarkeerde ‚ busbanen / (losliogende) busbanen / infrastructuur / infrastructuur / integral halten. m_Haltes met eenvoudige corridorservice. corridorservice. corridorservice. network. . . ABRI'’s of haltepalen. m_Tickefing aan boord van OO = Haltes met eenvoudige wm Ticketing aan boord van m Ticketing op de halte. m Ticketing op de halte. het voertuig. m Ticketing aan boord van ABRI’s het voertuig. . het voertuig. ’ … _m _Haltes van hoge kwaliteit, m _Metroachtige afgesloten m_Slechte of niet bestaande m Ticketing aan boord van = Haltes van hoge kwaliteit uitgebreide voorzieningen. _ stations. klantenservice. m Matige klantenservice. het voertuig. met verbeterde faciliteiten. . G kl . m Goede klantenservice m Uitstekende m Voertuigen (sterk) = Standaard = Voldoende klantenservice ® oede klantenservice klantenservice verouderd. (stads)busvoertuigen. = Busvoertuigen met hoo = _Busvoertuigen met hoog m Standaard busvoertuigen. 9 9 comfortgehalte. = __Busvoertuigen met hoog comfortgehalte. . comfortgehalte. = Eigen merk, m Eigen merk, herkenbaarheid en herkenbaarheid en m Eigen merk, marketingidentiteit. marketingidentiteit. herkenbaarheid en marketingidentiteit. Aangepast van Van Oort, TU Delft (2018) 10 : 2 Royal HaskoningDHV Bijlage A Aanbod: railgebonden systemen RandstadRail RandstadRail . . . Stadstram TramPlus : : Metro light Metro Regionale trein tram lightrail Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken Kenmerken m _Tramsysteem in de m _Tramsysteem in de m Hoogwaardig regionaal m Regionaal lightrail m _Metrosysteem met = __Metropolitaan = __Metropolitaan regionaal binnenstad. binnenstad. tramsysteem. systeem. kleinere voertuigen. metrosysteem. treinsysteem. m Systeem met vaste m Systeem met vaste m Systeem met vaste m Systeem met vaste m Systeem met vaste m Systeem op regelmaat. m Systeem op regelmaat. dienstregeling. dienstregeling. dienstregeling. dienstregeling of of dienstregeling of of gemg gemng gemg regelmaat 9 p regelmaat 9 p m Systeem voor m Meerdere corridors, m Gemengd met overige wm Deels gemengd met _m Losstaand massatransport, langere afstanden (80- gebruikers. overige gebruikers. tramsysteem. m __Losstaand lightrail m _Losstaand metro geïntegreerd met 180km). . . . . systeem. systeem. meerdere corridors. . m Geen eigen losliggende m Deels een eigen m Meestal eigen = Regionaal infrastructuur, of zelfs losliggende losliggende m Volledig losliggende wm Volledig losliggende m __Losstaand, vaak treinsysteem, met trein strengelspoor. infrastructuur, deels infrastructuur. infrastructuur, soms metro infrastructuur. ondergronds, metro infrastructuur. emengd verkeer. edeeld met metro. systeem. m Eenvoudige haltes, 9 9 m Hogere kwaliteit haltes, 9 m _Metrohaltes. y m (Ondergrondse) zoals een bushalte. m Eenvoudige haltes, richting stations. m Hoge kwaliteit . . m Volledig eigen metro/reinstations. zoals een bushalte. haltes/metroachtige "Ticketing op het metroinfrastructuur. m Ticketing in het m Ticketing in het stations perron/station. m Ticketing op het voertuig. m Ticketing in het voertuig. ' . m Metrostations. perron/station. . voertuig. m Ticketing in het m_ Kleinere . . . … = Standaard voertuigen. m Comfortabele, moderne voertuig metrovoertuigen met __m Ticketing op het m Grote, mogelijk m Standaard voertuigen. voertuigen. ' beperkte capaciteit. perron/station. dubbeldeks, voertuigen. m Comfortabele . metrovoertuigen. m Grote metrovoertuigen. 10 . 3 Royal HaskoningDHV
Onderzoeksrapport
103
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 455 Publicatiedatum 25 juni 2014 Ingekomen onder B' Ingekomen op woensdag 18 juni 2014 Behandeld op woensdag 18 juni 2014 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Shahsavari-Jansen en mevrouw Van Soest inzake het Coalitieakkoord Amsterdam 2014-2018 (aanvalsplan ouderenhuisvesting). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Coalitieakkoord 2014-2018, getiteld: ‘Amsterdam is van iedereen’ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 422); Overwegende dat: — een groot tekort aan geschikte woningen voor ouderen, gehandicapten en psychiatrisch patiënten bestaat, en dat de behoefte aan dergelijke woningen tot 2030 nog met 14900 woningen toeneemt; — de komende 15 jaar dus ongeveer 1000 van dergelijke woningen per jaar moeten worden gerealiseerd; — het coalitieakkoord stelt dat er in de sociale sector ieder jaar minimaal 500 woningen bijkomen, en dat deze woningen “in eerste instantie” voor ouderen worden gebouwd; — Amsterdam een grote opgave heeft om ervoor te zorgen dat ouderen in de stad kunnen blijven wonen, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — om naast de in het coalitieakkoord genoemde ambitie een “Aanvalsplan ouderenhuisvesting in Amsterdam” op te stellen om zo volledig mogelijk te voorzien in de vraag naar woningen voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen en hierbij ook te kijken naar woningen buiten de sociale sector, — een indicator in de jaarrekening en begroting op te nemen met betrekking tot de aantallen gerealiseerde en geschikte woningen voor ouderen, gehandicapten en psychiatrisch patiënten. De leden van de gemeenteraad, M.D. Shahsavari-Jansen W. van Soest 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1220 Datum indiening 31 mei 2019 Datum akkoord 5 juli 2019 Publicatiedatum 8 juli 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden Van Lammeren en A.L. Bakker inzake de rol van beruchte dierentuinen in het overplaatsen van dieren uit Artis. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Volgens de subsidieafspraken met de gemeente zou Artis inzetten op het verminderen van het aantal diersoorten. Inmiddels is er alweer een nieuwe vogelsoort voor in de plaats gekomen, maar Artis koos er eerder dit jaar voor om de sneeuwuil te behouden en afstand te doen van de oehoe’. Het ging om een oehoe die jaren _ geleden in Purmerend mensen had aangevallen, werd gepest met laserpennen", en uiteindelijk is gevangen en in Artis is opgesloten. De oehoe is overgeplaatst naar de Tirgu Mures dierentuin in Roemenië, die eerder omstreden was vanwege gebrekkig dierenwelzijn."“"“ Daar is de oehoe in een kaal verblijf gezet. Er is een rapportage over de oehoe gemaakt waarin men het zou hebben over de “Oost-Europese heropvoeding” die de oehoe in Roemenië moet krijgen”. Gezien het vorenstaande hebben de leden Van Lammeren en A.L. Bakker, beiden namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Welke dierenwelzijnseisen stelt Artis bij overplaatsing van dieren naar andere dierentuinen? Antwoord: Speerpunten in het diercollectieplan van ARTIS zijn meer ruimte voor minder soorten en het houden van veelal bedreigde diersoorten die deel uitmaken van de Europese fokprogramma's. ARTIS is lid van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA). De EAZA ondersteunt de samenwerking tussen Europese dierentuinen en aquaria op het gebied van educatie, onderzoek en natuurbehoud. Deze organisatie heeft hoge kwaliteitsnormen en ethische codes waaraan de leden moeten voldoen, op het gebied van dierenwelzijn, kwaliteit van verblijven en verzorging en het leveren van bijdragen aan het behoud van soorten. De uitwisseling van dieren is een belangrijk onderdeel van de samenwerking tussen Europese dierentuinen. De bovenstaande kwaliteitsnormen en ethische codes zijn daarbij altijd het uitgangspunt. 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R weing 120 Gemeenteblad ummer - =: ne . Datum 8 juli 2019 Schriftelijke vragen, vrijdag 31 mei 2019 2. Wat moet de fractie van de Partij voor de Dieren zich voorstellen bij de “Oost- Europese heropvoeding” die de oehoe in Roemenië zou krijgen? Antwoord: ARTIS ondersteunt Târgu Mures in aanloop naar hun officiële toetreden tot EAZA, de overkoepelende organisatie voor Europese dierentuinen die onder meer ook toezicht houdt op dierenwelzijnsstandaarden. De uitspraak over een Oost- Europese heropvoeding komt uit een nieuwsitem van radio Noord-Holland waarin geciteerd wordt uit een Roemeense reportage over de Oehoe. Het is het college niet bekend wat hiermee bedoeld wordt. De Oehoe bewoont een grote volière en er is een vrouwtje aanwezig, waarvan de hoop is dat zij een koppel zal gaan vormen met de oehoe. 3. Kan het college een overzicht geven van dieren die Artis de afgelopen twee jaar heeft herplaatst en naar welke locaties deze zijn gegaan? Antwoord: Het college heeft resultaatafspraken met ARTIS gemaakt over dierenwelzijn in het kader van de subsidieverlening 2019. De verantwoording daarover vindt plaats in het voorjaar van 2020. ARTIS draagt en neemt zelf verantwoordelijkheid in het met zorg samenstellen en (be)houden van haar levende collectie en hoeft hier niet tussentijds over te rapporteren. 4. Heeft Artis meer plannen om dieren over te plaatsen? Zo ja, welke dieren en waarheen? Antwoord: Binnen het samenwerkingsverband van de EAZA worden fokprogramma's met dieren gecoördineerd. Volgens ARTIS zijn zij continu in gesprek met de coördinatoren van deze fokprogramma's over het eventuele herplaatsen van dieren, zodat zij bij kunnen dragen aan deze fokprogramma's. De fokprogrammacoördinator doet aanbevelingen met betrekking tot het fokken en uitwisselen van dieren binnen de EAZA dierentuinen. Op deze manier zegt ARTIS actief mee te werken aan de doelstelling van dierentuinen om soorten in stand te houden en eventueel te herintroduceren in het wild. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris ! httos://nos.nl/artikel/2266783-terror-oehoe-die-wereldnieuws-werd-geemigreerd-naar-roemenie.html “ https://vroegevogels.bnnvara.nl/nieuws/laserpen-in-ogen-oehoe-purmerend “ https://www.animalstoday.nl/olifant-tania-leidt-miserabel-leven-roemeense-dierentuin/ NY http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+WQ+E-2014- 003650+0+DOC+XML+VO//EN&language=EN Y https://www.nhnieuws.nl/nieuws/238915/video-veel-aandacht-en-interesse-voor-terror-oehoe-in- roehoemeense-zoo Y NH Nieuws: https://www.voutube.com/watch?v=VbKWVxYe3-w 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
ONDERZOEK GEDRAGSMAATREGELEN CORONA, VACCINATIES, EN WELBEVINDEN Belangrijkste inzichten trendonderzoek Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland en coronapanel Amsterdam RIVM/GGD Amsterdam Februari 2021 % Inhoudsopgave Doel Samenvattin Deze rapportage geeft snel overzicht van corona-gerelateerd gedrag in de IJ Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland en de gemeente Amsterdam. Uitkomsten gedragsonderzoek 1. Gedragsmaatregelen Regio Amsterdam-Amstelland en gemeente Amsterdam . Er is gebruik gemaakt van twee onderzoeken: het ‘trendonderzoek’ van het *_ Naleving RIVM en het ‘coronagedragspanel’ van RIVM en GGD'en. Het trendonderzoek Verklaringen qedra heeft betrekking op de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland, het geng 9 coronapanel op de gemeente Amsterdam. 2. Vaccinatiebereidheid Niet alle indicatoren worden in beide onderzoeken uitgevraagd, en de . . metingen vinden niet tegelijk plaats. In de rapportage staat duidelijk 3- Mentale en fysieke gezondheid aangegeven met symbolen waar de gegevens betrekking op hebben en over 4. Verkiezingen welke meting het gaat. Bijlage: onderzoeksopzet > VRAA Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland xxx Amsterdam Gemeente Amsterdam Landelijke cijfers in deze rapportage zijn afkomstig uit het trendonderzoek. Voor onderwerpen die niet in trendonderzoek zijn gevraagd, komen de landelijke cijfers uit het coronagedragspanel. Meer informatie over de onderzoeksopzet is te vinden in de bijlage. Meer informatie over de volledige onderzoeken kunt u vinden op: https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/maatregelen-welbevinden en https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/trendonderzoek 2 X Samenvatting 15 februari 2021 *_Naleving gedragsmaatregelen in VRAA en Amsterdam is nog steeds hoog, op testen bij klachten en handen wassen na. Gedrags- maatregelen e _Mensen hebben meer moeite om het vol te houden. Voor enkele maatregelen is er weinig draagvlak en kost het mensen meer moeite om ze na te leven , mensen maken zich minder zorgen over het coronavirus en hebben steeds minder vertrouwen in de overheid. Vaccinatie * _ Vaccinatiebereidheid stijgt en is hoger dan landelijk, in de VRAA is dit nu 82% en in de gemeente Amsterdam 89%. bereidheid * _Kwart van de Amsterdammers heeft het voornemen om geen 1,5m afstand meer te houden na vaccinatie. Mentale en * __ Mentaal en sociaal welbevinden van Amsterdammers is verder verslechterd fysieke - * Amsterdammers bewegen minder. gezondheid 3 % 1.1 Gedragsmaatregelen: naleving Kernboodschap: Naleving gedragsmaatregelen is nog steeds hoog, op testen bij klachten en handen wassen na. * Meeste maatregelen worden door meer dan twee derde van de mensen nageleefd. *_Avondklok wordt het best nageleefd. * _ De maatregelen ‘was vaak je handen’ en ‘testen bij klachten! worden in VRAA en Amsterdam het slechtst nageleefd. * _ Detestbereidheid in Amsterdam daalt na opleving rond de feestdagen. * Amsterdammers wachten langer voordat zij zich laten testen dan in december. ° _74%test ineen GGD teststraat. *_NB: Dit weerspiegelt de situatie tot 14 februari. Inmiddels impliceert het toenemend aantal testen in de teststraat een stijging in de testbereidheid ° Amsterdammers hebben vaker problemen met 1,5m afstand houden dan landelijk * Amsterdammers houden het slechtst afstand bij het boodschappen doen. ° _ Afstand houden tijdens bezoek lukt nu beter dan in zomer, maar nog steeds minder goed dan tijdens de 21° lockdown. h Avondklok het best nageleefd in VRAA en Amsterdam, maatregelen 1 : Ï 1 je r X ‘was vaak je handen’ en ‘testen bij klachten’ het slechtst VRAA xxx Amsterdam Naleving maatregelen in VRAA vs landelijk Naleving maatregelen Amsterdam vs landelijk [% deelnemers dat aangeeft de maatregel na te leven, 15 feb ‘21] [% deelnemers dat aangeeft de maatregel na te leven, 10-14 feb ‘21] EA VRAA [_] Nederland BIJ Amsterdam Toe- of afname Toe- of afname sinds 25 jan ‘20* sinds 3 jan ‘20? Let op! Lage respons (n=64)? Avondklok n.v.t. - ot Avondkdok Draag mondkapje in EE Ontvang max bezoekers thuis — Ontvang max bezoekers mn NJ -20%-punt praag mondkapje in mmm - wercchois mmm— Let op! Lage respons (n=2 — p' Lage respons (7-24)? N.B.: Aanscherping Vermijd drukke plekken mmm — Hoest niesinelleboog mm _ van 2 bezoekers naar 1 bezoeker Werkthuis Mmm, = Houd 1,5m afstand mmm — Hoest niesinelleboog mmm — Vermijd drukke plekken mmm — Houd 1,5mafstand mmm _ Bij klachten laten test -15%-punt Let op! Lage respons (n=30}? JEST SE EN en ' 2E 0% 5o% 100% 0% 50% 100% + Significante toe- of afname p<o,05 2 5%-punt toe- of afname; %-punt betekent een absolute daling tussen twee metingen in percentages vitgedrukt, bijv. van go% naar 80% is een 10%-punt daling 3 Een klein deel van de deelnemers heeft de afgelopen week met het ov gereisd of klachten gehad 5 x Detestbereidheid in Amsterdam daalt na opleving rond de xxx Amsterdam Naleving ‘bij klachten laat testen’: [% deelnemers dat maatregel ‘bij klachten laat testen’ naleeft] — Amsterdam Nederland 70% 60% 60% NB: Dit weerspiegelt de situatie 50% 50% tot 14 februari. Inmiddels (d.d. 15 48% . . „5% maart) impliceert het toenemend 40% aantal testen in de teststraat een Q nn. . . . Ô 300 41% stijging in de testbereidheid. 33% 33% 30% 20% 10% 0% 23 aug 4 okt 15 NOV 3 jan 14 feb * In februari heeft 33% van alle mensen met verkoudheidsklachten zich laten testen (zie grafiek). Van de mensen met klachten die (waarschijnlijk) niet komen door een andere aandoening, heeft 47% zich laten testen. Het testpercentage is 20% onder mensen met klachten die (waarschijnlijk) wel komen door een onderliggende aandoening, zoals astma of hooikoorts.” 6 % Amsterdammers wachten steeds langer voordat zij zich laten testen; % 74% test in een GGD teststraat xxx Amsterdam Moment van testen [percentage testen per moment van testen Testlocatie na begin klachten, 10-14 feb ‘21] [percentage testen per testlocatie, 10-14 feb ‘21] 0 binnen 1-2 dagen B binnen 3-4 dagen m GGD Teststraat m GGD Teststraat prio EO binnen 5-7 dagen Ml na 1 week Bedrijf (eigen initiatief) » Bedrijf (werkgever) 100% Ziekenhuis of huisarts m= Buitenland 90% 80% \ 7% 70% 1% 60% 50% 9% 40% 30% 20% 10% 0% 23 AUG 4 okt 15 nov 3 jan 14 feb Landelijk 7 % Amsterdammers houden het slechtst afstand bij boodschappen; X% afstand houden tijdens bezoek lukt nu beter dan in zomer xxx Amsterdam Situatie waarin mensen te dichtbij komen [% deelnemers dat aan- Bezoek thuis ontvangen [% deelnemers dat aangeeft dat mensen geeft dat mensen (soms tot heel vaak) dichterbij dan 1,5 m kwamen] (soms tot heel vaak) dichterbij dan 1,5 m kwamen tijdens bezoek] Nederland Amsterdam Bi Á 80% 60% 74% Boodschappen doen 7 50% 65% 68% af 63% / 60% 57% 54% 62% Buitenshuis werken mmm Ri 6% Ki 50% 4% Voor iemand zorgen nn Á 40% Bezoek thuis ontvangen, op bezoek nn 30% gaan u 20% In georganiseerd verband sporten nn Oe, 10% Tl 0% Naar buiten gaan mmm Tan 24 apri2 mei 1jun 21jun 12 jul 23 aug 4 okt 15 nov 3jan 14 feb o% 20% 40% 60% 80% 100% 8 X 1.2 Gedragsmaatregelen: gedragsdeterminanten Kernboodschap: Mensen hebben meer moeite om het vol te houden. Voor enkele maatregelen is er weinig draagvlak en kost het mensen meer moeite, mensen maken zich minder zorgen over het coronavirus en hebben steeds minder vertrouwen in de overheid. ° _ Voor de maatregel ‘ontvang max bezoekers thuis’ is weinig draagvlak en mensen vinden het moeilijk om deze na te leven in zowel de VRAA als de gemeente Amsterdam sinds de aanscherping van de maatregel van max 2 bezoekers naar 1 bezoeker op 20 januari 2021. * _ Voor de avondklok is weinig draagvlak in zowel de VRAA als de gemeente Amsterdam. *_Mensen vinden het moeilijk om thuis te werken en 1,5 m afstand te houden in zowel de VRAA als de gemeente Amsterdam. *__ Zorgen over coronavirus nemen af sinds nieuwe jaar, risico-inschatting van Amsterdammers om anderen te besmetten is lager dan landelijk. °_ Vertrouwen van Amsterdammers in overheid blijft dalen en is lager dan landelijk. 9 x% Uitleg figuur > VRAA Houding van mensen t.o.v. de maatregelen [x-as: % deelnemers dat achter maatregelen staat, y-as: % deelnemers dat het makkelijk vindt de maatregelen op te volgen, kleur geeft indicatie voor mate van naleving, TER ILLUSTRATIE] ralevin MT 100% 30% 100% Hoest nies in Deze maatregel vinden mensen makkelijk om na te 90% elleboog --eeeeeeeeeeeeeeee-----> _ leven (hoog), er is veel draagvlak voor (rechts), 5 maar de naleving is matig (oranje) \ 80% B 70% € U WD 60% ; Was vaak je Deze maatregel vinden mensen moeilijk om na te 50% handen leven (laag), er is wel draagvlak voor (vrij rechts), @ CEETETEE TTET __ maarde naleving is slecht (rood) 10% Ontvang max bezoekers thuis CG meneere nennen neee eneen eeerrneereerr-> Deze maatregelen vinden mensen heel moeilijk om 30% na te leven (laag), er is weinig draagvlak voor (links), 40% 5o% 60% 70% 80% 90% 100% maar naleving is goed (groen) <« Draagvlak — 10 « VRAA: maatregel ‘ontvang max 1 bezoeker thuis’ is weinig draagvlak X vooren moeilijk na te leven, maar mensen houden zich er wel aan > VRAA Houding van mensen t.o.v. de maatregelen [x-as: % deelnemers dat achter maatregelen staat, y-as: % deelnemers dat het makkelijk vindt de maatregelen op te volgen, kleur geeft indicatie voor mate van naleving, 15 feb ‘21] naleving MS 100% 30% 100% mondkapje in ov go% bij klachten hoest/nies mondkapje publieke blijf thuis G in elleboog binnenruimtes eë C 4 80% @® MD © drukte vermijden avondklok handen _ X 50% wassen © bij klachten E laat testen U 5 60% @ / 1,5m afstand 50% thuis werken „0% CD max bezoekers thuis 30% 4,0% 5o% 60% 70% 80% go% 100% < Draagvlak — 11 x 1 . 1 DN n n A'dam: maatregel ‘ontvang max 1 bezoeker thuis’ is weinig draagvlak X vooren moeilijk na te leven, maar mensen houden zich er wel aan xxx Amsterdam Houding van mensen t.o.v. de maatregelen [x-as: % deelnemers dat achter maatregelen staat, y-as: % deelnemers dat het makkelijk vindt de maatregelen op te volgen, kleur geeft indicatie voor mate van naleving, 10-14 feb ‘21] ralevin MT 100% 30% 100% 90% mondkapje publieke ruimte ‘ ® hoest/nies in 80% C avondklok O elleboog 4 5 570% drukte vermijden 5 thuis werken CO von ® nanaen wassen ® max bezoekers thuis 50% ®” m afstand „0% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% < Draagvlak — 12 % \ Praagvlak in VRAA en Amsterdam laagst voor avondklok en ‘ontvang rel X max bezoekers thuis VRAA xxx Amsterdam Draagvlak maatregelen in VRAA vs landelijk [% deelnemers dat Draagvlak maatregelen Amsterdam vs landelijk [% deelnemers dat aangeeft (helemaal) wel achter de maatregel te staan, 15 feb ‘21] aangeeft (helemaal) wel achter de maatregel te staan, 10-14 feb ‘21] EE VRAA Nederland B Amsterdam Toe: of afname Toe- of afname sinds 25 jan ‘20° sinds 3 jan ‘20? Vermijd drukke plekken mmm — Vermijd drukke plekken — Hoest niesinelleboog — Draag mondkapje in ov a — Bij klachten blijf thuis mm, — Hoestniesinelleog LL — Houda, sm afstand mmm, SV punt Houd a,5m afstand mm— B s-port Bij klachten laattesten mmm — Was vaak je handen ÜÛèáÈËÜÛÜÛÊÛÊËÊËn - Werkthuis Wmm - Draag mondkapje in. Mn 7 Wasvaakje handen mmm - Werkthuis Mm, - Draag mondkapje inov nn, — Bij klachten blijf thuis nn — — _N.B.:Aanscherping van 2 bezoekers Draag mondkapje in mm — Bij klachten laattesten — naar 1 bezoeker Avondklok mmm _ Avondkiok mmm nvt. Ontvang max bezoekersthuis mmm _ Ontvang max bezoekers thuis …ÚÛaÛaÛamm= Y -21%-punt 0% 50% 100% 0% 50% 100% + Significante toe- of afname p<o,05 2 5%-punt toe- of afname; %-punt betekent een absolute daling tussen twee metingen in percentages vitgedrukt, bijv. van go% naar 80% is een 10%-punt daling 13 Mensen hebben het meeste moeite met het max aantal bezoekers % thuis, thuis werken en 1,5 meter afstand houden VRAA xxx Amsterdam Gemak voor naleving in VRAA vs landelijk [% deelnemers dat aangeeft Gemak voor naleving A'dam vs landelijk [% deelnemers dat aangeeft het (heel) makkelijk te vinden de maatregel na te leven, 15 feb ‘21] het (heel) makkelijk te vinden de maatregel na te leven, 10-14 feb] EE VRAA Nederland BIJ Amsterdam Toe- of afname Toe- of afname sinds 25 jan ‘20° sinds 3 jan ‘20? Hoestniesinelleboog mn — Draag mondkapje inov an — Draag mondkapjeinov Vm - Draag mondkapje in… MM - Bij klachten blijfthuis mmm — ond nvt. Draag mondkapje in mmm — Hoest/niesinelleboog — Vermijd drukke, mmm — Bij verkoudheid laat —…—…ÚÛaÛËÛ…è…Û — Was vaakje handen mmm — Vermijd drukke plekken — Avondklok mmm, — Bij verkoudheid blijf. = N.B.: Aanscherping Bij klachten laattesten mmm _ Werkthuis r_n — Ee naar 1 bezoeker Houd 1,5mafstand mmm _ 20 sechanden wassen mmm — Werk thuis mmm _ Ontvang max. —…——n B -22%-punt Ontvang max. mmm _ Houdai,gmafstand — 0% 50% 100% 0% 50% 100% + Significante toe- of afname p<o,05 2 5%-punt toe- of afname; %-punt betekent een absolute daling tussen twee metingen in percentages vitgedrukt, bijv. van go% naar 80% is een 10%-punt daling 14 « Zorgen over het coronavirus nemen af sinds vorig jaar, risico- X inschatting van Amsterdammers is lager dan landelijk Zorgen over coronavirus [% deelnemers dat aangeeft zich zorgen Risico-inschatting [% deelnemers dat ‘(zeer) waarschijnlijk’ heeft te maken over het coronavirus, 28 sept ‘20 — 15 feb ‘21] geantwoord, 10-14feb ‘21] EE VRAA Nederland IN Amsterdam 60% / 47% 54% Kans om anderen te besmetten 50% 2% Nn 37% 40% EL WD 35 40% ’ 37% % zo 28% ° 13% 20% Kans om zelf besmet te raken 9% 10% 0% 28sept 1gokt gnov 3onov 14dec 4jan'z21 25jan 15feb 0% 10% 20% 30% 40% __ 50% "20 "20 "20 "20 "20 '21 '21 15 X Vertrouwen van Amsterdammers in overheid blijft dalen xxx Amsterdam Vertrouwen in de overheid [% deelnemers dat aangeeft dat (heel) veel vertrouwen in overheid te hebben] Nederland Amsterdam 80% 7o% % 70% 60% 3% 50% 8% % 4 +0 33% % 33% 30% 20% 10% 0% 24apr _1jun 12jul 23aug 4okt z1s5nov 3jan 14 jan 16 X 2. Vaccinatie Kernboodschap: Vaccinatiebereidheid stijgt en is hoger dan landelijk, echter kwart van de mensen heeft het voornemen om geen 1,5m afstand meer te houden na vaccinatie °__ Zowel in de VRAA als in de gemeente Amsterdam is de vaccinatiebereidheid gestegen. In de VRAA is dit nu 82% en in de gemeente Amsterdam 89%: beide hoger dan landelijk. ° _ Kwart van de mensen heeft het voornemen om geen 1,5m afstand meer te houden na vaccinatie. Ook drukte vermijden en max aantal mensen ontmoeten zal door een op de vijf mensen niet meer worden nageleefd. 17 x De vaccinatiebereidheid neemt toe sinds november 2020 en is zowel X in de VRAA als in Amsterdam hoger dan landelijk VRAA xxx Amsterdam Vaccinatiebereidheid VRAA Vaccinatiebereidheid Amsterdam [% deelnemers] [% deelnemers J BW Algevaccineerd EB Ja [| Nee [_Ì Weetiknog niet 100% 100% n 90% ze E 90% | 3% 80% 80% 70% 70% 60% 60% 50% 50% 4,0% | 0% | 30% 30% 20% 20% 10% 10% 0% 28 19 okt g nov 30 noviu dec 4 jan 25 jan 15 feb _ 0% _ sept '20 ‘20 '20 ‘20 ‘21 ‘21 '21 Landelijk ijun'20 12jul'20 15nov 3jan'21 14 feb '21 Landelijk '20 25 Jan '20 25 jan 18 Kwart van de mensen denkt geen 1,5m afstand meer te houden na X vaccinatie xxx Amsterdam Niet naleven maatregelen na vaccinatie [% deelnemers dat aangeeft zich (veel) minder te houden aan de maatregelen na vaccinatie, 1o-aufeb ‘21] m Nederland B Amsterdam 23% tend dn . 17% . 16% meer mensen ontmoeten dan geadviseerd mmm 18% ouderen of mensen met kwetsbare gezondheid bezoeken mmm 8 15% 06 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 19 % 3. Mentale en fysieke gezondheid Kernboodschap: Mentaal en sociaal welbevinden verder verslechterd in Amsterdam, Amsterdammers bewegen minder °__ Eenzaamheid neemt toe in Amsterdam. Vooral de jongste leeftijdsgroep (25-29 jaar) geeft minder vaak aan psychisch gezond te zijn. e__ Slechts de helft van de Amsterdammers ervaart kwaliteit sociale contacten als goed. Dit is op z’n laagst sinds start COVID-19 uitbraak. *__ Bijna de helft van de Amsterdammers beweegt minder sinds de COVID-19 vitbraak, 12% sport juist meer. In de zomer was het aantal Amsterdammers dat minder beweegt een stuk lager. 20 x Eenzaamheid neemt toe in Amsterdam, hoe jonger mensen zijn hoe X minder vaak psychisch gezond xxx Amsterdam Eenzaamheid en rapportcijfer leven [% deelnemers dat aangeeft enigszins Psychische gezondheid naar leeftijd [% deelnemers ‘psychisch gezond’, of sterk eenzaam te zijn, cijfer dat deelnemers geven aan eigen leven] gebaseerd op meerdere vragen] ES Rapportcijfer Rapportcijfer Eenzaamheid IN Eenzaamheid MN 25-39 jaer EE 40-54 jaar 55-69 jaar 70-84 jaar Nederland Amsterdam Nederland Amsterdam 80% 7,8 70% 7,6 100% 95% 60% ' ’ Pe á go% 10% Zo 80% ES 75% 30% 6,8 70% 20% 6,6 65% 60% 10% 6,4 55% 0% 6,2 50% 24 13 ajuni 21 z2juli 23 4okt 15 3jan 4 24 april 13 mei ajuni 21juni 22juli 23aug gokt 15nov 3jan 14feb april mei juni aug nov feb 21 « Helft Amsterdammers ervaart kwaliteit sociale contacten als goed; X laagst sinds start COVID-19 uitbraak xxx Amsterdam Sociale contacten [% deelnemers dat aangeeft het (zeer) eens te Kwaliteit sociale contacten [% deelnemers dat aangeeft kwaliteit zijn met de stelling, 10-14 feb ‘21] van contacten als (zeer) goed te ervaren] Nederland Amsterdam / % / 70% 63% Ik mis het om mijn vrienden of familie 80% / 60% 63% 9% 54% 7 0 Ag > 0 7 50% 51% Ik ervaar goed contact met familie, 64% Á 10% vrienden, kenissen En 63% / 4 30% Digitale/telefonische contacten ervaar 64% 20% Kals positief EN / 10% Ervaar kwaliteit van mijn sociale [ 51% 0% contacten goed EN see 24 12mei 1jun 21ijun 12 jul 23aug 4 okt 15 nov 3jan 14 feb april 0% 20% 40% 60% 80% 100% 22 Helft van de Amsterdammers sport minder dan voor COVID-19 % uitbraak xxx Amsterdam Leefstijl Verandering in bewegen [% deelnemers, 10-14 feb '20] [% deelnemers dat aangeeft (veel) minder te sporten] mm (Veel) meer L) Hetzelfde nm (Veel) minder „60% Hi % „ 5, 3% / 50% Gezond eten 3% 72% 25% Á 5% 10% 48% Rd % 7 40% Si “35% N 30% 0% 20% 40% 60% 80% 100% \, N 20% S 0% Alcoholgebruik** 3% 58% a% 24april12 mei 1ijun 2ajun 22jul 23aug 4okt 15nov 3jan 14 feb EA Veel) minder | Hetzelfde BR vee) meer *16% van de Amsterdamse deelnemers rookt **80% van de Amsterdamse deelnemers gebruikt alcohol (meting 10) 23 x Merendeel Amsterdammers heeft vertrouwen in de maatregelen om X veilig te kunnen stemmen; kwart maakt zich zorgen xxx Amsterdam Verkiezingen [% deelnemers dat aangeeft zich (helemaal) eens te zijn met de stellingen, 10-14 feb ‘21] a Nederland m Amsterdam Ik heb vertrouwen dat er voldoende maatregelen worden genomen om veilig te 67% stemmen in deze coronatijd 68% 41% Als ik op een alternatieve manier kan stemmen, dan zal ik dat doen mmm 38% 26% Ik maak me zorgen over risico op besmetting in het stemlokaal mm 25% o% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 24 X% Onderzoeksopzet xxx Gemeente Amsterdam P veiligheidsregio Amsterdam Amstelland Grootschalig onderzoek naar gedrag en welbevinden Trendonderzoek basismaatregelen Verklarend, veranderingen over tijd. Door RIVM gebruikt Monitorend, vergelijking over regio’s is mogelijk. Basis Focus l voor verdiepingsslagen van coronadashboard RIVM e _ Vast panel van Amsterdam (stadspanel OIS) met * _ Telkens nieuwe groep (selectie uit Kantar Consumentenpanel3) aanvulling via open link. Cijfers gebaseerd op Oo deelnemers die minimaal 2 keer hebben meegedaan pzet : - 5 onderzoek ° __— 2.000 à 3.500 deelnemers per meting (landelijk * ___=200 deelnemers per meting (5.ooo deelnemers landelijk) 50.000 à 65.000 deelnemers) e _ Frequentie: elke 6 weken * _ Frequentie: elke 3 weken e _ Uitbereide vragenlijst, aangepast n.a.v. actualiteit * _ Korte vragenlijst, steeds dezelfde In het panel van de gemeente Amsterdam zijn jongeren, Dit panel is representatiever voor de inwoners van de inwoners die niet geboren zijn in Nederland en laag- en Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. De resultaten worden Vertegen- middelbaaropgeleiden ondervertegenwoordigd. Voor de gewogen naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau op basis woordiging leesbaarheid spreken we in deze rapportage over van CBS-populatiecijfers, waardoor voor eventuele Amsterdammers, hiermee bedoelen we de deelnemers ondervertegenwoordiging van een bevolkingsgroep in de van het panel. steekproef wordt gecompenseerd. Er wordt niet gewogen naar SES en etniciteit. Meer https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/maatregelen- https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/trendonderzoek informatie welbevinden 25
Onderzoeksrapport
25
train
x Gemeente Amsterdam EZ P % Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, ICT, x Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, woensdag 6 juli 2011 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, ICT, Dierenwelzijn, Waterbeheer Tijd 13.30 tot 17.00 uur -19.30 tot 22.30 Locatie De Rooszaal Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 _Inspreekhalfuur publiek 5 Actualiteiten 6A Conceptverslag van de openbare vergadering van de commissie van 15 juni 2011. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, [email protected] 6B Conceptverslag van de Expertmeeting Evenementen Gemeente Amsterdam van 26 mei 2011. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, [email protected] Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en EZ P Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, ICT, Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, woensdag 6 juli 2011 7 Openstaande toezeggingen 8 Termijnagenda 9 Openstaande Schriftelijke vragen 10 Rondvraag - Tkn lijst Financiën 11 Kadernota 2012 commissies Nr. BD2011-006416 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. Diversiteit en Integratie 12 Bestuurlijke reactie Staat van de Stad VI en Monitor Diversiteit en Integratie 2010 Nr. BD2011-006076 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. , Te betrekken bij agendapunt 11. Bedrijven 13 Jaarverslag Gemeentelijke Ombudsman 2010 Thema Drinkwater en Waterschapsbelastingen (Waternet) Nr. BD2011-006603 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De ombudsman is hierbij uitgenodigd. 14 Samenwerking tussen stadsdelen bij afvalinzameling, schriftelijke vragen Toonk (VVD). Nr. BD2011-006573 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Toonk (VVD). 15 Beantwoording schriftelijke vragen van de heer Toonk inzake de samenwerking van stadsdelen bij de afvalinzameling. Nr. BD2011-006622 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Te betrekken bij agendapunt 14. 2 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, ICT, Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, woensdag 6 juli 2011 16 Voorgenomen besluit tot reorganisatie afvalpunten Nr. BD2011-006577 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 17 Beschikbaar stellen van een krediet ten behoeve van de uitwerking van de heroverwegingsmaatregel openingstijden stadhuis Nr. BD2011-004056 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 18 Risicoanalyse Hervormingen en Bezuinigingen Nr. BD2011-006408 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De commissie AZF is hierbij uitgenodigd. Economische Zaken 19 Initiatiefvoorstel van de raadsleden Van Dalen en Ruigrok getiteld: Masterplan Deregulering. Nr. BD2011-006640 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. e Geagendeerd op verzoek van raadsleden de heer Van Dalen en mevrouw Ruigrok (beide VVD). 20 Reactie Masterplan Deregulering (VVD) Nr. BD2011-006627 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Te betrekken bij agendapunt 19. 21 Vaststellen Amsterdams Ondernemers Programma ‘Amsterdam onderneemt! en bestuurlijke reactie initiatiefvoorstel Vastgoedexploitanten en middenstanders van de raadsleden Kaplan Mulder Nr. BD2011-006471 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 22 Financiering Kansenzones Nr. BD2011-006056 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 23 Het inzetten van de middelen Alliantie Amsterdam ten behoeve van de Welcometeams. Nr. BD2011-006587 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Capel (D66). 3 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, ICT, Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, woensdag 6 juli 2011 24 Korting op subsidies aan instellingen met bestuurders die hogere beloning ontvangen dan de minister president, schriftelijke vragen van Ivens en antwoorden. Nr. BD2011-006648 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer lvens (SP). Waterbeheer 25 Beschikbaar stellen krediet voor overheveling kosten eerste aanleg riolering 2011 van grondexploitaties naar rioolheffing Nr. BD2011-005331 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. e De commissie BWK is hierbij uitgenodigd. Deelnemingen 26 Risicobeheersingsmaatregelen GVB Nr. BD2011-006514 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. AVONDDEEL VAN 19.30 tot 22.30 ICT 27 Bespreking ICT onderzoeken, genomen maatregelen en crisis aanpak op hoofdlijnen. Nr. BD2011-006348 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 4
Agenda
4
train
21 december 2018 Geachte heer, mevrouw, De burgemeester heeft onlangs aangekondigd ‘in de lente van 2019’ een aantal toekomstscenario’s te zullen presenteren voor het wallengebied. Voordat sprake is van nieuwe maatregelen vindt de burgemeester het van belang dat de gemeenteraad eerst bepaalt hoe de prostitutie in Amsterdam er uit gaat zien. Wij rekenen er op dat de burgemeester en de gemeenteraad bij het bepalen van hun visie óók de visie van de bij het gebied betrokken instellingen, branches, ondernemers en bewoners betrekt. Ondernemersvereniging Oudezijds Achterburgwal (OVOA) heeft het initiatief genomen om samen met PROUD, Koninklijke Horeca Nederland, MBK-Amsterdam, BIZ Zeedijk en BIZ Warmoesstraat in bijgaand statement getiteld TOEKOMST WALLENGEBIED een aantal belangrijke uitgangspunten te formuleren en die aan de burgemeester en aan de gemeenteraad te presenteren. Ik verzoek u onze gezamenlijke visie door te zenden naar alle individuele raadsleden. Het document is reeds naar de burgemeester gezonden. Met vriendelijke groet, Cor van Dijk voorzitter Ondernemersvereniging Oudezijds Achterburgwal Oudezijds Achterburgwal 146 1012 DV Amsterdam T 020 6231834 E [email protected] Website: www.oudezijdsachterburgwal.nl
Raadsadres
1
train
> < gemeente Raadsinformatiebrief | msterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 5 oktober 2021 Portefeuille(s) Wonen Portefeuillehouder(s): _ Groot Wassink Behandeld door Directie Wonen, [email protected] Onderwerp Afdoening motie 096 van het lid Hammelburg van D66 inzake huisvesting in hotels van studenten en kwetsbare groepen Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van zo februari 2021 heeft uw raad bij de behandeling van schriftelijke vragen inzake wonen in hotels nummer motie 096 aangenomen van het raadslid Hammelburg (D66) waarin het college gevraagd wordt om in gesprekken met de hotelbranche de behoefte van studenten en kwetsbare groepen voor tijdelijke huisvesting onder de aandacht te brengen en daarover te rapporteren aan de raad in O2. Hieronder wordt uiteengezet hoe het college uitvoering geeft aan de motie. Alvorens dit te doen wordt hieronder de integrale aanpak van de huisvesting van kwetsbare groepen kort geschetst. Het benutten van hotels wordt hier ook in betrokken. Integrale aanpak De huisvesting van kwetsbare groepen is binnen de gemeentegrenzen een groot probleem waarvoor alle zeilen worden bijgezet. Om op termijn voldoende woningen ter beschikking te hebben voor kwetsbare mensen beschouwt het college dit als een strategisch onderwerp met een integrale aanpak op de schaal van het Rijk, de regio en de gemeente. In deze lijn werken we aan het maken van afspraken met Regio en Rijk om de aantallen betaalbare woningen voor kwetsbare groepen in Amsterdam, de MRA en Nederland te vergroten en om via beter preventief en inclusief sociaal beleid de aantallen kwetsbare groepen te verminderen. Daarbij werken we op korte termijn aan het realiseren van huisvesting voor kwetsbare mensen in de vorm van opvang en of (tijdelijke) woningen. In 2021 komen we bijna 2000 betaalbare woningen voor kwetsbare groepen tekort. Daarom onderzoeken we de bouw van tijdelijke woningen, het realiseren van opvang in hotels en meer onorthodoxe maatregelen zoals het dubbelgebruik van kantoorruimte in de vorm van opvang 's nachts en werken overdag en het inzetten van (economisch) daklozen als leegstandsbeheerders. Om deze en andere maatregelen uit te voeren wordt het bij de voorjaarsnota 2021 gereserveerde budget van 4, miljoen euro ingezet. Uitvoering van de motie Dan ga ik voorts in op hoe het college uitvoering geeft aan de motie. Het aantal opvangplekken in Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 5 oktober 2021 Pagina 2 van 4 hotels heeft gefluctueerd sinds het begin van de coronacrisis. De afgelopen periode is het gedaald, ook door de aantrekkende hotelmarkt. Op dit moment worden met name economisch daklozen nog tijdelijk gehuisvest in hotels, ongeveer 150 personen. Om de kansen die er zijn verder te benutten is een aanpak hotels opgestart. Er zijn gesprekken gevoerd met de hotelbranche om te inventariseren of een groter deel van hun verblijfscapaciteit kan worden ingezet voor de huisvesting van kwetsbare groepen. Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op: 1. Uitkomsten inventarisatie 2. Vervolg van de aanpak 3. Wat verder uitte werken is Inventarisatie Opvang in hotels om in de urgente en stijgende vraag vanuit het sociaal domein te voorzien, lijkt kansrijker dan omzetten naar wonen, omdat omzetten naar wonen vraagt om een bestemmingswijziging; hierdoor vervalt de hotelfunctie definitief en dat is voor de meeste spelers in de hotelbranche niet aantrekkelijk. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van hotels in de vorm van verblijf in hotels zonder woonbestemming: bij een verblijf van minder dan zes maanden wordt dit door de rechter in de regel niet als wonen gezien en kan dit dus met behoud van de hotelbestemming. In dit kader is en wordt gesproken met zorgaanbieders, woningcorporaties, conceptontwikkelaars en de hotelbranche. In deze gesprekken kwamen de mogelijkheden voor opvang en voor wonen aan de orde, waaronder voor studenten. Het beeld dat hieruit komt is dat vooral het intensiveren van opvang zonder bestemmingswijziging kansrijker is dan wonen met een woonbestemming, omdat partijen in de hotelbranche niet genegen zijn hun hotelfunctie te verliezen. Ook voor permanent gebruik als opvang is een bestemmingswijziging nodig, daarom is de aanpak erop gericht het tijdelijk gebruik als opvangplek te verlengen.” Zie hiervoor verderop. Er zijn in de praktijk wel belemmeringen, die hieronder worden besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de vervolgstappen. Belemmeringen en randvoorwaarden De belangrijkste belemmeringen die tijdens de inventarisatieronde naar voren zijn gekomen, zijn: Onzekerheid over wat kan en mag binnen de huidige wet- en regelgeving; Inschatting van de kosten is nog onduidelijk en een hotelkamer levert meer op als hotelkamer dan als opvanglocatie; Risico's rondom beeldvorming en overlast bij het opvangen van kwetsbare groepen. De randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat de opvang van kwetsbare groepen in hotels op grotere schaal vorm kan krijgen, zijn: Kamers zijn nu veelal niet geschikt voor langer verblijf; Brandveiligheid, compartimentering en voorwaarden externe veiligheid Afspraken maken hoe de uitstroom zal verlopen zodra hotels de markt weer zien aantrekken; “En hierbij behorende eisen in bouwbesluit. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 5 oktober 2021 Pagina 3 van 4 Meer inzicht in kosten, tekeningen en vergunningen; Geld om het aantrekkelijk te maken voor de branche om hieraan mee te doen. Termijn Bij de opvang van kwetsbare groepen in hotels gaat het altijd om tijdelijkheid, geen van de partijen wil dit permanent. Tijdelijk betekent in deze context voor een periode van maximaal een halfjaar. Voor langere periode, zowel voor opvang als voor wonen, is bestemmingswijziging vereist. Daarom gaat de aanpak uit van gebruik van hotels door doelgroepen zonder bestemmingswijziging. Wel wordt beoogd de gebruiksmogelijkheden van hotelkamers te vergroten door kitchenettes te plaatsen. Dan kunnen deze toch langer gebruikt worden dan in elk geval nu het geval is. Doelgroepen Het opvangen van economisch daklozen loopt tot op heden het beste als het gaat om opvang in hotels. Hoteliers zijn terughoudender om groepen op te vangen die zwaardere begeleiding nodig hebben. Daarnaast willen zij liever niet de kwetsbare groepen mengen met de reguliere hotelgasten, hoewel zij wel openstaan voor het mengen van diverse doelgroepen (economisch{regulier daklozen, uitstroom MOBW bijv.) en daarnaast ook reguliere hotelgasten ontvangen als er een scheiding tussen het reguliere hotelgedeelte en het opvanggedeelte mogelijk is. Doordat gasten geen eigen keuken hebben wordt er in gevallen een maaltijd buiten het hotel georganiseerd op een andere locatie. Vervolg van de aanpak Inzetten op langer gebruik als opvang De aanpak is erop gericht om de overbrugging die hotels kunnen bieden als tijdelijke huisvesting zoveel mogelijk vit te breiden en waar dit al gebeurt, te behouden. Verwacht wordt dat de bezettingsgraad van hotels pas over +/- 5 jaar op het oude niveau ligt. De ruimte die dit biedt wil het college zo goed mogelijk benutten. Om meer hotels te interesseren om kortdurend in de huisvesting te voorzien van vooral economisch daklozen, maar ook andere subgroepen in het sociaal domein, wordt een aanpak vitgewerkt om kamers meer geschikt te maken voor langduriger verblijf. Dit kan ook helpen hoteliers te stimuleren de capaciteit die nu al voor deze doelgroepen aangewend wordt, te behouden. Daarom wordt deze route op dit moment verder onderzocht, waarbij het de bedoeling is dat wel een tegenprestatie wordt geleverd (bijvoorbeeld meer langjarige zekerheid van het beschikbaar stellen van hotels). Dekking hiervan kan geschieden uit de bij voorjaarsnota vrijgemaakte gelden voor meer opvang (totaal 4 miljoen euro, programma 11). Daarnaast wordt er ten laste van dit budget gewerkt aan betere voorlichting aan hotels van de mogelijkheden en de wet- en regelgeving. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 5 oktober 2021 Pagina 4 van 4 Nog nader uit te werken Voor een klein deel van de uitbreiding van de opvang van economisch daklozen is nog budget voor begeleiding; voor de meeste andere (zwaardere) doelgroepen is onvoldoende budget voor begeleiding. Dit is nog een hangend punt dat op dit moment nader wordt onderzocht. Uw raad wordt hierover in dit jaar nader geïnformeerd. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Rutger Groot-Wassink Waarnemend wethouder Bouwen en Wonen Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Motie
4
discard
Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 712 Ingekomen op 10 juni 2020 Behandeld op 11 juni 2020 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Boomsma, Ceder en Naoum Néhmé inzake het Jaarverslag 2019 (1670) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Jaarverslag 2019. Overwegende dat: - ín het coalitieakkoord “een nieuwe lente, een nieuw geluid” staat dat “Van de nieuw te bouwen woningen worden elk jaar 1670 gebouwd in het segment middenhuur (tot 971 euro)” (pagina 32); -__erin 2018 in totaal 1.152 middeldure huurwoningen in aanbouw genomen zijn en in 2019 in totaal 1.220; - de Raad onlangs de motie “alles op alles voor middeldure huurwoningen” aangenomen heeft, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De afspraak uit het coalitieakkoord uit te voeren door de binnen deze Collegeperiode opgelopen achterstand in 2018 en 2019 weg te werken en de Raad hierover uiterlijk in het vierde kwartaal van 2021 te informeren. De leden van de gemeenteraad D.T. Boomsma D.G.M. Ceder H. Naoum Néhmé
Motie
1
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 18 januari 2022 Portefeuille(s) Duurzaamheid Portefeuillehouder(s): Marieke van Doorninck Behandeld door Ruimte & Duurzaamheid ([email protected]) Onderwerp Afronding mini-burgerberaad Duurzaamheid Geachte leden van de gemeenteraad, Met deze brief informeert het college v over de uitkomsten van het mini-burgerberaad Duurzaamheid dat heeft plaatsgevonden van 1 tot 15 november 2021. Ook is deze brief bedoeld omte laten weten hoe het college met de aanbevelingen van het mini-burgerberaad wil omgaan. Het college is trots op het verloop van het mini-burgerberaad en op de mooie en interessante ideeën die er vit voort zijn gekomen. Wij zijn de deelnemers zeer dankbaar voor alle tijd en energie die zij in het beantwoorden van de hulpvraag van dit college hebben gestoken. Ook wil het college graag de voorzitter, de heer Brenninkmeijer, zeer bedanken voor al zijn inzet. Daarnaast zijn wij erg verheugd te zien dat er met de inzet van dit vernieuwende instrument mensen bereikt zijn die de gemeente hiervoor nog niet eerder bereikt had. Inleiding Op 6 juli 2021 bent u via de raadsinformatiebrief Pilot Burgerberaad geïnformeerd over het voornemen van het college om de mogelijkheden van een burgerberaad Duurzaamheid te verkennen. Op 8 september en 27 oktober 2021 hebben we u middels raadsinformatiebrieven over de voortgang geïnformeerd. Middels deze brief willen we v op de hoogte stellen van de uitkomsten van het mini-burgerberaad duurzaamheid en het beoogde vervolgproces. Een toelichting op het verloop van het miniburgerberaad waarbij zowel de voorbereiding als de uitvoering worden beschreven treft u in bijlage 5 van deze brief. Een uitgebreide procesbeschrijving kunt u lezen in het eindrapport van het mini-burgerberaad “Een mini- burgerberaad over een maxi-vraagstuk”. Dit document is bijgevoegd als bijlage 1 aan deze brief. Het college heeft gekozen voor een mini-burgerberaad omdat een volledig burgerberaad, met een langere doorlooptijd en meer ruimte voor uitloop, niet mogelijk was, mede gezien de verkiezingen in maart 2022. Daarnaast is het van groot belang voor Amsterdam om te oefenen met een burgerberaad en te leren hoe een burgerberaad op een goede manier gefaciliteerd en toegepast kan worden in de stad. Dit mini-burgerberaad heeft ons die kans gegeven. Aanleiding voor dit mini-burgerberaad was de inschatting van CE Delft vit begin 2021, dat in 2030 met de huidige voorgenomen maatregelen naar verwachting de COz-reductie op 37% vit komt. We zoeken dus nog additionele wegen om alsnog richting de 55% reductie te gaan. Het college heeft u daarbij ook laten weten deze opgave met de stad te willen onderzoeken. Om de kracht en Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 januari 2022 Pagina 2 van 5 ideeën van de Amsterdammer ten volle te benutten heeft het college in november 2021 een mini- burgerberaad Duurzaamheid georganiseerd waarin is gevraagd om maatregelen te bedenken om de CO‚-doelstellingen te halen. De Hogeschool van Amsterdam is gevraagd om het mini- burgerberaad te volgen en er onderzoek naar te doen, zodat we beter inzicht krijgen in de toepassing en effecten van deze participatievorm. Als bijlage bij deze brief ontvangt u de voorlopige reflecties van de HvA. Opbrengst Het college is verheugd te kunnen delen dat het mini-burgerberaad een set van 26 maatregelen heeft opgeleverd waarvan 21 brede steun onder de deelnemers genieten. Berenschot heeft berekend dat, indien deze voorstellen allemaal doorgevoerd worden, dit in 2030 tot 279 kiloton reductie per jaar aan aanvullende CO-uitstoot voor Amsterdam kan leiden. In dat geval wordt geraamd dat Amsterdam haar COz-uitstoot in 2030 met 44% zal hebben verminderd ten opzichte van 1990. Dit is een verhoging van 7%-punt ten opzichte van de raming van CE Delft uit begin 2021. Hierin zijn alleen de maatregelen meegeteld die tot extra COz-reductie in Amsterdam leiden. De totale bijdrage van de overige maatregelen bedraagt 630 kiloton aan COs-reductie per jaar, al zitten die effecten al in de huidige berekening van CE Delft opgenomen of betreft het CO2- reductie buiten Amsterdam. Dit college draagt al deze 21 voorgestelde maatregelen dan ook een warm hart toe en wenst het volgende college veel wijsheid bij het maken van nadere keuzes en verdere uitwerking. U treft een beschrijving van elk van deze 21 maatregelen, de impact-analyse van Berenschot en de reactie van het college in bijlage 4 van deze brief. Voor nu wil het college er alvast enkele uitlichten. Het eerste voorstel dat het college in het bijzonder aanspreekt is Pa - Een bos voor iedereen. Een prachtig idee dat de stad en haar bewoners naast co2 reductie nog vele voordelen biedt. Het college deelt de overtuiging van het mini-burgerberaad dat de inzet van crowd funding zowel de haalbaarheid (op termijn) als de betrokkenheid van de Amsterdammers bij dit mooie initiatief vergroot. Een tweede voorstel wat het college in het bijzonder een warm hart toedraagt is maatregel p5 Ga Groen! Onderdeel van dit voorstel is het instellen klimaatraad die de gemeente adviseert op het gebied van (aanvullende) CO>- emissiereductieplannen en de randvoorwaarden en/of zorgen van bewoners hierover. Het college denkt bij een mogelijke invulling van dit voorstel bijvoorbeeld een permanent adviesorgaan gericht op duurzaamheid waarvan de deelnemers jaarlijks geloot worden. Een klimaatburgemeester of -ambassadeur zien wij als een zeer relevante rol om de verduurzaming in de stad een persoonlijk en herkenbaar gezicht te geven. Daarnaast is het college blij met de steun die uit de voorstellen van het mini-burgerberaad spreekt voor inzet van ingrijpende en innovatieve technieken als geothermie en Carbon Storage. Niet alleen worden deze technieken omarmd, het mini-burgerberaad dringt hierbij aan op versnelling. Ook valt op dat het mini-burgerberaad maatregelen die maatschappelijk soms op weerstand stuiten, zoals de versnelling van de warmtenetten, niet vit de weg gaat. Dit zijn maatregelen die ook dit college nodig acht voor het halen van de doelen aardgasvrij 2040 en klimaatneutraal 2050. Eveneens een opvallende uitkomst acht het college de voorstellen van het mini-burgerberaad gericht op de inzet van diverse lokale financiële en fiscale instrumenten. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 januari 2022 Pagina 3 van 5 Vervolgproces De 21 gedragen maatregelen die voortkomen uit het mini-burgerberaad zijn onder te verdelen in drie categorieën. Voor elk van de drie categorieën stelt het college een separaat vervolg voor. Bij nadere vitwerking dan wel vitvoering zullen ook de randvoorwaarden voor implementatie zoals geformuleerd door de deelnemers aan het mini-burgerberaad in acht worden genomen. Dit zijn: * Erdientsprake te zijn van draagvlak (en het genereren van ‘sociale energie’) e Plannen leiden tot een eerlijke verdeling van eventuele lasten * Plannen dragen bij aan CO-reductie * Aandacht voor proportionaliteit en het risico van spill-over effecten 1. Maatregelen die bijdragen aan de reductie van de directe CO,-emissie van Amsterdam Van de 21 maatregelen zijn er 10 die een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van CO‚- uitstoot in Amsterdam, en 4 die een invulling zijn van reeds gemaakte plannen in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. Het college wil deze maatregelen, die bijdragen aan het antwoord op de gestelde vraag voor dit mini-burgerberaad, dan ook met een overwegend positief advies meegeven richting de volgende collegeperiode. Dit doet zij door ze op te nemen als nieuwe potentiële maatregelen in de Klimaatrapportage 2022, die in april 2022 wordt gepubliceerd. De maatregelen worden hierbij gemarkeerd zodat ze zowel te volgen zijn voor onze inwoners alsook voor vw raad. Na behandeling van de Klimaatrapportage 2022 in de raad kunnen de maatregelen worden opgenomen in de uitvoering van de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, zoals we dat doen met alle nieuwe potentiële maatregelen. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen uit het eindrapport van het mini-burgerberaad: e _P2-— Amsterdam kleurt diepgroen. (Diepe geothermie in Amsterdam), potentieel 22 kton COz-reductie. e _P3-AETF-fonds voor huurwoningen. (Verduurzamingsfonds huurwoningen), potentieel 69 kton COs-reductie. e _P4-— Versneld verduurzamen gebouwde omgeving. (Warmtenet versnellen, hybride warmtepompen uitrollen), potentieel 56 kton CO-reductie. e _P7-— Duurzame bedrijven coalitie. (Warmteplan en zonnepanelen op carports), potentieel 47 kton COs-reductie. e _P8- Duurzame opwek met zonnepanelen. (Gemeentelijke zonnepanelen-coöperatie), potentieel 2,5 kton COz-reductie. e _Va-Airco vande stad. (25% meer bomen, vermindering gebruik airco's), potentieel 5 kton COz-reductie door bomen + de potentiele reductie van verminderd airco gebruik e V2- OV aantrekkelijker maken dan bezit auto. (Maatregelenpakket om autogebruik met 15% te verminderen in Amsterdam), potentieel 19 kton COz-reductie e Vu Afvangen COz-uitstoot Afval- en Energie Bedrijf (AEB), potentieel 4,50 kton CO» reductie, reeds onderdeel van de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. e _V6-OZB-korting. (Versnelling verduurzaming bedrijven door OZB-korting als zij duurzamer zijn dan gemiddeld), potentieel 4,7 kton COz-reductie. e V8- Goede OV-verbinding Nieuw-West. (Beter OV, waardoor inwoners vaker OV nemen — benchmark gemiddeld OV-gebruik Amsterdammer), potentieel 5 kton CO2- reductie. e _Vg- Duurzame Coöperaties (collectief samenwerken en investeren in zonnepalen en wind), potentieel 52 kton COs-reductie, waarvan 2,5 op balans Amsterdam, concrete invulling van bestaande plannen Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 januari 2022 Pagina 4 van 5 e _V11- Alle cruiseschepen op groene walstroom. (Vanaf 2025 enkel schepen die gebruik maken van groene walstroom welkom in Amsterdam), potentieel 6 kton CO>- reductie, concrete invulling van bestaande plannen Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. e _V13- Maximaal oppervlakte daken (stimuleringsregeling om woningeigenaren maximaal dakoppervlak met zonnepanelen vol te leggen), potentieel 7 kton CO2- reductie. e _Va5- Versnellen en stimuleren van elektrisch rijden (pakket maatregelen om versneld elektrisch rijden in Amsterdam te realiseren), concrete invulling van bestaande plannen Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. Deze maatregelen tellen op naar een potentiële 279 kton extra COz-reductie in 2030. 2. Maatregelen die randvoorwaardelijk zijn in de duurzame transities volgens het mini-burgerberaad Van de 21 maatregelen vallen er 5 in de categorie randvoorwaardelijk voor de duurzame transities volgens het mini-burgerberaad. Het college is blij met de suggesties en maatregelen die het mini-burgerberaad voorstelt om de duurzame transities sneller, beter en met meer betrokkenheid en eigenaarschap van de stad plaats te laten vinden. Deze maatregelen behoeven, zoals het mini-burgerberaad zelf ook aan geeft, verdere uitwerking. Het college stelt voor dat deze maatregelen, daar waar nodig samen met deelnemers aan het mini-burgerberaad, in de loop van 2022 verder worden uitgewerkt binnen de vastgestelde beleidskaders en gegeven mandaat en wil deze met een overwegend positief advies meegeven richting de volgende collegeperiode. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen uit het eindrapport van het mini-burgerberaad: e _Ps5-Ga Groen! (Het instellen van een klimaatburgemeester, klimaatraad, klimaatcoaches en kli-maatjes). e _V3-Klimaatkamers (15 klimaatkamers om verspilling tegen te gaan). e Vs5- Verhogen toeristenbelasting (toeristenbelasting op basis van het vervoersmiddel waarmee toeristen naar Amsterdam komen). e _V10- Amsterdam Groen (l bike Amsterdam marketing). e _V12- Groen Vestigingsbeleid (bedrijven die naar Amsterdam willen komen moeten een plan voor verduurzaming aanleveren). 3. Maatregelen die bijdragen aan de reductie van de CÒÔ)-emissies elders Naast de maatregelen die het mini-burgerberaad voorstelt die een directe CO2-impact hebben in Amsterdam, zijn er ook twee maatregelen voorgesteld die we in Amsterdam kunnen uitvoeren om algehele CO-emissies te reduceren. Deze voorstellen vallen buiten de scope van de COz-balans van Amsterdam, maar dragen wel bij aan de reductie van de COz-uitstoot. Deze maatregelen zal verder worden uitgewerkt en het college wil deze maatregelen met een positief advies meegegeven richting de volgende collegeperiode. e _P1-Eenbos voor iedereen (een nieuw Amsterdams Bos, gebaseerd op crowdfunding), potentieel 11 kton COsreductie e _V16-Lobby duurzaam reizen De gemeente neemt veel meer een activistische houding aan bij haar lobbyactiviteiten en zet daarbij in op welzijn in plaats van groei van de economie Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 18 januari 2022 Pagina 5 van 5 Voorbehoud Voor de berekeningen door Berenschot is ervanuit gegaan dat de maatregelen op hoofdlijnen geïmplementeerd kunnen worden, zoals ze voorgesteld zijn. En dat ze ook tot de beoogde resultaten leiden. De maatregelen zijn nog niet uitgebreid getoetst op praktische uitvoerbaarheid. Het staat niet vast dat de benodigde financiering daadwerkelijk beschikbaar komt. Ook wet- en regelgeving kan een belemmering vormen. Het kan daarom zijn dat de maatregelen in de praktijk niet werken zoals deze beoogd zijn. De bovenstaande cijfers over potentiële COz-reductie gelden dan ook niet als een verwachte COz-reductie, maar als mogelijke reductie, in het geval dat de maatregelen met succes en volledig worden ingevoerd. Het college wil graag nogmaals de deelnemers aan het mini-burgerberaad hartelijk bedanken voor de al hun inzet en ideeën. Wij kijken uit naar de gedachtewisseling hierover met de raad. Ik vertrouw er op u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, SI en UT Marieke van Doorninck Wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid Bijlagen: 1. Rapport "Een mini-burgerberaad over een maxi-vraagstuk” 2. Voorlopige reflectie mini-burgerberaad HvA d.d. 02-12-2021 3. Visveel stroommodel mini-burgerberaad door HvA d.d. 02-12-2021 4. Eerste duiding van de maatregelen door het college 5. Procesbeschrijving mini-burgerberaad
Brief
5
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 102 Datum akkoord 11 februari 2015 Publicatiedatum 18 februari 2015 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer R.H. van Dantzig van 19 augustus 2014 inzake particuliere ambulancediensten bij evenementen. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller. Op 13 augustus 2014 berichtte AT5' over de grote zorgen bij de Vereniging voor Kwaliteitsbevordering van Medische Hulpverlening bij Evenementen (KMHE) en de Academie voor Ambulancezorg over particuliere ambulancediensten bij evenementen. Ook EenVandaag’ maakte een reportage over hetzelfde onderwerp waar een woordvoerder van de KMHE aan het woord komt en sprak over de kwaliteit van de particuliere ambulancezorg tijdens evenementen. De gebreken die de KMHE en de Academie voor Ambulancezorg constateren in de naleving van regels op het gebied van opleiding en het instrumentarium, geven daar aanleiding toe. Een en ander heeft mogelijk levensbedreigende situaties tot gevolg. Volgens beide organisaties is het opstarten van een particuliere ambulance dienst zeer eenvoudig en heeft het personeel vaak niet de juiste kwalificaties. Bovendien is de controle door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet toereikend. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat mogelijk vele eventorganisatoren menen gekwalificeerd personeel in te huren, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is. Dat dit tot levensgevaarlijke situaties kan leiden blijkt uit het onderzoek van ÂT5 naar de twee doden bij een rally-evenement, waar de te hulp schietende ambulancebroeder duidelijk fouten heeft gemaakt als gevolg van een gebrek aan kennis en kunde®. Het restant van deze zomer zijn er nog vele grote en kleine evenementen in Amsterdam waar de hulpverlening mogelijk niet voldoende geregeld is met potentieel levensgevaarlijke situaties tot gevolg. Een adequate oplossing is hier spoedig voor nodig. ' http://www_at5.nl/artikelen/133031/grote-zorgen-om-gebrek-aan-controle-op-particuliere- ambulancediensten ?http://www.eenvandaag.nl/gezondheid/53162/onzorgvuldige hulpverlening bij ambulancediensten 3 http://www.at5.nl/artikelen/133030/grote-fouten-bij-hulpverlening-dodelijk-rallyongeluk 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neeing oz Gemeenteblad Datum 18 februari 2015 Schriftelijke vragen, dinsdag 19 augustus 2014 Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 19 augustus 2014, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Heeft het college kennisgenomen van de berichten met betrekking tot ongekwalificeerd ambulancepersoneel bij evenementen? Antwoord: Ja. 2. In hoeverre is de gemeente betrokken geweest bij de hulpverlening en de nasleep van het dodelijk ongeval tijdens een rally-evenement in 2013? Antwoord: Na het noodlottig ongeval bij de rally is eerste hulp verleend door een door de organisator ingehuurde particuliere EHBO organisatie. Vervolgens is gelet op de ernst van het ongeval de hulpverlening overgenomen door de reguliere hulpverlening via Ambulance Amsterdam (de vergunninghouder in de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland). Direct na het ongeval heeft het Openbaar ministerie onderzoek ingesteld of het handelen van de organisator op enige wijze als verwijtbaar of strafbaar kan worden aangemerkt. De uitkomst van dit onderzoek is nog niet bekend. Voorts hebben vanuit de gemeente verschillende gesprekken met de organisator plaatsgevonden om na te gaan hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe hier lering uit te trekken voor een eventueel volgende rally. Medio mei heeft de organisator mede op basis van deze gesprekken en uit piëteit met de slachtoffers besloten om zowel in 2014 als in 2015 geen rally te organiseren in Amsterdam. 3. Heeft de gemeente reeds contact gehad met evenementenorganisatoren en ambulancediensten met betrekking tot de kwalificatie van het ambulance personeel? Antwoord: Naar aanleiding van deze berichtgeving is geen contact opgenomen met evenementenorganisatoren anders dan te doen gebruikelijk binnen het vergunningentraject om het advies van de Geneeskundige Hulpverlenings- organisatie in de regio (GHOR) met de organisator te delen. In dit advies geeft de GHOR aan hoeveel gecertificeerde EHBO-ers en met welke deskundigheid er bij een evenement aanwezig dienen te zijn, afhankelijk van het aantal bezoekers en het ingeschatte risico. In het advies staat helder beschreven wat de vereisten zijn voor de diverse deskundigheidsniveau's. Het advies kan na overleg één op één overgenomen worden als voorschrift in de evenementenvergunning. 2 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Neeing oz Gemeenteblad Datum 18 februari 2015 Schriftelijke vragen, dinsdag 19 augustus 2014 4. Is het college net als de fractie van D66 van mening dat er (aanvullende) maatregelen moeten worden getroffen om de veiligheid op evenementen te waarborgen? Antwoord: Het college deelt deze mening niet. Het proces rondom de vergunningverlening bij evenementen en de wijze van advisering door de GHOR op de gezondheidsveiligheid en geneeskundige inzet tijdens het evenement biedt ten aanzien van de veiligheid voldoende handvatten bij evenementen. Wel verdient de controle en handhaving op alle (dus niet alleen EHBO) gestelde eisen in de verleende evenementenvergunning blijvende aandacht. 5. Watis het college van plan te doen om mogelijk levengevaarlijke situaties met ongekwalificeerd ambulancepersoneel in Amsterdam te voorkomen? Antwoord: Wij hechten er aan te melden er in Amsterdam geen ongekwalificeerd ambulancepersoneel bij Ambulance Amsterdam werkt. Het ‘ambulancepersoneel’ waarover in de berichtgeving wordt gesproken, zijn partijen die, al dan niet privaat georganiseerd, zelfstandig EHBO-diensten leveren op evenementen. Deze partijen zijn geen ambulancediensten en mogen niet zelfstandig reguliere ambulancezorg aanbieden. Zij mogen ook geen gebruik maken van voertuigen met de uiterlijke kenmerken van ambulances. Deze uiterlijke kenmerken zijn auteursrechtelijk beschermd en het Instituut Fysieke Veiligheid treedt handhavend op bij verkeerd en/of oneigenlijk gebruik hiervan. Op de kwaliteit van de zelfstandige EHBO-diensten die bij evenementen worden ingezet, is er geen formeel toezicht vanuit de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ), zoals dat er wel is op andere zorginstellingen. Op basis van waarnemingen van de GHOR zien we dat de meeste EHBO leveranciers de zaak op orde hebben of snel verbeteren als zij worden aangesproken op het niet naleven van de betreffende vergunningvoorschriften. Het is echter een lucratieve markt, het aantal evenementen groeit en gemeenten in het hele land worden meer risicobewust dus de vraag naar EHBO-diensten neemt toe. Dat betekent dus dat er steeds nieuwe organisaties brood zien in dit vak. De grotere organisaties zijn bezig om de eigen branche-organisatie (KMHE) verder vorm te geven ten behoeve van kwaliteitstoezicht. Totdat het toezicht vanuit de branche zelf zal worden uitgevoerd, heeft het College de GHOR verzocht om een voorstel uit te werken om een tijdelijke vorm van toezicht te organiseren op de medische organisaties bij evenementen. Het College blijft van mening dat het hier allereerst gaat om een verantwoordelijkheid van de branche zelf om de registratie, de toetredingseisen en het toezicht op de kwaliteit van de organisaties te optimaliseren. De minister van VWS zal door het College worden gevraagd de verdere vorming van de branche-organisatie te stimuleren. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
embente =H “ Ee ER Ee ik he EEN eraam ES Kaan k _ = | 7 Bt 8 KS 7 4 en | NES CR SS en el OOR jk en Neten ME | | | Ee 6 MN RCS \ enn ee ge rn | El hed S It ‘wi si e] en | _ A3 IE SNS rv | if | Ene 20 _ KR | IR a | _) IN manne amal K Pl ne | S fietse > riilo _ 8 zi I ä ene ne! Û Bs f | sers —_ EI, ZE ) < AA S= Po zB versie december 2019 IR O7 GE: mmm KM et a TE gd A Ei AE EN rn be el % „nd Ke Ad rie a: Ne TEA Ls el P " _ N « = m ei Dn 5 ml Se ed Ean en an pe , ahd Er ien ë eN EA PS Bene N EN St en ek et Er aat TE TE NEN ne” reef" ef oE wer. re EN rr Ee, kr 2 e, B Ome ZE Ae Ml EE hk Td Pee ie ets dx me AREN E BN Been : e p el tk 4 Ee en 0 en be NE Inhoudsopgave _ 5 . : il 6 ek E 4 ” sd di PU ad oi | 1 A | jj 4 1 KE py 5 ì D É ij kj Leg Ea p ee b pAn Ì Í Voorwoord 3 Z oe : en ] Leeswijzer Masterplan 4 ar 77 ad CR el ed E Là En PE NER Cr benk BN Ambitie en aanleiding 5 fj] r x î PE Ed Î LU rn Bestuurlijke doorbraken 11 Mr 4 i ze me ON nd uid [ Wat is in 2019 opgestart en wat gaan we extra doen? 15 gs, DE L _ E 4 ke Ten ( E. jd ede f | B 4 Hoe gaan we dat doen? 26 1 5 _e ke FE Fr en pi eit ki R Á ' Á Kad men Ee Wanneer gaan we dat doen? 29 al et fj . de en : Tm TE A Wat kost het? 31 is nen Ee " Zn - ' je n E à En er ON ‘ na en zn . Ì ' \ Tan RAe a he \ A is " Da eb, EE A A EA tl FS ne hk, en „ Aen Ì ij ll P4 8 _n à Ls Er s2 Rs b Á la 4 Á p EG Sl 5 j Tien nn Pe ô Er / ES a 8 ì Se nn CT Fr TE eit 14 Ld en nt nn Kier Je in eed en Dn Kr le in 2 en md 5 nd e ple 4 7 o Gr ed Etn al EN rg B Da: . p 4 zen L E Sn en er SR al et En ene a NN En ed | december 2019 | 2 NE DE Eee nn Wee mri, 8 Pa “. ee Zi ie DG Ee EN De” in Mens mms ek | RE rr A Kf Ei / | | Rn en | ER KIR EENS == / HE B 4 1 | Voorwoord en | ANV er fas /f Ei | / le ak 175 Amsterdam verandert van een internationaal dorp reiniging klinkt dan ook luid en veelvuldig. Het eN IL U | her GN AS in een wereldstad. Onze stad is een magneet. Voor werk aan een veilige, schone en leefbare stad be- mn / N ARN ' mensen die hier hun geluk komen najagen, als gint echter niet met handhaving en reiniging. Dat EN / Re IN student, ondernemer, werknemer, vluchteling begint bij de bewoners en bezoekers van de stad. ‘ 8 ko Á Ek vi of migrant. De stad is ook een magneet voor Een goede inrichting van de openbare ruimte, | ke 4 liefhebbers van muziek, beeldende kunst, architec- goede communicatie en duidelijke en doelmatige En \ Id / 5 tuur en de vermaarde verlokkingen van onze regels zijn een belangrijke voorwaarde. En er zijn d : vi Vv / , binnenstad. grenzen aan de aantallen bezoekers en evenemen- | ss ú U / AN 4 ten die onze (binnen)stad aan kan. se! SV A À Hierdoor wordt steeds intensiever gebruik ge- | er 6 Î d iP, k f maakt van onze openbare ruimte. Amsterdammers Goede handhaving en reiniging, als sluitstuk van el == N 4 Te zien dat het steeds moeilijker wordt om onze open, een brede aanpak, is niettemin onmisbaar. Dit rs ME à “ll _ Af dynamische en vrije stad ook veilig, leefbaar en college stelt bovenop de bestaande middelen er \ Fr is schoon te houden. ook extra middelen beschikbaar (oplopend tot n \N 5 Erten ’ í € 25 miljoen structureel per jaar) om de capaciteit 5 IN ‚} h Ie, Ne af À Het gesprek over het juiste gebruik van de open- uit te breiden en te verbeteren. Bovendien is een Î NS 7 Ld R NN bare ruimte is al bijna zo oud als de Dam. Regels reorganisatie van de handhavings- en reinigings- | \ - En over het gebruik van markten dateren uit de zes- capaciteit ingezet. Het doel van deze reorganisatie Kr duren ER ver tiende eeuw. In de negentiende eeuw was overbe- is om onze mensen en middelen sneller en effectie- 7 a volking en vervuiling een grote opgave. Midden ver in te kunnen zetten op de plekken en tijden \ versn \ twintigste eeuw vormde het parkeerprobleem de waarop de meeste overlast plaats vindt. Om dit te Kk EE a grootste opgave en in de jaren tachtig zorgde bereiken versterken we de regie, verbeteren we de E B E nrd a | _drugsverslaving voor veel overlast. In het Amster- samenwerking en stellen we betere prioriteiten. it SEN nn everest iD dam van nu ervaren veel bewoners van de binnen- Daarnaast maken we meer gebruik van digitale E N il stad overlast van toeristen. In andere delen van de mogelijkheden en andere innovatieve technolo- it bermen ver ENTE ENNE stad is het gedrag van een deel van de bewoners gieën. Zo maken we onze stad veiliger, schoner en N " de grootste bron van overlast. leefbaarder voor iedereen. | nn De roep om meer regels en meer handhaving en Nl nnn ennn temmen nensd t ' gam | december 2019 | 3 a Ce nnn u ee , 2 | Leeswijzer Masterplan Dit Masterplan heeft de volgende opbouw: rijksniveau nodig zijn aan. Hoofdstuk 5 beschrijft “ á Hoofdstuk 3 beschrijft de ambitie om Amsterdam wat we nu al doen en waar interventies plaatsvin- á schoner, veiliger en leefbaarder te maken, de den: extra inzet op die plaatsen waar tijdens d aanleiding voor dit plan en de historische context. evenementen of gebeurtenissen het kort, extreem p In hoofdstuk 4 komen de bestuurlijke doorbraken druk kan zijn: op piekmomenten en piekplekken in aan bod die nodig zijn om deze verandering en de stad. Aangegeven wordt hoe we ervoor zorgen verbetering mogelijk te maken. Zoals inzet van dat de gemeentelijke organisatie de schaalsprong capaciteit op de juiste tijd en plek in de stad en maakt die nodig is om bij toenemende drukte de ae 4 samenwerking binnen de ketens. Ook worden de stad schoon, heel en veilig te houden en hoe over- doorbraken beschreven waarbij gebruik gemaakt last te voorkomen door preventie, digitalisering en Pi wordt van digitalisering en innovatie, gedragsver- het delen van verantwoordelijkheid. Hoofdstuk 6, 7 amd 4 andering én samenwerking met Amsterdammers, en 8 gaan over de uitvoering: wat gaan we doen, ef ondernemers en bezoekers. Ook geeft het de wanneer in de tijd en wat gaat het opleveren en noodzakelijke systeemveranderingen die op kosten. d af # Pi 4 El Pell 5 al Pr Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 4 en En En OE AE D= med EE Maire C- % a SRE KA ; _ . hd el 7 ee nie ° en 4 3 5 BE KL jn E. es zn ef , . Ld -- d zr „ | d - 5 Ee 3 | Ambitie en aanleiding ; 0 sla NR A Ei ú S EN 4 f Nene}: | Emi 8 cl SR. n mn, P, es b Amsterdam moet veiliger, schoner en leefbaarder. == Ee Ee Dat bereiken we door een goede inrichting van de | ES NE openbare ruimte, doelmatige regelgeving, heldere ij on communicatie en het aanzetten tot gedragsver- _l 3 de EN hs andering in de publieke ruimte. Goede handhaving Nolen \ N KJ N vormt het onmisbare sluitstuk om onze ambities 8 h À Ne waar te maken. Daar heeft het college extra „ be È 0 P a At Na middelen en aandacht voor. Dit Masterplan < T 7. Handhaving en Reiniging beschrijft hoe we de ú | # ' ki Ek Ik k 48 ° ' Me handhaving en reiniging daar nog beter aan laten | dk y «, rk ik er nr. vijdragen. in an To zt IE ne al Ee B Ë ahl Sr je cn EE KA en EE s Ea: | ede hi dl. LE 4 Zin Pe, | or de . As Hi EE Se ad U 5 Ak A Mia er De woon- en levensomstandigheden van de Ne eK Sn — Ie Nd , N, at Amsterdamse bevolking waren ruim 150 jaar d | ll AN, on OO Kn d ln _ hen shan … . . . . ks | el NN AA U pee a NO a; B nen Ter, ze ee _ Me me geleden behoorlijk anders. Riolering, gasverlichting oi en ì WE ks ae ed Ì z} Ds en een waterleidingnet ontbraken rond 1850. ce HRS he nd ee = hard u e De . … . en ien es : _—_ OO en De industriële revolutie zorgde voor veel stoom- Em “ h 5 ke . . . rn ie “ ! machines tussen de huizen. De infrastructuur, het EK En en is Ee er | / DI, . . ee et 5 grachtenstelsel, bleek niet zo geschikt voor alle ENE - industriële activiteiten. De stad was omringd door == vuilnisbelten. De overlast door roetuitstoot, lawaai, De explosieve groei van het aantal auto's veroor- afval, stank én het risico op brand was enorm. De zaakten in de jaren '70 veel overlast. In dezelfde … Bf ) Jordaan en andere delen van de stad raakten in periode kromp de stad, in een tijdsbestek van twin- 7 pe deze periode overbevolkt. Het dempen van tig jaar, met bijna 200.000 inwoners. De kwaliteit es p p gj j kee + | od ê grachten, organiseren van de afvalinzameling én van woningen en de openbare ruimte was op veel verwerking, doorbraken in huizenblokken en een plekken in de stad erbarmelijk en verloederd. red n uitbreidingsplan boden verlichting. Stadsvernieuwing was in de jaren “70 het antwoord Nen ' ‚ E) 5 | december 2019 | 5 LP EEE om Amsterdam leefbaarder te maken. Er kwam Het grote thema in de stad in de jaren ‘80 was Amsterdam heeft daarop ook altijd een antwoord minder ruimte voor de auto en meer voor de fiets, drugsoverlast. De Zeedijk e.o. was berucht, maar weten te vinden. trams en voetgangers. Stukje bij beetje, met ook in andere buurten zoals de Indische Buurt herprofilering van straten, toepassing van ‘Amster- waren veel drugspanden die voor veel overlast Huidige Opgave dammertjes’ en handhaving, is het leefklimaat in de zorgden. Met gedoogruimten werd geprobeerd Sinds de jaren ‘90 is in de stad duidelijk gekozen straten en op de pleinen verbeterd. overlast op straat te beperken. Het vergroten van voor wonen, werken, ondernemen en recreëren. de diversiteit aan woningen en voorzieningen Amsterdam is sinds 2009 gegroeid met zo'n RE zorgde stap voor stap voor verbetering in buurten. 106.000 mensen. Dat is een stad, bijna zo groot ae JE Door een verandering van imago werd de veel ge- als Alkmaar, erbij. We verwachten dat aan de ke MW Ji bruikte drug heroïne minder populair en vanaf groei van de stad voorlopig geen einde komt. ed Ke midden jaren ‘90 begon een minder repressieve In 2010 bezochten 14 miljoen mensen de stad. Dead Vk aanpak vruchten af te werpen. In 2015 waren dat er 17 miljoen en sommige 4 Ver rthdgken De geschiedenis leert ons dat de stad altijd in mensen voorspellen 32 miljoen bezoekers in het pn 7 ni ie id 5 beweging is. Elke periode kent zijn eigen overlast. jaar 2030. ij ; 4 Í $ 5 1.200.000 vevenversveevevensenenvsersenversenventernrsvverntersvsversersenrsvnenvenvennvernenenrenn. n TN Le | 5 4 000.000 PBL/CBS hoog prognose ee me Te TS Ser É „ . veevoer d bevolkingsgroei PBL/CBS Es zi, Te EE ES mes íe À Áo 7 Ê WEL e= 800.000 [ nn erkennen bah B ihiennnasanienikinaene B 5 N rp db wl SEE ; E e prognose banen op basis = Amf Ts a eN 600.000 a mer unt hl je EN EA 1970 1980 1190 2000 2010 2020 2030 Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 6 Daarnaast is het ritme van de stad veranderd. Er is meer ruimte voor vrijetijdsbesteding en de publieke ruimte wordt daarvoor intensiever gebruikt. We spreken vaker af op het terras. De e A | parken zijn niet meer alleen om te wandelen en te Ea picknicken, maar worden ook gebruikt voor sport e % en evenementen. Een deel van de bezoekers en S », bewoners veroorzaakt veel overlast door overmatig F L { alcohol- en drugsgebruik. _ En 8 ee _e en aas pe Dit alles bij elkaar zorgt voor veel meer piekmo- N EN ed + HE menten in het gebruik van de publieke ruimte. P © A) 5 Op sommige plekken is het op daardoor op som- Mer at ld k ee mige momenten te druk, te vies en te lawaaiig. am’ ei Te A Daarnaast leidt de grote toename van bewoners en B zn Ee F , bezoekers tot een grotere drukte op de wegen, 7 m2 fietspaden en parkeerplekken. Regel- en normover- | tredend gedrag hierbij leidden tot extra overlast. Dit alles leidt ertoe dat in sommige buurten de RE bewoners de buurt als viezer beoordelen en er zijn Index overlast 2017 @ meer wijken waar de ervaren overlast is toege- (Een lager indexcijfer betekent minder overlast) Er nomen (Amsterdamse Thermometer Openbare 2230 190-230 110-130 Ontwikkeling 2014 - 2017 sk Verbetering van 20% of meer © Verslechtering van 20% of meer Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 7 Masterplan en ambities college Het college wil met het Masterplan handhaving en reiniging een door- braak realiseren om Amsterdam veiliger, schoner en leefbaarder te maken. Deze ambitie heeft een relatie met andere ambities in de stad: 4 aal = Open en tolerante stad: het college stelt de bewoner centraal, de Ge bezoeker is welkom (balans in de stad). Amsterdam beschermt cul- RS tuur, vrijheid en voorspoed en gaat uitwassen van drukte, con- 7 Ge Wi 7 4 sumentistische monocultuur en wangedrag toeristen en bewoners U AS 9 A actief tegen. Es m7 ven ned pe = Fijne buurten, leefbare stad: Zorgdragen voor fijne, leefbare buur- AS (OIS ten, samen met bewoners, ondernemers. ‘Met de Amsterdammers 4 * Ne „U + maken we de stad, met onze handhavers en met camerahandhaving A ij d %” bewaken we de stad’. . a 6 n= Vrijheid en veiligheid: we pakken uitsluiting, discriminatie en crimi- en Del PS / naliteit aan. We bewaken het geweldsmonopolie en gaan de onder- ar > mijnende kracht van de drugseconomie actief tegen. mn = Gezonde en duurzame stad: we gunnen de Amsterdammers een gezonde groene leefomgeving. Afval en grondstofverlies voor- komen we door zo veel mogelijk kringlopen te sluiten. Index beleving onveiligheid 2017 d = Participatief en digitaal: wij nodigen Amsterdammers uit samen (Een lager indexcijfer betekent minder beleving van onveiligheid) met ons aan de stad te werken. Omdat we geloven dat door samen- EN OO 110-130 werking met (initiatieven) van Amsterdammers besluitvorming beter eet de wordt. Digitalisering en transparantie ondersteunen participatie en Ontwikkeling 2014 - 2017 democratie. 4E Verbetering van 20% of meer @® Verslechtering van 20% of meer = Ontwikkelbuurten: We investeren fors in 32 buurten in Noord, Zuidoost en Nieuw-West. Per buurt wordt er met de bewoners, cor- poraties en overige partijen gekeken naar wat de prioriteiten zijn en hoe deze het beste aangepakt kunnen worden. Door te investeren in de woningen, maatschappelijke accommodaties, basisvoorzienin- gen, buurteconomie en leefomgeving, ontstaan toekomstbesten- dige en evenwichtige buurten. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 8 Onze ambitie reorganisatie het eenvoudiger om kennis te delen, = Een eerste belangrijk element hierbij is het rea- Amsterdam is een veilige, schone en leefbare en samen te werken en medewerkers meer doorgroei- liseren van een cluster specifieke roosterregeling. stad voor bewoners en bezoekers. Dit betekent: mogelijkheden te bieden. Het cluster bestaat uit Hierin worden de 180 verschillende roosterrege- = De criminaliteit daalt en het gevoel van veiligheid de directies Toezicht en Handhaving Openbare lingen uit het verleden geharmoniseerd tot een neemt toe. Ruimte (THOR), Afval en Grondstoffen en Stads- nieuwe regeling. = Het huftergedrag op straat en op het water werken. De laatste bestaat al ruim een jaar en de m Een tweede element betreft het realiseren van wordt teruggedrongen. eerste twee zijn in oprichting en kunnen per 1 no- een afdoende informatiepositie van het cluster. = De hele stad voldoet aan het vastgestelde niveau vember 2019 van start. Hiermee wordt de organi- Dit om beter (informatie gestuurd met de juiste voor de schone openbare ruimte, voor de priori- satie klaar gemaakt om de bestuurlijke doorbraken kwaliteit van mensen en middelen op de juiste taire gebieden uit dit Masterplan is de ambitie uit dit Masterplan mede uit te voeren en te hand- plaatsen en tijdstippen) te kunnen werken. Zo hoger (niveau B uit de CROW systematiek). haven. Deze reorganisatie is een duidelijke breuk kan de inzet van het cluster dus veel beter het = Het percentage kapotte containers neemt af en met de organisatie van de handhaving en reiniging ritme van de stad volgen. kapotte containers worden sneller gerepareerd. in het verleden. Een forse stap om de verkokering m Een derde element betreft verbeterde keten- = Het oneigenlijk gebruik van huishoudelijke facili- in dit domein te doorbreken, een langgekoesterde samenwerking (binnen het cluster, binnen de teiten door ondernemers wordt teruggedrongen. wens van volksvertegenwoordigers en bestuurders. gemeente, maar ook extern met partijen als de = Overlast door onder andere taxi's, fiets(parkeren) politie en particulieren). Dit om ook op micro- en touringcars wordt teruggedrongen. Het nieuwe cluster bestaat uit 2.500 medewerkers. niveau invulling te kunnen geven aan gebieds- =m Op meer meldingen komen tevreden reacties. Deels zijn deze de afgelopen periode reeds gericht werken. Samenwerken is eenvoudig = Door betere communicatie stijgt de betrokken- geplaatst en het resterende deel zal binnenkort gezegd, maar het vormgeven ervan is arbeids- heid van ondernemers en bewoners. worden geplaatst. Dit dient op een uiterst zorg- intensief. Gecoördineerd samenwerken gaat niet vuldige wijze te geschieden en begeleid te wor- vanzelf en kost tijd. Reorganisatie Handhaving en Reiniging den; immers de mens vormt het belangrijkste deel Om deze ambities waar te maken heeft het college van de kern van de nieuwe organisatie. Dit alles moet worden vormgegeven in een tijd van B&W op 26 maart 2019 besloten de uitvoe- waarbij het geen sinecure is om bestaand ringscapaciteit voor handhaving en reiniging onder Naast de personele plaatsing wordt hard gewerkt personeel vast te houden en nieuw personeel te te brengen in het nieuwe cluster Stadsbeheer. Hier- aan het inrichten van de aangepast en nieuwe werven. De arbeidsmarkt is gespannen. De reor- door is betere regie mogelijk, is er meer focus op bedrijfsprocessen die zijn gericht op de feitelijke ganisatie brengt voor zittend personeel onzeker- gebieden waar dat het hardst nodig is en kan capa- effectievere en efficiëntere inzet van mensen en heden met zich mee, wat in de gespannen arbeids- citeit flexibel worden ingezet. Ook maakt deze middelen in- en voor de stad. markt aanleiding geeft tot versnelde uitstroom. De Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 9 woningmarkt in Amsterdam is buitengewoon ge- spannen. De combinatie hiervan maakt dat werving Innovatie van voldoende personeel om de formatie te vullen Innovatie staat aan de basis van onze werkwijze. Bij elk project of pijler bekijken we hoe innovatie onze of van in te huren personeel om (los gefinancierde) werkwijzen en resultaten kunnen verbeteren. Innovatie is daarmee niet een apart project of programma, acties of accenten te leggen, een stevige uitdaging maar is verweven met alles wat we doen. is. Dit legt naast de operatie en de reorganisatie, een grote druk op de organisatie. We willen beter weten wat er in de stad gebeurt, kunnen handelen op basis van de situatie en vernieu- wingen kunnen testen én opschalen. Amsterdammers, ondernemers en bezoekers krijgen de mogelijk- Samenvattend gaat de operatie door, terwijl er in heid om bij te dragen aan een leefbare en veilige stad. twee fasen wordt gewerkt (enerzijds het op orde brengen van de basis en anderzijds de nieuwe or- We zien mogelijkheden voor innovatie op verschillende terreinen: ganisatie gereed maken voor verdere vernieuwing) = Voorkomen: gedragsverandering, interventies openbare ruimte, predictive modelling aan de nieuwe organisatie, in een tijdsgewricht = Samenleving lost het zelf op: sociale innovatie, participatie, buurten, right to challenge waarin het moeilijk personeel te behouden en te = Faciliterende rol: datadelen, publiek privaat, platformen werven. m Basisvoorziening: effectiever, beter, synergie, prioriteiten, informatiegestuurd = Interventies Heel/Schoon: informatiegestuurd, effectief, samenhang, publiek-privaat-samenleving = Handhaving: snel, doeltreffend, samenwerking, informatiegestuurd, meetbaar effect Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 10 4 | Bestuurlijke doorbraken Je Ba r kit) Het college zet met dit Masterplan in op de volgende bestuurlijke doorbraken En om de stad leefbaar en schoon te krijgen: _— Û Inzet op de tijden en plekken eCMTsehniste{-if , Sociale innovatie & preventieve = handhaving 5 DO \ en Ak ns Tee NN, Eene | It | DOORBRAKEN ee \ prioriteit Ì re Toepassen | Ì innovaties en EN Inzetten op slimme techniek 7 4 betere landelijke } | wet- en regelgeving me / lg k | | ee b 6 ci Ni Mee Din Chr ) wig n ke | december 2019 | 11 1. Inzet op de tijden en plekken die erom vragen Nieuw-West proberen we versneld om het ritme veilige, schone en leefbare stad. Voorkomen van Bewoners en bezoekers maken anders gebruik van van de stad te volgen. Bijvoorbeeld door afval in te overlast kan de gemeente niet alleen. Amsterdam- de stad dan tien tot twintig jaar geleden. Diverse zamelen buiten kantoortijden en in het weekend, mers, bezoekers en ondernemers hebben hier hun vormen van overlast in de stad pieken in het week- of door het reinigen van parken op drukbezochte verantwoordelijkheid. Voorkomen betekent een einde, de avond en de nacht. De gemeentelijke warme dagen. In deze gebieden wordt een mix van _gedragsverandering: géén overlast gevend gedrag inzet piekt - vooralsnog - met name overdag en maatregelen doorgevoerd, waaronder extra meer - dus participatie van en met bewoners, on- door de week. Een deel van de opgave is de inzet, schoonmaak, communicatie en inzet handhaving dernemers en bezoekers, maar ook strikte hand- van handhaving, afvalinzameling en reiniging, zo te op afval, sociale overlast en verkeer having als je toch voor overlast zorgt. Technologie organiseren dat deze aansluit op het ritme van de kan een rol spelen om signalen uit de stad op te stad en daarmee het meest effect sorteert. 2. Sociale innovatie & preventieve handhaving vangen, overlast te voorspellen en te voorkomen. Voorkomen van overlast is effectiever dan blijven Ook zijn aanpassingen nodig in wet- en regelge- Gewenste doorbraak: opruimen of handhaven. Handhaving en reiniging, ving, denk aan het voorbeeld van het verbod op In drie gebieden in het Centrum, Zuidoost en zijn, hoewel onmisbaar altijd het sluitstuk van een plastic tasjes. Gewenste doorbraak: Dagritmes in de stad/openbare ruimte pieken op verschillende tijdstippen We maken nieuwe regels voor het aanbieden van Ritme van de dag postcode 1017 Ritme van de dag postcode 1024 afval door ondernemers. Regels die duidelijker zijn 25.000 6.000 dan nu, minder misbruik in de hand werken en ook goed handhaafbaar zijn en op termijn dus minder 20.000 zn capaciteit vragen. 4.000 We zetten sterk in op bewoners en ondernemerspar- 15000 ticipatie, door een menukaart van participatiemoge- 2000 lijkheden en technologie om hen te ondersteunen. 1000 „000 We zetten stevig in op gedragsverandering door campagnes, lespakketten en een ‘wortel en stok zoe 1.000 aanpak’ te ontwikkelen. Nadrukkelijk worden be- woners en ondernemers gevraagd (te helpen) om oo 1 23 4 5 6 7 8 9 10 U 1212 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 oor 2 3 a 5 6 7 8 9 10 1 12 12 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 overlast te voorkomen. Vb. Dagritme in stadsdeel Centrum Vb. Dagritme in stadsdeel Noord Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 12 3. Digitaal krijgt prioriteit werken om overlast te voorkomen of te verminde- verkeersovertredingen aan te pakken. Dat moet in Het is steeds beter mogelijk om handhaving digi- ren. Er zijn technologieën die de veiligheid en het samenwerking met politie, OM en ministerie van taal te doen. Dit gebeurt al op diverse plekken in veiligheidsgevoel vergroten. Zoals bij beweging Justitie & Veiligheid (ministerie van J&V). de stad, zoals toezicht op snorfietsers in de tunnel oplichtende tegels of lampen in donkere passages onder het Rijksmuseum en toezicht op de beroeps- naar parkeerplekken te plaatsen. Deze technieken Gewenste doorbraak: vaart via de systemen van de Digitale Gracht. We worden eerst op kleine schaal geprobeerd. Wan- We starten samen met onze partners van de G4 een breiden de digitale meetsystemen en handhaving neer ze bijdragen aan het vergroten van de leef- actieve campagne om de bevoegdheden van de ge- uit en richten ons daarbij op de drukte in de stad baarheid worden ze op grotere schaal ingezet. De meente te verruimen en ook (kleine)verkeersboetes en op aan mobiliteit gerelateerde zaken. Denk hier- doorbraak richt zich op beïnvloeding. Nadrukkelijk te kunnen opleggen. Op veel gebieden wordt door bij aan handhaving via kentekens en vignetten. Ui- wordt rekening gehouden met de privacyregels. Boa's gehandhaafd. Dat is goed voor de zichtbaar- teraard houden we ons hierbij aan de (wettelijke) heid, maar arbeidsintensief en duur. Deze hand- kaders en zorgen we voor een zorgvuldig stappen- Gewenste doorbraak: having op de Amsterdamse straten, pleinen en het plan. Deze digitalisering moet ervoor zorgen dat We zetten slimme technieken in om overlast zicht- water kost jaarlijks tientallen miljoenen. We gaan in buitengewoon opsporingsambte- naren (Boa's) baar te maken en te gebruiken bij gedragsverande- gesprek met het OM om versneld digitale hand- en politie meer tijd hebben voor inzet op andere ringscampagnes. We starten met het ontwikkelen having op kentekens en vignetten te realiseren. thema's. van beeldherkenning rond bijplaatsingen zodat we We verzoeken het Rijk om een deel van de boete- snel kunnen ingrijpen. inkomsten door handhaving te laten terugvloeien Gewenste doorbraak: naar gemeenten om handhaving meer kostendek- Voor alle voertuigen die zijn voorzien van een 5. Inzetten op betere landelijke wet- en regelgeving kend te krijgen. kenteken (o.a. bromfietsen, snorfietsen, e-bikes) Doorbraken vragen aanpassingen in wet- en regel- We verzoeken het Rijk om de voorgestelde statie- dan wel vignet en chip (varen) wordt ingezet op geving. Daarvoor is samenwerking met andere geldregeling voor flesjes uit te breiden met blikjes, digitale handhaving. overheden en partijen nodig. De politie ziet leef- zodat deze niet op straat terecht komen. baarheidsvraagstukken als onderdeel van haar 4. Toepassen innovaties en slimme techniek taak. Gemeente en politie kunnen elkaar daarin 6. Informatiegestuurde inzet capaciteit Er zijn veel innovaties beschikbaar die kunnen versterken. Ook informatiedeling is essentieel voor Het wordt drukker en drukker in Amsterdam. Dat helpen om de druk op de uitvoering in Amsterdam een effectieve aanpak van problemen. Voor de legt een grote druk op de uitvoering in Amsterdam te beperken. Denk aan het inzetten van camera’s inzet van cameratoezicht is draagvlak nodig bij het om de stad schoon en leefbaar te houden. Dagelijks op inzamelingsauto's voor beeldherkenning van Openbaar Ministerie (OM). De gemeente wil meer worden er prioriteiten gesteld. Het bestuurlijk team (grof)afval. Ook is het mogelijk om met sensoren te bevoegdheden en veiligheidsmiddelen om kleine wil de capaciteit op de juiste wijze inzetten. Daar- Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 13 voor wordt het afwegingskader verder versterkt. Burgwallen-Oude Zijde 6,7 le De afweging waar en op welke plek capaciteit wordt ingezet gebeurt in nauw overleg met de 4 en dagelijks besturen van de stadsdelen. Â « 7e Geuzenveld en Slotermeer 6,4 » A y Gewenste doorbraak: BE EiE N NS Het stellen van handhavingsprioriteiten vindt 7 Ge: a { integraal plaats. TE „B Ì PN % Á A Onderzoeken op welke wijze we flexibeler kunnen EN Js e DE pr omgaan met de handhavingsinzet. d op JS 4 Eran 0 We X dt 7. Handhavingsparagraaf bij nieuw beleid „ pe á oe ’& Het college omarmt de motie ‘handhavingspara- & Lj 0 mn ' graaf’ van de VVD die het college oproept om bij ° ze mr 8 mn & alle nieuwe regelgeving in de openbare ruimte een Lam paragraaf in de raadsvoordracht op te nemen die Overeemee VERS helder weergeeft hoe deze nieuwe regel zal Grachtengordel West en -Zuid TE ® worden gehandhaafd. 5 á Gewenste doorbraak: F Er wordt geen nieuwbeleid vastgesteld zonder dat Af- en toename buurttevredenheid tussen 2007 en 2017 er tijd en capaciteit beschikbaar is voor uitvoerings- © oeiins meer den 02 procentpunt taken, in het bijzonder die voor handhaving en WB Stijging meer dan 0,7 procentpunt toezicht (handhavingsparagraaf). Tevreden met de eigen buurt - 2017 EN O+ Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 14 en 9 | Wat is in 2019 opgestart en wat gaan | we extra doen? rn In hoofdstuk 4 staan de doorbraken beschreven die dat overlast piekt en op plekken waar overlast het |» we realiseren. Ook is aangeven welke randvoor- grootst is, gestart met extra inzet én verbetering Ì waarden nodig zijn om interventies, gebiedsgericht van de samenwerking om overlast te beperken en 1 of stedelijk, tot een succes te maken en de basis vervuiling tegen te gaan. Deze gebiedsgerichte op niveau te krijgen. In dit hoofdstuk koppelen we werkwijze wordt geborgd en in 2020 voortgezet. de doorbraken aan de maatregelen die we nemen. Daarvoor worden ook aanpassingen gedaan in de le Eeen We beschrijven kort de huidige inzet en benoemen roosterregelingen. Zi de nieuwe acties en stappen die wij deze college- \ -_- al periode zetten om de stad leefbaarder te maken ° Maatregel 1 - (extra) aanpak in drie Î : . en schoon te houden. De doorbraken zijn een extra Îe gebieden - quick wins voor Á lig ' T' Ee k impuls boven op de reguliere begroting voor deze “= piekplekken/momenten Pe a € taken en hebben tot doel de huidige inzet te ver- ale. Jak es mf N Bed sterken door deze slimmer in te richten, sneller uit Activiteiten: maatwerk per gebied EN kn ef Dd te voeren en digitaler aan te pakken. De ge- | hs noemde maatregelen zijn hier de uitwerking van. In delen van Bijlmer Centrum, Geuzenveld- R ht : Slotermeer en Centrum-West/Oost staan % ee. leefbaarheid en veiligheid onder druk. 1 Ds = _—_ | 7 Ae NEJE ie oorbraak 1: Inzet op tijden en plekken die A 2 bie rd ME OE. SNTE s Á ij ‚ Resultaat: gebied met ‘Masterplan inzet’ op "} 4 d f GC) AN @ dn B hen DE In beheerniveau B (CROW B) gezel. me ed Ke 8 nne hk MRB Tijdpad: doorlopend veen er ES ANB Ey D= ES Deze doorbraak en de bijbehorende maatregelen A Mn Ede Ad an ne is gericht op meer en betere gemeentelijke dienst- EE B rime CN P, À =S PS verlening (uitvoeringscapaciteit) daar waar dat A Le Se Amf … Ë De nodig is. In 2019 is in drie gebieden, op momenten 85° mi ” | december 2019 | 15 Verschillende partners werken, zowel in- als extern, gemaakt om op het juiste moment hosts, buurt- A Maatregel 2 - met één gezicht naar samen in de verschillende ketens (integrale uitvoe- conciërges, straatcoaches en handhavers gericht in mT buiten ring). Dat doen ze informatiegestuurd en gebieds- te zetten. In de H-buurt zijn afvalinzamelteams gericht. Doel is controle te krijgen en te houden (ABP-teams) en extra reinigers gestart. In de Activiteiten: in drie gebieden buiten kantoortijden in probleemgebieden en op pieklocaties en piek- Amsterdamse Poort is maatwerk verricht om de samenwerken/taken uitwisselen momenten. gecompliceerde afvalproblematiek aan te pakken. Crowdmanagement tijdens evenementen in het Voor de Amsterdammers is het onderscheid tussen Bij goed resultaat in deze gebieden worden ervarin- Arenagebied maken (verkeers)overlast in de de organisaties, die werkzaam zijn voor leefbaar- gen met nieuwe werkwijzen ingezet op andere H-buurt en Amsterdamse Poort beheersbaar. heid en veiligheid, niet van belang. Er is één cluster plekken in de stad. Hierbij wordt ook nadrukkelijk Stadsbeheer waarin de samenwerking in de keten gekeken naar de ontwikkelbuurten, zoals we die nu In Centrum is in 2019 extra inspanning gedaan op afvalinzameling, reiniging en handhaving slagvaar- ook versneld aanpakken in Nieuw-West en Zuidoost. de uitgaanspleinen Rembrandt- en Leidseplein en dig wordt opgepakt. Dit slagvaardig werken vraagt het kerngebied van De Wallen (zie ook brief aan- tijd en aanpassing, maar het is wel van cruciaal be- In de wijken Geuzenveld-Slotermeer, Sloterdijk en pak Binnenstad - met 23 maatregelen). De maat- lang voor de flexibele, slimme en effectieve aanpak Wildeman (Osdorp) is gestart met de inzet van regelen zijn meer toezicht (hosts en handhaving) in waar de stad om vraagt. Er is samenwerking met extra afvalinzamelteams (zogenaamde ABP, Aanpak de avond en nacht, taxi-maatregelen, meer hand- het Actie Service Centrum (maatregel 10) voor het bijplaatsingen). Deze teams werken ook in de having te water, extra rondes door de reiniging en ontvangen van urgente overlastmeldingen binnen avond en het weekend. Er zijn meer afvalbakken en __crowdmanagement. en buiten kantoortijden. Doel is integraalwerken en ze worden vaker geleegd. Er is extra handhaving in maatwerk leveren. de avond en extra inzet op de (markt)pleinen (Plein Hierbij moeten we een kanttekening bij maken. 40-45 en Lambertus Zijlplein). Ook wordt de Vanwege de veiligheid van de handhavers open- Maatregel 3 - nieuwe roosterregeling - communicatie met bewoners en ondernemers bare ruimte is ervoor gekozen om hen vanaf 02.00 met meer ruimte voor 24-7 opgave over de regels beter en intensiever. uur niet in te zetten in de binnenstad. Zowel de po- litie als de gemeentelijke handhaving constateren Activiteiten: bundelen roosters in nieuwe rooster- In Bijlmer Centrum is er extra inzet in twee buur- dat vanaf 02.00 er vooral openbare ordeproblemen _ regeling ten: Amsterdamse Poort en H-buurt. Speerpunten zijn. Er zijn ook leefbaarheidsproblemen maar in- zijn het tegengaan van geluidsoverlast, drugs- en grijpen daarop leidt al snel tot openbare orde is- De groei in en het veranderd gebruik van de alcoholgerelateerde overlast, personenoverlast en sues. Onze handhaving is daarop niet ingericht. De openbare ruimte zorgt voor een grote opgave; overlast door vervuiling. In 2019 is een begin resultaten van deze maatregel worden gemonitord. zowel in taken als in tijden. De vraag om snelle en Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 16 flexibele inzet, ook buiten kantoortijden, is groot. bijvoorbeeld de ICT-service- en ondersteuning- = Participatie: een uitbreiding van mensen die zich Binnen de gemeente worden 180 verschillende afdeling. inzetten voor een schone en veilige buurt (wijk- roosters gebruikt. Er is gestart met ‘de 24-7 convenanten, containteradoptanten, jeugd- opgave’, daarin is ruimte om snel in te spelen op Doorbraak 2: Sociale innovatie & begeleiding, fietsparkeerinitiatieven, pilot ‘contact een veranderde vraag en voor een goede werk- preventieve handhaving bewoners met handhavers via app’ et cetera). verdeling. Hiervoor is een nieuwe roosterregeling = Educatie, voorlichting en bewustwording van nodig met als belangrijkste uitgangspunten: Resultaat: In elke buurt aantoonbaar actieve bewo- gewenst en ongewenst gedrag op scholen en in = Er zijn nieuwe criteria voor het maken van ners- en ondernemersparticipatie. Bewoners, bezoe- buurten. roosters. Die zorgen ervoor dat er een einde kers en ondernemers houden zich aan de regels. m Geld voor participatie. De inbreng en hulp van komt aan de veelheid van roosterregelingen die Tijdpad: 2019-2022 bewoners (medebeheer) is nodig om gewenst er nu zijn. De regels zijn voor iedereen duidelijk gedrag te stimuleren. Maar vanuit de uitvoerings- en voor alle roosters gelijk. Deze doorbraak en de bijbehorende maatregelen organisatie (gelet op bijvoorbeeld schaalgrootte) = De organisatie moet kunnen voldoen aan de stimuleert gewenst gedrag en participatie van niet altijd het meest efficiënt. opgave in de stad: 24/7 actief zijn en snel bewoners, ondernemers en bezoekers om samen = Met het oog op het stimuleren van gewenst ge- kunnen reageren op ontwikkelingen, flexibiliteit met de gemeente overlast te voorkomen. Het gaat drag is samen met de gemeente de Werkplaats is geboden. om medeverantwoordelijkheid voor het schoon, Schone Stad opgezet, ‘Van schoonmaken naar = Alle roosters moeten voldoen aan de voorwaar- heel, veilig en duurzaam maken en houden van de schoonhouden’. In de Werkplaats werken we den van goed werkgeverschap: rekening hou- openbare ruimte in de stad. samen met de Universiteit van Amsterdam, Vrije den met de belangen van werknemers, zowel in Universiteit, Hogeschool van Amsterdam, Riet- het proces (participatie van medewerkers bij het ee PS Maatregel 4 - veldacademie en de Hogeschool voor Kunsten. ontwikkelen van roosterregelingen), als in de TT inwoners doen mee Onderzoek wordt gedaan naar uiteenlopende roosters zelf (maatregelen om roosters zo ge- economische, sociale, ruimtelijke en organisatori- zond mogelijk te maken). Activiteiten: Participatieplan (met aandacht voor sche factoren die zorgen voor een verhoogd communicatie, educatie en financiën) risico op zwerfafval en vervuiling van de open- Aan de roosterregeling wordt gewerkt. Eind 2019 bare ruimte. De uitkomst van het onderzoek is worden hierover besluiten genomen. Wanneer we Niet alleen de gemeentelijke dienstverlening moet input voor experimenten. Bewoners in notoire 24/7 willen werken moeten ook andere organisa- beter. Ook beter gedrag van onze inwoners, onder- overlastgebieden worden intensiever betrokken tieonderdelen in de gemeente op deze momen- nemers en bezoekers moet zorgen voor minder bij de inrichting en uitvoering van gemeentelijke ten inzetbaar of bereikbaar zijn. Het betreft overlast. Daarvoor komen de volgende acties: handhaving in hun directe leefomgeving. Hierbij Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 17 zullen de 8 punten uit het initatiefvoorstel Torn fastfoodketens om minder verpakkingsmateriaal te Deze maatregelen zijn gericht op het efficiënter ‘Samen overlast te lijf: worden meegenomen. gebruiken en zwerfaval te voorkomen. vormgeven van de gemeentelijke dienstverlening. . e Voor een aantal onderdelen, handhaving verkeer Zi Maatregel 5 - ondernemers kennen de Maatregel 6 - Inzet van handhaving en op straat en op het water, zetten we in op digitali- 1 regels en nemen verantwoordelijkheid Fn | communicatie sering als belangrijk hulpmiddel bij de handhaving. Activiteiten: samenwerking met zes bedrijven- Activiteiten: Een communicatiecampagne en Maatregel 7 - investeringszones (BIZ) waarbij afspraken worden handhaving om bewoners, ondernemers en Digitale gracht gemaakt met een drietal grote ondernemingen en bezoekers in beweging te brengen een plan voor de aanpak van bedrijfsafval Activiteiten: verdere uitrol van de Digitale Gracht Als je niet aan de regels houdt, volgt handhaving. Een BIZ is een afgebakend gebied waarbinnen Zo maken we bewoners, ondernemers en bezoe- In 2019-2021 wordt de Digitale Gracht verder uit- ondernemers en/of vastgoedeigenaren samen kers bewust van de gevolgen van de gevolgen gerold. De Digitale Gracht is een dynamisch ver- investeren in het verbeteren van de kwaliteit van van hun gedrag. Er komt een publiekscampagne keersmodel, waarmee een gedetailleerd inzicht in hun bedrijfsomgeving en het bezoekersklimaat. om nut en noodzaak van een schone, hele, veilige de verkeersbewegingen op de Amsterdamse wate- Met BlZ'en worden overlastsituaties besproken. en duurzame stad onder de aandacht te brengen. ren wordt verkregen. Dit is nodig voor: Het gaat over afval en reiniging, maar zo nodig ook Doel is dat Amsterdammers, bezoekers en = het onderbouwen en ondersteunen van het ge- over overlast van bezoekers, jeugd en mobiliteit ondernemers zich beter in de openbare ruimte meentelijke beleid; (o.a. fietsparkeren). gedragen, en misstanden melden. Uiteindelijk wil- u het uitvoeren van verkeersmanagement op het len we bereiken dat de zorg voor de stad voor Amsterdamse water; Een grote opgave in de stad is het in goede banen iedereen de normaalste zaak van de wereld is, m een efficiëntere en effectievere handhaving (door leiden van het bedrijfsafval en het verminderen van een automatisme waarover je niet hoeft na te het gericht kunnen sturen op handhaving bij over- bijkomende overlast. Er komt een aanpak met denken. tredingen van de regels (zoals illegale passagiers- aandacht voor het herzien van het reinigingsrecht, vaart en overlast door geluid, hard varen e.d.). voorlichting voor ondernemers over de wijze van inzamelen en aanbieden (o.a. inpandige inzameling De prioriteit bij de handhaving op het water met en aansluiten bij collectieve afvalcontracten), Resultaat: uitbreiden digitale handhaving op behulp van de Digitale Gracht ligt bij: vernieuwende vormen van het heffen van afval- kenteken, vignet en chip = het verhogen van de pakkans door gerichte hand- belasting en het maken van strikte afspraken met Tijdpad: 2019-2021 havingsacties op hotspots en drukke tijdstippen; Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 18 = het verminderen van de illegale vaart; om het handhaven van verkeersregels bij voertui- De keten voor intelligente toegang optimaliseren = het borgen van de veiligheid op het water: door gen met een kenteken. Het toezicht dat door we waardoor we in de toekomst de uitbreiding c.q. het handhaven van snelheid en verkeersregels en politie of Boa's wordt uitgevoerd kan grotendeels schaalgrootte als stad aankunnen. We stellen een controle op geschiktheid van vaartuigen en be- door camera’s, ondersteund door ICT-systemen, stedelijk kader intelligente toegang op voor manning. worden overgenomen. Dat is een nieuwe opgave programma’s die de inzet van intelligente toegang waar structurele middelen voor moeten komen toepassen of verkennen. Hiermee wordt dubbel Het digitale monitoringssysteem (het systeem (met name voor beheer en onderhoud) en waar- werk, dubbele besluitvorming en eventuele tegen- waarmee op een digitale wijze toezicht wordt mee ook de nodige ervaring en kennis moet strijdigheden in beleid en ontheffingen voorkomen. gehouden) wordt doorontwikkeld. De illegale vaart worden opgebouwd. Gedacht wordt aan een model waarbij bestaande kan daardoor beter worden aangepakt en de hand- ‘verkeersringen’ in de stad worden gevolgd. Dat having gericht worden ingezet. Zie ook nota Varen. Cameratoezicht vindt op een aantal locaties plaats, model moet ervoor zorgen dat de druk van veel en waaronder de onderdoorgang bij het Rijksmuseum zwaar verkeer minder wordt op de binnenste G> Maatregel 8 - Uitbreiden toezicht van en de passage bij het Centraal Station. Deze tech- ringen. Zo kunnen we voldoen aan de vele (verkeers)maatregelen met camera’s nieken zijn op meerdere plekken in de stad toepas- opgaven rondom de verkeersdrukte in de stad en baar. Dit wordt uitgebreid naar de Munt, waar een het beschermen van onze kades en bruggen. Activiteiten: Naast de reguliere handhavingsinzet inrijbeperking geldt en naar het Raamplein in het en het bestaande cameratoezicht wordt in drie kader van ‘autoluwe stad’. Toepassingen zijn ook Om straks aan alle vragen van digitale hand- straten/passages, het toezicht op (verkeers)maat- denkbaar voor snorfietsen naar de rijbaan, de emis- __having/toegang en sturing te kunnen voldoen, is regelen met camera’s uitgebreid sievrije zone historisch centrum (binnenring S100), het noodzakelijk dat de huidige technologie (ANPR bescherming van zwakke kademuren en bruggen camera's) en rapportages verder worden ontwik- Door de toenemende drukte in de stad neemt (geen zwaar vrachtverkeer) en nachtelijk gebruik keld dan wel aan elkaar worden gekoppeld. de vraag naar toezicht door buitengewoon van het busplatform door bepaalde taxi's als de opsporingsambtenaren (Boa's) enorm toe. De inzet Michiel de Ruijtertunnel dicht gaat voor onderhoud. van Boa's loopt echter tegen zijn grenzen aan. Er is © zowel gebrek aan budget als aan mankracht. Cr Maatregel 9 - asl; Naast de huidige arbeidsintensieve handhavings- Intelligente toegang inzet op mobiliteit (waaronder taxi, touringcar, Resultaat: Inzetten van slimme innovatieve fietsparkeren en snorfietsen) wordt het toezicht Activiteiten: Opstellen stedelijk kader Intelligente toe- __ technieken en werkvormen met camera’s uitgebreid. Het gaat hier met name gang en inrichten technologie, data/ICT en beheer Tijdpad: doorlopend Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 19 De maatregelen bij deze doorbraak richten zich ring van de dienstverlening is geen doel op zichzelf. keerd aangeboden afval, hierbij maken we gebruik op het versimpelen en versnellen van de gemeente- Maatregelen dienen dienstbaar te zijn aan het ver- van objectedetectie. Deze auto's zijn niet de scan- lijke dienstverlening, zodat de uitvoering op straat beteren of borgen van de kwaliteit van de openbare auto's van parkeren, maar inzamelauto’s die hier spe- kan verbeteren. Het gaat hier om een ruimte en de leefbaarheid. Want een betere dienst- cifiek voor zijn uitgerust. Het is een experiment Amsterdamse ‘App-store! waarin snel nieuwe verlening betekent niet automatisch dat de overlast waarbij afval objecten aan de hand van beelden wor- toepassingen en best practises zijn toe te voegen en vermindert. En het verbeteren van de den gecategoriseerd. In het experiment wordt ge- eenvoudig te delen. kwaliteit van de openbare ruimte, levert niet per se werkt met afbeeldingen van onder andere minder meldingen op. vuilniszakken, stukken karton, hout, meubels en wit- Maatregel 10 - dienstverlening; goed. Deze beelden worden gecategoriseerd en be- { aanname, afhandeling en Deze maatregel is gericht op het uniformeren en op- __ schikbaar gesteld voor het meldingsproces, zodat de terugkoppeling meldingen verbeteren. timaliseren van het proces van meldingen en juiste vervolgprocedure kan worden gekozen. Er is het versterken van het lerend vermogen van de geen sprake van gezichtsherkenning of het scannen Activiteiten: opstellen en uitvoeren plan ter verbete- uitvoering. Doel is het verhogen van de kwaliteit, be- en detecteren van persoonlijke gegevens, zoals ken- ring van het proces meldingen reikbaarheid en continuïteit van de dienstverlening, tekens. Er is enkel sprake van detectie van afval ge- zodat we daar kunnen werken waar dat het hardst relateerde objecten. Er wordt gebruik gemaakt van Jaarlijks stijgen de meldingen openbare ruimte nodig is. beeldherkenning om beelden te analyseren waarna en overlast. De afhandeling van de meldingen enkel relevante objecten worden opgeslagen. Alle verloopt nog niet naar wens: termijnen worden over- « * „ Maatregel 11 - Technologie inzetten andere beelden worden vernietigd. Een belangrijk schreden en bewoners hebben niet altijd het gevoel - O = ter ondersteuning van onderdeel van het experiment is hoe er kan worden dat er iets met hun melding wordt gedaan. We willen - uitvoeringswerkzaamheden gewerkt met objectdetectie, waarbij de privacy het daarom het proces verbeteren, om: beste kan worden gewaarborgd. a. de openbare ruimte en leefbaarheid te verbeteren; Activiteiten: uitbreiden inzet van technologie. Op- b. de dienstverlening aan te verbeteren. zetten en uitvoeren van drie pilots (pilot effectieve Reeds aanwezige camera’s kunnen informatie geven We willen dat meldingen binnen een redelijke beeldherkenning bij grofafval; pilot van beeld naar over leefbaarheidsproblemen zoals het termijn worden opgelost en dat er op de juiste wijze effectieve uitvoering/aanpak overlast; en pilot haal- bijplaatsen van afval, fietsparkeren, jeugdoverlast, et over wordt gecommuniceerd. Tegelijkertijd willen we baarheid andere vormen van inzet technologie. cetera. Deze informatie kan acties versnellen en zo gezien de beperkte capaciteit, niet alleen meldings- problemen van openbare orde en veiligheid voor- gericht werken. We gaan experimenteren met inzamelingsauto's die komen. Door gebruik te maken van bestaande ca- Het verhogen van meldingsbereidheid en verbete- worden ingezet om beelden te herkennen van ver- mera’s om leefbaarheidsopgaven te signaleren, Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 20 kunnen toezichthouders, hosts en straatcoaches voorjaar van 2020 alle handhavers openbare fonds. Het fonds staat open voor collega's, bewoners efficiënter hun werk doen. In een pilot gaan we ruimte uitgerust worden met een bodycam. en ondernemers. na hoe we dit vorm kunnen geven binnen de © geldende privacyregels. Maatregel 12 - Innovatiefonds Doorbraak 5: Inzetten op betere landelijke Technologie kan worden ingezet om de veiligheid en het veiligheidsgevoel te vergroten. Activiteiten: opzetten fonds inclusief methodiek van Resultaat: ruimte creëren voor Amsterdamse oplossin- We verkennen de mogelijkheden en de effecten van beoordeling gen voor Amsterdamse maatschappelijke opgaven de inzet van technologie om geluid- en personen- Tijdpad: 2020 overlast tegen te gaan en donkere passages te ver- In een wereld waar de aandacht en de behoeften lichten als er iemand loopt. Voorbeelden zijn het van mensen snel veranderen, men veeleisender Deze maatregelen voor deze doorbraak zijn gericht gebruik van camera's, fel licht en artificial wordt en de technologie snel ontwikkelt, moet de op lobbytrajecten bij het Rijk voor het creëren van intelligence om personenoverlast tegen te gaan, van gemeente en de stad zich voortdurend aanpassen ruimte voor vernieuwende toepassingen (waaronder sensoren om geluidoverlast tijdig te signaleren, zicht- om tijdig de nodige en gevraagde diensten te uitbreiden gebruik camera's, invoeren statiegeld en baar te maken voor eigenaren van horecagelegen- bieden, en de openbare orde, veiligheid en financieringswijze van uitbreidingen van de hand- heden en omwonenden en ‘slimme! verlichting in leefbaarheid in de stad te borgen. Dat vraagt om be- __ havingsaanpak). Ook wordt de samenwerking met donkere straten. wegingsruimte om te proberen, te leren, weer de politie intensiever. te proberen, te leren en te doen (opschalen). 8 e De gemeente doet vanuit de verantwoordelijkheid Door in te spelen op mogelijkheden, nieuwe eisen Maatregel 13 - politie en handhaving als werkgever er alles aan om de veiligheid en het en behoeften aan experimenten voor en door AN treden op als één overheid. veiligheidsgevoel van handhavers te verbeteren ambtenaren en voor en door bewoners en onder- (o.a. door het trainen in fysieke en mentale weer- nemers kunnen innovaties ontstaan. Vaak is er Activiteiten: opstellen en uitvoeren samenwerkings- baarheid en te sturen op de inzet op leefbaarheid). incidenteel geld voor initiatieven. Maar als de plan Deze zomer is er een pilot gestart met de body- projectfase voorbij is, houdt het project op. Daarom cam. Recent onderzoek wijst uit de bodycam bij- is het wenselijk de financiering van succesvolle initia- Intensieve samenwerking met de ketenpartners is es- draagt aan een groter veiligheidsgevoel en aan een tieven structureler te maken door een sentieel voor een goede en efficiënte uitvoering van afname van het aantal incidenten. De eerste hon- innovatiefonds. Het voorstel is dat het om business het werk door onze handhavingsorganisatie. Het gaat derd Boa's zijn uitgerust met een bodycam. cases gaat, met een terugverdientijd van drie tot vijf om de samenwerking met de gemeentelijke diensten Als de evaluatie positief uitvalt, zullen in het jaar, waarna middelen terug keren in het Innovatie- en om de samenwerking met de politie. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 21 In de afgelopen jaren is die samenwerking op tal van Bij acties kan gezamenlijk worden opgetreden, waar- Samen met Openbaar Ministerie zorgen voor draag- onderdelen tot stand gekomen. Bijvoorbeeld bij de bij briefing en debriefing een onderdeel vlak en uitbreiding van cameratoepassingen. gezamenlijke inzet in gebieden, bij scooteracties, vormen. Ook is er samenwerking en afstemming evenementen, bij controle op verkoop over informatie-uitwisseling, ontwikkeling van Inzetten op het gelijkwaardig dragen van kosten en van tweedehandsgoederen, taxicontroles, veilig vakmanschap en de directe toezichttaken. opbrengsten vanuit het idee: meer digitaliseren; openbaar vervoer en cameratoezicht. Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerdop efficiënter werken; creëert ruimte voor meer welke manier de samenwerking in de toekomst een fysieke handhavingswerkzaamheden op straat; en zo In de gebieden wordt samengewerkt bij het nieuwe stap kan maken. De onderzoeksresultaten en de gezagsverhouding versterken dat leidt tot beter afstemmen van prioriteiten en een gezamenlijk aanbevelingen worden in het vierde gedrag en het beter aan de regels houden. veiligheidsbeeld en bij de op basis van informa- kwartaal verwacht. Op basis van die bijeenkomst en tiegestuurde inzet van handhaving en politie. de onderzoeksuitkomst worden de samenwerkings- In 2020 neemt het Rijk een beslissing over het Er wordt wederzijds ondersteund door het doorge- plannen voor gemaakt. invoeren van statiegeld op kleine plastic flessen. Dat ven van signalen en verlenen van back up bij moet leiden tot minder plastic flessen bij het zwerf- aanhouding, ID-controle en het tegengaan van agres- © & Maatregel 14 - Samen met het Rijk afval. Het Rijk heeft met het verpakkend bedrijfsleven, sie en geweld. De inzet van onze handhaving is ge- mi werken aan draagvlak digitalisering en gemeenten en andere betrokken partijen afspraken richt op leefbaarheid. Handhaving van de openbare invoering statiegeld gemaakt. Er komt 70 tot 90 procent orde is een taak van de politie. In beginsel worden minder plastic drankflesjes in het zwerfafval terecht en handhavers niet ingezet in gevaarlijke situaties, maar Activiteiten: Samenwerkingsverbanden opzetten en 90 procent van kleine plastic drankflessen wordt gere- de ervaring leert dat ook bij leefbaarheidsovertredin- verstevigen cycled. Als die doelen niet worden gehaald, wordt in gen zij (kunnen) worden geconfronteerd met agres- het voorjaar van 2021 statiegeld ingevoerd. sief gedrag. De handhaver kan daarbij niet altijd een We zetten in op het verstevigen van de banden met stap terug doen, bijvoorbeeld omdat de agressie te het Rijk. Door inzichten te delen en de maatschappe- _ Dit voornemen heeft een paar beperkingen. groot is, omdat de ruimte om weg te komen er niet is _ lijke opgaven in Amsterdam toe te lichten werken we _ Statiegeld geldt niet voor alle plastic flessen en of omdat omstanders zich ermee bemoeien. Hand- aan draagvlak. Zo willen we draagvlak creëren voor drankverpakkingen. Er is geen verplichting voor havers kunnen beschikken over geweldsmiddelen als vernieuwende oplossingen voor digitale handhaving supermarkten en grote verkooppunten om de de noodzaak kan worden aangetoond. Deze mid- en toezicht, een nieuwe verdeling tussen de (extra) plastic flessen met statiegeld in te nemen en er delen kunnen als verdedigingsmiddel worden ge- inkomsten voor het Rijk en de gemeente (project sa- wordt geen statiegeld op blikjes ingevoerd. We gaan bruikt om de tijd te overbruggen totdat de politie ter menwerking met het Openbaar Ministerie), maar daarom onderzoeken of we als Amsterdam een plaatse is. ook de invoering van statiegeld. eigen statiegeldbeleid kunnen invoeren. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 22 inzet op de juiste momenten. Verbeteringen worden wanneer de opgave in de stad verwacht wordt. Wer- capaciteit bereikt door een goede koppeling van opgave en ken aan het verbeteren en meer in relatie tot elkaar beschikbare inzet; het in kaart brengen van ‘het ritme brengen van, volledige en gecombineerde data over Resultaat: scherpere koppeling beschikbare in de stad’, het bij elkaar brengen van de beschikbare werktijden, openingstijden van horeca, evenemen- financiën aan uitvoeringswerkzaamheden data over de opgave, inzet en resultaten en de ana- ten, drukte, verkeersstromen en weersverwachtin- Tijdpad: 2020 lyse daarvan leiden tot scherpe voorstellen voor invul- gen. Hiervoor wordt de inzet van de ‘verkenners’ ling van de aanpak (keuzes van in te zetten verbreed. Verkenners signaleren overlast(situaties) en Deze maatregelen richten zich op de financiën en de instrumenten en functies uit het uitvoeringspalet). koppelen dit aan de juiste inzet en oplossing. Hierbij koppeling met uitvoeringswerkzaamheden. Er is on- Werkwijze: 1) data, 2) analyse op het niveau van de kunnen we ook denken aan combinaties van functio- voldoende budget om alle gewenste taken en no- stad én per gebied 3) knelpunten en 4) aanpak. narissen uit het sociaal en fysiek domein, bijvoor- dige werkzaamheden uit te voeren. Er moeten beeld school- en buurtconciërges, keuzes worden gemaakt. Om prioriteiten te kunnen De verschillende opgaven in de gebieden zijn winkelstraatmanagers, et cetera. De informatie hier- stellen moet er een scherpe koppeling zijn van het leidend voor de prioriteitstelling van onze inzet. Insa- uit kunnen we inbrengen in plannings- software voor beschikbare budget aan alle uitvoeringstaken. De ca- ___menspraak met partners en belanghebbenden, bij- het bepalen van de inzet van medewerkers en het paciteit is leidend voor wat we kunnen doen. Dat be- voorbeeld bewoners en ondernemers, worden de berekenen van optimale routes. tekent dat de capaciteit inzichtelijk moet zijn en dat opgaven in kaart gebracht. We kijken hierbij naar het bestuurlijk team kan afwegen waar en wanneer harde en zachte informatie. Zo nemen we bijvoor- De inzet is gericht op de implementatie van één be- inzet wordt gepleegd. beeld het aantal (overlast)meldingen mee, analyseren heersystematiek van waaruit de coördinatie van we eigen registraties maar gaan we ook in gesprek werkzaamheden plaatsvindt. Maandelijks worden er ® Maatregel 15 - met bewoners, ondernemers en bezoekers. Samen voor heel Amsterdam uniforme metingen Î Eén beheersystematiek komen we tot de opgave en daarmee ook tot de uitgevoerd en informatie verzameld die worden ont- maatregelen die we kunnen treffen. We ontwikkelen sloten via een dashboard. De doorontwikkeling van Activiteiten: Ontwikkelen van één beheersystema- instrumenten om de voortgang per opgave, per ge- dit dashboard met onder andere geografisch kaart- tiek van waaruit per gebied de onderwerpen van bied en per maatregel te monitoren. materiaal helpt om de informatiesturing te vergro- inzet worden benoemd (soms jeugd soms afval, ten. Stap voor stap ontstaat een Amsterdamse soms verkeer) We investeren in onze informatiepositie, gericht op methodiek met een gebiedstypering met elk een re- meer gebruik van slimme analyses (tactisch en strate- _guliere inzet, aangevuld met communicatieve, parti- Doelstelling is dat we op een efficiënte en gisch). Op operationeel niveau wordt de beschikbare __ cipatie-, innovatieve of handhavingsmaatregelen. effectieve manier ons werk uitvoeren. Effectievere uitvoeringscapaciteit efficiënt ingezet daar waar en (Ondersteunt maatregel 1) Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 23 e/o à ®e Maatregel 16 - Meer flexibele inzet in de stad toeneemt, de ogen en oren op straat ont- boord. Hiernaast wordt het mogelijk om een beter van handhaving breken en bevoegde handhavers schaars zijn op de ar- loopbaantraject voor medewerkers te ontwikkelen beidsmarkt. In de nieuwe organisatie moeten we en kan toezicht en de handhaving efficiënter Activiteiten: opstellen en inrichten van een palet aan daarom op een vernieuwende wijze om gaan met het worden vormgegeven door niet meer voor alle gedifferentieerde handhavingsfuncties organiseren van de capaciteit. taken volledig bevoegde handhavers in te zetten. De handhavingsorganisatie binnen de gemeente Differentiatie in functies en meer doorstroommoge- Het ontwikkelen van een palet aan functies heeft een beschikt momenteel grotendeels alleen over volledig lijkheden zijn nodig om de grote opgave te bredere focus dan Toezicht en Handhaving. Gast- bevoegde handhavers. De opgave waar het nieuwe kunnen realiseren en het werk aantrekkelijker te heren en -vrouwen en buurt-, school-, winkel- en organisatieonderdeel Toezicht en Handhaving van de maken. Met het ontwikkelen van een breed palet straatconciërges kunnen taken uitvoeren die openbare ruimte (THOR) voor staat, wordt steeds gro- aan functies wordt bij de instroom van nieuwe informatie opleveren voor uitvoeringswerkzaam- ter, net als de vraag om capaciteit. Dit terwijl de drukte medewerkers een veel breder potentieel aange- heden. Bijvoorbeeld bij reiniging en afvalinzameling OO Impact OO zelfstandigheid Straatcoach (SAOA) Host School-, winkel- en Gastheer/-vrouw (pleinen/fietscoach) straatcoaches Openbare Ruimte Signaleren Signaleren Signaleren Signaleren Informeren Informeren Informeren Informeren Controleren Aanspreken Attenderen Attenderen Aanspreken Grenzen stellen Aanspreken Grenzen stellen Corrigeren Corrigeren Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 24 in de stad. Deze ontwikkeling wordt verder uitge- keling. Om de instroom van personeel op langere De opgave in de openbare ruimte is groot en veel van werkt in een palet en wordt een structurele com- termijn te borgen werken we als erkend leerbedrijf de maatregelen die de overheid neemt in de open- ponent in de manier waarop wij handhaving samen met de ROC-opleidingen aan het vergroten bare ruimte gaan gepaard met geboden en verboden. en toezicht organiseren. van het aantal mbo-studenten in de veiligheidssec- Vaak is het bij nieuwe maatregelen niet duidelijk hoe tor. Ook bieden we voldoende leer- en stageplaat- deze gehandhaafd kunnen worden. Extra budget voor © © Maatregel 17 - Werven en opleiden van sen en bieden gediplomeerden perspectief op een handhaving is niet gelijk voor handen. Als er prioritei- RN nieuwe uitvoeringsmedewerkers baan. ten worden gesteld is niet altijd duidelijk ten koste van (waaronder zeer nadrukkelijk handhavers) De aanpak voor handhavers wordt de komende pe- welke bestaande capaciteit deze nieuwe gaat. riode ook voor de overige uitvoeringsmedewerkers Activiteiten: Het starten van een wervingscampagne toegepast. Hierbij kijken we ook nadrukkelijk naar Bij nieuwe regels in de openbare ruimte wordt voor nieuwe handhavers koppelingen met werkgelegenheidsprojecten. Op de daarom en aparte handhavingsparagraaf in de wat langere termijn willen we ook onderzoeken op raadsvoordracht opgenomen. Deze paragraaf De handhavingscapaciteit is in de afgelopen jaren welke wijze we ook andere beroepsgroepen een bre- geeft inzicht in reikwijdte, budget, capaciteit en prio- toegenomen en zal in de komende periode ook toe- dere rol kunnen geven bij het toezicht op straat. riteit; oftewel hoe deze nieuwe regel zal nemen om aan de groeiende vraag te kunnen vol- worden gehandhaafd (conform de motie bij de Voor- doen. In de komende jaren zal er door pensionering jaarsnota door de Raad aangenomen, motie 604 een grote uitstroom van handhavers zijn. Door de As Ee handhavingsparagraaf). krappe arbeidsmarkt is het moeilijk om voldoende gekwalificeerde nieuwe handhavers te werven. Het Resultaat: scherpere koppeling beschikbare ® Maatregel 19 - organisatie - Programma ‘werving en onboarding’ ontwikkelt een financiën aan uitvoeringswerkzaamheden ig informatiepositie en sturing arbeidsmarktstrategie om nieuwe medewerkers te Tijdpad: 2020 werven voor het totale ‘handhavingspalet’, waar- Activiteiten: dasboard voor strategisch onder gastheren en -vrouwen, centralisten, toezicht- De maatregelen bij deze doorbraak richten zich op management en bestuur houders en handhavers. We monitoren periodiek de organisatorische processen. Nieuw beleid wordt niet ontwikkeling van ons personeelsbestand, zodat we eerder vastgesteld dan wanneer voldoende uitvoe- Naast informatie voor de tactische inzet van kunnen anticiperen. ringscapaciteit is geregeld. mensen en materieel (zie maatregel 18) is ook goede . © managementinformatie noodzakelijk voor sturing van Zoals een goede werkgever past, richten we ons op p) Maatregel 18 - organisatie - de organisatie en het afleggen van het binden van medewerkers door het bieden van 17 handhavingsparagraaf verantwoording aan het bestuur. Deze strategische een vaste aanstelling, een inwerkprogramma met informatie wordt ontsloten in een dashboard. Zie mentoren, scholing, diplomering en loopbaanontwik- _ Activiteiten: opname handhavingsparagraaf verder hoofdstuk 7. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 25 | 6 | Hoe gaan we dat doen? Governance satie maakt het makkelijker om te werken waar de stad ons het hardst nodig heeft. Om kennis te Waar staan we nu? delen, om betere doorgroeimogelijkheden voor me- Het doel van de gemeente is gezamenlijk zorgdra- dewerkers te krijgen, het werk te verdelen en samen gen voor een schone stad, waar het prettig en vei- oplossingen te vinden voor waar we in de praktijk lig is om te zijn. We zien door wisselende en soms tegenaan lopen. Bovendien kunnen we per gebied tegenstrijdige prioriteiten en verkokering dat het in één keer bekijken wat er nodig is, in plaats van niet altijd lukt om zichtbaar met één gezicht aan- drie keer. De inrichting van de directie Toezicht en wezig te zijn in de openbare ruimte. Werkproces- Handhaving en de directie Afval en Grondstoffen sen en planningen sluiten niet altijd op elkaar aan wordt 1 november 2019 afgerond. De directie en we gebruiken verschillende informatiebronnen Stadswerken bestaat sinds september 2018. op verschillende manieren. We zijn vaak passief naar onze collega’s bij andere organisatieonder- Bestuurlijk Team delen. En hoewel we gebiedsgericht werken Het Bestuurlijk Team (BT) is verantwoordelijk voor \ Ë ontwikkelen, werken we nog aan bod en niet de bestuurlijke doorbraken. Zij verstrekt hiervoor \ ke / vraaggericht, of dubbelen we onze inzet. Bewo- opdrachten aan de ambtelijke organisatie via dit un b nente Î MK ners hebben geen boodschap aan te weinig sa- Masterplan. Dit Masterplan reikt daarmee verder \ î menwer dan de beschikbaar gestelde middelen en geeft king tussen de gemeentelijke onderdelen. Col- ook nadrukkelijk sturing aan de inzet en prioritei- k Ë lega's willen wel samenwerken, maar worden ten binnen de verschillende directies via de mid- Ì 8 gehinderd door onze eigen structuren en regels. delen van het Masterplan. De inzet vanuit de N bestaand budget is niet opgenomen in dit plan, Om samenwerking in de openbare ruimte te wat betekent dat bijvoorbeeld de inzet op regu- 5 versterken heeft het college van B&W 26 maart liere handhavingstaken en reiniging niet is be- 2019 besloten de uitvoeringscapaciteit samen te schreven in het Masterplan. Dit betekent dat de nend brengen in het nieuwe cluster Stadsbeheer. Dit be- eindverantwoordelijkheid voor de reguliere inzet staat uit de directies Toezicht en Handhaving ten aanzien van Handhaving en Reiniging de ver- Openbare Ruimte (THOR), Stadswerken en Afval antwoordelijkheid blijft van respectievelijk de bur- en Grondstoffen. De vorming van één grote organi- gemeester en de verantwoordelijke wethouders. In s j í Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 26 Wik het Masterplan zijn wel nadere afspraken aange- kondigd over de samenwerking tussen de burge- meester, wethouders en de stadsdelen. Het BT Burgemeester en wethouders neemt integraal de verantwoordelijkheid over deze inzet. Om de uitvoering van het Masterplan te versnellen, heeft het BT de doorbraken verdeeld. Het BT stelt aan de Masterplan Handhaving en Reiniging hand van het geschetste kader in dit Masterplan Gebied 1 Gebied2 Gebied 3 prioriteiten voor inzet en capaciteit. Het BT komt één keer per kwartaal bij elkaar. Het figuur op de volgende pagina geeft de edet Handhaving Reiniging Mobiliteit Dienstverlening positionering van het Masterplan weer. Hierbij is het uitgangspunt dat het Masterplan stuurt op Veilig Schoon Openbare ruimte Dynamisch Burgergericht de extra inzet in met name de meest kwetsbare gebieden. Dit zijn in eerste instantie drie gebie- den, dat kan op termijn worden uitgebreid. Naast dat het BT verantwoordelijk is voor de uit- voering van de doorbraken van het Masterplan, zal het BT ook de plek zijn voor toetsing van de handhavingsinzet. De daadwerkelijke inzet van ee handhaving blijft de verantwoordelijkheid van de mmm mmm mmm mm NS burgemeester, waarbij de burgemeester zich producten Stadsdeelvoorzitters team van B&W 0 nadrukkelijk zal laten adviseren door de stadsdeel- voorzitters. Hierbij zal ook gezamenlijke afstem- ming moeten plaatsvinden, aangezien de burge- meester ook stedelijke prioriteiten over alle stadsdelen heen zal moeten afwegen. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 27 Cluster directeur Stadsbeheer Uitvoeringsteam en de betrokken ketenpartners. Hierbij wordt na- De directeur Stadsbeheer is opdrachtnemer van De programmamanager organiseert een uitvoe- drukkelijk ook gekeken naar bestaande overleg- het Masterplan en is daarmee verantwoordelijk ringsteam Masterplan. Het uitvoeringsteam be- gen om bij aan te sluiten. voor de ambtelijke realisatie van het Masterplan. staat uit vertegenwoordigers uit de drie gebieden Programmateam Voor de uitvoering van het Masterplan wordt een programmateam ingesteld onder aanvoering van Bestuurlijk Team een programmamanager. Het programmateam is . ee verantwoordelijk voor de gestelde bestuurlijk Masterplan Handhaving en Reiniging doorbraken. De programmamanager is het eerste aanspreekpunt voor de directeur Stadsbeheer. Toezicht en handhaving openbare ruimte De programmamanager is een directe gespreks- partner voor de betrokken directeuren en heeft, EERENS RSE indien nodig (in overleg met de directeur Stads- Verkeer en openbare ruimte beheer), doorzettingsmacht op de directies die betrokken zijn bij het Masterplan. De programma- Stadswerken - schoon manager rapporteert via de directeur Stadsbeheer RENEE aan het BT over het Masterplan. Dienstverlening De programmamanager wordt ondersteund door stadsdelen een beperkt programmateam, wat bestaat uit een secretaris, een financieel controller en een Gebied Gebied Gebied communicatiedeskundige. Daarnaast heeft de Centrum Oost Zuidoost Nieuw-West zz . en de Wallen Amsterdamse Poort Geuzenveld en Slotermeer programmamanager één keer in de twee weken H-buurt Sloterdijk en Wildeman een overleg met uitvoeringspartijen van het Masterplan en één keer per maand overleg met de betrokken directeuren. Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 28 7 | Wanneer gaan we dat doen? | mmm 4 |___In het Masterplan zijn zeven doorbraken opge- cijfermatige en of kwalitatieve beschrijvingen, nomen. Deze doorbraken zijn opgebouwd uit waarbij wordt aangesloten bij bestaande monito- negentien maatregelen. Over de voortgang van ringssystemen, om te voorkomen dat er meerdere de uitvoering van het plan wordt periodiek gerap- rapportages naast elkaar gaan bestaan. Alle : DN porteerd. Het is een plan voor de komende drie ervaringen en input wordt gebruikt om jaarlijks er; | Ì t jaar. De uitvoering en implementatie van de maat- waar nodig de aanpak bij te stellen. & Ì regelen zijn gepland in de periode 2019 tot en met Pe 5 2022. Jaarlijks wordt de tussenbalans opgemaakt Kijk voor het overzicht van de planning Doorbraken en en de behaalde resultaten per doorbraak op een en Maatregelen op de volgende pagina. - 8 rij gezet. De voortgang wordt onderbouwd met ee s * a 4 en A. | N € ; | J FE Á \ eh Û 4 NS Ti en En UR ET Kh BS je … | LN ae EENS | K | december 2019 | 29 Doorbraken Maatregelen Planning 2020 CE men LEE EE 2. Sociale innovatie & preventieve handhaving | bewoners doen mee mn EE EE mmm EZ EE ommen TE mm Te 5. Inzetten op betere landelijke wet- en regelgeving | 19)Pole & handha EE mm En Masterplan Handhaving en Reiniging | december 2019 | 30 et: Ban eN ra dee 8 | Wat kost het br a Om de gestelde bestuurlijke doorbraken te naar ca. € 16,2 miljoen voor een heel begrotings- GE Ws realiseren en versneld te kunnen uitvoeren dan jaar. Voor het resterende bedrag, van afgerond € 9 m- 8 Ss n. wel sterk te stimuleren zijn in het coalitieakkoord miljoen dat vanaf 2022 beschikbaar is, vindt een | ps ; Pl Bers, bedragen opgenomen. Dit college stelt extra verdere verdeling plaats over de verschillende B Al Kn á ee, middelen (oplopend tot € 25 miljoen structureel onderkende doorbraken waarbij rekening is gehou- ZN d Sen U per jaar) beschikbaar om uitvoering te geven aan den met de geïnventariseerde knelpunten in het He lo " het Masterplan Handhaving en Reiniging. In 2019 domein Handhaving en Reiniging. De verdeling WE | € 13,5 miljoen, € 21 miljoen in 2020, € 24 miljoen wordt nog niet meerjarig structureel vastgelegd Re AN in 2021 en structureel € 25 miljoen vanaf 2022. om zo flexibeler te zijn in het prioriteren van maat- Sn d Het college stelt voor om de middelen van het regelen. Hierbij wordt rekening gehouden met KOL? V 8 HANDH/ Masterplan te verdelen aan de hand van de zeven structurele kosten, zoals loonkosten van vaste En __ mann m bestuurlijke doorbraken. medewerkers, die naast de reeds ontstane structu- Ee Je \ men mm en nm rele kosten zullen worden opgebouwd als gevolg EE ER In 2019 was € 13,5 miljoen (2/3 begrotingsjaar) be- van het Masterplan. een Ed schikbaar welke vooruitlopend op de vaststelling ne Ë van het Masterplan is ingezet op de plekken waar Eventuele wijzigingen ten aanzien van de doorbra- EN d | het meest nodig was. Dit zijn (met name) de drie ken of prioritaire gebieden met een mogelijk effect ï GE nd prioritaire gebieden, Bijlmer Centrum, Geuzenveld- op het bestedingsritme worden conform financiële EAV RE, 5 Slotermeer en Centrum-West/Oost. samenwerkingsafspraken (FSA) zoveel mogelijk bij ED 0 dee N VE BN het hoofdbesluitvormingsmoment (Voorjaarsnota) edn Rs RE 8 De continuering van de middelen in 2020 betekent gemeld. Indien dit qua timing niet mogelijk is, bie- EA yr N DN d dat het bedrag van 2019, € 13,5 miljoen oploopt den de FSA ruimte voor melding bij de begroting. zo od s be dln EN Ö fd 5 | 4 | december 2019 | 31 \ Masterplan Handhaving en Reiniging … … <0 …el
Onderzoeksrapport
32
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1776 Datum indiening 10 september 2019 Datum akkoord 11 oktober 2019 Publicatiedatum 15 oktober 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake het voorkomen van dakloosheid als gevolg van scheiding. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Het woningtekort in Amsterdam is enorm. Dit heeft tot gevolg dat er woningzoekenden in een noodsituatie zijn die op straat belanden omdat zij niet aan een woning kunnen komen. Wanneer mensen bijvoorbeeld scheiden hebben zij binnen afzienbare tijd woonruimte nodig die er vaak niet is, zeker niet in het betaalbare segment. De fractie van de ChristenUnie maakt zich ernstig zorgen over het woningtekort en het feit dat er als gevolg daarvan mensen dakloos (dreigen te) worden. Een ieder heeft recht op een dak boven zijn hoofd en hoewel Amsterdam altijd de ambitie uitsprak dat er in de stad niemand op straat slaapt is dat wel degelijk het geval. Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoeveel mensen met een urgentie die zij kregen als gevolg van een echtscheiding met zorg voor kinderen wachten momenteel op een woning? Is er al zicht op de cijfers over de eerste helft van 2019? Wat was toen de wachttijd voor deze categorie? Antwoord: Echtscheiding met zorg voor kinderen geeft niet per definitie recht op een urgentieverklaring. Daartoe moet er, kort samengevat, een situatie zijn van dreigende dakloosheid of problematisch inwonen. Evengoed is bij veel urgenties een echtscheiding of relatiebreuk oorzaak van de situatie. Van 1 januari tot 1 september 2019 heeft Amsterdam urgentie toegekend aan 249 gezinnen. Bij 105 (ofwel 42%) van die gezinnen is er sprake van een echtscheiding of relatiebreuk. Bij de overige was er een andere oorzaak dan scheiding of relatiebreuk: vooral een situatie van problematisch inwonen met schoolgaande kinderen en in mindere mate een ernstig medisch probleem. 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Neng Loze Gemeenteblad Datum 15 oktober 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 10 september 2019 De urgentieverklaring geeft het recht om een half jaar lang met voorrang te reageren op woningen in Woningnet. In 2019 heeft 89% van de urgenten binnen 6 maanden een woning gevonden. De tijdsduur tussen het verkrijgen van urgentie en de woning wordt in Woningnet geregistreerd, maar er wordt in dat systeem niet bijgehouden of echtscheiding of relatiebreuk reden was voor toekenning van de urgentie. Daarom is het gevraagde cijfer niet leverbaar. 2. Hoeveel mensen zijn volgens het college dakloos geworden omdat niet op tijd een woning voor hen werd gevonden? Welke oorzaken ziet het college daarvoor en hoe kunnen deze volgens het college bestreden worden? Antwoord: Het zoeken en vinden van woningen is de verantwoordelijkheid van de burger zelf, uitgezonderd enkele kwetsbare groepen en statushouders, waarvoor de corporaties en de gemeente een woning zoeken. Van diverse groepen urgent woningzoekenden registreert Woningnet wel de wachttijd, maar een cijfer dat antwoord geeft op de bovengenoemde vraag is niet beschikbaar. 3. Welk alternatief is er voor mensen die bijvoorbeeld door een scheiding zonder zorg voor kinderen geen eigen (huur)woning achterlaten, wat een eis is om in aanmerking te komen voor een andere woning, maar voor wie de situatie dermate urgent is dat zij dreigen dakloos te worden? Antwoord: Bij echtscheiding of relatiebreuk hebben mensen vaak een huisvestingsprobleem dat ze in eerste instantie zelfstandig moeten oplossen, waar mogelijk door logeren en inwonen bij familie of vrienden, of door tijdelijke woonruimte te vinden binnen of buiten Amsterdam. De schrijnende realiteit is dat maar heel weinig mensen binnen enkele maanden een woning kunnen vinden in Amsterdam, uitgezonderd het meest kapitaalkrachtige deel van de bevolking. Eris sprake van een overspannen woningmarkt en het tekort aan betaalbare woningen of tijdelijk onderdak na echtscheiding is groot. Het college zet dan ook volop in op de bouw en het behoud van betaalbare woningen. Nu ís urgentie alleen mogelijk voor echtscheiding (en relatiebreuk) mét zorg voor minderjarige kinderen. Als dat verruimd zou worden naar echtscheiding zonder zorg voor kinderen dan zou dat leiden tot honderden urgenties extra per jaar. Het aandeel beschikbare woningen voor reguliere woningzoekenden daalt daardoor sterk en de wachttijd (inmiddels meer dan 15 jaar) loopt dan verder op. Dit is niet wenselijk. Verder kan de gemeente voor mensen met modale en hogere inkomens in geen geval alternatief bieden, omdat urgenties alleen voorrang geven voor sociale huurwoningen. Daarvoor geldt een door het rijk vastgestelde inkomensgrens van € 42.436,- (bruto huishoudinkomen, prijspeil 2019). 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Neng Loze Gemeenteblad Datum 45 oktober 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 10 september 2019 4. Heeft het college zicht op de omvang van de groep mensen die als gevolg van een scheiding dakloos dreigen te worden in de aankomende maanden? Antwoord: Het college heeft geen zicht op dreigende dakloosheid als gevolg van scheiding in de komende maanden. Het aantal echtscheidingen geregistreerd in de Basis Registratie Personen (BRP) is bekend, maar niet het aantal waarbij dakloosheid dreigt op te treden. Het verlaten van een gezamenlijke woning en eventuele situatie van dreigende dakloosheid voltrekt zich meestal veel eerder dan de formele voltrekking van de echtscheiding of verbreking van geregistreerd partnerschap bij de rechter. Registratie van een scheiding in de BRP bij de gemeente is pas mogelijk als de scheiding geregeld is bij de rechtbank. 5. Indien iemand in een eigen woning heeft gewoond met een partner (getrouwd of geregistreerd partnerschap) en de partner stond ingeschreven bij Woningnet maar de betreffende persoon zelf niet, het stel gaat scheiden en de betreffende persoon dreigt op straat te raken, kan de betreffende persoon dan aanspraak maken op de opgebouwde wachttijd van de partner? Zo nee, waarom niet? Is het college dan bereid daar verandering in te brengen? Antwoord: Inschrijfduur in Woningnet is persoonsgebonden, op basis van artikel 2.4.4 van de Huisvestingsverordening. Het mogelijk maken van het overnemen van inschrijfduur van ex-partners heeft verstrekkende gevolgen voor het systeem van woonruimteverdeling in het algemeen. Bij echtscheidingen waarin geen van de (ex-) partners veel inschrijfduur heeft, biedt zo'n regeling ook geen oplossing voor degene die de woning verlaat. Het aantal mensen dat van zo'n regeling gebruik zou maken kan erg groot zijn, ook misbruik en fraude zijn denkbaar. In het kader van de fundamentele discussie woonruimteverdeling worden in regionaal verband andere opties besproken om woningzoekenden met spoed (bijvoorbeeld wegens echtscheiding) meer kansen te geven. De definitieve keuzes in aanpassing van het systeem van woonruimteverdeling worden in regionaal verband nog uitgewerkt, vervolgens worden deze aan uw raad voorgelegd. Toelichting door vragensteller: De lijst van mensen met een urgentieverklaring (dus niet allen van hen die in scheiding liggen) is lang, dat beseft de vragensteller terdege en dat baart zorgen. Toch zullen we voor al deze mensen passende woonruimte moeten vinden. 6. Hoeveel mensen die op de wachtlijst staan met een urgentieverklaring zijn momenteel dakloos doordat de wachtlijst zo lang is? Antwoord: Er zijn geen signalen dat er mensen met urgentie letterlijk dakloos zijn. Bij reguliere urgentieverklaringen (wegens medische of sociale problemen) krijgt de houder een voorrangspositie op Woningnet, men moet zelf zoeken en reageren. De urgentieverklaring geeft daarbij voorrang gedurende 6 maanden. In het eerste halfjaar 2019 heeft 89% van alle urgenten binnen 6 maanden een woning gevonden (40% binnen 3 maanden, 49% tussen 3 en 6 maanden). De gemeente 3 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R weing Loze Gemeenteblad ummer - -. . Datum 45 oktober 2019 Schriftelijke vragen, dinsdag 10 september 2019 heeft vaak contact met degenen die langer dan 6 maanden zoeken, daarbij zijn er geen signalen ontvangen dat deze mensen dakloos zijn. De meesten verblijven op een inwoon- of logeeradres, een klein aantal verblijft in de noodopvang voor gezinnen. 7. Hoe worden deze mensen geadviseerd en verder geholpen? Antwoord: Ín de Huizen van de Wijk en door sociale wijkteams worden mensen zoveel mogelijk geholpen met zoeken naar een woning vanuit hun bestaande woning, logeer- of inwoonadres. Via de preventieve aanpak van het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen is daar een nieuw hulpmiddel voor ontwikkeld, de Woonwaaier. Deze geeft een scala van tijdelijke en permanente oplossingen zowel op het gebied van wonen als financiën. Dit geeft gezinnen en hulpverleners een nieuwe steun bij het zetten van stappen richting een stabiele en duurzame leefsituatie. Tenslotte kunnen mensen ook bij stichting IWOON terecht voor ondersteuning bij het zoeken naar woonruimte. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
8 5 | | | dT 8 Bin Eee : | Amsterdam, 29/9-2013 | 5 S …E8 || ie (eg | De E s 58 His Geachte B&W en de raadsleden, Sl 5, ETE ee 0 ki 5 Sla slo 5 £ 4 1) md HE 1 …E E Ee | Via de WOZ-beschikking hebben we voor onze object woningen jb Hebriden da 1 te ed ee Hoo ä sl Amsterdam een behoorlijk hoge bedrag, van min of meer t.o.v. vorige jaar 14 % meer WOZ-====— | waarde van uw gemeente ontvangen terwijl al paar jaar de alle verkochte huizenprijzen nogsteeds aan het dalen zijn. Volgens het CBS is verkochte bestaande koopwoningen in december 2012 6,3 % goedkoper | dan in december 2011. De huizenprijzen van verkochte bestaande woningen komen overeen | met die van begin 2004, berekende het Centrale Bureau voor Statistiek, De onderzoeken van de vereniging eigenhuis toont aan dat de waarde van de dure woningen extra is verminderd. | Natuurlijk hebben we hiertegen officiel onze bezwaren aangetekend maar u kunt de verdere | prodecure en irritatie voorkomen. We kunnen in alle zekerheid zeggen dat de taxaties op basis | van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen niet kloppen. Het zijn niet een geschikte referentiepanden omdat de liggen, bezonning en kwaliteit vän de omgeving veel beter is, Op onze straat is het huis nummer « …al ruim drie jaar voor een bedrag van 380 euro zonder ij . resultaat te koop gestaan laat staan van 15 % meer, … a _ Daarom vragen we u als onderstaande woning eigenaren, minimaal de WOZ-waarde van Ee vorige jaar te hanteren wanneer u niet 6,3 % waarde Vörmindering wilt toepassen. | | Met vriendelijke groet, ee B ee man 4 | Noot: We komen nu achter elak Voer ODZe evacó Zeifole zt ME won hagen verschille ole WOL waarde wordle focgipn sC. __Naam andtekening Straat en huisnummer |
Raadsadres
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Amendement Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 419 Publicatiedatum 29 april 2016 Ingekomen onder AX Ingekomen op donderdag 21 april 2016 Behandeld op donderdag 21 april 2016 Status Ingetrokken Onderwerp Amendement van het lid Van Lammeren inzake de Agenda Dieren (geen verkoop van puppies en kittens in dierenwinkels). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Agenda Dieren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 261). Overwegende dat: — erop dit moment nog in enkele dierenwinkels in Nederland verkoop van puppies en kittens plaatsvindt, waaronder in Amsterdam; — de verkoop van puppies en kittens in dierenwinkels slecht is voor het welzijn van het dier omdat er geen socialisatie plaatsvindt, de dieren niet buiten komen, er geen interactie met mensen is en de verblijven erg klein en zonder speelmogelijkheden zijn, en bovendien tot impulsaankopen leidt; — puppies en kittens in dierenwinkels uit de malafide handel kunnen komen. Besluit: — op pagina 20 de volgende tekst toe te voegen: “Het verkopen van puppies en kittens in dierenwinkels is slecht voor het welzijn van het dier. Amsterdam zal er bij de Rijksoverheid op aandringen dit in Nederland te verbieden”; — inde tabel op pagina 20 als nieuwe rij toe te voegen: Geen verkoop van Amsterdam dringt bij de Wethouder Dierenweizijns- puppies en kittens Rijksoverheid aan opeen Dierenwelzijn organisaties in dierenwinkels verbod op de verkoop van puppies en kittens in dierenwinkels Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, BWK % Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, x Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid Ter kennisnamelijst, woensdag 8 juni 2011 Ruimtelijke Ordening TKN 1 Het voorbereidingsbesluit als instrument. (BD2011-004482) Grondzaken TKN 2 Restitutie canonbetaling voor zeven erfpachters Pedro de Medinalaan. (BD2011-004446) TKN 3 Beantwoording openstaande toezeggingen en termijnagenda raadscommissie BWK. (BD2011-00541 1) TKN 4 Beantwoording vragen in commissie ROW 4-11-2009 van raadsleden Willemse en Van Doornick over afschrijvingstermijnen bij bouwwerken. (BD2011-005280) TKN 5 Aanbod & afzet nieuwbouw in de marktsector 2010. (BD201 1-004896) Volkshuisvesting TKN 6 Antwoord vragen discussienota Woonruimteverdeling. (BD201 1-005384) Bedrijven TKN 7 Burgerinitiatief Luc Sala 'Stop de verkoop van de haven’. (BD2011- 004708) . Wordt behandeld in de raadscommissie Algemene Zaken en Financiën (9 juni 2011) met uitnodiging van de raadscommissies Bouwen, Wonen en Klimaat en raadscommissie Economische Zaken en Personeel 1 Gemeente Amsterdam BWK Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Wonen, Grondzaken, Klimaat en energie, Openbare Ruimte en Groen, Zeehaven en Westpoort, Volkshuisvesting, Wijkaanpak en Stedenbeleid Ter kennisneming en Ter visie/inzage, woensdag 8 juni 2011 Programma Maatschappelijke Investeringen TKN 8 Vaststelling Programma Maatschappelijke Investeringen (PMI) Verdeelbesluit 2011. (BD2011-005174) e Tevens ter kennisname naar raadscommissie Onderwijs, Zorg en Kunst en Cultuur (15 juni 2011) en raadscommissie Werk, Inkomen en Participatie (9 juni 2011) Zeehaven en Westpoort Geen punten ter kennisname. Wijkaanpak en Stedenbeleid Geen punten ter kennisname. Klimaat en Energie Geen punten ter kennisname. Openbare Ruimte en Groen Geen punten ter kennisname. Ter visie/ter inzage (alleen voor raadsleden in de leeskamer raad) 2
Agenda
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 441 Ingekomen op woensdag 22 april 2020 Behandeld op woensdag 22 april 2020 Status Aangenomen via schriftelijke stemming op 28 april 2020 Onderwerp Motie van het lid N.T. Bakker inzake de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (baangarantie energietransitie) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over een Nieuw Amsterdams Klimaat, Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 383) Overwegende dat: - Amsterdam de komende decennia circa 650.000 woningen aardgasvrij gaat maken; - Deze ambitie een hoop kansen biedt op het terrein van werkgelegenheid - Amsterdam evenals andere overheden als de provincie aandeelhouder is van Alliander, een van de grote werkgevers op het terrein van de energietransitie; - De Green Deal en de werkgelegenheidsambities in de Routekaart nog nader geconcretiseerd kunnen worden. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. De mogelijkheden in kaart te brengen om mensen, in het kader van de energietransitie en het aardgasvrij maken van de Amsterdamse wijken, een baangarantie te geven; 2. Bij het in kaart brengen van de mogelijkheden alle mogelijke opties in beeld te brengen, zoals een publieke constructie, publiek-private constructie en een publiek-semi-private constructies; 3. Bij dit onderzoek ook nadrukkelijk samen met de onderwijsinstellingen te kijken naar baangaranties voor MBO-studenten en het bieden van een baangarantie bij leerwerktrajecten. Het lid van de gemeenteraad N.T. Bakker 1
Motie
1
discard
mn C. GRIFFIE | Nn: EILANDENOVERLEG 07e ÓÛD Deb @û p/a Wijkcentrum Oostelijke Birnerstad 06. de | Oosterkerl ADRES AAN DE STADSDEELRAAD AMSTERDAM GENTRUM inzake Masterplan Oostenburgereiland 30 september 2008 073 SEb Geachte Stadsdeelraad, Je Het Masterplan Oostenburgereiland 2008, versie 010408, is gemaakt door Maxwan architecten in opdracht van Heijmans Vastgoed BV, In de colofon staat “Totstandkoming in overleg met Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum”. Op 23 juni j.l. heeft het stadsdeel samen met Heijmans een informatieavond belegd over dit plan, waarbij gezegd is dat dit de basis zal zijn voor een gewijzigd bestemmingsplan. Wij verwachten van u als deelraad dat u zich zult uitspreken over de uitgangspunten voor dit enorme plangebied en verzoeken u om onderstaande reactie van het Eilandenoverleg daarbij te betrekken: 1. Naast werkfuncties en culturele functies ook woonfuncties opnemen in het plan, zoveel mogelijk gemengd per deelgebied. Het Oostenburgereiland moet van een monofunctioneel bedrijventerrein veranderen in een echt stuk binnenstad met gemengde bestemming. De levendigheid die bij een binnenstad hoort is zonder woonbestemming ondenkbaar. Zonder woonbestemming zal dit gebied ook niet sociaal veilig worden. Uiteindelijk zal het achterwege laten van woonfuncties een ongunstig effect hebben op de aantrekkelijkheid voor werk- en culturele functies. Het stadsdeel zegt menging van functies in de binnenstad na te streven en wil vermindering van werkfuncties in de rest van de binnenstad in dit gebied goedmaken. Door in een gebied van 11 hectare geen woonfuncties toe te laten, is het middel erger dan de kwaal. Een hele buurt zonder bewoners. 2. Mogelijkheden voor winkels zwaar overschat. Het idee om de plinten te vullen met winkels is op deze plek gedoemd te mislukken. Op de gunstiger gelegen Cruguiuskade is al gebleken dat de plint heel moeilijk te vullen is met winkels. Op het Cruquiuseiland gaat het om vele malen meer plint, In totaal honderden meters. 3. Meer groen en open ruimten, minder hoogbouw, geen overbouwde kades. Het gebied wordt te dicht bebouwd: smalle straten en bouwhoogten tot 25 meter (ca. 7-8 verdiepingen). De kade mag zelfs worden overbouwd tot aan jn 2 het water. Dit leidt tot donkere straten en te weinig groen. Het is typerend dat er geen hoofdstuk of paragraaf in het plan gewijd is aan groen. 4. Groene route Dijksgracht moet als groene route doorlopen naar de Czaar Peterstraat. Geen bebouwing pal tegen het spoortalud. Om continuïteit te houden in de geplande groene route Dijksgracht moet het talud van de spoordijk groen blijven. Het gebouw dat pal tegen het talud ontworpen is, moet geschrapt. In het masterplan loopt het voet-/fietspad Dijksgracht uit op een stenig toegangsplein, waar het gemengd wordt met al het autoverkeer van/naar Oostenburgereiland. De Dijksgrachtroute moet als vrijliggend fietspad langs de groene spoordijk doorgezet worden naar het spoorviaduct Czaar Peterstraat. In aansluiting op de groene route Dijksgracht zijn op dit deel van het Oostenburgereiland extra groenvoorzieningen nodig. 5. Hijsinstallatie als industrieel erfgoed behouden. Aan de Wittenburgervaart staat in 5 eik B DEE Bi sf EE IE nf E ap EE j … ps een enorme hijsinstallatie voor En Ee et 3 scheepsmotoren met twee iden- | Ahr EE A tieke torens, prachtig lichtblauw. + | El Een indrukwekkend schouwspel | | en een bezienswaardigheid voor | En es toeristen als hier hotels komen. | gedane Db. on Eventueel kan er een nieuwe eZ NSD er an BE bestemming voor gezocht wor- | Se EE Me ja | den, maar hij moet in elk geval Én Ee dr eenn e behouden blijven! ne ee ES mid ; ed Á ' ’ en fs k , \ \ Hoogachtend, ZZ Sk oonhout, oorzitter. Bezoekadres >_< Gemeente Amsterdam Amstel 1 1011 PN Amsterdam Stadsdeel Centrum Pastous 202 >_< Sector Bouwen en Wanen 1000 AE Amsterdam Afdeling Projecten Telefpon 14 020 2x Fax O20 552 4433 EE € Retouradres: Postbus 20E, 1000 AE Amsterdam Eilandenoverleg pla wijkcentrum Oostelijke Binnenstad Kleine Wittenburgerstraat 1, 1018 LS AMSTERDAM tav Olaf Hoonhout dado 11 Nov. 2008 Ons kenmerk 08, Uur kenmerk Behandeld door Paul Stalenberg Rechtstreekse nummer D20 5524563 Faxnummer 020 552 4595 Eijlage Onderwerp Uitnodiging Commissie B&W 4 december 2008 Geachte mevrouw’. heer, De commissie Bouwen en Wonen komt op donderdag 4 december 2008 bijeen. Voor deze vergadering is het Masterplan 2008 Oostenburgereiland geagendeerd. Bij de stukken is uw raadsadres inzake het Masterplan Oostenburgereiland van 30 september 2008 ter kennisneming voor de commissieleden toegevoegd. De beantwoording op uw raadsadres zal op een later tijdstip ter besluitvorming aan de commissie worden aangeboden. Namens de stadsdeelraad nodig ik u uit aanwezig te zijn bij de behandeling van het Masterplan 2008 Oostenburgereiland. De mogelijkheid bestaat bij deze vergadering spreektijd aan te vragen. U wordt dan in de gelegenheid gesteld, kort. uw mening over het onderwerp naar voren té brengen. Indien u hiervan gebruik wilt maken, dan kunt u zich tot woensdag 3 december a.s. om uiterlijk 16.00 vur aanmelden bij de raadsgriffie, mw. C. Tan A Kiam, via tel.nr 020-552 4365 of via e-mail. [email protected], onder opgave van uw naam, telefoonnummer en het onderwerp waarover u het woord wilt voeren. De vergadering begint om 20.00 uur en vindt plaats in kamer 0235 van het Stadhuis. Amstel 1. À Met vriendelijke groeten ( — Hans van Horspronk Projectmanager Oostenburgereiland î Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram lijnen 8 en 14 of metra lijnen 51, 53 en 54 halte Waterlooplein nn s PA Û pla Wijkcenmum Oosteijke Binnenstad TTT DA Oosterkerk Á # Kleme Witenhurgerstraat | se SLS Ammsterdarn Fi telefoon 620-6223808 f telefax 020-6230360 ADRES AAN DE STADSDEELRAAD AMSTERDAM CENTRUM inzake Masterplan Oostenburgereiland 30 september 2008 Geachte Stadsdeelraad, Het Masterplan Oostenburgereiland 2008, versie 010408, is gemaakt door Maxwan architecten in opdracht van Heijmans Vastgoed BV. In de colofon staat “Totstandkoming in overleg met Gemeente Amsterdam Stadsdeel Gentrum”, Op 23 juni j.l. heeft het stadsdeel samen met Heijmans een informatieavond belegd over dit plan, waarbij gezegd is dat dit de basis zal zijn voor een gewijzigd bestemmingsplan. Wij verwachten van u als deelraad dat u zich zult uitspreken over de uitgangspunten voor dit enorme plangebied en verzoeken u om Onderstaande reactie van het Eilandenoverleg daarbij te betrekken: 1. Naast werkfuncties en culturele functies ook woonfuncties opnemen in het plan, zoveel mogelijk gemengd per deelgebied. Het Oostenburgereiland moet van een monofunctioneel bedrijventerrein veranderen in een echt stuk binnenstad met gemengde bestemming, De levendigheid die bij een binnenstad hoort is zonder woonbestemming ondenkbaar. Zonder woonbestemming zal dit gebied ook niet sociaal veilig worden. Uiteindelijk zal het achterwege laten van woonfuncties een ongunstig effect hebben op de aantrekkelijkheid voor werk- en culturele functies, Het stadsdeel zegt menging van functies in de binnenstad na te streven en wil vermindering van werkfuncties in de rest van de binnenstad in dit gebied goedmaken. Door in een gebied van 11 hectare geen woonfuncties toe te laten, is het middel erger dan de kwaal. Een hele buurt zonder bewoners. 2. Mogelijkheden voor winkels zwaar overschat. Het idee om de plinten te vullen met winkels is op deze plek gedoemd te mislukken. Op de gunstiger gelegen Cruquiuskade is al gebleken dat de plint heel moeilijk te vullen is met winkels. Op het Cruguiuseiland gaat het om vele malen meer plint, in totaal honderden meters. ‚3 Meer groen en open ruimten, minder hoogbouw, geen overbouwde kades. Het gebied wordt te dicht bebouwd: smalle straten en bouwhoogten tot 25 meter (ca. 7-8 verdiepingen). De kade mag zelfs worden overbouwd tot aan Oe het water. Dit leidt tot donkere straten en te weinig groen. Het is typerend dat er geen hoofdstuk of paragraaf in het plan gewijd is aan groen: 4. Groene route Dijksgracht moet als groene route doorlopen naar de Czaar Peterstraat. Geen bebouwing pal tegen het spoortalud. Om continuïteit te houden in de geplande groene route Dijksgracht moet het talud van de spoordijk groen blijven. Het gebouw dat pal tegen het talud ontworpen is, moet geschrapt. In het masterplan loopt het voet-/fietspad Dijksgracht uit op een stenig toegangsplein, waar het gemengd wordt met al het autoverkeer van/naar Oostenburgereiland. De Dijksgrachtroute moet als vrijliggend fietspad langs de groene spoordijk doorgezet worden naar het spoorviaduct Czaar Peterstraat. In aansluiting op de groene route Dijksgracht zijn op dit deel van het Oostenburgerelland extra groenvoorzieningen nodig. 5. Hijsinstallatie als industrieel erfgoed behouden. Aan de Wittenburgervaart staat ee _ een enorme hijsinstallatie voor | PCE ERE scheepsmotoren met twee iden- | CC Op RE tieke torens, prachtig lichtblauw. | _ _# | at Wer B LA Een indrukwekkend schouwspel | RD Pd en een bezienswaardigheid voor en a did toeristen als hier hotels komen. | GEN iS Er ele EE Eventueel kan er een nieuwe Ee iS 7 LEN bestemming voor gezocht wor- | SE ie ann Ee er den, maar hij moet In elk geval | GET behouden blijven! Te NEN Ei 0 ) ad a Hoogachtend, Namens,bet Eilandenoverleg, 7 Z — _ + TTT laf Hoonhout, voorzitter, De heer P. Lindemans Wevrouw L. Nieuwenhuis Dn Albert Heijn Franchise De heer B. Leijk RETE RL AMSTERDAM Kleine Wittenburgerstraat 14-18 Oostenburgervoorstraat 300 1018 LV AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM Frank's Smoke House De heer T. Meleman De heer T. Bijen Wittenburgergracht 303 Kattenburgerhof 99 Czaar Peterstraat 185-hs 1018 ZL AMSTERDAM 1018 KG AMSTERDAM 1018 PL AMSTERDAM De heer J. van Aken De heer M. Ottens De heer A. van Orsouw Blankenstraat 113-II Nieuwe Oostenburgerstr. 7-Il Links Oostenburgervoorstraat 71 1018 RT AMSTERDAM 1018 ML AMSTERDAM 1018 MP AMSTERDAM Mevrouw 5, de Groot De heer M.J.M. Doodeman De heer M. de Glas Oostenbugervoorstraat 274 Ze Wittenburgerdwarsstraat 168 Windroosplein 92 1018 MR AMSTERDAM 1018 LP AMSTERDAM 1018 ZW AMSTERDAM Mevrouw M. Top De heer T. Dekker Woningcorporatie De Alliantie: De heer H. Sprenkels Windraaskade 17 Gebiedsleider Gostenburg Jacob Burggraafstraat 202 1018 ZX AMSTERDAM Postbus 95202 1018 WA AMSTERDAM 1090 HE AMSTERDAM De heer O. Hoonhout De heer J. Vader De heer M, van Niekerken Windroosplein 48 Conradstraat 170-1l Oostenburgervoorstraat 294 1018 ZW AMSTERDAM 1018 NN AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM De heer |, van Stiphout De heer CN. van den Idsert De heer L. de Grave Conradstraat 132 E Faolstraat 65 Rapenburgerplein 57 1018 NM AMSTERDAM 1018 LR AMSTERDAM 1011 VH AMSTERDAM " Mevrouw A. Weber De heer B.M, Stolte De heer R.H.J, van Kreij Wijkcentrum Oostelijke Binnenstad Czaar Peterstraat 71 B Kleine Wittenburgerstraat 50 Kleine Wittenburgerstraat 1 1018 PC AMSTERDAM 1018 LX AMSTERDAM 1018 LS AMSTERDAM Mevrouw L. Schuster De heer A. Houtman Mevrouw E. Beffers …_ Conradstraat 105-1| Oostenburgervoorstraat 200 Piraeusplein 41 1018 NL AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM 1018 NM AMSTERDAM De heer D. Ruigrok HO ME De heer F. Gimpel Conradstraat 126 D J ae aid 8 Conradstraat 132 G 1013 NM AMSTERDAM 1018 LL AMSTERDAM 1018 NM AMSTERDAM . De heerl. Tan Mevrouw WW. Verdonk Ee mar KUST PCM Uitgevers Nieuwe Oostenburgerdwarsstr. 3-1 B antaerek SA8 J, Bontiusplaats 8 Rechts MINE AMSTERDAM 1018 LL AMSTERDAM 1018 MA AMSTERDAM De heer J. Verhulst De heer M_ Goedhart De heer FWS. Huigens Binnenkadijk 232 Windrooskade 2 Windrooskade 48 1018 ZJ AMSTERDAM 1018 ZX AMSTERDAM 1018 ZX AMSTERDAM De heer H, Overwater De heer F. Dech De heer E. Wataware Waaigat 8 Veembroederhof 85 Koninginneweg 158-1V 1018 AR AMSTERDAM 1019 HD AMSTERDAM 1075 EE AMSTERDAM Elastik De heer R. van der Linden De heer A. Nolen De Ruyterkade 128 Oostenbugervoorstraat 216 Conradstraat 423 AB 1011 AC AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM 1018 NE AMSTERDAM De heer H. van Tongeren De heer V. Lansheuvel De heer LA. Nizet Veldlust 62 2e Anjeliersdwarsstraat 12 C Czaar Peterstraat 103 G 1188 JN AMSTELVEEN 1015 NT AMSTERDAM 1018 PE AMSTERDAM en En honest De heer R.M.H. Derkse Mevrouw C, Röst 4-he Links 9 Oostenburgergracht 41 C Nieuwe Oostenburgerstr. 7-1 Links 1018 MA AMSTERDAM 1018 NB AMSTERDAM 1018 MG AMSTERDAM Ì De heer EFM. de Vries De heer E. Steenwinkel De heer C.F. Noordstrand ; ‚ \Windrooskade 30 De Lairessestraat 87 Re Goslanburgerdwarsstr. 74 1018 ZX AMSTERDAM 1071 NX AMSTERDAM 1018 MA AMSTERDAM De heer T. Baas De heer H. Willems De heer 5. Plug Muiderstraat 10-ohs Oostenburgervoorstraat 292 Conradstraat 130 1011 RB AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM 1018 NM AMSTERDAM Theateropleiding Selma Susanna De heer RJ. Maters De heer K. Knobbe Grote Wittenburgerstraat 9 Industrieplein 3 Conradstraat 128 D 1018 KV AMSTERDAM 7533 LL HENGELS (OV) 1018 NM AMSTERDAM Ange Proprieté BV De heer B. Kappelhoff Oostenburgervoorstraat 83-85 Oostenburgervoorstraat 302 1018 MP AMSTERDAM 1018 MR AMSTERDAM
Raadsadres
8
train
MC ane Agenda vergadering Stadsdeelcommissie x Nieuw-West Commissiezaal Plein 40-45, nr. 1 x 12 september 2023 Start om 19.30 uur Vergadering Stadsdeelcommissie Voorzitter SDC: Yassin Askkali Secretaris SDC: Fatima Meziani 1. Opening 2. Mededelingen 3. Insprekers 4. Mondelinge vragen 5. Adviesaanvraag Actualisatie Beleidskader Puccinimethode 6. Adviesvraag Strategische Huisvestingsplannen Jeugd, Zorg en Basisvoorzieningen, Sporten & Bewegen en Kunst & Cultuur 7. Adviesaanvraag Hoofdlijnen kunst en cultuur 2025-2028 (onderdelen) 8. Ingekomen stukkenlijst g. Vaststellen afsprakenlijst SDC 18 juli 2023 10. Informatieverzoeken aan het DB 11. Rondvraag 12. Sluiting Mocht u willen inspreken dan kunt u zich tot maandag 12.00 vur aanmelden via [email protected] Dit is een conceptagenda. De agenda kan wijzigen. De meest actuele versie kunt u vinden op: https://nieuw-west.notubiz.nl/
Agenda
1
discard
> Gemeente Amsterdam DS Amendement Datum raadsvergadering 19 en 20 juli Ingekomen onder nummer 441 Status Ingetrokken Onderwerp Amendement van het lid Von Gerhardt inzake voorrangsregel middelhuur Onderwerp Schrap het voornemen om mensen die een sociale huurwoning achterlaten voorrang te verlenen bij middelhuur. Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over vaststellen Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting (VN2023-015450). Constaterende dat, -_ Het college voornemens is om woningen in het middensegment met voorrang te laten gaan naar mensen die een sociale huurwoning achterlaten. Overwegende dat, -__ Jongeren, studenten, starters en jonge gezinnen die zich willen vestigen in de stad, maar geen sociale huurwoning hebben hierdoor nog minder kans hebben op het vinden van een woning; -__ Deze groepen ook geen kans maken op een sociale huurwoning, waardoor ze zijn toege- wezen op de vrije sector; -_ De vrije sector steeds minder aanbod betreft, waardoor de prijzen stijgen en deze groepen tussen wal en schip belanden. Besluit: Onder beslispunt zc, voorrangsregel voor mensen die een sociale huurwoning achterlaten, het on- derdeel ‘In de AAV staat het voornemen om dit te gaan doen met één aanvullende voorrangsregel, namelijk voor huishoudens die een sociale huurwoning achterlaten’te schrappen. Indiener(s), M.S. Von Gerhardt
Motie
1
discard
Bezoekadres Gemeente Amsterdam Anton de Komplein 150 Stadsdeel Zuidoost 1102 CW Amsterdam Postbus 12491 1100 AL Amsterdam RAADSGRIFFIE telefoon 020 2525000 RAADSCOMMISSIE RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, VERKEER EN BEHEER Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Milieu, Verkeer en Vervoer, Beheer Openbare Ruimte Voorzitter : A. Bottse Commissiegriffier : E. den Buurman Griffie : M. van Aken Telefoon : 252.5024 AGENDA van de openbare vergadering van de raadscommissie op DONDERDAG 13 januari 2011 van 20.00 tot 23.00 uur in de raadzaal van het stadsdeelkantoor Zuidoost Punt onderwerp Tijdschema A. ALGEMEEN 20.00-20.45 uur A1. Opening en vaststelling agenda A2. Mededelingen A3. Vragen halfuur commissieleden A4. a. Concept uitgebreide besluitenlijst 4 november (middag en avond) b. Concept verslag 25 november c. Actielijst AB. a Termijnagenda, ter bespreking AG. Raadsadres geen B. BESPREEKPUNTEN Ruimtelijke ordening RO1 Intrekken SpvE en coalitiebesluit Holendrecht, Advies aan B&W tweede projectenschouw (raadsvoordracht) 20.45-21.30 uur RO2 Vaststellen Erfgoedverordening (raadsvoordracht) 21.30-22.00 uur C. RONDVRAAG 22.00-22.15 uur Ld Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen zich tot en met de dag vóór de vergadering daarvoor aanmelden bij de Griffie. Dit kan per telefoon 020-252.5023 of per e-mail naar [email protected]. De vermelde aanvangstijden zijn richttijden waaraan geen rechten zijn te ontlenen. KABINET Ruimtelijke ordening RO3 Stand van zaken feestzaal 22.15-23.00 uur (stuk is u apart toegezonden) E. SLUITING 23.00 uur Lijst ter kennisneming: 1. Memo voortgang bewegwijzering Amsterdamse Poort 2.Stand van zaken notitie Luchtkwaliteit Stadsdeel Zuidoost 3. Memo van portefeuillehouder Vyent over de meldingen van defecte liften bij metrostations die worden geturfd bij het meldpunt openbare ruimte. 4, Verslag van het ruimtelijk operationeel overleg vernieuwing Bijlmermeer van 24 juni 2010, 7 oktober 2010 en 11 november 2010 5. Memo Ontwikkeling rond Kleiburg - Memo inzake vragen delegatiebesluit voor projectbesluit atletiekverenigingsgebouw Lijst ter inzage: - DB 231110 V&V/ WB/ 633, Oprichten plakplaatsen ten behoeve van de Provinciale Staten verkiezingen 2011, DlVnr. 2010000660; - DB 141210 WB/ 672, Winterwerkplan groenonderhoud 2010 — 2011, Divnr. 2010000409; - Opdrachtverlening voor de uitvoering van het Groenonderhoud 2011, Perceel 1 t/m perceel 6, conform bestek 02 van 2010 - Stand van zaken notitie Luchtkwaliteit Stadsdeel Zuidoost (kopieën in kleur) EE Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen zich tot en met de dag vóór de vergadering daarvoor aanmelden bij de Griffie. Dit kan per telefoon 020-252.5023 of per e-mail naar [email protected]. De vermelde aanvangstijden zijn richttijden waaraan geen rechten zijn te ontlenen.
Agenda
2
train
VN2022-016030 Gemeentera Ruimte en x Gemeente ad RAAD Duurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 Portefeuille Ruimtelijke Ordening Agendapunt o Datum besluit College van B&W, d.d. 7 juni 2022 Onderwerp Vaststellen bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier De gemeenteraad van Amsterdam besluit 1. Kennis te nemen en bij de besluitvorming te betrekken van: a. de zienswijzen die zijn ingebracht naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier, b. het positieve advies van het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord op het ontwerpbestemmingsplan; c. het collegebesluit van 7 juni 2022 om kennis te nemen van en te betrekken bij de besluitvorming dat voor het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier een m.e.r.beoordelingsplicht geldt (D-lijst, stedelijke ontwikkeling) maar dat omwille van de zorgvuldigheid een milieveffectrapport (MER) is opgesteld die ziet op transformatie van het gehele Hamerkwartier. 2. De zienswijzen als bedoeld onder beslispunt 1a te beantwoorden overeenkomstig hetgeen gesteld is in de bijgevoegde Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen, welke onderdeel vitmaakt van dit besluit; 3. De toename van het groepsrisico binnen het mogelijke invloedsgebied van Albemarle aanvaardbaar te achten; 4. Het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier, bestaande uit de verbeelding en regels en vergezeld van een toelichting, met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2102BPGST-VG-01 in elektronische en analoge vorm, gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zoals dit ter inzage heeft gelegen, vast te stellen overeenkomstig de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen, waarbij voor de locatie van de geometrische planobjecten gebruik gemaakt is van een ondergrond welke ontleend is aan de Basisregistratie Grootschalige Topografie, versie 2019; 5. Geen exploitatieplan vast te stellen; 6. Dat afdeling 2 hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Wettelijke grondslag Wet ruimtelijke ordening (Wro), artikel 3.2, eerste lid en 3.8: De gemeenteraad is bevoegd om een bestemmingsplan vast te stellen Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, in het bijzonder artikel 7.17 Het bevoegd gezag beslist of een milieveffectrapportage moet worden opgesteld. Gemeentewet, artikel 169 Gegenereerd: vl.6 1 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAA D Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Crisis- en herstelwet, artikel 1.1 eerste lid jo bijlage 1, categorie 3.1 en artikel 2.4 jo Besluit vitvoering. Crisis- en herstelwet, artikel 7c. Bestuurlijke achtergrond Het Hamerkwartier ligt in stadsdeel Noord, aan de noordoostelijke IJ-oever. Het Hamerkwartier, waar het plangebied Draka Terrein Hamerkwartier deel van vitmaakt, wordt getransformeerd van een ‘traditioneel! werkgebied naar een gemengd grootstedelijk woon-werkgebied. Dit vindt onder meer zijn basis in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050, Koers 2025 Ruimte voor de Stad, de Woonagenda 2025, Ruimte voor de Economie van Morgen en de Bedrijvenstrategie 2020-2030 en het Investeringsbesluit Hamerkwartier. Aanleiding en doel Op 28 februari 2022 is het Investeringsbesluit (IB) Hamerkwartier met het ruimtelijke en functioneel kader voor de transformatie van het gebied door de gemeenteraad vastgesteld. Ook heeft de gemeenteraad op deze datum het eerste ruimtelijke plan binnen Hamerkwartier vastgesteld, namelijk bestemmingsplan Exclusiva Hamerkwartier (inclusief MER Hamerkwartier). Inmiddels is het volgende ruimtelijke postzegelplan voorbereid, namelijk voor het voormalige Draka Terrein. Dit past binnen de gemeentelijke ontwikkelstrategie zoals omschreven in het IB Hamerkwartier, waarbij grondeigenaren vrijwillig het toekomstige bouwprogramma realiseren en de gemeente faciliteert en regisseert. Tevens is dit in lijn met de gemaakte afspraken zoals vastgelegd in de op 26 juni 2020 tussen gemeente en Draka Kabel B.V. (eigenaar van de grond) gesloten anterieure overeenkomst. Voorliggend bestemmingsplan ziet op de transformatie van de locatie van de voormalige kabelfabriek Draka aan de Hamerstraat en is de juridisch-planologische vertaling van de kaders uit het Investeringsbesluit. Het MER Hamerkwartier vormt het vitgangspunt voor het milievonderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkeling; waar nodig zijn specifieke onderzoeken verricht in aanvulling op het MER. Daarnaast wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden voor industrielawaai vanwege het gezoneerde industrieterrein Johan van Hasseltkade Oost. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zijn daarom door het college op 7 juni 2022 hogere geluidswaarden vastgesteld. Koers 2025-Ruimte voor de Stad Op 1 april 2015 heeft het college ingestemd met de bestuursopdracht Ruimte voor de Stad. Het doel van Ruimte voor de Stad - Ontwikkelstrategie Amsterdam 2025 is het creëren van voldoende projecten voor aantrekkelijke nieuwe stedelijke milieus in Amsterdam om de sterke groei van bevolking, bedrijvigheid en toerisme op te kunnen vangen. Dit past bij de ambitie van de gemeente om de woningproductie op te voeren. Om de woningbouwproductie op de korte termijn veilig te stellen worden, als onderdeel van het programma Ruimte voor de Stad, versnellingslocaties ontwikkeld. Het Hamerkwartier is als versnellingslocatie opgenomen in Koers 2025 - Ruimte voor de Stad. Begrenzing plangebied Gegenereerd: vl.6 2 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 Het plangebied van het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier wordt begrensd door: Gedempt Hamerkanaal (noordzijde), Hamer-, Ketel- en Boorstraat (westzijde), Ponthaven (oostzijde) en het IJ (zuidzijde). Geldend regime De locatie heeft in het geldende bestemmingsplan ‘Hamerstraatgebied' (2013) de bestemming Gemengd-2. De bouwhoogte is begrensd op maximaal 30 meter. Op de locatie ligt een dubbelbestemming ‘Archeologie’ en de locatie ligt in de geluidzone industrielawaai vanwege het aan het Hamerstraatgebied grenzende industrieterrein Johan van Hasseltkanaal Oost. De beoogde ontwikkeling van het plangebied is binnen de regels van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Wat verandert er ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan? Binnen de bestemming Gemengd-2 zijn onder andere bedrijven, kantoren, horeca en dienstverlening toegelaten. Wonen is niet toegestaan, met vitzondering van de aangeduide bestaande woonfunctie op een zeer klein deel van de kavel. Om woningen en maatschappelijke voorzieningen (school) mogelijk te maken en om nadere voorwaarden aan de aard en omvang van de bedrijvigheid en overige functies op deze locaties te kunnen stellen, is een nieuw (postzegel)bestemmingsplan opgesteld. Eerdere besluitvorming/voorbereiding door het college * Inspraak en wettelijk vooroverleg Op 14 juli 2021 is de kennisgeving gepubliceerd over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden voor dit gebied. Door deze kennisgeving is kenbaar gemaakt dat het planologisch regime zal worden aangepast. Er is geen participatietraject doorlopen. Voor het bestemmingsplan wordt de procedure ex afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht doorlopen. Inspraak is op grond van artikel 3 onder a van de gemeentelijke inspraakverordening daarom niet noodzakelijk. Wel heeft informele communicatie plaatsgevonden door middel van de website van het Hamerkwartier. Ook heeft afstemming met grondeigenaren en ontwikkelaars plaatsgevonden middels de reguliere overleggen over het in procedure brengen van het voorontwerpbestemmingsplan. Hierin zijn partijen geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Voor de investeringsnota Hamerkwartier en de daaraan voorafgaande Projectnota Hamerkwartier zijn de afgelopen vier jaar vitgebreide participatietrajecten georganiseerd. In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan op 6 juli 2021 verzonden aan diverse instanties; de vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. e Ontwerpbestemmingsplan Het college heeft op 18 janvari 2022 ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier en het ontwerpbesluit hogere geluidswaarden ten behoeve van de terinzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere geluidswaarden hebben vanaf 27 januari 2022 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn bestond de gelegenheid om zienswijzen hierover in te dienen. Op 17 februari 2022 was er een informatiebijeenkomst in de Kromhouthal over de Hamerkwartierplannen, waaronder die Gegenereerd: vl.6 3 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 voor het Draka Terrein. Vanwege de storm werd de tweede informatiebijeenkomst verplaatst van 18 februari naar 11 maart 2022. Onderbouwing besluit Ad 1a- Kennis te neren en bij de besluitvorming te betrekken van de zienswijzen die zijn ingebracht naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier Er zijn drie zienswijzen ingediend: e De zienswijze van VvE Vogeldorp richt zich op de kwetsbare constructie van de woningen in Vogeldorp en vraagt aandacht voor het voorkomen van hinder en schade door (bouw)werkzaamheden. * Een bewoner van de Zamenhofstraat (tevens bestuurder van VvE Vogeldorp) geeft daarnaast een persoonlijke zienswijze op het bestemmingsplan. Hij is enthousiast over de plannen en geeft een aantal aandachtspunten mee (met name m.b.t. beeldkwaliteit). e Albemarle Catalysts BV maakt in haar zienswijze bezwaar tegen zowel het ontwerp bestemmingsplan als het definitieve MER Hamerkwartier. De zienswijze richt zich onder meer op externe veiligheid (groepsrisicoverantwoording, regel over mechanische ventilatie), het akoestisch onderzoek (geen alternatieve indelingen van Draka Terrein, planregel dove gevels) en het MER Hamerkwartier (gebruik standaardmodellen, ontbreken aspect veiligheidsbeleving, ontbreken energietransitie in referentiesitvatie, groenstrook rond Albemarle). Ad 1b-Kennis te nemen en bij de besluitvorming te betrekken van het positieve advies van het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord op het ontwerpbestemmingsplan Het dagelijks bestuur van het stadsdeel heeft op 15 maart 2022 positief geadviseerd over het ontwerp bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier, zie het advies in de betreffende bijlage van de toelichting van het bestemmingsplan. De stadsdeelcommissie had in haar vergadering op 9 maart 2022 geen opmerkingen over ontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier. Ad z1c-Kennis te nemen en bij de besluitvorming te betrekken van het collegebesluit van 7 juni 2022 om kennis te nemen van en te betrekken bij de besluitvorming dat voor het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier een m.e.r.beoordelingsplicht geldt (D-lijst, stedelijke ontwikkeling) maar dat omwille van de zorgvuldigheid een milieveffectrapport (MER) is opgesteld die ziet op transformatie van het gehele Hamerkwartier. Het bestemmingsplan voor de locatie is gelet op het programma, op basis van het Besluit m.e.r., merbeoordelingsplichtig. Voor de gehele transformatie van het Hamerkwartier is ook een milieveffectrapportage (MER) opgesteld. In plaats van het opstellen van een merbeoordeling per ontwikkeling kan in dit geval gebruik worden gemaakt van het MER Hamerkwartier. Het MER Hamerkwartier is procedureel gekoppeld aan het bestemmingsplan Exclusiva, dat op 28 februari 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het nu in het voorliggende bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier voorziene bouwprogramma past binnen het programma zoals dat in het MER is beschouwd. Ad 2- De zienswijzen als bedoeld onder beslispunt 1a te beantwoorden overeenkomstig hetgeen gesteld is in de bijgevoegde Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen, welke onderdeel vitmaakt van dit besluit In de nota van beantwoording (zie bijlage) is een samenvatting per onderdeel geschreven van de ontvangen zienswijzen en zijn deze voorzien van een antwoord. Voor de volledige beantwoording wordt hiernaar verwezen. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de toelichting van Gegenereerd: vl.6 4 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 het bestemmingsplan aangevuld of zijn de regels van het bestemmingsplan aangescherpt. Alle wijzigingen (ook ambtshalve wijzigingen) in de regels en de verbeelding zijn weergegeven in de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen. Ad 3- De toename van het groepsrisico binnen het mogelijke invloedsgebied van Albemarle aanvaardbaar te achten Relevante bronnen vanuit externe veiligheid voor het Hamerkwartier zijn: a. Transport gevaarlijke stoffen over het IJ b. Albemarle — Brzo-inrichting c. Hogedruk aardgasleiding d. Route gevaarlijke stoffen De risicobronnen veranderen niet door de transformatie van Hamerkwartier. Wel neemt het aantal personen in het plangebied door de transformatie in de nabijheid van de bronnen, sterk toe. In het MER is daarvoor onderzoek gedaan. De belangrijkste conclusies daaruit zijn de volgende. Bij de transformatie van kavels gelegen binnen het invloedsgebied van het IJ, Johan van Hasseltweg en/ of de hogedruk aardgasleiding is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Voor de aardgasleiding geldt dat op basis van gemeentelijk beleid, binnen een afstand van 95 meter van het hart van de leiding functies voor minder zelfredzame personen in bestemmingsplannen worden uitgesloten. Vanuit het transport gevaarlijke stoffen over het IJ en de weg zijn er vanuit wet- en regelgeving waaronder het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid, geen belemmeringen of voorwaarden aan de ontwikkeling van het Hamerkwartier c.q. het plangebied Draka Terrein. Het bedrijf Albemarle Catalysts Company B.V. (Albemarle) ligt in de nabijheid van het Hamerkwartier (op ruim 400 meter van de inrichtingsgrens). Dit bedrijf heeft als hoofdactiviteiten de productie, ontwikkeling en het testen van katalysatoren voor industriële toepassingen, in het bijzonder katalysatoren voor de raffinage van ruwe olie. Het invloedgebied van het bedrijf Albemarle ligt op basis van de vigerende vergunning van het bedrijf niet over Hamerkwartier heen. Door gewijzigde inzichten over de ter plaatse gebruikte stof is het echter aannemelijk dat het invloedsgebied groter is en over het Hamerkwartier en omliggende buurten heen ligt. Het bedrijf heeft ook het voornemen haar activiteiten uit te breiden. Hiervoor heeft het bedrijf medio 2020 een aanvraag voor een milieuvergunning ingediend. Door het toevoegen van woningen neemt het groepsrisico toe. Het bedrijf is reeds vele jaren op deze plaats gevestigd en heeft aangegeven de productie op deze locatie te willen voortzetten. Verplaatsen of saneren van het bedrijf is financieel niet haalbaar. Desalniettemin is de locatie in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 aangegeven als te transformeren locatie. Het belang van de ontwikkeling van het Hamerkwartier is vanuit volkshuisvesting groot. Het gebied biedt ruimte voor het toevoegen van volgens het MER ruim 6.500 woningen, een toevoeging van bedrijfsruimte en arbeidsplaatsen en een groot voorzieningenprogramma. Er is ook sprake van diverse concrete initiatieven om te ontwikkelen. Ten opzichte van de Projectnota (6.700 woningen) is in de investeringsnota het ontwikkelprogramma en daarmee het woningprogramma al beperkt tot 6.000 tot maximaal 6.500, als gevolg van het niet in ontwikkeling nemen van de direct nabij Albemarle gelegen gebieden (Zamenhofterrein en kavels aan de Johan van Hasseltweg nabij aanlanding Oostveer). Het verder verlagen van het aantal woningen in het Hamerkwartier of het vrij laten van een — nader te bepalen - zone rond Albemarle leidt tot een aanzienlijke verlaging van het mogelijke programma en daarmee ook verdere verslechtering van de al negatieve grondexploitatie. Gegenereerd: vl.6 5 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 Om het risico op een calamiteit en de effecten daarvan te verminderen zijn technische, ruimtelijke en organisatorische maatregelen beschouwd in het kader van de verantwoording van de toename van het groepsrisico (zie paragraaf Externe veiligheid bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier). Technische (BBT) maatregelen bij Albemarle worden in het kader van de lopende aanvraag Wm vergunning beschouwd, het voorschrijven van handmatig te bedienen mechanische ventilatie bij woningen (dit kan alleen voor de nieuwbouw en niet voor de bestaande woningen) en voorzieningen in de regels van het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier, alsmede nadere afstemming met de Brandweer, en zorgen voor voldoende schuil- en vluchtmogelijkheden in de verdere uitwerking van het ontwerp van de planlocatie. De regels van het bestemmingsplan geven door middel van nadere eisen de mogelijkheid om hierop te sturen. Tenslotte kunnen organisatorische maatregelen (bijvoorbeeld communicatie/ signalering) met Albemarle worden verkend. De Brandweer heeft positief geadviseerd in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. Ad 4 -Het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier, bestaande vit de verbeelding en regels en vergezeld van een toelichting, met identificatienummer NL.IMRO. 0363.N22102BPGST-VG-01 in elektronische en analoge vorm, gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zoals dit ter inzage heeft gelegen, vast te stellen overeenkomstig de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen, waarbij voor de locatie van de geometrische planobjecten gebruik gemaakt is van een ondergrond welke ontleend is aan de Basisregistratie Grootschalige Topografie, versie 2019 Voorgesteld wordt om het voorliggende bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, naar aanleiding van de voornoemde zienswijzen (zie onder beslispunt 4a en 5) en het ambtshalve verbeteren van het bestemmingsplan op enkele punten. Alle wijzigingen in de regels en op de verbeelding zijn beschreven in de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen. Aandachtspunten e Stedelijk project Het plangebied is aangewezen als stedelijk gebied, project of belang. Dit betekent dat de voorbereiding van het bestemmingsplan door het college plaatsvindt. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen betrekt het college het betrokken stadsdeel. Dit heeft plaatsgevonden tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. * Stedelijke kaders Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de stedelijke kaders opgesteld en vormt geen strijd met provinciaal dan wel rijksbeleid. * Verkeer Met deze ontwikkeling neemt ook de verkeersgeneratie toe. De knelpunten die op kruispuntniveau kunnen ontstaan zijn beschouwd in het Mobiliteitsplan Hamerkwartier, als een van de onderleggers van de vastgestelde Investeringsnota Hamerkwartier. In dit Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de ontwikkeling van de locatie Draka Terrein; met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het autoluwe concept voor het Hamerkwartier en de randvoorwaarden voor parkeren en deelmobiliteit vit het Mobiliteitsplan Hamerkwartier. De verkeersgeneratie door de ontwikkeling van het Drakaterrein leidt in de avondspits tot een verslechtering van de afwikkeling op de rotonde Meeuwenlaan. Deze rotonde wordt in de autonome situatie reeds aangepakt waardoor dit knelpunt verdwijnt. * Geluid Gegenereerd: vl.6 6 VN2022-016030 2 Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 De planlocatie ligt in de geluidzone van het industrieterrein Johan van Hasseltkade Oost waarop het bedrijf Albemarle is gevestigd. Uit de onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn vitgevoerd blijkt dat de geluidbelasting vanwege industrielawaai hoger is dan de wettelijke voorkeurswaarde, maar voornamelijk lager dan de maximaal te ontheffen geluidwaarden. Dit betekent dat voor een deel van de gevels van de woningen hogere grenswaarden moeten worden vastgesteld en stille zijden worden voorgeschreven. Daarnaast is het nodig om voor een aantal gevels dove gevels voor te schrijven, met een bijbehorende stille zijde. Voor wat betreft wegverkeerslawaai geldt dat het uitgangspunt is dat het Gedempt Hamerkanaal een 30 km/u regime krijgt. Dit is in lijn met de projectnota en het IB. Gedeeltelijk is sprake van een geluidbelasting van boven de 6odB, maar nergens is sprake van een geluidbelasting hoger dan 63 dB. Ook scheepvaartlawaai is (worst case) beschouwd vanuit goede ruimtelijke ordening. Er is vanwege scheepvaartlawaai sprake van een gevelbelasting van boven de 5odB(A). In de planvitwerking wordt de doelmatigheid van maatregelen verder onderzocht; bij de verdere uitwerking van het ontwerp zal aan de nieuwbouweisen voor het binnenniveau uit het Bouwbesluit dienen te worden voldaan. Bij de bepaling van de geluidwering zal hierbij eveneens rekening worden gehouden met scheepvaartlawaai. Tenslotte is sprake van geluidbelasting vanwege de naastgelegen GVB pontlocatie. Hier is nog sprake van een geringe overschrijding van de geluidsnorm. Voor wat betreft een deel van dit geluid geldt dat deze hinder met het elektrificeren van de vloot zal verdwijnen. Op 16 september 2021 is advies gevraagd aan het TAVGA. TAVGA is akkoord met het ontwerpbesluit hogere waarden industrielawaai, maar vraagt aandacht voor de volgende punten: In het akoestisch onderzoek de nieuwe inzichten van VMA 3.0 betrekken; het meest actuele zonemodel industrielawaai gebruiken; geen generieke mogelijkheid voor afwijken met 3dB van geluidluwe zijde (slechts met afwijking gemotiveerd specifiek toe te passen, met raadpleging van TAVGA) en aandacht voor maatregelen scheepvaartlawaai. Deze adviezen van TAVGA zijn opgevolgd. Het college heeft op 7 juni 2022 het Besluit Hogere waarden vastgesteld. * Hoogbouw Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om zes hoogbouwaccenten te realiseren. Twee daarvan zijn tussen de 40-50 m hoog, drie zijn 55-65 m hoog en één toren aan het Makersplein wordt maximaal 7o m hoog. De hoogbouwaccenten zijn beschouwd in de Hoogbouweffectrapportage (HER) die voor de gehele transformatie van het Hamerkwartier in het kader van de MER en Investeringsbesluit is opgesteld. In de HER wordt ingegaan op het beleidskader, landschappelijke inpassing, bezonning en windhinder. In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier is nader onderzoek gedaan naar de effecten van de hoogbouw op de omgeving. Er zijn aandachtspunten met betrekking tot bezonning en windhinder, maar dit wordt door middel van de planregels nader geborgd (voorwaardelijke verplichting/ nadere eisenregeling bij bouw). Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van (onaanvaardbaar) zicht op de hoogbouw vanuit Unesco gebied of andere gezichtspunten. Ook is in deze fase van planvorming geen sprake van onaanvaardbare negatieve effecten ten aanzien van wind. Parallel aan het vooroverleg is de hoogbouwadviescommissie Amsterdam (HAC) om advies gevraagd over het voorontwerpbestemmingplan Draka Terrein Hamerkwartier. Op 23 augustus 2021 is een positief advies ontvangen van de HAC. * _Stikstofdepositie Gegenereerd: vl.6 7 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 Uitgaande van een aardgasloze ontwikkeling van de planlocatie is voor de aanleg- en gebruiksfase de stikstofdepositie van het programma beschouwd. De uitkomst is dat er geen sprake is van depositie op Natura 2000 gebieden (o,oo mol). e Participatie In het kader van de totstandkoming van de Projectnota Hamerkwartier is de afgelopen jaren uitgebreid met de omgeving, belanghebbenden en belangstellenden gecommuniceerd. De projectnota is inmiddels verder vitgewerkt in een Investeringsbesluit (IB) Hamerkwartier. Het concept IB heeft in de zomer van 2021 ter inzage gelegen ten behoeve van de inspraak; de binnengekomen inspraakreacties zijn beantwoord in een nota van beantwoording en waar nodig in het IB verwerkt. Het IB Hamerkwartier is door de raad op 28 februari 2022 vastgesteld, net als het eerste ruimtelijke plan Exclusiva Hamerkwartier met het MER Hamerkwartier. Input vit de inspraak op het Investeringsbeslvit Hamerkwartier, zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan Exclusiva Hamerkwartier en het MER Hamerkwartier, is waar nodig en relevant verwerkt in het bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier. In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan op 6 juli 2021 verzonden aan diverse instanties; de vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier met het ontwerpbesluit hogere waarde Wet geluidhinder heeft daarna voor de duur van zes weken -met ingang van 27 janvari 2022- ter inzage gelegen met de mogelijkheid om gedurende deze termijn zienswijzen in te dienen. Van het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord is op 15 maart 2022 een positief advies ontvangen (zie ook onder het kopje ‘onderbouwing besluit ad sb’). Ad 5 — Geen exploitatieplan vaststellen Op grond van artikel 6.12 Wro kan de gemeenteraad afzien van het opstellen van een exploitatieplan. De gemeente Amsterdam heeft op 26 juni 2020 een anterieure overeenkomst (AO) getekend met Draka Kabel B.V, de eigenaar van de grond. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarmee anderszins verzekerd. Ook wordt er geen noodzaak gezien voor het bepalen van een tijdvak of fasering en voor het stellen van nadere eisen, regels of een vitwerking van regels. Daarom kan worden besloten af te zien van een exploitatieplan. Het planschaderisico wordt via de planschadeverhaalsovereenkomst in de AO verhaald op de eigenaar/ontwikkelaars. Ad 6- Dat afdeling 2 hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing is Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing. Dit dient bij de publicatie van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven en brengt onder meer met zich mee dat bij een eventueel beroep alle beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen, en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Verder verloopt de behandeling van het beroep versneld. Relevant voor de ruimtelijke ontwikkeling van Draka Terrein Hamerkwartier is artikel 7c van het Besluit vitvoering Crisis- en herstelwet (Uitvoeringsbesluit). In de Crisis en herstelwet is de mogelijkheid opgenomen om te werken met een zogenaamd “bestemmingsplan verbrede reikwijdte”. Dit type bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om meer zaken te regelen dan in een traditioneel bestemmingsplan en loopt daarmee deels vooruit op het ‘omgevingsplan! dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) in de plaats zal komen van het bestemmingsplan. Dit onder de voorwaarde dat een dergelijk bestemmingsplan ten dienste Gegenereerd: vl.6 8 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 staat van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Financiële onderbouwing Consequenties gedekt? Ja Overige toelichting Het planschaderisico wordt via een planschadeverhaalsovereenkomst verhaald op de eigenaar/ ontwikkelaars. Conclusie De genoemde beslispunten in de voordracht hebben wel financiële consequenties en deze zijn reeds geraamd in de begroting (100% dekking). Geheimhouding nvt. Welke stukken treft v aan Gegenereerd: vl.6 9 VN2022-016030 % Gemeente Gemeenteraad Ruimte en % Amsterdam RAAD Duurzaamheid % Voordracht voor de raadsvergadering van 23 juli 2022 AD2022-058302 1. Verbeelding bestemmingsplan.pdf (pdf) AD2022-058303 2. Hogere waarden besluit.pdf (pdf) „Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan AD2022-058304 3 En 3 J Jgng gp (geanonimiseerd). pdf (pdf) 4. Nota van beantwoording zienswijze Besluit Hogere waarden AD2022-058305 En (geanonimiseerd). pdf (pdf) AD2022-058306 5. Toelichting bestemmingsplan.pdf (pdf) AD2022-058307 za. Bijlagen bij toelichting bestemmingsplan.pdf (pdf) AD2022-058308 6. Regels bestemmingsplan.pdf (pdf) AD2022-058309 6a. Bijlagen bij regels bestemmingsplan.pdf (pdf) AD2022-051591 Gemeenteraad Voordracht (pdf) VERTROUWELIJK - 7. VERTROUWELIJK Nota van beantwoording AD2022-058310 zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan (niet geanonimiseerd).pdf (pdf) VERTROUWELIJK - 8. VERTROUWELIJK Nota van beantwoording AD2022-058311 ‚ 3 ‚ ‚ zienswijze Besluit Hogere Waarden (niet geanonimiseerd). pdf (pdf) Ter Inzage aante Jem Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Ruimte en Duurzaamheid, Erika Wolff, 06-83 64 87 42, erika.wolff @®amsterdam.nl (bestemmingsplan en besluit hogere waarden) Gegenereerd: vl.6 10
Voordracht
10
train
X Gemeente Gemeenteraad RAAD % Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 15 september 2021 Ingekomen onder nummer 64 4accent Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid Van Soest inzake aankoop van voormalig rechtbankgebouw Zuidas Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over instemmen met investering voor aankoop van het voormalige rechtbankgebouw en instemmen met de nota van uitgangspunten kavel tijdelijke rechtbank Betreft: Onderzoek naar belangenverstrengeling Constaterende dat: -__de raad gevraagd wordt om in te stemmen met een investering van 26 miljoen euro voor de aankoop van het voormalige rechtbankgebouw aan de Zuidas om daar, middels een particulier initiatief, een museum voor moderne kunst te vestigen; -_Eén van de initiatiefnemers van het op te richten museum een grote donateur is van de partij van de wethouder Financiën en Economie. Overwegende dat: -__ hiermee de schijn van belangenverstrengeling gewekt wordt. Van mening dat: -__ zolang de schijn van belangenverstrengeling bestaat, de raad geen beslissing kan nemen over de investeringsvraag voor de aankoop van het voormalige rechtbankgebouw. Verzoekt het presidium: — _ Bureau Integriteit te vragen om te onderzoeken of er in het traject, van de beginfase tot nu, sprake geweest is van belangenverstrengeling. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — tot de uitkomsten van het onderzoek geen onomkeerbare stappen te zetten tot de investeringsvraag ten behoeve van de aankoop van het voormalige rechtbankgebouw. Het lid van de gemeenteraad W. van Soest
Motie
2
discard
> Gemeente Amsterdam > Actualitert voor de raadsvergadering van 22 JUNI 2022 Van Kreuger Datum 13 juni 2022 Portefeuille Verkeer en vervoer Agendapunt 2a Onderwerp Het inkrimpen van het openbaar vervoer Aan de gemeenteraad Op 13 juni verscheen een artikel in Het Parool waarin wordt aangekondigd dat het openbaar vervoer in Amsterdam flink moet krimpen. Dit is het gevolg van de beslissing van het Rijk om de beschikbaarheidsvergoeding voor ov bedrijven per 2023 te stoppen. De beschikbaarheidsvergoeding werd tijdens de Corona pandemie uitgekeerd aan de ov bedrijven om het ov op peil te houden, bij gebrek aan reizigersinkomsten. De nieuwe wethouder zegt dat dit kan betekenen dat er ‘s avonds geen metro's meer rijden, er minder bussen rijden naar de randen van de stad, en dat tramlijnen geschrapt kunnen worden. Verder is een beperkte investeringsruimte voor het ov een probleem voor de woningbouw. Reden van spoedeisendheid Als het Rijk de beslissing om de vergoeding stop te zetten niet terugdraait en het Amsterdamse ov moet gaan krimpen, moeten er volgens ov bedrijven en de vervoerregio nog deze maand onomkeerbare besluiten worden genomen. De fractie van JA21 wil dat de raad wordt geïnformeerd over de keuzes die daarbij gemaakt moeten worden, en dat de raad wordt betrokken bij de invulling daarvan.
Actualiteit
1
test
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 936 Publicatiedatum 29 juli 2016 Ingekomen op 14 juli 2016 Ingekomen onder 575” Behandeld op 14 juli 2016 Uitslag Verworpen Onderwerp Motie van het lid Boutkan inzake de Voorjaarsnota 2016 (toeristische draagkracht). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2016 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 449). Overwegende dat: — In de VJN 2016 het begrip ‘toeristische intensiteit’ wordt geïntroduceerd. Wat gekoppeld is aan het aantal hotelbedden/gasten en dat dit slechts een beperkte mate is voor het objectiveren van drukte; — In de notitie Stad in Balans de drukte in de binnenstad wordt voorgesteld als een subjectieve beleving; — Steden, met hun cultuurhistorisch erfgoed, per definitie schaars zijn, en daaraan hun aantrekkingskracht voor toeristen ontlenen; — De natuurlijke bovengrens waaraan de stad is gebonden mbt het aantal bezoekers door de Belgische hoogleraar Van der Borg de ‘toeristische draagkracht’ van de bestemming wordt genoemd Voorts overwegende: — Toeristische draagkracht is dus de maximale hoeveelheid bezoekers die gelijktijdig in een toeristische bestemming aanwezig kan zijn zonder negatieve invloeden te veroorzaken op de fysische, economische en socioculturele waarden van de gemeenschap en zonder een noemenswaardige daling in de bezoekerstevredenheid te registreren; — Dit concept in Vlaamse steden al wordt toegepast; — Wethouder O11lengren in de raad van 9 nnaart jl heeft aangegeven te bekijken wat de voorstellen van hoogleraar van der Borg exact inhouden. — De hoogleraar van der Borg zelf heeft aangeboden met de gemeente in overleg te willen treden Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. Onderzoek te doen naar het concept van toeristische draagkracht en voorstellen aan de raad te presenteren over de mogelijkheden voor het vaststellen van de toeristische draagkracht van Amsterdam; 2. Hierover terug te rapporteren aan de gemeenteraad uiterlijk in het eerste kwartaal van 2017 1 Het lid van de gemeenteraad D.F. Boutkan 2
Motie
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1993 Publicatiedatum 4 december 2019 Ingekomen onder AD Ingekomen op 27 november 2019 Behandeld op 27 november 2019 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Flentge, Naoum Néhmé, Boomsma, Van Soest, Mbarki, De Jong, Hammelburg, A.L. Bakker, Kilig, Nanninga en Simons inzake de prestatieafspraken voor de volkshuisvesting tussen huurderskoepels, woningcorporaties en de gemeente (Schimmelvrije woningen) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de prestatieafspraken voor de volkshuisvesting tussen huurderskoepels, woningcorporaties en de gemeente (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1931). Overwegende dat: — Alle Amsterdammers recht hebben op een schone en geventileerde woning zonder schimmel; — De gemeente en corporaties stappen zetten op weg naar het oplossen van de schimmelproblematiek; — Onderzoeken, zoals het Woononderzoek van het ministerie van BZK, laten echter zien dat schimmel- en vochtproblematiek in Amsterdam niettemin groot blijft. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: In de ‘kwaliteitsoverleggen' tussen gemeente, corporaties en huurders na te streven dat corporatiewoningen over afdoende ventilatie beschikken, zoals een mechanisch ventilatiesysteem om vocht en schimmelvorming bij inpandige badkamers te bestrijden. 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 1993 Motie Datum 4 december 2019 De leden van de gemeenteraad E.A. Flentge H. Naoum Néhmé D.T. Boomsma W. van Soest S. Mbarki D.S. de Jong A.R. Hammelburg A.L. Bakker A. Kilic A. Nanninga S.H. Simons 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 126 Publicatiedatum 17 februari 2016 Ingekomen onder AL Ingekomen op woensdag 10 februari 2016 Behandeld op woensdag 10 februari 2016 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Duijndam, Van den Heuvel, Van den Berg, Ernsting, Toonk, Van Soest en Van Lammeren inzake de herziening van het Amsterdams atelier- en broedplaatsenbeleid (mensen uit beroepspraktijk betrekken bij invulling broedplaatsen en ateliercomplexen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de herziening van het Amsterdams atelier- en broedplaatsenbeleid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 78). Constaterende dat: — het college van burgemeester en wethouders van plan is om jaarlijks ten minste 10.000 m? nieuwe broedplaatsen mogelijk te maken: — de invulling van broedplaatsen bij nieuwe panden geregeld wordt door broedplaatsontwikkelaars; — kunstenaars plekken krijgen toegewezen bij gemeentelijk vastgoed dat (tijdelijk) geschikt is als broedplaats. Overwegende dat: — kunstenaars bereid zijn om in hun omgeving en het culturele klimaat te investeren; — een benadering van onderop bij kan dragen aan een duurzaam kunstbeleid. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: ervoor te zorgen dat broedplaatsontwikkelaars mensen uit de beroepspraktijk betrekken bij de invulling van de broedplaatsen en ateliercomplexen. De leden van de gemeenteraad P.J.M. Duijndam M.E. van den Heuvel P.J.M. van den Berg Z.D. Ernsting W.L. Toonk W. van Soest J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
Bezoekadres Gemeente Amsterdam Stadhuis, Amstel 1 1011 PN Amsterdam Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 020 552 Fax 020 552 Retouradres: B&W, Postbus 202, 1000 AE Amsterdam www.amsterdam.nl Datum 4 april 2013 Kenmerk Behandeld door Luc Verdegaal Doorkiesnummer 020 255 4381 E-mail [email protected] Onderwerp Een raadsadvies met betrekking tot de WOZ belastingen Geachte heer , Uw raadsadres van 7 februari over WOZ belastingen is door de gemeenteraad in handen gesteld van het college ter afdoening. Dat betekent dat ik als wethouder Financiën uw brief beantwoord. In uw raadsadres geeft u aan dat er aan de uitvoering van de WOZ belastingen, inningen en afwikkeling zeer veel geld wordt uitgegeven waarop grote besparingen mogelijk zijn. U geeft verder aan dat de gemeenteraad het initiatief moet nemen om bij de landelijke overheid veranderingen door te voeren op dit gebied. Tevens geeft u aan dat u de landelijke overheid hierover ook heeft aangeschreven. Vanuit ons college wordt veel waarde gehecht aan de ondernemers in Amsterdam en wij nemen uw adres dan ook serieus. Graag ga ik daarom op uw brief in en zet ik de zaken voor u op een rijtje. Ik ga er overigens van uit dat U met WOZ belastingen bedoelt de onroerende zaakbelastingen (OZB) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Gemeenten heffen al sinds lange tijd belastingen op onroerende zaken. Dit wordt gedaan om een deel van de taken van gemeenten te bekostigen. De (OZB) kan worden geheven op basis van artikel 220 van de Gemeentewet. De OZB vormen de grootste ‘eigen’ inkomstenbron van gemeenten. De inkomsten uit de OZB vallen in de algemene middelen van de gemeente. Dat betekent dat de inkomsten geen vooraf bepaald bestemmingsdoel hebben maar dat de gemeenteraad bepaalt waarvoor de opbrengsten uit de OZB worden ingezet. De opbrengst van de OZB draagt bij aan het voorzieningenniveau van de gemeente. Drie groepen krijgen een aanslag OZB: e eigenaren van woningen e gebruikers van niet-woningen e eigenaren van niet-woningen. Het stadhuis is bereikbaar per metro en tram (lijnen 9 en 14), halte Waterlooplein Pagina 2 van 2 Gemeente Amsterdam Voor iedere groep geldt een eigen tarief. Gebruikers van woningen (huurders) krijgen geen aanslag OZB. De te betalen OZB bestaat uit twee elementen: de WOZ-waarde van de woning of niet- woning en een tarief, zijnde een promillage van de WOZ-waarde. Beide elementen worden jaarlijks vastgesteld. De gemeenteraad stelt het tarief vast middels de Verodening OZB; de Dienst Belastingen bepaalt jaarlijks een nieuwe WOZ-waarde voor woningen en niet- woningen. De waarde van een woning wordt met modelmatige berekeningen bepaald. De waardebepaling is een wettelijke taak van de gemeente middels de Wet WOZ. Bij de waardebepaling wordt steeds uitgegaan van de ‘waarde in het economische verkeer! van een onroerende zaak. Deze waarde kan gedefinieerd worden als de prijs die een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper na een zorgvuldige voorbereiding zouden overeenkomen bij een veronderstelde transactie. Omdat voor belastingheffing de rechtsgelijkheid van groot belang is, is de definitie van waarde in het economische verkeer in de Wet WOZ verder geüniformeerd. De Wet WOZ regelt verder dat Rijk, gemeenten en waterschappen voor hun belastingen op onroerende zaken dezelfde waarde als heffingsmaatstaf gebruiken zoals het eigenwoningforfait en de vermogensrendementsheffing. U stelt in uw brief een wijziging voor van de OZB / Wet WOZ geënt op gegevens uit het kadaster, postcode, kwaliteit van wonen en een verrekeningsfactor. In wezen komt dit neer op de waardebepaling zoals hiervoor omschreven: de prijs die een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper na een zorgvuldige voorbereiding zouden overeenkomen bij een veronderstelde verkoop. Uw voorstel is dan ook niet wezenlijk anders dan de thans geldende regelingen. U vraagt in uw brief naar de haalbaarheid van uw mening. Een wijziging in de OZB, en dus de gemeentewet, en Wet WOZ zoals u voorstaat is alleen mogelijk via de landelijke overheid. De gemeente heeft niet de bevoegdheid zelfstandig aanpassingen in rijkswetgeving door te voeren. Het college is niet voornemens om een dergelijke wijziging zoals u voorstaat bij de landelijke overheid aan te dragen. In de hoop u met deze informatie van dienst geweest te zijn, Hoogachtend, Namens het College van B&W, P. Hilhorst Wethouder Financiën 2
Raadsadres
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 532 Publicatiedatum 15 juni 2016 Ingekomen onder BE Ingekomen op donderdag 2 juni 2016 Behandeld op donderdag 2 juni 2016 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Ernsting en Paternotte inzake de initiatiefwet Wet open overheid (lobby van de VNG tegen de Wet open overheid). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over actualiteit van de leden Ernsting en Paternotte inzake de initiatiefwet Wet open overheid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 483). Constaterende dat: — de Wet open overheid (hierna: Woo) met een ruimte meerderheid door de Tweede Kamer is aangenomen; — de Vereniging van Nederlandse Gemeenten desondanks meent een stevige lobby te moeten voeren bij de Eerste Kamer tégen de invoering van de Woo; Overwegende dat: — de Woo overheidsorganen opdraagt een openbaar register bij te gaan houden van documenten en andere gegevens die de overheid in huis heeft; — de Woo sterk bijdraagt aan een open, transparante en efficiënter opererende overheid door: o burgers, journalisten en onderzoekers meer toegang te geven tot informatie van de overheid; o overheden dwingen meer informatie uit zichzelf openbaar te maken o een halt toe te roepen aan personen die Wob-verzoeken indienen voor financieel gewin; — de informatie die deze wet publiekelijk toegankelijk maakt toch al voor het overgrote deel door de overheid gearchiveerd moet worden volgens de Archiefwet; — een open en transparant bestuur de norm moet zijn. Spreekt uit dat: — toegang tot informatie een recht is en geen gunst; — de VNG transparantie zou moeten bevorderen. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — zich expliciet te distantiëren van de lobby van het VNG en een eigen positief standpunt in te nemen ten aanzien van de Woo en dit standpunt aan de Eerste Kamer kenbaar te maken; — de raad van haar vorderingen op dit gebied op de hoogte te houden. 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 532 Moti Datum _ 15 juni 2016 otie De leden van de gemeenteraad Z.D. Ernsting J.M. Paternotte 2
Motie
2
train
Bijlage 1: Toelichting bij afdoening moties 393accent.22, 515.22 en 516.22 Toelichting bij motie 393accent.22 In de vergadering van de gemeenteraad van 10 november 2022 heeft uw raad bij de behandeling van agendapunt 3 Vaststellen van de Begroting 2023 van de gemeente Amsterdam motie 393accent.22 van raadslid Hofland van D66 aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd om: 1. Nate gaan of de cadeaubonnen-actie zoals die eerder is ingezet veel minima en mensen met een middeninkomen heeft bereikt; 2. Indien dit het geval is, zo snel mogelijk de actie opnieuw op te starten, wederom gericht op minima en mensen met een middeninkomen, en dit te financieren van de rijksmiddelen energiearmoede. Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie: 1. Tijdens de eerder ingezette cadeaubonactie hebben in totaal 48.291 deelnemers (van december 2021 t/m juli 2022) een cadeaubon voor energiebesparende producten ter waarde van 7o euro aangevraagd en (deels) verzilverd. Deze cadeaubonregeling werd gefinancierd uit de RREW (Regeling Reductie Energiegebruik Woningen). Deze rijksmidddelen gericht op energiereductie in woningen waren niet bestemd voor een specifieke inkomensgroep. Over deze afgelopen cadeaubonactie is alleen actief gecommuniceerd aan stadspashouders en in een paar buurten met een heel hoog aandeel energiearmoede. De cadeaubon kon echter door alle Amsterdammers worden aangevraagd en heeft in sommige buurtapps en andere informele kanalen stevig gecirculeerd. Van de 48.291 deelnemers behoorden 20.740 (43%) op het moment van aanvragen tot de minimahuishoudens (stadspas groene stip). Er is niet in beeld hoeveel cadeaubonnen door middeninkomens is aangevraagd, aangezien er geen inkomensgegevens zijn gevraagd om de drempel tot aanvraag zo laag mogelijk te houden. In totaal heeft 28% van de stadspashouders groene stip afgelopen jaar een voucher ontvangen. 2. In 2022 zijn nieuwe rijksmiddelen beschikbaar gekomen specifiek bedoeld voor het helpen van kwetsbare huishoudens bij het besparen van energie. Tijdens de eerdere actie zijn dus relatief veel minimahuishoudens bereikt. Toch hebben nog niet alle minimahuishoudens gebruik gemaakt van de regeling en stromen er elk jaar nieuwe mensen in de groep minimahuishoudens in. Daarom bereid het college een nieuwe cadeaubonregeling voor, specifiek gericht op minimahuishoudens. De Energiebespaarservice gaat momenteel huis aan huis in buurten met een hoog percentage Amsterdammers met lage inkomens en een hoog percentage woningen met slechte energetische kwaliteit. Door middel van deze aanpak worden niet alleen Amsterdammers met lage inkomens, maar ook Amsterdammers met een middeninkomen bereikt. Toelichting bij motie 515.22 In de vergadering van de gemeenteraad van 10 november 2022 heeft uw raad bij de behandeling van agendapunt 26. Kennisnemen van de Raadsinformatiebrief Stand van zaken aanpak energiearmoede en uitbreiding energietoeslag en de Raadsinformatiebrief Energiebesparing voor de aanpak energiearmoede motie 515.22 van raadslid Nadif van GroenLinks aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd om: 1. teonderzoeken hoe de inkomensgrens van de FixBrigade verhoogd kan worden zodat meer mensen in aanmerking komen gratis gebruik te maken van de diensten van de FixBrigade en hierbij te kijken of de dekking kan komen uit de rijksmiddelen energiearmoede. Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie: De FlXbrigade vraagt nooit om een eigen bijdrage van bewoners en sluit in principe niemand buiten. De FIXbrigade richt zich vooral op een kwetsbare groep. De FlXbrigade heeft bij haar subsidieaanvraag een projectplan ingediend waarin zij een grens van 140% van het wettelijke sociaal minimum hanteert voor het verstrekken van hun diensten. Deze grens wordt in de praktijk gebruikt als richting en niet als harde afbakening; er wordt geen inkomenstoets uitgevoerd. In de praktijk worden de bewoners geworven tijdens andere activiteiten bij in de buurten gewortelde organisaties. Daarnaast wordt er in gebieden waar veel slecht onderhouden woningen zijn, huis aan huis geflyerd en wordt er aandacht gevraagd voor het project in de lokale media, zoals buurtkrantjes. Er is een wachtlijst om gebruik te kunnen maken van de FlXbrigade. Gezien de huidige werkwijze en de wachtlijst ziet de gemeente geen noodzaak om het projectplan aan te passen. Wel werkt de gemeente momenteel aan een subsidieregeling energiearmoede voor de stadsdelen, van waaruit de stadsdelen subsidie kunnen verlenen aan lokale initiatieven, zoals fixinitiatieven, zodat deze meer mensen kunnen bedienen. Toelichting bij motie 516.22 In de vergadering van de gemeenteraad van 10 november 2022 heeft uw raad bij de behandeling van agendapunt 26. Kennisnemen van de Raadsinformatiebrief Stand van zaken aanpak energiearmoede en uitbreiding energietoeslag en de Raadsinformatiebrief Energiebesparing voor de aanpak energiearmoede motie 516.22 van raadslid Heinhuis van de PVDA aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd om de Amsterdamse FlXbrigade te ondersteunen en te faciliteren in hun groei door: 1. de wervingscampagne van de FIX brigade onder de aandacht te brengen via verschillende kanalen die de gemeente heeft zodat op korte termijn meer leermeesters en FlXers geworven worden; 2. de functie van leermeester of FlXer bij de FlXbrigade onder de aandacht van inwoners te brengen wanneer de gemeente inwoners begeleidt bij het vinden van stages en werk; 3. de resultaten hiervan mee te nemen in de rapportages over de voortgang van het isolatieoffensief in Amsterdam. Het college geeft als volgt uitvoering aan de motie: De gemeente brengt de mogelijkheden voor leermeesters en Fixers onder de aandacht bij Amsterdammers middels verschillende kanalen. Net als voor andere sociale firma’s, re-integratie initiatieven, opleidingen en werkgevers, stelt de gemeente ruimte beschikbaar waar de FlXbrigade flyers kan aanbieden, op locaties die door werkzoekenden worden bezocht. Denk hierbij aan jongerenpunten, AmsterdamWerkt!, door de gemeente georganiseerde werkorientatiedagen en het UWV. De FlXbrigade maakt hier al gebruik van. Vanuit Werk, Participatie en Inkomen en het programma Duurzame Stad, Duurzame Banen werken we met veel opleidingspartijen en werkgevers samen. Accountmanagers en jobcoaches brengen de verschillende kansen voor vitkeringsgerechtigden of Amsterdammers die geïnteresseerd zijn in overstap naar de Bouw- &Technieksector bij hen onder de aandacht. De FlXbrigade is daarbij ook één van de opties. Meerdere kandidaten zijn gewezen op de mogelijkheden bij de FlXbrigade en enkele werkzoekenden zijn gestart met werken bij de FlXbrigade. Het doel vanuit de gemeente is uiteindelijk om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van een eigen inkomen. Waarbij primair de focus ligt bij het vitstromen van mensen met een vitkering richting betaald werk. Er wordt daarbij gekeken naar de wensen van de kandidaten en de mogelijkheden die er zijn. De FlXbrigade biedt toekomstige werknemers op dit moment relatief kleine en korte contracten, een minimumloon voor de leerlingen en één maand meewerken zonder vergoeding. Dit maakt de match met kandidaten niet altijd gemakkelijk. Overigens geeft de FlXbrigade zelf aan via hun eigen ingangen voldoende mensen te kunnen vinden. De FlXbrigade verantwoordt hun werkzaamheden op het gebied van energiebesparing aan de gemeente op de wijze hoe het Rijk die aan de gemeente heeft opgedragen. De monitoring van de resultaten van de ontwikkelingen van de FlXbrigade omtrent het aantal leermeesters, fixers en de groei van de organisatie verantwoordt de FlXbrigade aan de Europese subsidieverstrekker. Wij kunnen deze informatie in de toekomst ook meenemen in de rapportages over de voortgang van het isolatieoffensief.
Motie
3
discard
kr 016299 N% Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water M LW duurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de Commissie MLW van og september 2021 Ter advisering aan de raad Portefeuille Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Agendapunt A Datum besluit College 29 juni 2021 Onderwerp Vaststellen van de Wijzigingsverordening Legesverordening Amsterdam 2021 (tussentijdse wijziging legestabel milieuzone) De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren de Wijzigingsverordening Legesverordening Amsterdam 2021 (tussentijdse wijziging legestabel milieuzone) vast te stellen en kennis te nemen van de toelichting waarvan de beslispunten zijn: a. het wijzigen van rubriek 6.3.1.2.2 van de Legestabel 2021 bij de Legesverordening Amsterdam 2021 in verband met de aanscherping van de voorwaarden van de dagontheffing voor vrachtauto’s en de introductie van een dagontheffing voor besloten busvervoer (touringcars); b. het wijzigen van rubriek 6.3.1.3.3 van de Legestabel 2021 bij de Legesverordening Amsterdam 2021 over de ontheffing voor voertuigen in verband met de levertijd van een vervangend voertuig; c. het wijzigen van rubriek 6.3.1.3.4 van de Legestabel 2021 bij de Legesverordening Amsterdam 2021 voor een ontheffing in verband met bijzondere omstandigheden voor besloten busvervoer met emissieklasse 4 of hoger; d. de Wijzigingsverordening Legesverordening Amsterdam 2021 treedt in werking met ingang veertien dagen na bekendmaking. Wettelijke grondslag e Artikel 216 van de Gemeentewet De gemeenteraad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. e Artikel 229, van de Gemeentewet, lid 1, onder b Rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Bestuurlijke achtergrond Het geheel aan maatregelen van de milieuzone beoogt de lucht in de stad schoner te maken, rekening houdend met het vitgangspunt dat het voor iedereen haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het Ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam 2020, vastgesteld door het college op 17 juni 2020 (hierna: ontheffingenbeleid) is een van de flankerende maatregelen rondom de milieuzones van Amsterdam. Met ingang van 2022 wordt de milieuzone — in lijn met landelijke harmonisatiewetgeving — aangescherpt naar emissieklasse 6 voor dieselvrachtauto's en -autobussen. Dit is vastgelegd in het Verkeersbesluit milieuzone Amsterdam 2022 van 18 december 2020. Aansluitend heeft het college op 21 december 2020 het Wijzigingsbesluit ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam 2020 vastgesteld, dat in werking treedt per 1 januari 2022. Vanwege dit wijzigingsbesluit wijzigen enkele voorwaarden voor ontheffing, en zijn er nieuwe ontheffingen toegevoegd aan het ontheffingenbeleid. De ontheffingen die zijn toegevoegd bestonden al voor andere voertuigcategorieën en krijgen tevens bestaande tarieven. Gegenereerd: vl.17 1 VN2021-016299 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water Ruimte en % Amsterdam duurzaamheid % Voordracht voor de Commissie MLW van og september 2021 Ter advisering aan de raad Voorliggend voorstel verwerkt dit gewijzigde ontheffingenbeleid in de Legesverordening Amsterdam 2021, opdat bij aanvraag van ontheffing leges geheven kunnen worden. Reden bespreking De Legestabel 2021 zoals deze wordt opgenomen in de Legesverordening Amsterdam 2021, met wijzigingen in rubriek 6.3.1.2.2, 6.3.1.3.3 en 6.3.1.3.4, komt te luiden: 6.3.1 Ontheffing RVV & Toegang tot de Milieuzone Dagontheffing voor vrachtauto’s en besloten busvervoer zoals bedoeld 6.3.1.2.2 in artikel 3, 3a en 3b van het Wijzigingsbesluit ontheffingenbeleid €50,90 milieuzone Amsterdam 2020 - per dag Ontheffing voor voertuigen in verband met de levertijd van een 6.3.1.3.3 vervangend voertuig zoals bedoeld in artikel 9, ga en gb van het €203,40 Wijzigingsbesluit ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam 2020 Ontheffing voor vrachtauto’s en besloten busvervoer in verband met 6.3.1.3.4 bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 12 en artikel 11a van | €203,40 het Ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam 2020 Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.17 2 VN2021-016299 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water Ruimte en % Amsterdam duurzaamheid % Voordracht voor de Commissie MLW van og september 2021 Ter advisering aan de raad AD2021-073016 Bijlage 1. Ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam 2020.pdf (pdf) AD2021-073017 Bijlage 2. Verkeersbesluit milieuzone Amsterdam 2022.pdf (pdf) Bijlage 3. Wijzigingsbesluit ontheffingenbeleid milieuzone Amsterdam AD2021-073018 2020.pdf (pdf) Bijlage 4. Bekendmaking Tussentijdse wijziging legestabel milieuzone AD2021-073019 2021.docXx (msw12) AD2021-059887 Commissie MLW Voordracht (pdf) Raadsvoordracht_Tussentijdse_wijziging_legestabel_milieuzone_2021.docx AD2021-073015 (msw12) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Sjors van der Meer, s.vandermeer@&amsterdam.nl, 0657932656 Bertien Oude Groote Beverborg, projectmanager Team Uitstootvrije Mobiliteit, [email protected], 0624951095 Directie Ruimte & Duurzaamheid Gegenereerd: vl.17 3
Voordracht
3
train
VN2023-022656 ee Grifie X Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en AZ Veiligheid, Handhaving en Toezicht, Communicatie, Juridische Zaken, % Amsterdam Raadsaangelegenheden Voordracht voor de Commissie AZ van o2 november 2023 Ter advisering aan de raad Portefeuille Raadsaangelegenheden Agendapunt A Datum besluit presidium, 16 oktober 2023 Onderwerp Vaststellen van de Wijzigingsverordening voor de Bijzondere subsidieverordening fractieondersteuning stadsdeelcommissies en bestuurscommissie stadsgebied Weesp De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren om de Wijzigingsverordening voor de Bijzondere subsidieverordening fractieondersteuning stadsdeelcommissies en bestuurscommissie stadsgebied Weesp vast te stellen. Wettelijke grondslag Artikelen 33 en 149 van de Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond In de praktijk is gebleken dat de verordening enige aanpassing behoeft. Er zijn meerdere fracties die geen gebruik maken van de subsidie en aangeven die ook niet te willen ontvangen. Met de wijziging van artikel 2 wordt invulling gegeven aan hetgeen in de praktijk al gebeurt. De wijzigingen van art 3 en van de toelichting betekenen een verduidelijking van toegestane en niet-toegestane bestedingen, zoals welke activiteiten gerekend moeten worden tot campagneactiviteiten. Wijziging van artikel 7 geeft het presidium de mogelijkheid om voor de steekproefsgewijze controle niet altijd het zware controlemiddel van een accountant te gebruiken. Reden bespreking zie raadsvoordracht Uitkomsten extern advies nvt Geheimhouding nvt Uitgenodigde andere raadscommissies nvt Gegenereerd: vl.7 1 VN2023-022656 % Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Griffie % Amsterdam ‚ ‚ ‚ % Veiligheid, Handhaving en Toezicht, Communicatie, Juridische Zaken, Raadsaangelegenheden Voordracht voor de Commissie AZ van o2 november 2023 Ter advisering aan de raad Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? nvt Welke stukken treft v aan? Bekendmakingsbesluit Wijzigingsverordening Bijz subsidievo AD2023-078321 ‚ ‚ ‚ ‚ ‚ fractieondersteuning sdcies en bestuurscie stadsgebied.docx (msw212) AD2023-078076 Commissie AZ Voordracht (pdf) AD2023-078323 | Gemeenteraad Voordracht.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Jolien Houtman, raadsgriffier Gegenereerd: vl.7 2
Voordracht
2
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 8 juli 2021 Ingekomen onder nummer 630 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Boomsma, Kreuger en Marttin inzake het bestemmingsplan Zuidas Woonbuurt Ravel (stuur in tender op realiseren parkeerplaatsen voor bewoners) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het bestemmingsplan Ravel. Overwegende dat: — de woningen die hier worden gepland primair gericht zijn op gezinnen; — _ gezinnen met kinderen vaker een auto nodig hebben; — Amsterdam een stad moet blijven waar mensen/gezinnen die een auto nodig hebben ook welkom blijven en een woning kunnen vinden; — deze locatie met een dynamische verwijzing naar de Parkeernota wel een maximum; — _maar geen minimumnorm voor parkeerplaatsen voor bewoners kent; — de kans bestaat dat er dus geen enkele parkeerplaats voor bewoners wordt gerealiseerd in dit plan. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders bij het uitschrijven van de tenders voor de ontwikkeling van bestemmingsplan Zuidas Woonbuurt Ravel specifiek te sturen op het realiseren van voldoende parkeerplaatsen voor bewoners, binnen de door de Parkeernota gestelde bovengrens voor deze locatie, en tevens te sturen op het ondergronds realiseren van deze parkeerplaatsen. Indieners D.T. Boomsma K.M. Kreuger A.A.M. Marttin
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1974 Publicatiedatum 4 december 2019 Ingekomen onder K Ingekomen op 27 november 2019 Behandeld op 27 november 2019 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Hammelburg, De Jong, Mbarki, Flentge en Boomsma inzake de prestatieafspraken voor de volkshuisvesting tussen huurderskoepels, woningcorporaties en de gemeente (Alles op alles zetten voor 11.690 middenhuurwoningen) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de prestatieafspraken voor de volkshuisvesting tussen huurderskoepels, woningcorporaties en de gemeente (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1931). Constaterende dat: — De prestatieafspraken zorgen voor minder liberalisaties naar het middensegment dan verwacht in verband met de strikte scheiding tussen de DEAB- en niet-DAEB tak van corporaties; — _Middenhuur een essentieel segment is voor de menging van de stad, doorstroming uit de sociale sector en het huisvesten van maatschappelijke beroepen; — De bouw van middenhuur omgeven is met onzekerheid door het ontbreken van afspraken met beleggers, de eisen van de gemeente rondom de exploitatie van middenhuur, de gevraagde grondprijzen voor middenhuur, de stijgende bouwkosten en de onzekerheid rondom PAS. Voorts constaterende dat: — Een extra inzet nodig is om de 11.690 middenhuurwoningen uit het coalitieakkoord te realiseren. Overwegende dat: — Daartoe, naast afspraken met corporaties over middenhuur, ook afspraken met beleggers over het realiseren van concrete aantallen middenhuurwoningen wenselijk zijn; — De gemeente hiervoor de voorwaarden voor de exploitatie van middenhuur en de bijbehorende grondprijzen tegen het licht dient te houden en aanpassen, zodat de benodigde middenhuurwoningen gerealiseerd worden. 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 1974 Motie Datum 4 december 2019 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. Op korte termijn te komen met voorstellen om meer garanties te krijgen dat deze middeldure huurwoningen gebouwd worden; 2. Daarbij te kijken naar transformatiekader, spelregels voor meer middeldure huurwoningen en de gemeentelijke grondprijzen. De leden van de gemeenteraad A.R. Hammelburg D.S. de Jong S. Mbarki E.A. Flentge D.T. Boomsma 2
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 759 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Ingekomen op 8 oktober 2014 Ingekomen in raadscommissie WE Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Motie van het raadslid de heer Groen inzake de begroting voor 2015 (groene bedrijvigheid). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Overwegende dat: — een groene, duurzame economie zorgt voor nieuwe werkgelegenheid en een groene en gezonde stad; — wanneer Amsterdam voorop loopt in de groene, innovatieve economie, onze stad dé vestigingslokatie voor duurzame ondernemers wordt, wat weer meer bedrijvigheid en werkgelegenheid oplevert; — de aanwezigheid in de stad van Waternet, AEB, Haven NV, het Science Park en AMS Amsterdam een uitstekende uitgangspositie bied tom deze koploperspositie te verwerven; Voorts overwegende dat: — ondernemers vaak zelf met de meest innovatieve oplossingen komen, en niet de overheid, juist op het gebied van duurzaamheid. De gemeente moet hier een faciliterende rol in nemen door er voor te zorgen dat er voldoende ruimte en mogelijkheden zijn om deze ideeën te ontwikkelen en uit te proberen; — Ondernemers graag willen verduurzamen, bijvoorbeeld door de bevoorrading van efficiënter en duurzamer te organiseren. De gemeente kan daar in ondersteunen door regelgeving te vereenvoudigen of weg te nemen, en mee te denken over de uitvoering van duurzame maatregelen; Constaterende dat: — als Amsterdam tot de top van de economische regio’s wil behoren, de gemeente ook moet investeren in duurzame, innovatieve bedrijvigheid; — de ontwikkeling van groene bedrijvigheid en werkgelegenheid bijdraagt aan de economische structuurversterking, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 759 Moti Datum 15 oktober 2014 olie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 40% van de gelden voor economische structuurversterking in te zetten voor groene bedrijvigheid, zoals het aantrekken het groene bedrijvigheid en het wegnemen van regelgeving voor duurzame ondernemers. Het lid van de gemeenteraad, RJ. Groen 2
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 726 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Ingekomen op 7 oktober 2014 Ingekomen in raadscommissie ID Te behandelen op 5/6 november 2014 Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Bosman, de heer Toonk, de heer N.T. Bakker en de heer Groen inzake de begroting voor 2015 (instellen van een vrijzone voor duurzaamheid en circulaire economie). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Constaterende dat: — dit college een ambitieuze doelstelling heeft ten aanzien van het opwekken van duurzame energie en het werken aan een circulaire economie in de stad; — in het collegeakkoord de heldere ambitie is geformuleerd om regels te versoepelen ten behoeve van duurzame ontwikkeling en innovatie; — er eerder een motie ‘Duurzame vrijzone ofwel sustainable taks & rule zone’ van de raadsleden Combrink en Ruigrok inzake de Begroting 2012 heeft geleid tot het haalbaarheidsonderzoek ‘Kansen voor een duurzame vrijzone in Amsterdam’; Voorts constaterende dat: — de minister van Economische Zaken in juni 2014 heeft aangekondigd op aanvraag experimenten te honoreren die afwijken van de Elektriciteitswet 1998 in het ‘Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking'; — de Green Deal Cirkelstad op 2 oktober 2014 is gesloten tussen koplopers uit het bedrijfsleven, drie ministeries (Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, en Binnenlandse Zaken) en het Rijksvastgoedbedrijf. Op basis van deze green deal worden de komende twee jaar vijf nieuwe circulaire steden ontwikkeld in Nederland en er is interesse in Amsterdam als één van deze steden; Overwegende dat: — bovenstaande ontwikkelingen nieuwe specifieke kansen bieden aan een vrijzone op lokaal bestuursniveau gezien ze gericht zijn op decentrale opwekking van duurzame elektriciteit of het sluiten van kringlopen van materialen in een stad; — duurzame transitie niet alleen gerealiseerd kan worden op basis van technologische innovatie, maar ook door innovatie op het gebied van processen en procedures; — experimenteren met regelgeving het beste door meerdere overheidslagen samen gedaan kan worden, om leerpunten te kunnen uitwisselen en zodat er werkelijk ruimte ontstaat om regels duurzaam te veranderen, 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 726 Moti Datum 15 oktober 2014 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: een gebied in Amsterdam, of Amsterdam als geheel aan te wijzen als vrijzzone voor duurzaamheid en circulaire economie. De leden van de gemeenteraad, A.M. Bosman W.L. Toonk N.T. Bakker RJ. Groen 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam EZ P % Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, x Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, donderdag 15 september 2011 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Tijd 13.30 tot 17.00 uur en zonodig van 19.30 tot 22.30 uur Locatie De Rooszaal 0239 Procedureel deel (13.30 — 13.45) 1 __ Opening procedureel gedeelte 2 _ Huishoudelijke mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de commissie van 6 juli 2011. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieEZP@raadsgriffie. amsterdam.nl 5 Termijnagenda, openstaande toezeggingen en schriftelijke vragen 6 TKN-lijst Inhoudelijk deel (13.45 — 17.00) 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen zijn openbaar en hiervan worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, donderdag 15 september 2011 Economische Zaken 11 Voortgang THNK Nr. BD2011-003188 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ Hierbij wordt op verzoek van wethouder Gehrels een presentatie gegeven. 12 Vorderingen aanpak integriteitsrisico's warenmarkten Nr. BD2011-007436 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid mevrouw Van der Heijden (PvdA). 13 Stand van zaken toeristische Visie Metropool Amsterdam Nr. BD2011-008521 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 14 Stand van zaken Economic Development Board metropoolregio Amsterdam Nr. BD2011-008531 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Capel (D66). Waterbeheer 15 De openbare ruimte op het water; ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen Nr. BD2011-006787 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 16 Beantwoording raadsadres inzake vergunningstelsel rondvaartboten Nr. BD2011- 006788 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer Jager (PvdA). e _ Uitgesteld in de vergadering van 15.06.2011. , Een niet geanonimiseerde versie ligt in de leeskamer ter inzage. Deelnemingen 17 Kennis nemen van de “Herijking gemeentelijke deelnemingen 2011" Nr. BD2011- 004949 e De Gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht. 2 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Agenda, donderdag 15 september 2011 18 NV Nuon Energy: Vragen over duurzaamheidsinvesteringen en groene stroom gemeente Nr. BD2011-006575 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid de heer De Goede (GrLi). e _ Uitgesteld in de vergadering van 15.06.2011. 19 Beloningsbeleid deelnemingen gemeente Amsterdam Nr. BD2011-005689 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Bedrijven 20 Bevoegde handhaving stadstoezicht Nr. BD2011-008356 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 3
Agenda
3
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsactualiteit Jaar 2019 Vergaderdatum 8 en 9 mei 2019 Afdeling 1 Agendapunt BA Nummer 461 Publicatiedatum 6 mei 2019 Onderwerp Actualiteit van het lid Torn inzake recente ontwikkelingen in het debat over de veiligheid van boa's en de toekenning van verdedigingsmiddelen. Aan de gemeenteraad Inleiding Vorige maand hebben Amsterdamse boa's vier weken lang opeenvolgend acties gevoerd, omdat de gesprekken die de boa-bond namens hen voert over het uitrusten van boa's met verdedigingsmiddelen niet tot de voor hen gewenste resultaten leiden. De boa's waren voornemens hun acties, waarbij er geen bonnen werden uitgeschreven, op te voeren tot een zesdaagse actie. Deze actie zou worden afgesloten op Koningsdag. Door die dag geen bonnen uit te schrijven en door tussen 18.00 en 21.00 een werkstaking te houden. Daags voor deze staking heeft de voorzieningenrechter tijdens een kort geding op 26 april jl. tussen de gemeente Amsterdam en de boa-bonden (de Nederlandse BOA Bond van FNV Veiligheid en de Vakbond BOA ACP) het de boa-bond verboden deze actie uit te voeren of hiertoe op te roepen. De reden dat aan het actierecht van de bonden een beperking werd opgelegd, is dat vanwege de grootschaligheid van Koningsdag in Amsterdam de risico’s voor de openbare orde en veiligheid te groot zouden zijn geweest voor een algehele staking. Reden bespreking In diens vonnis heeft de voorzieningenrechter gesteld dat een aantal argumenten van de gemeente Amsterdam geen steek houden. Zo pleitte de gemeente voor een verbod van de werkstaking omdat deze louter een zuiver politieke staking zou betreffen. Niet de gemeente, maar de minister van Justitie en Veiligheid zou over het toekennen van uitrusting gaan, aldus de gemeente. De boa's zijn echter in dienst van de gemeente, die als werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar werknemers. De door de boa's gewenste actie had als doel hun veiligheid en arbeidsvoorwaarden te verbeteren. De geplande actie had kunnen bijdragen aan collectief onderhandelen. Bovendien zou een eventuele aanvraag voor geweldsmiddelen vanuit de driehoek in Amsterdam de ministers diens terughoudende standpunt inzake de toekenning van geweldsmiddelen voor boa's kunnen doen heroverwegen, aldus de voorzieningenrechter. 4 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling Í Gemeenteblad Nummer 461 Raadsactualiteit Datum 6 mei 2019 Ook wordt er in de uitspraak gesteld dat er begrip kan worden opgebracht dat de bonden willen opschalen. Gesprekken tussen de gemeente en bonden hebben tot nu toe helaas geen resultaat teweeggebracht. Ondertussen hebben boa's op straat regelmatig te maken met fysiek geweld, soms met ernstig letsel tot gevolg, hetgeen opnieuw bleek uit de heftige ervaringen van de aanwezige boa's tijdens de zitting Reden van spoedeisendheid De boa-bonden hebben opgeroepen tot nieuwe acties en zijn voornemens werkstakingen te houden tijdens andere, minder grootschalige, (sportjevenementen die op korte termijn kunnen plaatsvinden. Deze acties zetten niet alleen de leefbaarheid in de stad onder druk, maar hebben ook tot gevolg dat de gemeente minder boetes ontvangt, want de acties hebben volgens de gemeente naar schatting gezorgd voor een bedrag van 300.000 euro aan niet geïncasseerde boetes. Dit bedrag ligt inmiddels vermoedelijk een stuk hoger, want het niet bekeuren op Koningsdag is niet meegenomen in deze schatting. Filmpjes van tientallen wildplassers in één straat in één uur tijd zijn niet fraai, zeker niet voor een college dat een ‘stevige prioriteit’ wenst te geven aan handhaving. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter volgt dat het college zich van onjuiste standpunten bedient in de discussie rondom de BOA's. Dit is een kwalijke zaak. In een discussie over arbeidsomstandigheden en veiligheid op het werk is het namelijk essentieel dat standpunten op een correcte argumentatie berusten. Het college kan en mag zich niet langer verschuilen achter het vermeende beleid van de minister, maar zal zijn verantwoordelijkheid als werkgever nu echt moeten nemen. Hierdoor is het van groot belang dat het college op korte termijn alsnog een aanvraag voor verdedigingsmiddelen bij de minister indient, conform de oproep van de bonden. Het lid van de gemeenteraad R.K. Torn 2
Actualiteit
2
train
x Gemeente % Amsterdam a P/N | oo ú kels : E mi n | |l Ze pr In opdracht van: Ruimte en Duurzaamheid, programma Klimaatneutraal Projectnummer: 20278 Greven, Jessica Jong, Idske de Bezoekadres: Weesperstraat 113-117 Telefoon 06 3900 6024 Postbus 658, 1000 AR Amsterdam data.amsterdam.nl [email protected] Amsterdam, oktober 2020 Foto voorzijde: Windmolens Westrandweg (A5) en Australiëhavenweg, fotograaf Edwin van Eis (2017) 2 Inhoud Samenvatting 5 Inleiding 10 1 Windmolens in het algemeen 12 1.1 Ruime meerderheid is positief over extra windmolens in Amsterdam 12 1.2 In zoekgebieden meer weerstand tegen extra windmolens bij woningeigenaren 14 1.3 Jongeren zijn vaker voorstander van bijplaatsing van extra windmolens 16 1.4 Argumenten voor en tegen extra windmolens in Amsterdam 17 2 Windmolens in zoekgebieden 18 2.1 Meerderheid voor bijplaatsing van windmolens in het Havengebied en de Brettenzone 18 2.2 Mening over windmolens in de zoekgebieden zelf: NIMBY-effect duidelijk zichtbaar 20 2.3 Argumenten voor en tegen plaatsing van extra windmolens in zoekgebieden 20 3 Havengebied en de Brettenzone 22 3.1 Ruime meerderheid voor plaatsing van extra windmolens in het Havengebied en de Brettenzone 22 4 Noorder IJ-plas en havengebied sd Noord 24 4.1 Meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in de Noorder IJ-plas en het havengebied Noord 24 5 Noordrand A10 26 5.1 lets meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in Noordrand A10 26 6 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 28 6.1 lets meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 28 7 Gaasperplas en Diemerscheg 30 7.1 Meer tegen- dan voorstanders van plaatsing van extra windmolens in Gaasperplas en Diemerscheg 30 8 Amstel Ill omgeving 32 8.1 Meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in Amstel III omgeving 32 3 9 Amstelscheg 34 9.1 Meerderheid tegen plaatsing van extra windmolens in Amstelscheg 34 Bijlage 1 Werkwijze 36 Uitvoering onderzoek in zoekgebieden 36 Uitvoering onderzoek stadsbrede Monitor Draagvlak Klimaatneutraal 39 Bijlage 2 Profiel van de respondenten 41 Bijlage 3 Vragenlijst 43 4 Samenvatting De gemeente Amsterdam wil een leefbare en toekomstbestendige stad zijn. De ambitie van de gemeente is om meer dan 50 MegaWatt extra opgesteld vermogen windenergie te realiseren in 2030 (en de vergunningen uiterlijk 1 janvari 2025 te hebben verleend). Dit is vastgesteld door de gemeenteraad in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 en door het college van B&W in de concept regionale energiestrategie Noord-Holland Zuid (RES). Meer dan 50 MW extra vermogen aan windenergie betekent circa 17 extra windmolens van 3MW of meer van 2MW per stuk. De gemeenteraad heeft 7 zoekgebieden vastgesteld waarin plaatsing van extra windmolens mogelijk zou kunnen zijn. Overzichtskaart van de 7 zoekgebieden voor windmolens in Amsterdam . 3 4 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord vS « 4 Wutev ved Ther en Brettenzone Ì e, Î 4 Wan be u A ee 5 r 2 Ô k RN (me; } 2 EN ì n IJburg, EN en Zeeburgereiland ‘ tt 8 Ci Db 2 ê u 8 K es 3 a % / A Ersspandks en Diemerscheg _ PRI EE E _É Ladan Onderzoek, Informatie en Statistiek heeft op verzoek van het Programma Klimaatneutraal twee onderzoeken uitgevoerd waarin de houding van mensen die in de zoekgebieden wonen is onderzocht en die van Amsterdammers in de rest van de stad. De centrale vraag is hoe men over het bijplaatsen van windmolens in het algemeen denkt, en wat men ervan vindt als de windmolens in (Één van) de zeven zoekgebieden geplaatst zouden worden. Ruime meerderheid is positief over extra windmolens in Amsterdam Uit beide onderzoeken blijkt dat een ruime meerderheid positief is over de plaatsing van extra windmolens in Amsterdam. Ruim de helft van de respondenten die in en rond de zoekgebieden 5 wonen geeft aan dat zij het (helemaal) eens is met de plaatsing van extra windmolens in de stad (56%). Bij respondenten uit de rest van de stad ligt dit aandeel hoger, namelijk op 65%. Onder bewoners in en rond de zoekgebieden is de weerstand tegen bijplaatsing van windmolens groter dan in de rest van de stad: 30% versus 14%. Figuur 1 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) en stad (n=1649) m (helemaal) mee eens neutraal ml (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord bewoners en 12 30 2 zoekgebieden bewoners ee 18 7 3 Amsterdam o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Jongeren zijn vaker voorstander van bijplaatsing van extra windmolens In beide onderzoeken zien we dat mensen onder de 50 jaar vaker voor het bijplaatsen van extra windmolens in de stad zijn. In de zoekgebieden zien we dat bijna acht van de tien jongeren van 16 tot 35 jaar het er (helemaal) mee eens zijn dat er extra windmolens bijkomen in de stad (zie figuur 2). Bij respondenten vit de rest van de stad ligt het aandeel voorstanders in dezelfde leeftijdsgroep iets boven de 70%. Dat is van een vergelijkbaar niveau als onder respondenten uit de leeftijdsgroep 35 tot 50 jaar (zie figuur 3). Figuur 2 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar leeftijdsgroep, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) = (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 16-34 jaar 82 5 o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS 6 Figuur 3 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar leeftijdsgroep, huishoudens in de stad(sdelen) (n=1649) = (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord totaal 65 18 3 16-34 jaar 72 17 es 4 35-49 jaar 71 13 ss | 50-64 jaar m o 5 65 jaar of ouder ks] 24 4 onbekend 59 28 En 3 o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS In drie gebieden meer voor- dan tegenstanders van bijplaatsing van extra windmolens Een van de zoekgebieden, Het Havengebied en de Brettenzone, wordt door zowel bewoners van zoekgebieden als andere Amsterdammers aangemerkt als het meest geschikte gebied voor extra windmolens (ruim 70%). De overige respondenten zijn tegen, hebben een neutrale houding ten aanzien van bijplaatsing of hebben geen antwoord op de vraag (zie de figuren 4 en 5 op de volgende pagina). In het westelijk havengebied stonden in 2019 37 windmolens. Daarnaast blijkt uit beide onderzoeken dat er meer voor- dan tegenstanders zijn die vinden dat ook het gebied van de Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord, en het gebied omgeving Amstel Ill geschikt zijn, zij het in iets mindere mate dan het Havengebied en de Brettenzone. Over de gebieden Noordrand A10 en IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland zijn de meningen verdeeld: hier houden voor- en tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in die gebieden elkaar enigszins in evenwicht, vooral onder respondenten uit de zoekgebieden. De gebieden Gaasperplas en Diemerscheg en Amstelscheg zijn volgens respondenten vit beide onderzoeken minder geschikt om extra windmolens te plaatsen: in beide onderzoeken zijn er meer tegenstanders dan voorstanders. 7 Figuur 4 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen en ten opzichte van bijplaatsing in zoekgebieden, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) m (helemaal) mee eens m (helemaal) mee oneens 17 extra windmolens in 2030 56 30 1 Havengebied en Brettenzone 4 LE 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord 48) 28 3 Noordrand A10 0) RCÂe] 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 2) Rl 5 Gaasperplas en Diemerscheg CH 45 6 Amstel Ill omgeving 43 25 7 Amstelscheg 28 Rois) o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS Figuur 5 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen (n=1649) en ten opzichte van bijplaatsing in zoekgebieden (n=919), huishoudens in de stad(sdelen) m (helemaal) mee eens m (helemaal) mee oneens 17 extra windmolens in 2030 65 14 1 Havengebied en Brettenzone FA 10 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord ze 21 3 Noordrand A10 38 32 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 640) 29 5 Gaasperplas en Diemerscheg pie 37 6 Amstel Ill omgeving KA 22 7 Amstelscheg Vd Keis, o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS NIMBY-effect duidelijk zichtbaar in de zoekgebieden De meerderheid van de respondenten die in en rond de zoekgebieden wonen is tegen plaatsing van windmolens in hun eigen gebied, met uitzondering van respondenten die in het Havengebied en de Brettenzone wonen. De overige respondenten zijn voor, hebben een neutrale houding ten aanzien van bijplaatsing of hebben geen antwoord op de vraag. In het gebied Amstelscheg is nagenoeg iedereen tegen windmolens in hun gebied. Ook in het gebied Gaasperplas en Diemerscheg is de weerstand tegen plaatsing van windmolens hoog: driekwart van de respondenten uit dat gebied is tegen. Er is sprake van een duidelijk NIMBY-effect: de meeste mensen zijn voor de plaatsing van extra windmolens in de stad, maar niet bij hen in de buurt (Not In My Back Yard). 8 Figuur 6 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen en ten opzichte van bijplaatsing in zoekgebieden, huishoudens uit het eigen zoekgebied (n=1577) E (helemaal) mee eens E (helemaal) mee oneens 17 extra windmolens in 2030 56 510 1 Havengebied en Brettenzone 54 32 2 Noorder IJ-plas en Ek rr havengebied stadsdeel Noord 3 Noordrand A10 23 61 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland Ee al 5 Gaasperplas en Diemerscheg 18 76 6 Amstel IIl omgeving Ki) 31 7 Amstelscheg 97 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 9 Inleiding De gemeente Amsterdam wil een leefbare en toekomstbestendige stad zijn. De ambitie van de gemeente is om meer dan 50 MegaWatt extra opgesteld vermogen windenergie te realiseren in 2030 (en de vergunningen uiterlijk 1 janvari 2025 te hebben verleend). Dit is vastgesteld door de gemeenteraad in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 en door het college van B&W in de concept regionale energiestrategie Noord-Holland Zuid (RES). Meer dan 50 MW extra vermogen aan windenergie betekent circa 17 extra windmolens van 3MW of meer van 2MW per stuk. De gemeenteraad heeft 7 zoekgebieden vastgesteld waarin plaatsing van extra windmolens mogelijk zou kunnen zijn. De verwachting is dat hiervan maximaal de helft in het havengebied past (RES-zoekgebied #1). De windmolens zullen ongeveer 150 meter hoog worden en volgens alle wettelijke normen worden geplaatst (o.a. ten aanzien van geluid en slagschaduw). Met de Amsterdamse ambitie voor meer windmolens én zonnepanelen op de helft van de geschikte daken wordt in 2030 genoeg duurzame elektriciteit opgewekt voor 80% van de Amsterdamse huishoudens. Bewoners in de buurt van de windmolens krijgen de mogelijkheid om mee te denken over de plannen en om financieel mee te profiteren van de opbrengsten. In de zomer van 2019 stonden er 37 windmolens in het westelijk havengebied en 1 in het havengebied van stadsdeel Noord. Tussen 2019 en heden zijn 20 windmolens a 0,66 MW weggehaald en 4 windmolens à 2,2 MW teruggeplaatst. Inmiddels worden 6 windmolens à 2,2 MW teruggeplaatst langs de Nieuwe Hemweg. Deze zijn in aanbouw. Overzichtskaart van de 7 zoekgebieden voor windmolens in Amsterdam / R Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord vS .e . Na ) L — { An AOR ad Havengebied en Brettenzone Î en, 4 4, 8 j 8 | | D d Î vA 5 5 r 2 Gi k RN tt ‚« À Ge Î n IJburg, ET en Zeeburgereiland ú 7 je K rt 8 5 b\ ? Mk dr 3 _ RS * A Seals en Diemerscheg ij PRI EE E _É L/T adam 10 Op verzoek van Programma Klimaatneutraal heeft Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) in augustus en september 2020 nader draagvlakonderzoek uitgevoerd onder bewoners in en rondom de zeven zoekgebieden, zij zijn immers direct belanghebbenden als er windmolens bij hen in de buurt geplaatst gaan worden. Daarnaast zijn dezelfde vragen als onderdeel opgenomen in de door OIS uitgevoerde stadsbrede Monitor Draagvlak Klimaatneutraal. Deze monitor verschijnt in het najaar van 2020. De centrale vragen die aan bod komen zijn: houding ten aanzien van windenergie in het algemeen en houding ten aanzien van windmolens in de directe nabijheid van de woning in het bijzonder. Voor het ondezoek onder bewoners in en rondom de zeven zoekgebieden werden 12.118 huishoudens benaderd. Er hebben 1.577 bewoners aan dit onderzoek meegedaan wat neerkomt op een responspercentage van 13%. Voor het stadsbrede onderzoek nodigden we 2.400 leden van het Amsterdampanel vit, waarvan er 1.320 aan het onderzoek hebben meegedaan, dat is een responspercentage van 55%. Daarnaast werden 371 mensen face-to-face ondervraagd. Uiteindelijk hebben 1.691 respondenten aan het onderzoek meegedaan. De respons van dit onderzoek is gewogen op opleidingsniveau, leeftijdsgroep en herkomstgroep om tot een betere afspiegeling van de Amsterdamse bevolking te komen. Door het wegen is het totaal aantal respondenten iets afgenomen tot 1.649. De gepresenteerde resultaten in dit rapport zijn de gewogen resultaten daar waar het om het stadsbrede onderzoek gaat. Hierbij zijn de resultaten voor stadsdeel B Westpoort buiten beschouwing gelaten vanwege de lage aantallen respondenten (2 respondenten). Leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt de houding ten aanzien van extra windmolens in de stad besproken. In hoofdstuk 2 gaat het over de mogelijke plaatsing van extra windmolens in de zeven zoekgebieden. In de hoofdstukken 3 tot en met 9 worden de resultaten per zoekgebied besproken. Ten slotte treft u in een aantal bijlagen zowel de onderzoeksaanpak, responsverantwoording en gehanteerde vragenlijst aan. 11 1 Windmolens in het algemeen 1.1 Ruime meerderheid is positief over extra windmolens in Amsterdam Uit beide onderzoeken blijkt dat een ruime meerderheid positief is over de plaatsing van extra windmolens in Amsterdam. Ruim de helft van de respondenten die in en rond de zoekgebieden wonen geeft aan dat zij het (helemaal) eens is met de plaatsing van extra windmolens in de stad (56%). Bij respondenten uit de rest van de stad ligt dit aandeel hoger, namelijk op 65%. Onder bewoners in en rond de zoekgebieden is de weerstand tegen bijplaatsing van windmolens groter dan in de rest van de stad: 30% versus 14%. Figuur 1.1 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) en stad (n=1649) m (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord bewoners bewoners ee 18 7 3 Amsterdam o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS In de figuren 1.2 en 1.3 op de volgende pagina is dezelfde informatie weergegeven op gebiedsniveau voor respondenten uit de zoekgebieden, en stadsdeelniveau voor respondenten uit de rest van de stad. Uit figuur 1.2 blijkt dat het aandeel voorstanders van extra windmolens in de stad onder respondenten vit de zoekgebieden hoger dan gemiddeld is in het Havengebied en de Brettenzone (64% versus 56% gemiddeld), in gebied van de Amstel Ill omgeving (61%), en in de Noorder IJ-plas en het havengebied stadsdeel Noord (60%). Daarentegen is duidelijk dat de overgrote meerderheid van de respondenten uit het gebied Amstelscheg tegen het bijplaatsen van extra windmolens is (65% versus 30% gemiddeld). 12 Figuur 1.2 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) B (helemaal) mee eens neutraal B (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 1 Havengebied en Brettenzone 64 11 EN: 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord ch 10 EN: 4 IJburg, Sciencepark en 57 12 31 Zeeburgereiland 5 Gaasperplas en Diemerscheg 49 14 EN: 6 Amstel Ill omgeving 61 14 EN: o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Uit figuur 1.3 blijkt dat bewoners uit stadsdeel West vaker voorstander van extra windmolens in de stad zijn dan gemiddeld: 78% versus 65% gemiddeld. In de stadsdelen Zuid (54%) en Oost (58%) is het aandeel voorstanders lager dan gemiddeld. Figuur 1.3 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen, huishoudens in de stadsdelen (n=1649) m (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord A Centrum 69 12 4 E West 78 12 EN: F Nieuw-West 66 19 3 T Zuidoost 60 27 EN: o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 13 Mensen die in een straal van 350 meter rondom de zoekgebieden wonen, wonen soms buiten Amsterdam. In de volgende figuur is de houding over bijplaatsing van windmolens in de stad weergegeven van respondenten die in de zoekgebieden wonen naar woonplaats. Bij sommige gemeenten is het aantal respondenten te laag om betrouwbare uitspraken te doen over hun houding ten aanzien van extra windmolens in de zoekgebieden. Het gaat hierbij om de gemeenten Abcoude, Landsmeer, Oostzaan, Ouderkerk aan de Amstel en Weesp. De informatie is hier slechts indicatief, maar is voor de volledigheid toch opgenomen. Figuur 1.4 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen, huishoudens in de zoekgebieden naar plaats (n=1577) m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord Wasson o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 1.2 In zoekgebieden meer weerstand tegen extra windmolens bij woningeigenaren Hoewel bij eigenaren van een koopwoning onder de respondenten in de zoekgebieden iets meer dan de helft voorstander van bijplaatsing van extra windmolens is, is 34% het er (helemaal) mee oneens. In alle huursectoren is die weerstand veel lager. Met name in de vrije huursector is het aandeel voorstanders van bijplaatsing hoog, ruim zeven van de tien respondenten die van een particulier of woningcorporatie huren zijn het er (helemaal) mee eens dat er in Amsterdam extra windmolens zullen worden geplaatst (zie figuur 1.5). Onder respondenten uit de rest van de stad zien we dit verschil tussen koop en huur niet optreden, hooguit is onder respondenten met een particuliere vrije sector huurwoning het aandeel met een neutrale houding ten aanzien van bijplaatsing hoger dan gemiddeld (29% versus 18% gemiddeld), waardoor het aandeel voorstanders onder hen lager is (zie figuur 1.6). 14 Slechts een enkele keer is de waardevermindering van het eigen huis reden om tegen de plaatsing van extra windmolens te zijn. Figuur 1.5 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar eigendomsverhouding, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) EB (helemaal) mee eens _ neutraal B (helemaal) mee oneens = weet niet, geen antwoord totaal " v2 EN: eigenaar bewoner 53 12 EN vrije sector huur particulier 71 7 KEN vrije sector huur corporatie 74 10 sociale sector huur particulier oy4 11 sociale sector huur corporatie [oh 14 3 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 1.6 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar eigendomsverhouding, huishoudens in de stad(sdelen) (n=1649) EB (helemaal) mee eens _ neutraal B (helemaal) mee oneens = weet niet, geen antwoord totaal 65 18 3 eigenaar bewoner 67 15 Kn vrije sector huur particulier 52 29 Kn vrije sector huur corporatie vAl 16 sociale sector huur particulier 65 17 4 sociale sector huur corporatie 65 18 6 o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS 15 1.3 Jongeren zijn vaker voorstander van bijplaatsing van extra windmolens In beide onderzoeken zien we dat mensen onder de 50 jaar vaker voor het bijplaatsen van extra windmolens in de stad zijn. In de zoekgebieden zien we dat bijna acht van de tien jongeren van 16 tot 35 jaar het er (helemaal) mee eens zijn dat er extra windmolens bijkomen in de stad (zie figuur 1.7). Bij respondenten vit de rest van de stad ligt het aandeel voorstanders in dezelfde leeftijdsgroep iets boven de 70%. Dat is van een vergelijkbaar niveau als onder respondenten uit de leeftijdsgroep 35 tot 50 jaar (zie figuur 1.8). Figuur 1.7 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar leeftijdsgroep, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) = (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 16-34 jaar 82 e o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS Figuur 1.8 Houding ten opzichte van extra windmolens in het algemeen naar leeftijdsgroep, huishoudens in de stad(sdelen) (n=1649) = (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord totaal 65 18 3 16-34 jaar À 17 es 4 36-49 jaar 8 13 EN 50-64 jaar m zo 5 65 jaar of ouder ks] 24 4 onbekend kels) 28 En 3 o 20 40 60 8o 100 % Bron: OIS 16 1.4 Argumenten voor en tegen extra windmolens in Amsterdam Voorstanders van windmolens geven onder andere aan dat het duurzaam opwekken van energie voor hen belangrijk is, het is beter voor het milieu en klimaat, men is blij dat er dan geen fossiele brandstoffen als kolen, olie en gas gebruikt hoeven worden, of kernenergie. Het is CO2-neutraal en het levert volgens sommigen meer energie op dan zonnepanelen. Sommige mensen geven aan dat ze ervan vitgaan dat de plaatsing van windmolens onderdeel vormt van een integrale aanpak van de energietransitie. Daarnaast dringt men erop aan dat de overheid ook aandacht moet besteden aan het terugdringen van energiegebruik in het algemeen. Men vindt het goed dat windmolens aan de rand van de stad gerealiseerd zullen worden, dat zijn immers dunbevolkte gebieden. Windmolens zijn niet mooi, maar wel een noodzakelijke en effectieve manier om duurzame energie op te wekken. Amsterdam moet daarbij voorop lopen volgens sommige mensen. Tegenstanders zijn niet specifiek tegen duurzaamheid, ze vinden dat windmolens niet thuis horen in een dichtbevolkte stad als Amsterdam waar bovendien ook veel bijgebouwd wordt. Het is meer iets voor een gebied waar weinig mensen wonen, zoals bijvoorbeeld op zee of ergens in een landelijk gebied. Daarnaast twijfelt men aan de opbrengst van windmolens: nogal wat mensen geven aan dat die opbrengst discutabel is en dat er ook alternatieven voorhanden zijn die op dit moment nog niet volledig worden benut, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van zonnepanelen op alle daken in de stad. Afgezien daarvan vindt men dat windmolens de horizon vervuilen, ze zijn niet goed voor de kleine groengebieden en fauna in de stad, ze zijn lelijk en veel te hoog: veel mensen moeten daar tegenaan kijken, vooral als ze te dicht op de bebouwing staan. Respondenten die in de buurt van windmolens in de stad wonen geven regelmatig aan last te hebben van slagschaduw maar vooral van de herrie die windmolens produceren. Alle toelichtingen die respondenten uit beide onderzoeken hebben gegeven op de vragen over extra windmolens in het algemeen en in de zeven zoekgebieden in het bijzonder zijn opgenomen in een apart bijlagerapport. 17 2 Windmolens in zoekgebieden De gemeenteraad heeft 7 zoekgebieden vastgesteld waarin plaatsing van extra windmolens mogelijk zou kunnen zijn. De verwachting is dat hiervan maximaal de helft in het havengebied past (RES-zoekgebied #1). De windmolens zullen ongeveer 150 meter hoog worden en volgens alle wettelijke normen worden geplaatst (o.a. ten aanzien van geluid en slagschaduw). In de zomer van 2019 stonden er 37 windmolens in het westelijk havengebied en 1 in het havengebied van stadsdeel Noord. Tussen 2019 en heden zijn 20 windmolens a 0,66 MegaWatt weggehaald en 4 windmolens à 2,2 MW teruggeplaatst. Inmiddels worden 6 windmolens à 2,2 MW teruggeplaatst langs de Nieuwe Hemweg. Deze zijn in aanbouw. Figuur 2.1 Overzichtskaart van de 7 zoekgebieden in Amsterdam MK! Í Tg en An EEENKEEERLEE / rn tees _ u Nn br ot _ N - N \ fd Pres i : î ie 0 | Lenn A dn p mn m0 Î dd 87 At LR dm 5 A ee dj Kes 5 5 5 dd Rd é en de AN | De Sj N _) Am % Ps A 2 AA KS He „ J Ô LN ) Gn g Da | asdae 2.1 Meerderheid voor bijplaatsing van windmolens in het Havengebied en de Brettenzone Zowel zeven van de tien respondenten die in en rond de zoekgebieden wonen als zeven van de tien in de rest van de stad vinden dat het Havengebied en de Brettenzone een geschikt gebied is om extra windmolens te plaatsen. In het westelijk havengebied stonden in de zomer van 2019 3/7 windmolens. Daarnaast blijkt uit beide onderzoeken dat er meer voor- dan tegenstanders zijn die vinden dat ook het gebied van de Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord, en het gebied omgeving Amstel Ill geschikt zijn, zij het in iets mindere mate dan het Havengebied en de Brettenzone. Over de gebieden Noordrand A10 en IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland zijn de meningen verdeeld: hier houden voor- en tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in die gebieden elkaar enigszins in evenwicht, vooral onder respondenten vit de zoekgebieden. 18 De gebieden Gaasperplas en Diemerscheg en Amstelscheg zijn volgens respondenten vit beide onderzoeken minder geschikt om extra windmolens te plaatsen: in beide onderzoeken zijn er meer tegenstanders dan voorstanders. Figuur 2.1 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in zoekgebieden, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) m (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 1 Havengebied en Brettenzone m2 2 B 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord 4e 1e 8 4 IJburg, Sciencepark en 5 Gaasperplas en 6 Amstel Ill omgeving 43 23 9 fo) 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 2.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in zoekgebieden, huishoudens in de stad(sdelen) (n=919) = (helemaal) mee eens neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 1 Havengebied en Fa 12 7 Brettenzone 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord az IS Ig 4 IJburg, Sciencepark en 5 Gaasperplas en 6 Amstel Ill omgeving 41 25 13 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Een deel van de respondenten vit het stadsbrede onderzoek (Draagvlakonderzoek Klimaatneutraal) heeft de vragen over plaatsing van extra windmolens in de zeven zoekgebieden niet beantwoord. Door weging van dit bestand is het aantal respondenten dat de vragen wel heeft beantwoord lager dan oorspronkelijk. 19 2.2 Mening over windmolens in de zoekgebieden zelf: NIMBY-effect duidelijk zichtbaar De meerderheid van de respondenten die in de zoekgebieden wonen is tegen plaatsing van windmolens in hun eigen gebied, met uitzondering van respondenten die in het Havengebied en de Brettenzone wonen. In het gebied Amstelscheg is nagenoeg iedereen tegen windmolens in hun gebied. Ook in het gebied Gaasperplas en Diemerscheg is de weerstand tegen plaatsing van windmolens hoog: driekwart van de respondenten uit dat gebied is tegen. Er is sprake van een duidelijk NIMBY- effect: de meeste mensen zijn voor de plaatsing van extra windmolens in de stad, maar niet bij hen in de buurt (Not In My Back Yard). Figuur 2.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in zoekgebieden, huishoudens uit en rond het eigen zoekgebied (n=1577) B (helemaal) meeeens _ neutraal m (helemaal) mee oneens = weet niet, geen antwoord 2 Noorder IJ-plas en 4 IJburg, Sciencepark en o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 2.3 Argumenten voor en tegen plaatsing van extra windmolens in zoekgebieden De argumenten van voor- en tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in de zoekgebieden zijn veelal gelijk aan de argumenten voor of tegen windmolens in het algemeen. Voorstanders vinden duurzaamheid belangrijk en hebben geen moeite met plaatsing van windmolens aan de rand van de stad, daar is het immers dunbevolkt en gaat het om bijvoorbeeld een industriegebied als het westelijk havengebied. 20 Tegenstanders vinden dat windmolens in het geheel niet in de stad thuishoren, onder andere vanwege de te kleine afstand op de bebouwing en de overlast die windmolens qua geluid en slagschaduw voor bewoners met zich meebrengen. Daarnaast geven mensen aan dat de kleine natuurgebieden in de stad, zoals Gaasperplas{/Diemerscheg en Amstelscheg met rust gelaten moeten worden. Dat geldt ook voor de Brettenzone. In de hoofdstukken 3 tot en met 9 worden de resultaten voor de afzonderlijke zoekgebieden beschreven. 21 3 Havengebied en de Brettenzone Figuur 3.1 Zoekgebied 1, Havengebied en Brettenzone in Amsterdam _ od ie War, wf A5 en Brettenzone NS ‘ 3 k 4 IS en A | © „a _d Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 257, waarvan 220 uit Amsterdam en 37 uit Halfweg. 3.1 Ruime meerderheid voor plaatsing van extra windmolens in het Havengebied en de Brettenzone Zoals al eerder bleek vindt rond de 70% van de respondenten uit beide onderzoeken het Havengebied en de Brettenzone een geschikt gebied om extra windmolens te plaatsen. Onder mensen die zelf in dat gebied wonen is de weerstand groter, namelijk 32% versus 13% gemiddeld (zie figuur 3.2). 22 Figuur 3.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Havengebied- Brettenzone, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 1 Havengebied en Brettenzone Em (helemaal) meeeens _ neutraal m(helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord totaal 2 (K) 3 1 Havengebied en Brettenzone Se ie k 2 Noorder IJ-plas en EE 5 4 havengebied stadsdeel Noord 3 Noordrand A10 76 8 KE 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland ò 8 5 Gaasperplas en Diemerscheg we am 6 Amstel Ill omgeving vú! van 4 7 Amstelscheg 68 K 3 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 3.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Havengebied- Brettenzone, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 1 Havengebied en Brettenzone m (helemaal) meeeens _ neutraal m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord totaal rÁl (ie 7 A Centrum 78 9 7 E West rál IK) 7 F Nieuw-West 69 IK) 5 K Zuid Kol 8 14 M Oost 75 A 9 N Noord (ey IK) 5 T Zuidoost 78 5 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 23 4 Noorder IJ-plas en havengebied sd Noord Figuur 4.1 Zoekgebied 2, Noorder IJ-plas en havengebied Noord in Amsterdam : _ En ma Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord \ " En Li 3 k Ld 4 es | nn) € IS , T 5 rt da LY Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 294, waarvan 282 uit Amsterdam en 12 uit Oostzaan. 4.1 Meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in de Noorder IJ-plas en het havengebied Noord Sinds 2019 staat er één windmolen in het havengebied van stadsdeel Noord. Ongeveer de helft van de respondenten uit beide onderzoeken vindt de Noorder IJ-plas en het havengebied Noord een geschikt gebied om extra windmolens te plaatsen. Van de respondenten die zelf in dit gebied wonen is echter de helft tegen plaatsing van extra windmolens hier. Hier zien we het NIMBY-effect optreden. Ook respondenten uit stadsdeel Noord zijn, vergeleken met het stadsgemiddelde, vaker tegen bijplaatsing (36% versus 21% gemiddeld). Toch zijn er in dit stadsdeel iets meer voor- dan tegenstanders (42% voorstander, 36% tegenstander). 24 Figuur 4.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in gebied Noorder IJ-plas en havengebied Noord, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 2 Noorder IJ-plas en 1 Havengebied en Brettenzone in 1 8 3 Noordrand A10 EYÁ 19 5 4 IJburg, Sciencepark en ENNE Zeeburgereiland 2 U as E 5 Gaasperplas en EN Diemerscheg S Ie a ki 6 Amstel Ill omgeving 58 19 7 7 Amstelscheg 39 23 13 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 4.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra Houding plaatsing windmolens in gebied Noorder IJ-plas en havengebied Noord, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord totaal 52 18 10 A Centrum 57 18 7 eest E 5 F Nieuw-West 55 17 10 1 oost 5 7 5 T Zuidoost 5/7 25 7 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 25 5 Noordrand A10 Figuur 5.1 Zoekgebied 3, Noordrand A10 in Amsterdam zi _ ie ra { e © > / ad \ N NN Noordrand A10 \ " _ mm Dd Ld 4 ES | „ay € 15 4 T Ed B s 4 ed Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 291, waarvan 286 uit Amsterdam en 5 uit Landsmeer. 5.1 lets meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in Noordrand A10 Onder respondenten die in en rond de zoekgebieden wonen zijn er in totaal evenveel voor- als tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in dit gebied: zo'n 40% is voor of tegen. In drie gebieden zijn er meer voor- dan tegenstanders. Onder respondenten in de rest van de stad zijn er in totaal iets meer voor- dan tegenstanders (38% voor en 32% tegen). In vijf stadsdelen zijn er meer voorstanders. Bij respondenten die zelf in het gebied van Noordrand A10 wonen en onder degenen die in stadsdeel Noord wonen is de weerstand tegen plaatsing beduidend groter: 61% en 49% respectievelijk. Ook hier is sprake van het NIMBY-effect. 26 Figuur 5.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Noordrand A10, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 3 Noordrand A10 = (helemaal) mee eens neutraal B (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord a E e 3 Noordrand A10 23 14 nn: Eoenane E 20 10 havengebied stacedael Noord 40 ia El vans” HE En: aen - mn: 6 Amstel Ill omgeving le) 19 6 7 Amstelscheg 16 32 13 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 5.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Noordrand A10, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 3 Noordrand A10 m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord val E 7 1 A Centrum 43 16 10 Ees E 7 F Nieuw-West Ml 23 10 K Zuid SK} 28 16 M Oost 39 20 11 T Zuidoost 38 23 4 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 27 6 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland Figuur 6.1 Zoekgebied 4, IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland in Amsterdam ars rn @ \ - 4 e [ \ T 8 3 k 4 4 @ 4 ne - NLs IIs} en Cha ASN lak eN) Ji ES / _ T | _ « 4 Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 210, waarvan 167 uit Amsterdam en 43 uit Diemen. 6.1 lets meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland Onder respondenten die in de zoekgebieden wonen zijn er ongeveer evenveel voor- als tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in dit gebied: 39% is voor en 37% tegen. Onder respondenten in de rest van de stad zijn er iets meer voor- dan tegenstanders (40% voor en 29% tegen). Bij respondenten die zelf in het gebied van IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland wonen is de weerstand tegen plaatsing beduidend groter: 61%. Eris sprake van een duidelijk NIMBY-effect. Daarnaast valt op dat ruim de helft van de respondenten die in Amstelscheg wonen tegen plaatsing van windmolens in het gebied IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland is (55%). In stadsdeel Oost zijn de meningen verdeeld: er zijn evenveel voor- als tegenstanders (37% en 36% respectievelijk). 28 Figuur 6.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord Zeeburgereiland A8 Ie a k 1 Havengebied en moetie stadsdeel N ee ee havengebied stadsdeel Noord Si Ie le ki “Demersoreg En Diemerscheg ST Ie a ki 6 Amstel Ill omgeving 48 20 5 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 6.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord F Nieuw-West 42 21 8 7 zuideos r sE: o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 29 7 Gaasperplas en Diemerscheg Figuur 7.1 Zoekgebied 5, Gaasperplas en Diemerscheg in Amsterdam 9 _ mn Tm  ee © \ ane p; ad " En Li Eq Dd Ld 4 rv | hen) € | bp / T a nt CN Gaasperplas en 4 Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 298, waarvan 287 uit Amsterdam, 2 vit Abcoude, 1 uit Diemen en 8 uit Weesp. 7.1 Meer tegen- dan voorstanders van plaatsing van extra windmolens in Gaasperplas en Diemerscheg Uit beide onderzoeken blijkt dat de meerderheid van de respondenten het gebied Gaasperplas en Diemerscheg niet geschikt vindt om extra windmolens te plaatsen. Onder mensen die in de zoekgebieden wonen is een groter aandeel tegen plaatsing in dit gebied vergeleken met de rest van de stad: 45% in de zoekgebieden is tegen versus 37% in de rest van de stad. Mensen die zelf in het gebied Gaasperplas en Diemerscheg wonen of in stadsdeel Zuidoost zijn uitgesproken tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in dit gebied: 76% van de respondenten die in dit gebied wonen en 57% van de respondenten in stadsdeel Zuidoost wonen is tegen. Wederom is sprake van een duidelijk NIMBY-effect. 30 Figuur 7.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Gaasperplas en Diemerscheg, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 5 Gaasperplas en Diemerscheg = (helemaal) mee eens neutraal B (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 5 Gaasperplas en 1 Havengebied en 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord 28 Zi E 4 IJburg, Sciencepark en o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 7.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Gaasperplas en Diemerscheg, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 5 Gaasperplas en Diemerscheg m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 31 8 Amstel Ill omgeving Figuur 8.1 Zoekgebied 6, Amstel Ill omgeving in Amsterdam 3 _ : Ta { ee \ > / ad " _ is =Á Ld 4 ES | „5 € 15 4 Nn | 2 B \ ‚da Amstel Ill omgeving _ 4 Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 196, waarvan 187 uit Amsterdam, 5 vit Abcoude en 4 uit Ouderkerk aan de Amstel. 8.1 Meer voor- dan tegenstanders van plaatsing van extra windmolens in Amstel Ill omgeving Uit beide onderzoeken blijkt dat ongeveer vier van de tien respondenten Amstel II en omgeving een geschikt gebied vinden om extra windmolens te plaatsen. Ook onder respondenten die zelf in dit gebied wonen zijn er meer voor- dan tegenstanders; 39% is voor en 31% is tegen plaatsing van extra windmolens hier. In stadsdeel Zuidoost, waar het gebied Amstel Ill omgeving onder valt, zien we hetzelfde: 42% is voorstander, 32% is tegen. Wat opvalt is dat 68% van de respondenten die in zoekgebied Amstelscheg wonen tegen plaatsing van extra windmolens in gebied Amstel Ill omgeving is. Het grootste deel van de respondenten uit gebied Amstelscheg woont in Amstelveen (zie hoofdstuk 9). 32 Figuur 8.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Amstel Ill omgeving, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 6 Amstel Ill omgeving = (helemaal) mee eens neutraal B (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 6 Amstel Ill omgeving 39 24 6 1 Havengebied en Brettenzone 40 a is 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord 45 mi 9 3 Noordrand A10 42 28 10 4 IJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 4 ie ie 5 Gaasperplas en o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 8.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Amstel Ill omgeving, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 6 Amstel Ill omgeving m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord A Centrum 54 18 11 F Nieuw-West 45 25 12 u oest 1 2 ° o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 33 9 Amstelscheg Figuur 9.1 Zoekgebied 7, Amstelscheg in Amsterdam . ij in ra { e © A > / ad " _ mm 3 Dd Ld 4 vs | „ay € 15 À T Ed nt dn LY Totaal aantal respondenten in dit zoekgebied: 31, waarvan 11 uit Amsterdam, 18 uit Amstelveen en 2 vit Ouderkerk aan de Amstel. 9.1 Meerderheid tegen plaatsing van extra windmolens in Amstelscheg Uit beide onderzoeken blijkt dat de meerderheid van de respondenten het gebied Amstelscheg niet geschikt vindt om extra windmolens te plaatsen: 38% is tegen, ongeveer een kwart is voor. Mensen die zelf in het gebied Amstelscheg wonen zijn nagenoeg allemaal tegen plaatsing van extra windmolens in dit gebied: 97% is tegen. Hier is het NIMBY-effect duidelijk zichtbaar. Onder respondenten die in de stadsdelen Oost en Zuid wonen, waar gebied Amstelscheg in valt of aan grenst, is het aandeel tegenstanders net iets hoger dan gemiddeld in de stad (42% tegen versus 38% gemiddeld). In stadsdeel Zuid is het aandeel voorstanders het laagst: 17%. 34 Figuur 9.2 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Amstelscheg, huishoudens in en rond de zoekgebieden (n=1577) Zoekgebied = 7 Amstelscheg = (helemaal) mee eens neutraal B (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord 1 Havengebied en 2 Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord dl mi 8 3 Noordrand A10 PK) 26 18 4 IJburg, Sciencepark en 5 Gaasperplas en 6 Amstel Ill omgeving 34 28 12 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Figuur 9.3 Houding ten opzichte van plaatsing extra windmolens in Amstelscheg, huishoudens in de stadsdelen (n=919) Zoekgebied = 7 Amstelscheg m (helemaal) mee eens neutraal _m (helemaal) mee oneens weet niet, geen antwoord o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 35 Bijlage 1 Werkwijze Uitvoering onderzoek in zoekgebieden De huishoudens in en rondom de zoekgebieden (350 meter, zie de donkerblauwe rand rondom de gebieden in onderstaande kaart) vormen de doelgroep van het onderzoek. Per zoekgebied is op basis van de beschikbare GIS-kaart een steekproef getrokken uit de huishoudens die in en rondom het gebied wonen, waarbij rekening is gehouden met leeftijd en huishoudsamenstelling omdat uit het stads brede onderzoek blijkt dat deze kenmerken van invloed zijn op de mening van bewoners. Een deel van de adressen in een straal van 350 meter rondom de zoekgebieden behoort niet tot de gemeente Amsterdam. Hiervan is niet eenvoudig te achterhalen wat de huishoudenssamenstelling van de hoofdbewoner is of leeftijdsgroep van de bewoners. Deze adressen zijn wel meegenomen in de steekproeftrekking. Afbakening van de gebieden waaruit de steekproef voor de zoekgebieden is getrokken 8 KS \ | Lr de | | KK | Hon |} AN | \ be Zsa VA IN = | eN ee e IR Ii l Er ë SN \ TE ig 2e | ee | 4 ee D= , hi J eN Á Ih Bron: OIS In het steekproefgebied wonen in Amsterdam ruim 65.000 mensen van 18 jaar en ouder. In totaal gaat het om ruim 40.000 bewoonde adressen in Amsterdam en bijna 3.400 woningen buiten de stad in een straal van 350 meter rondom de gebieden. Van deze woningen is onbekend of ze bewoond zijn en wat de huishoudenssamenstelling is. 36 Steekproef In alle gebieden zijn er voldoende huishoudens om een steekproef te trekken, behalve bij gebied 7 Kop Amstelscheg; hier wonen slechts 93 huishoudens in Amsterdam. OIS heeft alle huishoudens in dit gebied in de steekproef meegenomen, en ook de 60 woningen die in een straal van 350 meter rondom dit gebied staan. Voor de overige zes gebieden is een steekproefgrootte van 2.000 adressen gehanteerd, gestratificeerd naar de procentuele verdeling van de huishoudenssamenstelling per gebied, waarbij de woningen in een straal van 350 meter rondom de gebieden buiten Amsterdam naar rato zijn meegenomen (zie onderstaande tabel). De gebieden 1 (Havengebied) en 2 (Noorder IJplas) grenzen aan elkaar, maar ook gebied 3 en 4 deels (zie kaart op de vorige pagina). Hierdoor behoort een deel van de adressen tot beide gebieden. OIS heeft er bij het trekken van de steekproef voor gezorgd dat deze adressen ‘ontdubbeld’ zijn, waardoor zij ofwel in gebied 1, of in gebied 2 terecht zijn gekomen. Ditzelfde geldt voor gebied 3 en 4. Ondanks dat het onderwerp windmolens maatschappelijk relevant en aansprekend is, was van tevoren niet met zekerheid vast te stellen hoe groot de respons zou zijn. We richten ons op een minimale respons van 10%. Dat betekent dat we 200 respondenten per gebied moesten krijgen om betrouwbare uitspraken te kunnen doen, met uitzondering van gebied 7 Kop Amstelscheg. De onderstaande tabel geeft een overzicht. Steekproefselectie op basis van huishoudenssamenstelling per gebied (absoluut) 4 KN 2 3 Zeeburgereiland Lj 6 Vi afin Noorder SAL at4 -IJburg- _Gaasperplas- NCN Kop totaal Amsterdam 8394 6236 6635 11642 4615 2817 93 40432 woningen buiten Amsterdam 449 98 39 2566 160 26 60 3398 totaal 8843 6334 6674 14208 4715 2843 153 43830 steekproefgrootte 2000 2000 2000 2000 2000 2000 153 12153 % waarvan buiten Amsterdam 5,1 1,5 0,6 18,1 3,4 0,9 39,2 7,8 target respons (10%) 200 200 200 200 200 200 15 1215 bron: OIS Steekproefselectie op basis van huishoudenssamenstelling per gebied (procenten) 4 KN 2 3 Zeeburgereiland Lj 6 Vi afin Noorder SAL at4 -IJburg- _Gaasperplas- NCN Kop alleenstaand 49 50 39 40 43 59 48 45 eenoudergezin 8 9 13 12 12 17 5 11 overig 1 1 1 1 1 0 0 1 paar met kinderen 23 17 28 30 20 11 25 24 paar zonder kinderen 19 23 19 17 24 12 22 19 totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 bron: OIS 37 Huishoudens per brief benaderd De geselecteerde huishoudens werden op 17 augustus 2020 per brief uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. In de brief stond een unieke code waarmee men toegang kreeg tot de online vragenlijst. Dat betekent dat we hebben gewerkt met een zogenaamde ‘gesloten link’. Hierdoor kon de vragenlijst slechts eenmalig per geselecteerd huishouden worden ingevuld en heeft OIS een betere controle over de respons per gebied gehad. Op 9 september verstuurden we een herinneringsbrief aan degenen die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld. Respons In nagenoeg alle zoekgebieden is de gewenste target ruimschoots behaald. In gebied Amstel III omgeving is de respons net iets onder target gebleven. Steekproefselectie en respons per gebied 4 Haven- Noorder ALA: -IJburg- Gaasperplas- ECN of?) gebied IJplas A10 Sciencepark Driemond eo. Amstelscheg totaal target respons (10%) 200 200 200 200 200 200 15 1215 respons 257 294 201 210 298 196 31 1577 Steekproefselectie en respons naar woonplaats | oudeneraandermeel | sle Weep 8 Zenden | 38 Uitvoering onderzoek stadsbrede Monitor Draagvlak Klimaatneutraal In augustus en september is een groep van 2400 panelleden uit het Amsterdampanel van OIS aangeschreven, met een specifieke doelstelling per stadsdeel. Per stadsdeel is er een target van niet-westerse respondenten. Deze target is berekend op basis van het stedelijk percentage niet- westerse Amsterdammers. Dat betekent dat we niet representatieve uitspraken kunnen doen per stadsdeel en westers{niet-westers. Het zorgt ervoor dat we per stadsdeel het stedelijk percentage aan niet-westerse Amsterdammers hebben. Omdat we juist ook de kennis, houding en gedrag wilden weten van groepen die minder vaak responderen op onderzoeken, is de online dataverzameling aangevuld met face-to-face datacollectie. Hiervoor is een gespecialiseerd bureau ingezet, zodat de volumetargets die we hebben m.b.t. deze groepen konden worden behaald. Overzicht van de steekproef(targets) verdeling grootte % van de bevolking verdeling van aantal stadsdeel op basis met niet-westerse respondenten _ respondenten van migratieachtergrond met niet- met niet- bevolkingsaantallen westerse westerse (%) migratieachter- migratieachter- grond overde grond per stadsdelen (%) stadsdeel Centrum 10 16 5 17 West 17 31 15 51 Nieuw-West 18 53 27 92 Zuid 17 20 9 31 Oost 16 32 15 51 Noord 11 38 12 A1 Zuidoost 10 64 18 61 target # 1000 340 343 Uiteindelijk hebben 1691 respondenten aan het onderzoek meegedaan, waarvan er 1320 via het panel hebben meegedaan en 371 face-to-face. De respons is gewogen op opleidingsniveau, leeftijdsgroep en herkomstgroep om tot een betere afspiegeling van de Amsterdamse bevolking te komen. Door het wegen is het totaal aantal respondenten iets afgenomen tot 1649. De gepresenteerde resultaten in dit rapport zijn de gewogen resultaten daar waar het om het stadsbrede onderzoek gaat. Hierbij zijn de resultaten voor stadsdeel B Westpoort buiten beschouwing gelaten vanwege de lage aantallen respondenten. 39 Overzicht van de respons stadsdeel ongewogen gewogen Centrum 161 104 Westpoort 2 2 West 263 253 Nieuw-West 320 389 Zuid 263 189 Oost 244 194 Noord 178 203 Zuidoost 192 212 onbekend 68 105 Total 1691 1649 40 Bijlage 2 Profiel van de respondenten Respondenten in de zoekgebieden wijken op leeftijdsverdeling, opleidingsniveau en eigendomsverhouding van de woning af van de respondenten uit de rest van de stad. Respons naar leeftijdsgroep in zoekgebieden (n=1577) en in de rest van de stad (n=1649) 16-34jaar WP 35-49jaar W5o-64jaar WM6s5jaarof ouder onbekend bewoners 14 26 7 zoekgebieden bewoners 42 ms 2 Amsterdam o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Respons naar opleidingsniveau in zoekgebieden (n=1577) en in de rest van de stad (n=1649) laag =midden mhoog = onbekend bewoners bewoners o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS Respons naar huishoudenssamenstelling in zoekgebieden (n=1577) en in de rest van de stad (n=1649) alleenstaande =zonderkinderen meenoudergezin B met kinderen overig bewoners 30 26 5 zoekgebieden bewoners 28 30 2 Amsterdam o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 41 Respons naar eigendomsverhouding van de woning in zoekgebieden (n=1577) en in de rest van de stad (n=1649) mik ben eigenaar van de woning waarin ik woon mik huur een sociale huurwoning van een woningcorporatie ik huur een sociale huurwoning van een particuliere verhuurder = ik huur een vrije sector huurwoning van een woningcorporatie ik huur een vrije sector huurwoning van een particuliere verhuurder anders, namelijk weet niet / geen antwoord bewoners zoekgebieden ok 20 a 423 bewoners Amsterdam ee) 45 5 E 6 42 o 20 40 60 80 100 % Bron: OIS 42 Xx Gemeente Amsterdam % Dienst Onderzoek en Statistiek x en ms Vragenlijst — Zoekgebieden windmolens Introtekst Welkom bij de vragenlijst over Windmolens. De gemeente Amsterdam wil een leefbare en toekomstbestendige stad zijn. Om hier inzichten voor op te doen, voeren we een onderzoek uit naar het plaatsen van extra windmolens in Amsterdam in bepaalde delen van de stad. U woont in of vlak bij één van die gebieden waar mogelijk windmolens gaan komen. Hoe denkt u hierover en welke keuzes worden hierbij in uw huishouden gemaakt? Windmolens De ambitie van de gemeente Amsterdam is om voor het jaar 2030 circa 17 (extra) windmolens bij te plaatsen. Maximaal de helft hiervan zou in het havengebied passen. De windmolens zullen ongeveer 150 meter hoog worden en volgens alle wettelijke normen worden geplaatst (o.a. ten aanzien van geluid en slagschaduw). Met de Amsterdamse ambitie voor meer windmolens én zonnepanelen op de helft van de geschikte daken wordt in 2030 genoeg duurzame elektriciteit opgewekt voor 80% van de Amsterdamse huishoudens. Bewoners in de buurt van de windmolens krijgen de mogelijkheid om mee te denken over de plannen en om financieel mee te profiteren van de opbrengsten. Kunt u aangegeven in hoeverre u het ermee eens bent dat extra windmolens gerealiseerd worden in Amsterdam? mj helemaal mee eens O2 mee eens O3 niet mee eens en niet mee oneens O4 mee oneens OS helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord Windmolens toelichting Wilt u dat toelichten? V22 info Hieronder zijn zeven gebieden weergegeven waar wordt gezocht naar geschikte locaties voor de extra windmolens (plus een extra gebied als er onvoldoende mogelijkheden blijken te zijn in de zeven gebieden). V22 1 Kunt u per gebied aangegeven in hoeverre u het ermee eens bent dat daar mogelijk extra windmolens gerealiseerd worden in Amsterdam? Havengebied en Brettenzone mj helemaal mee eens O2 mee eens O3 niet mee eens en niet mee oneens O4 mee oneens OS helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 1_toelichting Wilt u dat toelichten? 43 V22_2Noorder IJ-plas en havengebied stadsdeel Noord 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 2 toelichting Wilt u dat toelichten? V22_3Noordrand A10 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 3 toelichting Wilt u dat toelichten? V22 4lJburg, Sciencepark en Zeeburgereiland 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 4 toelichting Wilt u dat toelichten? V22 5Gaasperplas en Diemerscheg 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 5 toelichting Wilt u dat toelichten? V22_6Amstel Ill omgeving 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 6 toelichting Wilt u dat toelichten? V22 _7Amstelscheg 1 helemaal mee eens 2 mee eens 3 niet mee eens en niet mee oneens 4 mee oneens 5 helemaal mee oneens 6 weet niet, geen antwoord V22 7_toelichting Wilt u dat toelichten? Leeftijd Nu volgen nog enkele vragen voor de statistiek: Wat is uw leeftijd? bh Opleiding Wat is op dit moment uw hoogst VOLTOOIDE opleiding? Als u in het buitenland een opleiding heeft gevolgd en u weet de Nederlandse variant daarvan, vul dat dan in. Anders kunt u de door u gevolgde opleiding in het tekstveld noteren. O1 geen opleiding afgerond O2 lagere school / basisschool, speciaal (basis) onderwijs O3 lager beroepsonderwijs (LBO, VBO, VSO, MBO niveau 1, praktijkonderwijs) O4 VMBO OS MAVO, MULO, ULO mK) middelbaar beroepsonderwijs (MBO 2, 3 of 4) O7 HAVO, MMS 8 VWO, Gymnasium, Atheneum, HBS Og hoger beroepsonderwijs (HBO), associate degree, hbo-bachelor, wo-bachelor DO 10 wetenschappelijk onderwijs / universiteit / master, hbo-master, wo-master, PhD 11 een andere (bedrijfs)opleiding of cursus, namelijk DO 12 geen antwoord HHSAM Kunt u aangeven hoe uw huishouden is samengesteld? Een huishouden is: (samen)wonen, eten, kosten betalen, slapen voor minimaal 4 nachten in de week en inclusief kinderen van 18 jaar en ouder 11 een persoon, alleenstaande O2 (echt)paar zonder kinderen (thuis) O3 (echt)paar met kind(eren) (thuis) O4 een ouder met kind(eren) (thuis) O5 twee volwassenen, zonder kinderen (thuis) O6 twee volwassenen, met kinderen (thuis) O7 drie of meer volwassenen, met kind(eren) (thuis) O8 drie of meer volwassenen, zonder kinderen (thuis) Tg anders, namelijk DO 10 weet niet DO 11 geen antwoord V1Bent u huurder of eigenaar van uw woning? O1 ik ben eigenaar van de woning waarin ik woon O2 ik huur een sociale huurwoning van een woningcorporatie O3 ik huur een sociale huurwoning van een particuliere verhuurder O4 ik huur een vrije sector huurwoning van een woningcorporatie O5 ik huur een vrije sector huurwoning van een particuliere verhuurder 6 anders, namelijk O7 weet niet / geen antwoord HHINK In dit onderzoek zijn we benieuwd of het huishoudinkomen invloed heeft op de uitkomsten. De volgende vraag stellen we dan ook enkel voor dit doeleinde. In welke klasse valt het netto inkomen van uw huishouden? Uitkeringen, pensioengelden, alimentatie en dergelijke zijn ook inkomsten. Vakantiegeld, kinderbijslag, zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en inkomen van kinderen jonger dan 18 jaar vallen niet onder het netto inkomen. O1 netto 750 euro per maand of minder O2 netto tussen de 751 en 1.750 euro per maand O3 netto tussen de 1.751 en 3.050 euro per maand O4 netto tussen de 3.051 en 5.000 euro per maand OS netto meer dan 5.001 per maand mK) weet niet / geen antwoord JUISTPCWat is uw postcode? Opmerkingen In deze vragenlijst zijn verschillende onderwerpen aan bod gekomen. Wellicht zijn er onderwerpen die niet in deze vragenlijst aan de orde zijn geweest, maar waarover u wel graag iets kwijt zou willen. Ook suggesties voor verbetering zijn welkom. Deze kunt u hieronder Beschrijven. Dit waren alle vragen. Hartelijk dank voor uw medewerking. Door op 'Vorige' te klikken kunt u uw antwoorden bekijken. Door op ‘Verzend’ te klikken verzendt u uw antwoorden en sluit u de vragenlijst af. De vragenlijst kan hierna niet meer worden geopend. 45 haf 2 x 47
Onderzoeksrapport
48
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1419 Behandeld op 16 en 17 december 2020 Status Ingetrokken en vervangen door 1419 accent Onderwerp Motie van de leden Ceder en Veldhuyzen inzake de Begroting 2021 (BBB voor Dublinclaimanten) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2021. Constaterende dat: e _Hetcollege heeft besloten om de pilot opvang Dublinclaimanten te beëindigen; e Hierdoor mogelijk een aantal Dublinclaimanten op straat belanden; Overwegende dat: e Niemand op straat hoort te slapen; e De onzekerheid om elke dag wel of geen dak boven het hoofd te hebben Dublinclaimanten belet om eventueel aan perspectief of een terugkeer te werken; e Een BBB-opvang vanaf april 2021 tot eind 2022 de gemeente de mogelijkheid geeft om te zien hoeveel mensen die door de beëindiging van de pilot Dublinclaimanten hierop aanspraak zullen moeten maken om niet op straat te hoeven slapen; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — Een Bed-, Bad-, Broodopvang in te richten voor de periode van april 2021 tot eind 2022 zodat Dublinclaimanten die na de beëindiging van de pilot op straat belanden een humanitaire opvang geboden kan worden; — De kosten voor deze BBB-opvang voor te rekenen aan de raad en voor 2021 en 2022 te dekken uit de Algemene Reserve; De leden van de gemeenteraad D.G.M. Ceder J.A. Veldhuyzen 1
Motie
1
discard
> < gemeente Raadsinformatiebrief | msterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 19 december 2023 Portefeuille(s) Economische Zaken Portefevillehouder(s): _ Sofyan Mbarki Behandeld door Economische Zaken en Cultuur Onderwerp Afdoening moties 156.23, 147.23 en 169.23 met betrekking tot Amsterdam Economic Board Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 5 april 2023 heeft u bij de behandeling van punt 22: Kennisnemen van de beantwoording van het raadsadres Géén fossiel in de Amsterdam Economic Board, drie moties aangenomen. De eerste is motie 156.23 van de leden Broersen, Krom, IJmker, Namane, Schmit, Bons, Khan, Alberts inzake Duurzaamheidsdoelen toevoegen aan de Code of Conduct van de Amsterdam Economic Board, waarin het college wordt gevraagd: - namens de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan met de Amsterdam Economic Board om de duurzaamheidsdoelstellingen van Amsterdam, naar aanleiding van het Klimaatakkoord, op te nemen in de Code of Conduct, - Daarover te rapporteren aan de raad. De tweede motie 147.23 is van de leden Schmit, Namane , Wijnants, Broersen en Krom inzake “Doelstelling CO2 reductie Amsterdam Economic Board”, waarin het college wordt gevraagd: - Om de Amsterdam Economic Board te vragen de reductiedoelstellingen, 60% minder in 2030 en 95% minder in 2050, van de gemeente Amsterdam op te nemen in haar eigen doelstelling. - De Raad periodiek te informeren over de voortgang hiervan. Als laatste is motie 169.23 aangenomen, van de leden Namane, Schmit, Broersen en Krom inzake transparantie bijdrage deelnemers aan doelstellingen Board. Daarin wordt het college gevraagd aan te dringen op jaarlijkse rapportage van de bijdrage van de Boardleden aan de verschillende doelstellingen en programma's. Het college heeft met de Board besproken in hoeverre het mogelijk is deze moties op te nemen in de Code of Conduct en de doelstellingen. De onderstaande toelichting betreft alle drie de bovengenoemde moties. Amsterdam Economic Board is een onafhankelijk netwerk waarin honderden organisaties samenwerken aan de slimme, groene en gezonde metropool van morgen. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 december 2023 Pagina 2 van 3 De leden van de Board zijn verplicht de doelstellingen als opgenomen in de ‘Code of Conduct’ van de Boardorganisatie na te streven. Dit geldt eveneens voor de eenendertig aangesloten gemeenten bij de Network Council, die gelijktijdig ieder hun eigen duurzaamheidsdoelstellingen nastreven. Dat is dan ook de reden dat Amsterdam Economic Board ervoor kiest niet de individuele duurzaamheidsdoelstellingen van alle aangesloten gemeenten op te nemen in haar Code of Conduct. Dit zou leiden tot een onbeheers- en oncontroleerbare rapportage- en verantwoordingsstructuur. Alle Boardleden moeten met hun organisatie voldoen aan de wet- en regelgeving die geldt in de Metropoolregio Amsterdam®, aan de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Daarnaast moeten zij zich in woord en daad structureel inzetten voor het versterken van een slimme, gezonde en groene Metropool Amsterdam, en dus voor de doelen en doelstellingen van de Amsterdam Economic Board. Monitoren jaarlijkse inzet en impact Amsterdam Economic Board is voor 2024 bezig om een systematiek op te tuigen waarmee jaarlijks wordt gemonitord hoe de verschillende Boardleden bijdragen aan de activiteiten van Amsterdam Economic Board in lijn met de te ontwikkelen koers. Hierdoor krijgen we beter zicht op de inzet en impact van Boardleden. Zo is voor iedereen inzichtelijk welke organisatie wat bijdraagt aan de doelstellingen van Amsterdam Economic Board. Zo wordt voor iedereen inzichtelijk welke organisatie wat bijdraagt aan de doelstellingen van Amsterdam Economic Board. De eerste verslaglegging hiervan volgt in het jaarverslag van 2024. Strengere duurzaamheid- en rapportageverplichtingen Daarbovenop wordt vanuit de EU vanaf januari 2024 de ‘Corporate Sustainability Reporting Directive’ (CSRD) van kracht. Dit brengt aanzienlijk strengere duurzaamheid- en rapportageverplichtingen met zich mee voor individuele organisaties. De CSRD-richtlijn vereist van grote bedrijven dat ze rapporteren over zaken als CO2-uitstoot en het sociaal kapitaal, maar ook over de impact die je als bedrijf hebt op biodiversiteit en mensenrechtenschendingen in de keten. Ook dit moet bijdragen aan nog meer inzicht in de impact van de activiteiten op mens en milieu van organisaties in onze regio. Dat zal ook inzichtelijk worden gemaakt op de communicatiekanalen van de betreffende organisaties zelf (onder andere op hun websites en in de jaarverslagen). Scherper gesprek Deze moties zijn besproken in de Board. Los van deze moties wordt in de Board met elkaar een scherper gesprek gevoerd over de grote transities waar we middenin zitten en de verantwoordelijkheid die de verschillende leden hebben in het met elkaar bijdragen aan de * In 2050 is Nederland onderdeel van een klimaatneutraal Europa. In 2030 willen we als tussenstap ten minste 55% minder CO2-uitstoten ten opzichte van 1990. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering/documenten/kamerstukken/2023/04/26/vo orjaarsbesluitvorming-klimaat Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 december 2023 Pagina 3 van 3 slimme, groene en gezonde metropool van morgen. De Board zal een monitoring systematiek inrichten rondom impact waarvan de vertaling zichtbaar is in jaarplan en jaarverslag. Eerder dit jaar, in de meest recente boardvergadering van juni jl., is het schurende gesprek geïntensiveerd en is ervoor gekozen om in de boardvergadering van 6 december hierop voort te borduren onder moderatie van de acteurs van het documentaire theaterstuk: De Zaak Shell. Het college beschouwt deze moties met bovenstaande toelichtingen als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, C 6 gea Sofyan Mbarki Wethouder Economische Zaken Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
3
train
x Gemeente Amsterdam R % Gemeenteraad Gemeenteblad % Motie Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 191 Publicatiedatum 21 februari 2018 Ingekomen onder AL’ Ingekomen op woensdag 14 februari 2018 Behandeld op woensdag 14 februari 2018 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Boutkan, Peters en Boomsma inzake het geluidbeleid Evenementen en de locatieprofielen (geluid bij Amsterdamse evenementen, kan het straks ook wat minder hard). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de beleidsregel “Geluid bij evenementen in Amsterdam”, de locatieprofielen voor evenementenlocaties en de richtlijn “Duurzaamheid Evenementen” in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 130). Constaterende dat: — Langdurige bloostelling aan overmatige geluidsbelasting leidt tot gehoorschade; — De GGD NL een gezondheidskundige advieswaarde adviseert van maximaal 92 dB(A) Front of House (publieksveld); — In een eerder convenant Preventie Gehoorschade Muzieksector (2014) is afgesproken een maximum van 103 dB(A) als grenswaarde te hanteren met een Amsterdamse norm voor maximale geluidsbelasting bij evenementen in Amsterdam op 100 dB(A); — Op dit moment met allerlei maatregelen de risico's op gehoorschade terug gebracht wordt door voorlichting en persoonlijke beschermingsmiddelen; — Het reguleren van het volume op het publieksveld (Front of House) de enige echte actieve bronaanpak is waarmee het risico op gehoorschade kan worden verkleind; — Eronder evenementorganisatoren op dit moment geen draagvlak is voor lagere niveaus dan 100 dB(A); Overwegende dat: — 80% van de jongeren vindt dat de muziek op publieksevenementen te hard is; — Nederlandse Arbowetgeving strenge normen heeft voor het voorkomen van gehoorschade, maar dat deze worden losgelaten bij bezoekers van evenementen; — De duur van de maximale geluidsbelasting een factor is die bepalend is bij het oplopen van gehoorschade; — Het mogelijk is gebleken om in Amsterdam een maximale geluidsnorm van 103 dB(A) terug te brengen tot 100 dB(A). 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 191 Motie Datum 21 februari 2018 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. Actief in overleg te gaan met de branche- en evenementorganisatoren om experimenten met lagere geluidsnormen dan 100 dB(A) en zaken als het inlassen van ‘geluidsrustpauzes' te stimuleren; 2. Daarbij ook te betrekken het verlagen van de maximale geluidsnorm voor kinderen van 14 en 15 jaar; 3. Hierbij de Best Beschikbare Techniek (BBT) toe te passen om een goede balans te vinden tussen muziekbeleving en het voorkomen van gehoorschade en hierbij actief medische (bijvoorbeeld de GGD) en akoestische experts te betrekken; 4, In overleg met organisatoren gratis gehoorbescherming ter beschikking te stellen op evenementen met hoge geluidsbelasting, met als doel om uiteindelijk gehoorschade te voorkomen van bezoekers en medewerkers die zich op het publieksveld bevinden; 5. Hierover terug te rapporteren aan de gemeenteraad bij de evaluatie van het geluidbeleid. De leden van de gemeenteraad D.F. Boutkan D.W.S. Peters D.T. Boomsma 2
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsactualiteit Jaar 2017 Vergaderdatum 25 en 26 januari 2017 Afdeling 1 Agendapunt 35A Nummer 42 Publicatiedatum 20 januari 2017 Onderwerp Actualiteit van het lid Nuijens (GroenLinks) inzake de intentie van het college om een hotel te vestigen in het Muiderpoort station, en het achterwege blijven van het toegezegde, bepalende proces om ‘draagvlak in de buurt’ te toetsen. Aan de gemeenteraad Meermaals heeft het college het beginsel ‘draagvlak in de buurt’ aangemerkt als een pijler van haar hotelbeleid. Bij monde van wethouder Ollongren is deze voorwaarde in de media, en bij vaststelling van het hotelbeleid telkens weer onderstreept: “Als er geen draagvlak is in de buurt, dan komt het er niet.” Het ‘hoe’ van de vaststelling van draagvlak was ten tijde van vaststelling niet duidelijk, net als overigens de planologische onderbouwing per gebied. De raad wacht al enige tijd op een nadere uitwerking van de, ook door meerdere raadsfracties ten tijde van vaststelling van het hotelbeleid aangemerkt als doorslaggevende, ‘draagvlakmeting’. Inmiddels heeft het college met instemming van de raad breed aangekondigd dat de restrictiviteit van het hotelbeleid in planologische zin mede wordt ingevuld doordat stadsdelen ‘nee’ en ‘nee, tenzij’ gebieden konden aanwijzen. In de rondvraag van de commissie RO heeft wethouder van der Burg in antwoord op vragen van GroenLinks aangekondigd dat het college van zins is in het ‘nee’ gebied rond het Muiderpoort station toch een uitzondering te maken voor een hotel in het stationsgebouw. In antwoord op vervolgvragen gaf de wethouder aan dat de overlegpartners de NS en ProRail zijn. Geen woord over bewoners. Gevraagd naar de rol van de buurt en de uitspraak dat draagvlak doorslaggevend is, gaf de wethouder aan dat ‘inspraak iets is wat U meeweegt’, en maakte hij duidelijk dat de stad een doorslaggevende rol voor de buurt niet kon waarmaken. Dat staat haaks op de centrale belofte van het hotelbeleid. Reden van spoedeisendheid Het college lijkt uitspraken te doen die zich moeilijk tot elkaar verhouden: de raad is onder het nieuwe hotelbeleid, wat ‘verkocht’ is als ‘restrictief’ en waarin ‘de buurt’ als een beslissende factor is aangemerkt, in de veronderstelling dat in NEE gebieden geen hotels ontwikkeld zouden worden. De raad is ook in de veronderstelling dat die nee gebieden enige planologische waarde zouden moeten hebben. Tot slot is de raad al enige tijd in afwachting van de 4 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Afdeling 1 Gemeenteblad R Nummer 42 . Raadsactualiteit Datum 20 januari 2017 ‘draagvlakmeting’ die als cruciaal onderdeel van het hotelbeleid nog steeds moet worden ontwikkeld. Gezien de beloftes die het nieuwe hotelbeleid doet aan buurten en bewoners is deze voortdurende onduidelijkheid over het gewicht van de stem van de buurt in het proces en de wijze waarop de draagvlakmeting wordt vormgegeven onwenselijk. Dat geldt in het algemeen, en in voornoemd geval bij het Muiderpoortstation. De spoedeisendheid is gelegen in de onrust die de onduidelijkheid schept in de stad. Nu het college haar eigen beleid ook nog verder lijkt te ondermijnen door een onmiddellijke uitzondering in een 'NEE' gebied rond het Muiderpoort station, terwijl de onrust in de buurt bij het college bekend is, het stadsdeel als ‘ogen en oren’ tegen deze ontwikkeling is, en, anders dan de mogelijkheid tot inspreken niet wordt gerept over een draagvlakmeting in de buurt, laat staan over het feit dat deze conform beleid doorslaggevend zou moeten zijn, wil indiener het college vragen: -Conform beleid geen medewerking te verlenen aan hotelontwikkeling rond het Muiderpoortstation, of welke hotelontwikkeling dan ook, gelegen in een “NEE” gebied. -Zo spoedig mogelijk te komen met het toegezegde proces om draagvlak te toetsen in “NEE, tenzij” gebieden en tot die tijd onder het nieuwe hotelbeleid geen enkele medewerking te verlenen aan welke hotelontwikkeling dan ook, gezien de nadruk waarmee ‘draagvlak in de buurt’ is aangemerkt als cruciaal door het college, en het belang wat de raad heeft gehecht aan die belofte ten tijde van de vaststelling van het hotelbeleid. Het lid van de gemeenteraad van Amsterdam J.W.Nuijens (GroenLinks) 2
Actualiteit
2
train
x Gemeente Amsterdam R % Gemeenteraad Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 338 Publicatiedatum 8 mei 2015 Ingekomen onder AA Ingekomen op 22 april 2015 Behandeld op 22 april 2015 Status Verworpen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Moorman en de heer Groot Wassink inzake de gemeentelijke inzet voor nieuwe afspraken met corporaties en huurders (betaalbaarheid: € 710 is niet sociaal). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de gemeentelijke inzet voor nieuwe afspraken met corporaties en huurders (Gemeenteblad afd. 1, nr. 294); Constaterende dat: — het Woningwaarderingstelsel (VWS) tot gevolg heeft dat huurwoningen een hogere maximaal redelijke huurprijs kunnen krijgen; — corporaties gebruikmaken van deze huurruimte door woningen boven de aftoppingsgrens te verhuren; — de nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regelt dat 95% van de woningen onder de aftoppingsgrens moet worden toegewezen aan huurders met recht op huurtoeslag; Overwegende dat: — een verdere toename van huurwoningen in het huursegment tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens, ten koste van de betaalbare voorraad onwenselijk is; — een toereikende voorraad huurwoningen noodzakelijk is, door corporaties te verhuren onder de aftoppingsgrens, om te voldoen aan de verplichting om minimaal 95% onder de aftoppingsgrens aan te bieden, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: bij de onderhandelingen met de corporaties ook afspraken te maken over een toereikende vaste voorraad sociale huurwoningen te verhuren onder de aftoppingsgrens, die beschikbaar blijft voor huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens. De leden van de gemeenteraad, M. Moorman BR. Groot Wassink 1
Motie
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1325 Publicatiedatum 18 november 2016 Ingekomen op 13 oktober 2016 Ingekomen in raadscommissie AZ/FIN Te behandelen op 9/10 november 2016 Onderwerp Amendement van het lid Van Lammeren inzake de Begroting 2017 (subsidieverschuiving |: van Artis naar Groen in de Buurt). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2017. Constaterende dat: Artis volgend jaar € 4.254.000 subsidie zal ontvangen. Overwegende dat: — dierentuinen als Artis hun langste tijd gehad hebben, getuige de Zembla uitzending van 14 september"; — het belang van de groene omgeving beter tot uitdrukking komt in instellingen als bijvoorbeeld ‘Groen in Buurt en stadslandbouw'. Besluit: € 500.000,- van de subsidie van Artis te verschuiven naar de subsidie van 'Groen in Buurt en stadslandbouw’. Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren ! http://zembla.vara.nl/dossierluitzending/het-einde-van-de-dierentuin 4
Motie
1
discard
VN2022-007367 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Ingenieursbureau x Gemeente Jee 9 TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Agendapunt 28 Datum besluit 11 januari 2022, College van B&W Onderwerp Toelichting vitnodiging draagvlakpeiling Willibrordusgarage De commissie wordt gevraagd Op verzoek van wethouder De Vries ontvangt u de brief, die de bewoners en ondernemers in de Willibrordusbuurt en de Hemonybuurt (inclusief de Van Woustraat tussen de Stadhouderskade en de Tolstraat) vanaf vrijdag 4 maart ontvangen om deel te kunnen nemen aan de gezaghebbende draagvlakpeiling als bedoeld in motie 510.21. De brief is ook tkn via de dagmail aangeleverd. Wettelijke grondslag Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80. Gemeentewet, artikel 169: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Bestuurlijke achtergrond Op 7/8 juli 2021 heeft vw raad bij de behandeling van agendapunt 3 Vaststellen van de Voorjaarsnota 2021 en vaststellen enkele begrotingswijzigingen van de Begroting 2021 de motie 510.21 van de leden Ernsting (Groenlinks) en Vroege (D66) aangenomen waarin het college gevraagd wordt om: 1. een gezaghebbende draagvlakpeiling te organiseren over de wenselijkheid om de Willibrordusgarage wel of niet te gaan bouwen; 2. deze draagvlakpeiling tegelijk met de verkiezingen voor gemeenteraad en stadsdeelcommissie in 2022 te laten plaatsvinden; 3. viterlijk op 1 december 2021 de raad een voorstel over voorwaarden te doen voorleggen. De gemeenteraad heeft op 9 november 2017 het vitvoeringskrediet voor de bouw van de Willibrordusgarage vastgesteld. De gemeenteraad heeft op 11 november 2022 de begroting 2022 vastgesteld. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Gegenereerd: vl.14 1 VN2022-007367 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Ingenieursbureau 9 Amsterdam % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nvt. Welke stukken treft v aan? 1. Amsterdam _BriefGemeente_Peiling_Willibrordusgarage_2022_VZ1.pdf AD2022-025596 (pdf) AD2022-025570 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) V&OR, Diana van Loenen, 06 1459 1142, [email protected] Gegenereerd: vl.14 2
Voordracht
2
discard
Gemeente Amsterdam | 2 Gemeenteraad R % Gemeenteblad Î D % Motie Ó Ni Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer Publicatiedatum Ingekomen onder Ingekomen op Behandeld op Status Onderwerp Motie van de leden Poot en Boomsma inzake de actualiteit over politie-inzet tegen drugsbazen (Discretionaire bevoegdheid burgemeester cameratoezicht) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de actualiteit inzake politie-inzet tegen drugsbazen: Constaterende dat: — In het Amsterdamse Beleidskader Cameratoezicht uit 2012 is vastgelegd dat cameratoezicht kan worden ingesteld in gebieden waar is voldaan aan criteria op het gebied van subjectieve en objectieve veiligheid; — Stadsdelen in principe het initiatief nemen voor cameratoezichtprojecten; Overwegende dat: — Cameratoezicht de politie kan ontlasten en daardoor schaarse capaciteit voor de bestrijding van drugscriminaliteit effectiever kan worden ingezet; — De burgemeester volgens het Beleidskader Cameratoezicht in ‘uitzonderlijke gevallen’ ook zonder verzoek van een stadsdeel kan besluiten tot cameratoezicht; — Onduidelijk is of deze bevoegdheid van de burgemeester nog voldoende handelingsruimte biedt om tot een snelle instelling van cameratoezicht te komen indien politiecapaciteit onvoldoende beschikbaar is. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — Te onderzoeken of de bevoegdheid van de burgemeester om (flexibel) cameratoezicht in uitzonderlijke gevallen zonder verzoek van een stadsdeel in te stellen nog voldoende handelingsruimte biedt om snel te kunnen handelen; — De gemeenteraad over de uitkomsten van het onderzoek te informeren. De leden van de gemeenteraad AO \ Ë D M.C.G. Poot TLN D.T. Boomsma ; DD Pl : 1
Actualiteit
1
train
VN2022-006535 Tijdelijke Algemene Raadscommissie werk, Participatie 26 Gemeente jeje Ag TAR en Inkomen X Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Armoede en Schuldhulpverlening Agendapunt 77 Datum besluit B&W 8 februari 2022 Onderwerp Kennisnemen van de raadsbrief inzake de eenmalige bijdrage aan het Fonds Bijzondere Noden Amsterdam voor Noodhulp tandartskosten De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsbrief inzake de eenmalige bijdrage van het college aan het Fonds Bijzondere Noden Amsterdam voor het fonds Noodhulp tandartskosten, waarmee de raad wordt geinformeerd over deze eenmalige bijdrage ter hoogte van €500.000,00 voor de periode 1 december 2021 tot en met 31 december 2022. Wettelijke grondslag Artikel 169 lid 1, Gemeentewet: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur,lid 2: Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Bestuurlijke achtergrond Het college heeft op 8 februari 2022 ingestemd met een eenmalige bijdrage aan het Noodfonds tandartskosten van Fonds Bijzondere Noden Amsterdam. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.15 1 VN2022-006535 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie Werk, Participatie __$€ Amsterdam en Inkomen % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Raadsinformatiebrief eenmalige bijdrage FBNA Noodfonds Tandartskosten AD2022-022819 (pdf) AD2022-022817 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Participatie, Ilona Polak, 0623598563, i.polak@&amsterdam.nl Gegenereerd: vl.15 2
Voordracht
2
train
Motie Datum raadsvergadering 1 december 2021 Ingekomen onder nummer 808 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Yilmaz inzake het Mobiliteitsplan Nieuw-West (schrappen van maatregel OV2) Onderwerp Schrappen van maatregel OV2 uit het Mobiliteitsplan Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het Mobiliteitsplan Nieuw-West. Constaterende dat: — Het nieuwe traject geen extra halte bevat en hiermee de toegang tot het OV niet verbeterd. Overwegende dat: — Het nadelig is voor bewoners als er een snelbus door de straat rijdt vanwege overlast; — Maatregel OV2 niet bevorderend is voor reizigers; — In de Nota van Beantwoording HOV Westtangent in 2016 na een uitgebreide inspraakprocedure in 2015 door bewoners bewust gekozen is voor de route over de Haarlemmerweg, dan door onder andere de Burg. Fockstraat. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Maatregel OV2 te schrappen uit het Mobiliteitsplan. Indiener N. Yilmaz
Motie
1
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Amendement Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 934 Publicatiedatum 15 november 2013 Ingekomen op 6 november 2013 Ingekomen onder 881’ Behandeld op 7 november 2013 Status Ingetrokken en vervangen door 881" Onderwerp Amendement van de raadsleden mevrouw Van Roemburg en mevrouw Ulichki inzake de begroting voor 2014 (behoud de Rechtswinkel Amsterdam). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2014; Overwegende dat: — de Stichting Rechtswinkel Amsterdam een laagdrempelige voorziening is en de manier om juridische vraagstukken en (beginnende) conflicten op te lossen zonder dat daar direct de advocatuur en de rechtbank mee belast worden; — de Rechtswinkel Amsterdam functioneert als een wegwijzer binnen het rechtssysteem; — de Stichting Rechtswinkel Amsterdam aan meer dan 5000 rechtzoekenden juridische hulp biedt, waaronder ruim 4600 telefonische adviezen en ruim 1200 mensen die het inloopspreekuur bezoeken; — de Rechtswinkel Amsterdam er tevens voor zorg draagt dat mensen met weinig financiële middelen toegang blijven houden tot juridische bijstand; Constaterende dat: — de Stichting Rechtswinkel Amsterdam wordt bedreigd met stopzetting van subsidie; — alternatieve inkomsten, zoals sponsoring, geen duurzame financiering van het werk van de Stichting Rechtswinkel garanderen; — indien de subsidie aan de Stichting Rechtswinkel wordt beëindigd, de stichting zal ophouden te bestaan en een waardevolle traditie van 40 jaar sociale rechtshulp zal worden beëindigd; Voorts constaterende dat: — in 2012 het besluit is genomen door de gemeenteraad om de Stichting Rechtswinkel Amsterdam in 2013 te bekostigen vanwege vorenstaande redenen; — toen is besloten dat het college aan de gemeenteraad een voorstel zou doen over de toekomst van de rechtswinkel; — _ het college dit voorstel nog niet heeft gedaan, 1 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — de Rechtswinkel Amsterdam in elk geval het komende jaar te behouden voor de stad door een toe te kennen subsidie van maximaal € 25.000; — deze subsidie te bekostigen uit de reserve OOV of de reserve Decentralisatiegelden OOV; — alsnog binnen twee maanden met een voorstel te komen over de toekomst van de Stichting Rechtswinkel Amsterdam, zoals reeds in 2012 is besloten. De leden van de gemeenteraad, E.T.W. van Roemburg F. Ulichki 2
Motie
2
discard
> < Gemeente Rn Amsterdam % B AR Een goede ind hit start voor elk :-: : “Bs ee Amsterdams | OE Nik et ER kind „ld k KE PN 5 » 8 d Nr ed Wat is nodig? Wat gaan we doen? En wat kan jij doen? Plan van Aanpak Gezonde & Kansrijke Start Voorwoord 3 1. De urgentie is hoog le) 3. Hoe we het organiseren 19 1.1 Kwetsbaarheid en beschermende factoren 8 3.1 Benutten wat werkt 20 1.2 De Staat van de Start: feiten en cijfers 10 3.2 Organisatie 22 1.3 De impact van de eerste 1.000 dagen 11 3.3 Middelen 24 2. Wat we willen bereiken 12 2.1 Inzet op 3 fases binnen de 1.000 dagen 14 2.2 Hoe we dit bereiken: vier sporen van inzet 15 2.3 Globaal overzicht van inspanningen 17 2.4 Uitwerking inspanningen 18 | \ ledere ouder” wil het beste voor haar of zijn kind. Toch lukt het niet altijd om hiervoor de beste omstandigheden te hebben. In Nederland is 16,5% van de kinderen kwetsbaar bij de geboorte, door vroeggeboorte, een laag geboortegewicht en/of andere problemen zoals armoede en stress. De oorzaak van kwetsbaarheid ligt voornamelijk bij sociale risicofactoren en een gebrek aan beschermende factoren. Wie deze ouders en kinderen in een kwetsbare situatie wil ondersteunen, doet er goed aan dat zo vroeg mogelijk te doen. Dat betekent al vanaf het moment vóór de conceptie. Dit moet vervolgens blijvende aandacht krijgen tijdens de zwangerschap, rondom de bevalling en in tenminste de eerste twee levensjaren om gezondheidsachterstanden te verminderen. Hiervoor is een integrale samenwerking nodig tussen de domeinen en een excellente uitvoering door alle betrokken partners. Juist in deze tijd van toenemende kwetsbaarheid en groeiende maatschappelijke achterstanden als gevolg van de coronacrisis, is het nodig dat we met elkaar de verantwoordelijkheid oppakken om te investeren in een kansrijke start. Als de omstandigheden tijdens deze ‘eerste duizend dagen’ goed zijn, dan heeft het kind een stevige fysieke, mentale en sociale basis voor de rest van zijn of haar leven. 1 __ Overal waar we ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ‘ouders of verzorgers’. 3 Voorwoord In Amsterdam worden gemiddeld 12.634 kinderen per jaar geboren. Maar het Programma Gezonde en Kansrijke Start wil ik bewerkstelligen dat de kansen op een gezonde start verschillen in de stad. In sommige wijken in elk Amsterdams (ongeboren) kind de best mogelijke start in het leven Amsterdam is bijvoorbeeld de kans op sterfte en ziekte rondom de geboorte krijgt en daarmee een optimale kans op een veilige, gezonde en kansrijke 2 tot 3 maal hoger dan het landelijk gemiddelde. Waar je wieg staat, maakt toekomst. Dit is een gemeenschappelijke opgave die veel partijen in de dus uit voor je kansen op gezondheid en je latere kansen in het leven. Als we stad raakt: van wijk-/buurtteams, publieke gezondheid, zorgverzekeraar, nu investeren in een kansrijke start dan is dat de ultieme vorm van preventie. geboortepartners, huisartsen en geestelijke gezondheidszorg, tot Daarmee zorgen we ervoor dat de kans op ongelijkheid en armoede in de maatschappelijke dienstverlening, werk en inkomen, kinderopvang en kiem gesmoord wordt. Via dit plan van aanpak geef ik uitvoering aan een sociale netwerken. Van bewoner en ervaringsdeskundige tot professional aantal speerpunten uit het coalitieakkoord van dit college. en bestuurder, ik roep alle partners op om ons hierbij te helpen. Simone Kukenheim, We starten met een preventieve Wethouder Zorg, Jeugd(zorg), Beroepsonderwijs en Sport aanpak voor een gezonde start voor pasgeboren Amsterdammers door jonge ouders de eerste 1.000 dagen nog beter te ondersteunen. We starten met een preventieve aanpak voor een gezonde start voor pasgeboren Amsterdammers door jonge ouders de eerste 1.000 dagen nog beter te ondersteunen. Daarbij hebben we nadrukkelijk oog voor het tegengaan van gezondheidsverschillen. Dit is een buitengewoon complexe opgave die over een lange periode structureel aandacht vraagt, waarbij aangehaakt moet worden op de vele verschillende aspecten die een rol kunnen spelen bij kind en ouders. Denk hierbij aan de invloed van de leefomgeving of armoede op de opvoeding en het opgroeien van het kind. In de afgelopen maanden is zichtbaar geworden dat gezinnen in een al kwetsbare situatie, ook kwetsbaarder zijn wanneer er een crisis ontstaat. Dit geldt voor een pandemie, maar ook voor eerdere economische crises. Dit maakt een gezonde en veilige start in het leven extra belangrijk. Met 4 zn _ Ee 3 D © €) -9m -3m Om 9m 18m 24m Waarom iets doen? Er is veel ongelijkheid in de stad. Het verbeteren van de start van kinderen in een kwetsbare positie verkleint de kans op ongelijkheid in gezondheid en kansen. Investeren in een gezonde en kansrijke start is daarmee een ultieme vorm van preventie van sociaal-economische achterstanden. Wat gaan we doen? Hoe? We ondersteunen aanstaande We hanteren een integrale adaptieve ouders in een kwetsbare situatie aanpak, waarbij we in gebieden waar in hun rol als opvoeder door tijdig dat het hardst nodig is, wijkgericht in te zetten op het verminderen en domein overstijgend werken aan van risicofactoren die hen daarin een gezondere omgeving en tijdige, belemmeren en het versterken van passende ondersteuning en zorg beschermende factoren. voor (aanstaande) ouders en jonge kinderen in een kwetsbare situatie. 12.500 geboorten 10% van de twee- en 35% meer tienermoeders 1/4 van de Amsterdamse 1/5 van de Amsterdammers per jaar driejarigen heeft over- dan in de rest van het land peuters heeft risico op is laaggeletterd gewicht of obesitas onderwijsachterstanden 5 De urgentie is hoog Het bestrijden van ongelijkheid in gezondheid, veiligheid en kansen, op een integrale, buurtgerichte manier is een belangrijk speerpunt voor de gemeente Amsterdam. Een speerpunt dat alleen maar meer van belang is geworden door hoe de coronacrisis doorwerkt op de Amsterdammers in de meest kwetsbare situatie. In de eerste levensjaren vindt de grootste ontwikkeling plaats op lichamelijk, cognitief, sociaal en emotioneel gebied. Deze eerste levensfase van een kind is een sleutelmoment om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen. Voor, tijdens en na de geboorte wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling en de kansen die het kind, en later als volwassene, krijgt. Investeren in de $ . kansrijke start van kinderen in een kwetsbare positie verkleint de kans op ongelijkheid en armoede en is daarmee een ultieme vorm van preventie. 6 Plan van Aanpak Gezonde & Kansrijke Start H1 In Amsterdam worden gemiddeld 12.500 kinderen per jaar geboren. Een De basis van dit handelingsperspectief is eigen kracht, vaardigheden en enorm potentieel aan kinderen met ieder zijn/ haar eigen talent. Zij verdienen verantwoordelijkheden, maar in gezamenlijke inspanning. Door lokaal in te allemaal een gezonde geboorte en een kansrijke plek om op te groeien. De zetten op een gezonde en kansrijke start, wordt de mogelijkheid gecreëerd kansen van kinderen bij start van het leven zijn echter ongelijk verdeeld. In om beter maatwerk te leveren en kan beter aangesloten worden bij reeds deze cruciale startperiode spelen, naast medische en verloskundige aspecten, bestaande partijen die een belangrijke rol hebben in de omgeving van het de sociale omgeving en sociale problematiek een belangrijke rol. Zo zijn (aanstaande) gezin. armoede en stress daarbij bepalende factoren. De cijfers en problematiek lopen per gebied uiteen. In sommige gebieden zijn ongunstige geboorte- uitkomsten hoger en/of wonen meer gezinnen met problemen. Baby's die in “De ontwikkeling die we doormaken van de eerste cel tot achterstandswijken worden geboren, lopen een groter risico op een valse start. een tweejarige peuter is fenomenaal en vormt ons voor een In sommige wijken in Amsterdam is de kans op sterfte en ziekte rondom de belangrijk deel tot wie we zijn. In geen enkele andere periode geboorte 2 tot 3 maal hoger dan het landelijk gemiddelde. in het leven worden zo veel mijlpalen bereikt. Op dit fundament De gezondheid van een kind voor, tijdens en na de geboorte blijkt een ol ere Id ee son 5 oade belangrijke voorspeller te zijn van problemen, zowel fysiek, mentaal als cruciaal voor een goede ontwikkeling van jonge kinderen, grijke voorspeller te zijn van problemen, zowe , ) 5 ’ sociaal, op latere leeftijd. Dit geldt niet alleen voor het kind in kwestie, UR delle linie Ke Reken ad ehehe ie AAS Gel maar werkt zelfs door in de volgende generaties. Een kansrijke start kan de volgende generaties. Als je deze periode niet goed doorloopt, intergenerationele overdracht van gezondheidsachterstanden doorbreken. dan is het alsof je een valse start maakt.” Een aanpak gericht op het ondersteunen van ouders en kinderen in een Tessa Roseboom, Hoogleraar Vroege Ontwikkeling kwetsbare situatie bij het creëren van een verzorgende, veilige en gezonde en Gezondheid. omgeving dient zo vroeg mogelijk te starten, nog vóór de conceptie, en moet doorgaan tot minimaal de leeftijd van twee jaar (NVO, NIP, DAIMH & Stichting Babywerk, 2015). s Met dit plan van aanpak geven we hier invulling aan. We gaan zorg en DS ondersteuning, samen met alle partners in Amsterdam, eerder inzetten en beter aan laten sluiten bij de behoefte en taal van ouders en zorgen voor een LV, goede overdracht tussen verschillende professionals die een rol spelen in ò de eerste 1.000 dagen. Samen met partners in de stad gaan we werken aan i p een krachtige aanpak die bindt en verbindt. Via deze aanpak worden meisjes ae en jongens, (aanstaande) ouders (vaders en moeders) tijdens de eerste 1.000 dagen van hun kind, sociale netwerken rondom aanstaande ouders en professionals voorzien van handelingsperspectief om een gezonde, veilige en kansrijke start te bieden voor alle Amsterdamse kinderen. | rd 7 Kwetsbaarheid en beschermende factoren A. JR JA JA JA JA JA JA AA AA P 9 PP PP PP DP OG OO OO HG De meeste kinderen in Amsterdam hebben een gezonde start bij geboorte e © © e © © © © © © en groeien gezond en veilig op. Toch is er een groep waarbij dat niet zo AN. AAN AAN AAA JAA AAR ARN AAA AA AAN is: 14% van de pasgeboren kinderen heeft geen goede start bij geboorte 0 P B B PP DP OP OO OP OH door vroeggeboorte, een laag geboortegewicht of een combinatie daarvan. © ® ® ®@ ® ® ® ® © © En heeft 1,7% van de pasgeborenen in Amsterdam een lage apgarscore AN AN AN AN AN AN AN AN AN AN (Perined 2017). Het ontstaan van kwetsbaarheid is echter breder en heeft PP PP OO O DO 0 meer kenmerken. De oorzaak van kwetsbaarheid ligt voornamelijk bij sociale ® ® ® ® ® ® ® ® © ® risicofactoren en een gebrek aan beschermende factoren. 16,5% van de ki ‚ Re GP PO PP OG OP OO OP OO HP inderen start in een dergelijke kwetsbare situatie. Zij groeien vaker op in een © © © © . . e e © ° omgeving waarin ze zich niet optimaal kunnen ontplooien. Een belangrijke AA Á AR AR JR AR ARA AR voorwaarde om gezond, veilig en kansrijk op te groeien, is een veilige <«» €» € € € € CP hechtingsrelatie met ouders of verzorgers. Er zijn allerlei risicofactoren die de © ° © e © kans op een problematische gehechtheidsrelatie vergroten. Risicofactoren ARA. AR AR AR ARA komen meestal niet alleen. Meestal is er bij ouders sprake van een combinatie € << € OP PP van bijvoorbeeld ongezond gedrag, depressie en stress. Reden te meer om © © © © © deze risico’s zo vroeg mogelijk aan te pakken. De risico- en beschermende RE ANA AN AN AN AN factoren vormen de basis voor de definitie van kwetsbaarheid. À GP 0 OO ® ® ® ® ® ® ® JAN. N 4 AN AN AN AN AN AN <> <3 2 OP OP DP DP Een kind dat opgroeit in Baby's van rokende een taalarm gezin, hoort moeders zijn gemiddeld in de vier jaar voordat 200 gram lichter bij de het naar school gaat 30 geboorte. ® +16,5% van de AL Kea edele La ae kinderen is kwetsbaar dan in een taalrijk gezin’. bij geboorte Bron: Landelijke Coalitie Kansrijke Start VWS (2018) 2 Binnen een taalarm gezin is srake van een gebrekkige taalbeheersing en woordenschat 8 "== Mogelijke Risicofactoren in de eerste 1.000 dagen ==” Beschermende factoren in de eerste 1.000 dagen - Veilige hechting Ongezonde leefstijl : n Psychische problemen Stabiel inkomen C) Veerkracht Specifieke en/of een licht : kindfactoren verstandelijke : (bijv. huilbaby) beperking (lvb) Goede Opvoed- : partnerrelatie vaardigheden ‚ Lage sociaal- Fysieke en/of economische £_medische problemen status Vertrouwens- Hulp kunnen relatie met vragen en : professional accepteren Eenouder- of Laag- samengesteld : geletterdheid gezin Verbonden met de Sociale @ @ buurt/eommunity 8 competenties Stress Huiselijk geweld Sociaal Positieve relaties : ì netwerken met familie 9 De Staat van de Start: feiten en cijfers — Opvallende cijfers De kansen van kinderen bij de start van het leven zijn niet gelijk verdeeld. Nieuw-West : Zuidoost Dat zien we ook in Amsterdam. Cijfers benadrukken de urgentie om in te 1/8 van de inwoners in == Het aantal huisuitzettingen zetten op een gezonde en kansrijke start voor de kinderen in Amsterdam. Geuzenveld/Slotermeer : zn in Bijlmer-Oost is jaarlijks Amsterdam scoort niet alleen slechter/lager dan de landelijke cijfers, ook heeft ernstige psychische _ : 4 per 1.000 woningen. binnen Amsterdam zijn de verschillen tussen stadsdelen aanzienlijk. klachten. : Noord : Het aantal meldingen pn Ongelijke kansen in Amsterdam 1/7 van de inwoners in huiselijk geweld in __ . : Bijlmer-Centrum is jaarlijks Oud-Noord geeft aan niet : . | . . : 84 op 1. 000 huishoudens de benodigde medische : . E : met kinderen. zorg te ontvangen. . est Bron: Rapport Sterk en Zwak, GGD (2018) | Geuz Sterfte en ziekte rondom geboorte "=” Aantal perinatale overlijden per 1.000 geboorten in Amsterdam geregistreerd ‚_naar de postcode. Het gaat hier om gemiddelden per jaar over de periode | À |__2013-2017. | | Landelijk | De gemiddelde : Nie ; mmm Noord - 5,9 West Niew-West 5 DUA De gemiddelde scores per stadsdeel à mí ee ’ EN E op basis van meerdere leefdomeinen. oh i È ui 5,0 _—__ sterk DN zwa | S 2 ©_Perinatale mortaliteit is sterfte 3 Leefdomeinen: Financiën, werk en opleiding, huisvesting, huiselijk geweld, ongezonde leefstijl, rond de geboorte vanaf 24 weken . 5 (psycho)sociale problematiek, fysieke en/of medische problematiek, licht verstandelijke ©_zwangerschapsduur tot 7 dagen na Zuidoost a beperking. ___de geboorte. 10,5 op de Ss 1000 kinderen a 10 H1 De impact van de eerste 1.000 dagen Gezond gewicht Volwassen die op de kinderleeftijd leden aan obesitas hebben een verhoogd De Kansrijke en Gezonde Start beslaat de eerste 1.000 dagen van het leven, risico op hart- en vaatziekte ongeacht hun gewicht. Daarnaast hebben ze een waarin we worden gevormd tot wie we zijn. Wat maakt nou dat de eerste grotere kans op ongezond gewicht op oudere leeftijd. 1.000 dagen zo'n impact hebben op de ontwikkeling en latere kansen van het kind? Taalontwikkeling De taalontwikkeling draagt in belangrijke mate bij aan het leren reguleren van Fysieke ontwikkeling emoties. Ouders gebruiken taal om hun kind gerust te stellen, en het kind De ontwikkeling in de baarmoeder is van groot belang voor de gezondheid gebruikt taal om gevoelens te uiten en te controleren. op latere leeftijd. Alle organen worden immers in deze periode aangelegd. Hoewel ons biologisch systeem na de geboorte goed functioneert, gaat de Hersenontwikkeling rijping en ontwikkeling van vele organen nog in de eerste levensjaren door. Alle kinderen worden geboren met de aanleg om complexe hersenfuncties Zo is de ontwikkeling van bijvoorbeeld de longen in de eerste levensjaren te ontwikkelen. De interactie van het brein met de omgeving is bepalend sterk afhankelijk van omgevingsfactoren (Stocks, 2013). voor welke connecties gevormd worden en welke al gemaakte verbindingen blijven bestaan. Kinderen met achterstanden in de hersenontwikkeling Sociaal-emotionele ontwikkeling stagneren in hun ontwikkeling op meerderdere gebieden: niet alleen In de eerste 1.000 dagen wordt de basis gelegd voor het reguleren van emotioneel en mentaal, maar ook motorisch en cognitief. emoties. Kinderen die inconsequente reacties ontvangen op hun signalen, of helemaal geen reactie, leren hun emoties niet goed te reguleren en == De eerste 1.000 dagen: grote impact op ontwikkeling van het kind raken daardoor overweldigd door hun eigen emoties. De emotie-requlatie van kinderen die herhaaldelijk getuige zijn van (huiselijk) geweld of waar (een van) de opvoeder(s) grote psychische stress ervaart, verloopt daarom on @ . on … Hersenontwikkeling Fysieke ontwikkeling zeer afwijkend. Mentale ontwikkeling Een gehechtheidsrelatie is een duurzame emotionele band die een kind opbouwt met zijn ouder op basis van opgedane ervaringen met die persoon (Bowlby, 1988). Kinderen die een onveilige band hebben met hun ouder(s), . hebben een basispatroon van onzekerheid of wantrouwen ten opzichte van Gezond gewicht 3 Taalontwikkeling anderen dat zich op verschillende manier kan uiten in gedrag. Kinderen die onveilig gehecht zijn aan hun ouder(s), hebben een grotere kans om gedragsproblemen te ontwikkelen (Groh et al, 2012). Sociaal-emotionele . . ontwikkeling v ® Mentale ontwikkeling 11 Voor het verbeteren van de start van alle kinderen in kwetsbare gezinnen, is een lange adem nodig. De eerste duurzame uitkomsten — daadwerkelijke effecten bij de kinderen en gezinnen zelf — willen we zien in 2024. Met (aanstaande) ouders, informele en formele partners en de betrokken directies van de gemeente Amsterdam is de kernopgave waar we als stadsbrede coalitie voor staan benoemd als het terugdringen van achterstanden (qua gezondheid, sociale omstandigheden e.d.) van (aanstaande) ouders en kinderen in een kwetsbare situatie voor, tijdens en na de zwangerschap tot het kind twee jaar is. 12 6 H2 De ambitie van de gemeente Amsterdam en alle betrokken partners is dat Ouders kunnen hierbij rekenen op één vertrouwde professional waar ze elk (ongeboren) kind de best mogelijke start in het leven krijgt en daarmee op terug kunnen vallen. Samen met ouders werken de professionals aan het een optimale kans op een veilige, gezonde en kansrijke toekomst. verbeteren van hun werkwijze. De omgeving is liefdevol, minder stressvol, veiliger, gezonder en stimuleert een goede hechting en ontwikkeling van Onze strategie hierbij is aanstaande ouders te versterken in hun rol als het jonge kind. Door op deze manier ouders in hun rol te versterken, opvoeder door vanuit de verschillende domeinen in te zetten op het kunnen meer Amsterdamse kinderen zich in 2024 optimaal ontwikkelen. verminderen van risicofactoren die hen daarin belemmeren en het versterken van beschermende factoren. We stellen jaarlijks een uitvoeringsagenda op, met meetbare tussenresultaten die we elke drie maanden monitoren. Om die uitkomsten concreet te maken, deelt het programma de eerste duizend dagen van kinderen op in drie fasen, met elk hun eigen doelen. We werken via een viertal sporen aan het realiseren van die doelen. Wat wordt anders voor (aanstaande) ouders? In 2024 starten meer aanstaande ouders goed voorbereid met hun zwangerschap. Door goede voorlichting op het juiste moment, weten ze wat ze kunnen verwachten van beginnend ouderschap. Ze laten zich daarbij ondersteunen door hun omgeving en de professionals om hen heen. Aanstaande ouders ontmoeten en ondersteunen elkaar in de wijk: tijdens groepsbegeleiding rond zwangerschap, opvoedondersteuning of bij andere ontmoetingsgelegenheden. Door de dienstverlening samen met informele netwerken op locaties in de wijk te organiseren, is deze makkelijker te vinden voor ouders in een kwetsbare situatie. De ondersteuning voelt vertrouwd omdat er rekening wordt gehouden met taal, cultuur en leefwereld van de ouders. Voor ouders in zeer kwetsbare omstandigheden die méér ondersteuning nodig hebben, is er goede zorg op maat. Professionals rond de zwangerschap, geboorte en eerste levensdagen weten eerder risico’s te signaleren en snel de nodige hulp te organiseren op het gebied van bestaanszekerheden, medische of geestelijke gezondheidszorg, naast opvoedondersteuning en jeugdhulp. 13 H2 @A Inzet op 3 fases binnen de 1.000 dagen Het programma richt zich op drie fasen binnen de eerste duizend dagen. Voor elk van de drie fasen is deze ambitie vertaald in vergelijkbare hoofddoelen: Fase 1: Fase 2: Fase 3: Voor de De zwangerschap Na de geboorte zwangerschap en bevalling (tot het kind 2 jaar is of zolang als nodig is) De gezondheid van beide ouders (en hun De zwangerschap wordt gezien als een Na de geboorte is het belangrijk om ouders zo emgeving) zijn van directe invloed op de enorme kans omdat ouders meer dan anders goed mogelijk te ondersteunen, gericht op het vorming van het leven. Dat vraagt dat ontvankelijk zijn voor gedragsverandering. wegnemen van stress en op het bevorderen van ouders goed voorbereid zijn (worden) Tijdens de zwangerschap is het reguleren van sensitief ouderschap. Het helpt als ouders zijn op hun zwangerschap. En, waar nodig, stress, een gezonde leefstijl en omgeving van toegerust voor het ouderschap en de opvoeding. voorkomen van ongeplande en onbedoelde groot belang voor een goede bevalling en de Er is aandacht voor ontwikkeling, stressregulatie zwangerschappen in gezinnen in kwetsbare ontwikkeling van het ongeboren kind. en ontwikkeling van gehechtheidsrelaties. omstandigheden die (nog) niet klaar zijn voor gezinsuitbreiding. Doelen: Doelen: m Meer aanstaande ouders krijgen tijdig de juiste m Meer ouders zijn beter toegerust op het ouderschap Doelen: hulp op alle domeinen. en opvoeden. = Meer aanstaande kwetsbare ouders starten goed m Meer aanstaande ouders hebben een gezond m Minder kinderen ontwikkelen een ontwikkelings- voorbereid met hun zwangerschap. gewicht en een gezonde leefstijl. achterstand. = Minder ongeplande en onbedoelde m Meer aanstaande kwetsbare ouders zijn beter m Meer ouders vinden (onderling) ondersteuning bij zwangerschappen in kwetsbare gezinnen. voorbereid op de bevalling en de kraamtijd. ouderschap in sociale netwerken. Door: Door: Door: = Meer (jonge) vrouwen en mannen in kwetsbare m Sneller signaleren van risicofactoren door m Hoger bereik van voorzieningen voor jong ouderschap omstandigheden te ondersteunen bij keuze om professionals. en ontwikkeling onder ouders en kinderen in kwetsbare wel of niet zwanger te worden. m Meer maatwerk voor aanstaande ouders en omstandigheden. = Meer jongeren en aanstaande ouders integrale samenwerking tussen professionals m Meer maatwerk voor jonge ouders en integrale voorlichting te geven over gezond en veilig rond zwangerschap en geboorte. samenwerking tussen professionals rond jong zwangerschap en ouderschap. m Hoger bereik van voorzieningen onder ouderschap, inclusief geboortepartners. aanstaande ouders in kwetsbare omstandigheden. m Een sociale omgeving die gezond gedrag en sensitief m Meer verbinding tussen formeel aanbod en ouderschap ondersteunt en stimuleerd. informele en sociale netwerken. „Derick on voodsalomgeing ondersteunt gezond ouderschap on ontikdeling. H2 22 Hoe we dit bereiken: vier sporen van inzet professionals uit verschillende domeinen: het brede sociale en medische domein, inclusief geestelijke gezondheidszorg, preventieve én specialistische We werken via 4 sporen om onze ambitie (elk (ongeboren) kind krijgt de best jeugdzorg en ouderkindlijn, maar ook wonen en de ruimtelijke sector, werk en mogelijke start in het leven en daarmee een optimale kans op een veilige, participatie en onderwijs. Het is belangrijk dat ál deze partners de urgentie gezonde en kansrijke toekomst) te realiseren: zien en bijdragen aan een gezonde en kansrijke start. De wijkteams zoals het Ouder- en Kindteam en de buurtteams zijn hierbij de spil. Zij stemmen onderling af wie welke ondersteuning op zich kan nemen. 2. versterken lokale netwerken — De samenwerking tussen geboortezorgpartners behoeft hier specifieke aandacht. Tijdig signaleren van risicofactoren en goede afspraken tussen 3. excellente professionals zorgverzekeraar, verloskundigen, gynaecologen, kraamverzorgenden, perinatale voorlichting, jeugdgezondheidszorg, en andere partners zoals volwassenen geestelijke gezondheidszorg zijn onontbeerlijk om de juiste ondersteuning te bieden. BB Basis op orde Voor alle Amsterdamse ouders moet de basis ‘op orde zijn’. Dit betekent dat BB Versterken lokale netwerken alle ouders in Amsterdam optimaal ondersteund worden om hun (ongeboren) Omdat de kans op een goede start ongelijk verdeeld is binnen de stad, kind een gezonde en kansrijke start te bieden. Amsterdam heeft een goede zetten we extra in op het versterken van lokale netwerken rond gezinnen in basisinfrastructuur van ondersteuning rond (aanstaande) ouders en kinderen. kwetsbare omstandigheden en wijken. We starten daarbij in die wijken in de Voor een groep ouders in kwetsbare situaties geldt echter dat zij hier niet stad waar de kwetsbaarheid het grootst is: Amsterdam Zuidoost, Nieuw-West optimaal gebruik van kunnen maken, door barrières in taal, vaardigheden en Noord. en/of cultuur. Het is van groot belang om aan te sluiten bij de leefwereld en vaardigheden van (aanstaande) ouders en zo de basis ook voor deze ouders Naarmate ouders meer problemen krijgen, neemt hun draagkracht om op orde te brengen. deze problemen zelf aan te kunnen, evenredig af. De aanwezigheid van sterke sociale netwerken kan voor deze ouders een enorm groot verschil Een aantal ouders in (zeer) kwetsbare omstandigheden, bijvoorbeeld met maken bij het opvangen van problemen. Als daarnaast wijkprofessionals psychische problemen, ernstige schulden of een verslaving, heeft daarnaast elkaar goed kennen en samenwerken, kunnen zij makkelijker aansluitende essentiele stappen te zetten bij het organiseren van basisbehoeften als zorg om ouders heen bieden. Daarbij helpt het als de ondersteuning veiligheid, huisvesting en voldoende financiele middelen. ‘Basis op orde’ samen met informele netwerken en communities wordt georganiseerd: krijgen betekent óók dat deze ouders, die meer hulp nodig hebben, dat dat voelt vertrouwd voor ouders en draagt ertoe bij dat zij de hulp kunnen krijgen. Daarbij staat maatwerk centraal, zodat ouders niet van het kastje vinden en aanvaarden, ook in tijden van crisis. naar de muur worden gestuurd. En wanneer dat nodig is, krijgen deze (aanstaande) ouders zo mogelijk voorrang bij het toewijzen van hulp. We zetten in de kwetsbare wijken in op het versterken van de sociale netwerken rond ouders. Ook bouwen we aan lokale coalities om de Om voor alle ouders de ‘basis op orde’ te krijgen, is daarom een samenwerking met formele en informele partners in de wijk te versterken, samenhangende aanpak nodig en een integrale samenwerking tussen in aansluiting op het Ouder- en Kindteam en de Buurtteams. 15 H2 Belangrijk leerpunt hierin is dat de combinatie van zowel bottom-up BB Lerende aanpak (wijkgerichte netwerken en verbinding met communities) als top-down Doen wat werkt, is essentieel. (Aanstaande) ouders en kinderen verdienen het (beleid om de hele stad gezonder en kansrijker maken) nodig is om duurzame dat we alle kennis en ervaring die (inter-)nationaal beschikbaar is, benutten integrale samenwerking en werkelijk effect te realiseren. om hen te ondersteunen. We staan nu we voor grote uitdagingen als gevolg van de coronacrisis en de impact daarvan op onze samenleving. De B Excellente professionals toenemende sociaaleconomische problemen en kwetsbaarheid, in combinatie Aanstaande ouders worden vooral bereikt via professionals die werken in met meer afstand in zorg en ondersteuning, maakt dat we moeten zoeken de leefomgeving van het kind en het gezin. Zij vervullen een belangrijk rol naar innovatieve oplossingen. Wat is nu nodig om de gezinnen in kwetsbare bij het stimuleren van ouders om de gezonde keuze te maken, een veilige omstandigheden (blijvend) in beeld te hebben en optimaal te kunnen en stimulerende thuissituatie te creëren en duurzaam gezond gedrag ondersteunen en hoe organiseren we dat? En op de langere termijn, met te vertonen. het zicht op toenemende schaarste aan middelen: welke maatregelen en interventies hebben het meest effect? Juist in deze tijd moeten we met elkaar Lerend ontwikkelen zet in op anders denken, kijken, doen en handelen via deze kennis en ervaringen delen met onze (inter)nationale en lokale partners het dagelijks werk. Via lerend ontwikkelen worden professionals, ouders en in wetenschap, beleid en praktijk. kinderen en andere betrokkenen in toenemende mate bewust van het belang van een gezonde, kansrijke en veilige start voor elk Amsterdams kind en wat Het kan lang duren voordat de vele inspanningen waaraan professionals daarvoor nodig is. Doel is het vergroten van kennis, kunde en vakmanschap dagelijks werken daadwerkelijk merkbare en meetbare resultaten opleveren. van professionals bij het integraal en domeinverbindend ondersteunen van Tegelijkertijd kunnen procesresultaten enorme stappen zijn, die de afgelopen (aanstaande) ouders en hun kinderen in een kwetsbare situatie. jaren niet voorstelbaar leken. De paraplu die de Gezonde en Kansrijke Start is, maakt het mogelijk om krachtige initiatieven van professionals in Een specifieke focus ligt bij de groep (aanstaande) ouders in een kwetsbare de spotlights te zetten, procesresultaten te duiden en (kleine) successen situatie die baat heeft bij een meer cultureel sensitieve benadering of een gezamenlijk te vieren. benadering die meer aansluit bij hun leefwereld. Hierbij gaat het onder meer om ouders in een kwetsbare situatie met een migratie-achtergrond, tienermoeders, ouders met een psychiatrische aandoening, een verstandelijke 5 beperking of een verslaving en ouders met een taalachterstand. Het is van Ina groot belang dat professionals nog beter aansluiten bij deze doelgroepen. " Samen met ouders en professionals leren we hoe dat beter kan. Hierbij wordt ook aangesloten bij de beperkingen die een crisis, zoals de coronacrisis, in het werk kunnen betekenen. Op basis van deze lessen kunnen we als programma constateren wat er mist in de aanpak en wat werkt, om dit vervolgens breed te vertalen naar de verschillende werkwijzen of te agenderen op verschillende niveaus binnen de stadsbrede coalitie. sd 16 23 Globaal overzicht van inspanningen Doelen > Meer aanstaande kwetsbare ouders > Meer aanstaande ouders krijgen tijdig de > Meer ouders zijn beter toegerust op het starten goed voorbereid met hun juiste hulp op alle domeinen. ouderschap en opvoeden. zwangerschap. > Minder ongeplande en onbedoelde > Meer aanstaande ouders hebben een > Minder kinderen ontwikkelen een zwangerschappen in kwetsbare gezinnen. gezond gewicht en een gezonde leefstijl. ontwikkelingsachterstand. > Meer aanstaande kwetsbare ouders zijn > Meer ouders vinden (onderling) beter voorbereid op de bevalling en de ondersteuning bij ouderschap in sociale kraamtijd. netwerken. Basis op orde > Nu niet zwanger > Prenatale huisbezoeken en ondersteuning > > > Integrale geboortezorg > > > > Toegankelijke informatie > > > > Digitale informatieuitwisseling > > > Lokale netwerken > Centering pregnancy en parenting > > > Ontwikkeling en opvoedvertrouwen > > > Lokale coalities en samenwerking rond > > > (aanstaande) ouders Excellente > Werkgroepen, denktank ervarings- > > > professionals deskundigen, kennisbijeenkomsten en trainingen voor professionals. Lerende aanpak > Opstellen onderzoeksagenda, inzicht > > > doelgroep en zorgbehoefte, deelname onderzoekscalls, ontwikkelen, evaluatie en outcome monitor. 17 24 Uitwerking inspanningen > Nu niet zwanger > Prenatale ondersteuning > Bouwen aan ontwikkeling en opvoedvertrouwen Nu niet zwanger is een methode voor hulpverleners Voor aanstaande ouders in kwetsbare omstandigheden In aansluiting op het OKT, kinderopvang en voorscholen om potentiële ouders te spreken over kinderwens en is extra aandacht door prenatale huisbezoeken en organiseren we laagdrempelige en groepsgerichte anticonceptie. begeleidingspropramma Voorzorg. Door betere passende begeleiding voor ouders. In 2020 starten we met (zorg)partners rond kwetsbare afspraken en doorverwijzingen willen we meer In 2020 starten we met uitbreiding van het beperkte jongeren en volwassenen met LVB-problematiek aanstaande ouders bereiken. spelinloopaanbod om in 2022 het bereik onder ouders met en/of problemen als verslaving, psychische problemen, In 2020 starten we met een aanpak om prenatale kinderen te verdubbelen. Aansluitend daarop wordt meer schulden of huisvestingsproblematiek een gezamenlijk ondersteuning en prenatale huisbezoeken te verhogen. individuele gezinsbegeleiding mogelijk gemaakt. plan van aanpak voor uitbreiding van deze methodiek. > Centering Pregnancy en Parenting > Centering pregnancy en parenting is een vorm van groepsbegeleiding gefaciliteerd door de verloskundige en/of JGZ. Middels deze methode vormt de vrouw een sociaal en ondersteunend netwerk om zich heen. In 2020 starten we in 2 stadsdelen met uitbreiding van (op elkaar aansluitende) groepsgerichte zwangerschaps- en ouderschapsbegeleiding. > Integrale Geboortezorg > > > Met ‘integrale geboortezorg’ wordt het gehele traject van zorg bedoeld vanaf de preconceptiefase tot en met de eerste zes weken na de geboorte. In 2020 onderzoeken geboortepartners, zorgverzekeraar en gemeente binnen de context van Amsterdam Vitaal en Gezond de mogelijkheden om deze ‘integrale geboortezorg’ te optimaliseren. > BabyConnect > > > Een goede overdracht en terugkoppeling tussen zorgprofessionals is essentieel om goede samenhangende zorg te bieden. In 2020 werken geboortepartners incl. Jeugdgezondheidszorg actief aan de implementatie van het digitale uitwisselingsmethode Baby Connect. > Toegankelijke informatiemiddelen > > > In onze communicatie is het nodig beter aan te sluiten bij de motivatie en leefwereld van ouders. In 2020 ontwikkelen we een aanvullende groeigids en informatiemateriaal voor ouders met prematuur geboren kinderen. > Lokale coalities voor kwetsbare ouders > > > We versterken de lokale samenwerking van formele en informele partners door coalities te vormen in de wijk rond het OKT. In 2020 zijn in Zuidoost, Nieuw-West en Noord lokale coalities gevormd, hebben wijkpartners elkaar beter leren kennen en concrete afspraken gemaakt over hun onderlinge samenwerking. > Multidisciplinaire werkgroepen > > > Psychische problemen kunnen een grote invloed hebben op ouderschap en de ontwikkeling van het jonge kind. In 2020 komt een mulitdisciplinaire werkgroep van professionals met een integraal advies om de impact van deze problemen zoveel mogelijk te beperken. 18 Rondom ouders en kinderen in de eerste 1.000 dagen zijn veel communities, ondernemers, wijknetwerken en afdelingen van de gemeente aan zet. Samen vormen zij de brede coalitie van de Gezonde en Kansrijke Start. Extern gaat het onder andere om ervaringsdeskundigen, wijknetwerken, zelforganisaties, kerken, moskeeën, ziekenhuizen, bureaus voor kraamzorg, verloskundigenpraktijken, welzijnsinstellingen, huisartsenpraktijken, Ouder- en Kindteams, Buurtteams en zorgverzekeraars. Binnen de gemeente gaat het om de directies GGD, Jeugd, Zorg, Onderwijs en Diversiteit (OJZD), Werk, Inkomen en Participatie (WPI), Wonen en Ruimte & Duurzaamheid (R&D). Hoe zorgen al deze partijen gezamenlijk ervoor dat de afgesproken resultaten behaald worden en de maatschappelijke effecten — de doelen — daadwerkelijk dichterbij komen? 19 3 3.1 Benutten wat werkt Normerende aanpak Het programma Gezonde en Kansrijke Start wil ook de waardevol gebleken elementen van de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht toepassen. De aanpak Gezonde en Kansrijke Start is een normerende Deze elementen zijn in 2018 geïdentificeerd als werkzame elementen aanpak. Het normerende betreft de overtuiging dat een goede door de Vrije Universiteit en het Nederlands Jeugdinstituut® (2015). De start voor onze Amsterdamse kinderen de norm is, de normale onderzoekers menen dat de elementen ook goed bruikbaar zijn voor andere situatie, en dat we dit ook uitspreken. Gemeente Amsterdam complexe maatschappelijke problemen. Het gaat daarbij om een gedegen en de vele partners nemen hun verantwoordelijkheid en willen programmatische aanpak; leiderschap bij zowel de leiding als bij elke . dat ouders in staat worden gesteld om dat ook te doen. Een uitvoerder (persoonlijk leiderschap); interventieontwikkeling en uitvoering; ‚ , , . integrale samenwerking; lerende aanpak; een langetermijnvisie gericht op gezonde start voor kinderen behoort in eerste instantie tot blijvende verandering en communicatie en marketing. de eigen verantwoordelijkheid van de ouders. Maar niet alle ouders hebben in dezelfde mate toegang tot kennis en kunde om de goede keuzes te maken. Wanneer ze het niet alleen kunnen, zorgen we voor adequate ondersteuning. Dit is een maatschappelijke verantwoordelijkheid, waarin professionals een sleutelrol kunnen spelen om de juiste ondersteuning op het juiste moment te bieden, of dit om medische, mentale, sociale of opvoedondersteuning gaat. De gemeente Amsterdam en al haar partners willen in gezamenlijkheid werken aan een meer integrale, effectievere samenwerking rond de start van het leven. Dat betekent dat à à we, daar waar het nog onvoldoende lukt om tijdig, passend en samen maatwerk te bieden, professionals meer gaan aanspreken op hun verantwoordelijkheid als dat nodig is. We vormen een coalitie van betrokken partijen en zetten ons in voor een Gezonde en Kansrijke Start. 3 _NJLis een kenniscentrum dat actuele kennis over jeugd, vakmanschap en de organisatie van het jeugdveld verzamelt, verrijkt, duidt en deelt. 20 3 Wijkgericht Preventief Integraal adaptief Gezonde en Kansrijke Start is een Gezonde en Kansrijke start is een Complexe problemen zoals een wijkgerichte aanpak, met aandacht preventieve aanpak om gezondheids- ongelijke start in het leven vragen voor kwetsbare ouders en wat zij nodig en maatschappelijke achterstanden te om een integrale adaptieve aanpak. hebben voor een goede ondersteuning. voorkomen. We leren van de lessen We leren van andere integrale In sommige gebieden zijn de ongunstige uit onderzoek van het NJI en vanuit adaptieve aanpakken voor complexe geboorte-uitkomsten hoger en/of wonen de bestuursopdracht Kansengelijkheid problemen, zoals de Amsterdamse meer gezinnen met problemen. Daarom over ‘goede preventie’. NJI is een Aanpak Gezond Gewicht (AAGG). zetten we in op die gebieden waar kenniscentrum dat actuele kennis over Net als de AAGG wil het programma goede ondersteuning het hardst nodig jeugd, vakmanschap en de organisatie van Gezonde en Kansrijke Start gezinnen is: Noord, Nieuw-West en Zuidoost. We het jeugdveld verzamelt, verrijkt, duidt en blijvend weerbaar en veerkrachtig sluiten daarbij aan bij bestaande partijen deelt. Goede preventie richt zich niet alleen maken, en het gedrag duurzaam die een belangrijke rol hebben in de op dreigende problemen, maar investeert beïnvloeden. Daarvoor gebruiken we omgeving van het (aanstaande) gezin. ook in beschermende factoren, zoals het regenboogmodel van Dahlgren Met een wijkgerichte aanpak investeren opvoedvaardigheden en sociale netwerken. & Whitehead. Daarin staan alle we in gebiedsgericht maatwerk voor domeinen en groepen die een rol ouders in een kwetsbare situatie en een Een preventieve aanpak werkt het best spelen in de omgeving van een gezin. betere verbinding met de motivatie, wanneer: Door gelijktijdig en in samenhang taal en leefwereld van (aanstaande) - Het gericht is op de hele context van op de verschillende domeinen in ouders. We betrekken daarbij ook de mensen: thuis, school/werk, online en te zetten, vergroten we de kans sociale omgeving, zoals familie, buren, straat; op een duurzame verandering. Er buurthuizen en kerken of moskeeën. - Een samenhangende aanpak wordt is dus sprake van een integrale gekozen die past bij de leefwereld van aanpak waarin we verbinding leggen een doelgroep: geen losse interventies, tussen het sociaal domein, inclusief 1007, maar een gedeeld beeld van de o.a. de publieke gezondheid, werk , problematiek en een gedeeld beeld van en inkomen, armoede, schulden, 7 @ Ó de oplossing bij de professionals in een het medisch domein, het ruimtelijk er es 4” 4 gebied; domein en waarin — beter dan nu — - Effecten treden niet alleen op bij verbindingen worden gelegd tussen A jeug(zorg), juist ook bij aanpalende de formele netwerken en informele domeinen als Veiligheid, Werk en netwerken rond aanstaande ouders. 2-0 GD inkomen, Wonen en Onderwijs. 21 13 32 Organisatie tie Ge coats ZOnde 8 e k: 9 9 & % de Sp e, $ JH @& & ® £ ih Y % Ouders er €) { ve h « 5 „3 Amsterdamse Coalitie Gezonde & Kansrijke Start ervan kan variëren afhankelijk van de fase in de aanpak. Bij het opstellen van De Amsterdamse coalitie gezonde en kansrijke start bestaat uit alle dit plan zijn de volgende partijen betrokken: ervaringsdeskundigen, (in)formele maatschappelijke organisaties en initiatieven, professionals werkzaam bij ondernemers op het gebied van de m Gemeente Amsterdam (OJZ en GGD) geboorte- en (specialistische) jeugdzorg, volwassen GGZ, kinderopvang, m Ouder- en Kindteam, inclusief Jeugdgezondheidszorg GGD en SAG wetenschappers, beleidsuitvoerder en -makers, zorgverzekeraars en overige m SIGRA Commissie Kindzorg partners (zoals de Bernard van Leer Foundation) die zich inzetten voor een m Eerste Lijn Amsterdam Almere (Elaa) Gezondere en meer Kansrijke Start in een gezonde omgeving voor ieder m Eerstelijns Verloskundigen Amsterdam Amstelland (EVAA) Amsterdams kind. Om als coalitie met elkaar het verschil te kunnen maken, m Amsterdam UMC organiseren we slagkracht op verschillende niveaus. m Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Bestuurlijk niveau Lokaal niveau Op bestuurlijk niveau vinden Zorgverzekeraar Zilveren Kruis, Gemeente Het zijn de professionals, vrijwilligers en andere partners in de wijken die Amsterdam en SIGRA (aanbieders van zorg en welzijn) elkaar in de in lokale samenwerkingsverbanden het verschil kunnen maken voor ouders stadsbrede samenwerking Amsterdam Vitaal en Gezond. Zij zien het als en kinderen door de integrale en domeinoverstijgende samenwerking in de gezamenlijke opgave om passende ondersteuning en zorg te bieden praktijk vorm te geven. Het is belangrijk dat zij samen met één verhaal rond voor inwoners van Amsterdam, nu en in de toekomst. Amsterdam ouders en kind staan, op elkaar kunnen rekenen en goede contacten hebben Vitaal en Gezond biedt de context voor een brede bestuurlijke coalitie met het informele aanbod in de wijk. Tegelijkertijd moeten zij de ruimte Jeugd en Gezin om partners in zorg (preventief en curatief) en welzijn te voelen als professional om het eigen organisatieperspectief los te laten als commiteren rond een optimale start en ontwikkeling van alle kinderen in het nodig is. Om deze lokale samenwerking te faciliteren en versterken, Amsterdam, vanaf preconceptie tot volwassenheid. Hiermee organiseren bouwen we aan lokale coalities in Nieuw-West, Noord en Zuidoost. De lokale we brede betrokkenheid van partners op bestuurlijk niveau om de opgave coalities hebben een belangrijke signalerende rol vanuit de praktijk. domeinoverstijgend te kunnen oppakken en extra slagkracht en resultaten te realiseren. We starten deze bestuurlijke coalitie met de opgaven gezonde Ouders G&KS en kansrijke start en risicovol ouderschap. Om een gezonde en kansrijke start voor meer kinderen in Amsterdam te realiseren, is het essentieel dat we beter aansluiten bij de behoefte van de Managementniveau doelgroep. Daarvoor is het nodig om ouders te betrekken bij de coalitie Binnen de aanpak G&KS bouwen we voort op voorzieningen en activiteiten en samen met hen te leren over wat werkt. We betrekken ouders op die er al zijn. Tegelijkertijd moeten er ook extra of andere keuzen gemaakt verschillende manieren: de lokale coalities in de wijken werken samen met worden om nog meer kinderen een kansrijke start te bieden. Met de informele netwerken en sleutelfiguren in de wijk. Daarnaast organiseren we coalitiekerngroep organiseren we het commitment en de slagkracht op interactieve thema bijeenkomsten in de wijken. We benutten hierbij oa. de management- en beleidsniveau dat daar voor nodig is. De coalitiekerngroep netwerken en kennis die we hebben opgebouwd binnen de Amsterdamse draagt bij aan de koers en kwaliteit van de aanpak. Zij bewaakt dat er Aanpak Gezond Gewicht. Ten slotte organiseren we vertegenwoordiging uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde doelen en heeft daarbij een van ervaringsdeskundigen in een denktank. Vanuit deze denktank adviseren faciliterende rol voor de uitvoering in de wijken. Daarnaast signaleert en ervaringsdeskundigen de coalitie en regieteam met input vanuit eigen agendeert de groep knelpunten uit de wijk. De coalitiekerngroep werkt perspectief. samen op basis van eigenaarschap en wederkerigheid. De samenstelling 23 „3 Regisseur en Regieteam Gezonde & Kansrijke Start Wetenschappelijke Expertgroep Het regieteam vervult de rol van de gemeente als netwerkregisseur. Zij De wetenschappelijke expertgroep maakt onderdeel uit van de lerende faciliteert de Amsterdamse coalitie G&KS, de verschillende stedelijke en lokale manier van werken. De expertgroep bestaat uit onderzoekers met kennis over werkgroepen. Het regieteam laat zich voeden door alle gremia. De Regisseur de aanpak van de Gezonde en Kansrijke Start of aanverwante onderwerpen G&KS stuurt het regieteam aan, is de schakel met en verantwoordt aan de en wordt gevormd door Sarphati Amsterdam (GGD Amsterdam en de bestuurlijk en ambtelijk opdrachtgever. De ambtelijk opdrachtgever is de Amsterdamse kennisinstellingen) in samenwerking met Midwivery Science. directeur GGD Amsterdam van de gemeente Amsterdam. De bestuurlijke De functie van de wetenschappelijke expertgroep is in ieder geval drieledig: opdrachtgever is wethouder Zorg, Jeugd(zorg), Beroepsonderwijs en Sport. m Aandragen van bestaande kennis over wat werkt bij de aanpak van een gezondere en meer kansrijke start. = Inbrengen van onderbouwde meningen bij gebrek aan wetenschappelijke kennis (eminence) over deelthema's. m Signaleren van kennisleemtes waar onderzoek gewenst is en het opstellen van een onderzoeksagenda. Ontsluiten informatie over wat we al doende leren, wetenschappelijke kennis, lopend onderzoek en beleidsontwikkelingen op een toegankelijke manier voor partners in de coalitie. El Middelen Aan de ontwikkeling en uitvoering van de inspanningen van de Gezonde en Kansrijke Start wordt waar mogelijk ‘om-niet’ gewerkt door de betrokken leden van de Amsterdamse coalitie. De gemeente ontvangt vanuit het VWS Actieprogramma Kansrijke Start een financiële bijdrage in 2019, 2020 en 2021 (ad. € 310.000,- per jaar). Daarnaast dragen derden zoals de Bernard van Leer Foundation bij via (co)financiering. Vanuit de preventiemiddelen die voortvloeien uit het coalitieakkoord zijn in 2021 en 2022 middelen beschikbaar voor de uitvoering van het plan van aanpak GKS (€ 700.000,- per jaar). 24 © ® „ Wy e id Plan van Aanpak Gezonde & Kansrijke Start
Onderzoeksrapport
25
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1782 Datum indiening 15 april 2019 Datum akkoord college van b&w van 15 oktober 2019 Publicatiedatum 17 oktober 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid De Heer inzake geen duurzame banen voor arbeidsbeperkten. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op 14 april 2019 berichtte het RTL Nieuws over GVB-medewerker Ron Jong. Ron Jong heeft een licht verstandelijke beperking, is twee jaar in dienst geweest bij het Gemeentevervoerbedrijf (GVB), functioneert daar uitstekend, maar heeft recent te horen gekregen dat hij weg moet omdat er geen vaste baan voor hem is. De vakbond FNV laat weten dat Ron geen uitzondering is en dat deze situatie in het hele land voorkomt. Voor veel goed functionerende werknemers houdt het werk na twee jaar op te bestaan. Hierdoor verandert werk van een weg omhoog naar een harde terugval het dal in. In 2015 is de wet Banenafspraak ingegaan. Deze wet is tot stand gekomen, omdat de toegang tot de sociale werkvoorziening voor mensen met een beperking sinds 2015 is afgesloten. Zonder deze banen zitten deze mensen dus thuis met een uitkering. De fractie van de PvdA vindt het belangrijk dat deze banen duurzaam zijn. Het zou niet zo mogen zijn dat deze banen alleen maar een tijdelijk karakter hebben. Zoals hierboven omschreven laat de praktijk dus precies het tegenovergestelde zien’. Uitgerekend bij het GVB is deze situatie nu niet op orde. De HR-manager geeft als reden van de beslissing op “dat er geen uitzicht op een vaste baan is.” Alleen staat er nergens dat een baan uit de wet Banenafspraak maar twee jaar kan duren. De instrumenten zoals loonkostensubsidie, proefplaatsingen, no risk polis, jobcoaches houden na twee jaar niet op. De Banenafspraak is niet bedoeld om mensen werkervaring op te laten doen, maar om mensen met een beperking een volwaardige baan te geven waarbij de werkgever wordt gecompenseerd voor verminderde loonwaarde. Dat een deelneming van de gemeente Amsterdam op deze manier opereert is volgens de fractie van de Pvd zeer teleurstellend en dit moet anders. Gezien het vorenstaande heeft het lid De Heer, namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1 https://www.rtInieuws.nl/nieuws/politiek/artikel/46777 26/na-twee-jaar-participatiebaan-weer-kwijt-hoe- schrijnend-dat 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam Neng Pez Gemeenteblad R Datum 47 oktober 2019 Schriftelijke vragen, maandag 15 april 2019 1. Is het college op de hoogte van de werkwijze van het GVB als het gaat om de Banenafspraak? 2. Wat vindt het college van deze werkwijze? Antwoord vragen 1 en 2: Het is college is ermee bekend dat het GVB geen baangarantie heeft voor alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die zij nu tijdelijk in dienst hebben. De Amsterdammers met een afstand tot de arbeidsmarkt die starten bij het GVB doen waardevolle werkervaring op en stromen over het algemeen soepel door naar een andere werkgever. Een aantal van de ingestroomde kandidaten stroomt door naar een baan bij het GVB. De Banenafspraken en de rol van het GVB bij het bieden van tijdelijke en vaste plekken voor deze doelgroep is een expliciet onderwerp van de gesprekken die met het GVB worden gevoerd. Het college verwacht dat een grote werkgever en belangrijke partner die het GVB voor de gemeente is, een voorbeeldrol neemt ten aanzien van het bieden van (vaste) plekken voor arbeidsbeperkten. Het GVB heeft aangegeven dat het hierbij ondersteuning wil van de gemeente. De gesprekken hierover zijn nog niet afgerond. Het college ziet graag dat Amsterdammers met een arbeidsbeperking volwaardig meedoen ín de maatschappij, onderdeel daarvan is ook dat zij dezelfde kansen hebben op een vaste aanstelling. 3. Zijn er gegevens bekend over het aantal Banenafspraak banen bij onze deelnemingen? En over de duur van deze banen? Antwoord: De gemeente stelt jaarlijks, als onderdeel van het Jaarverslag Deelnemingen, een maatschappelijke relevante indicatoren (MRI)-rapportage op. In de MRI- rapportage heeft de gemeente een aantal thema's gekozen die richting geven aan wat de gemeente als aandeelhouder belangrijk vindt in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Goed werkgeverschap is één van die thema’s, waarover de gemeente rapporteert, mede naar aanleiding van deze vragen. Aan de orde komen onder meer de inspanningen die de grotere deelnemingen leveren om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Waar relevant en mogelijk geeft de gemeente ook aantallen werknemers met een arbeidsbeperking. 4. Voert het college overleg met onze deelnemingen over de banenafspraak en de mate waarin ze daaraan voldoen? Zo ja, wat is daar de inhoud van? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Ja. De gemeente is een actief en betrokken aandeelhouder die het aandeelhouderschap benut om onder meer goed werkgeverschap door deelnemingen te bevorderen, ook al kan de gemeente als aandeelhouder geen dwingende sturing geven aan het personeelsbeleid van deelnemingen. In de MRI- rapportage worden de inspanningen van deelnemingen op gebied van goed 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R weing Pez Gemeenteblad mmer - -. - Datum 47 oktober 2019 Schriftelijke vragen, maandag 15 april 2019 werkgeverschap en het aan het werken helpen (en houden) van mensen met een arbeidsbeperking inzichtelijk gemaakt. Zo nodig gaat de gemeente het gesprek aan met de deelnemingen over de maatregelen die zij nemen en de resultaten daarvan. 5. Is het college bereid, met onze deelnemingen afspraken te maken over het in dienst nemen van mensen met een beperking en daarbij ook expliciet afspraken te maken over het in vaste dienst nemen van deze mensen? Antwoord: Het college is van mening dat het bieden van kansen en het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking een verantwoordelijkheid is van alle (Amsterdamse) werkgevers. Het college benut de contacten met deelnemingen om het aan het werk helpen van mensen met een beperking door deelnemingen te bevorderen, en hen waar mogelijk daarbij te ondersteunen, ook al kan het college als aandeelhouder geen dwingende afspraken maken met deelnemingen over het in (vaste) dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 1 april 2022 Portefeuille(s) Deelnemingen en Duurzaamheid Portefeuillehouder(s): Simone Kukenheim en Marieke van Doorninck Behandeld door DMC-Deelnemingen, [email protected] Onderwerp Update inzake AEB biomassa Geachte leden van de gemeenteraad, Met deze brief informeert het college u over het volgende. Op 9 en 15 februari jl. heeft het College u geïnformeerd over problemen die AEB ervaart met het aantrekken van biomassa die voldoet aan de eisen die AEB zichzelf heeft opgelegd ten tijden van het investeringsbesluit van de Bio-Energie Centrale (BEC) in 2018. Als gevolg van deze leveringsproblemen heeft AEB besloten biomassa aan te trekken vit Spanje en daarmee af te wijken van de 150 kilometer-grens. Tijdens de raadsvergadering van 16 en 17 februari jl. heeft hier een interpellatiedebat over plaatsgevonden. Tijdens dit debat is toegezegd u te informeren over de uitkomsten van de ‘heroverweging’ die is gevraagd door de RvC ten aanzien van het gebruik van buitenlandse biomassa en de second opinion die het college daarop laat uitvoeren. De heroverweging die de directie van AEB heeft gemaakt heeft niet geleid tot een andere uitkomst. De directie van AEB heeft gemeend om vanuit haar bedrijfsmatige belang te moeten besluiten verder te gaan met het verstoken van de biomassa die is aangetrokken vit Spanje. De Raad van Commissarissen heeft de directie mandaat gegeven om - in het geval er onvoldoende biomassa beschikbaar is in de regio met de vereiste kwaliteitskenmerken, en om te kunnen voldoen aan de energieleveringsafspraken - buitenlandse biomassa te verstoken. De directie van AEB heeft hierop het College op de hoogte gebracht dat AEB vanaf 18 maart is overgegaan tot het bijstoken van het restant van 2200 ton van de biomassa die uit Spanje is aangetrokken. Het besluit van het AEB komt niet overeen met de eerdere toezeggingen en de voorkeur van de gemeente voor biomassa met een lokale herkomst. De afgelopen periode heeft daarom intensief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en de directie van AEB. De gemeente heeft daarbij juridisch advies ingewonnen over de mogelijkheden om als aandeelhouder invloed uit te oefenen op de afweging die de directie van AEB hierin maakt. Uit dit juridisch advies blijkt dat die ruimte er niet is. De beslissing om af te wijken van de 150 kilometergrens is onderdeel van de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering valt onder de verantwoordelijkheid van de directie, niet van de aandeelhouder. Daar komt bij dat de gemeente haar aandelen heeft verkocht aan AVR en partijen wachten op goedkeuring van de transactie door de ACM. Tegen die achtergrond is het de verantwoordelijkheid van de directie om de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en in het belang van de vennootschap en de onderneming te handelen. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 1 april 2022 Pagina 2 van 2 Het college betreurt het feit dat AEB zich genoodzaakt ziet biomassa te verstoken van buiten de 150 kilometer grens. Zoals omschreven in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal (vastgesteld april 2020) is de gemeente zeer terughoudend met de inzet van biomassa als duurzame energiebron. Zowel de herkomst, afstand als de wijze waarop de biomassa is geproduceerd zijn daarbij van belang. De voorwaarden waar AEB zichzelf aan heeft gecommitteerd ten tijde van het investeringsbesluit van de BEC in 2018 - die verder gingen dan wettelijke eisen en de eisen die zijn gesteld door de subsidieverstrekker - kwamen hierin tegemoet. Het College is dan ook teleurgesteld dat leveranciers van AEB hun contractuele verplichtingen niet kunnen nakomen en bijstook van buitenlandse biomassa aan de orde is. Op dit moment werkt Royal HaskoningDHV in opdracht van de gemeente aan de second opinion. De resultaten daarvan worden eind maart verwacht, waarna ook de raad hierin wordt meegenomen. Met deze second opinion verwerft de gemeente meer inzicht in de markt voor regionale biomassa en mogelijkheden voor AEB om op termijn weer in staat te zijn om biomassa regionaal te verwerven. Het totaal aan CO2 dat wordt gereduceerd met de inzet van biomassa en het effect van het transport daarop wordt ook door Royal Haskoning bekeken. De directie van AEB heeft aangegeven bereid te zijn om hangende het onderzoek door Royal HaskoningDHV zich maximaal te blijven inspannen voor het bemachtigen van lokale biomassa van voldoende kwaliteit en nieuwe buitenlandse biomassa uitsluitend te bestellen indien het zich laat aanzien dat dergelijke lokale biomassa in onvoldoende mate beschikbaar zal zijn. Ook is de directie bereid om — als de second opinion daar aanleiding toe geeft — zijn beslissing tot bijstook van buitenlandse biomassa opnieuw te heroverwegen. Het College heeft de directie van AEB gevraagd de gemeente blijvend op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen omtrent de BEC en telkens goed te (blijven) onderbouwen welke afweging zij hierin maakt. Ook zal AEB de gemeente alle informatie moeten blijven verstrekken die de gemeente nodig acht om de afwegingen en onderbouwingen van AEB te valideren. De gemeente zal in gesprek met AEB en AVR blijven om te zien welke afwegingen AEB en straks ook AVR hierin maakt. Daarin zal de gemeente ook de vitkomsten uit de second opinion betrekken. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, or SP Sf Simone Kukenheim Marieke van Doorninck Wnd. wethouder Deelnemingen Wethouder Duurzaamheid en Ruimtelijke Ordening Bijlagen 1. GEHEIM Memo van directie AEB Heroverweging biomassa BEC 2. GEHEIM Notitie van RvC AEB Heroverweging biomassa BEC 3. GEHEIM Juridisch advies Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 1424 Publicatiedatum 28 december 2018 Ingekomen onder AL Ingekomen op donderdag 20 december 2018 Behandeld op donderdag 20 december 2018 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de leden Taimounti en Ceder inzake flexwerk bij het Contactcenter Amsterdam (coaching en advies) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over inzake flexwerk bij het Contactcenter Amsterdam. Constaterende dat: — Het Contactcenter Amsterdam onevenredig hard opdraait voor de flexibele schil van de gemeente Amsterdam; — De gemeente het voorbeeld moet geven voor goed werkgeverschap. Overwegende dat: — De gemeente genoeg kennis en ervaring in huis heeft als het gaat om loopbaanontwikkeling en —begeleiding; — Flexwerkers na afloop van het uitzendcontract moeite ervaren met het vinden van een baan; — De afdeling Werk ondersteuning kan bieden met bijvoorbeeld coaching, advies en het onder de aandacht brengen van banenmarkten & netwerkevents. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Te onderzoeken of het mogelijk is om flexwerkers coaching en advies als optie aan te bieden met behulp van de afdeling Werk. De leden van de gemeenteraad, M. Taimounti D.G.M. Ceder 1
Motie
1
discard
VN2023-018300 Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkelin stadsdeel zuid 96 Gemeente 9 9 RO % Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming Portefeuille Ruimtelijke Ordening Agendapunt 6 Datum besluit 17 juli 2023 van dagelijks bestuur Zuid Onderwerp Van Eeghenstraat 94-96-98 De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over de stukken inzake verleende omgevingsvergunning Van Eeghenstraat 94-96-98 en bijbehorende bijlagen Wettelijke grondslag De omgevingsvergunning is verleend op basis van de volgende activiteiten: e Bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht); e Gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; e Het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Bestuurlijke achtergrond Op 18 juli jl. ontving v in de dagmail de raadsinformatiebrief over het verlenen van een omgevingsvergunning voor de Van Eeghenstraat 94-96-98 als oplegger van de als bijlage daarvan aan v aangeleverde informatiebrief die de verantwoordelijk portefeuillehouder van stadsdeel Zuid, Bart Vink, hierover aan zijn stadsdeelcommissie schreef. In het verlengde daarvan is de toezegging gedaan om de stukken van de verleende omgevingsvergunning na te sturen aan uw raad. Daarmee ontvangt v dezelfde informatie die de stadsdeelcommissie van stadsdeel Zuid hierover via de dagmail van stadsdeel Zuid ontving op 18 juli jl. Dit is mede naar aanleiding van de actualiteit in de raadscommissie van 24 mei 2023 en de moties aangenomen in de gemeenteraadsvergadering van 8 juni 2023 inzake onderkeldering en verzakking van het een pand aan de Van Eeghenstraat 94-96-98. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid heeft de omgevingsvergunning in mandaat verleend namens het college van burgemeester en wethouders en is verantwoordelijk voor beoordeling van de aanvraag. Reden bespreking NVT Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.15 1 VN2023-018300 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Stadsdeel Zuid % Amsterdam % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming NVT Geheimhouding NVT Uitgenodigde andere raadscommissies NVT Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.15 2 VN2023-018300 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R Stadsdeel Zuid % Amsterdam % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming AD2023-061876 1. RIB naar aanleiding van moties Van Eeghenstraat_def. pdf (pdf) AD2023-061878 2. MEMO Van Eeghenstraat 94-96-98.pdf (pdf) 20230821 RIB naar aanleiding van dagmail 18 juli 2023 inzake Van AD2023-061875 Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) AD2023-061877 3. beantwoording vragen bouwplan Van Eeghenstraat 94-98 def2. pdf (pdf) B_oo1A Aanvraagformulier_OLO 7566129_Van Eeghenstraat 94-98.pdf AD2023-061574 (pdf) B_002A_Aanvraagformulier_Slopen Beschermde Stadsgezicht OLO AD2023-061576 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_003A_Aanvraagformulier Duurzaam verbouwen_OLO 7566129 Van AD2023-061577 Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_o0o4T_Sitvatie_bestaand_en_nieuw_OLO 7566129_Van Eeghenstraat AD2023-061578 94-96.pdf (pdf) B_oosT_Plattegronden_bestaand_OLO 7566129 Van Eeghenstraat AD2023-061579 94-98.pdf (pdf) B_006T_Doorsneden_bestaand_OLO 7566129 Van Eeghenstraat AD2023-061580 94-98.pdf (pdf) AD2023-061581 B_007T_Gevels_bestaand_OLO 7566129_Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_008T_Details buiten kozijnen _bestaand_OLO 7566129_Van AD2023-061582 Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) AD2023-061583 B_oogT_Slooptekeningen_OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_o10T_Plattegronden_nieuw_OLO 7566129_Van Eeghenstraat 94-98.pdf AD2023-061584 (pdf) B_o11T_Doorsneden_nieuw OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf AD2023-061585 (pdf) AD2023-061586 B_o012T Gevels nieuw _OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_013T_Details Buitenkozijn_nieuw_OLO 7566129_Van Eeghenstraat AD2023-061587 94-98.pdf (pdf) AD2023-061588 B_o014T_Details_dakkapel_OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_015T_Detail_na_isolatie_kap_OLO 7566129 _Van Eeghenstraat 94-98.pdf AD2023-061589 (pdf) B_016T_Details_ toegang _dakterras_OLO 7566129 Van Eeghenstraat AD2023-061590 94-98.pdf (pdf) B_017T_Details_balkonhek_nieuw_OLO 7566129. Van Eeghenstraat AD2023-061591 94-98 ‚pdf (pdf) B_018T_Details_trappen_nieuw OLO 7566129 Van Eeghenstraat AD2023-061592 94-98.pdf (pdf) B_o19T_Details_fundering_OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94098. pdf AD2023-061593 (pdf) B_o2oR_Projecttoelichting_OLO 7566129 Van Eeghenstraat 94-98.pdf AD2023-061594 (pdf) AD2023-061595 B_021T_Fotos_OLO 7566129. Van Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) B_o22R_Bouwfysica-akoestiek-brandveiligheid_OLO 7566129 _Van G de vS AD2023-061596 genereerd; Vi. Eeghenstraat 94-98.pdf (pdf) AN - | B_023T_Plattegronden_brandveiligheid_OLO 7566129 Van Eeghenstraat VN2023-018300 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Stadsdeel Zuid % Amsterdam % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter kennisneming Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Stadsdeel Zuid, P. Hazewindus —[email protected] Gegenereerd: vl.15 4
Voordracht
4
test
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsactualiteit Jaar 2012 Vergaderdatum 7 en 8 november 2012 Afdeling 1 Agendapunt 16A Nummer 915 Publicatiedatum 7 november 2012 Onderwerp Actualiteit van de raadsleden mevrouw Shahsavari-Jansen, mevrouw Ulichki en de heer Poorter van 2 november 2012 inzake de toekomst van Woon- en dagcentrum Guldenhof Aan de gemeenteraad Al geruime tijd bestaat er onrust omtrent de toekomst van woon.— en dagcentrum Guldenhof van de instelling Ons Tweede Thuis aan de Ouderkerkerdijk. Daar worden jongeren opgevangen met een gedragsstoornis, maar de instelling heeft een probleem met de vestigingsvergunning. Volgens stadsdeel Oost passen de huidige activiteiten van Guldenhof niet in het bestemmingsplan voor dat gebied. Dit betekent dat de huidige bewoners, 28 jongeren, en hun ouders op zoek zouden moeten gaan naar een andere woonvoorziening. Het stadsdeel heeft besloten om uitstel van handhaving te verlenen tot juni 2013, maar onder een aantal strikte en specifieke voorwaarden. De onduidelijkheid over de toekomst van het centrum sleept nu al te lang voort, en dat is zeer ongewenst. Er is bovendien een tekort aan intramurale plekken voor jongeren met een lichtverstandelijke handicap in de stad. Om deze redenen moet er nu zo snel mogelijk een definitieve, duurzame en juridisch correcte oplossing komen. De indieners willen daarom voorstellen om met een raadsbesluit het bestemmingsplan aan te passen. Reden van spoedeisendheid voor deze actualiteit is dat het ongewenst is dat deze kwestie al zo lang voortsleept en dat het onwenselijk is dat de betrokkenen daardoor in onzekerheid verkeren. De leden van de gemeenteraad M.D. Shahsavari-Jansen F. Ulichki M.F. Poorter 1
Actualiteit
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 1331 Publicatiedatum 4 december 2015 Ingekomen onder AE Ingekomen op woensdag 25 november 2015 Behandeld op woensdag 25 november 2015 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Poot inzake het initiatiefvoorstel “Naar een socialere bijstand in Amsterdam” (het experimenteren met een tegenprestatie in de bijstand). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het initiatiefvoorstel “Naar een socialere bijstand in Amsterdam” van de leden Groot Wassink en Nuijens (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1266). Constaterende dat: — Amsterdam op 1 januari 2015 40881 bijstandsuitkeringen had verstrekt; — in het initiatiefvoorstel van de leden Groot Wassink en Nuijens (GroenLinks) ‘Naar een socialere bijstand in Amsterdam’ wordt voorgesteld een experiment met repressievrije c.q. regelluwe bijstand te starten; — artikel 83 Participatiewet enige ruimte biedt voor experimenten om deze wet ‘met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering doeltreffender uit te voeren’; — artikel 8a Participatiewet gemeenten verplicht regels rondom een tegenprestatie op te stellen. Overwegende dat: — het initiatiefvoorstel van GroenLinks beoogt mensen uit de bijstand aan het werk te krijgen door hun als experiment vrij te stellen van ‘repressieve en verplichtende maatregelen’; — in het kader van experimenten het van belang is te werken met wetenschappelijke methoden, zoals een controlegroep; Voorts overwegende dat: — Het goed voorstelbaar is dat een tegenprestatie voor het verkrijgen van een uitkering mensen werkritme laat behouden of verkrijgen, waardoor zij sneller uitstromen naar werk; — De bereidheid van het college, blijkens de bestuurlijke reactie op eerdergenoemd initiatiefvoorstel, om te experimenteren met methoden om mensen uit de bijstand aan het werk te helpen zo breed mogelijk moet zijn. 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 1331 Moti Datum 4 december 2015 otie Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — parallel aan de verkenning naar een experiment in het kader van het initiatiefvoorstel van GroenLinks ‘Naar een socialere bijstand in Amsterdam’ eveneens met voorstellen te komen om, in het kader van een experiment, voor een deel van de bijstandsgerechtigden in Amsterdam een tegenprestatie in te voeren; — de voorstellen en uitkomsten van het experiment met een tegenprestatie voor te leggen aan de gemeenteraad. Het lid van de gemeenteraad M.C.G. Poot 2
Motie
2
discard
x Gemeente Amsterdam R O % Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) % Gewijzigde agenda, woensdag 23 november 2016 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) Tijd 13.30 uur tot 17.00 uur en zo nodig van 19.30 tot 22.30 uur Locatie De Rooszaal, 0239, stadhuis Algemeen 1 Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie RO d.d. 2 november 2016 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieRO @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille , Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren. Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam R O Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) Gewijzigde agenda, woensdag 23 november 2016 6 _Tkn-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Financiën 11 Najaarsnota 2016 Nr. BD2016-016191 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). e De najaarsnota 2016 is separaat aan alle (duo)raadsleden gezonden. Ruimtelijke Ordening 12 Vaststellen van het bestemmingsplan 2e Partiële herziening Kadoelen- Oostzanerwerf II Nr. BD2016-013241 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). 13 Vaststellen van het bestemmingsplan NoordZuidlijn De Pijp Nr. BD2016-004160 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). e Een niet-geanonimiseerde versie van de stukken ligt ter inzage in de leeskamer raad. 2 Gemeente Amsterdam R O Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) Gewijzigde agenda, woensdag 23 november 2016 14 Verlenen van ontslag aan een viertal leden van de Commissie voor Welstand en Monumenten Nr. BD2016-014196 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). 15 Vaststellen van het bestemmingsplan zelfbouwkavels Cor Hermusstraat Nr. BD2016-012351 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). e Een niet-geanonimiseerde versie van de stukken ligt ter inzage in de leeskamer raad. 16 Vaststellen van het bestemmingsplan Groenmarkt Nr. BD2016-011762 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). 17 Bestuurlijke G4 reactie Algemene Maatregelen van Bestuur Omgevingswet Nr. BD2016-014926 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Deleden van de raadscommissies ID en WB zijn hierbij uitgenodigd. 18 Beantwoording raadsadres vestiging hostel in het zorgcentrum Osdorperhof Nr. BD2016-016060 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het duo-lid Geenen (PvdA). e Was TKN 8 in de Commissievergadering van 2 november 2016. e _Eenniet-geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage in de leeskamer raad. 3 Gemeente Amsterdam R O Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) Gewijzigde agenda, woensdag 23 november 2016 Grondzaken 19 Vaststellen wijzigingen in de grondexploitaties naar aanleiding van de landelijke regelgeving van het Besluit Begroting en Verantwoording per 1 januari 2016 Nr. BD2016-014872 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). 20 Wijzigen Verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen 2014 Nr. BD2016-014108 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (Gemeenteraad d.d. 30 november 2016). e _Deleden van de raadscommissie ID zijn hierbij uitgenodigd. 21 Wijzigen van het beleid inzake het canonpercentage voor uitbreiding en wijziging van bestaande erfpachtrechten met de AB2000 en voor gemeentelijke aanbiedingen bij canonherziening einde tijdvak en bij conversies naar de AB2000 Nr. BD2016-016061 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Osselaer D66). e _ Kabinet bijlage uitsluitend voor de leden ter inzage bij de raadsgriffie. e Was TKN 14 in de Commissievergadering van 2 november 2016, 22 Bestuurlijke reactie op de uitwerking van de moties 976.16 en 977.16 en het amendement 975.16 naar aanleiding van het Investeringsbesluit Centrumeiland Nr. BD2016-015029 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Deleden van de raadscommissie FIN zijn hierbij uitgenodigd. 4 Gemeente Amsterdam R O Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grondzaken (inclusief Erfpacht) Gewijzigde agenda, woensdag 23 november 2016 TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN Ruimtelijke Ordening 23 Advies inzake de voordracht “Harmonisatie lokale bestemmingsplanprocedure Nr. BD2016-016886 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Boomsma (CDA). e _Deleden van de raadscommissie AZ zijn hierbij uitgenodigd. 24 Het zichtbaar maken van de financiële aspecten van de keuzes in bouwprogramma’s. Nr. BD2016-017008 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Osselaer (D66). BESLOTEN DEEL 5
Agenda
5
train
% An Agenda vergadering Stadsdeelcommissie X Nieuw-West Plein 40-45, nr. 1 X 26 januari 2021 Start om 19.30 uur Vergadering Stadsdeelcommissie Digitaal Voorzitter SDC: Sarah Biddle Secretaris SDC: Ilse Plasmeijer 1. Opening 2. Actualiteiten rondom Corona 3. Mededeling 4. Vaststelling besluitenlijst SDC van 12 januari 2021 5. Ingekomen stukkenlijst 6. Insprekers 7. Mondelinge vragen 8. Adviesaanvraag Strategisch Plan Sporten en Spelen in de Openbare Ruimte g. Adviesaanvraag Kader buurtbudgetten 10. Ongevraagd advies Openbare toiletten Sloterpark 11. Ongevraagd advies Bereikbaarheid halte Meer en Vaart 12. Bestuurlijk stelsel 13. Sluiting Mocht u willen inspreken dan kunt u zich tot maandag 12.00 vur aanmelden via [email protected] Dit is een conceptagenda. De agenda kan wijzigen. De meest actuele versie kunt u vinden op: https://nieuw-west.notubiz.nl/
Agenda
1
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering co april 2023 Ingekomen onder nummer 160 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Belkasmi, Schmit, Bentoumya en Hoogtanders inzake Geen studievertraging meer door stagediscriminatie en stagetekorten Onderwerp Geen studievertraging meer door stagediscriminatie en stagetekorten Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het Stagepact MBO Constaterende dat: -_In202oereen tekort aan 4.800 stageplekken was, wat in maart 2022 is gedaald naar 450 stageplekken. -_ Studenten met een migratieachtergrond vaker te maken hebben met stagediscriminatie. -__ Studenten studievertraging oplopen door het tekort aan stages en stagediscriminatie. -__ We niet precies weten hoe het tekort aan stageplekken zich in de toekomst zal ontwikkelen. -_ Vanwege de krapte op de arbeidsmarkt het complexer wordt om stagiaires goed te begeleiden. Overwegende dat: -__Het onrechtvaardig is dat studenten vanwege stagetekorten en stagediscriminatie studievertraging oplopen. -_Erinitiatieven worden uitgewerkt zoals stagematching waarbij ook aandacht wordt besteed aan sollicitatievaardigheden. - De gemeente Amsterdam alternatieve vormen van stages zoals hybride-leeromgevingen ondersteunt. -_Ernog meer mogelijkheden zijn om studievertraging door het tekort aan stages en stagediscriminatie te voorkomen. -__Ermomenteel leerwerkcoaches worden ingezet voor Entree en niveau 2 studenten maar de behoefte mogelijk breder is. Verzoekt het college: -__Om in het kader van de MBO-agenda samen met mbo-instellingen te onderzoeken hoe studievertraging door het tekort aan stages verder kan worden voorkomen. -_ Hierbij samen met de instellingen de mogelijkheden te verkennen voor alternatieve activiteiten voor studenten wanneer er geen stage beschikbaar is, zodat deze studenten geen studievertraging oplopen. -_Te onderzoeken in hoeverre leerwerkcoaches aansluiten bij de stagebehoeften van mbo- studenten, mbo-instellingen en stageorganisaties — en bedrijven en daarbij mee te nemen welke mogelijkheden er zijn tot bredere inzet van leerwerkcoaches. Indieners, M. Belkasmi E.W. Schmit Y.E. Bentoumya Y.F.W. Hoogtanders
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Raadsnotulen Jaar 2018 Afdeling 2 Vergaderdatum 4 april 2018 Publicatiedatum 9 mei 2018 OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 4 APRIL 2018 Aanwezig: de leden mevrouw Bakker (PvdD), de heer Biemond (PvdA), mevrouw Bloemberg-lssa (PvdD), de heer Blom (GroenLinks), mevrouw Bosman (D66), mevrouw Ten Bruggencate (D66), de heer Van der Burg VVD), de heer Ceder (CU), de heer Van Dantzig (D66), de heer Ernsting (GroenLinks), de heer Flentge (SP), mevrouw De Grave- Verkerk (VVD), de heer Groen (GroenLinks), de heer Groot Wassink (GroenLinks), mevrouw Grooten (GroenLinks), de heer Guldemond (D66), de heer Hammelburg (D66), mevrouw De Heer (PvdA), de heer Ivens (SP), mevrouw De Jong (GroenLinks), de heer Karaman (GroenLinks), mevrouw Kilig (DENK), de heer Kreuger (FvD), mevrouw El Ksaihi (D66), de heer Van Lammeren (Partij voor de Dieren), mevrouw Marttin (VVD), de heer Mbarki (PvdA), mevrouw Moorman (PvdA), mevrouw Nadif (GroenLinks), mevrouw Nanninga (FvD), mevrouw Naoum Néhmé (VVD), mevrouw Poot (VVD), mevrouw Roosma (GroenLinks), mevrouw La Rose (PvdA), de heer Van Schijndel (FvD), mevrouw Simons (BIJ1), mevrouw Van Soest (PvdO), de heer Taimounti (DENK), mevrouw Temmink (SP), mevrouw Timman (D66), de heer Torn (VVD), de heer Vroege (D66) en de heer Yilmaz (DENK) Voorts aanwezig: Niesco Dubbelboer (namens initiatiefnemers van het volksinitiatief Wij willen onze burgemeester kiezen’), professor Jit Peters (namens de initiatief- en referendumcommissie van de gemeente Amsterdam), professor Solke Munneke (hoogleraar Staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen), professor Remco Nehmelman (hoogleraar Staatsrecht, Bestuursrecht en Rechtstheorie aan de universiteit van Utrecht) en professor Jon Schilder (hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de VU) Afwezig: de heer Boomsma (CDA), de heer Nuijens (GroenLinks) Aanwezig: waarnemend burgemeester Van Aartsen (Openbare Orde en Veiligheid, Algemene Zaken, Integraal Veiligheidsbeleid, Juridische Zaken, Internationale Samenwerking, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken, Communicatie), de wethouders de heer Van der Burg (Zorg en Welzijn, Sport en Recreatie, Luchthaven, Personeel, Organisatie en Integriteit, Dienstverlening en Externe Betrekkingen en Stadsdeel Zuid), de heer Ivens (Bouwen en Wonen, Wijkaanpak, Dierenwelzijn en Stadsdeel Noord), de heer Kock (Financiën, Water, Economie, Lucht- en Zeehaven, Deelnemingen, Stadsdeel Centrum en Stadsdeel West), mevrouw Kukenheim (Onderwijs, Jeugd, Kunst en Cultuur, Lokale Media, Monumenten, Diversiteit en Stadsdeel Oost) en de heer Vliegenthart (Werk, Inkomen en Participatie en Stadsdeel Nieuw-West) Afwezig: de heer Choho (Bestuurlijk Stelsel, Duurzaamheid, Openbare Ruimte en Groen, ICT, Dienstverlening en Artis) en de heer Litjens (Personeel en Organisatie, Verkeer en Vervoer, Gemeentelijk Vastgoed, Bedrijfsvoering en Inkoop en Stadsdeel Zuidoost) 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Avondzitting op woensdag 4 april 2018 Voorzitter: de heer J.J. van Aartsen Plaatsvervangend voorzitter: mevrouw Moorman Raadsgriffier: mevrouw mr. M. Pe Verslaglegging: mevrouw Van de Belt De VOORZITTER opent de vergadering om 19.37 uur. De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de gemeenteraad van Amsterdam. Ik heet u allen van harte welkom bij deze raadsvergadering. Daarover zal ik zo even heel kort iets zeggen, uiteraard ook voor de gasten die we hier vanavond aan de collegetafel hebben. Dit alles vindt plaats in de raad, dus niet iets van daarbuiten, maar erin. Het is een formele raadsvergadering. 1 Mededelingen De VOORZITTER: De heer Boomsma is afwezig in verband met het feit dat hij New York niet kon verlaten. Wethouder Choho is afwezig in verband met zijn rol als voorzitter en gastheer van het Environment Forum van Eurocities; wethouder Litjens is wegens ziekte afwezig en wethouder Kock zal later aanwezig zijn. Hij heeft een verplichting bij het Scheepvaartmuseum. 2 Vaststelling van de agenda Conform besloten. Met de fractievoorzitters is afgesproken eerst agendapunt 5 te doen, de expertmeeting en dan de rest van de agenda. Ik neem aan dat u daarmee kunt instemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groen. De heer GROEN: Een punt van orde. Het was mijn voornemen om een actualiteit van de agenda af te halen. Ik heb een actualiteit aangevraagd over de verkoop van een pand, Lauriergracht 6. Nu blijkt dat beide wethouders die daarover gaan niet aanwezig zijn. Ik heb dus afgesproken dat we dat van de agenda kunnen halen, waarbij mij te verstaan is gegeven dat het pand niet verkocht zou worden totdat we het hebben kunnen bespreken met wethouder Litjens. Dus als het college dat met een kort briefje kan bevestigen, dan wil ik die actualiteit bij dezen van de agenda afhalen. 2 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen De VOORZITTER: Ik zie vanuit de raad knikken. Dan kunnen we dat zo doen. We zullen dat bevestigen met een kort briefje en daarmee wordt deze actualiteit van de agenda afgevoerd. 3 Mededeling van de ingekomen stukken Conform besloten met inachtneming van wijzigingen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Wij zouden graag aan wethouder Kock willen vragen of wij de brief mogen zien en dat hij daarbij ingekomen stuk 1 over de Waterleidingduinen wil betrekken voordat die wordt verstuurd. Dan willen wij de gelegenheid houden om die te agenderen. We zouden het ook meteen kunnen agenderen voor de commissie, maar misschien is dat wat te veel gevraagd. De VOORZITTER: Het lijkt mij dat dat tot de mogelijkheden behoort. Het woord is aan de heer Ernsting. De heer ERNSTING: Ik zou graag van ingekomen stuk 8, het raadsadres van de Frans Halsbuurt, het conceptantwoord eerst in de commissie willen bespreken voordat het wordt verzonden. De VOORZITTER: Dat buurtcomité zal dus eerst in de commissie, en dat zal dan in de TAR zijn, worden besproken. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Van Soest. Mevrouw VAN SOEST: Ik wilde graag punt 9 agenderen voor de commissie. De VOORZITTER: Dat betreft het raadsadres van een burger op 8 maart inzake de verkeerssituatie bij de Sloterwegrotonde. 1° Raadsadres van de Stichting Natuurbelang Amsterdamse Waterleidingduinen van 20 maart 2018 inzake fietsen in de Amsterdamse Waterleidingduinen Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en het conceptantwoord te agenderen voor bespreking in de raadscommissie met de portefeuille Waterbeheer. Gewijzigd op verzoek van de heer Van Lammeren. 22 Brief van wethouder Choho van 27 maart 2018 inzake het verzoek om de termijn op te schuiven van de afhandeling van moties 618.17, 619.17, 180.18, 181.18 en 182.18 over het Evenementenbeleid wat betreft de openbare ruimte Besloten is, deze brief door te geleiden naar eerstvolgende raadscommissie met de portefeuille Openbare Ruimte ter kennisneming. 3 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen 3° Raadsadres van het HIER Klimaatbureau van 22 maart 2018 inzake het verzoek om aardgasvrij wonen op te nemen in het coalitieakkoord Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 4° Brief van Sociaal Werk Nederland van 22 maart 2018 inzake de aanbieding van input over de recente ontwikkelingen in het sociaal domein Besloten is, dit raadsadres voor kennisgeving aan te nemen. 5° Raadsadres van de Landelijke Studentenvakbond van 22 maart 2018 inzake een individuele studietoeslag voor studenten met een functiebeperking Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 6° Raadsadres van de Open State Foundation en de Stichting Lobby Lokaal van 22 maart 2018 inzake het verzoek om de input van het collegeakkoord openbaar te maken Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 7° Raadsadres van de stuurgroep Naasten in Beeld en de stuurgroep Naasten in Kracht van 23 maart 2018 inzake aandacht voor het preventiebeleid WMO en jeugdhulp en een oproep om naastenbeleid op te nemen in het mantelzorgbeleid Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 8° Raadsadres van het Buurtcomité Boerenweteringbuurtgarage e.a. van 20 maart 2018 inzake de uitvoering van de in de raadsvergadering van 14 maart 2018 aangenomen motie 307.18 van het lid Ernsting en de voormalige leden Boldewijn en Alberts over een parkeervrije Frans Halsbuurt Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en het conceptantwoord te agenderen voor bespreking in de raadscommissie met de portefeuille Verkeer en Vervoer. Gewijzigd op verzoek van de heer Ernsting. g° Raadsadres van een burger van 8 maart 2018 inzake de verkeerssituatie bij de Sloterwegrotonde Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders testellen ter afhandeling en het conceptantwoord te agenderen voor bespreking in de raadscommissie met de portefeuille Verkeer en Vervoer. Gewijzigd op verzoek van mevrouw Van Soest. 4 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen 10° Brief van de Raad voor het Openbaar Bestuur van 20 maart 2018 inzake de aanbieding van het advies 'Voor de publieke zaak’ - over een aanlokkelijk perspectief voor de decentrale volksvertegenwoordiger Besloten is, de afhandeling over te laten aan de leden van de gemeenteraad. 11° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2018 inzake de voortgang betreffende de afhandeling van motie 1638.16 van het voormalige lid Boldewijn over het verzoek om stadspashouders gebruik te laten maken van het streekvervoer Besloten is, deze brief door te geleiden naar raadscommissie met de portefeuille Verkeer en Vervoer ter kennisneming. 12° Raadsadres van de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen van 22 maart 2018 inzake de ontwikkelingen ten aanzien van de lokale omroepen Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 13° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2018 inzake afhandeling van motie 1636.17 van het lid Nuijens over het verstrekken van een lening aan deelneming Schiphol Area Development Company Besloten is, de uitvoering van deze motie in de eerstvolgende commissievergadering met de portefeuille Economie te bespreken en na goedkeuring de motie als uitgevoerd te beschouwen. 14° Raadsadres van de Stichting van het Onderwijs van 26 maart 2018 inzake de realisatie van samenwerking tussen onderwijs, opvang en zorg in kindcentra Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitie- onderhandelingen. 15° Raadsadres van de FNV van 22 maart 2018 inzake het maken van sociale keuzes op basis van het 10-puntenplan van de FNV Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitie- onderhandelingen. 16° Raadsadres van de Jonge Klimaatbeweging van 26 maart 2018 inzake aandacht voor verduurzaming in het coalitieakkoord Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitie- onderhandelingen. 17° Raadsadressen van diverse burgers van maart 2018 inzake het verzoek om aandacht van de gemeente Amsterdam voor duurzaamheid in de gemeente 5 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Besloten is, deze raadsadressen desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 18° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 22 maart 2018 inzake afhandeling van moties 149.17, 153.17 en 155.17 over politiecapaciteit en -inzet Besloten is, de uitvoering van deze moties in de eerstvolgende commissievergadering met de portefeuille Openbare Orde en Veiligheid te bespreken en na goedkeuring de moties als uitgevoerd te beschouwen. 19° Raadsadres van een burger van 28 maart 2018 inzake het blijven werken aan een slimme, schone en efficiënte bereikbaarheid van Amsterdam Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitie- onderhandelingen. 20° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 27 maart 2018 inzake de afhandeling van moties 55.18, 56.18, 57.18, 58.18 en 60.18 over het Beleidskader Puccinimethode Besloten is, de uitvoering van deze moties in de eerstvolgende commissievergaderingen met de portefeuille Verkeer en Vervoer en Openbare Ruimte te bespreken en na goedkeuring de moties als uitgevoerd te beschouwen. 21° Afschrift van een brief van het Joods Akkoord Amsterdam, gericht aan informateur de heer M. van Poelgeest, van 28 maart 2018 inzake aandacht voor bestrijding antisemitisme in het coalitieakkoord Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitie- onderhandelingen. 22° Raadsadres van Wij — Amsterdam, de Federatie van Samenwerkende Bewonersorganisaties in Amsterdam, van 28 maart 2018 inzake de overlast op de Wallen, veroorzaakt door Engelse ‘voetbalfans! Besloten is, dit raadsadres in handen van het college van burgemeester en wethouders te stellen ter afhandeling en een kopie van het antwoord te sturen naar de leden van de raadscommissie met de portefeuille Openbare Orde en Veiligheid. 23° Brief van GEZOND IN van 23 maart 2018 inzake het investeren in gelijke gezondheidskansen - winst voor meerdere beleidsdomeinen en de aanbieding van de brief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 maart 2018, gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, over het vervolg van het programma ‘Gezond in de Stad’ Besloten is, de ze brieven desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. 24° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 21 maart 2018 inzake informatie over de stand van zaken betreffende het ADM-terrein 6 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Besloten is, deze brief door te geleiden naar de eerstvolgende raadscommissie met de portefeuille Haven ter kennisneming. 25° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 27 maart 2018 inzake de afhandeling van de toezegging over de publieke toiletgelegenheid in Amsterdam Besloten is, deze brief door te geleiden naar de eerstvolgende raadscommissie met de portefeuille Openbare Ruimte ter kennisneming. 26° Raadsadres van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs van 26 maart 2018 inzake een aantal aanbevelingen voor de woningmarkt Besloten is, dit raadsadres desgewenst te betrekken bij de coalitieonderhandelingen 27° Brief van het college van burgemeester en wethouders van 29 maart 2018 inzake de bestuurlijke reactie op motie 303 van 14 maart van de leden Van Dantzig en Groot Wassink over het betrekken van Amsterdammers bij de keuze voor een nieuwe burgemeester Besloten is, deze brief te betrekken bij de behandeling van agendapunt 5, de expertmeeting naar aanleiding van de motie van de leden Van Dantzig en Groot Wassink inzake het betrekken van Amsterdammers bij de keuze voor een nieuwe burgemeester. 28° Brief van 12 maart 2018 van de initiatiefnemers van het volksinitiatief “Wij willen onze burgemeester zelf kiezen” Besloten is, deze brief desgewenst te betrekken bij de behandeling van agendapunt 6, kennisnemen van het advies van de initiatief- en referendumcommissie over het volksinitiatief “Wij willen onze burgemeester kiezen” en kennisnemen van de bestuurlijke reactie van het college. 5 Expertmeeting naar aanleiding van de motie van de leden Van Dantzig en Groot Wassink inzake het betrekken van Amsterdammers bij de keuze voor een nieuwe burgemeester De VOORZITTER: Hierbij zullen we meteen ingekomen stuk 27 en 28 betrekken, een tweetal brieven. Deze expertmeeting is dus het gevolg van het feit dat de raad in oude samenstelling de motie heeft aangenomen van de leden Van Dantzig en Groot Wassink om het college te verzoeken een expertmeeting voor te bereiden, waarbij in ieder geval de initiatiefnemers van het initiatiefvoorstel Wij willen onze burgemeester kiezen en juridische experts worden uitgenodigd om een betekenisvolle invulling te geven aan de wens om Amsterdammers zo veel mogelijk te betrekken bij het kiezen van een nieuwe burgemeester. U kent naar alle waarschijnlijkheid de voorgeschiedenis. Zo zitten we hier nu met de heer Dubbelboer, die zoals u weet een van de initiatiefnemers is; professor Peters namens de initiatief- en referendumcommissie van deze stad; professor Munneke 7 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum 4 april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen van de Rijksuniversiteit Groningen; professor Nehmelman van de Universiteit Utrecht en professor Schilder van de Vrije Universiteit hier in de stad. Ik wil u er wel op wijzen dat de heer Dubbelboer ook nog een brief samen met de andere initiatiefnemers heeft geschreven naar uw raad als reactie op een brief van het college aan uw raad. Dan denk ik dat de beste weg nu is het woord te geven aan successievelijk de leden van de expertcommissie. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ten Bruggencate. Mevrouw TEN BRUGGENCATE: Van de orde. Kunt u misschien aangeven hoe we dit nu gaan doen? Het is een wat bijzondere stijl om het op deze manier te doen. Het lijkt me heel goed om naar de experts te luisteren, maar stellen wij daarna vragen? Of tussendoor? Wat is de bedoeling? De VOORZITTER: Dit is nieuw. Dat hoort ook bij Amsterdam: gewoon dingen doen die een ander nog nooit heeft gedaan. Ik denk dat het beste is om gewoon even als eerst naar de experts te luisteren met wat korte inleidingen en daarna u als raad de gelegenheid te geven om hen vragen te stellen. Tenzij u het helemaal anders wilt. Dat kan ook. Alles is vormvrij vanavond, althans wat betreft dit gedeelte. Mevrouw TEN BRUGGENCATE: Ik weet dat we van nieuwe dingen houden, maar ik ken onszelf als raad ook, dus daarom leek het me handig het van tevoren een beetje in te kaderen. De VOORZITTER: U heeft een hele nieuwe raad hier. Dat moet zich allemaal settelen. Dan is nu het woord aan de heer Dubbelboer. De heer DUBBELBOER: Allereest enorm bedankt voor de uitnodiging voor deze expertmeeting en ook dat u als raad heeft gekozen voor een expertmeeting. Ik realiseer me heel goed dat ik hier als eenvoudige politicoloog en actievoerder c.q. initiatiefnemer namens een aantal collega-initiatiefnemers zit met naast mij vier hooggeleerde heren. Ik ben zelf heel erg benieuwd naar hoe zij gaan reageren op het initiatief en wat in feite de kern is van ons initiatief. Ik ga het heel kort houden want jullie hebben allemaal het initiatief gezien. Het is in de kern ook redelijk eenvoudig — met een aantal complicaties. Die snappen we zelf natuurlijk ook. Ik denk dat het goed is om vanavond daarop in te zoomen. Even het algemene beeld. Er is de laatste jaren sprake van enorm veel processen van wat dan heet cocreatie. Amsterdam heeft in de jaren negentig en in de beginjaren 2000 vooropgelopen met wat toen interactieve beleidsvorming heette: het vroegtijdig betrekken van de inwoners bij het maken en bepalen van beleid. Dat heeft een enorme vlucht genomen en in de laatste jaren zie je dat met de opkomst van enorm veel maatschappelijke initiatieven wordt gesproken over hoe die maatschappelijke initiatieven meer eigenaarschap, meer zeggenschap kunnen krijgen over de publieke taken die we met Z'n allen in de stad als uitdagingen of als kansen zien. Dat is in heel Nederland zo en dat is in Amsterdam ook opgepikt. Zelfs de laatste vier jaar. Ik heb genoeg kritiek gehad op het college, maar ook de laatste vier jaar heeft de gemeente geprobeerd initiatiefnemers in deze stad serieus te nemen. Dat kan allemaal nog veel meer. Bij al die dingen zie je dat er enorm creatief is gezocht naar hoe dat vormgegeven kan worden. Op het moment dat er werd geroepen om een verordening of om te zeggen, we moeten het 8 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen zo doen, we moeten het vastleggen, werd heel vaak gezegd dat dat niet hoefde. We kunnen in goede verstandhouding en onderling al gaandeweg organisch bij wijze van spreken processen vormgeven waarin we betekenisvolle zeggenschap kunnen geven aan de Amsterdammers. Nu is er opeens het verzoek van onze initiatiefclub ondersteund door meer dan 1600 Amsterdammers in de vorm gegoten van een volksinitiatief om het op de agenda van de raad te krijgen. Dat verzoek is eigenlijk heel simpel. Hoe kunnen we zo veel mogelijk invloed organiseren binnen de gegeven kaders op de keuze die uw raad en die wij straks als Amsterdam hebben voor de nieuwe burgemeester? Die simpele vraag wordt opeens geconfronteerd met een heleboel juridische onmogelijkheden. Wij vinden dat raar; wij vinden dat raar omdat daar waar de redenering achter het moeilijker maken van het invloed organiseren op de keuze voor de burgemeester, die reden ligt in het beschermen van de individuele eventueel te benoemen persoon. Daar zit een enorme geheimhouding omheen. U weet het allemaal. Wat wij nu zeggen, is dat we dat kunnen omzeilen of openbreken door twee dingen te doen en daarbij is uw raad nodig. Het eerste is in de profielschets op te nemen dat u hoopt dat er zich kandidaten melden en dat die ook een grote voorkeur zullen genieten wanneer ze publiekelijk bekendmaken dat ze hebben gesolliciteerd op de openbare sollicitatie die straks zal verschijnen. En het tweede is zorgen dat die kandidaten die zichzelf publiekelijk bekend hebben gemaakt, in een procedure terecht kunnen komen waarin de stad zelf met deze mensen kennis kan maken. Uiteindelijk moet u ervoor zorgen dat aan de kiesgerechtigde Amsterdammers een brief wordt gestuurd met het liefst een unieke code waarmee mensen kunnen inloggen, maar ook die brief terug kunnen sturen wanneer ze een voorkeurvolgorde aangeven van als dit de kandidaten zijn, dan is dit mijn volgorde van voorkeur. Dat is het plan. Nogmaals, we zien die juridische haken en ogen en die zullen we ook zeker horen, maar we zijn er ook van overtuigd dat de vertrouwelijkheid van de procedure zich niet kan richten op het gegeven dat mensen zichzelf publiekelijk bekend kunnen maken. Jullie als raad zijn aan zet om de profielschets op te stellen en vervolgens ook de keuze kunnen maken in de gesprekken met de kandidaten. Ik wil het hierbij laten. Ik sta open voor vragen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Peters. De heer PETERS: De heer Dubbelboer gaf aan benieuwd te zijn naar wat standpunten, maar mijn standpunt is bekend omdat ik de referendumcommissie vertegenwoordig en die heeft advies aan u uitgebracht. Dat heeft u kunnen lezen, dus wat dat betreft geen verrassing. Ik vind het voorstel van de heer Dubbelboer en de zijnen heel creatief. Je zou kunnen zeggen dat het bij Amsterdam hoort wat creativiteit betreft, maar het is volgens mij in strijd met de wet. De wet maakte het tot 2008 mogelijk voor de gemeenteraad om een burgemeesterswedstrijd uit te schrijven om het zo maar eens te zeggen. Na 2008 is die mogelijkheid de gemeenteraad ontnomen. De wet gaat - helaas misschien - uit van vertrouwelijkheid. Vertrouwelijkheid van de procedure. Er zijn zelfs mensen die worden vervolgd omdat ze zich niet aan de vertrouwelijkheid van die commissie houden. Vertrouwenscommissies. Er zijn ettelijke mensen zelfs voor vervolgd. En die regeling is uitputtend bedoeld. Nu zeggen de initiatiefnemers dat de referendumcommissie een beetje dwaalt omdat de raad dus een profiel kan opstellen en daarbij kan ze ook inspraak van de bevolking meegeven. Dat is juist. In die profielschets kunt u heel veel opnemen over de kandidaat, of het een man of een vrouw moet zijn, of die ervaring moet hebben in Den Haag of juist niet of u kunt het naar een speciale kandidaat toe schrijven. Dat kunt u allemaal doen. Maar zodra het gaat over personen, dan houdt het op. Dat kunt u niet eisen, namelijk dat kandidaten zich bekendmaken via 9 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen die profielschets. Want wat zou er dan gebeuren? Dan heb je kandidaten die zich bekendmaken en daar zou dan een soort referendum of raadpleging over plaatsvinden. En er zouden kandidaten zijn die wij niet kennen die gewoon de vertrouwelijke procedure via de Commissaris van de Koning volgen. Dat zou toch ook een hele merkwaardige situatie zijn. Dus volgens mij kan de raad met de profielschets veel, maar het kan niet een wedstrijd tussen kandidaten worden met de namen in het openbaar. Daar wil ik het bij laten. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Nehmelman. De heer NEHMELMAN: Ik hoop niet dat het een avond wordt met allemaal herhalingen, maar ik ben het erg eens met mijn voorganger de heer Peters. Het is een creatief voorstel. Er zit ook wel iets interessants in waarover ik iets langer moet nadenken. Dat zal ik zo uiteenzetten. Het is een hoogst sensitief onderwerp dat vanavond wordt besproken. U bent een van de eersten die het op deze manier te berde brengt, althans, de initiatiefnemers. Het leeft, denk ik, ook erg onder de bevolking. Maar het punt is net al gemaakt en vanmiddag wees collega Schilder er al nadrukkelijk op dat in de bijlage bij de wet van 2008 heel expliciet staat dat het een uitputtende regeling in de Gemeentewet is en daarmee is eigenlijk de kous af voor decentraal bestuur. Daar kun je maar weinig speelruimte vinden behalve dan - ik heb vanmiddag nog even de Handreiking bij burgemeestersbenoemingen erbij opgezocht — dat je daar een mogelijke grotere rol ziet voor burgers wat betreft het opstellen van een profielschets. Daarin zit ruimte om burgers erbij te betrekken. Het enige waarover ik een beetje twijfel, maar misschien dat mijn collega daarop in kan gaan, is wel iets interessants. Zijn de kandidaten die op dat moment meedoen, onderdeel van de procedure, maar ze zijn niet een institutioneel orgaan zoals u dat als raad bent. Daar zit in feite de vrijheid van meningsuiting van de kandidaat die zegt: ik doe mee. Dat is wel even een puntje. Maar strikt genomen en met alle dank aan collega Munneke — ere wie ere toekomt — die zei, strikt genomen is dat eigenlijk al verboden. Dus de kandidaten die op dat moment meedoen, zijn gehouden aan de wettelijke procedures zoals die in de Gemeentewet zijn geregeld, artikel 61 en verder en ze zijn dus ook aan die geheimhouding gehouden. Kort en goed, waar zit de ruimte waarover we het vanavond kunnen hebben? Dat ligt voor de hand: vooral het opstellen van die profielschets en dat gebeurt ook wel in het land — via enquêtes et cetera. Die kun je concreet toeschrijven naar de kandidaat die u wenselijk acht. Maar veel meer ruimte dan dat is er tot de wetgever in Den Haag gaat spreken over een mogelijke gekozen burgemeester niet — maar zover zijn we nog lang niet. Tot dat moment zit die ruimte op slot wat betreft de Gemeentewet. Dat is mijn inbreng. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Munneke. De heer MUNNEKE: Dank voor de uitnodiging. Ik vrees dat het inderdaad een eentonige avond gaat worden. Ik kan het kort houden. U heeft zelfs al gehoord wat ik vind. Ik denk dat de referendumcommissie dat goed heeft gezien en dat collega Nehmelman dat zojuist keurig heeft herhaald. Ik zal proberen dan misschien iets specifieker op dat punt van de geheimhouding in te gaan. We moeten op een gegeven moment toch weg van het algemene verhaal, meer de details door. Er zijn eigenlijk twee argumenten waarom je zou kunnen zeggen dat de voorgestane procedure in strijd is met de Gemeentewet. De eerste betreft de geheimhouding, de regels specifiek over geheimhouding en de andere betreft de vraag of je überhaupt iets mag regelen als gemeenteraad van Amsterdam over de burgemeestersbenoemingsprocedure aangezien 10 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen die ook al in de wet is geregeld. Dat zijn twee verschillende dingen. Op beide punten is het voorstel in strijd met de Gemeentewet, ben ik bang. Om met dat laatste te beginnen, mag je eigenlijk überhaupt iets regelen over de burgemeestersprocedure? Daarvan heeft de wetgever bij de intrekking van het burgemeestersreferendum in 2008 in de Toelichting op de Kamerstukken expliciet uitgesproken dat dit een uitputtende procedure is. Wij willen dat in heel Nederland de procedure hetzelfde is. Het is formeel ook nog steeds een Kroonbenoeming, dus de regering beslist in heel Nederland. Dat is de achterliggende gedachte waarom in die stukken wordt gezegd, dat in heel Nederland de procedure hetzelfde moet zijn. Daar kun je het mee eens zijn, daarmee kun je het oneens zijn, maar de wet is ook in Amsterdam de wet en dat betekent dat ook in Amsterdam zal gelden dat we dat standpunt in acht moeten nemen. Dat is het punt van de burgemeestersbenoeming als zodanig. Dan specifiek het punt van de geheimhouding. Je kunt twijfelen over de vraag of een kandidaat zijn eigen naam mag publiceren als hij heeft gesolliciteerd. Strikt genomen, als je echt een heel blackletterlawyer bent, dan geldt de geheimhoudingsplicht voor eenieder die van het geheim kennis draagt. Dat zou dan iedereen zijn. Maar als we daarover even niet moeilijk doen, dan zijn er twee bezwaren waarom die geheimhouding toch een probleem is. In de eerste plaats omdat je, denk ik, als gemeenteraad niet een systeem mag ontwikkelen dat een kandidaat als het ware voortrekt die wel kiest voor openbaarheid en kandidaten die de geheimhouding in acht willen nemen om hen moverende redenen achterstelt. Dat is in strijd met dat stelsel dat zegt nee, de procedure als zodanig kent vertrouwelijkheid van en voor de sollicitanten. Op het moment dat je daar in je profielschets of in je systeem doorheen gaat fietsen, ondermijn je in feite dat uitgangspunt. Dat is het eerste bezwaar. En een tweede bezwaar dat ik zie, is dat een gemeenteraad nooit zou mogen bevestigen of die kandidaat inderdaad heeft gesolliciteerd, want dan zou nog steeds een gemeentelijk orgaan de geheimhouding schenden. Dat is een tweede probleem rond de geheimhouding. Dat zijn de twee specifieke punten op het terrein van de geheimhouding. Ik denk dat ik het daarbij laat. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schilder. De heer SCHILDER: Ik heb de stukken nog even opgevraagd bij de Gemeentewet. Het is dreigende taal die we tegenkomen van de regering, want de regering zegt letterlijk dat het niet de bedoeling is, er staat letterlijk dat het allereerst aan de Commissaris van de Koning is om erop toe te zien dat de gemeenteraad niet vooralsnog voor een referendumachtige constructie kiest. En dan staat er verderop: ‘Indien de gemeenteraad blijft bij zijn wens om een procedure te volgen die in strijd is met de wet, dan zal de openstelling van de vacature moeten worden uitgesteld. In het uiterste geval zou de minister van BZK zich gedwongen kunnen zien om in te grijpen en de procedure door de Commissaris van de Koning te laten voeren. Wij hechten er overigens aan u erop te wijzen dat we geen enkele reden zien om met een dergelijk scenario rekening te houden.’ Dit bevestigt toch wel een beetje het beeld van mijn voorgangers. Het komt wel eens vaker voor dat een bepaalde wet, een bepaalde regeling wordt ingetrokken en dan is het vaak zo dat de gemeenteraad de vrijneid heeft een bepaald gat als het ware op te vullen vanuit de autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. Hier is het kennelijk heel uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest. Er was de mogelijkheid van een referendum; die wordt afgeschaft en het is ook absoluut niet de bedoeling dat die linksom of rechtsom op de een of andere manier wordt ingevoerd. Dit zijn kennelijk de dreigmiddelen. Ik sluit eerlijk gezegd ook niet uit dat de regering gebruik zou willen maken van het zogenaamde spontaan vernietigingsrecht. Dus als de 11 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen gemeenteraad een besluit neemt dat als het ware ingaat tegen deze uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever in, dat de regering zich dan meer of meer verplicht zal voelen om een dergelijk besluit te vernietigen wegens het in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. Ik vind het op zich niet zo prettig dit soort opmerkingen te maken, want wij zijn natuurlijk juist gevraagd om creatief mee te denken. Ik moet onmiddellijk denken aan de woorden van de burgemeester van Weert die zei: juristen branden vooraan in de hel, omdat juristen altijd maar bezwaren naar voren brengen. Vandaar dat we dus ook echt hebben gedacht, hoe kunnen we nu niet steeds maar nee zeggen en dat het allemaal niet kan? Welke ruimte is er desondanks toch? Maar ja, we gingen er met Z'n drieën volstrekt onbevangen in — we ontmoetten elkaar voor het eerst, we hadden niet eerder over de kwestie gesproken. Maar als we kijken naar die ruimte, als we kijken naar het voorstel van het initiatief, welke ruimte er dan zou overblijven, ja, dan kom je niet veel verder dan de profielschets. Daarover kun je natuurlijk rustig de bevolking op bevragen. Wat vindt men daarvan? Maar op het moment dat het gaat om personen of kandidaten, ja, dan houdt het echt op. Dat is uitgerekend datgene wat kennelijk juist gewenst wordt. Dus hoe creatief we ook bezig zijn, wij zien die mogelijkheid hiertoe gewoon niet — hoe dolgraag we dat eventueel ook zouden willen. Daar laat ik het even bij. De VOORZITTER: Ik vind het fair om de heer Dubbelboer even te laten reageren. Ik neem aan dat u daarmee kunt instemmen. Het woord is aan de heer Dubbelboer. De heer DUBBELBOER: Ik heb het gevoel te worden afgezaagd bij je voeten of zo. Ik roep de raad echt op het lef te tonen om die ruimte toch op te zoeken. Voor zover ik weet en de juristen die ons hebben bijgestaan in het formuleren van het volksinitiatief en de manier waarop we inderdaad die creatieve ruimte willen zoeken, die hebben opgemerkt dat die zin, die ik nu ook een paar keer hoor terugkomen en die ook in de brief van de minister staat — wat overigens wel buitengewoon wrang moet zijn dat deze minister ook op dat punt weer moet zeggen: af, mag niet, burgerinspraak op wie de eerste burger wordt — naast alle andere dingen. Maar goed, dat is mijn stokpaardje. Ik ga het toch even voorlezen: ‘Bij de afschaffing is gemotiveerd dat de procedure in de Gemeentewet een uitputtende regeling is en dat met het afschaffen van het raadplegend burgemeestersreferendum de wetgever heeft beoogd gemeenten geen autonome ruimte te laten om alsnog zelf hierin te voorzien.’ Heeft beoogd te voorzien. Als het echt te voorzien zou zijn geweest, dan moet je dat in de wet opnemen, dan moet je dat expliciet vermelden als je dat niet wilt. Dat is tenminste wat ik terugkrijg van mijn juridische adviseurs. En op het moment dat je daarnaar kijkt, dan raak je wel een punt. Als je kijkt naar die Gemeentewet, dan zit die vertrouwelijkheid er wel omheen. Die zit heel erg om de raad. Dus ik ga mee in het verhaal als u zegt, als je het publiek gaat maken, als je die namen echt gaat publiceren als gemeente, dat je dan misschien die vertrouwelijkheid schendt die op de gemeente ligt. Ik bestrijd ten zeerste dat die vertrouwelijkheid en die geheimhouding zit bij de persoon zelf. Ik zou dat ook buitengewoon vreemd vinden. Maar goed, ik begrijp dat jullie dat ook een interessant juridisch puntje vinden. De oplossing daarvoor, als we toch echt creatief willen denken, is dat als kandidaten zich toch zelf bekendmaken en de raad daartoe op roept en zegt een voorkeur te hebben voor mensen die bereid zijn om de bevolking te laten meedenken over wie de beste kandidaat zou zijn of welke formulering je daarvoor dan ook kiest, maar in ieder geval iets aan te geven over dat we het enorm op prijs zouden stellen als u bereid bent u kenbaar te maken. En dat dat niet in strijd is met de geheimhoudingsplicht. Vervolgens, als een persoon dat zelf doet, valt dat ook niet onder de geheimhoudingsplicht. Dan snap ik dat je op het moment dat je een brief stuurt en zegt, dit zijn de vier of vijf kandidaten die zichzelf bekend hebben 12 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen gemaakt, dat je dat niet doet, maar dat je wel zegt, er zijn mensen die zichzelf bekend hebben gemaakt; die hebben zich gepresenteerd in de publieke opinie. Je laat een paar regels leeg en je vraagt mensen daar die namen zelf in te vullen. Dat zou een soort creatieve invulling zijn van die ruimte. Terug naar het juridische, ik realiseer me heel goed dat hier zwaar geschut zit, zeer hooggeleerde heren die ik ook zeer waardeer. Maar toch, het is waar dat juristen ten principale altijd kijken naar wat niet kan en dat er creatieve geesten voor nodig zijn om toch te kijken waar wel de ruimte zit. Daarvoor is soms lef nodig. Laat de minister dan maar ingrijpen in jullie procedure als die inderdaad denkt dat het niet zou mogen. Ik wil nog een ding zeggen, want die zin had ik nog niet afgemaakt. Ik vind het raar dat in deze tijd daar waar we mensen laten meedenken over tal van ontwikkelingen in onze samenleving, dat omwille van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of hoe je het maar noemt van de kandidaat — want oh, oh, hij of zij zou wel eens beschadigd kunnen raken — dat dat zwaarder weegt dan de wens van zovelen, de democratische wens van zovelen om zeggenschap te hebben, om mee te bepalen wie de eerste burger wordt van onze mooie stad. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groot Wassink. De heer GROOT WASSINK: Allereerst dank dat u hier bent. Dat waardeer ik zeer. En dank dat u heeft geprobeerd creatief mee te denken — ook al is dat dan niet helemaal gelukt. Ik heb een vraag aan de heer Dubbelboer. Die geheimhouding, dat is vrij uitvoerig doorgeakkerd. Misschien dat de heer Munneke straks nog even kan reageren omdat de heer Dubbelboer eigenlijk zegt dat die geheimhouding rond die personen niet zou gelden. Ik heb een vraag aan de heer Dubbelboer. Hoe kijkt u dan naar de omschrijving, de afwijking van het proces, dat dat in strijd met de wet zou zijn en waar die mogelijke sancties dan op zouden volgen? Volgens mij moet je niet al te zeer iets uitdagen, maar als het gewoon in strijd is met de wet om een ander proces in te richten, ja, dan is lef alleen misschien niet genoeg. Een tweede vraag aan de heer Dubbelboer. U weet, wij staan sympathiek jegens hetgeen u heeft gedaan, maar u zegt dat de raad een voorkeur zou kunnen uitspreken. Maar de raad is uiteindelijk toch niet degene die de voordracht doet? Dat zijn natuurlijk de Commissaris en de Kroon. Dus hoe ziet u die twee in verhouding tot elkaar? Dat lijkt mij ingewikkeld. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Moorman. Mevrouw MOORMAN: Dank aan alle heren achter de tafel dat u hier vanavond aanwezig wilt zijn. In eerste instantie ook dank aan de initiatiefnemers. Ik kan me best voorstellen dat u de moed in de schoenen zinkt als u de vier hooggeleerde heren net heeft gehoord. Maar tegelijkertijd heeft u ook wel wat losgemaakt en dat is zeer te waarderen. We hebben gewoon weer de discussie met elkaar over de gekozen burgemeester en ik denk dat dat ontzettend goed is en dat het ook ontzettend goed is dat die hier in deze raad wordt gevoerd. Dus veel dank aan u daarvoor, mijnheer Dubbelboer en zeker ook de heer Van Bruggen en de andere initiatiefnemers die daarachter zitten. Zeer veel dank ook aan de vier hooggeleerde heren. Ik heb altijd geleerd, zet vier juristen op een rij en je hebt minstens vijf verschillende meningen. Ik heb nog nooit meegemaakt dat ik vier juristen op een rij zag die het allemaal met elkaar eens waren, hoe creatief u ook durft te zijn. Dat alleen al geeft een duidelijk beeld. Ik zag net de heer Schilder nee schudden op het moment dat de heer Dubbelboer zei dat er was beoogd in 13 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen de wet te voorzien, maar als het was beoogd, dat het dan eigenlijk ook bij wet geregeld had moeten worden. Dus dat triggerde mij om toch te vragen of u daarop nog eens zo willen reflecteren. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Ten Bruggencate. Mevrouw TEN BRUGGENGATE: Ik sluit me aan bij de woorden van dank aan de heren. Het is een heel complex onderwerp en dan is het mooi om van u zo helder uitgelegd te krijgen waar de haken en ogen zitten en eigenlijk toch ook wel om meteen bij onze eerste vergadering te worden uitgedaagd om lef te tonen. Dat is een mooi begin van vier nieuwe jaren in de raad. Ik had nog een aanvullende vraag. Ik had het idee dat de crux toch wel zit bij de vraag of kandidaten zich bekend mogen maken. Zijn er bijvoorbeeld voorbeelden uit het verleden waarbij dat is gebeurd of waarbij mensen daarvoor misschien toch zijn vervolgd? U suggereerde ook dat we in een profiel met input van de Amsterdammers ook een bepaalde richting op zouden kunnen schrijven. Mag dat wel? Er is nu heel vaak gesproken over een vrouw die burgemeester zou kunnen worden. Mogen we zoiets opnemen in een profiel? Hoe zit dat juridisch? De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Schijndel. De heer VAN SCHIJNDEL: De vraag die ik heb, is de volgende. Je krijgt twee typen kandidaten: de kandidaten die zich publiekelijk hebben gemeld en dan heb je ook kandidaten die daar helemaal niet voor voelen. Een beetje een ouderwets soort kandidaten die menen dat ze kunnen worden geschaad als ze het uiteindelijk niet worden. Hoe kijkt u aan tegen die toch heel verschillende, nou niet behandeling, maar ervaring die deze twee typen kandidaten zullen hebben, mijnheer Dubbelboer? En hoe zou dat in goede banen kunnen worden geleid? De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Dubbelboer. De heer DUBBELBOER: Eigenlijk denk ik, hoe gek het ook klinkt, dat er in het proces helemaal niet zo veel hoeft te worden veranderd. Het zit als bijlage ook bij de brief, het stappenplan zoals op de website van de Rijksoverheid staat. Wat gebeurt er? Er komt een sollicitatie straks, een openbare sollicitatie. Het is heel grappig. In Nederland mag echt iedereen solliciteren op deze publieke functie. We weten allemaal dat dat naar de Commissaris van de Koning moet worden gestuurd. Die maakt een shortlist. Dat is het moment, zeg maar, dat ik denk dat het proces kan beginnen. Dus mensen hebben gesolliciteerd en de Commissaris van de Koning maakt een shortlist. In de profielschets, dus in mijn ideale verhaal, staat de oproep dat er een grote voorkeur wordt gegeven aan kandidaten die bereid zijn zichzelf kenbaar te maken omdat de raad het van belang vindt dat de Amsterdammer mede een advies kan geven wie de voorkeurkandidaat zou kunnen zijn. Ik snap natuurlijk dat het niet bindend is; daarom is het ook geen burgemeestersreferendum. Je moet het echt even zien in de adviserende sfeer. Er is een moment waarop de Commissaris van de Koning in overleg treedt met de vertrouwenscommissie — bijvoorbeeld al over de profielschets. Dan zal dit natuurlijk aan de orde komen. Op het moment dat jullie als raad zeggen of als de vertrouwenscommissie zegt dat er groot belang wordt gehecht aan het zichzelf kenbaar maken, dan weet de Commissaris van de Koning dat hij met een shortlist moet komen en dat hij daarop niet de mensen moet zetten die nadrukkelijk hebben aangegeven dat ze volstrekt niet in de 14 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen bekendheid willen komen en dat ze het volstrekt achter gesloten deuren afgehandeld willen zien. En dat is ook een beetje het antwoord op de vraag van de heer Van Schijndel. Dat kan een probleem of een dilemma opleveren voor jullie. Natuurlijk, als er een topkandidaat is die eigenlijk door jullie enorm wordt gewenst. Even terug. Ik denk dat het dan een kwestie is van rug recht houden en zeggen, nee, sorry, wij vinden het zo belangrijk en dat criterium staat niet voor niets in die profielschets en daarom houden wij daar nu aan vast. In de praktijk zou dat zijn tussen stap 7 en stap 8, de Commissaris van de Koning overlegt met de vertrouwenscommissie van de gemeente naar aanleiding van de shortlist. En even in de richting van de heer Van Schijndel. Stel dat de Commissaris van de Koning zegt, ik ben het helemaal niet met jullie eens, dus ik kom met een shortlist met vijf namen van allemaal mensen die zeggen helemaal niet in de publiciteit te willen treden, dan kunnen jullie als raad vragen, nee, wij willen de andere kandidaten ook zien. We willen ze nu allemaal zien en dan zelf een shortlist maken. Dat staat in het stappenplan en daarin is bij wet voorzien. Vervolgens moeten jullie als gemeenteraad in geheimhouding in principe twee kandidaten aanbevelen en daaraan voorafgaand is dan dat publieke traject geweest, naar onze visie vier bijeenkomsten, waarin de kandidaten zich gezamenlijk hebben kunnen presenteren. Dat hoeft niet een polariserende catfight te worden, want ik denk dat iedereen wil dat de persoon van de burgemeester een verbindende figuur is. Dus het gaat om de visie van die persoon op de mate waarin die voor die uitdaging antwoorden formuleert. Nogmaals, de waarschuwing die hier wordt gegeven dat de minister dan kan ingrijpen in een proces op het moment dat ze denkt dat de Gemeentewet met voeten wordt getreden: ik zou die uitdaging wel durven aangaan. In de Gemeentewet staat niet dat personen zelf zich niet kenbaar mogen maken. Er staat niet dat jullie niet in de profielschets mogen opnemen dat jullie vinden dat Amsterdammers een bepaalde mate van invloed mogen hebben op wie de burgemeester wordt. En dat is ook een beetje in de richting van mevrouw Ten Bruggencate. Stel dat jullie allemaal unaniem zeggen dat het een vrouw moet zijn en er gaan toch mannen solliciteren, dan denk ik dat jullie als raad geen knip voor de neus waard zijn als de Commissaris van de Koning komt met drie mannen en drie vrouwen en jullie niets zeggen — afhankelijk van hoe belangrijk jullie dat vinden. Ik ken geen voorbeelden van kandidaten die zichzelf bekend hebben gemaakt. Wel achteraf, dat mensen zeggen, ik heb ook gesolliciteerd. Volgens mij heeft dat nooit tot vervolging geleid. Ik zeg het trouwens fout. Er is een kandidaat, maar ik aarzel een beetje om dat te zeggen, want dat roept altijd populistische neigingen op, maar Henk Westbroek heeft ooit in Utrecht moord en brand geschreeuwd omdat hij had gesolliciteerd en toen hebben twee grijze PvdA'ers — met alle respect voor hen — de gemeenteraad aanbevolen om dat in een referendum voor te leggen aan de bevolking. Dat werd geen spannende verkiezing. Ik garandeer u dat het een stuk spannender was geweest als Henk Westbroek wel had meegedaan. Maar Henk Westbroek is nooit opgepakt of wat dan ook. Het is ook raar, beste mensen, dat de geheimhouding zo groot is dat je ervoor kan worden vervolgd. Laten we alsjeblieft ophouden met deze onzin en laten we in elk geval de ruimte die er is gewoon oprekken. Maar goed, ik herhaal mezelf. Nogmaals, de voordracht van de Kroon. Dat klopt. Dus die Commissaris van de Koning speelt een hele belangrijke rol in de interactie met de vertrouwenscommissie. Daar moeten jullie naar mijn mening uit zien te komen. Dat waren mijn opmerkingen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Peters. 15 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen De heer PETERS: In de eerste plaats is het jammer dat we over die wettekst geen verschil van mening hebben. In het algemeen houden juristen van andere interpretaties of van tegenstrijdige interpretaties van wetteksten. Daar leven wij van. Maar deze tekst, ondanks dat er niet staat ‘heeft beoogd’, is toch wel erg duidelijk, moet ik zeggen. Daarom is er tussen ons, denk ik, geen interpretatieverschil — hoe jammer dat ook is. Ik ben het overigens met de heer Dubbelboer eens dat een kandidaat die zichzelf bekendmaakt, moeilijk vervolg kan worden. Waarom mag een kandidaat zich niet bekendmaken? Neem bijvoorbeeld journalisten die natuurlijk voortdurend vragen aan een kandidaat: En, bent u kandidaat? Zeker als het serieuze kandidaten zijn, dan zeggen ze: Daar zeg ik niets over. Maar stel dat iemand zegt, nou ja, nu je het zo vraagt, ik ben inderdaad kandidaat. Het zou heel bizar zijn als diegene vervolgd zou worden. Dus zover strekt die geheimhouding niet. Maar iets anders is een raad die oproept mensen zich openbaar kandidaat te stellen. Dat is een totaal andere figuur natuurlijk dan dat iemand zelf zegt, ik solliciteer. En een raad die bovendien nog aangeeft een voorkeur te hebben voor diegenen die zich in het openbaar bekendmaken. Kijk, dat kan niet. De profielschets kan wel aangeven een voorkeur voor bijvoorbeeld een vrouw te hebben, of dat het bijvoorbeeld iemand uit Den Haag moet zijn of juist niet uit Den Haag. Al dat soort dingen. Of als u het allemaal over de kandidaat eens bent, schrijf het profiel er naartoe. Dat kan allemaal wel, maar niet degene die zich bekendmaakt, heeft bij ons de voorkeur. Bovendien moet natuurlijk ook de Commissaris van de Koning in het complot worden meegenomen van de heer Dubbelboer en het is zeer de vraag of de Commissaris van de Koning dat zou willen. Hij reageert ook als rijksorgaan. Dat is ook nog zo’n juridische variant. Dus hij treedt namens de minister op bij wijze van spreken, dat hij dwars tegen de minister zou ingaan en zou meedoen aan dit spel of aan dit complot. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Nehmelman. De heer NEHMELMAN: Ik wil eerst even kort reageren op een paar dingen die zijn gezegd. Misschien zeggen mijn collega’s daarover straks ook iets. Het gebeurt wel. Ik heb het net nog even opgezocht. Recentelijk nog in Den Bosch. Daar ging een raadslid bij de vertrouwenscommissie lekken en dan heb je grote problemen. Dat mag niet. Maar we zitten hier met een ander voorstel aan de andere kant van de tafel: de kandidaten zelf. Het blijft een beetje in mijn hoofd spelen, maar ik zal niet te veel gras voor de voeten van mijn collega’s willen wegmaaien, zeker omdat mijn collega nog veel meer weet over geheimhouding. Je krijgt wel twee soorten kandidaten. Daarin zit dan toch wel een mate van ongelijkheid. Degene die zich bekendmaakt, heeft dan toch veel meer profiel dan degene die dat risico van afbreuk niet wil lopen. Dat is een beetje een punt. Ik wil hier vanavond toch even iets proberen. Ik houd altijd erg van out-of-the- boxdenken. Al zittende — en ik had het ook een beetje bij de voorbespreking en ik dacht, ik ga ook eens even kijken bij mijn collega's en misschien bij u — en dit is het randje van de wet opzoeken, maar af en toe moet je, zou het wel eens zo kunnen zijn dat niets in de weg staat om een referendum te houden over de profielschets. En die kunt u redelijk inkleuren. Dat is een beetje op het randje, zeg ik eerlijk. Artikel 61 B zeg ik uit mijn hoofd, althans het tweede lid, dat zegt de consultatie met de Commissaris en het college — en daar wordt niet gezegd de burgerij, maar het wordt algemeen geaccepteerd dat de profielschets iets is waarover je de burgerij kunt horen. Wat nu als u een profielschets opstelt met een bepaalde signatuur van een kandidaat of misschien nog interessanter, u kunt het voorstel doen zoals in uw verordening beschreven, bent u voor of tegen deze profielschets — maar daar heb je niet zo veel aan. Een interessantere variant zou kunnen 16 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen zijn, maak eens verschillende profielschetsen en leg die eens voor aan het Amsterdamse volk en kijk eens wat er dan gebeurt. Dan zult u de verordening moeten aanpassen, want het is ja of nee. Dan moet u zeggen welke profielschets dat zou kunnen zijn. Nogmaals, dit is op het randje wat ik voorstel. Ik zou mijn collega's wel eens willen horen op dit punt. U vroeg creatief nadenken — bij dezen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Munneke. De heer MUNNEKE: Maar je kunt ook overdrijven. Kijk, juristen zitten op een heel ander soort creativiteit. Wij zijn dan bezig met de vraag: is een kandidaat die zichzelf bekendmaakt nu een geheimhoudingsplicht aan het schenden als die voor eenieder geldt of niet. Dat is het gedoe waarvan u zegt, waarom doen ze dat? Dan ben ik het wel met collega Peters eens, hoor. Ik denk dat de grens daar een soort natuurlijke grens van de geheimhouding is als een kandidaat met vrijheid van meningsuiting over zichzelf wil praten, dat we daar niet de geheimhoudingsplicht schenden. Maar daar zit ook niet het grootste probleem. Ik heb al eerder gezegd dat het probleem zit in het feit dat je daar als gemeentelijk orgaan niet op mag preluderen. Het is een beetje onaardig wat ik nu ga zeggen, maar als je rechtenstudenten opleidt dan beginnen ze met het heel letterlijk lezen van artikeltjes, stuk voor stuk, en dat nemen ze dan heel serieus en letterlijk. Dat kun je doen, maar op een gegeven moment blijkt dat die regeltjes ook een systeem vormen en dat daar dus ook een gedachte achter zit die als het ware de uitleg van die losse regeltjes bepaalt. Dat is hier ook het geval als we het hebben over het geheimhoudingssysteem. Dat systeem beschermt de vertrouwelijkheid en het werk van die sollicitatiecommissie, van de vertrouwenscommissie en daarmee natuurlijk ook de kandidaten die wel of niet, dat zei ik eerder al, bereid zijn hun naam bekend te maken. En die geheimhouding zit in dat systeem. Dat betekent dat je ook niet in de voorfase beslissingen mag nemen die de vertrouwelijkheid van het systeem als zodanig aantasten. Daarom moeten we dat iets ruimer zien dan alleen maar dat letterlijke artikeltje 61 lid 3 of 2. Dus ik denk dat dat belangrijk is om te zeggen. En het tweede, en dat is misschien een nog belangrijker punt, is als ook nog dat andere argument geldt dat de wet uitputtend is op het onderwerp burgemeestersbenoeming als zodanig — je mag als gemeenteraad niet je eigen regels daarover maken, niet alleen over geheimhouding niet, maar überhaupt niet. Dat is het dreigende citaat dat collega Schilder zojuist voorlas. Dan zitten we natuurlijk met een veel groter probleem op dat punt. Dan worden u namelijk alle middelen op dat punt uit handen geslagen en dan is eigenlijk de enige vraag nog, wanneer begint die procedure, met welke stap is dat, is dat al de profielschets — want dat heeft collega Nehmelman een probleem — of is dat op het moment dat de profielschets er is. En aan het einde is het natuurlijk te laat. De procedure eindigt als de burgemeester is benoemd. Dan kunnen we met Z'n allen natuurlijk weer wantrouwen uitspreken, maar daarop zit natuurlijk helemaal niemand te wachten. Dus ik denk dat het grootste probleem niet is de geheimhouding of dat de persoon zichzelf bekend kan maken, maar je kunt er als gemeentelijk orgaan vervolgens niets mee en de uitspraak dat de Gemeentewet zich überhaupt verzet tegen het maken van aanvullende regels over benoemingsprocedures. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schilder. De heer SCHILDER: Nog even over die uitputtendheid en hoe dat precies zit. Op zich kennen we daar wel voorbeelden van. Nog niet zo heel erg lang geleden hadden we in Nederland een soort algemeen bordeelverbod. In 1999, ik heb het nog even opgezocht, 17 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen is dat afgeschaft, dus toen is het verbod uit het Wetboek van Strafrecht gehaald. Dan zou je kunnen denken, nou ja, als dat niet meer is geregeld, dan mogen gemeenteraden dus voortaan zelf regels in hun eigen gemeente maken over prostitutie en eventueel zelf zo'n bordeelverbod gaan invoeren. Destijds, net als bij de afschaffing van het referendum, is ook toen in de Memorie van Toelichting gezegd dat dat niet de bedoeling is, dat er geen ruimte meer is voor de gemeenteraden. Maar nergens vind je dat in een wettekst terug dat gemeenteraden niet nieuwe regels zouden mogen maken. Wat er vervolgens is gebeurd, is dat in een aantal Veluwse gemeenten gemeentebesturen toch dachten, we willen helemaal geen prostitutie in onze gemeenten. We gaan gewoon een nieuwe regeling maken en daarin gaan we dat verbieden. En er staat niets over in het Wetboek van Strafrecht, dus het is niet zwart-op-wit verboden. We gaan het gewoon doen. Daar heeft de afdeling Bestuursstrafrecht korte metten mee gemaakt. Die heeft gezegd: gelet op de wetsgeschiedenis is het de bedoeling van de wetgever geweest om dat bordeelverbod af te schaffen. Dan mag het niet zo zijn dat sommige gemeenten vanuit ethische of vanuit religieuze motieven alsnog dat verbod gaan invoeren. Die redenering, de bedoeling van de wetgever, ook al zie je die niet zwart-op-wit in de tekst terug, die gaat hier op. Het is volstrekt duidelijk hoe de Gemeentewet moet worden geïnterpreteerd en hoe die intrekking van het referendum moet worden geïnterpreteerd. Dus dat even als antwoord op de vraag over de uitputtendheid en hoe je dat moet uitleggen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Dubbelboer. De heer DUBBELBOER: Even terug naar het beeld waarmee ik in het begin begon, dat dit de stad is van de cocreatie, dat dit de stad is van betrokkenheid en van zo veel mogelijk mensen op zo veel mogelijk plekken en de mensen, zeker als ze dat willen, medezeggenschap te geven over ontwikkelingen die we met z'n allen in de stad willen. Ik noemde de term cocreatie al, interactief beleid, coproductie, het vliegt je allemaal om de oren. Nogmaals, ik vind het opheffen van het bordeelverbod echt wat anders dan het proces waarin je mensen vraagt om te solliciteren — dat gebeurt allemaal in de openbaarheid naar de mooiste baan van de wereld en ik begrijp ook niet waarom u voor de zomer weg wilt, burgemeester, maar dat is een ander punt — ik snap niet eens waarom dat geheim moet zijn. En dat er dan zo veel zwaarte op wordt gelegd en dat er van de minister nota bene een brief komt naar Amsterdam ‘U heeft geen autonome ruimte om uw bevolking hier op de een of andere manier een plek te geven.’ Dat kan niet waar zijn en dat moet u als raad ook niet accepteren. Dat wilde ik maar even gezegd hebben. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Simons. Mevrouw SIMONS: Ik heb natuurlijk niet het hele proces van meet af aan kunnen meemaken of volgen. Net als u ben ik een groot voorstander van in eerste instantie creatie, maar een cocreatie is natuurlijk nog veel leuker. Ik ben het met u eens dat het in een stad als Amsterdam eigenlijk wat meer vanzelfsprekend zou moeten zijn dat burgers inspraak hebben bij een ambt dat zo door burgers wordt gedragen. Wat mij helaas nog steeds niet duidelijk is, is waar precies de bepalende factor voor de burger zit. Waar zit die cocreatie, waar zit die invloed nu precies. Het blijft nog steeds een zaak van het college, als ik u goed begrijp, van de vertrouwenscommissie. Op welke manier kan ik als burger op het eind van het door u voorgestelde traject het gevoel hebben dat ik ook echt inspraak heb gehad? De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Schijndel. 18 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen De heer VAN SCHIJNDEL: Even over die uitputtendheid waarover het al zo vaak ging. Het systeem van de wet, de strekking, de bedoeling van de wetgever, ik meen dat de heer Schilder passages aanhaalde uit de Memorie van Toelichting, maar het staat gewoon niet in de wettekst dat het zich laten adviseren door de bevolking over kandidaten die daartegen geen bezwaar hebben als de vertrouwenscommissie dat wil of doet of organiseert, er staat niet dat dat niet kan. U moet dus van hele goeden huize komen om die absolute, onvoorwaardelijke, alomvattende uitputtendheid staande te houden. Ik wil u twee punten meegeven om op te reflecteren. Die Gemeentewet is nog niet zo oud. Er is toen veel gesproken over dat het een taak van de regering was om decentralisatie te bevorderen. Daarover zijn bepalingen opgenomen. Je kunt zeggen dat de huidige Gemeentewet juist doortrokken is van een besef dat decentralisatie goed is. En dan het tweede punt, namelijk dat er verschillen zijn tussen gemeenten. De ene gemeente is de andere niet. Ik houd niet zo van de op de borstklopperij van Amsterdam loopt weer voorop. Maar het is wel zo dat wat de groep van de heer Dubbelboer voorstaat, in deze stad wel zou kunnen werken, terwijl dat misschien in Appelscha niet zou werken. Ik had een wat meer divers publiek aan deskundigen hier verwacht en ik had ook verwacht dat de heer Dubbelboer zijn advocaat, de heer Van der Grinten had meegenomen. Waarom is die er niet? Dus deze punten geef ik de heren Staatsrecht mee en ik hoop dat ze vooral op die punten van decentralisatie en differentiatie tussen gemeenten kunnen reageren. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Naoum Néhmé. Mevrouw NAOUM NÉHMÉ: Ik heb een vraag, bedoeld voor de heer Dubbelboer, want u gaf in uw reactie eerlijk toe dat er een interessant dilemma zit aan uw voorstel, of eigenlijk een heel belangrijk dilemma. U zegt dat wij als gemeenteraden, als gekozen volksvertegenwoordigers hier bij elkaar toch in de profielschets opnemen dat de kandidaat zich kenbaar moet maken. Dan komt er een topkandidaat, een topmeneer of topmevrouw die alles in huis heeft waarvan wij dromen. Kennis, ervaring, aansprekendheid. Toen zei u heel snel tussen neus en lippen door: ja, dan zouden we die toch moeten passeren, want stel dat die topkandidaat zich niet bekend wil maken, dan zouden we die moeten laten passeren. En dan vraag ik me af, als we hier kwaliteit en ervaring nastreven en we krijgen die droomkandidaat, waarvoor moeten we die dan laten passeren ten behoeve van wat? Want dat wordt me nog niet helemaal duidelijk uit uw verhaal. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Ceder. De heer CEDER: Ik heb nog een vraag aan de hoogleraren. Kunt u uitleggen wat de gevolgen zijn op het moment dat we toch op z'n Amsterdams doorzetten? Dus wat daarvan staatsrechtelijk de gevolgen zouden zijn of misschien voor het proces en het tijdvak. Misschien zou u daarover wat meer kunnen vertellen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Peters. De heer PETERS: Tot 2008 was het mogelijk om een raadplegend referendum te houden over de kandidaten en daaraan is een eind gekomen. Ondanks alle decentralisatie heeft de regering de burgemeestersbenoemingen altijd aan zich gehouden. Dus de Grondwet kent nog steeds de benoeming van de burgemeester en of we daarvan af komen, dat moeten we maar zien de komende jaren. 19 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen En over de procedure, dan denk ik dat er wel een verzoek komt aan uw huidige voorzitter om langer aan te blijven, want ik denk dat er inderdaad een vernietigingsbesluit zal vallen over het besluit van de Amsterdamse gemeenteraad en dat betekent dat er voorlopig geen procedure kan worden gestart over een nieuwe kandidaat. Dat is dus een ramkoers die men dan vaart. En dan komt men voorlopig zonder nieuwe burgemeester te zitten. Dat is denk ik het gevolg daarvan. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Nehmelman. De heer NEHMELMAN: Een paar dingen over het decentralisatiebeginsel. Ik ben er heel erg voor, maar we leven in een eenheidsstaat en dan geldt: decentraal wat kan en centraal wat moet. Dat bepaalt uiteindelijk de formele wetgeving. We leven niet in een federatie zoals in de Bondsrepubliek of in Amerika waar bepaalde delen meer autonomie krijgen. Uiteindelijk is het hier het centrale gezag dat bepaalt. Op dit punt, en dat heeft de heer Schilder ook al aangegeven, is hier weinig mogelijk gelet op de wettekst die er ligt. Ik vind het wel een interessant punt dat u noemt, maar dat is toekomstmuziek, dat de ene gemeente de andere niet is. Ik ben zelf lid geweest van de Raad voor het Openbaar Bestuur en dat is precies wat we daar vorig jaar zeiden: begin bij het begin en kijk ook eens naar differentiatie. Moet het niet bij de raad zelf liggen of je een volksraadpleging laat plaatsvinden, dan wel dat de raad het zelf doet? Nogmaals, dat is toekomstmuziek. Daar zijn we nog niet. Er zijn andere landen die dat stelsel wel gebruiken, in Duitsland kent men dat model, in Groot-Brittannië. Grote steden mogen dan een referendum invoeren. Maar nogmaals, daar zijn we nog niet. We zitten met een toch wel dwingende wettekst. Je blijft met het punt zitten, ik roep het nog een keer maar het werd kennelijk niet opgepikt, de heer Munneke gaf er een voorzet toe, een referendum over die profielschets, daar zit iets. Ik wil het niet uitlokken, hoor. Ik heb hier de Handreiking Burgemeesters en die is uitgegeven in 2016 door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Als je nu een blackletterlawyer bent, dan zeg je, dat kan helemaal niet. Want die profielschets, met wie maak je die dan? Met de Commissaris van de Koning en in overleg met het college. Dat moet u dus doen. Burgerparticipatie, daarover wordt nadrukkelijk in die Handreiking gezegd, het verzamelen van individuele input van inwoners kan via enquêtes, het ophalen van miniprofielschetsen, het verzamelen van individuele input van specialisten. Dat kan allemaal. Dus daar is die wet niet helemaal zo streng. En dan komen we bij de procedure met een strikte minister, u wel bekend, ik weet niet welke kleur ze zal bekennen en dat zal natuurlijk ook in de ministerraad worden besproken welke lijn ze hier kiezen, maar dit is een inschatting, we gaan nu van het juridische weg. Het is zo’n hoog sensitief iets in de bestuurlijke organisatie waarmee we hier vanavond bezig zijn, u weet dat ook. De Eerste Kamer worstelt hiermee straks ook, met wat we gaan doen, deconstitutionalisering en wat dan het vervolg zal zijn, dat men hier vooralsnog geen enkel risico zal willen nemen. Dat is wel waarvoor ik u moet waarschuwen. En dus haalt u met een vernietigingsbesluit zoals collega Peters noemde, de pers, de kranten, maar ik weet niet of u dat per se wilt. Dan ontstaat er misschien nog wel veel meer schade voor de kandidaten en voor misschien wel de droomkandidaat die u had willen hebben. Maar goed, nog even terug naar helemaal het begin. Daar zit iets van muziek. Nogmaals, ik laat het aan u om daarmee iets te doen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Munneke. De heer MUNNEKE: Een opmerking dan over uitputtendheid, omdat dat steeds weer terugkeert. De Gemeentewet is de hogere regeling. Daar moet u van uitgaan. Dan is 20 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen de vraag in hoeverre u met uw eigen gemeenteraden nog aanvullend regels mag maken. Daar zegt de Gemeentewet iets over. Die regelt dat. Die zegt: in principe mag dat wel, als het maar niet in strijd is met de wet. En wanneer is het in strijd met de wet? Eigenlijk in twee situaties: als je er dwars doorheen gaat, als je iets tegengestelds regelt aan wat er in de wet staat of — en dat is een vaste lijn al sinds 1900, 1850 — als de wet het uitputtend regelt. Dus als de wet zegt: dit punt mag u niet aanvullen. Dat regelt de tekst van de wet dan niet zelf. Soms wel, meestal niet, en dat moet je dan afleiden uit de uitleg die de regering eraan heeft gegeven, de wetgever, de wetgeschiedenis, het systeem van de wet. Er zijn allerlei manieren om dat te doen. En in dit geval hebben we een heel duidelijke uitspraak uit 2008 waarin de wetgever dat onweersproken heeft gezegd. Dat is zo duidelijk dat we kunnen zeggen: op dit punt is de wet dus uitputtend en houdt het voor de gemeenteraad op. Als het gaat over decentralisatie en differentiatie, dat is allemaal waar en ook heel belangrijk, maar ook dat speelt zich af, net al cocreatie, binnen de grenzen die de Gemeentewet op dit punt biedt. Wil je daarin dingen veranderen, dan is de volgorde eerst de wet veranderen en dan aan de slag als gemeente om te differentiëren. De wet is op dit punt niet veranderd en glashelder. Als u toch doorzet, ja, dan krijgt u een vernietigingsbesluit. Dat ben ik met collega Peters eens. En u krijgt een hoop media-aandacht. Dat ben ik met collega Nehmelman eens. En hoe langer ik erover nadenk, maar ik ben duidelijk de minst creatieve van het stel, dat geef ik meteen toe, op het moment dat we zeggen dat de procedure niet mag worden aangevuld met eigen regels, dan begint die procedure daar waar de wet die procedure begint te regelen en dat is bij de profielschets. Dus ik vind het prima als u meningen peilt over wat er in de profielschets zou moeten staan. Op het moment dat u daar met een eigen verordening aanvullende regels gaat maken, dan vindt deze blackletterlawyer dat u al in strijd met de Gemeentewet handelt. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Schilder. De heer SCHILDER: Ik heb toch nog even de Memorie van Toelichting erbij gehaald. Die gaat in op dat aspect van decentralisatie. De regering is zich bewust van het feit dat gemeenten opeens minder te vertellen kregen door de afschaffing van het referendum. Maar dan zegt de regering letterlijk: ‘Dat laat onverlet dat door de grote invloed van de raad in de benoemingsprocedure de Kroonbenoeming in verregaande mate is gedemocratiseerd.’ Dat was vroeger niet het geval. Met andere woorden, het is met de representatieve democratie dat de burger invloed heeft op de burgemeestersbenoeming. En wat de profielschets betreft, zegt de regering dan: ‘Veel gemeenteraden consulteren bovendien de lokale bevolking over de profielschets van de nieuw te benoemen burgemeester.” Dus dat is exact datgene wat de regering voor mogelijk houdt. Dus misschien geen decentralisatie, het is een Kroonbenoeming. Dat is het uitgangspunt nog steeds. En op deze manier is nog enige democratische invloed mogelijk. Maar dat is precies de ruimte die er ook maximaal is. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Dubbelboer. De heer DUBBELBOER: Eerst even de heel praktische vraag van mevrouw Simons. Het zijn eigenlijk twee momenten waarop het betekenisvol kan zijn voor de betrokkenheid van Amsterdammers. Betekenisvol, dat vind ik een belangrijk woord. Ik denk dat dat is op het moment dat de kandidaten zich presenteren en dat er een discussie ontstaat en dat er in de publieke opinie voor- en tegenstanders zich zullen melden, zodat 21 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen er een publieke discussie ontstaat over de kandidaten. Dat is gewoon betekenisvol. Dat hoort bij het maatschappelijk en democratisch functioneren van een stad. En excuses voor het feit dat ik dat niet goed heb uitgelegd. Dat zit ‘m erin dat in onze beleving of ons ideaal de gemeente een proces organiseert waarin ze alle kiesgerechtigde Amsterdammers op een gegeven moment een brief stuurt en zegt: er zijn hier drie, vier, vijf kandidaten waarvan wij denken dat die allemaal geschikt zijn om in principe burgemeester te kunnen zijn van Amsterdam. En even in een tussenzin als antwoord aan u: ik geloof absoluut niet in één droomkandidaat, ik geloof wel in vijf droomkandidaten, ik geloof niet dat er maar één topkandidaat is voor Amsterdam, dat kan ik me niet voorstellen. Op dat moment dat het toch niet zou mogen, dan kun je zeggen, die brief met een persoonlijke code voor elke Amsterdammer die kiesgerechtigd is, die kan die brief terugsturen maar die kan ook online gaan en die code intypen, die kan die namen invullen en ook zelf namen invullen van kandidaten die zichzelf bekend hebben gemaakt. Dan ter afsluiting, als dat mag. Er is wel iets interessants aan de hand in de samenleving. Dat schetste ik helemaal in het begin ook al. Maar dat gaat nog een beetje verder. We kunnen de betrokkenheid van Amsterdammers ook op een andere manier vormgeven zonder de politiek, zonder de gemeenteraad. The wisdom of the crowds, de mensen in de stad zelf, de journalisten, de burgerjournalisten kunnen op zoek gaan naar wie kandidaat is. Ze kunnen familieleden, vrienden uitpluizen, ze kunnen acties starten om uit te pluizen wie heeft gesolliciteerd. En dan organiseren we het zelf gewoon zonder hulp van de gemeente. Dan gaan we in kroegen stembureaus openen en dan gaan we daar vragen aan mensen wat ze vinden van wat wij naar boven hebben gehaald, wie de kandidaten zijn. Op die manier kunnen we vragen welke kandidaten het meeste draagvlak hebben. Dat kan ook. Hack the system. Een prachtig principe. Lichtelijk anarchistisch, past zeer goed bij Amsterdam. Ik ga me met ons comité beraden of we dat niet gewoon gaan doen. En dan ook natuurlijk een oproep aan de mensen die hebben gesolliciteerd, topkandidaten en al, om zich in dat proces dan ook publiekelijk bekend te maken. Dan hebben we gewoon een bottom-up, democratische en levende dynamiek en dan kan de minister met haar wet kijken wat ze wil vernietigen, maar jullie als raad zijn clean en wij als burgers kunnen nooit vernietigd worden. De VOORZITTER: Ik neem aan dat we hiermee de beraadslaging kunnen sluiten tenzij iemand nog iets wil vragen. Dat is niet het geval. Ik zou u, mijnheer Dubbelboer en de hoogleraren, enorm willen bedanken. De raad heeft dat ook al gedaan, althans de leden die zich daarover uitspraken dat u hier vanavond wilde komen om uw visie te geven op dit vraagstuk naar aanleiding van de motie van de raad die in de vorige raad was ingediend. Zeer veel dank daarvoor namens de gehele raad. Dan neem ik aan dat ik van dit agendapunt kan afstappen. 6 Kennisnemen van het advies van de initiatief- en referendumcommissie over het volksinitiatief “Wij willen onze burgemeester kiezen” en kennisnemen van de bestuurlijke reactie van het college (Gemeenteblad afd. 1, nr. 363) De VOORZITTER: Hierbij is stuk nr. 28 betrokken. Ik neem aan dat dit uw goedkeuring kan wegdragen? Dat is het geval. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de raad neemt mitsdien het besluit, vermeld onder nr. 363 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 22 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Ik zou zo even willen schorsen om afscheid te nemen van onze gasten en dan zal daarna mevrouw Moorman als plaatsvervangend voorzitter vragen de vergadering even over te nemen. Dat heb ik de fractievoorzitters uitgelegd. Dat heb ik gedaan op basis van artikel 77 van de Gemeentewet en die heb ik in de context bekeken. De VOORZITTER schorst de vergadering voor enkele minuten. De VOORZITTER heropent de vergadering. Voorzitter: mevrouw Moorman 4 Mondelingevragenuur De VOORZITTER: Het is me een grote eer dat volgens artikel 77 van de Gemeentewet waar geen van de hooggeleerde heren net bezwaar tegen maakte, mij deze eer ten deel is gevallen. Het is ook een beetje schrikken dat dat op basis van anciënniteit is gegaan, waarbij wel moet worden gezegd dat de heer Van Lammeren dit ook had kunnen doen en natuurlijk de heer Van der Burg, maar die zit natuurlijk om een andere reden achter de tafel. We gaan even terug in de agenda naar punt 4, de mondelinge vragen die we zojuist even hadden overgeslagen in verband met de expertmeeting. Er waren twee vragen aangekondigd waarvan er een is komen te vervallen. Dat waren de vragen aan de waarnemend burgemeester van het lid mevrouw Poot over de kraak van 11 panden door de We are here-groep. Ik heb begrepen dat dat naar de commissie is doorgezonden. Resteert één vraag van eveneens mevrouw Poot inzake de beschieting in Café Zuid in De Pijp. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot. Het lid Poot inzake een beschieting van Café Zuid in De Pijp Mevrouw POOT: Dank, mevrouw de voorzitter. Wat fijn om dat eens te kunnen zeggen, mevrouw de voorzitter. Mondelinge vragen over de schietpartijen en dat gaat overigens niet alleen over de schietpartij in De Pijp, maar het gaat wat mij betreft over de schietpartijen waarmee we de afgelopen dagen zijn geconfronteerd. Twee schietpartijen in Noord waarbij de broer van een kroongetuige werd geliquideerd en twee in cafés waaronder in De Pijp waarbij zelfs vanuit een café is teruggeschoten. Dit geweld werkt ondermijnend en het is een wonder dat er geen onschuldige slachtoffers zijn gevallen omdat er zelfs ook een raam van een woonhuis is gesneuveld. Dit moet stoppen. Daarom vinden we ook dat we het nu hier met elkaar moeten bespreken. Vast niet voor het laatst, maar we vinden wel dat we nu ook moeten zeggen: criminelen zijn niet de baas in onze stad. Ik vind dat we dat ook moeten uitdragen. En natuurlijk is daarvoor extra politiecapaciteit nodig. Daarover hebben we al heel vaak met elkaar gesproken, maar dat zal helaas niet van vandaag op morgen geregeld zijn. Daarom vinden we ook dat we alles 23 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen uit de kast moeten halen, alle instrumenten moeten benutten om dit geweld te stoppen maar ook dat we het de politie makkelijk moeten maken. Wij hebben de volgende vragen. De vergunning van Café Zuid, een duidelijk geval van een locatie waar ondermijnende criminaliteit bleek te zijn. Kan deze vergunning definitief worden ingetrokken? Het café in de Ruys de Beerenbrouckstraat, in hoeverre is dat ook een bekende ontmoetingsplek voor criminelen en als dat het geval is, in hoeverre kan ook dit café definitief worden gesloten? Wat is er bekend over de beschieting van een woning aan het Goudbalpad in Noord en kan de waarnemend burgemeester de raad op de hoogte houden van het verloop van het onderzoek en met name weer informeren over het verband met criminele activiteiten? Kan de waarnemend burgemeester een inventarisatie maken van de horecagelegenheden waaronder cafés en shishalounges die bekend staan als locaties voor criminelen en kunnen deze locaties onder cameratoezicht worden geplaatst? En dan de laatste vraag. Is de waarnemend burgemeester met de VVD van mening dat extra en vaker wapencontroles en preventief fouilleren kan bijdragen aan het voorkomen, maar ook aan het opsporen van dergelijke criminelen en dat we dus ook echt moeten overwegen deze middelen vaker in te zetten? De VOORZITTER geeft het woord aan de waarnemend burgemeester. Waarnemend burgemeester VAN AARTSEN: Zeer veel dank voor deze heldere vragen in mijn richting. Een ding ben ik volledig met u eens en dat herhaal ik dan ook nog maar even in deze raad: er moet iets aan de politiecapaciteit in Amsterdam en in deze regio Amsterdam gebeuren. Zoals u weet, lopen daarover ook gesprekken met de minister van Justitie. U vraagt of de vergunningen van beide panden, het ene is een café, het andere is een soort buurthuisachtige constructie kunnen worden ingetrokken. Uiteraard zijn ze alle twee voor onbepaalde tijd gesloten. Die maatregel heb ik meteen genomen. Maar of we een vergunning definitief intrekken, hangt helemaal af van wat we, dat wil zeggen de politie bij haar onderzoek aantreft in haar onderzoek en wat het Openbaar Ministerie daar eventueel aantreft. Daarover kan ik u op dit moment helemaal niets zeggen. Dat geldt voor beide instellingen. Dat hangt absoluut af van het onderzoek en uiteraard zult u als raad daarvan op de hoogte worden gehouden. Laat ik nog een ding heel helder zeggen. Deze drie kwesties die u noemt, hebben niets te maken met de liquidaties in de stad Amsterdam. Dat staat er totaal los van. Deze drie gevallen hebben ook geen enkele connectie met elkaar te maken. Er moet niet een beeld gaan ontstaan dat er allemaal verwevenheden hier een rol spelen. Uiteraard hoort u op enig ogenblik wel wat zich op het Goudbalpad heeft voorgedaan. Ik kan u echt niet toezeggen dat u van het verloop van het onderzoek op de hoogte wordt gesteld. Dat past mij ook niet, want dit is typisch een zaak van het Openbaar Ministerie en ik ben er wel heel erg voor om die twee machten wat dat betreft gescheiden te houden. U vraagt om een lijst, begrijp ik, van instellingen waarvan u denkt, daar zou wel eens iets mis kunnen zijn. Ook daarvoor geldt, dat ik dat absoluut niet kan. U gaat daar niet over, ik ook niet. Wel als lid van de driehoek, maar ik kan niet zelfstandig zeggen dat ik wel bereid ben een aantal instellingen, cafés of buurthuizen te noemen waarvan ik denk dat het er niet helemaal pluis is. We hebben daarvoor een perfecte methodiek, het Regionaal Informatie en Expertise Centrum. We hebben de methodiek via de politie die via aanwijzingen van wijkagenten — dat speelde overigens ook een rol in het geval van de Ruys de Beerenbrouckstraat, want daar waren inderdaad gevoelens dat het daar niet helemaal goed was en daar liep al een begin van een onderzoek. Dat kan ik dan wel zeggen. Het is 24 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum , april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen niet aan mij dan met een lijst te komen en te zeggen dat het ergens niet pluis is. Dat kunt u gewoon vanuit de situatie en vanuit de bevoegdheden niet vragen. De driehoek heeft de indruk dat inderdaad in Amsterdam het wapenbezit een probleem is als ik het even netjes verwoord. Daarom worden er ook op gezette tijden onderzoeken gedaan en worden er soms ook huizen bezocht. Er is een hele mooie term voor bij de Amsterdamse politie. Hoor wie klopt daar, die methodiek. Die wordt zeer regelmatig in de stad toegepast. Dus daarop zijn we, ik heb het er vandaag ook nog weer een keer met de hoofdcommissaris besproken, buitengemeen alert. Dat wil niet zeggen dat we daarmee alles kunnen vatten, maar elke aanwijzing, elke snipper aanwijzing die we hebben, daar gaan we, en dat wil zeggen de politie, achteraan. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Poot voor een aanvullende vraag. Mevrouw POOT: Eén aanvullende vraag graag, want ik begrijp heel goed dat de waarnemend burgemeester zegt geen lijst te gaan maken van plekken waar het mogelijk niet pluis zou kunnen zijn. Maar ik ben een beetje op zoek, dus dan maar de open vraag. Er zijn plekken waar het wel degelijk aanneembaar is dat er criminele handelingen plaatsvinden. Wat kunnen we daarvoor voor instrumenten inzetten of waar kunnen wij u of de politie op dat moment nog mee helpen om die activiteiten op te sporen en te stoppen? De VOORZITTER geeft het woord aan de waarnemend burgemeester. Waarnemend burgemeester VAN AARTSEN: In dit soort situaties is het allerbelangrijkst dat u, dat de burgers in de stad melden wat ze weten en de gevoelens die ze hebben. Dat is een van de problemen die we soms in de stad tegenkomen. Ik heb daarop gewezen naar aanleiding van Wittenburg, een totaal andere kwestie dan de kwestie waarover we het nu hebben. Wilt u het alstublieft als burger melden als u de indruk heeft dat iets niet pluis is? Dat gebeurt niet in alle gevallen. Dat is een van de punten waarover we in Wittenburg indringend met de mensen hebben gesproken. Ik heb het idee en ik heb dat zelf ook voor een belangrijk deel gedaan, dat dat ook helpt. Maar ik zeg dat hier ook weer in deze raad. Meld, meld, want dat is de enige manier waarop je een patroon in de stad kunt krijgen. En daar moeten we op acteren. Dan heeft de politie voldoende mogelijkheden om daarop te acteren. Bijvoorbeeld als we het hebben over het wapentuig dat er in een stad als deze kan zijn. Op basis van de Wapenwet kan de politie eigenlijk alles doen wat ze zou moeten doen. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw Temmink voor een aanvullende vraag. Mevrouw TEMMINK: De onderwereld komt steeds vaker boven; de kogels vliegen inmiddels door trams, door kinderkamers en cafés. Er lag een hoofd voor een shishalounge. Dat is gevaarlijk en traumatiserend voor onze inwoners. We weten dat de recherche zaken moet laten liggen, omdat er te weinig capaciteit is. Zo simpel is het. Er is jarenlang bezuinigd door de landelijke politiek, de VVD, de PvdA op de politie en de recherche. De politiebonden hebben de noodklok al vaker geluid en die schaarse politiecapaciteit inzetten op preventief fouilleren of cameratoezicht is een doekje voor het bloeden, voor het werkelijke probleem en dat is namelijk een schrijnend gebrek aan rechercheurs. Ik wil niet kiezen tussen kinderporno aanpakken of schietpartijen tegengaan. Dus moet er capaciteit bij. Ik vraag dus ook aan onze waarnemend 25 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen burgemeester of hij bereid is hierop nog harder aan te dringen in Den Haag. Het is goed dat er gesprekken zijn. Er is vandaag een motie in de Tweede Kamer ingediend. Daarover wordt dinsdag gestemd. Het lijkt me heel goed als wij ook vanuit Amsterdam nog sterker zeggen: de maat is vol, er moet meer capaciteit bij. De VOORZITTER: Gefeliciteerd met uw maidenspeech. Het woord is wederom aan de waarnemend burgemeester. Waarnemend burgemeester VAN AARTSEN: Mag ik u feliciteren met uw maidenspeech die u eigenlijk in de Tweede Kamer had moeten houden? Misschien komt dat allemaal nog. Ik heb hieraan heel veel gedaan sinds ik hier sinds 4 december in Amsterdam ben. Ik tref iets aan. Een van de dingen die ik heb aangetroffen, is het enorme capaciteitsgebrek op het punt van handhaving, maar ook op het punt van politiecapaciteit. Handhaving kunt u zelf doen. Dat is een van de thema’s die naar mijn mening zal moeten spelen bij de vorming van een nieuw college hier in de stad Amsterdam. Daar kun u heel veel aan doen. Welnu, ik heb een poging gedaan dat bij de informateur neer te leggen en volgens mij heeft hij de stukken ook wel gelezen. De politiecapaciteit is dus een zaak van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik ben degene geweest die samen met de regioburgemeester, want ik was voorzitter van die club, en het Openbaar Ministerie indertijd voor de kabinetsformatie om een miljard extra voor de politie heeft gevraagd. Dat is dus niet gebeurd en het probleem met de capaciteit van de politie voor Amsterdam en andere regio's overigens ook, zal blijven. Ook met de G4 trekken we daarin op. Dat zal, denk ik, ook een zaak zijn van de rijksbegroting in 2019. De minister weet precies waar Amsterdam en de regio uiteraard op dit terrein staan. Een ding nog. Voor zaken zoals de liquidatie die heeft plaatsgevonden in Noord vorige week, een afschuwelijke zaak, waar we te maken hebben met een totaal nieuwe vorm van criminaliteit en waarin we geen seconde naïef moeten zijn, voor dit soort zaken is voldoende recherchecapaciteit. U weet en u heeft gezien dat die ook effectief is ingezet, want de betrokkene is binnen luttele dagen gearresteerd. De VOORZITTER: Dan kijk ik de raad rond of er nog andere aanvullende vragen zijn. Dat is niet het geval en dan kunnen we daarmee het mondelingevragenuur afronden. 7 Actualiteit van de leden Poot, Van Lammeren en Moorman inzake de onlusten op de Wallen door ‘supporters’ van het Engelse elftal (Gemeenteblad afd. 1, nr. 367) De VOORZITTER: Mevrouw Moorman wordt bij dit punt vervangen door de heer Mbarki. Het woord is aan mevrouw Poot. Bij dit agendapunt wordt desgewenst ingekomen stuk nr. 22 betrokken. De VOORZITTER geeft het woord aan mevrouw POOT. Mevrouw POOT: Alhoewel het alweer anderhalve week geleden is, is het wat ons betreft nog steeds actueel: de ongeregeldheden op de Wallen naar aanleiding van de wedstrijd Engeland-Nederland. In eerste instantie hadden we besloten na de vorige raadsvergadering om de actualiteit om te zetten in schriftelijke vragen. Toen er echter berichten kwamen over supermarkten die doorgingen met alcoholverkoop, leek het ons echt wel gepast net als het vorige punt om het hier met elkaar te bespreken. 26 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Het eerste bericht dat naar buiten kwam anderhalve week geleden, was dat het verbod op alcohol tijdelijk zou worden opgeheven op de Wallen. Dat vonden wij best een bijzonder bericht en wij vragen ons af of dit zo is en waarom daarvoor is gekozen door de politie. Is het college het met de VVD eens dat dit eigenlijk neerkomt op het accepteren van wetteloosheid? Volgens mij zouden we dat echt nooit moeten doen. In hoeverre zijn er richtlijnen of protocollen waarin wordt afgewogen om niet langer een wettelijk gebod of verbod te handhaven indien dat door een menigte problematisch wordt? Ik ben benieuwd of dat het geval is. Vervolgens kwam het bericht dat supermarkten doorgingen met de verkoop van alcohol. Ook daar weer de vraag in hoeverre dat klopt en of er van tevoren overleg is geweest met horeca en supermarkten? Kan de waarnemend burgemeester toezeggen in overleg te gaan met supermarkten in het Wallengebied om alcoholverkoop te reguleren bij dergelijke risicowedstrijden? Wat ons betreft, leek het er een beetje op alsof iedereen was overvallen door deze wedstrijd. Als Engeland speelt, dan zouden wat ons betreft toch wel echt alle alarmbellen moeten gaan rinkelen. Het lijkt er een beetje op dat zowel politie als supermarkten als bewoners zijn overvallen. Daar schrok ik eigenlijk ook wel een beetje van. Wat ons betreft, wordt de schade verhaald op de daders, ook als ze niet meer in Nederland zijn, bijvoorbeeld door de daders te achterhalen en te registreren die bijvoorbeeld op camera's geïdentificeerd kunnen worden zodat ze bij het opnieuw betreden van Nederland alsnog aansprakelijk kunnen worden gesteld. Een voetbalwedstrijd zou een geweldig evenement moeten zijn en een groot plezier, maar als je je niet kunt gedragen en zoveel ellende veroorzaakt in deze mooie stad zodat bewoners zich een aantal dagenlang gewoon echt niet veilig voelden in hun omgeving, dan ben je wat mij betreft gewoon niet meer welkom bij dergelijke wedstrijden. Daarom willen wij de waarnemend burgemeester ook vragen in overleg te treden met voetbalbonden en andere organisaties om te kijken of het nu verstandig is deze wedstrijden in het weekend te programmeren. U kent mijn antwoord: dat is niet het geval. Dus wat ons betreft niet meer op donderdag, vrijdag, zaterdag of zondag. En wat ons betreft zou ook moeten worden bezien of bij deze toekomstige risicowedstrijden er zonder publiek van de uitspelende partij kan en moet gaan worden gespeeld. Daarvoor hebben wij twee moties. Een van de moties dien ik samen in met de PvdD, de PvdA en FvD. En de andere motie dien ik in met de PvdD en FvD. De VOORZITTER deelt mee dat de volgende motie is ingekomen: 29° Motie van de leden Poot, Van Lammeren, Mbarki en Nanninga inzake de actualiteit over de onlusten op de Wallen door 'supporters' van het Engelse elftal (Verhaal schade), (Gemeenteblad afd. 1, nr. 372) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: - veroorzaakte schade zoveel mogelijk op daders te verhalen; -__daarbij in overleg met het OM, politie en ministerie van Justitie en Veiligheid bij verdachten die reeds het land hebben verlaten bij hernieuwde toegang tot Nederlands grondgebied alsnog de schade zoveel mogelijk te verhalen; - daartoe samenwerking te zoeken met voetbalbonden en politie-instanties in Nederland en Engeland; - over de uitkomsten van tiet overleg en de juridische procedures de raad te informeren. 27 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen 30° Motie van de leden Poot, Van Lammeren en Nanninga inzake de actualiteit over de onlusten op de Wallen door ‘supporters’ van het Engelse elftal (Geen supporters), (Gemeenteblad afd. 1, nr. 373) Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: -_in overleg te treden met de KNVB om risicowedstrijden in het interlandvoetbal niet langer in het weekend te houden; - bij wangedrag van groepen ‘supporters’ van een bepaald land toekomstige wedstrijden te spelen zonder publiek uit dat land; -_daartoe samenwerking te zoeken met voetbalbonden en politie-instanties in Nederland en het betrokken derde land, zoals Engeland; - over de uitkomsten van het overleg de raad te informeren. De moties maken deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Lammeren. De heer VAN LAMMEREN: Ik wil beginnen met een openingsstatement dat ik de Amsterdamse politie niets verwijt, ook al worden er vragen gesteld over de afwijking, de mogelijke afwijking — want dat moet eerst nog worden bevestigd — van het alcoholverbod. Zoals ik altijd zeg de afgelopen acht jaar dat ik hier in de raad zit, ik ben ontzettend trots op de Amsterdamse politie, want die staan er elke keer maar weer. Ik heb de beelden mogen aanschouwen en ik heb gezien dat hooligans charges gingen uitvoeren op onze ME. Onze ME was net even beter dan de hooligans. Dus ik ben daar content mee. Maar de vraag die hier rijst, is de vraag die ik al eerder aan de orde heb gesteld. Moet de Amsterdamse belastingbetaler, de Nederlandse belastingbetaler betalen voor voetbalevenementen? Als het aan mij ligt, zouden de organisatoren de verantwoordelijkheid moeten nemen voor de kosten die maatschappelijk worden afgewenteld op ons allemaal. En zeker omdat we het hiervoor hadden over politiecapaciteit. In het jaar hiervoor — of ik weet even niet helemaal over welk jaar het rapport ging — konden we aangiftes niet in behandeling nemen vanwege gebrek aan capaciteit. Over deze actualiteit. Ik sta volledig achter deze moties die met dank aan de VVD zijn opgesteld en waarmee wij ons hebben bemoeid. Ik wil overlast voorkomen. Ik heb nog een aanvullende vraag aan de waarnemend burgemeester. Klopt het dat het merendeel van de supporters was van Engeland? Er zijn wat ramingen van tellingen geweest op de Wallen. Wat we natuurlijk niet moeten doen, is dat 5% of 10% het feestje van een hele grote groep kan vergallen. De informatie die mij heeft bereikt, is dat dit het merendeel van de Engelse supporters was. En dan vind ik dat de hele groep ook aansprakelijk is en dat we maatregelen mogen vragen in overleg met de gastlanden — en zo zouden ze zich ook moeten gedragen — om te kijken wat we kunnen doen om paal en perk te stellen aan de overlast binnen onze stad omdat de Amsterdamse bewoners dit terecht spuugzat zijn. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Mbarki. De heer MBARKI: Volgens mij zijn de vragen die door mevrouw Poot zijn gesteld, ook de vragen die ik wilde stellen, dus die ga ik niet herhalen. Wat mij heel erg intrigeert aan deze casus, is het feit dat ik in de voorbereiding graag wat meer informatie van de 28 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen waarnemend burgemeester zou willen hebben ook met het oog op het feit dat we hier te maken hebben met supporters die al een reputatie hebben. Naar mijn weten is het zo dat altijd in de voorbereiding zowel de politie als de KNVB in contact staat met de politie uit het land zelf. De vraag is dan ook: zijn er politiemensen vanuit Engeland hiernaartoe meegekomen en hoe was de inschatting van tevoren? Daar ben ik wel heel erg benieuwd naar. Vaak zie je dat er heel concreet is nagedacht over welke supporters mee mogen en welke niet. Dus ik ben benieuwd hoe dat in de voorbereiding is gegaan. Is het gegaan hoe het hoort te gaan of is er in dit geval het een en ander fout gegaan? Ik ben het eens met de heer Van Lammeren als het gaat om de Amsterdamse politie. Daar zijn wij ook als PvdA heel erg trots op en ook met het oog op die voorbereiding. We hebben natuurlijk al eerder hier in Amsterdam risicowedstrijden gehad. Daarbij zien we dat die voorbereiding heel degelijk is en dat je van tevoren goed weet wie je hier binnenhaalt. Ik ben heel erg benieuwd naar die voorbereiding met betrekking tot deze groep supporters uit Engeland. De vraag is eigenlijk heel concreet: zaten er nu hooligans tussen die heel duidelijk met maar een oogmerk hier zijn, namelijk de boel kort en klein slaan? En helemaal als we ook nog eens als supermarkten en kleine winkeliers in het Wallengebied extra alcohol gaan inkopen — dat is tenminste de uitspraak die de heer Aalbersberg heeft gedaan. Ik ben benieuwd hoe de waarnemend burgemeester daarin staat en of hij bereid is met deze ondernemers het gesprek aan te gaan met het oog op de toekomst. Uiteraard gaan ondernemers er zelf over wat ze verkopen, maar op het moment dat het raakt aan de openbare orde en aan de drukte die we hebben in het gebied, is het goed dat we als gemeente daarin ook een rol spelen. We steunen de motie die is ingediend met betrekking tot het verhalen van de schade. We steunen de motie niet als het gaat om de KNVB verzoeken om niet op zaterdagen te gaan spelen. Dat lijkt me organisatorisch best een complex vraagstuk. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig. De heer VAN DANTZIG: Misdragingen door voetbalsupporters zijn slecht voor de stad en D66 veroordeelt ze dan ook met klem. De indieners willen snel duidelijkheid over de toekomst van het publiek rond interlands en vooral bij het Engelse voetbal. Speciaal voor deze actualiteit ben ik daarom even in de historie gedoken. Nederland-Engeland, een wedstrijd tussen twee voetbalnaties met een hele grote geschiedenis van de elleboogstoot van Jan Wouters tot de vrije trap van de huidige bondscoach Ronald Koeman. En de laatste thuiswedstrijd tegen Engeland in de ArenÂÀ was in 2009 en ook toen liep het bijna uit op rellen. Ook toen moest de ME ingrijpen en werden er arrestaties verricht. Waar we wel en niet op handhaven in situaties waarbij het uit de hand lijkt te lopen, daar is de Amsterdamse politie volgens mij heel goed in. In dit geval kan ik met de informatie die voor mij beschikbaar was, de handelwijze van de politie goed volgen. Als idioten met bierflesjes staan te gooien naar de ME dan pak je eerst hen aan en dan laat je iemand die aan een biertje staat te nippen en verder niets doet, even lopen. De D66-fractie kijkt niet echt uit naar nog veel meer oefenduels met Engeland in de ArenA, maar met dezelfde tussenpozen zou het zomaar in 2027 kunnen zijn. Misschien moeten ze dan maar een keertje in de Kuip spelen, wat dan hoogstwaarschijnlijk de Nieuwe Kuip is. Tot die tijd is het voetbalbonden aan te raden om duidelijk te zijn naar Engelse supporters. Als het zo moet, dan kom je vanzelf aan bij het punt dat het uitvak beter leeg kan blijven. De VOORZITTER geeft het woord aan de waarnemend burgemeester Van Aartsen. 29 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Vroaderdatum 4 april 2018 Gemeenteraad Raadsnotulen Waarnemend burgemeester VAN AARTSEN: Ik sluit mij geheel aan bij alle woorden van verontwaardiging, woede et cetera die hier zijn geuit in de raad. Laat daarover geen misverstand bestaan. Ik wil u ook even op de hoogte brengen van het feit dat er — want er is een beetje kritiek op de Amsterdamse politie en u begrijpt dat ik daar niet aan meedoe — een enorme hoeveelheid supporters is aangehouden. Dat loopt in zeer grote aantallen. Ik heb de cijfers daar. Er zijn 140 aanhoudingen verricht. Dat heeft de politie gewoon heel goed gedaan. Daarbij was overigens ook een aantal Nederlanders. Maar het antwoord op de vraag of dit Britten waren, ja, hoofdzakelijk waren het inderdaad Britten die hier de boel op stelten hebben gezet. Er zijn meteen boetes uitgeschreven en die moesten ze per parate executie meteen voldoen. Even datgene aflopend wat er nu is gezegd. Er is nooit sprake geweest van opheffen van het alcoholverbod. Dat is een ongelukkige formulering van de zijde van de politie, die overigens ook meteen gecorrigeerd is. Dat kan natuurlijk helemaal niet. De politie kan niet zomaar denken, we heffen het alcoholverbod maar op. Maar de heer Van Dantzig heeft het volgens mij goed weergegeven. Het was gewoon onmogelijk als je even prioriteiten moet stellen, maak je een eind aan de rotzooi of ga je ook nog even controleren of iemand er met een biertje staat, dan is de keuze wel heel snel gemaakt. Dat is wel gebeurd. Daar heeft de politie gewoon een perfecte afweging gemaakt. Waar ik samen met de hoofdcommissaris niet zo gelukkig ben, is de rol die de supermarkten in dit gebied hebben gespeeld. Hij heeft daar woorden over gesproken in zijn interview met AT5; ik sta daar 100% achter. Daarin heeft hij gewoon gelijk. Er zal ook een gesprek plaatsvinden met in ieder geval een tweetal supermarktketens omdat die zelf, dat is het beeld dat wij hebben, ook geschrokken zijn van het effect. Wat dus wel is gebeurd en de hoofdcommissaris heeft dat laten zien, is dat er extra kratten bier zijn aangerukt om de Engelsen te bedienen. Dus hier was ook sprake van zoals hij dat volgens mij heeft genoemd en als hij het niet zo noemde, dan noem ik het nu, een vorm van verdienmodel. Er wordt dus ook geld aan verdiend. Dit soort dingen, en stel dat het zo is, de heer Van Dantzig is een echte voetbalminnaar, dat ben ik niet, en hij zal ongetwijfeld precies weten wanneer de mogelijkheid is dat we die Britten hier weer krijgen, ik zal daarover zo ook nog even iets zeggen, maar dan moeten dit soort tafrelen niet meer mogelijk zijn. Dan is er de vraag die we enigszins konden verwachten van de heer Mbarki, hebben we dit dan onderschat? Nou, dat niet. Er zijn volgens mij geen Engelse politieagenten geweest. Overigens heeft Amsterdam de ervaring dat veel van die interlands gewoon wel goed verlopen. Inderdaad, van Britten kun je wel wat verwachten. Er was dus wat dat betreft ook voldoende politie aanwezig om dit te keren. Ik wilde dit even voorlezen omdat het toch wel belangrijk is, want uiteraard zijn er allerlei contacten geweest met de Britse voetbalbond. De Engelse voetbalbond en de National Police Chiefs’ Council heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen in Amsterdam de volgende reactie gegeven. “Wij veroordelen de onaanvaardbare gebeurtenissen in Amsterdam. In de aanloop naar deze wedstrijd hebben we de supporters opgeroepen ons gastland te respecteren en zich daar op een verantwoorde manier te gedragen.” Men zegt verder het gedrag verschrikkelijk te vinden en spreekt van een zorgelijke trend. Inderdaad, die zegt iets over de Engelse voetbalsupporters. Wij hebben de KNVB overigens gevraagd in contact te treden met de UEFA om na te gaan welke consequenties die Engelse voetbalbond aan deze woorden hecht en of ze het wangedrag van de supporters niet alleen in woorden wil veroordelen maar daaraan ook een follow-up geeft. Dan kom ik zo tot de moties en dan heb ik, denk ik, de andere vragen ook meegenomen. Motie 372. Uiteraard. Ik vind het ten opzichte van de raad altijd een beetje ingewikkeld, maar dit is een overbodige motie. Dat is het wel, want dit wat u vraagt, doen 30 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen we dus. Uiteraard wordt de schade verhaald en zullen we het er ook voor degenen die dat vervolgens niet doen, met de Engelse justitiële autoriteiten over hebben, zodat daaraan absoluut follow-up wordt gegeven mochten ze ooit weer een keer terugkomen. Dus dat loopt. Informatie aan de raad geven we altijd. Dus op zich is dit een motie die tot het beleid van het OM, de politie en van de gemeente Amsterdam hoort. De tweede motie om met de KNVB in overleg te treden om risicowedstrijden niet langer in het weekend te houden en het vervolg daarop, deze motie kan ik positief adviseren. Ik denk namelijk dat het heel belangrijk is dat we dit nooit meer meemaken. Het was natuurlijk diepongelukkig dat deze wedstrijd in het weekend plaatsvond. Dat hebben we de KNVB ook laten weten. Er was nu sprake van een aantal dagen dat de supporters in de stad waren. Er waren van de 5.000 Engelse supporters ongeveer 500 die ook geen kaartje hadden, dus die gaan dan ook nog extra voor problemen zorgen in de stad. Dus motie 373 kan het college positief tegemoet treden. (Mevrouw POOT: Het gaat over de eerste motie 372. Ik hoor goed wat u hierover aangeeft en dat die motie eigenlijk overbodig is. Het zou mij een lief ding waard zijn als u die zou beschouwen als ondersteuning. Ik vind het gewoon belangrijk dat we nog een keer als raad zeggen: stoppen hiermee.) Die ondersteuning hebben wij graag. De VOORZITTER: Dan kunnen we gaan stemmen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Groot Wassink voor een stemverklaring. De heer GROOT WASSINK (stemverklaring): De fractie van GroenLinks zal tegen motie 372 stemmen omdat die overbodig is, hoe graag we de waarnemend burgemeester af en toe willen steunen. Motie 373 vinden we gewoon niet goed en daar zijn we op tegen. De VOORZITTER geeft het woord aan de heer Van Dantzig voor een stemverklaring. De heer VAN DANTZIG (stemverklaring): Motie 372 is, denk ik, inderdaad overbodig, dus die zullen wij niet steunen. Motie 373, laat duidelijk zijn, als dit soort wangedrag aanhoudt dan moet dat consequenties hebben, maar ik denk dat het én moeilijk te organiseren is om niet op een weekenddag te spelen én ik vind dat je daarover open in gesprek moet zijn. Dus ook die zullen wij niet steunen. Aan de orde is de stemming over de motie Poot, Van Lammeren, Mbarki en Nanninga (Gemeenteblad afd. 1, nr. 372). De motie-Poot, Van Lammeren, Mbarki en Nanninga (Gemeenteblad afd. 1, nr. 372) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Poot, Van Lammeren, Mbarki en Nanninga (Gemeenteblad afd. 1, nr. 372) is verworpen met de stemmen van de VVD, de PvdD, de PvdA, FvD, PvdO en de SP voor. Aan de orde is de stemming over de motie-Poot, Van Lammeren en Nanninga Gemeenteblad afd. 1, nr. 373). 31 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen De motie-Poot, Van Lammeren en Nanninga (Gemeenteblad afd. 1, nr. 373) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat de motie-Poot, Van Lammeren en Nanninga (Gemeenteblad afd. 1, nr. 373) is verworpen met de stemmen van de VVD, de PvdD, FvD en PvdO voor. 8 Actualiteit van de leden Groen en De Heer inzake het beleid rond het gemeentelijk vastgoed (Gemeenteblad afd. 1, nr. 368) Dit punt is afgevoerd. De VOORZITTER: We zijn aangekomen bij het einde van deze gemeenteraad. Dank en tot volgende week donderdag 12 april in deze zaal om 19.30 uur. De vergadering is gesloten [21.50 uur]. 32 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 2 Gemeenteraad Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen INDEX 363 Kennisnemen van het advies van de initiatief- en referendumcommissie over het volksinitiatief “Wij willen onze burgemeester kiezen” en kennisnemen van de bestuurlijke reactie van het college … … nnen eneen enneerenenneerrenenneerenvennen DO 367 Actualiteit van de leden Poot, Van Lammeren en Moorman inzake de onlusten op de Walen door ‘supporters’ van het Engelse elftal … ennen ennnnneen eneen 2 368 Actualiteit van de leden Groen en De Heer inzake het beleid rond het gemeentelijk vastgoed … nnen ennneerenenneneenvenneeernennneneenennenneen ennen vnennenenvennnene nennen ÓÔ 372 Motie van de leden Poot, Van Lammeren, Mbarki en Nanninga inzake de actualiteit over de onlusten op de Wallen door ‘supporters’ van het Engelse elftal (Verhaal schade) 373 Motie van de leden Poot, Van Lammeren en Nanninga inzake de actualiteit over de onlusten op de Wallen door ‘supporters’ van het Engelse elftal (Geen supporters), … 29 Afschrift van een brief van het Joods Akkoord Amsterdam, gericht aan informateur de heer M. van Poelgeest, van 28 maart 2018 inzake aandacht voor bestrijding antisemitisme in het coalitieakkoord …… … nnn enneeeenennneneenenneenernenner nf. Brief van 12 maart 2018 van de initiatiefnemers van het volksinitiatief … …… … …… 8 Brief van de Raad voor het Openbaar Bestuur van 20 maart 2018 inzake de aanbieding van het advies 'Voor de publieke zaak’ - over een aanlokkelijk perspectief voor de decentrale volksvertegenwoordiger… … nnen onsen enneereevenneerenennneereneneeerenenneeeene Ò Brief van GEZOND IN van 23 maart 2018 inzake het investeren in gelijke gezondheidskansen - winst voor meerdere beleidsdomeinen en de aanbieding van de brief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 maart 2018, gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, over het vervolg van het programma ‘Gezond in de Stad’ … annae annen onnenenensnneerensenerrenennnenrenennenrnensnernnensnnern vennen  Brief van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2018 inzake de voortgang betreffende de afhandeling van motie 1638.16 van het voormalige lid Boldewijn over het verzoek om stadspashouders gebruik te laten maken van het streekvervoer … nnee enenennnennnereen eenen ensenennnenenenenenvennnnnerenenen nennen nennen eenen D Brief van het college van burgemeester en wethouders van 21 maart 2018 inzake informatie over de stand van zaken betreffende het ADM-terrein … … nnee f Brief van het college van burgemeester en wethouders van 22 maart 2018 inzake afhandeling van moties 149.17, 153.17 en 155.17 over politiecapaciteit en -inzet … …...6 Brief van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2018 inzake afhandeling van motie 1636.17 van het lid Nuijens over het verstrekken van een lening aan deelneming Schiphol Area Development Company … nnn anneer eneen eene D Brief van het college van burgemeester en wethouders van 27 maart 2018 inzake de afhandeling van de toezegging over de publieke toiletgelegenheid in Amsterdam. ……8 Brief van het college van burgemeester en wethouders van 27 maart 2018 inzake de afhandeling van moties 55.18, 56.18, 57.18, 58.18 en 60.18 over het Beleidskader Pueccinimethode … nnen eeen eennennneereneenenennnennnserneneenenennennnervenrenenennenneneneenenen Ê Brief van het college van burgemeester en wethouders van 29 maart 2018 inzake de bestuurlijke reactie op motie 303 van 14 maart van de leden Van Dantzig en Groot Wassink over het betrekken van Amsterdammers bij de keuze voor een nieuwe burgemeester … nnen eneen enneereevenneerenenneerenenenereneneeereneneeerevenneerevenve eeen Ó Brief van Sociaal Werk Nederland van 22 maart 2018 inzake de aanbieding van input over de recente ontwikkelingen in het sociaal dome … … nonnen ennen eneneen ennen d 33 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Afdeling 2 Gemeenteraad R Vergaderdatum 4 april 2018 Raadsnotulen Brief van wethouder Choho van 27 maart 2018 inzake het verzoek om de termijn op te schuiven van de afhandeling van moties 618.17, 619.17, 180.18, 181.18 en 182.18 over het Evenementenbeleid wat betreft de openbare ruimte … … nnee à Raadsadres van de FNV van 22 maart 2018 inzake het maken van sociale keuzes op basis van het 10-puntenplan van de FNV … nnn anneer enneeerenenneeerevenneeeen ennen Ö Raadsadres van de Jonge Klimaatbeweging van 26 maart 2018 inzake aandacht voor verduurzaming in het coalitieakkoord … nnee enneneeevennenereveneevernennene ee Ô Raadsadres van de Landelijke Studentenvakbond van 22 maart 2018 inzake een individuele studietoeslag voor studenten met een functiebeperking … … 4 Raadsadres van de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs van 26 maart 2018 inzake een aantal aanbevelingen voor de woningmarkt … ennen Raadsadres van de Open State Foundation en de Stichting Lobby Lokaal van 22 maart 2018 inzake het verzoek om de input van het collegeakkoord openbaar te maken… 4 Raadsadres van de Stichting Natuurbelang Amsterdamse Waterleidingduinen van 20 maart 2018 inzake fietsen in de Amsterdamse Waterleidingduinen … …… …....……nn……3 Raadsadres van de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen van 22 maart 2018 inzake de ontwikkelingen ten aanzien van de lokale omroepen … nnen. Raadsadres van de Stichting van het Onderwijs van 26 maart 2018 inzake de realisatie van samenwerking tussen onderwijs, opvang en zorg in kindcentra … … … 6 Raadsadres van de stuurgroep Naasten in Beeld en de stuurgroep Naasten in Kracht van 23 maart 2018 inzake aandacht voor het preventiebeleid WMO en jeugdhulp en een oproep om naastenbeleid op te nemen in het mantelzorgbeleid.…… 4 Raadsadres van een burger van 28 maart 2018 inzake het blijven werken aan een slimme, schone en efficiënte bereikbaarheid van Amsterdam … nennen enen. Ó Raadsadres van een burger van 8 maart 2018 inzake de verkeerssituatie bij de Sloterwegrotonde … nanne ennen ennen enneenennnernneerennneenennernnneen eneen enneneneenvennennneen vennen Ò Raadsadres van het Buurtcomité Boerenweteringbuurtgarage e.a. van 20 maart 2018 inzake de uitvoering van de in de raadsvergadering van 14 maart 2018 aangenomen motie 307.18 van het lid Ernsting en de voormalige leden Boldewijn en Alberts over een parkeervrije Frans Halsbuurt … … … anneer enneeerenenneereevennverenennneerenenne verevenen enen Raadsadres van het HIER Klimaatbureau van 22 maart 2018 inzake het verzoek om aardgasvrij wonen op te nemen in het coalitieakkoord … … neen ennen d Raadsadres van Wij — Amsterdam, de Federatie van Samenwerkende Bewonersorganisaties in Amsterdam, van 28 maart 2018 inzake de overlast op de Wallen, veroorzaakt door Engelse ‘voetbalfans’ … … nnn enen ennenenereeen eenen f. Raadsadressen van diverse burgers van maart 2018 inzake het verzoek om aandacht van de gemeente Amsterdam voor duurzaamheid in de gemeente … nnen. Ó 34
Raadsnotulen
34
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 10 oktober 2023 Portefeuille(s) Evenementen Portefeuillehouder(s): Femke Halsema Behandeld door Stedelijk Evenementenbureau Onderwerp Evenementenkalender 2024, Geachte leden van de gemeenteraad, In de commissie AZ van donderdag 5 oktober 2023 hebben we met elkaar gesproken over de evenementenkalender. Aanleiding was de vraag van de raad over een mogelijke lotingprocedure voor het verdelen van de beschikbare plekken voor grote muziekevenementen en de zorgen over de gevolgen daarvan. Tijdens het debat heb ik v toegezegd de raad uiterlijk deze week te informeren over het besluit van het college van B en W. Schaarse ruimte voor grote muziekevenementen Muziekevenementen en festivals bezorgen Amsterdammers veel plezier, maar ze hebben vooral door het muziekgeluid en de in- en uitstroom van bezoekers soms ook aanzienlijke impact op de woonomgeving. Daarom zijn in het evenementenbeleid afspraken gemaakt over geluidsnormen en gebruiksregels voor de terreinen, en ook over het aantal dagen waarop deze evenementen kunnen plaatsvinden. Die maximale aantallen zijn per locatie vastgelegd in de locatieprofielen. Als gevolg van die afspraken is in Amsterdam de ruimte voor met name grote muziekevenementen beperkt. Aleen aantal jaar ontvangt de gemeente meer aanvragen voor muziekevenementen dan er plekken beschikbaar zijn op de kalender, en is er dus sprake van schaarste. Vorig jaar bijvoorbeeld, waren er 21 evenementen die geen plek konden krijgen. De afgelopen jaren heeft het Stedelijk Evenementenbureau (SEB) in opdracht van het college steeds geprobeerd om de aanvragers tot onderlinge consensus te laten komen over de kalender, door afspraken te maken over een goede verdeling. Het SEB speelde daarbij een bemiddelende rol. Voorwaarde om de kalender vervolgens te kunnen vaststellen, was altijd dat alle organisatoren ermee instemden. Gebeurde dat niet, dan moesten de beschikbare plekken alsnog worden verloot. De afgelopen jaren werd het vaststellen van de kalender steeds moeilijker en leek loting in de toekomst onvermijdelijk te worden. Inzet: kopiëren kalender Het college werkt op dit moment aan nieuwe evenementenbeleid, dat onder meer (maar zeker niet alleen) zal voorzien in een nieuwe manier om de schaarse ruimte voor muziekevenementen te verdelen — met ook ruimte voor een inhoudelijke toets en een goede analyse wat evenementen toevoegen aan het aanbod in de stad. Tot dat evenementenbeleid wordt vastgesteld, is het vaststellen van de kalender voor muziekevenementen een steeds lastigere puzzel. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum zo oktober 2023 Pagina 2 van 4 Naar aanleiding van het zeer complexe en langdurige proces dat nodig was om de kalender voor 2023 vast te stellen, was het ambtelijk advies om te proberen de kalender van 2023 te kopiëren naar 2024. Daar was immers consensus over ontstaan tussen organisatoren. En er bleef ruimte over voor nieuwkomers. Indien organisatoren daar niet mee zouden instemmen, zou loting onvermijdelijk worden. De organisatoren is in een overleg in mei toegezegd dat het SEB zich zou inspannen om dat mogelijk te maken. Sinds dat moment is er ambtelijk geregeld contact geweest met de organisatoren over de kalender. In de zomer bleek echter dat evenementenlocatie Riekerhaven niet beschikbaar zou zijn voor evenementen in 2024, vooral door problemen met de bodem. Dat was een streep door de rekening: het kopiëren van de kalender was zo geen optie meer, en er zouden daardoor te weinig plekken zijn voor alle muziekevenementen op de kalender van 2023. Daarmee was loting op dat moment de enige overgebleven optie. Dat was voor de organisatoren een onwenselijke uitkomst, maar ook voor het college. Belangenafweging Het college hecht er aan dat er voldoende ruimte is voor evenementen in de stad en wil graag dat er plek is voor de bestaande evenementen met een lange traditie, waar vele duizenden Amsterdammers plezier aan beleven. Daarom is het de bestuurlijke wens van het college om de muziekevenementen die in 2023 op de kalender stonden ook in 2024 een plek krijgen. Daarnaast speelt de bestendige praktijk om de vergunningen voor de muziekevenementen die passen binnen de vastgestelde locatieprofielen voort te zetten. Organisatoren van festivals hebben vaak jarenlang in een specifieke locatie geïnvesteerd en hebben forse financiële klappen moeten incasseren door Covid. Maar ook de veiligheid voor bezoekers is een belangrijk argument voor kopiëren van de kalender: de ons bekende organisatoren zijn bekend met de Amsterdamse regelgeving, het lokale publiek en de specifieke locaties. In de raadsvergadering van 20 september 2023 is gesproken over de zorgen die ik heb over de veiligheid op evenementen, ook gelet op de capaciteit bij VTH om goed toezicht te houden. In deze situatie is bewezen kennis en ervaring met veiligheidsvraagstukken rond evenementen van groot belang. Tegelijkertijd benadruk ik wel dat we de lessen die we de afgelopen tijd hebben geleerd op het gebied van veiligheid al komend jaar in de praktijk zullen brengen. Dat betekent dat naast de gebruikelijke toets op de vergunning scherp wordt gekeken naar eventueel benodigde aanvullende eisen of voorwaarden. Om al die redenen heeft het college zich gebogen over de mogelijkheden om een scenario met loting voor de plekken voor muziekevenementen te voorkomen. Op basis van dat gesprek en het advies van het college, de gesprekken in de commissie met de raad én de inspraakreactie van de organisatoren, is het de bestuurlijke keuze van het college om dat deel van de evenementenkalender van 2023 te kopiëren naar 2024. Proces kalender 2024, Het kopiëren van de kalender naar 2024 is mogelijk, omdat Riekerhaven in 2024 naar alle waarschijnlijkheid beschikbaar is voor muziekevenementen. Het college is bereid daar de Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum zo oktober 2023 Pagina 3 van 4 benodigde middelen voor uit te trekken. De procedure voor het opstellen van de kalender is daardoor dit jaar iets anders dan gebruikelijk. De organisatoren van grote muziekevenementen die in 2023 op de kalender stonden, worden allemaal gevraagd om uiterlijk dinsdag 17 oktober 2023 te laten weten of ze hun evenement ook in 2024 weer op dezelfde plek en onder dezelfde voorwaarden willen organiseren. Als ze dat willen, hoeven ze dus geen nieuwe vooraankondiging te doen. Zij kunnen geen extra dagen krijgen voor hun evenementen, en ook het aantal bezoekers ligt vast. Het college stelt als uitdrukkelijke voorwaarde dat de kalender 1-op-1 gekopieerd wordt. De organisatoren hebben ons verzekerd dat dit mogelijk is. Indien ze hier toch geen consensus over bereiken omdat één of meer organisatoren meer dagen of een andere locatie wil — en er dus alsnog een grote overinschrijving is — dan ziet het college geen andere uitweg dan het verloten van alle plekken voor muziekevenementen. Dit besluit is in lijn met een toezegging die de organisatoren is gedaan in een brief d.d. , augustus 2023. Daarin worden twee scenario’s benoemd. In het tweede scenario “komt er uiteindelijk toch een positieve vitkomst over Riekerhaven. In dat geval zullen de aanvragen voor 2024 zoveel als mogelijk worden verdeeld naar het voorbeeld van de kalender van 2023, en wordt deze concept- kalender aan u allen voorgelegd. Alleen als v allen vnaniem instemt met de concept-kalender, kan deze in die vorm uiteindelijk worden vastgesteld. Bij het ontbreken van consensus zal worden geloot.” Met dit besluit geeft het college uitvoering aan alle argumenten en zorgen die er leven. Ik realiseer me echter dat elke uitkomst tot discussie zal leiden, gelet op de vele, vaak botsende belangen van verschillende partijen. Ik wil alle organisatoren echter met klem vragen om respectvol om te gaan met de ambtenaren die deze complexe opdracht moeten uitvoeren. Na het kopiëren van de kalender voor de muziekevenementen van 2023 is er een beperkt aantal plekken beschikbaar voor muziekevenementen van nieuwkomers. Nieuwkomers worden in dit geval gedefinieerd als alle muziekevenementen die geen plek op de kalender hadden in 2023. Voor deze nieuwe evenementen, van nieuwe of van bestaande organisatoren, zijn drie plekken beschikbaar. Het gaat dan om twee dagen op de Na en één dag op Riekerhaven. Het college heeft besloten dat deze plekken worden verloot, als zich daarvoor partijen melden. Voor alle andere evenementen met meer dan 2.000 bezoekers geldt dat de kalenderprocedure zo snel mogelijk, viterlijk deze week, wordt opgestart. Deze evenementen, zoals Pride, Kwakoe en De Parade, kunnen zich tot uiterlijk 31 oktober 2023 aanmelden op de gebruikelijke wijze. Overgangsjaar 2024, daarna Pilot kalender muziekevenementen Het betreft hier een besluit voor een overgangsperiode van een jaar, dus alleen voor de kalender van 2024 en alleen voor grote muziekevenementen. Eerder in deze brief refereerde ik al aan het nieuwe evenementenbeleid, dat moet voorzien in een andere, duurzame manier van het toedelen van de schaarse plekken. Ik heb v toegezegd om te onderzoeken of het mogelijk is om dat nieuwe beleid een jaar naar voren te halen. Ik begrijp de wens van de raad, de stad en het college om dat nieuwe beleid zo snel mogelijk in te voeren, en deel dat ook. Maar ik hecht er ook aan dat we dat proces zorgvuldig doorlopen, allereerst omdat we al jaren met elkaar in debat zijn hierover en ik de discussie over de juiste balans tussen levendigheid en leefbaarheid recht wil doen. En in de tweede Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum zo oktober 2023 Pagina 4 van 4 plaats omdat er een complex beleidsbouwwerk nodig is om die schaarse plekken te verdelen, en iedereen er belang bij heeft dat dat transparant, eerlijk en solide is. Het hele beleid een jaar eerder invoeren, is daarom niet mogelijk. Maar het zou wel mogelijk moeten zijn om volgend jaar, voor de kalender van 2025, de schaarse ruimte voor muziekevenementen op een andere manier te verdelen. Ik denk dan aan een pilot waarbij we inhoudelijke keuzes kunnen maken, aan de hand van een advies van een externe commissie. Een plan voor deze pilot zal ik vitwerken in overleg met wethouder Meliani van Evenementen, die verantwoordelijk is voor het nieuwe beleid. Ik zal uv daarover later informeren. De wethouder zal uw raad nader informeren over de voortgang van het evenementenbeleid. Aangezien 2025 een bijzonder jaar is, waarin we de 750° verjaardag van de stad vieren en voor het eerst sinds 2015 Sail weer mogen verwelkomen, is de verwachting dat de schaarste aan beschikbare ruimte dan extra gevoeld zal worden. Vervolg Op 31 oktober sluit de aanmeldingstermijn voor de overige evenementen. Het is mijn intentie om snel daarna, uiterlijk medio november, een concept kalender op te stellen. Daarbij zullen de plekken voor de nieuwkomers ook zijn toegewezen (indien er overinschrijving is via loting). Zodra de vervoerders en de veiligheidspartijen hun adviezen hebben gedeeld, wordt de kalender besproken en vastgelegd in de driehoek en de veiligheidsregio en vervolgens formeel vastgesteld. Organisatoren die een plek hebben op de kalender kunnen vanaf dat moment ook een vergunningaanvraag indienen. Tot slot wil ik u in deze brief melden dat ik inmiddels ook in gesprek ben met de ambtenaren over verbetering van het toezicht op evenementen en het aanscherpen van de eisen en voorwaarden in de vergunning, vooral waar het gaat om de veiligheid van bezoekers. In de raadsvergadering van woensdag 20 maart 2023 heb ik uitgesproken dat daar zorgen over zijn en dat ik goed wil bezien of alle evenementen op de kalender ook daadwerkelijk kunnen plaatsvinden. In het artikel over Solid Grooves in Het Parool van afgelopen vrijdag heeft u kunnen lezen waar die zorgen onder meer zitten. De eerste stappen die nu zijn gezet in het proces naar scherpere eisen en beter toezicht, zijn hoopgevend. Maar er is ook nog veel werk te verzetten, en ik herhaal dat ik niet zal aarzelen om een vergunning te weigeren indien de veiligheid van de bezoekers niet gegarandeerd kan worden. Ik hoop u zo afdoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, OE Femke Halsema burgemeester Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
4
train
> < gemeente Raadsinformatiebrief | msterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 30 november 2021 Portefeuille(s) Verkeer en Vervoer Portefeuillehouder(s): Egbert de Vries Behandeld door Ingenieursbureau ([email protected] Onderwerp Afdoening motie og: van het lid Vroege (D66) en IJmker (GroenLinks) Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 20 februari 2021 heeft uw raad bij de behandeling van (agendapunt 16 naar aanleiding waarvan de motie is aangenomen motie (oga) van Vroege (D66) en IJmker (GroenLinks) aangenomen waarin het college gevraagd wordt om zich in te spannen om te komen tot eenzelfde snelheidsregime (30 km/u) in zowel Koninginneweg als Willemsparkweg. Het College geeft als volgt uitvoering aan de motie: De snelheidsverlaging in de Koninginneweg gaat gepaard met een herinrichting waarmee de straat wordt ingericht als een 30 km-weg. Aangezien de Willemsparkweg in het verlengde ligt van de Koninginneweg is het logisch dat de wens naar boven komt om meteen in beide straten de snelheid te verlagen. Voor de Willemsparkweg geldt echter dat deze straat vrij recent opnieuw is ingericht als 5O km-weg. Het college neemt deze motie mee in het stadsbrede verhaal om van 30km/uur de norm te maken in Amsterdam. V&OR doet hier al onderzoek naar en voorstellen hierover zullen later dit jaar naar de gemeenteraad komen. De Willemsparkweg wordt hierin meegenomen als een voorbeeld voor het verlagen van de snelheidsnorm zonder complete herinrichting. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Egbert J. de Vries Wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
Brief
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 1146 Publicatiedatum 23 september 2016 Ingekomen onder AX Ingekomen op 14 september 2016 Behandeld op 14 september 2016 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Van Lammeren inzake de werkwijze van het gemeentelijk herplantfonds en de jaarvergunning als uitwerking van de Bomenverordening 2014 (na bomenkap in HGS herplant ook HGS status). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de werkwijze van het gemeentelijk herplantfonds en de jaarvergunning als uitwerking van de Bomenverordening 2014 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1077). Overwegende dat: — verlies van juridische bescherming van Amsterdams groen door bomenkap onwenselijk is. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: bij het kappen van bomen in de Hoofdgroenstructuur de bomen die hiervoor herplant worden ook onder het Hoofdgroenstructuur beschermingsregime te laten vallen. Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
x Gemee nte Besluit van de vergadering van het Algemeen Bestuur van x Amsterdam * december 2015 X Oost Jaar 2015 Registratienummer Z-15-22905 / INT-15-06974 Onderwerp: Keuzenotitie Bestemmingsplan Zeeburgerpad Het Algemeen Bestuur van de Bestuurscommissie Oost, Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 24 november 2015 Gelezen, - De Keuzenotitie Bestemmingsplan Zeeburgerpad d.d. 11 december 2015 -_ Het advies van De Wijde Blik d.d. 15 november 2015, dat is opgesteld op basis van de gevoerde participatie met belanghebbenden op het Zeeburgerpad vanaf 22 september tot en met 10 november 2015. Gelet op, -_ Het besluit van het Algemeen Bestuur d.d. 22 september 2015 waarin besloten is tot het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Zeeburgerpad; -__ De wens het Zeeburgerpad te transformeren naar een gemengd woon-werkgebied binnen een passende ruimtelijke contour; Overwegende dat, - De Keuzenotitie Bestemmingsplan Zeeburgerpad d.d. 11 december 2015 de basis vormt voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan dat recht doet aan de wens tot transformatie enerzijds en de zorgen rond bouwhoogte en bouwvolume anderzijds; Besluit: De Keuzenotitie Bestemmingsplan Zeeburgerpad d.d. 10 december 2015 vast te stellen en de hierin voorgestelde wijze van bestemmen te hanteren als vitgangspunt voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Zeeburgerpad. Het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie Oost Liane Pielanen, Ivar Manvel, secretaris voorzitter Afschrift: xZO0O0O20837F7BF% 1
Besluit
1
train
> Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 11 juli 2023 Portefeuille(s) Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie Portefeuillehouder(s): Zita Pels Behandeld door Ruimte en Duurzaamheid, [email protected] Onderwerp Uitvoeringsagenda warmtetransitie Geachte leden van de gemeenteraad, Op 4 oktober 1960 werd bij het Amstelstation door burgermeester Van Hall het eerste aardgas in Amsterdam aangestoken. Dit was het startsein van een verandering waarbij heel Amsterdam van aardgas zou worden voorzien voor het verwarmen van woningen en andere gebouwen. Deze verandering zorgde voor veel wooncomfort tegen relatief lage kosten. Ondertussen zijn we bekend met de negatieve gevolgen van de verbranding van fossiele brandstoffen zoals aardgas. De uitstoot van broeikasgassen die hierbij vrij komt zorgt voor een stijgende temperatuur op aarde, meer weersextremen en een stijgende zeespiegel. Het is dan ook zaak dat we een warmtetransitie gaan realiseren; een verandering waarbij we onze woningen en andere gebouwen energiezuiniger en op een duurzame manier verwarmen, terwijl de kosten betaalbaar blijven. Voor Amsterdam is dit geen nieuw vraagstuk. Zo is sinds de jaren ‘go al begonnen met de aanleg van een warmtenetwerk in de stad, stemde de raad in december 2016 in met de strategie “Naar een stad zonder aardgas” en in september 2020 met de Transitievisie Warmte*. Het verduurzamen van de warmtevoorziening van de stad is echter veelomvattend en weerbarstig, zoals de Rekenkamer al in 2019 concludeerde? In de laatste jaren zijn in diverse buurten in de stad inspanningen op dit gebied geleverd die hebben geleid tot meer aardgasvrije woningen en gebouwen of stappen in deze richting. Zie hiervoor bijgaande 10° update voortgang warmtetransitie en een memo van Onderzoek&Statistiek met daarin cijfers van netbeheerder Liander. Daarnaast kunt u in het bijgaande overzicht met de stand van zaken per buurt onder andere ontwikkelingen en uitdagingen terugvinden waar we in de praktijk tegenaan lopen. Het college informeert u via deze Uitvoeringsagenda warmtetransitie over hoe het wil zorgen voor een versnelling bij het aardgasvrij maken van wijken (zoals is aangekondigd in het coalitieakkoord 2022-2026 en zoals aan uis toegezegd in de raadscommissie van 12 janvari 2023). Daarbij houden we rekening met diverse onzekerheden die momenteel spelen op gebied van de warmtetransitie, zoals de hogere energieprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne en huidige onzekerheden rondom de aanstaande Wet collectieve warmte (Wcw). * https://openresearch.amsterdam/nl/page/63522/transitievisie-warmte-amsterdam ? https:/{publicaties.rekenkamer.amsterdam.nl/verduurzaming-warmtevoorziening-met- warmtenetten-onderzoeksrapport/index.html Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 2 van 10 Het college is op het gebied van het thema duurzaamheid ook actief op tal van andere onderwerpen naast de warmtetransitie. Zo wordt er onder andere gewerkt aan een Uitvoeringsagenda Circulair, een Uitvoeringsagenda Uitstootvrije Mobiliteit en een Voedselstrategie. Over de wijze van sturing op het thema duurzaamheid door dit college, het centraal stellen van de uitvoering en ook hoe deze documenten met elkaar samenhangen, ontvangt u na het zomerreces meer informatie. In de Uitvoeringsagenda warmtetransitie komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod: 1. Opgave warmtetransitie 2. Actuele ontwikkelingen 3. Verbreden van de aanpak 4. Financiële paragraaf 5. Vervolgstappen Ad 1. Opgave warmtetransitie Volgens cijfers van Liander/Onderzoek&Statistiek per februari 2023 is 19% van de woningenequivalenten? in Amsterdam, met een bouwjaar van 2020 of eerder, reeds aardgasvrij (zie hiervoor bijgaande memo). In totaal gaat dit om 109.000 woningeguivalenten. In de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 is als streven opgenomen dat in 2030 in totaal 260.000 woningeguivalenten aardgasvrij zijn, wat kan zorgen voor een substantiële reductie van de CO‚-uitstoot van de stad. Voor woningen ligt het aandeel aardgasvrij momenteel op 14% en voor utiliteitsbouw (zoals kantoorpanden) op 34%. De warmtetransitie is daarmee overduidelijk op gang gekomen, al is er tegelijkertijd nog een enorme resterende opgave. Bij woningen zijn het vooral de buurten waar het warmtenet aanwezig is waar het aandeel aardgasvrij hoog is. In de periode 2019 tot en met 2022 zijn volgens Liander/Onderzoek&Statistiek in totaal circa 4.000 bestaande woningen aardgasvrij geworden en ruim 2.500 woningequivalenten bij utiliteitsbouw. Beide cijfers gaan over gebouwen uit 2020 of eerder en betreffen daarmee inzichten over de bestaande gebouwenvoorraad. Op gebied van nieuwbouw is aardgasvrij bouwen verplicht voor woningbouw waarvoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend na 1 juli 2018. Afgelopen jaar is volgens gegevens uit ‘Gebouwd in Amsterdam!’ bijna 98% van de opgeleverde woningen aardgasvrij gebouwd’. In de recent gepubliceerde Klimaatrapportage 2023 is daarnaast te lezen dat er in de periode 2019 tot en met 2022 voor in totaal ruim 4.500 woningequivalenten in de bestaande bouw investeringsbesluiten zijn genomen om aardgasvrij te worden. Bij de warmtetransitie is niet alleen het aantal aardgasvrije woningequivalenten is van belang, maar ook een reductie van het totale aardgasverbruik in Amsterdam. In 2021 was het totale aardgasverbruik in Amsterdam van woningen en overige gebouwen ca. 380 miljoen m3. In 2022 lag dit voor kleinverbruikaansluitingen ca. 10% lager dan het gemiddelde voor de periode 2018-2021. 3 Bij deze methodiek worden utiliteiten voor de vergelijkbaarheid op basis van hun oppervlakte omgerekend naar woningen. 4 https://www.gebouwdin.amsterdam.nl/index.asp Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 3 van 10 Uit onderzoek dat in het najaar van 2022 in opdracht van de gemeente Amsterdam door I&O Research is vitgevoerd?, blijkt daarnaast dat zes op de tien Amsterdammers achter de ambitie van de gemeente staan om in 2040 aardgasvrij te zijn. Drie op de tien Amsterdammers staan gedeeltelijk achter de gemeentelijke ambitie of weten het nog niet. De overige 10 procent staat er helemaal niet achter, omdat het te duur, niet haalbaar of zinloos/onzin zou zijn. Ad 2. Actuele ontwikkelingen In de Transitievisie Warmte (2020) zijn keuzes gemaakt over de aardgasvrije warmteoptie per buurt en de indicatieve volgorde waarin Amsterdamse buurten aardgasvrij worden. De laagste maatschappelijke kosten vormden de basis bij deze keuzes, zodat de totale kosten van de overstap naar aardgasvrij zo laag mogelijk zijn. Er is daarnaast ook rekening gehouden met de volgende criteria: beschikbaarheid van bronnen, duurzaamheid, bestaande infrastructuur en overlast. Naast de totale kosten van de warmtetransitie is ook de betaalbaarheid voor de gebouweigenaar en/of bewoner/huurder een uitgangspunt. De totale woonlasten voor huishoudens met lage en middeninkomens mogen niet stijgen als gevolg van de kosten van de energietransitie. Sinds de oorlog in Oekraïne is dit extra urgent geworden. Vanwege de turbulente ontwikkelingen van de energieprijzen is ook de inflatie in Nederland flink gestegen. Hierdoor zijn meer mensen bezig met het besparen van het energieverbruik en/of het zelf opwekken van energie. De afgelopen periode heeft ook aangetoond dat een gespannen energiemarkt veel huishoudens in energie-armoede drukt. Door de warmtetransitie zoveel mogelijk gelijk op te laten lopen met andere onderdelen van de energietransitie is het streven dat dit kan zorgen voor een meer beheersbare energierekening. Inzet op isoleren Het college zet daarom flink in op het reduceren van het energieverbruik, door middel van maatregelen op het gebied van energiebesparing en woningisolatie. Het afgelopen jaar hebben we op dit vlak het tempo opgeschroefd. Via het Isolatieoffensief informeren wij u hier periodiek overf en in de tweede helft van 2023 ontvangt u hierover een Uitvoeringsplan Isolatie. Het is cruciaal dat energiebesparing, isolatie en woningverbetering hand in hand gaan met de warmtetransitie. Vooral vanwege de betaalbaarheid van de energiekosten voor bewoners. Maar een dalende energievraag maakt het ook mogelijk om meer duurzame warmteopties, zowel collectieve als individvele, binnen handbereik te krijgen. Uitbreiding warmtenetten en wijziging regelgeving Uit de berekeningen voor de Transitievisie Warmte uit 2020 bleek dat voor iets meer dan de helft van de bestaande en toekomstige Amsterdamse gebouwen een warmtenet de laagste 5 https://openresearch.amsterdam/nl/page/a5545/communicatie-onderzoek-handelingsperspectief- energietransitie 6 https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12508ogg/1/Bijlage 1+Raadsinformatiebrief+voortga ng+van+hetrisolatieoffensief Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 4 van 10 maatschappelijke kosten heeft. De afgelopen periode zijn onder andere via het samenwerkingsverband Warm Amsterdam veel inspanningen geleverd voor de uitbreiding van het warmtenet in de bestaande stad. Door middel van het beschikbaar stellen van tijdelijke gemeentelijke subsidies wordt hierbij gestreefd naar een woonlastenneutrale warmtetransitie voor lage en middeninkomens? Vanuit het Rijk is recent de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) gepubliceerd die ook een bijdrage kan leveren aan de betaalbaarheid van deze warmte- oplossing. De aanstaande Wet collectieve warmte (Wcw) voorziet in warmtenetten waarbij op den duur het meerderheidsaandeel in publieke handen moet liggen. Hier hebben we u in de afgelopen tijd over geïnformeerd? De geplande inwerkingtreding van deze wet is ondertussen verschoven naar 1 januari 2025. Het college is positief over de koers van de Wcw. Als er duidelijkheid over de definitieve wetteksten is, wil het college starten met het opbouwen van publieke realisatiekracht (uitvoeringscapaciteit en investeringskapitaal), waarbij we ons momenteel nog wel zorgen maken over de bijbehorende financiële middelen. Door marktpartijen zoals Vattenfall zijn vanwege de onzekerheden rondom de Wcw diverse besluiten voor investeringen in warmtenetten on hold gezet. Dit heeft in 2022 voor minder investeringsbesluiten gezorgd dan was beoogd, zoals is aangegeven in de Klimaatrapportage 2023. Uitkomsten Transitievisie Warmte tegen het licht houden Zoals aangegeven gaan de ontwikkelingen op gebied van de warmtetransitie snel: hoge energieprijzen, extra inzet op isolatie, veranderende subsidiestromen, ontwikkelingen rondom de Wew en de ambitie om te versnellen. We willen ook zeker weten dat de uitvoering goed aansluit bij wat de stad wil en nodig heeft. Daarbij is zowel een technische als maatschappelijke blik van belang. We willen leren van de lessen van de afgelopen jaren in de buurten waar we actief zijn. Wat is goed gegaan en wat kan beter? Zodoende vindt het college het wenselijk om de gemaakte keuzes in de Transitievisie Warmte over de aardgasvrije warmteopties te toetsen. Bij warmteoplossingen in de gebiedsontwikkeling zien we bijvoorbeeld bij Strandeiland dat recente ontwikkelingen tot andere keuzes hebben geleid (meer individueel, kleinere collectieve oplossingen en kleinere concessies). We willen ons bij de toets op de TVW richten op de buurten waar we momenteel of in de komende paar jaren naar verwachting actief zijn op gebied van de warmtetransitie. Bij deze toets is het van belang dat voornamelijk bij bewoners met lage inkomens wordt onderzocht in hoeverre de verwachte woonlasten van de huidige voorkeursoplossingen (rekening houdend met eventuele plannen of ambities op gebied van energiebesparing en isolatie) zich verhouden tot de huidige kosten van een aardgasaansluiting, al beseffen we dat hierbij sprake is van diverse onzekerheden. Ook andere criteria zoals eerder in de TVW zijn gehanteerd, zijn relevant om mee te nemen bij deze toets, net als sociaal-maatschappelijke opgaven in de betreffende buurten. 7 Zie ambitie 7a van dit Rekenkamer-onderzoek: https://publicaties. rekenkamer. amsterdam.nl/uitvoering-ambities-coalitieakkoord-2018-2022klimaat- energietransitie-en-amsterdam-aardgasvrij/ 8 https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12330464/1 en https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12566461/1 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 5 van 10 We gaan deze inzichten voor de relevante buurten in beeld brengen voor de verschillende alternatieve warmtescenario’s die hier mogelijk zijn. We hanteren hierbij een brede blik en kijken zowel naar warmtepompen, het stadswarmtenet en lokale bronnetten. Hiermee maken we inzichtelijk in hoeverre de conclusies uit de Transitievisie Warmte robuust zijn. Door het uitvoeren van deze toets kunnen we de koers voor de komende jaren en het bijbehorende ondersteuningsaanbod (ten behoeve van een beheersbare energierekening) nader vormgeven. Eind 2023 willen we de eerste inzichten met u te delen, zodat u kunt meedenken met wat verstandig is bij de verdere warmtetransitie van Amsterdam. De toets levert ook relevante informatie op voor het Warmteprogramma (update/herijking van de TVW) dat alle gemeentes in het kader van de aanstaande Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) uiterlijk 2026 gereed moeten hebben. Het moet uiteindelijk ook bijdragen aan meer duidelijkheid richting bewoners en ondernemers over welke stappen ze wanneer kunnen zetten op gebied van de warmtetransitie. Ad 3. Verbreden van de aanpak Tegelijkertijd met het uitvoeren van een toets op de TVW gaan we de huidige koers bij de warmtetransitie, waarbij we ons nu voornamelijk richten op de uitbreiding van het warmtenet bij buurten met een hoog percentage corporatiewoningen, verder verbreden. Ondanks de opgelopen vertraging op gebied van het aantal investeringsbesluiten bij de uitrol van grotere warmtenetten werken we op deze manier aan de gewenste versnelling. We zetten in de periode 2023-2024 in totaal in op 16 acties en maatregelen. Voor een deel betreft het bestaande initiatieven waar we verder mee aan de slag gaan. De genoemde acties en maatregelen richten zich op de bestaande stad en moeten uiteindelijk bijdragen aan een toename van het aantal gebouwen dat aardgasvrij wordt en/of een reductie van het aardgasverbruik. Dit laatste gaat op de korte termijn soms sneller. Hier draagt het Isolatieoffensief ook aan bij. Voor het realiseren van een stad waar alle woningen en andere panden uiteindelijk op duurzame manieren worden verwarmd, is het wenselijk dat ook wordt gezorgd voor een toename in het aantal aardgasvrije gebouwen. In de opsomming hieronder maken we onderscheid in activiteiten op gebied van doelgroepen, warmtetechnieken en randvoorwaarden. Voor alle acties en maatregelen is aangegeven wanneer deze worden uitgevoerd. Vanwege diverse onzekerheden (zoals de eerdergenoemde impact van de Wcw en het innovatieve karakter van een aantal acties en maatregelen) is het momenteel nog niet mogelijk om al volledig aan te geven wat het beoogde tempo bij de warmtetransitie gaat worden. Waar mogelijk geven we aan om welke aantallen het gaat. Dit betreft een eerste richting. Doelgroepen: 1) We stimuleren bewoners die zelf warmte-initiatieven en -coöperaties starten. Onder andere in Middenmeer (in totaal 5.000 woningen), bij KetelhuisWG (in totaal 2.500 woningen) en minstens zes andere plekken in de stad ondersteunen we al actief de aanwezige warmte- initiatieven. Het college voert momenteel onderzoek uit naar hoe we huidige en toekomstige bewonersinitiatieven en coöperatieven (blijvend) kunnen ondersteunen. Na de zomer van 2023 ontvangt u een kader hoe de gemeente om wil gaan met bewonersinitiatieven en welke (financiële) ondersteuning daarbij van toepassing is. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 6 van 10 2) We willen bij de warmtetransitie met alle bewoners goed in gesprek te komen en te blijven. In het najaar van 2023 starten we, in combinatie met laagdrempelige participatiemomenten, een onderzoek naar de wensen van eigenaren van grondgebonden woningen. 3) De gemeente heeft een brede vve-aanpak op gebied van verduurzaming. Deze aanpak is onderdeel geworden van het Isolatieoffensief. Over de aanpak voor de komende jaren wordt u apart geïnformeerd. Voor vve's worden onder andere haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd (in bijgaand overzicht met de stand van zaken per buurt zijn enkele voorbeelden benoemd). In 2023 streven we het adviseren en begeleiden van 250 vve's. Het haalbaarheidsonderzoek bevat het in kaart brengen van de technische mogelijkheden voor isolatie-ventilatie, het opwekken van energie en van het gas af gaan. Ook wordt er bijvoorbeeld met vve-beheerders gesproken over rookgasafvoerkanalen die vervangen moeten worden. Het college ziet aanvullende mogelijkheden bij vve’s. Zo gaan we vanaf eind 2023 verkennen in hoeverre er voor vve’s (waarbij de woningen worden verwarmd met blokverwarming op aardgas) kansen liggen om aangesloten te worden op het nabij gelegen warmtenet of andere warmte-opties voor het gebouw of de buurt. Hierbij is het cruciaal dat eventuele oude gebreken aan het warmteleidingstelsel tegelijkertijd verholpen worden. 4) Inhet Isolatieoffensief wordt ook gewerkt aan een aanpak voor de particuliere verhuursector. Hierbinnen zal verkend worden waar bij deze doelgroep kansen op gebied van de warmtetransitie liggen, aangezien ook zij toe moeten werken naar aardgasvrije warmteoplossingen voor het verwarmen van hun gebouwen. Hiermee starten we in de loop van 2024. 5) Bijhet verduurzamen van de warmtevoorziening bij utiliteitsgebouwen (bedrijven en maatschappelijke instellingen) geven we steeds meer energiebespaaradviezen die kunnen zorgen voor een reductie van het aardgasverbruik. In 2023 streven we in totaal naar 4,80 uitgevoerde energiescans. In het najaar van 2023 wordt een onderzoek afgerond waarin voor enkele buurten (waaronder de Confuciusbuurt) de kosten en mogelijkheden voor de warmtetransitie bij utiliteitsgebouwen in beeld worden gebracht. Daarmee kunnen deze gebouwen op den duur een vast onderdeel worden van de buurtaanpak. Gebouwen waar aardgas wordt gebruikt ten behoeve van ruimteverwarming kunnen hierbij meegaan met de buurtaanpak bij woningen. Het aardgasverbruik ten behoeve van productieprocessen van bedrijven is hierbij een apart aandachtspunt. We willen ook leren van gebouweigenaren die in de afgelopen jaren de warmtevoorziening hebben verduurzaamd. Warmtetechnieken: 6) Erkomtmeer en versnelde aandacht voor de ‘all-electric'-buurten in de stad: we gaan rond de zomer van 2023 in 2 buurten met bewoners het gesprek starten over het verwarmen van woningen middels warmtepompen en breiden deze aanpak in 2024, op basis van geleerde lessen, vervolgens vit naar meer (delen van) buurten. Hierbij werken we samen met Liander, zodat we rekening kunnen houden met de belasting op het elektriciteitsnetwerk. 7) In Buikslotermeer Noord werken we al langer en ook in de periode 2023-2024 samen met enkele andere partijen aan een lokaal decentraal bronnet waar met behulp van warmte vit het riool 7oo woningen duurzaam verwarmd kunnen worden. Het college is enthousiast over de mogelijkheden van bronnetten en ziet kansen voor een verdere innovatieve groei hiervan. In de genoemde toets op de Transitievisie Warmte nemen we de mogelijkheden hiervan mee. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina7 van 10 Dit zou uiteindelijk ook op andere plekken in de stad kunnen leiden tot soortelijke initiatieven als in Buikslotermeer Noord. 8) We gaan verkennen hoe we, onder andere in de ‘aardgasvrije gasnet'‘-buurten, kunnen zorgen voor een groter aantal woningen dat gebruikt maakt van de hybride warmtepomp. In het najaar van 2023 gaat de gemeente beginnen met collectieve inkoopacties op gebied van hybride warmtepompen. Hierbij wordt gestart met het aanschrijven van kleine groepen bewoners. We streven hierbij naar het aanschrijven van enkele duizenden woningen. Op basis van opgedane ervaringen wordt de aanpak aangepast en uitgebreid. Een hybride warmtepomp bespaart gemiddeld 60% van het aardgasverbruik, wat ook kan zorgen voor een substantiële daling van de energierekening. Het is een nuttige tussenstap richting een aardgasvrije warmteoplossing. Vanuit het Rijk is hiervoor subsidie beschikbaar. Per 2026 wordt het in Nederland naar alle waarschijnlijkheid verplicht om bij het vervangen van de cv- ketel een duurzaam alternatief aan te schaffen? Vanuit het Rijk zijn hiervoor ook subsidies beschikbaar. Monumenten en appartementen worden uitgezonderd van de verplichting, maar pandeigenaren kunnen altijd onderzoeken of de hybride warmtepomp een goede tussenstap is. 9) Op gebied van de uitbreiding van het warmtenet werken we met de samenwerkingspartners van Warm Amsterdam aan definitieve investeringsbesluiten in de eerste vier buurten (Confuciusbuurt, Wildeman, De Kameleon e.o. en Hakfoort/Huigenbos). In totaal gaat het hierbij om ca. 4-.ooo woningen. Het streven is dat hier in de zomer van 2023 besluiten over worden genomen. Deze vier buurten komen ook naar voren in recente documentatie over het Isolatieoffensief®®. Zowel de isolatieopgave als de sociaal-maatschappelijke opgave is hier groot. In de praktijk zien we al dat corporaties niet alleen inzetten op warmteopties, maar ook tegelijk aandacht besteden aan isolatie- en renovatiemaatregelen (ten behoeve van een lager energieverbruik, een lagere energierekening en een hogere woningkwaliteit). We treffen daarnaast in deze periode ook de voorbereidingen voor 13 volgende buurten (in totaal ca. 13.000 woningen). Het buurtproces nemen we hierbij onder de loep door goed te evalueren en leren, zodat de gehele doorlooptijd in de toekomst versneld kan worden. Bij de aanleg van warmtenetten zorgen we door middel van het slim programmeren van de werkzaamheden in de ondergrond en openbare ruimte voor zo weinig als mogelijk overlast in de stad. Dit soort grootschalige werkzaamheden zullen echter altijd impact hebben. Ook benutten we kansen om ruimte te reserveren voor de toekomstige warmtetransitie, zodat de maatschappelijke kosten zoveel mogelijk worden beperkt. Randvoorwaarden: 10) Op gebied van de betaalbaarheid van de energiekosten voor bewoners als gevolg van de warmtetransitie voeren we om te beginnen na de zomer van 2023 de eerdergenoemde toets op de TVW uit. We kijken zowel naar de betaalbaarheid van collectieve als individuele warmteoplossingen en nemen hierbij plannen op gebied van energiebesparing mee. We gaan in kaart (laten) brengen wat nodig is om de betaalbaarheid voor bewoners bij de 9 https://www.rijksoverheid.nl/actveel/nieuws/2023/os/o1/fwarmtepomp-de-norm-vanaf-2026-goed- voor-klimaat-en-de-energierekening * https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12917302/1/09012f9780do2azf Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 8 van 10 warmtetransitie te garanderen. Het is namelijk cruciaal dat we in deze collegeperiode in beeld krijgen hoe we uiteindelijk een betaalbare warmtetransitie in de stad kunnen realiseren. 11) Vanaf het najaar van 2023 verbeteren we de informatievoorziening naar bewoners door middel van een mobiel loket onder de noemer ‘Het huis van nu voor straks’. Bij dit loket, dat stadsbreed kan worden ingezet, kunnen bewoners terecht met vragen over energiebesparing, isoleren en het aardgasvrij maken van woningen. Nu al bezoeken we markten en andere locaties. We verbeteren daarnaast continu de website van de gemeente op het gebied van duurzaam wonen. Nog in 2023 zal er een subpagina ‘duurzaam wonen’ op de website Amsterdam.nl zijn waar bewoners de benodigde informatie vinden om energie te besparen, te isoleren en over te stappen op duurzame energie. 12) Waar mogelijk en nodig gaat het college belemmeringen proberen weg te nemen die de verduurzaming van woningen en andere gebouwen nu soms in de weg staan. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met benodigde vergunningen voor warmtepompen of het plaatsen van dubbelglas bij monumenten. Hierbij verliezen we niet het welstandsniveau van de stad en de eventuele geluidsoverlast uit het oog. In het najaar van 2023 gaan we een Uitvoeringsagenda duurzaam erfgoed opstellen waarin het college aangeeft hoe om te willen gaan met belemmeringen regels bij het verduurzamen van erfgoed. In maart 2023 bent u hier eerder over geïnformeerd**. Ook stellen we in vervolg op de Handreiking zonne-energie” een Handreiking verwarmingsinstallaties op, waarin bewoners duidelijkheid wordt geboden over de regelgeving op dit gebied. 13) We werken aan de voorbereidingen voor de aankomende Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw). Als deze wet in 2024 wordt aangenomen door de Staten-Generaal krijgen gemeentes de (aanwijs)bevoegdheid om te besluiten wanneer en hoe een wijk van het aardgas af gaat en welk voorkeursalternatief voor aardgas er wordt gekozen. Het college is van mening dat Amsterdam deze mogelijkheid te zijner tijd moet gaan gebruiken om ervoor te zorgen dat er op een zorgvuldige manier tempo gemaakt kan worden bij de verduurzaming van de warmtevoorziening van de stad. De uitkomsten van de genoemde toets op de TVW gebruiken we bij het opstellen van een wettelijk benodigd Warmteprogramma (de opvolger van de Transitievisie Warmte), waar we in 2024 mee gaan starten. Participatie onder bewoners is hierbij een cruciaal onderdeel. 14) Met de warmtebedrijven en het buurtinitiatief Meer Energie onderzoeken we in de periode 2023-2024 de mogelijkheden en randvoorwaarden om de restwarmte van datacenters te gebruiken voor het verwarmen van woningen. Ook worden door EBN (Energiebeheer Nederland) momenteel voorbereidingen getroffen voor onderzoeksboringen naar aardwarmte. Dit geeft naar verwachting in 2025 inzicht in de potentie van de ondergrond in en rond Amsterdam. Daarnaast zien we kansen voor aquathermie als duurzame warmtebron. In de genoemde toets op de Transitievisie warmte zal voor de betreffende buurten ook onderzocht worden in hoeverre er sprake is van voldoende aanbod en diversificatie van warmtebronnen. “ https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12654462/1 “ https://assets.amsterdam.nl/publish/pages/978460/21278- las21053 duurzaam erfgoed folder handreiking-1 oo3.pdf Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina g van 10 15) Er wordt momenteel gewerkt aan een uitvoeringsorganisatie binnen de gemeente Amsterdam die wordt ingericht voor een grootschalige uitrol van de uitvoering energietransitie. Dit start in het najaar van 2023. 16) De grote personeelstekorten van technisch opgeleid personeel op alle niveaus zijn een factor om rekening mee te houden in de uitvoering van de warmteplannen. Hieraan werken we in de gehele periode 2023-2024 via het programma Duurzame Stad, Duurzame Banen, waar u apart over bent bijgepraat”. Amsterdam is bij de uitvoering van de warmtetransitie voor een belangrijk deel afhankelijk van keuzes die door het Rijk worden gemaakt en de financiële middelen die beschikbaar worden gesteld. Van het Rijk en het volgende kabinet vragen wij een flinke inzet in de warmtetransitie. Er is ondersteuning nodig in het aardgasvrij maken van de stad, onder andere voor de aanleg van warmtenetten, maar bijvoorbeeld ook bij het verbeteren van de leenfaciliteiten bij het Warmtefonds voor VvE's. We werken hierbij samen met de G4 en VNG. De warmtetransitie staat niet op zichzelf. In de buurten waar Amsterdam actief is op dit gebied spelen integrale vragen op tal van onderwerpen (zoals afval, leefbaarheid, criminaliteit en gezondheid). In overleg met de stadsdelen zullen we ernaar streven om de vraagstukken waar mogelijk te combineren. Ad 4. Financiële paragraaf De totale kosten voor de ambtelijke inzet en de externe uitgaven (exclusief subsidies) bij de warmtetransitie van de bestaande stad bedragen in 2023 ongeveer € 6,8 miljoen. Hiervan is € 3,9 miljoen gedekt door Rijksmiddelen en €2,9 miljoen door de gemeentebegroting. Vanwege de inrichting van de genoemde uitvoeringsorganisatie is de verwachting dat de kosten in 2024 en verder gaan toenemen. Enerzijds betreft dit (op gebied van warmtevraagstukken bij nieuwbouw) een verschuiving van middelen. Anderzijds zijn vermoedelijk aanvullende middelen noodzakelijk. Of het laatste daadwerkelijk het geval is, wordt momenteel nog nader uitgewerkt en begin volgend jaar meegenomen in besluitvorming van de voorjaarsnota. Hiervoor zal dan een passend dekkingsvoorstel worden gedaan. Meer informatie hiervoor ontvangt u via de gebruikelijke Planning&Control-producten. Daarnaast is er nog circa € 20 miljoen ruimte beschikbaar in het gemeentelijke Klimaatfonds'*. Dit budget in het Klimaatfonds is gereserveerd voor buurtinitiatieven en huishoudens met een laag inkomen. Ad 5. Vervolgstappen Via deze brief hebben we u geïnformeerd over de warmtetransitieplannen van het college. Begin 2024 zullen we een 11° updatebrief over de voortgang van de warmtetransitie met v delen. Daarin geven we aan wat de stand van zaken is van alle 16 toegezegde acties en maatregelen die zijn opgenomen in deze Uitvoeringsagenda warmtetransitie en in hoeverre hier sprake is van benodigde 5 https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12227255/2/09012f9780a64b5o 14 https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/12770444/2/2 +Bestedingsperspectief+Klimaatfonds +2023+def Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum a1 juli 2023 Pagina 20 van 10 wijzigingen in de aanpak. Het beoogde tempo bij de warmtetransitie gaat gedurende de tijd naar verwachting steeds duidelijker worden. In de volgende brief worden zullen we hier een update van geven. Tegen die tijd verwachten we dat er meer zicht op de huidige onzekerheden is verkregen. Over de tussenresultaten van de toets die gaat worden uitgevoerd op de TVW wordt u zoals aangegeven eind 2023 apart geïnformeerd. Wij gaan in de komende periode aan de slag om de gewenste versnelling te kunnen gaan realiseren, waarbij de betaalbaarheid van de energiekosten voor bewoners een cruciaal uitgangspunt is. We voelen ons vanwege de wereldwijde klimatologische uitdagingen en de urgentie van het energiearmoede-vraagstuk gesterkt om ons hier maximaal voor in te spannen. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Z /, / Á Side Zita Pels Wethouder Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie Bijlagen 1. 10° update voortgang warmtetransitie - naar een stad zonder aardgas 2. Overzicht stand van zaken buurten 3. Memo aardgasvrij Liander/O&S 4. Cijfers per buurt Liander/O&S 5. Overzicht bestuurlijke besluitvorming, moties, schriftelijke vragen en toezeggingen Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
10
test
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Amendement Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 410 Publicatiedatum 29 april 2016 Ingekomen onder AS Ingekomen op donderdag 21 april 2016 Behandeld op donderdag 21 april 2016 Status Ingetrokken Onderwerp Amendement van het lid Van Lammeren inzake de Agenda Dieren (diervriendelijke kinderboerderijen). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Agenda Dieren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 261). Overwegende dat: — het college het SKBN-keurmerk en Boeren met beleid als uitgangspunten neemt voor het dierenwelzijn op kinderboerderijen; — binnen het SKBN-keurmerk sociale dieren geïsoleerd gehuisvest mogen worden, onbeperkte fok (vaak voor de slacht) mogelijk is, en de huisvestingeisen worden gesteld conform de minimale eisen voor productiedieren in de vee-industrie, terwijl Boeren met beleid vele malen diervriendelijker is; — het onduidelijk is wat de Agenda Dieren beoogt door beide zeer verschillende keurmerken als uitgangspunt te noemen. Besluit: in de tabel op pagina 27 in de eerste rij onder kolom “Acties” de tekst: “Voor kinderboerderijen vormen de keurmerken ten aanzien van dierenwelzijn van SKBN en Boeren met beleid het uitgangspunt”, te wijzigen in: "Alle kinderboerderijen moeten het SKBN-keurmerk dragen. Voor dierenwelzijn vormen de eisen uit Boeren met beleid het minimale vereiste” Het lid van de gemeenteraad J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
train
VN2023-022173 X Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en AZ end en Veiligheid, Handhaving en Toezicht, Communicatie, Juridische Zaken, ntwikkeling X Amsterdam Raadsaangelegenheden Voordracht voor de Commissie AZ van o2 november 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Algemene Zaken Juridische Zaken (5) Agendapunt 7 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennisnemen van de raadinformatiebrief ter afdoening van de toezegging over uitspraak Wob- verzoek erfpachtdocumenten. De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief van burgemeester Halsema ter afdoening van de toezegging (TAO-2021-000828) in de commissie Algemene Zaken van 24 juni 2021 over uitspraak Wob-verzoek erfpachtdocumenten. Wettelijke grondslag Art 169 Gemeentewet: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 1). Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Zij geven de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang (lid 3). Bestuurlijke achtergrond In de vergadering van de raadscommissie Algemene Zaken van 24 juni 2021 heeft burgemeester Halsema naar aanleiding van een vraag van het raadslid Boomsma (CDA) over een Wob-verzoek over erfpachtdocumenten toegezegd dat zij zal onderzoeken of en zo ja hoe gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke uitspraak. Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Gegenereerd: vl.3 1 VN2023-022173 % Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Grond en % Amsterdam Veiligheid, Handhaving en Toezicht, C icatie, Juridische Zak Ontwikkeling % eilignheid, Handhaving en Toezicht, Communicatie, Juridische Zaken, Raadsaangelegenheden Voordracht voor de Commissie AZ van o2 november 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Ja, toezegging TAO-2021-000828 Uitspraak Wob verzoek erfpachtdocumenten. Welke stukken treft v aan? AD2023-076216 Commissie AZ (a) Voordracht (pdf) Raadsinformatiebrief_-_afdoening_toezegging_ TAO AD2023-076215 2021-000828_20230914,.pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Grond & Ontwikkeling, Erfpacht & Uitgifte, S.L. Jonker, 06-38160471, simina.jonker@®amsterdam.nl Gegenereerd: vl.3 2
Voordracht
2
discard
Agenda Amsterdam Autoluw: emeente genda Amsterdam AUtOIUwW: ® ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken : 476 x 198x 120x In het kader van de Agenda Amsterdam Autoluw hebben in 2019 HERINRICHTING * WONINGBOUW FIETSPARKEREN in totaal 1.141 parkeerplekken een andere invulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. e dh Ei - 42% 17% 11% 86x 66x 51x MAATREGELEN BRUGGEN VERGROENING VEILIG OVERSTEKEN & KADEMUREN ® an %® NOORD SJ b d Á 8% 6% 4% 37x 33x 22x OV: DOORSTROMING & FIETSINFRA TOURINGCARHALTE TOEGANKELIJKE HALTES AN rs Ze ee C / | ee El / Cn e— 3% 3% 2% 23x 16x 13x MEER LOOPRUIMTE AFVALCONTAINERS RAIN-PROOF ® « A | / rn 2% 1% 1% Ambitie Ae Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: © © % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Centrum hebben in 2019 246 parkeerplekken een andere invulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt ee . . . ’ weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. ANS EUS 35% MAATREGELEN 26% HERINRICHTING * BRUGGEN & KADEMUREN Amstel oostzijde [| Recht boomssloot Eilandenboulevard Leidsekade Elandsstraat Singel Westerdokskade tussen Ruijter- 4 Ve Nieuwe Herengracht kade en Haarlemmer Houttuinen X Hi Prinsengracht 5 . Ed Ì 5 WAN M M NN Sn Ë 9,5% X FIETSINFRA 15,5% VEILIG OVERSTEKEN ° ‚ . Ventweg fietspad Prins Hen- nd Rozengracht . : 7 jn . drikkade oost tussen Amrâth en / Verbeteren kruising Marnixstraat Kalkplei - Elandsgracht voor fiet angle 8 Za andsgracht voor fiets en J\ nd 9 y ok) voetgangers . / ú, _e S MN | a”, es ® KA ee \ 8 5 3,5% X MEER LOOPRUIMTE Á 9% FIETSPARKEREN Toegang woonboot Nicolaas Ad Si Leidsebuurt Witsenkade \ EN ES Oudezijds Achterburgwal Scooterparkeren Beursstraat ( Kzal á Oudezijds Voorburgwal Laadlosplekken Beursstraat eN Staalstraat omgeving E en f u al NN SS 1,5% X VERGROENING bmm | Oudezijds Voorburgwal Kloveniersburgwal Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: © ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel West hebben in 2019 313 parkeerplekken een andere invulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt e weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. A ff ZA 71% HERINRICHTING * 14,7% FIETSPARKEREN Bellamybuurt Admiraal de Ruyterweg Bos en Lommerplantsoen Bilderdijkstraat Bosleeuw midden Da Costakade De Nieuwe Liefde Frederik Hendrikbuurt Jan Pieter Heijestraat Nieuwpoortstraat Karel Doormanstraat Robert Scottbuurt Kinkerstraat Nieuwpoortkade Orteliuskade Ter Haarstraat nd e Van Bossestraat EA Kz sle Tee 5 Van Speijkstraat JEN 6 S— ie} B u zn En 12% OV: DOORSTROMING & 1 V yi TOEGANKELIJKE HALTES Nieuwe haltes tram 7 Postjeweg-Hoofd- / weg Investeringsagenda OV Hoofdweg 2% FIETSINFRA Investeringsagenda OV Postjesweg Fietsstrook Admiraal de Ruijter- GP weg-Haarlemmerweg Ean ® Ez EDE zen ‚© y \ zen < N 4 0,3% MEER LOOPRUIMTE 20 Verbeteren toegang woning van 6 Oldenbarneveldtstraat Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: e e % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Zuid hebben in 2019 122 parkeerplekken een andere invulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. ZA . s CS nà rf 43% FIETSPARKEREN 22% HERINRICHTING * le vd Helstraat Hobbemakade Beethovenstraat Cornelis Schuytplein Kz Cornelis Troostplein Kz Gabriel Metsustraat 0 h 210 Gerard Doustraat Kn W2 Kn AN Govert Flinckstraat EA ej Jan van Goyenkade ix, Topaasstraat 4 10,5% VEILIG OVERSTEKEN f 2 2 Cornelis Krusemanstraat . Koninginneweg Kzal y, Lairessestraat a Ke 1 18 10,5% MEER LOOPRUIMTE C Stoep laadlosplekken Van der Boechorststraat gen 10,5% RAIN-PROOF mn B Rooseveltlaan/Waalstraat (kruis- N . punt) 3,5% FIETSINFRA Koninginneweg Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw Agenda Amsterdam Autoluw: emeente genda Amsterdam AUtOIUwW: © ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Oost hebben in 2019 111 parkeerplekken een andere invulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. î ‚ e S uk se, TÀ f 56% VERGROENING 44% HERINRICHTING * Verdubbeling Oosterpark (na Eerste Oosterparkstraat verbouw hotel) JM van der Meylaan Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: © ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Noord hebben in 2019 127 parkeerplekken een andere invulling @ gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast wordt . T weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. A f 87,5% HERINRICHTING * 12,5% AFVALCONTAINERS Asterweggebied Banne Noordwest Plan van Gool Elzenhagen Noord Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: © ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Nieuw-West hebben in 2019 222 parkeerplekken een andere in- vulling gekregen en zijn dus niet meer beschikbaar om te parkeren. Hiernaast | wordt weergegeven hoe de vrijgekomen ruimte nu benut wordt. P e me 89% WONINGBOUW 10% TOURINGCARHALTE Zelfbouwkavels Sloterweg B Piarcoplein @ (Am ú P 1% HERINRICHTING * Derkinderenstraat Wy. Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw > < Gemeente Agenda Amsterdam Autoluw: ® ® % Amsterdam Meer ruimte, minder parkeervakken In stadsdeel Zuidoost zijn, voor zover bekend, in 2019 geen parkeerplekken opgeheven. Voor alle stadsdelen is de data opgenomen zoals bekend op 4 februari 2020. Deze infographic is een visuele, versimpelde weergave van de rapportage Agenda Amsterdam Autoluw. * De categorie Herinrichting is een cluster van nieuwe bestemmingen; meer ruimte voor bewoners, voetgangers, spelende kinderen en groen. Kijk voor meer informatie en maatregelen op www.amsterdam.nl/autoluw Gemeente Amsterdam Colofon Uitgave: Gemeente Amsterdam, Verkeer & Openbare Ruimte (V&OR) Rapportage Agenda Amsterdam Autoluw, februari 2020 Databron: V&OR, Programma Autoluw (PUMA) Tekst: studio lucy & claire Informatieregie -design: studio lucy & claire Stadskaarten: Cartostudio Meer informatie: Gemeente Amsterdam, Verkeer & Openbare Ruimte (V&OR) Postbus 95089, 1090 HB Amsterdam Telefoon 14020 www.amsterdam.nl/autoluw Copyright: Gemeente Amsterdam, Verkeer & Openbare Ruimte
Onderzoeksrapport
9
test
VN2022-030492 X Gemeente Raadscommissie voor Financiën, Lucht en Zeehaven, Bedrijfsvoering, F K D Directie Middelen Amsterdam Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Deelnemingen, Lokale Media, % ICT en Digitale Stad, Kunst en Cultuur, Evenementen, Diversiteit en % Antidiscriminatiebeleid Voordracht voor de Commissie FKD van 13 oktober 2022 Ter advisering aan de raad Portefeuille Financiën Agendapunt 3 Datum besluit College van B en W 23 september 2022 Onderwerp De Begroting 2023 De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht Begroting 2023. Wettelijke grondslag Gemeentewet, artikel 190, lid 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad de begroting van de gemeente ter vaststelling aan. Gemeentewet, artikel 191, lid 1. De raad stelt de begroting vast in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft. Gemeentewet, artikel 191, lid 2. Het college zendt de door de raad vastgestelde begroting voor 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde staten. Bestuurlijke achtergrond Op 22 september 2022 is de Begroting 2023 van de gemeente Amsterdam aangeboden. De Begroting 2023 wordt op 14, 12 en 13 oktober en op 1 november behandeld in de raadscommissies en op 9 november in de raad. Om te voldoen aan artikel 191 van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de vastgestelde begroting vóór 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde staten moet worden gezonden, wordt een besluit tot vaststelling van de gemeentelijke begroting voorgelegd. Deze datum is medebepalend voor de beslissing van de gedeputeerde staten om repressief (en geen preventief) toezicht uit te oefenen. De Begroting 2023 bevat de voor de raad relevante financiële en beleidsinhoudelijke informatie. De vast te stellen begroting bestaat uit: e De bestuurlijke en financiële hoofdlijnen van de Begroting 2023. e De programmabegroting ingedeeld naar op de gemeente Amsterdam toegesneden programmaonderdelen met de daaraan verbonden baten en lasten. * De verplichte paragrafen volgend uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De Begroting 2023 is één begroting voor de hele gemeente. De bijdrage van de bestuurscommissies is geïntegreerd in de verschillende programmaonderdelen. Reden bespreking Zie raadsvoordracht. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.19 1 VN2022-030492 % Gemeente Raadscommissie voor Financiën, Lucht en Zeehaven, Bedrijfsvoering, F K D i i i msterdam Directie Middelen % Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Deelnemingen, Lokale Media, ICT en Digitale Stad, Kunst en Cultuur, Evenementen, Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid Voordracht voor de Commissie FKD van 13 oktober 2022 Ter advisering aan de raad Niet van toepassing. Geheimhouding Niet van toepassing. Uitgenodigde andere raadscommissies De Begroting 2023 wordt in alle raadscommissies behandeld. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Motie 726.21. Zie raadsvoordracht. Welke stukken treft v aan? AD2022-088044 Bijlage 1 Begroting 2023.pdf (pdf) AD2022-088045 Bijlage 2 Doelenboom Begroting 2023.pdf (pdf) AD2022-08804,6 | Bijlage 3 Bijlage projectenportfolio Begroting 2023.pdf (pdf) AD2022-088047 Bijlage 4 Wijzigingen Paspoorten Reserves. pdf (pdf) AD2022-088038 Commissie FKD Voordracht (pdf) AD2022-088090 | Gemeenteraad Voordracht Begroting 2023.pdf (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) DMC, Arjan Langeveld, 06-14,824996, arjan. [email protected] DMC, Ella Krommendijk, 06-39268596, ella.krommendijk@&amsterdam.nl DMC, Jurjen Bakker, 06-55211381, [email protected] Gegenereerd: vl.19 2
Voordracht
2
train
VN2021-013024 N% Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O Sg ijengd en Amsterdam Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, x Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van 23 juni 2021 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Onderwijs Agendapunt 7 Datum besluit n.v.t. n.v.t. Onderwerp Uitslag Centrale Loting & Matching 2021 De commissie wordt gevraagd Kennisnemen van de raadsinformatiebrief over de uitslag van de Centrale Loting & Matching 2021. Op 8 april 2021 hebben alle ouders die hun kind op een school voor voorgezet onderwijs in Amsterdam hebben aangemeld, gehoord op welke school hun kind geplaatst is. In de bijlage treft u de brief van de wethouder Onderwijs en het gelijktijdig gepubliceerde persbericht van OSVO over deze uitslag aan, met als belangrijkste punten: e de vitkomst van de Centrale Loting & Matching 2021; e wijzigingen in het proces Centrale Loting & Matching 2021 vanwege de coronamaatregelen; * evaluatie procedure 2021 en procedure 2022. Wettelijke grondslag Gemeentewet art.169, actieve informatieplicht college naar gemeenteraad Gemeentewet art. 160, uitvoering door college van door raad vastgestelde kaders Bestuurlijke achtergrond nvt. Reden bespreking Op verzoek van het lid Marttin (VVD): De uitslagen van de Centrale Loting & Matching zijn helaas een jaarlijks terugkerend gespreksonderwerp dat de aandacht van de gemeenteraad behoeft, want door de jaren heen worden er telkens minder leerlingen geplaatst op hun eerste voorkeursschool. In andere grote steden wordt een veel hoger percentage leerlingen op hun eerste voorkeursschool geplaatst. Het kan en moet dus anders in Amsterdam. De VVD wil hierover in gesprek met de woordvoerders Onderwijs en de wethouder Onderwijs. Ook wil de VVD vernemen welke oplossingen er worden gezocht voor leerlingen die dit jaar buiten de boot lijken komen te vallen. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Gegenereerd: vl.3 1 VN2021-013024 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI Onderwijs jeugden 9 Amsterdam - zorg % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van 23 juni 2021 Ter bespreking en ter kennisneming Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Welke stukken treft v aan? AD2021-04,6876 Commissie WIO (1) Voordracht (pdf) AD2021-04,6874 Persbericht OSVO Centrale loting en matching 2021 def.pdf (pdf) AD2021-04,6875 Raadsbrief Uitslag Loting Matching 2021.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) OJZD, team vo/mbo, Vera Lentjes, 06-39002444, [email protected] Gegenereerd: vl.3 2
Voordracht
2
train
x Gemeente Amsterdam Stadsdeel West > Directie Strategie en beleidsrealisatie Afdeling Ruimtelijk Ordening en grondzaken Besluit hogere waarden Wet geluidhinder wijzigingsplan “1° wijziging Augustinuspoort” u BATS Organisatie Stadsdeel West Directie Strategie en beleidsrealisatie Afdeling Ruimtelijke ordening en grondzaken Datum 1 juli 2014 Planstatus ontwerpwijzigingsplan Besluit hogere waarden Wet geluidhinder wijzigingsplan “1e wijziging Augustinuspoort” Besluit hogere waarden Wet geluidhinder wijzigingsplan “1e wijziging Augustinuspoort” TOELICHTING Inleiding De Wet geluidhinder geeft aan welke geluidsbelasting aanvaardbaar is. Deze normen moeten bij het opstellen van een wijzigingsplan in acht worden genomen. Indien de voorkeurswaarden worden overschreden en geluidbeperkende maatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid om hogere grenswaarden vast te stellen. Stadsdeel West en de ontwikkelaar Verbakel en Claassens ontwikkelen in gezamenlijkheid een nieuw wijzigingsplan voor de voormalige Augustinusschool. Dit gebouw ligt aan de oostkant van het Rembrandtpark, net ten noorden van de Postjesweg. Het plangebied van het wijzigingsplan wordt begrensd door de Van Middellandtstraat in het noorden, de Orteliusstraat in het oosten, het Broederhuis aan de Postjesweg in het zuiden en de Orteliuskade en het Rembrandtpark in het westen. Inhoudelijke overwegingen Het wijzigingsplan is opgesteld ten behoeve van de transformatie van de voormalige Augustinusschool en voorziet onder andere in de ontwikkeling van 30 nieuwe woningen. Dit zijn geluidgevoelige bestemmingen. De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidbelasting voor de geluidbelasting op de buitengevel en binnen in geluidgevoelige bestemmingen. 1. Akoestisch onderzoek In het akoestisch onderzoek is de geluidcontour van de Postjesweg in kaart gebracht. Deze binnenstedelijke weg is de enige geluidsbron die van invloed is op de geluidbelasting van de nieuw te bouwen woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op 3 meetpunten overschreden. De maximale ontheffingswaarde ten gevolge van het verkeer op de Postjesweg (63 dB) wordt nergens overschreden. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn samengevat in tabel 1. Tabel 1. weergave hogere waarde Gevel Postjesweg „Zuidgevel meetpunt 001____5OdB ____ „Qostgevel meetpunt 005 _____52dB „Oostgevel meetpunt 006 ___49 dB 2. Geluidbeperkende maatregelen Het treffen van geluidbeperkende maatregelen kan de berekende geluidbelasting verlagen. Allereerst wordt gekeken naar bronmaatregelen gevolgd door overdrachtsmaatregelen en als laatste ontvangermaatregelen. Door het toepassen van bronmaatregelen zoals het terugdringen van de verkeersintensiteit en het verlagen van de maximum snelheid ter plaatse van de doorgaande Postjesweg, kan de geluidbelasting verlaagd worden. Dit stuit echter op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard; Om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde dient een reductie van 3 dB te worden bewerkstelligd. De kosten voor het toepassen van een stiller wegdek (€90.000 voor 150 meter) stuiten, in relatie tot de te behalen reductie, op overwegende bezwaren van financiële aard. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen door het plaatsen van een scherm of een wal op de Postjesweg stuit op bezwaren van stedebouwkundige en financiële aard. 3. Cumulatie De geluidbelasting wordt veroorzaakt door één geluidsbron, de Postjesweg. Zodoende is er geen sprake van cumulatie. 2 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder wijzigingsplan “1e wijziging Augustinuspoort” Het akoestisch onderzoek herontwikkeling schoolgebouwen Orteliusstraat 15 en Orteliuskade 5 is aan het TAVGA voorgelegd op 11 juni 2014. Het TAVGA is akkoord aangezien het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en het Amsterdams geluidbeleid. Procedure Het ontwerpbesluit tot vaststelling van de navolgende hogere waarden voor het wegverkeerslawaai zoals bedoeld in de Wet geluidhinder heeft met ingang van … PM … … tegelijk met het ontwerpwijzigingsplan “1° wijziging Augustinuspoort” gedurende een periode van zes weken ter visie gelegen. Er zijn gedurende deze periode … PM …. wel / geen … zienswijzen ingediend. BESLUIT Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben besloten in te stemmen met het voorliggend besluit tot de vaststelling van de navolgende hogere waarden voor het wegverkeerslawaai zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Deze hogere grenswaarden worden vastgesteld voor de te realiseren woningen die volgens het wijzigingsplan “1° wijziging Augustinuspoort” mogelijk zijn. Blok- Locatie/ Functie Bron Hogere nummer __| bestemming waarde in dB Gemengd — 2 Postjesweg Kadastrale gegevens Sloten: STNO2 D 05164 3
Besluit
3
train
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 6 april 2023 Portefeuille(s) Onderwijs Portefeuillehouder(s): Marjolein Moorman Behandeld door OJZ [email protected] Onderwerp Uitslag Centrale Loting en Matching 2023 Geachte leden van de gemeenteraad, Vandaag is de uitslag van de Centrale Loting en Matching bekend gemaakt. Dit is ieder jaar een spannend moment voor de leerlingen uit groep 8 en hun ouders. Alle leerlingen die meededen aan de Centrale Loting en Matching hebben vandaag te horen gekregen op welke middelbare school zij zijn geplaatst. Ik hoop dat de meeste ouders en leerlingen blij zijn met de school van plaatsing. We weten echter ook dat er ieder jaar een groep leerlingen is die helaas in eerste instantie minder tevreden is, omdat zij laag op hun voorkeurslijst zijn geplaatst. Leerlingen die op plek 9 tot en met 12 zijn geplaatst, hebben de uitslag vandaag al eerder telefonisch te horen gekregen van Stichting ELK. Voor deze leerlingen wordt vaak een extra kennismaking met de school van plaatsing georganiseerd. In deze raadsinformatiebrief informeer ik u nader over de uitslag van de Centrale Loting en Matching 2023. Uitslag Centrale Loting en Matching 2023 Het OSVO heeft de Centrale Loting en Matching weer uitgevoerd op dezelfde manier als vorig jaar“. De Centrale Loting en Matching bestaat uit een proefmatching, een eerste ronde en een tweede ronde. Vandaag is de uitslag van de eerste ronde bekend gemaakt. Dit jaar deden 7.779 leerlingen mee aan de Centrale Loting en Matching. In totaal zijn er voor de Centrale Loting en Matching 9.837 plekken beschikbaar gesteld in het Amsterdamse voortgezet onderwijs. 78.40 % van de leerlingen is op de eerste voorkeur, 93.70% binnen de top-3 en 97.67% binnen de top-5 geplaatst. Op plek g, 10, 11 en 12 zijn in totaal 27 leerlingen geplaatst. Onderstaand vindt u een overzicht van de plaatsingen per voorkeur en de bijbehorende percentages. Uit de resultaten blijkt dat alle leerlingen in hun top-1o zijn geplaatst, op één leerling na, die op plek a1 is geplaatst. Omdat het hier slechts één leerling betreft, heb ik bij het OSVO aangegeven dat ik verwacht dat zij voor deze ene leerling handmatig een oplossing vinden, zodat alle leerlingen in de top-10 worden geplaatst. * Voor meer informatie over het proces zie de Kernprocedure 2023 Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 6 april 2023 Pagina 2 van 3 | Voorkeur | Aantal |Percentage |Cumulatiefaantal | Cumulatief percentage _Ongeplaatst |0 _ [|00% | 6 |& |o78% [769 184% 8130 [03% [7752 19965% 96 |o2% 17768 [998% | 2e jo |oo% [779 [100% | Procedure Centrale Loting en Matching Net als vorig jaar is er gewerkt met een plaatsingsgarantie en staartverbeteringsprocedure met als doel een optimalisering van de uitslag. Hiervoor is per school 4% extra capaciteit vrijgemaakt bovenop de vastgestelde capaciteit? Dit heet ook wel de flexibele schil. Dit schooljaar is nog gebruik gemaakt van de voorrangsregeling voor leerlingen afkomstig van een dalton-, montessori- of vrije school in het basisonderwijs. Zij krijgen voorrang wanneer zij zich hebben aangemeld op een middelbare school die hetzelfde type onderwijs biedt, en zij deze school als eerste voorkeur hebben opgegeven. Zoals het OSVO3 heeft aangekondigd, was dit het laatste schooljaar dat deze voorrangsregels worden toegepast. Tijdens de proefmatching wordt een proef gedraaid met het systeem om te kijken of het systeem technisch in orde is. Ook worden naar aanleiding van de proefmatching drie soorten adviezen gegeven aan de schoolbesturen met als doel de uitslag te optimaliseren. De drie adviezen hebben betrekking op 1) bordjes verhangen; 2) het vergroten van de capaciteit; en 3) het volledig inzetten van de flexibele schil. Als een school het advies krijgt om bordjes te verhangen, wordt een school geadviseerd om binnen hun eigen capaciteitsgroepen (aantal leerlingen per niveau) de capaciteit aan te passen. Zo kan bijvoorbeeld aan een school die havo en vwo aanbiedt en meer vwo dan havo aanmeldingen heeft, worden gevraagd om de resterende havo capaciteit beschikbaar te stellen voor het vwo. Het tweede en derde advies hebben betrekking op het vergroten van de capaciteit. Bij het tweede advies worden scholen geadviseerd om de capaciteit te verruimen. Het gaat hier om scholen met een grote reservelijst en bij wie bordjes verhangen geen optie is. Bij het derde advies wordt aan scholen het advies gegeven om hun volledige capaciteit plus 4% flexibele schil beschikbaar te stellen voor de Centrale Loting en Matching. Indien een schoolbestuur akkoord gaat met het advies, wordt de aanpassing meegenomen voor de eerste ronde van de Centrale Loting en Matching. Leerlingen die mee willen doen met de tweede ronde van de Centrale Loting en Matching kunnen zich inschrijven tussen 7 en 11 april. De uitslag van de tweede ronde wordt bekend gemaakt op 13 2 Zie lijst capaciteit per brugklas op de website van het OSVO 3 Zie persbericht ‘Voorrangsregels VO verdwijnen m.i.v. schooljaar 2024/2025 (leerlingen groep 7)’ Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 6 april 2023 Pagina 3 van 3 april. De reservelijsten worden gehanteerd tot en met de laatste dag van de zomervakantie. Leerlingen en ouders die vragen of opmerkingen hebben over de uitslag kunnen contact opnemen met Stichting ELK. Dit kan tot en met 26 april telefonisch, daarna zijn zij via mail bereikbaar. Vergelijking resultaten 2023 en vorige jaren ee [222 |z| 78,40% 75,3% [5987 | 76,82% 93,70% 91,59% 91,63% 97,67% [7598 | 96,23% [7644 | 96,79% Buiten top-5 3,77% Niet geplaatst 9,00% jo |ooo% |o |o0% |2 Plek 9 t/m 12 Totaal aantalleerlingen | _____ [7779 | _____|7943 | 17978 Als we de uitslag van dit jaar vergelijken met de uitslag van vorig jaar, zien we dat er sprake is van een verbetering. Er zijn meer leerlingen op hun eerste voorkeur, binnen hun top-3 en binnen hun top-5 geplaatst. Ook zien we een afname van het aantal leerlingen dat geplaatst is op plek g tot en met 12. Ten opzichte van vorig jaar doen er 164, minder leerlingen mee aan de Centrale Loting en Matching. Tenslotte De Centrale Loting en Matching is ieder jaar weer een spannend moment voor ongeveer 8.000 leerlingen in de stad. Het OSVO heeft de afgelopen jaren hard gewerkt om het systeem achter de Centrale Loting en Matching verder te optimaliseren. Ik vind het belangrijk dat we de Centrale Loting en Matching en de Kernprocedure in zijn geheel blijven evalveren. Dit jaar worden ook weer een beschrijvende analyse en tevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Deze geven meer inzicht in en duiding aan hoe de Kernprocedure en de Centrale Loting en Matching dit jaar zijn verlopen. Naar verwachting worden deze stukken na de zomer met de raad gedeeld. Ik wil de leerlingen in Amsterdam succes wensen met hun overstap naar de middelbare school en ik wens iedereen veel plezier en een fijne tijd toe op één van de mooie middelbare scholen in onze stad. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, 4 Ed SS = Marjolein Moorman Wethouder Onderwijs Bijlage 1. Persbericht OSVO uitslag Centrale Loting en Matching 2023 Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
3
val
Bezoekedres XX Gemeente Amsterdam Pieter Calandlaan 1 . Amsterdam Stadsdeel Nieuw-West Postbus 90460 2x 1006 BL Amsterdam Telefoon 14 020 www.nieuwwest.amsterdam.nl NV Korte Afsprakenlijst Soort vergadering Vergadering commissie B Datum 8 januari 2014 Tijd 19.30 — 22.45 uur locatie Raadzaal voorzitter Mw. L. C. Ramsahai Commissiegriffier Dhr. L. Winnips Aanwezig raadsleden Mw. C. Donk (SP), dhr. J. Engel (TVA), dhr. P. L.G. van Grol(VVD), dhr. P. Harkema (BNWB81), dhr. J. H. Mirck (D66), dhr. P. Moerman (BNW81), dhr. H. Mulder (D66), dhr. M. Tromp (VVD), dhr. A. Turgut (GroenLinks), dhr. E‚R. Vos (PvdA), mw. M.G.L. Zijlstra(PvdA) Aanwezige buitengewoon mw. A. Schuddebeurs (CDA, dhr. H. Staphorsius (GroenLinks), dhr. J. M. van commissieleden Zandbergen (CDA). Aanwezig leden DB Dhr. A. Baâdoud (PvdA), Mw. E. Verdonk (PvdA), dhr. P. De Wilt (GroenLinks). 1. Opening/agendavaststelling Het onderwerp Activering Reserve Vastgoed is verplaatst naar de commissie A. 2. Mededelingen Geen mededelingen. 3. Commissiegebonden Actualiteiten De heer Turgut (GroenLinks) heeft een actualiteit ingediend over vuurwerkoverlast. Portefeuillehouder Verdonk beantwoordt de vragen en zegt toe om de raad een terugkoppeling te geven als het onderwerp is besproken in het portefeuillehoudersoverleg. Ze zegt tevens toe de vraag uit te zetten over de schade en het aantal jongeren in Nieuw- West ten opzichte van andere stadsdelen. 4. Evenementenbeleid Stadsdeel Nieuw-West 2014 Portefeuillehouder De Wilt zegt toe om: e Nate gaan of wat hij heeft gezegd over de verhouding DCB's en DBA's, correct is e Een beslisboom op te sturen over markten en braderieën e De passage over “dubbel op bezoek” te schrappen e Nate gaan of de tabel op blz. 15 correct is e De link naar de nota van de Centrale Stad op te sturen e Eventueel de namen van de indieners van de zienswijzen op te sturen e Het woord “pendant” te vervangen door “evenknie”. e De dubbele alinea te verwijderen 8 januari 2014 Gemeente Amsterdam Stadsdeel Nieuw-West Pagina 2 van 2 5. Sluiting De voorzitter sluit om 22.45 uur de vergadering. Deze vergadering is integraal na te zien en te beluisteren op https://www.raadsinformatienieuwwest.nl/Vergaderingen/Raadscommissie-B/2014/8- januari/19:30 2
Actualiteit
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Schriftelijke vragen Jaar 2021 Nummer 87 Datum indiening 19 oktober 2020 Datum akkoord 23 maart 2021 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Ceder inzake het promoten van online hulpverlening voor minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Uit onderzoek blijkt dat minderjarige meiden die seksueel vitgebuit worden het lastigst zijn om te bereiken en hulp te verlenen. Zij blijven vaak buiten beeld. Online hulpverlening blijkt daar enige uitkomst in te bieden. Via de online hulpverleningstool Chat met Fier kwamen er in 2019 299 meldingen binnen van meisjes en vrouwen die seksueel uitgebuit werden. De gemiddelde leeftijd van deze slachtoffers is 17,7 jaar en meer dan een kwart was zelfs jonger dan 15 jaar“. Het gaat dus grotendeels om minderjarige slachtoffers die bereikt worden met deze chat. Volgens de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zijn er naar schatting ongeveer 1300 minderjarige meisjes die seksueel vitgebuit worden in Nederland en is deze groep van alle slachtoffers van seksuele uitbuiting het meest buiten beeld. Ongeveer 2 tot 3% van de minderjarige slachtoffers is in beeld volgens de Nationaal Rapporteur. De fractie van de ChristenUnie vindt het hoopgevend dat door middel van deze online hulpverleningstool toch een groter percentage in beeld komt dan normaal gesproken en daardoor hulp geboden kan worden. Toch blijft de fractie van de ChristenUnie zich ernstig zorgen maken over de genoemde aantallen en wil zij dat Amsterdam voorop loopt als het gaat om het opsporen van minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting. Gezien het vorenstaande heeft het lid Ceder, namens de fractie van de ChristenUnie, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. /shetcollege op de hoogte van het rapport van CKM Fier 'De onzichtbare slachtoffers van mensenhandel ín 2019’? En van de resultaten van de online hulpverleningstool Chat met Fier? Antwoord: Het college is op de hoogte van het rapport en de resultaten van de onlinetool hulpverleningstool Chat van Fier. In contact komen met minderjarige slachtoffers van mensenhandel is lastig. In het rapport van het Centrum tegen Kindermishandeling en Mensenhandel dat is gelieerd aan Fier wordt verwezen naar het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen van 2018 waarin dat werd * https://www.ckm-fier.nl/nieuws-en-publicaties/het-is-mogelijk-om-de-grootste-en-meest-onzichtbare- groep-slachtoffers-mensenhandel-te-bereiken/1 1 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam Nummer 87 Gemeenteraad R Datum 23 maart 2021 Schriftelijke vragen, maandag 19 oktober 2020 aangegeven. Slachtoffers die niet bekend zijn kunnen niet de bescherming en zorg krijgen die ze nodig hebben en mensenhandelaren dus niet worden vervolgd. Chats kunnen een geschikt medium zijn om in contact te komen met (potentiële) slachtoffers van deze vorm van mensenhandel, het onderzoek van Fier laat dat zien. In veel gevallen vertellen de slachtoffers in de chat voor de eerste keer wat hen is overkomen (first disclosure). Chats zijn dus belangrijk, ook al zijn de aantallen nog laag in verhouding tot de frequentie waarin seksuele uitbuiting naar verwachting voorkomt. Andere locaties om in contact te komen met de doelgroep zijn de scholen, jongerenwerk en informele netwerken die actief zijn in of nabij de doelgroep. Amsterdam investeert in een anonieme chat; deze wordt georganiseerd door Opido (Lewvel). Opido heeft in coronatijd de chattijden kunnen verruimen en is nu 24 uur per week in de lucht. Sommige scholen verwijzen op hun site naar Opido. Verder verspreidt Opido informatie om jongeren in Amsterdam goed te bereiken, bijvoorbeeld via instagram, facebook, etc. Amsterdam vindt het van groot belang dat er een punt is waar jongeren terecht kunnen voor hun hulpvragen en dat er een samenhangend aanbod is. De aanpak van problematiek rond ronselaars (‘loverboys’) is een speerpunt. Zowel in de ontwikkeltrajecten als in de praktijk wordt uitstekend samengewerkt met alle partners die te maken hebben met de thema's rondom seksualiteit In Amsterdam is een keten van zorg aanwezig. — Eris voorlichting op scholen, Opido en de GGD hebben een gezamenlijke leerlijn opgesteld met: ‘sexting&grooming’, ‘lang leve de liefde’ en ‘liefde is’. — _ Ambulante hulp is voor kinderen die dat nodig hebben beschikbaar — Eris een ruim aanbod aan voorlichting en training aan professionals. — _ Als kinderen{jongeren in afhankelijkheidsrelaties of mensenhandel terecht zijn gekomen is er zeer intensieve ambulante hulp (Nova) beschikbaar — Residentieel is er een crisiscentrum speciaal voor meisjes die met deze problematiek te maken hebben. Ook is er specialistisch behandelcentrum Ping voor zowel open als gesloten behandeling. Sinds kort is er een samenwerkingsverband tussen Opido (Lewvel) en HVO/Quverido genaamd ‘het collegtief”. Vanuit het collegtief wordt informatie, voorlichting, ondersteuning, trainingen en opvang geboden voor zowel 18- als 18+. Op deze manier kan nog effectiever duurzame hulp worden geboden op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag t/m mensenhandel. De (gevolgen van deze) problematiek speelt vaak nog jaren na het 18° jaar continuïteit in de hulp is daarom van groot belang. 2. /shetcollege op de hoogte van hoe de gemeente Amsterdam minderjarige slachtoffers opspoort en hulp verleent? Gebeurt dit opsporen proactief? Kan het college een toelichting geven? Antwoord: De Ouder- en Kindteams (en ook de specifieke OKT’s voor het MBO) zijn alert op signalen die duiden op mensenhandel/loverboyproblematiek of problematiek die daarmee samenhangt. Datzelfde geldt voor de gecertificeerde instellingen. Ook het jongerenwerk en andere organisaties die met jongeren werken binnen de sociale basis zijn belangrijke signalerende partijen. Zij worden hierin getraind en staan in contact met het OKT en/of doen melding bij Veilig Thuis bij vermoedens van slachtofferschap. 2 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam Nummer _ 87 Gemeenteraad R Datum 23 maart 2021 Schriftelijke vragen, maandag 19 oktober 2020 Veilig thuis is de plek waar iedereen terecht kan met vragen en voor adviezen en meldingen van huiselijk geweld en Kindermishandeling. Daaronder vallen ook de slachtoffers van mensenhandel en loverboys. Medewerkers van Veilig Thuis worden hier specifiek op getraind. Ook bestaat er in Amsterdam een casuïstiekoverleg mensenhandel, waarop voornamelijk casussen met minderjarigen aan de orde komen. Dankzij een hiervoor opgesteld convenant kunnen zorgpartijen en politie met elkaar informatie uitwisselen over casussen waarin dit probleem speelt, met als doel gezamenlijk te kunnen werken aan zowel hulpverlening aan slachtoffers als vervolging van daders. Ook het OM en de advocatuur zijn bij het overleg aanwezig. Het belang van dit overleg is dat er aandacht is voor de noodzakelijke hulp en tevens informatie beschikbaar komt over (potentiële) daders. Die informatie kan ook verder binnen het strafrechtelijk apparaat worden verwerkt en benut. 3. Om meer minderjarige meiden te bereiken is het belangrijk dat online hulpverlening bekend ís. ls het college bereid onder andere de online hulpverleningstool Chat met Fier te promoten door middel van bijvoorbeeld een campagne en/of op de website van de gemeente? En scholen en (hulpverlenings-)instanties die met minderjarige meiden werken hierop te attenderen? Antwoord: Fier is een instelling met veel expertise, waar de gemeente Amsterdam contact mee heeft gehad, onder andere over hun chatfunctie. Er zullen mogelijk ook Amsterdamse jongeren gebruik van maken, maar voor zover bekend zijn vanuit deze chatfunctie nooit Amsterdamse jongeren/burgers doorverwezen naar Amsterdamse organisaties voor hulp of begeleiding. Daarom zet Amsterdam in op haar eigen ondersteuningsstructuur. Op veel scholen in Amsterdam worden in opdracht van de gemeente voorlichtingslessen verzorgd, zowel op PO- als VO-scholen. Zowel voor de kinderen/jongeren als de docenten en ouders. Het gaat over gezonde seksualiteit, over seksueel grensoverschrijdend gedrag, over seksueel geweld en over uitbuiting (mensenhandel). Verder zijn er op een aantal scholen spreekuren, zodat jongeren laagdrempelig binnen kunnen lopen om zaken te bespreken. Al deze activiteiten vinden plaats met als doel dat de Amsterdamse kinderen/jongeren veilig seksueel volwassen kunnen worden. Ook in Amsterdam zijn er op diverse manieren mogelijkheden voor online contacten en chats. Het voordeel van lokale organisaties is dat gemakkelijker kan worden geschakeld naar (fysieke) hulpverlening als dat noodzakelijk is. Naast de eerdergenoemde chatfunctie van Opido zijn er anderen, zoals: 1. Sinds 25 mei 2020 biedt Veilig Thuis ook een chatfunctie, net als de andere 25 Veilig Thuis organisaties in Nederland. Het chatten kan anoniem. De openingstijden zijn onlangs uitgebreid naar werkdagen van g tot 22 uur. 2. Jongerenwerkorganisaties hebben (vooral sinds corona) online veel contact met meiden. Voor jongerenwerkers is de online wereld een vindplek, waar zij contact maken met jongeren. Hen begeleiden bij het volwassen worden. En ook online pikken zij signalen op als er hulp nodig is. Sinds februari is het online platform Young Originals opgericht, waar jongeren terecht kunnen voor coaching als zij ergens in vastlopen (werk, stage, school, thuissituatie) in de coronacrisis. Het jongerenwerk staat in goede verbinding met hulpverlening. 3 Jaar 2021 Gemeente Amsterdam R Nummer 87 Gemeenteraad Datum 23 maart 2021 Schriftelijke vragen, maandag 19 oktober 2020 3. Uptalk is een online platform waar jongeren die worstelen met hun gevoelens tijdens de coronacrisis laagdrempelig preventieve jeugdhulp krijgen. 4. Erzijn ook kleinere organisaties zoals Besma, Girls Forward, NisaaNisa en Elance, die zich specifiek richten op meiden en die veel contactmogelijkheden bieden. Zij zijn vaak lokaal geworteld, kennen de doelgroep goed, zijn laagdrempelig en weten goed aan te sluiten bij de behoeften van de meiden. 5. Daarnaast heeft de landelijke kindertelefoon een chatfunctie. Het college vindt het van belang dat cliënten met dit soort ervaringen zoveel mogelijkheid in de eigen omgeving worden opgevangen. De preventieve structuur is een goede basis waarmee we veel (potentiele) slachtoffers bereiken. Zoals hierboven weergegeven zijn daarin verschillende vormen van aanbod en informatieverstrekking, die we in Amsterdam hebben ontwikkeld rond mishandeling, seksueel en huiselijk geweld en seksuele uitbuiting (mensenhandel). Een specifieke voorlichting over de hulpverleningstool Chat met Fier ligt daarom niet voor de hand. Wel is het van belang dat veel bekendheid wordt gegeven aan manieren om digitaal, telefonisch of fysiek hulp te krijgen. Binnen Amsterdam heeft Opido op scholen een groot bereik en informeert vele kinderen over de risico’s en de mogelijkheden voor hulp. Hun chatfunctie wordt daarbij ook nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 21 december 2022 Ingekomen onder nummer 567 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Van Pijpen, Wehkamp, Runderkamp Onderwerp Onafhankelijke clientondersteuning voor Amsterdammers met Dagbesteding bij de mogelijke overgang van dagbesteding Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Gevolgen Aanbesteding Dagbesteding Constaterende dat: e _Doorde aanbesteding Dagbesteding er grote gevolgen voor Amsterdammers met dagbe- steding kunnen zijn e Deze Amsterdammers hier niet om hebben gevraagd en nu soms plompverloren met de consequenties worden geconfronteerd e Het van groot belang is, ook gezien de redenen waarom deze Amsterdammers deelne- men aan Dagbesteding, zij zich gezien en gehoord weten e Deze Amsterdammers altijd zelf mogen bepalen bij / in welke dagbesteding zij wensen aan te sluiten Verzoekt het college van burgemeester en wethouders e Inhet kader van de onzekere situatie die voor Amsterdammers waarvan de Dagbesteding de komende maanden gaat wijzigen deze groep extra te informeren en te ondersteunen o.a. door middel van inzet van onafhankelijke clientondersteuning; e De onafhankelijke clientondersteuning extra onder de aandacht te brengen van deze Am- sterdammers; e De diverse organisaties van onafhankelijke clientondersteuning te informeren over de on- stane situatie en hen in staat te stellen kennis op te doen over de gevolgen zodat zij hun werk goed kunnen doen; Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 e Indien blijkt dat de bestaande omvang van de onafhankelijke clientondersteuning ontoe- reikend is als gevolg hiervan eventueel tijdelijk extra mogelijkheden te creëren. Indiener(s), J.F. van Pijpen J. Wehkamp L.P. Runderkamp
Motie
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 904 Publicatiedatum 28 juli 2017 Ingekomen op 19 juli 2017 Ingekomen onder 705’ Behandeld op 20 juli 2017 Uitslag Verworpen Onderwerp Motie van het lid Boomsma inzake de Voorjaarsnota 2017 (investeer in de juridische kolom). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 446). Overwegende dat: — het van groot belang is dat de gemeentelijke organisatie over voldoende Juridische deskundigheid beschikt; — het belangrijk is om juridische procedures zo mogelijk te voorkomen, omdat die zowel de gemeente als individuele burgers en bedrijven veel tijd en geld kosten; — de gemeentelijke organisatie verantwoordelijk is voor rechtmatige implementatie en uitvoering van wet- en regelgeving; — de zorgvuldigheid en rechtmatigheid van besluitvorming bepalend is voor de mate waarin burgers van rechtsbescherming gebruik willen maken; — dat het college desondanks in de voorjaarsnota voorstelt om € 5 miljoen te bezuinigen op Juridische Zaken door o.a. te korten op externe inhuur van advocaten en juridisch adviseurs; — het college binnenkort een hernieuwde visie op juridische control zal presenteren. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: In de hernieuwde visie op juridische control met een voorstel te komen om te investeren in de (kwaliteit van) de juridische kolom. Het lid van de gemeenteraad D.T. Boomsma 1
Motie
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 574 Datum indiening 28 mei 2018 Datum akkoord 27 juni 2018 Publicatiedatum 27 juni 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest inzake de invalidenparkeerkaart. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Als mensen een wijziging wilde aanbrengen voor een leenauto of degelijke, kon dit voor een week geregeld worden, dan werd dat telefonisch geregeld met parkeerbeheer. Nu moeten de mensen die invalide zijn, zich op het stadsdeel melden, daar krijgt men te horen ‘ga maar op een invalidenplek staan met uw kaart erop’. Maar als mensen nu een bekeuring krijgen moeten zij bezwaar gaan maken bij de kantonrechter en de geldboete vooruit betalen, dit wordt dan aangemeld op mijn Overheid.nl, maar ouderen die geen computer hebben zien dat over het hoofd met alle gevolgen van dien. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van Partij van de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het juist dat er veranderingen op dit gebied hebben plaatsgevonden? Antwoord: Voor 1 juli 2016 werd niet gecontroleerd op de voorwaarden ten aanzien het registreren van een eigen auto bij de parkeervergunning voor gehandicapte bewoners. Deze controle is vanaf 1 juli 2016 ingesteld om oneigenlijk gebruik van deze (gratis) parkeervergunning tegen te gaan. Het doorgeven van een kentekenwijziging gaat vanaf die datum op dezelfde wijze als bij een reguliere parkeervergunning voor bewoners. Dat wil zeggen dat een kentekenwijziging online of bij het Stadsloket kan worden doorgegeven. Indien gewenst kan de vergunninghouder ook iemand machtigen om de kentekenwijziging door te geven. 2. Is het juist dat men deze zaken niet meer telefonisch kan regelen? Antwoord: Het klopt dat een kentekenwijziging sinds 1 juli 2016 niet langer telefonisch kan worden doorgegeven. Dit komt omdat bij een kentekenwijziging waarbij het nieuwe kenteken niet op naam van de vergunninghouder staat documentatie 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer 27 juni 2018 Schriftelijke vragen, maandag 28 mei 2018 nodig is om te gevraagde kentekenwijziging te controleren. Deze procedure is gelijk aan de procedure voor Amsterdammers met een reguliere parkeervergunning en moet oneigenlijk gebruik tegen gaan. 3. Hoe moeten de invalide mensen omgaan als er geen invalideplek in de buurt is waar zij kunnen parkeren? Antwoord: Indien de parkeervergunning voor gehandicapten bewoners niet gekoppeld is aan de auto waar zij op dat moment mee willen parkeren, hebben houders van een GPK verschillende mogelijkheden. Zij kunnen inderdaad op zoek gaan naar een algemene parkeerplaats voor gehandicapten of zij kunnen - tegen betaling van het geldende parkeertarief - parkeren op een fiscale parkeerplaats. 4. Is het juist dat er nu gecontroleerd wordt op huisnummer in plaats van op kenteken? Antwoord: Nee, De controle van de rechtmatigheid vindt plaats op basis van kenteken. Bij een kentekenwijziging wordt gecontroleerd of het nieuwe kenteken voldoet aan de voorwaarden bij de parkeervergunning. Dat wil zeggen - als er geen sprake is van een tijdelijke leenauto - het kenteken op naam moet staan van de vergunninghouder of een huisgenoot. Wel is — in de zomer van 2017 — eenmalig het adres van de kentekenhouders opgevraagd bij de RDW. Parkeervergunningen voor gehandicapten bestuurders waarbij het adres van de kentekenhouder overeen komt met het adres van de vergunninghouder voldoen aan de voorwaarden in de Parkeerverordening. 5. Is ergeen makkelijkere methode (oude regeling) te bedenken en is het college bereid dit weer te herstellen? Antwoord: Nee, helaas is gebleken dat controle noodzakelijk is om oneigenlijk gebruik van deze regeling te voorkomen. Op 19 september 2017 is de raad over deze noodzaak geïnformeerd (brief: Voorkomen van oneigenlijk gebruik van parkeervoorzieningen voor gehandicapten’). 6. Verzoek om uitgebreid verslag van eventuele wijzigingen. Antwoord: Het college is in het licht van het geconstateerde oneigenlijke gebruik van deze voorziening niet voornemens de huidige regeling aan te passen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
Van: Lex Mercatoria [mailto:[email protected]] Verzonden: dinsdag 14 januari 2020 07:00 Aan: Info gemeenteraad Onderwerp: Fwd: dreigen met vervolging Goedendag, Nu uw belangenvereniging geen commentaar wenst te leveren op vragen tav het aansprakelijk stellen van Raadsleden, zou ik u willen vragen dat te doen. Vriendelijke groet, zeeen Forwarded message -—------ From: Lex Mercatoria <lexmercatoria5 @ gmail.com> Date: Sun, Oct 20, 2019 at 9:15 AM Subject: dreigen met vervolging To: <info @raadsleden.nl> Goedendag, Op https://www.raadsleden.nl/actueel/nieuws/raadsleden-strafbaar-voor-hun-keuzes-nee meldt u dat leden van de Raad niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd. Dat lijkt mij juist. Op https://www.raadsleden.nl/actueel/nieuws/dreigen-met-vervolging-1s-een-vorm-van- ondermijning lees ik dat leden van de Raad niet aansprakelijk kunnen worden gehouden voor hun besluiten. Op https://vng.nl/portal- privaatrecht/overheidsaansprakelijkheid/strafrechtelijke-aansprakelijkheid lees ik dat dat wel het geval is. Zoudt u uw standpunt kunnen toelichten? Verder schrijft u dat u van mening bent dat de heer | leden van de Raad heeft bedreigd door hen aansprakelijk te houden voor hun besluiten. Na het zien van https://apeldoorn.raadsinformatie.nl/bijeenkomst/577584/Politieke% 2Omarkt% 2026-09- 2019 [na 2 uur, 27 minuten] vind ik dit een tendentieuze manier van berichtgeving. De heer En handelt afgewogen in woord en daad als goed-geïnformeerd mens in het belang van de mensen in Nederland, een taak die de leden van de Raad ook dienen te vervullen. In de mate dat de leden van de Raad menen dat zij deze taak naar eer en geweten goed vervullen, hebben zij niets te duchten van de woorden van de heer | In de mate dat deze leden daar aan twijfelen, hebben zij terecht wel iets te duchten. Dat is de essentie van het bestaan van ons juridische systeem, waarin een onafhankelijke partij met sanctiemogelijkheden de uitvoerende macht [waaronder colleges van B&W, ambtenaren en leden van Raden] kan melden dat zij contra legem handelen. Zoudt u uw manier van berichtgeving kunnen toelichten? Zoudt u tevens zo goed willen zijn aan te geven wat uw mening is over de juridische merites van het door de heer En gebruikte formulier [bijgevoegd]. U kunt dit formulier mogelijk situeren in het verweerschrift van de gemeente Maastricht, wat 25 andere gemeenten heeft geïnspireerd om een dergelijk verweerschrift te schrijven [bijgevoegd] Wat u verder kan ondersteunen in het formuleren van een reactie, is een verzameling van correspondenties met bij de uitrol van 5g betrokken partijen. Deze vindt u hier: http://tinyurl.com/y5ryq5ey Vriendelijke groet, ps: bent u op de hoogte van https://www.earth-matters.nl/1 1/14660/verborgen- nieuws/aansprakelijkheidsactie-tegen-5g-groot-succes-miljardenclaim-tegen- telecombedrijven.html ?
Raadsadres
2
train
VN2022-032704 N Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en DC Aal en Reiniging, Voedsel en Dierenwelzijn rondstoffen x Amsterdam Voordracht voor de Commissie DC van 27 oktober 2022 Ter advisering aan de raad Portefeuille Afval en Reiniging Agendapunt 3 Datum besluit 27 september 2022, College van B&W Onderwerp Vaststellen van de Verordening ‘afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsafval Amsterdam 2023’ De commissie wordt gevraagd De raad te adviseren de raadsvoordracht ‘Vaststellen Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsafval 2023’ vast te stellen Wettelijke grondslag Artikel 189, eerste lid jo artikel 212, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 6, eerste lid van de Financiële verordening gemeente Amsterdam geeft de raad de bevoegdheid de begroting vast te stellen en kredietbesluiten te nemen. Artikel 216 van de Gemeentewet bevat de bevoegdheid van de gemeenteraad om belastingverordeningen vast te stellen. Elk besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een belasting geschiedt in de vorm van een belastingverordening. Gemeentelijke belastingen kunnen enkel worden geheven op grond van de Gemeentewet dan wel een andere wet. Zonder een wettelijke basis is invoering van een gemeentelijke belasting niet mogelijk. Artikel 229 van de Gemeentewet is de wettelijke basis voor het reinigingsrecht bedrijfsafval. Op grond van dit artikel kan de gemeente rechten heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Artikel 10.21 Wet milieubeheer geeft gemeenten de wettelijke plicht tot het inzamelen van huishoudelijk afval. Artikel 15.33 Wet Milieubeheer vormt de wettelijke basis voor de afvalstoffenheffing. Op grond van dit artikel kan een gemeente ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen, een afvalstoffenheffing instellen. Bestuurlijke achtergrond Reden bespreking De vaststelling van de tarieven afvalstoffenheffing 2023 en het reinigingsrecht 2023 vindt plaats bij wijziging van de verordening door de gemeenteraad bij de besluitvorming over de begroting 2023. De voorgestelde tarieven zijn verwerkt in de begroting voor 2023. Gegenereerd: vl.17 1 VN2022-032704 % Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en Afval en % Amsterdam Reiniai Voedsel Di lii Grondstoffen % einiging, Voedsel en Dierenwelzijn Voordracht voor de Commissie DC van 27 oktober 2022 Ter advisering aan de raad De tarieven voor de afvalstoffenheffing worden verhoogd met ca 4%. Dit is de resultante van de nominale indexatie voor 2023 en de structurele verlaging van € 10 miljoen op grond van de afspraken vit het coalitieakkoord 2022. Voor bedrijven stijgen de tarieven voor het reinigingsrecht voor 2023 met 12,6%. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? n.v.t. Welke stukken treft v aan? AD2022-093657 Commissie DC Voordracht (pdf) AD2022-093691 onderbouwing en toelichting afvalstoffenheffing 2023.pdf (pdf) AD2022-093690 raadsvoordracht afvalstoffenheffing 2023. pdf (pdf) verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsafval Amsterdam AD2022-093692 2023.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Afval & Grondstoffen, Arjen Rienks, [email protected], 06 5104 7715 Gegenereerd: vl.17 2
Voordracht
2
train